Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Bevolkingsmonitor milieu
Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgersin 1994 en 2000
Gemeente Nijmegen
Directie Strategie & Projecten
Afdeling Onderzoek en Statistiek
Inhoudsopgave
Samenvatting I-XI
1 Inleiding 3
1.1 Achtergrond en doel onderzoek 31.2 Thema’s en vraagstellingen 41.3 Opzet onderzoek 41.4 Opzet rapportage 5
2 Nijmegenaren en het huishoudelijk afval 7
2.1 De afvalinzameling 72.2 Het klein gevaarlijk afval (kga) 122.3 Het groente- , fruit- en tuinafval (gft) 142.4 Hergebruik, grofvuil en reclamedrukwerk 16
3 Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik 25
3.1 Het huishoudelijk energieverbruik en de rol van de gemeente 253.2 Doet men in Nijmegen aan energiebesparing en zo ja wat? 253.3 Duurzaam bouwen 38
4 Nijmegenaren en water(verbruik) 43
4.1 Afkoppelen en infiltratie: heeft men hiervan gehoord? 434.2 Nijmegenaren over het opvangen van regenwater 444.3 Nijmegenaren en wateroverlast 494.4 Nijmegenaren en het drinkwater 524.5 Waar wassen Nijmegenaren hun auto? 59
5 Nijmegenaren over het groen(beheer) 61
5.1 Anders omgaan met groen en natuur in de stad: is hier iets van gemerkt? 615.2 Wat vindt men van het groen in de stad en in de buurt? 65
Inhoudsopgave (vervolg)
2
6 Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving 67
6.1 Rapportcijfer buurt 676.2 Weten Nijmegenaren waar ze moeten zijn met klachten over de omgeving? 686.3 Nijmegenaren over enkele zaken in hun buurt 706.4 Nijmegenaren over onkruid/wilde planten in hun straat 746.5 Nijmegenaren over hondenuitlaatplaatsen 77
7 Gezondheid en milieu 81
7.1 Nijmegenaren over de geluidssituatie in hun buurt 817.2 Nijmegenaren over de luchtkwaliteit in de stad en de buurt 867.3 Het binnenmilieu 917.4 Milieukwaliteit bodem 97
8 Milieuprioriteiten en betrokkenheid 103
8.1 Milieuprioriteiten 1038.2 Belangrijkste milieuproblemen in de buurt 1038.3 Belangrijkste milieuproblemen in de stad 1048.4 Milieubetrokkenheid 105
Bijlagen 115
1 Nijmegen: stadsdelen en wijken 1162 Leden van de begeleidingscommissie 1173 Milieubetrokkenheid per groep in 1994 en 2000 118
Appendix 121
Trends en aandachtspunten 121
Bevolkingsmonitor milieuInleiding
3
1 Inleiding
1.1 Achtergrond en doel onderzoek
De belangstelling van de Nederlandse bevolking voor het milieu is de laatste jaren ophaar retour. Volgens landelijke opinie-onderzoeken staat de zorg voor het milieu nietmeer op de eerste plaats zoals tien jaar geleden (Bureau Lagendijk, 1999; Duurzaammilieu, vergankelijke aandacht, SCP, februari 2000). Toch blijven allerlei zaken die temaken hebben met het milieu in de eigen woonomgeving de bevolking bezig houden(bijvoorbeeld zwerfvuil op straat, de geluidssituatie, het wegverkeer, hondenpoep, deluchtkwaliteit en het groenonderhoud in de buurt). Milieu is een verzamelterm voordiverse onderwerpen die te maken hebben met de kwaliteit van de fysiekewoonomgeving. De belangstelling per onderwerp kan verschillen van persoon totpersoon, van plaats tot plaats en van tijd tot tijd. Belangstelling voor het milieu wordtbovendien sterk beïnvloed door de media. Minder aandacht voor milieuproblemen in demedia zal bijvoorbeeld al gauw de belangstelling voor het milieu doen afnemen.
De zorg voor het milieu mag weliswaar niet meer als het grootste maatschappelijkeprobleem worden gezien, de laatste jaren is er daarentegen aan het milieubeleid ingemeenten steeds meer gestalte gegeven. De relatie en communicatie met de burgerspelen bij de ontwikkeling en uitvoering van dit beleid een belangrijke rol en zullen diewaarschijnlijk ook blijven spelen. Het succes van milieumaatregelen is immers voor eengroot deel afhankelijk van de medewerking en het draagvlak van de bevolking voorbepaalde maatregelen.
Voor de ontwikkeling en uitvoering van het milieubeleid is informatie overmilieubeleving en milieugedrag van burgers nodig. Om deze informatie te verzamelenheeft de afdeling Milieu van de gemeente Nijmegen aan de afdeling Onderzoek enStatistiek opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren onder de Nijmeegse bevolking.Hiervoor is eind 1999/begin 2000 voor de derde keer een milieu-enquête gehoudenonder Nijmegenaren. Eerdere metingen zijn gedaan in 19901 en 19942.
Het doel van het onderzoek is informatie te verzamelen over de milieubeleving en hetmilieugedrag van Nijmegenaren voor de ontwikkeling van het Nijmeegse gemeentelijkemilieubeleid. De enquête-gegevens worden tevens gebruikt voor het Milieujaarverslag.
1 Nijmeegse burgers en hun milieu. Een onderzoek naar het milieubesef enmilieugedrag van Nijmeegse burgers. Gemeente Nijmegen, september 1991.
2 Resultaten milieumonitor. De kwaliteit van het milieu in Nijmegen en debeleving hiervan bij de bevolking. Gemeente Nijmegen, oktober 1995.
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
4
1.2 Thema’s en vraagstellingen
Belangrijke thema’s waarop het onderzoek zich richt, zijn:
- huishoudelijk afval;- energie;- (drink)water;- milieukwaliteit van de leefomgeving;- gezondheid en milieu (geluid, lucht, bodem. binnenmilieu);- groen(beheer);- milieuprioriteiten en milieubetrokkenheid.
Gegevens over het thema mobiliteit, waaronder het mobiliteitsgedrag vanNijmegenaren, zijn niet verzameld via de milieugedragsenquête. Deze gegevens zijnverzameld via het Woningmarktonderzoek (WMO)1999, zoals dat al eerder is gedaanvia het WMO 19913 en het WMO19954.
Centrale vraagstellingen in de milieugedragsenquête zijn:
- Hoe ziet het milieugedrag van Nijmegenaren er uit?- In hoeverre zijn ze op de hoogte van maatregelen voor een schoner milieu?- Hoe worden deze maatregelen gewaardeerd?- Hoe staat men tegenover (nieuwe) systemen voor een schoner milieu?- Is men bereid mee te werken aan (nieuwe) systemen voor een schoner milieu?- Hoe wordt de milieukwaliteit in de eigen leefomgeving gewaardeerd?- Wat zijn volgens Nijmegenaren de belangrijkste milieuproblemen in de
stad/buurt?- In hoeverre is de Nijmeegse bevolking betrokken bij het milieu?
1.3 Opzet onderzoek
De gegevens over het milieugedrag en de milieubeleving van Nijmeegse burgers zijnverzameld via mondelinge enquêtes. Hiervoor is per stadsdeel een adressensteekproefgetrokken uit het bevolkingsregister. Het steekproefbestand is naderhand via wegingper stadsdeel opgehoogd naar het totaal aantal adressen in Nijmegen (ca. 65.000adressen). Op de adressen zijn eind 1999 en begin 2000 vraaggesprekken gevoerd metpersonen van minimaal 18 jaar met kennis van de manier waarop op het adres wordtomgegaan met zaken als afval, energie, water.
3 Het openbaar vervoer en de fiets als alternatief. Een onderzoek naar hetmobiliteitsgedrag van Nijmegenaren en regiobewoners.Gemeente Nijmegen, december 1992.
4 Mobiliteit in Nijmegen. Een onderzoek naar het verplaatsingsgedrag vanNijmegenaren binnen de stad, 1995 in vergelijking met 1991.Gemeente Nijmegen, november 1996.
Bevolkingsmonitor milieuInleiding
5
In opdracht van de afdeling Stadsdeelmanagement van de Directie Wijkaanpak &Leefbaarheid zijn extra enquêtes gehouden in de wijken Willemskwartier, Wolfskuil enHatert. Informatie over de milieubeleving in deze wijken wordt gebruikt voor dewijkperspectiefplannen. Over de resultaten van deze wijken wordt een apart verslaguitgebracht.In opdracht van bureau Industrie van de afdeling Milieu zijn daarnaast extra enquêtesgehouden in de wijk Biezen, omdat informatie over de beleving van de leefomgevingvan de bewoners uit deze wijk nodig wordt geacht voor de visieontwikkeling vanNijmegen-West. Ook over de resultaten van Biezen verschijnt een apart verslag.
Om redelijk betrouwbare uitspraken te doen (90% betrouwbaarheid) zijn er in totaalbijna 3.200 enquêtes afgenomen. Hiervoor zijn bijna 5000 adressen benaderd (respons64%). Dit is gebeurd in de periode november/december 1999 en januari/februari 2000.
1.4 Opzet rapportage
Het rapport bevat 8 hoofdstukken. In hoofdstuk 2, 3 en 4 komen resp. hethuishoudelijk afval, het huishoudelijk energieverbruik en het waterverbruik aan de orde.Hoofdstuk 5 gaat over het groen(beheer) in de stad en de buurt, terwijl in hoofdstuk 6enkele zaken over de woon-en leefomgeving van Nijmegenaren aan bod komen.Hoofdstuk 7 behandelt enkele onderdelen die te maken hebben met de beleving van degezondheid in relatie tot het milieu (geluidssituatie, luchtkwaliteit, binnenmilieu,milieukwaliteit bodem). Hoofdstuk 8 gaat over de zaken die Nijmegenaren belangrijkvinden op het gebied van milieu in de stad en de buurt en hun betrokkenheid bij hetmilieu.Voorin staat een samenvatting opgenomen met belangrijke bevindingen uit hetonderzoek.
Over een aantal onderwerpen zijn dezelfde vragen gesteld als in 1994. Voor zovermogelijk zijn vergelijkingen met de resultaten uit dat jaar in het rapport verwerkt.Omdat het grootste deel van de enquêtes in 2000 is afgenomen, wordt in derapportage gesproken over vergelijking van de situatie in 1994 en 2000.
In de milieugedragsonderzoeken van 1990 en 1994 werden 11 woongebiedenonderscheiden. Dit onderscheid was toentertijd o.a. gebaseerd op de verondersteldegemeenschappelijke oriëntatie van burgers op milieuvoorzieningen in een bepaaldgebied en de mate waarin wijken in sociaal-economisch opzicht overeenkomstvertonen. In 2000 is uit gegaan van negen stadsdelen. Dit is gedaan om aan te sluitenbij de stadsdeel-indeling, die de afdeling Onderzoek en Statistiek voor de statistischeinformatievoorziening in Nijmegen gebruikt. De negen stadsdelen, incl. de wijken, zijn inbijlage 1 te zien.
Bij onderdelen waar het zinvol is geacht, zijn verschillen tussen bepaalde groepen(bijvoorbeeld verschillen tussen stadsdelen, inkomensgroepen, opleidingsniveau,koop/huurwoning, bouwperiode woning) nagegaan. Alleen opmerkelijke verschillen zijnin het rapport vermeld.
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
7
2 Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
2.1 De afvalinzameling
Het huishoudelijk afval kan men in Nijmegen laten ophalen of zelf wegbrengen. Huisvuilwordt in Nijmegen bijvoorbeeld opgehaald via de groene zak of via de gft-container.Voor grofvuil kan de grofvuilservice gebeld worden, die vervolgens een afspraak maaktvoor het ophalen van het grofvuil. Oud papier wordt opgehaald door de papierwagen enhet klein gevaarlijk afval (kga) kan men zelf wegbrengen naar de chemocar diewekelijks in elke wijk staat.
Sinds januari1998 wordt het afvalstoffendepot in Nijmegen officieel aangeduid als deMilieustraat. De Milieustraat is ingericht als stort- of brengplaats voor verschillendesoorten afval. Aanvankelijk moest voor een groot aantal afvalstoffen betaald wordenvolgens het principe “wie meer huisvuil inlevert, moet er ook meer voor betalen”. Opdiverse plaatsen in de stad werd evenwel zwerfvuil geconstateerd, waarschijnlijk alsgevolg van de invoering van de tarieven in de Milieustraat.Najaar 1998 is toen besloten de afvalstoffenheffing te verhogen en het storten vanafval weer grotendeels gratis te maken (voor huisvuil dat in de groene zak moet en voorbouw- en sloopafval moet o.a. nog betaald worden).
De groene huisvuilzakSinds januari 1995 wordt het restafval in Nijmegen via de groene zak ingezameld. Voorde groene zak betalen Nijmeegse huishoudens op dit moment f1,25 per stuk (in 1995was dat nog f 1,- per stuk). De bedoeling van de groene zak is om huishoudens diemeer afval aanbieden ook meer te laten bijdragen aan de verwerking van het afval.M.a.w.: wie meer restafval aanbiedt, moet er ook meer voor betalen. In fig. 2.1 is tezien dat Nijmegenaren anno 2000 positiever denken over dit principe dan in 1994 (toenvooruitlopend op de introductie van de groene zak in 1995 ook naar dit principe wasgeïnformeerd).
fig. 2.1 Oordeel van Nijmegenaren over het principe “wie meer restafval aanbiedt,moet er ook meer voor betalen” in 1994 en 2000
1994
noch goed/slecht9%
slecht40%
geen mening1%
goed50%
2000
goed72%
geen mening2%
slecht20%
noch goed/slecht6%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
8
De groep met een negatief oordeel over het principe is in 2000 ten opzichte van 1994gehalveerd (van 40% naar 20%). De meest genoemde redenen waarom het principeslecht wordt gevonden zijn:
- zak is te duur (60% van de groep die het slecht vindt, noemt deze reden);- illegale stort wordt bevorderd (13%);- groene zak helpt restafval niet verminderen (12%);- grote gezinnen zijn de dupe (5%).
Evenals in 1994 laten geënquêteerden met een hoge opleiding (HBO/Universiteit) of eenhoog huishoudensinkomen (f 4500,- of meer per maand) zich positiever uit over hetprincipe dan geënquêteerden met een lage opleiding (LO/LBO/MAVO) of een laaghuishoudensinkomen (minder dan f 2.500,- per maand). Onder de ondervraagden meteen hoge opleiding staat bijvoorbeeld 86% positief tegenover het principe. Onder delaagopgeleiden is dat lager, namelijk 55%.
In Oud-Oost en Midden-Zuid staat men in vergelijking met andere stadsdelen het meestpositief tegenover dit principe. Het minst positief hierover is men in Oud-West.Waarschijnlijk hangt dit samen met het opleidingsniveau. In Oud-Oost en Midden-Zuidheeft men op 58%, resp. 56% van de adressen een hoge opleiding. In Oud-West is datop 28% van de adressen het geval. In fig. 2.2 tot en met fig. 2.4 is te zien hoe wordtgeoordeeld over het principe door enkele groepen, onderscheiden naar woongebied ofstadsdeel, opleidings- en inkomensniveau. De groep die geen mening heeft gegevenover het principe of het principe noch goed/noch slecht vindt is in de figurenweggelaten.
fig. 2.2 Oordeel over het principe van de groene huisvuilzak per stadsdeel(in % adressen per stadsdeel)
0 20 40 60 80 100
Oud-West
Nieuw-West
Zuidrand
Lindenholt
Stadscentrum
Waalsprong
Dukenburg
Midden-Zuid
Oud-Oost
(zeer) goed
(zeer) slecht
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
9
fig. 2.3 Oordeel over het principe van de groene huisvuilzak naaropleidingsniveau (in % per opleidingsniveau)
fig. 2.4 Oordeel over het principe van de groene huisvuilzak naarinkomensgroep (in % per inkomensgroep)
Bezoek en waardering MilieustraatOp bijna zes van de tien (58%) adressen in Nijmegen is iemand van het huis wel eensnaar de Milieustraat geweest om afval af te geven. Op 42% van de adressen is dat niethet geval geweest.In Lindenholt is men in vergelijking met andere stadsdelen het meest naar deMilieustraat geweest om afval weg te brengen (zie fig. 2.5). Wellicht heeft dit te makenmet het type woning. Adressen met een laagbouwwoning geven vaker te kennen datiemand thuis wel eens naar de Milieustraat is geweest dan adressen met eenetagewoning. Op 66% van de adressen met een laagbouwwoning is iemand thuis weleens naar de Milieustraat geweest, op adressen met een etagewoning is dat minder,namelijk 41%. Het relatief jonge stadsdeel Lindenholt heeft in vergelijking met anderestadsdelen nogal veel laagbouwwoningen (84% van de woningen in Lindenholt is eenlaagbouwwoning, tegenover 59% gemiddeld in de stad)5 .
5 Bron: Statistisch Jaarbeeld 1999
0 20 40 60 80 100
< f 2500,-
f 2500 - f 4500
f 4500 +
(zeer) goed
(zeer) slecht
0 20 40 60 80 100
LO/LBO/MAVO
MBO/HAVO/VWO
HBO/UNIV.
(zeer) goed
(zeer) slecht
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
10
Het stadsdeel waar men het minst naar de Milieustraat is geweest om afval weg tebrengen is de Waalsprong. Dit stadsdeel behoort sinds enkele jaren tot de gemeenteNijmegen. Dat men vanuit dit stadsdeel naar verhouding niet zo vaak naar deMilieustraat is geweest, heeft niet zo zeer te maken met het type woning (in deWaalsprong bestaat immers 92% van de woningen uit een laagbouwwoning), maarwaarschijnlijk meer met de gewijzigde situatie voor het wegbrengen van afval in deWaalsprong (voorheen gemeente Elst, nu gemeente Nijmegen).
fig. 2.5 % adressen per stadsdeel waar iemand thuis wel of nietnaar de Milieustraat is geweest om afval weg te brengen
Aan de groep bij wie iemand in huis wel eens naar de Milieustraat is geweest, isgevraagd hoe over een aantal zaken in de Milieustraat wordt geoordeeld. In fig. 2.6 iste zien dat men over de netheid, de inrichting, de bewegwijzering en de service in deMilieustraat een redelijk gunstig oordeel heeft. Over de tarieven is men zoals teverwachten was het minst tevreden. Maar toch is de groep die de tarieven goed ofnormaal vindt (samen 38%) iets groter dan de groep die deze slecht vindt (34%).
fig. 2.6 Oordeel over enkele zaken in de Milieustraat (in % van adressen waar men de Milieustraat heeft bezocht)
0 20 40 60 80 100
tarieven
openingstijden
service bij ingang
bewegwijzering
inrichting complex
netheid complex
goed
slecht
normaal
geen mening
0 20 40 60 80 100
Waalsprong
Stadscentrum
Zuidrand
Oud-West
Oud-Oost
Dukenburg
Nieuw-West
Midden-Zuid
Lindenholt
geweest
niet geweest
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
11
Kennis regels MilieustraatOp 70% van de adressen in Nijmegen wordt gevonden dat men voldoende op dehoogte is van de regels die gelden voor het storten van afval in de Milieustraat. Op30% van de adressen vindt men dat men hiervan onvoldoende op de hoogte is. Groteverschillen naar stadsdeel, inkomen of opleiding zijn wat betreft kennis over deze regelsniet gevonden. Slechts adressen in het stadscentrum geven te kennen wat minder opde hoogte te zijn van de regels dan gemiddeld in de stad (in het stadscentrum wordt op40% van de adressen kenbaar gemaakt dat men onvoldoende op de hoogte is van deregels).
In fig. 2.7 is te zien waarom men vindt dat men onvoldoende op de hoogte is van deregels in de Milieustraat (omdat men twee redenen mocht noemen, is het totalepercentage dat een reden noemt groter dan 100%). Redenen die naar verhouding veelgenoemd worden, zijn dat men nog niet naar de Milieustraat is geweest en zelf deregels niet goed bijhoudt. Op bijna een van de vijf adressen (18%) van de groep dievindt dat zij onvoldoende op de hoogte is, wordt als reden genoemd dat men geen of teweinig informatie over de regels heeft of krijgt.
fig. 2.7 Redenen voor onvoldoende kennis van de regels in de Milieustraat(in % van adressen waar men vindt dat men onvoldoende op dehoogte is van de regels in de Milieustraat)
In de Milieustraat dient nu voor het storten van huisvuil dat eigenlijk in de groene zakmoet, betaald te worden. Hoewel men op een meerderheid (60%) van de adressen inNijmegen hiervan op de hoogte is, weet men op 40% van de adressen hier niet van af.In Lindenholt is men hiervan het best op de hoogte. In Dukenburg en de Waalspronghet minst (fig. 2.8). Voor een deel hangt dit verschil waarschijnlijk samen met hetbezoek aan de Milieustraat. Vanuit Lindenholt wordt de Milieustraat naar verhoudingmeer bezocht dan vanuit andere stadsdelen.
33
33
18
11
3
7
0 10 20 30 40 50 60
anders
regels ingewikkeld
regels veranderen steeds
geen/te weinig info
hou het zelf niet goed bij
er nog niet geweest
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
12
fig. 2.8 Bekendheid met betalen in Milieustraat voor huisvuildat eigenlijk in groene zak moet (in % adressen perstadsdeel)
2.2 Het klein gevaarlijk afval (kga)
Onder klein gevaarlijk afval vallen producten of stoffen die milieuschadelijke effectenkunnen veroorzaken. In Nijmegen mag het kga niet in de huisvuilzak, maar moet hetapart worden ingeleverd. Het kga kan worden afgegeven bij de Milieustraat, bepaaldewinkeliers of de chemocar die wekelijks in iedere wijk staat.Oude batterijen, die gerekend worden tot het kga, kan men ook stoppen in debatterijbox, die sinds 1992 geplaatst is bij iedere halteplaats van de chemocar.
In Nijmegen weet men op bijna een van de vijf adressen niet voldoende welk afval tothet kga gerekend wordt (fig. 2.9).
fig. 2.9 Weet men voldoende welk afval als kga beschouwd wordt?(in % adressen)
0 20 40 60 80 100
Dukenburg
Waalsprong
Stadscentrum
Zuidrand
Oud-Oost
Oud-West
Midden-Zuid
Nieuw-West
Lindenholt
bekend
niet bekend
ja81%nee
19%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
13
De meest genoemde reden dat men onvoldoende weet welk afval tot het kga gerekendwordt, is dat men zelf niet goed de informatie hierover bijhoudt. Op 45% van deadressen die niet voldoende weten welk afval als kga beschouwd wordt, wordt dezereden genoemd.
In tabel 2.1 is te zien hoe met enkele kga-produkten sinds 1994 wordt omgegaan.
tabel 2.1 Verwijderingsgedrag van enkele kga-producten in 1994 en 2000(in % adressen)
oudebatterijen
’94 ‘00
oudemedicijnen
’94 ‘00
oude verf
’94 ‘00
kapottetl-buis
’94 ‘00
cosmeticarestanten
’94 ‘00
oude lijm
’94 ’00
milieustraat/afvaldepot 3 3 1 1 24 27 13 14 2 2 8 10
chemocar 20 17 3 4 28 32 10 11 7 6 12 14
batterijbox bijhalteplaats
19 28 -- -- -- 1 -- -- -- -- -- --
winkelier/apotheek
29 33 57 61 2 1 3 4 1 1 -- --
school 2 1 -- -- -- -- -- -- -- -- -- --
werk 5 5 1 1 1 1 1 1 -- -- 1 1
vuilniszak 5 5 4 7 5 5 4 5 34 39 23 24
riool/wc/gootsteen -- -- 1 1 -- -- -- -- -- -- -- --
heb ik nog thuis 4 3 3 1 10 8 3 2 2 1 2 2
geef ik aananderen 1 1 -- -- 2 1 1 1 -- -- -- --
heb ik niet 10 4 29 23 25 22 57 54 50 47 51 47
weet niet 2 -- 1 1 3 2 8 3 4 3 3 2
glasbak -- 5
Totaal in % 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
14
Uit het inlevergedrag van kga in 1994 en 2000 vallen de volgende zaken op:
- Over het algemeen is er een lichte afname van adressen die zeggen geenkga te hebben.
- Nog steeds gaat er kga in de vuilniszak, terwijl dat eigenlijk niet mag. Vooroude lijm is dat op bijna een kwart van de adressen en voor cosmetica-restanten op bijna 40% van de adressen. 6
- In vergelijking met 1994 wordt de batterijbox nu meer gebruikt om oudebatterijen in te leveren. Ook de afgifte van oude batterijen bij winkeliers issinds 1994 iets toegenomen.
- Bij de chemocar worden weliswaar oude batterijen minder afgegeven, maar iser sprake van een toename van de afgifte van oude verf en in iets minderemate ook van oude lijm.
- Oude medicijnen zijn weliswaar iets meer naar de winkelier/apotheekgebracht, maar gaan daarentegen nog steeds (en zelfs in iets sterkere mate) inde vuilniszak.
- Op 5% van de adressen (ca. 3400 adressen) wordt een kapotte tl-buisin de glasbak gedaan terwijl dat eigenlijk niet mag (in 1994 werd dit nog nietexpliciet aangegeven).
2.3 Het groente-, fruit- en tuinafval (gft)
In 1992 is in Nijmegen gefaseerd begonnen met de aparte inzameling van het groente-,fruit- en tuinafval. Sinds 1995 wordt het gft in heel Nijmegen apart ingezameld.Bewoners van een laagbouwwoning kunnen hun gft-afval aanbieden in een gft-container van 140 liter, die om de twee weken wordt opgehaald. Etagebouwbewonersen bewoners van een bovenwoning hebben de beschikking over een gft-emmer van 10liter waarvan de inhoud geleegd kan worden in een cocon (verzamelcontainer) die in debuurt van de woning staat. Tot voor kort konden burgers in enkele wijken ook eenbepaalde fractie van het gft-afval (fruit- en groenteresten) aan de schillenboer geven. In1999 is de schillenboer opgehouden te bestaan.
