Upload
others
View
6
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Interventie
Zintuigenverhalen
Werkblad beschrijving interventie
Werkblad, versie mei 2015
Dit is een gezamenlijk werkblad van de volgende kennisinstituten:
Zintuigenverhalen * 2
Colofon
Ontwikkelaar / licentiehouder van de interventie
Naam organisatie: Koninklijke Kentalis
E-mail: [email protected]
Telefoon: 0800 53 68 25 47
Website (van de interventie): https://www.kentalisshop.nl/nl/catalogsearch/re-
sult/?q=zintuigenverhalen
Referentie in verband met publicatie
Naam auteur interventiebeschrijving: Rita Gerkema-Nijhof & Nina Wolters-Leermakers
Titel interventie: Zintuigenverhalen
Databank(en):
Plaats, instituut: Sint-Michielsgestel, Koninklijke Kentalis
Datum: 1 augustus 2019
Zintuigenverhalen * 3
Inhoud
Colofon ..........................................................................................................................2
Samenvatting ..................................................................................................................4 Doelgroep ....................................................................................................................4 Doel ...........................................................................................................................4 Aanpak ........................................................................................................................4 Materiaal .....................................................................................................................4 Onderbouwing ...............................................................................................................4 Onderzoek ...................................................................................................................4
1. Uitgebreide beschrijving..............................................................................................6 Beschrijving interventie ...................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 1.1 Doelgroep ............................................................................................................6 1.2 Doel ...................................................................................................................8 1.3 Aanpak .............................................................................................................. 10
2. Uitvoering .............................................................................................................. 15
3. Onderbouwing ......................................................................................................... 21
4. Onderzoek ............................................................................................................. 30 4.1 Onderzoek naar de uitvoering – max 600 woorden per onderzoek ...................................... 30 4.2 Onderzoek naar de behaalde effecten – max 600 woorden per onderzoek ........................... 31 4.3 Praktijkvoorbeeld – max 600 woorden ....................................................................... 35
5. Samenvatting Werkzame elementen ............................................................................. 38
6. Aangehaalde literatuur.............................................................................................. 39
7. Lijst met afkortingen ................................................................................................ 43
Zintuigenverhalen * 4
Samenvatting
Zintuigenverhalen is een voorleesmethodiek voor kinderen met een communicatieve meervoudige beper-
king. Door de voorspelbaarheid en herkenbaarheid van de Zintuigenverhalen en de beleving die het kind
opdoet met de bijbehorende materialenbox ontstaan positieve contactmomenten en nieuwe ervaringen.
De verhalen zijn eenvoudig op maat te maken waardoor ze persoonlijk, aansprekend en herkenbaar wor-
den.
Doelgroep
De interventie is bedoeld voor kinderen met een Communicatieve Meervoudige Beperking (CMB) tot (plus-
minus) 12 jaar met een cognitieve ontwikkelingsleeftijd tot 7 jaar. Het gaat om kinderen met een audi-
tieve beperking (doof of slechthorend; DSH) of een taalontwikkelingsstoornis (TOS) in combinatie met een
verstandelijke beperking en/of andere beperkingen. Deze combinatie van beperkingen leidt tot gecompli-
ceerde en specifieke problemen met communiceren.
Doel Door gestructureerde voorleessessies worden positieve contactmomenten gecreëerd. In dat contact kun-
nen individuele doelen behaald worden die betrekking hebben op communicatieve voorwaarden, de fre-
quentie van initiatieven in de interactie, de inhoud, vorm en omvang van vocabulaire of het gebruik van
specifieke communicatieve functies.
Aanpak
Het kind wordt voorgelezen uit een voorleesboek op maat met alternatieve, op het individuele kind afge-
stemde communicatievormen. Het kind doet zo nieuwe zintuiglijke ervaringen op in combinatie met taal
en communicatie waardoor het individuele interactie- en communicatiedoelen kan bereiken. Door het
voorlezen te herhalen, beklijven de resultaten. Zowel ouders als professionals kunnen de methode toepas-
sen.
Materiaal Ter kennismaking zijn er vier voorbeeldverhalen gemaakt. Met een handleiding, downloads, filmpjes en
een materialenlijst kunnen ouders of professionals deze zelf voorlezen. Voor meer instructie is een work-
shop ontwikkeld. Mensen die zelf een Zintuigenverhaal op maat willen maken, kunnen de cursus ‘Zintui-
genverhalen maken’ volgen.
Onderbouwing
Kinderen met een CMB hebben complexe communicatieproblematiek als gevolg van een kluwen van beper-
kingen. Dit leidt vaak tot negatieve interactiepatronen in contactmomenten, een beperkt ervaringenre-
pertoire om over te communiceren, moeizaam verwerven en beklijven van interactie- en communicatie-
vaardigheden en verminderde of geen toegang tot communicatie en taal als gevolg van de noodzaak tot
het gebruiken van alternatieve en individueel-afgestemde communicatievormen. Door de voorspelbaarheid
en herkenbaarheid van de Zintuigenverhalen en de beleving die het kind binnen het verhaal opdoet, ont-
staan positieve contactmomenten en nieuwe ervaringen om over te communiceren. Door ervaringen, com-
municatie en taal in samenhang aan te bieden, worden waarneming, aandacht en het geheugen gestimu-
leerd op een manier die plezier oproept; een combinatie die een positief effect heeft op het bereiken van
de behandeldoelen.
Doordat de verhalen eenvoudig op maat zijn te maken, kan de specifieke belevingswereld van het indivi-
duele kind worden aangesproken waardoor de betrokkenheid en de interactie worden gestimuleerd.
Onderzoek
Er is een multiple baseline-studie gedaan bij zes kinderen met CMB (Wolters-Leermakers, Van Wingerden,
Gerkema-Nijhof, Van Gennip, Van der Heijden, Van Toorn, & Van Balkom, 2017). Er waren positieve ver-
schillen te zien in de communicatieve uitingen van deze kinderen (gebaseerd op .66 ≤ Nonoverlap of All
Zintuigenverhalen * 5
Pairs (NAP) ≤ 1.00). Tijdens het voorlezen van een Zintuigenverhaal was er meer betrokkenheid bij de kin-
deren, waren bijna alle kinderen actiever en lieten de kinderen meer enkelvoudige communicatieve uitin-
gen zien. Sommigen lieten ook meer meervoudige communicatieve uitingen zien. Zintuigenverhalen zijn
gebaseerd op Multi-Sensory-Storytelling Technique (MSST) waarvan diverse onderzoeken positieve effecten
aantonen op verschillende domeinen (Hettiarachchi & Ranaweera, 2013; Lambe & Hogg, 2011; Young, Fen-
wick, Lambe & Hogg, 2011).
Zintuigenverhalen * 6
1. Uitgebreide beschrijving
1.1 Doelgroep
Uiteindelijke doelgroep
De doelgroep voor deze interventie betreft kinderen van 2,5-12 jaar met een cognitieve ontwikkelingsleef-
tijd tot en met 6 jaar. Het gaat hier om kinderen met (op basis van Het Handboek voor de classificatie
van psychische stoornissen; DSM-5; American Psychiatric Association, 2014):
• een auditieve beperking (doof of slechthorend; DSH) in combinatie met een verstandelijke ontwikke-
lingsstoornis / verstandelijke beperking, of
• een taalontwikkelingsstoornis (TOS) in combinatie met een verstandelijke ontwikkelingsstoornis / ver-
standelijke beperking.
Vaak is er bij deze twee groepen kinderen tevens sprake van comorbiditeit, zoals autisme of motorische
beperkingen. Zo kan er kan sprake zijn van een syndroom waardoor de beperkingen van het kind veroor-
zaakt worden. Deze combinatie van beperkingen wordt aangeduid met de benaming Communicatieve
Meervoudige Beperking (CMB) (Van Balkom, 2018). In dit geval gaat het dus om kinderen met CMB-DSH of
CMB-TOS (in de rest van het document wordt gesproken van CMB, duidend op zowel CMB-DSH als CMB-TOS,
tenzij anders vermeld).
Intermediaire doelgroep
De communicatiepartners van deze kinderen zijn de intermediaire doelgroep. Deze interventie richt zich
in de eerste plaats op de professionals die werken in de directe behandeling of begeleiding van deze kin-
deren en in tweede instantie op de ouders of verwanten van de kinderen.
Selectie van doelgroepen
Een Zintuigenverhaal kan voorgelezen worden aan individuele personen die voldoen aan de volgende crite-
ria:
• de persoon heeft een lichte, matige of ernstige verstandelijke beperking (op basis van de DSM-5) en
een cognitieve ontwikkelingsleeftijd van maximaal 6 jaar,
• de persoon heeft een communicatieve beperking (auditieve beperking en/of taalontwikkelingsstoor-
nis), al dan niet in combinatie met andere beperkingen (zie bij ‘uiteindelijke doelgroep’),
• er is duidelijkheid over de passende communicatievorm(en) voor de persoon (gesproken Nederlands,
gesproken Nederlands ondersteund Met Gebaren (NMG), een spraakcomputer of Nederlandse Gebaren-
taal (NGT), al dan niet in combinatie met pictogrammen, foto’s, tekeningen of voorwerpen) en
• de persoon is in staat om minimaal enkele seconden de aandacht op interactie, afbeeldingen en/of
voorwerpen te richten.
Voor het voorlezen van een Zintuigenverhaal aan personen in groepen (van maximaal drie personen) dient
de persoon daarnaast te voldoen aan de volgende criteria:
• de persoon is in staat om gedurende 5-10 minuten op zijn stoel te blijven zitten,
• de persoon kan op zijn beurt wachten en
• de persoon beleeft plezier aan het kijken naar de communicatie en/of handelingen van andere perso-
nen.
Contra-indicaties voor het voorlezen van Zintuigenverhalen zijn:
• de persoon heeft een zeer ernstige verstandelijke beperking en is voornamelijk gericht op beleven en
ervaren (Ernstig Meervoudig Beperkt) - hiervoor is de methode Multi Sensory Storytelling (MSST) ont-
wikkeld (Boer & Wikkerman, 2015; Füller, 2013) - en
• de persoon heeft een cognitieve ontwikkelingsleeftijd van 7 jaar of hoger. Deze personen zijn vaak in
staat om reguliere (voorlees-)boeken te begrijpen en kunnen daardoor de methode als ‘kinderachtig’
beschouwen. Er zijn zeker ook personen met een cognitieve ontwikkelingsleeftijd van 7 jaar of hoger
Zintuigenverhalen * 7
die het voorlezen van en praten over de verhalen nog wel leuk en interessant vinden en hierdoor in de
sessies communicatiedoelen kunnen bereiken. Het is echter niet de primaire doelgroep.
De betreffende logopedist, orthopedagoog, intern begeleider, psycholoog of communicatiedeskundige
toetst of de methode geschikt is voor de persoon en of hij voldoet aan de criteria. Dit toetsen gebeurt aan
de hand van observaties, dossiergegevens, (logopedische en/of communicatie-)onderzoeken en de klini-
sche blik van de professional. Bij progressieve aandoeningen of nieuwe inzichten over de beperkingen van
een persoon moet ook tussentijds getoetst worden of de persoon nog aan de criteria voldoet.
Selectie van de intermediaire doelgroep:
Wanneer een persoon met CMB voldoet aan de selectiecriteria, wordt aan de hand van onderstaande crite-
ria de bijbehorende uitvoerder (communicatiepartner) geselecteerd:
• de uitvoerder is een bekende van de persoon met CMB,
• de uitvoerder voldoet aan de opleidings- en competentie-eisen (zie hoofdstuk 2) en
• de uitvoerder heeft de tijd om minstens éénmaal in de week tot maximaal éénmaal per dag het Zin-
tuigenverhaal voor te lezen aan de persoon met CMB.
Betrokkenheid doelgroep
De doelgroep was betrokken bij de ontwikkeling van de interventie sinds 2012 op de volgende manier:
• De methode is in 2012 ontwikkeld binnen de residentiële zorg van behandelcentrum Weerklank te Am-
sterdam (een specialistisch centrum van Koninklijke Kentalis voor observatie, diagnostiek en behande-
ling, al dan niet met verblijf, voor kinderen, jongeren en volwassen met een CMB) geïnspireerd op
MSST, in interactie met 35 personen met CMB en hun betrokken professionals. Naar aanleiding van de
voorleessessies is in gesprek met professionals besproken wat werkt, wat de personen het pret-
tigst/leukst vinden en voor wie het wel of niet geschikt is. Uit deze voorleessessies bleek onder meer
dat elke bladzijde op zichzelf begrepen moet kunnen worden (en dus niet voortborduurt op de vorige
pagina), dat de onderwerpkeuze in de belevingswereld van de persoon moet passen en dat alleen de
noodzakelijke informatie op de pagina’s moet staan, namelijk de voorleestekst en één of twee afbeel-
dingen vanuit Ondersteunde Communicatie (OC). Ook is op grond van deze voorleessessies de keuze
gemaakt om aan individuele personen of aan kleine groepjes van maximaal drie personen voor te le-
zen.
• In 2013 is de methode toegepast door diverse professionals in de ambulante zorg voor personen met
een CMB. Zij hebben feedback gekregen van ouders en externe professionals (van andere organisaties)
bij het toepassen van de methode. Op basis hiervan is een lijst met aanbevelingen opgesteld die in
2014 verwerkt is in de cursus ‘Zintuigenverhalen maken’ en in 2015 in de Handleiding ‘Zintuigenverha-
len voorlezen’. Aanbevelingen betroffen onder meer de maximale lengte (6-8 pagina’s) en het al dan
niet gebruiken van de eigen naam van de persoon in het verhaal.
• In 2014 is een feedbackgroep opgericht, bestaande uit diverse professionals van binnen en buiten Ken-
talis. De feedbackgroep heeft tijdens drie bijeenkomsten meegedacht over de wijze waarop de inter-
ventie het best doorontwikkeld kon worden, gericht op standaardisatie van de handleiding en het be-
palen van passende onderwerpen voor de voorbeeldverhalen alsmede voorwaarden voor de inhoud
hiervan.
• De ouders van drie cliënten die betrokken zijn geweest bij het maken van de voorbeeldfilmpjes,
(2015) zijn gevraagd om hun feedback op de methode en hebben aangegeven hoe zij de toepassing
van de interventie bij hun eigen kind hebben ervaren (bijvoorbeeld wel of niet de map erbij, wanneer
de prikkels aanbieden).
• De cursus ‘Zintuigenverhalen maken’ is in 2014 en 2015 twee keer in een try-out aangeboden en op
basis van de evaluatie bijgesteld. Het bleek dat meer informatie nodig was over het concept ‘verhaal’
Zintuigenverhalen * 8
en het concept ‘voorlezen’ gerelateerd aan de doelgroep CMB. Deze informatie is toegevoegd aan de
cursus. De opzet van de cursus wordt tot op heden iedere keer geëvalueerd en indien nodig gewijzigd.
1.2 Doel
Hoofddoel
• Contactmomenten: Zintuigenverhalen hebben allereerst tot doel om door middel van gestructureerde
voorleessessies positieve contactmomenten te creëren tussen de persoon met CMB en zijn/haar com-
municatiepartner. Deze contactmomenten bieden ruimte voor gedeeld plezier, opdoen van ervaringen
en het communiceren hierover. Hierdoor zijn deze contactmomenten declaratief van aard, in tegen-
stelling tot functionele, instrumentele contactmomenten waarbinnen het bijvoorbeeld gaat over de
dagelijkse routine. • Interactie- en communicatievaardigheden: Binnen de voorleessessies ontwikkelt de persoon met CMB
communicatieve voorwaarden en/of communicatieve uitingen. De vorm van deze voorwaarden en/of
communicatieve uitingen is afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen van de betreffende per-
soon en is gericht op een uitbreiding in:
o betrokkenheid bij de communicatie (aandacht) en/of
o beurtname (respons) en/of
o handelings- of contactinitiatieven en/of
o een groei in enkelvoudige of meervoudige communicatieve uitingen, variërend van een vocali-
satie (klank, woord), mimiek, gebaar of het aanwijzen van een afbeelding.
Concreet betekent dit dat bij personen met CMB gewerkt kan worden aan doelen gericht op de interacties
als:
• De persoon verwerft één of meer communicatieve voorwaarden (beurtnemen, oogcontact, gedeelde
aandacht).
• De persoon neemt (meer) initiatieven in de interactie.
• Er ontstaat meer wederzijdsheid in de interactie tussen de persoon en zijn communicatiepartner (de
persoon geeft een respons op een communicatieve act van de communicatiepartner)
• De persoon kan een specifieke communicatieve functie toepassen (bijvoorbeeld vragen stellen, weige-
ren, informatie zoeken, informatie geven).
• De persoon gebruikt communicatieve vaardigheden met een sociale, declaratieve functie (in tegen-
stelling tot een instrumentele functie).
Daarnaast kan gewerkt worden aan doelen gericht op de inhoud van de communicatie, zoals:
• De passieve woordenschat van de persoon neemt toe (gesproken taal, gebarentaal, afbeeldingen).
• De actieve woordenschat van de persoon neemt toe (gesproken taal, gebarentaal, afbeeldingen).
• De persoon kan de verbinding maken tussen een woord / gebaar / afbeelding en een ervaring.
