4
Beste mensen 5 maart hebben we Benno Barnard te gast, bij deze een dweperig woordje uitleg. Aanleiding van de avond is een scène die zich aan het begin van dit academiejaar afspeelde op mijn kot. Mijn nieuwe buurman, een bijzonder Spaanse (telenovelas, tortillas) Erasmusstudent, had zijn eerste lesdagen achter de rug. Hoewel al zijn vakken in het Engels werden gedoceerd, bood de hogeschool hem toch gratis lessen Nederlands. Hij vertelde me echter dat hij deze niet wilde volgen. Toen ik hem vroeg waarom, antwoordde hij met een stukje toneel. Hij tilde zijn kin op en wreef, met een gezicht alsof hij een dode mus moest doorslikken, over zijn keel; een aantal rochels (‘chrg chrg!’) onderstreepten zijn bezwaren. Een lelijke, harde taal vol keelklanken, die Romaans mooi noch Angelsaksisch nuttig was, verdiende zijn tijd niet. Nou. Enkele illusies (omtrent zowel de schoonheid van mijn rollende ‘r’ als Zuiderse hoffelijkheid) armer schoot ik in een Groot-Nederlandse kramp, en besloot ik de hulp in te roepen van een andere, onvoorwaardelijke minnaar van onze moedertaal. Boze Barokke Benno Barnard*. Verbaasd gemompel. Barnard? Die neoconservatieve, islamofobe relschopper? Kijk. Vergeef hem dat, even, Kameraden: zijn motieven zijn humanistisch, zijn kringen onverdacht, zijn … ach. Vergeef misschien vooral ondergetekende dat hij dit deel van Barnards oeuvre hardhandig onder de mat borstelt. Slaak met mij een zucht van verlichting omdat dit vermoeiende debat na tien jaar inkt en schorre kelen eindelijk wat geluwd is. Trek een oogklep aan en aanschouw het mij dierbare, literaire rococo* van deze briljante schoonschrijver: ‘Ze stierf in de lengte van 1995, op 12 april, driekwart eeuw oud, doodgetreiterd door die verschrikkelijke Alzheimer. Toen ik het nieuws hoorde, stond ik in een buitenlandse hotellobby, door zeshonderd kilometer telefoondraad met ‘thuis’ verbonden –en ik, ijlhoofdig, plots in volle zee, met een stampend, slingerend schip onder mijn voeten, greep een eind touw en begon saevis in undis het vasteland naar me toe te trekken. Dat was het eerste beeld. Ik legde de hoorn op het toestel. De receptionist hing mijn sleutel aan het bord. Ik liep de zonnige tuin in, waarde tafel was afgeruimd, het serviesgoed weer op zijn planken paradeerde en wij ons behaaglijk in dat aloude tableau vivant van lezend gezin schikten: de vloer was bezaaid met boeken, kranten, kussens en kinderen, en de veren in de sofa knarsten zacht wanneer mijn moeder ging verzitten, als een akoestische herinnering aan het feit dat de wereld in zijn voegen kraakte.’ (Iemand, Niemand, Nederland, uit ‘Een Hiernamaals’, 1999) Nog een anekdote. Twee jaar geleden zag ik in (de heden gekortwiekte) boekenwinkel ‘de Kaft’ bovenstaande bundel liggen. Op dat moment stond Barnard ook bij mij nog geregistreerd als verzuurde brulboei, waar ik vooral boeken tégen las (met Sami ‘Het Islamdebat’ Zemni in mijn

Benno Barnard Tekstje Meesternochknecht

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Benno Barnard Tekstje Meesternochknecht

Beste mensen

5 maart hebben we Benno Barnard te gast, bij deze een dweperig woordje uitleg.

Aanleiding van de avond is een scène die zich aan het begin van dit academiejaar afspeelde op mijn kot. Mijn nieuwe buurman, een bijzonder Spaanse (telenovelas, tortillas) Erasmusstudent, had zijn eerste lesdagen achter de rug. Hoewel al zijn vakken in het Engels werden gedoceerd, bood de hogeschool hem toch gratis lessen Nederlands. Hij vertelde me echter dat hij deze niet wilde volgen. Toen ik hem vroeg waarom, antwoordde hij met een stukje toneel. Hij tilde zijn kin op en wreef, met een gezicht alsof hij een dode mus moest doorslikken, over zijn keel; een aantal rochels (‘chrg chrg!’) onderstreepten zijn bezwaren. Een lelijke, harde taal vol keelklanken, die Romaans mooi noch Angelsaksisch nuttig was, verdiende zijn tijd niet.

