Upload
others
View
11
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Aanvullend Adviesrapport
Vrije Universiteit Amsterdam
Instellingstoets kwaliteitszorg
26 mei 2016
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 2
Inhoud
1 Samenvattend advies 3
2 Inleiding en verantwoording 5 2.1 Samenstelling van de auditcommissie 5 2.2 Voorgeschiedenis 5 2.3 Opbouw van het adviesrapport 7
3 Beoordeling van de voorwaarden 8 3.1 Voorwaarde 1 [gerelateerd aan standaard 3 van het
Beoordelingskader ITK: Resultaten] 8 3.2 Voorwaarde 2 [gerelateerd aan standaard van het
Beoordelingskader ITK: Verbeterbeleid] 12 3.3 Voorwaarde 3 [gerelateerd aan standaard 5 van het
Beoordelingskader ITK: Organisatie- en
beslissingsstructuur] 15 3.4 Van papier naar cultuur: zit de zorg voor kwaliteit ook ‘in
de hoofden’? 17 3.5 Tot slot 18 3.6 Eindconclusie 18
Bijlage 1: Samenstelling van de commissie met kort CV 19
Bijlage 2: Programma van het locatiebezoek 21
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten 23
Bijlage 4: Lijst met afkortingen 25
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 3
1 Samenvattend advies
De Vrije Universiteit Amsterdam heeft naar het oordeel van de auditcommissie op overtuigende
wijze aangetoond dat zij integraal ‘in control‘ is ten aanzien van de zorg voor de kwaliteit van
haar onderwijs.
Onderzoek van de commissie - aan de hand van relevante documenten en gesprekken met
betrokkenen uit alle lagen van de organisatie - heeft aangetoond dat de instelling heeft voldaan
aan de drie voorwaarden die de NVAO verbond aan haar besluit d.d. 3 september 2014 tot het
verlenen van de instellingstoets kwaliteitszorg.
De instelling verdient een compliment voor hetgeen zij in een tijdsbestek van krap twee jaar
heeft weten te realiseren, door over de hele breedte curriculumevaluaties en midtermreviews
uitgevoerd te krijgen en de uitkomsten daarvan ook opgevolgd te zien in de reguliere cyclus
van planning en control, van opleidings- tot en met instellingsniveau.
Ook het risicomanagement is in de richting van onderwijskwaliteit verder uitgewerkt en
aangescherpt. De instelling heeft echter met het ontworpen instrumentarium van
risicosignalering nog maar weinig ervaringen kunnen opdoen. De commissie adviseert de
instelling daarom goed in de gaten te houden of met het instrumentarium ook de mate van
voorspelbaarheid kan worden bereikt die daarvan mag worden verwacht, met name bij de
(her)accreditatie van opleidingen.
In de periode die de instelling was gegeven om aan de gestelde voorwaarden te voldoen heeft
zij verder kans gezien haar organisatie- en beslissingsstructuur op orde en operationeel te
krijgen. Er zijn navolgbare keuzes gemaakt in de organisatiestructuur en die zijn daadkrachtig
doorgevoerd. De gemaakte keuzes zorgen in de praktijk voor een goede balans tussen bottom-
up en top-down processen in de besluitvorming. De vastgestelde en geïmplementeerde
organisatie- en beslissingsstructuur stelt de instelling goed in staat om sturing te geven aan het
door haar gevoerde kwaliteitsbeleid. De commisie heeft goede voorbeelden van concrete
verbetermaatregelen aangetroffen die daarvan getuigen.
Naast een verbetering op institutioneel en instrumenteel vlak heeft de commissie ook een
verdere verbetering in de kwaliteitscultuur kunnen waarnemen.
De ‘verbeterdynamiek’ die de commisie bij haar visitatie in 2014 in aanzet al aantrof is
onmiskenbaar verder doorgetrokken. Uit de documenten die haar voor het locatiebezoek waren
aangeleverd en de gesprekken die zij bij die gelegenheid heeft gevoerd kwam een beeld naar
boven van openheid, eerlijkheid en bereidheid om verantwoordelijkheid te nemen. Het
onderling vertrouwen is toegenomen waardoor men elkaar ook op verantwoordelijkheid durft
aan te spreken. De werkcultuur lijkt veranderd van gesloten naar open.
De commissie heeft daarnaast verschillende voorbeelden aangetroffen van initiatieven, bottom-
up uit de organisatie, om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en de professionaliteit
van het (docerend)personeel te vergroten, zowel op onderwijskundig vlak als op het punt van
bestuurlijk leiderschap.
De commissie beveelt de instelling aan alles in het werk te stellen om het ‘momentum’ in de
beleving van de kwaliteitszorg, die met de ITK is bereikt, vast te houden, onder meer door -
waar mogelijk - verdere initiatieven tot onderwijsvernieuwing en -verbetering te stimuleren en te
faciliteren.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 4
Op grond van de postieve bevindingen waartoe de commissie ten aanzien van de drie
geformuleerde voorwaarden komt - zoals nader uitgewerkt in het achterliggende rapport -
adviseert de auditcommissie het bestuur van de NVAO de aanvraag voor een instellingstoets
kwaliteitszorg van de Vrije Universiteit Amsterdam in z’n geheel positief te beoordelen.
Den Haag, 26 mei 2016
Namens de auditcommissie ITK Vrije Universiteit Amsterdam
Prof. dr. ir. J.M.M. Ritzen mr. dr. Th.L. Bellekom
voorzitter secretaris
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 5
2 Inleiding en verantwoording
2.1 Samenstelling van de auditcommissie
De auditcommissie kende de volgende samenstelling:
Prof. dr. ir. J.M.M. Ritzen, Professor in International Economics of Science, Technology and
Higher Education aan de Universiteit Maastricht, UNU-Merit/Graduate School of
Governance, voormalig Minister OCW en Voorzitter van het college van bestuur van de UM
(voorzitter);
F.E.J. Boeding, [op het moment van benoeming als commissielid] student masteropleiding
Communicatie & Organisatie aan de Universiteit Utrecht1 (student-lid);
Prof. dr. T van Haaften, voormalig vice-rector magnificus Universiteit Leiden en hoogleraar
Taalbeheersing van het Nederlands (lid);
Ir. E. Schaper MBA, algemeen directeur van de FNV, voormalig algemeen directeur
Hogeschool van Hall Larenstein (lid);
Prof. dr. M. Vervenne, oud-rector Universiteit Leuven (KU Leuven) en hoogleraar Faculteit
Theologie en Religiewetenschappen (lid).
Bij haar werkzaamheden werd de commissie ondersteund door:
mr. dr. Th.L. Bellekom, als extern secretaris
en
F. Wamelink, beleidsmedewerker bij de NVAO, als procescoördinator
Een CV van de commissieleden is opgenomen in Bijlage 1.
2.2 Voorgeschiedenis
Het onderhavige rapport is een vervolg op een eerder advies dat door de auditcommissie op 8
juli 2014 werd uitgebracht in de vorm van het ´Adviesrapport Vrije Universiteit Amsterdam
Instellingstoets Kwaliteitszorg’.
De commissie had in dat rapport voorgesteld om ten aanzien van de VU een positief besluit
instellingstoets kwaliteitszorg te nemen, maar dan wel onder voorwaarden.
De commissie heeft in dat rapport geconcludeerd dat de instelling ten aanzien van de
standaarden 1 en 2 van het Beoordelingskader ITK wel in voldoende mate ‘in control‘ was,
maar dat aan de standaarden 3, 4 en 5 maar ten dele werd voldaan.
De NVAO heeft bij besluit van 3 september 2014 het voorstel van de commissie overgenomen
en aan de Vrije Universiteit Amsterdam een instellingstoets kwaliteitszorg verleend, voor een
periode van twee jaar, onder de volgende voorwaarden:
In relatie tot standaard 3 (Resultaten): de VU dient aan te tonen dat als onderdeel van de
planning en control cyclus alle opleidingen een curriculumevaluatie hebben uitgevoerd.
Daarnaast moet de midterm review uitgevoerd zijn voor die opleidingen waarvan de midterm
valt in de periode waarin de voorwaarden gerealiseerd moeten worden (halverwege de
looptijd van de accreditatie).
In relatie tot standaard 4 (Verbetermaatregelen): de VU dient aan te tonen dat
risicosignalering een duidelijke plek heeft gekregen in het Handboek onderwijskwaliteit, in
1 Zij is inmiddels afgestudeerd in die opleiding.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 6
het onderwijsbeleid en in de onderwijspraktijk. De indicaties voor risico’s zijn duidelijk
geformuleerd. De wijze waarop deze worden gerapporteerd ligt vast. Daarnaast wordt
concreet aangegeven wat de werkwijze is bij gesignaleerde risico’s, wie verantwoordelijk is
en op welke wijze wordt bewaakt dat gesignaleerde risico’s worden weggenomen. Tevens
moet aantoonbaar gevolg gegeven zijn aan de resultaten van de midterm reviews en
curriculumevaluaties.
