View
3
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Naar een nieuwe typologie van
mkb-bedrijven
Wim Verhoeven, Tommy Span, Yvonne Prince
Zoetermeer, september 2015
ISBN : 978-90-371-1143-9
Rapportnummer : A201444
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap
(www.ondernemerschap.nl)
referentie nummer WV/C11240/2015/0105
publicatie september 2015
aantal pagina's 68
e-mail adres auteur w.verhoeven@panteia.nl
adres Panteia
Bredewater 26
Postbus 7001
2701 AA Zoetermeer
Nederland
Tel: +31 79 322 20 00
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of
teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan
mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke
vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na
schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or
text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned.
No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means,
or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia
does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
C11240
3
Inhoudsopgave
Samenvatting 5
1 Inleiding 11 1.1 Aanleiding 11 1.2 Doel van het onderzoek 11 1.3 Randvoorwaarden 11 1.4 Opzet van het onderzoek 12
2 De huidige definitie van het mkb 13 2.1 Het bedrijfsleven naar omvang 13 2.2 Het nut en de blinde vlekken van de omvangdefinitie 15 2.3 Het bedrijfsleven naar sector 17 2.4 Modern industriebeleid: de Nederlandse topsectoren 19
3 Een overzicht van typologieën 21 3.1 Typologie 21 3.2 De goederenstroom 21 3.3 De rechtsvorm 22 3.4 Het productieproces 23 3.5 De organisatiestructuur van bedrijven 24 3.6 Innovativiteit van bedrijven 26 3.7 Marktoriëntatie 28 3.8 De levensfase van bedrijven 29 3.9 Bedrijfsprestaties 34 3.10 Strategie van bedrijven 36 3.11 Type ondernemers 43
4 Clusteranalyse 47 4.1 Een segmentatie van het mkb door clustering 47
5 Synthese 51 5.1 Het mkb anders bekeken 51 5.2 Dimensies 51 5.3 Selectie 51 5.4 Overlap 53 5.5 Karakteristieken geselecteerde bedrijfstypen 54
Bijlagen 57
Bijlage 1 Onderzoeksverantwoording clusteranalyse 59 Bijlage 2 Overlappende dimensies in het mkb 63
C11240
5
Samenvatting
Inleiding
Ruim 99% van het Nederlandse bedrijfsleven behoort tot het midden- en kleinbedrijf
(mkb). Het gemak waarmee deze term gebruikt wordt, doet soms vermoeden dat het
om een uniforme groep bedrijven gaat. Niets is echter minder waar. Het mkb is in de
praktijk heel divers. Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken is daarom
door Panteia een nieuwe typologie van het mkb ontwikkeld. Het doel is om tot een
indeling te komen die voor beleid én bedrijfsleven herkenbaar is en recht doet aan de
diversiteit van het mkb. In deze studie is het fundament voor de nieuwe typologie
gelegd: de typen zijn geïdentificeerd. Op basis van literatuuronderzoek wordt tevens
een indicatie van de omvang gegeven. In vervolgstudies worden prestaties en
ontwikkelingen nader in kaart gebracht, evenals gezondheidsindicatoren. In de
toekomst kunnen de ambities, verwachtingen, strategie en prestaties van de nieuwe
typen periodiek gemeten worden om actuele handvatten te bieden voor beleid.
Huidige afbakening van het mkb
Een bedrijf in mkb is een zelfstandig opererend bedrijf, ongeacht diens rechtsvorm,
met niet meer dan 50% van de aandelen van de onderneming in handen van een
derde partij. Om als mkb-bedrijf in aanmerking te komen, dient een onderneming te
voldoen aan drie omvangscriteria: op het gebied van werkzame personen en omzet of
balanstotaal. Hierbij dient het werkgelegenheidscriterium sowieso aangehouden te
worden en één van de twee criteria ten aanzien van omzet of balanstotaal.
Naar grootte kan het mkb nader worden verdeeld naar:
Microbedrijf: < 10 werkzame personen en ≤ € 2 mln. omzet, of ≤ € 2 mln. vermogen
Kleinbedrijf: 10-< 50 werkzame personen en € 2 - ≤ € 10 mln. omzet, of € 2 - ≤ € 10
mln. vermogen
Middenbedrijf: 50-<250 werkzame personen en € 10 - ≤ € 50 mln. omzet, of € 10 - ≤
€ 43 mln. vermogen
Naast de onderverdeling naar bedrijfsgrootte is er een verdeling naar sector op basis
van sbi 2008. Op mesoniveau zijn vijf hoofdcategorieën te onderscheiden:
primaire sector (landbouw delfstoffenwinning)
secundaire sector (industrie, energie, water, bouw)
tertiaire sector 1 (autobedrijven, groothandel, detailhandel)
tertiaire sector 2 (financiële, zakelijke en overige diensten, ict, horeca, transport)
quartaire sector (overheid, bekostigd onderwijs, zorg en welzijn, cultuur en sport)
Binnen deze sectoren zijn weer nadere onderverdelingen (1-5 digit) mogelijk.
Een kenmerk van de indeling naar grootte en activiteit is dat ze volledig en uitputtend
zijn, maar de homogeniteit binnen deze onderverdelingen is in de praktijk ver te
zoeken.
Naar een nieuwe typologie van het mkb
Er bestaan tientallen theoretische stromingen die het bedrijfsleven langs een dimensie
indelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld langs het productieproces, de fase in de
levenscyclus, de marktoriëntatie en de strategie. Ieder bedrijf is uniek en door een
combinatie van dimensies is ieder bedrijf te beschrijven. Het is echter onmogelijk om
6
C11240
al deze aspecten op een werkbare manier in één indeling te verwerken. Daarom wordt
in de literatuur gewerkt met typologieën.
Typologieën uit de l iteratuur
In de literatuur zijn diverse typologieën van (mkb)bedrijven:
1. de goederenstroom
Deze indeling heeft betrekking op de bedrijfskolom; een eindproduct passeert
verschillende stadia van grondstofproducent tot detailhandel. De topsectoren zijn
een variant hierop.
2. de rechtsvorm
Een onderneming kan juridisch vormgegeven worden door de keuze van de
rechtsvorm. Deze keuze in rechtsvorm hangt samen met aansprakelijkheid, risico,
continuïteit, financiering en overheidsvoorschriften t.a.v. de winstbelasting en
publicatievoorschriften. Economisch is vooral van belang of een onderneming
rechtspersoonlijkheid bezit (nv, bv, coöperatie, stichting) of niet (eenmanszaak,
vof, cv, of maatschap).
3. het productieproces
Bij deze indeling staat de techniek centraal. Standaard wordt de driedeling
gebruikt van high-tech, medium-tech en low-tech. High-tech en medium-tech
hangt grotendeels samen met (zeer) innovatief.
4. de organisatiestructuur
De organisatiestructuur van bedrijven hangt samen met de verdeling van activi-
teiten over afdelingen en taken. In de literatuur worden meerdere indelingen
gehanteerd, afhankelijk van de complexiteit van de organisatie, de indeling naar
functie en taken, de wijze van coördinatie, het verloop van
besluitvormingsprocessen, mate van specialisatie, de wijze van marktbewerking
en de ‘span of control’. Deze typologie is primair intern gericht en daarom
beleidsmatig minder geschikt.
5. de mate van innovativiteit
Innovatie is van essentieel belang voor de ontwikkeling van onze economie en
daarmee voor onze toekomstige welvaart. De mate van innovativiteit wordt in de
literatuur veelal gemeten aan de hand van de innovatiepiramide, waaronder de
EIM-piramide. Vanuit de EIM-piramide zijn van voor de innovativiteit de volgende
groepen bedrijven belang: koplopers, ontwikkelaars en toepassers.
6. de marktoriëntatie
Een veelgebruikte indeling is die waarin bedrijven worden ingedeeld naar hun
marktoriëntatie. Veel gebruikt is de indeling naar afzetcategorie (export,
intermediair, consument georiënteerd en kapitaal georiënteerd), nationaal versus
internationaal en stuwend versus verzorgend.
7. de levensfase van bedrijven
De theorie van de levensfase van een bedrijf is ontleend aan de levensfase van
een product. Een bedrijf doorloopt een aantal fases, waarbij elke fase een andere
wijze van aansturing vereist. De levensfases zijn: introductie (start), groei,
volwassenheid en verval. Beleidsmatig zijn met name de eerste twee fases
relevant, de starters en de groeibedrijven, met name in hun eerste 5 jaar.
8. de prestaties van bedrijven
Succes wordt meestal afgemeten aan groei van werkgelegenheid en/of omzet:
(snelle) groei, stabiel en krimp. Beleidsmatig zijn vooral snelle groeiers van
belang. Probleem met deze indeling is ten eerste dat groei geen garantie is voor
een beter resultaat en ten tweede de sterk wisselende omvang, die sterk
afhankelijk van de conjunctuur is. Snelle groei is voor veel bedrijven een tijdelijke
zaak: de meeste snelle groeiers groeien in etappes.
C11240
7
9. strategie en ambitie
In veel typologieën worden bedrijven ingedeeld op basis van de doelen die ze zich
stellen. Er zijn vanuit de literatuur ruwweg twee benaderingen: 1. het 'business
professionals' model, waarbij succes wordt afgemeten aan prestatie-indicatoren,
zoals groei, marktaandeel, productiviteit en winstgevendheid en 2. het 'small
business proprietors' model, waarbij continuïteit en het hebben van 'een goede
boterham' vooropstaan. Langs de lijnen van groei en continuïteit zijn drie typen te
onderscheiden:
De zzp'er die als solo-ondernemer alleen een goede boterham voor zichzelf wil
verdienen;
Het reguliere mkb (w.o. familiebedrijf);
Het innovatieve bedrijf (w.o. de ambitieuze onderneming en de challengers).
10. type ondernemer
In het mkb is de ondernemer vaak de bepalende factor binnen het bedrijf.
Ondernemerschap is een heterogeen fenomeen en kent veel gezichtspunten.
Vanuit de literatuur bestaan meerdere indelingen. Een recente theoretische
aanpak gericht op het identificeren van (productieve) ondernemers is de
ecosysteembenadering van het ondernemerschap. In deze aanpak wordt de
koppeling tussen verschillende soorten ondernemers en statistische waardecreatie
bestudeerd, evenals de link tussen de structurele kenmerken van een economie
(de randvoorwaarden) en de verschillende soorten ondernemers. Er worden zeven
typen ondernemers onderscheiden: 1. Ambitieus ondernemerschap, 2. Zzp-ers, 3.
‘groene’ ondernemers (mvo), 4. Jongere versus oudere ondernemers, 5. Hoger
versus lager opgeleide ondernemers, 6. Vrouwelijke ondernemers en 7. Inclusieve
ondernemers. Het nadeel van de typologie van de ondernemers is dat uitgegaan
wordt van de persoon en niet van het bedrijf.
Typologieën door clusteranalyse
Naast de literatuurstudie is een clusteranalyse uitgevoerd aan de hand van eerdere
resultaten uit het mkb-beleidspanel dat door Panteia wordt beheerd. Een cluster-
analyse groepeert waarnemingen in een databestand zodanig dat de verschillen
binnen een groep (of cluster) zo klein mogelijk zijn en de verschillen tussen clusters
juist zo groot mogelijk. Er zijn diverse clusteranalyses uitgevoerd. De clusteranalyse
resulteert in een optimum waarin het mkb wordt verdeeld naar twee clusters: 1. Het
cluster dat strategie vertegenwoordigt en 2. het cluster dat de levensfase en de
formalisering (in de vorm van de rechtsvorm, omvang en het hebben van een
ondernemingsplan) vertegenwoordigt. Zo ontstaat er een duidelijke tweedeling tussen
het kleinschalige bedrijfsleven dat zich vooral richt op continuïteit (cluster 1) en het
gevestigde, formeel georganiseerde bedrijfsleven dat groei nastreeft (cluster 2).
Voorgestelde typologie: vier hoofdtypen bedrijven in het mkb
Aan de hand van de literatuurstudie, enkele interviews met deskundigen en de
clusteranalyse kunnen de typen bedrijven in het mkb in de kern worden teruggebracht
tot vier hoofdtypen. Dimensies met grote overlap zijn daarbij samengenomen.
Bedrijven die innovatief zijn, zijn bijvoorbeeld ook bovengemiddeld vaak
internationaal actief.
Deze exercitie resulteert in twee dimensies: bedrijfsleeftijd en strategie. De nieuwe
typologie verdeelt het Nederlandse mkb in vier hoofdtypen bedrijven, ieder weer
opgesplitst in twee subtypen.
De typen die resulteren zijn:
1. de zzp-ers
Zzp-ers hebben geen personeel in dienst. Kenmerken van zzp-ers zijn dat ze
doorgaans jong en op zichzelf gericht zijn: het verdienen van een eigen boterham
8
C11240
en continuïteit, traditioneel, minder innovatief en weinig internationaal. De
rechtsvorm is vooral de eenmanszaak of de bv. De subtypen zijn:
a. arbeid-zzp-ers
Dit zijn zzp-ers die primair hun arbeid aanbieden, veelal op locatie. Hun
aandeel in het mkb is circa 55%.
b. product zzp-ers
Dit zijn zzp-ers die primair producten produceren en/of verhandelen, veelal
vanuit een vaste werkruimte. Hun aandeel in het mkb is ca.15%
2. het reguliere mkb
Het reguliere mkb heeft betrekking op de mkb-bedrijven met personeel. Ze zijn op
te splitsen in familiebedrijven en niet familiebedrijven.
a. familiebedrijven
Bij familiebedrijven is het eigendom en het management in handen van de
familie. Continuïteit is belangrijker dan groei. De bedrijven bestaan vaak al
generaties. De vof komt als rechtsvorm relatief vaak voor. Hun aandeel in
het mkb is ca. 20%.
b. niet-familiebedrijven
Bij niet-familiebedrijven zijn eigendom en management gescheiden. Bij de
strategie staat groei hoger genoteerd dan continuïteit. De bv komt als
rechtsvorm relatief veel voor. Hun aandeel in het mkb is ca. 9%.
3. het jonge mkb
Jonge bedrijven zijn maximaal 5 jaar oud. Ze zijn op te splitsen in starters en
overlevende starters.
a. starters
Starters zijn jonge bedrijven tot 3 jaar oud. Deze bedrijven zijn primair
bezig hun bedrijf op de rails te krijgen. De meest voorkomende rechts-
vormen zijn de eenmanszaak, de bv en de vof. Hun aandeel in het mkb is
35%.
b. overlevende starters
Overlevende starters zijn tussen de 3 en 5 jaar oud. Deze bedrijven hebben
deels al een zekere groeistrategie en in beperkte mate internationaal actief
(born globals). De rechtsvorm is de eenmanszaak, de bv en de vof. Hun
aandeel in het mkb is 9%.
4. het innovatieve mkb gericht op waardecreatie
Het innovatieve bedrijf gericht op waardecreatie is een innovator (koploper,
ontwikkelaar of toepasser uit de innovatiepiramide). De waardecreatie komt tot
uitdrukking in de omzet of de toegevoegde waarde. De bedrijven zijn boven-
gemiddeld internationaal actief en daarnaast relatief kapitaalintensief en vaak
high-tech of medium high-tech..
a. innovators met bovengemiddelde groeiambities
Deze bedrijven hebben een bovengemiddelde groeiambitie. De rechtsvorm
is, mede in verband met de risico’s, doorgaans de bv. Hun aandeel in het
mkb is naar schatting 9%.
b. innovators zonder bovengemiddelde groeiambities
Deze bedrijven zijn weliswaar gericht op waardecreatie, maar hebben
daarbij geen uitgesproken groeiambitie. Hun aandeel in het mkb is circa
34%.
De typen dekken samen het gehele mkb af, maar sluiten elkaar niet uit. Met andere
woorden: er is overlap. Een zzp’er kan ook een jong bedrijf hebben én innovatief zijn.
Alleen tussen zzp’ers en het reguliere mkb met personeel bestaat geen overlap. De
overlap tussen de hoofdtypen is schematisch weergegeven in figuur 1.
C11240
9
figuur 1 Schematische weergave van de overlap tussen de vier hoofdtypen mkb-bedrijven
Bron: Panteia
Ieder type beschrijft op zichzelf een stukje van het mkb. Ieder type kent daardoor ook
een restgroep die de rest van het mkb vormt en niet tot dat bepaalde type behoort.
Binnen de hoofdtypen is er geen overlap.
Ieder type kent zijn eigen plek in het ecosysteem. Zzp’ers zorgen voor flexibiliteit, het
jonge mkb zorgt voor dynamiek, het innovatieve mkb voor vernieuwing en verbetering
en het reguliere mkb voor een breed en toegankelijk aanbod van diensten en
producten.
zzp
reg
ulie
r mkb
jong mkb
innovatief mkb gericht op waardecreatie
zzp’er met jong
bedrijf
jong regulier
mkb bedrijf
innovatieve
zzp’er
innovatief
regulier mkb
innovatieve zzp’er met jong bedrijf
innovatief, jong, regulier mkb
C11240
11
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Traditioneel wordt het bedrijfsleven (in statistieken) gesegmenteerd op basis van
sectoren en grootteklassen. Beleidsmatig, in de wetenschap en in de praktijk wordt
doorgaans op een geheel andere manier naar bedrijven gekeken en voldoet met name
de standaardindeling naar sectoren steeds minder.
Er wordt in de beleidsmatige benadering meer ingestoken op prestaties van bedrijven,
zoals hun groei (snelle groeiers, groeiversnelling), de mate van innovativiteit en inzet
van technologie (m.n. high-tech), de mate van internationale oriëntatie, het al dan
niet hebben van personeel (aannemen van het eerste personeelslid, als ook het
bestaan van een flexibele schil waarbij de ondernemer alleen zijn arbeid aanbiedt), de
leeftijd van bedrijven (zoals (her)starters en jonge bedrijven versus gevestigde
bedrijven), de rechtsvorm (rechtspersonen, zoals de bv versus natuurlijke personen,
zoals de eenmanszaak, vof en maatschap), de achtergrond van de bedrijven
(familiebedrijven versus structuurvennootschappen; zelfstandige bedrijven versus
(buitenlandse) dochterbedrijven), de ketenbenadering, etc. Ook het topsectorenbeleid
is hier een voorbeeld van.
Ook in de wetenschap en in de praktijk worden bedrijven veelal naar kenmerken
ingedeeld, zoals levensfase, de strategie en de mate waarin waarde wordt gecreëerd.
1.2 Doel van het onderzoek
Om de effecten van beleid op het mkb en de impact van beleid te kunnen analyseren
is het gewenst dat het mkb wordt ingedeeld langs de lijnen van een nieuwe mkb-
typologie, zodat zicht ontstaat op waar we het in Nederland over hebben en zodat in
de toekomst ook gemonitord kan worden op prestaties en andere ontwikkelingen (de
specifieke topsectoren worden al door het CBS gemonitord1).
Dit betekent ook dat de afbakeningen van de typologie statistisch meetbaar moet zijn.
Daarnaast moeten ontwikkelingen in de tijd kunnen worden gemeten.
Met dit onderzoek heeft het ministerie van Economische Zaken een aantal doelen voor
ogen:
Het ministerie wil het gesprek met de ‘buitenwereld’ aangaan om een vinger aan de
pols te houden. Hiervoor moet de indeling herkenbaar zijn voor het bedrijfsleven
en de wetenschap.
Het ministerie wil een scherper beeld krijgen van de diversiteit van het mkb en de
ontwikkeling van het mkb langs de nieuwe lijnen monitoren.
Het ministerie wil groepen instellingen en bedrijven die nu al investeren in het
mkb, stimuleren nader onderzoek te doen vanuit de nieuwe invalshoek om zo de
kennisopbouw van het mkb een boost te geven.
1.3 Randvoorwaarden
Van belang is dat de typologieën onderscheidend zijn. Dit schept een basis
voor het beleid om gerichter in te spelen op de behoeften van verschillende groepen
mkb-bedrijven en hun prestaties, en om knelpunten weg te nemen. Om het gesprek
met de buitenwereld aan te gaan zijn echter niet alleen de bedrijven van belang
waarvoor specifiek beleid wordt gevoerd, maar betreft het alle bedrijven. Bij de
nieuwe indeling moeten aspecten als strategische doelen van bedrijven, de identiteit
1 Meest recent in: CBS (2015), Monitor topsectoren 2015;Methodebeschrijving en tabellenset , Den Haag.
12
C11240
van bedrijven, kenmerken van de ondernemer en type werkgelegenheid idealiter een
rol spelen.
Indelingen kunnen worden gemaakt langs structuurdimensies, zoals leeftijd van de
bedrijven, strategie, marktoriëntatie, innovatie, en outputdimensies, zoals
gerealiseerde groei en winstontwikkeling. Het ministerie geeft de voorkeur aan een
indeling langs structuurvariabelen.
De nadruk moet liggen op het zelfstandige mkb. De huidige statistieken nemen
doorgaans ook dochterbedrijven mee.
