36
Brussel : industrie in de stad ?! Dossiers van het ABVV-Brussel nr. 6 Januari 2005

Brussel: industrie in de stad?!

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Brussel: industrie in de stad?!

Citation preview

Page 1: Brussel: industrie in de stad?!

Brussel : industrie in de stad ? !

Dossiers van het ABVV-Brussel nr. 6 Januari 2005

“De gevolgen die de omwenteling van de industriële

werkgelegenheid heeft op de werkloosheidscijfers,

de invloed ervan op het stadsweefsel en op de collectieve

arbeidsbetrekkingen: wij vinden dat hierover nagedacht

en gedebatteerd moet worden.”

Foto

VW

© N

ico

las

van

Ha

are

n

pie

zo.b

e

Page 2: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l

Sinds Brussel Europese hoofdstad isgeworden, zijn de kantoorgebouwenals paddestoelen uit de grond gescho-

ten. Wie Brussel niet echt kent, stelt zichonze stad voor als een koud administratiefcentrum. Natuurlijk beantwoordt Brusselniet aan dit sombere beeld, maar, zoals eengoede karikatuur, bevat het toch een grondvan waarheid.

De industriële activiteiten die vorm hebbengegeven aan de sociale geschiedenis vanBrussel en die bepalend waren voor haarbevolking, zijn langzamerhand uit het stads-landschap aan het verdwijnen en de groteindustrieterreinen van weleer, waar duizen-den arbeiders werkten, liggen er nu verlatenbij. In de nog draaiende industriële onderne-mingen vindt men steeds minder banen voorarbeiders. Tezelfdertijd merkt men een zeersnelle ontwikkeling van “dienstverlenende”activiteiten.

2

doorPhilippe

Van Muylder,AlgemeenSecretaris

van het

ABVV-Brussel

Voorwoord

Is er nog toekomst voorde industrie?

Evolutie en toekomst

van de Brusselse fabrieks-

nijverheid

Wij syndicalisten weten dat de werknemersoveral ter wereld vooral in de fabrieken hungrootste overwinningen konden bevechten.In het hart van de productie wisten zij dekrachtsverhoudingen te smeden die nodigwaren om de hele samenleving te verande-ren. Vanuit deze invalshoek lijken industrieen sociale vooruitgang nauw verbonden.

Hoe belangrijk is de industriële werkgelegen-heid nog binnen dit geheel? Moeten we zedefinitief ten grave dragen of moeten we ver-der vechten opdat ze één van de pijlers vande economische en sociale ontwikkeling vanBrussel zou blijven? Dat de industrie en alledaaruit voortvloeiende activiteiten nogsteeds werk bieden aan veel mensen metzeer verscheiden kwalificaties, geeft dezevraag nog meer gewicht. De gevolgen die deomwenteling van de industriële werkgele-genheid heeft op de werkloosheidscijfers, deinvloed ervan op het stadsweefsel en op decollectieve arbeidsbetrekkingen : wij vindendat hierover nagedacht en gedebatteerdmoet worden.

In deze brochure hebben wij daarom ver-schillende bijdragen samengebracht rondhet thema van de industriële werkgelegen-heid, en dan voornamelijk die in Brussel.Mateo Alaluf (ULB) bijt de spits af metbespiegelingen over de toekomst van deindustrie en over hoe industrie en diensten-sector op elkaar aansluiten.

Christian Vandermotten (ULB) maakt eenanalyse van de evolutie en de vooruitzichtenvan de fabrieksnijverheid in ons Gewest.

Dan krijgen de politici het woord : Charles Picqué (Minister-President van de regeringvan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) enEvelyne Huytebroeck (Brussels gewestminis-ter belast met milieu, water- en energie-beleid) bekijken de problematiek van deindustrie in Brussel vanuit hun respectievebevoegdheden.

4

7

Page 3: Brussel: industrie in de stad?!

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 3

Een stad zonderondernemingen is een dode stad

De sectoren van de eco-industrie vormen een enorm ontwikkelingspotentieel

11Deze brochure werd gerealiseerd door de

studiedienst van het ABVV-Brussel,

Keizerslaan 34, 1000 Brussel.

Verantwoordelijke uitgever : Philippe Van Muylder

De teksten die niet uitdrukkelijk ondertekend

werden door het ABVV-Brussel geven slechts

het standpunt van de auteurs.

Foto’s: ABVV behalve vermelding

Wettelijk Depot: D/2004/10.441/1

15

Werkgeversstandpunt:Belastingverlaging is een belangrijke hefboom

De GOMB ten dienste van de ondernemingen

Er moet dringend geïnvesteerd worden in beroepsopleiding

Industriein de stad?

Globalisering, tussen ideologie enwerkelijkheid

Globalisering en industriële betrekkingen

21

18

27

24

31

Christian Franzen (Afgevaardigd Bestuurdervan het Verbond van Ondernemingen teBrussel) spreekt in naam van de Brusselsewerkgevers, waarna het de beurt is aan deGOMB (Gewestelijke Ontwikkelingsmaat-schappij van het Brussels HoofdstedelijkGewest), een overheidsinvesteerder: het is haarAdjunct Administrateur-Generaal Luk Daems,die onze vragen beantwoordt. Na het stand-punt van het ABVV-Brussel, geeft Paul Binje,Voorzitter van de Centrale van Metaalarbei-ders van Brabant, zijn analyse. Tot slotbespreekt Evelyne Léonard (UCL) het ver-band tussen de globalisering en het modelvan industriële relaties dat de Europese natio-nale systemen kenmerkt.

Wij hopen dat de verschillende inzichten enanalyses met betrekking tot deze toch welingewikkelde problematiek de aanzet zullenzijn voor een breed, goed onderbouwd en open debat. Deze brochure vormt onsinziens in elk geval een goed vertrekpuntvoor een diepgaande discussie.

Een vakbond moet gebouwd zijn op vasteovertuigingen, jawel, maar ook open debat isnodig. Onze brochure lezen is een goed begin.

Leve de werkers ! Leve het ABVV !

Page 4: Brussel: industrie in de stad?!

Is er nog toekomst voor de industrie?

“I ndustrialisme”, zo noemt mende klassieke opvatting dat denijverheid, samen met de land-

bouw, als enige rijkdom zou scheppen.Alleen zij zou productieve tewerkstellingcreëren in de economische betekenis vanhet woord en ze zou door de productiviteits-winst die haar eigen is, zorgen voor hetbestaan en de ontwikkeling van de dienstenen dus leiden tot een betere levensstan-daard voor de bevolking.

Vanuit dit standpunt zouden de dienstenzich slechts kunnen ontwikkelen door voorhun werking te teren op het globale sociaaloverschot van de materiële productie. Zijzouden in zekere zin de bijkomende kostenvan de economie vormen.

Toen in de tweede helft van de 20ste eeuwde diensten grote uitbreiding namen en, ver-volgens, halfweg de jaren ‘70 de crisis haarintrede deed en de werkloosheid toenam,kwam duidelijk aan het licht hoe weinig voorde activiteiten nog een beroep werd gedaanop “arbeiders”. Dit was het gevolg van hetverminderde aandeel van de nijverheid in dewerkgelegenheid, maar lag ook aan het feitdat de bedienden een groter aandeel kregenin de industriële activiteiten. Twee stellingen

stonden dan ook tegenover elkaar : deenen zagen de desindustrialisering en

het gebrek aan industriebeleid alsde voornaamste hinderpaal

voor de groei ; de anderenbetoogden dat enkel deontwikkeling van detertiaire sector

de nodige

banen zou weten te scheppen voor het op-slorpen van de werkloosheid en het aan-zwengelen van de economie.

Industrie of diensten?

De eersten onderstrepen het belang vanindustriële bedrijvigheid voor de groei en hetscheppen van werkgelegenheid, de anderenwijzen erop dat we voortaan een “postindus-triële” samenleving kennen waar de indus-trie definitief aan de kant geschoven is endoor de inwerking van technologische ver-nieuwingen op het gebied van informatie encommunicatie, nauwelijks nog van tel is.Onze economie zou een diensteneconomiegeworden zijn.

Een dergelijke schematische weergave vande bestaande standpunten is wellicht over-zichtelijk. Toch is de tegenstelling tussenvoorstanders van de industrie aan één kanten verdedigers van de diensten aan de ande-re kant, op zijn minst een karikatuur. J.B. Say, één van de grondleggers van depolitieke economie, omschreefde dienstverlening alseen immaterieelproduct.

door Mateo Alaluf, Professor Arbeidssociologie aan de Université libre de Bruxelles (ULB)

A c h t e r g r o n d

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l4

Dat voor industriële

activiteiten steeds

minder een beroep

wordt gedaan op

“arbeiders” is het

gevolg van het

verminderde aandeel

van de nijverheid in

de werkgelegenheid,

maar ligt ook aan

het feit dat de

bedienden een groter

aandeel krijgen in

de industriële

activiteiten.

Page 5: Brussel: industrie in de stad?!

Vandaag is het onderscheid tussen materië-le en immateriële productie en tussen han-denarbeid en intellectuele arbeid ongetwij-feld meer dan ooit tevoren vervaagd.

Toch blijft men volhouden dat de nijverheidnu eenmaal aan het verdwijnen is en dat diter ook toe leidt dat de arbeid niet langer cen-traal staat.

Is dat werkelijk zo?

De werkgelegenheid in de nijverheid heefteen sterke daling gekend in België, net als inde landen van de Europese Gemeenschapen in Oost-Europa. Turkije is daarop eenopmerkelijke uitzondering. Toch stelt deindustrie hier nog bijna één derde van deactieve bevolking te werk en heeft ze dusnog een belangrijk aandeel in de bedrijvig-heid. De industriële werkgelegenheid daaltook in Noord-Amerika, waar er nog één vier-de van de actieve bevolking bij betrokken isen ze blijft stabiel in Zuid-Amerika.

In Azië daarentegen, en dan vooral in Chinaen Australië, neemt de werkgelegenheid inde industrie toe. Subsaharaans Afrika blijft,met uitzondering van Zuid-Afrika, helaas gro-tendeels van deze bewegingen verstoken.Overal in de wereld, behalve in Afrika,bekleedt de nijverheid dus een belangrijkeplaats in de economische bedrijvigheid. Terwijl het aandeel van de industrie in Euro-pa en Noord-Amerika daalt, is Azië het conti-

nent geworden waar nog volop “arbeid”verricht wordt. Op wereldvlak is de

balans voor de industrie dus eerderpositief.

Alhoewel het aandeel van de dienstenactivi-teit in België aanzienlijk is toegenomen, steltde industrie toch nog altijd zowat één vierdevan de loontrekkenden te werk, waarvan 39%arbeiders en 61% bedienden. Uiteraard is deopdeling in arbeiders en bedienden aanvecht-baar. In talrijke ondernemingen kregen dearbeiders het statuut van bediende en veelbedienden voeren eigenlijk werk uit dat menals handenarbeid zou kunnen beschouwen.

Kan men het begrip arbeider trouwens nog wel beperken tot het verrichten van han-denarbeid, in tegenstelling tot de intellectu-ele arbeid die het exclusieve voorrechtvan de bedienden zou zijn? Is hetbehandelen van informatie danzo verschillend van het bedie-nen van machines of hetbehandelen van grond-stoffen? >>

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 5

DE CENTRALE

PLAATS VAN

DE ARBEID:

de arbeid,

de loonarbeid,

erkennen als

centrale waarde

in de maatschappij.

Page 6: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l6

Leiden de technologische vernieuwingenniet juist tot het produceren van stoffen doorhet verwerken van informatie? Meer danooit is het nu de loonarbeid die de economi-sche bedrijvigheid beheerst.

Als men de bedrijvigheid overschouwt zon-der daarbij een onderscheid te maken tus-sen arbeiders en bedienden, als men deloontrekkenden in hun geheel in aanmerkingneemt, dan kan men niet anders dan toege-ven dat zij een steeds groter deel van deactieve bevolking uitmaken. In België vor-men zij 85% van de actieve bevolking, die numeer dan vier miljoen mensen omvat.

Een centrale plaats voor de arbeid

De aanhoudende en sterke werkloosheidheeft vanaf het einde van de jaren ‘70 bijge-dragen tot de verslechtering van de arbeids-voorwaarden. Door de groeiende werkloos-heid kon men de loontrekkenden voorstellenals bevoorrechte personen. Zij haddenimmers het geluk werk te hebben en haddendus, zo stelde men, geen enkele reden omover hun werkomstandigheden te klagen. Zehadden bovendien, vergeleken bij wie juistgeen werk had, nog minder reden om hoge-re lonen te eisen. Anderzijds konden deonzekere statuten, de slechte arbeidsvoor-waarden en de lage lonen een schuldgevoelbezorgen aan de werklozen, die er voortdu-rend van verdacht werden misbruik temaken van uitkeringen die ze ontvingen zon-der zelfs maar te werken.

Zo zorgde men ervoor dat ze hun brozere sta-tuut en de lage uitkeringen duldden en ver-

plichtte men hen een betrekking te aanvaar-den onder om het even welke voorwaarden.Met andere woorden en zoals ChristopheDejours 1 het omschreef, heeft het lijden vande werklozen dat van de loontrekkenden ver-hoogd, terwijl het leed van de loontrekkendenop zijn beurt dat van de werklozen voedde.

In het licht van de hoge werkloosheid krijgthet idee dat de arbeid niet langer centraalstaat, veel bijval. De arbeid zou “een omwen-teling” doormaken, het zou een “uitsterven-de waarde” zijn. Maar over welke “centraleplaats” en welke “waarde” gaat het hier?Waartegen wordt de verandering afgeme-ten? Als men het heeft over de banen dieafgeschaft worden of over de personen dieer geen kunnen krijgen, kan men inderdaadstellen dat de arbeid niet langer centraalstaat. Werk verschaft echter niet enkel eeninkomen, maar ook een sociaal statuut.

Men kan van het werk verwijderd zijn doorziekte of werkloosheid of men kan een pen-sioen genieten. Door de vervangingsinko-mens die de arbeid verschaft en de gezond-heidszorgen waarop hij recht geeft, vormt dearbeid meer dan ooit een toegangsbewijs totde samenleving. De arbeid oefent trouwenseen invloed uit op het hele bestaan van eenindividu en onderwerpt het aan zijn tempo.Hij bepaalt de vorming, de verblijfplaats, hetwezen van elk van ons, het lot van de kinde-ren en ook de migratiestromen.

Is de tegenstelling tussen nijverheid en dien-sten eigenlijk geen verkeerde probleemstel-ling? Hebben wij niet zowel nood aan eenindustriebeleid als aan de ontwikkeling vande diensten? Duurzame ontwikkeling is ertrouwens juist op gericht om, over deze tegen-stellingen heen, de diensten die het produc-tiesysteem aan de maatschappij levert, inhun geheel te beschouwen. Juist omdat dearbeid een centrale activiteit is, onthult deplaats die hem wordt toebedeeld de krachts-verhoudingen in de samenleving. <<

V O E T N O O T

1 � Professor Psychoanalyse-Gezondheid-Werk aan het

“Conservatoire national des Arts et Métiers”, Parijs

Page 7: Brussel: industrie in de stad?!

