Upload
others
View
9
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
‘VERSCHUIVENDE HERINNERINGEN: HET HERDENKEN
VAN DE JODENVERVOLGINGEN IN VLAAMS & INTERNA-
TIONAAL PERSPECTIEF 1945-2010’
INLEIDEND SEMINARIE
We kennen ze allemaal wel, de typische verzameling kiekjes, dragers van persoonlijke her-
inneringen. De foto’s herinneren ons aan onze kindertijd en jeugd, aan familie en vrienden,
aan toffe reizen, aan ons vorig huis, etc. Aan de foto’s hangen vaak ook verhalen vast. Die
verhalen zorgen soms voor een verrassingseffect. We herinnerden ons soms gebeurtenissen
van vroeger op een andere manier. We hadden er een ‘ander beeld’ van. Soms is het ook zo
dat onze persoonlijke herinneringen bepaald worden door foto’s als ankerpunten. Soms her-
inneren we ons gebeurtenissen (zeker uit onze vroegste kinderjaren) omdat er foto’s van
bewaard zijn. Bij nader inzien blijkt dan vaak dat we op het moment van de gebeurtenis te
jong waren om er zelf iets van te onthouden. We hebben onze persoonlijke herinnering dus
achteraf geconstrueerd, via de foto’s… Foto's blijken zich uit dit voorbeeld op een snijpunt te
bevinden van het verleden, geschiedenis en herinnering.
Foto's zijn in historisch-wetenschappelijk opzicht een merkwaardig gegeven. Op het eerste
gezicht hebben ze een aura van onveranderlijkheid en directheid over zich. Foto's lijken im-
mers in staat het verleden zelf op te roepen, ze lijken een erg authentieke representatie van
het verleden te zijn. Nochtans is dat niet zo. Een foto is hoe dan ook - gezien motief, ogen-
blik, kadrering en apparatuur door/van de fotograaf - een bijzonder selectieve afbeelding van
het verleden. Een foto is geen authentieke weergave van het verleden, maar een interpreta-
tie die op zijn beurt weer dient geïnterpreteerd. In het slechtste geval is er zelfs sprake van
doelgerichte enscenering of zelfs manipulatie van het eindresultaat. Denken we maar aan
een foto die enorm de nationale herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in de USSR be-
heerste: de foto van Yevgeny Khaldei van de wapperende Sovjetvlag op de Reichstag.
Khaldei – eminent oorlogsfotograaf van joodse afkomst – bekende later dat hij de negatieven
van de foto had bijgewerkt om te verbergen dat één van de Sovjetsoldaten die op de foto af-
gebeeld stond aan elke pols een horloge droeg. Voor zijn oversten en voor de nationale her-
innering van zijn vaderland was het immers ondenkbaar om toe te geven dat het Sovjetleger
zich een weg door Berlijn had geplunderd1. Foto's representeren dus niet het verleden. Wel
zijn het krachtige dragers van collectieve herinnering. Hetzelfde, en nog meer, geldt voor his-
torische speelfilms. Niet alleen zijn die ook drager van collectieve herinnering, maar soms
zelfs de bron van collectieve herinnering. Amerikaans onderzoek wijst dit b.v. uit voor wat de
film Forrest Gump betreft in relatie tot de kennis over de oorlog in Viëtnam.
Over herinneringen, persoonlijk en collectief, over de constructie van het verleden, en over
de relatie tussen herinnering en geschiedenis gaat het project Junior College, waarvan de ti-
tel luidt ‘Veschuivende herinneringen: het herdenken van de Jodenvervolging in Vlaams en
internationaal perspectief 1945-2010’. In dit inleidend hoorcollege willen we nog niet teveel
1 Zie Sontheimer, Michael. "Iconic Red Army Reichstag Photo Faked." http://www.spiegel.de/international/europe/0,1518,551972,00.html.
2
verklappen over het onderwerp zelf, maar gaan we wel dieper in op een aantal sleutelbe-
grippen. Elk wetenschapsdomein kent heel wat van die begrippen/noties, en zo dus ook de
geschiedeniswetenschap. Om die begrippen uit te klaren beperken we ons evenwel niet tot
de geschiedeniswetenschap. In deze tijden van interdisciplinair onderzoek gaan we voor on-
ze begripsverklaring ook te rade bij andere wetenschappen zoals bv. de sociologie, de
rechtswetenschap en de politologie, en maken we zelfs kleine uitstapjes naar de neurologie
en de kennispsychologie. Het is nl. zo dat er "grofweg twee manieren zijn om naar herinne-
ren te kijken. Neurofysiologie en psychologie richten zich op het herinneringsproces van de
individuele persoon, terwijl de cultuurgeschiedenis de herinneringscultuur van mensen als
sociale wezens, van groepen en samenlevingen analyseert. Beide benaderingen hebben
gemeenschappelijk dat ze de geschiedenis niet als een abstract, onpersoonlijk proces zien,
maar op het concrete individu of de concrete samenleving betrekken. Ze analyseren de ma-
nier waarop mensen met het verleden omgaan en er zin aan geven, als een vorm van ge-
schiedenis die op hen persoonlijk betrokken is."2
Bovendien trachten we niet alleen de begrippen zelf nader te omschrijven, maar gaan we
soms ook in op betekenisverschuivingen van die begrippen doorheen de tijd. Waarom doen
we dat? Een goed begrip van die noties is onontbeerlijk om straks op degelijke wijze aan de
slag te kunnen. Achtereenvolgens staan we stil bij:
De notie herinnering: wat begrijpen we hieronder? Welke niveau’s van herinnering
zijn er? Persoonlijke herinnering, collectieve herinnering en de omgang van historici
met herinnering.
De noties genocide, holocaust en massamoord, en meerbepaald de moeilijkheden in
definiëring en typologie ervan
Tot slot nog een kort woordje over de conjunctuur van herinnering van de holocaust, waarna
we overgaan tot een voorstelling van het project Junior College.
2 Frijhoff, W. De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samen-leving. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2011, p. 7.
3
I. PERSOONLIJKE EN COLLECTIEVE HERINNERING, IDENTITEIT EN GESCHIEDENIS
1. Persoonlijke herinnering
Praat je wel eens met familie en vrienden of vriendinnen over een heel leuke gebeurtenis
van een tijdje terug? Een vakantiebelevenis? Een avondje op café? Een feestje? Een streek
uitgehaald op school? Een voorval in de jeugdbeweging of de sportclub? We noemen de
herinnering aan deze gebeurtenissen – die voor jou een zoete of bittere nasmaak opwekken,
of belangrijk bleken/blijken in je leven – persoonlijke herinneringen. Valt het vaak niet op, als
je die herinneringen ophaalt met iemand die ze deelt, die dus ook bij de gebeurtenis was, dat
de herinnering vaak niet helemaal gelijklopend is? Dat de ander de gebeurtenis anders her-
innert dan jij? Persoonlijke herinnering – algemeen gesteld – is niet altijd even betrouwbaar.
Herinneringen vervormen soms – bewust of onbewust – de verleden werkelijkheid, vergeten
er delen uit, gaan zaken anders voorstellen etc. Neem maar eens de proef op de som door
memoires van politici te vergelijken over hetzelfde politieke feit. Het relaas van Leo Tinde-
mans en Wilfried Martens bv. over de gebeurtenissen i.v.m. het Egmontpact van 1977 ver-
toont nogal wat verschillen. Je hoeft het zelfs geeneens zover te zoeken. Vraag aan je ou-
ders maar eens wanneer en waar ze elkaar leerden kennen, of een relatie begonnen. De
kans dat je verschillende antwoorden krijgt is heel reëel.
In zijn boek Gevallen torens. Gesprekken bij de aanvang van de eenentwintigste eeuw, daterend van 2007 heeft de auteur, Mark Schaevers, een gesprek met Jonathan Safran Foer, een Joods-Amerikaanse schrijver die twee ro-mans schreef. De eerste Alles is verlicht gaat over de zoektocht naar de mensen die z’n grootvader tijdens de Tweede Wereldoorlog in Oekraïne hebben gered. Z’n tweede roman, Extreem luid en ongelooflijk dichtbij, gaat over een kleine jongen die z’n vader verloor in de aanslagen van 9/11. Schaevers vraagt aan Safran Foer: Dat de explosie van de Twin Towers u intens zou bezighouden, stond u op het lijf geschreven: twintig jaar geleden, op 12 augustus 1985, toen u acht jaar was, hebt u zelf een explosie meegemaakt. Tot voor kort hebt u daar nooit over gesproken; laat staan geschreven. “De vreselijkste dag van mijn leven was dat. We hadden een zomerkamp in een school in Washington. Het was de eerste dag, we hadden scheikundeles met een veertiental kinderen. We zouden vuurwerk gaan maken, en we had-den daarvoor een bokaal met chemische stoffen gevuld. Ik zat in een groepje met vier, met Stewart, mijn beste vriend, Dedrick, een zwarte jongen, en Puja, een Indisch meisje. Ik kwam net van de WC terug – dat was mijn geluk - toen onze bokaal ontplofte. Ik werd door de explosie weggeslingerd. Ik zag brandende kinderen, hoorde vreselijke, dierlijke geluiden. Stewart zat op de grond, zijn gezicht was helemaal misvormd. Mijn handen waren verbrand, ik wist niet precies waar ik aan toe was, ik was in shock. “Zie ik er net zo verschrikkelijk uit als jij?” bleef ik Stewart maar vragen. Uiteindelijk viel het voor Puja en mezelf mee, een paar dagen ziekenhuis. Stewart en Dedrick hebben operaties moeten ondergaan en zijn voor het leven getekend. Ik heb recentelijk wat onderzoek gedaan en sommige dingen zijn daardoor nu pas weer naar boven gekomen. Ik las iets over kranten die in dat lokaal lagen, een detail dat ik helemaal vergeten was, maar waardoor het hele decor zich nu weer voor mijn ogen ontvouwde. Onder de bokalen op onze tafeltjes lagen kranten, om het tafelblad te be-schermen. Na de ontploffing was er geen snipper krant meer te zien, alle papier was compleet gedesintegreerd! Zo komen er wel vaker dingen naar boven. Het is alsof alles wat je weet opgekruld zit in je hoofd, en als je dat draadje begint te ontrollen, komt er geen einde aan. Ik heb mijn vrienden van toen ook weer opgezocht; ik was heel zenuwachtig toen ik die stap zette. Ook met Stewart had ik er nooit meer over gesproken, alsof het niet gebeurd was, alsof het niét zijn hele leven bepaald had. Mijn handen bibberden letterlijk terwijl ik hem daarover mailde. “Dat ongeval heb ik nooit van me af kunnen zetten” schreef ik hem, “misschien zegt het je wat om onze herinneringen te delen?” En zijn reactie was enthousiast: “Yeah! Ik heb altijd naar een gelegenheid gezocht om dat eens te doen.” Dat heb ik wel meer meegemaakt: ook een gesprek over een moeilijk onderwerp valt uiteindelijk wel mee, vergele-ken met de stilte daarvoor.” En wat leert u zoal uit de conversaties met uw vrienden over die explosie?
“Hoezeer onze herinneringen uiteenlopen. Hoe vreselijk die dag ook was, mij was bijgebleven dat ik geen moment gehuild had, behalve ’s avonds in het ziekenhuis, waar ik een kamer deelde met Puja. Haar moeder kwam er eerder aan dan mijn moeder, en daarom begon ik te huilen. En wat vertelde Puja me nu? “Wat ik me van die dag het scherpst herinner is dat jouw moeder het eerst in de kliniek arriveerde.” Een van ons beiden zit er dus helemaal naast als het om de scherpste herinnering over de belangrijkste dag van ons leven gaat… Zoiets geldt ook voor 11 september: de herinneringen eraan behoren niemand toe, niemand “bezit” die gebeurtenis. Je moet er veel herinneringen bij betrekken, veel perspectieven. Ik vind het een schande dat 11 september in Ame-rika vernauwd wordt tot een gevecht van Goed versus Kwaad, Amerika versus de Arabieren, Terreur versus Recht-vaardigheid.”