De resultaten van de ingezamelde hoeveelheden gft-afval in gemeenten zijn sterkafhankelijk van de bereidheid van burgers om het gft-afval apart aan te bieden. Deopgehaalde hoeveelheid gft-afval in Nijmegen is de laatste jaren ongeveer gelijkgebleven.
Zowel in 1994 als in 2000 is bij Nijmeegse burgers geïnformeerd wat zij voornamelijkdoen met het gft-afval (d.w.z. groente-, fruit- en etensresten, maar geen tuinafval). Infig. 2.10 is het resultaat hiervan te zien. In de figuur komt het totale percentage permeetjaar uit op meer dan 100%, omdat men op de vraag wat men met het gft-afvaldoet zowel in 1994 als in 2000 drie antwoorden mocht geven.
6 Najaar 2000 zullen oude lijm en cosmeticarestanten op grond van dewelles-nietes lijst niet langer tot het kga gerekend worden (de welles-nietes lijst is een lijst waarop staat wat wel en niet tot het kgagerekend wordt).
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
15
fig. 2.10 Wat doet men met groente-, fruit- en etensresten?(situatie 1994 en 2000 in % adressen)
In 1994 werden groente- en fruitresten in Nijmegen nog op 5% van de adressenafgegeven aan de schillenboer. Omdat deze mogelijkheid in 1999/2000 niet meeraanwezig was, staat hierover in 2000 in fig. 2.10 geen percentage opgenomen.
In grote lijnen is er sinds 1994 niet zoveel veranderd. Op het overgrote deel van deadressen worden groente-, fruit- en etensresten ingeleverd via gemeentelijkevoorzieningen. Nog steeds is er een groep bij wie dit afval voornamelijk in de vuilniszakgaat. In 2000 is deze groep zelfs licht gestegen met 2%. In absolute zin gaat het in2000 om ruim 11.000 adressen die groente-, fruit en etensresten voornamelijk nog inde huisvuilzak doen. Tot deze laatste groep behoren naar verhouding nogal veeladressen in het stadscentrum. Op 45% van de adressen in het stadscentrum gaat ditafval voornamelijk nog in de huisvuilzak, terwijl dat in de stad gemiddeld 17% is.Waarschijnlijk hangt dit samen met het woningtype. Op adressen met een etagewoninggaan groente-, fruit- en etensresten meer in de vuilniszak (32%) dan op adressen meteen laagbouwwoning (11%). In het stadscentrum zijn er relatief veel etagewoningen(84% versus 41% gemiddeld in de stad. Bron: Statistisch Jaarbeeld 1999).
Evenals in 1994 bestaan er ook in 2000 op nogal wat adressen in Nijmegen klachtenover de gft-container/gft-emmer of de gft-inzameling (fig. 2.11).
fig. 2.11 Heeft men klachten over de gft-container/emmer of degft-inzameling? Situatie 1994 en 2000 (in % adressen)
1994
ja47%nee
52%
gn antw.1%
2000
ja46%nee
54%
23
5
5
3
2
3
3
2
15
58
21
17
60
0 10 20 30 40 50 60 70
gft-container
gft-emmer
vuilniszak
compostvat
schillenboer
dieren voeren
composthoop
1994
2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
16
Aan degenen die klachten hebben over de gft-container/emmer of gft-inzameling isevenals in 1994 gevraagd om welke klachten het gaat. Men mocht drie klachtennoemen. In fig. 2.12 komt naar voren dat de klachten net als in 1994 veel betrekkinghebben op de hygiëne (stank, maden/wormen, gft-container moeilijk schoon te maken),maar nog sterker dan in 1994 wordt in 2000 de ophaalfrequentie van het gft-afvalgenoemd. Op bijna eenderde van de adressen die klachten hebben, wordt deze klachtnu genoemd. Daarnaast zijn er in 2000 meer adressen die vinden dat de gft-container/emmer te klein is. Ook wordt anno 2000 geklaagd over het verkeerde afval incontainers op straat (cocons), terwijl dat in 1994 nog niet het geval was (in 1994 wasde gft-inzameling nog niet zo lang en ook niet overal ingevoerd).In fig. 2.12 (alleen de meest genoemde klachten zijn opgenomen) komt het totalepercentage per meetjaar uit op meer dan 100%, omdat men meer dan één klachtmocht noemen.
fig. 2.12 Klachten over gft-container/emmer/gft-inzameling in 1994 en 2000(in % van adressen die klachten hebben)
2.4 Hergebruik, grofvuil en reclamedrukwerk
Een deel van het huishoudelijk afval kan, als het apart wordt ingezameld en bewerkt,opnieuw worden gebruikt. De voordelen van hergebruik zijn o.a. de vermindering vande hoeveelheid te storten of te verbranden afval, besparing van (natuurlijke)grondstoffen en het scheppen van werkgelegenheid. Het aantal bedrijven dat zich heeftgestort op de hergebruiksmogelijkheden van afvalstoffen (kringloopbedrijvigheid) is delaatste jaren gestegen. Aan de afzetmogelijkheden van kringloopbedrijven wordt nietmeer getwijfeld en de verwachting is dat de bedrijvigheid op het gebied van hergebruikzal toenemen. Kringloopbedrijven zijn niet alleen afhankelijk van de bereidheid vanburgers om dergelijke goederen aan te schaffen, maar ook van hun bereidheid om afvaldat geschikt is voor hergebruik apart te houden en apart in te leveren.
11
9
2
31
14
5
7
29
61
5
20
20
53
0 10 20 30 40 50 60 70
stank/vies
maden/wormen
schoonmaken moeilijk
ophalen om 2 weken te lang
container/emmer te klein
wegbrengen te ver
vaak verkeerd afval in cont.
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
17
In Nijmegen bestaan diverse mogelijkheden om het huishoudelijk afval in te leveren voorhergebruik. Oude kleren kan men aanbieden aan de voddenman of stichting Stern ofwegbrengen naar het Leger des Heils. Oud huisraad kan men laten ophalen door degrofvuilwagen, aanbieden aan particuliere organisaties of kringloopwinkels ofwegbrengen naar het afvaldepot/de Milieustraat. Sinds kort kan men oude kleren of oudschoeisel ook stoppen in diverse inzamelboxen die geplaatst zijn in de buurt vanwinkelcentra.
Het hergebruikspercentage van het huishoudelijk afval is in Nijmegen de afgelopenjaren gestegen van 40% in 1994 en 49% in 1997 naar 52% in 1998 (Bron: StatistischJaarbeeld 1999).Van oud papier en oud glas was al bekend dat deze in Nijmegen evenals elders inNederland op grote schaal goed worden ingeleverd (uit de milieu-enquête in 1994 bleekdat deze afvalproducten op ongeveer 95% van de adressen goed worden ingeleverd).Van enkele andere afvalproducten die door bewerking geschikt gemaakt kunnenworden voor hergebruik is nagegaan op welke wijze hiermee wordt omgegaan. Het gaathier om oude kleren, oude meubelen, een oude ijskast en een oude tv/radio (tabel 2.2).Van de eerste drie producten is in 1994 ook gevraagd wat ermee gedaan werd.
tabel 2.2 Verwijderingsgedrag van oude kleren, oude meubelen, oude ijskast en oude tv/radio in 1994 en 2000 (in % adressen)
oude kleren
‘94 ‘00
oude meubelen
’94 ‘00
oude ijskast
’94 ‘00
oude tv/radio
’94 ‘00vuilniszak 4 3 -- -- --
afvaldepot/milieustraat 2 2 14 17 14 19 -- 21
grofvuilwagen -- 21 19 26 16 -- 11
voddenman/stichting/particuliere inzamelaar
81 63 11 4 5 1 -- 1
2e handswinkel/kringloopwinkel
-- 6 -- 14 -- 1 -- 2
geef ik aan familie/bekenden
7,5 9 16 14 6 5 -- 9
winkelier 1 1 2 1 8 20 -- 18
inzamelbox bijwinkel(centrum)
-- 14 -- -- -- -- -- --
verkocht/rommelmarkt -- -- -- 1 1 -- 1
heb ik niet 3,5 2 34 27 37 37 -- 36
anders/geen antw. -- 2 3 4 -- -- 1
totaal in % 100 100 100 100 100 100 -- 100
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
18
In tabel 2.2 is te zien dat oude kleren anno 2000 niet alleen aan de voddenman ofstichtingen worden aangeboden, maar ook worden afgegeven aan kringloopwinkels ofgestopt worden in de inzamelboxen bij winkelcentra. Oud meubilair wordt weliswaarnog steeds naar de Milieustraat gebracht of opgehaald door de grofvuilwagen, maarook afgegeven aan kringloopwinkels. Dit duidt er op dat kringloopwinkels de afgelopenjaren een bepaalde betekenis hebben gehad in het verwijderingsgedrag vanafvalproducten bestemd voor hergebruik.
De oude ijskast laat men in vergelijking met 1994 minder door de grofvuilwagenophalen. Omdat winkeliers bij aanschaf van nieuwe goederen een inzamelplicht hebbenvoor wit- en bruingoed, laat men waarschijnlijk bij de aanschaf van een nieuwe ijskastde oude door de winkelier meenemen. Hetzelde geldt voor de oude tv/radio die men bijde winkelier kan achterlaten bij aanschaf van een nieuwe tv/radio. Op ongeveertweederde van de Nijmeegse adressen (67%) zegt men overigens op de hoogte te zijnvan deze inzamelplicht van winkeliers (op 33% van de adressen zegt men hiervan nietop de hoogte te zijn).
Kringloopwinkels zijn niet alleen van belang voor de verwijdering/afgifte van bepaaldeafvalproducten, maar vervullen ook een functie voor bepaalde burgers bij het kopen vantweede handsgoederen. Op 30% van de adressen wordt in 2000 kenbaar gemaakt datmen de afgelopen twee jaar iets gekocht heeft in een tweede handszaak in Nijmegen(op 70% van de adressen is dat niet het geval geweest).In 1994 was gevraagd of men wel eens naar een tweede handszaak was geweest endaar iets gekocht had. Toen had men op 33% van de adressen wel eens iets daargekocht.
Kringloopwinkels (in Nijmegen bijvoorbeeld Stichting Overal en sinds begin 2000 HetGoed) die oude huisraad inzamelen, sorteren, repareren en weer verkopen zijnafhankelijk van de bereidheid van burgers om oude huisraad af te staan (bijvoorbeeldoude meubelen, een oude ijskast, etc.). In de enquête is geïnformeerd of dezebereidheid aanwezig is. Uit fig. 2.13 komt naar voren dat de bereidheid om oudehuisraad af te staan in Nijmegen vrij hoog is.
fig. 2.13 Is men bereid om oude huisraad aan kringloopwinkels af te staan?(in % adressen)
ja91%
nee4%
hangt er van af5%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
19
Op 5% van de adressen in Nijmegen is men bereid onder bepaalde voorwaarden oudehuisraad af te staan. Deze groep is daartoe vooral bereid wanneer de oude huisraadwordt opgehaald of als niemand anders het nodig heeft.
Sinds 1994 is er weinig veranderd in de houding van Nijmeegse burgers ten opzichtevan tweede handszaken. Nog steeds staat men op een overgrote meerderheid van deadressen behoorlijk positief tegenover dergelijke winkels in Nijmegen. Evenals in 1994vindt in 2000 ongeveer 94% het goed dat er zulke winkels in Nijmegen zijn. In 1994stond nog 3% negatief tegenover dergelijke winkels in Nijmegen, in 2000 is dat slechts1%, de rest had in beide meetjaren geen mening of stond er onverschillig tegenover.
Wordt grofvuil weggebracht of opgehaald?In Nijmegen kan de grofvuilservice gebeld worden om het grofvuil op te laten halendoor de grofvuilwagen (per adres kan twee keer per jaar gebeld worden om het grofvuilgratis op te laten halen, daarna dient men f 35,- per keer te betalen). Het grofvuil moetdan wel gebundeld in de voortuin of op de stoep worden klaar gezet. Maar het grofvuilkan ook worden zelf worden weggebracht naar de Milieustraat. In fig. 2.14 is te ziendat het grofvuil sinds 1994 iets meer zelf wordt weggebracht dan dat men het laatophalen. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de kleinere hoeveelheden grofvuil vanhuishoudens. Om het snel kwijt te raken brengt men het liever zelf weg dan het doorde grofvuilwagen op te laten halen.
fig. 2.14 Wat doet men meestal met grof vuil?(situatie in 1994 en 2000 in % adressen)
Ondergrondse milieuOndergrondse milieuparkjesIn Nijmegen zijn er op bepaalde plaatsen (vooral bij winkelcentra) ondergrondsemilieuparkjes waar bepaalde soorten afval gescheiden kunnen worden ingeleverd. Hetgaat hier om afvalcontainers met bijvoorbeeld aparte vakken voor papier, drankkartons,blik, textiel en glas, die ondergronds worden opgevangen. In de enquête is gevraagd ofmen zelf of iemand anders in huis wel eens gebruik heeft gemaakt van dergelijkeondergrondse milieuparkjes om afval apart in te leveren. Op 20% van de adressen
1994
laat ophalen36%
heb geen grofvuil7%
anders3%
beide 18%
breng zelf weg36%
2000
laat ophalen31%
beide 18%
heb geen grofvuil12%
breng zelf weg38%
anders1%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
20
wordt kenbaar gemaakt dat dit wel eens is gebeurd. Op ruim driekwart van de adressen(78%) wordt gezegd dat dit niet is gebeurd (2% weet het niet).
Aan de groep die zegt wel eens gebruik gemaakt te hebben van ondergrondsemilieuparkjes is gevraagd wat men hiervan vindt. Een groot deel van deze groep staathier positief tegenover (fig. 2.15).
fig. 2.15 Wat vindt men van ondergrondse milieuparkjes? (in % van adressenwaar wel eens gebruik is gemaakt van dergelijke milieuparkjes)
ReclamedrukwerkIn de stad kan door middel van stickers op de brievenbus of de deur kenbaar gemaaktworden dat men geen prijs stelt op ongeadresseerd (reclame) drukwerk. Op die manierkan verspilling worden tegengegaan van drukwerk dat niet gelezen wordt. De nee-jasticker betekent dat men geen reclameblaadjes wenst, maar wel de huis aan huisbladenzoals de Brug en Zondagkrant. Met de nee-nee sticker wordt kenbaar gemaakt dat mennóch reclameblaadjes nóch de huis aan huisbladen in de brievenbus wil.De stickers worden in Nijmegen niet huis aan huis bezorgd, maar kan men zelf ophalenbij de balie van een aantal gemeentelijke loketten of openbare instellingen (bijvoorbeeldgemeentelijk informatiecentrum, gebouw Metterswane, openbare bibliotheek).
In totaal hebben er in 2000 ruim17.800 adressen in Nijmegen een sticker. Op bijnaeenderde (32%) van deze adressen vindt men overigens dat de bezorgers zich niet ofniet altijd houden aan de wens op de sticker (op 68% van deze adressen vindt men datwel). In vergelijking met 1994 is het aantal adressen met een nee-ja sticker lichtgestegen (fig. 2.16).
fig. 2.16 Welke sticker heeft men in Nijmegen? (in % adressen)
goed86%
noch goed/slecht
7%
geen mening
2%
slecht5%
1994
geen sticker77%
nee-nee5%
nee-ja18%
2000
nee-nee5%
geen sticker73%
nee-ja22%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
21
Evenals in 1994 is het stickerbezit onder adressen met bewoners met een hogeopleiding hoger dan onder adressen met bewoners met een lage opleiding. De nee-jasticker wordt vooral gebruikt op adressen met een hoge opleiding (fig. 2.17). Op 37%van de adressen met een HBO of universitaire opleiding heeft men een nee-ja sticker,terwijl dit onder adressen met een LO/LBO of MAVO opleiding slechts 9% is (in 1994waren deze percentages resp. 34% en 8%).
fig. 2.17 Stickerbezit naar opleiding (in % per opleidingsniveau)
Adressen met een nee-ja sticker zijn naar verhouding vooral te vinden in Oud-Oost(fig.218). In dit stadsdeel wonen ook relatief veel personen met een hoge opleiding.
fig. 2.18 Het stickerbezit in % adressen per stadsdeel
0% 20% 40% 60% 80% 100%
lo/lbo/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/univ.
nee-ja nee-nee geen sticker
0 20 40 60 80 100
Waalsprong
Lindenholt
Nieuw-West
Zuidrand
Oud-West
Dukenburg
Midden-Zuid
Stadscentrum
Oud-Oost
nee-ja nee-nee geen sticker
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
22
De Dienst Afvalstoffen en Reiniging (DAR)De Dienst Afvalstoffen en Reiniging wil meer samenwerken met burgers in de wijk omhun wijk schoon te houden. In enkele wijken zijn al bladafval- en onkruidactiesgehouden. Deze acties houden in dat burgers bladafval of onkruid zelf langs het trottoirbij elkaar vegen. Het bladafval of onkruid wordt dan later door de DAR opgehaald.In de milieu-enquête is gevraagd in hoeverre de bereidheid aanwezig is aan dergelijkeacties mee te doen. Uit fig. 2.19 komt naar voren dat men op bijna de helft van deNijmeegse adressen hiertoe bereid is. Op 10% van de adressen wordt de vraag naardeze bereidheid op de woonsituatie niet van toepassing geacht (het gaat hier o.a. omflats, bejaardenwoningen, etc.).
fig. 2.19 In hoeverre is men bereid mee te doen aan acties van de DARom de wijk schoon te houden? (in % adressen)
De groep die een voorwaarde stelt om mee te doen (hangt er van af), noemt voordeelname vooral als voorwaarde: indien meer tijd of als anderen ook meedoen.
De bereidheid om mee te doen aan acties van de DAR om de wijk schoon te houden, isnaar verhouding het laagst op adressen in het stadscentrum. In dit stadsdeel is men op32% van de adressen bereid om mee te doen, tegenover 48% gemiddeld in de stad.Wellicht heeft dit te maken met het type woning in het stadscentrum. Op adressen meteen laagbouwwoning is de bereidheid om mee te doen aan de acties (57%) bijna tweekeer zo groot dan op adressen met een etagewoning (29%). In het stadscentrum zijn errelatief veel etagewoningen (84% versus 41% gemiddeld in de stad).
In fig. 2.20 is de bereidheid om aan de acties van de DAR mee te doen per stadsdeel tezien. In de figuur zijn alleen de percentages opgenomen van adressen die hiertoe bereiddan wel niet bereid zijn.
ja48%
hangt er van af6%
nee32%
n.v.t.10%
weet niet4%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk afval
23
fig. 2.20 Bereidheid om mee te doen aan acties van de DAR om de wijkschoon te houden naar stadsdeel (in % adressen per stadsdeel)
Waardering DARDe Dienst Afvalstoffen en Reiniging houdt zich behalve met de afvalinzameling en destraatreiniging (Veegdienst) ook nog bezig met enkele andere zaken (bijvoorbeeldongediertebestrijding, gladheidbestrijding, hondenuitlaatplaatsen, kolkenreiniging,zwerfvuil). De afvalinzameling en de straatreiniging zijn voor burgers echter de meestherkenbare activiteiten van de DAR.Om te achterhalen hoe Nijmegenaren denken over de dienstverlening van de DARten aanzien van deze twee activiteiten, is in de enquête gevraagd een rapportcijfer tegeven over zowel de afvalinzameling als de straatreiniging (Veegdienst).
Over de afvalinzameling wordt in Nijmegen over het algemeen redelijk positief gedacht.Gemiddeld geeft men een 7,2 voor deze activiteit. Beseft moet worden dat het hier nietalleen gaat om een oordeel over het ophalen van de huisvuilzak. In het cijfer zit ook hetoordeel over andere vormen van afvalinzameling (bijvoorbeeld het legen van de gft-container, afvalbakken, verzamelcontainers, glasbakken, etc.).
In figuur 2.21 is de verdeling van de rapportcijfers te zien die men geeft voor deafvalinzameling in Nijmegen.
0 20 40 60 80 100
Stadscentrum
Nieuw-West
Oud-West
Dukenburg
Oud-Oost
Midden-Zuid
Lindenholt
Waalsprong
Zuidrand
bereid niet bereid
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
24
fig. 2.21 Oordeel over de afvalinzameling in Nijmegen in rapportcijfers(in % adressen)
Over de Veegdienst, die belast is met het reinigen van de straten in Nijmegen, is menover het algemeen iets minder tevreden dan over de afvalinzameling. De Veegdienstvan de DAR krijgt namelijk een gemiddeld rapportcijfer van 6,3 van de Nijmegenaren.De verdeling van de rapportcijfers die men geeft voor de straatreiniging/de Veegdienststaat in fig. 2.22 opgenomen.
fig. 2.22 Oordeel over de straatreiniging/Veegdienst in rapportcijfers(in % adressen)
5
11
36
36
8
4
0 5 10 15 20 25 30 35 40
minder dan 5
5-6
6-7
7-8
8-9
9-10
15
18
27
21
4
14
0 5 10 15 20 25 30
minder dan 5
5-6
6-7
7-8
8-9
9-10
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
25
3 Nijmegenaren en het huishoudelijkenergieverbruik
3.1 Het huishoudelijk energieverbruik en de rol van de gemeente
Door verhoging van de reguliere energiebelasting van het rijk (energieheffing) zijn deenergielasten per huishouden de laatste jaren gestegen.In het Energiebeleidsplan Gemeente Nijmegen, incl. Uitvoeringsprogramma (vastgesteldin mei 1997) is voor bestaande en nieuwbouwwoningen als doelstelling opgenomen omhet energieverbruik in 2010 t.o.v. 1987 te halveren (CO2-reductie van 50%). Deverwachting is dat de doelstelling niet gehaald wordt tot 2010, omdat de CO2-emissievrijwel overal in het land is toegenomen (Energierapport 1999, Ministerie vanEconomische Zaken).De tendens voor bestaande woningen is dat het gasverbruik iets afneemt tengevolgevan meer isolatie. Het elektriciteitsverbruik neemt echter toe. Hoewel elektrischeapparaten steeds zuiniger worden, hebben mensen steeds meer van dergelijkeapparaten in huis.
Voor het nieuwe stadsdeel de Waalsprong zijn onlangs afspraken gemaakt metprojectontwikkelaars en NUON. In dit stadsdeel is de energieprestatie hoog (d.w.z.CO2-reductie van 75% wordt gehaald), omdat hier met name veel duurzame energieopgewekt zal worden met windturbines en zonnepanelen.
3.2 Doet men in Nijmegen aan energiebesparing en zo ja wat?
Evenals in 1994 is ook in 2000 geïnformeerd of er thuis in het algemeen iets gedaanwordt om op gas of electriciteit te besparen. Sinds 1994 is wat dit betreft nietsveranderd (het resultaat van fig. 3.1 is vrijwel hetzelfde als in 1994).
fig. 3.1 Doet men in het algemeen aan energiebesparing?(in % adressen)
Besparing op gas en electriciteit komt overal in Nijmegen voor. Grote verschillen naarstadsdelen, inkomen, opleiding en huishoudenstype zijn er niet gevonden.
behoorlijk32%
enigszins54%
nee, niets14%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
26
De manier waarop men op gas of electriciteit bespaart, is sinds 1994 weinig veranderd.Nog steeds wordt vooral op gas bespaard door de thermostaat zo laag mogelijk tehouden/zo zuinig mogelijk te stoken. Maar in vergelijking met 1994 wordt in 2000 insterkere mate gezegd dat men vooral bespaart door alleen ruimten te verwarmen waariemand vertoeft.Daarnaast wordt in 2000 op een aantal adressen gezegd dat men het meest bespaartdoor de houtkachel of open haard te gebruiken, terwijl deze mogelijkheid in 1994 nietof nauwelijks werd genoemd.