Bedacht moet worden dat de onderscheiden typologieën deels overlappend (kunnen)
zijn. Zo komt uit de literatuur naar voren dat jonge bedrijven vaker ambitieus en
innovatief zijn en harder groeien. Innovatieve bedrijven zijn vaker internationaal
georiënteerd. Dit kan er toe leiden dat uiteindelijk enkele typologieën, als ze
afzonderlijk onvoldoende onderscheidend zijn, worden samengevoegd. Tegelijkertijd
zijn snelgroeiende bedrijven een sterk wisselende groep. Ook het aantal bedrijven
wisselt sterk. Misschien is snelle groei daarom minder geschikt als afbakening.
Dimensies waarlangs bedrijven kunnen worden ingedeeld, moeten al vast zoveel
mogelijk gelinkt worden op basis van bestaand onderzoek. Het gaat hierbij om de
vraag in hoeverre dimensies, zoals leeftijd, marktoriëntatie, strategie en innovatie
elkaar overlappen.
1.4 Opzet van het onderzoek
In deze studie gaan we eerst in op de momenteel gebruikte indelingen en laten we
daarna de belangrijkste typologieën de revue passeren, zoals deze in de (weten-
schappelijke) literatuur zijn te vinden. Vervolgens wordt op basis van bij Panteia
beschikbare datasets (mkb-panels) door middel van clusteranalyse gekeken of op
basis van gemeenschappelijke kenmerken gekomen kan worden tot een typologie.
Tevens wordt gekeken naar de dimensies waarlangs het beleid wordt gevoerd.
Met deze inzichten als uitgangspunt en op basis van enkele interviews met
deskundigen willen we dan komen tot een ‘nieuwe’ mkb-typologie.
Voorwaarde is, dat naast de aansluiting bij het beleid, er data beschikbaar moeten zijn
over deze typologieën, dan wel dat deze op een eenvoudige manier repeterend te
verzamelen zijn.
Na dit onderzoek zijn nog enkele vervolgactiviteiten voorzien:
Het in kaart brengen van enkele kern- en performancegegevens van de nieuwe
mkb-typen vanuit CBS-statistieken
Het ontwikkelen en meten van health indicatoren voor de mkb-sectoren
Het vertalen van de nieuwe mkb-typologie naar een steekproefkader voor het
formeren van een mkb-panel
Analyse van de belangrijkste trends en hun impact op de nieuwe typen mkb-
bedrijven.
C11240
13
2 De huidige definitie van het mkb
Een discussie omtrent de karakterisering en afbakening van het mkb dient te beginnen
met het huidige uitgangspunt: een indeling naar grootteklassen en sectoren. Dit
hoofdstuk presenteert achtereenvolgens de huidige grootteklasse-afbakening die door
de Europese Commissie is geïntroduceerd, de merites van die afbakening, een indeling
van het bedrijfsleven naar sector en een introductie van het topsectorenbeleid.
2.1 Het bedrijfsleven naar omvang
Bedrijfsomvang is onmiskenbaar een dimensie waarlangs het mkb gedefinieerd wordt.
De huidige officiële afbakening van het mkb vindt zijn oorsprong in een advies van de
Europese Commissie uit 20032 dat in 2005 geïmplementeerd is3 om meer aandacht te
geven aan het belang van het mkb in de Europese economie en met als uiteindelijk
doel het stimuleren van innovatie en samenwerkingsverbanden. Tegelijkertijd dient
het om te verzekeren dat juist de ondernemingen die ondersteuning behoeven, bereikt
worden met mkb-specifiek beleid.
Het microbedrijf erkend
Voorname nieuwigheid in de grootteklasseafbakening uit 2005 ten opzichte van diens
voorganger uit 19964 is de specifieke erkenning van het microbedrijf dat een opkomst
maakte. Door het nadrukkelijk benoemen van deze groep ondernemingen, kan er ook
gerichter beleid op gevoerd worden. Het microbedrijf kent door haar geringe omvang
specifieke problemen, bijvoorbeeld in het aantrekken van externe financiering (door
hun relatief kleine financieringsvraag en beperktere transparantie) en de voor hen
relatief zware administratieve lastendruk.
Stimuleren van de toegang tot f inanciering
De nieuwe mkb-afbakening introduceerde ook nieuwe regels ten aanzien van het
criterium dat een bedrijf volledig zelfstandig moet zijn, waardoor financiering door
business angels en durfkapitaalinvesteerders (vormen van eigen vermogen waarbij
een belang in het bedrijf genomen wordt) voor het mkb haalbaar worden zonder dat
zij daarbij hun status als mkb-bedrijf verliezen - en in aanmerking blijven komen voor
specifiek beleid en maatregelen gericht op het stimuleren van het mkb.
Specif ieke posit ie en eigenschappen van bedrijven in het mkb
De ondernemingsgrootte is van belang voor de positie van de onderneming op de
markt. Mkb-bedrijven hebben minder marktmacht in vergelijking met grote leverende
of afnemende bedrijven en hebben daarom beperkte marktmacht in hun relatie met
hun concurrenten, leveranciers en afnemers. Tegelijkertijd wordt er, onder meer
vanuit beleid, veel van starters en het mkb in algemene zin verwacht ten aanzien van
hun bijdrage aan bedrijfsdynamiek en daarmee aan groei en werkgelegenheidscreatie.
Naar de interne processen bekeken hebben kleinere bedrijven ook te maken met
schaalnadelen en is de bedrijfsomvang onder meer van invloed op de te kiezen
organisatiestructuur.
2 Commission Recommendation van de Europese Commissie d.d. 6 mei 2003 over de definitie van micro, kleine
en middelgrote bedrijven (2003/361/EC). 3 Europese Commissie (2005), the New SME Definition: User Guide and Model Declaration, Enterprise and
Industry Publications, Brussel. 4 Commission Recommendation van de Europese Commissie d.d. 3 april 1996 over de definitie van kleine en
middelgrote bedrijven (96/280/EC).
14
C11240
Afbakening van het mkb
Een bedrijf in het mkb is een zelfstandig opererend bedrijf, ongeacht diens
rechtsvorm, met niet meer dan 50% van de aandelen van de onderneming in handen
van een derde partij. Om als mkb-bedrijf in aanmerking te komen, dient een
onderneming te voldoen aan drie omvangscriteria: op het gebied van werkzame
personen en omzet of balanstotaal. Hierbij dient het werkgelegenheidscriterium
sowieso aangehouden te worden en één van de twee criteria ten aanzien van omzet of
balanstotaal. Het werkgelegenheidscriterium telt iedere werkzame persoon in de
onderneming, ongeacht duur van het dienstverband (zowel fulltime als parttime) en
inclusief de eigenaar en meewerkende familie.
Op basis van deze criteria worden drie grootteklassen binnen het mkb onderscheiden:
het microbedrijf, kleinbedrijf en middenbedrijf. In tabel 1 worden de grenzen voor
iedere grootteklasse per criterium gepresenteerd.
tabel 1 afbakening van het mkb naar bedrijfsomvang
Grootteklasse werkzame personen omzet balanstotaal
Microbedrijf < 10 ≤ € 2 miljoen ≤ € 2 miljoen
Kleinbedrijf 10 < 50 € 2 - ≤ € 10 miljoen € 2 - ≤ € 10 miljoen
Middenbedrijf 50 -<250 € 10 - ≤ € 50 miljoen € 10 - ≤ € 43 miljoen
Bron: Europese Commissie, 2005.
Het onafhankeli jkheidscriterium
Kleine bedrijven die op zichzelf genomen aan de mkb-criteria voldoen, maar waar
grote concerns een meerderheidsbelang in hebben, ervaren in mindere mate de voor
het mkb typerende problemen. Toegang tot financiering is voor hen bijvoorbeeld
minder beperkt, omdat het moederbedrijf tegen gunstiger voorwaarden financiering
aan kan trekken en dit intern weer kan doorlenen aan de dochter. Omdat het niet
wenselijk wordt geacht dat dergelijke ondernemingen de steun genieten van subsidies
en regelingen gericht op het stimuleren van het mkb, dient een bedrijf ook aan het
onafhankelijkheidscriterium te voldoen.
Een onderneming wordt als onafhankelijk beschouwd wanneer het minder dan 25%
van de aandelen in een ander bedrijf heeft, of een andere partij minder dan 25% van
de aandelen van het bedrijf in handen heeft. Wanneer dergelijke belangen tussen de
25% en 50% liggen, is er sprake van partnerbedrijven. Boven de 50% is er sprake
van gelinkte bedrijven.
Ondernemingen worden nog steeds onafhankelijk beschouwd, en behoren nog steeds
tot het mkb, wanneer één van de volgende partijen een belang groter dan 25% heeft:
business angels, durfkapitalisten en publieke investeringsbedrijven, institutionele
investeerders waaronder regionale ontwikkelingsfondsen, en universiteiten en andere
kennisinstellingen zonder winstoogmerk. Deze uitzonderingsregeling is er op gericht
de toegang van het mkb tot bedrijfsfinanciering te verbeteren.
Wanneer bedrijven partners of gelinkt zijn, moet (een deel van) de werkgelegenheid,
omzet of het balanstotaal van de partner- of gelinkte ondernemingen in de berekening
meegenomen worden.
C11240
15
Het onafhankeli jkheidscriterium in een nationale context
Een andere indeling die gemaakt kan worden op basis van de zelfstandigheid van
bedrijven is als volgt:
1. Zelfstandige ondernemingen
2. Dochterbedrijven van Nederlandse ondernemingen
3. Dochterbedrijven van buitenlandse ondernemingen
In dit kader moet een onderscheid gemaakt worden tussen een bedrijf en een
onderneming. Een bedrijf is een afgebakende entiteit, waarbinnen de productie of
dienstverlening plaatsvindt. Het bedrijf kan zelfstandig zijn, dan wel een
dochterbedrijf zijn. Bedrijven zijn doorgaans gegoten in een juridische rechtsvorm5
(zie paragraaf 3.3). Een onderneming is dan een bedrijf, of conglomeraat van
bedrijven (concern) dat volledig zelfstandig opereert.
2.2 Het nut en de blinde vlekken van de omvangdefinitie
In 2012 heeft de Europese Commissie een evaluatie van de in 2005 geïntroduceerde
mkb-afbakening laten uitvoeren die in gaat op het nut dat de definitie gehad heeft, en
de blinde vlekken van de afbakening6. Volgens deze evaluatie heeft de mkb-definitie in
potentie geholpen in het verbeteren van structurele zwakheden in de Europese
economie door het mogelijk te maken beleid specifiek te richten op een bepaalde
groep ondernemingen en de unieke problemen die zij ervaren.
Tegelijkertijd brengt het hanteren van een strikt afkappunt voor het afbakenen van
een specifieke groep bedrijven die al dan niet in aanmerking komt voor stimulerende
beleidsmaatregelen het gevaar van een zogenaamd lock-in effect met zich mee. Dit
betekent dat bedrijven die zich net onder het plafond van het mkb bevinden, worden
ontmoedigd om verder te groeien, omdat zij bij groei niet langer in aanmerking komen
voor subsidies en regelingen gericht op het stimuleren van het mkb. Studies in onder
meer Italië en Frankrijk wijzen op het bestaan van een zwak lock-in effect op andere
beleidsterreinen, zij het veelal op kleinere bedrijfsniveaus.
Mede hierdoor wordt door experts erkend dat het plafond van 250 werkzame personen
vrij arbitrair is, en even goed op 300 of 400 werkzame personen geprikt had kunnen
worden. Tegelijkertijd worden de gekozen grootteklassegrenzen over het algemeen
ook als juist beschouwd, hoewel er wat meer onenigheid bestaat over de grens van
het microbedrijf.
Diversif icat ie in het microbedrijf
Hoewel de nadrukkelijke afbakening van het microbedrijf nieuw is aan de in 2005
geïntroduceerde definitie, zou er nog onvoldoende aandacht zijn voor differentiatie
binnen het microbedrijf. In Nederland behoort 95,8% van het gehele bedrijfsleven tot
het microbedrijf7, waarmee het een substantieel maar ook sterk gediversifieerd deel
van de economie vertegenwoordigd. Vooral zelfstandigen zouden meer aandacht
behoeven, omdat de administratieve lastendruk voor hen relatief nog veel hoger is
dan voor een ondernemer met enkele ondersteunende arbeidskrachten.
5 Bij het CBS is het bedrijf niet volledig langs de juridische entiteit gedefinieerd. Onder een bedrijfseenheid
wordt verstaan de feitelijke transactor in het productieproces gekenmerkt door zelfstandigheid ten aanzien van
de beslissingen over dat proces en door het aanbieden van zijn producten aan derden. De onderneming,
waaronder meerdere bedrijven vallen, wordt door het CBS aangeduid als ondernemingengroep. Een vestiging
van een bedrijf (locatie van productie) wordt binnen het CBS een lokale bedrijfseenheid (LBE) genoemd. 6 Centre for Strategy & Evaluation Services (2012), Evaluation of the SME Definition, Kent 7 CBS Statline, Bedrijven; grootte en rechtsvorm 1e kwartaal 2015.
16
C11240
Een bijzondere vorm is dan ook de categorie bedrijven zonder personeel. Hierbij
zijn twee typen van belang:
1. Bedrijven die gerund worden door de ondernemer zelf en eventueel diens
medewerkende gezinsleden (die niet op de loonlijst staan). Ze werken in principe
wel vanuit een vaste locatie. Ze produceren, verhandelen, of transporteren
goederen. Deze bedrijven onderscheiden zich niet echt van de iets grotere micro-
bedrijven en staan ook wel bekend als ozp’ers: ondernemers zonder personeel.
2. De ondernemer die in principe alleen zijn arbeid aanbiedt. Deze werkt veelal niet
vanuit een vaste locatie. Het zijn de ‘echte’ zzp’ers: zelfstandigen zonder
personeel. In het buitenland wordt deze groep veelal aangeduid als freelancer. Zij
maken onderdeel uit van de flexibele schil op de arbeidsmarkt (zie ook paragraaf
3.10).
Hoewel het duidelijk is dat er veel diversiteit binnen het microbedrijf bestaat, zal een
uitbreiding van de mkb-grootteklasseafbakening waarschijnlijk weinig betekenen voor
de erkenning van de verschillende typen zelfstandige ondernemers. Data wordt veelal
reeds apart verzameld voor bedrijven met nul tot één werkzame personen.
Het belang van mid caps
Bij het aanmerken van een specifieke groep bedrijven voor beleid is het onvermijdelijk
dat een andere groep bedrijven buiten de boot valt. Waar het mkb en het echt grote
bedrijfsleven specifieke aandacht krijgen in het beleid, bestaat in sommige landen de
zorg dat de groep bedrijven die hier tussen zit buiten de boot valt op het gebied van
beleid en onderzoek. Het betreft zogeheten mid caps: bedrijven van een tussengrootte
die juist veel potentie zouden hebben om uit te groeien tot innovatieve wereldspelers.
Niet overal is dit een grote groep bedrijven, maar in Duitsland zou bijvoorbeeld sprake
zijn van een omvangrijke Mittelstand.
De huidige Europese mkb-definitie heeft er onder meer voor gezorgd dat er bijna geen
informatie over deze groep voorhanden is op Europees niveau, omdat Eurostat in haar
dataverzameling geen nadere uitsplitsing maakt van bedrijfsgrootte boven het plafond
van het mkb.
Om deze mid caps meer aandacht te geven in beleid, zou de mkb-definitie niet zozeer
opgerekt hoeven te worden om hen onder het mkb te laten vallen. Deze bedrijven
zouden namelijk niet zozeer gebaat zijn bij meer financiële steun vanuit regelingen,
maar graag meer ademruimte zien. Zo is de belasting- en premiedruk relatief het
hoogst op deze groep.
Toegevoegde waarde als criterium
In de praktijk laat niet ieder criterium van de mkb-definitie zich even gemakkelijk
hanteren en wordt vooral de grootteklasse-indeling op basis van werkzame personen
ingezet. Zo worden ook Eurostat-data hoofdzakelijk naar deze maatstaf gepubliceerd.
Volgens de evaluatie zou dit gedrag niet gestimuleerd moeten worden, omdat vanuit
ondernemers geredeneerd hun omzet veel bepalender is voor de gevoelsmatige
bedrijfsgrootte. Bovendien zouden bedrijfsomzet en balanstotaal zaken moeten zijn
die iedere ondernemer of financieel directeur kan ophoesten.
Vooral balanstotaal brengt echter praktische bezwaren met zich mee, omdat dit niet
(in Europese context) systematisch geregistreerd wordt. Als alternatief wordt wel de
toegevoegde waarde geopperd, omdat statistische data meer vrijelijk beschikbaar
zouden zijn en de meeste ondernemers bekend zijn met deze maatstaf door de
C11240
17
belasting op toegevoegde waarde. Toegevoegde waarde is ook een zuivere maat om
prestaties te beoordelen (waardecreatie).
Het onafhankeli jkheidscriterium
Een ander criterium dat zich moeilijk laat hanteren en daarom in de praktijk zelden
wordt toegepast is het onafhankelijkheidscriterium. Recent Duits onderzoek naar de
impact van het strikt hanteren van het criterium waar in de evaluatie naar wordt
verwezen, wijst uit dat de groep bedrijven die tot het mkb gerekend kan worden in
dat land in 2011 met 7% krimpt wanneer ook het onafhankelijkheidscriterium wordt
gebruikt.8 In termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde is de impact nog
groter: 15%, respectievelijk 16% krimp. In het middenbedrijf is het aandeel
dochterbedrijven het grootst (47%) en bij de microbedrijven het laagst (4%).
In Nederland doet het CBS momenteel in opdracht van het ministerie van Buitenlandse
Zaken (DG BEB) onderzoek naar de relatie tussen internationalisering en innovatie bij
het onafhankelijke mkb. Eerste resultaten laten zien dat in Nederland het aandeel
dochterbedrijven in 2011 veel lager ligt dan in Duitsland: 2%. Het aandeel dochter-
bedrijven ligt bij zowel innovatieve als bij internationaal opererende bedrijven wel
beduidend hoger dan bij andere bedrijven. Het zelfstandige mkb zou dan voor
Nederland in 2011 uitkomen op 1.314.000 bedrijfseenheden.9 Het aantal dochter-
bedrijven komt dan uit op ca. 30.000. Dochterbedrijven hebben als rechtsvorm
doorgaans de bv en in beperkte mate (vooral bij joint ventures) de vof. Ruim 9.000
bedrijven zijn in buitenlandse handen.
De mkb-afbakening in andere Westerse economieën
In de evaluatie worden ook de mkb-afbakeningen zoals gehanteerd in enkele andere
Westerse economieën, besproken. De Verenigde Staten variëren het omvangscriterium
per sector en gebruiken enkel het werkgelegenheidscriterium (bijvoorbeeld 500
werkzame personen in de mijnbouw en industrie en 100 werkzame personen in de
groothandel) of het omzetcriterium ($ 7 miljoen in de dienstverlening, handel en
bouw). Ook wordt marktdominantie door een bedrijf in diens sector in ogenschouw
genomen. In Japan wordt omvang gemeten naar werkgelegenheid en balanstotaal,
welke net als in de VS fluctueren naar vijf brede sectoren. In China wordt omvang
gemeten naar werkgelegenheid, omzet en balanstotaal en wordt gedifferentieerd naar
16 sectoren in de economie.
2.3 Het bedrijfsleven naar sector
Verschillende Westerse economieën variëren de door hen gehanteerde mkb-definitie
nadrukkelijk met de sector waarin een bedrijf actief is. Sectoren met schaalvoordelen
in de productie zullen immers meer grote bedrijven bevatten. In de Europese Unie en
dus ook in Nederland gebeurt dit niet. Wel is het zeer gebruikelijk om het Nederlandse
bedrijfsleven niet alleen naar grootteklasse, maar ook naar sector in te delen. Voor
beiden geldt dat het gehele particuliere bedrijfsleven kan worden ingedeeld. Een
indeling naar sector leidt echter nadrukkelijk niet tot een typering van het mkb. Het
mkb is op haar beurt weer een groep bedrijven in bepaalde grootteklassen die in elke
sector gedefinieerd kan worden.
8 Sölner, René (2014), The economic importance of small and medium-sized enterprises in Germany;
Statistisches Bundesambt, Wiesbaden. 9 Het is een maximumschatting. Het CBS kan alleen voor de 2.000 grootste ondernemingengroepen de
zelfstandigheid en het aantal onderliggende bedrijfseenheden bepalen. Voor de overige bedrijven is de
bedrijfseenheid per definitie de ondernemingengroep, ook al kan het juridisch anders liggen.
18
C11240
Indeling naar de aard van bedrijvigheid
Op mesoniveau is het mogelijk de economie in te delen naar vijf hoofdcategorieën,
zoals gebeurt in tabel 2.
tabel 2 indeling van het particuliere bedrijfsleven naar hoofdcategorieën
Sector
primaire sector
secundaire sector
tertiaire sector: handel
tertiaire sector: commerciële dienstverlening
quartaire sector
Bron: Panteia, 2015.