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 7

Evolutie en toekomst van de Brusselse fabrieksnijverheid

Een residuaire industriële sector

Ooit was Brussel een belangrijke industrie-stad. Terwijl de Waalse kolenbekkens debasisindustrie herbergden, kwam de Brus-selse fabrieksnijverheid in de 19de eeuw totbloei door het aantrekken van meer ver-scheiden activiteiten, die vooral brood zagenin de aanzienlijke nationale markt, de nabij-heid van het kapitaal, de diversiteit aanbeschikbare kwalificaties en ook de beschik-baarheid van arbeidskrachten in een hoofd-stad, die in de 20ste eeuw de belangrijkstetrekpleister zou worden voor de dagelijksependelbewegingen.

De tewerkstelling in de Brusselse fabrieksnij-verheid bereikt een hoogtepunt in de jaren‘50 : de industrie biedt dan meer dan170.000 arbeidsplaatsen, een cijfer waar-mee ze alle arrondissementen van het landachter zich laat, de bouwnijverheid buitenbeschouwing gelaten.

Er bestond toen een echte industrie-as diede Brusselse agglomeratie doorkruiste op dekanaalas en zich noordoostwaarts in hetGewest uitstrekte. Bovendien trok ze dekanaalas verder door naar Halle en Tubekein het zuiden en verlengde ze die in het noor-den naar Vilvoorde toe.

Sindsdien zien we een tragische terugval, dieomgekeerd evenredig verloopt met de verde-re tertiarisering van de economie van dehoofdstad : in 2002 bood de fabrieksnijver-heid nauwelijks iets meer dan 40.000betaalde arbeidsplaatsen, waren er 6.000 inde sector van water en energie en 17.000 in

de bouwsector. De fabriekswerkgelegenheidalleen al is sinds 1970 met 75% gedaald,terwijl de landelijke afname slechts 50%bedroeg.

Bovendien is de in Brussel overblijvendeindustriële werkgelegenheid grotendeelsafgestemd op bestuurs- of verkoopactivitei-ten, eerder dan op echte productie-activitei-ten : 51% van het personeelsbestand van deBrusselse fabrieksnijverheid wordt gevormddoor bedienden, terwijl dit voor het hele landslechts 33% bedraagt.

Rekening houdend met de zelfstandigen enmet een schatting van de internationale endiplomatieke arbeidsplaatsen die niet in deBelgische statistieken opgenomen zijn, steltde fabrieksnijverheid, op een totaal van deongeveer 695.000 arbeidsplaatsen die er inhet Gewest zijn, nog amper 6% te werk ; min-der dan 3% dus voor wat alleen de arbei-ders betreft. >>

door Christian Vandermotten, Professor Geografie aan de Université libre de Bruxelles (ULB)

A c h t e r g r o n d

Van de 695.000

arbeidsplaatsen

in het Gewest,

zijn er minder

dan 6% in de

fabrieksnijverheid;

minder dan 3%

van het totale

aantal zijn banen

voor arbeiders.

Page 8: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l8

Eerst werd de desindustrialisering van Brus-sel nog gecompenseerd door de overheve-ling van activiteiten of door nieuwe vestigin-gen in de omgeving van het BrusselsHoofdstedelijk Gewest. Vandaag loopt ookdaar de fabriekstewerkstelling terug : tussen1970 en 2002 werd die van 84.000 tot42.000 gehalveerd in de arrondissementenHalle-Vilvoorde en Nijvel, waarbij, net als inBrussel, 51% van de banen werd ingenomendoor bedienden.

De omgeving van Brussel daarentegen kenteen uitgesproken toename van logistiekeactiviteiten, diensten aan de ondernemin-gen en andere segmenten van de tertiairesector. Toch steeg de industriële toegevoeg-de waarde in de rand tussen 1995 en 2002aan een jaartempo van 1,3%, terwijl dezegroei in Brussel slechts 0,5% bedroeg (en0,6% in het hele land).

Ter vergelijking : voor dezelfde periodebedroeg de groei voor de hele economierespectievelijk 3,8% in de rand, 1,8% in Brus-sel en 2,0% in het hele land.

Nagenoeg alle sectoren van de Brusselsefabrieksindustrie zijn getroffen door deteruggang van de werkgelegenheid. Eenopmerkelijke uitzondering daarop maakt defabriek van Volkswagen in Vorst, veruit degrootste in Brussel gevestigde industriëleonderneming, die op haar eentje in bijna éénvijfde van de fabrieksbanen voorziet en diein de voorbije jaren meer dan 1.000 banencreëerde, waaronder een groot aantal banenvoor laaggeschoolden.

Volkswagen werft zijn personeel echter voor86% buiten Brussel aan, voornamelijk in deDendervallei. Bovendien weet men dat der-gelijke vestigingen kwetsbaar kunnen zijn,want overgeleverd aan de willekeur van reor-ganisaties in een internationale groep diesterk openstaat voor Oost-Europa.

Brussel deelt die desindustrialisering met deandere Europese grote steden ; zich tegendergelijke fundamentele verschuivingentrachten te verzetten, is dan ook nutteloos.Deze desindustrialisering valt te verklarendoor de nood aan ruimte, de overbelaste ste-

A c h t e r g r o n d

Vol

ksw

agen

© N

icol

as v

an H

aare

n

Page 9: Brussel: industrie in de stad?!

den, de grondprijs, de delokaliseringen naarverre streken. Ze is hooguit beter waarneem-baar in de ruime omgeving van het BrusselsHoofdstedelijke Gewest (d.w.z. bij benade-ring gans Brabant) dan in andere : het aan-deel van de door de fabriekssector geprodu-ceerde toegevoegde waarde beloopt hier in2002 10,2%, terwijl dat in het Nederlandsestedelijke gebied rond Rotterdam en Amster-dam 11,0% bedraagt en in het Ile-de-France11,2%. De grote Londense regio produceert11,7% en de streek rond Frankfurt 15,6%toegevoegde waarde.

Brussel vertoont echter een ongunstig ken-merk : er wordt zeer weinig onderzoek & ont-wikkeling verricht, wat in de andere grote ste-delijke zones wel degelijk gebeurt. Dit kanverklaard worden door de zeer beperkte aan-wezigheid van maatschappelijke zetels vangrote industriële bedrijven op wereldniveau,Solvay daargelaten.

Vaak zorgen die zetels voor de vestiging vanonderzoek en ontwikkeling in hun dichtenabijheid. De Brusselse wetenschapsparkenillustreren perfect deze zwakheid op het vlakvan ontwikkelingsonderzoek : ze bevatten bij-zonder weinig universitaire spin-offs 1 en hetovergrote deel van de vestigingen in dezezogenaamde technologieparken behoorteerder tot het gebied van het beheer of hetonderhoud en de logistiek, dan tot productie-activiteiten.

Is de industriële toekomst van Brussel een prioriteit?

Helaas is de tewerkstellingsgraad van deBrusselaars zwak (54,5% tegen 59,9% inBelgië) en ligt het werkloosheidscijfer inBrussel uitzonderlijk hoog (eind 2003 was21,2% van de actieve bevolking werkloos,tegenover een nationaal gemiddelde van12,7%), terwijl toch 6 van de 10 banen inBrussel door pendelaars ingenomen worden.

Vastgesteld moet worden dat de nog in Brus-sel aanwezige fabrieksnijverheid alles behal-ve afgestemd is op de behoeften van deBrusselse arbeidsmarkt en dat zij nog min-der Brusselaars aanwerft dan alle anderesectoren.

Het kwalificatieniveau van de Brusselsewerkzoekenden verbetert (in 2001 heeft31% een diploma van hoger secundaironderwijs of meer, tegenover 23% in 1990)als gevolg van de intrede van beter opgelei-de jongeren op de arbeidsmarkt.

Toch blijft de gemiddelde kwalificatiegraadvan deze werklozen laag, terwijl de Brusselsefabriekssector meer en meer gericht is opbijna-tertiaire activiteiten en dat de productie-activiteiten die het hoogstgeschoolde perso-neel aantrekken juist het beste standhou-den. Men stelt trouwens vast dat er heel watminder arbeiders zijn in de fabrieksnijverheid(bijna 20.500) en in de bouwnijverheid (min-der dan 11.000) dan binnen tertiaire activi-teiten zoals de handel (meer dan 10.000arbeiders), de horeca (18.000), de financiëlediensten en diensten aan ondernemingen

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 9

>>

Bijna alle sectoren

van de Brusselse

fabrieksnijverheid

worden door dalende

tewerkstelling

getroffen. (...)

Brussel deelt die

desindustrialisering

met de andere

Europese grote

steden.

Page 10: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l10

(bijna 18.000), de administratie en de dien-sten aan personen (28.000).

Het vereiste kwalificatieniveau in de bouw enin de horeca ligt bovendien veel lager dan inde fabrieksnijverheid. Het percentage Brus-selaars onder de werknemers van sommigetertiaire deelsectoren zoals de horeca, dehandel of de bouw, ligt dan ook gevoelighoger dan in de fabrieksnijverheid. De ont-wikkeling van deze sectoren zit bijgevolg eer-der op één lijn met de meest in het oog sprin-gende behoeften van de Brusselsearbeidsmarkt.

Betekent dit dat het gewest de nog resteren-de industrie links kan laten liggen en dat hetal zijn inspanningen moet richten op andereactiviteitensectoren? Zeker niet. Eerst envooral omdat de bestaande werkgelegen-heid zoveel mogelijk behouden moet blijvenen men delokalisatie ervan naar de randmoet vermijden : alhoewel slechts 39% vande werknemers in de Brusselse fabrieksnij-verheid Brusselaars zijn, daalt dit aantalimmers nog tot 14% voor de in de randgevestigde industrie en in geval van delokali-satie volgen de Brusselaars zelden hunbedrijf.

Er zou in Brussel veel intenser onderzoek &ontwikkeling moeten komen dat aansluit opnieuwe industriële segmenten, ook al zal ditwaarschijnlijk weinig bijdragen tot een oplos-sing voor het probleem van de werkloosheidin Brussel. Vanuit dit standpunt zou men delaatste grote grondreserve, het vormingssta-tion van Schaarbeek, moeten voorbehoudenaan dit soort vestigingen en niet aan zuiveradministratieve activiteiten, die ook elderseen plaatsje kunnen vinden. Deze grond isimmers buitengewoon goed gelegen naar hetnoordoosten en de luchthaven toe, het is degeknipte vestigingszone voor technologie-acti-viteiten die zich op de scheidingslijn tussenindustrie, onderhoud en logistiek bevinden.

De echte fabrieksactiviteiten die in de haven-zone zijn overgebleven, bieden weinig werk-gelegenheid. Zij vormen hooguit 13% van dewerkgelegenheid in deze zone en aan eenverdere ontwikkeling moet niet gedacht wor-

den, vooral wanneer het activiteiten betreftmet een lage toegevoegde waarde per hecta-re. Toch moet deze zone haar functie behou-den ; zij speelt een belangrijke rol vanuitlogistiek oogpunt en biedt op het vlak vantransport milieuvriendelijker alternatieven.

Als besluit kunnen we stellen dat het een illusieis te denken dat de Brusselse fabrieksindustriehaar vroegere omvang kan terugwinnen. Het isook denkbeeldig dat nieuwe ontwikkelingenzouden kunnen bijdragen tot een betekenisvol-le aanpak van de Brusselse werkgelegenheids-problemen en al zeker niet van de vrouwen-werkloosheid (in de Brusselse industrie isslechts 25% vrouwen te werk gesteld, tegen-over 46% in de gehele economie).

De nog bestaande werkgelegenheid moetechter verdedigd worden, met name in enke-le deelsectoren die goed ingebed zijn in hetstadsweefsel en die banen bieden aan laag-geschoolde Brusselaars, zoals de voedings-middelenindustrie.

Ook moet men trachten om hier, in symbiosemet de spitssectoren van de tertiaire sector,enkele gespecialiseerde marktsegmenten tevestigen die banen voor hooggeschooldenbieden en het onderzoekspotentieel verster-ken door afnemer te zijn van de onderzoeks-werkzaamheden van de Brusselse instellin-gen voor hoger onderwijs.

Tot op heden werd deze soort samenwerkingminder goed ontwikkeld dan in steden alsLuik en Gent, waar de plaatselijke leidendekringen minder uitsluitend gericht zijn op deactiviteiten van beheer en van de hogerenationale en internationale tertiaire sector.Tot deze categorie behoren de deelsectorenvan de farmaceutische en de gezondheidsin-dustrie, die een grote groei kenden waarbijtot nu toe eerder Waals Brabant baat gehadheeft, en de elektronica- en informaticatech-nologieën, die zich voorlopig nog weinig latengelden binnen de productieve activiteiten. <<

V O E T N O O T

1 � Ondernemingen die opgericht worden om de resul-

taten van universitair onderzoek te commercialiseren.

A c h t e r g r o n d

De Brusselaars

volgen

hun bedrijf

vaak niet bij

delokalisatie.

Page 11: Brussel: industrie in de stad?!

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 11

Een stad zonder ondernemingen is een dode stad

Het Brussels economisch weefsel ver-andert snel. Sinds enkele jaren zijnwe getuige van een tertiarisering van

de werkgelegenheid in ons Gewest. Daaren-boven hebben talrijke nijverheden het Brus-sels Hoofdstedelijk Gewest ingeruild voor derand (of zijn ze van plan dit te doen). Omdeze delokalisaties te rechtvaardigen, wijzenze op het gebrek aan beschikbare ruimte, demobiliteitsproblemen, de fiscale concurren-tie tussen de gewesten…

Zo gingen in de jaren ’90 bijna 12.000banen verloren in de fabrieksnijverheid enzowat 11.000 in de sector van de groothan-del. De industriële werkgelegenheid in Brus-sel loopt dus sterk terug…

Is er volgens u nog toekomst voor de nij-verheid in Brussel ? En is industrie nood-zakelijk ? Wat denkt uw regering te doenom de industrie en de banen die zeschept, te behouden en uit te breiden ?

CHARLES PICQUÉ : De Brusselse regeringis van oordeel dat een stad zonderondernemingen niet echt leeft. Eén

van de grote lijnen in haar beleidsverklaringis dan ook het “aanmoedigen van de oprich-ting van bedrijven als middel tot duurzameontwikkeling van de stad”. In het regeerak-koord is een groot onderdeel gewijd aan hetafsluiten van wat wij het “Contract voor deEconomie en de Werkgelegenheid in Brus-sel” hebben genoemd.