In relatie tot standaard 5 (Organisatie- en beslisstructuur): de VU dient een vastgestelde en
geïmplementeerde beschrijving van de organisatie- en beslissingsstructuur te geven, met
een reflectie op het bereiken van de doelen die daarmee worden beoogd; die structuur moet
ook instellingsbreed zijn ingevoerd.
De NVAO stelde daarbij in het vooruitzicht dat een auditcommissie zal nagaan of deze
voorwaarden zijn gerealiseerd en dat deze beoordeling in het voorjaar van 2016 zal
plaatsvinden.
In overleg met de betrokken procescoördinator (die in deze namens de auditcommissie optrad)
zijn in de loop van de maanden december 2015 en januari 2016 de documenten aangewezen,
die aan de commissie ter bestudering zouden worden aangeboden. Een overzicht van deze
documenten, die door de instelling ter raadpleging beschikbaar zijn gesteld, is weergegeven in
Bijlage 3.
Op 19 april 2016 heeft de commissie een bezoek gebracht aan de Vrije Universiteit
Amsterdam.
Tijdens dit bezoek heeft de commissie gesprekken gevoerd met (vertegenwoordigers van) het
CvB, de (interne) auditcommissie, decanen, het overleg portefeuillehouders onderwijs (OPO)
en studenten betrokken bij medezeggenschap en opleidingscommissies. Ook zijn direct
betrokkenen bij de kwaliteitszorg gehoord, onder wie: leden van de Stuurgroep
Onderwijskwaliteit (STOK), functionarissen betrokken bij de organisatie en uitvoering van
midterm reviews (panelleden, docenten en medewerkers kwaliteitszorg) en leden van
opleidingscommissies (in het bijzonder van opleidingen waar de midterm review werd
uitgevoerd). Ook is gesproken met een vertegenwoordiger van de Raad van Toezicht.
Het programma en de samenstelling van de groepen gesprekspartners zijn opgenomen in
Bijlage 2.
Na afloop van de gespreksronden op 19 april 2016 heeft de commissie, na ampel intern
beraad, haar standpunt bepaald naar aanleiding van het door haar verrichte onderzoek naar de
vraag of de instelling heeft voldaan aan de door de NVAO geformuleerde voorwaarden voor
een overall positief besluit instellingstoets kwaliteitszorg.
Aansluitend aan het commissieberaad heeft de voorzitter verslag gedaan van de bevindingen
van de commissie aan de gesprekspartners en andere belangstellenden binnen de Vrije
Universiteit Amsterdam.
Een door de secretaris opgemaakt concept van het Aanvullend Adviesrapport is, na verwerking
van daarop door commissieleden gegeven commentaar, door de commissie goedgekeurd op
19 mei 2016 en voor beoordeling op feitelijke correctheid naar de Vrije Universiteit Amsterdam
gestuurd. Na verwerking van een gering aantal correcties van feitelijke aard, heeft de
auditcommissie het rapport op 26 mei definitief vastgesteld.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 7
2.3 Opbouw van het adviesrapport
In hoofdstuk 3 geeft de auditcommissie antwoord op de vraag of en in hoeverre de Vrije
Universiteit Amsterdam voldoet aan de drie door de NVAO gestelde voorwaarden voor een
positief besluit instellingstoets kwaliteitszorg. Bij ieder van de drie voorwaarden, en de
onderscheiden onderdelen waaruit deze bestaan, zijn de bevindingen en de overwegingen van
de commissie gepresenteerd.
Aanvullend bevat het rapport vier bijlagen met informatie over: (1) de samenstelling van de
commissie, (2) het programma van het locatiebezoek, (3) een overzicht van bestudeerde
documenten en (4) een lijst van afkortingen.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 8
3 Beoordeling van de voorwaarden
3.1 Voorwaarde 1 [gerelateerd aan standaard 3 van het Beoordelingskader ITK: Resultaten]
De instelling dient aan te tonen dat als onderdeel van de planning en control cyclus alle
opleidingen een curriculumevaluatie hebben uitgevoerd. Daarnaast moet de midterm review
uitgevoerd zijn voor die opleidingen waarvan de midterm valt in de periode waarin de
voorwaarden gerealiseerd moeten worden (halverwege de looptijd van de accreditatie).
Deze voorwaarde laat zich het best bespreken door de elementen waar ze uit bestaat eerst
afzonderlijk in kaart te brengen en van bevindingen (en evt. aanbevelingen) te voorzien om
daaraan, in afsluitende zin, een integrale conclusie te verbinden.
In de voorwaarde liggen drie elementen besloten die bespreking en beoordeling behoeven
namelijk:
a. zijn voor alle opleidingen curriculumevaluaties uitgevoerd?
b. zijn voor alle in aanmerking komende opleidingen midterm reviews uitgevoerd? en
c. vond een en ander plaats als onderdeel van de planning en control cyclus?
Ad a. Zijn voor alle opleidingen curriculumevaluaties uitgevoerd?
De commissie heeft uit de Rapportage Voorwaarden ITK VU2, de daarbij gevoegde bijlagen en
de stukken die de instelling bij gelegenheid van het locatiebezoek nog ter inzage heeft
gegeven, éénduidig kunnen opmaken dat voor al haar opleidingen curriculumevaluaties
hebben plaatsgevonden met uitzondering van één, te weten de bacheloropleiding
Tandheelkunde.
Dat voor deze laatste opleiding - op het moment van het locatiebezoek - nog geen
curriculumevaluatie had plaats gevonden, vindt zijn oorzaak in een technisch probleem met het
bestaande format van de vragenlijst. Daarin wordt namelijk geen of onvoldoende onderscheid
gemaakt tussen het theoretische en klinische onderwijs en behoefde daarom eerst de nodige
aanpassing om voor de opleiding bruikbaar te kunnen zijn. In de loop van dit jaar zal de
verlangde curriculumevaluatie alsnog zijn beslag krijgen, zo is door de instelling uitdrukkelijk
toegezegd.
Bij de implementatie van de onderhavige voorwaarde is de instelling voor de invulling van het
begrip “curriculumevaluatie’ - in overleg met de NVAO - uitgegaan van de volgende
omschrijving: ‘bevraging van studenten na hun afstuderen, schriftelijk of mondeling, over de
kwaliteit van het gevolgde onderwijs in de door hen afgeronde opleiding’.
Opleidingen waren vrij in de keuze van de vorm van de curriculumevaluatie. De meeste hebben
gebruik gemaakt van de digitale vragenlijst, die in juni 2015 gereed is gekomen. Maar in
sommige faculteiten is nog voor de papieren vorm gekozen. In een beperkt aantal gevallen is
gekozen voor een mondelinge vorm van bevragen, individueel of in panel-verband. In een
enkel geval werd de mondelinge bevraging gecombineerd met een schriftelijk traject. Zo is bij
de masteropleiding Geneeskunde voor de curriculumevaluatie in 2015 gekozen voor
individuele exitgesprekken, maar wel aan de hand van een tevoren ingevulde vragenlijst.
2 Hierna kortweg aan te duiden als Rapportage.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 9
De commissie heeft er alle vertrouwen in dat de instelling haar toezegging gestand zal doen
om ook de curriculumevaluatie van de bachelor Tandheelkunde af te ronden.
Aan deelelement a. van voorwaarde 1 heeft de instelling aldus naar het oordeel van de
commissie naar tevredenheid voldaan.
Als punt van aandacht merkt de commissie in dit verband nog wel de lage respons aan die met
de evaluaties werd bereikt. Ook de instelling onderkent dit probleem in haar Rapportage, maar
wijt dit voor de gehouden evaluaties voor de verslaglegging over het studiejaar 2014/2015 aan
het feit dat de digitale vragenlijst die daarvoor werd gebruikt in juni 2015 gereed gekomen was
en alleen studenten die in de periode juni 2015 tot november 20153 waren afgestudeerd
meegenomen zijn in de verslaglegging van het cohort 2014/2015. Voor het volgend jaar
verwacht de instelling een hogere respons als alle afgestudeerden van het betreffende cohort
een uitnodiging zullen hebben gekregen.
De commissie is van oordeel dat er voor dit standpunt van de instelling wel wat te zeggen valt,
maar beveelt wel aan om de respons als punt van aandacht goed op te volgen en te
bevorderen dat de aanbevolen responspercentages - gerelateerd aan het aantal
aangeschreven cursisten/afgestudeerden - worden behaald, zoals die in het Handboek
Onderwijskwaliteit (hoofdstuk 3, par. 4.5.4) worden aangehouden.
Ad b. Zijn voor alle in aanmerking komende opleidingen midterm reviews uitgevoerd?