Bij personen met CMB die horend zijn, kan het doel (tevens) zijn:
• De persoon kan bepaalde klanken/woorden uitspreken.
Bovenstaande (voorbeelden van) interactie- en communicatiedoelen worden individueel bepaald en per
persoon Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden (SMART) gemaakt op basis van psy-
chologisch, communicatie- en/of logopedisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende individuele behan-
deldoelen. Als de persoon en zijn communicatiepartner (een professional, ouder, familielid of kennis met
wie de persoon regelmatig communiceert) door de Zintuigenverhalen vaker contactmomenten met plezier
en interactie beleven, en de persoon tijdens deze contactmomenten interactie- en communicatievaardig-
heden oefent en ontwikkelt, is het doel van Zintuigenverhalen bereikt.
Subdoelen
Subdoelen gericht op de persoon met CMB:
Zintuigenverhalen * 9
1. Ervaringen: De persoon met CMB ontvangt meer gevarieerde zintuiglijke ervaringen om over te com-
municeren binnen een veilig en voorspelbaar kader.
2. Communicatievormen: Het verhaal en de voorleessessie worden vormgegeven met de alternatieve en
individueel afgestemde communicatievormen van de persoon met CMB.
3. Belevingswereld: Het verhaal sluit aan bij de individuele belevingswereld en levenservaring van de
persoon met CMB, waardoor er kansen worden geboden om hierover gevarieerder en frequenter te
communiceren.
Als gevolg hiervan kunnen specifieke individuele interactie- en communicatiedoelen met regelmaat behan-
deld worden wat de kans vergroot dat de doelen ook behaald worden.
Subdoel gericht op communicatiepartners:
1. Uitbreiden van interactie- en communicatievaardigheden (voor contactmomenten met personen
met CMB) van de communicatiepartners: De communicatiepartner leert met een duidelijk en een-
voudig kader te interacteren met de persoon met CMB met een (meer) declaratieve inhoud van de
communicatie via diverse communicatievormen.
Zintuigenverhalen * 10
1.3 Aanpak
Opzet van de interventie
Schematische weergave van het behandelproces; in groen de onderdelen van de interventie ‘Zintuigenverhalen’.
Intake, diagnostiek en doelen formuleren
Het Zintuigenverhaal maakt meestal deel uit van een breder behandeltraject bij personen met een CMB
die zijn of worden aangemeld vanwege communicatienood bij henzelf en/of de communicatiepartners. Op
basis van de intake voor het in kaart brengen van de hulpvraag, dossieranalyse naar eerdere diagnostische
informatie en logopedisch- of communicatieonderzoek naar de mogelijkheden rond interactie en commu-
nicatie, worden SMART-behandeldoelen opgesteld. Deze vormen de basis voor het inzetten van deze inter-
ventie, maar maken geen deel uit van de (beschrijving van de) interventie. De intake en de diagnostiek
moeten altijd worden gedaan door een multidisciplinair team, met in elk geval een logopedist/communi-
catiedeskundige en gedragskundige (orthopedagoog/psycholoog/GZ-psycholoog) en daarnaast bijvoorbeeld
een linguïst, neuropsycholoog, kinderfysiotherapeut en/of een pedagogisch behandelaar. Het proces om te
komen tot SMART-doelen duurt gemiddeld genomen drie maanden. Soms worden Zintuigenverhalen ook
tijdens dit proces al ingezet als interventie om al behandelend nadere diagnostiek te doen naar de moge-
lijkheden en ondersteuningsbehoefte van de persoon (dynamisch assessment). Dit proces om te komen tot
passende SMART-doelen waarvoor het Zintuigenverhaal wordt ingezet, kan variëren per locatie en organi-
satie, naar gelang de werkwijze van de locatie en organisatie. Belangrijk is dat daarbij altijd gewerkt
wordt vanuit de methodische behandelcyclus (zie onder andere Vilans, Trimbos Instituut, ZonMw, V&VN en
Calibris, 2014).
Zintuigenverhalen * 11
Opstartfase
Het zoeken naar of maken van een Zintuigenverhaal passend bij de interactie- en communicatiemogelijk-
heden van de persoon duurt gemiddeld drie tot zes uur, verspreid over twee weken.
Instrueren van voorlezer(s)
Het instrueren van de voorlezer(s) vindt eenmalig plaats en duurt gemiddeld twee uur per keer. Het coa-
chen - al dan niet inclusief het terugkijken van video-opnames - duurt gemiddeld één uur per keer en
vindt op aanvraag plaats, afhankelijk van het tempo waarin de behandeldoelen van de persoon behaald
worden en de complexiteit van de problematiek.
Uitvoeringsfase
• Het eenmalig voorlezen van een Zintuigenverhaal duurt gemiddeld vijf tot tien minuten.
• In de uitvoeringsfase wordt het verhaal minimaal één keer per week, maar zo mogelijk vaker, tot één
keer per dag, voorgelezen.
• Afgestemd op de mogelijkheden, beperkingen, behoefte en vooruitgang van de cliënt wordt het ver-
haal herhaald, variërend van 7-30 keer.
Evaluatiefase
Na de eerste voorleessessie:
• De communicatiepartner evalueert eenmalig of het Zintuigenverhaal nog aanpassing nodig heeft.
• De communicatiepartner evalueert eenmalig of er tijdens de eerste voorleessessie voor de cliënt de
benodigde structuur en interactie aanwezig was.
• Structureel worden de doelen geëvalueerd binnen het multidisciplinair overleg zoals die binnen de be-
handeling plaatsvindt (minimaal één keer per drie maanden).
Inhoud van de interventie
Inhoud
Zintuigenverhalen zijn korte voorleesverhalen over herkenbare gebeurtenissen die aansluiten bij de bele-
vingswereld en begrippenschat van de persoon met CMB. Bij het voorlezen van Zintuigenverhalen ontstaan
aanleidingen voor interactie en communicatie. Afhankelijk van de hulpvraag kunnen hier de individuele
doelen op het gebied van interactie en communicatie aan gekoppeld worden. Bijvoorbeeld:
• een persoon met een schisis moet bepaalde klanken oefenen en krijgt een verhaal waarin deze klan-
ken in allerlei woorden terugkomen.
• een persoon die meer uitgenodigd moet worden om initiatieven in de communicatie te nemen krijgt
een verhaal waarin veel actie-reactie-elementen verwerkt zitten.
• een persoon die de communicatieve functie ‘emoties uiten’ moet leren inzetten krijgt een verhaal
waarin diverse emoties aan bod komen.
Vorm
Een Zintuigenverhaal wordt zoveel mogelijk op maat aangeboden. Dat betekent dat de inhoud (welk on-
derwerp en welke begrippen), de gekozen woorden/gebaren, de gekozen voorwerpen/handelingen en de
communicatievormen kunnen variëren per persoon. Kenmerkend is echter altijd de combinatie van een
map/boek en de materialenbox, de beknopte lengte (maximaal acht pagina’s) en de ruimte voor ervaring
en interactie, waarbij na enige tijd voor exploratie/communicatie ook weer doorgegaan wordt met het
verhaal zodat het zoveel mogelijk bij de aandachtsspanne van de cliënt aansluit. Een Zintuigenverhaal
wordt gekenmerkt door:
• zes tot acht enkelzijdig bedrukte pagina’s in een map,
• één tot twee regels korte, eenvoudige tekst per pagina,
• afbeeldingen die passen bij de communicatiemogelijkheden van de persoon, zoals foto’s, pictogram-
men of Picture Communication Symbols (PCS),
• een box met zintuiglijke voorwerpen, waarvan één voorwerp steeds bij één bladzijde hoort.
Het verhaal wordt in gesproken Nederlands, NmG of in NGT voorgelezen.
Zintuigenverhalen * 12
‘Ik heb zelf gezien dat […] kinderen echt veranderen bij Zintuigenverhalen. Ze
vonden het heel interessant! Ze voelen zich ook veilig en betrokken bij het ver-
haal. Ze weten precies wat er gaat gebeuren en wat de volgende bladzijde is. Ik
zie niets negatiefs.’
Werving
Zintuigenverhalen worden toegepast als onderdeel van een bredere behandeling binnen de langdurige
zorg, zowel bij cliënten in de thuissituatie, op school, op dagbestedingscentra en in de intramurale zorg.
Personen komen in aanmerking voor de interventie als sprake is van complexe communicatieproblematiek
als gevolg van een auditieve beperking of taalontwikkelingsstoornis in combinatie met een verstandelijke
beperking. Aanleiding is meestal communicatienood of een beperkt communicatierepertoire in de inter-
actie met communicatiepartners waarvoor behandeling wordt gezocht. In dat traject wordt gedacht aan
Zintuigenverhalen als mogelijke interventie. De interventie wordt voorgesteld in het multidisciplinair
overleg met de communicatiepartners. Zo nodig kunnen de communicatiepartners een filmpje bekijken
om in te schatten of de interventie inderdaad zou aansluiten bij hen en de persoon met CMB bij wie bij
betrokken zijn. De voorbeeldfilmpjes en –materialen zijn hierbij een hulpmiddel. Deze materialen zijn on-
line beschikbaar. Door middel van artikelen, flyers en workshops wordt hier bekendheid aan gegeven.
Interventie
Intake, diagnostiek en doelen formuleren
De logopedist, orthopedagoog, intern begeleider, psycholoog of communicatiedeskundige (hierna behan-
delaar) zijn op grond van de intake, het dossier en/of door intelligentieonderzoek bekend met de cogni-
tieve ontwikkelingsleeftijd van de persoon. Dit multidisciplinaire team stelt op basis van logopedisch en
communicatieonderzoek (onder andere Oskam & Scheres 2005; Schlichting & Lutje Spelberg 2002, 2012;
Van Balkom 2009, 2018; Van der Meulen, Slofstra-Bremer & Lutje Spelberg, 2013; Verpoorten, Noens, Mal-
jaars & Van Berckelaer-Onnes, 2016) de passende communicatievormen, huidige communicatievaardighe-
den en het huidige taalbegrip en de taalproductie vast, voor zover dit mogelijk is bij de betreffende per-
soon.
Op basis van klinische observaties en dynamisch assessment (Van Balkom 2009, 2018) wordt onderzocht of
de persoon in staat is om korte tijd de aandacht te richten op interactie, afbeeldingen of voorwerpen. In-
dien op grond van de klinische observaties een vermoeden is van problemen in de zintuiglijke prikkelver-
werking, wordt de Sensory Profile (Dunn, 2013) afgenomen door de logopedist, ergotherapeut, (kinder)fy-
siotherapeut of (kinder)oefentherapeut (Thoonsen & Lamp, 2015). In deze fase worden de behandeldoelen
bepaald op het gebied van interactie en communicatie.
Opstartfase
In de opstartfase wordt door de communicatiespecialist (logopedist of communicatiedeskundige) of een
ouder/professional onder begeleiding van een communicatiespecialist, een voorbeeld-Zintuigenverhaal
gezocht of Zintuigenverhaal gemaakt dat passend is bij de interactie- en communicatiemogelijkheden van
de persoon en aansluit bij de interactie- en communicatiedoelen. Het verhaal wordt indien nodig aange-
past en de benodigde materialen worden verzameld. Ook worden multidisciplinair afspraken gemaakt over
de frequentie, het tijdstip en de plaats van voorlezen. De te zetten stappen:
1. Kiezen in het multidisciplinair overleg welk van de behandeldoelen bereikt kunnen worden door mid-
del van een Zintuigenverhaal.
2. Kiezen en aanpassen van een voorbeeldverhaal, of een Zintuigenverhaal maken, passend bij het doel
(zie bijlage: Cursus ‘Zintuigenverhalen maken’).
3. Samenstellen van het Zintuigenverhaal (uitprinten verhaalmap en materialenbox).
4. Indien van toepassing: Instrueren van de communicatiepartner die gaat voorlezen.
5. Oefenen (met de communicatiepartner) van het Zintuigenverhaal.
6. Kiezen van een geschikte plek en geschikt moment voor het voorlezen.
Zintuigenverhalen * 13
Instrueren van voorlezers
De voorlezers worden geïnstrueerd aan de hand van de video ‘Introductie Zintuigenverhalen’ en de Hand-
leiding ‘Voorlezen van Zintuigenverhalen’. Daarna oefenen ze met de communicatiespecialist het voorle-
zen van het Zintuigenverhaal.
Uitvoeringsfase
In de uitvoeringsfase wordt het verhaal minimaal één keer per week, maar zo mogelijk vaker, tot één keer
per dag, voorgelezen. Gedurende deze sessies wordt iedere keer aan het interactie- en communicatiedoel
gewerkt. Uit de literatuur en uit onze ervaring blijkt dat naarmate de beperking ernstiger is, een hogere
frequentie en een groter aantal herhalingen nodig is om het behandeldoel te bereiken (Guralnick, 1998).
De te zetten stappen:
1. Bereid de persoon voor op de start van het voorleesmoment. Gebruik hiervoor communicatie die qua
vorm en inhoud is afgestemd op de cliënt (gesproken taal, verwijzer, pictogram, et cetera).
2. Leg de verhaalmap zo neer dat de persoon het goed kan zien. Zet de box naast de voorlezer neer.
3. Begin het verhaal met ‘Ik ga een verhaal vertellen…’
4. Lees de eerste bladzijde voor in NGT/NmG, wijs eventueel op de afbeeldingen.
5. Bied het bijbehorende object aan.
6. Geef de persoon de tijd om het object te ervaren. Voer dan (zo mogelijk samen) de bijbehorende han-
deling uit.
7. Benoem of vraag iets over de ervaring en/of de bijbehorende begrippen.
8. Geef de persoon de tijd om te reageren.
9. Reageer op reacties zoals mimiek of wijzen.
10. Ruim het voorwerp op in de box.
11. Sla om voor de volgende bladzijde.
12. Herhaal dit tot het verhaal uit is.
13. Doe de map dicht en benoem: “Het verhaal is klaar”.
14. Ruim de box met materialen weer op – dit is een duidelijke afsluiting.
In de handleiding, behorende bij de interventie, staat uitgebreid beschreven hoe tijdens de uitvoering de
dialoog gestimuleerd kan worden en een prettig communicatiemoment gecreëerd kan worden. Samenge-
vat heeft dat voor de rol van de communicatiepartner betrekking op:
• het bieden van de randvoorwaarden;
• de wijze waarop de aandacht en de concentratie van de persoon vastgehouden kan worden;
• de wijze waarop de persoon de prikkels kan ervaren;
• de wijze waarop de afbeeldingen aangeboden en benadrukt kunnen worden;
• de wijze waarop (gebaren)taal toegevoegd kan worden;
• hoe er gereageerd kan worden op weerstand of angst bij de persoon;
• hoe het geheugen gestimuleerd kan worden;
• hoe de persoon met CMB uitgenodigd kan worden om meer te reageren.
De persoon met CMB ondergaat in eerste instantie het voorlezen maar wordt ook uitgenodigd tot initiatie-
ven en beurtname door de communicatiepartner, waardoor de rol van de persoon met CMB binnen het ver-
haal steeds uitgebreider kan worden en er meer initiatieven genomen kunnen worden.
Het voorlezen van de tekst gebeurt altijd op dezelfde manier, waardoor de mogelijkheid wordt vergroot
dat de persoon het verhaal gaat herkennen en meer initiatieven gaat nemen in de interactie en communi-
catie. Zo wordt bijvoorbeeld het ‘uitrollen van deeg’ in de tekst duidelijk gemaakt met het gebaar DEEG
en ROLLEN, een afbeelding van de deegroller (foto, picto, PCS-symbool) en krijgt de persoon daarna een
deegroller (voorwerp) aangeboden waarmee op de tafel daadwerkelijk gerold wordt (handeling). Deze
combinatie van diverse communicatievormen, de zintuiglijke prikkel én de handeling biedt personen met
een CMB houvast, herkenning en nieuwe zintuiglijke ervaringen via afwisselend de zeven zintuigen (horen,
zien, ruiken, proeven, voelen, lichaamsbesef en evenwicht) (Grace, 2015).
Zintuigenverhalen * 14
De eerste keer voorlezen van het Zintuigenverhaal wordt opgenomen op video. Deze video-opname wordt
teruggekeken met de communicatiespecialist. Indien de communicatiespecialist zelf de voorlezer is, kijkt
ze de video terug met een ander lid van het multidisciplinair team. Zo nodig wordt aan de hand hiervan de
wijze van voorlezen of het verhaal zelf bijgesteld. Het verdient aanbeveling om buiten het verhaal de-
zelfde concepten regelmatig terug te laten komen in de ervaringen en communicatie, dit bevordert het
beklijven en generaliseren van de interactie- en communicatievaardigheden.
Evaluatiefase
In deze fase wordt geëvalueerd hoe de voortgang van het behalen van de doelen binnen en buiten het ver-
haal verloopt en hoe de persoon reageert op de interventie. Na de eerste sessie wordt door de communi-
catiepartner geëvalueerd of het verhaal nog aanpassing nodig heeft. Ook reflecteert de communicatie-
partner op de voorleessessie om na te gaan of er voldoende structuur en interactie binnen de voorleesses-
sie aanwezig waren. Evaluatie vindt daarna structureel plaats binnen het multidisciplinair overleg zoals
die binnen de behandeling plaatsvindt en waar ook ouders onderdeel van zijn en/of regelmatig bij aanslui-
ten. Zo nodig worden aparte evaluatiemomenten met de ouder afgesproken.