Hoofddoel van deze overeenkomst is te zor-gen voor een economische dynamiek tenvoordele van de ondernemingen, maar dieook de Brusselaars ten goede komt.

Er zijn een reeks maatregelen gepland dieerop gericht zijn de economische en indus-triële ontwikkeling in stand te houden en tebevorderen en het scheppen van duurzamebanen in de hand te werken.

In verband hiermee dient gezegd dat men inBrussel onmogelijk een doeltreffend econo-misch beleid kan voeren zonder het pro-bleem van de delokalisatie van bedrijvenaan te pakken.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worsteltimmers met specifieke problemen die devestiging van ondernemingen op zijn territo-rium in de weg staan en vaak te wijten zijnaan de ontoereikendheid van de terreinen in woonwijken. >>

Ontmoeting met Charles Picqué, Minister-President van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

P o l i t i e k s t a n d p u n t

© M

arce

l Min

née

© R

icar

do B

ravo

Page 12: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l12

Bovendien worden de bedrijven vaak aange-trokken door een aantrekkelijker belasting-stelsel in de andere gewesten van het land.Ook de mobiliteit, of beter gezegd het gebrekaan mobiliteit, kan negatief doorwegen bijde beslissing van een bedrijf om zich in hetBrussels Gewest te vestigen.

De regering plant een aantal maatregelendie dit moeten tegengaan.

Zo komt er, via de GOMB, een groter open-baar aanbod van industriële gebouwen enoppervlakten die geschikt zijn voor economi-sche doeleinden.

De GOMB zal ook belast worden met hetopmaken van een inventaris van leegstaan-de gebouwen. Deze inventaris moet eenbruikbaar instrument op de vastgoedmarktworden. Het is de bedoeling een EconomischVerhuurkantoor op te richten naar het modelvan de Sociale Verhuurkantoren.

Ook denken we eraan de GOMB openbaarbeheersrecht te geven over ongebruikte ofverlaten economische of industriële sites,naar analogie met het openbaar beheers-recht voor verlaten woningen.

Tot slot moet er een actief beleid gevoerdworden tot hervestiging van bedrijven inhet Gewest.

Voortaan wil de regering niet enkel eenactief beleid in die zin voeren, maar bedrij-ven die het voornemen te kennen geven omte verhuizen, ook stimuleren om naar Brus-sel te komen.

De strategische actiecel1 van het BrusselsAgentschap voor de Onderneming (BAO) diedelokalisaties moet verhinderen, zal dus uit-gebouwd worden en zal meer middelen toe-gekend krijgen.

Bij de uitwerking van het reeds aangehaaldeContract voor de Economie en de Werkgele-genheid zal ook aan fiscale stimulansengedacht worden.

Men kan de economische ontwikke-ling en de werkgelegenheid aanwakke-ren met economische hulp, via het

grondbeleid, door Onderzoek en Ontwikkeling…

Het ABVV merkt tevreden op dat volgens hetactieprogramma van de regering voor dekomende vijf jaar, de economische hulpmeer contractgebonden en gericht zal zijn.Het toezicht op de aanwending van dezeoverheidsgelden vinden wij van het aller-grootste belang. Ongetwijfeld zou het koppe-len van de economische hulp aan de voor-waarde van sociaal overleg binnen deondernemingen, een doeltreffend controle-instrument zijn.

Is uw regering van plan deze weg verder tebewandelen? Met welke middelen is zevan plan toezicht uit te oefenen op de juis-te aanwending van de hulp ?

CHARLES PICQUÉ : We zijn inderdaadovertuigd van het belang vangerichte overheidssteun aan de

ondernemingen.

In het raam van het Contract voor de Econo-mie en de Werkgelegenheid in Brussel liggenop dit ogenblik verschillende mechanismenter studie om voorwaarden te verbinden aande economische hulp aan de ondernemin-gen, zodat die ten goede komt aan de Brus-

Po l i t i e k s t a n d p u n t

Het Contract voor

de Economie en

de Werkgelegenheid

in Brussel =

een reeks maatregelen

die bedoeld zijn

om de economische

en industriële

ontwikkeling in

stand te houden

en te ontwikkelen

en om het scheppen

van arbeidsplaatsen

te bevorderen.

Page 13: Brussel: industrie in de stad?!

selaars door het bieden van werkgelegen-heid, opleiding en in functie van het overma-ken van de werkaanbiedingen aan de BGDA.

Het is evenwel voorbarig te denken aan hetautomatisch koppelen van de overheids-steun voor kleine en middelgrote onderne-mingen (KMO) en zeer kleine ondernemin-gen (ZKO) aan sociaal overleg in dezebedrijven. Dit zal besproken worden eind2004, wanneer alle actieve krachten van hetGewest worden geraadpleegd.

De regering van het Brussels HoofdstedelijkGewest blijft bijzonder gehecht aan het so-ciaal overleg en de modaliteiten ervan zullen opgenomen worden in het Contract voor deEconomie en de Werkgelegenheid, dat metde sociale gesprekspartners wordt uitge-werkt en afgesloten.

Anderzijds wil de regering van het BrusselsHoofdstedelijk Gewest controleproceduresinvoeren na toezegging van de economischehulp aan de ondernemingen.

Er zal nagetrokken en geëvalueerd worden ofde verbintenissen, die de bedrijven metbetrekking tot werkgelegenheid en opleidingvoor de Brusselaars hadden aangegaan, weldegelijk worden nagekomen.

Het ABVV-Brussel is verheugd overde bijkomende middelen die wor-den vrijgemaakt voor het grond-

beleid van de GOMB, zodat het openbareaanbod van industriegebouwen en terrei-nen met een economische bestemmingkan worden uitgebreid. In het regeerak-koord wordt echter met geen woord gereptover een andere eis van het ABVV: namelijkde verhoging van het GOMB-budget voorhet saneren van de oude vervuilde indus-trieterreinen.

Zal u aandacht schenken aan deze proble-matiek en er het nodige geld voor vrij-maken?

CHARLES PICQUÉ : In de begroting2005 is een verhoging van dedotatie aan de GOMB opgenomen

met het oog op een groter aanbod vanindustriegebouwen en terreinen met econo-mische bestemming. Daarbij is niet voor-zien dat een deel van het vrijgemaakte geldaan het bodemsaneringsbeleid zou wordenbesteed.

In de regeringsverklaring is echter wel detoepassing voorzien van de ordonnantie overhet beheer van verontreinigde bodems. Dedoeltreffendheid daarvan voor het milieu enop economisch gebied (meer in het bijzondervoor wat de economische bedrijvigheid in decentraal gelegen wijken betreft) wordt zeerbinnenkort geëvalueerd.

Ook zal bekeken worden in hoeverre hetnoodzakelijk is een fonds op te richten voorde benzinestations, zoals er op het niveauvan de drie gewesten één opgericht is.

Het bodemsaneringsbeleid is van enormbelang voor de gezondheid van de inwonersen van de werknemers. Toch moeten deeffecten van dit beleid verzoend worden metde ontwikkeling van nijverheidsprojecten inons Gewest. >>

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 13

Er liggen

verschillende

mechanismen

ter studie

om de economische

steun aan

bedrijven

te binden

aan voorwaarden

die verband

houden

met de weerslag

voor de

Brusselaars.

© M

arce

l Min

née

Page 14: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l14

Onderzoek, Ontwikkeling en innovatiezijn essentieel voor de ontwikkeling vande ondernemingen en hun internatio-

naal concurrentievermogen. Het ABVV wil datde ondernemingen deze concurrentie hethoofd bieden met de hoge kwaliteit van hunproducten en niet door de lonen te verlagen.Op dit gebied komt het regeerakkoord tege-moet aan sommige eisen van het ABVV, zoalsde toenadering tussen de academische en debedrijfswereld en samenwerkingsverbandentussen Brusselse, Waalse en Vlaamse univer-siteiten. Wij betreuren wel dat er geen nieuweimpuls wordt gegeven aan onderzoek & ont-wikkeling, opdat de door Europa voorgestelde3% van het BBP zou gehaald worden.

Zal deze doelstelling van 3%, waarvan 1%ten laste van de overheid is en 2% gedragenwordt door de ondernemingen, in de loopvan de legislatuur bereikt worden? Hoedenkt u onderzoek en ontwikkeling binnende bedrijven te bevorderen? Is het niettegenstrijdig dat men op Europees niveauenerzijds strikte begrotingsnormen voorop-stelt (maximum 3% overheidstekort) entegelijkertijd verlangt dat de overhedenmassaal zouden investeren in onderzoek,vorming, beroepsopleiding…?

CHARLES PICQUÉ : In haar beleidsverkla-ring heeft de regering van het Brus-sels Hoofdstedelijk Gewest duidelijk

gesteld dat de huidige inspanningen opgebied van onderzoek onvoldoende waren.Wij willen dan ook een nieuwe impuls gevenaan het convergentieplan, zodat het Gewestde Europese doelstelling van 3% haalt.

Wij zullen toezien op de vlotte werking, dedoorzichtigheid en de doeltreffendheid vanhet Instituut ter bevordering van het Weten-schappelijk Onderzoek en de Innovatie vanBrussel (IWOIB). Meer in het bijzonder zullenwe waken over de rendabiliteit van de inves-teringen van het IWOIB.

Onder de vorige legislatuur (1999-2003) ver-dubbelde ons Gewest de investeringen. Dehuidige regering heeft ook het voornemenom de begroting die bestemd is voor weten-schappelijk en technologisch onderzoek op

te trekken, waarbij voorrang zal wordengegeven aan onderzoek waarvan de econo-mische weerslag, het scheppen van nieuwebanen en de verbetering van de levenskwali-teit voor het Gewest aanzienlijk kunnen zijn.

De Brusselse regering zal ook een dialoog metde ondernemingen aangaan en hen helpen hettoegepast onderzoek aan te moedigen en ookhet opstarten van bedrijven, spin-offs2, om degewestelijke economie te ondersteunen. Wezullen ervoor zorgen dat het BAO (BrusselsAgentschap voor de Onderneming) een grotererol gaat spelen als schakel tussen de onderne-mingen en de Europese programma’s voorinnovatie, onderzoek en ontwikkeling.

Het Gewest zal de ontwikkeling van de cre-atieve economie aanmoedigen om zo maxi-maal voordeel te hebben bij zijn groeipolen(mode, design, film, architectuur…). Wij zullende ontwikkeling van initiatieven omkaderenmet alternatieve financiering van het onder-zoek, zoals “Business Angel” (dat projectbe-zorgers in contact brengt met investeerders)of het Seed Fund van de GIMB (een fonds datvooral investeert in vernieuwende projecten).

Vernieuwing moet aangemoedigd worden, nietenkel door meer overdracht van technologievan de onderzoekscentra naar de ondernemin-gen, maar ook door de academische wereld opte roepen om in te spelen op de behoeften diede ondernemers zelf aandragen. Deze dubbelebenadering is voor Brussel des te belangrijkeromdat het gewest een zeer groot aantal univer-siteiten en hogescholen telt.

Tot slot nog dit : ook al vinden wij de structu-rele consolidering van de overheidsfinanciëndoor schuldverlichting noodzakelijk, toch zijnwij evenzeer overtuigd van het belang vannieuwe overheidsinvesteringen en zijn wedus vragende partij voor een globaal begro-tingsbeleid dat soepeler is dan wat in hetstabiliteitspact vastgelegd is. <<

V O E T N O T E N

1 � Task force “delokalisatie”

2 � Ondernemingen die opgericht worden om de resul-

taten van universitair onderzoek te commercialiseren.

Po l i t i e k s t a n d p u n t

Page 15: Brussel: industrie in de stad?!

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 15

De sectoren van de eco-industrie vormeneen enorm ontwikkelingspotentieel

In een open brief, op 24 mei 2004,aan de Franstalige en Nederlandstali-ge partijen, aan de sociale partners

en aan het middenveld, stelde Ecolo voor degroei en de werkgelegenheid aan te zwenge-len door een dynamisch investeringsbeleidin de eco-industrie en de dienstverleningaan personen. Uw partij verheugde zich ookover de heroriëntering van de vraag naardiensten ten nadele van de materiële goede-ren, zodat een ecologisch houdbare groeimogelijk wordt.

Kan u de voorstellen van Ecolo in dit verband nader toelichten? Wat verstaat uonder eco-industrie en dienstverlening aanpersonen?

EVELYNE HUYTEBROECK: Het industriële tijd-perk werd gebouwd op een ontwikke-lingsmodel dat ook vandaag nog over-

heerst en dat gebaseerd is op de massaleconsumptie van natuurlijke fossiele rijkdom-men (petroleum, gas, kolen,...) en andereniet hernieuwbare grondstoffen. Dit modelheeft zijn grenzen bereikt : het verbruiktmeer grondstoffen dan de aarde kan blijvenverschaffen en vervuilt meer dan de aardekan blijven verdragen.

Deze vaststelling leidde tot het begrip “duur-zame ontwikkeling”. De eco-industrie past indit plaatje. De sectoren van de eco-industrievormen een enorm ontwikkelingspotentieelin België en voor de uitvoer. Zij zorgen voorkwaliteitsbanen die ook duurzamer zijn (min-der onderhevig aan delokalisatie) en creërenmeer welzijn voor de Brusselaars. Ze dragenoplossingen aan voor belangrijke ecologi-sche problemen. Een eenvoudig voorbeeld :

de komende 15 jaar zal het doorgaand goe-derenvervoer in België met 75% stijgen.Door voorrang te geven aan het spoor en dewaterwegen, kunnen tegen 2010 5.500banen gecreëerd worden en tegen 2020zelfs 20.000.

Het toerisme en de horeca vallen onder decategorie dienstverlening aan personen. Hetgaat hier om commerciële diensten, maartoch nog altijd om diensten. Deze sectorenzijn volop in uitbreiding en zorgen voor “laag-geschoold” werk, alhoewel ik niet van ditwoord hou. >>

Gesprek met Evelyne Huytebroeck, Brussels Minister van Milieu

P o l i t i e k s t a n d p u n t

De sectoren van

de eco-industrie (…)

zorgen voor

kwaliteitsbanen,

die ook duurzamer

zijn (minder

delokalisatie) en

creëren meer welzijn

voor de Brusselaars.

Ze dragen

oplossingen aan

voor belangrijke

ecologische problemen.

Page 16: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l16

Zijn de verdediging van het milieu enhet behoud van industriële werkge-legenheid te verzoenen?

EVELYNE HUYTEBROECK: Eerst en vooralmoeten we erop wijzen dat in hetregeerakkoord vastgesteld wordt dat

de wettelijke verplichtingen m.b.t. het milieu(isolatie, energiecertificering, afvalrecycla-ge,...) voor nieuwe banen zullen zorgen,zowel voor geschoolde als voor ongeschool-de werkkrachten. De regering verbindt erzich bovendien toe voor aangepaste oplei-dingen te zorgen, zodat de Brusselaars vandeze kansen zullen kunnen genieten.