4
Zijn persoonlijke herinneringen dan – bij wijze van spreken – niets waard wegens niet altijd
even betrouwbaar? Dat hebben we niet gezegd… Neurologen en kennispsychologen stellen
in elk geval dat de menselijke, persoonlijke herinnering niet in staat is om accurate represen-
taties te maken van verleden, persoonlijk beleefde gebeurtenissen. Hoe komt dat? Neder-
lands hoogleraar psychologie Douwe Draaisma (universiteit Groningen) stelt: "Het voor de
hand liggende antwoord zou zijn: ruimtegebrek. Het kan er niet allemaal in. Maar dat klopt
niet, het geheugen kan nooit vol raken. Qua capaciteit zouden er duizend levens in een brein
gevat kunnen worden. Het kan er wel mee te maken hebben dat informatie die gedateerd is,
die we niet meer kunnen gebruiken in ons leven, dat die wel moet vervagen. Ik heb daarnet
mijn fiets hier wat verderop neergezet, en dat moet ik nu onthouden, niet waar ik hem vorige
week heb neergezet, of de week daarvoor. Ons geheugen heeft de neiging om informatie te
updaten, zodat het accuraat en bij de tijd blijft. Door datzelfde mechanisme verdwijnt ook de
herinnering aan hoe je kinderen eruitzagen toen ze kleiner waren." Hij vervolgt dat herinne-
ringen niet alleen functioneel zijn, maar ook 'niet veilig' en 'aan verandering onderhevig':
"Over herinneringen denken mensen in het algemeen te veel als over iets dat veilig op de
bank staat. Als je jong bent, dan heb je het idee dat je veel moet beleven, nieuwsgierig moet
zijn, om al die mooie ervaringen op te slaan en te bewaren. Maar verderop in het leven kan
het gebeuren dat je iets meemaakt waardoor die herinneringen een ander karakter krijgen.
Herinneringen zijn niet veilig, ze kunnen altijd aangetast worden door iets wat je later te we-
ten komt. Je kunt zelfs met terugwerkende kracht getraumatiseerd worden. Stel dat je als
kind misbruikt werd door een priester, en dat je dat als heel verwarrend hebt ervaren. Van-
daag, als volwassene, ben je in staat om die ervaring te benoemen als seksueel misbruik. Zo
kan een oude herinnering een nieuwe emotionele lading krijgen. (...) Het is vooral de emotio-
nele betekenis van die herinneringen die kan veranderen. Als je zelf kinderen krijgt, verande-
ren ook de herinneringen aan je eigen ouders. Omdat je je beter kunt voorstellen wat het be-
tekent om bezorgd te zijn over een kind. Dan wordt de herinnering aan iets wat je als zes-
tienjarige nog irritant vond, iets wat milder en met meer begrip wordt bekeken. Doordat de
emotionele lading verandert, verandert ook de herinnering zelf."3 Herinnering wordt dus mee
door het heden bepaald...
Hoe dan ook: ook al zijn herinneringen niet accuraat, we hebben die herinneringen niettemin
nodig, omdat die ons precies maken tot wie we zijn. Ze helpen ons een eigen identiteit te
kweken. Wat begrijpen we 'precies' onder identiteit? Da's niet zo eenduidig vast te leggen...
3 KNACK, 3 november 2010, pp. 10-12.
5
'Identiteit' bestaat in de vakhistorische wereld niet als afgebakende, gedefinieerde term, zo stelt de Nederlandse hoogleraar geschiedenis Willem Frijhoff vast (Frijhoff, W. "Identiteit en identiteitsbesef. De historicus en de spanning tussen verbeelding, benoeming en herkenning." Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, CVII (1992) ', pp. 619.). Toch werd "vanaf de jaren tachtig 'identiteit' pijlsnel een cultuurhis-torisch sleutelbegrip om de verhouding tussen een persoon, groep of land en zijn omgeving te kenschetsen, ja om het wezen ervan te duiden" (Frijhoff, W. De mist van de geschiede-nis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2011, p. 33.). Onder identiteit wordt doorgaans begrepen 'dat wat je bent'. "Het is dan een essentialistisch begrip dat vastigheid biedt in een veranderlijke wereld. Wanneer zekerheden onderuit lijken te gaan, zoekt men naar houvast, emotioneel en intel-lectueel. In feite verwijst identiteit natuurlijk vooral naar hoe je jezelf voelt, hoe je jezelf in de wereld ziet staan." Daarnaast verwijst identiteit ook naar beeldvorming van jezelf door an-deren. Identiteit is dus een analytisch begrip dat sterk situatie- en relatiegebonden is en weinig of geen vaste, essentiële kenmerken in zich draagt. Het afbakenen van identiteit (persoonlijk en collectief, b.v. door een groep of een natie) ge-beurt altijd in relatie tot of tegenover iets/iemand. Denken we b.v. aan recente discussies over de afbakening van een Europese identiteit tegenover de islam en de moslimwereld. In Nederland wordt daarom voorgesteld 'identiteit' te vervangen door 'identificatie'. "In die op-tie heb je geen identiteit, als een min of meer onveranderlijk ding, maar je vormt, je con-strueert voortdurend je identiteit vanuit de verschillende elementen van je leef- en beeldwe-reld." (Frijhoff, p. 34) Identiteit en identificatie impliceren ook altijd "een zekere mate van historisch besef van de actor, dat wil zeggen een primair besef van de ruimtelijke en tijdgebonden plaats in de wereld ten opzichte van anderen. Zonder geheugen kan een mens, organisatie of gemeenschap immers niet functioneren." (Grever, M. en Ribbens, C. Nationale identiteit en meervoudig verleden. Amsterdam, 2007, p. 21.) Zo komen we uit op de vaststelling dat her-innering structuur geeft aan identiteit. "Om te bepalen wie ze zijn richten mensen en groe-pen zich – al of niet bewust – tot het verleden. Aan de hand van historische informatie for-muleren we wie ‘we’ zijn, welke grenzen tussen ons en de ander zijn getrokken in de loop der tijd, en wat verschillen en overeenkomsten zijn. Maar, zoals eerder gesteld, mensen hebben niet één vastomlijnd verleden. Afhankelijk van de context, vertellen we een verhaal over onszelf dat betrekking kan hebben op familie en vrienden, vereniging en beroep, reli-gie en levensbeschouwing, woonplaats en land enzovoorts. De beleving, presentatie, toe-schrijving en toe-eigening van identiteiten vormen een continu doorlopend proces dat ge-kleurd wordt door identiteitsdimensies zoals sekse, sociale achtergrond, etniciteit, oplei-ding, leeftijd. Elke persoonlijke levensgeschiedenis – hoe beknopt ook – combineert zo-doende elementen van verschillende, deels overlappende, sociale kaders waarin iemand participeert. In die zin omvat het begrip identiteit zowel persoonlijke als collectieve aspecten die in de loop van de tijd andere accenten krijgen maar in hun geheel een geschiedenis vormen." Identiteit wordt dus gekenmerkt door enerzijds continuïteit en consistentie, en anderzijds door verandering en inconsistentie. "Er is een ontwikkeling in de tijd, maar ook een mate van gelijk blijven. Kortom, identiteit is geen synoniem voor een zijnswijze, een vaste kern of andere essentie, eerder van een zienswijze. Wel is sprake van een onderscheidend ver-mogen ten opzichte van anderen door een continuïteit in de tijd (relatieve stabiliteit) en consistentie onder verschillende omstandigheden." De Nederlandse geschiedtheoreticus Chris Lorenz stelt dat mensen en groepen hun identiteit niet ‘vinden’, maar dat zij hun iden-titeit vormen “in een reconstructie van het verleden vanuit hun visie op het heden en met het oog op de toekomst. De totstandkoming en betekenis van identiteiten voltrekt zich op basis van bepaalde beelden van het verleden. Elke identiteit is daarmee intrinsiek histo-risch. Wordt de binding met het verleden voor mensen minder vanzelfsprekend, dan wordt de behoefte aan geschiedenis groter en krijgen oude identiteiten meer nadruk of worden nieuwe identiteiten in het leven geroepen. Identiteitsvorming is dus een contextuele en si-tuationele act die zich vanuit een visie op het verleden met het oog op de toekomst in een bepaalde cultuur voltrekt." (Grever, M. en Ribbens, C. Nationale identiteit en meervoudig verleden. Amsterdam, 2007, p. 23.)
6
2. Collectieve herinnering en identiteit
Persoonlijke herinneringen komen overigens niet in een soort van vacuüm tot stand, maar al-
tijd in een sociale omgeving, in interactie met anderen. Ze zijn altijd verbonden met de herin-
nering van anderen. Meteen komen we hier op het spoor van een andere soort herinnering.
We kunnen ons de vraag stellen of er naast ‘persoonlijke herinnering’ ook zoiets bestaat als
‘groepsherinnering’ of ‘collectieve herinnering’. Ook hier kunnen we de vraag stellen hoe be-
trouwbaar en volledig die al dan niet is, op welke manieren die tot stand komt, en of en hoe
ze (eventueel) geclaimd wordt door groepen in de samenleving.
Laat ons eerst komen tot een begrip van de notie ‘collectieve herinnering’. Prof. Aleida
Assmann stelt dat onze persoonlijke herinnering meer omvat dan alleen maar herinnering
aan zaken die we zelf beleefden.4 Evenzeer delen wij herinneringen met familie, de buurt, de
eigen generatie, de samenleving, de staat, onze cultuur. Deze herinneringen doen we niet al-
tijd op via eigen beleving, maar via interactie en communicatie, identificatie met groepen, via
een leerproces en via participatie in evenementen en groepen allerhande. Op die manier
komen herinneringen tot stand die gedragen worden door een ganse groep. Die groep kan
divers van aard zijn: een politieke groep, een culturele groep, een groep supporters van een
welbepaalde sportploeg, een groep die zich omschrijft als ‘volksgenoten’ etc. Deze herinne-
ringen worden 'communicatieve herinneringen' genoemd. Ze omvatten collectieve herinne-
ringen die exclusief door alledaagse communicatie tot stand komen. Ze hebben betrekking
op ervaringen die zich tijdens het leven van de betrokkenen zelf voordoen. Meestal hebben
ze een begrensde tijdshorizon van 3 à 4 generaties - zo'n 80 à 100 jaar.
Daarnaast bestaan er ook culturele herinneringen. Die hebben geen betrekking op de eigen-
tijdse ervaringen maar op gebeurtenissen uit een vervlogen verleden: gebeurtenissen uit een
gemythologiseerde voorgeschiedenis van een sociale groep. Deze culturele herinneringen
zijn vastgelegd, gestructureerd en stabiel. Ze zijn niet vrij te interpreteren, en zijn evenmin in-
formeel overgeleverd. Welke gebeurtenissen in de collectieve herinnering verankerd moeten
worden en hoe ze geïnterpreteerd moeten worden, wordt door hogere instanties beslist. Zo
komen we - met Aleida en Jan Assmann - tot een onderscheid tussen drie soorten collectie-
ve herinnering: sociale herinnering enerzijds, en politieke en culturele herinnering anderzijds.
sociale herinnering
Sociale herinnering verwijst naar het verleden als beleefd en gecommuniceerd binnen een
gegeven samenleving. Deze herinnering verandert voortdurend, samenhangend o.m. met
wisselende generaties. Elke generatie - een problematisch begrip, want hoe definieer of on-
derscheid je een generatie? - kent als het ware een eigen beleving en daaruit voortvloeiende
herinnering. Die eigen beleving hangt nauw samen met wisselende tijdsomstandigheden. De
ene generatie groeide b.v. op onder de Tweede Wereldoorlog of de Koude Oorlog, een an-
dere (die van jullie: de 'facebook-generatie') niet meer.
politieke herinnering
Terwijl sociale herinnering dus wijzigt van generatie tot generatie, is het wezen van politieke
herinnering anders. Politieke herinnering wordt geschapen met als doel over de generaties
4 Assmann, A. “Re-framing memory. Between individual and collective forms of constructing the past.” In: K. Til-mans, F. van Vree en J. Winters (eds.). Performing the past. Memory, History and Identity in modern Europe. Amsterdam, 2010, pp. 35-50.
7
heen te communiceren en te gelden. Musea, monumenten, standbeelden getuigen hier vaak
van. De bedoeling is dat ze een rol spelen in de vorming van bv. een nationale identiteit of in
het creëren van politieke actie. Uit historisch onderzoek blijkt dat groepen hun identiteit base-
ren op gebeurtenissen uit het verleden die constitutief blijken voor het gedeelde lot van hun
leden. Het perspectief van de groep op het verleden wordt steeds gevormd en vervormd
door de vereisten van de identiteitsvorming. Groepsleden herinneren zich slechts wat aan
het zelfbeeld en de belangen van de groep beantwoordt. Dit leidt er vaak toe dat de histori-
sche continuïteit wordt benadrukt, en dat het verleden vanuit hedendaagse opvattingen van
de groep wordt gereconstrueerd5. Naties en staten hebben niet zomaar een collectieve her-
innering. Ze creëren er zelf één, met de hulp van (zoals daarnet gesteld) monumenten, mu-
sea, herinneringsriten en herinneringsceremonieel. Zo wordt een identiteit geconstrueerd
voor de leden van de natie of de staat.
culturele herinnering
Ook culturen trachten te komen tot een gedeelde herinnering, enerzijds via het opstellen van
een soort ‘canon’, anderzijds via het bewaren van haar uitingen (archivering). De canon geeft
weer wat de cultuur belangrijk vindt voor een gezamenlijke oriëntatie en herinnering ervan.