De instelling is, na het bekend worden van het positieve besluit ITK onder voorwaarden,
voortvarend te werk gegaan met het uitwerken en inrichten van de uit te voeren midterm
reviews. In het najaar van 2014 nog werd door het CvB de werkwijze vastgesteld waarlangs die
reviews dienden plaats te vinden, door verankering daarvan in de ‘Opzet midterm reviews’.
Gelijktijdig met het uitwerken van de methode voor het uitvoeren van de midterm reviews werd
een planning gemaakt, waarin - gerekend vanaf de zomer van 2014 - alle opleidingen waren
opgenomen die zich halverwege de accreditatieperiode bevonden. Die planning is daarna in de
periode van september 2014 tot en met september 2015 en volgens het daarvoor, per
opleiding, vastgestelde tijdspad uitgevoerd.
Omdat in enkele faculteiten de traditie van midterm reviews al bestond en opleidingen daarvan
hun eigen midterm review al hadden ingepland, heeft het CvB er - bij wijze van uitzondering - in
bewilligd dat die opleidingen de reviews volgens hun eigen aanpak zouden uitvoeren.
Tot nu toe hebben 39 opleidingen een midterm review ondergaan. De komende midterm
reviews worden verder volgens de planning uitgevoerd, zodra de opleiding halverwege de
accreditatietermijn zit.
De commissie stelt vast dat de instelling met de uitgevoerde planning en met wat er aan
midterm reviews nog in de planning staat voldoet aan de ter zake in het positieve besluit ITK
gestelde voorwaarde.
De commissie heeft ook kunnen vaststellen dat de midterm review als instrument van
kwaliteitszorg goed wordt geaccepteerd en voldoende kritische reflectie oplevert. Alle
betrokkenen, die de commissie gesproken heeft, waren positief over het instrument en merkten
het aan als een krachtig middel tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de
organisatie daarvan.
Leden van opleidingscommissies spraken hun waardering voor het instrument van de midterm
review uit, in die zin dat zij zich daardoor erkend wisten in hun functioneren als adviesinstantie
voor de inrichting van het in de opleiding verzorgde onderwijs en de zorg voor de kwaliteit
daarvan.
3 Met het oog op de deadline voor verslaglegging in het opleidingsjaarverslag.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 10
Als punt van verbetering merkt de commissie in dit verband nog wel aan dat in rapporten niet
alleen, zoals hier en daar gebeurt, wordt volstaan met de constatering van kritische punten,
maar dat daaraan dan ook voorstellen tot verbetering worden verbonden.
Ad c. Vond één en ander plaats als onderdeel van de planning en control cyclus?
De voorwaarden en eisen waaraan curriculumvaluaties dienen te voldoen zijn goed verwoord in
het Handboek Onderwijskwaliteit (Hfst. 3). Datzelfde geldt voor de inzet, expertise en
onafhankelijkheid van de instantie die binnen de VU belast is met deze evaluaties, te weten de
afdeling Onderwijs en Kwaliteitszorg (OKZ) van de dienst Student- en Onderwijszaken. Verder
voorziet het Handboek in instructies en garanties met betrekking tot de verslaglegging van
(curriculum)evaluaties en de openbaarheid van de resultaten daarvan.
Het Handboek verplicht faculteiten tot het opstellen van een evaluatieplan. Zij dienen daarin
aan te geven welke studieonderdelen van een opleiding in achtereenvolgende studiejaren
geëvalueerd zullen worden, als ook wanneer en met welke frequentie curriculumevaluaties
zullen plaatsvinden. Voor onderdelen van een opleiding geldt als vuistregel dat die minstens
twee maal in de zes jaar worden geëvalueerd. In het plan wordt tevens bepaald welke
streefdoelen en beoordelingscriteria bij curriculumevaluaties zullen worden gehanteerd.
Het format van het opleidingsjaarverslag en -plan4 vraagt aan opleidingen te reflecteren op de
uitkomsten van evaluaties en mogelijke verbeteractiviteiten te formuleren. Aldus wordt beoogd
te borgen dat de uitkomsten van (o.a.) curriculumevaluaties worden opgenomen in de reguliere
planning & control cyclus.
De opleidingsjaarverslagen vormen op hun beurt namelijk weer één van de bronnen waaruit
het facultair onderwijsjaarverslag wordt samengesteld, zoals vereist in het format dat daarvoor
in het Handboek Onderwijskwaliteit is neergelegd. Geformuleerde verbeteractiviteiten werken
van daaruit weer door in het Facultair Meerjarenperspectief en/of het facultair Jaarplan. En de
opvolging van geformuleerde verbeteractiviteiten vormen steevast punten van aandacht en
bespreking in de portefeuille- en bestuurlijke overleggen tussen FB en CvB. Verbeterpunten die
het VU brede beleid raken worden besproken in het OPO (overleg van portefeuillehouders
onderwijs met de rector) en het bestuurlijk overleg VU (BOVU), van decanen en de voorzitter
van het CvB.
Aan de hand van documenten, die de instelling ter gelegenheid van het locatiebezoek ter
inzage had gegeven, van resp. de opleidingen Filosofie, Politicologie en Geneeskunde heeft de
commissie kunnen vaststellen dat curriculumevaluaties integraal onderdeel vormen van de
planning en control cyclus; en verantwoording en opvolging krijgen in documenten en
overleggen die een beslissende functie vervullen in het proces van kwaliteitszorg voor het
onderwijs.
Uit de gesprekken die de commissie met betrokkenen bij de kwaliteitszorg uit alle lagen van de
instelling en uit de onderscheiden faculteiten heeft gevoerd is haar gebleken dat dit beeld zich
niet beperkt tot even genoemde opleidingen (en betrokken faculteiten) maar vrij algemeen is.
Concluderend stelt de commissie dan ook vast dat curriculumevaluaties onderdeel vormen van
de reguliere P&C cyclus voor de kwaliteit van het onderwijs aan de VU.
4 Het opleidingsjaarplan is niet een afzonderlijk document, maar maakt deel uit van het
opleidingsjaarverslag. De aandachtspunten voor verbetering, die in het opleidingsjaarverslag worden
verwoord in concrete maatregelen voor het volgend jaar vormen feitelijke het opleidingsjaarplan voor
dat jaar.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 11
Voor de midterm reviews komt de commissie tot vergelijkbare conclusies als bij de
curriculumevaluaties.
Met de eisen die gesteld worden aan de samenstelling van een reviewpanel [te weten VU-
externe peers, aangevuld met een opleidingsdirecteur en een student-lid (beiden uit een
andere faculteit) en een beleidsmedewerker Onderwijs en Kwaliteitszorg als secretaris] wordt
bereikt dat het panel over de deskundigheid, expertise en onafhankelijkheid beschikt die nodig
zijn om tot een voldoende kritische, ter zake kundige en kwaliteitsgerichte beoordeling van een
opleiding te komen in het kader van interne midterm reviews.
De procedure volgens welke een midterm review plaats vindt is helder beschreven5 en voorziet
in een doordachte verdeling van taken, verantwoordelijkheden en activiteiten waarlangs het
reviewproces invulling krijgt en wordt uitgevoerd.
De formele verankering van de midterm review in de reguliere P&C cyclus is vergelijkbaar met
die van de curriculumevaluatie. De opleidingsdirecteur bespreekt de uitkomsten van de
midterm review met alle betrokkenen in de opleiding en verwerkt deze met eventuele
bijbehorende verbeterpunten in het daaropvolgende opleidingsjaarverslag en -plan. De reactie
van het faculteitsbestuur op die uitkomsten en verbeterpunten is vervolgens voorwerp van
bespreking in het eerstvolgende portefeuillehouderoverleg (PO)6 of bestuurlijk overleg (BO)
7 op
centraal niveau.
Als daartoe aanleiding bestaat kan eerder actie worden verlangd, bijvoorbeeld in de vorm van
een plan van aanpak.
Het sluitstuk van de midterm review bestaat daaruit dat het Faculteitsbestuur, als formele
opdrachtgever, verantwoordelijk is voor de opvolging van de verbeterpunten, hetzij via de
reguliere P&C cyclus van de faculteit, hetzij via een apart plan van aanpak.
De midterm review wordt door de meeste betrokkenen ervaren als een krachtig instrument van
kwaliteitszorg, waarbij het accent niet zozeer op controle als wel op verbetering ligt. Dat laatste
draagt er in belangrijke mate toe bij dat direct betrokkenen eerlijk en open durven te zijn over
kritische punten en ontvankelijk zijn voor suggesties ter verbetering.
De rapporten van uitgevoerde midterm reviews zijn naar het idee van de commissie helder en
goed bruikbaar om de kwaliteit van het onderwijs vast te stellen en eventuele
verbetermaatregelen te nemen.