Eén ding staat vast : duurzame ontwikkelingkomt er niet zonder de ondernemingen. Zijzijn het die de windmolens, het gerecycleerdpapier, de metrostellen, de hybride wagens,de biobrandstoffen,... ontwerpen en vervaar-digen. Soms zijn de ondernemingen trou-wens ontvankelijker voor duurzame ontwik-keling dan bepaalde politici. Zij zijn er zichvan bewust dat de toekomst is aan de onder-nemingen die toegevoegde waarde en werk-gelegenheid zullen scheppen door de hoe-veelheid niet hernieuwbare grondstoffen inde producten drastisch te verminderen.

Preventieve milieumaatregelen invoeren,verschaft immers productiviteitswinst : menvermijdt meerkosten wanneer een nieuweregelgeving wordt ingevoerd, men vermin-dert het risico op een milieuramp, talrijkeinvesteringen voor doeltreffender verwer-kingsmethoden leiden tot lagere productie-kosten. Een bedrijf dat zijn werknemers eenaangename werkomgeving biedt, zal eenminder groot personeelsverloop kennen endus doeltreffender werken...

Ik zou graag afstappen van de volkomen ver-keerde opvatting dat respect voor het milieuschadelijk is voor de werkgelegenheid. Juisthet verwaarlozen van het milieu vernietigtbanen! De aantasting van de ecosystemenheeft een negatieve weerslag op de econo-mie en op de werkgelegenheid, want de eco-nomie is afhankelijk van de kwaliteit van denatuurlijke omgeving die haar plaats biedten voedt.

Een voorbeeld : in 2003 werden de economi-sche verliezen, veroorzaakt door natuurram-pen die het gevolg zijn van de opwarming,geraamd op 0,2% van het BBP 1 van de Euro-pese Unie. De kosten voor het naleven vande Kyoto-akkoorden door België wordt even-wel geschat op 0,1% van het Belgische BBP.Daarom heeft de Wereld MeteorologischeOrganisatie verklaard : “De nodige maatrege-len om het klimaat te beschermen uitstellen,zal ons veel duurder te staan komen dan tij-dig ingrijpen.”

Het milieu beschermen en de industriëlewerkgelegenheid ondersteunen, zijn geenonverzoenlijke doelstellingen. Bewijs daar-van zijn de beursprestaties van de als “duur-zaam” erkende industriële ondernemingen.Het debat moet eerder gaan over de zin vande vooruitgang en de keuze van toekomstigeeconomische activiteiten en duurzameindustrietakken.

Dreigt het verdwijnen van de indus-triële werkgelegenheid ten voordelevan arbeidsplaatsen in de diensten-

sector geen nefaste gevolgen te hebbenvoor de laaggeschoolden? Kan een econo-mie voortbestaan zonder industrie?

EVELYNE HUYTEBROECK: De stijging van hetmateriële comfort in de voorbije decen-nia is er gekomen als gevolg van ingrij-

pende veranderingen op het vlak van werkgele-genheid. Er zijn activiteiten, ondernemingen enproducten bijgekomen, andere dan weer zijnverdwenen of werden minder belangrijk. Het

Po l i t i e k s t a n d p u n t

Preventieve

milieumaatregelen

invoeren,

verschaft

productiviteits-

winst.

Page 17: Brussel: industrie in de stad?!

verdwijnen en het creëren van arbeidsplaatsenis een voortdurend proces, dat voornamelijkaangedreven wordt door de technische vooruit-gang (automatisering) die voor arbeidsproducti-viteitswinst zorgt in de sectoren waar hij inge-voerd wordt. Deze bewegingen nemen nog toemet de mondialisering van de economie: het isdus niet het opkomen van de diensten op zichdat de industriële werkgelegenheid vernietigt !

Wat de laaggeschoolde werknemers betreft :de werkgelegenheid in de sectoren voordienstverlening aan personen, de dienstenm.b.t. toerisme, cultuur of de horeca vergtgeen hogere of lagere scholing dan werk in deindustrie. De industriële activiteiten die onderinvloed van de mondialisering gedelokali-seerd zijn, betreffen trouwens in toenemendemate het geschoolde werk in de productie, ter-wijl de dienstenactiviteiten nog meer aan deplaatselijke markt gebonden zijn...

Een dynamisch investeringsbeleidvergt aanzienlijke financiële midde-len. Waar kan men die vinden?

EVELYNE HUYTEBROECK: Het beleid dat nual gevoerd wordt voor de bevorderingvan hernieuwbare energievormen en

energiebesparingen, werd gefinancierd doorde overheid (belastingverlagingen) of door demarktmechanismen (groencertificaten). Opmacro-economisch gebied is de oplossing datde bedragen die vandaag besteed wordenaan uitgaven voor herhaalde en niet duurza-me herstellingen, geleidelijk voor “eco-indus-triële” investeringen bestemd worden.

In de loop van de afgelopen tien jaarhebben talrijke industrieën het Brus-sels Hoofdstedelijk Gewest verlaten

om zich in de rand te gaan vestigen (of zezijn dit van plan). Zij rechtvaardigen dezedelokalisaties door te wijzen op het gebrekaan beschikbare ruimte, de mobiliteitspro-blemen, het steeds groeiend aantal milieu-verplichtingen,...

In de jaren ’90 gingen zowat 12.000 banenverloren in de fabrieksnijverheid en zo’n11.000 in de groothandelssector. De indus-triële werkgelegenheid in Brussel loopt dusduidelijk terug...

Wat bent u als Minister van Milieu van hetBrussels Hoofdstedelijk Gewest van plan teondernemen om de delokalisatie tegen tegaan? Wat antwoordt u de industriëlen diemeer rechtsvastheid en een minder stren-ge milieuwetgeving eisen?

EVELYNE HUYTEBROECK: Algemeen gesteldben ik van mening dat Brussel noodheeft aan een “industriebeleid” dat

vooral bijdraagt tot de ontwikkeling van sectoren met een drievoudige meerwaarde(werkgelegenheid, milieu en gezondheid),zoals bijvoorbeeld de schone technologie, de eco-bouw,...

De delokalisaties worden trouwens niet ver-oorzaakt door de “milieuverplichtingen”. Dewerkelijke oorzaken zijn de slechte bereik-baarheid, het gebrek aan beschikbare ruim-te, de grondprijs en de fiscale concurrentietussen de gewesten. Over dit laatste puntmoet absoluut een overeenkomst met hetWaalse en het Vlaamse Gewest geslotenworden ; niemand heeft er immers baat bijdat Brussel leegloopt. De oplossing van dezeproblemen ligt in een doeltreffende uitoefe-ning van het openbaar beheersrecht dat deGewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijvan Brussel (GOMB) zal toegewezen krijgen,in de bodemsanering (onder meer van decokesfabrieken), in onderhandelingen metde NMBS over een planning van het herge-bruik van zijn grondreserves, in de ontwikke-ling van een task force binnen het BrusselsAgentschap voor de Onderneming die hetgevaar op delokalisatie voorkomt door mid-del van een begeleidend preventiebeleid, insteun voor rationeel energiegebruik.

Bovendien ben ik bereid voor rechtsvastheidin milieuzaken te zorgen, rekening houdendmet de verplichting die wij hebben om de tal-rijke Europese richtlijnen in het Brussels rechtom te zetten. Tot slot zal ik me erop toeleggende procedures voor toekenning van milieuver-gunningen te vereenvoudigen, onder meerdoor de invoering van informatica. <<

V O E T N O O T

1 � Het BBP is het Bruto Binnenlands Product, m.a.w.alle goederen en diensten die in de loop van één jaarbinnen een bepaald territorium worden geproduceerd.

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 17

De industriële

activiteiten die

onder invloed van

de mondialisering

gedelokaliseerd zijn,

betreffen in

toenemende mate

het geschoolde werk

in de productie,

terwijl de

dienstenactiviteiten

nog meer aan de

plaatselijke markt

gebonden zijn.

Page 18: Brussel: industrie in de stad?!

Belastingverlaging is een belangrijke hefboom

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l

Welke rol spelen de industrie en de industriële werkgelegenheid inde Brusselse economie?

CHRISTIAN FRANZEN: De industriële onder-nemingen zorgen voor een zekerevenwicht tussen de economische en

sociale functies in het stedelijk geheel datBrussel is. Een stad waar enkel dienstenacti-viteiten zijn, kan men zich moeilijk indenken,het zou een kunstmatige stad zijn zoals Washington. Uiteraard kennen alle stedenvan een zekere omvang lang niet meer deindustriële activiteit die er 50 jaar geledenwas : zowel de technologie als de mentaliteitzijn gewijzigd. Vervuiling bijvoorbeeld is eenzeer recent begrip. Voor het stedelijk even-wicht lijkt een industriële activiteit me danook onontbeerlijk. Wel moeten we, bij aan-vang van deze 21ste eeuw en voor de komen-de 50 jaar, overeenstemming bereiken overde betekenis van de term “industrie”.

Om de economische ontwikke-ling en de werkgelegenheid testimuleren, wil de nieuwe Brus-

selse regering de economische hulp voor-behouden aan ondernemingen die zichinzetten voor duurzame werkgelegenheiden vorming van de Brusselaars. Het eco-nomisch beleid zal bovendien vooral opde kleine en middelgrote ondernemingengericht zijn.

CHRISTIAN FRANZEN: De regeringsverkla-ring ligt, althans gedeeltelijk, in delijn van de verdere hervorming van

de wetgeving met betrekking tot de steunvoor economische expansie die de vorigeregering had goedgekeurd. De economischekringen waren vragende partij voor een der-gelijke hervorming. Het is echter nog watvroeg om de resultaten ervan te beoordelen.De inhoud ligt in het verlengde van de onder-tekening van het Sociaal Pact voor de Werk-gelegenheid van de Brusselaars in 2002. Wijhebben er niets op tegen dat het toekennenvan steun aan bepaalde verbintenissen voorwerkgelegenheid wordt gekoppeld. Wemenen bovendien dat de KMO’s, omwillevan hun beperkte omvang en hun gebrekaan middelen, best een aparte behandelingmogen krijgen. De steun moet echter even-wichtig over de economische actoren ver-deeld worden en daarbij moet rekeninggehouden worden met de activiteitssector.

Wil men dat nieuwe industrie zich in Brusselkomt vestigen, dan moet men ook bedenkendat het eerder uitzonderlijk is dat een onder-neming die zich hier komt vestigen, van deene dag op de andere 350 banen schept.

18

Het standpunt van Christian Franzen, Afgevaardigd Bestuurdervan het Verbond van Ondernemingen te Brussel (VOB)

We r k geve r s s t a n d p u n t

Men moet

nooit de belastingen

of de parafiscaliteit

verlagen zonder

eerst de economische

en sociale gevolgen

ervan in te schatten...

Page 19: Brussel: industrie in de stad?!

De ondernemingen starten vaak op kleineschaal en groeien dan, mits de voorwaardengunstig zijn. Daarom is een rechtvaardigeverdeling van de economische steun, waarbijrekening wordt gehouden met de situatie, zobelangrijk. Aandacht schenken aan deKMO’s is een goed idee, alleen mag die voor-rang geen exclusiviteit worden. Een anderebelangrijke hefboom om het scheppen vanbanen en de vestiging van ondernemingenaan te moedigen, is naar onze mening eenbelastingverlaging.

De ondernemingen zijn de eerstenom overheidsinvesteringen ininfrastructuur, Onderzoek & Ont-

wikkeling, onderwijs, vorming van de werk-nemers en de werkzoekenden te vragen.Investeringen op dit gebied zijn van funda-menteel belang opdat de ondernemingende nationale en internationale economi-sche concurrentie het hoofd zouden kun-nen bieden. Maar is dit niet strijdig met deeisen van werkgeverszijde om de bedrijfs-belasting algemeen te laten dalen? Waarmoet men dan het geld halen om het Brus-selse beleid te financieren?

CHRISTIAN FRANZEN: De economische krin-gen vragen geen lastenverlaging voorenkele procenten meer winst. Wat wij

willen vermijden is dat de fiscale behande-ling voor de ondernemingen, en meerbepaald voor de Brusselse ondernemingen,

een hindernis gaat vormen. In Brussel heb-ben wij de aandacht van de formateur op ditaspect gevestigd. Onder de vorige regeringwerd de bedrijfsbelasting op federaal niveauverlaagd, wat een goede zaak is.

Ik weet dat een onderscheid moet gemaaktworden tussen de nominale belastingvoet,zoals die in de wetgeving staat, en de indivi-duele situatie van elke onderneming : debelastingvoordelen en de afwijkingen zorgenervoor dat de belasting vaak lager ligt dan denominale belastingvoet. Wanneer een onder-neming eraan denkt zich ergens te vestigen,kijkt ze echter naar de bedrijfsbelastingvoet,de BTW,... die in de wet van elke staat ver-meld staan ; ze houdt zich niet bezig met hetuitvissen van alle mogelijke belastingtrucjes.Het is belangrijker een gunstige positie in tenemen ten opzichte van de concurrentie,dan de beste voet ter wereld te hebben. Hetis niet de bedoeling de belastingvoeten totnul te herleiden en de staat of het gewest opde knieën te krijgen !

En om terug te komen op de vraag, de roepom meer overheidsinvesteringen voor onder-zoek of vorming is niet in tegenstrijd met deeisen tot belastingverlaging. Daarom moetmen nooit de belastingen of de parafiscali-teit verlagen zonder eerst de economischeen sociale gevolgen ervan in te schatten.Anderzijds moet de verdeling van de over-heidssteun aangepast zijn aan de economi-

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 19

>>

... Anderzijds moet

de verdeling van

de overheidssteun

aangepast zijn

aan de economische

situatie en hoe die

zich ontwikkelt.

Page 20: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l20

sche situatie en hoe die zich ontwikkelt. Desteun zou bijvoorbeeld meer gericht kunnenzijn : men zou kunnen beslissen eerst in eenbepaalde sector te investeren om dieopnieuw aan te zwengelen ; de industrie-sector bijvoorbeeld.

Welke waarborgen zijn de onderne-mingen bereid te bieden met betrek-king tot het scheppen van duurzame

banen voor de Brusselaars?

CHRISTIAN FRANZEN: Enerzijds is het zodat de Brusselse ondernemingen,meer dan men denkt, trachten om

Brusselse werknemers aan te werven. Zijhebben daar immers alle belang bij : wan-neer een werknemer zich minder ver moetverplaatsen om naar het werk te gaan, is diteen immaterieel, maar wel zeer reëel voor-deel voor de onderneming.