Dat canon wordt geëxpliciteerd in letteren en beelden, in schoolprogramma’s en –curricula
(zie b.v. controverses in Nederland, Groot-Brittannië, Frankrijk, de Verenigde Staten), in mu-
sea etc.
Een cultuur kan echter niet alles canoniseren. Veel wordt genegeerd, vergeten, uitgesloten.
Toch wil een cultuur dat niet zomaar weggooien dus wordt er ook van alles gearchiveerd, en
toegankelijk gemaakt voor specialisten. Deze kennis is dus ter beschikking, maar vindt
meestal z’n weg niet naar het brede publiek.
Laat ons die collectieve herinnering – en meerbepaald de politieke en culturele (collectieve)
herinnering nu eens concretiseren. In 2008 verscheen het tweedelige boek België, een par-
cours van herinnering, in navolging van de lieux de mémoire in Frankrijk (o.l.v. de historicus
5 Halbwachs probeerde deze stelling empirisch te onderbouwen in zijn laatste studie – La topographie légendaire des Évangiles en Terre Sainte – die in 1941, dus nog vóór zijn magnum opus, gepubliceerd zou raken. Hierin maakt hij duidelijk dat zelfs religieuze gemeenschappen, ondanks hun pretentie van doctrinale onveranderlijkheid, onder invloed van een wijzigende zelfperceptie grondige transformaties ondergaan in hun collectieve herinnerin-gen. Zo toont hij aan dat de officiële christelijke topografie van het Heilig Land verschillende malen herzien werd onder invloed van organisatorische noden en dogmatische omwentelingen binnen de katholieke kerk. Halbwachs gaat eerst na hoe en waarom cruciale gebeurtenissen uit de evangelies zeer precies gelokaliseerd werden in Je-ruzalem en bepaalde dorpen in Galilea. Zijn analyse brengt aan het licht dat de officiële topografie van de heilige plaatsen het resultaat was van het vroegchristelijke streven naar een solide eigen identiteit. Hij wijst erop dat de eerste christenen zichzelf geloofwaardig probeerden te maken door enkele belangrijke gebeurtenissen uit het le-ven van Christus in verband te brengen met joodse tradities en herinneringen. Hoewel er geen enkele aanwijzing bestond dat Christus werkelijk in Bethlehem geboren was, werd voor deze stad geopteerd om de bewering te on-dersteunen dat hij de Messias moest zijn omdat hij in de stad van David ter wereld was gekomen. Daarnaast be-klemtoont Halbwachs dat de eerste christenen zich ook voldoende van het joodse geloof moesten distantiëren om hun eigen identiteit te beklemtonen. Met het lijdensverhaal en de verrijzenis van Christus als belangrijkste identi-teitsvormende episodes kreeg Jeruzalem in de evangelies hierom een veel centralere plaats dan Galilea, waar hij toch zijn leer had verkondigd en het grootste deel van zijn leven had doorgebracht. Op het concilie van Nicea werd de centraliteit van Jeruzalem als Heilige Stad bevestigd, hoewel de verschillende locaties van de lijdensweg toen al niet meer bekend waren. Ten tijde van de kruisvaarders was de collectieve herinnering aan Christus‘ le-ven al zo diep geïnternaliseerd dat Jeruzalem het ultieme doel werd van de heroveringstocht en de stad na de verovering zelfs deels herbouwd werd om te beantwoorden aan de officiële versie van het lijdensverhaal. Op ba-sis van deze bevindingen komt Halbwachs tot de conclusie dat de veranderende perceptie en aanblik van het Heilig Land niet bepaald werd door historisch accurate beschouwingen maar door doelbewust geconstrueerde en meermaals geherdefinieerde collectieve herinneringen aan het leven van Christus. Zie Halbwachs, M. On Collec-tive Memory. Chicago: University of Chicago Press, 1992, 234-235. (Van Assche, K. De holocaust in de westerse collectieve herinnering: genese, dynamiek en representatie. Doctoraat UGent, 2010, pp. 11-12.)
8
Pierre Nora), I luoghi della memoria in Italië, de Deutsche Erinnerungsorte en de Nederland-
se ‘Plaatsen van herinnering’. Volgens Pierre Nora, de bedenker van het historiografische
concept van de loci memoriae, is het zo dat de herinneringen aan het nationale verleden zich
aan bepaalde plaatsen verbonden, zgn. lieux de mémoire. Die definieert hij als “elke beteke-
nisvolle eenheid, van materiële of ideële orde, waarvan de menselijke wil of het werk van de
tijd een symbolisch element van het herinneringspatrimonium van een gemeenschap heeft
gemaakt”.6 Nora gaat het er niet om de geschiedenis van de plaats zelf te schrijven, maar
wel om te achterhalen welke associaties zich mettertijd aan die plaatsen hebben gehecht.
In de Belgische versie van het concept ‘plaatsen van herinnering’ is het evenmin de bedoe-
ling die plaatsen van vroeger (uit een ‘oude wereld’) ‘vol heimwee te verheerlijken’. Integen-
deel poogt men de herinneringen die zich aan bepaalde plaatsen hebben gehecht, aan een
kritisch-afstandelijk onderzoek te onderwerpen: “Hoe groeit de herinnering, hoe wordt zij ge-
koesterd en gecultiveerd? Hoe wordt zij daarbij gerecupereerd door politici en allerhande
bewegingen met een eigen agenda? Hoe wordt zij daarbij gemanipuleerd, met welke doelen
en met welke middelen? Hoe neemt ze de gedaante aan van door officiële instanties gepa-
troneerde herdenkingen, waarin ideologie en spektakelzucht overheersen en de geschiede-
nis tot enkele eenvoudige statements wordt gereduceerd? Hoe vervaagt zij uiteindelijk, tot zij
helemaal verdwijnt?”7
Zo blijkt o.m. dat in de nasleep van het ontstaan van België in 1830, volgens velen in illo
tempore een artificiële en niet-levensvatbare constructie, een vaderlands verleden werd ge-
construeerd, een romantisch verleden, vol zogezegde nationale helden, om een collectieve
Belgische identiteit te construeren. Een gedeelde herinneringscultuur bleek nodig als bind-
middel voor de gemeenschap en voor een toekomstgericht zelfbeeld. Godfried van Bouillon
streed voor het geloof, Egmond en Hoorne werden de verzetsstrijders uit de 16e eeuw die
vochten tegen een vreemde tiran en bekochten dit met hun leven en Rubens werd de ‘prins
der schilders’. Nationale historici kregen de opdracht, vaak van overheidswege, dit verleden
in een dramatisch verhaal te vatten. Een Koninklijk Besluit van 7 januari 1835 schreef bv.
voor de nagedachtenis te eren “van de Belgen die tot de roem van hun vaderland hadden
bijgedragen” en decreteerde daarom de oprichting van standbeelden. Een ware ‘statuoma-
nie’, een standbeeldengekte, zou de volgende decennia door het land woeden.
Bekende voorbeelden hiervan zijn o.m. het standbeeld van Ambiorix in Tongeren (‘een zin-
nebeeld van dapperheid en van zelfverloochening voor het vaderland’), Godfried van Bouil-
lon in Brussel (‘soldaat die garant staat voor de Belgische onafhankelijkheid’), de Groeninge-
kouter in Kortrijk of het standbeeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck op de markt in
Brugge. Telkens kunnen we ons vragen stellen bij het gebruik of misbruik van de geschiede-
nis i.v.m. deze beelden. Klopt het bv. om Ambiorix als eerste vrijheidsstrijder te portretteren
die vocht tegen de vreemde overheersing der Romeinen? Kunnen we eigenlijk wel spreken
van ‘de Belgen’ die achttien eeuwen lang onderdrukt zijn geweest door vreemde mogendhe-
den? En nog: kunnen we Godfried van Bouillon zien als de ‘eerste koning der Belgen’, als de
voorganger van Leopold I die a.h.w. zijn komst aankondigde?
6 Tollebeek, J. e.a. (red.) België, een parcours van herinnering. Deel 1. Plaatsen van geschiedenis en expansie.
Amsterdam, 2008, pp. 14-15. 7 Tollebeek, J. e.a. (red.) België, een parcours van herinnering. Deel 1. Plaatsen van geschiedenis en expansie. Amsterdam, 2008, pp. 23.
9
En wat met de Guldensporenslag? Elf juli 1302 is een datum die in ons collectief geheugen
staat gegrift: toen werd de Guldensporenslag uitgevochten. De slag vormde een (voorlopige)
climax in een machtsconflict tussen de Franse vorst Filips de Schone en zijn leenman Gwijde
van Dampierre, graaf van Vlaanderen. Veel aspecten van dit conflict verdwenen in de loop
der eeuwen echter uit het geheugen, waardoor erg uiteenlopende interpretaties mogelijk
werden. Afhankelijk van de eigen voorkeur werden sommige aspecten van de slag uitver-
groot of aangevuld. De nationale bewegingen in de 19e eeuw maakten hiervan gebruik om
de Guldensporenslag in te schrijven in een ‘groots nationaal verleden’, als een beslissend
moment in de opgang van de eigen natie.
Vreemd genoeg – met de ogen van vandaag tenminste – werd de Guldensporenslag in een
Belgisch-nationaal gegeven ingebed. Het Belgische volk had de Fransen overwonnen. Voor
potentiële indringers was de 19e eeuwse boodschap duidelijk: wie de integriteit van het land
schond door het binnen te vallen, zou opnieuw in het zand bijten.
Gaandeweg in het laatste kwart van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw begon er
zich echter een verschuiving af te tekenen in de herinnering aan de Guldensporenslag. Hoe
langer hoe meer werd de Guldensporenslagherinnering Vlaams getint. Binnen de Vlaamse
Beweging raakte de trouw aan de Belgische staat geleidelijk onder druk. Dit liet zich voelen
en horen op de herdenkingsplechtigheden van de Guldensporenslag. Aan de vooravond van
de Eerste Wereldoorlog klonk al radicaal dat ‘noch koning, noch bisschop, noch koning, geen
enkel schepsel’ de Vlaamse ‘raseigenschappen’ zou beknotten. Na de collaboratie van
Vlaamse activisten in de ‘Groote Oorlog’ werd het van langsom moeilijker de Guldensporen-
slag nog in een Belgisch-nationale context aan te wenden.
Ambiorix (standbeed in Tongeren)
Ambiorix was de leider van de Eburonen die de Romeinse veldheren Sabinus en Cotta via een list in een hinderlaag lokte
en hun legioenen in de pan hakte. Ambiorix werd in de 19e eeuw tot eerste Belgische held ‘gepromoveerd’. Was hij immers
niet de eerste vrijheidsstrijder die gestreden had tegen de vreemde overheersing der Romeinen? Dit beeld paste in de 19e
eeuwse ‘mythe van de vreemde overheersingen’, het idee dat de Belgen door de Romeinen hun vrijheid hadden verloren
en zo gedurende 18 eeuwen waren onderdrukt door vreemde mogendheden.
Het enige probleem met de figuur van Ambiorix was dat zijn portret niet zonder meer positief was: zijn actie was immers
‘verraderlijk’ geweest. Via verraad en leugen had hij zijn doel bereikt. De vertegenwoordigers van de Belgisch-nationale
cultuur voelden dan ook de noodzaak hem zoveel eeuwen na datum te verdedigen en zijn daden te verschonen. Sommi-
gen trokken daartoe de betrouwbaarheid van Caesars de Bello Gallico, waarin het verhaal van Ambiorix wordt verteld, in
twijfel. Caesar verzon het verhaal van Ambiorix’ verraad als een manier om zijn eigen optreden en de Romeinse verliezen
te rechtvaardigen, zo luidde de uitleg. Anderen aanvaardden dan weer Caesars verhaal en lazen er het bewijs in van Am-
biorix’ intelligentie. In elk geval werd hij beschouwd als ‘een zinnebeeld van dapperheid en van zelfverloochening voor het
vaderland’.
Godfried van Bouillon (standbeeld in Brussel)
Een andere held van de 19e eeuw was Godfried van Bouillon. In Brussel werd op 15 augustus 1848 een monumentaal rui-terstandbeeld van hem onthuld, in een uitbundige atmosfeer en in de aanwezigheid van het koningspaar. Godfried van Bouillon werd voorgesteld als een ‘soldaat die garant staat voor de Belgische onafhankelijkheid’, en als ‘eerste koning on-der de Belgen’. Godfried van Bouillon kondigde als het ware al het België van 1830 aan en verscheen aldus als voorgan-ger van Leopold I. Historicus Louis Hymans schreef in zijn Belgische geschiedenis dat ‘België pas vanaf de kruistochten als natie in de geschiedenis was verschenen. Op de vlakten van het Oosten en onder de vlag van Godfried van Bouillon hadden de volkeren van onze bodem zich voor het eerst verenigd, hadden zij hun specifieke karakter getoond en hadden zij zich losgemaakt uit de bloedige duisternis der Middeleeuwen.’ Meteen toont dit citaat aan dat we niet alleen vragen kunnen stellen rond interpretatie en constructie van het beeld van het verleden in de collectieve herinnering, maar ook in de geschiedeniswetenschap.