Nou.

Enkele illusies (omtrent zowel de schoonheid van mijn rollende ‘r’ als Zuiderse hoffelijkheid) armer schoot ik in een Groot-Nederlandse kramp, en besloot ik de hulp in te roepen van een andere, onvoorwaardelijke minnaar van onze moedertaal. Boze Barokke Benno Barnard*.

Verbaasd gemompel. Barnard? Die neoconservatieve, islamofobe relschopper?

Kijk. Vergeef hem dat, even, Kameraden: zijn motieven zijn humanistisch, zijn kringen onverdacht, zijn … ach. Vergeef misschien vooral ondergetekende dat hij dit deel van Barnards oeuvre hardhandig onder de mat borstelt. Slaak met mij een zucht van verlichting omdat dit vermoeiende debat na tien jaar inkt en schorre kelen eindelijk wat geluwd is. Trek een oogklep aan en aanschouw het mij dierbare, literaire rococo* van deze briljante schoonschrijver:

‘Ze stierf in de lengte van 1995, op 12 april, driekwart eeuw oud, doodgetreiterd door die verschrikkelijke Alzheimer. Toen ik het nieuws hoorde, stond ik in een buitenlandse hotellobby, door zeshonderd kilometer telefoondraad met ‘thuis’ verbonden –en ik, ijlhoofdig, plots in volle zee, met een stampend, slingerend schip onder mijn voeten, greep een eind touw en begon saevis in undis het vasteland naar me toe te trekken. Dat was het eerste beeld. Ik legde de hoorn op het toestel. De receptionist hing mijn sleutel aan het bord. Ik liep de zonnige tuin in, waarde tafel was afgeruimd, het serviesgoed weer op zijn planken paradeerde en wij ons behaaglijk in dat aloude tableau vivant van lezend gezin schikten: de vloer was bezaaid met boeken, kranten, kussens en kinderen, en de veren in de sofa knarsten zacht wanneer mijn moeder ging verzitten, als een akoestische herinnering aan het feit dat de wereld in zijn voegen kraakte.’

(Iemand, Niemand, Nederland, uit ‘Een Hiernamaals’, 1999)

Nog een anekdote. Twee jaar geleden zag ik in (de heden gekortwiekte) boekenwinkel ‘de Kaft’ bovenstaande bundel liggen. Op dat moment stond Barnard ook bij mij nog geregistreerd als verzuurde brulboei, waar ik vooral boeken tégen las (met Sami ‘Het Islamdebat’ Zemni in mijn voorhoede). Ik besloot één kijker toe te knijpen, kocht deze verzameling essays/lezingen/vlugschriften, en ach-wee-zucht-zwijmel. Verder kan ik enkel schaamteloos schwärmen. Prachtige, gebeeldhouwde taal. Gepolijste zinnen vol krullen, versierd met een enorme vocabulaire. Geestige uithalen vol venijn:

“De kwestie is dat het denken het schilderen is gaan overheersen, het concept de verf, het commentaar op de kunstgeschiedenis de kunst zelf…Hoor eens, beste kunstenaars, wat zou ik mijn ogen in het Muhhka of elders met jullie ‘steriele’ ideeënkunst vermoeien? Ideeën heb ik zelf in overvloed, erg kunstzinnige soms… Hoe bevalt jullie bijvoorbeeld mijn project rond Manneken Pis als de kwade genius van het Belgendom, in wie pedofilie en plasseks samenkomen? Hé? Alles zit erin, readymade, menselijk lichaam, Duchamp, …Ja, Ideeën genoeg! Maar ik kan niet schilderen – en naar het mij voorkomt de meesten van jullie ook niet.

Heel die beeldende kunst van jullie is verstrikt geraakt in zichzelf en in jullie onzalig intellectualisme. Jullie zijn een bende ongeschoolde wijsgeren, die gedachten proberen uitdrukken met behulp van body, environment en expressief huisvuil.”

(De Schoonheid Der Werklieden, ‘Een Hiernamaals’)

[Of zonder vergif maar amusant, over W.H Auden die in zijn laatste jaren woonde in een naar hem genoemde straat maar dat nooit vermelde in zijn correspondentie]:

Page 2: Benno Barnard Tekstje Meesternochknecht

“Welke opgeblazen kikker zou zoiets wel doen? Sowieso, het idee in je eigen straat te wonen, al is het maar zeven zomers- alsof je dagelijks een poosje op een sokkel gaat staan oefenen in een toekomstig bronzen zelf”.