Studenten hebben in het gesprek met de auditcommissie veel concrete voorbeelden gegeven
van de wijze waarop uitkomsten van de midterm review hebben geresulteerd in verbeteringen.
Docenten hebben met voorbeelden aanschouwelijk gemaakt dat de midterm review voor de
opleidingen werkt als een goede spiegel waarmee - in een open proces en met eerlijke
waarneming - concrete aanpassingen konden worden gerealiseerd. Docenten hadden met
genoegen geconstateerd dat de externe peers vaak meer waardering hadden voor de opleiding
dan zij hadden vermoed.
Leden van opleidingscommissies toonden zich tevreden met de opvolging die gegeven was
aan de door hen geformuleerde verbetermaatregelen.
Al met al heeft de commissie kunnen vaststellen dat de midterm review inderdaad integraal
deel uitmaakt van het cyclisch proces van planning en controle en ervaren wordt als een
5 In het document Versterkte Kwaliteitszorg, Opzet midterm reviews, dienst SOZ, VU 1 september 2015
6 Tussen rector, decaan en portefeuillehouders onderwijs en onderzoek (en directeur bedrijfsvoering) van
de desbetreffende faculteit 7 Tussen CvB, en faculteitsbestuur of CvB en het managementteam van een dienst (de instelling kent 8
diensten).
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 12
instrument met meerwaarde, naast en bovenop het instrumentarium dat de instelling al kende
voor het bewaken en verbeteren van de onderwijskwaliteit.
De commissie beveelt in dit verband nog wel enige ‘finetuning’ aan in de bewoording van het
oordeel dat verbonden wordt aan de uitkomsten van de midterm review bij de verschillende
standaarden van het beoordelingskader. Gebruikelijk is nu om daarvoor de oordelen ’voldoet’,
‘voldoet ten dele’ en ‘voldoet niet’ te gebruiken, maar die judicia passen meer bij een (externe)
‘controle’, minder bij een instrument waarmee in hoofdzaak verbetering wordt beoogd. Beter
ware het naar het idee van de commissie de bevindingen van de midterm review in de sleutel
te zetten van een risicotaxatie, met een handreiking voor verbetering.
De commissie onderschrijft verder van harte het door de instelling zelf al uitgesproken idee om
het instrument ‘passend’ te maken voor alle opleidingen en juicht toe dat de instelling - bij de
doorontwikkeling van de midterm review richting maatwerk per opleiding - zowel het KnowVU
als de Stuurgroep onderwijskwaliteit (STOK) nauw wil gaan betrekken.
Een aanbeveling die hierbij aansluit betreft de bewaking van de opvolging van de uitkomsten
van midterm reviews. De commissie is van oordeel dat hiervoor in het stelsel van kwaliteitszorg
een explicietere (formele) rol voor de STOK ware in te ruimen. Het gaat er dan met name om
het proces van midterm review te monitoren op de punten van voortgang en implementatie.
KnowVU en STOK verdienen overigens een compliment voor de voortrekkersrol die zij, in het
bijzonder de afgelopen twee jaar, hebben gespeeld bij de cultuuromslag die zich onmiskenbaar
binnen de instelling heeft voorgedaan in het proces van kwaliteitszorg - van een vorm van
controle en administratieve rompslomp naar uitdaging om ambities waar te maken.
Conclusie
Haar bevindingen bij deze voorwaarde overziend komt de commissie tot de slotsom dat de
instelling aan deze voorwaarde voldoet.
3.2 Voorwaarde 2 [gerelateerd aan standaard van het Beoordelingskader ITK:
Verbeterbeleid]
De instelling dient aan te tonen dat risicosignalering een duidelijke plek heeft gekregen in het
Handboek onderwijskwaliteit, in het onderwijsbeleid en in de onderwijspraktijk. De indicaties
voor risico’s zijn duidelijk geformuleerd. De wijze waarop deze worden gerapporteerd ligt vast.
Daarnaast wordt concreet aangegeven wat de werkwijze is bij gesignaleerde risico’s, wie
verantwoordelijk is en op welke wijze wordt bewaakt dat gesignaleerde risico’s worden
weggenomen. Tevens moet aantoonbaar gevolg gegeven zijn aan de resultaten van de
midterm reviews en curriculumevaluaties.
Ook deze voorwaarde wil de commissie bespreken aan de hand van een aantal onderdelen te
weten:
a. Hoe werkt risicosignalering op papier en in de praktijk?
b. Ligt de wijze van rapportage vast?
c. Wordt aantoonbaar opvolging gegeven aan risicosignalering, midterm reviews en
curriculumevaluaties?
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 13
Ad a. Hoe werkt risicosignalering op papier en in de praktijk?
De auditcommissie heeft kunnen vaststellen dat risicosignalering zowel op papier, in beleid als
in de onderwijspraktijk een duidelijke plek heeft gekregen. Zij baseert dat oordeel onder meer
op de volgende feiten en constateringen.
Na eerst een aantal jaren achtereen incidentele instellingsbrede risicoanalyses te hebben
gehouden, besloot de instelling in 2014 - mede op advies van de Raad van Toezicht - om het
risicomanagement een meer structurele plaats te geven in de P&C cyclus, door het
daaromtrent te voeren beleid vast te leggen in een document: Risicomanagement VU8.
Als belangrijkste uitgangspunten van dat beleid worden daarin geformuleerd: (i) het scheppen
van een cultuur van verantwoordelijkheid nemen, onderling vertrouwen en elkaar aanspreken,
(ii) het afstemmen van risicosignalering op strategische doelen, zoals onder meer verwoord in
het instellingsplan en (iii) het bespreken van risico’s in relatie tot prestaties en beheersing als
een vast onderdeel van periodiek bestuurlijk overleg.
In september 2015 is aanvullend beleid vastgesteld voor risicomanagement dat zich specifiek
richt op de kwaliteit van het onderwijs, verwoord in het document Risicomanagement
Onderwijs.9 Het daarin geformuleerde beleid is gebaseerd op de NVAO-standaarden voor de
beoordeling van opleidingen en beschrijft per standaard; (i) wat de mogelijke risico’s zijn, (ii)
wat de indicatoren zijn dat een risico zich kan voordoen, (iii) wat de werkwijze is als een risico
zich daadwerkelijk voordoet, (iv) wie verantwoordelijk is voor de aanpak van de risico’s en (v)
hoe en door wie bewaakt wordt dat de kans en impact van deze risico’s worden verminderd.
Het document is als een ‘levend’ document opgenomen in het Handboek Onderwijskwaliteit.10
Met ‘levend’ document is bedoeld aan te geven dat het beleidsdocument niet als afgerond dient
te worden beschouwd, maar als een werk in uitvoering waaraan nog de nodige input aan zal
worden toegevoegd, gebaseerd met name op best practices in faculteiten en opleidingen.
Uit de interne audit van het najaar van 2015 blijkt dat alle faculteiten en alle opleidingen jaarlijks
een risicoanalyse uitvoeren. Bij zowel faculteiten als opleidingen maakt de risicoanalyse
onderdeel uit van hun jaarplan. De commisise heeft in alle recente jaarplannen van faculteiten
en opleidingen die haar onder ogen zijn gekomen risicoparagrafen aangetroffen, ingericht
conform het format van het document Risicomanagement Onderwijs.
Ad b. Ligt wijze van rapportage en de procedure voor opvolging van risicosignalering vast?
De commissie heeft kunnen vaststellen dat de rapportage met betrekking tot de
risicosignalering en de wijze van opvolging genoegzaam vast liggen. Onderscheiden naar
opleidings- facultair en instellingsniveau is een en ander als volgt geregeld:
Opleidingsniveau: in de formats voor het opleidingsjaarverslag is per standaard ruimte
opgenomen waarin gevraagd wordt eventuele risico’s te beschrijven en de genomen c.q. te
nemen maatregelen te benoemen. Dit kan door middel van een SWOT-analyse. De
opleidingsdirecteur bespreekt het opleidingsjaarverslag, desgewenst inclusief de SWOT-
analyse met de portefeuillehouder onderwijs. Daarnaast wordt tijdens de midterm review van
de opleiding uitdrukkelijk stil gestaan bij de SWOT, bij de risico’s die de opleiding kan en wil
lopen en bij de maatregelen die de opleiding met het oog daarop kan nemen.
8 VU 3 maart 2014, met als subtitel: Wie zijn risico’s niet kent, heeft geen keuze.
9 M. Karssen, VU Amsterdam 11-09-2015
10 Als bijlage bij Hoofdstuk 5, Kwaliteitszorg
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 14
Facultair niveau: In de risicoparagraaf van het onderwijsjaarverslag en het jaarplan wordt
aandacht besteed aan mogelijke risico’s voor het facultaire onderwijs en mogelijke
maatregelen. Het faculteitsbestuur bespreekt het onderwijsjaarverslag met de rector in het
portefeuillehouderoverleg (PO) en het jaarplan met het CvB in het bestuurlijk overleg (BO). In
de driejaarlijkse interne audits van de VU wordt tevens aandacht geschonken aan risico’s voor
het facultaire onderwijs.