Tijdens het inzetten van de interventie wordt tijdens multidisciplinair overleg geëvalueerd of de methode
bij de persoon nog passend is voor het doel en of er mogelijk bijstelling van de toepassing nodig is. Indien
hier onduidelijkheid over bestaat, kan dit evalueren aan de hand van regelmatige video-opnames gebeu-
ren. Indien de persoon laat zien geen baat meer te hebben bij herhaling van het huidige verhaal, kan een
nieuw verhaal gemaakt worden waarbinnen aan hetzelfde doel gewerkt wordt. Als het doel bereikt is, kan
de activiteit afgesloten worden of voortgezet als voorleesactiviteit, echter zonder specifiek behandeldoel.
Het gehele proces is cyclisch. Nieuwe doelen op het gebied van interactie en communicatie die voortbou-
wen op de aangeleerde vaardigheden, kunnen worden bereikt met een nieuw Zintuigenverhaal.
Zintuigenverhalen * 15
2. Uitvoering
Materialen
Om kennis te maken met Zintuigenverhalen zijn er vier voorbeeldverhalen in verschillende versies (foto’s,
pictogrammen, gebaren en PCS) gemaakt, namelijk ‘Jip bakt koekjes’, ‘Jip gaat naar bed’, ‘Lynn gaat
naar buiten’, en ‘Lynn gaat naar het bos’. Met een handleiding, downloads, filmpjes en een materialen-
lijst kan iemand zelf aan de slag. Alle instructiematerialen en de voorbeeldverhalen zijn gratis online be-
schikbaar gesteld (iBook Zintuigenverhalen, op Youtube en in pdf via de Kentalis webshop).
Om meer instructie te krijgen kan de gratis workshop ‘Voorlezen van Zintuigenverhalen’ gevolgd worden.
Deze workshop wordt binnen en buiten Kentalis aangeboden, zowel aan professionals als aan ouders. In-
formatie over de workshop kan aangevraagd worden bij het Leerhuis van Kentalis ([email protected]).
Om zelf een Zintuigenverhaal op maat te leren maken moet de cursus ‘Zintuigenverhalen maken’ gevolgd
worden. Deze cursus wordt regelmatig vanuit Kentalis aangeboden, desgewenst in company. Informatie
hierover is ook verkrijgbaar via het Leerhuis van Kentalis ([email protected] ).
Locatie en type organisatie
De interventie kan binnen elke organisatie uitgevoerd worden als aan de randvoorwaarden is voldaan (zie
verderop in dit hoofdstuk). De interventie kan gerealiseerd worden in individuele therapiesessies zoals lo-
gopedie, spel- of vaktherapie, of in groepsbehandelingen, dagactiviteitencentra en woongroepen. Daar-
naast kan het in de thuissituatie van cliënten toegepast worden, door de eigen ouder(s), familieleden, be-
kenden, ambulante professionals of medewerkers vanuit het Persoonsgebonden Budget (PGB’ers).
Opleiding en competenties van de uitvoerders
Taak: Voorlezen van een Zintuigenverhaal (door ouders en professionals)
Veronderstelde vooropleiding:
• Cursus Totale en Ondersteunde Communicatie (TOC) of andere communicatiecursus passend bij de
communicatiemogelijkheden van de persoon met CMB (geen onderdeel van de interventie).
Scholing/instructie:
• Online video ‘Introductie Zintuigenverhalen’ bekijken en lezen van de Handleiding ‘Voorlezen van Zin-
tuigenverhalen’.
• Specifieke instructies krijgen over het voorlezen van een Zintuigenverhaal op maat voor deze persoon
door een bij de persoon betrokken communicatiespecialist (zie volgende kopje).
• Eventueel: Workshop ‘Voorlezen van Zintuigenverhalen’.
Competenties:
• Globale kennis over TOC.
• De communicatievormen van de persoon met CMB kennen en kunnen gebruiken.
• De benodigde gebaren kennen en weten hoe deze gebruikt dienen te worden.
• Kunnen afstemmen op de interactie- en communicatiemogelijkheden van de persoon (eventueel met
behulp van instructie).
• Kunnen structureren van de voorleessessies.
• Globale kennis over zintuiglijke prikkelverwerking en wat dit betekent voor het aanbieden van de zin-
tuiglijke prikkels.
Taak: Instrueren van voorlezers van een Zintuigenverhaal (door communicatiespecialisten)
Veronderstelde vooropleidingen:
• Minimaal hbo-geschoold, zoals logopedist, orthopedagoog, intern begeleider, psycholoog, communica-
tiedeskundige, pedagogisch medewerker met uitgebreide kennis van TOC.
• Specialisatie Totale en Ondersteunde Communicatie (Koninklijke Kentalis) of vergelijkbare post-hbo-
opleiding (geen onderdeel van de interventie).
• Cursus over zintuiglijke prikkelverwerking (geen onderdeel van de interventie).
Zintuigenverhalen * 16
• Geschoold over de video-analyse-methode (zoals: Video-Interactie Begeleiding (VIB), Interactie Com-
municatie Beeldcoaching (ICB) of anderszins) (geen onderdeel van de interventie).
Scholing/instructie:
• Lezen van de effectstudie ‘Voorlezen met al je zintuigen’ in Van Horen Zeggen (Wolters-Leermakers
et al., 2017).
• Workshop ‘Voorlezen van Zintuigenverhalen’. Competenties:
• Uitgebreide kennis op het gebied van zintuiglijke prikkelverwerking.
• Vaardigheden in het toepassen van diverse communicatievormen en weten hoe deze ingezet kunnen
worden bij de betreffende persoon.
• Vaardigheden in het coachen en instrueren, ook met behulp van video-analyse.
• Kennis over de interactie- en communicatiemogelijkheden en -beperkingen van de betreffende per-
soon in het bijzonder.
• Kunnen modelleren van de gewenste communicatieve basishouding (vanuit de visie TOC) en hierin an-
deren kunnen coachen.
Taak: Maken van een Zintuigenverhaal (door ouders, professionals en communicatiespecialisten
Veronderstelde vooropleiding:
• Cursus TOC of andere communicatiecursus passend bij de communicatiemogelijkheden van de persoon
met CMB (geen onderdeel van de interventie).
Scholing/instructie:
• Cursus ‘Zintuigenverhalen maken’.
Competenties:
• Kunnen kiezen van een passend onderwerp voor een Zintuigenverhaal.
• Kunnen afstemmen van de inhoud van het Zintuigenverhaal op de mogelijkheden en behandeldoelen
van de persoon met CMB.
• Kunnen uitwerken van interactie- en communicatiedoelen in een Zintuigenverhaal.
• Kunnen vormgeven van een Zintuigenverhaal met TOC.
• Kunnen vertalen van de inhoud van het verhaal naar zintuiglijke prikkels.
• Globale kennis over zintuiglijke prikkelverwerking en wat dit betekent voor het aanbieden van de zin-tuiglijke prikkels.
Kwaliteitsbewaking
Voorlezen
De interventie is een laagdrempelige, eenvoudig toepasbare methode, mits er kennis aanwezig is over TOC
en de belevingswereld van de persoon met CMB. De kwaliteit wordt geborgd door de duidelijke instructie
in de video’s, de handleiding achterin elk Zintuigenverhaal over hoe het verhaal voorgelezen moet worden
en waar de voorlezer op moet letten. Met gebarenvideo’s kunnen voorlezers het voorlezen oefenen en er
is een geheugensteuntje met foto’s van de gebaren aan elk Zintuigenverhaal toegevoegd. Door het maken
van video-opnames kan de voorlezer terugkijken - samen met een communicatiespecialist - of de interac-
tie en communicatie afgestemd was op de persoon en of de interactie- en communicatiedoelen behaald
worden. Zo nodig kan de wijze van voorlezen bijgesteld worden en kan de communicatiepartner extra ge-
traind worden in bepaalde interactie- en communicatievaardigheden, zoals het stimuleren van de beurt-
name met de persoon met CMB of het inzetten van gebaren.
Interactie- en communicatiedoelen
Aangezien interactie- en communicatiedoelen worden opgesteld en uitgewerkt onder verantwoordelijk-
heid van een communicatiespecialist, kan deze monitoren of de kwaliteit van het voorlezen voldoende is
om de doelen te kunnen behalen. De communicatiespecialist coacht hierop de voorlezers door feedback te
geven aan de hand van video-opnames. Video-opnames zijn geen verplicht onderdeel van de interventie,
maar worden wel dringend geadviseerd als hulpmiddel. Het volgen van de methodische behandelcyclus
Zintuigenverhalen * 17
biedt een kader waarbinnen telkens wordt geëvalueerd of de interventie nog steeds het passende effect
heeft of bijgesteld/beëindigd moet/kan worden.
Zintuigenverhalen maken
Voor het zelf maken van een Zintuigenverhaal dient eerst de cursus gevolgd te worden. Aan deze cursus
mogen communicatiepartners meedoen die betrokken zijn bij een persoon met CMB en communicatiespe-
cialisten. Zie voor de benodigde vooropleiding en competenties van deze personen hierboven, bij ‘Oplei-
ding en competenties van de uitvoerders’. In de training wordt aandacht besteed aan:
• het waarborgen van de randvoorwaarden bij het voorlezen aan personen met CMB;
• de keuze van een verhaal;
• de keuze van communicatievormen;
• de keuze van passende zintuiglijke prikkels;
• het stimuleren van interactie en communicatie tijdens het voorlezen aan personen met CMB;
• het beginnen en afronden van een voorleessessie met de persoon met CMB.
De cursisten maken onder supervisie een Zintuigenverhaal in de cursus. Het concept-Zintuigenverhaal
wordt in de cursus voorgelezen door de deelnemer en deze ontvangt hierop feedback van de docent en
medecursisten. Thuis werkt de cursist het verhaal verder uit en stuurt dit op naar de docent ter goedkeu-
ring alvorens het voorgelezen mag worden aan de persoon met CMB. De eerste voorleessessie aan de per-
soon met CMB wordt op video opgenomen. Deze opname wordt in de tweede cursusbijeenkomst gezamen-
lijk geanalyseerd waarbij de deelnemer ook reflecteert op de eigen competenties gedurende het voorle-
zen en de mate waarin het verhaal en de wijze van voorlezen is afgestemd op de persoon met CMB.
De cursus is geaccrediteerd door ADAP (NVLF) met 6 punten (accreditatie geldig van 07-02-2017 tot 07-02-
2021). De kwaliteit van de cursus wordt geborgd door evaluatieformulieren die de cursisten invullen en
door coaching van een onderwijskundige. De docenten van de cursus zijn universitair opgeleid (orthopeda-
gogiek of taalwetenschappen) en hebben ruime ervaring in het werken met en behandelen van de doel-
groep.
Na de cursus is de kwaliteit van de Zintuigenverhalen geborgd als de professional/ouder het verhaal maakt
volgens de instructie in de cursus, daarbij de richtlijnen aanhoudt en het verhaal afstemt op de persoon
met CMB. Een Zintuigenverhaal moet altijd door een communicatiespecialist worden gecontroleerd als het
gemaakt wordt door een niet-communicatiespecialist. Er wordt bewust geen kwaliteitskeurmerk aan de
verhalen gekoppeld om geen drempels op te werpen voor de toepassing van de interventie in de praktijk.
Als de richtlijnen niet gevolgd worden, kan dit tot gevolg hebben dat de interventie niet haar doel bereikt
bij de persoon met CMB en eventueel zelfs een negatief effect kan hebben. Bijvoorbeeld dat de persoon
met CMB wordt over- of ondervraagd en dat daardoor geen positief contactmoment bereikt wordt, of dat
er opnieuw instrumentele communicatie ontstaat door onvoldoende afstemmen op de initiatieven van de
persoon.
Borging van de kwaliteit
De naam Kentalis Zintuigenverhalen® is gedeponeerd bij het merkenregister. Verhalen mogen alleen de
titel Kentalis Zintuigenverhaal krijgen als zij voldoen aan de kwaliteitseisen zoals deze in de cursus wor-
den geleerd. Vanuit Kentalis worden met regelmaat nieuwe, goedgekeurde, Zintuigenverhalen gemaakt en
vrij toegankelijk gepubliceerd via internet. De ontwikkelaars onderhouden contact met wetenschappers
over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van interactie, communicatie en voorlezen en toetsen telkens
of de beschrijving en toepassing van Zintuigenverhalen daar nog bij aansluit. Eén keer per jaar wordt een
facultatieve terugkombijeenkomst gehouden over het maken en voorlezen van Zintuigenverhalen voor
oud-deelnemers aan de cursus “Zintuigenverhalen maken”, communicatiespecialisten en huidige voorle-
zers. Op deze dag oefenen de deelnemers met het voorlezen van Zintuigenverhalen, krijgen zij nieuwe
informatie over het werken aan interactie- en communicatiedoelen in relatie tot Zintuigenverhalen en
kunnen zij ervaringen en (goedgekeurde) Zintuigenverhalen uitwisselen. De adequate inzet van Zintuigen-
verhalen op lange termijn wordt binnen Kentalis geborgd door de methodiek in te bedden in zorgpro-
gramma’s (zorg) en leerlijnen (onderwijs) voor de doelgroep en doordat gemonitord wordt of de
Zintuigenverhalen * 18
professionals de bijpassende competenties hebben en zij daarvoor met regelmaat scholing ontvangen. An-
dere organisaties zullen dit binnen hun eigen kwaliteitssysteem moeten vastleggen en borgen of zij kun-
nen bij Kentalis een aanvraag voor deskundigheidsbevordering of coaching doen.
Randvoorwaarden
Algemeen
• Uitgebreide kennis over TOC in het algemeen is aanwezig.
• Communicatietrainingen op diverse expertiseniveaus zijn gevolgd of kunnen gevolgd worden.
• Adviezen over communicatiemogelijkheden en -behoeften rond TOC voor de persoon met CMB zijn be-
schikbaar.
• Specifieke aandachtspunten rondom de prikkelverwerking van de persoon zijn bekend.
Met betrekking tot het voorlezen
• Er is geld en tijd beschikbaar voor het samenstellen van de verhalenboxen bij de voorbeeldverhalen
en/of het maken en samenstellen van nieuwe Zintuigenverhalen.
• In de voorleessetting is het rustig zodat het voorlezen niet verstoord wordt.
• Het voorlezen gebeurt bij voorkeur telkens op dezelfde plek en tijd om de voorspelbaarheid en her-
kenbaarheid van de situatie en het verhaal voor de cliënt te bevorderen.
• Het heeft voorkeur dat de voorlezer de cliënt kent, maar dit is geen vereiste.
• De materialenbox is volledig en de materialen zijn compleet en werkend (zoals met batterijen, stop-
contacten of gevuld met warm of koud water bijvoorbeeld) .
Implementatie
Alle informatie die nodig is om te starten met het voorlezen van voorbeeld-Zintuigenverhalen is in prin-
cipe online beschikbaar. Als voldaan is aan de randvoorwaarden, de kwaliteitseisen en aan de beschreven
competenties, kan gestart worden met het voorlezen van de voorbeeldverhalen. Omdat het voorlezen van
Zintuigenverhalen een laagdrempelige interventie is, is er geen uitgebreid implementatietraject nodig,
zeker niet als ouders/familieleden willen starten met voorlezen. Bij implementatie als instelling is het
wel van belang dat Zintuigenverhalen stapsgewijs en nauwkeurig geïmplementeerd worden, om de doel-
stelling van de verhalen te kunnen bereiken. Als een organisatie wil starten met voorbeeld-Zintuigenver-
halen zowel als met het maken van Zintuigenverhalen op maat, als onderdeel van de behandeling, zijn
daarom de volgende implementatie-stappen van belang:
• Advies bij de ontwikkelaar inwinnen (niet verplicht, wel dringend geadviseerd). Vanuit Kentalis kan
advies en deskundigheidsbevordering gegeven worden over het passend inzetten van Zintuigenverha-
len op verschillende afdelingen, locaties en bij diverse doelgroepen.
• Waarborgen van de randvoorwaarden (kennis, ruimte, tijd en geld, zie eerder ’randvoorwaarden’).
• Competenties checken en indien nodig scholing realiseren voor professionals en/of ouders (be-
kwaam in communiceren vanuit TOC, voldoende kennis van de methode Zintuigenverhalen en prikkel-
verwerking, zie eerder ‘opleiding en competenties van de uitvoerders’).Als de organisatie Zintuigen-
verhalen op maat wil gaan aanbieden, dienen de communicatiespecialisten de cursus ‘Zintuigenverha-
len maken’ te volgen. Binnen deze cursus leren zij hoe de verhalen ingebed kunnen worden in de be-
handeling en hoe er binnen de organisatie op structurele basis met Zintuigenverhalen gewerkt kan
worden.
• Uitvoeren van de interventie zoals beschreven (zie eerder bij 1.3 ‘Opzet van de interventie’ en ‘In-
houd van de interventie’). Het is van belang dat het voorlezen is ingebed in de gehele (multidiscipli-
naire) behandeling van de persoon wat betreft het behalen van interactie- en communicatiedoelen.