(Dichters van het Avondland, 2006)

En naast de vorm?

Is er zijn eruditie, die geëtaleerd wordt zonder te ontaarden in het soort academisch exposés waar een schrijver als Umberto Eco zijn teksten soms mee om zeep helpt. Zijn indrukwekkende voorraad kennis kruidt, staaft, illustreert, dient af en toe de narcistische trekjes van lezers (zoals mezelf) die plezier scheppen in obscuur-pientere verwijzingen.

Verder: melancholie, romanticisme; de weemoed van een progressieve cultuurpessimist. Hij kapittelt de slinkende culturele bagage van onze tijdsgenoten, trapt met plezier op zowel de Vlaamse beweging als Nederlanders die menen dat onze regio vol bruinhemden zit, moppert over verkavelingsvlaams, de teloorgang van ouderwetse humanistische burgerlijkheid en de opkomst van het Engels:

‘Voortgedreven door de doodsangst voor provinciaal te worden aangezien, onderwerpen we ons aan de taal van de bazen. Of meende iemand dat de populariteit van het Engels en de neoliberale ideologie niets met elkaar te maken hadden? Dan bezit hij de engelachtigheid van een koorknaap.’

(De teleurgang van het Nederlands in Vlaanderen, essay, 2011)

Maar naast al dat welluidend gezucht biedt hij stukken vol literatuur, geschiedenis, kunst, (zelf)spot, trefzekere zielenknijperij. Wie zijn essays doorploegd heeft moet vervolgens zijn semi/pseudo-autobiografische drieluik consumeren. Mooi. Treffend.

Ook zijn Belgicisme is vermaard. In het slotstuk van ‘Door God bij Europa verwekt’ (1996), legt Barnard uit waarom hij ‘Belg is geworden’:

“[…] De Belgen, als volk ontstaan uit een geschiedenis van oorlogen en bezettingen, huldigen een andere opvatting [dan de Nederlanders]: de overheid is immoreel en de gedachte dat zij het volk beter zou maken absurd. […] Deze mening heeft de Belgische moraal diepgaand

beïnvloed: het Belgische volk slaat zijn hoogwaardigheidsbekleders op de televisie gade –het Gentse Wrattenzwijn, het Brabants trekpaard, de Mechelse koekoek, de Worstenkop, hun brillen, pijpen, maatpakken, hun ontvoeringen, corruptieschandalen, doopcelen, hun volzinnen

en weldoorvoedheid – en besluit dat zijn eigen schilderachtige interpretatie van de wet nog steeds ruimschoots gerechtvaardigd is.

[…]

Die onbegrijpelijkheid van de belgitude voor oningewijden draagt omgekeerd weer bij tot de levensvreugde van de Belgische Belg, voor wie het Belg-zijn ook een strategische kant heeft: hoe minder de anderen van België begrijpen, hoe beter. In die zin is de belgitude zijn methode om onder te duiken in de geschiedenis, want zijn rijke ervaring met haar slagers van diverse nationaliteiten heeft hem geleerd de schijn te

koesteren als een deugd en te praktiseren als een kunstvorm Alles bij elkaar heeft de belgitude in zijn bestaan ongeveer dezelfde functie als koolzuur in spuitwater: zij carboniseert zijn burgerlijkheid, maakt zijn fatsoen anarchistisch, zijn discretie opwindend, zijn welvoeglijkheid

subversief en zijn ernst dadaïstisch.”

(‘Waarom ik Belg ben geworden’, Door God bij Europa verwerkt, 1996)

Nogmaals gepruttel in de zaal: was die Barnard naast herrieschopper niet vooral dichter? Debuteerde hij niet in 1981 met ‘Een engel van Rossetti’, door Wikipedia omschreven als ‘romantisch-cerebrale poëzie’, gevolgd door een achttal bundels tellend, rijkelijk bekroond oeuvre? Mea culpa ‘t Zallers: ik ken enkel Barnards proza. En, nog eerlijker: niets van poëzie. Ik vrees dat ik het soort door romans en de unief verpeste menstype ben dat met plezier leest óver de dichtkunst zonder ooit zelf zulk werk te doorpluizen. Zo verorberde ik bijvoorbeeld wél B.B.’s ‘Dichters van het Avondland’ en zijn verzamelde recensies (‘Tijdverdrijf voor enkele fijne luiden’), waarvan opnieuw ter illustratie:

‘Stel: ik draai gedachteloos aan de zenderknop van mijn radiotoestel en wordt opeens gefrappeerd door een verschijnsel dat ik al ik weet niet hoe vaak heb waargenomen, maar dat tot op dit specifieke moment door gevoel en verstand onbecommentarieerd is gebleven. Een

naald die langs cijfers op een verlichte plaat glijdt, en daarbij waadt door geruis en geknetter en huilachtig piepen, door stemmen en talen

Page 3: Benno Barnard Tekstje Meesternochknecht

en bijgeluiden. Communicatie. Het onverstaanbare en betekenisloze, dat niettemin ergens verstaan wordt en betekenis heeft. Wat is de zin hiervan?