10
Niet alleen (een deel van) de Vlaamse Beweging poogde de Guldensporenslag naar zich toe
te trekken, ook de socialisten deden dat. De grote Belgische historicus Henri Pirenne had in
de 19e eeuw al geschreven dat 1302 vooral als een uiting van een sociaal conflict tussen het
volk enerzijds en de patriciërs en aristocratie anderzijds moest worden gezien. Socialisten
trokken deze interpretatie nog verder door: 1302 was in hun ogen een echte klassenstrijd
geweest, een overwinning van de samenwerkende internationale arbeidersklasse op de ka-
pitalisten uit het verleden. Kort voor de Tweede Wereldoorlog slaagden de socialisten er tel-
kens in de grootste groepen op de been te brengen in optochten naar het Groeningekouter-
monument in Kortrijk.
Na de Tweede Wereldoorlog en een nieuwe collaboratieproblematiek leek het definitief uit-
gesloten dat de Guldensporenslagherdenking nog een Belgisch-patriottische invulling kon
gegeven worden. De herinnering werd een Vlaams-nationale herinnering. Vanaf 1973 werd
11 juli 1302 ingebed in het Vlaamse natie- of staatswordingsproces (zo je wil) en werd ze de
officiële feestdag van de Vlaamse Gemeenschap. Leuvens historicus Jo Tollebeek wijst erop
dat de Vlaamse identiteit eigenlijk volledig opgehangen is aan een invented tradition die door
de Vlaamse Beweging rond de Guldensporenslag ontwikkeld werd8. Alle Vlaamse basissym-
bolen - vlag, volkslied, feestdag - verwijzen naar de Vlaams-nationalistische legendevorming
van deze historische gebeurtenis.
Het moge duidelijk zijn dat alle elementen van politieke collectieve herinnering aanwezig zijn
in het verhaal over de Guldensporenslag:
de musea, monumenten, standbeelden die de overlevering moeten bewaken
de rol die ze moet spelen in de vorming van een nationale identiteit.
Het verschuivende perspectief op de gebeurtenissen in het licht van actuele, heden-
daagse doelen: 'de' Vlaming als nationale groep (ook al werd in de middeleeuwen in
die termen niet gedacht, en ging het bovendien niet eens over alle Vlamingen, want
sommigen stonden aan Franse zijde) tegen 'vreemde' overheersing
De benadrukking van de historische continuïteit: Franstaligen gunnen Vlaanderen en
de Vlamingen hun rechten niet.
In dezelfde trant kunnen we nog heel wat voorbeelden geven van verschuivende herinnerin-
gen gekoppeld aan plaatsen, zo bv. aan het Fort van Breendonk (in de Tweede Wereldoor-
log een opvangkamp of Auffanglager) en de Mechelse Dossinkazerne, de zgn. ‘wachtkamer
van de dood’. Deze twee plaatsen komen in latere seminaries nog aan bod. We laten ze hier
dan ook buiten beschouwing.
Niet alleen in eigen land spelen collectieve politieke en culturele herinnering een rol. Een
veelzeggende episode over collectieve herinnering vinden we terug in (West-)Duitsland – en
zo schuiven we meteen op richting holocaust. Hoe moest (West-)Duitsland met de zo pijnlij-
ke herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de holocaust omgaan, als land van daders?
Aan het einde van de jaren 1960 kwamen de links-liberalen met kanselier Willy Brandt er aan
de macht. In Brandts visie op Duitsland en z'n recente verleden moest West-Duitsland zich
beschouwen als een bevrijd en niet als een overwonnen land. West-Duitsland moest zich ten
volle identificeren met het Westen (we zijn in volle Koude Oorlog) en niet vasthouden aan ei-
8 Tollebeek, J. De Guldensporenslag. De cultus van 1302 en de Vlaamse strijd in Anne Morelli (ed). De grote my-then uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië. Berchem: Epo, 1996, 191.
11
gen identiteit met twijfelachtige nationalistische connotaties. West-Duitsland moest ook be-
reid zijn de fouten uit het verleden toe te geven, en zich menselijk, deemoedig en verzoe-
nend opstellen. Onder Brandts invloed veranderde de West-Duitse identiteit. Waar na de
Tweede Wereldoorlog de nadruk werd gelegd op het economische succesverhaal (het zgn.
Wirtschafswuder) en de nazi-erfenis ongemakkelijk was, werd men er zich nu bewust van dat
er voor een onproblematisch nationalisme geen plaats meer was en dat vanuit een democra-
tische ingesteldheid voortdurend de confrontatie moest worden aangegaan met het nazi-
verleden.
Van daaruit kwam er een nieuwe historisch-wetenschappelijke visie op het nationaal-
socialisme tot stand. Tot in het midden van de jaren 1960 werd geschiedenis vooral gezien
als een opeenvolging van politieke acties die voortvloeiden uit de intenties van prominente
staatslieden. In die zin zag men de periode van het nationaal-socialisme als een verwerpelij-
ke periode door Hitler gedomineerd en aangestuurd. In de loop van de jaren 1960 kwamen
de sociale wetenschappen echter op, die het nationaal-socialisme meer vanuit de socio-
economische context gingen verklaren. Later werd er ook mentaliteitsgeschiedenis bij be-
trokken. Het gevolg was dat het nazisme niet louter meer als de verantwoordelijkheid van
Hitler werd aanzien, maar werd ingebed in de specifieke Duitse (nationalistische) 19e en
vroeg 20e eeuwse ontwikkelingen.
In het begin van de jaren 1980 kwam in Duitsland opnieuw een meer conservatieve stroming
aan de macht. De nieuwe regering-Helmut Kohl pleitte ervoor de West-Duitse identiteit niet
meer op te hangen aan het schrikbeeld van het Derde Rijk, maar meer te stoelen op positie-
ve elementen uit het verleden. Een collectief schuldbewustzijn moest plaats ruimen voor een
genormaliseerde en zelfbewuste omgang met het verleden.
Deze nieuwe oriëntatie leidde het begin van de zgn. Historikerstreit in. De links-liberale Duit-
se filosoof en socioloog Jurgen Habermas verweet de conservatieve historici het nazisme en
de holocaust te trivialiseren, en de Duitsers terug te doen aanknopen bij een positief natio-
naal zelfbeeld. Habermas vond dat verwerpelijk. Dit zette in zijn ogen de deur op een kier
voor de heropleving van een Duits nationalisme dat in het recente verleden al zoveel kwaad
berokkend had. Conservatief historicus Ernst Nolte, auteur van de indertijd baanbrekende
studie Der Faschismus in seiner Epoche (gepubliceerd in 1963), van zijn kant wilde afreke-
nen met de holocaust, welke herinnering resulteerde in een misplaatst schuldbesef. West-
Duitsers verkeerden in zijn ogen daardoor in de onmogelijkheid om zich op een positieve wij-
ze met hun land te identificeren. Volgens hem moest de demonisering van de nazi-periode
stoppen, en moest men de complexiteit van deze historische realiteit onder ogen zien. Als
aanzet tot een genuanceerdere kijk op het nazi-verleden stelde hij voor de link te onder-
zoeken tussen de nazi-misdaden en vernietigingsfantasieën die al sinds de 19e eeuw leef-
den, en in de praktijk b.v. ook in de USSR plaatsgrepen. Nolte beschouwde Stalins massa-
moorden als antecedenten voor de holocaust, en verklaarde de nazi-excessen vanuit een
agressieve vrees voor de (vermeende) communistische vernietigingsdreiging. Tevens trok hij
parallellen tussen de holocaust en de genocide van de Rode Khmer in Cambodja, het Ame-
rikaanse optreden in Vietnam, de Russische bezetting van Afghanistan etc. Nolte probeerde
dus de problematische collectieve Duitse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de
holocaust, die sterk drukken op de identiteit en het zelfbeeld van de Duitsers, ter discussie te
stellen. Hij probeerde de Holocaust i.p.v. als iets unieks eerder als een voortzetting van of
12
reactie op wandaden van andere regimes op andere plaatsen en vroegere tijden te interpre-
teren. Tegenstanders vonden deze zienswijze een totaal onaanvaardbare 'comparative trivia-
lization'. Het effect van Nolte's stelling was “alsof er een brandende lont in een kruitvat was
geworpen, zo heftig waren de reacties op Nolte’s pleidooi voor een revisie van het geschied-
beeld. Er ontwikkelde zich een meeslepende controverse, die breed werd uitgemeten in de
media en de wetenschappelijke wereld, in Duitsland maar ook daarbuiten. Alle deelnemers
aan deze Historikerstreit – historici, sociologen, politicologen, filosofen, journalisten en litera-
toren – waren het erover eens dat Nolte’s voorstelling van de geschiedenis ingrijpende impli-
caties had voor de zelfperceptie en daarmee voor de nationale identiteit van de Duitsers.“9
Hte moge duidelijk zijn dat achter deze historische discussie een politieke discussie schuil-
ging over de toekomstige identiteit van West-Duitsland. Moest de links-liberale consensus
over de West-Duitse identiteit (erkenning schuld en postnationale identificatie met democra-
tische waarden van het Westen) gestand blijven, of diende ze vervangen door een rechts en
conservatief alternatief dat meer ruimte bood voor nationalistische identificatie? Deze episo-
de maakt ons opnieuw duidelijk hoe problematische collectieve herinneringen wel zijn, op het
vlak van volledigheid, perspectief, betrouwbaarheid, gevolgen naar identiteitsvorming toe etc.
9 van Vree, F. in de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis. Groningen, 1995, pp. 25-26. Toen in 1986 aan Nolte gevraagd werd een lezing te geven voor het jaarlijkse colloquium van de Römerberg Gespräche, een erg invloedrijke ontmoetingsplaats van Frankfurter intellectuelen, onder de titel Vergangenheit, der nicht vergehen will (Het verleden dat maar niet voorbijgaat), werd onder druk van zijn tegenstanders vlak voor de bijeenkomst de uitnodiging echter ingetrokken, zonder opgaaf van redenen. Dit wijst op de felheid van het de-bat.
13
3. Geschiedenis en herinnering: geen eenduidige relatie
a) Historiografisch perspectief
Collectieve herinnering is geen exclusief 19e en 20e eeuws verschijnsel. Op 28 mei 1672
schreef de Amsterdamse Neeltje Luijkis een brief aan haar man (een trompetter op een
schip naar de West) waarin ze zich beklaagde over de wreedheid van de Franse troepen die
even tevoren de Verenigde Provinciën waren binnengevallen: ze gingen ‘so moordadich met
ons volck’ om ‘als nimmer als Ducdalf (= de hertog van Alva) gedaen heeft in sijn tieraenij’.
De vergelijking die Neeltje hier maakt is opmerkelijk: Alva’s rol was immers in 1575 al uitge-
speeld en de hertog zelf was al bijna 90 jaar dood. “Neeltje was een eenvoudige vrouw die
vast geen geleerde geschiedenisboeken had gelezen. Hoe wist ze dan nog wie de hertog
van Alva was?”10 Blijkbaar leefde diens optreden, geschraagd door allerhande media (ook al
bestonden in de 17e eeuw nog geen massamedia zoals we die vandaag kennen) en om al-
lerlei motieven (politisering van herinnering is niet louter een modern fenomeen), na zijn
dood duchtig voort. Herinnering aan het verleden en een herinneringsperspectief op het ver-
leden is blijkbaar dus iets van alle tijden. Elke samenleving herinnert zich bepaalde feiten en
gebeurtenissen uit het verleden. Omgang met herinnering, en motieven om bepaalde herin-
neringen te cultiveren en andere niet zijn dus geen exclusief hedendaags verschijnsel.
Wel is het zo dat de afgelopen jaren historisch onderzoek naar herinneringsperspectief, her-
inneringscultuur, het hoe en waarom van herinnering, de soorten herinnering, en de relatie
geschiedenis-herinnering erg populair is bij veel historici. Er kwam dan ook een stroom we-
tenschappelijke literatuur over op gang. Vanwaar nu dat recente succes van herinnering in
het algemeen op de historiografische agenda? Historica Maria Grever (Erasmus Universiteit
Rotterdam) ziet vier verklaringen:11
- Demografische factor: “De toenemende vergrijzing van de bevolking stimuleert dus
de reflectie op het fenomeen van de collectieve herinnering.”12
- Compensatiethese: De sterk veranderende wereld (met ICT en globalisering) leidt tot
sociale desoriëntatie en gevoelens van nostalgie naar een voorbije wereld. Van daar-
uit vloeit een behoefte voort naar ankerpunten met dat verleden.