• Kwaliteitsbewaking (evalueren en monitoren van de toepassing van de methode, zie eerder bij ‘Kwa-
liteitsbewaking’). Het verdient aanbeveling om binnen een organisatie regelmatig verhaalboxen uit te
wisselen en ervaringen te delen zodat van elkaar geleerd kan worden en er variatie en afstemming in
de verhalen is.
Zintuigenverhalen * 19
Kosten
Algemeen
Materiaalkosten per verhaal:
Multomap € 3,-
Lamineerfolie of showtassen: € 2,-
Box: € 2,-
Voorwerpen: € 15,- (variabel)
-------------------------------------------------------------------------------------
Totaal per verhaal: € 22,-
Tijd en kosten voorbereiden voorbeeld-Zintuigenverhalen
Opleiding (eenmalig):
Eventueel: workshop Voorlezen van Zintuigenverhalen 1 uur
Bekijken/lezen instructiemateriaal 1 uur
Instructie door communicatiespecialist 0,5 uur
--------------------------------------------------------------------------------------
Totaal instructie gemiddeld: 2,5 uur
Voorbereiden van voorbeeld-Zintuigenverhalen
Downloaden en printen voorbeeldverhaal 0,5 uur
Kopen of verzamelen van de benodigde materialen 1 uur (al aanwezig in huis of makkelijk verkrijg-
baar)
Samenstellen van de map en box 1 uur
Oefenen van het verhaal 0,5 uur
-------------------------------------------------------------------------------------
Totaal per verhaal: 3 uur
Materiaalkosten: € 22,-
Tijd en kosten maken van Zintuigenverhalen op maat
Opleiding
Cursus Zintuigenverhaal maken 8 uur inclusief 4 uur huiswerk
Kosten cursus € 180,-
Maken en voorbereiden van een verhaal op maat
Het maken van een Zintuigenverhaal (variabel) 2 uur
Zoeken en kopen van de benodigde materialen: 2 uur
Samenstellen van de map en box 1 uur
Oefenen van het verhaal 0,5 uur
-------------------------------------------------------------------------------------
Totaal per verhaal 6,5 uur
Materiaalkosten € 22,-
Tijd en kosten uitvoering
Voorlezen van een verhaal
Sessie à 0,5 uur inclusief voorbereiden
gemiddeld 15 keer 7,5 uur
Terugkijken/evaluatie van voorleessessie 1 uur
Eventueel: herhalen van terugkijken à 1 uur 1 uur
-------------------------------------------------------------------------------------
Totaal per verhaal 9,5 uur
Totale kosten voorbeeld-Zintuigenverhaal voorlezen
Tijd (eenmalig voor opleiding) 2,5 uur
Zintuigenverhalen * 20
Tijd (voorbereiden van voorbeeldverhaal) 3 uur
Tijd (inzet interventie zelf) 9,5 uur
Materiaalkosten per verhaal € 22,-
Totale kosten maken en voorlezen van Zintuigenverhaal op maat
Tijd (eenmalig voor opleiding) 8 uur
Tijd (maken van verhaal op maat) 6,5 uur
Tijd (inzet interventie zelf) 9,5 uur
Materiaalkosten per verhaal € 22,-
Zintuigenverhalen * 21
3. Onderbouwing
Probleem
Omvang van het probleem
De prevalentie met een CMB met een verstandelijke beperking en auditieve beperking (VB+DSH) komt in
Nederland neer op ongeveer 34.0001 personen. Slechts een klein deel van hen (ongeveer 500) ontvangt
jaarlijks zorg van Koninklijke Kentalis. Het overgrote deel van deze personen ontvangt zorg in de reguliere
verstandelijk-gehandicaptenzorg. Aangezien Zintuigenverhalen ook geschikt zijn voor personen met een
TOS die tevens een verstandelijke beperking hebben of zwakbegaafd zijn (IQ tussen 70-85, van wie naar
schatting 1,4 miljoen in 2013 zorg ontvangen voor mensen met een VB), ligt de prevalentie van personen
voor wie de interventie geschikt is in werkelijkheid nog hoger (www.volksgezondheidenzorg.info).
Hoofdprobleem: complexe communicatieproblematiek
In het algemeen kan gesteld worden dat bij de personen met CMB altijd sprake is van problemen op het
gebied van interactie en communicatie, in wisselwerking met problemen op het gebied van toegang tot
informatie. De combinatie van stoornissen en beperkingen leidt tot ernstige belemmeringen op allerlei
ontwikkelingsdomeinen met grote gevolgen voor de ontwikkeling van het adaptief vermogen (Van Balkom,
2009). Als de persoon geen overzicht en samenhang kan waarnemen en aanbrengen in de omgeving, kan er
ook geen inzicht verkregen worden in de omringende wereld. Dit bemoeilijkt conceptvorming en patroon-
herkenning. Doordat de persoon de werkelijkheid fragmentarisch ervaart en waarneemt, wordt het ont-
houden, verwerken en begrijpen van die werkelijkheid ook gecompliceerder. Dit heeft directe gevolgen
voor het cognitieve leren en het opbouwen van sociale en emotionele stabiliteit in persoonsontwikkeling.
De problemen met interactie en communicatie kunnen zowel oorzaak als gevolg zijn. Doordat de toegang
tot interactie en communicatie verstoord en belemmerd is, ontstaat er weinig/moeizaam inzicht in het
interactief proces, vindt er minder/geen incidenteel leren plaats en worden vaardigheden op verschil-
lende domeinen vaak geleerd door het aanleren van vaardigheden en niet door inzicht en intrinsieke moti-
vatie. Aanpassingsvermogen en zelfredzaamheid binnen alledaagse activiteiten (ADL) komen moeizaam op
gang (Van Balkom, 2018).
De aard en ernst van de problematiek is zeer divers en ook afhankelijk van de context waarin de persoon
zich bevindt en de levensloop/ontwikkelingsmogelijkheden tot dusver. Er is sprake van een ‘double jeo-
pardy-effect’: doordat de persoon met CMB én de omgeving de communicatieproblemen ervaren, ver-
sterkt dit het probleem en heeft dit een negatieve invloed op de aard en frequentie van de interactie en
communicatie tussen de persoon met CMB en de communicatiepartners (Van Balkom, 2018).
Deelproblemen
Problemen die gezien worden in de communicatie tussen personen met CMB en hun communicatiepartners
betreffen:
1. Contactmomenten: een toename van negatieve en/of instrumentele contactmomenten.
2. Interactie- en communicatievaardigheden:
a. voor de persoon met CMB: het moeizaam aanleren, automatiseren en generaliseren van interactie-
en communicatievaardigheden.
b. voor de communicatiepartner: het onvoldoende vertrouwd zijn met de aangepaste en individuele
wijze van communiceren die wenselijk is voor personen met CMB.
3. Ervaringen: een beperkt en/of krimpend ervaringenrepertoire om over te communiceren.
1 De prevalentie van de CMB is niet met 100% zekerheid te geven; deze doelgroep is in de eerste plaats moeilijk te diagnosticeren en is
in de tweede plaats verspreid over diverse zorgvormen. De prevalentie van een verstandelijke beperking (IQ<70) volgens het Sociaal
Cultureel Planbureau 146.584 personen met een IQ lager dan 70 (0,85%; www.CBS.nl, 21 augustus 2018). Van deze groep mensen
heeft 30% tevens een gehoorverlies (Van Balkom, 2009) en vallen minimaal 9600 personen in de categorie Ernstig Meervoudig Beperkt
(peildatum 1 april 2013, Vugteveen, Van der Putten & Vlaskamp, 2014).
Zintuigenverhalen * 22
4. Communicatievormen: minder toegang tot informatie en sociaal contact door (onvoldoende) alterna-
tieve en individueel-afgestemde communicatievormen.
5. Belevingswereld: een andere belevingswereld als gevolg van bovenstaande problemen en (vaak) een
discrepantie tussen de kalenderleeftijd en de ontwikkelingsleeftijd op verschillende domeinen.
Als bovenstaande vijf problemen toegespitst worden op een activiteit als voorlezen (een activiteit die
breed gepromoot wordt, omdat het normaal gesproken leidt tot een stimulans op diverse ontwikkelingsdo-
meinen en met name de communicatieve en sociaal-emotionele ontwikkeling, zie bijvoorbeeld Bus, Van
IJzendoorn, Pellegrini, & Terpstra, 1995; Duursma, 2011; Verheyden, 2004), kan de problematiek als volgt
worden omschreven:
1. Contactmomenten: naarmate de problematiek complexer is (of wordt), treedt er vaker miscommuni-
catie op tussen de persoon met CMB en zijn communicatiepartner en wordt er steeds minder voorgele-
zen en zijn er steeds minder positieve contactmomenten.
2. Interactie- en communicatievaardigheden:
a) voor de persoon met CMB: bestaande voorleesmethoden sluiten onvoldoende aan op de interactie-
en communicatievaardigheden van personen met CMB en bieden daardoor geen kader om deze te
stimuleren.
b) voor de communicatiepartner: er is handelingsverlegenheid en/of een tekort aan interactie- en
communicatievaardigheden om de persoon met CMB voor te lezen en daarmee andersoortige con-
tactmomenten te creëren naast functionele contactmomenten.
3. Ervaringen: bestaande voorleesboeken sluiten niet aan op de ervaringen van personen met CMB waar-
door zij er minder aandacht/interesse voor hebben.
4. Communicatievormen: bestaande voorleesmethoden sluiten niet aan bij de diversiteit van communi-
catievormen die binnen de doelgroep CMB toegepast wordt.
5. Belevingswereld: bestaande voorleesboeken sluiten qua inhoud en vormgeving niet aan de bij de spe-
cifieke, individuele belevingswereld van personen met CMB.
Oorzaken
Hoofdoorzaak: een combinatie van beperkingen
De beperkingen leiden in combinatie met elkaar tot een onontwarbare kluwen; de som is meer dan het
geheel der delen. Doordat iemand een auditieve beperking of taalontwikkelingsstoornis én een verstande-
lijke beperking heeft, worden beide beperkingen in samenhang met elkaar versterkt; er is minder leer- en
compensatiemogelijkheid. Als daarbij óók nog sprake is van bijvoorbeeld autisme of motorische proble-
men, wordt dit negatieve effect van de beperkingen op elkaar nog versterkt. Dit leidt tot problemen op
het gebied van aandacht en arousal, cognitie, waarneming, geheugen, taal, adaptatie, oriëntatie, sociaal-
emotionele ontwikkeling, motoriek en mobiliteit en zelfredzaamheid (Van Balkom, 2018). Dit werkt ver-
tragend op de ontwikkeling en leidt tot een unieke combinatie van mogelijkheden en beperkingen. Het is
dan ook niet meer duidelijk aan te geven wat veroorzaakt wordt door welke beperking en hoe dit behan-
deld dan wel ondersteund kan worden. Twee voorbeelden:
• Een persoon met CMB (een auditieve beperking met een verstandelijke beperking en autisme) heeft
een beperkt vocabulaire. Komt dit door een tekort aan ervaringen, door de auditieve beperking, de
verstandelijke beperking of door een beperkte interesse als gevolg van autisme? Dit kan niet eenduidig
vastgesteld worden.
• Een persoon met CMB (bij wie sprake is van een ontbrekend corpus callosum waardoor er geen spraak
op gang komt en de motoriek niet goed kan worden aangestuurd, met een taalontwikkelingsstoornis en
een lichte verstandelijke beperking,) heeft veel frustratie over het niet kunnen uiten van wat in hem
leeft. Komt dit door een beperkte stimulans, door het ontbreken van een passende communicatie-
vorm, door de stoornis in de aansturing of door beperkte zelfregulatie? Het één heeft effect op het
ander; de persoon wordt minder gestimuleerd omdat hij zelf minder kan uiten, maar mogelijk kan de
persoon ook minder uiten omdat hij trager leert. En omdat de motoriek minder goed kan worden aan-
gestuurd, is er ook niet altijd een helder zicht op wat de persoon wel en niet kan, omdat onderzoek
(waarbij taalproductie óf motoriek nodig is) geen betrouwbaar beeld geeft over de intelligentie.
Zintuigenverhalen * 23
Door de kluwen van beperkingen ontstaat een andere belevingswereld en de noodzaak tot individueel-be-
paalde en –afgestemde communicatievormen. Ook mist een persoon met CMB veel impliciete en expliciete
informatie in het dagelijks leven, waardoor het begrip van taal en communicatie achter blijft.
Belemmerende factoren
1. Contactmomenten: Communicatienood bij de persoon met CMB (als gevolg van niet-begrijpen en niet
kunnen uiten) en handelingsverlegenheid bij de omgeving.
Doordat personen met een CMB andere communicatievormen nodig hebben om zich duidelijk te maken en
tevens communicatiepartners nodig hebben die hun communicatie aanpassen, zijn er vaak grote proble-
men in de interactie en communicatie tussen deze personen en hun omgeving (Van Balkom, 2009, 2018).
Veel van deze personen met CMB vertonen als gevolg daarvan communicatienood en probleemgedrag.
Hierdoor ontstaat een zichzelf instandhoudend patroon; de omgeving kan niet afstemmen op de persoon
door de complexe communicatieproblematiek, waardoor de persoon zich onveilig en onbegrepen voelt,
het moeilijk verstaanbare gedrag toeneemt en de communicatiepartners nog grotere handelingsverlegen-
heid ervaren (Doṧen, 2014; Rødbroe & Janssen, 2008; Van Balkom, 2009, 2018).
Huidige behandelmethoden bestaan vaak uit het stimuleren van interactie en contact en het inzetten van
OC in de dagelijkse routines. Hierbij is echter het gevaar dat de communicatie vooral functioneel wordt
ingezet door de persoon, om directe behoeften te bevredigen. Voor de omgeving is het een valkuil dat
communicatie vooral ingezet wordt om de dagstructuur duidelijk te maken. De communicatie beperkt zich
hiermee tot dagelijkse, functionele onderwerpen en wordt zo instrumenteel (imperatief) van aard. Hier-
door is communicatie mogelijk over slechts een beperkt aantal onderwerpen en als er miscommunicatie
ontstaat, kan dit leiden tot moeilijk verstaanbaar gedrag. Het vraagt veel expertise en inzet van commu-
nicatiepartners, zowel van ouders als professionals, om uit deze vicieuze cirkel te stappen en te bouwen
aan positieve contactmomenten.
Voorlezen stimuleert positieve communicatiemomenten gericht op sociaal contact en het delen van erva-
ringen (Haven, 2007). Echter vanwege eerdergenoemde problematiek verloopt ook het voorlezen bij per-
sonen met CMB moeizaam. Het is voor hen moeilijk om hun aandacht te richten en gemotiveerd te blijven
voor de activiteit (Grove, 2012; Van Balkom, 2018). Ze zijn vaak ‘passieve luisteraars’; ze reageren minder
(Liboiron & Soto, 2006). Als de persoon niet actief en positief reageert op het voorlezen, is dit ook ont-
moedigend voor de voorlezer, met als gevolg dat er steeds minder wordt voorgelezen; er ontstaat dan we-
derom een vicieuze cirkel (DesJardin et al., 2014; Grove, 2012, 2013).
2. Interactie- en communicatievaardigheden:
a) Fragmentarische waarneming en problemen in de informatieverwerking bij de persoon met CMB.
Door de specifieke aard van de meervoudige beperking ervaart de persoon de buitenwereld als gefragmen-
teerd. Doordat de persoon de werkelijkheid fragmentarisch ervaart en waarneemt, wordt het onthouden,
verwerken en begrijpen van die werkelijkheid ook gecompliceerder. Door problemen in de zintuiglijke
prikkelverwerking en verstoringen in de hersenprocessen, zijn er problemen in de aandacht, in de arousal
en wordt binnenkomende informatie moeilijker geïnterpreteerd, opgeslagen en teruggevonden. Door het
beperkte adaptieve vermogen kan moeilijker - of gevarieerd - worden ingespeeld op een verandering en
worden aangeleerde vaardigheden niet vanzelfsprekend gegeneraliseerd. Hierdoor is veel herhaling en oe-
fening nodig om interactie- en communicatievaardigheden aan te leren en toe te passen in verschillende
situaties (Van Balkom, 2009, 2018).
b) De specifieke interactie- en communicatievaardigheden die nodig zijn om de persoon met CMB voor
te lezen en daarbij de declaratieve communicatie uit te breiden, vragen extra oefening, inzet en mo-
tivatie.
Het is nodig dat de omgeving leert af te stemmen op de communicatievormen van de individuele persoon
en deze leert in te zetten op een manier die aansluit bij diens belevingswereld (Oskam & Scheres, 2005;
Van Balkom, 2009, 2018). Communicatiepartners zijn daarom vaak zoekende hoe ze uit de vicieuze cirkel
(zie bovenstaand) kunnen komen en willen graag nieuwe interactie- en communicatievaardigheden
Zintuigenverhalen * 24
ontwikkelen. Zij kunnen echter ook in een vast communicatiepatroon zijn beland met de persoon met CMB
(Rødbroe & Janssen, 2008; Van Balkom, 2009, 2018). De stap naar declaratieve communicatie kan dan
moeilijk en spannend zijn.