Instellingsniveau: in het VU-brede jaarplan (kadernota) en het VU-brede jaarverslag wordt
aandacht besteed aan risicosignalering in het algemeen en voor onderwijs meer specifiek. Het
CvB bespreekt jaarplan en jaarverslag met de Raad van Toezicht.
Ad c. Wordt aantoonbaar opvolging gegeven aan risicosignalering [midterm reviews en
curririculumevaluaties]?
Voor midterm rviews en curriculumevaluaties kwam het feitelijk gevolg geven daaraan al bij
voorwaarde 1 (onder Ad a. en b.) ter sprake. Daar zij hier gemakshalve naar verwezen.
Die risicoparagrafen zijn naar het oordeel van de commissie nog wat aan de summiere en
voorzichtige kant. Niet altijd is daaruit ook kenbaar wie verantwoordelijk is voor het nemen van
maatregelen en wie belast is met de bewaking van de opvolging.
De commissie wijt dit aan de betrekkelijke nieuwigheid van het instrumentarium. Niet voor niets
is aan het document Risicomanagement Onderwijs de status van ‘levend’ document
toegekend, het ontbreekt namelijk nog goeddeels aan ervaringen om nu al van een echte
opvolgingspraktijk te kunnen spreken.
De instelling zegt er wel werk van te zullen maken dat best practices in faculteiten en
opleidingen zoveel mogelijk zullen worden uitgewisseld. De commissie heeft er alle vertrouwen
in dat de instelling haar toezegging gestand zal doen.
De betrekkelijke onbekendheid met het instrumentarium van de risicosignalering zal, naar het
oordeel van de commissie, ook als verklaring kunnen dienen voor het feit dat van de aanvragen
voor accreditatie van bestaande opleidingen van de instelling voor het jaar 2015 nog een aantal
is geresulteerd in een verlenging met herstelperiode en één aanvraag voor een toets nieuwe
opleiding in een voldoende onder voorwaarden. In vrijwel al die gevallen was die uitkomst niet
echt voorzien, ondanks het bestaan (zij het dan nog in aanzet) van het
risicosignaleringssysteem. De voorspelbaarheid daarvan zou naar het idee van de commissie
in dat opzicht wel beter hebben gekund. De instelling doet er in ieder geval goed aan
nauwlettend in de gaten te houden dat met het instrumentarium ook de mate van
voorspelbaarheid wordt bereikt die daarvan mag worden verwacht, in het bijzonder waar het de
(her)accreditatie van opleidingen betreft.
In het document Risicomamagement Onderwijs en de risicokaarten die door de verschillende
faculteiten worden gehanteerd miste de commissie het risico van het bestaan of ontstaan van
een verkeerd beeld of imago van een opleiding, met name in het relevante werk- en
beroepenveld.
Het is de commissie tijdens verschillende gesprekken die zij bij het locatiebezoek heeft gevoerd
gebleken dat de ervaring bij verschillende opleidingen is dat sprake is van een reputatie die niet
altijd spoort met de eigen verwachtingen ter zake. Soms in positieve zin voor een opleiding,
maar soms ook in negatieve zin. De commisie vindt dat de instelling in dit opzicht wel wat meer
aan reputatiemanagement zou mogen doen, en aan signalering van risico’s bij mogelijke
scheefgroei.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 15
Conclusie
Haar bevindingen bij deze voorwaarde overziend komt de commissie tot de slotsom dat de
instelling aan deze voorwaarde voldoet.
3.3 Voorwaarde 3 [gerelateerd aan standaard 5 van het Beoordelingskader ITK: Organisatie-
en beslissingsstructuur]
De instelling dient een vastgestelde en geïmplementeerde beschrijving van de organisatie- en
beslissingsstructuur te geven, met een reflectie op het bereiken van de doelen die daarmee
worden beoogd; die structuur moet ook instellingsbreed zijn ingevoerd.
Besturingsmodel
Bij haar bezoek aan de instelling in 2014 trof de commissie een bestuurlijke organisatie aan die
nog in transitie was. Er was toen wel sprake van een vastgesteld besturingsmodel, maar er lag
ook een voorstel om dat model aan te passen. Daarbij ging het er om het (destijds) bestaande
model van collegiaal faculteitsbestuur te vervangen door de éénhoofdige leiding van de
decaan.
Verder was er een aantal uitgangspunten geformuleerd die ervoor moesten zorgen dat er meer
eenvormigheid zou ontstaan in de inrichting van de bestuursorganisatie tussen faculteiten,
maar deze waren nog niet geheel geïmplementeerd. Daarbij ging het onder andere om het
uitgangspunt dat de rang die een portefeuillehouder (onderwijs of onderzoek) dient te bezitten
die van hoogleraar is en de rang van een opleidingsdirecteur bij voorkeur die van hoogleraar is,
maar tenminste die van UHD.
De beoogde (maar nog niet geimplementeerde) wijzigingen waren voor de commissie toen
aanleiding om te concluderen dat de organisatie- en beslissingsstructuur van de VU nog niet
voldeed aan de standaard die daarvoor in het NVAO Beoordelingskader wordt geformuleerd.
Het organisatiemodel zou eerst definitief dienen te worden vastgesteld en weerstanden op
onderdelen in de organisatie nog te worden overwonnen, alvorens te kunnen beoordelen of de
organisatiestructuur voldoende effectief is.
De commissie beval de instelling aan daarbij prudent te werk te gaan door te streven naar
zoveel mogelijk draagvlak voor de door te voeren veranderingen, een en ander vanuit het
gezamenlijk besef dat onderwijskwaliteit hoog op de agenda moet staan binnen de VU.
De instelling heeft daarop, in afstemming met de medezeggenschap, definitieve keuzes
gemaakt, waarvoor universitair breed het grootste draagvlak bleek te bestaan.
Besloten werd daarbij om vast te houden aan een (collegiaal) faculteitsbestuur, met een
integraal eindverantwoordelijke decaan, omdat het toch vrij algemeen als bezwaarlijk werd
ervaren dat er een concentratie van taken en bevoegdheden bij één persoon zou plaatsvinden,
als gekozen zou worden voor het model van éénhoofdige leiding bij een decaan, ondersteund
door een managementteam.
In het (nieuwe) model bestaat het faculteitsbestuur uit tenminste drie en ten hoogste vier leden.
Het bestuur omvat een portefeuillehouder onderwijs, een portefeuillehouder onderzoek en een
directeur bedrijfsvoering. De decaan, die ex lege lid is van het bestuur, kan besluiten de
portefeuille onderzoek zelf te beheren. De directeur bedrijfsvoering wordt door het CvB, na
advies van de decaan, benoemd, geschorst en ontslagen. Andere leden van het
faculteitsbestuur dan de decaan en de directeur bedrijfsvoering worden door het CvB
benoemd, geschorst en ontslagen op voorstel van de decaan, na overleg met de overige leden
van het faculteitsbestuur.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 16
Een student van de betreffende faculteit wordt, in de functie van student-assessor, in de
gelegenheid gesteld de vergaderingen van het faculteitsbestuur bij te wonen. In deze
vergaderingen heeft de student-assessor een adviserende stem.
Het nieuwe besturingsmodel is uiteindelijk in juni 2015 definitief vastgesteld. Het deel van het
besturingsmodel waarbij specifiek aan de onderwijsorganisatie nadere invulling en uitwerking
wordt gegeven is gepubliceerd als hoofdstuk 1 van het Handboek Onderwijskwaliteit.
Uit de resultaten van de vierde interne audit is gebleken dat het nieuwe besturingsmodel, al
voor de definitieve de vaststelling, in gang is gezet en nagenoeg over de hele linie is ingevoerd,
met enkele uitzonderingen. In het najaar van 2015 heeft het CvB de nog bestaande afwijkingen
van het besturingsmodel geïnventariseerd. Daaruit bleek dat vrijwel alle portefeuillehouders
inmiddels ook hoogleraar waren en het merendeel van de opleidingsdirecteuren hoogleraar of
tenminste UHD. Voor de toen nog bestaande uitzonderingen heeft het CvB met de betrokken
faculteitsbesturen afspraken gemaakt over een overgangsregeling.
Uit de gemaakte afspraken heeft de commissie kunnen opmaken dat in de loop van 2017 op
één alle overgangsregelingen zullen aflopen en dat het besturingsmodel dan volledig zal zijn
ingevoerd.
De commissie heeft na de gesprekken die met alle betrokkenen zijn gevoerd de indruk dat het
bestuursmodel, waarvoor uiteindelijk gekozen is, voor eenieder duidelijk is waar het gaat om
hoe taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn verdeeld en langs welke lijnen de
besluitvorming plaatsvindt in de verschillende gremia.