Anderzijds is het voor geen enkele onderne-ming een goede zaak om gevestigd te zijn ineen slechte sociale omgeving, die wel eenseen sociale tijdbom zou kunnen blijken. Deondernemingen leveren ernstige inspannin-gen, ook voor het verband tussen werk envorming. De industriesectoren in het bijzon-der, met de Federatie van de TechnologischeIndustrie (Agoria). Ook het paritair vormings-fonds van de bedienden (Cevora) is een goedvoorbeeld van de geleverde inspanningen.

Het is ook nogal tegenstrijdig dat de gemeen-ten en gewesten een abnormaal laag aantalBrusselaars te werk stellen, terwijl voor som-mige van deze banen de traditionele tekor-ten (onvoldoende opleiding of taalkennis)niet echt een hinderpaal vormen.

De ondernemingen zullen natuurlijk ook deelhebben in het Contract voor de Economie ende Werkgelegenheid dat de nieuwe regeringvoorstelt en dat een verlengstuk is van hetSociaal Pact voor de Werkgelegenheid vande Brusselaars. De ondernemingen kunnenzich echter moeilijk ertoe verbinden om eenwelbepaald aantal arbeidsplaatsen voorBrusselaars te creëren : niemand heeft deevolutie van de markt volledig in handen !Zo hebben wij absoluut geen vat op de prijsvan een vat petroleum. Er zijn nu eenmaaldingen waarover je niet kan beslissen.Belangrijk is wel dat de samenwerking over-heid/privé-sector, die ingevoerd werd met deordonnantie over het gemengd beheer vande arbeidsmarkt, doeltreffender wordt. Dezehervorming opent goede perspectieven voorde werkgelegenheid.

Zijn de Brusselse ondernemingenbereid om meer te investeren inOnderzoek & Ontwikkeling, in

opleiding van de werknemers?

CHRISTIAN FRANZEN: De Brusselseondernemingen zijn vragende par-tij in deze zaken en ze willen ook

hun verantwoordelijkheid opnemen. Daar-mee bedoel ik dat ze de kosten van onder-zoek en opleiding uiteraard niet alleen kun-nen dragen, maar wel bereid zijn hunsteentje bij te dragen. De referentiecentra1

zijn het bewijs van deze goede wil. Wij zijnbovendien verheugd dat onder de vorigeregering het begrotingsaandeel voor onder-zoek opgetrokken is. U ziet dat het in Belgiëde ondernemingen zijn die de grootsteinspanningen leveren om de norm van 3%van de geproduceerde rijkdom (het BBP) tehalen, die de lidstaten aan onderzoek moe-ten besteden. <<

V O E T N O O T

1 � De beroepsreferentiecentra zijn opleidingscentra,die gezamenlijk door de overheidsinstellingen voorwerkgelegenheid en opleiding en de beroepssectorenzijn opgericht. Ook de onderwijsnetten zijn erbijbetrokken. Bedoeling is in één enkele ruimte profes-sionele spitsuitrusting te bieden die kan gebruikt wor-den, zowel voor opleiding van jongeren in het tech-nisch en beroepsonderwijs als voor alternerend leren,voor de professionele inschakeling van werkzoekendenen ook voor permanente vorming van werknemers.

De Brusselse

ondernemingen

doen meer

inspanningen

dan men denkt

om Brusselse

werknemers

aan te werven.

Page 21: Brussel: industrie in de stad?!

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 21

De GOMB ten dienste van de ondernemingen

De GOMB, de Gewestelijke Ontwikkelings-maatschappij voor het Brussels Hoofdstede-lijk Gewest, is een in 1974 opgerichte instel-ling van publiek recht, die belast is met hetuitvoeren van het beleid van economischeexpansie en stadsvernieuwing in het Brus-sels Hoofdstedelijk Gewest. Voor een beterinzicht in de rol die de GOMB speelt in deeconomische ontwikkeling – en dus ook dewerkgelegenheid – in ons Gewest, gingen wete rade bij zijn Adjunct-Administrateur-Gene-raal, Luk Daems.

Kan u ons uitleggen welke opdrach-ten de GOMB vervult bij de economi-

sche ontwikkeling en de werkgelegenheidin het Brussels Gewest?

LUK DAEMS: Wat de economische expan-sie betreft, stelt de GOMB zich als eer-ste doel om zowel nijverheids-,

ambachts- als dienstenondernemingen aan tetrekken op het grondgebied van het BrusselsGewest. Wij bespelen daarvoor het immobi-liënaanbod (terreinen en gebouwen die

geschikt zijn voor economische doeleinden)en bieden de ondernemingen de mogelijkheidom industrie-oppervlakte te kopen tegen eenaantrekkelijke prijs. In de loop der jaren heeftde GOMB aan deze ondernemingen evenwelook talrijke diensten aangeboden, zoals infor-matie, animatie en begeleiding.

Op dit ogenblik beschikt de GOMB over 30terreinen met economische bestemming(waaronder 4 researchparken en 26 bedrij-venparken). Samen omvatten ze zo’n 170hectare waarop 215 ondernemingen actiefzijn. Het gaat dan om industrie of omresearchbedrijven -met een hoge toegevoeg-de waarde. Hier stellen we de laatste jarentrouwens een belangrijke evolutie vast :geleidelijk aan laten de industriedossiers deondernemingen met hoge toegevoegdewaarde achter zich. Zo ging het in 2003 in60% van de gevallen om industriedossiers.

Dit valt te verklaren doordat veel industriëleondernemingen zich opnieuw in Brussel kwa-men vestigen (VAG Security Systems bvba,

Gesprek met Luk Daems, Adjunct-Administrateur-Generaal van de GOMB

Het standpunt van een overheidsinvesteerder

St-Jans-Molenbeek,

het “Gosset”

gebouw

Foto © Brison

Eerste doelstelling

van de GOMB

is zowel

nijverheids-,

ambachts-

als diensten-

ondernemingen

aan te trekken

op het grondgebied

van het

Brussels Gewest.

>>

Page 22: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l22

Ideal Felt nv, Scania,…). In tegenstelling totwat velen willen doen geloven, heeft hetdynamisme van het Gewest en van zijn actie-middelen als de GOMB en het BrusselsAgentschap voor de Onderneming (BAO)ervoor gezorgd dat talrijke ondernemingen deweg naar Brussel terugvonden. In 2003 kre-gen, ondanks het onzekere economische kli-maat, 33 ondernemingen de erkenning omhun activiteiten op één van de GOMB-sites uitte oefenen. Twee derden hiervan betroffennieuwe vestigingen. Daaruit blijkt dat hetBrussels Hoofdstedelijk Gewest wel degelijkeen niet te verwaarlozen aantrekkingskrachtuitoefent, dank zij een beleid van grondprijs-beheersing, zijn centrale ligging, de economi-sche diversiteit, de overvloed aan werkkrachten de kwaliteit van de begeleiding die deondernemingen geboden wordt.

Met welke moeilijkheden krijgt deBrusselse industrie of de industriedie zich in ons Gewest wil vestigen,af te rekenen?

LUK DAEMS: Ik zie vijf belangrijke proble-men. Het eerste heeft te maken methet gebrek aan beschikbare ruimte. De

terreinen die geschikt zijn voor economischeactiviteit zijn eerder zeldzaam en het is, zoalsde zaken er nu voorstaan, vrijwel onmogelijkom in Brussel nog grote industrieprojecten teverwezenlijken. De beschikbare terreinen kun-nen niet oneindig uitgebreid worden. Erbestaan echter nog mogelijkheden, in het bij-zonder aan het vormingsstation van de NMBSin Schaarbeek. Dit omvangrijke terrein ligt ernu onontgonnen bij. Om daarin verandering tekrijgen, is overleg tussen het Gewest en defederale staat nodig.

Een tweede probleem vormen de faillisse-menten in een sombere economische con-text. De GOMB verricht op dit gebied funda-menteel werk. Ze tracht binnen de twee jaaroplossingen te vinden voor ondernemingendie het slachtoffer van een faillissement wer-den. Dit is van groot belang, ook omdat bij fail-lissement van een onderneming die op eenGOMB-site gevestigd is, zowel de hele schuldals de gebouwen aan de GOMB toevallen.

Ten derde verwijs ik naar de belasting,hoofdzakelijk de gemeentebelasting, dieaanleiding geeft tot concurrentieverlies vande ondernemingen. Vreemd genoeg steltmen trouwens vast dat het merendeel vande sites waar industriële ruimte kan gebo-den worden, zich juist in de armste gemeen-ten bevinden, in de gemeenten dus die dehoogste belasting heffen. Het lijkt me danook belangrijk dat met de federale overheidover een betere financiering van de gemeen-ten onderhandeld wordt.

Het bekomen van een vestigingsvergunningis een vierde probleem. De procedures zijningewikkeld en vaak betrekkelijk lang. Ookhierbij helpt de GOMB de ondernemingen.

Het vijfde probleem tenslotte is de vervuiling.De daarmee samenhangende kosten vor-men een grote hinderpaal bij de vestiging ofde uitbreiding van de nijverheid in Brussel.We zitten hier in een stadsomgeving. Er zijnveel milieuregels en de bedrijven eisen hier-over waarborgen. Zij willen immers niet beta-len voor oude vervuiling die niets met hunactiviteiten te maken heeft. Bij een faillisse-ment is het bovendien zeer moeilijk om dekosten van het schoonmaken te verhalen opde vroegere eigenaars. Ook hier moet deGOMB dus weer optreden.

Hoe vangt de GOMB deze moeilijk-heden op en hoe begeleidt ze deBrusselse ondernemingen bij huneconomische ontwikkeling?

Het standpunt van een overheidsinvesteerder

Anderlecht,

het industrie-

en researchpark

“Erasmus”

Foto © Henderyckx

Izegem

Page 23: Brussel: industrie in de stad?!

LUK DAEMS: Eerst en vooral werkt ze inop het aanbod van bedrijfsruimtedoor terreinen aan te kopen en aan

te leggen, door verlaten industriegebouwenop te kopen. Voor deze vrij ingewikkeldeopdracht zijn ruime middelen en grote des-kundigheid vereist (marktstudies, renova-tie,…). Wij sluiten dan ook veel partnerover-eenkomsten met de privé-sector om dieprojecten te financieren en het aanbod vanbedrijfsgebouwen te kunnen verhogen. Metde hulp van de Europese StructuurfondsenDoelstelling 2 en federale en gewestsubsidieskon de GOMB in 2003 twee nieuwe sites aan-kopen: de site “De Lijn” en de gebouwen“Bara/Tweestations” in Anderlecht.

Op haar internetsite Iventimmo biedt deGOMB sinds 1989 ook een gegevensbankvan het beschikbare bedrijfsvastgoed aan.Ze neemt ook deel aan specifieke geweste-lijke economische initiatieven. Zo speeldeze een actieve rol in het dossier van het Automotive Park van Volkswagen. Ze boodde onderneming de nodige ruimte voor haaruitbreiding en nam ook initiatieven voor deopleiding van de werknemers en om op desite in Vorst onderaannemers aan te trekken.

De GOMB stimuleert ook de wetenschap-pelijke samenwerking tussen bedrijven enuniversiteiten en hogescholen. De onderne-mingen die in dergelijke samenwerkingsver-banden stappen, zien hun huur verlaagd. Wijzijn betrokken bij de verschillende incubator-projecten die in Brussel opgezet zijn.

De GOMB is ook partner in de Brusselsebedrijvencentra die de lokale economischeactiviteiten moeten ondersteunen in op tewaarderen wijken. Deze centra begeleidende ondernemer in de verschillende fasenvan het opstarten van zijn activiteit. Er zijnnu zes centra die draaien en twee anderestaan in de steigers. Bovendien zijn wij ookvertegenwoordigd in de gemeentelijke over-legcommissies waar we de belangen van deondernemingen verdedigen. Onze aanwezig-heid daar is van het grootste belang. Het isniet altijd gemakkelijk om de vestiging vaneen industrieel bedrijf aanvaard te krijgen.

In samenwerking met de gewestelijke over-heidsinstellingen tracht de GOMB tenslotteook nog een alarmsysteem voor delokalisa-ties op te zetten.

De nieuwe Brusselse regering heeftbeloofd de middelen voor het grond-beleid van de GOMB aanzienlijk op

te trekken, in het bijzonder door het openbaaraanbod van bedrijfsgebouwen en -ruimten teverhogen. Dit verheugt ons ten zeerste. Eenandere eis van de GOMB, waar ook het ABVVzich achter schaart, is het optrekken van uwbegroting, zodat u het hoofd kan bieden aande kosten voor de sanering van oude vervuil-de industrieterreinen. In het regeerakkoord ishiervan geen sprake…

Kan u, als Algemeen Directeur – Economi-sche Expansie van de GOMB uitleggenwaarom deze problematiek van fundamen-teel belang is voor de Brusselse economi-sche ontwikkeling?

LUK DAEMS: Zoals ik u al vertelde, zijner weinig industrieterreinen terbeschikking en bovendien zijn ze

allen op een of andere manier verontrei-nigd. In de komende jaren zullen er voor dereiniging jaarlijks naar schatting 9 miljoeneuro nodig zijn. Er wacht ons dus eenomvangrijke taak.

Welke projecten zou u liefst zosnel mogelijk gerealiseerd willenzien ?

LUK DAEMS: De problematiek die uzojuist ter sprake heeft gebracht,moet volgens mij centraal staan bij

de inzet van de regering voor de economi-sche expansie. Ik zag ook graag structureleoplossingen om de financiële toekomst vande bedrijvencentra veilig te stellen.

Die worden nu immers grotendeels gefinan-cierd door de Europese Fondsen (URBAN enDoelstelling 2) die op termijn zullen ophou-den te bestaan.

Tot slot mogen bepaalde bedrijvencentraook wat aantrekkelijker gemaakt worden. <<

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 23

St-Jans-Molenbeek,

het “Lavoisier”

gebouw

(het vroegere

British American

Tabacco)

Foto © Henderyckx

Izegem

Page 24: Brussel: industrie in de stad?!

Er moet dringend geïnvesteerd worden in beroepsopleiding

Kan u ons uitleggen welke moeilijk-heden de Brusselse ondernemingenondervinden die actief zijn in uw

sector? Hoe kan de industriële werkgele-genheid in Brussel een duurzaam karakterkrijgen en ontwikkeld worden?

PAUL BINJE : Laat me vertrekken vanzeer concrete gevallen, waarmee wein ons syndicaal werk te maken kre-

gen. Diamond Boart bijvoorbeeld, dat volopin de kijker stond bij de ramp in Gellingen.Die onderneming heeft Brussel verlaten enis zich in deze nieuwe industriezone gaanvestigen. Het bedrijf voerde aan dat het oudegebouw in Vorst met verschillende verdiepin-gen niet meer voldeed en dat het moeilijkbereikbaar was voor de vrachtwagens.