3. Ervaringen: Onveiligheid en angst voor het onverwachte beperken het opdoen van nieuwe ervarin-
gen.
Als gevolg van de complexe communicatieproblematiek kan de persoon met CMB zelf moeilijk aangeven
wat hij buiten het hier-en-nu zou willen. Communicatiepartners zijn vaak huiverig om nieuwe ervaringen
aan te bieden, aangezien deze kunnen leiden tot een gevoel van onveiligheid bij de persoon met CMB en
dit opnieuw kan leiden tot communicatienood, angst en frustratie (Doṧen, 2014; Timmers-Huigens, 2005).
De communicatie bestaat vaak uit datgene wat de persoon wél duidelijk kan maken: alledaagse, terugke-
rende situaties waarbinnen weinig variatie wordt aangebracht, aangezien variatie ook weer een appèl
doet op interactie- en communicatievaardigheden. De wereld van de persoon met CMB kan als gevolg hier-
van steeds kleiner worden met weinig variatie in ervaringen. Deze variatie kan echter juist stimulerend
voor de communicatie zijn (Grace, 2015; Oskam & Scheres, 2005; Timmers-Huigens, 2005; Vugts-de Groot,
2014).
4. Communicatievormen: Reguliere communicatievormen sluiten niet aan qua vorm en gebruik.
Door de complexe communicatieproblematiek zijn er aanpassingen nodig in de vorm, inhoud en het ge-
bruik van communicatie. Communicatiemiddelen kunnen een appèl doen op verschillende zintuiglijke en
cognitieve kanalen en per persoon moet bekeken worden wat de individuele mogelijkheden zijn om met
ondersteunde communicatie meer te communiceren. Daarbij wordt tevens onderzocht welke betekenis de
persoon aan communicatievormen kan geven, hoe ze aangeboden moeten worden en ook welke vorm de
persoon zelf het best kan gebruiken. (Oskam & Scheres, 2005; Van Balkom, 2009, 2018)
5. Belevingswereld: Bestaande voorleesboeken sluiten qua inhoud en vormgeving niet aan bij de speci-
fieke, individuele belevingswereld van de persoon met CMB.
Door de kluwen van beperkingen is er vaak sprake van een grote discrepantie tussen de verschillende ont-
wikkelingsdomeinen van de persoon met CMB; de persoon is vaak cognitief en qua zelfredzaamheid achter
bij zijn kalenderleeftijd, heeft een andere waarneming dan leeftijdsgenoten en altijd zijn de communica-
tie en de betekenisverlening achter bij de kalenderleeftijd (Blokhuis & Van Kooten, 2011). Ook ziet het
dagelijks leven van veel personen met een CMB er anders uit dan bij leeftijdsgenoten, zoals een andere
soort woonomgeving, school en/of dagbesteding. (Vugts-de Groot, 2014). Hierdoor vinden personen met
een verstandelijke beperking vaak weinig herkenning in de verhalen die voor (horende) kinderen zonder
verstandelijke beperking worden geschreven (Grove, 2012, 2013).
Aan te pakken factoren
Binnen Zintuigenverhalen worden de volgende factoren aangepakt:
1. Contactmomenten: De persoon met CMB beleeft een gestructureerd contactmoment, middels een
voorleessessie, met ruimte voor gedeeld plezier en declaratieve communicatie.
Door een voorspelbare activiteit te creëren die vooraf geoefend kan worden door de communicatie-
partner, ontstaat vertrouwen en plezier bij beide personen. Hierdoor wordt de handelingsverlegenheid
bij de communicatiepartner verminderd en kan de negatieve spiraal doorbroken worden. Door de
voorspelbaarheid van de voorleessessie en het voorleesboek op maat wordt tegemoetgekomen aan de
communicatiemogelijkheden van de persoon met CMB (Penne & Maes, 2011). Omdat voorlezen een
activiteit is die gaat over iets buiten het hier-en-nu, is de aard van het contact eerder declaratief
(niet-instrumenteel) dan imperatief (functioneel, instrumenteel).
2. Interactie- en communicatievaardigheden: De persoon met CMB ontwikkelt interactie- en commu-
nicatievaardigheden door een herhalend en gecombineerd communicatieaanbod.
a) Door zintuiglijke ervaringen te koppelen aan taal en communicatie worden aandacht, geheugen en
informatieverwerking extra gestimuleerd, wat het betekenis geven aan en beklijven van aangeleerde
interactie- en communicatievaardigheden bevordert.
Zintuigenverhalen * 25
b) Door een duidelijk omschreven werkwijze te bieden in de vorm van een verhaal. Hierdoor kan de
communicatiepartner op een eenvoudige wijze interactie stimuleren en diverse communicatievormen
inzetten en kan dit ook regelmatig herhaald worden.
3. Ervaringen: De persoon ontvangt meer gevarieerde zintuiglijke ervaringen om over te communice-
ren binnen een veilig en voorspelbaar kader. Door het aanbieden van zintuiglijke ervaringen in een
zeer gestructureerde vorm en met veel herhalingen, ontstaat een vertrouwde, veilige situatie waar-
binnen nieuwe ervaringen kunnen worden opgedaan die aangrijpingspunten bieden voor interactie en
communicatie.
4. Communicatievormen: Het verhaal en de voorleessessie worden uitgevoerd met de alternatieve
en individueel-afgestemde communicatievormen van de persoon met CMB. Doordat Zintuigenverha-
len alle mogelijke varianten van communicatievormen kunnen bevatten, kan afgestemd worden op de
communicatiebehoefte en -mogelijkheden van deze specifieke persoon.
5. Belevingswereld: Het verhaal sluit aan bij de individuele belevingswereld en levenservaring van
de persoon met CMB. Doordat Zintuigenverhalen eenvoudig te maken zijn, kan ingespeeld worden op
de belevingswereld en de levenservaring van deze specifieke persoon.
Als gevolg van bovenstaande aanpak biedt een Zintuigenverhaal een eenvoudig kader waarbinnen structu-
reel en herhalend diverse interactie- en communicatiedoelen behandeld kunnen worden, wat ook door di-
verse communicatiepartners vergelijkbaar toegepast kan worden. Hierdoor kan gewerkt worden aan het
hoofddoel, namelijk het behalen van individuele interactie- en communicatiedoelen.
Verantwoording
In onderstaande tabel volgt een samenvatting van bovengenoemde factoren in relatie tot het hoofddoel en
de subdoelen.
Zintuigenverhalen * 26
Voorlezen is een bekende activiteit voor voorlezers, die ze in hun omgeving zien bij anderen en waar ze
meestal zelf mee bekend zijn vanuit de opvoeding en het onderwijs. Veel ouders zijn in het verleden wel
gestart met het voorlezen voor hun kind, maar hebben dit opgegeven omdat hun kind er (te) weinig op
reageerde. Ouders en professionals zijn door voorlichting vaak ook bekend met de positieve effecten van
voorlezen op de verschillende ontwikkelingsdomeinen. Het is daarom een voor de hand liggende activiteit
om communicatie en interactie op een gestructureerde manier mee te gaan stimuleren en uitbreiden. Uit
Onderdeel Kernprobleem Hoofdoorzaak Hoofddoel Aanpak
1 Contactmomen-
ten
Toename van nega-
tieve en instrumentele
contactmomenten.
Communicatienood
bij de persoon met
CMB (DSH of TOS) en
handelings-verlegen-
heid bij de communi-
catiepartner
De persoon met CMB (DSH
of TOS) beleeft samen met
de communicatiepartner
een gestructureerd con-
tactmoment, middels een
voorleessessie, met ruimte
voor gedeeld plezier en
declaratieve communica-
tie.
Voorspelbare activiteit,
vooraf te oefenen, herken-
baar voor de persoon met CMB
(DSH of TOS) en diens com-
municatiepartner
2
a
Interactie- en
communicatie-
vaardigheden
van de persoon
met CMB (DSH
of TOS)
Moeizaam aanleren,
automatiseren en ge-
neraliseren van inter-
actie- en communica-
tievaardigheden.
Fragmentarische
waarneming en pro-
blemen in de infor-
matieverwerking
De persoon met CMB (DSH
of TOS) ontwikkelt inter-
actie- en communicatie-
vaardigheden door een
herhalend en gecombi-
neerd communicatieaan-
bod van communicatievor-
men en zintuiglijke erva-
ringen.
Combinatie van ervaringen,
taal en communicatie, herha-
lend aanbieden.
Deelproblemen Belemmerende
factor
Subdoel Aanpak
2
b
Interactie- en
communicatie-
vaardigheden
van de commu-
nicatiepartner
Er is handelingsverle-
genheid en/of een te-
kort aan interactie- en
communicatievaardig-
heden om de persoon
met CMB (DSH of TOS)
voor te lezen en daar-
mee andersoortige
contactmomenten te
creëren.
De specifieke interac-
tie- en communica-
tievaardigheden die
nodig zijn om de per-
soon met CMB (DHS
of TOS) voor te lezen
en daarbij de decla-
ratieve communicatie
uit te breiden vragen
extra oefening, inzet
en motivatie
De communicatiepartner
leert middels een duide-
lijk en eenvoudig kader te
interacteren met de per-
soon met CMB (DSH of
TOS) via diverse communi-
catievormen met een
(meer) declaratieve in-
houd van de communica-
tie.
Een duidelijk kader bieden
voor interactie , declaratieve
communicatie en de inzet van
diverse communicatievormen,
wat eenvoudig te leren is en
regelmatig herhaald kan wor-
den.
3 Ervaringen Personen met CMB
(DSH of TOS) hebben
vaak een beperkt /ri-
gide en/of krimpend
ervaringenrepertoire
om bij aan te sluiten in
de interactie en com-
municatie.
Onveiligheid en angst
voor het onverwachte
beperken het opdoen
van nieuwe ervarin-
gen.
De persoon met CMB (DSH
of TOS) ontvangt meer ge-
varieerde zintuiglijke er-
varingen om over te com-
municeren binnen een vei-
lig en voorspelbaar kader.
Nieuwe zintuiglijke ervaringen
aanbieden binnen een ge-
structureerde vorm.
4 Communicatie-
vormen
Reguliere communica-
tievormen sluiten niet
aan qua vorm en in-
houd.
Noodzaak tot alterna-
tieve, individueel- af-
gestemde communi-
catievormen.
Het verhaal en de voor-
leessessie worden uitge-
voerd met de alternatieve
en individueel-afgestemde
communicatievormen van
de persoon met CMB (DSH
of TOS).
Individueel boek, vormgege-
ven en voorgelezen met alter-
natieve en individueel-afge-
stemde communicatievormen.
5 Belevingswe-
reld
Reguliere voorleesboe-
ken sluiten niet aan
qua inhoud.
Andere belevingswe-
reld als gevolg van de
kluwen van beperkin-
gen.
Het verhaal sluit aan bij
de individuele belevings-
wereld en levenservaring
van de persoon met CMB
(DSH of TOS).
Eenvoudig boek, qua inhoud
af te stemmen op de bele-
vingswereld en levenserva-
ring.
Zintuigenverhalen * 27
onderzoek is gebleken dat voorlezen, ook bij personen met een beperking, bijdraagt aan de ontwikkeling
op diverse domeinen (Duursma, 2011; Fuller, 2013; Haven, 2007).
1. Contactmomenten: De persoon met CMB en diens communicatiepartner beleven een gestructu-
reerd contactmoment, middels een voorleessessie, met ruimte voor gedeeld plezier en declara-
tieve communicatie.
Zintuigenverhalen zijn ten eerste gebaseerd op de theoretische kaders van ‘interactief voorlezen’ (Pataki,
Metz & Pakulski, 2014; Van Balkom, 2009; Wauters, Dirks & Hoek-Vos, 2015). Door ‘interactief voorlezen’
wordt interactie over een voorleesboek actief gestimuleerd en worden zo nodig passende zintuiglijke ob-
jecten aan het bestaande kinderboek toegevoegd. Bij dove/slechthorende kinderen blijkt dit bijvoorbeeld
te leiden tot een grotere vooruitgang in de woordenschatontwikkeling (Fung et al., 2005 in Wauters, Dirks
en Hoek-Vos, 2015).
Zintuigenverhalen zijn ook gebaseerd op de methode MSST. Bij MSST worden gepersonaliseerde verhalen
verteld aan de hand van zintuiglijke objecten aan personen met EMB. Dit leidde bij hen tot een verbete-
ring in bijvoorbeeld hun welbevinden, betrokkenheid en het uitbreiden van cognitieve, communicatieve en
motorische vaardigheden (Fuller, 2013; Penne & Maes, 2011; PAMIS, 2002). In tegenstelling tot het proto-
col van MSST, waarbij de voorlezer alleen de zinnen uit het verhaal voorleest (Ten Brug, Van der Putten &
Vlaskamp, 2010), wordt bij Zintuigenverhalen gestimuleerd dat de voorlezer zoveel mogelijk uitnodigt tot
reactie en dit ook ontvangt en erop reageert (interactie).
Uit onderzoek (Wolters-Leermakers et al., 2017) blijkt dat tijdens het voorlezen van een Zintuigenverhaal
de kinderen meer betrokken waren bij het vertelde verhaal; er was meer gerichte en gedeelde aandacht
voor het verhaal en de voorlezer, de kinderen namen meer initiatieven en er was meer reactie. Dit is mo-
tiverend voor zowel de voorlezer als de luisteraar om vaker voor te lezen (Godot, 2003; Grove, 2012,
2013; Miles& Riggio, 1999). Zo ontstaat een contactmoment dat mogelijkheden biedt voor communicatie
óver iets (declaratief) in plaats van om iets gedaan te krijgen (imperatief) (Grove, 2013; Haven, 2007;
Rødbroe & Janssen, 2008). In onderzoek naar zintuiglijk voorlezen gaven begeleiders aan dat het repete-
rende karakter in de verhalen anticipatie en reactie stimuleert en dat het een plezierige activiteit was om
uit te voeren (Penne & Maes, 2011). In de praktijk zien we vaak dat personen met CMB positief reageren
op het aanbieden van een Zintuigenverhaal en ook zelf vragen om herhaling van de verhalen. Wil interac-
tie en communicatie gestimuleerd worden, dan moet er een positief contactmoment gecreëerd worden;
betrokkenheid en motivatie zijn immers een voorwaarde om tot leren te komen (Deci & Ryan, 2008).
2. Interactie- en communicatievaardigheden:
a) Voor de persoon met CMB: Betekenisgeving en het beklijven van interactie- en communicatie(-
vaardigheden) bevorderen door herhaling en een gecombineerd aanbod van communicatievormen
en zintuiglijke ervaringen.
Personen met CMB hebben veel herhaling nodig om vaardigheden op alle ontwikkelingsdomeinen te laten
beklijven (Van Balkom, 2009; 2018). Omdat zij het Zintuigenverhaal vaak leuk vinden, is dit een natuur-
lijke manier om de vaardigheden vaker aan te bieden en zo bepaalde klanken of gebaren vaker te oefenen
en ook de voortgang hiervan te observeren. Door de tweedimensionale communicatievorm aan te bieden
tegelijkertijd met de zintuiglijke ervaring en de gesproken taal en/of het gesproken woord, wordt de be-
trokkenheid vergroot en de communicatieve ontwikkeling gestimuleerd (Drissel, 1991; Grace, 2015; Lewis
& Tolla, 2003; Pataki, Metz, & Pakulski, 2014; Van Balkom, 2018).
Zintuigenverhalen doen een appèl op verschillende zintuiglijke kanalen waardoor de informatie beter bin-
nenkomt, de aandacht beter vastgehouden kan worden, iemand de inhoud beter kan begrijpen en het ge-
heugen gestimuleerd wordt. De koppeling van een emotie/ervaring aan een concept zorgt ervoor dat dit
langer onthouden wordt (Grace, 2015; McKenzie, 2015; Nicholas, 2010). Door het ‘boek’ (map met afbeel-
dingen) op maat te maken zijn er tweedimensionale, constante communicatievormen aanwezig, wat het
geheugen en het eigen initiatief van de persoon met CMB kan bevorderen (Van Balkom, 2018). Uit
Zintuigenverhalen * 28
onderzoek bij dove kinderen blijkt dat interactief voorlezen een positief effect op hun woordenschatont-
wikkeling heeft (Fung, Chow, & McBride-Chang, 2005).
b) Voor de communicatiepartner: De communicatiepartner leert middels een duidelijk en eenvoudig
kader te interacteren met de persoon met CMB via diverse communicatievormen met een (meer)
declaratieve inhoud van de communicatie.
Doordat de verhalen op papier staan en geoefend kunnen worden, inclusief de individueel-aangepaste
communicatievormen, is de eerste stap richting meer declaratieve communicatie eenvoudiger te maken.
Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat ouders die specifieke instructies krijgen over interactief voorlezen,
hun voorleesstijl aanpassen, waardoor er meer ruimte ontstaat voor interactie (Huebner & Meltzoff,
2005). Horende ouders die interactief voorlezen aan hun dove kinderen, kunnen hun interactief voorlees-
gedrag tijdens het voorlezen verder ontwikkelen, om zo weer de spraaktaalontwikkeling van het kind te
stimuleren (DesJardin et al., 2014; Wauters, Dirks, & Hoek-Vos, 2015). Bij ouders die een cursus ‘interac-
tief voorlezen bij dove/slechthorende peuters’ volgden, werd naderhand een positief effect gevonden op
het bieden van verwerkingstijd aan het kind, het stellen van open vragen, het reageren op uitingen van
het kind en het geven van positieve feedback (Wauters, Dirks, & Hoek-Vos, 2015). Bij dat betreffende on-
derzoek werden ook gebarenfilmpjes gemaakt - zoals die ook bij Zintuigenverhalen worden ingezet - om
het gebruik van gebaren door ouders en kind te stimuleren. Uit video-analyse bleek dat 78% van de ouders
en/of kinderen ook de gebaren gebruikten tijdens interactief voorlezen met de iPad (Wauters, Dirks &
Hoek-Vos, 2015). Aangezien bij Zintuigenverhalen vergelijkbare instructies worden gegeven en er ook
voorbeeldfilmpjes met gebaren zijn voor ouders, is het aannemelijk dat de interactie- en communicatie-
vaardigheden van communicatiepartners (in elk geval de ouders) kunnen uitbreiden bij het voorlezen van
Zintuigenverhalen.
c) Ervaringen: De persoon met CMB ontvangt meer gevarieerde zintuiglijke ervaringen om over te
communiceren binnen een veilig en voorspelbaar kader.
Voorlezen is een afgebakende activiteit, waar eenvoudig een begin en een einde aan gemaakt kan wor-
den. Dit zorgt voor een herkenbare duur en start/einde voor zowel de persoon met CMB als de communi-
catiepartner. De omvang van een Zintuigenverhaal is gebaseerd op het protocol van MSST en de onder-
zoeken die hiernaar zijn gedaan over de maximale lengte van een zintuiglijk verhaal, namelijk acht pa-
gina’s (Mulitiplus, 2008; PAMIS, 2002; Ten Brug et al., 2010). De activiteit is afgebakend, herkenbaar en
van een voorspelbare duur. Dit past bij de behoefte van de doelgroep aan een veilige, voorspelbare omge-
ving (Timmers-Huigens, 2005). Binnen dit kader is ruimte voor initiatieven en co-creatie, terwijl er ook
veiligheid en herkenning aanwezig is (Fogel, De Koeyer, Bellagamba & Bell, 2002).
Hoewel de Zintuigenverhalen gaan over herkenbare gebeurtenissen, kunnen dit wel onderwerpen betref-
fen die buiten de dagelijkse routine (van dat moment) vallen. Door de voorspelbare vorm van het verhaal,
kan de inhoud wisselen en kunnen diverse zintuiglijke prikkels worden aangeboden. Hierdoor ontstaat er
variatie binnen het gebruikelijke patroon van communiceren en kan het vocabulaire en de belevingswereld
van de persoon worden vergroot (Grace, 2015).
‘De leerlingen hebben toch wel baat bij de zintuiglijke prikkels! Want zonder is veel te abstract
en dat is meestal echt veel te moeilijk voor onze doelgroep.’
d) Communicatievormen: Het verhaal en de voorleessessie worden uitgevoerd met de alternatieve
en individueel-afgestemde communicatievormen van de persoon met CMB.
Wil iemand met CMB zijn omgeving begrijpen, dan moet de boodschap waarover gecommuniceerd wordt
zo helder en eenduidig mogelijk overgebracht worden. Hiervoor zijn afwegingen nodig over wat, wanneer,
hoe, waar, door wie en waarom wordt aangeboden. Hiertoe zijn Zintuigenverhalen vormgegeven vanuit de
visie TOC (Denteneer & Verpoorten, 2007; Oskam & Scheres, 2005; Van Balkom, 2009). Algemeen is te zien
dat de kinderen met een CMB meer en gevarieerder communiceren tijdens een Zintuigenverhaal dan tij-
dens het gewone voorleesverhaal. Er waren positieve verschillen te zien in de communicatieve uitingen
van de zes deelnemende kinderen (Wolters-Leermakers et al., 2017).
Zintuigenverhalen * 29
e) Belevingswereld: Het verhaal sluit aan bij de individuele belevingswereld en levenservaring van
de persoon met CMB.
Zintuigenverhalen kunnen qua inhoud gaan over die onderwerpen die voor de betreffende persoon rele-
vant zijn. Doordat het verhaal wordt vormgegeven met de bekende communicatievormen van de persoon,
is de vormgeving passend bij de mogelijkheden en levenservaring van de persoon met CMB (Grace, 2015).
Door de keuze van onderwerpen die dicht bij de persoon liggen, is het Zintuigenverhaal qua inhoud zo her-
kenbaar mogelijk (Vugts-de Groot, 2014). Het wordt geadviseerd om de persoon zo nodig alsnog eerst de
inhoud van het verhaal in het dagelijks leven te laten ervaren, zodat er optimale herkenning wordt nage-
streefd. Dus bijvoorbeeld eerst samen naar het bos gaan en daarna het Zintuigenverhaal ‘Lynn gaat naar
het bos’ voorlezen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen met beperkingen die communiceren met onder-
steunde communicatie meer initiatieven nemen, meer regie kunnen hebben en narratieve vaardigheden
ontwikkelen als er verhalen worden ingezet op grond van hun eigen ervaringen (Waller & Black, 2013).
Zintuigenverhalen * 30
4. Onderzoek
4.1 Onderzoek naar de uitvoering
a) Wolters-Leermakers, N., Van Wingerden, E., Gerkema-Nijhof, R., Van Gennip, M., Van der Heijden,
Y., Van Toorn, F., & Van Balkom, H. (2017). Voorlezen ervaren met al je zintuigen! Een effectstudie
naar het stimuleren van de communicatie van kinderen met een communicatief meervoudige beper-
king middels het voorlezen van Zintuigenverhalen. Van Horen Zeggen, 1, 10-19.
b) Tijdens de ontwikkeling van de interventie in de periode 2012-2015 is gedurende elk contact met be-
trokkenen de uitvoer van de interventie geëvalueerd middels semigestructureerde interviews met
deze betrokken professionals (zie ‘opleiding en competenties van de uitvoerders’ voor een definiëring
van ‘professional’ in deze context). Het betrof 35 professionals van de Weerklank in 2012, acht profes-
sionals uit de ambulante zorg, diverse externe professionals en diverse ouders in 2013, alsmede vijf
professionals in een feedbackgroep in 2014). De verkregen feedback is gedocumenteerd door de ont-
wikkelaar en verwerkt in de handleiding behorende bij de interventie.
De drie voorlezers die hebben deelgenomen aan de effectstudie (zie 4.2) zijn voorafgaand aan de ef-
fectstudie geïnstrueerd met betrekking tot ‘hoe een Zintuigenverhaal voor te lezen’ door de hoofdont-
wikkelaar van de interventie. Tegelijkertijd hebben zij een nauwkeurig beschreven stappenplan
(handleiding) ontvangen waarin de stappen en de manier van voorlezen beschreven staan. Onderzoek
specifiek gericht op de uitvoering van de interventie en de mate waarin door voorlezers voldaan wordt
aan de benodigde werkwijze van voorlezen, is uitgevoerd door samen met de voorlezers binnen de ef-
fectstudie een video-analyse uit te voeren in de stijl van ‘video interactie begeleiding’ (VIB); er heeft
na de eerste voorleessessie een intervisiesessie plaatsgevonden waarin de voorlezers filmbeelden van
deze sessie hebben bekeken en besproken met de hoofdontwikkelaar. De voorlezers zijn indien nodig
bijgestuurd in hun manier van voorlezen (bespreken van succes- en faalfactoren) en hun vragen zijn
beantwoord. De VIB-sessies hebben aangetoond dat de handleiding van de interventie, in combinatie
met een instructiesessie door de hoofdontwikkelaar (onderdeel van de cursus: ‘Zintuigenverhalen ma-
ken’) voldoende basis biedt voor het correct voorlezen van een Zintuigenverhaal, indien de voorlezer
voldoet aan de competentie-eisen.
Tot slot zijn de voorlezers begeleid in hun uitvoering van de overige voorleessessies behorende bij de
interventie. Ook is aan de voorlezers uit de effectstudie middels een korte vragenlijst via mail ge-
vraagd naar hun ervaring met de interventie en hun waardering van de interventie als geheel.
c) De interventie is door de voorlezers uitgevoerd zoals beschreven. De ervaring en waardering van uit-
voerders was als zeer positief te omschrijven (zie enkele quotes hieronder). De voorlezers konden met
een korte instructie de interventie al grotendeels zoals bedoeld uitvoeren. De voorlezers gaven een
groot verschil aan tussen de reguliere voorleessessies en de Zintuigenverhalen; de kinderen waren ge-
motiveerder voor de Zintuigenverhalen. Dit betekent dat er een opwaartse spiraal in het contact kan
ontstaan. Inmiddels is op één van de betreffende scholen de methode ‘Zintuigenverhalen’ ingebed in
het reguliere aanbod en zijn de professionals van beide scholen zeer enthousiast over de mogelijkhe-
den om met Zintuigenverhalen interactie- en communicatiedoelen te bereiken.
‘Tijdens de Zintuigenverhalen gedroegen ze zich heel ontspannen. Omdat
ze weten wat er precies in het verhaal zal komen. De kinderen vonden het
leuker bij het Zintuigenverhaal dan de lessen. De kinderen keken
teleurgesteld toen de Zintuigenverhalen afgelopen waren.’
‘Ik vond erg leuk om mee te doen en zelf leer ik hier heel veel van. Ik werd
er zelfs enthousiast van, toen X ineens meer liet zien qua communicatie
[…]. Er is veel meer contact. Zoiets had ik eerder nooit meegemaakt bij
Zintuigenverhalen * 31
haar! Bij Zintuigenverhalen reageerde ze en keek er echt aandachtig
naar! Ze maakte spontaan gebaren bij die bij het verhaal horen!’
‘Ik wil graag in het komende jaar ook vaker de Zintuigenverhalen voorlezen bij
onze leerlingen!’
‘Met materialen vond ik het veel leuker dan zonder, omdat de leerlingen meer
reageren en benoemen. Dan zie ik meer ontwikkeling van een kind.’
‘Het is een heel verschil zonder materialen. Ze vonden het veel prettiger met
materialen want dan begrepen ze het en waren ze bij het verhaal betrokken.’
4.2 Onderzoek naar de behaalde effecten
Voorlezen ervaren met al je zintuigen!
a) Wolters-Leermakers, N., Van Wingerden, E., Gerkema-Nijhof, R., Van Gennip, M., Van der Heijden,
Y., Van Toorn, F., & Van Balkom, H. (2017). Voorlezen ervaren met al je zintuigen! Een effectstudie
naar het stimuleren van de communicatie van kinderen met een communicatief meervoudige beper-
king middels het voorlezen van Zintuigenverhalen. Van Horen Zeggen, 1, 10-19.
b) Koninklijke Kentalis en het Behavioural Science Institute (BSI) van de Radboud Universiteit Nijmegen
hebben een effectstudie uitgevoerd naar de mate waarin het voorlezen van Zintuigenverhalen aan cli-
enten met CMB de frequentie en variatie van communicatieve uitingen beïnvloedt. Met andere woor-
den, er is gekeken of de Zintuigenverhalen bijdragen aan een uitbreiding in:
• betrokkenheid bij de communicatie;
• beurtname (respons);
• handelingsinitiatieven;
• contactinitiatieven;
• enkelvoudige of meervoudige communicatieve uitingen (vocalisatie, mimiek, gebaar, wijzen).
c) Zes kinderen (drie jongens, drie meisjes, kalenderleeftijd 4;8 - 7;1 jaar) met een CMB, van twee scho-
len van Kentalis, hebben deelgenomen. De cognitieve ontwikkelingsleeftijd van de kinderen was maxi-
maal 2;8 jaar. Een voorbeeld van een deelnemende leerling is een meisje van bijna 7 jaar oud met
een hersenbeschadiging. Zij is doof en heeft een CI. Ze praat niet en communiceert via Nederlandse
Gebarentaal. Haar cognitieve ontwikkeling is te vergelijken met een kind van ruim 2,5 jaar oud. De
studie had een multiple-case design met multiple-baseline opzet (6x N=1). De baseline (status met be-
trekking tot communicatieve uitingen vóór de interventie) bestond uit het voorlezen van een regulier
voorleesverhaal (vier tot zeven keer). Tijdens de interventie werd het verhaal tien keer als Zintuigen-
verhaal voorgelezen, dus mét extra zintuiglijke prikkels (voorwerpen, bewegingen, geuren). De voor-
leessessies werden op video opgenomen en zijn geanalyseerd door twee getrainde analisten. Met be-
hulp van een codeerschema is bijgehouden hoeveel communicatieve uitingen de kinderen lieten zien.
De keuze voor het type communicatieve uitingen waarop gelet werd is gebaseerd op twee codeer-
schema’s:
1. SCATA (Social Communication Assessment for Toddlers with Autism, Drew et al., 2007). De
SCATA richt zich op (met name non-verbaal) sociaal communicatief gedrag en is samengesteld
voor peuters met autisme. De benoemde communicatieve uitingen in dit instrument vertonen
veel overeenkomsten met de uitingen van kinderen met een CMB.
2. RACED-JBR (Responsive Adult-Child Engagement During Joint Book Reading – Scale, DesJardin et
al., 2014). Deze vragenlijst is ontwikkeld om het gedrag tijdens het voorlezen van een ouder met
een kind met een gehoorverlies te onderzoeken.
Zintuigenverhalen * 32
Na overleg tussen de onderzoekers en de twee (getrainde) codeurs zijn de volgende communicatieve
uitingen uit de SCATA en RACED- JBR geselecteerd: de ‘rol’ (imitatie, contactinitiatief, respons),
‘vorm’ (gebaar, woord/klank, handeling, mimiek) en ´complexiteit´ (enkele uiting, of meer uitingen
tegelijk). Ook is gekeken naar de betrokkenheid van de kinderen tijdens het voorlezen. Bij het codeer-
schema is een definitielijst opgesteld. Hiervoor zijn de definities uit de oorspronkelijke coderingslijs-
ten aangevuld en aangepast naar aanleiding van praktische mogelijkheden, zoals het kunnen registre-
ren van het gezichtsveld van het kind of de mogelijkheden (bijvoorbeeld cognitieve en lichamelijke)
van kinderen met een CMB. Na het vaststellen van het codeerschema zijn oefenfilmpjes door de co-
deurs geanalyseerd. Na het trainen was de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid excellent (ICC = .98;
Landers, 2015).Voor de definitieve analyse zijn 78 video’s van zes leerlingen in willekeurige volgorde,
onbekend voor de codeurs, geanalyseerd; de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was voldoende tot
excellent (.42 ≤ Intraclass correlations (ICC) ≤ .97, Landers, 2015). Met behulp van Nonoverlap of All
Pairs (NAP, Parker, Vannest & Davis, 2011) in combinatie met visuele analyse van grafieken (Vannest &
Ninci, 2015) is per kind onderzocht of de communicatieve uitingen tijdens het gewone voorleesverhaal
verschilden van het Zintuigenverhaal. Binnen een NAP-analyse fungeert de persoon als zijn/haar eigen
controlegroep en wordt er rekening gehouden met een eventueel leereffect in de baseline-fase.
d) De interventie is door de voorlezers uitgevoerd zoals beschreven (te zien op de videobeelden). De be-
vindingen sluiten aan bij de gevonden effecten van zintuiglijk voorlezen (Fuller, 2013; Multiplus, 2008)
en Interactief Voorlezen (Pataki, Metz & Pakulski, 2014; Van Balkom, 2009; Wauters, Dirks & Hoek-
Vos, 2015). (zie punt 3 voor een korte uitleg van de methoden en raakvlakken).
Er waren positieve verschillen te zien in de communicatieve uitingen van de zes deelnemende kin-
deren (gebaseerd op .66 ≤ NAP ≤ 1.00) tijdens het voorlezen van een Zintuigenverhaal.
• De kinderen zijn meer betrokken bij het verhaal; er is meer gerichte en gedeelde aandacht voor
het verhaal en de voorlezer.
• Bijna alle kinderen zijn actiever:
o de kinderen reageren vaker direct op wat de voorlezer zegt/gebaart en doet (respons);
o vier van de zes kinderen nemen zelf meer verhaalgericht initiatief tijdens het voorlezen
van het Zintuigenverhaal; o drie van de vier kinderen die normaal niet spreken laten nu wel klanken horen (vocalisa-
tie);
o alle kinderen onderzoeken de objecten behorende bij het verhaal actief (meer handelin-
gen ten behoeve van de communicatie).
• De kinderen laten meer enkelvoudige communicatieve uitingen zien. Sommigen laten zelfs meer
gelijktijdige (multimodale) communicatieve uitingen zien; dit kan beteken dat ze op de bladzijde
van het voorleesboek wijzen en gelijktijdig ook een klank laten horen.
Er zijn geen negatieve effecten op de communicatie van de kinderen waargenomen. Eén leerling imi-
teerde de gebaren van de communicatiepartner aanzienlijk minder tijdens het voorlezen van het Zintui-
genverhaal; hierdoor oefent de leerling de gebaren minder zou men kunnen redeneren, maar bij deze
leerling was het gebaren een vorm van echolalie, waarbij de imitatieroutine geen betekenisvolle commu-
nicatie weerspiegelt.