- Culturalisering van de geschiedwetenschap: De geschiedbeoefening wordt tegen-
woordig opgevat als cultuurelement waarmee een samenleving haar collectieve ge-
heugen of identiteit opbouwt. Binnen een samenleving figureren echter verschillende
groepen wiens herinneringen vaak wedijveren en conflicteren.
- Toenemend belang van visuele bronnen: We leven van langsom meer in een beeld-
en multimediale wereld i.p.v. een ‘woord-’ of literaire wereld. De interesse van de ge-
schiedenis gaat dan ook steeds meer uit naar visuele media (foto’s, standbeelden,
film, schilderij etc.) als dragers van collectieve herinnering en geschiedenis.
10 Pollmann, J. Het oorlogsverleden van de Gouden Eeuw. Oratio bij de aanvaarding van het ambt van buitenge-woon hoogleraar op het gebied van de Geschiedenis en Cultuur van de Republiek der Verenigde Nederlanden aan de Universiteit Leiden. Leiden, 27 juni 2008. 11 Grever, M. “Visualisering en collectieve herinneringen. ‘Volendams meisje’ als icoon van de nationale identiteit.” Tijdschrift voor Geschiedenis, 117 (2004) 2, pp. 207-229. 12 Grever, M. “Visualisering en collectieve herinneringen. ‘Volendams meisje’ als icoon van de nationale identiteit.” Tijdschrift voor Geschiedenis, 117 (2004) 2, p. 207.
14
b) Herinnering en geschiedenis
Hoe verhouden nu verleden – geschiedenis – herinnering zich tot elkaar? Traditioneel wordt
gesteld dat het verleden is ‘dat wat gebeurd is’. Geschiedenis is dan ‘de wetenschappelijke
reconstructie van het verleden via bronnenanalyse en –interpretatie’. (Collectieve) herinne-
ring is ‘de verzameling van indrukken van het verleden in monumenten, films, verhalen, her-
denkingscultuur, (ontstaans)mythes gekoesterd door maatschappelijke groepen die er hun
identiteit deels op schragen’.
Geschiedenis heet dan objectief te zijn, waardenvrij en op feiten berustend. Geschiedenis,
zo wordt gesteld, is herinnering gezien door en kritisch benaderd met behulp van documen-
ten van allerlei aard (geschreven, mondeling, visueel). Geschiedenis houdt zich bezig met
het verleden om het verleden. Herinnering daarentegen (bemerk meteen dat geschiedenis
‘tegen’ of ‘tegenover’ herinnering wordt geplaatst) is subjectief, koestert mythes, en herinnert
zich enkel die historische feiten die een actueel socio-politiek doel dienen. Herinnering is de
vorm waarin individuele personen, afzonderlijke groepen en welomschreven gemeenschap-
pen zich de sporen van het verleden als op henzelf betrokken toe-eigenen en ze zo tot hun
eigen, geleefde geschiedenis maken (mee in het scheppen van identiteit). Herinnering houdt
zich bezig met het verleden vanuit het heden. Herinnering is geschiedenis gezien door een
bril van gevoel. En aangezien gevoel subjectief is, is het moeilijk de claims van herinnering
op dezelfde wijze te onderzoeken als de claims van geschiedenis.
Wil dat nu zeggen dat geschiedenis en herinnering twee van elkaar gescheiden zaken zijn?
Hierover lopen de meningen, niet het minst onder historici, nogal uiteen. Laat ons kort stil-
staan bij de verhouding geschiedenis – persoonlijke en collectieve herinnering.
c) Geschiedenis versus persoonlijke herinnering
Gie Van den Berghe schrijft13:
13 Van den Berghe, G. “In tegenstroom.” in: Billiet e.a. Het verleden in het heden. Geschiedenis, historisch onder-zoek en de plaats van de historicus in de maatschappij van vandaag. Gent, 2002, p. 11.
“1944. Een tachtigtal studenten en professoren van de universiteit van Strasbourg wordt naar verscheidene nazi-kampen gedeporteerd. Zevenendertig slechts overleefden de verschrikking. In 1947 bundelden ze hun getuigenissen in het vuistdikke De l'Université aux Camps de Concentration. Aan alle getuigen was gevraagd, "zoals men vraagt aan getuigen in gerechte, de 'waarheid, de hele waar-heid en niets dan de waarheid' te verhalen". Om ongewilde onjuistheden te voorkomen, werd elke getuigenis nagelezen door diegenen die in hetzelfde kamp gezeten hadden. Achterin de bundel staan overdenkingen van de dekaan van de faculteit protestantse theologie, Charles Hauter, met daarin zijn getuigenis over de gaskamers van Buchenwald: ‘...de mechanisering steeg ten top bij de uitroeiing. Die vereiste, omdat ze snel in het werk moest gaan, een bijzondere industrialisatie. De gaskamers beantwoordden daar op zeer verschil-lende wijze aan. Sommige, van een geraffineerde smaak, werden ondersteund door zuilen uit poreus materiaal, waarbinnen het gas zich vormde om dan door de wanden te dringen. Andere waren eenvoudiger van structuur, maar alle waren ze weelderig. De architec-ten hadden ze duidelijk met plezier ontworpen, er veel aandacht aan besteed, hun esthetische zin aangesproken. Het waren de enige delen van het kamp die werkelijk met liefde ontworpen waren. De lijken van de verstikten vielen op lopende banden die, na het uittrek-ken van gouden tanden, langzaam richting crematorium-ovens bewogen. En die waren even weelderig, zoals ook de belendende ge-bouwen waar de lijken uit elkaar gehaald werden, getatoeëerde huiden zorgvuldig toebereid werden voor lampenkappen en andere luxe-voorwerpen. Uit Buchenwald vertrokken kistenvol huiden, zeldzame objecten van een winstgevende handel. Andere menselijke resten werden voor andere doeleinden gebruikt, scheenbenen als voet van staande lampen, nog andere resten voor zeep.’ Geef toe, het spreekt tot de verbeelding. Alleen... in Buchenwald heeft nooit een gaskamer bestaan, laat staan meerdere. De dekaan heeft zijn verbeelding de vrije loop gelaten en kennelijk heeft geen van de zeven andere Buchenwald-getuigen in deze bundel dat opgemerkt. In elk geval achtte niemand het nodig of wenselijk iets aan Hauters getuigenis te veranderen; ook in de tweede druk uit 1954 werd er niets aan gewijzigd. De bestaande gaskamers, in andere kampen, waren geenszins luxueus ingericht - waarom zouden ze? De daders zijn nergens op het idee van de lopende band gekomen. Er bestond geen handel in getatoeëerde mensenhuid of mensenzeep. Deze fan-tasieën zijn niet willekeurig maar kaderen in de gebruikelijke demonisering van de daders: on-mensen die uit lust doodden, de massa-moord esthetiseerden, hun handen in onschuld wasten met zeep gesmolten uit slachtoffers (een mythe die uit de eerste wereldoorlog dateert).”
15
Geschiedenis beschouwt de persoonlijke herinnering, in de vorm van egodocumenten b.v.
vaak als onbetrouwbaar. Historici werkten heel lang niet (graag) met egodocumenten, zeker
niet in de studie van de holocaust.14 Raul Hilberg, auteur van de eerste omvangrijke ge-
schiedenis van de holocaust The Destruction of the European Jews uit 1961, accepteerde
enkel en uitsluitend officiële documenten als geldige bron. Saul Friedländer, auteur van Nazi-
Duitsland en de Joden (verscheen in 2007 in Nederlandse vertaling), citeert wel uitgebreid uit
egodocumenten. Hij stelt: “De stem van de getuigen snijdt door de zelfvoldaanheid van de
historicus die de geschiedenis als het ware moet temmen. Maar de geschiedenis van de
massamoord op de Europese Joden laat zich niet beschrijven als business as usual. Je kan
niet voorbijgaan aan het onbevattelijke ervan.” Egodocumenten acht hij onontbeerlijk om het
onvoorstelbare karakter van de holocaust over te brengen.
Een verhelderend voorbeeld rond egodocumenten vinden we in de getuigenis van Marianne
Ellebogen, geboren in 1923 in een Joods gezin in Duitsland.15
14 De Haan, I. “Vorm voor de verbijstering.” in: NRC Handelsblad, 4 mei 2007, p. 25. 15 Roseman, Mark. “Surviving Memory: Truth and Inaccuracy in Holocaust Testimony.” Journal of Holocaust Edu-cation, Summer 99, Vol. 8 Issue 1, pp. 1-20
De bezwaren van historici tegen egodocumenten zijn legio:
Psychologisch onderzoek leert dat mensen die zich in langdurige levensbedreigende situaties bevinden, waarin ze geen overzicht of greep op de situatie hebben, de neiging vertonen de dreiging en het gevaar te overschatten1. Van-daar de vele overdrijvingen en manifeste fouten in de verhalen over concentratie- en uitroeiingskampen. Daarenbo-ven waren overlevenden niet tot nuanceren in staat: wraakgevoelens overheersten. Vaak werd overdreven en klopten verhalen historisch gezien niet. Op den duur stelden overlevenden het voor als waren er overal gaskamers, terwijl fei-telijk enkel in de uitroeiingskampen bestonden.
Vaak bieden ze weinig tot geen vergelijkingspunten: door het persoonlijke (herinnerings)karakter ervan zijn er niet al-tijd andere bronnen (documenten allerhande, andere getuigenissen etc.) waarmee je kunt vergelijken, confronteren etc. En als er al andere documenten zijn loert ook hier weer het gevaar van onbetrouwbaarheid of subjectiviteit van díe documenten om de hoek.
Veel hangt ook af van wanneer het egodocument of de getuigenis tot stand kwam. Hoeveel tijd (of afstand) was er tussen de gebeurtenis zelf en het akteren van de herinnering aan de gebeurtenis? Het gevaar bestaat nl. dat: - de herinnering inmiddels vervaagd is - er Hineininterpretierung optreedt, in de zin van: vervorming, overdrijving, (on)bewust vergeten van onderdelen,
projectie van andermans ervaringen (die de getuige in de tussentijd las of beluisterde) op de eigen situatie, Schuldgevoel en trauma gaan een rol spelen
Het egoperspectief is haast per definitie een ‘eng’ of ‘nauw’ perspectief, want een persoonlijk en aldus eenzijdig per-spectief. Betekent dit dan dat we er beter geen rekening mee houden? Neen (uiteraard), want anderzijds kun je (te-recht) stellen dat het voorbije gebeurtenissen tot leven wekt. M.a.w. egodocumenten zijn zeker bruikbaar, alleen moe-ten we er voorzichtig mee omspringen.
Egodocumenten bevatten vaak historisch foute informatie. Soms bevatten egodocumenten feiten, meningen en inter-pretaties die niet kloppen. Opnieuw worden we hier als historici geconfronteerd met het ‘kind en het badwater’-syndroom. Moeten we een ganse getuigenis verwerpen omdat sommige gegevens niet kloppen?
Egodocumenten bevatten vaak een morele en empathische dimensie; ze zijn niet neutraal. Anderzijds kunnen we ons de vraag stellen of historisch-wetenschappelijk werk wel helemaal waardenvrij en 100% objectief is. Ook de histori-cus/a is een kind van zijn/haar tijd, redeneert en functioneert binnen welbepaalde kaders van zijn/haar werkelijkheid, waar je niet uit of buiten kunt treden.
16
d) Geschiedenis versus collectieve herinnering: een kritische blik
We zagen al dat collectieve herinneringen verglijden, het verleden selectief benaderen en
volgens een welbepaalde politieke of andere agenda selectief interpreteren. I.v.m. de Gul-
densporenslag kunnen we ons de vraag stellen hoe het komt dat ze een zo prominente
plaats in onze collectieve herinnering heeft weten te veroveren. We kunnen ons de vraag
stellen sinds wanneer dat het geval is, waarom dat het geval is, hoe het komt dat die Gul-
densporenslag eerst z’n plaats had in een Belgisch-nationale context, en gaandeweg inge-
past werd in een Vlaams-nationale of Vlaams-nationalistische context. Dat terwijl andere
veldslagen, die veel minder bekend zijn vandaag, nochtans een groter historisch belang
hadden en hebben, gezien de belangrijker implicaties en gevolgen ervan.