Ook de manier waarop op electriciteit wordt bespaard, wijkt niet veel af ten opzichtevan 1994. Nog steeds wordt vooral bespaard door lampen niet onnodig aan te doen,spaarlampen te gebruiken of minder lampen aan te doen. Maar in vergelijking met 1994wordt nu in veel sterkere mate het gebruik van nachtstroom7 genoemd. In 1994 werddeze wijze van besparing heel weinig genoemd (1400 adressen), terwijl deze in 2000veel vaker wordt genoemd (5900 adressen).In fig. 3.2 en 3.3 is in absolute aantal adressen te zien hoe op gas, resp. electriciteitwordt bespaard (men mocht twee antwoorden geven hoe men op gas, resp. electriciteitbespaart).
fig. 3.2 Hoe bespaart men het meest op gas? (in absolute aantal adressen)
7 Nachtstroom levert in principe geen energiebesparing op, maar isgoedkoper.
17800
7300
6400
5200
4000
3600
2900
2300
2000
1100
20400
10300
0 5000 10000 15000 20000 25000
therm.laag bij afwezigheid
therm. zo laag mogelijk
ruim voor slapen therm.laag
isolatiemaatregelen
alleen ruimte verw.waar iemand is
energiezuinige ketel
klokthermostaat
ramen/deuren dicht
gordijnen vroeg dicht
warm kleden
weet niet precies
houtkachel/openhaard
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
27
fig. 3.3 Hoe bespaart men het meest op electriciteit? (in absolute aantal adressen)
Het gebruik van spaarlampen blijft net als in 1994 nog een van de vaakst genoemdemanieren om op electriciteit te besparen. Het aantal adressen waar spaarlampenworden gebruikt, is overigens naar verhouding sinds 1994 weinig veranderd. In 1994was dat op 65% van de adressen het geval, in 2000 op 67% van de adressen.Het gebruik van het aantal spaarlampen per adres is echter toegenomen. Het aantaladressen waar maar één spaarlamp wordt gebruikt, is in 2000 veel minder, terwijl hetaantal adressen met vijf of meer spaarlampen is gestegen (fig. 3.4).
fig. 3.4 Aantal spaarlampen in 1994 en 2000(in % van adressen waar spaarlampen worden gebruikt)
21800
5400
4400
4000
3000
2400
1600
800
28700
5900
0 5000 10000 15000 20000 25000 30000 35000
lampen niet onnodig aan
gebruik spaarlampen
nachtstroomtarief
minder lampen aan
zuinig met electriciteit
energiezuinige apparaten gekocht
gebruik electrische apparaten minder
weet niet precies
heb minder electrische apparaten
apparaten niet op stand-by
20
12
19
13
32
30
19
18
18
19
0 5 10 15 20 25 30 35
1 spaarlamp
2 spaarlampen
3 spaarlampen
4 spaarlampem
5 of meer spaarlampen
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
28
Zuinig stoken, zuinig aan
Elk jaar bestaat de mogelijkheid deel te nemen aan de actie “Zuinig stoken, zuinig aan”.Men kan deelnemen door op een meterkaart (die huis aan huis verspreid wordt) hetgas- en electriciteitsverbruik wekelijks bij te houden en dit te vergelijken met hetstreefverbruik voor gas en electriciteit dat wekelijks wordt gepubliceerd.Door deel te nemen kunnen huishoudens nagaan of meer of minder dan normaal wordtverbruikt.In fig. 3.5a is te zien dat de bekendheid van de actie in Nijmegen in 2000 ten opzichtevan 1994 licht is toegenomen. Aan de deelname is naar verhouding niets veranderd(fig. 3.5b).
fig. 3.5a Bekendheid van actie “Zuinig stoken, zuinig aan”in 1994 en 2000 (in % adressen)
fig. 3.5b Deelname aan actie “Zuinig stoken, zuinig aan”in 1994 en 2000 (in % adressen waar actie bekend is)
De deelname is naar verhouding het laagst in het stadscentrum (fig. 3.6). Deze relatiefgeringe deelname heeft te maken met het type huishouden. De deelname aan de actie“Zuinig stoken, zuinig aan“ onder alleenstaanden (23%) is lager dan onder twee-oudergezinnen (34%). In het stadscentrum zijn er volgens het Statistisch Jaarbeeld1999 naar verhouding veel meer adressen met alleenstaanden (46%) dan met twee-oudergezinnen (9%).
29
7175
25
0 10 20 30 40 50 60 70 80
bekend met actie
niet bekend metactie
1994 2000
71
29
29
71
0 10 20 30 40 50 60 70 80
deelgenomen aanactie
niet deelgenomenaan actie
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
29
fig. 3.6 Deelname aan de actie “Zuinig stoken, zuinig aan” per stadsdeel(in % van adressen waar men bekend is met de actie)
Isolatiemaatregelen in NijmegenIn fig. 3.7 is het % adressen te zien met een bepaalde isolatie in 2000 en in 1994.Van iedere isolatievorm die in fig. 3.7 is opgenomen, is gevraagd of deze in de woningaanwezig is.
fig. 3.7 Aanwezigheid van isolatievormen in 1994 en 2000 (in % adressen)
0 20 40 60 80 100
Stadscentrum
Oud-West
Oud-Oost
Midden-Zuid
Zuidrand
Dukenburg
Waalsprong
Lindenholt
Nieuw-West
meegedaan niet meegedaan
63
38
32
17
9
6
43
34
16
12
6
20
41
70
27
64
44
78
0 20 40 60 80 100
dubbelglas
tochtstrippen
dakisolatie
leidingisolatie
spouwmuurisolatie
vloerisolatie
radiatorfolie
andere muurisolatie
voorzetglas
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
30
Uit fig. 3.7 komt naar voren dat er in 2000 over het algemeen wat meer isolatieaanwezig is dan in1994. Vooral dubbelglas en vloerisolatie komen naar verhoudingmeer voor in 2000. Hoewel er wat meer isolatie aanwezig is dan in 1994, is het aantaladressen waar de isolatie door de bewoners zelf is aangebracht of in opdracht van debewoners is aangebracht, in 2000 minder dan in 1994 (fig. 3.8). Waarschijnlijk zijn erin 2000 meer woningen waar isolatie al aanwezig is voordat ze betrokken worden.
fig. 3.8 % adressen dat isolatie zelf heeft aangebracht of laten aanbrengen in1994 en 2000 (in % van de adressen waar de betreffende isolatieaanwezig is)
Van de meest voorkomende vormen van isolatie (tochtstrippen en dubbelglas) isevenals in 1994 nagegaan in welke woongebieden van de stad deze met namevoorkomen. In 1994 bleek o.a. dat tochtwering verhoudingsgewijs veel voorkwam inLindenholt en weinig in het stadscentrum. Relatief veel adressen met dubbelglas warener toen ook in Dukenburg en Lindenholt en weinig in het stadscentrum en Oud-Oost.In 2000 is hierin niet zo veel veranderd (fig. 3.9 en 3.10).
67
61
58
36
25
17
53
53
36
26
16
53
62
77
52
53
53
74
0 20 40 60 80 100
radiatorfolie
andere muurisolatie
voorzetglas
tochtstrippen
leidingisolatie
vloerisolatie
dakisolatie
dubbelglas
spouwmuurisolatie
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
31
fig. 3.9 % adressen met tochtstrippen naar stadsdeel in 2000
fig. 3.10 % adressen met dubbelglas naar stadsdeel in 2000
Sinds 1994 is er ook weinig veranderd in de isolatie van huur- en koopwoningen.In koopwoningen heeft men over het algemeen wat meer energiebesparendemaatregelen genomen dan in huurwoningen. Evenals in 1994 heeft men dat vooralgedaan door het dak, de leiding van de centrale verwarming en de vloer te isoleren(fig. 3.11).
47
54
59
63
65
66
68
69
72
0 20 40 60 80 100
Stadscentrum
Oud-West
Nieuw-West
Waalsprong
Zuidrand
Oud-Oost
Dukenburg
Midden-Zuid
Lindenholt
63
66
69
80
80
81
86
90
95
0 20 40 60 80 100
Oud-Oost
Stadscentrum
Oud-West
Nieuw-West
Midden-Zuid
Zuidrand
Waalsprong
Dukenburg
Lindenholt
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
32
fig. 3.11 % adressen met isolatie naar eigendomsverhouding woning
Op adressen met een huurwoning wordt meer dan op adressen met een koopwoningkenbaar gemaakt dat men niet weet of er bijvoorbeeld leidingisolatie van de centraleverwarming, vloerisolatie, dakisolatie of spouwmuurisolatie aanwezig is. Op adressenmet een huurwoning weet bijvoorbeeld 28% niet of er dakisolatie aanwezig is, opadressen met een koopwoning is dat 8%.
De isolatie van de woningen is ook naar bouwperiode van de woningen nagegaan (fig.3.12). Sommige energiebesparende maatregelen (bijvoorbeeld leidingisolatie envoorzetglas) komen meer voor in oudere dan in nieuwere woningen. Maar zoals ook in1994 het geval was, zijn dubbelglas en spouwmuurisolatie naar verhouding meeraanwezig bij woningen die na 1975 gebouwd zijn (vanaf 1975 zijn er veel woningen inNederland gebouwd met spouwmuurisolatie).
fig. 3.12 % adressen met isolatie naar bouwperiode woningen
0 20 40 60 80 100
dubbelglas
tochtstrippen
spouwmuurisolatie
dakisolatie
leidingisolatie (cv)
vloerisolatie
radiatorfolie
andere muurisolatie
voorzetglas
huur koop
0 20 40 60 80 100
dubbelglas
tochtstrippen
spouwmuurisolatie
dakisolatie
leidingisolatie (cv)
vloerisolatie
radiatorfolie
andere muurisolatie
voorzetglas
voor 1945 1945-1975 na 1975
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
33
Aan degenen die zelf energiebesparende maatregelen hebben aangebracht of dezehebben laten aanbrengen, is evenals in 1994 gevraagd waarom dat is gedaan. Menmocht drie antwoorden hierop geven. De resultaten staan hieronder vermeld. Het totalepercentage per meetjaar komt uit op meer dan 100% omdat men meer dan éénantwoord mocht geven.
fig. 3.13 Waarom heeft men isolatie zelf aangebracht of laten aanbrengen?(in % van adressen die isolatie zelf hebben aangebracht of hebbenlaten aanbrengen)
De belangrijkste redenen om energiebesparende maatregelen te nemen, blijvenfinanciële besparing/besparing op energie en verbetering van het wooncomfort.Milieumotieven spelen nog steeds niet zo’n grote rol, maar in vergelijking met 1994 isde groep die de maatregelen neemt vanwege het milieu naar verhouding ruim twee keerzo groot geworden.
Wat vinden Nijmegenaren van duurzame energie?De laatste jaren worden steeds meer vormen van energie toegepast die schoon enmilieuvriendelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn wind- en zonne-energie. Deze vormenvan energieopwekking worden ook wel duurzame energie genoemd. In fig. 3.14 is tezien dat op bijna alle adressen in Nijmegen de toepassing van duurzame energie (zeer)belangrijk wordt gevonden.
69
59
6
3
3
71
60
7
7
3
0 10 20 30 40 50 60 70 80
fin. besp./besp.energie
wooncomfort
geluidscomfort
goed voor milieu
verplicht/onderhoud
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
34
fig. 3.14 Hoe belangrijk wordt toepassing van duurzame energie gevonden?(in % adressen)
Er bestaan verschillende manieren om duurzame energie toe te passen. Bijvoorbeeld viazonnecellen (electriciteit), zonneboilers (warm water), wind (electriciteit) enwarmtepompen (ruimteverwarming). Van deze vier vormen van duurzame energie is inde enquête gevraagd of men deze zinvol vindt of niet. Uit fig. 3.15 blijkt dat hierover inNijmegen over het algemeen gunstig wordt geoordeeld, vooral over wind- en zonne-energie. Met warmtepompen is men op de Nijmeegse adressen naar verhouding minderbekend dan met de andere drie vormen van duurzame energie.
fig. 3.15 Mening over enkele vormen van duurzame energie(in % adressen)
belangrijk51%
geen mening5%
noch belangr/onbelangr
3%
onbelangrijk2% zeer belangrijk
39%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
zonnecellen
zonneboilers
wind
warmtepompen
zinvol niet zinvol weet niet ken ik niet
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
35
Op 7% van de Nijmeegse adressen (bijna 4.400 adressen) worden warmtepompen nietzinvol gevonden. In absolute zin bevinden zich in deze groep nogal veel adressen (ruim900) uit Zuidrand, het stadsdeel waar o.a. de wijk Grootstal toe behoort. Waarschijnlijkhangt deze nogal sterke vertegenwoordiging uit Zuidrand samen met de ervaringen diemet individuele warmtepompen in Sportpark Grootstal zijn opgedaan. In 1997 zijn hierin enkele nieuwbouwwoningen warmtepompen geplaatst. De ervaringen van debewoners met deze pompen waren niet zo gunstig. Het systeem maakte veel lawaai engaf niet veel warmte. In maart 1999 is toen besloten de warmtepompen (electrischeaansluiting) te vervangen door een gasaansluiting.
Van twee vormen van duurzame energie (zonnecellen en windenergie) is nagegaan ofde mening hierover tussen bepaalde groepen (inkomen, opleiding, stadsdeel) verschilt.Over het algemeen worden zonnecellen en windenergie in vrijwel alle lagen van deNijmeegse bevolking behoorlijk zinvol gevonden. Maar in fig. 3.16 is te zien datadressen waar personen wonen met een hoge opleiding (hbo/univ.) deze vormen vanduurzame energie iets zinvoller vinden dan adressen waar personen wonen met eenlage opleiding (lo/lbo/mavo).
fig. 3.16 Mening over zonnecellen en windenergie naar opleidingsniveau(in % per opleidingsniveau)
StadsverwarmingStadsverwarming is een systeem waarbij direct warmte aan de woning wordt geleverdvoor verwarming en tapwater. Woningen in een gebied met een dergelijk systeemhebben geen ketel en bewoners kunnen niet meer op gas, maar alleen electrisch koken.In de enquête is het systeem stadsverwarming uitgelegd en gevraagd of men erbezwaar tegen zou hebben wanneer men niet meer op gas, maar alleen electrisch kan
75
86
91
79
91
92
0 20 40 60 80 100
lo/lbo/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/univ.
zonnecellen zinvol windenergie zinvol
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
36
koken. In fig. 3.17 komt naar voren dat er op bijna de helft van de Nijmeegse adressenhier bezwaar tegen bestaat.
fig. 3.17 Heeft men bezwaar om alleen electrisch te koken en niet meer op gas? (in % adressen)
Een kleine groep (3%) zou eventueel geen bezwaar hebben, maar laat het oordeelvooral afhangen van de kosten die een dergelijk systeem met zich meebrengt (geenextra kosten) en van de vraag of het systeem wel energiezuiniger of beter is voor hetmilieu.Het minste bezwaar tegen alleen electrisch koken is er op adressen in de Waalsprong(fig. 3.18).
fig. 3.18 % adressen per stadsdeel waar geen bezwaar bestaattegen alleen electrisch koken
ja49%
geen mening4%
hangt er van af3%
nee44%
55
51
48
47
47
44
42
40
35
0 20 40 60 80 100
Waalsprong
Dukenburg
Lindenholt
Stadscentrum
Nieuw-West
Zuidrand
Midden-Zuid
Oud-West
Oud-Oost
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
37
WindmolensHet opwekken van electriciteit via wind is een vorm van schone of duurzame energiedie de laatste jaren steeds meer wordt toegepast. De opwekking vindt plaats viawindmolens, die op bepaalde plekken geplaatst moeten worden. Nijmegenaren staanover het algemeen vrij positief tegenover het idee om windmolens in Nijmegen teplaatsen. Op driekwart van de adressen wordt dit namelijk een goed idee gevonden(fig. 3.19).
fig. 3.19 Oordeel over plaatsing windmolens in Nijmegen (in % adressen)
Aan de groep die de plaatsing van windmolens in Nijmegen geen slecht idee vindt (89%van de adressen) is gevraagd of er bezwaar bestaat tegen plaatsing van windmolens inde eigen buurt. Een meerderheid hiervan maakt kenbaar hiertegen geen bezwaar tehebben (fig. 3.20).
fig. 3.20 Heeft men bezwaar tegen plaatsing van windmolens inde eigen buurt? (in % van adressen die het geen slecht idee vinden)
geen mening5%
noch goed/slecht9%
slecht idee11%
goed idee75%
ja19%
hangt er van af16%
nee61%
geen mening4%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
38
De groep die een voorwaardelijk oordeel uitspreekt over plaatsing van windmolens in deeigen buurt (16%), geeft aan dat een eventueel bezwaar vooral afhangt van de plekwaar de windmolens geplaatst zullen worden (niet te dichtbij) en de eventuele(geluids)overlast die windmolens veroorzaken.
3.3 Duurzaam bouwen
De gemeente Nijmegen zet zich al jaren in voor duurzaam bouwen en wil dat in detoekomst ook blijven doen, vooral bij de ontwikkeling van nieuwbouw- enrenovatieprojecten. Bij duurzaam bouwen wordt gestreefd naar het milieuvriendelijkinrichten van woningen én de woonomgeving (bijvoorbeeld energiezuinig,waterbesparing, duurzame bouwmaterialen, milieuvriendelijke woonomgeving, etc.).
Op regionaal niveau (KAN) is afstemming gezocht met een aantal partners voor deondertekening van een nieuw convenant waarin een aantal afspraken over duurzaambouwen staan opgenomen. Naast de KAN-gemeenten en enkele overkoepelendeorganisaties als NVOB (Nederlandse Vereniging voor Ondernemers in het Bouwbedrijf),BNA (Bond van Nederlandse Architecten), NVM (makelaardij), de Waterschappen in hetKAN-gebied en VAC (Vrouwen Adviescommissie) is ook de overkoepelende organisatievan woningcorporaties in het KAN-gebied ROCK (Regionaal Overleg Corporaties KAN)als partner bij het convenant betrokken.
Mede op basis van het convenant wil de gemeente Nijmegen gesprekken voeren met dewoningcorporaties voor uitwerking van plannen op het gebied van duurzaam bouwen.Om een beleid van duurzaam bouwen te voeren, is het van belang te weten watburgers vinden van de huidige milieuvoorzieningen in hun woning, of zij aanvullendevoorzieningen nodig achten en zo ja, welke.
In de enquête is alleen bij huurwoningen van woningcorporaties (dus niet bijhuurwoningen van particulieren) gevraagd of men in het algemeen tevreden ofontevreden is over de milieuvoorzieningen die door de woningbouwvereniging ofwoningcorporatie in de woning zijn aangebracht. Het gaat hierbij om ca. 29.300adressen. In de vraag is bij milieuvoorzieningen gezegd dat gedacht moet worden aano.a. voorzieningen voor energie- en waterbesparing en de milieuvriendelijkheid vanbouwmaterialen.
Hoewel men op een kleine meerderheid van deze adressen tevreden is over dergelijkevoorzieningen, zijn toch drie van de tien hierover ontevreden (fig. 3.21). Het gaat hierbijom bijna 9.000 adressen.
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
39
fig. 3.21 Oordeel over milieuvoorzieningen in huurwoningen (in % vanadressen met een huurwoning van een woningbouwvereniging ofwoningcorporatie)
Op adressen in het stadscentrum is de ontevredenheid over de milieuvoorzieningen inde woning iets groter dan elders in de stad (fig. 3.22). En zoals te verwachten was, isde ontevredenheid onder oudere woningen duidelijk groter dan onder nieuwerewoningen (fig. 3.23).
fig. 3.22 % adressen met een huurwoning van een woningcorporatie perstadsdeel dat ontevreden is over milieuvoorzieningen in de woning
tevreden52%
geen mening2%
noch tevreden of ontevreden
8%
kan niet beoordelen
8%
ontevreden30%
24
33
18
32
32
28
25
33
39
0 10 20 30 40 50
Waalsprong
Midden-Zuid
Nieuw-West
Zuidrand
Oud-West
Oud-Oost
Lindenholt
Dukenburg
Stadscentrum
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
40
fig. 3.23 % adressen met een huurwoning van een woningcorporatiedat ontevreden is over milieuvoorzieningen van de woningnaar bouwperiode van de woning
Bij de groep met een huurwoning van een woningcorporatie is tevens nagegaan of zijaanvullende milieuvoorzieningen in de woning wenst. Bijna de helft (49%) van dezegroep maakt kenbaar dat men deze zou willen. Ongeveer vier van de tien (41%) wenstgeen aanvullende voorzieningen en de rest kan er moeilijk over oordelen of heeft geenmening.
De groep die aanvullende voorzieningen wenst (bijna 14.500 adressen) bestaat naarverhouding vooral uit adressen in een vooroorlogse woning. Op adressen met eenwoning die voor 1945 is gebouwd, geeft 69% aan aanvullende milieuvoorzieningen tewensen. Op adressen met een woning gebouwd tussen 1945-1975 is dat 48% en opadressen met een woning die na 1975 is gebouwd is dat 44%. In relatieve zin zijn erwat de wenselijkheid van aanvullende milieuvoorzieningen in de woning betreft nietzulke grote verschillen, maar in absoluut opzicht zijn het vooral adressen in Zuidrand,Dukenburg en Oud-West die dergelijke voorzieningen nodig achten (fig. 3.24).
fig. 3.24 Aantal adressen met een huurwoning van woningcorporaties perstadsdeel dat aanvullende milieuvoorzieningen wenst (absoluut)
24
31
43
0 10 20 30 40 50
na 1975
1945-1975
voor 1945
360
2690
160
1820
1410
1300
970
2840
2900
0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500
Waalsprong
Midden-Zuid
Stadscentrum
Lindenholt
Nieuw-West
Oud-Oost
Oud-West
Dukenburg
Zuidrand
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
41
In fig.3.25 is te zien dat voorzieningen die gewenst worden, vooral te maken hebbenmet een betere isolatie van de woning en energie- en waterbesparing. Op de vraagwelke aanvullende voorzieningen men wenst, mocht men twee antwoorden geven. Infig. 3.25 zijn alleen de meest genoemde voorzieningen opgenomen.
fig. 3.25 Gewenste milieuvoorzieningen (in absolute aantal adressen inhuurwoningen van woningcorporatie die aanvullendemilieuvoorzieningen wensen)
Van de groep die aanvullende milieuvoorzieningen wenst, is ongeveer de helft (51%)bereid hiervoor een extra bedrag in de huur per maand te betalen (43% is hiertoe nietbereid en 6% geeft geen antwoord). Het grootste gedeelte (58%) van de groep diebereid is een extra bedrag in de huur te betalen, wil f 50,- of minder hiervoor extra permaand betalen (10% is bereid meer, maar maximaal f 250 te betalen en 32% zegt hetnog niet te weten of kan er nog geen antwoord opgeven).
140
160
350
490
510
520
790
4190
5370
430
200
240
4330
930
270
130
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000
betere oplossing gft
zonneboiler
milieuparkje in buurt
vochtbestrijding
grijswatersysteem
ventilatie
zuinige verwarming/thermostaat
aparte water-/gasmeter
energiebesparende materialen
regenopvang
HR-ketel
zonnecellen/duurzame energie
woning tochtvrij maken
dubbel glas
waterbesparende voorzieningen
betere isolatie
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
43
4 Nijmegenaren en water(verbruik)
4.1 Afkoppelen en infiltratie: heeft men hiervan gehoord?
In Nederland bestaat nog steeds het grootste deel van het drinkwater van oorsprong uitgrondwater en een kleiner deel uit oppervlaktewater. Oppervlaktewater is er voldoende,maar is vaak verontreinigd. De laatste jaren bestaat er een lichte tendens om meeroppervlaktewater (na reiniging) voor drinkwater te gebruiken omdat degrondwatervoorraad in verschillende delen van het land kleiner wordt.De gemeente Nijmegen wil op een goede en zuinige manier omgaan met water(duurzaam stedelijk waterbeheer). In Dukenburg en Lindenholt gaat bijvoorbeeld hetregenwater niet naar het riool, maar wordt het via aparte buizen afgevoerd naar devijvers in de wijken van deze stadsdelen.
Regenwaterinfiltratie is een ander voorbeeld waarbij de gemeente Nijmegen werkt aanduurzaam stedelijk waterbeheer. Het hemelwater dat op de straat en het trottoir valt,wordt op veel plaatsen in de stad direct afgevoerd via de riolering. Het hemelwater datop het dak van de woning valt, kan echter eenvoudig via de regenpijp wordenafgekoppeld. Door de afkoppeling wordt minder water via het riool afgevoerd en krijgthet de kans op een natuurlijke wijze in de bodem terecht te komen als aanvulling op degrondwatervoorraad (infiltratie). Riool en waterzuivering worden hierdoor niet onnodigbelast met regenwater.
Bij Nijmegenaren is geïnformeerd in hoeverre men gehoord heeft van de plannen van degemeente Nijmegen om op een goede en zuinige manier met water om te gaan.Op een meerderheid (57%) van de adressen heeft men niet gehoord van deze plannen.Op 43% van de adressen zegt men wel gehoord te hebben van de waterplannen van degemeente Nijmegen. Het grootste deel van deze groep (53%) is dat te weten gekomenvia het dagblad De Gelderlander. Een kleiner deel (16%) weet dat via de huis aanhuisbladen De Brug en Zondagkrant.
Oudere personen zijn duidelijk meer op de hoogte van deze plannen dan jongerepersonen. Van de personen die 60 jaar of ouder zijn, heeft 58% van deze plannengehoord. Onder de groep tot 40 jaar is dat veel minder, namelijk 28% (fig. 4.1).
fig. 4.1 In hoeverre heeft men gehoord van de waterplannen van degemeente Nijmegen? (in % per leeftijdsgroep)
0 20 40 60 80 100
to 40 jaar
40-60 jaar
60 jaar of ouder
gehoord niet gehoord
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
44
Ook hogere inkomensgroepen zijn iets meer op de hoogte van de waterplannen van degemeente Nijmegen dan lagere inkomensgroepen. Van de adressen met eenhuishoudensinkomen van f4.500 of meer is 52% op de hoogte van de plannen. Onderadressen met een huishoudensinkomen tot f2.500 is dat 35%. Grote verschillen naaropleidingsniveau zijn er niet gevonden.
In de Waalsprong is men het best op de hoogte van de waterplannen van de gemeenteNijmegen en in Lindenholt het minst (fig. 4.2). In de Waalsprong is publiciteit gegevenaan de duurzame watersystemen die bij de inrichting van deze nieuwbouwlocatieworden toegepast.
fig. 4.2 In hoeverre heeft men gehoord van de waterplannen van degemeente Nijmegen? (in % adressen per stadsdeel)
4.2 Nijmegenaren over het opvangen van regenwater
Het opvangen van regenwater kan op verschillende manieren een nuttige of leuketoepassing krijgen. Deze toepassingen kunnen burgers laten zien dat water niet alleenals drink- en sproeiwater gebruikt hoeft te worden.Aan de geënquêteerden zijn vier mogelijkheden met plaatjes/foto’s voorgelegd engevraagd wat zij hiervan vinden. Deze vier mogelijkheden hebben betrekking op:
- waterkunstwerken, zoals waterfonteintjes en watervalletjes;- een dorpspomp in de buurt;- waterspeelplaatsen voor kinderen in de buurt;- het zichtbaar via gootjes afvoeren van water naar openbaar groen.
Het gebruik van regenwater voor een dorpspomp in de buurt valt in vergelijking met deandere mogelijkheden het minst in de smaak bij Nijmegenaren. De anderetoepassingsmogelijkheden worden beter gevonden.