Alhoewel er nog geen overige effectstudies naar Zintuigenverhalen zijn uitgevoerd, hebben enkele hbo-
studenten hier wel onderzoek naar gedaan. De resultaten wijzen in de richting van positieve effecten van
Zintuigenverhalen op de communicatie van de deelnemende kinderen. Eén van deze studies (Van der
Kooij, 2017) richtte zich bijvoorbeeld op het zintuiglijk voorlezen bij meertalige kleuters met een TOS.
Deze studie heeft het Zintuigenverhaal gebruikt van Wolters-Leermakers et al. (2017) en heeft bij acht
kinderen (zes meisjes, twee jongens, leeftijd 4;2 – 6;1) met TOS en een zeer geringe communicatieve
redzaamheid het Zintuigenverhaal voorgelezen. Bij vier kinderen is het verhaal als standaardverhaal voor-
gelezen (controlegroep) en bij vier kinderen als Zintuigenverhaal (interventiegroep). De interventiegroep
gebruikte een groter aantal en een grotere variatie aan woorden (actieve woordenschat) dan de controle-
groep. Ook werden door de interventiegroep meer verschillende communicatieve functies gebruikt.
Zintuigenverhalen * 33
Vier voorbeelden van studies die effecten van een voorleesmethode voor personen met een (meervoudige)
beperking onder de loep hebben genomen zijn de studie van Hettiarachchi en Ranaweera (2013), Lambe
en Hogg (2011), Young et al. (2011) en DesJardin en collega’s (2014). Hettiarachchi en Ranaweera (2013),
Lambe en Hogg (2011) en Young et al. (2011) hebben zich gericht op zintuiglijk voorlezen en de studie van
DesJardin et al. (2014) richt zich op interactief voorlezen. Deze vormen van voorlezen zijn geschikt voor
personen met een meervoudige beperking en vertonen raakvlakken met de doelgroep en de methode Zin-
tuigenverhalen (ter verduidelijking van overeenkomsten en verschillen tussen de voorleesmethoden; zie
paragraaf 3, verantwoording, punt 1 alsmede onderstaande tabel). De studies onderschrijven de resulta-
ten van de effectstudie specifiek gericht op Zintuigenverhalen (Wolters et al., 2017).
Verschillende vormen van voorlezen bij meervoudige beperkingen (zie ook 3/verantwoording/punt 1)
Multi-sensory Storytelling Technique (gebaseerd op Ten Brug, et al., 2010; Multiplus, 2008)
Zintuigenverhalen Interactief voorlezen (gebaseerd op Wau-ters, Dirks & Hoek-Vos, 2015)
Vorm van het boek
Box met 6-8 grote witte kaarten; met objecten en een instructie. Per pagina 1-2 korte zinnen.
Box met objecten en een map met 6-8 geprinte A4-papieren. Per pagina 1-2 korte zinnen.
Regulier voorlees-boek, eventueel aan-gevuld met objecten. Wisselend aantal bladzijden en zinnen.
Afbeeldingen in het boek
Geen (afgezien van de ob-jecten).
Pictogrammen, foto’s, PCS-symbolen.
Illustraties.
Inhoud van het boek
Gepersonaliseerd (herken-baar) verhaal. Soms voor-beeldverhaal (bijv. www.bagbooks.com). Hoofd-persoon is meestal persoon zelf.
Verhaal over herkenbare gebeurtenissen, passend bij zintuiglijke ervaringen en communicatiemogelijk-heden. Hoofdpersoon is meestal fictief.
Wisselend. Hoofdper-soon is fictief.
Tekst en ma-nier van voor-lezen
Individueel bepaalde tekst, wijze van voorlezen staat vast. Minimale toevoegingen door voorlezer (volgens pro-tocol, Ten Brug et al., 2010)
Tekst op maat herkenbaar voorlezen (NGT of NmG), eventueel persoon laten aanvullen, daarna vragen stellen, uitnodigen tot re-actie. Stimuleren tot inter-actie.
Tekst van het boek lezen/aanpassen (NGT, NmG of Neder-lands), tussendoor vragen stellen, uitno-digen tot reactie. Sti-muleren tot interac-tie.
Doelgroep: Personen met een ontwikke-lingsleeftijd tot 24 maanden en ‘bijkomende complexe beperkingen in communica-tie, zintuigen, gezondheid en mobiliteit’2; de doelgroep EMB.
Personen met een commu-nicatieve beperking (doof/slechthorend/ taalontwikkelingsstoornis) in combinatie met andere beperkingen waardoor de communicatieve ontwikke-ling complex verloopt; de doelgroep CMB.
Kinderen met en/of zonder een beper-king.
1. ’Story boxes’: Using a Multisensory Story approach to develop vocabulary in children experiencing
language-learning difficulties.
a) Hettiarachchi, S. & Ranaweera, M. (2013). ’Story boxes’: Using a Multisensory Story approach to de-
velop vocabulary in children experiencing language-learning difficulties. International Journal for
Cross-Disciplinary Subjects in Education, 4, 1076-1081.
2 Definitie van: www.platformemg.nl/algemeen/over-emb
Zintuigenverhalen * 34
b) De studie van Hettiarachchi en Ranaweera heeft gekeken naar de effectiviteit van zintuiglijk voorle-
zen door middel van MSST op de ontwikkeling van het receptieve en expressieve vocabulaire van 30
kinderen (3-11 jaar) met leermoeilijkheden (cognitieve achterstand en taalstoornis). De kinderen zijn
twaalf weken op rij voorgelezen. Pre- en posttest is kwantitatieve en kwalitatieve data verzameld
over de expressieve en receptieve taalvaardigheden van de kinderen, door object-naming-taken (voca-
bulaire), observaties tijdens het voorlezen en informatie van leerkrachten en ouders.
c) De studie toonde aan dat het zintuiglijk voorlezen een positief effect had op het receptieve en expres-
sieve (zichtbaar in gesproken woorden en gebaren) vocabulaire, alsmede overkoepelende communica-
tieve vaardigheden zoals aandacht hebben voor het verhaal, luisteren en motivatie hebben om deel te
nemen aan de voorleesactiviteit. Aangegeven wordt dat de ‘repeterende’ factor van de verhalen (her-
haald voorlezen, maar ook binnen het verhaal herhaling van vocabulaire) het leren van vocabulaire
bevordert.
2. Multi-sensory Storytelling: PAMIS’ practice, experience and research findings
a) Lambe, L., & Hogg, J. (2011). Multi-sensory Storytelling: PAMIS’ practice, experience and research
findings. In B. Fornefeld (Ed.), Multi-sensory Storytelling. An idea gets through (p.15-40). Münster:
LIT Verlag.
Vijftig participanten met ‘profound intellectual and multiple disabilities’ (PIMD) hebben deelgenomen
aan de studie. Leerdoelen per participant zijn in hun Multi Sensory Story verwerkt. Dit varieerde van
‘langer aandacht leren houden’ tot ‘oorzaak-effect leren onderscheiden’. De doelen worden volgens
de auteurs behaald door het herhaald voorlezen van de verhalen en het exploreren van de objecten
die bij het verhaal horen. Op twee manieren is data verzameld:
1. Observationele gegevens (gecodeerd middels videobeelden) betreffende de frequentie en veran-
dering hierin met betrekking tot communicatief gedrag tijdens het voorlezen van een Multi Sen-
sory Story, zoals naar een pagina kijken of wijzen, lachen, alert zijn, vocalisatie, object beho-
rende bij het verhaal onderzoeken). Daarnaast is er gekeken naar het gedrag op detailniveau om
de relatie met andere gedragingen in kaart te brengen (bijvoorbeeld lachen gecombineerd met
het onderzoeken van een object).
2. Semigestructureerde interviews met ouders en andere verzorgers om hun visie ten aanzien van
veranderingen in kaart te brengen.
b) Video-analyse, per participant afgestemd op hun persoonlijke leerdoel, toonde aan dat veel partici-
panten hun leerdoel behaalden. Alle leerkrachten bevestigden dat hun leerlingen op een positieve
wijze hebben geprofiteerd van hun deelname aan Multi Sensory Storytelling; de meesten hebben bin-
nen het tijdsbestek van het project hun leerdoel behaald, anderen nog niet, maar hebben ‘pride and
pleasure’ ervaren en hun relatie met de leerkracht is verbeterd. De leerkrachten geven aan dat meer
situaties en ervaringen in zintuiglijk voorlezen verwerkt kunnen worden ten behoeve van hun leer-
lingen.
Ook alle ouders hebben post-test op een 5-puntsschaal aangegeven dat hun kinderen voordelen erva-
ren aan zintuiglijk voorlezen (1 tot 2 punten hoger op de likert-schaal dan pre-test). 66% van de ou-
ders onderschrijft de gedragsanalyses (behalen leerdoelen); de overige ouders gaven aan dat hun kin-
deren meer tijd nodig hebben om hun doel te behalen. Tot slot hebben alle ouders aangegeven dat zij
zelf ook veel plezier hebben ervaren aan het voorlezen van de Sensory Story.
3. Multi-sensory storytelling as an aid to assisting people with profound intellectual disabilities to
cope with sensitive issues; a multiple research methods analysis of engagement and outcomes.
a) Young, H., Fenwick, M., Lambe, L., & Hogg, J. (2011). Multi-sensory storytelling as an aid to assisting
people with profound intellectual disabilities to cope with sensitive issues; a multiple research meth-
ods analysis of engagement and outcomes. European Journal of Special Needs Education, 26, 127-142.
Doi:10.1080/08856257.2011.563603.
Zintuigenverhalen * 35
b) De studie richtte zich op acht personen (4-19 jaar) met PIMD. Alle participanten hadden beperkte
communicatieve vaardigheden, spraken niet en hadden lichamelijke beperkingen. Young et al. (2011)
hebben onderzocht of MSST ingezet kan worden bij ‘gevoelige onderwerpen’ waarvan het belangrijk is
dat personen met PIMD dit begrijpen (bijvoorbeeld een bezoek aan het ziekenhuis) om er mee om te
kunnen gaan. Het verhaal is acht keer voorgelezen, waarbij de eerste, vierde en laatste sessie is ge-
filmd. Bij het coderen van de filmbeelden lag de focus op gedrag: betrokkenheid bij het verhaal en
sociale betrokkenheid/ interactie met de voorlezer (ICC= .79 - .99). Middels semigestructureerde in-
terviews (thematische analyse, case-by-case-analyse) met de voorlezers (moeders of professionals), is
met name besproken of de deelnemers beter konden omgaan met de ‘gevoelige onderwerpen’.
c) De observatie van gedrag heeft volgens de auteurs aangetoond dat bij zeven van de acht deelnemers
er een positieve invloed was van zintuiglijke elementen op betrokkenheid tijdens het voorlezen van
het verhaal (een voorwaarde om tot leren te komen). Daarnaast heeft kwalitatieve analyse (inter-
views) aangetoond dat voor zes van de zeven personen voor wie interviews zijn afgenomen, de per-
soon met PIMD de gevoelige situatie beter begrijpt na de voorleessessies en er beter mee kan omgaan.
4. Parental Support for Language Development During Joint Book Reading for Young Children With
Hearing Loss.
a) DesJardin, J.L., Doll, E.R., Stika, C.J., Eisenberg, L.S., Johnson, K.J., Ganguly, D.H., Colson, B.G., &.
Henning, S.C. (2014). Parental Support for Language Development During Joint Book Reading for
Young Children With Hearing Loss. Communication Disorders Quarterly, 35, 167-181. DOI:
10.1177/1525740113518062.
b) Binnen een cross-sectioneel design zijn de ouder-kind-voorleesinteracties van 60 horende kinderen
(0;11 – 4;0 jaar) en 45 kinderen met gehoorverlies (0;11 – 4;1 jaar) en hun ouders (met name de moe-
ders) opgenomen. Het gedrag van zowel de ouders als de kinderen is gecodeerd (de betrouwbaarheid
van het gecodeerde gedrag van de kinderen betrof 0.90 ≤ α ≤ 0.96). Hierbij is gekeken naar de zoge-
noemde facilitative language techniques (FLT’s) van de ouders, oftewel aspecten van voorlezen die
‘interactief voorlezen’ en het betrekken van het kind bij het voorlezen bespoedigen. Hierbij lag de
focus op ‘betrokkenheid’, ‘strategieën gericht op geletterdheid’, ‘leerkracht-vaardigheden’ en ‘inter-
actie-vaardigheden gericht op het verhaal’. Met betrekking tot de kinderen lag de focus qua gedrag op
‘betrokkenheid’ bij het verhaal en de voorlezer, ‘interactie-vaardigheden gericht op het verhaal’ en
‘begeleid lezen’. Tot slot zijn de verbale taalvaardigheden van de kinderen in kaart gebracht met de
Preschool Language Scale-4. De link van de studie van DesJardin et al (2014) met Zintuigenverhalen
richt zich met name op de onderzoeksvraag 2: de relatie tussen interactief voorlezen (Joint Book Rea-
ding; JBR) en het gedrag van de kinderen (en ouders) alsmede de verbale taalvaardigheden van de kin-
deren met en zonder gehoorverlies.
c) DesJardin en collega’s (2014) concludeerden dat er een positief verband is tussen interactief voorle-
zen (‘higher level FLTs’) en zowel expressieve als receptieve verbale taalvaardigheden van horende en
slechthorende/dove kinderen. Daar waar het artikel een grote focus heeft op het gedrag van de ou-
ders, en de kinderen enigszins jonger zijn dat in de effectstudie van Zintuigenverhalen, is het een be-
langrijke bevinding dat er een positieve relatie is tussen enerzijds het stellen van vragen over de in-
houd van het boek, het wijzen naar letters en woorden in het boek, verwijzen naar personen en situa-
ties in het verhaal, oftewel het uitlokken van interactie bij het kind tijdens het voorlezen van een ver-
haal, en anderzijds de expressieve communicatie van de kinderen met een gehoorverlies.
4.3 Praktijkvoorbeeld
Bram (fictieve naam) is een jongetje van 5;7 jaar. Hij is doof en slechtziend en heeft autisme,. Hij heeft
een cochleair implantaat (CI), maar gebruikt deze niet. Zijn voorkeurstaal is NGT; hij spreekt niet. Hij
heeft een ontwikkelingsleeftijd van rond de 1 jaar. Binnen de studie is bekeken of de communicatieve
Zintuigenverhalen * 36
uitingen van Bram gestimuleerd kunnen worden met Zintuigenverhalen. Het figuur hieronder geeft het
aantal communicatieve uitingen weer dat Bram liet zien, in verschillende vormen tijdens het voorlezen
van een gewoon voorleesverhaal (dus vóór de interventie) en tijdens het voorlezen van het Zintuigenver-
haal (interventie).
Op basis van de NAP-waarden en visuele analyse van de plots zien we dat Bram tijdens het voorlezen van
een Zintuigenverhaal meer initiatieven neemt binnen de context van het verhaal dan bij een gewoon voor-
leesverhaal. Tevens valt op dat Bram veel vaker direct reageert (responsen) op de voorlezer. Bram com-
municeert dus actiever, maar ook gevarieerder tijdens Zintuigenverhalen dan tijdens het voorlezen zonder
zintuiglijke prikkels; hij laat meer vocalisaties (klanken) horen en laat meer handelingen op de bladzijdes
met afbeeldingen zien. Ook speelt Bram met de voorwerpen die bij het Zintuigenverhaal horen. De meer
actieve rol van Bram zien we bovendien terug in de complexiteit van zijn communicatieve uitingen; er zijn
meer enkelvoudige uitingen, maar ook meer simultane uitingen. Verder heeft Bram meer aandacht bij het
verhaal tijdens het voorlezen van het Zintuigenverhaal dan bij een verhaal zonder prikkels. De actieve
houding van Bram uit zich ook in het nemen van meer initiatieven die niet gericht zijn op het Zintuigen-
verhaal. Voor Bram reflecteren deze handelingen een meer actieve en alerte lichaamshouding waarbij hij
meer beweegt: hij speelt met zijn eigen handen, wiebelt veel met zijn vingers, of duimt (meer overige
handelingen), maar heeft wel zijn aandacht bij het verhaal en de voorlezer.
Een visuele analyse van de plots laat een piek zien in aantallen vocalisaties, mimiek en complexiteit van
zijn uitingen tijdens de tiende voorleessessie (vijfde keer voorlezen van Zintuigenverhalen); het logboek,
bijgehouden door de voorlezers, laat zien dat Bram tijdens deze voorleessessie heel erg vrolijk was en hij
vond het verhaal erg spannend; hij ‘zakte van zijn stoel naar beneden van blijdschap’. Deze piek is bij een
NAP-analyse overigens niet bepalend voor het vinden van effecten voor Bram, omdat er niet gekeken
wordt naar gemiddelde scores; alle voorleessessies worden met elkaar vergeleken.