Het standpunt van de Centrale der Metaalin-dustrie was nochtans duidelijk: wij wilden defabriek, die zich binnen het Brusselse stads-weefsel had ontwikkeld, behouden en de tal-

rijke industriële banen in Brussel vrijwaren.Wij hadden daarvoor de GOMB 1 gecontac-teerd die ons een interessante vestigings-plaats bij het Erasmusziekenhuis kon voor-stellen. Helaas zou het bekomen van eenexploitatievergunning bijna twee jaar inbeslag nemen!

Bovendien wou de multinational uit Brusselweg. Men mag niet vergeten dat we in Brusselmet een stadsomgeving te maken hebben: deondernemingen zijn hier aan belangrijke enlegitieme verplichtingen op het gebied vanstedenbouw en milieu onderworpen...

In de industriezone van Gellingen beschiktDiamond Boart over een rechtstreekse toe-gang tot de autosnelweg en kon het zeersnel een exploitatievergunning bekomen.De terreinen zijn er minder duur. Er is veelmeer ruimte en de overheidssteun is groter!Tegenover deze concurrentie staan wij vaakmachteloos.

De voorstellen van Paul Binje, Voorzitter van de Centrale van Metaalarbeiders van Brabant

H e t s t a n d p u n t va n d e C M B

In Brussel

hebben we

met een

stadsomgeving

te maken.

De ondernemingen

zijn hier

aan belangrijke

en legitieme

verplichtingen

op het gebied

van stedenbouw

en milieu

onderworpen.

24

Page 25: Brussel: industrie in de stad?!

Ik ben dan ook van mening dat het voornaam-ste probleem waarmee de ondernemingen inBrussel af te rekenen krijgen, nauw samen-hangt met de bereikbaarheid van de produc-tieterreinen en de verouderde structuur vande industriegebouwen. Daar hebben zowel deklanten/leveranciers als de werknemers meete maken. De MIVB heeft haar aanbod vanopenbaar vervoer immers ontwikkeld zonderrekening te houden met de afwijkende werk-roosters bij de ploegenarbeid.

Talrijke industrieën hebben het gewest ver-laten omwille van deze moeilijke bereikbaar-heid en omdat ze bij gebrek aan ruimte ver-stikten.

Een ander element dat mijns inziens de delo-kalisaties aanmoedigt, is de vaak zeer inte-ressante meerwaarde die bedrijven kunnenopstrijken door hun industriële gebouwen teverkopen, waarvan dan vooral lofts gemaaktworden. Het kan zeer rendabel zijn de gebou-wen in de stad te verkopen en zich in de randte gaan vestigen, waar de terreinen boven-dien veel goedkoper zijn.

Een ander voorbeeld is Philip Morris, die zijnfabriek sluit onder het voorwendsel dat de uit-breiding in het Brussels Gewest niet mogelijkis2. Men zou alternatieve oplossingen moetenkunnen voorstellen tegen dezelfde voorwaar-den als Wallonië of Vlaanderen. Helaas kande GOMB dat niet. Het is onmogelijk! De con-currentie tussen de gewesten is te groot.

Er is ook een duidelijk afgetekende ver-schuiving van industriële werkgelegenheidnaar werk in de diensten aan de onderne-mingen (liftinstallateur, elektricien, maga-zijnbediende,...).

Als ik de delokalisatie- en de vestigingsbewe-gingen vergelijk, stel ik vast dat alle onderne-mingen die Brussel verlaten hebben, metaal-verwerkende bedrijven zijn en dat allebedrijven die erbij gekomen zijn, dienstenleveren aan de industrie.

De bedrijven vragen een steedshogere scholingsgraad. Investe-ren in opleiding lijkt dan ookessentieel?

PAUL BINJE: Men heeft ook dikwijls nogeen verkeerde voorstelling van deindustriële werkgelegenheid, als zou

die enkel banen voor laaggeschoolden aan-bieden. Dit is een vergissing! De industriëlearbeid is wel degelijk geschoolde arbeid en isdat met de dag meer. Het werk wordt steedsingewikkelder. Slechts bepaalde sectoren,zoals de horeca, of ondernemingen diehoofdzakelijk actief zijn in de logistiek, zoalsbijv. DHL, vragen nog laaggeschoolde werk-krachten... Deze ondernemingen bieden trou-wens vaak zeer onzekere contracten.

Wil men de ondernemingen in Brussel hou-den en Brusselaars te werk stellen, danmoet er dringend en massaal geld gepomptworden in de beroepsopleiding. Er is eenharde concurrentie met de werknemers uitde andere gewesten die hun baan kwijt zijn.En met kwalificaties bedoel ik niet alleen deeigenlijke beroepskwalificatie, maar ook degeschiktheid, de werkattitude (stiptheid,absenteïsme,...).

Maar, let wel, de opleidingen moeten ook envooral tot werk leiden. We mogen geen men-sen opleiden en hen daarna terug naar dewerkloosheid sturen. Dit leidt tot grote ont-moediging. Tenslotte is en blijft werk nogaltijd de belangrijkste factor voor socialeintegratie. >>

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 25

Het voornaamste

probleem waarmee

de ondernemingen

in Brussel af

te rekenen krijgen,

hangt nauw

samen met de

bereikbaarheid

van de

productieterreinen

en de verouderde

structuur van de

industriegebouwen.

De industriële

arbeid is wel degelijk

geschoolde arbeid

en is dat met

de dag meer.

Page 26: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l26

Welke rol spelen de kleine indus-triebedrijven in Brussel?

PAUL BINJE: Vandaag stellen we vastdat vooral kleinschalige industriëlebedrijven zich in Brussel komen ves-

tigen of er standhouden. Ik denk trouwensdat de GOMB zich voornamelijk moet toeleg-gen op het onthaal van dergelijke bedrijven.De tijd is voorbij dat Brussel grote industriëleondernemingen herbergde.

Talrijke grote ondernemingen bestedeneigenlijk segmenten van hun activiteit uit.Een voorbeeld daarvan is de firma Axima.Voorheen beheerde die alle logistiek metbetrekking tot de bagage op de luchthavenvan Zaventem. Een gedeelte van de activitei-ten die weinig scholing vergen, werd uitbe-steed aan een andere firma, die onder eenparitair comité valt dat minder interessant isvoor de werknemers (PC100).

Wat hier gebeurt is dat activiteiten uitbe-steed worden aan andere, kleinere firma’s(KMO) om de loonvoorwaarden te omzeilenbij de moedermaatschappij, waar vaak eensterke vakbondsafvaardiging actief is enbelangrijke sociale verworvenheden vankracht zijn.

Naar mijn mening zou de economische hulpvan het Gewest gebonden moeten zijn aande voorwaarde van vakbondsaanwezigheidin de ondernemingen. Dit is van het grootstebelang, wil men de markt regelen en hetrespect van de sociale wetten waarborgen.

Gebeurt dit niet, dan ontstaat er bovendieneen enorm risico voor de grote bedrijven,waar wij wel aanwezig zijn en die de socialewetten respecteren en hun arbeiders goedearbeidsvoorwaarden bieden.

We gaan firma’s die de sociale wetgevingniet naleven toch niet bevoordelen!

De VW-fabriek in Vorst is een zeergroot industriebedrijf in Brussel.Met welke moeilijkheden krijgt u er

bij uw vakbondswerk af te rekenen?

PAUL BINJE: In de fabriek zijn vandaagzowat 5.600 werknemers te werk

gesteld, waaronder 600 bedienden en 200uitzendkrachten. Bij rechtstreekse onder-aannemers zorgt de fabriek nog voor bijna1.000 arbeidsplaatsen. Haar aandeel in deindustriële werkgelegenheid in Brussel isdus aanzienlijk.

Vandaag zien we dat de verwachte uitbreidingvan de VW-fabiek in Vorst, met de oprichtingvan een “Automotive” park waar alle onder-aannemers van VW zouden worden samenge-bracht, door VW-Duitsland niet meer in vraaggesteld wordt. Via de GOMB heeft het Gewestenorme inspanningen gedaan opdat dit pro-ject zou verwezenlijkt worden. Deze investe-ring is immers cruciaal voor de toekomst vande onderneming. Het zal mogelijk zijn deweerslag van de robotisering van de monta-geband voor de nieuwe Golf op de werkgele-genheid te compenseren door de productievan andere wagentypes.

Zonder dit project, waarbij de onderaanne-mers in de (“just in time”) VW-fabriek wordenopgenomen, zou het vervaardigen van nieu-we wagentypes in Vorst onmogelijk geweestzijn bij gebrek aan ruimte voor opslag enbehandeling van de stukken. Op korte enmiddellange termijn was dit uitgedraaid opnieuw banenverlies. Wij streven in Brusseleen grote flexibiliteit na, zodat met de pro-ductie van veel wagentypes snel op de vraagvan de markt ingespeeld kan worden.

Het integreren van de onderaannemers opde VW-site moet de reconversie van werkne-mers vergemakkelijken. VW streeft naar deoprichting van zijn eigen logistiek bedrijf,waar de van VW overgeplaatste werknemershet statuut van VW-arbeider zouden behou-den. Dit bedrijf “Automotive” zal ook anderediensten kunnen leveren, die niet enkel aanVW gebonden zijn en dus nieuwe banenscheppen. <<

V O E T N O T E N

1 � De Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij

voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Zie ook het interview met Luk Daems.

2 � Dossier van de Algemene Centrale van

het ABVV

H e t s t a n d p u n t va n d e C M B

Wat hier gebeurt

is “outsourcing”,

waarbij activiteiten

uitbesteed worden

aan KMO’s om de

loonvoorwaarden

te omzeilen bij de

moedermaatschappij,

waar vaak een

sterke vakbonds-

afvaardiging actief

is en belangrijke

sociale verworven-

heden van

kracht zijn.

Page 27: Brussel: industrie in de stad?!

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 27

Industrie in de stad?!

De vertraging van de economischegroei die sinds 2001 wordt waargeno-men, zorgde ervoor dat de afname

van het aantal fabrieken opnieuw een themawerd in het politieke debat. In de loop van hetjaar 2003 werden in de Belgische fabrieksnij-verheid bijna 22.000 banen afgeschaft.

In Brussel gingen in de jaren ’90 in defabrieksnijverheid meer dan 12.000 banenverloren 2. Er is trouwens al jaren een ver-schuiving aan de gang van industriële werk-gelegenheid naar de dienstensector; geleide-lijk aan verplaatst het zwaartepunt van deBelgische en de Brusselse economie zichnaar de tertiaire sector.

Toch is het belang van de fabrieksnijverheidvoor de Belgische economie niet te verwaarlo-zen: in 2002 nam ze immers nog 15,2% vande totale Belgische werkgelegenheid voorhaar rekening (in 1980 was dat 23,9%). Demeerwaarde van de fabrieksnijverheid maak-te op datzelfde ogenbik 17,2% uit van het BBP(tegenover 23,3% in 1980)3. Vaak vergeetmen ook dat Brussel nog tot in 1975 de voor-naamste Belgische industriestad was4…

Hoe valt dit massale banenverlies in de industrie te verklaren?

Er is eerst en vooral het verschijnsel van out-sourcing dat een hoge vlucht heeft geno-men. Dit bestaat erin dat een ondernemingeen deel van haar productie overhevelt of inonderaanneming geeft aan externe economi-sche operatoren. Zo staan talrijke onbetwistindustriële banen officieel genoteerd als“diensten aan ondernemingen” en als uit-

zendarbeid. Belangrijk is ook dat deze nieu-we banen vaak heel wat onbestendiger zijnen ook minder goed betaald dan de “traditio-nele” industriële banen. Plagen als socialefraude en zwartwerk sluipen bovendien bin-nen, doordat de nieuwe vormen van onder-aanneming zwakke plekken doen ontstaan inons stelsel van sociale bescherming.

Een tweede gegeven is een reeks delokali-saties (dichtbij of veraf), waarvan de omvangevenwel beperkt blijft. De technologischeontwikkelingen en de daaruit voortvloeiendeproductiviteitswinst hebben vervolgensgeleid tot een stijging van de productie eneen gelijktijdige daling van de industriëlewerkgelegenheid.

De globalisering van de economie en dedaardoor verhevigde concurrentie tenslot-te, hebben de ondernemingen ertoe aange-zet vernieuwingen door te voeren en hun pro-ductiekosten tot een minimum te herleiden(ontslag, automatisering, specialisering,…).Dit fenomeen ligt aan de grondslag van watde economist Joseph Schumpeter de “schep-

Telkens wanneer de economische conjunctuur verandert, rijzen er vragen over de toekomst van de industrie1 in België en,meer in het bijzonder, in ons Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

H e t s t a n d p u n t va n h e t A BV V - B r u s s e l

Vaak vergeet men

dat Brussel nog

tot in 1975

de voornaamste

Belgische

industriestad was...

>>

Page 28: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l28

pende vernieling” heeft genoemd: het weder-samenstellen van het productieweefsel,waarbij sommige sectoren tot omvorminggedwongen worden (staalnijverheid) en ande-re tot verdwijnen gedoemd zijn (kolenmijnen).Van alle sociale gevolgen hiervan voor dewerknemers, die buitengegooid worden zon-der echt vooruitzicht op omscholing, kan menzich moeiteloos een voorstelling maken.

In Brussel kampen de industriële onderne-mingen bovendien met meer karakteristiekeproblemen, zoals het gebrek aan beschikba-re industrieterreinen, milieuregels eigen aaneen stedelijke omgeving en steeds verderafnemende bereikbaarheid voor de werkne-mers (en voor het goederenvervoer). Al dezeelementen remmen in belangrijke mate devestiging of de uitbreiding van industriëleondernemingen op Brussels grondgebied af.

Tot slot moeten wij ook voor ogen houdendat elke stad in uitbreiding - en dit geldt voorBrussel - haar industriële activiteiten naar dedichtbije rand schuift. Hier zitten we met eenecht economisch keurslijf dat ons stadsge-west, vandaag nog altijd, door de institutio-nele indeling van ons land opgelegd wordt.Het is dan ook van het allergrootste belangdat met de beide andere gewesten goedesamenwerkingsakkoorden worden geslotenover alle materies die bijdragen tot de ont-wikkeling van het industrieapparaat.

Kan een economie zonder industrie?

De industrie is van fundamenteel belangvoor de welvaart van het land. Zij oefent opde hele Belgische economie een rechtstreek-se en onrechtstreekse invloed uit, die naarverhouding bijzonder groot is.

Het Federaal Planbureau wijst erop dat eenstijging met 1% van de export van -voorna-melijk afgewerkte- goederen, overgedragenwordt naar alle andere sectoren van de eco-nomie en zo (in termen van toegevoegdewaarde) een groei van bijna 0,4% van deeconomische productie teweegbrengt. Uit-eindelijk “(blijft) de industrie de voornaamstebron van exportinkomsten van België enmaakt ze de financiering van goederenin-voer mogelijk…” 5.