Zoals we ook al zagen wordt tegenover die subjectieve collectieve herinnering dan de objec-
tieve geschiedenis (geschiedeniswetenschap) geplaatst. Maar is dat wel terecht? We kunnen
ons de vraag stellen of deze voorstelling van de relatie tussen geschiedenis en herinnering
opgaat, en recht doet aan het wezen van die onderlinge relatie. Is geschiedenis wel zo ob-
jectief en waardenvrij als soms wordt aangenomen? Zijn geschiedenis en geschiedbeoefe-
ning ook niet erg tijd- en standplaatsgebonden? (Hoger zagen we al dat er nogal wat kan
worden afgedongen op de pretenties van de 19e eeuwse romantische geschiedschrijving als
Onder de Tweede Wereldoorlog leefde ze de eerste jaren, ondanks de Joodse afkomst, met haar ouders en broer onder de officiële bescherming van de Abwehr (de Duitse contraspionagedienst) in Duitsland. Toen in 1943 haar familie toch werd gedeporteerd, eerst naar Theresienstadt en dan naar Auschwitz, kon Marianne op de vlucht slaan en leefde ze tot het einde van de oorlog ondergedoken. Historicus Mark Roseman (universiteit van Keele) had met haar heel wat vraaggesprekken die hij nadien kritisch aftoets-te aan ander bronnenmateriaal. Zo stootte hij op een aantal ‘historische fouten’ in het verhaal van Marianne. Zo b.v.
In april 1942, terwijl Marianne’s familie nog onder bescherming van de Abwehr leefde, werd haar verloofde Ernst Krombach met zijn ouders op transport gezet naar het Oosten. Marianne vertelt dat de Krombach-familie de avond voor hun deportatie naar barakken werd overgebracht en geïnterneerd. Marianne zelf ging haar verloofde achterna naar de barakken en bracht er de nacht met hem door, om hem ervan te overtuigen samen te vluchten. Dit lijkt al-leszins erg moedig, want als ze betrapt was geworden, was ze zeker mee op transport gezet. Enige tijd na deze getuigenis vond historicus Mark Roseman echter in de papieren van Marianne de laatste brief die haar verloofde Ernst Krombach tot haar richtte, toen hij al op transport was gezet. Daarin schrijft hij o.a. hoe hij de laatste nacht voor het transport, in het appartement van zijn familie, veel aan haar dacht. M.a.w.: - de laatste nacht waren de Krombachs niet in een barak, wel in hun eigen appartement. - Marianne was die laatste nacht niet bij haar verloofde. Nog later vond Roseman een getuigenis van een andere Joodse uit Essen, Hanna Aaron, die vertelde over de de-portatie van haar verloofde. Daarin viel het verhaal van de barakken en de poging tot overtuiging tot vluchten te le-zen. Roseman spitte deze zaak verder uit en ontdekt dat Marianne en Hanna Aaron elkaar kenden tijdens de oor-log. Hij concludeerde dan ook dat Marianne waarschijnlijk het verhaal van Hanna had gehoord en het door de tijd heen ‘adopteerde’ als háár verhaal.
Eind augustus 1943 verviel de speciale bescherming waaronder Marianne en haar familie leefden. Marianne ver-telde haar familie dat ze wilde vluchten, en vroeg of ze haar broer (toen 17) mocht meenemen op haar vlucht. De broer wilde zelf echter niet. Ze vertelde voorts dat ze, terwijl de nazi-bewakers de klaargemaakte koffers van de familie bekeken om te zien wat ze eruit konden stelen, op de vlucht sloeg door uit het huis weg te rennen. Later vond Roseman echter een Gestaporapport terug waarin de twee nazi-bewakers verantwoording hadden moeten afleggen voor de vlucht van Marianne. Daarin viel te lezen dat de bewakers aan Marianne toestemming gaven om van het eerste verdiep naar het gelijkvloers te gaan om brood te halen, en dat ze zo gevlucht was. Aanvankelijk dacht Roseman dat dit rapport wel gelogen zou zijn: de bewakers konden toch moeilijk toegeven dat Marianne was gevlucht terwijl zij bekeken wat ze zouden kunnen stelen… Later echter kwam Roseman in contact met een vrouw die Marianne had gekend vlak na afloop van de Tweede Wereldoorlog. Zonder dat Roseman ernaar vroeg, vertelde die vrouw over hoe Marianne haar toen vertelde over haar vlucht in 1943. Haar verhaal bestond erin dat ze aan de Duitse bewakers had gevraagd of ze brood mocht ha-len, en het toen op een vluchten had gezet…
Roseman vraagt zich af: welke versie moet ik nu geloven? Dit is duidelijk niet eenvoudig. Hij vraagt zich ook af, stel dat het rapport van de Gestapo waar is, waarom zou Marianne jaren later dan een ander verhaal vertellen dan ze blijkbaar kort na de oorlog deed? Een mogelijke verklaring ziet hij in het schuldgevoel dat Marianne altijd heeft gehad omdat ze zonder haar broer was gevlucht. Misschien construeerde ze daarom een ander verhaal: om zo ergens te kunnen leven met haar schuldgevoel, als had ze er alles aan gedaan om haar broer mee te krijgen op haar vlucht. Hij wilde echter niet…
17
zou zij kritisch-objectief tewerk zijn gegaan) In dit verband kunnen we het werk van historici
vergelijken met dat van fotografen. Een fotograaf kan honderden plaatjes schieten van een
bepaald voorwerp en toch zal het resultaat steeds verschillend zijn, en dat afhankelijk van de
belichting, de sluitertijd, de gezichtshoek van waaruit hij fotografeert etc. Zo vergaat het ook
de historicus: die kan het verleden op vele verschillende manieren beschrijven en toch zullen
de beelden die hij oproept van een voorbije werkelijkheid steeds van elkaar verschillen. De
kennis die historici verwerven is dus nooit absoluut. Het heden waarin zij leven, roept steeds
nieuwe vragen op over het verleden. Historische kennis speelt ook een rol in het publieke
debat. Onze visie op het verleden bepaalt mede onze ideeën over de best mogelijke in-
richting van de samenleving: Vlaams-nationalisten kijken anders naar het verleden dan bel-
gicisten. De blikken van beiden zijn, net zoals die van alle anderen, noodzakelijkerwijze ge-
kleurd.
18
II. GENOCIDE EN HOLOCAUST: GELADEN BEGRIPPEN16
Laat ons nu dan – in het tweede deel van dit inleidend hoorcollege – opschuiven in de rich-
ting van de holocaust. De holocaust wordt vaak betiteld als de ergste aller genocides. Een
dergelijke typering raakt meteen aan de notie ‘vergelijkend genocideonderzoek’: het vergelij-
ken van de holocaust met andere soortgelijke historische gebeurtenissen. In dat kader rijst
dan de vraag hoe we een genocide kunnen definiëren. Een titel in het Nederlandse dagblad
Trouw van 10 oktober 2002 is in dit verband veelzeggend: “Wetenschappers struikelen over
definitie genocide.”
Het begrip genocide is afgeleid van het Grieks ‘genos’ (ras, natie, volk) en het Latijn ‘caede-
re’ (vellen, doden, vermoorden), en kan letterlijk vertaald worden als ‘het doden van een
groep’. In de Van Dale wordt genocide omschreven als “de stelselmatige uitroeiing van een
volk of een volksgroep”. Het Nederlands holocaustcentrum sluit zich hierbij aan door genoci-
de te omschrijven als “de systematische uitroeiing van een bevolkingsgroep”.
De Poolse jurist Raphael Lemkin hanteerde als eerste het begrip genocide in zijn boek Axis
rule in occupied Europe, verschenen in 1944. Hij omschrijft genocide als een gecoördineerd
plan, bestaande uit verschillende activiteiten die de levensvatbaarheid van groepen aantast
en uitroeiing beoogt. Genocide is gericht tegen personen, niet als individuen, maar als leden
van een onderscheiden groep. In het Derde Rijk uitte genocide zich op 8 gebieden: politiek,
sociaal, fysisch, cultureel, economisch, biologisch, religieus en moreel.17 Het ging dus niet al-
leen om het fysiek uitroeien van groepen, maar ook om het elimineren van de taal, cultuur,
economische infrastructuur etc. van die groep/gemeenschap.
In 1948 kwam het in de Verenigde Naties tot een definiëring van genocide, die omschreven
werd als “activiteiten die als doel hebben een nationale, etnische, raciale of religieuze groep
geheel of gedeeltelijk te vernietigen door a) het doden van leden van de groep b) het aan-
brengen van ernstige lichamelijke of geestelijke letsels c) het systematisch ondermijnen van
de levensvoorwaarden van de groep d) het opdringen van maatregelen voor geboortebeper-
king e) het onder dwang overbrengen van de kinderen van een groep naar een andere
groep”.18
Korter gesteld is er m.a.w. sprake van genocide als een ‘partij’ (staat, rebellengroep, war-
lords, ongeorganiseerde bendes) (1) één van de bovengenoemde daden pleegt (2) met de
bedoeling alle of een deel te vernietigen van (3) één van de bovengenoemde groepen.
16 Zie hiervoor o.a. Reychler, L. e.a. De volgende genocide.Leuven, 2004, pp. 23-35. Encyclopedia of Genocide and Crimes against Humanity. Van den Berghe, G. “Een dodelijk woord. Genocide.” In: De Standaard, 12 oktober
2007. Scherrer, C.P. “Towards a theory of modern genocide. Comparative genocide research: definitions, criteria, typologies, cases, key elements, patterns and voids.” Journal of Genocide Research, 1-1 (1999) pp. 13-23. 17 Politieke technieken bestonden uit het vernietigen van alle sporen van zelfbestuur (insignes, symbolen etc.), het germaniseren van namen (personen en plaatsen) en het toekennen van privileges aan ‘volksgermanen’; soci-ale uit het opleggen van het eigen rechtssysteem en het isoleren van de intelligentsia; culturele uit het opleggen van de eigen taal in alles (scholen, geschriften etc.) en cultuuruitingen controleren en verbieden; economische uit het doen dalen van de levensstandaard (banken en bezit in beslag nemen etc.); biologische uit het verbod op gemengde huwelijken en mannen scheiden van vrouwen via het organiseren van verplichte arbeid elders; fysieke
uit het minder toebedelen van voedsel, gezondheids- en andere faciliteiten (bv. brandstof voor verwarming) ont-zeggen en massamoord; religieuze uit het verstoren van de eredienst, het laten afzweren van het geloof, en het uitschakelen van de religieuze leiders; morele uit het creëren van een klimaat van morele ontreddering (om zo primaire instincten uit te lokken i.p.v. morele of nationale), en het persoonlijk plezier te bevorderen ten nadele van een collectief gevoel en een ideaal van ontspanning, via bv. het bevorderen van alcoholisme en pornografie. 18 Zie voor de wordingsgeschiedenis van de genocideconventie Power, S. Een probleem uit de hel, Amsterdam, 2003, pp. 23-109 en 185-198.
19
In deze definitie is het intentionele, doelbewuste karakter van de uitroeiing van een identifi-
ceerbare groep van groot belang, evenals de systematiek in de uitvoering.
Over de definitie van de VN heerst – omwille van de politieke consequenties die eraan vast-
hangen – geen consensus. Er bestaan tot op heden drie grote discussiepunten:
Wie kunnen de slachtoffers van een genocide zijn? Nergens in de definitie wordt
melding gemaakt van politieke of sociale groepen. Dit heeft vooral te maken met
de Koude Oorlogscontext (beide grootmachten wilden strategische partners zoals
Turkije niet voor het hoofd stoten, en wilden zelf niet beschuldigd kunnen wor-
den). Zo kan de afslachting van de Koelakken in de USSR onder Stalin, of van de
bourgeoisie door de Rode Khmers in Kampuchea (nu Cambodja genoemd) vol-
gens de VN-definitie niet als genocide worden gecatalogiseerd. Om deze andere
vormen van geweld tegen identiteitsgroepen niet uit het oog te verliezen, werden
nieuwe begrippen en concepten ingevoerd, zoals politicide (geweld tegen een
welbepaalde politieke groep), democide (geweld tegen een welbepaalde sociale
groep), etnocide (geweld tegen een welbepaalde culturele groep) en gynocide
(geweld tegen vrouwen).
Wat is doelbewust intentioneel gedrag? De intentie om een volk of bevolkings-
groep uit te roeien kan worden ontkend door het geweld voor te stellen als het
gevolg van oorlogsomstandigheden. Turkije bv. ontkent met kracht de beschuldi-
gingen van genocide en verklaart dat de dood van ‘slechts’ 250 000 à 300 000
Armeniërs (terwijl andere schattingen uitgaan van 600 000 tot 1,5 miljoen) volle-
dig te wijten was aan de oorlogschaos. Hongersnoden ten gevolge van wanbeleid
of verwaarlozing worden dan weer vaak voorgesteld als het resultaat van de afta-
keling van de ecologische omgeving en migratie. Een Braziliaanse ambassadeur
stelde in de periode 1957-68 na alweer een brutale indianenmoord op grote
schaal dat de overheid uit was op hun grond, niet op het uitroeien van de indianen
an sich. Vandaar dat er volgens hem gesproken kon worden van een moordpartij,
niet van een genocide.