0 20 40 60 80 100
Lindenholt
Oud-West
Stadscentrum
Nieuw-West
Oud-Oost
Dukenburg
Zuidrand
Midden-Zuid
Waalsprong
gehoord niet gehoord
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
45
Op bijna driekwart van de adressen (73%) vindt men bijvoorbeeld het zichtbaarafvoeren van regenwater via gootjes naar het openbaar groen een goede toepassing(fig. 4.3).
fig. 4.3 Oordeel over enkele toepassingsmogelijkheden van regenwater(in % adressen)
In Nijmegen staat men zeer positief tegenover de plannen van de gemeente om in eenaantal wijken projecten op te zetten om het regenwater apart op te vangen en viagootjes af te voeren naar de bodem, zodat het niet in het riool terecht komt, maar kanbezinken in de bodem. Op negen van de tien adressen vindt men dit een (zeer) goedidee (fig. 4.4).
fig. 4.4 Mening van Nijmegenaren over het bezinken van regenwaterin de bodem (in % adressen)
geen mening4%
zeer goed21%
noch goed/slecht3%
goed69%
slecht3%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
zichtbaar viagootjes afvoeren
waterspeelplaats
waterkunstwerken
dorpspomp
goed om het even slecht geen mening
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
46
Er zijn drie manieren (een bovengrondse en twee ondergrondse) om het regenwater opte vangen en af te voeren naar de bodem, namelijk:
1. regenwater opvangen in een regenton en van hieruit afvoeren naar eenplek in de tuin waar het kan bezinken;
2. het water door middel van een gootje afvoeren naar een verlaagde plekin de tuin waaronder een hoeveelheid grind is ingegraven (een zgn.grindkoffer). Deze grindkoffer dient als berging en geeft het wateraf aan de bodem;
3. het regenwater afvoeren naar de bodem door middel van een voorzieningdie volledig onder de grond is aangebracht en bestaat uit kunststofkrattendie het water opvangen en afgeven aan de bodem.
Deze drie infiltratiemogelijkheden zijn inclusief bijbehorende plaatjes voorgelegd aan deondervraagden in het onderzoek, met de vraag naar welke mogelijkheid hun voorkeuruitgaat of uit zou gaan. Het afvoeren van het regenwater via de regenton geniet ietsmeer voorkeur dan de andere mogelijkheden (fig. 4.5).
fig. 4.5 Voorkeur voor infiltratiemogelijkheden van regenwater (in % adressen)
Grote verschillen in voorkeur voor de regenton naar type woning(laagbouw/etagebouw) en eigendomsverhouding van de woning (koop/huur) zijn er nietgevonden. De voorkeur voor de regenton is het laagst op adressen in het stadscentrumen het hoogst op adressen in Midden-Zuid (30% van de adressen in het stadscentrumheeft een voorkeur voor de regenton, in Midden-Zuid is dat 44%). Wellicht speelt deaanwezigheid van een (achter)tuin hierbij een rol. Midden-Zuid is een stadsdeel waarover het algemeen meer (achter)tuinen aanwezig zijn dan in het stadscentrum.
geen mening5%
afvoeren via regenton
38%
grindkoffer20%
kunststofkrat ondergronds
25%
geen voorkeur12%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
47
Wordt het regenwater in Nijmegen al opgevangen en zo ja, hoe?
Op 14% van de adressen in Nijmegen (ongeveer 8.800 adressen) wordt gezegd dat hetregenwater dat op het dak valt al op een of andere manier wordt opgevangen. Op 86%van de adressen is dat niet het geval. Op het grootste deel van de adressen dat hetregenwater al opvangt, gebeurt dat via een regenton met overloop of afvoer naar detuin (fig. 4.6).
fig. 4.6 Hoe wordt regenwater opgevangen in Nijmegen? (in % van adressen waar regenwater al wordt opgevangen)
Op het overgrote deel van de adressen waar het regenwater reeds wordt opgevangen,is men tevreden (82%) over de manier waarop men dat nu al doet, op 11% van dieadressen (bijna 1000 adressen) is men ontevreden. De rest is noch tevreden nochontevreden. De ontevredenheid heeft vooral te maken met de te kleine voorziening diemen heeft.
Bereidheid deelname acties regenwateropvang
De gemeente Nijmegen probeert bewoners via acties (bijvoorbeeld regentonactie) testimuleren om het regenwater dat op het huis valt op te vangen, zodat dit watergebruikt kan worden voor de tuin of kan bezinken in de tuin. Op een meerderheid vande adressen wordt gezegd dat men bereid is mee te doen aan dergelijke acties(fig. 4.7). Het gaat hierbij om ongeveer 38.800 adressen.
55
11
9
5
5
4
2
2
0 10 20 30 40 50 60
regenton afvoer tuin
regenton afvoer riool
grindkoffer
opvang voor planten
emmer/gieter
afvoer vijver/sloot
rechtstreeks tuin in
ondergrondse voorziening
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
48
fig. 4.7 Is men bereid mee te doen aan acties omregenwater op te vangen? (in % adressen)
De bereidheid om deel te nemen aan acties voor het opvangen van regenwater is groteronder adressen met een hoog huishoudensinkomen dan onder adressen met een lagerhuishoudensinkomen (fig. 4.8). De bereidheid is bovendien het grootst in Lindenholt, deWaalsprong en Midden-Zuid en het laagst in het stadscentrum (fig. 4.9).Grote verschillen naar opleidingsniveau zijn er niet gevonden.
fig. 4.8 % per inkomensgroep dat bereid is mee te doen aan acties voor regenwateropvang
nvt (geen tuin)24%
hangt van kosten af
5%nee9%
ja60% weet nog niet
2%
51
61
71
0 20 40 60 80
tot f2500
f2500-f4500
f4500 of meer
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
49
fig. 4.9 % adressen per stadsdeel dat bereid is mee te doenaan acties voor regenwateropvang
Aan de groep die niet bereid is mee te doen aan dergelijke acties omdat zij vindt dat ditte duur is of nog twijfelt aan deelname of vindt dat zo’n actie niet direct op haarsituatie van toepassing is, is gevraagd of men bereid is een infiltratievoorziening aan telaten leggen bij de woning wanneer de materiaalkosten door de gemeente zou wordenbetaald. Van het totaal aantal adressen van deze groep (ongeveer 20.500 adressen) isruim eenvijfde (22%) bereid onder deze voorwaarde een infiltratievoorziening bij dewoning aan te laten leggen.Aan de rest van de groep (d.w.z. bijna 16.000 adressen die niet bereid zijn of nogtwijfelen) is nog doorgevraagd of die bereidheid er eventueel wel zou zijn indien zowelde materiaalkosten als ook de kosten voor aanleg door de gemeente betaald zouworden. Van deze laatste groep is nog bijna 16% (ruim 2.500 adressen) bereid onderdie voorwaarden een infiltratievoorzieningen bij de woning aan te laten leggen.
4.3 Nijmegenaren en wateroverlast
In Nijmegen heeft men op bijna een kwart van de adressen wel eens last gehad vanwateroverlast. Op ongeveer driekwart (76%) van de adressen is dit niet het gevalgeweest. Op adressen met een vooroorlogse woning heeft men wat meer last gehadvan wateroverlast dan op adressen met woningen die later zijn gebouwd (fig. 4.10).
fig. 4.10 % adressen dat wel eens wateroverlast heeft gehad naarbouwperiode van de woning
32
19
24
0 5 10 15 20 25 30 35
na 1975
1945-1975
voor 1945
33
56
59
61
61
62
67
68
71
0 20 40 60 80 100
Stadscentrum
Nieuw-West
Dukenburg
Oud-West
Zuidrand
Oud-Oost
Midden-Zuid
Waalsprong
Lindenholt
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
50
Zoals te verwachten was, heeft men in de stadsdelen Dukenburg en Lindenholt, waarinvooral na 1970 is gebouwd, nog het minste last gehad van wateroverlast. De meestelast van wateroverlast heeft men op adressen in de Waalsprong gehad (fig. 4.11).
fig. 4.11 % adressen dat wel eens wateroverlast heeft gehad naar stadsdeel
Aan de adressen die wel eens last hebben gehad van wateroverlast is gevraagd waar ofin welke ruimte deze overlast is geweest. In fig. 4.12 is te zien dat deze overlast hetmeest heeft plaats gevonden in de kelders en tuinen (in de figuur zijn alleen de meestgenoemde ruimten opgenomen).
fig. 4.12 Ruimte waar wateroverlast is geweest(in % van het aantal adressen dat wel eens wateroverlast
heeft gehad)
2
2
3
5
5
6
6
7
7
12
13
29
0 5 10 15 20 25 30 35
balkon
kruipruimte
toilet
keuken
hal/overloop
muren woning
op straat
schuur/garage
zolder/dak/plafond
woon-/slaapkamer
tuin
kelder
17
19
22
23
26
27
34
30
29
0 10 20 30 40 50
Dukenburg
Lindenholt
Oud-West
Zuidrand
Nieuw-West
Stadscentrum
Midden-Zuid
Oud-Oost
Waalsprong
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
51
Bij de groep die wel eens te maken heeft gehad met wateroverlast, is geïnformeerdnaar de oorzaken van deze overlast. In bijna zeven van de tien gevallen (69%) gaat hetom een lekkage, bouwkundige oorzaak in de woning of om een overstroomde rioleringals gevolg van zware regenval.
fig. 4.13 Oorzaken van wateroverlast (in % van het aantal adressen dat weleens wateroverlast heeft gehad)
In Nijmegen is men over het algemeen niet zo bang voor wateroverlast in de woning ofde tuin wanneer het regenwater, dat op het dak valt, wordt afgevoerd naar de tuin. Opeen van de tien adressen is men daar echter wel erg of een beetje bang voor(fig. 4.14).
fig. 4.14 Is men bang voor wateroverlast in de woning of tuin wanneer regen-water van het dak wordt afgevoerd naar de tuin? (in % adressen)
lekkage31%
hoog water4%
anders5%
grondwater5%
overstroming riolering
23%
stortbui/regenbui10%
verstopte regenpijp
7%
bouwkundige oorzaak
15%
niet van toepassing
21%
geen mening2%
ja, erg4%
ja, 'n beetje6%
niet zo16%
absoluut niet51%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
52
Van de adressen die zeggen erg of een beetje bang te zijn voor wateroverlast wanneerhet regenwater wordt afgevoerd naar de tuin (ongeveer 6.900 adressen), is nagegaanin welke delen van de stad deze gevestigd zijn. Omdat het hier naar verhouding gaatom relatief kleine aantallen, zijn in fig. 4.15 alleen de absolute aantallen opgenomen.
fig. 4.15 Aantal adressen per stadsdeel dat erg of een beetje bang is voorwateroverlast wanneer het regenwater wordt afgevoerd naar de tuin(afgerond in absolute aantal adressen)
4.4 Nijmegenaren en het drinkwater
De eigen watermeterOp bijna acht van de tien adressen (ruim 78%) wordt kenbaar gemaakt dat men eeneigen watermeter in de woning heeft. Op bijna twee van de tien adressen (ruim 18%)zegt men geen eigen watermeter te hebben en op ruim 3% van de adressen wordtgezegd dat men dit niet weet. Op adressen met een koopwoning zegt 90% een eigenwatermeter te hebben en geeft 8% aan deze niet te hebben. Op adressen met eenhuurwoning is dat resp. 71% en 25%. Aan de groep die geen watermeter heeft of hetniet weet (ongeveer 14.000 adressen) is gevraagd of men liever een eigen watermeterzou willen hebben. De resultaten hiervan zijn in fig. 4.16 te zien.
fig. 4.16 Zou men een eigen watermeter willen hebben?(in % van adressen die geen watermeter hebben of het niet weten)
100
200
200
600
700
700
900
900
1600
0 500 1000 1500 2000
Lindenholt
Stadscentrum
Waalsprong
Midden-Zuid
Nieuw-West
Oud-Oost
Oud-West
Zuidrand
Dukenburg
geen mening8%
maakt niet uit17%
nee46%
ja29%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
53
Bij de groep die een eigen watermeter zou willen of zegt dat het haar niet uitmaakt(bijna 6.500 adressen) is nagegaan of men bereid is zelf financieel bij te dragen aan hetplaatsen van een eigen watermeter in de woning en zo ja, tot welk bedrag men daartoe bereid is. In fig. 4.17 is te zien dat een grote groep (bijna 3.000 adressen) hiertoeniet bereid is.
fig. 4.17 Is men bereid zelf financieel bij te dragen aan een eigen watermeteren zo ja, hoeveel? (in % van adressen die een eigen watermeterwillen of zeggen dat het niet uitmaakt)
Drinkwaterbesparing
Hoewel nog steeds op een meerderheid van de adressen wordt gezegd dat er thuis inmeer of mindere mate iets wordt gedaan om op water te besparen, is dit percentage in2000 minder dan in 1994 (fig. 4.18).
fig. 4.18 In hoeverre zegt men aan waterbesparing te doen?(situatie 1994 en 2000 in % adressen)
1994
enigszins23%
nee25%
ja52%
2000
ja44%
nee30%
enigszins26%
ja, tot f250,-7%
ja, tot f100,-22%
moet verhuurder betalen
13%
nee46%
geen mening12%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
54
Evenals in 1994 komt ook in 2000 naar voren dat het zuinig omgaan met water in huisvrijwel niets te maken heeft met inkomen, opleiding, een huur- of koopwoning of hetaantal personen dat op het adres woont. Van het aantal adressen met eenhuishoudensinkomen tot f2.500,- doet bijvoorbeeld 45% aan waterbesparing en 24%enigszins hieraan. Onder adressen met een huishoudensinkomen van f4.500,- of meeris dit nauwelijks anders, namelijk 43% en 26%.Alleen kamerbewoners blijken, zoals dat ook in 1994 het geval was, minder aanwaterbesparing te doen dan bewoners in koop- of huurwoningen (fig. 4.19).
fig. 4.19 Waterbesparing naar eigendomssituatie van de woning(in % adressen per groep)
Minder (lang) douchen is nog steeds een veel genoemde manier waarop thuis op waterwordt bespaard. Besparen op water door zuinig om te gaan met afwaswater of dekranen in huis, gebeurt in 2000 in vergelijking met 1994 minder. Daarentegen wordt nuten opzichte van enkele jaren geleden veel meer geprobeerd om op water te besparendoor zuinig om te gaan met de wasmachine. Het aandeel dat op water probeert tebesparen door zuinig om te gaan met de wasmachine is gestegen van 13% in 1994naar 22% in 2000.Ook het gebruik van een waterbesparende douchekop en spoelbak is toegenomen omhet waterverbruik te beperken. In fig. 4.20 is te zien dat in de overige manieren waaropgetracht wordt te besparen op water sinds 1994 niet zulke grote veranderingen zijnopgetreden. In de figuur komt het totale percentage per meetjaar uit op meer dan100%, omdat men op de vraag hoe men thuis op water bespaart drie antwoordenmocht geven.
0% 20% 40% 60% 80% 100%
koopwoning
huurwoning
kamerbewoners
bespaart bespaart enigszins bespaart niet
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
55
fig. 4.20 Hoe bespaart men op water? (situatie 1994 en 2000 in % van deadressen die iets doen of enigszins iets doen aan waterbesparing
Uit fig. 4.20 blijkt dat het gebruik van een waterbesparende douchekop en dat van eenwaterbesparende spoelbak voor het toilet sinds 1994 zijn toegenomen. Dit hangtsamen met de grotere aanwezigheid van deze waterbesparende apparaten in deNijmeegse woningen sinds 1994. In 2000 komen namelijk zowel een waterbesparendedouchekop als een waterbesparende spoelbak voor het toilet veel meer voor inNijmegen dan in 1994 (fig. 4.21 en fig. 4.22).
fig. 4.21 Heeft men een waterbesparende douchekop?(situatie 1994 en 2000 in % adressen)
1994
weet niet4%
nee60%
ja36%
2000
ja52%
weet niet4%
nee44%
28
13
13
6
6
6
3
2
7
22
12
14
7
2
6
6
10
4
9
29
26
13
5
4
28
24
20
19
0 5 10 15 20 25 30 35
minder (lang) douchen
zuinig met afwaswater/kraan
bij tanden poetsen kraan uit
zuinig met wasmachine
zuinig tuin sproeien
waterbesparende douchekop
waterbesparende spoelbak
douchen i.p.v. badkuip
wc-knop korter indrukken
spoel toilet minder vaak
was auto zuiniger
kraanwater hergebruiken
zuinig met vaatwasmachine
zuinig in het algemeen
1994
2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
56
fig. 4.22 Heeft men een waterbesparende spoelbak?(situatie 1994 en 2000 in % adressen)
Evenals in 1994 blijkt dat zowel een waterbesparende douchekop als eenwaterbesparende spoelbak meer voorkomt op adressen met een hooghuishoudensinkomen dan op adressen met een laag huishoudensinkomen. Onder deadressen met een inkomen tot f2.500,- is er op 42% een waterbesparende douchekop,terwijl dat onder de adressen met een inkomen van f4.500,- of meer 64% is. Voor eenwaterbesparende spoelbak liggen deze percentages op resp. 36% en 54%.
Grote verschillen in de aanwezigheid van een waterbesparende douchekop en deouderdom van de woning zijn er niet gevonden. Iets anders ligt dit met eenwaterbesparende spoelbak. Deze komt iets meer voor in woningen die na 1975 zijngebouwd (53%) dan in vooroorlogse woningen (44%). In fig. 4.23 en fig. 4.24 is tezien dat een waterbesparende spoelbak en een waterbesparende douchekop naarverhouding meer voorkomen in Dukenburg en Lindenholt dan in oudere stadsdelen alsOud-Oost en Oud-West.
fig. 4.23 % adressen met een waterbesparende spoelbak per stadsdeel
1994
weet niet4%
nee68%
ja28%
2000
ja46%
weet niet1%
nee53%
31
40
44
45
46
46
50
51
56
0 10 20 30 40 50 60
Stadscentrum
Oud-West
Zuidrand
Oud-Oost
Midden-Zuid
Nieuw-West
Waalsprong
Lindenholt
Dukenburg
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
57
fig. 4.24 % adressen met een waterbesparende douchekop per stadsdeel
Zuiveringslasten en drinkwaterverbruikOp dit moment worden de lasten voor waterzuivering door het Zuiveringsschap apart bijhuishoudens in rekening gebracht. De lasten zijn niet gekoppeld aan hetdrinkwaterverbruik. In een aantal gemeenten, waaronder Nijmegen, bestaan plannen omde zuiveringslasten te koppelen aan het drinkwaterverbruik. Met andere woorden:wanneer minder dan gemiddeld water wordt verbruikt, betaalt men minderzuiveringslasten. Wanneer men meer dan gemiddeld water verbruikt, betaalt men ookmeer. In de enquête is nagegaan hoe hierover in Nijmegen wordt gedacht. In fig. 4.25is het resultaat hiervan te zien.
In 1994 is niet dezelfde, maar een soortgelijke vraag gesteld. Toen is namelijkgeïnformeerd of men voor- of tegenstander is om huishoudens die meer waterverbruiken, behalve meer watergeld, ook een hoger vastrechttarief via dewaterrekening te laten betalen. Ook in 1994 was dus min of meer nagegaan inhoeverre het principe “wie meer verbruikt, moet ook meer betalen” ondersteund werd.Toen was een meerderheid (55%) hier nog tegenstander van en op bijna vier van detien adressen (39%) vond het idee ondersteuning. Inmiddels is het draagvlak voor hetprincipe groter geworden, want in fig. 4.25 is te zien, dat het idee om dezuiveringslasten te koppelen aan het drinkwaterverbruik, op ongeveer driekwart van deadressen wordt ondersteund.
fig. 4.25 Oordeel over de koppeling van zuiveringslasten aan hetdrinkwaterverbruik (in % adressen)
41
43
43
51
52
57
59
61
62
0 10 20 30 40 50 60 70
Oud-West
Stadscentrum
Oud-Oost
Zuidrand
Nieuw-West
Waalsprong
Dukenburg
Midden-Zuid
Lindenholt
geen mening5%
slecht12%
noch goed/slecht
5%
goed62%
zeer goed14%
slecht2%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
58
Nagegaan is of er bepaalde groepen zijn die verschillen in de mening over het koppelenvan de zuiveringslasten aan het drinkwaterverbruik. Zowel naar inkomen, opleiding enstadsdeel, als naar het aantal personen dat op het adres woont, zijn wat dit betreftgeen grote verschillen geconstateerd. Het idee om de zuiveringslasten te koppelen aanhet drinkwaterverbruik wordt in brede lagen van de Nijmeegse bevolking ondersteund.
Heel anders denken Nijmegenaren over het effect van een dergelijke koppeling op heteigen drinkwatergedrag. Want wanneer geïnformeerd wordt of men minder water zouverbruiken wanneer de zuiveringslasten gekoppeld worden aan het waterverbruik,wordt op tweederde van de adressen kenbaar gemaakt dat dit waarschijnlijk of zekerniet het geval zal zijn (fig. 4.26).
fig. 4.26 Zou men minder water verbruiken wanneer de zuiveringslastenworden gekoppeld aan het waterverbruik? (in % adressen)
Grotere huishoudens (4 of 5 personen woonachtig op een adres) geven in iets sterkeremate dan kleinere huishoudens te kennen dat men waarschijnlijk of zeker minder waterzou verbruiken wanneer de zuiveringlasten gekoppeld worden aan het waterverbruik(fig. 4.27). Grote verschillen over dit ingeschatte gedragseffect bij andere groepen(inkomen, opleiding, stadsdeel) zijn er niet gevonden.
fig. 4.27 % adressen naar aantal personen op een adres waar men zeker ofwaarschijnlijk minder water zou verbruiken bij koppeling van dezuiveringslasten aan het waterverbruik
geen mening3%
waarsch. niet39%
weet nog niet5% waarsch. wel
21%
zeker wel5%
zeker niet27%
20
24
30
37
34
0 10 20 30 40
1 persoon
2 personen
3 personen
4 personen
5 of meerpersonen
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren en water(verbruik)
59
4.5 Waar wassen Nijmegenaren hun auto?
In Nijmegen heeft men op zeven van de tien adressen één of meer auto’s (fig. 4.28).
fig. 4.28 Autobezit naar het aantal auto’s in Nijmegen (in % adressen)
Van de adressen met één of meer auto’s (ca. 45.300 adressen) gaat 60% meestal naareen autowasstraat of een doe het zelf box om de auto te wassen. Ongeveer eenderdewast daarentegen de auto nog meestal thuis voor de deur (fig. 4.29).
fig. 4.29 Waar wordt de auto meestal gewassen?(in % van de adressen met een of meer auto’s)
Als er een eventueel verbod zou komen om de auto thuis voor de deur te wassen, zoueen ruime meerderheid van de adressen met één of meer auto’s kiezen voor eenautowasstraat (68%) of een doe het zelf box (24%). Ongeveer 4% zal de auto (toch)niet wassen en de rest zou het op een andere manier doen (buiten Nijmegen, bijbedrijf/werk, garage, etc.).
geen auto30%
meer dan 21%
2 auto's11%
1 auto58%
anders/elders1%
thuis voor deur34%
doe het zelf box11%
autowasstraat49%
was auto niet5%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
60
Op alle adressen (inclusief de adressen die geen auto hebben) is tenslotte gevraagd watmen vindt van een eventueel verbod om de auto thuis voor de deur te wassen.De mening hierover is in fig. 4.30 te zien.
fig. 4.30 Oordeel over een eventueel verbod om de auto thuisvoor de deur te wassen (in % adressen)
Adressen met één of meer auto’s en adressen zonder een auto verschillen in hunoordeel over een eventueel verbod om de auto thuis voor de deur te wassen niet echtveel van elkaar. Van de adressen met één of meer auto’s, vindt 36% het verbod een(zeer) goed idee en vindt 48% het een (zeer) slecht idee. Voor adressen zonder eenauto liggen deze percentages resp. op 35% en 40%. Ook verschilt het oordeel in destadsdelen niet veel van elkaar.
geen mening7%
slecht35%
noch goed/slecht12%
goed28%
zeer goed7%
zeer slecht11%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over het groen(beheer)
61
5 Nijmegenaren over het groen(beheer)
5.1 Anders omgaan met groen en natuur in de stad: is hier iets van gemerkt?
Op plaatsen waar dat mogelijk is, wordt in Nijmegen minder vaak gemaaid en wordtniet overal het onkruid (ook wel wilde planten genoemd) weggehaald. Wilde planten enkruiden, die hier van nature voorkomen, krijgen op die manier de kans om spontaan tegroeien. Bovendien worden ook geen chemische bestrijdingsmiddelen meer gebruikt.Deze andere manier van omgaan met het groen en de natuur, wordt ook wel aangeduidals natuurlijk groenbeheer. Zowel in 1994 als in 2000 is gevraagd of men hiervan ietsgemerkt heeft. In fig. 5.1 is te zien, dat er wat dit betreft in Nijmegen niet erg veelveranderd is ten opzichte van 1994: op iets meer dan de helft van de adressen (53%)heeft men in 1994 hier (enigszins) iets van gemerkt, in 2000 is dat op 51% van deadressen het geval.
fig. 5.1 Heeft men iets gemerkt van een andere manier van omgaan met het groen en de natuur in de stad? (situatie 1994 en 2000 in %adressen)
Evenals in 1994 heeft men in Dukenburg, in vergelijking met andere stadsdelen, noghet meest iets gemerkt van de andere manier waarop met het groen en de natuur in destad wordt omgegaan (fig. 5.2). Dit is op zich niet zo verwonderlijk, omdat met namein Dukenburg de variëteit in wilde planten is gestimuleerd.
1994
nee44%
moeilijk te zeggen
3%
enigszins8%
ja45%
2000
enigszins3%
nee45%
moeilijk te zeggen
4%
ja48%
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
62
fig. 5.2 % adressen per stadsdeel waar men iets gemerkt heeft van deandere manier waarop met groen en natuur wordt omgegaan
Nog steeds valt het meest op dat er minder wordt gemaaid of minder onderhoud is (fig.5.3). Maar meer dan enkele jaren geleden, wordt in 2000 gemerkt dat het groen beterwordt onderhouden, het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen achterwegewordt gelaten en sprake is van natuurlijke groei. De groei van het onkruid op diverseplaatsen en de variatie in het groen, vallen in 2000 minder op dan in 1994.