De primaire sector bestaat uit bedrijven waarvan de producten door de natuur zijn
gevormd. Menselijk ingrijpen blijft beperkt tot de beïnvloeding van natuurlijke
ontstaansprocessen en productdifferentiatie is beperkt. De secundaire sector bestaat
uit bedrijven die grondstoffen bewerken en daarbij goederen produceren. Dit kunnen
halffabricaten dan wel finale producten zijn die op zichzelf al door mensenhanden zijn
bewerkt. Aan de input wordt een technische vormverandering gegeven en duurzame
productiemiddelen worden ingezet (machines en apparaten). De tertiaire sector
bestaat uit bedrijven die er zorg voor dragen dat de geproduceerde goederen van de
secundaire sector bij andere producenten, dan wel consument, op een gewenst
moment terecht komen (handel) en bedrijven die op commerciële basis diensten aan
bedrijven (zakelijke diensten, b2b) dan wel aan consumenten (persoonlijke diensten)
leveren met een winstoogmerk (commerciële dienstverlening). De quartaire sector is
de niet-commerciële gesubsidieerde en/of collectief gefinancierde dienstverlening. De
bedrijven en instellingen in deze sector hebben geen winstoogmerk.
Standaard Bedrijfs indeling 2008
De verdeling van het Nederlandse bedrijfsleven over sectoren aan de hand van de
activiteiten van bedrijven gebeurt aan de hand van de door het Centraal Bureau van
de Statistiek (CBS) gehanteerde Standaard Bedrijfsindeling (SBI). De meest recente
SBI stamt uit 2008 en is gebaseerd op de NACE Rev.2 van de Europese Unie en ISIC
Rev.4 van de Verenigde Naties. In deze nieuwe indeling is er in vergelijking met
eerdere indelingen meer aandacht voor het toegenomen belang van dienstverlening en
de informatietechniek in hedendaagse economieën.
Op het hoogste detailniveau kan met behulp van de SBI een enorme veelvoud aan
sectoren onderscheiden worden. Veelal wordt het particuliere bedrijfsleven naar een
beperkter aantal sterk gedifferentieerde sectoren ingedeeld, zoals in tabel 3 gebeurt
op basis van de hoofdcategorieën die het CBS onderscheidt in de SBI 2008. In de
tabel zijn ook de hierboven besproken hoofdcategorieën opgenomen. Andere
categorieën die wel in de SBI voorkomen maar niet tot het particuliere bedrijfsleven
behoren zijn bedrijfstakken in de quartaire sectoren, zoals bijvoorbeeld openbaar
bestuur, onderwijs en zorg en welzijn.
C11240
19
tabel 3 indeling van het particuliere bedrijfsleven naar sectoren
Sector Categorie
landbouw, bosbouw en visserij Primair
winning van delfstoffen Primair
industrie Secundair
productie en distributie van en handel in elektriciteit, aardgas, stoom en gekoelde lucht Secundair
winning en distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering Secundair
bouwnijverheid Secundair
groot- en detailhandel; reparatie van auto’s Tertiair
vervoer en opslag Tertiair
logies-, maaltijd- en drankverstrekking tertiair
informatie en communicatie tertiair
financiële instellingen tertiair
verhuur van en handel in onroerend goed tertiair
advisering, onderzoek en overige specialistische zakelijke dienstverlening tertiair
overige dienstverlening tertiair
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008.
Enkele van de onderscheiden sectoren zijn nog erg breed en beslaan zeer heterogene
groepen bedrijven. In sommige publicaties wordt daarom een dieper onderscheid
gemaakt, bijvoorbeeld in de industrie (naar voedings- en genotmiddelen, metaal,
chemie en overig) en handel (detailhandel en groothandel)10. Hoewel een indeling van
bedrijven naar sectoren niet zozeer leidt tot een afbakening van het mkb, geeft het
wel handvatten om meer toegespitst beleid te voeren in de enorme heterogeniteit
onder bedrijven in het mkb.
2.4 Modern industriebeleid: de Nederlandse topsectoren
Het Ministerie van Economische Zaken voert in principe echter geen sectorspecifiek
beleid uit waarin maatwerk wordt geleverd om ieder van de hierboven onderscheiden
sectoren te stimuleren. Zij richt zich op generiek beleid, bedoeld om gunstige
voorwaarden te creëren voor het gehele Nederlandse bedrijfsleven. Denk aan de Wet
Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), een fiscale stimuleringsmaatregel
van S&O-uitgaven waar bedrijven uit alle sectoren van de economie gebruik van
kunnen maken.
Vanuit de ambitie in het jaar 2020 nog steeds tot de mondiale top vijf van
kenniseconomieën te behoren11, werd in 2011 echter de topsectorenaanpak in het
leven geroepen. In het kader van dit onderdeel van het nationale wetenschaps- en
innovatiebeleid zijn negen sectoren aangewezen die vanuit historisch perspectief en
ingegeven door de ligging van Nederland geschikt zijn om Nederland internationaal
verder op de kaart te zetten. Het beleid bestaat uit een generiek instrumentarium,
aangevuld met topsector-specifiek beleid met aandacht voor de samenwerking in de
‘gouden driehoek’ van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. De negen
onderscheiden topsectoren worden gepresenteerd in tabel 4.
10 Zie diverse sectorpublicaties van Panteia. 11 Tweede Kamer der Staten-Generaal (2009), Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën. Motie van het lid
Hamer c.s.
20
C11240
tabel 4 de Nederlandse topsectoren
Topsector
Agri&food
Chemie
Creatieve industrie
Energie
High-tech systemen en materialen
Life sciences & health
Logistiek
Tuinbouw en uitgangsmaterialen
Water
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012.
Modern industriebeleid
Hoewel de naam anders doet vermoeden, is het topsectorenbeleid geen traditionele
vorm van sectorspecifiek beleid waarin de verschillende sectoren in de economie op
afzonderlijke wijze benaderd worden. Ten eerste kent het topsectorenbeleid een
generieke aanpak over de negen topsectoren heen. Ten tweede past het beleid binnen
een strategische agenda met aandacht voor innovatie en internationalisering. De
negen topsectoren zijn die sectoren waarin veel innovatieve en internationaal actieve
bedrijven actief zijn. Het stimuleren van deze sectoren betekent het stimuleren van
innovatie en de internationale oriëntatie van het Nederlandse bedrijfsleven.
De afbakening is tot stand gekomen in samenwerking met het betreffende
bedrijfsleven. Ze heeft (deels) kenmerken van de bedrijfskolom.
Vernieuwingsgezindheid en internationale oriëntatie zijn twee dimensies waarlangs het
bedrijfsleven getypeerd kan worden. Deze en andere dimensies komen in het volgende
hoofdstuk aan bod.
C11240
21
3 Een overzicht van typologieën
3.1 Typologie
Mkb-ondernemingen zijn zeer verschillend en tegelijkertijd zijn er overeenkomsten.
Om greep op de werkelijkheid te krijgen, moet een ordening worden aangebracht en
moet het te bestuderen mkb dus geclassificeerd worden. Zo ontstaan er klassen van
kleine en middelgrote bedrijven die minstens één karakteristiek gemeenschappelijk
hebben en dus in dat opzicht homogeen zijn. Het ideaal van een classificatie is dat
deze daarbij volledig en uitputtend is:
volledig: alle bedrijven moeten in de classificatie een plaats krijgen
uitputtend: elk bedrijf mag niet in meer dan één klasse worden ingedeeld.
De praktijk is te veelvormig om het mkb in te delen in één classificatie. Daarom wordt
in de literatuur gebruik gemaakt van typologieën die elkaar deels kunnen overlappen.
Een typologie is een ordening langs kenmerken. Het is een vorm van classificatie die
wel volledig maar niet uitputtend is. In de literatuur zijn er diverse typologieën van
(mkb-)bedrijven. In aanvulling op de typologieën die in het voorgaande hoofdstuk zijn
geïntroduceerd (bedrijvigheid, bedrijfsomvang en mate van zelfstandigheid) zijn de
meest gangbare indelingen:
1. de goederenstroom,
2. de rechtsvorm,
3. het productieproces,
4. de organisatiestructuur,
5. de mate van innovativiteit,
6. de marktoriëntatie
7. de levensfase van bedrijven,
8. de prestatie van bedrijven,
9. strategie en ambitie,
10. type ondernemer.
Probleem bij de typologieën is dat bijna geen enkele ondernemingsklasse volledig
homogeen te maken is. De meest gangbare zijn indelingen van het mkb die naar de
aard van de bedrijvigheid en de bedrijfsgrootte kijken. Deze zijn weliswaar volledig en
uitputtend, maar de homogeniteit is in de praktijk ver te zoeken. Beleidsmatig spelen
ze een steeds kleinere rol. In deze studie beogen we te komen tot een alternatieve
indeling, waarbij we het mkb langs een aantal dimensies indelen. In de volgende
paragrafen worden de tien hierboven genoemde typologieën besproken.
3.2 De goederenstroom
Deze indeling heeft betrekking op de bedrijfskolom. In een bedrijfskolom passeert een
eindproduct verschillende stadia: van grondstofproducent tot detailhandel. De output
van het ene bedrijf vormt weer input voor een volgende, enzovoort. Zo staan de
verschillende schakels, via verkoop- en inkoopmarkt met elkaar in verbinding. Het
aantal schakels is niet stabiel. Dit kan in de loop van de tijd veranderen door
integratie (samenvoegen van achtereenvolgende schakels), dan wel door differentiatie
(opsplitsen van activiteiten in aparte schakels). Niet alleen in de lengte, maar ook in
de breedte kan een bedrijfskolom veranderen door parallellisatie (verbreding
assortiment), of door specialisatie (versmalling van het assortiment). In de
werkelijkheid zijn er talrijke goederenstromen te onderscheiden en zijn de onderlinge
goederenstromen ingewikkeld en is er geen duidelijk verticale hoofdstroom te
ontdekken.
22
C11240
Een aantal topsectoren hebben enkele duidelijke kenmerken van een bedrijfskolom.
3.3 De rechtsvorm
Iedere onderneming moet zich inschrijven in het Handelsregister bij de Kamer van
Koophandel. Een onderneming kan juridisch vormgegeven worden door de keuze van
de rechtsvorm waarin deze wenst op te treden. Er zijn in Nederland negen rechts-
vormen12:
1. Eenmanszaak
2. Maatschap
3. Vennootschap onder firma (vof)
4. Commanditaire vennootschap (cv)
5. Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bv)
6. Naamloze vennootschap (nv)
7. Vereniging
8. Coöperatie
9. Stichting
Daarnaast is het mogelijk te kiezen voor een buitenlandse rechtsvorm:
10. Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV)
11. Europese coöperatieve vennootschap (SCE)
12. Europese vennootschap (SE)
De keuze in rechtsvorm berust op overwegingen ten aanzien van:
aansprakelijkheid: wat kan wettelijk door schuldeisers worden verhaald op privé-
vermogens van eigenaars?
risico: wat is de kans op het verloren gaan van het vermogen van de onderneming
en hoe is het risico gespreid?
continuïteit: is het voortbestaan van de onderneming juridisch gewaarborgd, los
van de gezondheid van de ondernemer?
financiering: hoe kan een onderneming het nodige vermogen aantrekken?
Voorschriften: voorschriften van de overheid ten aanzien van belasting op winst
en publicatievoorschriften met betrekking tot de jaarrekening.
Economisch is vooral van belang of de onderneming rechtspersoonlijkheid heeft, of
niet. De rechtsvormen 5 tot en met 12 hebben rechtspersoonlijkheid. Het zijn juridisch
zelfstandige entiteiten. Dat wil zeggen:
het eigen vermogen is gescheiden van het vermogen van de eigenaren; dit geldt
evenzeer voor schulden (bedrijfsschulden versus hypotheek eigen huis)
rechtspersonen kunnen juridisch zelfstandig handelen door middel van hun organen
voortbestaan is onafhankelijk van het leven van bepaalde personen
aandeelhouders kunnen zich losmaken van het bedrijf zonder dat de continuïteit
van de onderneming in gevaar komt
de belasting op winst wordt geheven in vorm van vennootschapsbelasting.
Bij niet-rechtspersonen zijn bedrijf en ondernemer één (natuurlijk persoon). Dit zijn
de rechtsvormen 1 tot en met 4. Dit betekent:
het eigen vermogen is niet te scheiden van het vermogen van de eigenaren; dit
geldt evenzeer voor schulden (hypotheek).
niet-rechtspersonen kunnen niet juridisch zelfstandig handelen door middel van
hun organen; Dit kan alleen de ondernemer.
voortbestaan is in principe gekoppeld aan het leven van bepaalde personen.
12 Zie http://www.ondernemersplein.nl/artikel/overzicht-rechtsvormen/
C11240
23
de belasting op winst wordt geheven in vorm van inkomstenbelasting (onderdeel
winst uit onderneming).
In de praktijk worden de rechtsvormen 1-4 uitsluitend gebruikt bij kleine bedrijven13.
Dit geldt zeker voor de eenmanszaak. Dit hangt enerzijds samen met het kunnen
dragen van de risico’s en anderzijds met de fiscale behande ling.
CBS-cijfers laten zien dat de natuurlijke personen een aandeel hebben van 74% en de
rechtspersonen een aandeel van 26% in het totaal aantal bedrijven. Binnen de
natuurlijke personen komt de eenmanszaak het meest voor en binnen de
rechtspersonen de bv. Onderstaande figuur geeft een verdeling van het mkb naar
rechtsvorm per grootteklasse.
figuur 2 MKB (incl. dochters) verdeeld naar rechtsvorm per grootteklasse, 2015
* ZZP-ers in enge zin (geen vof’s en cv’s)
Bron: Panteia op basis van CBS en KvK, 2015
3.4 Het productieproces
Inzet van technologie
Bij deze indeling staat de inzet van de techniek centraal. Standaard wordt hierbij de
driedeling gebruikt:
High-tech
Medium-tech
Low-tech.
High-tech staat daarbij voor een bedrijf dat systematisch gebruikmaakt van de
wetenschappelijke en technologische kennis en continu werkt aan nieuwe producten of
diensten met een hoge toegevoegde waarde. Ze zijn voornamelijk actief in de top-
level strategische sectoren, zoals de micro-elektronica, biotechnologie, medische
apparatuur, nanotechnologie, enz. Zij doen zelf aan R&D, of doen dit in een nauwe
samenwerking met universiteiten en onderzoekscentra. Doorgaans geschiedt de
13 Op dit moment zijn er slechts 253 actieve niet rechtspersonen met 50 of meer werkzame personen. Dit zijn
grotendeels vennootschappen onder firma. Bron: Handelsregister, april 2015.
62%
84%
39%
7%1%
11%
24%
17%
6%
3%
6%
3%
1%
22%
16%
23%
69%
84%
2%6%
4%7%
<1% 1% 1% 1%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
totaal MKB zzp* overig micro klein midden
overig
vereniging/stichting
bv
maatschap/cv
VOF
eenmanszaken
24
C11240
afbakening dan ook langs sectoren en branches. Low-tech staat voor (vrijwel) niet-
technologie gedreven bedrijven. Medium-tech vormt het middensegment.
De high- en medium-tech bedrijven worden ook wel aangemerkt als de technologisch
gedreven bedrijven (technology-based firms). Ze bestaan beide uit twee groepen: de
diensten en de industrie. De kennisintensieve medium- en high-tech dienstensector
omvat telecommunicatie, computer- en gerelateerde activiteiten en R&D. Medium- en
high-tech industrie omvat farmaceutische en medische industrie, industrie voor
kantoorapparatuur en computers, industrie voor radio, televisie, telefoons en overige
communicatiemiddelen, industrie voor medische, precisie en optische instrumenten,
industrie voor lucht- en ruimtevaart, chemische industrie, machine- en apparaten
industrie, elektrische machine- en apparatenindustrie, industrie voor motorrijtuigen en
overige transportmiddelen (exclusief bouw en reparatie van schepen).
In 2011 kan op basis van de CBS-data 5% van het mkb als high-tech worden
aangemerkt en 38% als medium-tech. Verdeeld naar industrie en kennisintensieve
diensten is de verdeling 2% en 41%.
High-tech en medium-tech hangt grotendeels samen met (zeer) innovatief.
Bedrijfseconomische beschrijving van het producti eproces
De bedoeling van deze typologie is te komen tot een beschrijving van het productie-
proces, zodat de typische bedrijfseconomische kenmerken ervan in beeld kunnen
worden gebracht. De typologie naar het productieproces van een productiebedrijf is
tweedimensionaal:
1. batch processing vs. flow processing
2. enkelvoudige productie vs. procesindustrie
Hier bestaan een aantal varianten op. Deze indeling is vooral intern en meer op een
productiebedrijf gericht en is daarom beleidsmatig minder interessant.
3.5 De organisatiestructuur van bedrijven
De organisatiestructuur is de wijze waarop taken binnen een organisatie zijn verdeeld
en de wijze waarop vervolgens afstemming tussen deeltaken tot stand wordt gebracht.
Het heeft dus te maken met de verdeling van activiteiten over afdelingen en de taken
van de werknemers. Een organisatietypologie groepeert een aantal alternatieve
soorten van organisatiestructuren. In de literatuur worden meerdere indelingen
gehanteerd, afhankelijk van:
De omvang en complexiteit van de organisatie
De indeling naar functies en taken
De wijze van coördinatie
Het verloop van besluitvormingsprocessen (hiërarchisch of juist plat)
Mate van specialisme
Marktbewerking
Span of control
C11240
25
EIM-indeling
Mkb-ondernemingen en hun organisatiestructuren zijn van een zeer divers pluimage.
Uit een clusteranalyse op EIM-data (2001)14 komt de volgende indeling naar negen
types naar voren:
Bron: Gerard Kei j ze rs, Gerard, H i lke E .J . Bos-Brouwers, Mer l i n Rensman, (2007) , C lass i f i ca t i e
van het Neder l andse mkb; U i tdagen, he lpen , coac hen, e i sen; Nyenrode
Indeling Nyenrode Business Universiteit
In 200715 heeft ook de Nyenrode Business Universiteit een typologie voor het mkb
ontwikkeld. Zij onderscheiden negen typen in het mkb, waarvan vier in het micro-
bedrijf, twee in het kleinbedrijf en drie in het middenbedrijf.
Micro-bedrijven:
Type 1 is het best te omschrijven als een kleine niche-speler met een simpele,
informele structuur, met een dominante leider, met een sterke focus op de korte
termijn, en weinig aandacht voor (technologische) innovaties. Ook het tekort aan
goed gekwalificeerd personeel is een belangrijke belemmerende factor voor
innovaties.
Type 2 is een kleine, simpele en plat gestructureerde organisatie die deels
planmatig te werk gaat. Een actiegericht strategie en snel reageren op
ontwikkelingen in de markt zorgen er samen met een consultatieve
leiderschapsstijl voor innovatiegerichtheid. Voornaamste struikelblok is het tekort
aan voldoende gekwalificeerd personeel.
14 Meijaard, J., M. Mosselman (2001); Bedrijfsprestaties afhankelijk van organisatiestructuur; EIM, Zoetermeer. 15 Prof. Dr. Gerard Keijzers, Drs. Hilke E.J. Bos-Brouwers, Merlin Rensman, BA (2007), Classificatie van het
Nederlandse mkb; Uitdagen, helpen, coachen, eisen; Nyenrode.
Cluster Karakteristieken
A Gefocuste multifunctionele teams Relatief kleine bedrijven met vrij zelfstandige medewerkers die sterk wisselende taken uitvoeren. De bedrijven in dit cluster
kennen relatief weinig standaardisatie en formalisering.
Afstemming van activiteiten geschiedt in sterke mate middels
informeel overleg.
B Operationele autonomie Vaak middelgrote, maar zeer platte organisaties (weinig hiërarchie)
met zeer informele structuur. Werknemers zijn manusjes-van-alles
en hebben een relatief grote invloed op de operationele
beslissingen. Strategische beslissingen worden echter centraal
genomen.
C Ondernemend met sterke controle Middelgrote bedrijven met relatief gespecialiseerde taken, maar
weinig structuur. De ondernemer drukt een relatief zware stempel
op de manier van organiseren.
D Complexe multi-units Kleine en middelgrote ondernemingen met gemiddeld veel
afdelingen die direct onder de directeur/eigenaar ressorteren. Zowel operationele als strategische beslissingen zijn relatief sterk
gecentraliseerd en in redelijke mate geformaliseerd. De
ondernemer heeft relatief veel invloed, wat ten koste gaat van de
zelfstandigheid van de medewerkers.
E Simpel Kleine ondernemingen, meestal met een gevarieerd pakket van
activiteiten. Gewoonlijk slechts één of twee leidinggevende niveaus,
met een zeer dominante invloed van de ondernemer. Verder een
vrij gemiddeld bedrijf.
F Gefocuste hiërarchie Zeer formele en hiërarchische organisaties. Gewoonlijk middelgrote tot grote bedrijven met drie of meer leidinggevende niveaus. Deze
organisaties zijn relatief vaker prestatiegericht; het resultaat van
de werkzaamheden ligt van tevoren vast.
G Ondernemend met losse controle Kleine organisaties waar de medewerkers zelf relatief veel eigen
verantwoordelijkheid dragen. De werknemers hebben geen tot weinig invloed op beslissingen, maar hebben wel vaker dan normaal
controle over hun eigen werkzaamheden.
H Coördinerende complexe hiërarchie Middelgrote tot grote bedrijven met relatief veel afdelingsvorming.