De commissie heeft ook een positieve indruk gekregen van de ervaringen die met het model
inmiddels zijn opgedaan en geconstateerd dat er een organisatiecultuur groeiende is waarin
met respect voor elkaars positie zoveel mogelijk gezamenlijk verantwoordelijkheid wordt
genomen voor de taken waarvoor de instelling (organisatie) zich op de onderscheiden niveaus
geplaatst weet.
Die cultuur draagt ertoe bij dat de besluitvorming allengs slagvaardiger wordt en kan rekenen
op voldoende draagvlak.
De commissie stelt vast dat in alle faculteiten het model van collegiale besluitvorming goed
aanslaat. Decaan, portefeuillehouders en directeur bedrijfsvoering stemmen in de regel als
team zaken op de onderscheiden beleidsonderdelen met elkaar af, waardoor zij als bestuur
integraal verantwoordelijkheid dragen voor de uitkomsten van besluitvorming ter zake. Maar de
decaan houdt de eindverantwoordelijkheid voor het functioneren van de faculteit. In de praktijk
heeft de decaan dan ook vaak een doorslaggevende stem en dat wordt in de regel ook als iets
vanzelfsprekends ervaren. Tijdens gesprekken die de commissie heeft gevoerd bij gelegenheid
van het locatiebezoek zijn daar verschillende voorbeelden van gegeven. Het bestuursmodel
blijkt op dit punt in de praktijk bijzonder harmonieus uit te werken, hetgeen bijdraagt aan
effectieve besluitvorming.
Conclusie
Met dat al meent de commissie dat de instelling voldoet aan de eisen die met de onderhavige
voorwaarde werden gesteld aan de organisatie- en beslissingstructuur die een instelling
conform standaard 5 van het NVAO Beoordelingskader dient te bezitten om ‘in control’ te
kunnen zijn van haar kwaliteitszorg. .
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 17
3.4 Van papier naar cultuur: zit de zorg voor kwaliteit ook ‘in de hoofden’?
De commissie heeft zich afgevraagd of één en ander nu ook betekent dat binnen de VU sprake
is van een (zich ontwikkelende) kwaliteitscultuur, of dat sprake is van een tijdsbeeld dat zich
vooral laat verklaren uit het feit dat de instelling zich twee jaar gefocust heeft op het behalen
van een positief resultaat voor de ITK.
De commissie heeft reden om aan te nemen dat wel degelijk sprake is van een zich
ontwikkelende kwaliteitscultuur.
Ook buiten de strikte kaders van de geformuleerde voorwaarden heeft de commissie een
aantal zaken waargenomen die erop duiden dat er meer aan de hand is dan alleen goed voor
de dag willen komen voor een gunstig ITK-resultaat.
De commissie volstaat met een puntsgewijze opsomming daarvan:
– De commissie was aangenaam verrast door de grote mate van kritische zelfreflectie die uit
de aangeleverde documenten en uit de gevoerde gesprekken viel af te leiden. In een paar
gevallen waren zelfs bewust kritischere (negatievere) stukken aangeleverd dan wat er aan
doorsnee (en positieve) rapportage voorhanden is.
– Binnen institutionele overleggen en besluitvormingsgremia heerst een gevoel van ‘veiligheid’,
waardoor men eerlijk en open tegenover elkaar durft te staan en elkaar ook durft aan te
spreken op verantwoordelijkheid.
– Onderwijskwaliteit staat op alle niveaus van de instelling hoog op de agenda, ook buiten
formele kaders om via ‘soft controls’.
– Er zijn veel bottom-up en informele kanalen (zoals brede facultaire docentenbijeen-komsten)
om over onderwijskwaliteit te praten; daarbij is ook gelegenheid en ruimte voor het uiten van
frustraties.
– Er gebeurt veel op het gebied van scholing ter verdere professionalisering van het
personeel, om op die manier de onderwijskwaliteit te verhogen: van BKO en SKO-cursussen
tot leergangen in toetsing, risicomanagement en leiderschap. Ook hier vinden initiatieven
vaak van onderuit de organisatie gestalte. Het KnowVU- netwerk van docenten speelt daarbij
vaak een belangrijke aanjagende rol.
– Van onderop en gestimuleerd door het KnowVU-netwerk is ook een geactualiseerde versie
van de VU-onderwijsvisie tot stand gebracht, waarbij praktische invulling is gegeven aan een
aantal belangrijke thema’s die afgeleid zijn van de kernwaarden uit het VU-instellingsplan.
Dit document blijkt voor velen een bron van inspiratie te zijn en leeft instellingsbreed, zo
heeft de commissie kunnen constateren.
– Studenten voelen zich serieus genomen in het werk dat zij binnen de advies- en
inspraakgremia verrichten. Suggesties tot verbetering worden in de meeste gevallen
overgenomen en worden in voorkomende gevallen ook uitgewerkt tot concrete
verbetermaatregelen.
– De medezeggenschap zegt te ervaren dat het CvB en de faculteitsbesturen, meer dan
vroeger, openstaan voor de dialoog. College en faculteitsbesturen zijn bereid het kritische
zelfbeeld op te pakken en van daaruit ook gesprekken aan te gaan.
De commissie durft aan één en ander de conclusie te verbinden dat de kwaliteitszorg binnen
de VU niet alleen op papier staat en procedureel in orde is, maar dat kwaliteitszorg voor het
onderwijs ook echt ‘in de hoofden’ zit van betrokkenen. De commissie waardeert dit als
bijzonder positief.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 18
3.5 Tot slot
De auditcommissie wil haar rapport graag besluiten met een tweetal aanbevelingen van meer
algemene aard.
In de eerste plaats zag zij de instelling graag voortgaan op de weg die zij is ingeslagen op het
punt van kwaliteitszorg. Daartoe is van belang dat zij het ‘momentum’ weet vast te houden dat
bereikt is in de beleving van de kwaliteitszorg met het toewerken naar de ITK.
De geconcretiseerde onderwijsvisie van het KnowVu-netwerk, waarin de onderwijsvisie van de
VU nadere concretisering heeft gevonden, kan daarbij naar het idee van de commissie een
belangrijke motor vormen. De ambities die daarin worden geformuleerd voor de inrichting, de
organisatie en het volgen van het onderwijs - vanuit de thema’s: academisch burgerschap,
‘university community’ en maatschappelijke relevantie - zijn goede richtpunten voor de
toekomst, met uitdagende rollen voor zowel docenten, studenten als de organisatie.
In de tweede plaats beveelt de commissie de instelling aan in faciliterende zin ruimte te blijven
maken voor initiatieven op het gebied van onderwijsvernieuwing en -verbetering en het
honoreren van goede voorbeelden.
Vanuit het budget van de Onderwijsagenda zijn daar tot nu toe steeds prestatiemiddelen voor
beschikbaar geweest. Continuering daarvan is wenselijk, waarbij de procedures voor het
verwerven van die middelen wellicht gestroomlijnd kunnen worden via te bereiken - zo mogelijk
te kwantificeren - doelen.
In dit verband spreekt de commissie in het bijzonder nog haar waardering uit voor hetgeen de
instelling wil bereiken met het Raamwerk Onderwijsprestaties VU, door namelijk in het
loopbaanbeleid nadrukkelijker dan nu het geval is ook de prestaties op het gebied van
onderwijs mee te nemen en, naar gelang van bereikt niveau, te honoreren. Daarmee verbetert
de VU de zichtbaarheid en het loopbaanperspectief van mensen die hun loopbaan vooral
richten op het verzorgen van onderwijs in brede zin en op het waarborgen van de kwaliteit van
het onderwijs.
3.6 Eindconclusie
Alles samenvattend constateert de commissie dat de VU aan de drie gestelde voorwaarden
heeft voldaan. De commissie is van mening dat de instelling voldoende maatregelen heeft
genomen om haar kwaliteitssysteem aan te scherpen.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 19
Bijlage 1: Samenstelling van de commissie met kort CV
Voorzitter: Prof. dr. ir. J. Ritzen
Jo(zef) Ritzen, is professor in International Economics of Science, Technology and Higher
Education aan de Universiteit Maastricht, UNU-Merit/Graduate School of Governance.
Tot februari 2011 was hij voorzitter van het CvB van Universiteit Maastricht. Daarvoor (1998-
2003) vervulde hij verschillende functies bij de Wereldbank, waaronder Vice-President van het
Development Economics Department en het Human Development Network, die de instelling en
de cliëntlanden adviseert over innovatieve benaderingen voor het verbeteren van gezondheid,
onderwijs en sociale zekerheid.