Aanplanting met minder intensief onderhoud en meer onkruid in bermen, worden in2000 in beperkte mate genoemd als zaken waardoor men iets gemerkt heeft van deandere manier waarop met het groen en de natuur in de stad wordt omgegaan. In 1994zijn deze zaken niet genoemd.
34
39
42
42
44
49
55
64
47
0 10 20 30 40 50 60 70
Stadscentrum
Oud-West
Midden-Zuid
Waalsprong
Oud-Oost
Nieuw-West
Zuidrand
Lindenholt
Dukenburg
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over het groen(beheer)
63
fig. 5.3 Wat heeft men gemerkt van de andere manier waarop met groenen natuur in de stad wordt omgegaan? (situatie 1994 en 2000in % van de adressen waar men iets of enigszins iets gemerkt heeft)
Over het natuurlijk groenbeheer is niet alleen gevraagd of men er iets van gemerktheeft en zo ja wat. Maar ook is evenals in 1994 gevraagd, wat men hiervan vindt.Het oordeel over deze andere manier waarop met het groen en de natuur in de stadwordt omgegaan, heeft zich ten opzichte van 1994 in gunstige zin ontwikkeld. In 1994werd dit op 60% van de adressen een (zeer) goed idee gevonden. In 2000 is datinmiddels op 68% van de adressen het geval (fig. 5.4).
fig. 5.4 Oordeel over het natuurlijk groenbeheer in 1994 en 2000 in % adressen
Adressen waar personen met een hoge opleiding wonen staan over het algemeenpositiever tegenover het natuurlijk groenbeheer dan adressen waar personen wonenmet een lagere opleiding. Dit geldt zowel voor 1994 als voor 2000. Maar het aantal
1994
goed42%
noch goed/slecht
16%
geen mening4%
slecht18%
zeer slecht2%
zeer goed18%
2000
goed50%
slecht14%
zeer slecht4%
zeer goed18%
geen mening3%
noch goed/slecht
11%
0 5 10 15 20 25 30 35
minder gemaaid/onderhoud
overal meer onkruid
meer variatie groen
minder groen/bomen
meer onkruid op trottoir
beter onderhoud groen
geen/minder chem. bestrijding
meer groen/bomen
natuurlijke groei
groen minder snel weg
aanplanting met minder onderh.
meer onkruid bermen
anders
1994
2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
64
Het percentage adressen waar men positief staat tegenover het natuurlijk groenbeheer,is in 2000 naar verhouding meer gestegen op adressen waar personen wonen met eenlage opleiding dan op adressen waar personen wonen met een hogere opleiding (fig.5.5).
fig. 5.5 % per opleidingsniveau dat natuurlijk groenbeheer (zeer) goedvindt (situatie 1994 en 2000 per opleidingsniveau)
Hoewel in alle stadsdelen op een meerderheid van de adressen in positieve zin wordtgeoordeeld over het natuurlijk groenbeheer, is men hierover in de Waalsprong enDukenburg nog het minst positief (fig. 5.6). Ook in 1994 was Dukenburg een van dewoongebieden waar men het minst positief hier tegenover stond.
fig. 5.6 % adressen per stadsdeel met een gunstig oordeel overhet natuurlijk groenbeheer in 2000
0 20 40 60 80 100
lo/lbo/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/univ.
1994 2000
61
64
64
65
71
74
79
56
68
0 20 40 60 80 100
Waalsprong
Dukenburg
Oud-West
Lindenholt
Zuidrand
Nieuw-West
Stadscentrum
Midden-Zuid
Oud-Oost
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over het groen(beheer)
65
5.2 Wat vindt men van het groen in de stad en in de buurt?
Aan de respondenten is een aantal uitspraken over het groen in de stad en het groen inde buurt voorgelegd, en gevraagd of men het hiermee eens of oneens is. In tabel 5.1zijn de resultaten hiervan opgenomen. In de tabel zijn de groepen, die het nocheens/noch oneens zijn met de uitspraken of geen mening hierover hebben, weggelaten.
tabel 5.1 % adressen waar men het eens of oneens is met de uitspraken overhet groen in de stad en het groen in de buurt (situatie 1994 en 2000)
eens oneens
1994 2000 1994 2000
groen in stad is aantrekkelijk
groen in buurt is aantrekkelijk
71
72
68
68
14
22
17
25
groen in stad is voldoende
groen in buurt is voldoende
49
69
49
69
36
27
39
27
groen in stad is gevarieerd
groen in buurt is gevarieerd
58
55
56
50
22
36
26
41
groen in stad is de laatste jarenaantrekkelijker geworden
groen in buurt is de laatste jarenaantrekkelijker geworden
22
17
22
19
44
54
46
60
Ben tevreden met onderhoudgroen in de stad
Ben tevreden met onderhoudgroen in de buurt
54
58
56
60
30
32
25
30
De mening over het groen in de stad en de buurt, is in Nijmegen sinds 1994 nietdrastisch veranderd. Nog steeds is er in 2000 een meerderheid op de Nijmeegseadressen, die het groen in de stad en in de buurt aantrekkelijk vindt en tevreden is methet onderhoud hiervan. De voorgelegde uitspraak dat het groen (in de stad en de buurt)de laatste jaren aantrekkelijker is geworden, wordt echter door een grote groep nietonderschreven.In 2000 is er naar verhouding een iets kleinere groep die het groen in de buurtgevarieerd vindt.Van de groep die het in 2000 oneens is met de uitspraak dat het groen in de buurt delaatste jaren aantrekkelijk is geworden, is nagegaan of er ten aanzien hiervanverschillen bestaan naar stadsdeel. Tussen de stadsdelen, uitgezonderd de Waalsprongblijken hierover geen grote verschillen te bestaan. In het noordelijkste stadsdeel vanNijmegen is men het met de uitspraak naar verhouding het meest oneens. Op 71% vande adressen in de Waalsprong vindt men niet dat het groen in de buurt de laatste jarenaantrekkelijk is geworden, tegenover 60% gemiddeld in de stad.
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
67
6 Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
6.1 Rapportcijfer buurt
Voordat enkele vragen zijn gesteld over klachten of zaken waarvan men last heeft in debuurt, is eerst gevraagd om met een rapportcijfer aan te geven hoe vuil of schoon mende buurt vindt. Men kon een cijfer geven van 0 (heel erg vuil) tot en met 10 (heel ergschoon). Sinds 1994 (ook toen is de vraag gesteld), is er wat dit betreft maar heelweinig veranderd. Het gemiddeld rapportcijfer is namelijk licht gedaald van 6,6 in 1994naar 6,5 in 2000.In fig. 6.1 is in rapportcijfers te zien hoe vuil/schoon men de buurt vindt in 1994 en2000.
fig. 6.1 Rapportcijfer als oordeel hoe vuil/schoon men de buurt vindt(situatie 1994 en 2000 in % adressen)
Een rapportcijfer minder dan een vijf werd in 1994 vooral gegeven door adressen in hetstadscentrum (toen 23% tegenover 12% gemiddeld in de stad). In 2000 is men tenopzichte van 1994 in het stadscentrum tevredener geworden, want het aantal adressenin het stadscentrum dat nu minder dan een vijf geeft (11%), wijkt niet af van het aantaladressen dat minder dan een vijf geeft in de stad.
In Nijmegen is men overigens over het algemeen redelijk tevreden over het onderhoudvan de straat, de stoep of het plein waar men woont. Op bijna tweederde (63%) vande adressen wordt gezegd, dat men hierover tevreden is. Op een kwart is menontevreden, op 11% is men noch tevreden/noch ontevreden en 1% heeft hierover geenmening. Grote verschillen over deze (on)tevredenheid tussen de stadsdelen zijn er nietgevonden.
12
12
14
31
23
7
13
18
31
11
22
5
0 5 10 15 20 25 30 35
minder dan 5
5-6
6-7
7-8
8-9
9-10
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
68
6.2 Weten Nijmegenaren waar ze moeten zijn met klachten over de omgeving?
In Nijmegen kunnen klachten over de openbare ruimte gemeld worden bij enkeleinstanties. Bijvoorbeeld bij de Dienst Afvalstoffen en Reiniging (DAR Milieudiensten),Politie, Milieupolitie en de Bel- en herstellijn. De klachten die bij de diverse instantiesbinnenkomen, worden doorgegeven aan de Bel- en herstellijn, die als centraal meldpuntfungeert. De Bel- en herstellijn geeft op zijn beurt de klacht door aan de afdeling ofinstantie die dient te zorgen voor de afhandeling van de klacht en houdt tevens decontrole hierop.
In de enquête is nagegaan of men weet waar men terecht kan, wanneer er klachten zijnover bijvoorbeeld vuil, losliggende stoeptegels, stank of geluid in de buurt.Op ruim zes van de tien adressen in Nijmegen (62,5%) weet men waar men hiervoorterecht kan. Op 37,5% (ruim 24.000 adressen) weet men dat niet. Over het algemeenzijn de verschillen tussen de stadsdelen wat dit betreft niet zo groot. Lindenholt vormthierop een kleine uitzondering. Hier wordt namelijk wat méér dan in andere stadsdelengezegd, dat men weet waar men terecht kan met de klachten (op 72% van deadressen in Lindenholt zegt men te weten waar men moet zijn).
In fig. 6.2 is te zien dat de gemeente Nijmegen en de Bel- en herstellijn de meestgenoemde instanties zijn waar men klachten zou melden over vuil, losliggendestoeptegels, stank of geluid in de buurt als deze er zijn. De Milieuklachtenlijn van deProvincie wordt heel weinig genoemd.Het totale percentage in de figuur komt uit op meer dan 100%, omdat men op de vraagwaar men de klachten zou melden, maximaal drie antwoorden mocht geven.
fig. 6.2 instanties waar men klacht zou melden (in % van de adressenwaar men weet waar men met klachten terecht kan)
45
30
14
11
8
5
2
2
2
1
0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50
gemeente
Bel- en herstellijn
Milieupolitie
DAR Milieudiensten
Politie
woningver./huiseigenaar
zou ik opzoeken
huismeester
wijkpost/wijkcoordinator
Milieuklachtenlijn Prov.
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
69
Van de belangrijkste klachtenlijnen is gevraagd, of men de afgelopen twee jaar weleens een klacht daar heeft gemeld. In fig. 6.3 is te zien dat de meeste klachten zijngemeld bij de Bel-en herstellijn en andere afdelingen van de gemeente Nijmegen,waaronder de afdeling Milieu.
fig. 6.3 Aantal klachten gemeld bij instanties in de afgelopen twee jaar(in absolute aantal adressen)
Aan de groep die de afgelopen twee jaar een klacht heeft gemeld bij een van deinstanties die in fig. 6.3 staan opgenomen, is gevraagd of men tevreden of ontevredenis geweest over de afhandeling van de klacht. In fig. 6.4 is het resultaat hiervan te zien(het oordeel over de Milieuklachtenlijn van de Provincie is in de figuur weggelatenomdat het bij deze instantie, in vergelijking met de andere instanties, om een beperktaantal klachten gaat). Beseft moet worden dat het hier niet gaat om een oordeel overde betreffende instantie, maar om een oordeel over de afhandeling van de klacht. Inveel gevallen worden de klachten namelijk niet afgehandeld door de instanties waar deklacht is gemeld.
fig. 6.4 Oordeel over afhandeling klacht bij instanties waar klacht gemeld is(in % van adressen waar men een klacht heeft gemeld bij debetreffende instantie)
5500
6200
5600
6900
800
8200
0 2000 4000 6000 8000 10000
Milieuklachtenlijn Prov.
Milieupolitie
Politie
DAR Milieudiensten
Gemeente Nijm.
Bel- en herstellijn
0 20 40 60 80 100
Milieupolitie
Gemeente Nijm.
Politie
Bel- en herstellijn
DAR Milieudiensten
tevreden ontevreden noch tevr/ontevr
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
70
De groep die ontevreden is geweest over de afhandeling van één of meer dan éénklacht, geeft aan dat dit vooral komt doordat er niets of onvoldoende aan de klacht isgedaan of niet snel genoeg gereageerd is op de melding.
6.3 Nijmegenaren over enkele zaken in hun buurt
Om een indruk te krijgen hoe gedacht wordt over de woonomgeving, is van bepaaldezaken gevraagd in hoeverre men hiervan in de buurt last heeft. Deze zaken staan in fig.6.5 opgenomen. Uit de figuur is af te leiden, dat naar verhouding nogal wat last wordtondervonden van hondenpoep en in zekere zin ook van zwerfvuil op straat. Opongeveer zes van de tien adressen in Nijmegen heeft men veel of een beetje last vanhondenpoep. Op iets meer dan de helft (54%) van de adressen geldt dat voor zwerfvuilop straat. Van vuil bij containers en de glasbak en van vandalisme/graffiti wordt ooklast ondervonden, maar in mindere mate dan van hondenpoep of zwerfvuil op straat.
Van auto’s van niet-bewoners als gevolg van de aanwezigheid van winkels, kantorenen bedrijven, heeft men over het algemeen niet zo veel last, evenmin van sluipverkeer.Veel last van auto’s van niet-bewoners wordt, zoals te verwachten was, vooralondervonden door bewoners in het stadscentrum en het dicht bij het stadscentrumgelegen stadsdeel Oud-Oost. In het stadscentrum heeft men op 26% van de adressenveel last van auto’s van niet-bewoners. In Oud-Oost is dat op 22% van de adressen,terwijl dit gemiddeld op 13% van de adressen in Nijmegen het geval is.
fig. 6.5 In welke mate heeft men last van bepaalde zaken in de buurt?(in % adressen)
Van de twee zaken, waarvan naar verhouding in Nijmegen veel last wordt ondervonden(hondenpoep en zwerfvuil), is nagegaan of er verschillen bestaan naar woongebied.
0 20 40 60 80 100
sluipverkeer
auto's a.g.v. bedrijvigheid
vandalisme/graffiti
vuil bij container/glasbak
zwerfvuil op straat
hondenpoep
veel last n beetje last geen last
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
71
Relatief veel overlast van hondenpoep wordt ondervonden in Oud-West en Lindenholt.In het stadsdeel boven de Waal heeft men hiervan het minste last (fig. 6.6). Vanzwerfvuil heeft men naar verhouding ook veel last in Oud-West en wederom het minstin het Nijmeegse stadsdeel ten noorden van de Waal (fig. 6.7).
fig. 6.6 % adressen met veel, een beetje of geen last van hondenpoepper stadsdeel
fig. 6.7 % adressen met veel, een beetje of geen last van zwerfvuilper stadsdeel
0 20 40 60 80 100
Waalsprong
Midden-Zuid
Oud-Oost
Zuidrand
Nieuw-West
Dukenburg
Stadscentrum
Lindenholt
Oud-West
veel last beetje last geen last
0 20 40 60 80 100
Waalsprong
Midden-Zuid
Dukenburg
Zuidrand
Nieuw-West
Oud-Oost
Stadscentrum
Lindenholt
Oud-West
veel last beetje last geen last
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
72
Winkels en kleine bedrijven in de wijk
In de enquête is gevraagd of men het eens of oneens is met de uitspraak of winkels inde wijk, de wijk aantrekkelijker maken. Hetzelfde is gevraagd voor kleine bedrijven in dewijk. Winkels in de wijk maken volgens een groot deel van de Nijmegenaren de wijkaantrekkelijker. Op ruim driekwart van de adressen is men het hiermee eens. Duidelijkanders wordt geoordeeld over de aanwezigheid van kleine bedrijven in de wijk. Hetaantal adressen dat vindt dat de wijk hierdoor aantrekkelijker wordt, is aanmerkelijkminder (fig. 6.8).
fig. 6.8 Is men het eens of oneens dat de wijk aantrekkelijker wordt doorde aanwezigheid van winkels of kleine bedrijven? (in % adressen)
fig. 6.5De
In fig. 6.8a en 6.8b is per stadsdeel te zien hoe men oordeelt over de uitspraak datwinkels, resp. kleine bedrijven de wijk aantrekkelijker maken. Alleen het percentageadressen dat het eens of oneens is met de uitspraken, is in de figuren opgenomen (degroep die het noch eens/noch oneens is met de uitspraken of hierover geen meningheeft, is weggelaten).
Uit fig. 6.8a komt naar voren, dat men in de Waalsprong nog het minste vindt datwinkels de wijk aantrekkelijker maken, terwijl dit in Zuidrand juist het meest wordtgevonden. Fig. 6.8b laat zien, dat men in Lindenholt en de Waalsprong naar verhoudinghet minste vindt dat kleine bedrijven de wijk aantrekkelijker maken. In het stadscentrumen Oud-Oost wordt dit juist het meest gevonden.
winkels maken wijk aantrekkelijker
oneens13%
noch eens/oneens
5%
geen mening3%
eens79%
kleine bedrijven makenwijk aantrekkelijker
noch eens/oneens
11%
eens42%
geen mening8%
oneens39%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
73
fig. 6.8a % adressen per stadsdeel dat het eens of oneens is met deuitspraak dat winkels de wijk aantrekkelijker maken
fig. 6.8b % adressen per stadsdeel dat het eens of oneens is met deuitspraak dat kleine bedrijven de wijk aantrekkelijker maken
52
72
74
79
79
82
83
86
13
14
11
11
9
80
16
11
16
34
0 20 40 60 80 100
Waalsprong
Midden-Zuid
Lindenholt
Nieuw-West
Dukenburg
Oud-West
Stadscentrum
Oud-Oost
Zuidrand
eens oneens
31
36
43
38
36
42
51
51
40
39
36
36
31
42
43
39
47
48
0 10 20 30 40 50 60
Lindenholt
Waalsprong
Dukenburg
Midden-Zuid
Nieuw-West
Zuidrand
Oud-West
Oud-Oost
Stadscentrum
eens oneens
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
74
6.4 Nijmegenaren over onkruid/wilde planten in hun straat
In Nijmegen is het percentage adressen, dat klachten heeft over onkruid of wildeplanten in de straat of de stoep, sinds 1994 licht gedaald. In 1994 had men opongeveer eenderde (34%) van de adressen hierover klachten. In 2000 is dat op 31%van de adressen het geval.Net als in 1994 komen klachten over onkruid in de straat of de stoep relatief veel voorin Dukenburg, het stadsdeel waar de variëteit in wilde planten is/wordt gestimuleerd inverband met het ecologisch groenbeheer. In 1994 had men op 45% van de adressen inDukenburg klachten over onkruid. In 2000 ligt dat op ongeveer hetzelfde niveau.
fig. 6.9. % adressen per stadsdeel met klachten over onkruid
Evenals in 1994 is bij de groep, die klachten heeft over onkruid, nagegaan waar dezeklachten uit bestaan. Verloedering en wildgroei worden in dit verband nog steeds veelgenoemd. In vergelijking met 1994, wordt in 2000 minder geklaagd oververkeersonveilige situaties die onkruid veroorzaakt, maar meer over het omhoog komenvan de stoeptegels (fig. 6.10).
fig. 6.10 Welke klachten heeft men over het onkruid? (situatie 1994 en2000 in % adressen dat klachten heeft over onkruid)
20
22
29
34
35
36
44
14
35
0 10 20 30 40 50
Stadscentrum
Midden-Zuid
Oud-Oost
Oud-West
Nieuw-West
Lindenholt
Zuidrand
Waalsprong
Dukenburg
79
20
15
4
2
3
4
9
3
1
8
78
25
16
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90
verloedering/wildgroei
hinderlijk voor voetgangers
onveiligheid verkeer
trekt zwerfvuil aan
afvoerputten verstopt
tegels omhoog
anders
1994
2000
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
75
Bij het schoonhouden van de straten, wordt getracht meer samen te werken metbewoners in de wijken. In hoeverre willen Nijmeegse burgers actief betrokken wordenbij het schoonhouden van hun straat of buurt? Om dit na te gaan is in de enquêtegeïnformeerd of men bereid is met anderen in de straat/buurt het onkruid weg te halen,wanneer men een krabbertje zou krijgen.Op de helft van de Nijmeegse adressen is men hiertoe niet bereid. Op 44% is debereidheid wel aanwezig en op 6% van de adressen wordt gezegd, dat men misschienbereid zal zijn.
De bereidheid om het onkruid weg te halen in de straat of buurt, wanneer men eenkrabbertje zou krijgen, heeft niet zo veel te maken met opleiding, inkomen, leeftijd of deeigendomsverhouding van de woning (huur/koop). Op adressen met bijvoorbeeld eenlaag huishoudensinkomen, zegt 41% hiertoe bereid te zijn. Op adressen met een hooghuishoudensinkomen is dat 47%. De bereidheid van beide inkomensgroepen wijktm.a.w. niet veel af van de gemiddelde bereidheid in de stad van 44%. Onder personentot 40 jaar zegt 39% bereid te zijn om het onkruid weg te halen en onder personen van60 jaar of ouder is dat 42%. Ook hier wijkt de bereidheid van beide leeftijdsgroepenniet veel af van de gemiddelde bereidheid in de stad. Het enige dat opvalt, is dat debereidheid in het stadscentrum om het onkruid weg te halen, wanneer men eenkrabbertje zou krijgen, nogal afwijkt van de bereidheid in de overige stadsdelen: in hetstadscentrum is men het minste hiertoe bereid (fig. 6.11).
fig. 6.11 Bereidheid naar stadsdeel om onkruid weg te halen in straat of buurt,wanneer men een krabbertje zou krijgen (in % adressen)
Aan de groep, die bereid of misschien bereid zou zijn het onkruid in de buurt weg tehalen samen met anderen wanneer men een krabbertje zou krijgen (ruim 32.000adressen), is gevraagd wat de belangrijkste voorwaarde is waaronder men (misschien)mee zou willen doen. Bijna de helft (48%) van deze groep noemt als belangrijkstevoorwaarden: als meer mensen in de buurt meedoen en als ieder zijn eigen deel van destoep schoonmaakt (fig. 6.12).
41
42
42
45
47
49
50
26
47
0 10 20 30 40 50 60
Stadscentrum
Oud-Oost
Nieuw-West
Midden-Zuid
Oud-West
Lindenholt
Zuidrand
Dukenburg
Waalsprong
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
76
fig. 6.12 Belangrijkste voorwaarde om onkruid weg te halen (in % vande adressen waar men bereid is of bereid zou zijn mee te doen)
Aan de groep die niet bereid is mee te doen om het onkruid in de buurt weg te halensamen met anderen wanneer men een krabbertje zou krijgen (ongeveer 32.300adressen), is gevraagd wat de belangrijkste reden is dat men niet mee wil doen.In fig. 6.13 is te zien dat een naar verhouding veel genoemde reden in dit verband is,dat men vindt dat de gemeente hiervoor moet zorgen.
fig. 6.13 Belangrijkste voorwaarde om niet mee te doen om onkruid weg tehalen (in % van de adressen waar men niet bereid is mee te doen)
3
3
3
5
8
29
12
14
13
8
2
0 5 10 15 20 25 30 35
anders
ben principieel tegen weghalen onkruid
doe alleen eigen stoep
onkruid stoort mij niet
heb geen stoep/woon in flat
is niet nodig in deze buurt
vanwege gezondheid/handicap
geen tijd voor
ben er te oud voor
heb er geen zin in
moet gemeente voor zorgen
1
1
1
2
3
3
3
21
27
35
2
1
0 5 10 15 20 25 30 35 40
anders
als onkruid onveilig is
als belasting omlaag gaat
als krabbertje gratis is
als 't niet te vaak gebeurt
als 't opgehaald wordt
als onkruid groot is
als ik tijd heb
als gemeente 't schoonhoudt
als ieder eigen deel stoep doet
als meer mensen meedoen
heb geen voorwaarden
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
77
6.5 Nijmegenaren over hondenuitlaatplaatsen
Het aantal adressen dat zegt een hond te hebben, is sinds 1994 niet veranderd. Op16% van de adressen in Nijmegen (10.200 adressen), zegt men een hond te hebben.In 1994 zei hetzelfde aantal adressen een hond te hebben.
De plaats waar de hond wordt uitgelaten, is sindsdien wel veranderd: nu wordt doorhondenbezitters aanmerkelijk meer gebruik gemaakt van de speciaal ingerichtehondenuitlaatplaatsen in de stad om de hond uit te laten dan in 1994, terwijlgrasveldjes en struiken hiervoor nu minder worden gebruikt (fig. 6.14).De toename in het gebruik van hondenuitlaatplaatsen om de hond uit te laten, is niet zoverwonderlijk. Ten tijde van het onderzoek in 1994 (oktober/november 1994) waren erongeveer 30 hondenuitlaatplaatsen in de stad. Nadien is dit aantal uitgebreid naar ruim80.
fig. 6.14 Waar laat men de hond uit? (situatie 1994 en 2000in % van adressen met een hond)
Aan de groep die een hond heeft, maar die de hond niet uitlaat op eenhondenuitlaatplaats (6.700 adressen), is gevraagd of er een hondenuitlaatplaats in debuurt is. Ongeveer de helft (51%) van deze groep zegt dat een dergelijke uitlaatplaatsin de buurt is. Op de vraag aan deze laatste groep waarom dan geen gebruik wordtgemaakt van de speciaal voor honden ingerichte uitlaatplaats, worden vooral alsredenen aangevoerd dat deze plaats te ver is (31% van deze groep noemt deze reden)en dat men liever elders de hond uitlaat (25%). Een kleiner aantal adressen geeft tekennen, dat de uitlaatplaats niet schoon is (11%) en dat de hond zelf niet uitgelatenwenst te worden op een dergelijke plek (10%).