Resultaatgerichte bedrijven met vrij gespecialiseerde medewerkers
en hoge mate van standaardisatie.
I Autonome teams Middelgrote en kleine ondernemingen met weinig afdelingen. In
plaats daarvan stuurt de ondernemer veel werkzaamheden zelf aan,
die worden uitgevoerd door teams van medewerkers. Werknemers
hebben een relatief grote invloed op beslissingen en stemmen hun activiteiten vaak onderling af door middel van informeel overleg.
26
C11240
Type 3 is ook simpel en plat gestructureerd, maar is ondanks haar lange termijn
gerichtheid niet of nauwelijks gericht op groei. Dienstverlening is belangrijker dan
innovatie. Als pluspunten zijn er een participatieve leiderschapsstijl en voldoende
gespecialiseerd personeel aanwezig.
Type 4 is daarentegen een complexe organisatie, waarbij ook veel op schrift is
gesteld. Lange termijn gerichtheid, specialisatie, voldoende personeel laat zich
combineren met een hoge investerings- en risicobereidheid en een efficiënte
overlegcultuur. De ondernemer is wel dominant, maar hanteert een deels
participatieve leiderschapsstijl.
Kleine bedrijven
Type 5 valt goed te omschrijven als een simpele, kleine organisatie met een
dominante ondernemer en een beperkte inbreng van werknemers. De organisatie
hanteert een professionele lange termijn strategie, waarin belang wordt gehecht
aan service en kwaliteit. Belemmerend voor dit organisatietype is onvoldoende
gekwalificeerd personeel.
Type 6 daarentegen is een complexe organisatie, waarin de ondernemer minder
dominant is en de beslissingen functioneel zijn gedecentraliseerd. Er is een hoge
mate van specialisatie binnen dit type organisaties, waarbij er voldoende
gekwalificeerd personeel aanwezig is. De marktfocus ligt echter bij commodity’s,
wat voor kleine bedrijven vaak een vechtmarkt betekent.
Middenbedrijven
Type 7 is een complexe, formele organisatie, met een gelaagde structuur, die
overigens zwak tot matig hiërarchisch van karakter is. De focus is op de lange
termijn gericht, en groei wordt met name bereikt door overnames. Daarbij is de
organisatie vooral behoudend, gericht op procedures en weinig investeringsbereid.
Er is voldoende gekwalificeerd personeel.
Type 8 is tevens complex, formeel, gelaagd en gericht op de lange termijn. De
markt waarin de organisatie opereert is conservatief. In tegenstelling tot type 7 is
type 8 meer bereid tot investeringen en gericht op efficiëntie en doelgerichtheid.
Ook hier is voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig.
Type 9 onderscheidt zich van 7 en 8 met name door zijn sterk gespecialiseerde en
gestandaardiseerde structuur. Daarnaast is dit het enige midden-type dat er een
korte termijn focus op nahoudt. Type 9vermijdt bij voorkeur risico’s en is
procedure georiënteerd. Wel is er voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig.
Ook deze typologie is vooral intern gericht en is daarom beleidsmatig minder
interessant.
3.6 Innovativiteit van bedrijven
Innovatie is voor Nederland van essentieel belang: voor de ontwikkeling van onze
economie en daarmee voor onze toekomstige welvaart. Ook de maatschappij heeft
belang bij innovaties. Ze kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de (mondiale)
opgaven op het gebied van onder meer gezondheidszorg en vergrijzing, uitputting van
grondstoffen, klimaatverandering en voedselvoorziening. Bedrijven hebben belang bij
investeringen in innovatie, omdat innovaties betere en/of nieuwe producten opleveren
met winstmogelijkheden en/of behoud van hun marktpositie. Product- en proces-
innovaties door bedrijven leiden tot een hogere productiviteit. Verbeterde producten
hebben een hogere toegevoegde waarde (per eenheid input) en door verbeterde
processen (bijvoorbeeld door inzet van nieuwe machines) kan productie sneller,
efficiënter en goedkoper worden ingericht.
C11240
27
EIM innovatiepiramide
De innovatiepiramide is een segmentatie van mkb-bedrijven op grond van hun
innovatieve resultaten in de afgelopen drie jaar, R&D-inspanningen en mate van
interactie met andere partijen. Door verschillende beleidsmakende en -uitvoerende
partijen zijn in de afgelopen jaren varianten van deze piramide gebruikt. Panteia
(toenmalig EIM) heeft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken
onderzocht welke grootste gemene deler kan worden onderscheiden en heeft deze van
een cijfermatige onderbouwing voorzien.16 De innovatiepiramide van EIM onderscheidt
in het mkb de volgende segmenten:
1. Koplopers ontwikkelen zelf product- of procesinnovaties en doen expliciet en
systematisch aan R&D. Gerealiseerde productinnovaties zijn nieuw voor hun markt
of bedrijfstak.
2. Ontwikkelaars ontwikkelen eveneens zelf product- of procesinnovaties. Ze hebben
eigen capaciteit voor de ontwikkeling van prototypes, echter zonder dat innovatie
expliciet is georganiseerd door middel van R&D.
3. Toepassers realiseren product- of procesinnovaties waarbij het zowel om eigen
ontwikkelingen als adopties kan gaan. Zij innoveren door het combineren en
toepassen van elders beproefde kennis en methoden. Dit komt tot uiting in externe
innovatieve samenwerking en/of het gebruik van externe kennisnetwerken.
4. Overig mkb bestaat uit bedrijven die relatief weinig of helemaal geen innovatieve
activiteiten ontplooien. Deze groep is nader te verdelen in volgers (31%).
bedrijven met bescheiden doch aanwezige innovatieve activiteiten, en niet-
innovatieven, bedrijven die in de afgelopen drie jaar geen innovaties hebben
gerealiseerd, geen R&D doen, en niet met andere partijen interacteren om te
innoveren.
Met behulp van data van EIM, afkomstig uit de jaarlijkse monitor determinanten
van bedrijfsprestaties, is de verdeling over de segmenten bepaald voor commercieel
opererende mkb-bedrijven met 1-100 werknemers. Zie onderstaande figuur.
figuur 3 De innovatiepiramide van het Nederlandse mkb (2008)
Bron: EIM, 2008
16 Gibcus, P. en J.P.J. de Jong, 2008. Innovatiepiramide: Een segmentatie van het mkb; EIM, Zoetermeer.
5%
koplopers
ontwikkelaars
toepassers
volgers
niet-innovatieven
17%
21%
31%
26%
overig mkb
innovatief mkb
28
C11240
Een alternatieve indeling (EIM, 2004)17 is die waarbij het Nederlandse mkb wordt
ingedeeld naar:
leveranciersgedreven (26% van de populatie mkb-bedrijven),
klant-gedreven (22%,
kennis-gedreven (21%),
inputintensief (31%).
Kennis- en klant-gedreven bedrijven beschouwen zichzelf ten opzichte van hun
branchegenoten vaker als innovatieve koploper. Kennis-gedreven bedrijven hebben
bovendien meer dan gemiddeld een expliciet beleid om nieuwe kennis te verzamelen,
en maken intensiever gebruik van innovatiesubsidies. Leveranciersgedreven bedrijven
vinden zichzelf daarentegen minder vaak een innovatieve koploper. Ook is het
subsidiegebruik bij deze groep lager.
3.7 Marktoriëntatie
Een veelgebruikte indeling is die waarin bedrijven worden ingedeeld naar hun
marktoriëntatie. Hierbij zijn een aantal indelingen van het bedrijfsleven mogelijk.
Afzetcategorieën
Een veel gebruikte indeling is die naar afzetcategorie:
Export georiënteerd bedrijf
Intermediaire bedrijven (producenten van grondstoffen en halffabricaten en b2b-
diensten)
Consument-georiënteerd bedrijf
Kapitaalgoed-georiënteerd bedrijf (producent of leverancier van investerings-
goederen)
Bedrijven (of sectoren) worden hierbij ingedeeld op hun dominante afzetcategorie. De
verdeling hangt nauw samen met de bedrijfsgrootte en activiteit (sector). In figuur 4
is de afzetverdeling van het mkb naar bedrijfsgrootte en afzetcategorie weergegeven.
figuur 4 Afzetverdeling mkb naar grootte, 2014
Bron: Panteia, prognoses mkb
17 Jong, J.P.J. de (EIM), O. Marsili (EUR) (2004); How do firms innovate?; EIM, Zoetermeer.
13%
23%32%
23%
33%
22%
21%
26%
9% 9%
8%8%
45% 45%40% 43%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
micro klein midden MKB
intermediaire goederen
investeringsgoederen
consumptiegoederen
export
C11240
29
Nationaal versus internationaal actief
Een variant is het onderscheid nationaal versus internationaal. Nederlandse bedrijven
verdienen hun geld voor een groot deel over de grens. Het kabinet zet zich daarom
actief in voor de belangen van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Daarom is een
onderscheid al dan niet internationaal actief van belang. Internationale activiteit strekt
breder dan alleen export. Bij internationale activiteit worden een viertal activiteiten
onderscheiden:
1. Export
2. Import
3. Investeren in het buitenland
4. Internationaal samenwerken.
Export en import kunnen nog verder verdeeld worden naar goederen en diensten.
Al deze activiteiten zijn belangrijk voor de productiviteit en concurrentiekracht van
Nederland en hebben een potentieel opwaarts effect op de kennisintensiteit van de
Nederlandse economie. In de praktijk zullen veel bedrijven zich bezighouden met twee
of meer internationale activiteiten.
In 2011 is met betrekking tot de goederen 17% van het mkb internationaal actief
(export, en/of import en/of buitenlandse investering).
Stuwend versus verzorgend
Een andere variant is het afzetgebied. Het afzetgebied is in dat geval dan de eigen
regio, dan wel heel Nederland en/of ook buitenland. Stuwende sectoren zijn sectoren
die hun producten of diensten afzetten buiten de regio waar ze worden geproduceerd.
Verzorgende sectoren richten zich primair op de eigen regio. Deze indeling wordt
vooral regionaal gebruikt. Macro wordt stuwend ook vaak geassocieerd met expor-
terende activiteiten.
3.8 De levensfase van bedrijven
De theorie van de levensfase van een bedrijf is ontleend aan de levenscyclus van een
product. Elk product gaat in zijn leven door een aantal stadia, waarbij het totaal
aantal fasen gezien wordt als de levenscyclus. Op elk moment in de tijd bevindt elk
product zich in één van de vier levensfasen: introductie, groei, volwassenheid en
verval. Ook bij ondernemingen is sprake van een dergelijke levenscyclus, waarbij elke
fase een andere wijze van aansturen vraagt.
Het levenscyclusmodel is van belang voor ondernemers zelf en voor investeerders. Het
gebruik van een levenscyclusmodel stelt organisaties in staat de continuïteit te borgen
door te kijken naar omzet- en rendementsontwikkeling en de manier waarop de
aansturing is georganiseerd.
Levenscyclusmodellen bieden handvatten voor het ontwikkelen van kennis, vaardig-
heden, competenties en processen. Daardoor kan de organisatie toekomstplannen
maken en indien nodig tijdig de bestaande strategie en organisatiestructuur
aanpassen.
Het levenscyclusmodel geeft investeerders van vooral eigen vermogen (private equity)
een indicatie of ze al dan niet in een onderneming moeten investeren, omdat de
bedrijven die niet groeien, of geen signalen vertonen van potentiële groei, de moeite
van het investeren niet waard zijn. De twee bekendste levensfasemodellen zijn die
van Churchill en Lewis en het groeimodel van Greiner.
30
C11240
De vijf stadia van mkb-groei (Churchi l l en Lewis)
In hun artikel in Harvard Business Review (1983)18 onderscheiden Churchill and Lewis
vijf fasen in de levenscyclus van middelgrote en kleine bedrijven. Deze fasen lopen
van een startende tot een volgroeide onderneming. Bij elke fase hoort een bepaald
soort ondernemerstype. De fasen zijn:
1. Opbouw van een onderneming
Dit is de startfase. In dit stadium gaat het om het werven van klanten en het
nakomen van verplichtingen. Als bedrijf moet je producten leveren en diensten
verlenen. De werkzaamheden van de ondernemer zijn primair vakinhoudelijk.
2. Overleven en groei
Kenmerkend voor deze tweede fase is dat er inmiddels voldoende afnemers zijn die
door de kwaliteit van de geleverde producten en/of diensten blijven kopen. De
vraagt stijgt snel en er wordt (meer) personeel aangetrokken. Een belangrijke
uitdaging waar het bedrijf in deze fase voor staat is de vraag hoe een goed
evenwicht aangebracht kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Er moet daarbij
voldoende cashflow binnenkomen om te kunnen groeien.
3. Succes
Is de onderneming in fase 3 beland, dan is het de vraag of prestaties van het
bedrijf benut moeten worden door uit te breiden (growth) of om de onderneming
stabiel en winstgevend te houden, zodat het eventueel een basis biedt voor de
verkoop aan een alternatieve eigenaar (disengagement). Dit derde stadium duurt
met succes voort, zolang de onderneming zich kan aanpassen aan veranderingen
van de vraag in de markt. De praktijk leert vaak dat de directeur de onderneming
na verloop van tijd met winst verkoopt of een fusie aangaat met een andere
onderneming. De ondernemer heeft in deze fase minder tijd om vakinhoudelijk te
zijn, maar wordt steeds meer manager.
4. Expansie
Als de ondernemer is opgewassen tegen de managementeisen die expansie aan
hem stelt, kan de onderneming uitgroeien tot een middelgrote onderneming met
een paar honderd werknemers. In het stadium van expansie is het belangrijk dat
de ondernemer over een methode beschikt die ervoor zorgt dat hij de in de derde
fase voorbereide groei ook daadwerkelijk kan realiseren. Er moet geld beschikbaar
zijn en het management moet de expansie goed aankunnen. Belangrijke aspecten
zijn daarbij delegeren en anticiperen op problemen. Door de groei is de organisatie
zo groot aan het worden dat decentralisatie nodig is. Dat wil zeggen dat de
organisatie van de onderneming geheel of gedeeltelijk opgesplitst wordt in
verschillende onderdelen (divisies) die elk eigen managers krijgen. Bij productie-
bedrijven vindt er meestal een splitsing plaats tussen verkoop en productie.
5. Optimale verhoudingen
Tijdens dit stadium draait het om het consolideren van de onderneming (het zorgen
voor continuïteit). De onderneming profiteert van het financiële voordeel door de
snelle groei. De onderneming is in een volwassenheidsfase terechtgekomen en
krijgt zelfstandige afdelingen onder leiding van managers. De onderneming is nu
uitgegroeid tot een (middel)groot bedrijf. Gevaren die in deze fase op de loer
liggen zijn inefficiëntie en verstarring. Wordt deze niet doorbroken, dan dreigt
neergang.
De vijf fasen zijn schematisch in de volgende figuur weergegeven.
18 Churchill, N.C. & Lewis, V.L. (1983) The five stages of small business growth; Harvard Business Review 61(3),
p. 30-50, Boston.
C11240
31
figuur 5 De vijf groeifasen van Churchill en Lewis
Bron: Churchill en Lewis (1983)
De groeistadia worden niet automatisch met succes afgerond. Bij mislukken dreigt
sluiting van het bedrijf. Dit kan in ieder van de vijf stadia voorkomen.
Groeimodel van Greiner
Greiner (1972)19 vergelijkt een onderneming met een levend organisme dat
verschillende groeifasen doormaakt. De groei naar een volgende fase gaat gepaard
met een crisis, die ook wel groeipijn wordt genoemd. Het model is een beschrijvend
raamwerk waarin de leeftijd van de organisatie tegenover de grootte van de
organisatie wordt afgezet. Greiner gaat er vanuit dat een organisatie door de jaren
heen groter wordt en uitbreidt. Vanuit dit model is het gemakkelijker te begrijpen
waarom managementstijlen, organisatorische structuren en coördinatiemechanismen
in een bepaalde ontwikkelingsfase wel of niet werken. Iedere fase vraagt andere
competenties van de ondernemer. De crises moeten overwonnen worden om de
volgende fase te bereiken. Daarmee richt het model zich op het strategisch beleid. Hij
onderscheidt zes fasen (zie ook figuur 6 :
1. Groei door creativiteit
In deze startfase gaat het om een jong, relatief klein bedrijf. Er is sprake van een
informele organisatie, waarbij de medewerkers loyaal zijn. De organisatiestructuur
is plat en de ondernemer is vooral extern georiënteerd; hij investeert in nieuwe
klanten.
Crisis 1: Doordat de organisatie (te snel) groeit en complexer wordt, overziet de
ondernemer niet langer alles en ontstaat er een leiderschapscrisis. De coördinatie
en interne beheersing kan niet meer door één persoon worden uitgevoerd. Er is
behoefte aan betere structuur.
2. Groei door managementsturing
In deze (management)fase worden er functionele leidinggevenden benoemd, waar-
door er een middenkader ontstaat dat de primaire processen beheerst. Er volgen
regels en procedures en zaken worden geformaliseerd en gestandaardiseerd. De
centrale coördinatie blijft in handen van de ondernemer.
Crisis 2: Door verdere groei kan de coördinatieproblematiek te groot worden voor
de ondernemer. Daarnaast krijgen middenmanagers behoefte aan meer autonomie.
De autonomiecrisis is geboren.
19 Greiner, L.E. (1998) Evolution and Revolution as organizations grow. Harvard Business Review 76 (3), p. 55-
68, Boston. In de eerste versie (1972) waren er vijf fases.
32
C11240
3. Groei door delegatie
In deze decentralisatiefase delegeert de ondernemer belangrijke taken aan zijn
middenmanagement. Er wordt gestuurd op resultaten, waarbij de middenmanagers
verantwoordelijk zijn voor het behalen van tactische en operationele doelstellingen.
De directie begeeft zich op strategisch niveau en grijpt zelden in. Er ontstaat een
divisiestructuur met aparte productgroepen en afzonderlijke leidinggevenden.
Crisis 3: Hoe meer divisiemanagers er zijn, hoe moeilijker het voor de directie
wordt om alle, onafhankelijk opererende divisies te coördineren. Een beheerscrisis
ligt op de loer. Er is grote kans dat de divisiemanagers teveel hun eigen gang
gaan, waardoor de onderneming uit elkaar kan vallen.
4. Groei door coördinatie en controle
In de standaardisatiefase wordt er meer nadruk gelegd op de coördinatie tussen de
verschillende eenheden. Bij grote gediversifieerde organisaties nemen vanuit het
hoofdkantoor de verschillende staven een sterke positie in, van waaruit de
divisiemanagers worden aangestuurd.
Crisis 4: Bij teveel macht vanuit de staven en te weinig ruimte voor de divisie-
managers ontstaat de bureaucratiecrisis. De regels hebben het bedrijf te star en
inflexibel gemaakt.
5. Groei door samenwerking
In de samenwerkingsfase wordt er gestuurd op samenwerking tussen lijn- en
stafafdelingen en ontstaan er hiërarchie-doorbrekende coördinatievormen zoals een
matrixstructuur of projectorganisatie. Deze fase wordt gekenmerkt door veel
onderling contact tussen medewerkers via allerlei overleggroepen. Er is sprake van
weinig formalisatie en standaardisatie.
Crisis 5: Omdat er veel overlegd wordt is dat tevens de valkuil, waardoor een
overlegcrisis kan ontstaan. Er is grote kans dat het toezicht en de controle
grotendeels wegvallen. Voor organisaties kan dit het einde betekenen, tenzij ze
zich verder ontwikkelen door middel van externe samenwerkingsverbanden.
5. Groei door allianties
In deze ‘groei door ondernemen-fase’ heeft de organisatie alleen nog maar
behoefte aan goede externe contacten en samenwerkingsverbanden. Dat kan
gezocht worden in fusies, allianties en vergaande netwerken.
Crisis 6: Doordat een organisatie zich meer richt op externe samenwerkings-
verbanden dan op de eigen ‘core’ business is de kans groot dat er een identiteits-
crisis ontstaat. De organisatie wordt volledig door andere bedrijven overgenomen
en er blijft niets meer van de ´oude´ situatie over.
Door inzicht in de groeifasen geldt het groeimodel van Greiner als hulpmiddel voor
organisaties om de daaropvolgende crisis goed aan te pakken. Organisaties zijn goed
voorbereid op de mogelijke crisis, waardoor er goed op geanticipeerd kan worden.
Alleen het exacte moment is onbekend. Het is namelijk onmogelijk om vooraf de duur
van een groeifase te bepalen. Daarnaast kan de groeipijn een positieve uitwerking op
een organisatie hebben. Op het moment zelf wordt een crisis door alle betrokkenen als
negatief ervaren, maar in wezen is het een goede manier om de organisatie wakker te
schudden en gezamenlijk te realiseren dat er een andere weg moet worden
ingeslagen.
C11240
33
figuur 6 Het groeimodel van Greiner
Bron: Greiner (1972, 1998)
Statistische indeling
De groeifase-, c.q. levensfasemodellen zijn vooral theoretische denkconcepten. In de
empirische literatuur wordt veel gewerkt met startups (bedrijven in hun eerste 3,5
jaar), jonge bedrijven (3,5-5 jaar oud) en bestaande bedrijven, de zogenaamde
incumbents (ouder dan 5 jaar). In Nederland is ca. 44% van de bedrijvenpopulatie
jonger dan 5 jaar en 34% jonger dan 3,5 jaar.