Voorafgaand aan zijn aanstelling bij de Wereldbank was hij Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen van 1989 tot 1998. Gedurende deze periode heeft hij een aantal belangrijke
hervormingen doorgevoerd in het Nederlandse onderwijs. Voor zijn aanstelling als minister,
bekleedde Ritzen een aantal academische posities aan de Radboud Universiteit Nijmegen, de
Erasmus Universiteit en de University of California,Berkeley en het Robert M. LaFollette
Institute of Public Affairs aan de University of Wisconsin-Madison in de Verenigde Staten.
Ritzen behaalde een master graad in de technische natuurkunde in 1970 aan de Technische
Universiteit Delft en een PhD in de Economie in 1977 aan de Erasmus Universiteit in
Rotterdam. Zijn dissertatie over onderwijs, economische groei en inkomensverdeling verkreeg
de Winkler Prins prijs.
Studentlid: F.E.J. Boeding MA
Florine Boeding heeft in 2012 haar hbo-bachelordiploma bedrijfscommunicatie behaald aan de
Hogeschool Utrecht. Bij de start van de onderhavige ITK volgde zij de masteropleiding
Communicatie en Organisatie aan de Universiteit Utrecht. Die studie heeft zij inmiddels met
goed gevolg afgerond. Naast haar studie is zij actief bestuurslid geweest van de
Programmaraad Studentzaken, de opleidingscommissie Bedrijfscommunicatie en de
Vereniging MUST (Medezeggenschap Utrechtse Studenten). Ze heeft als student-lid sinds
2012 deelgenomen aan diverse visitatiepanels voor de NVAO.
Commissielid: Prof. dr. T. van Haaften
Ton van Haaften is neerlandicus en taalwetenschapper. Hij studeerde Nederlandse Taal- en
Letterkunde, Algemene Taalwetenschap, Logica en Taalfilosofie aan de Universiteit van
Amsterdam en Nederlands Recht aan de Open Universiteit. Hij werkte als docent en
onderzoeker aan de letterenfaculteiten van de Universiteit van Amsterdam (1976-1984), de
Vrije Universiteit te Amsterdam (1984-1986), de Universiteit van Tilburg (1986) en aan de
juridische faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam (1986-1998). Sinds november 1998
is hij als hoogleraar verbonden aan de Letterenfaculteit (thans Faculteit der
Geesteswetenschappen) van de Universiteit Leiden. Aan deze universiteit heeft hij onder
andere ook de volgende bestuurlijke functies vervuld: vice-decaan Onderwijs van de
Letterenfaculteit en lid van het faculteitsbestuur (1998-2002), decaan van de Letterenfaculteit
(2002-2005), vice-rector magnificus en lid van het CvB van de Universiteit Leiden (2005-2007)
en wetenschappelijk directeur van Leiden University Centre for Linguistic (2011-2015). Hij is
thans dean van de Honours Academy van de Universiteit Leiden en hoogleraar Taalbeheersing
van het Nederlands.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 20
Commissielid: ir. E. Schaper MBA
Erica Schaper is algemeen directeur van de FNV, Zij is voormalig algemeen directeur van
hogeschool Van Hall Larenstein. Tot 1 oktober 2013 was zij halftime voorzitter van het College
van Bestuur van RSG De Nieuwe Veste in Coevorden. Zij heeft deze aanstelling gecombineerd
met interim opdrachten en executive coaching via haar bedrijf Schaper Interim Management.
Haar opdrachten lagen vaak op het vlak van strategische herpositionering en verbetering van
performance op het gebied van onderwijskwaliteit en bedrijfsvoering. Haar opdrachtgevers
zaten onder andere in het onderwijs (onder wie de Hanzehogeschool en Hogeschool
INHolland), de consultancy en de commerciële opleidingsbranche. Naast haar interimwerk is zij
actief in een aantal raden van toezicht o.a. van Yulius (GGZ), De Kleine Prins (speciaal
onderwijs) en is zij lid van het auditteam van Sirius, een programma ter bevordering van
excellentie in het hoger onderwijs. Verder maakte zij ook nog onderdeel uit van de denktank
Excellentie in het VO.
Erica heeft haar roots in de landbouw, het landelijk gebied en de groene ruimte. Na haar
opleiding Rurale Sociologie aan de universiteit van Wageningen en een aantal functies in het
groene domein heeft zij zich toegelegd op het management van professionele organisaties.
Commissielid: Prof. dr. M. Vervenne
Marc Vervenne was van 1 augustus 2005 tot 31 juli 2009 rector van de Universiteit Leuven (KU
Leuven). Sinds 1 augustus 2009 is hij ere-rector. Hij is als gewoon hoogleraar verbonden aan
de onderzoekseenheid Bijbelwetenschap. Sinds 1989 is hij gasthoogleraar aan de Université
du Congo (Kinshasa, RDC). Door de jaren heen heeft hij op zijn vakgebied artikelen
gepubliceerd in internationale wetenschappelijke tijdschriften alsook bijdragen in boeken en
proceedings. Hij was voorzitter van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) –
Vlaanderen (2006-2007), voorzitter van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) (2007-2009)
en lid van verscheidene bestuurs- en adviesorganen. In het verlengde van zijn academisch en
bestuurlijk werk voert hij onder meer expertopdrachten uit voor de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO), de VLIR-Universitaire Ontwikkelingssamenwerking (UOS) en
de Commission universitaire pour le Développement (CUD). Op het gebied van de
samenwerking met Zuidlanden is hij bestuurder van LUMOS UZ Leuven (Leuvense
Universitaire Medische Ontwikkelingssamenwerking en Solidariteit) en voorzitter van de
Stichting Hubi & Vinciane voor Bénin. In mei 2010 heeft de Vlaamse regering hem aangesteld
als voorzitter van de Vlaamse Unesco Commissie in België. In april 2014 is hij bij ministerieel
besluit aangesteld voor een tweede mandaat als lid van de Raad van bestuur van het Koninklijk
Hoger Instituut voor Defensie.
Alle commissieleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend, die in
het bezit is van de NVAO.
De commissie werd bij haar werkzaamheden bijgestaan door mr. dr. Th. L. (Theo) Bellekom,
in functie van externe gecertificeerde secretaris en door Frank Wamelink (beleidsmedewerker
bij de NVAO) als procescoördinator.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 21
Bijlage 2: Programma van het locatiebezoek
De auditcommissie heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 19 april 2016
Locatie: Hoofdgebouw VU, Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam
Forumzaal 2, 1D 06
Programma
Na ontvangst door de rector magnificus (prof. dr. Vinod Subramaniam) en de coördinator ITK
(mevr. Floor Elsenburg MSc.) heeft de commissie het volgende programma afgewerkt:
09.00 - 09.45 uur Intern beraad commissie/ voorbereiding gesprekken
(besloten)
09.45 - 10.30 uur Gesprek College van Bestuur
- prof. mr. dr. Jaap Winter, voorzitter CvB
- prof. dr. Vinod Subramaniam, rector magnificus
- drs. Marjolein Jansen, lid CvB
- drs. Hanco Gerritse, directeur Financiën en Audit
- drs. Mareanne Karssen, programmamanager Onderwijs
- Floor Elsenburg MSc, lid Auditcommissie en coördinator Midterm reviews
10.30 - 11.15 uur Gesprek met Decanen
- prof. dr. Hans Brug, Faculteit der Geneeskunde (GNK)
- prof. dr. Albert Feilzer, Faculteit der Tandheelkunde (ACTA)
- prof. dr. Michel ter Hark, Faculteit der Geesteswetenschappen (FGW)
- prof. dr. ir. Karen Maex, Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen
(FALW)/ Faculteit der Exacte Wetenschappen (FEW)
- prof. dr. Karen van Oudenhoven - van der Zee, Faculteit der Sociale
Wetenschappen (FSW)
- prof. dr. Willem Verschoor, Faculteit der Economische
Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB)
- dr. Carolien Metselaar, Secretaris CvB
11.15 - 11.30 uur Pauze
11.30 - 12.15 uur Gesprek met Portefeuillehouders Onderwijs
- drs. Rob de Crom, FEWEB
- prof. mr. Hemme Battjes, Faculteit der Rechtsgeleerdheid (FGB)
- prof. dr. Joke van Saane, Faculteit der Godgeleerdheid (GGL)
- prof. dr. Nico van Straalen, FALW, FEW
- prof. dr. Theo van Tilburg, FSW
- drs. Erna Klein Ikkink, directeur Student- en Onderwijszaken
12.15 - 13.00 uur Lunch (besloten) **
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 22
13.00 - 13.45 uur Gesprek met studenten
- Thom van Engelenburg, masterstudent Entrepreneurship, lid
Opleidingscommissie van opleiding met midterm review
- Jessica Kofi, bachelorstudent Gezondheidswetenschappen, lid
Opleidingscommissie van opleiding met midterm review
- Bram Kragting, bachelorstudent Bewegingswetenschappen, voorzitter
Universitaire Studentenraad
- Youssra Lotfi, masterstudent Bestuurskunde, studentlid panel midterm
review Bedrijfskunde en voorzitter Facultaire Studentenraad FSW
- Denise Perik, masterstudent Psychologie, lid Opleidingscommissie van
opleiding met midterm review
- Juliette Ronteltap, masterstudent Ancient History, lid Universitaire
Studentenraad en studentlid panel midterm review Organisatieweten-
schappen
13.45 - 14.00 uur Pauze
14.00 - 14.45 uur Gesprek met betrokkenen bij kwaliteitszorg
- drs. Joyce Aalberts, lid Stuurgroep Onderwijskwaliteit (STOK)
- drs. Jikke Bekker, secretaris midterm reviews en secretaris STOK
- dr. Gerhard van de Bunt, lid STOK
- prof. dr. Jeroen Smeets, intern panellid midterm review Wijsbegeerte
- prof. dr. mr. Frans van der Wel, voorzitter STOK
- dr. Maarten Wisse, intern panellid midterm review Neurosciences
14.45 - 15.30 uur Gesprek met docenten
-dr. Françoise Companjen, voorzitter opleidingscommissie master Culture,
Organization and Management
- dr. Mariëtte Huizinga, opleidingsdirecteur Pedagogische Wetenschappen
- dr. Lothar Kuijper, opleidingsdirecteur Gezondheidswetenschappen
- Ralph Lasage, lid opleidingscommissie master Environment and
Resource Management
- dr. MariaTims, lid opleidingscommissie master Bedrijfskunde
15.30 - 17.00 uur Intern beraad commissie (besloten)
17.00 - 17.30 uur Mondelinge terugkoppeling
**Tijdens de lunch heeft de voorzitter van de commissie telefonisch contact gehad met de
voorzitter van de Kwaliteitscommissie van de Raad van Toezicht van de VU. De bevindingen
van dat gesprek heeft de voorzitter met de andere leden van de auditcommissie gedeeld ter
gelegenheid van het intern beraad, later in de middag.