De mate en duur van geweldpleging? Over het algemeen wordt genocide geas-
socieerd met de uitroeiing van een heel groot aantal mensen (soms meer dan de
helft), over en lange periode.
Op te merken valt dat de definitie van genocide vaak vanuit juridisch oogpunt wordt betwist.
Er hangen immers politieke en juridische consequenties aan vast. Tegen genocides wordt
opgetreden (vaak te laat weliswaar) en genocidair gedrag is strafbaar. Historici duiden het
begrip genocide vaak ruimer dan juristen en politicologen. Zo rekenen historici het geweld
tegen politieke en sociale groepen meestal ook onder genocide. Historici maken dan ook
minder dan politicologen gebruik van termen als democide, etnocide, politicide.
Naast genocide hebben we nog een gans begrippenapparaat dat duidt op erge misdaden
naar bevolkingsgroepen toe. Denken we maar aan begrippen als ‘massamoord’ of ‘bloed-
bad’, ‘oorlogsmisdaden’, ‘etnische zuivering’, ‘misdaden tegen de menselijkheid’, etc. Hoe
kunnen we ‘genocide’ hiervan onderscheiden? De Leuvense politicoloog Luc Reychler geeft
volgende typologie:
20
Ook in de Encyclopedia of Genocide and Crimes against Humanity vinden we een soortgelijk
onderscheid jegens deze en andere begrippen:
Een bloedbad is een collectieve actie met als doel de eliminatie van burgers
(mannen, vrouwen, kinderen en andere weerloze slachtoffers) of ontwapende
soldaten. Een bloedbad komt vaak voor in oorlogstijd, al hoeft dat niet noodzake-
lijkerwijs altijd zo te zijn. Denken we maar aan de Kristalnacht in nazi-Duitsland in
1938.
Wat is dan het onderscheid tussen een bloedbad en een genocide? Dit is niet zo
duidelijk. De meeste auteurs zien het onderscheid in de korte tijdspanne en de
beperkte geografische locatie van een bloedbad. Niettemin kan een bloedbad
deel uitmaken van of uitgroeien tot een genocide, die soms beschouwd wordt als
‘een grootschalig bloedbad’. Het probleem is hier – uiteraard – de notie ‘groot-
schalig’. Is het mogelijk een aantal minimumdoden vast te leggen alvorens te
kunnen spreken van een genocide? Uiteraard gaat dit niet, en moeten kwalitatie-
ve en kwantitatieve criteria hand in hand gaan.
Onder agressie wordt door de Verenigde Naties begrepen het gebruik van gewa-
pend geweld door een staat tegen de soevereiniteit, de territoriale integriteit of de
politieke onafhankelijkheid van een andere staat. Dit geweld is van een andere
orde dan genocidair geweld.
Misdaden tegen de menselijkheid worden beschouwd als erge en niet-humane
daden die het slachtoffer als mens degraderen en ernstige fysieke en mentale
schade (of lijden) berokkenen. Misdaden tegen de menselijkheid zijn ruimer te
zien dan genocide. Het gaat hier immers om aanvallen op een breed scala van
burgerbevolkingen, daar waar genocide beperkt blijft tot nationale, etnische, racia-
le of religieuze groepen. Bovendien houden deze misdaden meer in dan een uit-
roeiingspolitiek. Wel is het zo dat genocide een extreme vorm is van misdaden
tegen de menselijkheid.
Genocide is ook anders dan discriminatie. Discriminatie ontneemt kansen in het
leven, genocide ontneemt het leven zelf.
Genocide valt ook te onderscheiden van etnische zuivering. Dit laatste betreft
acties ondernomen om een etnische groepering in een gebied in aantal te doen
verminderen of te doen verdwijnen. Dit hoeft evenwel niet noodzakelijk gepaard te
gaan met een uitroeiingspolitiek, maar kan ook via bv. gedwongen volksverhui-
zingen worden bekomen.
WEERSTAND Ja Nee MATE Klein schermutseling bloedbad VAN
GEWELD Groot oorlog genocide
21
Nu het begrip genocide gedefinieerd is, kunnen we naar inzicht peilen wat betreft de oorza-
ken die leiden tot genocides. Politicoloog Luc Reychler poneert: “Onderzoek suggereert dat
genocide geen excentrieke, maar begrijpbare gebeurtenis is. Het is een oud recept. Het is
een reactie op een reeks omstandigheden. De belangrijkste ingrediënten of voorwaarden die
de kansen op genocide bevorderen, kunnen herleid worden tot zes.” Die zes zijn:
- Een omgeving of regio gekenmerkt door politieke, economische, culturele en fysische
onveiligheid en een hoog frustratiegehalte
- Een autoritaire regering die de verantwoordelijkheid voor het onheil toeschrijft aan
een onderscheiden deel van de bevolking
- Een identiteitsgroep die duidelijk onderscheiden kan worden van de rest van de be-
volking wordt voorbestemd tot slachtoffergroep (onderscheiden via taal, cultuur, reli-
gie, beroep, afkomst etc.)
- Een plan voor de uitroeiing van de doelgroep (genocide is resultaat van planning)
- Relatief weerloze slachtoffers (onvoorbereid, verrast en weerloos)
- Een geïnformeerde internationale gemeenschap die haar morele afkeuring uitspreekt,
maar geen effectieve maatregelen neemt om de volkerenmoorden te voorkomen of
tijdig te stoppen
Vervolgens stelt zich de vraag of de holocaust een genocide was. Het antwoord hierop is
een volmondig ja. Maar – opnieuw – dienen we hier de vraag te stellen wat we begrijpen on-
der holocaust. Onder holocaust wordt vaak begrepen de moord op miljoenen Joden tijdens
de Tweede Wereldoorlog. We mogen evenwel niet vergeten dat niet alleen Joden het slacht-
offer van de nazi-terreur waren. Ook communisten, Slavische volkeren, zigeuners, homosek-
suelen, communisten, Jehovah-getuigen en politieke gevangenen werden naar concentratie-
en uitroeiingskampen gedeporteerd. In die zin is de holocaust meer dan alleen maar de
moord op Joden. Hier komen we zo meteen op terug. Laten we eerst een aantal synoniemen
voor de holocaust, in de zin van de Jodenmoord, onder de loep nemen.
Naast ‘holocaust’ komen parallel begrippen voor als ‘shoah’ of ‘choerban’.19 Deze drie be-
namingen verwijzen in eerste instantie naar de Jodenuitroeiing. Choerban – Hebreeuws voor
verwoesting of vernietiging – verwijst naar de vernietiging van de eerste en tweede Joodse
tempel in Jeruzalem (in de zesde eeuw v.C. en 70 n.C.). De jodenmoord Choerban noemen
geeft ze aldus de betekenis van derde vernietiging van het religieuze jodendom. Shoah is
Hebreeuws voor ‘catastrofe’ en verwijst naar de vervolging van het bijbelse volk Israël. In de
bijbel wordt het begrip gebruikt ter aanduiding van een plotselinge, onvoorziene en vreselijke
collectieve ramp. In de late jaren 1940 werd de basis gelegd voor de gedachte dat de uitroei-
ing van de (Europese) Joden samenhing met hun wedergeboorte (Israël). Sinds 1953 is
Shoah de officiële benaming in Israël voor de Jodenmoord. Holocaust tot slot komt uit de
Septuaginta, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel. Het betekent ‘wat volledig in
rook opgaat’. In het Nederlands wordt dat ‘brandoffer’. Het verwijst naar de passage in het
boek Genesis waar Abraham zijn zoon Isaak moet offeren. Uiteindelijk komt God tussenbei-
de en neemt hij genoegen met het offeren van een ram. Ethicus Gie Van den Berghe stelt:
19 Zie hiervoor Van den Berghe, G. “Een oorlog die, omdat hij nooit meer gebeuren mocht, blijft duren. Revisio-nisme en negationisme herzien.” In: G. Verbeeck (red.). De verdwenen gaskamers. De ontkenning van de holo-caust. Leuven-Amersfoort, 1997, pp. 15-47. van Vree, F. In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis. Groningen, 1995, pp. 165-167.
22
“Dit Holocaust-begrip is vanuit geschiedkundig oogpunt volkomen onjuist en ongepast. De
Joden brachten geen offer, waren geen instemmende slachtoffers en God kwam niet op het
nippertje tussenbeide om hen te redden. Vanuit een religieuze invalshoek zien sommigen dat
anders. Isaak wordt als een overlevende beschouwd en de miljoenen Joodse slachtoffers en
de miljoenen joodse slachtoffers als brandoffers (de crematie!), gebracht voor de overleving
of heropstanding van het Joodse volk. Daardoor krijgt de jodenvervolging een uniek en sa-
craal karakter.”20 Het begrip holocaust sloeg vooral aan in Angelsaksische landen vanaf de
jaren 1960. In de jaren 1980-90 verloor het begrip zijn specificiteit. Het werd en wordt ook
gebruikt voor nucleaire en ecologische rampen. Van den Berghe pleit ervoor de Jodenuitroei-
ing als dusdanig zo te noemen, of Jodenmoord, Jodenvernietiging of judeocide. De term ‘ho-
locaust’ reserveert hij om de gehele volkenmoord en uitroeiingspolitiek aan te duiden. Noch-
tans zijn ook voorgestelde alternatieven problematisch:
Jodenuitroeiing, Jodenmoord, Jodenvernietiging zijn te algemeen; er is geen afschei-
ding mogelijk met de grote pogroms die joodse gemeenschappen door de eeuwen
heen geregeld teisterden
Judeocide: deze term lijkt goed te zijn, maar heeft als nadeel dat het haar vooralsnog
aan herkenbaarheid ontbreekt bij het grote publiek.
Overigens kent ook het begrip genocide zelf een ganse evolutie. Kort na de Tweede Wereld-
oorlog was het, onder invloed van Lemkin en het genocideverdrag van de VN veel in beeld.
In de loop van de jaren 1950 raakte het begrip genocide echter in de vergetelheid, en dat
zou duren tot aan de jaren 1980. Redenen hiervoor zijn (1) dat de Verenigde Staten het ge-
nocideverdrag weigerden te ratificeren, (2) de Koude Oorlogscontext met beide grootmach-
ten die niet van genocide wensten beticht te worden, en (3) de al dan niet vermeende on-
bruikbaarheid in internationaal-juridisch opzicht van het genocidebegrip. In de loop van de ja-
ren 1980 maakte het begrip genocide terug opgeld, en dat tot op heden. Hoe kwam dat nu?
(1) De VS ratificeerden het genocideverdrag, (2) er was de nasleep van de Cambodjagruwel,
(3) de dekolonisatie was grotendeels een feit, en (4) het communisme in Oost-Europa en de
USSR hield op te bestaan.
Rest ons, nu we een zicht hebben op de inhoud van holocaust en genocide algemeen, tot
slot van dit deel (kort) na te gaan met welke andere genocides de holocaust kan worden ver-
geleken. Een probleem dat we in dat verband kort willen aankaarten is dat de notie genocide
teveel vereenzelvigd werd/wordt met de holocaust. Het beeld van wat een genocide is wordt
er alleszins sterk door bepaald. Vandaar dat dan vaak de mening postvat ‘geen uitroeiings-
kampen, geen genocide’. Dit is natuurlijk onzin. Enerzijds heb je geen speciale kampen no-
dig om toch mensen op grote schaal te doden, en anderzijds dient het aangestipt dat er in de
Tweede Wereldoorlog veel meer mensen de dood vonden buiten de kampen dan ín de kam-
pen.
Laten we hiertoe in heel kort bestek nagaan welke gebeurtenissen zoal onder de benaming
genocide vallen. Het fenomeen genocide is al bekend sinds de oudste tijden. Ook in lang
20 Van den Berghe, G. “Een oorlog die, omdat hij nooit meer gebeuren mocht, blijft duren. Revisionisme en nega-tionisme herzien.” In: G. Verbeeck (red.). De verdwenen gaskamers. De ontkenning van de holocaust. Leuven-Amersfoort, 1997, pp. 16.