De gemiddelde leeftijd van een bedrijf ligt momenteel op circa 13 jaar (bron:
handelsregister). In 2001 lag de gemiddelde leeftijd nog op 16 jaar. In vergelijking
met 2001 is het bedrijvenbestand dus jonger geworden. Eerder onderzoek van EIM
(nu Panteia) laat zien dat bedrijven tussen hun 16e en 20e jaar het meest productief
zijn.20
Figuur 7 geeft een beeld van de leeftijdsverdeling van de bedrijven begin 2011.
20 Zie Verhoeven, W.H.J. (2004), Firm dynamics and labour productivity, opgenomen in Fostering Productivity,
p. 213-241; Elsevier, Amsterdam.
34
C11240
figuur 7 Leeftijdsverdeling van de actieve bedrijvenpopulatie op 1-1-2011 op basis van het CBS en de KvK
Bron: Panteia op basis van CBS en KvK (Handelsregister)
Het leeftijdsconcept is beleidsmatig vooral relevant omdat starters en jonge bedrijven
verantwoordelijk zijn voor de meeste werkgelegenheidscreatie. Nieuwe creatieve
ideeën komen ook vaak van jonge bedrijven. Jonge bedrijven zijn vaak ook
ambitieuzer dan oudere bedrijven. Snelgroeiende bedrijven zijn ook jonger dan
gemiddeld. Omdat jonge bedrijven bezig zijn hun bedrijf op de rails te krijgen
ondervinden ze bovengemiddeld veel knelpunten. De helft van de nieuwe bedrijven
overleeft de eerste vijf jaar dan ook niet21. Om hun groeiambities te realiseren,
verdient deze groep extra steun. Dit kan via programma’s die zich richten op
netwerken, managementtraining en R&D-coaching en financiële regelingen.
3.9 Bedrijfsprestaties
Groei
Succes wordt veelal afgemeten aan groei. Hiervoor wordt meestal gekeken naar de
ontwikkeling van de werkgelegenheid en/of de omzetgroei. Voor het beoordelen van
groei bestaan verschillende maten: absoluut (mutatie in de omvang), relatief (mutatie
in procenten) of een combinatie van absoluut en relatief. Het probleem van absoluut
en relatief is dat het moeilijk is om grootteklassen te vergelijken. Meet je groei in
absolute termen komen de grote bedrijven steeds ‘boven drijven’, maar wordt groei
gemeten in relatieve termen, dan zijn het doorgaans juist de kleine bedrijven.
In 1980 heeft David L. Birch daarom de Birch-index ontwikkeld, die in de jaren ’90 en
rond het millennium veel is gebruikt. Omdat ook bij de Birch-index kleine bedrijven
nog steeds de overhand hebben, heeft EIM in 1997 hiervan een variant gepresen-
teerd22. Groei wordt daarbij niet per jaar gemeten, maar over een periode van 3-5
jaar.
De laatste jaren wordt groei weer steeds meer afgemeten aan relatieve groei. Voor
snelle groei geldt hierbij momenteel 20% per jaar gedurende 3 jaar, waarbij het
microbedrijven buiten de beschouwing laat (OESO)23. In sommige studies wordt groei
beperkt tot organische groei (groei op eigen kracht). Acquisities blijven buiten
beschouwing. Beschikbare datasets laten dit onderscheid echter niet altijd toe.
Feitelijk zijn zowel werkgelegenheid als omzet geen goede maten om prestaties
(meerwaarde) aan af te meten. Bedrijven die vanuit efficiency overwegingen werk
21 Europese Commissie (2013), Entrepreneurship 2020 Action Plan: Reigniting the Entrepreneurial Spirit in
Europe. 22 Birch-index = (omvangt – omvangt-1) /(omvangt – omvangt-1)/omvangt-1); EIM-groeivoet = omvangt –
omvangt-10,25 /(omvangt – omvangt-1)/omvangt-1)
23 Eerder werd gewerkt met 60% in 3 jaar.
<1 jaar; 13%
1-<3,5 jaar;
22%
3,5-<5 jaar;
9%5-<10 jaar;
16%
10-<15 jaar;
13%
15-<20 jaar ;
8%
20 jaar e.o.;
18%
C11240
35
uitbesteden kunnen veel waarde creëren, maar in werkgelegenheid zelfs krimpen.
Anderzijds zijn er bedrijven die alleen doorverkopen. Het overgrote deel van de omzet
bestaat uit inkopen (‘dozen schuiven’). Een betere maat zou zijn de volume-
ontwikkeling van de toegevoegde waarde te nemen. Deze is echter voor een
individueel bedrijf moeilijker vast te stellen. Vaak ontbreken hiervoor de benodigde
data, zoals de waarde van de inkomsten en bedrijfskosten en de prijzen van de
toegevoegde waarde.
Een variant op de snelle groeiers zijn de gazellen. Een gazelle is een snelle groeier die
vijf jaar of jonger was aan het einde van de onderzoeksperiode. Deze bedrijven zijn
gemiddeld 4x zo klein als een oudere snelle groeier (CBS, 2009)24. Het aandeel snelle
groeiers in een bepaald jaar is sterk afhankelijk van de conjunctuur. Ook de leeftijd
van bedrijven is van belang.
Naast snelle groeiers zijn ook nog andere groeitypes te onderscheiden, zoals onder
meer subtoppers, licht groeiende bedrijven, stabiele bedrijven en krimpers25,26. De
afbakening is dan op basis van werkgelegenheid:
Snelgroeiende bedrijven (60% of meer groei in 3 jaar)
Subtoppers (15-<60% groei in 3 jaar
Licht groeiende bedrijven (0,5-<15% groei in 3 jaar
In omvang stabiele bedrijven (-0,5-<0,5% groei in 3 jaar
Krimpende bedrijven (krimp meer dan 0,5% groei in 3 jaar.
Voor de periode 2005-2008 (dus vóór de crisis) zijn gegevens beschikbaar over
aandelen van deze groeitypen voor bedrijven met 50-< 1.000 werkzame personen) op
basis van werkgelegenheid27:
Snelle groeiers: 13%
Subtoppers: 21%
Licht groeiend: 25%
Stabiel: 7%
Krimpend: 35%
Bij de laatste meting is het aantal snelle groeiers28, mede onder invloed van de crisis,
weer sterk afgenomen. Bij de laatste meting over 2008-2011 komt het aandeel uit op
6%. Door een andere bron (CBS i.p.v. Amadeus), bedrijfsafbakening (vanaf 10
werkzame personen) en een andere ondergrens bij groei (minimaal 20% groei per
jaar), zijn de cijfers echter niet geheel vergelijkbaar. Van de andere groeitypen zijn
geen recentere cijfers beschikbaar.
Groei geen garantie voor beter resultaat
Zoals hiervoor al aangegeven is groei in werkgelegenheid en/of omzet geen garantie
voor betere resultaten. Uit een onderzoek van Meijer & Van der Ham29 komt naar
voren dat bij twee derde van de onderzochte bedrijven met een omzetgroei de
kostenstijging groter was dan de omzetstijging. Bij 20% resulteerde dit zelfs in
verlies. Wel gold dat bedrijven die een positieve resultaatontwikkeling hadden,
gemiddeld ook een hogere omzetgroei realiseerden dan bedrijven met een matige
resultaatontwikkeling. Verder werd de resultaatverbetering vooral behaald door
bedrijven die in de beginsituatie lagere winsten behaalden. Zie figuur 8.
24 Ramakers Pascal, Gusta van Gessel, Margreet Geurden (2009); Kenmerken van snelgroeiende bedrijven; CBS-onderzoek voor de periode 2002-2005; CBS, Den Haag/Heerlen. 25 Snel, D., C. Veldhuis- van Essen, N.G.L. Timmermans R. in ’t Hout (2011), Quick scan (snel)groeiende
bedrijven; Best practices voor beleid en state of the art; best practices voor beleid en state of the art; Panteia,
Zoetermeer. 26 In de studie Bedrijvendynamiek en werkgelegenheidsontwikkeling onderscheidt Panteia ook nog
groeikrimpers: bedrijven die in werkgelegenheid krimpen, maar in termen van omzet snelle groeier zijn. 27 Snel, D., et al. (2011). 28 Timmermans, N.G.L., D. Snel (2013), Internationale benchmark ondernemerschap; Panteia, Zoetermeer 29 Meijer & Van der Ham Management Consultants, Meerwaarde van groei.
36
C11240
Voor de meeste bedrijven is snelle groei geen blijvende zaak. Uit een EIM-studie uit
2000 komt naar voren dat maar weinig bedrijven snelle groei vast weten te houden.30
Met name snelle groei over een periode langer dan vijf jaar wordt maar door een
beperkte groep bedrijven volgehouden. Uit het onderzoek komt naar voren dat minder
dan een derde van de snelle groeiers uit de periode 1989/1994 dit ook nog was in de
periode 1992/1997. Dit ondanks een overlap van twee jaar die er bij de twee deel-
periodes was. Een nadere analyse laat zien dat er met name een uitwisseling is met
het naastliggende groeitype. Bij de snelle groeiers zijn dat de normale groeiers c.q.
subtoppers. De meeste snelgroeiende bedrijven groeien in etappes. Stabiele (hoge)
groei komt maar in beperkte mate voor. Snelle groeiers zijn in de tijd een sterk
wisselende groep.
figuur 8 Ontwikkeling van groei en bedrijfsresultaat
Bron: Ontleend aan Meijer & Van der Ham Management Consultants, 2004
Bedrijfsresultaat (winst/verl ies)
Een andere maat van prestaties is het bedrijfsresultaat: winst of verlies. Meer nog dan
bij de omzet en werkgelegenheid is deze prestatiemaat zeer conjunctuurgevoelig.
3.10 Strategie van bedrijven
Een bedrijfsstrategie is het maken van een keuze uit alternatieven op hoofdlijnen
binnen een organisatie. Een veel gebruikte definitie is afkomstig van Chandler31
"Strategy is the determination of the basic long-term goals and objectives of an
enterprise, and the adoption of courses of action and the allocation of resources
necessary for carrying out these goals."
In veel typologieën worden bedrijven ingedeeld op basis van de doelen die ze zich
stellen. Er zijn vanuit de literatuur32 ruwweg twee benaderingen:
1. Het ‘business professionals’ model.
In dit model wordt succes afgemeten aan prestatie-indicatoren, zoals groei,
marktaandeel, productiviteit en winstgevendheid.
2. Het ‘small business proprietors’ model.
In dit model staan continuïteit en het hebben van ‘een goede boterham’ voorop.
30 Bangma, K, W.H.J. Verhoeven (2000), Groeipatronen van bedrijven; Continuïteit van groei in de periode
1989/1997; EIM, Zoetermeer. 31 Chandler, Alfred (1962). Strategy and Structure; MIT Press, Cambridge. 32 Passanen, Mika (2004), SME growth strategies; A comparison of young and long-lived firms.
C11240
37
Langs de lijnen van groei en continuïteit zijn drie typen te onderscheiden:
De zzp’er die als solo-ondernemer alleen een goede boterham voor zichzelf wil
Het reguliere mkb (w.o. familiebedrijf)
Het innovatieve bedrijf (w.o. de ambitieuze onderneming en de challengers).
Het zzp-bedrijf
De grootste groep bedrijven wordt gevormd door bedrijven die geen personeel in
dienst hebben. Er zijn twee typen bedrijven zonder personeel te onderscheiden:
1. De ondernemer biedt primair zijn arbeid aan, waarbij de ondernemer voornamelijk
voor zichzelf een goede boterham wil verdienen. Het gaat momenteel volgens het
CBS om ca. 760.000 ondernemers, waarvan 625.000 meer dan 12 uur per week in
hun bedrijf actief zijn.33 Dit zijn de echte zzp-ers. Deze groep maakt onderdeel uit
van de zogenaamde flexibele schil. Panteia komt lager uit, doordat
ondernemersvormen met meerdere ondernemers (ca. 9.500), zoals vof, cv en
maatschap, en bedrijven met meewerkende gezinsleden (45.000) niet worden
meegeteld.
2. De tweede groep zijn de ondernemingen zonder personeel die vooral producten
produceren en/of verhandelen en horecabedrijven. Dit zijn doorgaans traditionele
mkb-bedrijven met een vaste locatie, met dien verstande dat ze geen personeel in
dienst hebben. Deze groep wordt ook wel aangeduid als de ozp-ers. Volgens de
definitie van het CBS omvat deze groep circa 197.000 ondernemers. Panteia komt
hoger uit: doordat ook de bedrijven worden meegeteld waar meerdere onder-
nemers middels een maatschap, cv of vof samenwerken in een bedrijf, dan wel er
medewerkende gezinsleden actief zijn.
Groei is bij de zzp-er geen belangrijk doel, zeker de uitbreiding met personeel niet.
Continuïteit is leidend. Onder deze categorie vallen de meeste bedrijven. Uit Panteia-
onderzoek komt naar voren dat jaarlijks maar ca. 5% van de bedrijven zonder
personeel werkgever wordt34. Dit zijn dan nog vooral de jongere bedrijven. Hoe langer
een zzp-bedrijf bestaat, hoe kleiner de kans dat deze personeel gaat aannemen. Het
aantal zzp-ers (vooral categorie 1) is de laatste jaren explosief gegroeid.
De rechtsvorm waaronder zzp-ers opereren is vooral de eenmanszaak en in mindere
mate de bv.
33 Zie: Hoekema, Lico, Lian Kösters, Bart Loog, Jeroen Nieuweboer, Noortje Pouwels-Urlings, Wendy Smits
(2014); Achtergrondkenmerken en ontwikkelingen van zzp’ers in Nederland; CBS, Den Haag/Heerlen. Het CBS
onderscheidt dienstverlenende zzp-ers (eigen arbeid) en zzp-ers met producten. De papa-mama bedrijven
worden hier niet bij gerekend. 34 Panteia (2009), Het aannemen van het eerste personeelslid; Panteia (2013), Wie wordt werkgever? De omvang en kenmerken van werkgelegenheidscreatie door zelfstandigen zonder personeel, Zoetermeer.
38
C11240
tabel 5 Aantal zzp-ers gericht op arbeid en product, 2013
Eigen arbeid (zzp) Producten (ozp) Totaal
aantal x 1.000
A-S Alle economische activiteiten 756 197 953
A Landbouw, bosbouw en visserij 17 44 61
B-E Nijverheid (geen bouw) en energie 28 13 40
F Bouwnijverheid 94 9 104
G-I Handel, vervoer en horeca 61 74 135
J Informatie en communicatie 45 6 50
K Financiële dienstverlening 15 3 18
L Verhuur en handel van onroerend goed 8 2 9
M-N Zakelijke dienstverlening 201 20 220
O-Q Overheid en zorg 141 7 148
R-S Cultuur, recreatie, overige diensten 99 15 114
SBI-code onbekend 48 5 53
Bron: CBS
Voor het jaar 2009 zijn enkele economische gegevens over het belang van zzp-ers
gepubliceerd en door Panteia bewerkt. Ze geven een beeld van de omvang en aandeel
in de sector bedrijven. Terwijl 79% van de bedrijven een zzp-er is, hebben ze in
arbeidsjaren gemeten een aandeel van 12% in de werkgelegenheid en 7% in de
toegevoegde waarde.
tabel 6 Enkele kengetallen zzp-ers, 2009
Omvang Aandeel in bedrijfsleven
bedrijven (aantal) 677.370 79%
goederenexporteurs (aantal) 22.870 28%
omzet (x € 1 mld.) 77,4 5%
bruto-productie (x € 1 mld.) 68,3 7%
bruto toegevoegde waarde (x € 1 mld.) 33,5 7%
goederenexport (x € 1 mld.) 9,1 3%
arbeidsjaren (x 1.000) 695 12%
werkzame personen (x 1.000) 799 11%
arbeidsproductiviteit (x € 1.000) 48 62%*
* Als percentage van de gemiddelde arbeidsproductiviteit van het totale bedrijfsleven
Bron: Panteia (2014), mede op basis van CBS
Het reguliere mkb
Het reguliere mkb-bedrijf, voor een belangrijk deel familiebedrijf, is de meest
voorkomende vorm bij bedrijven met personeel en/of meewerkende gezinsleden.
Er zijn diverse definities van het familiebedrijf in omloop. De Europese Commissie35
hanteert de volgende definitie.
35 Expert Group on Family Business (2009); Final report of the Expert Group: Overview of family-business-
relevant issues; Research, networks, policy measures and existing studies; European Commission/Enterprise
and industry Directorate General, Brussels.
C11240
39
Een onderneming, ongeacht de grootte, is een familiebedrijf als:
1. De meerderheid van de zeggenschap verbonden aan het eigendom in handen is
van een of meer natuurlijke personen die de onderneming hebben opgericht, of in
handen is van een of meer natuurlijke personen die aandelen of het eigendom
hebben verworven, dan wel in bezit is van een van de volgende overige verwanten
(hun echtgenoten, ouders, kinderen of directe erfgenamen van de kinderen).
2. De meerderheid van de zeggenschap direct of indirect is.
3. Ten minste een gezinslid of een van de overige verwanten formeel betrokken is bij
het bestuur van de onderneming.
4. Beursgenoteerde bedrijven voldoen aan de definitie van een familiebedrijf als de
oprichter, degene die het bedrijf heeft verworven via aandelenkapitaal of de
overige verwanten ten minste 25 procent van de zeggenschap verbonden aan het
eigendom in de onderneming bezitten.
Andere kenmerken van familiebedrijven zijn:
Deze bedrijven bestaan vaak al generaties lang.
Het ‘leitmotief’ is niet zozeer maximale winst of groei, maar veel eerder de
continuïteit veiligstellen.36
Paternalisme, wat inhoudt dat er een wederzijdse betrokkenheid bestaat tussen
bedrijf en medewerkers. Wel zijn er in een familiebedrijf vaste gewoontes en
tradities aan te treffen waar de medewerkers zich aan moeten conformeren. In de
negatieve zin kan paternalisme ook tot bemoeizucht leiden.
Het ondernemerschap is vaak erg creatief. Vernieuwingen kunnen snel worden
doorgevoerd en familiebedrijven hebben de neiging zich voortreffelijk aan
veranderende omstandigheden aan te kunnen passen37. Ze doen bij innovativiteit
niet onder voor de niet-familiebedrijven.38
Een schatting over 2009 komt op basis van de EU-definitie op 260.050 familie-
bedrijven39. Volgens deze studie is 69% van de Nederlandse ondernemingen met
personeel een familiebedrijf (zie tabel 8). Dit betekent dat 115.108 bedrijven met
personeel (31%) niet aan de definitie van het familiebedrijf voldoen. Het management
van deze laatste groep bedrijven is in handen van derden. Bij deze laatste groep
bedrijven staat winstmaximalisatie hoger op de agenda dan bij familiebedrijven.
De meest voorkomende rechtsvormen bij het familiebedrijf zijn de bv en de vof. Bij
het overige traditionele mkb scoort het aantal eenmanszaken het hoogst, gevolgd
door de bv.
36 In de studie Flören et al (2010), Family business in the Netherlands; characteristics and success factors komt
naar voren dat groei bij familiebedrijven een minder belangrijk doel is dan bij niet-familiebedrijven. Voor het
familiebedrijf is voor 17% groei heel belangrijk en voor 46% belangrijk. Bij niet-familiebedrijven zijn de
percentages 34% en 40%. 37 BDO Accountants (2008), Cijfers en feiten van het familiebedrijf; 10 jaar onderzoek onder familiebedrijven,
Eindhoven 38 Flören, R.H., L.M. Uhlaner en M.M. Berent-Braun (2010), Family business in the Netherlands: Characteristics
and success factors, Nyenrode Business Universiteit, Breukelen. 39 Zie Flören et al. (2010).
40
C11240
tabel 7 Het familiebedrijf naar bedrijfsgrootte, 2009
Aantal werkzame personen Totaal aantal
bedrijven
Aandeel
Familiebedrijven
Aantal
familiebedrijven
Aantal niet-
familiebedrijven
2-<10 werkzame personen 304.418 73% 221.921 82.497
10-<50 werkzame personen 52.105 56% 29.057 23.048
50-<100 werkzame personen 6.939 50% 3.449 3.490
100-<200 werkzame personen 3.407 45% 1.526 1.881
≥200 werkzame personen 2.348 28% 648 1.700
Totaal 375.158 69% 260.050 115.108
Bron: Flören et al., 2010
Naar sector bezien scoren de landbouw & visserij en overige diensten qua aandeel
familiebedrijven het hoogst en de financiële en zakelijke diensten het laagst (zie tabel
8).
tabel 8 Het aandeel familiebedrijven naar sector 2010 in procenten
Sector aandeel
Landbouw & visserij 87
Industrie 65
Bouwnijverheid 69
Handel 79
Horeca 76
Vervoer en communicatie 77
Financiële dienstverlening 43
Zakelijke dienstverlening 55
Overige dienstverlening 86
Bron: Flören et al., 2010
Uit de studie van Flören et al. (2010) komt naar voren dat het totale familiebedrijf
(inclusief grote bedrijven) goed is voor ruim de helft (49%) van de werkgelegenheid
en zo’n 53% van het Bruto Binnenlands Product.