Zintuigenverhalen * 37
Zintuigenverhalen * 38
5. Samenvatting werkzame elementen Zintuigenverhalen nodigen uit tot prettige contactmomenten tussen personen met CMB en hun communi-
catiepartners doordat ze laagdrempelig inzetbaar zijn en snel tot gedeeld plezier kunnen leiden. Door de
gestructureerde vorm kunnen communicatiepartners het verhaal vooraf oefenen waardoor een deel van de
handelingsverlegenheid ondervangen kan worden. Door het herkenbare, vertrouwde kader kunnen gevari-
eerde zintuiglijke prikkels aangeboden worden waardoor er nieuwe ervaringen opgedaan worden die kan-
sen bieden voor interactie- en communicatie. Doordat het verhaal regelmatig herhaald wordt en een com-
binatie van prikkels en taal/communicatie biedt, kunnen interactie- en communicatiedoelen structureel
geoefend worden op een manier die het geheugen, de aandacht en het begrijpen bevordert. Door de een-
voudige vorm kunnen de verhalen tegemoet komen aan de individuele belevingswereld en de eigen com-
municatievorm van de persoon met CMB. Hierdoor krijgt de persoon beter toegang tot de informatie in de
voorleessessie. De verhalen kunnen zo ook worden afgestemd op individuele behandeldoelen.
Inhoudelijke werkzame elementen
Contactmomenten: • Voorlezen is een toegankelijke en herkenbare activiteit voor communicatiepartners.
• Een voorleessessie kan met regelmaat worden gedaan en wordt toch als plezierig ervaren.
• Door positieve ervaringen tussen de communicatiepartner en de persoon met CMB wordt de kans ver-
groot dat de voorleessessies herhaald worden.
Interactie- en communicatiedoelen:
a) voor de persoon met CMB
• De verhalen bieden qua vorm de mogelijkheid om behandeldoelen te vertalen in een (individueel) Zin-
tuigenverhaal.
• Door de verhalen in combinatie met de zintuiglijke prikkels kunnen aandacht en geheugen gestimu-
leerd worden tijdens het voorlezen.
• Het koppelen van een ervaring aan communicatie zorgt ervoor dat kennis inhoud krijgt en beter be-
klijft.
b) voor de communicatiepartner:
• De verhalen bieden een kader waarbinnen interactie- en communicatievaardigheden ingezet en uitge-
breid kunnen worden.
• Verhalen zijn declaratief van aard waardoor ruimte ontstaat voor andere vormen van communicatie
dan gebruikelijk binnen de dagelijkse routine.
Ervaringen:
• Door de herkenbare, voorspelbare activiteit kan een variatie aan zintuiglijke ervaringen aangeboden
worden binnen een veilig kader.
Communicatievormen:
• Qua vorm zijn de voorleesboeken en de voorleessessies eenvoudig af te stemmen op de alternatieve
en individueel-afgestemde communicatievormen van de persoon met CMB, waardoor de kans op begrip
en interactie vergroot wordt.
Belevingswereld:
• Qua inhoud zijn de voorleesboeken eenvoudig af te stemmen op de belevingswereld van de persoon
met CMB, waardoor de motivatie en de kans op herkenning vergroot wordt.
Praktisch werkzame elementen
• De interventie is laagdrempelig en kan vooraf geoefend worden.
• Professionals kunnen leren zelf Zintuigenverhalen te maken, aangepast naar de belevingswereld van
de persoon met CMB.
• De interventie is makkelijk overdraagbaar tussen communicatiepartners, terwijl de inhoud en vorm
grotendeels hetzelfde blijft voor de persoon met CMB.
• De interventie kost relatief weinig geld en tijd om toe te passen.
‘Ze reageren als ze weten wat er gaat gebeuren in het verhaal.’
Zintuigenverhalen * 39
6. Aangehaalde literatuur
American Psychiatric Association. (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-
5), vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5®). American Psychi-
atrich Association, 2013. Washington, DC:
Blokhuis, A. & Van Kooten, N. (2011). Je luistert wel, maar je hoort me niet. Over communiceren met
men-
sen met een verstandelijke beperking. Uitgeverij Garant.
Boer, N. & Wikkerman, C. (2015). Voorlezen-plus ® prikkelt de zintuigen met persoonlijke boeken.
Stichting Voorlezen-plus ®, Leiden/Amsterdam.
Bus, A., IJzendoorn, M. van, Pellegrini, A. & Terpstra, W. (1994). Een meta-analyse van intergenerationele
overdracht van geletterdheid. Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs, vol.
10, nr. 3.
Daems, F., Van den Branden, K. & Verschaffel, L. (red.) (2004), Taal verwerven op school, Leuven: Acco.
Deci, E. L. & Ryan, R. M. (2008). Self-determination theory: A macrotheory of human motivation, de
velopment, and health. Canadian Psychology, 49(3), 182-185. doi:10.1037/a0012801.
Denteneer, W. & Verpoorten, R. (2007), Autisme Spectrumstoornissen; basisbegrippen en inleiding tot
concept ondersteunende communicatie, Viataal
DesJardin, J. L., Doll, E. R., Carren, J. S., Eisenberg, L. S., Johnson, K. J., Ganguly, D. H. & Henning, S.
C. (2014). Parental support for language development during joint book reading for young children
with
hearing loss. Communication Disorders Quarterly, 35(3), 167-181. DOI:10.1177/1525740113518062
Doṧen, A. (2014). Psychische stoornissen, probleemgedrag en verstandelijke beperking – een integratieve
benadering bij kinderen en volwassenen. Uitgeverij Van Gorcum.
Drew, A., Baird, G., Taylor, E., Milne, E. & Charman, T. (2007). The Social Communication Assessment
for Toddlers with Autism (SCATA): An instrument to measure the frequency, form and
function of
communication in toddlers with autism spectrum disorder. Journal of Autism and Developmental
Disorders, 37, 648-666. DOI: 10.1007/s10803-006-0224-9
Drissel, N. M. (1991). Story boxes: A hands-on literacy experience. From: On the way to literacy: early
experiences for visually impaired children. APH for the blind, Louisville. Binnengehaald 3 februari
2019, van: http://www.wonderbaby.org/articles/story-boxes.
Dunn, W., bewerkt door A. Rietman (2013). Sensory Profile, herziene Nederlandse editie, SP-NL. Pearson.
Duursma, E. (2011). Voorlezen in gezinnen in Nederland. Stichting Lezen, Amsterdam. Online
gepubliceerd.
Fogel, A., De Koeyer, I., Bellagamba, F. & Bell, H. (2002). The dialogical self in the first two years of life;
Embarking on a journey of disvcovery. Theory & Psychology. 12 (2), 191-205.
Fornefeld, B. (Eds.), (2015). Mehrs-, innliches Geschichtenerzählen – eine Idee setzt sich durch. LIT-ver-
lag,
Münster.
Fuller, C. (2013). Multi-sensory stories in story-packs. In: Using Storytelling to Support Children and
Adults with Special Needs. N. Grove (Eds.). New York: Routledge.
Fung, P., Chow, B. W., & McBride-Chang, C. (2005). The impact of a dialogic reading program on deaf and
hard-of-hearing kindergarten and early primary school aged students in Hong Kong. Journal of
Deaf
Studies and Deaf Education, 10, 82-95.
Godot, E. A. (2003). Hoezo pedagogisch? Amsterdam: SWP.
Grace, J. (2015). Sensory Stories for children and teens with special educational needs – A practical
guide.
Londen; Jessica Kingsley Publishers.
Grove, N. (2012). Story, agency and meaning making: Narrative models and the social inclusion of people
with severe and profound intellectual disabilities. Journal of Religion, Disability & Health, 16,
334-351.
Zintuigenverhalen * 40
Grove, N. (Eds), (2013). Using storytelling to support children and adults with special needs. Transform-
ing
lives through telling tales. Routledge, New York.
Guralnick, M. (1998). Effectiveness of early intervention: a developmental perspective. American Journal
of
Mental Retardation 102(4), 319-345.
Haven, K. (2007). Story proof: The science behind the startling power of story. Greenwood Publishing
Group.
Hettiarachchi, S. & Ranaweera, M. (2013). ’Story boxes’: Using a Multisensory Story approach to develop
vocabulary in children experiencing language-learning difficulties. International Journal for Cross-
Disciplinary Subjects in Education, 4, 1076-1081.
Huebner, C. E., & Meltzoff, A. N. (2005). Intervention to change parent-child reading style: A comparison
of
instructional methods. Journal of Applied Developmental Psychology, 26 (3), 296-313.
Kooi, K. M. van der, (2017). Zintuiglijk voorlezen bij meertalige kleuters met een taalontwikkelingsstoor-
nis. Eindscriptie logopedie, Hogeschool van Rotterdam. Niet uitgegeven.
Lambe, L. & Hogg, J. (2011). Multi-sensory Storytelling: PAMIS’ practice, experience and research find-
ings. In: B. Fornefeld (Ed.), Multi-sensory Storytelling. An idea gets through.(p.15-40). Münster: LIT
Ver-
lag.
Landers, R. N. (2015). Computing intraclass correlations (ICC) as estimates of interrater reliability in SPSS.
The Winnower 2:e143518.81744. Binnengehaald 3 februari 2019, van: DOI:
10.15200/winn.143518.81744
Lewis, S. & Tolla, J. (2003). Creating and using tactile experience books for young children with visual
impairments. TEACHING Exceptional Children, 35(3), 22-28.
Liboiron, N. & Soto, G. (2006). Shared storybook reading with a student who uses alternative and
augmentative communication: a description of scaffolding practices. Child Language Teaching and
Therapy, 22(1), 69-95.
McKenzie, A.R. (2009). Emergent literacy supports for students who are deaf-blind or have visual and
multiple impairments: A multiple-case study. Journal of Visual Impairment & Blindness, 101 (11),
291-302.
Meulen S. van der, Slofstra-Bremer, C.F. & Lutje Spelberg, H.C. (2013). De communicatieve ontwikkeling
van jonge kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Miles, B. & Riggio, M. (1999). Remarkable conversations – A guide to develop meaningful communication
with children and young adults who are deafblind. Perkins School for the Blind, Massachusetts.
Multiplus (2008). Handleiding: Multi-sensory storytelling. Verhalen voor mensen met ernstige meervou-
dige
beperkingen. Binnengehaald 7 mei 2016 van: http://www.multiplus.be/informatiedocs/ handlei-
ding%20MSST.pdf
Nicholas, J. (2010). From active touch to tactile communication – What’s tactile cognition got to do with
it?
The Danish Resource center on Congenital Deafblindness, Aalborg. Binnengehaald 2 maart 2016
van: http://www.deafblindinternational.org/PDF/Active%20Touch%20Article.pdf.
Oskam, E., & Scheres, W. (2005). Totale Communicatie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.
PAMIS (2002). Developing literacy skills through multi-sensory story-telling in children and young
adults with profound & multiple learning disabilities. Final Report. Dundee: University of Dun-
dee.
Parker, R. I., Vannest, K. & Davis, J. L. (2011). Effect size in single-case research: A review of nine
nonoverlap techniques. Behavior Modification, 35(4), 303-322. DOI: 10.1177/0145445511399147
Pataki, K. W., Metz, A. E. & Pakulski, L. (2014). The effect of thematically related play on engagement
in
storybook reading in children with hearing loss. Journal of Early Childhood Literacy, 14(2), 240-
264.
Zintuigenverhalen * 41
Penne, A., & Maes, B. (2011). Multi-sensory Storytelling - Current research results in Flanders. In B. Forne-
feld (Ed.), Multi-sensory Storytelling. An idea gets through (p.63-91). Münster: LIT Verlag.
Rødbroe, I. & Janssen, M. (2008). Communicatie en congenitale doofblindheid – Congenitale doofblind-
heid
en basisprincipes voor interventie. Sint Michielsgestel; Viataal.
Schlichting, L. & Lutje Spelberg, H. C. (2012). Het taalbegripsniveau van jonge Nederlandstalige
kinderen (Nederland en Vlaanderen). Houten: Bohn Stafleu en van Loghum.
Schlichting, L. & Lutje Spelberg, H. C. (2002).Tweetalige lexiconlijsten. JIP-Uitgeverij.
Spencer, T. D., Kajian, M., Petersen, D. B. & Bilyk, N. (2014). Effects of an individualized narrative
intervention on children’s storytelling and comprehension skills. Journal of Early Intervention,
35(3), 243–269.
Ten Brug, A., Van der Putten, A. A. J. & Vlaskamp, C. (2010). Het maken en voorlezen van een multi-
sensory storytelling boek. Handleiding. University of Groningen.
Thoonsen, M. & Lamp, C. (2015). Wiebelen en friemelen in de klas. Over de invloed van zintuiglijke prik-
kel-
verwerking op leren. Uitgeverij Pica.
Timmers-Huigens, D. (2005). Ervaringsordening. Uitgeverij Elsevier.
Van Balkom, H. (red.) (2009). Communicatie op Eigen Wijze - Theorie en praktijk in de zorg, het
onderwijs en de ondersteuning voor mensen met een auditief-communicatieve en verstandelijke
beperking, Leuven: Acco.
Van Balkom, H. (2018). Kinderen Leren Initiatieven Nemen in communicatie – Toegang tot communicatie,
taal en geletterdheid voor kinderen met meervoudige beperkingen. Leuven: Acco.
Van der Kooij, K. M. (2017). Zintuiglijk voorlezen bij meertalige kleuters met een taalontwikkelingsstoor-
nis. Unpublished bachelor thesis, Hogeschool Rotterdam.
Vannest, K. J. & Ninci, J. (2015). Evaluating intervention effects in single-case research designs. Journal
of Counseling and Development, 94, 401-411. Doi:10.1002/jcad.12038.
Verheyden, L. (2004), Ontluikende geletterdheid in het kleuteronderwijs, in F. Daems, K. Van den Bran-
den, en L. Verschaffel (red.) (2004), Taal verwerven op school, Leuven: Acco.
Verpoorten, R., Noens, I., Maljaars, J. & Van Berckelaer-Onnes, I. (2016). ComVoor-2. Voorlopers in Com-
municatie – vernieuwde editie. Uitgegeven door Koninklijke Kentalis, Universiteit Leiden en Uni-
versiteit Leuven.
Vilans, Trimbos Instituut, Zon Mw, V&VN, & Calibris (2014). Methodisch werken met zorgleefplan, onder
steuningsplan of begeleidingsplan. Lesmateriaal bij kennisbundel. Op 6-6-2019 binnengehaald van:
https://www.zorgvoorbeter.nl/docs/PVZ/Onderwijs/lesmateriaal/Methodisch_werken_met_zorg-
leef- plan.pdf
Vugteveen, J., Van der Putten, A. A. J. & Vlaskamp, C. (2014). Inventarisatieonderzoek personen met ern-
stige meervoudige beperkingen: prevalentie en karakteristieken. Groningen: Rijksunivsersiteit
Groningen. Online gelezen op 24-10-2018.
Vugts-de Groot, B. (2014). Werken met ontwikkelingsleeftijden – Afstemmen op mensen met een verstan-
delijke beperking. Uitgeverij Boom/Nelissen.
Waller, A. & Black, R. (2013). Personal storytelling for children who use augmentative and alternative
communication. In: N. Grove (Eds.), Using Storytelling to support children and adults with special
needs. Transforming lives through telling tales. Routledge, New York.
Wauters, L., Dirks, E. & Hoek-Vos, J. (2015). Interactief voorlezen met dove en slechthorende peuters.
Van Horen Zeggen, 5(56), p 10-18.
Wolters-Leermakers, N., Van Wingerden, E., Gerkema-Nijhof, R., Van Gennip, M., Van der Heijden, Y.,
Van
Toorn, F. & Van Balkom, H. (2017). Voorlezen ervaren met al je zintuigen! Een effectstudie naar
het
stimuleren van de communicatie van kinderen met een communicatief meervoudige beperking
middels het voorlezen van Zintuigenverhalen. Van Horen Zeggen, 1, 10-19.
Young, H., Fenwick, M., Lambe, L. & Hogg, J. (2011). Multi-sensory storytelling as an aid to assisting peo-
ple with profound intellectual disabilities to cope with sensitive issues; a multiple research methods
Zintuigenverhalen * 42
analysis of engagement and outcomes. European Journal of Special Needs Education, 26, 127-142.
Doi:10.1080/08856257.2011.563603.
Zintuigenverhalen * 43
7. Lijst met afkortingen ADL Alledaagse handelingen ASS Autisme Spectrum Stoornis BSI Behavioural Science Institute CI Cochleair Implantaat CMB Communicatief Meervoudig Beperkt of Communicatieve Meervoudige Beperking DSH Doof/Slechthorend DSM-5 Diagnostich and Statistic Manual 5th edition EMB Ernstig Meervoudig Beperkt of Ernstige Meervoudige Beperking FLT Facilitative Language Techniques ICC Intra-class Correlation JBR Joint Book Reading MSST Multi-Sensory Storytelling Technique NAP Nonoverlap of All Pairs NGT Nederlandse Gebarentaal NMG Nederlands ondersteund Met Gebaren OC Ondersteunde Communicatie PCS Picture Communication Symbols PIMD Profound Intellectual and Multiple Disabilities (in Nederlands: EMB) PGB Persoonsgebonden Budget RACED-JBR Responsive Adult-Child Engagement During Joint Book Reading SCATA Social Communication Assessment for Toddlers with Autism SMART Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden TC Totale Communicatie TOC Totale en Ondersteunde Communicatie TOS Taal Ontwikkelings Stoornis VB Verstandelijk Beperkt of Verstandelijke Beperking VIB Video Interactie Begeleiding