Nu schieten mij regels te binnen: ‘maar het iel geruis geleef gegons/ tussen twee radiostations/ raakt mij zo weerloos aan’, de drie slotregels van Leo Vromans gedicht ‘Als ik ooit’, uit de bundel avondgymnastiek; tevens de min of meer programmatische slotregels van die bundel. Omdat deze regels mij te binnen schieten en omdat ik mij, dank zij de synopsis die zij van het gedicht vormen, ook de stemming van

het hele gedicht weer herinner, overkomt me zoiets als een een emotioneel besef van wat ik eigenlijk hoor: ‘geruis geleef gegons’, de weerloosheid van alles wat gezegd wordt en ogenblikkelijk weer verwaait, mijn daarmee verbonden hulpeloosheid om voor meer dan een

paar anderen iets te betekenen. Minder hulpeloos wordt ik daar niet van, maar ik raak wel ontroerd. […]Het verschil is dat ik het ‘geruis geleef gegons’ voortaan bewust zal horen. Het verschil is dat ik van nu af aan die regels van Vroman erbij

heb om mijn ervaring […] zin te verlenen. Het verschil is één verdieping in mijn gevoelsleven, en op die verdieping huist de poëzie.’

(’De elastische hoofdhuid’, in Tijdverdrijf voor enkele fijne luiden, 1987)

Maar moet ik blozend bekennen dat ik de gedichten die hij hier besprak slechts vluchtig las, vaak zelfs oversloeg. Een bijzonder soort, aan blokken tekst verslaafde barbarij. In deze kan ik dus niemand bijstaan: de kwaliteit van zijn dichtwerk is me onbekend. Ontdek het vooral zelf:

Zo zat je vaak. Je hand knijpt in de leuningtot het bot, alsof je zoekt naar het gevoel

dat in je eigen arm ontstaat. Je grondvesten een stoel, die jou natuurlijk niet begrijpt.

Ik til een glas tot halverwege, dat ik al was het leeg niet eens kon legen. Een paradox weegt in mijn lijf, zodat ik niets meer goed kan

maken en niet praten en maar zitten blijf.

Je kijkt verwoed naar voren. Het is blind in je ogen, het is de zon die verkeerd staat.

Naar binnen toe ben je bang. Voorgevoel. Vrouw naast man. Stoel naast stoel. Je lacht te laat.

Ik droom ervan. Een hand waarin je hart slaat houdt me tegen. Blijf, blijf. Pulseren wordt

mijn enige bewegen. Je blijft doordat je gaat.

(‘Foto met mij.‘ uit 'Het meer in mij', 1986)

Dus, mensen, lees hem. Lach met zijn schrandere charges, wees ontroerd door zijn superieur verpakte weemoed, leer iets bij over Emile Verhaeren en Raymon Brulez. Neem misschien ook zijn gedichten ter hand om er ellenlange teksten over te schrijven voor mensen als mij. Zucht om de zure oprispingen, wanneer alle pretlichtjes doven en zijn toon kantelt naar stroeve, paranoïde zeurderigheid. Vergeef hem dat vervolgens. En knal hem als eloquente knuppel op de misprijzende tronies van zelfgenoegzame wereldtalen.

(Dank aan Jonathan voor zijn verbeterwerk, ik heb de tekst nog wat herschreven en alle overgebleven fouten zijn geheel te wijten aan mijn eigen knarsende beheersing van de taal die we dinsdag uitgebreid gaan loven)

Als gediplomeerde droogstoppel ben ik tuk op voetnoten:

Page 4: Benno Barnard Tekstje Meesternochknecht

*“Allitereren is nu werkelijk het simpelste wat er bestaat: ‘Lucht en Leegte, lult de leraar’ (Uit ‘Iemand sta God Bij’, ‘Een Hiernamaals’) *’Literair rococo’ heb ik, zo bleek bij herlezen van ‘Een Hiernamaals’, blijkbaar gestolen van Barnard zelf.