Familiebedrijven scoren gemiddeld beter op financiële positie. Veel familiebedrijven
zijn op financieel gebied nog altijd conservatief ingesteld. Uit ING-onderzoek40 blijkt
dat 90% van de destijds ondervraagde familiebedrijven de gerealiseerde winst, of in
ieder geval een deel daarvan, weer in het bedrijf investeert. Een sterke financiële
basis wordt door familiebedrijven ook vaak genoemd als een belangrijke succesfactor
voor het familiebedrijf.
In Rebaud et al. (2011)41 wordt een classificatie gegeven van het ‘reguliere’ mkb.
Hierbij komen de dimensies bestuur, strategie, groei, innovatie en een continuüm aan
de orde. De overgrote meerderheid van de kleine bedrijven kan tot het reguliere mkb
worden gerekend (OESO 2010)42.
Enkele specifieke kenmerken van het ‘reguliere’ mkb uit de literatuur zijn:
Omvang
Zowel micro, klein, als middelgroot
40 Jongkind, Katinka (2015), Goed voorbereid de toekomst in; Maak zowel de familie als het bedrijf futureproof;
ING Amsterdam; Jongkind, Katinka (2013), Strategie en kansen in het familiebedrijf; ING, Amsterdam 41 Rebaud, S., T. Mazzarol en D. Clark (2011), In search of the ‘SME ordinaire’ – Towards a taxonomy. 42 OESO (2010), SMEs, Entrepreneurship and innovation; Parijs
C11240
41
Managementkarakteristieken
Risicogeneigdheid: gemiddeld
Openstaan voor innovatie: gemiddeld, niet per se sterk gericht op groei
‘Locus of control’: zowel intern als extern
Neiging tot onafhankelijkheid: sterk
Organisatiekarakteristieken
Structuur: sterk gericht op netwerken
Systemen: informeel, handmatig
Governance
Financiering: vooral intern (uit de winst)
Management veelal in handen van de eigenaar
Strategie
Stijl: intuïtief
Innovaties: incrementeel
Markt
Technologie: vooral low-tech en medium-tech
Kapitaalintensiteit: vaak laag
Geografische scope: vaker lokaal en regionaal
Innovatieve ondernemingen gericht op waardecreatie
Innovatie is doorgaans gericht op waardecreatie en het verbeteren van de
concurrentiepositie. Een speciale groep vormen de ambitieuze ondernemers, en
daarbinnen de challengers. Zoals hiervoor aangegeven is ongeveer 44% van de mkb-
bedrijven aan te merken als innovatief.
Ambit ieus ondernemerschap
Ambitieuze ondernemers zijn ondernemers die een nieuwe onderneming of onder-
nemingsactiviteit ontwikkelen met als doel zoveel mogelijk nieuwe waarde te creëren,
die zich laat zien in innovatie, nieuwe banen, internationalisering en groei43.
'Ambitieuze ondernemers zijn een bron van vernieuwing en nieuwe banen. Hun bij-
drage aan onze economische groei is van onschatbare waarde’.44 De groei-ambitie is
bovengemiddeld.
Ambitieuze mkb-bedrijven hebben meer succes in de markt, blijkt uit onderzoek.45
Echter ook geldt dat ambitie niet automatisch tot succes leidt. Groeiambitie alleen is
geen voldoende voorwaarde: uit EIM-onderzoek uit 199646 komt naar voren dat één op
de drie ondernemers in het mkb met personeel (2 - <100 werkzame personen) met
bovengemiddelde groei de expansie van hun bedrijf is ‘overkomen’ zonder dat zij een
duidelijke ambitie of duidelijke plannen in die richting hadden. Omgekeerd had één op
de drie ondernemers in niet-gegroeide bedrijven wél die ambitie. Ook uit de starters-
panels van Panteia komt dit fenomeen naar voren. Uit een starterspopulat ie van 645
waarnemingen had 11% vooraf de duidelijke ambitie te willen groeien. Hierin slaagde
slechts een derde. Bij de starters waarbij groei niet (direct) voorop stond, wist
achteraf 6% wel een duidelijke groei te realiseren.47 Niet elk mkb-bedrijf weet nog de
vertaalslag te maken. Dat komt, doordat ze vaak niet weten hoe ze hun visie moeten
realiseren.
43 Stam, Erik, Niels Bosma (2012), Ambitieus Ondernemerschap, Studie voor het AWT en VRWI; Entrepreneurship Update 13 . 44 Actieplan Ambitieus Ondernemerschap (2014). 45 Circle Research (2014), Ambition, Why being ambitious matters and how SMEs are achieving their goals,
London; Zie ook Stam, E., C. Hartog, A. van Stel en R. Thurik (2011), Ambitious entrepreneurship and macro
economic growth. In Miniti, M (ed.), The dynamics of entrepreneurship. Evidence from de Global
Entrepreneurships Monitor Data; Oxford. 46 Wijst, D. van der, W.H.J. Verhoeven (1996), Financial aspects of firm growth; EIM, Zoetermeer. 47 Zie: Stam, Erik e.a. (2011); Ambitious entrepreneurship; A review of the academic literature and
new directions for public policy; AWT (NL) en VRWI (BE).
42
C11240
Uit de EIM-studie uit 1996 komt naar voren dat van het mkb met personeel (van 2 tot
100 werkzame personen) 32% een groeiambitie had om de omzet harder dan de
markt te laten groeien. Bij de grote bedrijven (100 en meer werknemers) lag dit
percentage eveneens op 32%. 12% van het mkb streefde er naar de markt te volgen
en 11% om met een vast percentage te groeien. Ongeveer 29% had helemaal geen
groeistrategie. Als percentage van het totale mkb is het aandeel ambitieus ongeveer
9%.
Uit de GEM van 2011 komt naar voren dat in Nederland iets meer dan 0,4% van de
potentiële beroepsbevolking (15-64 jaar) als ambitieuze startup is aan te merken.48
Dit zou neerkomen op ongeveer 44.000 ondernemers (gestart of nog bezig te
starten). Nederland loopt hierbij duidelijk achter bij de VS, waar 1,4% van de
potentiële beroepsbevolking als ambitieus ondernemer is aan te merken.
Uit een recente meting onder het zzp-panel van Panteia49 komt naar voren dat ook bij
zzp-ers een ruime meerderheid (71%) aangeeft in meer of mindere mate groei-
ambities te hebben. Toch zijn de groeiambities voor zzp-ers veel minder belangrijk
dan hun persoonlijke ambities. Van de groeiambities zijn meer omzet realiseren dan
nu (omzet) en een grotere en/of bredere klantenkring bedienen (afzet) de
belangrijkste, gevolgd door nieuwe, onderscheidende producten en diensten leveren
(innovatie). Producten en diensten leveren aan het buitenland (export) is voor de
ondernemers als ambitie van geringe betekenis. Dat geldt nog sterker voor personeel
in dienst hebben (personeel).
Ambitieuze ondernemingen zijn sterk op innovatie gericht, en veelal internationaal
georiënteerd. De technologie is vaak high-tech en medium-tech. Vanwege de
financiële risico’s is de rechtsvorm doorgaans de bv.
Challengers
Challengers zijn ondernemers, die op basis van lef, visie en creativiteit het aandurven
om de gevestigde orde uit te dagen; het zijn ondernemers die maatschappelijk
verantwoord ondernemen (mvo) al in het DNA van hun bedrijf hebben opgenomen. Ze
maken feitelijk onderdeel uit van ambitieus ondernemerschap.
Een challenger is meer specifiek te definiëren als een (op mvo georiënteerd) bedrijf
dat:
een vernieuwend product of (diensten)concept heeft;
waarmee men een groot deel van de markt pakt of kan gaan pakken;
waarmee men de concurrentie aangaat met de gevestigde orde;
een ambitieuze groeidoelstelling heeft (in dit geval een groeiambitie van 20-25% of
meer in de komende 3 jaar).
Mvo en mkb
Mvo wordt in de literatuur veelal genoemd als belangrijk kenmerk van challengers. Uit
een Panteia/EIM-onderzoek50 uit 2011 komt naar voren dat 3% van het mkb (< 100
werknemers) aangeeft aan de top van de mvo-ladder te staan. Nog eens 5% geeft aan
op driekwart te staan. Sectoren die meer bedrijven in twee bovenste treden van de
ladder hebben staan, zijn de industrie en de overige dienstverlening. Middelgrote
bedrijven staan met 14% vaker hoger op de mvo-ladder dan de kleine bedrijven (7%).
Ongeveer 29% van het mkb geeft aan (nog) niets aan mvo te doen. Onderstaande
figuur geeft een beeld van de positie van het mkb op de mvo-ladder.
48 Startups betreft hier personen die bezig zijn een bedrijf te starten, of net zijn gestart tot ca 3,5 jaar oud. Zie
GEM (2011), Global Entrepreneurship Monitor 2010 Global Report; Global Entrepreneurship Research
Association, London. 49 De Vries, N.E. de, A. Bruins, P.J.M. Vroonhof (2013); Ambities en vermogensopbouw van zzp-ers; Panteia,
Zoetermeer. 50 Bertens, C.A.W., J. Snoei, C. Veldhuis-van Essen 2011; MVO-ambitities in het mkb; Panteia/EIM, Zoetermeer.
C11240
43
Ongeveer een derde van de bedrijven dat zich al met mvo bezighoudt geeft aan de
ambitie te hebben te stijgen op de mvo-ladder; 21% denkt daarbij zelfs 2 of meer
treden op de ladder te stijgen. Opvallend is verder dat bijna de helft van het mkb met
een grote mvo-ambitie meer eco-innovatieve producten en diensten wil ontwikkelen.
figuur 9 Mvo-ladder in het mkb, 2011
Bron: Panteia/EIM
Challengers in de topsectoren
Challenger is volgens de definitie een breder begrip dan alleen mvo. In een Panteia-
onderzoek uit 201351 is in het topsectorenpanel van Panteia specifiek geselecteerd op
basis van de challengersdefinitie (zonder te kijken naar mvo). Volgens dit onderzoek
kan 11% tot de challengers worden gerekend. Aangezien de topsectoren boven-
gemiddeld innovatief zijn, zal over de gehele mkb-populatie hun aandeel beduidend
lager liggen. Een eerste schatting komt uit op 4-5%.52
Vermoedelijk is er, gezien de definitie, veel overlap met het ambitieuze bedrijf, zodat
het niet zinvol lijkt deze apart te onderscheiden.
3.11 Type ondernemers
In het mkb is de ondernemer vaak de bepalende factor binnen het bedrijf.
Ondernemerschap is een heterogeen fenomeen en kent veel gezichtspunten. Twee
bekende definities zijn:
1. ‘Entrepreneurship is an activity that involves the discovery, evaluation and
exploitation of new opportunities to introduce new goods and services, ways of
organizing, markets, processes, and raw materials through organizing efforts that
previously had not existed’.53
51 Muizer, A. (2013), (Aankomende en opkomende) challengers in de topsectoren; Panteia, Zoetermeer 52 Ongeveer een kwart van de bedrijven behoort tot de topsectoren. In grote delen van het mkb, zoals
detailhandel, autobedrijven, horeca, algemene zakelijke diensten en persoonlijke diensten is de innovatie laag,
ze hebben een aandeel van eveneens 25%. Het overige mkb zal hier ergens tussen in liggen. 53 Ontleend aan: Shane, S. and S. Venkataraman (2000), The promise of entrepreneurship as a field of
research, Academy of Management Review 25(1), 217-226 en Shane, S. (2003), A General Theory of
Entrepreneurship; The Individual-Opportunity Nexus; Edward Elgar, Cheltenham.
44
C11240
2. ‘The essential act of entrepreneurship is new entry. New entry can be
accomplished by entering new or established markets with new or existing goods
or services’.54
Gemeenschappelijke elementen in beide definities zijn het gedragsmatige perspectief
en vernieuwing.
Ecosysteem van ondernemers
Een recente theoretische aanpak gericht op het identificeren van (productieve) onder-
nemers is de ecosysteembenadering van het ondernemerschap55. In deze aanpak
wordt de koppeling tussen verschillende soorten ondernemers en waardecreatie
bestudeerd, evenals de link tussen de structurele kenmerken van een economie (de
randvoorwaarden) en de verschillende soorten ondernemers.56 Er worden in het eco-
systeem van ondernemers een viertal rollen van ondernemers onderscheiden:
exploratie en creatie
het benutten van kansen door incrementele innovaties of imitaties
faciliterend ten behoeve van klanten
zelfstandig ondernemerschap als mogelijkheid voor outsiders voor het vinden van
werk en het genereren van een inkomen.
Op basis van de karakteristieken van het bedrijf, de organisatiestructuur en demo-
grafische factoren worden zeven typen ondernemers onderscheiden:
1. ambitieus ondernemerschap,
2. zelfstandigen zonder personeel,
3. 'groene' ondernemers (mvo),
4. jongere versus oudere ondernemers,
5. hoger versus lager opgeleide ondernemers,
6. vrouwelijke ondernemers,
7. inclusieve ondernemers (ondernemers die in het buitenland zijn geboren, dan wel
gehandicapt zijn en jonge leeftijdsgroepen).
Businesslocus
N=5 en Motivaction komen tot een alternatieve indeling. Op basis van grootschalig
onderzoek naar de drijfveren, ambities en waarden van ondernemers heeft Motivaction
het BusinessLocus-model ontwikkeld waarin het mkb wordt opgedeeld in de volgende
zes praktische ondernemersstijlen.57 Zie hieronder.
Ondernemerstype Omschrijving
1. Pragmatici (26%) Hardwerkende no-nonsence ondernemers die doen wat ze leuk vinden en
emotioneel sterk verbonden zijn met hun bedrijf.
2. Ontplooiers (34%) Gedreven intrinsiek gemotiveerde ondernemers doe veel waarde hechten
aan plezier en zelfontplooiing, zowel zakelijk als persoonlijk.
3. Jagers (4%) Jonge ondernemers met een groot sociaal netwerk die voortdurend opzoek
zijn naar uitdagingen en kansen.
4. Experts (22%) Zelfbewuste ondernemers die veel waarde hechten aan zelfstandigheid. Ze
bewijzen hun expertise door kwaliteit te leveren.
5. Hoeders (13%) Ondernemers met een sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor hun
personeel. Ze vinden het werk leuk, maar niet aller erom heen.
6. Einzelgängers (1%) Oudere ondernemers met een sterke drang naar vrijheid en autonomie. Ze
werken graag alleen, en hebben geen ambitie te groeien of te vernieuwen.
54 Ontleend aan: Lumpkin, G.T. and G.G. Dess (1996), Clarifying the entrepreneurial orientation construct and
linking it to performance; Academy of Management Review 21(1), p. 1-37. 55 Stam, E. (2014), The Dutch Entrepreneurial Ecosystem; Birch Research, Utrecht. 56 Stel, A. van (2015), Extending the entrepreneurial ecosystem, Panteia, Zoetermeer. 57 http://www.motivaction.nl/onderzoeksmethoden/doelgroep-en-segmentatie/business-locus
C11240
45
In figuur 10 worden de zes ondernemerstypen geschaald langs twee assen 1. de as van
ondernemers versus het bedrijf en 2. De as van behoudend versus vernieuwend.
figuur 10 Schaling van de zes ondernemerstypen langs twee dimensies: ondernemers vs. het bedrijf en behoudend vs. vernieuwend
Bron: N=5 en Motivaction
Het nadeel van de typologie van de ondernemers is dat uitgegaan wordt van de
persoon van de ondernemer en niet van het bedrijf.
C11240
47
4 Clusteranalyse
Het voorgaande presenteert een dwarsdoorsnede van het mkb langs dimensies die
worden onderscheiden in de economische literatuur. Dit hoofdstuk beoogt tot een
data-gedreven segmentering van het mkb te komen door het toepassen van een
clusteranalyse op een door Panteia beheerd mkb-bedrijvenpanel. Dit panel en de
technische onderzoeksverantwoording worden in bijlage 1 uitgewerkt. Dit hoofdstuk
presenteert de resultaten van de clusteranalyse.
4.1 Een segmentatie van het mkb door clustering
Het idee achter een typologie van het mkb, zoals te verkrijgen middels dit onderzoek,
is dat er groepen bedrijven aangewezen worden die als groep veel met elkaar gemeen
hebben en tegelijkertijd voldoende van de andere groepen verschillen om ook echt als
afzonderlijke groepen gezien te worden (en idealiter ook als dusdanig herkenbaar voor
beleid en ondernemers). Een clusteranalyse bereikt precies dat en leent zich daarom
uitermate goed als vertrekpunt voor het maken van een typologie. Het groepeert
waarnemingen in een databestand zodanig dat de verschillen binnen een groep (of
cluster) zo klein mogelijk zijn en de verschillen tussen clusters juist zo groot mogelijk.
Clusterdimensies
Het gebruikte bedrijvenpanel is in 1999 opgezet om de kennis en de houding van
ondernemers ten aanzien van gevoerd overheidsbeleid te inventariseren. Als gevolg
beslaat de vragenlijst een grote diversiteit aan onderwerpen. Uit een eerste analyse
op alle in het panel aanwezige dimensies is een shortlist getrokken van dimensies die
de grootste bijdrage aan het clusterresultaat leveren: zie tabel 9. De clusteranalyse is
uitgevoerd op die zeven dimensies, met per dimensie soms meerdere variabelen.
tabel 9 variabelen per dimensie voor clusteranalyse
rechtsvorm rechtsvorm intern. actief export
innovatie nieuwe producten/ diensten op markt import
verbeteringen in bedrijfsprocessen strategie schriftelijk ondernemingsplan
samenwerking in innovatie strategische doelstelling
winst winst voor belasting omzet omzet
ontwikkeling winst voor belasting omzetverwachting
winstverwachtingen leeftijd leeftijd
Bron: Panteia, 2015.
Tweedeling van het mkb
De clusteranalyse resulteert in een optimum waarin het mkb wordt verdeeld naar twee
clusters die respectievelijk 48% en 52% van het mkb vertegenwoordigen. In tabel 10
is opgenomen hoe de twee clusters onderling verschillen, waarbij de bovenste helft
van de tabel de achtergrondkenmerken bevat en de onderste helft de prestatie- en
strategische indicatoren.
De clustering van het mkb gebeurt hoofdzakelijk langs twee schalen: 1. een
strategische schaal en 2. een schaal die de levensfase en formalisering vertegen-
woordigt. Aan de strategische schaal wordt een invulling gegeven door middel van
inspanningen op het gebied van innovativiteit, internationale activiteit, omzet en
48
C11240
doelstellingen. De levensfase en mate van formalisering worden gevangen door
bedrijfsomvang, rechtsvorm en het al dan niet schriftelijk hebben vastgelegd van
zaken als het ondernemingsplan. Verrassend genoeg verschillen de twee groepen
bedrijven niet heel sterk op bedrijfsleeftijd.
Er ontstaat een duidelijke tweedeling tussen het gevestigde, formeel georganiseerde
bedrijfsleven dat actief groei nastreeft (cluster 2) en het kleinschalige bedrijfsleven
dat zich vooral op continuïteit richt (cluster 1). Hier blijkt een duidelijke strategische
dimensie waarlangs het mkb zich onderscheidt.
Overlevers: bescheiden groeiverwachtingen
De bedrijven in cluster 1 richten zich hoofdzakelijk op overleven, wat zich onder meer
laat zien in bescheiden omzet- en winstverwachtingen en in strategische doelstellingen
die er vooral op gericht zijn de status quo van het bedrijf te handhaven en bestaande
klanten door goede service vast te houden. Ze zijn servicegericht en minder bezig met
het verkennen en veroveren van nieuwe markten door middel van internationalisering
en innovatie. Dit kleinere informele bedrijfsleven (veel zzp-ers) is relatief vaak
georganiseerd als een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid en bevat onder meer
kleine zelfstandigen in de bouw, detaillisten en aanbieders van persoonlijke
dienstverlening. Hoewel de groep ongeveer even vaak zwarte cijfers laat zien als de
gevestigde bedrijven in het tweede cluster, zit er minder groei in hun omzet- en
winstcijfers.
Strategische groeiers: nieuwe producten en nieuwe markten
De bedrijven in cluster 2 houden zich nadrukkelijk bezig met strategische groei door
middel van innovatie en waardecreatie. Dit gevestigde bedrijfsleven is grootschaliger
en is dan ook vaker actief in sectoren waar schaalvoordelen een rol spelen, zoals in de
industrie en het transport. Ze zijn meer op de buitenwereld en op groei gericht, wat
zich vertaalt naar een sterkere internationale oriëntatie en een hogere innovativiteit.
Bovendien presteren zij beter op het gebied van omzet en bedrijfsresultaat.
Segmentering naar twee clusters
Het lijkt verrassend dat een groep met zoveel diversiteit als het mkb zich slechts in
twee clusters laat vangen. De ondernemingen en het panel dat gebruikt is voor de
analyses bevatten zoveel dimensies waarop onderlinge verschillen mogelijk zijn, dat je
eerder een groot aantal kleinere clusters zou verwachten. Deels is de verklaring voor
het zeer beperkte aantal clusters technisch van aard: zie daarvoor een toelichting in
de onderzoeksverantwoording.