De industrie draagt bovendien in grote matebij tot de verspreiding van vernieuwing in degehele economie. In 2002 was 82,5% van deuitgaven voor Onderzoek en Ontwikkeling hetwerk van industriële bedrijven. De industrieis, tot slot, een niet te verwaarlozen bron vanwerkgelegenheid voor laaggeschoolde werk-nemers, ook al vergt de technologische evolu-tie steeds hoger geschoolde werkkrachten.

Hoe de industriële werkgelegenheid behouden en ontwikkelen?

Als verklaring voor het verlies van industriëlewerkgelegenheid verwijzen de werkgeversmet de regelmaat van de klok naar het ver-schil in loonkosten met de andere landen.Op gezette tijden vragen zij dan ook eenloonmatiging “in ruil voor het behoud”– soms zelfs een lichte teruggang – “van dewerkgelegenheid”.

Vaak vergeet men echter te vermelden datde Belgische werknemers ook de productief-ste ter wereld zijn en dat de loonlast, bronvan financiering van onze sociale zekerheid,de onrechtstreekse verloning van de werkne-mers vormt (hun pensioen, werkloosheids-

H e t s t a n d p u n t va n h e t A BV V - B r u s s e l

Page 29: Brussel: industrie in de stad?!

uitkeringen, ziekte- en invaliditeitsvergoedin-gen,…). De loonlasten verlagen ten koste vanhet financiële evenwicht in de sociale zeker-heid, betekent zoveel als ons een middel ont-nemen dat noodzakelijk is om tot socialegelijkheid te komen.

Het ABVV-Brussel wijst deze patronale chan-tage tot delokalisatie van de hand. Wij vin-den dat onze ondernemingen de internatio-nale concurrentie het hoofd moeten biedendoor kwaliteitsproducten te ontwikkelen,door vernieuwend te zijn en te investeren inde opleiding van de werknemers. Het isimmers een utopie te denken dat nieuwe las-tenverlagingen op langere termijn zullen lei-den tot een betere weerstand tegen de con-currentie van de lageloonlanden.

Voortdurend de loonlasten verlichten is eenslecht idee, want zo wordt de bron van desociale zekerheid drooggelegd. Wat welnodig is, zijn aanzienlijke investeringen opeen hele waaier van gebieden, zoals hetonderwijs, de beroepsopleiding, het ver-voersbeleid, de openbare diensten, Onder-zoek en Ontwikkeling.

Voor Onderzoek en Ontwikkeling bijvoor-beeld, wenst het ABVV-Brussel dat de Brus-

selse regering zich ertoe verbindt de normvan 3% van het BBP aan investeringen tehalen. Wij dringen ook aan op een gerichtbeleid (om versnippering van de steun tevermijden en om de strategische sectorenaan te sporen tot groei en tot het scheppenvan kwaliteitsbanen), dat ook duidelijk is(zodat het Gewest ruime mogelijkhedenheeft om privé-investeerders aan te trekken)en dat bovendien de universitaire en debedrijfswereld dichter bij elkaar brengt (omzo een vlotte verspreiding van technolo-gische vernieuwingen in de hand te werken).

Vernieuwing stimuleren houdt echter ook in datgeïnvesteerd wordt in onderwijs en opleiding, invervoers- en telecommunicatie-infrastructuur,in sterke openbare diensten. Aan de werkne-mers moet ook een bevredigende levensstan-daard en werkzekerheid gewaarborgd worden.

De staat moet, kortom, zorgen voor een eco-nomisch en sociaal klimaat dat gunstig is voorde industrie en voor het uitbreiden van deindustriële werkgelegenheid.

Het ABVV-Brussel is tevreden met het planvan de gewestregering om een echt “Instru-mentenbord” van de Brusselse economie opte maken (en bij te houden). >>

In theorie komt het duurder uit wanneermen zijn toevlucht neemt tot onderaan-nemers, maar zij weten hun kosten tedrukken door de wet te omzeilen. Hettoppunt is dat men vandaag in de hotel-sector wel moet frauderen om concurre-rend te zijn! Natuurlijk is dat oneerlijkeconcurrentie. Er is geen terugweg moge-lijk, de prijs kan alleen nog dalen; ook inandere sectoren.

Welke fraudemechanismen zijn er?

1 - HET PARITAIR COMITÉ. Wette-lijk gezien moet een onderneming metals hoofdactiviteit de schoonmaak, decollectieve overeenkomsten naleven van... de schoonmaaksector. Deze overeen-komsten zijn echter veel socialer dan diein de horeca, een sector waar de lonenzeer laag zijn (in 2003: 8,50€/uur i.p.v.

9,15€; geen weekendpremie). Deonderaannemer beweert dat hij tot dehorecasector behoort (vermits hijervoor werkt), of zelfs tot het aanvul-lend comité voor arbeiders, dat voor dewerknemers nog minder gunstig is.

2 - DE ALGEMENE TERBESCHIK-KINGSTELLING. Een arbeidsover-eenkomst bevat drie belangrijke elemen-ten: een werk, een loon en eenondergeschiktheid aan de werkgever.Wanneer een klant een vorm van gezaguitoefent op een werknemer die hem terbeschikking wordt gesteld, wordt hij dewerkgever. In hotels behoren de leidstersdie toezien op het werk van de kamer-meisjes altijd tot het loontrekkend perso-neel van het hotel. Aantonen dat de situ-atie van de kamermeisjes volgens de

regels van de arbeidsovereenkomst ille-gaal is, is een belangrijk gegeven omonderaanneming tegen te gaan.

3- DE SOCIALE BIJDRAGEN. Dezebedrijven kunnen concurrerende prij-zen bieden door... de fiscale en socialeverplichtingen niet na te komen en dooraltijd vertraging te hebben bij de RSZ(en zelfs bij de betaling van de lonen ofde eindejaarspremies). Het mechanismeis bekend: na enkele maanden activiteitverklaart het bedrijf zich failliet, terwijldezelfde personen samen een anderestructuur oprichten die fictieve schuld-eiser wordt van het eerste bedrijf en deactiviteiten en het personeel zal overne-men, maar niet de schulden. Dezebedrijven speculeren dus op het werkvan de mensen...

Christian Bouchat, Secretaris van de Centrale Voeding-Horeca-Diensten, legt uit hoe het systematisch gebruik maken van onderaanneming (of outsourcing) in deschoonmaaksector van de horeca, sociale achteruitgang veroorzaakt.

In 2002 was

82,5% van

de uitgaven

voor Onderzoek

en Ontwikkeling

het werk van

industriële

bedrijven.

Page 30: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l30

Tot besluit nog enkele sporen

Het ABVV ziet de industriële werkgelegen-heid in de stad niet als een “middeltje vooralle kwalen”. Het hoeft toch geen betoog datons economisch en sociaal ontwikkelings-model helemaal geen uitstaans heeft metfabrieksschouwen in het hart van de stad.Anderzijds zou het, om alle redenen die hiernog maar eens opgesomd zijn, buitenge-woon gevaarlijk zijn om ons gewest depositieve inbreng van de productiesectorte ontzeggen daar waar zijn invoeging in destad mogelijk is. Maar “mogelijk” is vaakafhankelijk van de politieke bereidheid...

Wij blijven dan ook de werking van de Gewes-telijke Ontwikkelingsmaatschappij voor hetBrussels Hoofdstedelijk Gewest (GOMB)krachtig steunen; een betere financieringervan is echt geen luxe. Wij eisen bovendiendat deze pararegionale instelling de nodigemiddelen krijgt om haar beleid met betrek-king tot de herbestemming van verlatenoude industriesites te voeren: hiervoor moetvoldoende overheidsgeld vrijgemaakt wor-den, zodat ze de sanering van deze sites enhun economische renovering kan realiseren.

Bovendien vinden wij, tegenover de uitda-ging van de outsourcing, dat nu echt voor-rang moet gegeven worden aan een strengecontrole op de – steeds systematischer –voorkomende onderaanneming, met als doelde kwaliteit van de banen te behouden enhet zwartwerk op te slorpen. De Brusselseindustriëlen moeten absoluut sociale verant-woordelijkheid opnemen. De ontwikkelingvan de diensten aan ondernemingen en vande logistieke activiteiten die gepaard gaanmet de herstructurering van de Brusselseindustrie, kan dan banen scheppen voor delaaggeschoolde Brusselaars. Er moet op ditterrein een dynamisch beleid gevoerd wor-den voor een duurzame integratie van deindustriële activiteiten in het stadsweef-sel. Zo kunnen tal van banen gecreëerd wor-den op zeer verscheiden domeinen: mobiliteit,energiesector, afvalbehandeling, opwaarde-ring van de sociale omgeving van de bedrijven.Wij menen overigens dat het nuttig zou zijn

in Brussel een waaier van ambachten in eerte herstellen, vooral dan de ambachten bin-nen de bouwsector en die van nut zijn bijstadsrenovatie. Onnodig erop te wijzen datdit enkel een optie is wanneer onze eisenvoor volledige erkenning van de vakbonds-rechten in de kleine en middelgrote onderne-mingen ingewilligd worden.

De gewestregering zou ook moeten toezien opde opwaardering van de havenzone (saneringvan de Carcokesite, uitbaggeren van hetkanaal,...). De haven is immers van strate-gisch belang voor het stadsgewest: er zijn talvan industrieën gevestigd die werk biedenaan laaggeschoold personeel en ze zorgtervoor dat Brussel van de doortocht van meerdan 300.000 vrachtwagens ontlast wordt.

Het ABVV wenst tenslotte nog dat overhedendie beslissen over oude industriegebouwen,niet altijd onmiddellijk denken aan ombou-wen in lofts...

Men heeft het vaak over de werkgelegenheidin de productie die naar buiten de stad ver-plaatst wordt. Wat minder aan bod komt, isdat er zich vandaag een gelijkaardig ver-schijnsel voordoet met de Brusselse werkge-legenheid in de dienstensector. Een reden temeer om nooit de industriële bestemmingvan Brussel te verwaarlozen: wij zullen in detoekomst al onze troeven nodig hebben! <<

V O E T N O T E N

1 � Industriële werkgelegenheid is de verzamelnaamvoor banen in de productie van goederen.2 � Tussen 1997 en 2001 werd deze sterke daling van de werkgelegenheid in de fabrieksnijverheid in Brussel evenwel onderbroken, wat grotendeels te danken was aan een toename van het personeelsbestand bij Volkswagen. Het cijfer komt uit ‘Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt:tussen dynamisme en dualiteit’, Brussels Observatorium van de arbeidsmarkt en de kwalificaties, november 2003. 3 � Federaal Planbureau, Heeft de industrie nogtoekomst in België?, maart 2004.4 � In Brussel bedroeg de toegevoegde waarde die door de nijverheidssector werd geproduceerd10,2% (14,6% in 1979); de tewerkstelling in de Brusselse fabrieksnijverheid, de bouw buitenbeschouwing gelaten, daalde echter sinds 1970 met75% (voor gans België bedroeg de daling 35%). 5 � Federaal Planbureau, op. cit., blz. 13.

H e t s t a n d p u n t va n h e t A BV V - B r u s s e l

Het ABVV-Brussel

wijst deze

patronale chantage

tot delokalisatie

van de hand.

Wij vinden dat

onze ondernemingen

de internationale

concurrentie

het hoofd moeten

bieden door

kwaliteitsproducten

te ontwikkelen,

door vernieuwend

te zijn en te

investeren in

de opleiding van

de werknemers.

Page 31: Brussel: industrie in de stad?!

De globalisering

is geen nieuw

fenomeen (...)

Nieuw is wel

het tempo en

de omvang van

de beweging.

(...) De globalisering

is deels een mythe,

of eerder zelfs

een ideologie.

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 31

Globalisering, tussen ideologie en werkelijkheid

Globalisering en industriële betrekkingen

“G lobalisering”, “mondialise-ring”: deze woorden zijnschering en inslag gewor-

den in socio-economische middens. Nu eenszijn ze getooid met idyllische opvattingenover verandering, dan weer worden ze over-stelpt met alle mogelijke kwaad. Maar waar-over heeft men het eigenlijk?

Even vooraf : mondialisering is geen nieuwfenomeen. Het Romeinse imperium omvattede hele toen bekende wereld… Nieuw is welhet tempo en de omvang van de beweging: detechnologische vernieuwingen maken zeersnelle informatie-uitwisseling op wereldvlakmogelijk ; de media van hun kant, dragen bijtot de illusie van een “geglobaliseerde”wereld: informatie vanuit alle windstreken zou“in real time” beschikbaar zijn en de doorsneeburger zou sneller kunnen weten wat er zichop duizenden kilometer afstand afspeelt, danhoe zijn naaste buur het maakt.

De globalisering is deels een mythe, of eerderzelfs een ideologie. Dit is zo wanneer ze dewaarden en slogans van het neoliberalismemeevoert en voorgesteld wordt als een nood-lot, een natuurfenomeen waarin we ons moe-ten schikken, zoals een orkaan of een ijstijd.Het komt duidelijk tot uiting in een bepaaldedenkwijze die hoogtij viert en waarbij uitspra-ken als “het bedrijf van de toekomst moetalle mogelijke vormen van flexibiliteit aan-wenden om zich aan te passen aan de nieu-we eisen van de wereldomvattende concur-rentie”, of ook nog “de onderneming van de21ste eeuw moet modulair zijn om de wereld-concurrentie succesvol het hoofd tebieden”,… aan de orde van de dag zijn.