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 23
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
(A) Voorafgaande aan het bezoek
De instelling heeft, voorafgaande aan het locatiebezoek, een omvangrijk dossier aan
documenten aangeleverd, ter voorbereiding van dat bezoek.
Het dossier omvatte de volgende stukken:
(i) Rapportage voorwaarden Instellingstoets Kwaliteitszorg VU, Amsterdam 10-03-2016
(ii) Bijlagen bij de Rapportage:
1. Voornemen tot besluit ITK onder voorwaarden, NVAO 07-07 2014
2. a. Onderwijsagenda VU, CvB 20-01-2015
b. Onderwijsagenda VU, CvB 08-03-2016
3. Onderwijsevaluatie, Hoofdstuk 3 Handboek Kwaliteitszorg, versie dec.2015
4. Programma, Hoofdstuk 4 Handboek Kwaliteitszorg, versie 2015
5. Versterkte Kwaliteitszorg, Opzet midterm reviews, SOZ 01-09-2015
6. Planning midterm reviews
7. Risicomanagement VU, Schinkelshoek/Roos VU maart 2014
8. Risicomanagement Onderwijs, Karssen/ Subramaniam sept. 2015
9. Kwaliteitszorg, Hoofdstuk 5 Handboek Kwaliteitszorg, versie dec. 2015
10. a. Beschrijving van het besturingsmodel van de VU, CvB juni 2015
b. Onderwijsorganisatie, Hoofdstuk 1 Handboek Kwaliteitszorg, versie 2015
11. a. (brief inzake) Overgangsregeling besturingsmodel onderwijs FGG, 05-01-2016
b. (idem) Overgangsregeling besturingsmodel onderwijs FEWEB, 05-01-2016
c. Gespreksverslag overgangsregeling besturingsmodel FEW/FALW, 20-01-2016
d. Verslag overleg rector-portefeuillehouder onderwijs FALW/FEW inzake
besturingsmodel onderwijs 07-01-2016
e. (brief inzake) Overgangsregeling besturingsmodel onderwijs FGB voor de
opleidingsdirecteur ULO en de docent HGZO 16-02-2016
f. (idem) Overgangsregeling besturingsmodel onderwijs Faculteit RCH, 05-01-2016
12. Onderwijs op Koers, Onderwijsvisie VU geconcretiseerd, KnowVU 2015
13. Rapport Monitoring VU-beleid Functiebeperking; Stand van zaken, conclusies en
aanbevelingen
(B) Ter gelegenheid van het locatiebezoek
Op verzoek van de auditcommissie is door de instelling ook ter gelegenheid van het
locatiebezoek nog een aantal stukken ter inzage gegeven. Dat gebeurde op de dag,
voorafgaande aan die van het locatiebezoek (18 april). Omdat de auditcommissie voor die dag
een voorbespreking had gepland in het hotel, dat gereserveerd was voor de overnachting,
konden de leden van de commissie nog diezelfde dag kennis nemen van de gevraagde
documenten.
Het ging daarbij om de volgende stukken:
1. Midterm Review-rapporten van de opleidingen:
Pedagogische wetenschappen (bachelor en master), 27-07-2015
Neurosciences (research), 15-09-2015
Business Administration studies: (i) MSc BA full-time, (ii) MSc BA part-time and
postgraduate en (iii) MSc Entrepreneurship, 11-04-2016
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 24
2. Voorbeelden van documenten, waaruit voor de opleidingen
Politicologie
Filosofie en
Geneeskunde
opvolging valt op te maken van resp. curriculumevaluaties, midterm reviews en
risicosignalering (in de vorm van):
a. opleidingsverslagen van de opleiding
b. facultaire onderwijsjaarverslagen
c. facultaire meerjarenperspectieven & facultaire jaarplannen, met
daarin11
opgenomen risicokaarten
3. Rapport 4e interne audit: Instellingstoets Kwaliteitszorg VU; Midterm Review, 1 maart
2016
4. Plan opvolging punten rapport 4e interne audit; brief CvB d.d. 24-02-2016 aan de
decanen van de faculteiten, portefeuillehouders Onderwijs en directeuren van
Diensten
5. Risicokaart VU 2014 [Nieuwe risicokaart is in de maak naar aanleiding van recent
gehouden risicoworkshops]
6. Organogram bestuursorganisatie VU
11
Bij Geneeskunde maakt die risicokaart deel uit van het managementcontract dat voor het VUmc is afgesloten
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 25
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
ACTA Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam
AD Associate degree
Ba/ba bachelor
BKO Basiskwalificatie Onderwijs
BOVU Bestuurlijk Overleg VU [CvB en decanen]
BO Bestuurlijk Overleg [CvB, faculteiten en diensten]
BSA Bindend Studieadvies
BSc Bachelor of Science
CvB College van Bestuur
EC European Credit point(s)
Exc Examencommissie
ITK Instellingstoets Kwaliteitszorg
FALW Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen
FEW Faculteit der Exacte Wetenschappen
FEWEB Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde
FGB Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen
FGG Faculteit der Godgeleerdheid
FGW Faculteit der Geesteswetenschappen
FSR Facultaire Studentenraad
FSW Faculteit der Sociale Wetenschappen
GV Gezamenlijke Vergadering
Hbo hoger beroepsonderwijs
HRM (dienst) Human Resource Management
IP Instellingsplan
KnowVU Kennisnetwerk Onderwijs VU
Ma/ma master
MIVU Mijn Informatie VU
MR Medezeggenschapsraad
MSc Master of Science
NSE Nationale Studentenenquête
NVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
OBP ondersteunend en beheerspersoneel
OC&W Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OKZ Onderwijs en Kwaliteitszorg
OLC Opleidingscommissie
OER Onderwijs- en Examenreglement
OPDO Overleg Portefeuillehouders en Directeuren Onderwijs
OPO Overleg Portefeuillehouders Onderwijs
OR Ondernemingsraad
PO Portefeuilleoverleg (rector, decaan en portefeuillehouder onderwijs faculteit)
PDCA Plan, Do, Check, Act (-cyclus)
RCH Faculteit der Rechtsgeleerdheid
RvT Raad van Toezicht
SKO Senior Kwalificatie Onderwijs
STOK Stuurgroep Onderwijskwaliteit
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 26
SWOT(analyse) (analyse van:) Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threats
USR Universitaire Studentenraad
UvA Universiteit van Amsterdam
VB Vergadering Bedrijfsvoering [directeuren diensten en directeuren
bedrijfsvoering faculteiten]
VU Vrije Universiteit
vz. voorzitter
WHW Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek
NVAO | Aanvullend Adviesrapport ITK Vrije Universiteit Amsterdam | 26 mei 2016 pagina 27
Het adviesrapport is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op de
beoordeling van Vrije Universiteit Amsterdam
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)
Parkstraat 28
Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG
T 31 70 312 23 30
F 31 70 312 23 01
W www.nvao.net
Aanvraagnummer: 004303