Tegelijkertijd is het mogelijk juist die grote diversiteit in het mkb die er voor zorgt dat
groepen bedrijven echt maar op weinig dimensies compleet van elkaar verschillen. Het
mkb is dan zo divers dat het zich niet gemakkelijk in een paar groepen laat verdelen
en het resultaat is daarom een splitsing langs de meer elementaire kenmerken (zoals
rechtsvorm) en uitgesproken verschillen in strategie.
C11240
49
tabel 10 karakteristieken van de twee clusters in het mkb (n=1.430)
clusters
dimensie variabelen 1 2
rechtsvorm bv 45,6% 69,0%
vof 29,3% 15,6%
eenmanszaak 22,6% 12,8%
overig (nv, coöperatie, maatschap, etc.) 2,5% 2,6%
leeftijd 33,4 36,5
werkgelegenheid 25,1 43,9
sector industrie 10.6% 21.9%
bouwnijverheid 16.6% 11.0%
handel 17.2% 13.6%
horeca 9.2% 7.7%
transport 8.7% 12.0%
financiële dienstverlening 9.9% 9.6%
zakelijke dienstverlening 15.6% 19.1%
overige dienstverlening 12.2% 5.1%
winst winst gemaakt in vorige jaar 62,4% 65,4%
verbetering t.o.v. vorige jaar 27,5% 47,9%
verwacht verbetering in huidige jaar 11,8% 79,4%
omzet toename t.o.v. vorige jaar 22,9% 46,7%
verwacht toename in huidige jaar 2,3% 81,8%
internationalisering exporteert goederen én diensten 1,6% 7,7%
importeert goederen én diensten 0,3% 3,0%
innovatie nieuwe producten of diensten op markt 18,5% 43,5%
verbeteringen in bedrijfsprocessen 40,3% 68,5%
samenwerking in innovatie 29,4% 52,5%
strategie schriftelijk ondernemingsplan 41,6% 62,4%
kenmerkende strategische doelstelling
- innovatie 7,0% 18,8%
- marketing 7,0% 8,9%
- kostenoptimalisatie 10,5% 9,4%
- service 74,5% 61,8%
Bron: Panteia, 2015.
C11240
51
5 Synthese
5.1 Het mkb anders bekeken
Ruim 99% van het Nederlandse bedrijfsleven behoort tot het midden- en kleinbedrijf
(mkb). Het gemak waarmee deze term gebruikt wordt, doet soms vermoeden dat het
om een uniforme groep bedrijven gaat. Niets is echter minder waar. Ieder bedrijf is
uniek en door een combinatie van dimensies is ieder bedrijf te beschrijven. Het is
echter onmogelijk om al deze aspecten op een werkbare manier in één indeling te
verwerken.
Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken is daarom door Panteia een
nieuwe typologie van het mkb ontwikkeld. Het doel is om tot een indeling te komen
die voor beleid én bedrijfsleven herkenbaard is en recht doet aan de diversiteit van
het mkb.
5.2 Dimensies
De stromingen zijn door Panteia middels een literatuurstudie, expertinterviews en een
clusteranalyse tot hun kern teruggebracht. Uit deze analyses komen diverse dimensies
naar voren. De dimensies hangen samen met:
Zelfstandigheid
Innovativiteit
Ambities
Mvo
Bedrijfsgrootte
Marktoriëntatie
Leeftijd
Strategie
Groei is ook een dimensie, maar is een resultante van bovengenoemde dimensies.
Deze dimensie is sterk afhankelijk van de conjunctuur en kan per bedrijf van jaar op
jaar sterk verschillen. Deze dimensie laten we daarom buiten beschouwing bij de
keuze van de typologie.
Naast het gebruik van de dimensies vanuit de wetenschap, de praktijk en het beleid is
een beperkende factor bij de selectie de voorwaarde dat de bedrijfstypen op een
relatief eenvoudige manier geselecteerd en gekwantificeerd moeten kunnen worden
door middel van bestaande data of (te vormen) panels. De metingen moeten daarbij
repeteerbaar zijn.
5.3 Selectie
De eerste dimensie is een inperking tot volledig zelfstandig opererende bedrijven. De
andere dimensies overlappen elkaar deels. Dit geldt voor al deze dimensies. Veelal
gaan ambitie, mvo, relatief jong zijn en innovativiteit samen. Ook hebben innovatieve
bedrijven eerder een internationale oriëntatie. Familiebedrijven zijn gemiddeld wat
oudere bedrijven die veelal wel iets bovengemiddeld innovatief zijn. De op arbeid
gerichte zzp-ers zijn gemiddeld genomen juist weer jong.
Panteia heeft op basis van de literatuur (hoofdstuk 3) de typologie toegespitst op
zelfstandig opererende bedrijven en vastgesteld langs de lijnen van leeftijd (as jong-
oud) en strategie (as continuïteit-waardecreatie). De clusteranalyse (zie hoofdstuk 4)
wijst ook in de richting van de as continuïteit en waardecreatie. Ook gesprekken met
52
C11240
de hoogleraren prof. E. Stam (Universiteit van Utrecht) en professor D. Storey
(University of Sussex) wijzen in deze richting. Beide zijn gerenommeerd op het terrein
van ondernemerschap en mkb.
We onderscheiden als eerste laag vier typen die het gehele mkb dekken en die partieel
in een tweede laag nader verdeeld kunnen worden. De typen zijn schematisch naast
elkaar geplaatst, maar zullen elkaar in de praktijk deels overlappen. De overlap is
moeilijk te voorkomen. Elkaar uitsluiten zou leiden tot een enorme versnippering, wat
de herkenning niet ten goede komt en later voor een panel onwerkbaar is.
Nieuwe typologie van het mkb
Bij de nieuwe typologie worden vier hoofdgroepen onderscheiden:
1. Zzp-ers
2. Jonge bedrijven tot 5 jaar oud
3. Het reguliere mkb (met personeel)
4. Innovatieve bedrijven gefocust op waardecreatie
In een tweede laag hieronder is voor specifieke doeleinden een nader onderscheid
aangebracht:
1a. arbeid-zzp-ers
1b. product zzp-ers
2a. starters tot 3 jaar oud58
2b. overlevende starters van 3 tot 5 jaar oud
3a. het familiebedrijf
3b. niet-familiebedrijven met personeel
4a. innovators met sterke groeiambities
4b innovators zonder sterke groeiambities
De hoofdtypen en de tweede laag hieronder zijn schematisch weergegeven langs de assen
leeftijd en strategie. Zie figuur 11.
figuur 11 Theoretische inschaling bedrijfstypen
Bron: Panteia, 2015
58 De GEM gaat uit van 3,5 jaar als grens. Deze is statistisch moeilijk vol te houden. Derhalve wordt statistisch voor 3 jaar gekozen.
Strategie
jong
oud
continuïteit
Arbeid zzp-er
55%
Innovatorenmet
groeiambi-ties
9%
familie-bedrijven
20%
Niet-familie-
bedrijvenmet
personeel9%
Noot: typen overlappen elkaar deels!
Productzzp-er
15%
Innovatorenzonder
groeiambi-ties
34%
leeftijd
waardecreatie
Zzp-ers
Jong mkb
Innovatief mkbgericht op waardecreatie
Regulier mkb-bedrijf
C11240
53
De toelichting is als volgt: de typen zijn gepositioneerd langs twee assen: leeftijd
(verticaal) met als onderscheid jong versus oud en strategie (horizontaal) met als
onderscheid gericht op continuïteit versus gericht op waardecreatie. De bedrijven bovenin
de figuur zijn jong en onderin oud. De bedrijven links in de figuur zijn vooral gericht op
continuïteit en rechts op innovatie met waardecreatie.
Jonge bedrijven, met name starters, hebben veelal nog geen duidelijke strategie. Ze
zijn druk bezig het bedrijf op de rails te krijgen en hebben doorgaans nog geen
duidelijke keuze gemaakt tussen continuïteit en innovatie gericht op waardecreatie. Ze
zijn daarom qua strategie gepositioneerd in het midden van de as strategie. Ze zijn
jong en zitten daarom in de bovenste helft van de as leeftijd.
Zzp-ers willen over het algemeen alleen een ‘goede boterham’ voor zichzelf.
Continuïteit is belangrijker dan innovatief zijn gericht op waardecreatie. Daarom zitten
ze links op de as strategie. De meerderheid is relatief jong. Ze zitten daarom in
meerderheid in de bovenste helft van de grafiek. Dit geldt voor arbeid-zzp-ers nog
sterker dan voor product-zzp-ers.
Het reguliere mkb is gemiddeld genomen wat ouder en bevindt zich in de onderste
helft van de grafiek. De strategie is niet uitgesproken. De familiebedrijven zitten iets
meer links van het midden en de niet-familiebedrijven meer rechts van het midden.
Het innovatieve mkb gericht op waardecreatie is gemiddeld genomen vrij jong. Ze
zitten daarom in de bovenste helft van de figuur. Ze zijn verder innovatief en daarbij
gericht op waardecreatie en zitten derhalve aan de rechterkant van de figuur.
Bedrijven met groeiambitie nog meer dan die zonder ambitie.
5.4 Overlap
De traditionele indeling van het bedrijfsleven in de reguliere statistieken, naar sector
en grootteklasse, laat geen overlap tussen groepen toe. In de nieuwe typologie
bestaat wel overlap. Een bedrijf kan personeel hebben én innovatief zijn. Alleen
tussen zzp’ers en het reguliere mkb (met personeel) kan nooit overlap bestaan: zij
zijn elkaars tegenhangers. Door de vier hoofdtypen te combineren, ontstaan juist in
de overlap interessante subgroepen. Denk aan de innovatieve starter, een combinatie
van het jonge mkb en het innovatieve mkb gericht op waardecreatie, of het
innovatieve reguliere jonge mkb, wat een combinatie is van jonge bedrijven met
personeel die innovatief zijn en gericht op waardecreatie. De overlap is schematisch
weergegeven in figuur 12. Bijlage 2 gaat nader in op de overlappende dimensies.
figuur 12 Schematische weergave van de overlap tussen de vier hoofdtypen mkb-bedrijven
Bron: Panteia, 2015
zzp
reg
ulie
r mkb
jong mkb
innovatief mkb gericht op waardecreatie
zzp’er met jong bedrijf
jong regulier mkb bedrijf
innovatieve zzp’er
innovatief regulier mkb
innovatieve zzp’er
met jong bedrijf
innovatief, jong,
regulier mkb
54
C11240
5.5 Karakteristieken geselecteerde bedrijfstypen
Op basis van de literatuur is een eerste inschatting gemaakt van het belang van de
onderscheiden bedrijfstypen en hun kenmerken. In het vervolgonderzoek wordt dit
door middel van data-analyse en een panelmeting nader aangevuld en geactualiseerd.
Deze worden nu besproken. In totaal zijn er volgens het CBS eind 2014 in het mkb
ongeveer 1.314.000 zelfstandige bedrijfseenheden. Een samenvattend overzicht op
basis van de literatuur wordt gepresenteerd in Error! Reference source not found..
tabel 11 Kenmerken van de mkb-typologieën
Hoofdgroep Onderliggend
Aandeel in mkb-
populatie*
Internationale
oriëntatie Innovatie
Leeftijd
bedrijf
Strategie Samenhang
met:
1. Zzp-ers
arbeid zzp-er 55% -- -- jong eigen inkomen/
continuïteit
2a, 2b
product zzp-er 15% -- - gemiddeld continuïteit 2a,2b
2. Reguliere mkb-
bedrijf
familiebedrijf 20% -/+ + relatief oud
Continuïteit
(minder groeigericht)
3b, 4a, 4b
niet familiebedrijf
met personeel
9% -/+ -/+ gemiddeld winstmaximalisatie 3b, 4a, 4b
3. Jong bedrijf tot 5
jaar oud
starter < 3 jaar 35% -- + zeer jong continuïteit 1a, 1b
overlevende
starter (3-5 jaar) 9% - + jong
waardecreatie 1a, 1b, 2a, 2b,
4a, 4b
4. Innovatief mkb
gericht op
waardecreatie
innovatoren met
groeiambitie 9% ++ ++ relatief jong
waardecreatie met
bovengemiddelde groei
2a, 2b, 3b
innovatoren
zonder
groeiambitie 34% + ++ relatief jong
waardecreatie
2a, 2b, 3b
* De aandelen zijn een eerste schatting ontleend aan de literatuur; ze zijn in verschillende jaren gemeten en niet optelbaar
Bron: Panteia, op basis van de geraadpleegde literatuur
Zelfstandigen zonder personeel
Zzp-ers, met name diegenen die primair hun arbeid aanbieden, zijn doorgaans jong.
Het zzp-schap heeft de afgelopen jaren een enorme vlucht genomen. Ze zijn vooral op
zich zelf gericht: het verdienen van een eigen boterham en continuïteit. Persoonlijke
ambities zijn belangrijker dan bedrijfsambities. Zzp-ers zijn doorgaans traditioneel,
weinig gericht op innovaties en niet erg internationaal georiënteerd. Dit geldt in het
bijzonder voor de groep arbeidsgerichte zzp-ers. De rechtsvorm is de eenmanszaak, of
de bv. De arbeid zzp-er is met een aandeel van 55% in het totale mkb de grootste
groep. De product zzp-ers hebben een aandeel van 15% in het totale mkb.
Tussen de arbeidsgerichte zzp-ers en de productgerichte zzp-ers is geen overlap. Er is
wel een duidelijke overlap met jonge bedrijven en in mindere mate met innovatieve
bedrijven gericht op innovatie.
Het reguliere mkb-bedrijf
Het reguliere mkb-bedrijf is een bedrijf met personeel. Ze zijn op te splitsen in familie-
bedrijven en niet-familiebedrijven. Het grote verschil zit in de eigendomsstructuur en de
gerichtheid op waardecreatie. Bij familiebedrijven is de eigendom en het management in
handen van de familie en is continuïteit belangrijker dan groei. Bij familiebedrijven komt de
rechtsvorm vennootschap onder firma vaker voor dan bij de niet-familiebedrijven. Het
C11240
55
familiebedrijf heeft naar schatting een aandeel van 20% in het mkb en de niet familie-
bedrijven (met personeel) een aandeel van 20%. Tussen familiebedrijven en de niet-
familiebedrijven is geen overlap. Er is een overlap met jonge bedrijven en met het
innovatieve bedrijf gericht op waardecreatie.
Jonge bedrijven
Jonge bedrijven zijn per definitie jong (tot 5 jaar oud). De starters (tot 3 jaar oud)
zijn daarbinnen vooral bezig hun bedrijf op de rails te krijgen, terwijl de overlevende
starters (3-5 jaar oud) deels al wel een (zekere) groeistrategie hebben. De bedrijven
met een groeistrategie (waardecreatie) zijn innovatief en in beperkte mate inter-
nationaal georiënteerd (born globals). De meest voorkomende rechtsvormen zijn de
eenmanszaak, de bv en de vof. De starters hebben een aandeel van 35% in het mkb
en de overlevende starters een aandeel van 9%.
Er is overlap met zowel zzp-ers, het doorsnee mkb, als met innovatieve bedrijven
gericht op waardecreatie. Tussen starters en jonge bedrijven is geen overlap.
Het innovatieve mkb gericht op waardecreatie
Het innovatieve mkb gericht op waardecreatie is een innovator (koploper, ontwikkelaar of
toepasser uit de innovatiepiramide). Deze bedrijven zijn gericht op waardecreatie. Dit kan
tot uitdrukking komen in de omzet, of de toegevoegde waarde. Ambitieuze ondernemingen
streven daarbinnen naar een bovengemiddelde groei. Het innovatieve bedrijf gericht op
waardecreatie is bovengemiddeld internationaal actief. Dit geldt in nog sterkere mate voor
de ambitieuze ondernemingen. De bedrijven zijn relatief kapitaalintensief en vaak high-tech
of medium-tech en relatief vaak internationaal actief. De bv is, mede in verband met de
financiële risico’s, de meest gekozen rechtsvorm. De innovatoren met groeiambitie hebben
een aandeel van naar schatting 9% in het totale mkb en de innovatoren zonder groeiambitie
een aandeel van 34%.
Tussen de innovatoren met groeiambitie en die zonder groeiambitie is geen overlap. Er is
wel een zekere overlap met het jonge bedrijf en het reguliere mkb.
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat elk van de vier hoofdtypes zijn eigen
plek kent in het ecosysteem van het bedrijfsleven. Zzp’ers zorgen voor flexibiliteit, het
jonge mkb voor dynamiek, het innovatieve mkb gericht op waardecreatie voor
vernieuwing en verbetering en het reguliere mkb voor een breed en toegankelijk
aanbod van diensten en producten.
C11240
57
Bijlagen
C11240
59
Bijlage 1 Onderzoeksverantwoording clusteranalyse
Het MKB-Beleidspanel
In het kader van het onderzoeksprogramma MKB en Ondernemerschap heeft Panteia
door de jaren heen een grote hoeveelheid informatie vergaard over het bedrijfsleven.
Van 1999 tot 2014 gebeurde dit onder meer met behulp van het MKB-Beleidspanel. Dit
bedrijvenpanel had als doel de kennis en de houding van ondernemers ten aanzien
van het gevoerde overheidsbeleid te inventariseren, alsmede de manier waarop hier
door ondernemers in hun bedrijfsvoering mee omgegaan wordt. Het panel bestond
volledig uit bedrijven die tot het mkb behoorden: tot 2011 particuliere bedrijven met
1-<100 werkzame personen, vanaf 2011 bedrijven waarin 1 tot 250 personen
werkzaam zijn. De agrarische sector is niet in het panel opgenomen.
Drie keer per jaar werden ongeveer tweeduizend bedrijven uit het panel ondervraagd
over een divers palet aan deels vaste en deels roulerende onderwerpen, zoals de
internationale oriëntatie, producentenvertrouwen, de ontwikkeling en verwachtingen
ten aanzien van winstgevendheid, concurrentie-perceptie, innovativiteit, etc. Daarmee
leent het panel zich bij uitstek voor een clusteranalyse die als doel heeft verschillende
typen ondernemingen binnen het mkb te onderscheiden. Voor deze analyse is de 45 e
meting van het MKB-Beleidspanel gebruikt, afkomstig uit 2014. Een overzicht van de
onderwerpen die zijn uitgevraagd in die meting, en die dus meegenomen worden in de
clusteranalyse, wordt gegeven in tabel 12.
tabel 12 dimensies in MKB-Beleidspanel meting 45 in 2014
Dimensies
Leeftijd Producentenvertrouwen
Omzet Strategie
Winst Ondernemersstijl
internationale activiteit Inzet flexibele krachten
Innovativiteit Doelstellingen
Investeringen Rechtsvorm
Bron: Panteia, 2015.
Segmentering van het mkb met een clusteranalyse
Het idee achter een typologie van het mkb is dat er groepen bedrijven aangewezen
worden die als groep veel met elkaar gemeen hebben en tegelijkertijd voldoende van
andere groepen bedrijven verschillen om ook echt als verschillende groepen gezien te
worden. Met een clusteranalyse wordt precies dat bereikt. Idealiter zijn deze groepen
bedrijven ook als dusdanig herkenbaar voor beleid en ondernemers. De analytische
techniek clusteranalyse groepeert waarnemingen in een databestand op zo een manier
dat de verschillen binnen een groep (of cluster) zo klein mogelijk zijn en de verschillen
tussen clusters zo groot mogelijk. Deze bijlage bevat een korte technische introductie
tot de techniek en geeft een achtergrond tot de gepresenteerde resultaten.
Clustertechniek: geaggregeerd hiërarchisch en k-means
Traditioneel zijn er grofweg twee clusteringtechnieken te onderscheiden: hiërarchisch
en k-means. Het belangrijkste verschil tussen deze twee technieken is dat bij de
eerste methode het aantal resulterende clusters geheel open staat en uit de data volgt
en dat bij de tweede methode aan een vooraf bepaald aantal clusters invulling wordt
60
C11240
gegeven. In de praktijk worden de twee technieken daarom opvolgend gebruikt
waarbij de output van hiërarchische clustering wordt gebruikt als input voor k-means
clustering. Bij geaggregeerd hiërarchisch clusteren is het beginpunt een clusteraantal
dat even groot is als het aantal waarnemingen: iedere waarneming is nog een op zich
staand cluster. Vervolgens wordt in iedere volgende stap één bedrijf aan een ander
bedrijf of bestaand cluster gekoppeld tot er nog maar twee clusters over blijven.
Bij het toepassen van hiërarchisch clusteren kunnen er verschillende afstandsmaten
gebruikt worden. Bij Ward’s method worden clusters gecombineerd op zo een manier
dat de toename in de som van alle gekwadrateerde afstanden binnen de clusters zo
klein mogelijk is. Het optimale aantal clusters is bereikt in de stap vóórdat zich een
grote sprong voordoet in de clustercoëfficiënt. Dit blijkt uit een agglomeratieschema.