Anderzijds vinden er echt wel veranderingenplaats: grootschalige en grensoverschrijden-de economische, politieke en sociale veran-deringen. Dit is geen globalisering die vaagen ongrijpbaar is als de zwarte gaten in hetheelal ; het gaat hier om concrete verande-ringen die onderling verband houden: natio-nale handelsgrenzen worden uitgewist inhet belang van de internationale markt ; sectoren die vroeger binnen een nationalecontext beschermd waren, worden nu bloot-gesteld aan internationale concurrentie – telecommunicatie, elektriciteit,... ; snel en onbegrensd financieel verkeer is moge-lijk geworden dank zij de liberalisering en detechnologische ontwikkelingen ; de produc-tie en de dienstenactiviteiten worden steedsmeer op internationale schaal in multinatio-nale ondernemingen georganiseerd. >>

Bijdrage van Evelyne Léonard, van het“Institut d’Administration et de Gestion”, en “Institut des Sciences du Travail (UCL)”

Achtergrond

Page 32: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l32

De uitdagingen

De internationalisering stelt de industriëlebetrekkingen voor nieuwe en soms meedo-genloze uitdagingen. We kennen allemaal dedelokalisaties en de brutaalste blijven in onsgeheugen gegrift: wie weet niet wat er bij“Renault” gebeurd is? Delokalisaties van inBelgië gevestigde bedrijven gebeuren niette-min meestal binnen het Europese continenten men kan dus niet spreken van een alge-mene mobiliteit op wereldschaal. Er zijndaarentegen andere ontwikkelingen aan hetwerk, waarover de media minder berichtenmaar die evengoed nieuwe uitdagingen metzich brengen:

> de grensoverschrijdende inwerking vanconcurrentie die in België bestaande acti-viteiten in moeilijkheden brengt en nieuweconcurrentie-eisen oplegt: staal uit hetoosten, Chinees textiel, enz. Vandaaghangt de situatie van een informaticus bijeen Belgische bank bijvoorbeeld ook afvan de mogelijkheid en de bereidheid vanzijn werkgever om een beroep te doen opinformatici in India, die gelijkgeschooldzijn, maar aan een lager loon werken en“in real time” de informatica-activiteitenvan de bank waarnemen,…;

> de “sociale dumping” waardoor diegenedie, in weerwil van de basisregels van dearbeidsbescherming, de kosten weet tedrukken, concurrentievoordeel in de wachtkan slepen. Het is voor veel reizigers verlei-delijk om met een “low cost”-luchtvaart-maatschappij tegen een laag tarief te vlie-

gen. Ze vergeten echter of weigeren tezien, dat de werknemers van deze bedrij-ven alle mogelijke en denkbare flexibili-teitsformules ondergaan, dat ze onderhoge loondruk werken en dat de werkgeveronderhandelingen met een syndicalegesprekspartner vaak volledig afwijst ;

> sterke mobiliteit van het kapitaal enonderlinge afhankelijkheid op de wereld-markt, zodat de arbeidsplaats van eenwerknemer hier soms afhangt van de stem-ming op de beurs in New York of Tokyo.

> groeiende versmelting van de onderne-mingen in multinationale groepen waarde eindbeslissing aan de top wordt geno-men, dus zeer ver van de realiteit van deproductie en de diensten op het terrein:waar worden de belangrijkste beslissingengenomen bij Arcelor, BP, HP en tal vanandere Japanse, Amerikaanse, Europesemultinationals?

Het gevolg van dit alles is in de eerste plaatsde toenemende complexiteit van de onder-nemingen waarvan de werkgever, de beheer-der en de eigenaars verschillend en ookgeografisch van elkaar verwijderd zijn. Debelangrijkste beslissingen die een dochter-onderneming en dus haar werknemers tref-fen, worden genomen in de “wolkenkrabbersvan glas en staal” van de buitenlandsehoofdkwartieren: beslissingen over de lokali-sering van de activiteiten, over de budgettai-re ruimte die elke dochterondernemingkrijgt, over de prestatiecriteria die de fabriekof het plaatselijk bureau moet halen. Op aldeze beslissingen kunnen de plaatselijkeactoren slechts weinig invloed doen gelden.

Daaruit volgt ook dat de sociale gespreks-partners rekening moeten houden met feno-menen die grensoverschrijdend zijn en waarzij geen vat op hebben, zo bijvoorbeeld wan-neer bij onderhandelingen de lonen, dewerktijd en de productiviteit met die vanandere landen vergeleken worden.

De liberalisering, waarmee de internationali-sering gepaard gaat, zet algemeen genomende deur open voor pogingen tot deregulering,d.w.z. verslapping of afschaffing van de

A c h t e r g r o n d

De meeste

delokalisaties

van in België

gevestigde

bedrijven

gebeuren

binnen

het Europese

continent.

Page 33: Brussel: industrie in de stad?!

regels die het werk organiseren. De flexibili-teit is hiervan ongetwijfeld het beste voor-beeld: sinds halverwege de jaren ’80 zijn deregels i.v.m. arbeidsbescherming in de ogenvan sommigen niet meer dan “starre regels”die de ondernemingsgeest in de weg staan,de vrije concurrentie en de vrije werking vande arbeidsmarkt belemmeren. Deze aanval-len tegen de “starre regels” vormen eenrechtstreekse bedreiging van wat de kernvan de industriële betrekkingen uitmaakt: deinstellingen, de collectieve overeenkomsten,de actoren zelf.

Tenslotte is er ook een toenemende discre-pantie tussen kapitaal en arbeid. Het kapi-taal wordt steeds vluchtiger en beweeglijker,het wordt verspreid over de grenzen heen,het wordt verdeeld onder aandeelhoudersdie enkel bezorgd zijn om hun dividenden enniets afweten van de concrete voorwaardenwaaronder de productie en de dienstenacti-viteit plaatsvinden. De arbeid daarentegenwordt nog steeds bepaald door de plaatselij-ke voorwaarden en de regels die via onder-handelingen en bij wet in een voornamelijknationaal kader worden vastgelegd.

Reacties van de nationale stelsels

Welke weerslag heeft de globalisering op deindustriële betrekkingen? Bedreigt ze de“klassieke” industriële betrekkingen? Zorgtze voor het verdwijnen van het vermogen totcollectieve onderhandelingen, regelgeving,sociale bescherming en solidariteit die zo

kenmerkend zijn voor het zogenaamde“Europese sociaal model”, dat totaal ver-schillend is van het Noordamerikaanse onge-breideld neoliberalisme?

Om te beginnen is het zo dat de industriëlebetrekkingen nog altijd nationaal georgani-seerd zijn: de diverse componenten ervan – de actoren, de collectieve onderhandelin-gen, de organen, de collectieve overeenkom-sten en de regelgeving – die samen het “systeem” van industriële betrekkingen vor-men, ontwikkelden zich binnen een nationalecontext en blijven dus eigen aan elk land: hetBelgische systeem verschilt grondig van hetDuitse, Franse of Britse en dat blijft ook zo.

Alhoewel de internationale veranderingenvoor allen dezelfde zijn, variëren de reactiesbovendien van land tot land. Elk systeemreageert immers met zijn eigen kenmerken,zijn eigen dynamiek. Waar de instellingensterk verankerd zijn, zoals in België, Duits-land en Denemarken, houden ze stand enontwikkelen ze zelf oplossingen waarovereerst onderhandeld is. Men kan dit bijvoor-beeld vaststellen op het gebied van de flexi-biliteit. De druk om de arbeid flexibeler temaken is overal voelbaar. De vorm die zeaanneemt evenwel en vooral de mate waarinze binnen paritair vastgelegde proceduresgehouden wordt, lopen van land tot landsterk uiteen. Zo is in het Verenigd Koninkrijkde flexibiliteit het gevolg van niets minderdan de deregulering van de arbeidsbescher-ming en beschikt elke werkgever bovendienover een zeer grote speelruimte, omdat desyndicale gesprekspartner er danig verzwakt

33

De druk om

de arbeid

flexibeler

te maken,

is overal voelbaar.

>>

Page 34: Brussel: industrie in de stad?!

D o s s i e r s v a n h e t A B V V - B r u s s e l34

is. In Nederland maakt de arbeidsflexibiliteitdan weer deel uit van een beleid waarovernationaal tussen werkgevers- en werkne-mersorganisaties onderhandeld wordt. Zekomt tot stand via maatregelen waaroverbeide partijen onderhandeld hebben en diede praktijken op het terrein strak afbakenen.

In bepaalde landen merkt men zelfs het ont-staan van sociale dialoog waar die voordienniet gevoerd werd. Ierland is daarvan hettreffendste voorbeeld: traditioneel beston-den daar geen centrale onderhandelingenop nationaal niveau boven de sector- enbedrijfsonderhandelingen. Sinds 1987 wor-den geregeld grote partnerakkoorden geslo-ten tussen de regering, de vakbonden, dewerkgeversverbonden en andere organisa-ties die de landbouw, het onderwijs en dewerklozen vertegenwoordigen.

Op Europees gebied wordt de sociale dialooggeleidelijk aan opgebouwd. Vanuit het stand-punt van de werknemers in de lidstatenbekeken, wordt er misschien geen opzienba-rende vooruitgang geboekt ; toch zijn er con-

crete verwezenlijkingen: intersectorale over-eenkomsten, sectorakkoorden, de oprichtingvan een Europese ondernemingsraad in demultinationals, actieprogramma’s van deEuropese sociale gesprekspartners.

Besluiten dat er een ongebreidelde deregu-lering heerst, kan men dus niet, al stemt hetbeeld dat we krijgen niet tot onverdeeld opti-misme. De onderhandelingsruimte in de lan-den zelf werd sterk beperkt. Bij loononder-handelingen in België moeten nu bijvoorbeeld de loonstijgingen in de buurlan-den – Duitsland, Frankrijk, Nederland – inaanmerking genomen worden. In alle landendie tot de eurozone behoren, moet men bijde onderhandelingen rekening houden metde verplichtingen van het stabiliteitspact.

De landen zijn onderling meer afhankelijk,de onderhandelingsruimte is beperkter. Enmen moet helaas vaststellen dat, ondanksde pogingen om de werknemers internatio-naal in beweging te krijgen, er op dit ogenblikwereldwijd tegenover het kapitaal geenechte tegenmacht bestaat. De krachtsver-houdingen zijn hier duidelijk uit balans: bin-nen de staatsgrenzen slaagde de syndicaletegenmacht erin het hoofd te bieden aan hetgeorganiseerde kapitaal, terwijl de syndicaletegenmacht nu overweldigd wordt door eenbeweeglijk en bewegend kapitaal dat vluch-tig is en opgaat in even duistere als ongrijp-bare beleggingsfondsen.

Wat zijn de vooruitzichten?

De levenskracht en de positieve resultaten vande sociale dialoog vormen een kenmerk en eentroef van talrijke Europese landen: België,Nederland, Denemarken, Duitsland, Zweden,Finland, enz. Ook al wordt hij soms slechtgevoerd – zoals nu over de werktijd – toch isdeze sociale dialoog voorwaarde voor een duur-zame economische en sociale ontwikkeling.

Er bestaan meerdere mogelijkheden om devoortzetting ervan te waarborgen.

Een bondige opsomming...

Binnen het nationale systeem is de speel-ruimte beperkter geworden voor de klassie-

A c h t e r g r o n d

De sociale

gesprekspartners

moeten inspraak

hebben in

de opbouw

van Europa want

de sociale dialoog

is en blijft één

van de pijlers

van het “Europese

sociaal model”.

Page 35: Brussel: industrie in de stad?!

ke onderhandelingsthema’s – meer in hetbijzonder de lonen – maar er zijn nu belang-rijke thema’s die om een regeling vragen,zoals de flexibiliteit, de opleiding, de compe-tenties.

Voor de flexibiliteit strekt Nederland tot voor-beeld, waar men onderhandelt en tot eencompromis komt dat zo goed mogelijk aan deverwachtingen van beide partijen, zowelwerknemers als werkgevers, tegemoetkomt.En natuurlijk is het daar niet allemaal rozen-geur en maneschijn. Op het vlak van oplei-ding en competenties zullen werk en werkge-legenheid in de “kennismaatschappij” steedsmeer om opleiding draaien. Dit is trouwenseen terrein waarop het mogelijk is om tot eenvergelijk te komen, op voorwaarde dat debakens zodanig worden uitgezet dat de oplei-ding zowel ten dienste van de werknemersals van de ondernemingen staat.

Daardoor stijgen de opleidingsbehoeften enis er ook meer nood aan bescherming voorde laaggeschoolden, die steeds kwetsbaar-der worden naarmate kwalificatie aanbelang wint. Hier staan zeer belangrijke ver-anderingen op til waarin de sociale dialoogeen centrale rol moet spelen.

Op internationaal vlak is het Europeseniveau om twee redenen relevant voor deindustriële betrekkingen: eerst en vooralmoeten de sociale gesprekspartnersinspraak hebben in de opbouw van Europaen verder is het ook zo dat de sociale dialoogéén van de pijlers van het “Europese sociaalmodel” is en blijft.

Want ook al lijkt de Europese sociale dialoogsoms ver af te staan van de “gewone burgers”,toch is het daar dat er paritaire uitwisselingplaatsvindt die ondersteund en verder besten-digd moet worden en allicht ook meer weer-klank moet krijgen binnen de landen. Ook decoördinatie en de supranationale uitwisselin-gen met vertegenwoordigers van andere lan-den, moeten geïntensifieerd worden.

Het is belangrijk er gestaag te blijven ophameren dat de globalisering geen feno-meen is dat volledig buiten de sociale acto-ren om plaatsvindt. Het is niet zo dat de

sociale actoren zich moeten aanpassen endat ze de nieuwe regels van het kapitalismeen het liberalisme als natuurwetten moetenbeschouwen. Wat ze vooral niet moetendoen is zich verschansen binnen hun natio-nale identiteit, zich op hun eigen kleine lapjegrond terugtrekken om het nationale, regio-nale of lokale territorium tegen internationa-le verschijnselen te verdedigen.

De verwoestingen die het nationalisme heeftaangericht en zijn steeds sluimerendegevaar zijn bekende gevolgen van een derge-lijke houding. Wat ze wel moeten doen, iszich verzetten tegen het voorstellen van deglobalisering als iets natuurlijks en erop wij-zen dat achter de globalisering actorenstaan die bepaalde keuzes maken: economi-sche actoren – die over de beurs beslissen,het kapitaal bezitten, de grote multinationalsleiden – maar ook politieke actoren en “lastbut not least” sociale gesprekspartners.

Deze laatsten kunnen op verschillendemanieren op de globalisering reageren. Zekunnen zich wentelen in heimwee naar ver-vlogen tijden of een achterhoedegevechtvoeren en wat aan de gang is over zich heenlaten komen zonder er greep op te hebben.Ze kunnen ook weerwerk bieden en druk uitoefenen binnen de sociale dialoog zodatdeze evolueert. Het is inderdaad een ongelij-ke strijd en op het terrein is de druk enorm;toch zijn het de actoren die bepalen welkekeuzes gemaakt worden.

Dat de evolutie in elk land verschillend is, bewijst ontegensprekelijk dat de actorenvan de industriële betrekkingen en hunbekwaamheid om – met of zonder de over-heid – over nieuwe afspraken te onderhan-delen, het verschil maken. Binnen het Nederlandse, hetDeense, het… Belgische modelbestaat niet enkel een jarenlangeervaring waarop men kan steu-nen, we beheersen ook het ver-mogen om veranderingen op tevangen via onderhandelingen,d.w.z. om dit uiteindelijk op eenmeer solidaire en meer aan-vaardbare manier te doen. <<

B r u s s e l : i n d u s t r i e i n d e s t a d ? ! 35

Page 36: Brussel: industrie in de stad?!

Brussel : industrie in de stad ? !

Dossiers van het ABVV-Brussel nr. 6 Januari 2005

“De gevolgen die de omwenteling van de industriële

werkgelegenheid heeft op de werkloosheidscijfers,

de invloed ervan op het stadsweefsel en op de collectieve

arbeidsbetrekkingen: wij vinden dat hierover nagedacht

en gedebatteerd moet worden.”

Foto

VW

© N

ico

las

van

Ha

are

n

pie

zo.b

e