10
29
11
16
12
3
7
5
12
14
13
2
3
10
19
34
0 5 10 15 20 25 30 35 40
speciale uitlaatplaats
grasveldje
eigen tuin/thuis
bos
struiken
park
straat/stoep
anders
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
78
Zowel aan de groep die de hond uitlaat op een hondenuitlaatplaats in de buurt(gebruikers) als aan de groep die weet dat er een uitlaatplaats in de buurt is, maar dehond daar niet uitlaat om een bepaalde reden (niet-gebruikers), is gevraagd wat menvindt van het onderhoud van de hondenuitlaatplaats in de buurt. Bij de eerste groepgaat het om ca. 3.500 adressen en bij de tweede groep om ongeveer 3.450 adressen.In tabel 6.1 is te zien hoe over het onderhoud door deze twee groepen wordt gedacht.
Tabel 6.1 Mening over onderhoud hondenuitlaatplaats (in % per groep)
goed noch goed/noch slecht
slecht weet niet/geen mening
gebruikers 56% 12% 28% 4%
niet-gebruikers 22% 6% 31% 41%
Hondenbezitters zijn in Nijmegen verplicht om de hond uit te laten op eenhondenuitlaatplaats, wanneer deze zich binnen een straal van 300 meter van de woningbevindt. Bij overtreding kan er een boete van f 50,- volgen. Inmiddels is men inNijmegen in vergelijking met 1994 meer bekend met deze verplichting (fig. 6.15).
fig. 6.15 Is men bekend met de verplichting om de hond uit te laten op eenhondenuitlaatplaats? (situatie 1994 en 2000 in % adressen)
Op adressen met een hond is men, zoals te verwachten was, meer bekend met deverplichting dan op adressen zonder een hond (fig. 6.16). In 2000 is de kennis hiervanonder adressen met een hond toegenomen ten opzichte van 1994. Ruim eenderde(36%) van de adressen met een hond weet in 2000 nog niet van deze verplichting af,maar dat is minder dan in 1994 (toen wist 44% van de adressen met een hond nogniet van de verplichting af).
1994
nee64%
ja36%
2000
ja51%nee
49%
Bevolkingsmonitor milieuNijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
79
fig. 6.16 Bekendheid met de verplichting om de hond uit te laten op eenuitlaatplaats van adressen met en zonder hond in 1994 en 2000
Op alle adressen, zowel adressen met als zonder hond, is verder gevraagd hoe menstaat tegenover de verplichting om de hond uit te laten op een speciaal ingerichtehondenuitlaatplaats, wanneer deze zich binnen een straal van 300 meter van de woningbevindt. Evenals in 1994, wordt deze verplichting in 2000 behoorlijk ondersteund. In1994 vond men op 78% van de adressen deze verplichting een goed tot zeer goedidee. In 2000 is dat zelfs op iets meer dan 80% van de adressen het geval (fig. 6.17).
fig. 6.17 Oordeel over de verplichting om de hond uit te laten op eenhondenuitlaatplaats (situatie 1994 en 2000 in % adressen)
1994
zeer slecht3%
gn mening1%
noch goed/slecht
10%
goed40%
slecht8%
zeer goed38%
2000
goed52%
gn mening1%
zeer slecht3%
zeer goed30%
slecht8%
noch goed/slecht
6%
0 20 40 60 80 100
adressen met hondin 1994
adressen zonderhond in 1994
adressen met hondin 2000
adressen zonderhond in 2000
bekend met verplichting niet bekend met verplichting
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
80
In fig. 6.18 is te zien, dat de verplichting om de hond uit te laten op een speciaaldaarvoor ingerichte uitlaatplaats, vooral wordt ondersteund door adressen zonder hond,zoals dat ook in 1994 het geval was. In fig. 6.18 zijn alleen de adressen opgenomen,die de verplichting een (zeer) goed idee of een (zeer) slecht idee vinden.
fig. 6.18 Oordeel over de verplichting om de hond uit te laten op eenuitlaatplaats van adressen met en zonder hond in 1994 en 2000
0 20 40 60 80 100
adressen met hondin 1994
adressen zonderhond in 1994
adressen met hondin 2000
adressen zonderhond in 2000
(zeer) goed idee (zeer) slecht idee
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
81
7 Gezondheid en milieu
7.1 Nijmegenaren over de geluidssituatie in hun buurt
De huidige regelgeving op het gebied van geluid is neergelegd in de Wet Geluidshinder.In bijna alle regelingen vindt de normstelling plaats op rijksniveau. Vanaf 2003 zal deWet Geluidshinder worden ingetrokken en zullen gemeenten meer vrijheid krijgen omeigen geluidsbeleid te ontwikkelen, omdat het inzicht is gerijpt, dat geluidshinder lokaalvan aard is en ook om lokaal beleid vraagt. Voor de ontwikkeling van een brongerichtgeluidsbeleid op lokaal niveau, is een goede inventarisatie van het akoestischeleefklimaat van woongebieden van belang. Hiervoor zijn niet alleen geluidsmetingennodig, maar speelt ook de geluidsbeleving van bewoners een belangrijke rol.
In 1994 had men op 38% van de adressen in Nijmegen thuis hinder van geluid en op62% van de adressen had men dat niet. In 2000 is het aantal adressen dat thuisgeluidsoverlast ervaart, licht gestegen naar 39,5%. Op 60,5% van de adressen heeftmen in 2000 thuis geen geluidshinder. Deze lichte stijging komt overeen met de doorTNO gesignaleerde ontwikkeling op landelijk niveau, waarbij sprake is van een stijgingvan de ervaren geluidsoverlast met enkele procenten (TNO-rapport, Leiden, februari2000).Zoals ook in 1994, wordt de meeste hinder van geluid naar verhouding ondervonden inhet stadscentrum (fig. 7.1).
fig. 7.1 Ervaren geluidsoverlast naar stadsdeel in % adressen
In de enquête is aan de groep die thuis geluidshinder ondervindt, gevraagd wie of watdeze overlast veroorzaakt. Men kon daar evenals in 1994 drie bronnen voor noemen.Maar in tegenstelling tot 1994, is in 2000 bij de lawaaibron wegverkeer doorgevraagdof deze betrekking heeft op de auto, de bus, de motor, de vrachtwagen of debromfiets/scooter.
De belangrijkste bronnen van geluidshinder, zijn evenals in 1994, wederom hetwegverkeer en buren. In fig. 7.2 is te zien, dat de hinder van het wegverkeer in 2000niet veel veranderd is, maar in tegenstelling tot 1994 meer als hinderbron wordtgenoemd dan buren.
34
34
36
40
42
43
59
33
40
0 10 20 30 40 50 60 70
Zuidrand
Midden-Zuid
Waalsprong
Nieuw-West
Oud-Oost
Dukenburg
Lindenholt
Oud-West
Stadscentrum
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
82
De hinderbeleving, veroorzaakt door het treinverkeer, is gestegen. De ervarengeluidsoverlast door buren is daarentegen afgenomen. In 1994 werden jongeren niet alsaparte lawaaibron genoemd. In fig. 7.2 staan alleen de meest genoemde lawaaibronnenvermeld. Om de uitkomsten over het wegverkeer in 2000 te vergelijken met 1994, zijnde adressen waar twee of meer hinderbronnen van het wegverkeer zijn genoemd,slechts één keer meegeteld bij het wegverkeer.
fig. 7.2 Ervaren geluidsoverlast naar lawaaibron in 1994 en 2000(in % van adressen met geluidsoverlast)
Omdat het wegverkeer in 2000 het meest genoemd is als bron van de ervarengeluidshinder, is nagegaan of er ten aanzien hiervan verschillen bestaan tussen destadsdelen. In fig. 7.2a (ook hier zijn de adressen waar twee of meer hinderbronnenvan het wegverkeer zijn genoemd maar één keer meegeteld bij het wegverkeer) komtnaar voren, dat in Dukenburg en de Waalsprong de ervaren geluidsoverlast door hetwegverkeer naar verhouding hoog is. In 1994 was dit voor Dukenburg ook het geval. Inhet stadscentrum ligt de ervaren geluidsoverlast door het wegverkeer iets hoger dangemiddeld in de stad. Maar hier wordt de hinder ook voor een groot deel veroorzaaktdoor de horeca(bezoekers). Ongeveer de helft van de adressen in het stadscentrum metgeluidshinder noemt deze laatste hinderbron.
fig. 7.2a Ervaren geluidsoverlast door wegverkeer per stadsdeel(in % van adressen met geluidsoverlast per stadsdeel)
44
2
5
3
7
3
9
5
3
2
46
11
5
7
45
40
11
0 10 20 30 40 50
wegverkeer
buren
horeca(bezoekers)
treinverkeer
industrie/bedrijven in buurt
evenementen
spelende kinderen
jongeren
blaffende honden
1994
2000
36
38
42
45
54
60
35
47
48
0 10 20 30 40 50 60 70
Zuidrand
Midden-Zuid
Oud-Oost
Nieuw-West
Oud-West
Lindenholt
Stadscentrum
Waalsprong
Dukenburg
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
83
De ervaren overlast door het wegverkeer in 2000, wordt vooral veroorzaakt door auto’s(fig. 7.3).
fig. 7.3 Ervaren geluidsoverlast van wegverkeer per lawaaibron(in % van adressen met geluidsoverlast)
Op ongeveer 15% van de adressen in Nijmegen (ruim 9.600 adressen), noemt menmeer dan één bron waarvan hinder wordt ondervonden. Bij deze groep is doorgevraagdvan welke bron de meeste hinder wordt ondervonden. In fig. 7.4 is te zien, dat bij dezeadressen wederom auto’s en buren relatief veel worden genoemd (in de figuur staanalleen de meest genoemde bronnen vermeld).
fig. 7.4 Lawaaibron die de meeste hinder veroorzaakt(in % van adressen die meer dan één hinderbron noemen)
5
8
10
4
30
4
0 5 10 15 20 25 30 35
motor
wegverkeer algemeen
bus
vrachtwagen
bromfiets/scooter
auto's
3
3
3
5
7
8
8
19
28
2
3
2
0 5 10 15 20 25 30
motor
evenementen
wegverkeer algemeen
bus
industrie/bedrijven in buurt
spelende kinderen
treinverkeer
horeca(bezoekers)
vrachtwagen
bromfiets/scooter
buren
auto's
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
84
Van de meest genoemde bronnen van geluidsoverlast in Nijmegen (auto’s, buren,horecabezoekers,en bromfiets/scooter), is nagegaan hoe vaak hiervan last wordtgevonden en hoe ernstig men deze vindt.Van de groep die geluidshinder ondervindt van auto’s, heeft ongeveer driekwart (76%)hiervan bijna dagelijks last en vindt ruim de helft (56%) deze overlast ernstig. Van degroep die overlast heeft van buren, heeft 36% hiervan bijna dagelijks last en vindt bijnade helft (47%) deze overlast ernstig (fig. 7.5 en 7.6).
fig. 7.5 Hoe vaak heeft men hinder van lawaaibron?(in % van adressen die hinder hebben van betreffende lawaaibron)
fig. 7.6 Hoe ernstig vindt men de hinder van lawaaibron?(in % van adressen die hinder hebben van betreffende lawaaibron)
Omdat de geluidshinder die veroorzaakt wordt door auto’s, relatief veel voorkomt ennogal ernstig wordt beschouwd, is nagegaan of er in deze hinderbeleving verschillenbestaan naar woongebied. Fig. 7.7 laat zien, dat er wat dit betreft niet zulke groteverschillen zijn. Dat wil zeggen, dat er geen grote afwijkingen per stadsdeel zijn ten
0 20 40 60 80 100
horecabezoekers
buren
bromfiets/scooter
auto's
bijna dagelijks enkele keren per maand een enkele keer per jaar
0 20 40 60 80 100
horecabezoekers
buren
bromfiets/scooter
auto's
ernstig niet zo ernstig
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
85
opzichte van de overlast die er gemiddeld in de stad bestaat van auto’s (30%). Alleenin Dukenburg en de Waalsprong is de hinderbeleving ietwat groter dan elders .
fig. 7.7 Ervaren geluidsoverlast door auto’s per stadsdeel(in % van adressen met geluidsoverlast per stadsdeel)
Gezondheidsklachten n.a.v. geluidsoverlastHet aantal adressen waar gezegd wordt dat men gezondheidsklachten heeft naaraanleiding van geluidsoverlast is, evenals de mate waarin hinder in de stad wordtondervonden, licht gestegen. In 1994 zei men op 6,5% van de adressen metgeluidsoverlast gezondheidsklachten te hebben. In 2000 is dat op 7,3% van deadressen die geluidshinder hebben het geval.Slapeloosheid is, net als in 1994, de meest voorkomende klacht. Depressiviteit en oor-of gehoorproblemen, werden in 1994 niet of nauwelijks genoemd. In 2000 is dat welhet geval, maar in beperkte mate (fig. 7.8). De meeste klachten worden overigens nietaan de huisarts gemeld.
fig 7.8 Ervaren gezondheidsklachten door geluidsoverlast (in 1994 en 2000in % van adressen met gezondheidsklachten n.a.v. geluidsoverlast)
26
33
36
37
29
29
29
31
26
0 10 20 30 40
Midden-Zuid
Zuidrand
Stadscentrum
Oud-Oost
Oud-West
Nieuw-West
Lindenholt
Dukenburg
Waalsprong
54
7
2
4
2
4
33
4
22
60
4
5
0 10 20 30 40 50 60 70
slapeloosheid
nervositeit
concentratieproblemen
depressiviteit
oor-/gehoorproblemen
hoofdpijn
anders
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
86
7.2 Nijmegenaren over de luchtkwaliteit in de stad en de buurt
De luchtkwaliteit in de stadHoewel men op een meerderheid van de Nijmeegse adressen een redelijk tot gunstigoordeel heeft over de luchtkwaliteit in de stad, bestaat er op ruim eenvijfde van deadressen een matig tot slecht oordeel hierover (fig. 7.9).
fig. 7.9 Oordeel over luchtkwaliteit in stad (in % adressen)
Aan de groep die een matig of slecht oordeel heeft over de luchtkwaliteit in de stad(ruim 14.000 adressen), is gevraagd waarom men de luchtkwaliteit matig of slechtvindt. Men mocht hierop twee antwoorden geven. Uitlaatgassen van auto’s in de staden stank in het algemeen worden naar verhouding het meest genoemd als redenen voorde matige of slechte luchtkwaliteit in de stad. Ook de vervuiling door industrie enbedrijven wordt enigszins gezien als oorzaak van de matige of slechte luchtkwaliteit inde stad (fig. 7.10). In fig. 7.10 komt het totale percentage uit op meer dan 100%,omdat men twee antwoorden mocht geven.
fig. 7.10 Oorzaken matige of slechte luchtkwaliteit stad (in % van adressendie de luchtkwaliteit in de stad matig of slecht vinden)
geen mening1%
weet niet13%
redelijk21%
matig15%
slecht7%
goed34%
normaal9%
26
31
50
15
2
0 10 20 30 40 50 60
anders
stof
vervuilingindustrie/bedrijven
stank
uitlaatgassen
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
87
Op 7% van de Nijmeegse adressen (ongeveer 4.500 adressen), zegt mengezondheidsklachten te hebben, waarvan gedacht wordt dat deze veroorzaakt wordendoor de luchtkwaliteit in de stad. Op het overgrote deel van de adressen (89%) is datniet het geval, en op 4% van de adressen kan men hier niet over oordelen.Ademhalingsstoornissen worden het meest genoemd als klacht. Van de groep diegezondheidsklachten zegt te hebben door de luchtkwaliteit in de stad, noemt 81% dezeklacht.
Van de groep die zegt gezondheidsklachten te hebben door de luchtkwaliteit inNijmegen, geeft ongeveer eenderde (34%) te kennen, dat de huisarts ook of ten deledenkt dat deze hierdoor veroorzaakt worden.
De luchtkwaliteit in de buurtIn 1994 had men op 30% van de adressen last van stank of vieze lucht in de buurt. Op70% van de adressen was dat niet het geval. In 2000 is de hinder van stank of viezelucht in de buurt iets minder, namelijk op 27% van de adressen. Op 73% van deadressen heeft men er geen last van.
In fig. 7.11 is te zien, dat relatief veel stankoverlast in de buurt wordt ervaren inLindenholt en Oud-West. Ook in 1994 was dit het geval. Beide stadsdelen liggen in debuurt van de industriegebieden West- en Oostkanaaldijk. Lindenholt ligt bovendien invergelijking met andere stadsdelen, dichter bij het afvalverwerkingsbedrijf en dezuiveringsinstallatie.
fig. 7.11 Ervaren stankoverlast in buurt naar stadsdeel (in % adressen)
Op adressen waar hinder wordt ervaren van stank of vieze lucht in de buurt, isgevraagd wie of wat deze overlast veroorzaakt. Men kon hier, zoals ook in 1994, driebronnen voor noemen. Maar in tegenstelling tot 1994, is in 2000 bij de stankbronwegverkeer, doorgevraagd of deze betrekking heeft op de auto, de bus, de motor, devrachtwagen of de bromfiets. Ook bij industrie/bedrijven is doorgevraagd, namelijk ofdeze in de buurt of op een industrieterrein liggen. In 1994 is dit onderscheid nietgemaakt.
18
19
22
24
33
39
48
16
31
0 10 20 30 40 50 60
Dukenburg
Oud-Oost
Midden-Zuid
Waalsprong
Zuidrand
Stadscentrum
Nieuw-West
Oud-West
Lindenholt
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
88
Evenals in 1994, worden industrie/bedrijven relatief vaak genoemd als bronnen vanstankoverlast in de buurt. In 2000 is dat nog sterker het geval (van 32% naar 45%).In 24% van de gevallen met stankoverlast in de buurt wordt de oorzaak toegeschrevenaan industrie/bedrijven in de buurt en in 21% van de gevallen aan industrie/bedrijven opeen industrieterrein. In fig. 7.12 is verder te zien, dat ook de gft-container in 2000 insterkere mate als stankbron wordt genoemd dan in 1994. Zwerfvuil en barbecue/openvuur, werden in 1994 niet of nauwelijks genoemd als veroorzakers van stank of viezelucht in de buurt. In 2000 is dat wel het geval, maar deze worden veel mindergenoemd dan andere stankbronnen. Op bijna eenvijfde (19%) van de adressen diehinder hebben van stank of vieze lucht in de buurt, wordt het wegverkeer als brongenoemd. Ongeveer de helft hiervan (10%) schrijft de overlast in dit verband toe aanauto’s. Voor ieder van de andere vervoermiddelen ligt dit aandeel op nauwelijks 3%.
fig. 7.12 Bronnen stankoverlast (situatie 1994 en 2000 in % vanadressen die hinder hebben van stank of vieze lucht in buurt)
Van de meest genoemde bronnen van stankoverlast in de buurt (industrie/bedrijven inde buurt, industrie/bedrijven op industrieterrein, auto’s, mestlucht en gft-container), isnagegaan hoe vaak men hiervan last heeft en hoe ernstig deze hinder wordt gevonden.In fig. 7.13 en fig. 7.14 is te zien, dat bijna tweederde van de groep die stankoverlastondervindt van de auto, hier bijna dagelijks last van heeft en bijna 60% deze hinderernstig vindt.
10
7
7
5 11
3
2
9
32
11
18
4
6
10
19
45
8
6
0 10 20 30 40 50
industrie/bedrijven
wegverkeer
mestlucht
open haard buren
riolering
hondenpoep/pis
horeca
gft-container
barbecue/open vuur
zwerfvuil
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
89
fig. 7.13 Hoe vaak heeft men last van stankbron? (in % vanadressen die last hebben van betreffende stankbron)
fig. 7.14 Hoe ernstig vindt men de stank waarvan men last heeft?(in % van adressen die last hebben van betreffende stankbron)
Omdat de ervaren stankoverlast door industrie/bedrijven in de buurt en opindustrieterreinen naar verhouding veel is genoemd, en deze overlast in meerderheiddoor de groep die er last van heeft als ernstig wordt beschouwd, is nagegaan of er indeze hinderbeleving verschillen bestaan naar stadsdeel.In fig. 7.15 en fig. 7.16 is te zien, dat men vooral in Oud-West, Nieuw-West enLindenholt hiervan last heeft.
0 20 40 60 80 100
mestlucht
industrie/bedrijvenop industrieterrein
industrie/bedrijvenin buurt
gft-container
auto's
bijna dagelijks enkele keren per maand een enkele keer per jaar
0 20 40 60 80 100
mestlucht
industrie/bedrijvenop industrieterrein
industrie/bedrijvenin buurt
gft-container
auto's
ernstig niet zo ernstig
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
90
Ook in 1994 had men in Lindenholt en Oud-West naar verhouding veel hinder van stanken vieze lucht in de buurt door bedrijven. Zoals bekend, liggen deze stadsdelen in deomgeving van bedrijven.
fig. 7.15 last van stank of vieze lucht door industrie/bedrijvenin de buurt per stadsdeel (in % van adressen met lastvan stank of vieze lucht in de buurt per stadsdeel)
fig. 7.16 last van stank of vieze lucht door industrie/bedrijvenop industrieterrein per stadsdeel (in % van adressenmet last van stank of vieze lucht in de buurt per stadsdeel)
8
28
39
43
9
14
17
26
7
0 10 20 30 40 50
Zuidrand
Oud-Oost
Dukenburg
Stadscentrum
Waalsprong
Midden-Zuid
Nieuw-West
Lindenholt
Oud-West
4
25
51
37
6
7
12
18
2
0 10 20 30 40 50 60
Dukenburg
Midden-Zuid
Oud-Oost
Zuidrand
Stadscentrum
Waalsprong
Oud-West
Nieuw-West
Lindenholt
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
91
7.3 Het binnenmilieu
De doorsnee Nederlander verblijft zo’n 70% van zijn tijd (in een week) in of nabij deeigen woning. Onder het binnenmilieu wordt verstaan, de ruimte binnen de muren vanhet eigen huis, inclusief garage en schuur, maar exclusief tuin. Vaak wordt niet beseft,dat ook het binnenmilieu, evenals het buitenmilieu, een vervuilingsbron kan zijn.Vervuilende stoffen in huis, rokers in huis, organische oplosmiddelen (o.a. lijm, verf), deopen haard, schoonmaakmiddelen en de riolering kunnen een nadelige invloed hebbenop de gezondheid.
In 1994 had men op bijna 23% van de adressen (bijna 13.800 adressen) last vanbepaalde stoffen/bronnen in huis zoals bijvoorbeeld rook, oplosmiddelen en schimmels.Op 77% van de adressen was dat niet het geval. In 2000 is het aantal adressen, datlast heeft van bepaalde stoffen/bronnen in huis minder, namelijk 17%, oftewel bijna10.900 adressen. Op 83% van de adressen heeft men er geen last van.
In fig. 7.17 komt naar voren dat er in 2000 ten opzichte van 1994, veel meer lastwordt ondervonden van schimmels en vochtigheid in huis en in mindere mate van hetroken in huis. Mogelijk heeft dit laatste te maken met het gegeven, dat er op deNijmeegse adressen thuis minder wordt gerookt dan in 1994 (zie verder in dezeparagraaf). Ook van ongedierte en de riolering, heeft men in 2000 wat meer last dan in1994 (huisdieren werden in 1994 niet of nauwelijks genoemd).
fig. 7.17 Van welke stoffen/bronnen heeft men last in huis? (in % vanadressen die aangeven last te hebben van bepaalde stoffen/bronnenin huis)
11
2
2
1
1
1
4
1
1
1
6
49
23
24
1
11
37
23
33
6
9
0 10 20 30 40 50 60
roken in huis
huisstof
schimmels/vochtigheid
schoonmaakmiddelen
oplosmiddelen
ongedierte
open haard
riolering
haarlak
bestrijdingsmiddelen
huisdieren
1994 2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
92
Omdat er van schimmels of vochtigheid relatief veel last wordt ondervonden, en dit ookveel meer dan in 1994 het geval is, is nagegaan in welke woongebieden men hiervanmet name last heeft. In fig. 7.18 komt naar voren, dat dit vooral in de ouderestadsdelen (Oud-West en Oud-Oost) en het stadscentrum (deels oud, deels nieuw) hetgeval is.
fig. 7.18 % adressen per stadsdeel dat last heeft van schimmels ofvochtigheid in huis (in % van adressen per stadsdeel die aangevenlast te hebben van bepaalde stoffen in huis)
Gezondheidsklachten binnenmilieuIn 1994 zei men op eenderde (33%) van de adressen, waar men last had vanbepaalde stoffen in huis, dat er gezondheidsklachten zijn als gevolg hiervan. In 2000 isdat op 34% van de adressen, waar men last heeft van bepaalde stoffen in huis, hetgeval.Van de groep die in 1994 gezondheidsklachten had, is bijna 81% met deze klachtennaar de huisarts geweest. In 2000 is dat bij de vergelijkbare groep 83%.
Roken in huisOp de Nijmeegse adressen wordt er thuis in 2000 minder gerookt dan in 1994. Werd in1994 nog op 54% van de adressen thuis gerookt, in 2000 is dat op 44% van deadressen het geval. Op de meeste adressen, waar thuis gerookt wordt, zegt men hiergeen last van te hebben (fig. 7.19).
18
51
59
54
18
27
41
44
12
0 10 20 30 40 50 60 70
Dukenburg
Waalsprong
Lindenholt
Midden-Zuid
Nieuw-West
Zuidrand
Oud-Oost
Oud-West
Stadscentrum
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
93
fig. 7.19 In welke mate heeft men last van het roken in huis?(situatie 1994 en 2000 in % van adressen waar thuis gerookt wordt)
In 1994 werd er naar verhouding in Oud-West thuis meer gerookt dan in andere delenvan de stad. In 2000 is dat niet anders (fig. 7.20).
fig. 7.20 % adressen per stadsdeel waar thuis gerookt wordt
Zoals ook in 1994 is gebleken, hangt het roken in huis enigszins samen met inkomen,leeftijd en opleiding. Op iets meer dan de helft (52%) van de adressen met een laaghuishoudensinkomen (tot f 2.500,-), wordt er bijvoorbeeld thuis gerookt, terwijl datonder adressen met een hoog huishoudensinkomen (f 4.500,- of meer) minder is,namelijk 35%.