Bij k-means clustering wordt vooraf het gewenste aantal clusters opgegeven. Ook in
de onderliggende aanpak zit een verschil: wordt bij hiërarchisch clusteren in iedere
stap een waarneming gekoppeld aan een bestaand cluster, om vervolgens ook tot het
einde in dat cluster te blijven, bij k-means clustering is het voor een observatie
mogelijk om tijdens de analyse uit een cluster gehaald te worden en aan een andere
te worden toegevoegd. Deze aanpak is gebaseerd op afstand van waarnemingen tot
het cluster-gemiddelde en naarmate er meer cases worden toegevoegd aan clusters,
verandert dit gemiddelde en kan het voorkomen dat observaties naar clusters worden
verplaatst waarbij hun afstand tot het gemiddelde kleiner is.
Deze methode leent zich daarom niet voor binaire variabelen (dummies) en die komen
veel voor in de data die we hier gebruiken. Omdat k-means iedere keer weer opnieuw
naar alle observaties kijkt, zal het in latere fasen steeds vinden dat er (door de binaire
aard van de variabelen) meerdere paren zijn die een gelijke afstand tot een cluster-
gemiddelde hebben. Immers, de variabelen kunnen slechts twee waarden aannemen.
Als gevolg worden de waarnemingen (foutief) aan willekeurige clusters toegewezen.
Clustertechniek: twostep
Twostep clustering is een methodologie die het mogelijk maakt om zowel categorische
als schaalvariabelen te gebruiken in de clustervorming. Deze methode is geschikt voor
grotere datasets, berekent zelf een optimaal aantal clusters en geeft bovendien inzicht
in welke variabelen de grootste bijdrage leveren aan clustervorming. Bij de twostep
methode worden eerst zogeheten voorclusters gevormd. Naarmate verdere waar-
nemingen worden ingelezen, wordt besloten of deze moeten worden toegevoegd aan
bestaande voorclusters of een eigen voorcluster vormen. Als afstandsmaat wordt de
log-likelihood gebruikt.
In de dataset van het MKB-Beleidspanel zitten zowel categorische als schaal-
variabelen. De gekwadrateerde afstanden bij een schaalvariabele zoals werkgelegen-
heid, die waarden aan kan nemen van 1 tot 250, zijn veel groter dan die afstand bij
een binaire variabele, die slechts de waarden 0 en 1 kan aannemen. De invloed van
een schaalvariabele in het clusteringproces is daarom veel groter. Om dit te corrigeren
worden de waarden gestandaardiseerd.
Keuze van relevante dimensies
Omdat de twostep clustering methode inzichtelijk maakt welke variabelen de grootste
bijdrage leveren aan het vormen van clusters, leent deze techniek zich om een keuze
te maken in de te gebruiken dimensies. Er is daarom gewerkt met de techniek van de
twostep clustering. Als eerste stap wordt daarom een analyse uitgevoerd waarbij voor
al de in tabel 12 genoemde dimensies één hoofdvariabele wordt opgenomen. De
C11240
61
bijdragen van deze variabelen aan het clusterresultaat worden op een schaal van 0 tot
1 gepresenteerd in figuur 13.
figuur 13 Voorspellend belang dimensies in MKB-Beleidspanel meting 45
Bron: Panteia, 2015.
Hieruit blijkt dat de rechtsvorm, de winstgevendheid, omzet, strategie, internationale
oriëntatie, innovatiegerichtheid en leeftijd van bedrijven tot de belangrijke
verklarende dimensies behoren. In de uiteindelijke clusteranalyse zijn daarom meer
diepgaande variabelen op die dimensies opgenomen. Deze worden gepresenteerd in
tabel 13.
tabel 13 variabelen per dimensie voor clusteranalyse
rechtsvorm rechtsvorm intern. actief export
innovatie nieuwe producten/ diensten op markt import
verbeteringen in bedrijfsprocessen strategie schriftelijk ondernemingsplan
samenwerking in innovatie strategische doelstelling
winst winst voor belasting omzet omzet
ontwikkeling winst voor belasting omzetverwachting
winstverwachtingen leeftijd leeftijd
Bron: Panteia, 2015.
Waarom maar twee clusters?
Zoals weergegeven in hoofdstuk 4, resulteert de clusteranalyse in een optimum van
slechts twee clusters. De analysemethode is een techniek waarbij veel verschillende
opties uitgewerkt kunnen worden. Hoewel de resultaten niet zijn opgenomen in dit
hoofdstuk, is clustering ook toegepast op een ander bedrijvenpanel (Determinanten
Bedrijfsprestaties), zijn er ook andere dimensies opgenomen in de analyses en zijn
ook uitslagen met meer dan twee clusters geforceerd. Een verdeling over drie clusters
62
C11240
levert echter twee clusters op die sterk op elkaar lijken, slechts op enkele dimensies
van elkaar verschillen en vooral samen duidelijk anders zijn dan het derde cluster.
Hoe kan het dat er slechts twee clusters gevormd worden bij een clusteranalyse op
meer dan 1.400 bedrijven en vele verschillende dimensies? Er is één hoofdoorzaak
aan te wijzen: de gebruikte datasets bestaan bijna volledig uit binaire (dummy) en
categorische variabelen. Dat is een bewuste keuze bij het opzetten van de enquêtes,
omdat er meer fouten in antwoorden op een enquête sluipen wanneer een hoge mate
van detail wordt verwacht. Dit betekent tegelijkertijd dat de mate waarin bedrijven
van elkaar kunnen verschillen beperkter is. Het twostep cluster mechanisme in SPSS
geeft dan ook al aan dat de clusterkwaliteit beperkt is.
C11240
63
Bijlage 2 Overlappende dimensies in het mkb
Bij het construeren van een nieuwe typologie die het Nederlandse mkb segmenteert,
is het van belang ervoor te zorgen dat de typen herkenbaar zijn, er voldoende
gelijkenis is tussen bedrijven binnen een type en dat er voldoende verschil is met
bedrijven buiten dat type. Anders gezegd moeten de groepen voldoende van elkaar
verschillen om zowel door het bedrijfsleven als door het beleid herkenbaar en bruik-
baar te zijn. In de voorgaande rapportage is gebruik gemaakt van een
literatuurverkenning en een clusteranalyse om uiteindelijk tot een typologie bestaande
uit vier typen bedrijven te komen.
In een aanvullende analyse op microdatabestanden van het CBS is in beeld gebracht
in welke mate er overlap bestaat op bepaalde dimensies in het zelfstandige mkb. Het
doel van die analyse was tweeledig:
In beeld brengen of er voldoende overlap bestaat tussen bedrijven die samen in
een type zijn gegroepeerd. Zo zijn internationaal actieve bedrijven niet als aparte
groep opgenomen, omdat de verwachting bestaat dat er een grote mate van
overlap is tussen die bedrijven en innovatieve bedrijven.
Inzichtelijk maken of er niet nog een dimensie is die niet expliciet opgenomen is in
de mkb typologie, maar die tegelijkertijd weinig overlap met dimensies vertoont en
het daarom eigenlijk verdient een eigen type te vormen.
Deze bijlage beschrijft het proces waarlangs dit is gebeurd en presenteert een tabel
met de mate van overlap in het mkb tussen bepaalde dimensies.
De aanpak: komen tot het zelfstandige Nederlandse mkb
Aan het cijfermatig in beeld brengen van de nieuwe typologie van het mkb liggen twee
uitgangspunten ten grondslag. Eén: hoewel de officiële definitie van het mkb is geënt
op werkgelegenheid én omzet of balanstotaal, nemen we enkel de eerste maatstaf in
ogenschouw. Twee: enkel het zuivere mkb wordt in de cijfers meegenomen en mkb-
bedrijven die via eigendomsaandelen verbonden zijn aan andere bedrijven en zo
gezamenlijk een ondernemingengroep groter dan de mkb-grens vormen, worden
uitgesloten. Als de werkgelegenheid van gelinkte bedrijven in totaal uit ten minste 250
werkzame personen bestaat, worden de onderliggende bedrijven die afzonderlijk
onder deze grens blijven alsnog niet tot het mkb gerekend.
Het onderzoek richt zich bovendien alleen op het Nederlandse mkb. Met behulp van
een statistiek met daarin de buitenlandse zeggenschap over bedrijven in Nederland
kan het land worden bepaald waar de zogeheten Ultimate Controlling Institutional
(UCI) unit gevestigd is. Dit is de eenheid waar vanuit wereldwijd de strategische
beslissingen worden genomen. Is dit een land anders dan Nederland, dan is het bedrijf
uit de populatie verwijderd.
De aanpak: bedrijven naar prestat ies , innovativiteit en internationalisering
Het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) is de bedrijvenregistratie van het CBS. Ze is
gebaseerd op het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en gegevens van de
Belastingdienst. Het vormt de ruggengraat van de bedrijvenstatistieken en bevat
basisgegevens van de Nederlandse bedrijvenpopulatie op het niveau van de
bedrijfseenheid, zoals sector en het aantal werkzame personen.
64
C11240
Het ABR wordt gecombineerd met de Productiestatistieken (PS) om bedrijfsprestaties
in beeld te brengen. De Productiestatistieken geven een gedetailleerde beschrijving
van de resultatenrekening van bedrijfseenheden, van omzet tot winst en van de
werkgelegenheid. De bedrijven vanaf 50 werkzame personen worden voor deze
statistiek integraal meegenomen via enquêtering. Bedrijven met 10 tot 50 werkzame
personen worden steekproefsgewijs benaderd met een vragenlijst. Bij de kleine
bedrijven tot 10 werkzame personen betreft het fiscale gegevens van de
belastingdienst, of enquêtering via steekproeven.
Het ABR wordt gecombineerd met de Community Innovation Survey (CIS) om zo de
innovativiteit van bedrijven inzichtelijk te maken. De CIS is een enquête die onder een
steekproef van bedrijven met ten minste tien werkzame personen wordt gehouden. De
enquête vangt verschillende vormen en maten van innovativiteit en meet innovaties
op het gebied van product, proces, marketing en organisatie, inclusief afgebroken en
langlopende innovaties. De combinatie van deze vormen is innovatie in brede zin, de
combinatie van de eerste drie vormen staat bekend als technologische innovatie.
Het ABR wordt gecombineerd met de btw statistiek om zo de internationale activiteit
van bedrijven te meten. Dit bestand is een integrale waarneming van alle bedrijven
die een btw verplichting hebben en bevat waarnemingen van alle bedrijven waarvan
informatie over de omzetbelasting beschikbaar is. Een deel van de totale populatie
aan bedrijven in Nederland is dus niet opgenomen: dit zijn de bedrijven die voor de
omzetbelasting een vrijstelling hebben. De gegevens in het bestand zijn afkomstig van
de Belastingdienst. De statistiek bevat informatie over import- en exportactiviteiten
uit en naar landen zowel binnen als buiten de EU.
Overlap binnen het mkb
De overlap tussen verschillende dimensies binnen het mkb wordt weergegeven in twee
tabellen, één tabel voor het mkb vanaf tien werkzame personen (gegeven de populatie
van de CIS en PS) en één tabel voor het gehele mkb. Voor beide tabellen geldt dat
zij verticaal gelezen moeten worden. Het totale mkb is opgenomen in tabel 14.
De volgende dimensies worden daarin onderscheiden: leeftijd naar drie categorieën,
werkgelegenheidsgroei waarbij snelle groei betekent dat bedrijven in een periode van
3 jaar gemiddeld 20% aan jaarlijkse groei hebben gerealiseerd, en internationale
activiteit, gemeten door het al dan niet hebben geëxporteerd of geïmporteerd. De
cijfers hebben betrekking op 2012, het meest recente jaar waarin voor alle
maatstaven de benodigde statistieken beschikbaar waren.
tabel 14 overlappende dimensies binnen het gehele mkb, 2012 (tabel verticaal lezen)
leeftijd in jaren werkgelegenheid internationaal
< 3 3 - 5 > 5 snelle groeier actief
leeftijd in jaren < 3 100% 0% 0% 0% 27%
3 - 5 0% 100% 0% 27% 15%
> 5 0% 0% 100% 73% 58%
werkgelegenheid snelle groeier 0% 6% 6% 100% 11%
internationaal actief 12% 13% 19% 31% 100%
Bron: Panteia o.b.v. microdatabestanden van het CBS, 2015.
In tabel 15 wordt innovativiteit op basis van drie maatstaven toegevoegd, waarbij het
eigen R&D refereert naar ondernemingen die eigen R&D activiteiten ontplooien met
C11240
65
eigen R&D personeel. Van deze bedrijven kan gezegd worden dat zij structureel aan
speur- en ontwikkelingswerk doen. De percentages in de onderste en bovenste helft
van de tabel zijn niet gelijk: 47% van de internationaal actieven is breed innovatief en
68% van de breed innovatieve bedrijven is internationaal actief. Dit komt door
verschillen in de omvang van de populaties: er zijn meer bedrijven internationaal
actief dan dat er innovatieve bedrijven in brede zin zijn, waardoor het aantal bedrijven
dat beide is in de eerste groep relatief kleiner is. De ondergrens van ten minste tien
werkzame personen zorgt er voor dat de groepen jongere bedrijven in deze tabel
relatief klein zijn wat voor hogere percentages zorgt op de regel bedrijven die ouder
dan vijf jaar zijn.
tabel 15 overlappende dimensies binnen het mkb met ten minste tien werkzame personen, 2012 (tabel
verticaal lezen)
leeftijd in jaren werkgelegenheid internationaal innovatie
< 3 3 - 5 > 5 snelle groeier actief breed technologisch eigen R&D
leeftijd in jaren
< 3 100% 0% 0% 0% 8% 9% 10% 11%
3 - 5 0% 100% 0% 16% 5% 6% 6% 6%
> 5 0% 0% 100% 84% 87% 85% 85% 83%
werkgelegenheid snelle groeier 0% 33% 9% 100% 11% 11% 11% 13%
internationaal actief 66% 67% 57% 58% 100% 68% 69% 73%
Innovatie breed 55% 50% 38% 42% 47% 100% 100% 100%
technologisch 49% 41% 32% 34% 40% 84% 100% 100%
eigen R&D 38% 30% 22% 27% 30% 58% 70% 100%
Bron: Panteia o.b.v. microdatabestanden van het CBS, 2015.
De resultaten bevestigen dat een grote overlap bestaat tussen innovativiteit en inter-
nationale activiteit. Snelle groeiers zijn vooral de wat jongere bedrijven: 33% van de
jonge bedrijven die tussen de drie en vijf jaar bestaan is snelle groeier versus 9% van
de bedrijven ouder dan vijf jaar. Per definitie bestaan snelle groeiers niet in de groep
bedrijven jonger dan drie jaar. Het innovatieve mkb gericht op waardecreatie is
gemiddeld genomen vrij jong. Ze zitten daarom in de bovenste helft van de figuur. Ze
zijn verder innovatief en daarbij gericht op waardecreatie en zitten derhalve aan de
rechterkant van de figuur. Bedrijven met groeiambitie nog meer dan die zonder
ambitie.
Bedrijven die een snelle werkgelegenheidsgroei hebben gerealiseerd zijn in
meerderheid internationaal actief (58%).
C11240
67
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee
reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest
recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages
A201442 15-10-2015 Tabellenboek Krachtige werkgelegenheidsgroei in MKB in
2015 en 2016
A201440 25-06-2015 De combinatie van werk en zorg: ervaringen van zzp’ers
A201439 01-06-2015 De bijdrage van het MKB aan de Nederlandse economie
A201438 19-05-2015 Aandacht voor het MKB in het bedrijvenbeleid
A201437 20-02-2015 Algemeen beeld van het MKB in 2015
A201436 20-01-2015 Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update januari 2015
A201435 19-02-2015 Arbeidspositie van zzp’ers. Zzp-panel: resultaten eerste
meting 2014
A201434 09-01-2015 Export- en Importindex MKB - Ontwikkelingen 2008-2012
A201433 06-01-2015 Monitor Inkomens Ondernemers - Editie 2014
A201432 22-12-2014 MKB regionaal bekeken 2014
A201431 03-07-2015 MKB en ontslagrecht - “Vernieuwd ontslagrecht vooral goed
voor werknemers”, aldus het MKB
A201430 17-12-2014 Topsectoren in beeld - Ontwikkelingen van de innovativiteit
van de topsectoren 2012-2014
A201429 11-12-2014 Een innovatieve blik op de toekomst - Verwachtingen van
het innovatieve mkb
A201428 11-12-2014 Succesvolle studentbedrijven. Met "kennis" en "kunde" naar
"kassa"
A201427 12-11-2014 Innovatie in het MKB
A201426 17-12-2014 Business Angels in Nederland: alive and kicking!
A201425 23-10-2014 MKB-ondernemers en arbeidsbeperkten
A201424 27-10-2014 Stemming onder ondernemers in het MKB
A201423 30-09-2014 Kennisstromen in het MKB. Inzicht op basis van een MKB-
kennis-input/outputmodel
A201422 15-09-2014 Bedrijfsfinanciering, zo kan het ook - Update 2014
A201421 12-08-2014 MKB: Een belangrijke speler in internationale waardeketens
A201420 27-05-2014 Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2014 en
2015
A201419 21-05-2014 De financiële positie van het MKB in 2014 en 2015
A201418 29-07-2014 Beelden van bedrijfscriminaliteit. Empirisch onderzoek op
basis van 37 cases
A201417 25-04-2014 Entrepreneurship in the Netherlands, The top sectors
A201416 01-05-2013 Omvang en prestaties van het MKB in de topsectoren
A201415 16-04-2014 Monitor Inkomens Ondernemers Editie 2013
A201414 01-04-2014 Financieringsproblemen in de binnenvaart
A201413 03-04-2014 Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp'ers, Resultaten
zzp-panel meting II 2013
A201412 07-04-2014 Innovatie in de agrarische sector. De verschillende
innovatievormen in beeld
A201411 13-03-2014 Bedrijfsoverdrachten in een periode van recessie en vergrijzing
A201410 06-03-2014 Ondernemendheid in de culturele sector
A201409 27-02-2014 Topsectoren in beeld – Beleving van het ondernemingsklimaat -
meting voorjaar 2013 -
68
C11240
A201408 18-02-2014 Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2013 A201407 25-02-2014 Inkomens Zelfstandigen 2013
A201406 11-03-2014 Samenwerken bij vernieuwing in de topsectoren
A201405 13-02-2014 Lokale lasten voor bedrijven
A201404 08-02-2014 De effecten van de topsectoren op de bredere economie
A201403 04-02-2014 Wat drijft MKB ondernemers
A201402 20-02-2014 Gebruikersinnovatie in het MKB
A201401 27-02-2014 Topsectoren in beeld. Ontwikkeling van de innovativiteit van de
topsectoren in najaar 2012-voorjaar 2013
A201374 14-01-2014 MKB Rating: Smaakt naar meer, onderzoek naar bekendheid en
gebruik van ratings door MKB-bedrijven
A201373 07-01-2014 Vertrouwen in eigen bedrijf keldert: ondernemersvertrouwen
door de jaren heen
A201372 10-04-2014 Aankomende en opkomende challengers in de topsectoren
A201371 17-3-2014 Samenwerkingskenmerken van challengers in de topsectoren
A201370 19-12-2013 Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
2014
A201369 23-12-2013 Ondernemen in de horecasector 2013
A201368 23-12-2013 Ondernemen in de groothandelsector 2013
A201367 23-12-2013 Ondernemen in de overige dienstverlening 2013
A201366 23-12-2013 Ondernemen in de bouwsector 2013
A201365 23-12-2013 Ondernemen in de transportsector 2013
A201364 23-12-2013 Ondernemen in de autosector 2013
A201363 19-12-2013 Bijdrage van buitenlandse werknemers aan innovatie in het MKB
A201362 23-12-2013 Ondernemen in de zakelijke dienstverlening 2013
A201361 23-12-2013 Ondernemen in de metaalelektro 2013
A201360 23-12-2013 Ondernemen in de voedings- en genotmiddelenindustrie 2013
A201359 23-12-2013 Ondernemen in de detailhandel 2013
A201358 17-12-2013 De grijze ondernemer. Internationale vergelijking van de grijze
ondernemer
A201357 11-02-2014 Nulmeting studentbedrijven
A201356 18-03-2014 Toekomst van de maakindustrie. Knowledge based capital!
A201355 10-12-2013 Opleiding en scholing van zzp’ers – Resultaten zzp-panel
meting I van 2013
A201354 26-11-2013 Internationale benchmark ondernemerschap 2013.
Tabellenboek
A201353 19-11-2013 Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update oktober 2013
A201352 28-01-2014 Technologische en sociale innovatie in een concurrerende markt
A201351 21-11-2013 Innovatie en internationalisering in het MKB
A201350 12-11-2013 Innovatie in het MKB, ontwikkelingen in de periode 2002-2013
A201349 31-10-2013 Fulfilment van online verkoop
A201348 15-10-2013 De overheid als klant van het MKB
A201347 26-09-2013 Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
2014
A201346 08-10-2013 De innovativiteit van het MKB in 2013
A201345 19-09-2013 Monitor buitenlandse investeringen MKB
A201344 14-11-2013 Sectorale veranderingen in de Nederlandse economie
Recommended