23
verleden beschavingen bestond soms de wil om welbepaalde groepen geheel of gedeeltelijk
te elimineren. Denken we maar aan de relatie van de Romeinen tot de Carthagers en de Jo-
den. Evengoed kan hier gewezen worden op genocides in koloniale context. Zo bv. de acties
van Spanjaarden en Portugezen in de Nieuwe Wereld (Amerikaanse continent) van de 16e
tot halfweg de 18e eeuw, en die van een rits andere Europese landen in Afrika in de 18e en
19e eeuw. Volgens de meeste waarnemers is de eeuw bij uitstek van genocides evenwel de
20e eeuw.21 Een discussie onder wetenschappers draait overigens rond de vraag of genoci-
des van alle tijden zijn dan wel een product van de moderniteit.22 Een opsomming van de in
de 20e eeuw gepleegde genocides zou er als volgt kunnen uitzien:23
- de Herero’s (1904): het Duitse leger vernietigde 64 000 Herero’s uit een bevolking
van 80.000
- Armeniërs (1915): de Turkse regering vermoordde minstens 600 000 tot 1 000 000
Armeniërs
- Koelakken (1929-1933): de Sovjetregering vermoordde 14-15 miljoen koelakken in
Oekraïne
- Joden (1940-45): nazi’s doodden meer dan vijf miljoen joden
- Zigeuners (1940-45): nazi’s doodden 220 000 zigeuners
- Tutsi’s (1963): 12 000 Tutsi’s werden afgemaakt in Rwanda
- Hutu’s (1972): Tutsi’s doodden 200 000 Hutu’s in Burundi
- Indonesische communisten (1966): 500 000 werden gedood door de regering
- Ibo (1966): 1 miljoen afgemaakt door de Nigeriaanse regering
- Bengali (1971): 3 miljoen vermoord door Pakistaanse regering
- Klassenvijanden (1966-1976): Sovjetunie ongekend cijfer
- Bourgeoisie (1975-78): 1 tot 2 miljoen gedood door de Rode Khmers
- Timorezen (1975-1999: 200 000
- Irakese Koerden (1987-88): 100 000 vermoord door regime van Saddam Hoessein
- Bosniërs (1992-1995): 200 000
- Tutsi’s en gematigde Hutu’s (1994): 800 000 vermoord door (extremistische) Hutu’s
in Rwanda
Sommige wetenschappers zullen echter met andere lijstjes komen. Veel hangt af van welke
definitie van genocide wordt gehanteerd, en de mate waarin het begrip genocide al dan niet
verder wordt onderverdeeld.
21 Mark Levenne, “Why Is the Twentieth Century the Century of Genocide?” Journal of World History, 11 no. 2 (Fall 2000), pp. 305–336. Mazower, M. "Violence and the State in the Twentieth Century." The American Histori-cal Review, (oktober 2002) pp. 1158-1178. Rubinstein, W.D. Genocide: A History. Harlow, 2004. Deze laatste hanteert in zijn overzicht een indeling van genocides in pre-moderne samenlevingen, de koloniale tijd (eind 15e –begin 20e eeuw), de totalitaire periode en die van etnische zuivering (beide 20e eeuw). 22 Onder ‘moderniteit’ wordt dan begrepen de periode vanaf wanneer (1) zich op economisch vlak de opkomst van het kapitalisme en het internationaal monetair systeem voordoet, (2) op politiek vlak natiestaten en seculiere omgangsvormen zich beginnen te manifesteren (3) op sociaal vlak de klassensamenleving in de plaats van de standenmaatschappij komt, en er een onderscheid groeit onder de bevolking volgens ras, gender etc. (4) er op cultureel vlak een set van nieuwe seculiere ideeën opgang maakt zoals de Verlichting, de rede die centraal komt te staan, de bloei van de wetenschap. 23 Reychler, L. e.a. De volgende genocide.Leuven, 2004, pp. 29-30.
24
III. VERSCHUIVENDE HERINNERING: DE CONJUNCTUUR VAN DE HOLOCAUST-
HERINNERING
Keren we dan terug naar de specifieke vraagstelling van het project, nl. de evoluties in de
holocaustherinnering. Het hoe en waarom ervan laten we buiten beschouwing aangezien dit
het voorwerp van onderzoek uitmaakt. Wel willen we heel kort de krachtlijn in de conjunctuur
van de holocaustherinnering schetsen. Hoe evolueerde de herinnering aan de holocaust?
Wanneer was er veel aandacht voor? Wanneer weinig? In het algemeen stelt Mark Mazower
(universiteit van Londen): “It is striking how much the debate about mass violence has been
dominated by a small number of decontextualized European exemplars – notably, the Holo-
caust and Stalin’s USSR.”24 Hij stelt hier dus een overmatige aandacht voor de holocaust en
de Stalindictatuur vast in 20e en 21e eeuw. Het betreft hier natuurlijk een erg algemene op-
merking, die nog niets zegt over de conjunctuur van herinnering.
Daarover vinden we concretere informatie bij diverse wetenschappers. De Nederlandse his-
toricus Ido De Haan stelt: “De herinnering aan de Jodenvervolging is de laatste jaren in Ne-
derland en daarbuiten onderwerp geworden van een groot aantal beschouwingen. Volgens
de communis opinio is de herinnering aan de Jodenvervolging eerst verdrongen en is men
zich er later bewust van geworden, waarna een periode van verwerking begon.”25 De Haan
stelt een breuklijn vast in het begin van de jaren 1960. Ervoor was er erg weinig aandacht
voor de holocaust, vanaf dan ging de aandacht continu crescendo. Toch relativeert hij deze
conjunctuur met een verwijzing naar Nederlandse letterkundigen die wijzen op een continue
aandacht voor de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse letteren vanaf onmiddellijk na de
oorlog. Anderzijds is het daarbij niet altijd duidelijk in welke mate ze specifieke aandacht
hadden voor de holocaust. Een andere Nederlandse wetenschapper, Frank van Vree,
schetst quasi hetzelfde beeld van de conjunctuur van herinnering als Ido De Haan doet.26
Vlaamse historici schetsen eveneens een soortgelijk beeld. Zo komen Bruno De Wever en
de andere leden van het wetenschappelijk comité dat zich moest buigen over de oprichting
van een Vlaams museum over de Jodenmoord tot de vaststelling dat in de eerste decennia
na de Tweede Wereldoorlog geen specifieke aandacht ging naar de judeocide. “De Joden-
moord was gewoon één van de vele misdaden van het Derde Rijk.”27 Pas in 1960-61 trad de
Jodenmoord op de voorgrond, om vanaf halfweg de jaren 1970 een tot op heden blijvende
prominente plaats in te nemen. “De judeocide is uitgegroeid van specifiek Joodse herinne-
ring tot collectieve herinnering.”28
Nog andere auteurs – Amerikanen – schetsen vanuit hun (Amerikaanse) context een ander
beeld van de conjunctuur. Norman Finkelstein bv. legt de breuklijn tussen nauwelijks tot
geen aandacht en een overweldigende aandacht voor de Jodenmoord in de tweede helft van
24 Mazower, M. "Violence and the State in the Twentieth Century." The American Historical Review, (oktober 2002) p. 1176. 25 De Haan, I. Na de ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995. Den Haag, 1997, p. 2. 26 van Vree, F. In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis. Groningen, 1995, pp. 7-28. 27 De Wever, B. e.a. Bruchure Transit Mechelen. S.l., s.d. (2005), p. 7. 28 De Wever, B. e.a. Bruchure Transit Mechelen. S.l., s.d. (2005), p. 10.
25
de jaren 196029. Zijn collega Amerikaanse historicus Peter Novick typeert dan weer de ganse
jaren 1960 als transitiejaren in de holocaustherinnering30.
Afhankelijk dus van land tot land en continent tot continent, en van wetenschapper tot we-
tenschapper worden (soms lichtjes) andere breuklijnen ontwaard in de holocaustherinnering.
Van een eenduidige conjunctuur in de holocaustherinnering is geen sprake. Wel valt het vol-
gende op:
in de periode 1945-61/67 bleef de holocaustherinnering in hoofdzaak beperkt tot een
kleine groep Joden; de herinnering was gebaseerd op gemeenschappelijke ervaring van
de gruwel, en was in die zin een communicatieve, sociale herinnering.
Pas vanaf 1961 (Eichmannproces) en 1967 (Zesdaagse Oorlog) trad de holocaust in Is-
raël en in de Joods-Amerikaanse gemeenschap op de voorgrond, en transformeerde ze
van een communicatieve, sociale naar een culturele, meerbepaald politieke collectieve
herinnering. De holocaust werd de hoeksteen van een collectieve joodse identiteit (net op
een ogenblik dat die onder druk kwam te staan, aangezien de joodse bevolking in de VS
zich had opgewerkt van de arbeiders- en lagere middenklasse tot de hogere middenklas-
se, end e vraag zich daarbij stelde of ze zich niet moest heroriënteren als blanke main-
stream Amerikanen), en werd door leidende socio-politieke echelons ingezet voor politie-
ke doeleinden.
29 Finkelstein, N. De holocaust-industrie. Bespiegelingen over de exploitatie van het joodse lijden. Amsterdam, 2000, pp. 15 e.v. 30 Novick, P. The holocaust and collective memory. The american experience. Londen, 1999.
26
IV. JUNIOR COLLEGE CONCREET
Misschien is de eerste vraag die hier dient geopperd wel de volgende: vanwaar eigenlijk een
junior college? De belangrijkste motieven zijn dat het junior college:
- wil bijdragen tot het verkleinen van de steeds groeiende kloof tussen secundair en
hoger onderwijs
- gaat in op een belangrijke aanbeveling van het Global Science Forum van de OESO
m.b.t. ‘Networks of teachers from primary to university level should be set up’ (Parijs,
2008)
- wil een antwoord bieden op de verzuchting van getalenteerde en gemotiveerde stu-
denten en leerkrachten om een inspirerende en uitdagende invulling te geven aan de
vrije ruimte in het secundair onderwijs
De centrale vraagstelling van het junior college, zoals hoger al gesteld, luidt: ‘Hoe en waar-
om namen de collectieve herinneringen aan de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereld-
oorlog in Vlaanderen en de wereld tussen 1945 en vandaag steeds nieuwe vormen aan?’
We onderzoeken dus de conjunctuur van de holocaustherinnering, het hoe en het waarom
ervan.
Dit onderzoek gebeurt doorheen een reeks van seminaries. Elk seminarie neemt 2, 4 of 6
lesuren in beslag. De seminaries behandelen een waaier aan onderwerpen. Jullie leerkrach-
ten zullen een selectie maken uit volgend gethematiseerd aanbod:
1. Geschiedenis en herinnering
Inleidend seminarie: hoorcollege over herinnering en geschiedenis algemeen
Geschiedenis en herinnering
Revisionisme en negationisme
2. De holocaust
Onderzoek naar oorzaken, verloop, afloop en nasleep van de holocaust
Vergelijkend genocidenonderzoek 20e eeuw
Dader-, slachtoffer- en omstanderperspectief: interview met Kristof Van Assche en
verwerkingsopdrachten
3. De verschuivende holocaustherinnering
Heuristiek (over homocaust en vrouwenkamp Ravensbrück)
De verschuivende herinnering in monumenten (nationaal en internationaal)
De verschuivende herinnering in de Belgische dag- en weekbladpers
De verschuivende herinnering in film & documentaire
De verschuivende herinnering in literatuur (romans en egodocumenten)
Internationaal vergelijkende holocaustmuseumanalyse
De herinnering in stripverhalen (Maus van Art Spiegelman)
Een internationaal vergelijkend perspectief van de holocaustherinnering
Afsluitend seminarie (hoorcollege): de actualiteit van de holocaustherinnering en ac-
tuele historisch-wetenschappelijke debatten
4. Oorlogsherinnering algemeen
27
'De Tweede Wereldoorlog in de Belgische publieke herinnering: een versplinterd
beeld' (lezing dr. Evert Peeters met aansluitend verwerkingsopdrachten)
Voor het afsluitend hoorcollege ware het handig mochten jullie de actualiteit van de holo-
caustherinnering in de media wat volgen (kranten, tijdschriften, televisie, internet, boekhan-
del etc.)
Sommige scholen koppelen aan het junior college een eindwerk. Meer uitleg hierover krijgen
jullie van je leerkrachten.
28
V. BESLUIT
In dit eerste inleidend seminarie kwamen we tot een eerste en dus onvermijdelijk oppervlak-
kige verkenning van het voorliggend onderzoek. Er werden al een reeks vragen van inhoude-
lijke en terminologische aard en wetenschappelijke omschrijvingen van historische sleutel-
begrippen geopperd. Zoals we vaststelden lokten een aantal vragen en definiëringen vaak
nieuwe vragen uit, die op hun beurt weer andere moeilijkheden of vragen opriepen. Dit is ei-
gen aan elk historisch-wetenschappelijk en -kritisch onderzoek. De bedoeling van het junior
college is precies jullie verder ‘in te wijden’ in de historisch-wetenschappelijke manier van
denken en onderzoek. Tevens is het de bedoeling dat jullie een goed inzicht krijgen in de
constructie van en omgang met het verleden doorheen de tijd. Al deze elementen zijn in het
kader van het leren verantwoord historisch denken en redeneren van het allergrootste be-
lang. Veel succes!