Ook onder jongere personen wordt er meer gerookt dan onder oudere mensen. Onderpersonen tot 40 jaar, rookt de helft (50%) in huis. Onder personen van 60 jaar of ouderis dat 31%. En onder degenen met een lage opleiding (lo/lbo/mavo), rookt 51% thuis.Onder personen met een opleiding op hbo- of universitair niveau is dat 34%.
1994
een beetje25%
geen last66%
ja, veel9%
2000
ja, veel7%
geen last73%
onb1%een beetje
19%
39
46
57
49
40
41
43
44
36
0 10 20 30 40 50 60
Midden-Zuid
Nieuw-West
Zuidrand
Waalsprong
Dukenburg
Oud-Oost
Lindenholt
Stadscentrum
Oud-West
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
94
Sfeerverwarming in huisToestellen voor sfeerverwarming, kunnen vanwege de stoffen die vrijkomen, nadeligeinvloed hebben op de luchtkwaliteit in de stad. In de enquête is derhalve nagegaan, inhoeverre toestellen voor sfeerverwarming in Nijmeegse woningen voorkomen, wat voorsoort toestel dat is, welke brandstoffen hiervoor worden gebruikt en hoeveel hierbijwordt gebruikt (in 1994 is hier niet naar geïnformeerd).
In Nijmegen wordt op 18% van de adressen (bijna 11.700 adressen) gezegd, dat er eentoestel voor sfeerverwarming in de woning is. Op 82% van de adressen heeft men ergeen. Op bijna de helft van de adressen met sfeerverwarming, heeft men een openhaard (fig. 7.21).
fig. 7.21 Welk toestel voor sfeerverwarming heeft men in Nijmegen? (in %van adressen dat zegt een toestel voor sfeerverwarming te hebben)
Toestellen voor sfeerverwarming, komen zowel in relatieve als in absolute zin veel voorin het stadsdeel Midden-Zuid. In de Waalsprong is dat in relatieve zin weliswaar ookveel het geval, maar in absolute zin is dat over het algemeen niet zo veel. In fig. 7.22staan de relatieve cijfers opgenomen van de aanwezigheid van toestellen voorsfeerverwarming per stadsdeel. In tabel 7.23 zijn de absolute gegevens te zien.
fig. 7.22 Toestellen voor sfeerverwarming in % van adressen per stadsdeel
allesbrander8%
anders3%
houtkachel13%
open haard47%
gas-/oliekachel29%
8
20
38
33
13
15
19
20
8
0 10 20 30 40
Lindenholt
Stadscentrum
Oud-West
Dukenburg
Zuidrand
Nieuw-West
Oud-Oost
Midden-Zuid
Waalsprong
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
95
fig. 7.23 Toestellen voor sfeerverwarming in absolute aantallen per stadsdeel
Het bezit van een toestel voor sfeerverwarming, heeft waarschijnlijk ook te maken methet inkomen. Onder adressen met een hoog huishoudensinkomen (f 4.500,- of meer), ishet bezit van dergelijke toestellen groter dan onder adressen met een lagerhuishoudensinkomen (fig. 7.24).
fig. 7.24 Toestel voor sfeerverwarming naar inkomensgroep(in % per inkomensgroep)
Aan de groep met een toestel voor sfeerverwarming (exclusief adressen met een gas-of oliegestookte kachel en enkele andere toestellen), is gevraagd welke brandstoffen erworden gebruikt, en of er bij benadering gezegd kan worden hoeveel kuub of kilo er opjaarbasis wordt gebruikt. Men mocht maximaal drie brandstoffen noemen, en ook driekeer aangeven hoeveel kuub of kilo men hiervoor gebruikt. Deze vraag heeft betrekkinggehad op ruim 7.800 adressen.Figuur 7.25 laat zien, dat brandhout en houtblokken verreweg het meest wordengebruikt als brandstof voor de toestellen voor sfeerverwarming in de Nijmeegsewoningen.
460
1840
2250
2230
500
1000
1440
1630
340
0 500 1000 1500 2000 2500
Stadscentrum
Lindenholt
Waalsprong
Oud-West
Nieuw-West
Dukenburg
Zuidrand
Oud-Oost
Midden-Zuid
11
15
29
0 5 10 15 20 25 30 35
tot f2500
f2500-f4500
f4500 of meer
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
96
fig. 7.25 Welke brandstof gebruikt men voor toestellen voor sfeerver-warming? (in % van adressen met een toestel voor sfeerver-warming, exclusief adressen met een gas- of oliegestookte kachel)
Omdat brandhout en houtblokken het meest worden gebruikt als brandstof voortoestellen voor sfeerverwarming, is hiervan nagegaan hoeveel kuub er wordt gebruikt.Door adressen die brandhout en houtblokken gebruiken (ongeveer 6.400 adressen),wordt in totaal ongeveer 9.000 kuub per jaar gebruikt. Gemiddeld is dat per adresongeveer 1,4 kuub per jaar.
1
82
4
6
8
8
1
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90
eierkolen
andere brandstoffen
persbriketten
weet niet
snoeihout
sloophout/afvalhout
brandhout/houtblokken
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
97
7.4 Milieukwaliteit bodem
Vanuit een oogpunt van de volksgezondheid, is er steeds meer aandacht voor debodemgesteldheid in woongebieden. Verontreiniging van de bodem en grondwaterkunnen, afhankelijk van de soort en ernst van de verontreiniging én debodemgesteldheid, een gevaar vormen voor de volksgezondheid.Het bodemsaneringsbeleid is gericht op het saneren van verontreinigde lokaties, tot eengehalte zoals dat van nature voorkomt.
Bij een eventuele koop of verkoop van een woning, dient rekening gehouden te wordenmet de milieukwaliteit van de bodem onder of bij de woning. In de enquête isgeïnformeerd, in hoeverre men in Nijmegen hiervan op de hoogte is. Op ongeveertweederde (67%) van de adressen zegt men te weten, dat hiermee rekening gehoudenmoet worden. Op 31% van de adressen wordt kenbaar gemaakt, dat men dat nietweet. De rest geeft geen antwoord.
Anders is het met de kennis van Nijmegenaren over de milieukwaliteit van de bodemonder of bij hun woning. Wanneer gevraagd wordt of men hiervan op de hoogte is,wordt op bijna driekwart (74%) van de adressen gezegd, dat men dat niet weet. Op26% van de adressen is men hiervan wel op de hoogte.Grote verschillen in de kennis hiervan, zijn vooral gevonden tussen de verschillendeinkomensgroepen en de eigendomssituatie van de woning.
Adressen met een koopwoning, zijn meer op de hoogte van de milieukwaliteit van debodem onder of bij hun woning, dan adressen met een huurwoning. Van de adressenmet een koopwoning, is 43% hiervan op de hoogte. Van de adressen met eenhuurwoning, is dat aanmerkelijk minder, namelijk 14%. Ook adressen met een hooghuishoudensinkomen, zijn hiervan meer op de hoogte dan adressen met een lagerhuishoudensinkomen (fig. 7.26).
fig. 7.26 Bekendheid met milieukwaliteit bodem onder of bij woningnaar inkomensgroep (in % per inkomensgroep)
Van de groep die niet op de hoogte is van de milieukwaliteit van de bodem onder of bijhun woning (bijna 47.900 adressen), geeft bijna de helft (47%) te kennen, dat zijhierover geïnformeerd wil worden.De informatie wordt in relatieve zin vooral wenselijk geacht in Lindenholt (fig. 7.27),maar in absolute zin veel in Dukenburg (fig. 7.28).
24
17
41
0 10 20 30 40 50
tot f2500
f2500-f4500
f4500 of meer
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
98
fig. 7.27 % adressen per stadsdeel dat meer wil weten over de milieukwaliteitvan de bodem onder of bij de woning (in % van adressen perstadsdeel die hiervan niet op de hoogte zijn)
fig. 7.28 aantal adressen per stadsdeel dat meer wil weten over demilieukwaliteit van de bodem onder of bij de woning
Net als in 1994, is in 2000 geïnformeerd of men zich ongerust maakt over demilieukwaliteit van de bodem in de omgeving waar men woont. Ook in 2000, maaktmen zich op het overgrote deel van de Nijmeegse adressen hierover niet ongerust(fig. 7.29).
41
48
63
49
41
43
46
47
39
0 10 20 30 40 50 60 70
Waalsprong
Nieuw-West
Stadscentrum
Midden-Zuid
Zuidrand
Oud-Oost
Dukenburg
Oud-West
Lindenholt
1390
3240
4160
3730
1790
2310
2650
2990
290
0 1000 2000 3000 4000 5000
Waalsprong
Stadscentrum
Midden-Zuid
Nieuw-West
Lindenholt
Oud-West
Zuidrand
Oud-Oost
Dukenburg
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
99
fig. 7.29 Maakt men zich ongerust over de milieukwaliteit van de bodem in deomgeving waar men woont? (situatie 1994 en 2000 in % adressen)
In fig. 7.30 is te zien, dat de ongerustheid over de milieukwaliteit van de bodem in deomgeving waar men woont, in Oud-West groter is dan in andere stadsdelen. Maar dezeongerustheid in Oud-West, is minder dan in 1994 (toen was men op 16% van deadressen in Oud-West ongerust).
fig. 7.30 % adressen per stadsdeel dat ongerust is over de milieukwaliteitvan de bodem in eigen omgeving
1994
nee90%
geen antw.1%
ja9%
2000
ja5%
geen antw.2%
nee93%
3
6
11
6
4
4
4
5
3
0 2 4 6 8 10 12
Midden-Zuid
Oud-Oost
Waalsprong
Stadscentrum
Dukenburg
Lindenholt
Nieuw-West
Zuidrand
Oud-West
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
100
Aan de groep, die zich ongerust maakt over de milieukwaliteit van de bodem in deomgeving waar men woont (ruim 3.400 adressen), is gevraagd waarover men zichongerust maakt (in 1994 is dat niet gevraagd). Men mocht hierop twee antwoordengeven. Meer dan de helft van deze groep (bijna 1.900 adressen) geeft te kennen, datmen zich ongerust maakt, omdat er een fabriek of bedrijf heeft gestaan op het terreinvan de woning. Een kleiner aantal (bijna 500 adressen) zegt dat men zich ongerustmaakt vanwege de aanwezigheid van bedrijven in de buurt. De rest (veel kleiner inaantal), noemt allerlei andere redenen, zoals bijvoorbeeld: grond vervuild, veel mensenziek in omgeving, er is veel publiciteit geweest en illegale vuilstort.
In fig. 7.31 is per stadsdeel in absolute aantallen te zien, hoeveel adressen zichongerust maken over de milieukwaliteit van de bodem, omdat er een fabriek of bedrijfop het terrein van de woning heeft gestaan. In vergelijking met andere stadsdelen, zijner in Oud-West nogal veel adressen die deze reden noemen.
fig. 7.31 Aantal adressen per stadsdeel dat zich ongerust maakt over demilieukwaliteit van de bodem, omdat een bedrijf of fabriek daarheeft gestaan
Enkele jaren geleden, is de gemeente Nijmegen nogal negatief in de publiciteit geweestin verband met zaken, die met de bodem van de stad te maken hebben gehad. Demanier waarop de gemeente nu omgaat met de bodem in de stad, is veranderd.In de enquête is gevraagd, of men wat dit betreft denkt, dat er inmiddels iets isverbeterd. Op ongeveer een van de tien adressen heeft men het idee, dat er nog steedsniets veranderd is. Maar op bijna eenderde van de adressen wordt aangegeven, dat erzeker iets of enigszins iets veranderd is. Op ruim de helft van de adressen wordtgezegd, dat men dit niet weet of hierover moeilijk kan oordelen (fig. 7.32).
70
220
530
320
120
190
190
200
30
0 100 200 300 400 500 600
Waalsprong
Stadscentrum
Midden-Zuid
Nieuw-West
Dukenburg
Oud-Oost
Lindenholt
Zuidrand
Oud-West
Bevolkingsmonitor milieuGezondheid en milieu
101
fig. 7.32 Vindt men dat er inmiddels iets veranderd is in het bodembeleidvan de gemeente Nijmegen sinds negatieve publiciteit?
(in % adressen)
Grote verschillen in de mening hierover naar opleiding, leeftijd en inkomen, zijn er nietgevonden.
geen mening3%
ja, zeker18%
enigszins14%
nee11%
weet niet54%
Bevolkingsmonitor milieuMilieuprioriteiten en betrokkenheid
103
8 Milieuprioriteiten en betrokkenheid
8.1 Milieuprioriteiten
In de milieu-enquête van 1994 is een lijst met tien onderwerpen aan de respondentenvoorgelegd, met de vraag wat zij belangrijk of minder belangrijk vinden op het gebiedvan milieu in de stad. Men kon toen met een cijfer van 1 (hoogste prioriteit) tot en met10 (laagste prioriteit) aangeven, wat men erg belangrijk en minder belangrijk vond.Belangrijk werden toen gevonden thema’s op het gebied van mobiliteit (bevorderingopenbaar vervoer, minder auto’s in centrum, meer en veilige fietspaden) en controle opde naleving van milieuwetten door bedrijven. Iets minder belangrijk waren hetschoonhouden van de binnenstad en het onderhoud van het groen. Relatief onbelangrijkvoor de Nijmegenaar waren variatie in het groen, voorlichting over milieubeleid ofbinnenmilieu en bevordering van de kringloopbedrijvigheid.
In 2000 is in de enquête geen lijst van onderwerpen voorgelegd, maar gevraagd welkmilieuprobleem men het belangrijkste vindt in de buurt én in de stad, dat met voorrangmoet worden aangepakt. Men kon zowel voor de buurt als voor de stad, driemilieuproblemen noemen in volgorde van belangrijkheid. Omdat men zelf debelangrijkste milieuproblemen van de buurt en de stad mocht noemen, zijn degegevens, ook met die van de stad, niet helemaal vergelijkbaar met de resultaten uit1994.
8.2 Belangrijkste milieuproblemen in de buurt
Wanneer rekening wordt gehouden met alle milieuproblemen in de buurt die wordengenoemd, zijn het vooral zaken die te maken hebben met het schoonhouden en hetonderhoud van de openbare ruimte die belangrijk worden gevonden (zwerfvuil, vuil opstraat/stoep, hondenpoep, onderhoud stoep/straat). Het drukke verkeer/vervuiling doorverkeer, wordt in iets mindere mate genoemd. Op adressen in het stadscentrum (18%),wordt dit laatste probleem iets meer genoemd dan gemiddeld in de stad (11%).Op ongeveer eenderde van de adressen, vindt men dat er geen belangrijkemilieuproblemen in de buurt zijn die met voorrang moeten worden aangepakt. In fig.8.1 staan alleen de meest genoemde milieuproblemen in de buurt opgenomen.
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
104
fig. 8.1 Milieuproblemen in buurt die met voorrang moetenworden aangepakt (in % adressen)
Van het meest genoemde milieuprobleem in de buurt (zwerfvuil, vuil op straat/stoep), isnagegaan of er verschillen zijn naar woongebied. Zeer grote verschillen zijn er wat ditbetreft niet gevonden. Alleen wordt dit probleem ietwat meer genoemd in Oud-West,Dukenburg en Lindenholt (in alle drie stadsdelen op 36% van de adressen) dan datgemiddeld in de stad het geval is (30%).In Midden-Zuid (42%) en de Waalsprong (46%), wordt er naar verhouding meeraangegeven dat er geen milieuproblemen zijn in de buurt dan dat gemiddeld in de stadwordt gezegd (32%).
Hierboven is uitgegaan van alle antwoorden, die op deze vraag gegeven zijn. Menmocht immers drie problemen in volgorde van belangrijkheid noemen. Wanneer gekekenwordt naar alléén het eerste milieuprobleem in buurt dat is genoemd, dan verandert eroverigens niets in de volgorde van de problemen.
8.3 Belangrijkste milieuproblemen in de stad
Wanneer alle genoemde antwoorden over milieuproblemen in de stad in beschouwingworden genomen, zijn het vooral zwerfvuil in de stad, het schoonhouden van de staden het drukke verkeer die als belangrijkste milieuproblemen van de stad worden gezien.Het onderhoud van straten en stoepen (inclusief onkruid) wordt veel minder genoemd,en is blijkbaar een buurtgebonden probleem. Het slechte onderhoud van het groen engeluidsoverlast worden eveneens minder als milieuproblemen van de stad gezien, maarmeer als milieuproblemen van de buurt. Op ruim eenderde van de adressen is men vanmening, dat er geen milieuproblemen zijn in de stad, die met voorrang aangepaktmoeten worden.
2
2
2
2
7
7
7
10
11
16
30
32
4
2
0 5 10 15 20 25 30 35 40
hardrijden auto's
vandalisme
parkeerprobleem
bodemvervuiling/illegale stort
huisvuil te weinig opgehaald
te weinig groen
vervuiling /stank door industrie/bedrijven
geluidsoverlast
slecht onderhoud groen
onderhoud stoep/straat (incl. onkruid)
druk verkeer/vervuiling verkeer
hondenpoep
zwerfvuil /vuil straat/stoep
geen milieuproblemen
Bevolkingsmonitor milieuMilieuprioriteiten en betrokkenheid
105
fig. 8.2 Milieuproblemen in stad die met voorrang moetenworden aangepakt (in % adressen)
De belangrijkste milieuproblemen in de stad die zijn genoemd (zwerfvuil in stad,schoonhouden stad, druk verkeer), vertonen geen verschillen in de mate waarin dezezijn genoemd naar stadsdeel.
Ook bij deze vraag verandert er niets in de volgorde van de belangrijkstemilieuproblemen, wanneer alléén rekening gehouden wordt met het eerstemilieuprobleem in de stad dat is genoemd.
8.4 Milieubetrokkenheid
In 1994 zijn verschillende uitspraken aan de ondervraagden voorgelegd, om teachterhalen in hoeverre men in Nijmegen betrokken is bij het milieu. In 2000 zijn vrijweldezelfde uitspraken weer voorgelegd. Twee uitspraken uit 1994, zijn in 2000weggelaten. De een, omdat deze al eerder in de enquête als vraag aan de orde isgekomen (het kopen van tweedehands spullen). De ander, omdat deze niet meeraansluit bij de plannen van de gemeente Nijmegen (kringloopcentra in iedere wijk).In plaats hiervan, is een uitspraak over de bereidheid om nog meer afvalstromen tescheiden in 2000, toegevoegd (zie laatste uitspraak tabel 8.3). Bovendien zijn tweeuitspraken ietwat anders geformuleerd dan in 1994 (zie voetnoten).Globaal zijn de uitspraken te onderscheiden in drie groepen:
- algemene uitspraken over het milieu;- uitspraken over de rol van de gemeente in het milieubeleid;- uitspraken over het eigen gedrag voor een beter milieu.
De vergelijking tussen 1994 en 2000 is te zien in tabel 8.1 tot en met 8.3.
2
3
3
17
20
35
4
5
6
6
5
2
0 5 10 15 20 25 30 35 40
onderhoud stoep/straat
bewuster omgaan met milieu
vandalisme
bodemvervuiling/illegale stort
vervuiling industrie
uitlaatgassen
luchtvervuiling/stank
weinig groen/groen behouden
hondenpoep
druk verkeer
zwerfvuil/schoonhouden stad
geen milieuproblemen
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
106
Tabel 8.1 Algemene uitspraken over het milieu(situatie 1994 en 2000 in % respondenten)
eens oneens noch eens/oneens
geenmening
94 00 94 00 94 00 94 00voor het aanleggen van parkeer-plaatsen mogen nooit bomengekapt worden 8
77 62 13 26 9 10 1 2
de milieuproblematiek wordtsterk overdreven 20 22 67 63 10 9 2 6
het is zinvol een cursus over denatuur en het milieu in de stad tevolgen
44 42 42 44 11 7 3 6
hoe meer huisvuil mensen latenophalen, des te meer moeten zehiervoor betalen
62 69 30 25 7 5 1 2
Nijmegen heeft te veel gebouwenen te weinig groen 41 41 44 44 10 9 5 6
in het basisonderwijs moet meeraandacht besteed worden aannatuur en milieu
63 64 12 12 6 3 19 22
plastic verpakkingen vanlevensmiddelen, zouden eigenlijkverboden moeten worden
71 62 16 23 11 12 2 3
8 Deze uitspraak wijkt af van die uit 1994. In 1994 luidde de uitspraak:“het aanleggen van parkeerplaatsen mag nooit ten koste gaan van bomen”
Bevolkingsmonitor milieuMilieuprioriteiten en betrokkenheid
107
Tabel 8.2 Uitspraken over de rol van de gemeente in het milieubeleid(situatie 1994 en 2000 in % respondenten)
eens oneens noch eens/oneens
geenmening
94 00 94 00 94 00 94 00de gemeente doet te weinig vooreen schoner en beter milieu 30 28 31 34 15 10 23 29
de gemeente moet meer doen aanvoorlichting, om mensen zover tekrijgen, dat zij geen schadetoebrengen aan het milieu
73 73 17 17 7 4 3 6
de mensen in Nijmegen worden teweinig betrokken bij de aanpakvan milieuproblemen in de stad
39 47 23 22 12 5 26 26
er moeten op meer plaatsen in destad afvalstoffendepots komen 76 70 16 20 4 2 4 8
de gemeente moet het gewenstemilieugedrag van burgers enbedrijven, meer met regelsafdwingen
66 55 23 34 8 6 3 5
de gemeente en haar mede-werkers, moeten zelf maar eenshet goede voorbeeld geven vooreen schoner milieu
70 65 12 16 7 5 11 14
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
108
Tabel 8.3 Uitspraken over het eigen gedrag voor een beter milieu(situatie 1994 en 2000 in % respondenten)
eens oneens noch eens/oneens
geenmening
94 00 94 00 94 00 94 00ik vind dat ik mezelf inzet vooreen beter milieu 75 72 9 13 15 13 1 2
voor een schoner en beter milieu,wil ik best meer betalen 9 43 60 45 31 11 7 1 2
ik ben bereid meer te betalen voormilieuvriendelijke producten 64 68 24 24 10 6 2 2
ik ben op dit moment lid ofdonateur van een milieu- of natuur(beschermings)organisatie
36 39 63 60 1 1
ik ben ongerust over deluchtvervuiling in de stad 38 33 48 57 14 5 4
ik probeer zo veel mogelijkoplaadbare batterijen te kopen inplaats van gewone batterijen
48 46 36 43 4 5 12 6
ik heb een cursus over natuur enmilieu gevolgd of volg er een 7 9 92 91 1 1
ik koop zoveel mogelijk spullen inde winkel zonder plasticverpakkingen
47 46 33 46 20 7 1
ik weet gewoon te weinig van demanier waarop de gemeente demilieuproblemen in de stad wilaanpakken
67 77 21 16 10 4 2 3
de laatste jaren weet ik steedsmeer, dat ik zelf ook wat kandoen voor het milieu
90 82 7 13 3 3 2
ik ben bereid nog meerafvalstromen te scheiden dan nual het geval is
-- 65 -- 29 -- 4 -- 2
9 In 1994 luidde de uitspraak: “voor een beter en schoner milieu wil ikbest meer belasting betalen”
Bevolkingsmonitor milieuMilieuprioriteiten en betrokkenheid
109
Uit vergelijking van de uitspraken in 1994 en 2000, vallen de volgende zaken op:
- Een meerderheid vindt weliswaar nog steeds, dat er geen bomen opgeofferdmogen worden voor de aanleg van parkeerplaatsen, maar het oordeel hieroverlijkt toch enigszins gewijzigd ten gunste van parkeerplaatsen. Er is echter eenverschil in vraagstelling in 1994 en 2000 dat hierop invloed kan hebben.
- Zoals ook uit paragraaf 2.1 bij de groene huisvuilzak is gebleken, vindt hetprincipe “de vervuiler dient te betalen” in 2000 meer ondersteuning dan in1994. Naar verhouding vinden in 2000 meer respondenten, dat er meerbetaald moet worden wanneer men meer huisvuil aanbiedt.
- De discussie rond plastic verpakkingen van levensmiddelen, lijkt enigszins haarhoogtepunt te hebben gehad. In vergelijking met enkele jaren geleden, vindennaar verhouding minder mensen dat er een verbod hierop moet komen.
- Ten opzichte van 1994, bestaat er in 2000 een sterker gevoel dat burgers inNijmegen te weinig worden betrokken bij de aanpak van milieuproblemen in destad.
- In 2000 is er naar verhouding een grotere groep, die vindt dat zij te weinigweet van de manier waarop de gemeente de milieuproblemen in de stad wilaanpakken.
- In 2000 wordt de kracht van regelgeving minder nodig geacht dan in 1994om gewenst milieugedrag bij burgers en bedrijven te bewerkstelligen.
- De bereidheid om meer (belasting) te betalen voor een schoner en betermilieu, lijkt in 2000 in vergelijking met 1994 te zijn toegenomen. Er is echtereen verschil in vraagstelling in 1994 en 2000, dat hierop invloed kan hebben.
Welke groepen zijn meer of minder dan gemiddeld betrokken bij het milieu?
Op basis van de scores op de uitspraken in tabel 8.1 tot en met 8.3, is met behulp vanfactor-analyse en renova-analyse nagegaan, in hoeverre men in Nijmegen betrokken isbij het milieu, resp. welke groepen meer of minder dan gemiddeld betrokken zijn. Omvergelijking tussen 1994 en 2000 mogelijk te maken, is het databestand van 1994 opdezelfde manier geanalyseerd als dat van 2000.10
Uit de eerste stap van de analyses (factor-analyse) blijkt, dat milieubetrokkenheid uiteenvalt in vier aspecten. Deze aspecten zijn:
- voorlichting en educatie over het milieu;- de bereidheid te betalen voor een beter milieu;- het eigen gedrag (wat men zelf zegt te doen voor een beter milieu);- de rol van de gemeente in het milieubeleid.
10 De schaalanalyses zijn uitgevoerd door een stagiair van de KUN, FaculteitSociale Wetenschappen (de heer G. van Poppel), onder begeleiding van
Prof.dr. P. Scheepers en de afdeling O&S.
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
110
Elk van deze aspecten is vervolgens opgedeeld in drie categorieën: een groep die zwakbetrokken is, een groep die sterk betrokken is, en een groep die daar tussenin zit (eenmiddengroep). De betekenis van deze categorieën ziet er per aspect als volgt uit:
- het belang dat mensen hechten aan voorlichting en educatie over het milieukan weinig, middelmatig of groot zijn;
- de bereidheid te betalen voor een beter milieu kan gering, middelmatig ofsterk zijn;
- de mate waarin men zegt zelf iets te kunnen doen voor een beter milieu (“dezelfverklaarde inzet”) kan laag, middelmatig of hoog zijn;
- over de rol van de gemeente in het milieubeleid kunnen mensen tevreden,noch tevreden/noch ontevreden of ontevreden zijn; ontevredenheid wordthier gezien als een indicatie van sterke betrokkenheid.
Voor ieder aspect, is zowel voor 1994 als voor 2000, een algemeen gemiddeldpercentage Nijmegenaren uitgerekend, dat zich in de drie categorieën bevindt. In tabel8.4 zijn de uitkomsten hiervan te zien.
Tabel 8.4 Percentage Nijmegenaren in de categorieën zwak, midden of sterkvan de vier aspecten van milieubetrokkenheid in 1994 en 2000
Aspect Algemeen gemiddelden Algemeen gemiddelden
1994 2000
Zwakbettrokken
Midden-groep
Sterkbetrokken
Zwakbetrokken
Midden-groep
Sterkbetrokken
voorlichtingen educatie
15,3 %(weinig)
57,5 %(middelmatig)
27,3 %(groot)
18,3 %(weinig)
53,6 %(middelmatig)
28,1 %(groot)
bereidheid tebetalen
12,3 %(gering)
53,9 %(middelmatig)
33,9 %(sterk)
22,9 %(gering)
34,1 %(middelmatig)
43,1 %(sterk)
eigen gedrag 16,8 %(laag)
50,1 %(middelmatig)
33,1 %(hoog)
25,1 %(laag)
44,6 %(middelmatig)
30,3 %(hoog)
rol van degemeente
25,6 %(tevreden)
55,2 %(noch tevr./
noch ontevr.)
19,2 %(ontevreden)
13,7 %(tevreden)
64,5 %(noch tevr./
noch ontevr.)
21,8 %(ontevreden)
Bevolkingsmonitor milieuMilieuprioriteiten en betrokkenheid
111
Wat de onderschrijving van het belang van voorlichting en educatie betreft, blijkt er bijde doorsnee Nijmegenaar niet veel veranderd te zijn.Veranderingen zijn er wél in de bereidheid te betalen voor een beter milieu. Hetgemiddelde percentage dat hiertoe in geringe mate bereid is, is met ruim 10%gestegen. Dat is ongeveer evenveel als het gemiddeld percentage dat hiertoe sterkbereid is. De groep die hier tussenin zit, is met 20% gedaald. Uit deze resultaten kangeconcludeerd worden, dat Nijmegenaren wat betreft de bereidheid te betalen voor eenbeter milieu, duidelijker zijn geworden in hun standpunt. Een subtiel verschil bij een vande vraagstellingen in 1994 en 2000, kan hierop van invloed zijn geweest. In 2000 isnamelijk het woord belasting weggelaten in de uitspraak “voor een beter en schonermilieu wil ik best meer betalen”.
Bij het aspect van het eigen gedrag, is de groep die denkt zelf weinig te kunnen doenvoor een beter milieu, naar verhouding nogal wat veranderd. Deze is gemiddeldgestegen van bijna 17% in 1994 naar ca. 25% in 2000.
Ook ten aanzien van het aspect van de rol van de gemeente, is er sinds 1994 watgewijzigd. Het gemiddeld percentage dat tevreden is over de rol van de gemeente in hetmilieubeleid (categorie zwak betrokken), is nogal teruggelopen, namelijk van bijna 26%in 1994 naar bijna 14% in 2000, terwijl het gemiddeld percentage ontevredenen(categorie sterk betrokken) maar licht is toegenomen. De groep die hier tussenin zit,d.w.z. noch tevreden/noch ontevreden is, is toegenomen met ca. 9%.
In een tweede stap van de analyse (renova-analyse) is nagegaan, in hoeverre bepaaldegroepen scoren op de verschillende aspecten van milieubetrokkenheid. De groepen zijnonderscheiden op basis van kenmerken als woongebied/stadsdeel, leeftijd, opleiding,inkomen en type huishouden.
In bijlage 3 zijn twee tabellen (tabel 3A voor 1994 en tabel 3B voor 2000) opgenomen,waarin de percentages te zien zijn van bepaalde groepen die sterk betrokken zijn bij hetmilieu op de vier aspecten. Vergelijking van de tabellen laat zien, welke veranderingenzijn opgetreden bij bepaalde groepen ten aanzien van hun sterke betrokkenheid bij hetmilieu. De vergelijking tussen de woongebieden/stadsdelen gaat echter niet helemaalop, omdat in 2000 uitgegaan is van een andere gebiedsindeling. Boven in de kolommenstaat aangegeven hoe de (sterke) betrokkenheid per aspect opgevat kan worden.
Uit de tabellen in bijlage 3 zijn de volgende conclusies te trekken:
In 1994 was het percentage laagopgeleiden (alleen basisonderwijs) dat veel belanghecht aan voorlichting en educatie, relatief hoog. In 2000 wijkt deze groep niet veel afvan de groepen met een hogere opleiding. Van alle huishoudenstypen in 2000, is hetpercentage, dat veel belang hecht aan voorlichting en educatie voor een beter milieu,het hoogst onder éénoudergezinnen.
Het percentage Nijmegenaren dat sterk bereid te betalen voor een beter milieu, is inverhouding tot de sterke betrokkenheid op de andere aspecten het meest toegenomen.Het subtiele verschil bij een van de vraagstellingen kan hierop van invloed zijn geweest.Evenals in 1994, komt ook in 2000 het verband naar voren tussen opleidingsniveau eninkomen aan de ene kant, en de sterke bereidheid om te betalen voor een beter milieuaan de andere kant. Hoe hoger het opleidingsniveau en het inkomen, hoe groter hetpercentage is dat sterk bereid is te betalen voor een beter milieu.
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
112
Onder huishoudens met kinderen is het percentage met een sterke bereidheid om tebetalen voor een beter milieu kleiner dan onder huishoudens zonder kinderen. Dit geldtzowel voor 1994 als voor 2000. Onder gezinshuishoudens bedraagt het percentagemet deze bereidheid in 2000 bijna 38%. Onder alleenstaanden is dat bijna 47%.In 2000 is het percentage met deze sterke bereidheid om te betalen voor een betermilieu het hoogst in de Waalsprong (fig. 8.3)
fig. 8.3 % per stadsdeel dat sterk bereid is te betalen voor een beter milieu
De zelfverklaarde hoge inzet voor een beter milieu, is onder twintigers is veel lager danonder andere leeftijdsgroepen. Dit geldt zowel voor 1994 als voor 2000. Hetpercentage personen met een zelfverklaarde hoge inzet voor een beter milieu, neemttoe naarmate men ouder wordt en wel tot de zeventig is bereikt.
Het percentage personen dat ontevreden is over de rol van de gemeente in hetmilieubeleid, is in 2000 het hoogst in Oud-West en onder personen met een lageopleiding of laag inkomen. Ook in 1994 was dat voor lage inkomens en enkele wijken,die behoren tot Oud-West, het geval. In fig. 8.4 is per stadsdeel te zien, in hoeverremen ontevreden is over de rol van de gemeente in het milieubeleid.
39
45
56
45
43
44
44
45
39
0 10 20 30 40 50 60
Oud-West
Lindenholt
Stadscentrum
Oud-Oost
Dukenburg
Nieuw-West
Midden-Zuid
Zuidrand
Waalsprong
Bevolkingsmonitor milieuMilieuprioriteiten en betrokkenheid
113
fig. 8.4 % per stadsdeel dat ontevreden is over rol gemeente in milieubeleid
16
24
29
25
16
17
19
21
13
0 5 10 15 20 25 30 35
Dukenburg
Midden-Zuid
Waalsprong
Nieuw-West
Oud-Oost
Lindenholt
Zuidrand
Stadscentrum
Oud-West
Bevolkingsmonitor milieuBijlagen
115
Bijlagen
1 Nijmegen: stadsdelen en wijken
2 Leden van de begeleidingscommissie
3 Milieubetrokkenheid per groep in 1994 en 2000
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
116
Heseveld
Zwanenveld
Aldenhof
Staddijk
Tolhuis
Meijhorst
Hatert
Weezenhof
Vogelzang
Malvert
Lankforst
Goffert
Neerbosch-West
't Bos
Bijsterhuizen
't Broek
't Acker
Hees
De Kamp
Neerbosch-Oost
Westkanaaldijk
Haven en Industrie
Oosterhout-Nijmegen
Galgenveld
Hazenkamp
Hatertse Hei
Grootstal
Nijeveld
St. Anna
Groenewoud
Brakkenstein
Heyendaal
Kwakkenberg
Centrum
Biezen
WolfskuilBottendaal
Lent-Nijmegen
Ressen-Nijmegen
Altrade
Hunnerberg
Hengstdal
Benedenstad
Ooyse Schependom
Midden Zuid
Dukenburg
Lindenholt
Nieuw West Oud Oost
Zuidrand
Oud West
Waalsprong
Stadscentrum
Schaal (in meters)
200010000
Bijlage 1
Nijmegen
Stadsdelen en wijken
Bevolkingsmonitor milieuBijlagen
117
Bijlage 2 Leden van de begeleidingscommissie
H. de Blaauw (Vereniging Leefmilieu)
L. Deurloo (N700 Gezondheid, Opvang & Zorg)
M. van Ginkel (G610 Milieucoördinatie)
P. Leroy (KUN - Milieu & Beleid)
J. Leyser (DAR, Marketing & Communicatie)
Mw. G. Nalis (G630 Industrie)
J. van de Pas (G610 Milieucoördinatie)
Mw. B. Peeters (IVN-Nijmegen)
Mw. A. Reitsma (BON Adviseurs voor Wonen)
A. Schoots (G130 Communicatieadvies)
H. Westenend (G610 Milieucoördinatie)
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
118
Bijlage 3 Milieubetrokkenheid per groep in 1994 en 2000
tabel 3A Percentage per groep, dat sterk betrokken is bij devier aspecten van milieubetrokkenheid in 1994
Aspecten vanmilieubetrokkenheid
bereidheid tebetalen
rol gemeente eigen gedrag voorlichting eneducatie
Sterke bereidheidte betalen voor
beter milieu
ontevreden overrol gemeente in
milieubeleid
grotezelfverklaarde inzet
voor het milieu
Sterkeonderschrijvingvan het belang
van voorl.& educ.Algemeen gemiddelde 33,86 19,15 33,12 27,28
WoongebiedBenedenstad/centrum 43,28 32,73 37,12 30,20Bott/Will/Landb/Kolp. 37,84 23,19 22,54 28,96Galg/Altr/Hun/Hengst 36,74 19,90 30,44 21,69Kwak/Groenew/Heyd 32,37 7,27 31,68 24,18Haz/Anna/H.Hei/Grootst 27,65 10,17 27,86 26,96Hatert 30,93 21,71 32,33 24,96Brakkenstein 35,04 21,12 38,72 21,90Biez/Wolfsk/Hees 39,05 30,54 32,99 33,65Heseveld/Neerbosch-Oost 40,56 20,46 34,18 30,25Lindenholt 25,83 8,66 47,06 33,41Dukenburg 22,43 14,89 31,64 24,10
Leeftijd
18-29 jaar 35,61 16,13 19,46 28,0630-39 jaar 35,45 26,32 30,24 28,5940-49 jaar 31,31 20,49 38,38 28,7450-59 jaar 38,70 18,44 43,66 28,1560-69 jaar 29,14 16,25 52,53 26,1170 jaar en ouder 28,78 11,59 35,46 18,68
Opleidingbasisonderwijs 18,79 19,89 28,33 37,44lager voortgez. ond. 21,71 16,94 29,51 28,33hoger voortgez. ond. 35,90 19,42 32,70 25,99hbo/universitair ond. 45,98 20,38 37,95 24,69
Inkomenlaag 30,82 23,06 37,76 32,03midden 37,06 14,26 28,09 24,97hoog 39,04 14,32 25,48 12,24
Type huishoudenalleenstaand 35,82 16,09 29,30 26,28alleenstaand met kind. 25,33 24,18 29,65 25,25echtgenoot/partner 35,61 20,92 34,37 29,87 echtgenoot/partner met kinderen
31,44 20,10 36,99 26,29
Bevolkingsmonitor milieuBijlagen
119
tabel 3B Percentage per groep, dat sterk betrokken is bij devier aspecten van milieubetrokkenheid in 2000
Aspecten vanmilieubetrokkenheid
bereidheid tebetalen
rol gemeente eigen gedrag voorlichting eneducatie
Sterke bereidheidte betalen voor
beter milieu
ontevreden overrol gemeente in
milieubeleid
grotezelfverklaardeinzet voor het
milieu
Sterkeonderschrijvingvan het belang
van voorl. & educ.Algemeen gemiddelde 43,10 21,84 30,27 28,09
StadsdeelStadscentrum 43,24 25,44 26,50 23,35Oud-Oost 44,10 19,45 34,96 26,87Oud-West 39,19 28,50 32,75 29,46Nieuw-West 45,24 16,99 32,95 29,42Midden-Zuid 42,12 16,22 25,38 25,24Zuidrand 44,59 23,87 28,21 33,26Dukenburg 43,62 12,61 29,69 28,93Lindenholt 39,39 20,95 25,59 28,98Waalsprong 56,12 15,68 33,50 20,32
Leeftijd18-29 jaar 40,44 17,68 12,00 27,8230-39 jaar 47,12 21,67 22,42 28,0640-49 jaar 46,03 25,89 30,12 29,5350-59 jaar 40,51 19,79 41,75 28,1460-69 jaar 38,58 23,24 45,46 28,6970 jaar en ouder 41,22 20,89 36,63 25,15
Opleidingbasisonderwijs 32,09 28,08 28,83 26,60lager voortgez. ond. 34,03 20,55 30,36 26,90hoger voortgez. ond. 42,02 23,10 28,66 29,66hbo/universitair ond. 52,87 19,97 31,71 28,25
Inkomenlaag 35,59 27,10 33,27 30,17midden 46,21 19,06 29,87 27,45hoog 50,52 17,57 26,02 25,69
Type huishoudenalleenstaand 46,58 20,19 30,36 29,76alleenstaand met kind. 40,34 18,16 37,85 34,93echtgenoot/partner 44,48 22,08 28,62 25,67echtgenoot/partner met kinderen
37,66 24,68 30,09 26,93
Bevolkingsmonitor milieuAppendix
121
Appendix
Trends en aandachtspunten
In deze appendix komen de meest opvallende trends tussen 1994 en 2000, en enkeleaandachtspunten aan bod. Deze zijn bedoeld als mogelijke aandachtspunten voorvervolgbeleid.
Acceptatie voor “meer betalen voor meer restafval” toegenomen
Er is sinds 1994 een toegenomen acceptatie van het principe ‘meer betalen voor meeraanbieden van restafval’ (groene zak). Deze acceptatie is het hoogst bij mensen meteen hoger opleidingsniveau en een hoog inkomen.
Gedeeltelijke stagnatie afvalscheiding en hergebruik; ruimte voor verbetering
Met betrekking tot het afvalscheidingsgedrag, tekent zich deels een stagnatie af. Metname geldt dit voor de gescheiden afgifte van klein gevaarlijk afval (kga) en het gft-afval. De stagnatie met betrekking tot het scheiden van gft-afval, is ook op landelijkniveau te zien.Ten opzichte van 1994, is het aantal Nijmegenaren,dat aangeeft dat het gft-afval vakerdan 1 keer per 2 weken zou moeten worden opgehaald, duidelijk toegenomen.Het scheidingsgedrag van andere afvalstromen bestemd voor hergebruik, is nog steedsonveranderd hoog.
Op het gebied van kringloopbedrijvigheid, lijkt verbetering mogelijk bij de volgendezaken: meer mensen stimuleren om eens goederen te kopen in kringloopzaken (gebeurtnu nog op 30% van de adressen) en het vergroten van de bekendheid bij burgers vande terugnameplicht van apparaten door winkeliers (regeling is op eenderde van deadressen nog niet bekend).
De aanwezigheid van reclamedrukwerkstickers op de Nijmeegse adressen, is lichtgestegen van 23% naar 27%. Het is zinvol na te gaan, in hoeverre hier nog verbeteringmogelijk is of dat het plafond is bereikt. In Maastricht, waar ooit deze stickers huis-aan-huis zijn verspreid, lag het percentage destijds op ongeveer 30%. Regelmatigepubliciteit over deze stickers kan waarschijnlijk geen kwaad.
Draagvlak voor duurzame energie en duurzaam stedelijk waterbeheer
Met betrekking tot energie- en waterbesparing, lijkt zich een interessant fenomeen voorte doen. Enerzijds blijkt het percentage adressen, waar men zegt aan besparing tedoen, gelijk te blijven (energie) dan wel iets af te nemen (drinkwater) ten opzichte van1994. Toch blijkt anderzijds, dat in 2000 in het algemeen behalve isolatie, ook meerwaterbesparende douchekoppen en spoelbakken aanwezig zijn in Nijmeegse woningendan in 1994. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat burgers bepaalde voorzieningenals vanzelfsprekend beschouwen, of dat milieubesparende voorzieningen in woningendoor nieuwbouw en renovatie, tegenwoordig vaker standaard worden aangebracht.Onder huurders van woningen van woningcorporaties, is er nog redelijk watontevredenheid (30%) over het ontbreken van milieubesparende voorzieningen in dewoningen. Dit laatste onderzoeksresultaat kan meegenomen worden in de uitwerking
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
122
van het KAN-convenant over duurzaam bouwen. Dit in overleg met dewoningcorporaties, aangezien deze voor hun woningen verantwoordelijk zijn.
De algemene houding van de Nijmeegse burgers ten aanzien van het duurzaam omgaanmet energie en water, blijkt positief. De onderzoeksresultaten kunnen opgevat wordenals draagvlak voor de Nijmeegse beleidsinitiatieven op het gebied van duurzame energieen duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals het plaatsen van windmolens in Nijmegen enhet afkoppelen van regenwater. Wel dient rekening gehouden te worden met weerstandtegen een eventueel verbod om de auto thuis voor de deur te wassen. Goedecommunicatie lijkt hier van belang.
Acceptatie natuurlijk groenbeheer toegenomen
De acceptatie van Nijmeegse burgers van het natuurlijk groenbeheer (geen gif; mindervaak maaien), is toegenomen ten opzichte van 1994. Op ruim tweederde van deadressen oordeelt men goed tot zeer goed hierover. De bedoeling is dat de acceptatie inde komende jaren nog verder groeit. Zinvol lijkt het hierbij om in de communicatie deaandacht vooral te richten op bevolkingsgroepen met een laag inkomen of een laagopleidingsniveau, aangezien onder deze groepen de acceptatie het laagst is.
Verbeteringen in woon- en leefomgeving blijven gewenst
Waar het gaat om zaken over de woon- en leefomgeving van de Nijmeegse burger, is ernog verbetering mogelijk. De belangrijkste oorzaken van ontevredenheid vormen dehondenpoep en het zwerfvuil.De bekendheid van de klachtenlijnen kan worden verbeterd. Nog steeds weet men op38% van de adressen niet waar men met klachten over bijvoorbeeld losse stoeptegels,stank of geluid in de buurt, terecht kan. Ook de afhandeling van de klachten kan beter.
Toename gebruik hondenuitlaatplaats
Het gebruik van de speciaal ingerichte hondenuitlaatplaatsen voor honden, is tenopzichte van 1994 sterk gestegen. Niettemin wordt nog steeds de hond ook op andereplekken uitgelaten, en wordt hondenpoep door burgers nog steeds het vaakst genoemdals bron van ontevredenheid in de eigen buurt. Op ruim eenderde van de adressen meteen hond, is men nog steeds niet op de hoogte van de verplichting om gebruik temaken van de speciaal aangelegde hondenuitlaatplaats. Communicatie en handhavingzijn mogelijkheden om het probleem van de overlast door hondenpoep te verminderen.
Ervaren geluidshinder licht toegenomen
Ondanks de gemeentelijke inspanningen op het gebied van geluid, is het percentageadressen, dat aangeeft geluidshinder te ervaren, ten opzichte van 1994 licht gestegen.Deze trend sluit aan bij een door TNO gesignaleerde landelijke ontwikkeling, waarbijsprake is van een lichte stijging van de ervaren geluidshinder met enkele procenten.In 1994 werden buren nog het meest genoemd als bron van geluidshinder in de buurt.In 2000 is deze plaats ingenomen door het wegverkeer. Op 45% van de adressen inNijmegen met geluidshinder, wordt het wegverkeer als hinderbron genoemd. In 1994was dat op 44% van de adressen het geval. Burenoverlast wordt op 40% van deadressen met geluidsoverlast als hinderbron genoemd. In 1994 was dat 46% van deadressen het geval.
Bevolkingsmonitor milieuAppendix
123
Evenals in 1994, wordt in 2000 in Dukenburg naar verhouding veel geluidshinderondervonden door het wegverkeer. Maar ook in de Waalsprong (in 1994 nietonderzocht), is dit in 2000 het geval.
Hinder van stank en vieze lucht in de stad en in de buurt
Over de luchtkwaliteit in de stad, is men op de meerderheid van de Nijmeegse adressenredelijk tevreden. Toch oordeelt men nog op één op de vijf adressen (22%) matig totslecht hierover. Het is zinvol na te gaan, of deze groep in de toekomst toeneemt ofafneemt. Als belangrijkste bron van stank of vieze lucht in de stad, wordt in 2000genoemd de uitlaatgassen van auto’s.Met betrekking tot de luchtkwaliteit in de buurt, lijkt de situatie iets minder gunstig: op27% van de adressen wordt aangegeven, dat men last heeft van stank of vieze lucht.De meest genoemde bron van stank of vieze lucht vormt hier de categorieindustrie/bedrijven, die ten opzichte van 1994 meer als hinderbron wordt genoemd.Evenals in 1994, heeft men in Lindenholt en Oud-West naar verhouding veel hinder vanstank of vieze lucht in de buurt door industrie/bedrijven.Naast industrie/bedrijven, wordt ook de gft-container in 2000 aanmerkelijk meergenoemd als bron van stank of vieze lucht in de buurt, namelijk op zeker twee keerzoveel adressen als in 1994.
Meer overlast van schimmels/vochtigheid en ongedierte in woningen
Met betrekking tot het binnenmilieu, is er een opvallende stijging in het percentageklachten over de aanwezigheid van schimmels of vochtigheid en van ongedierte. Het isaanbevelenswaardig na te gaan, wat de oorzaken hiervan zijn en of de klachtenmisschien met elkaar samenhangen. Bijvoorbeeld: meer ongedierte ten gevolge vantoegenomen vochtigheid.
Minder ongerustheid over milieukwaliteit bodem in eigen omgeving
De ongerustheid over de bodemkwaliteit in de eigen woonomgeving, is van 1994 tot2000 afgenomen van 9 naar 5%. Hoewel de ongerustheid hierover in Oud-West relatiefhoog is, is deze afgenomen van 16% in 1994 naar 11% in 2000.Voor wat betreft het imago van de gemeente Nijmegen na de bodemaffaire, meentslechts 18% dat er sindsdien wat is verbeterd, 11% meent van niet en 57% weet hetniet of heeft geen mening. Via communicatie, zou dit imago kunnen worden verbeterd,aangezien het Nijmeegse bodembeleid, sinds de affaire, ingrijpend is gewijzigd.
Zwerfvuil en vuil op straat/stoep belangrijkste milieuprobleem in buurt en stad
Met betrekking tot de belangrijkste milieuproblemen, die met voorrang aangepaktzouden moeten worden, antwoorden burgers enigszins verschillend wanneer het gaatom milieuproblemen in de stad of in de eigen buurt. In de buurt gaat het met name omzaken betreffende het schoonhouden en onderhoud van de openbare ruimte (zwerfvuil,hondenpoep). Op stedelijk niveau wordt, na het schoonhouden van de stad, met namehet drukke verkeer het vaakst genoemd. De aandacht voor de kwaliteit van deomgeving, speelt op buurtniveau sterker dan op stadsniveau. De zorg voor dewoonkwaliteit, sluit aan bij de uitkomsten uit het Stadsdebat: een verzorgd uiterlijk vande woonomgeving wordt als erg belangrijk ervaren.
Bevolkingsmonitor milieuMilieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
124
Burgers worden duidelijker in hun mening over het milieu
Naar aanleiding van een serie vragen over de betrokkenheid van burgers bij het milieu,wijzen de analyses op een toegenomen bereidheid om meer te betalen voor eenschoner milieu, en mogelijk op een toegenomen bewustwording. Dit laatste, omdatmensen een duidelijker keuze lijken te kunnen of willen maken met betrekking totmilieu, en omdat een grotere groep burgers vindt, dat de mensen in Nijmegen te weinigbetrokken worden bij de aanpak van milieuproblemen in de stad. Daar tegenover staat,dat de groep die denkt zelf weinig te kunnen doen voor een beter milieu, is toegenomenvan bijna 17% in 1994 naar ca. 25% in 2000.