235
redactie Linda Boudry Peter Cabus Eric Corijn Filip De Rynck Chris Kesteloot André Loeckx witboek De eeuw van de stad Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Het Witboek Stedenbeleid De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden uit 2003 bevat een langetermijnvisie op het Vlaamse stedenbeleid.

Citation preview

Page 1: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

r e d a c t i e

Linda Boudry

Peter Cabus

Eric Corijn

Filip De Rynck

Chris Kesteloot

André Loeckx

w i t b o e kDe eeuw van de stadO v e r s t a d s r e p u b l i e ke n e n ra s t e r s t e d e n

Page 2: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

C o l o f o n

Uitgave vanProject StedenbeleidAdministratie Binnenlandse AangelegenhedenMinisterie van de Vlaamse GemeenschapMarkiesstraat 11000 BrusselTel. 02 553 40 28Fax 02 553 40 31

Verantwoordelijke uitgeverGuido DecosterDirecteur-generaal

Redactieraad WitboekFilip De Rynck (hoofdredactie) Linda Boudry, Peter Cabus, Eric Corijn, ChristianKesteloot en André Loeckx

EindredactieLiesje SchetsMinisterie van de Vlaamse Gemeenschap

FotograafKoen Broos, Cobdenstraat 34,2018 Antwerpen

Grafische vormgevingMegaluna + Triumviraat, Laarbeeklaan 70,1090 Brussel

DrukDie Keure, Oude Gentweg 108,8000 Brugge

Depotnummer D/2003/3241/312ISBN-nummer 90-403-0189-1NUR 900

Uitgave 2003

Page 3: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

blanco

w i t b o e kDe eeuw van de stadO v e r s t a d s r e p u b l i e ke n e n ra s t e r s t e d e n

Page 4: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Witboek van de Task Force samengesteld uitGeert BouckaertLinda BoudryLuk BralPeter CabusEric CorijnGuido De BrabanderFilip De Rynck Moïra HeynMyriam Jansen-Verbeke Christian KestelootAndré LoeckxWilly Miermans Paul PonsaersRuth Soenen Ludo Struyven Marc VerlotJan Vranken

Redactie Filip De Rynck (hoofdredactie)Linda BoudryPeter CabusEric CorijnChristian KestelootAndré Loeckx

In opdracht van Paul Van GrembergenVlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden,Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken en bevoegd voor Stedenbeleid

De eeuw van de stadO v e r s t a d s r e p u b l i e ke n e n ra s t e r s t e d e n

Page 5: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Dit Witboek is het resultaat van een intens proces dat in december 2000 door mijn voor-ganger is gestart. De toen geïnstalleerde TaskForce kreeg als opdracht een Witboek rondStedenbeleid te realiseren. Onze verwachtingenwaren hooggespannen. We wilden namelijk eenbeeld krijgen van de gewenste ontwikkelingenvoor de komende jaren om naar meer dynami-sche, evenwichtige en leefbare steden te evolue-ren. Een perspectief van 20 jaar werd daarbijvooropgesteld. Daarbovenop kwam de vraag omde geschetste perspectieven niet te beperkentot globale maatschappelijke stedelijke ontwik-kelingen, maar ook oog te hebben voor demogelijke beleidsimplicaties. Zelf zagen we vijfclusters waarrond gewerkt zou kunnen worden:een theoretisch kader om tot klare concepten endefinities te komen, met daarnaast aandachtvoor zowel de economische, de sociale, de fysieke als de bestuurlijke omgeving van onzesteden.

Bij de samenstelling van de Task Force werdgeopteerd voor een bundeling van academischeknowhow. We stelden namelijk vast dat reedsheel wat interessant onderzoek beschikbaarwas, maar dat het ofwel om fragmentair mate-riaal ging dat vanuit een bepaalde discipline destedelijkheid benadert, ofwel om globale analy-ses waarvan juist een vertaling naar of eenfocus op stedelijkheid geboden was. We hebbener daarom voor geopteerd de Task Force multi-disciplinair samen te stellen. Elk lid kon daarbijvanuit zijn eigen specialisme en deskundigheidzijn inbreng leveren, maar wel met de bedoelingeen meerwaarde te realiseren vanuit de con-frontatie van alle beschikbare materiaal. Om tevermijden dat het een louter academische oefe-ning zou worden, is van bij de aanvang afge-sproken dat het Witboek zou ontwikkeld wor-den in samenspraak met beleidsverantwoorde-lijken, ambtenaren en lokale actoren.

Het is niet onbelangrijk even stil te staan bij hetganse proces dat aan deze publicatie van hetWitboek is voorafgegaan.

In de eerste helft van 2001 hadden de leden vande Task Force, samen met academici, ervarings-deskundigen en bevoegde ambtenaren, werk-teksten uitgeschreven. In het najaar van 2001vonden veertien workshops plaats die telkensgeorganiseerd werden in samenwerking meteen van de veertien centrumsteden. De deelne-mers werden gerekruteerd via een gerichte mai-ling en advertenties in dag- en weekbladen.Ongeveer 1000 mensen namen deel aan dezeworkshops. Gezien het belang van hun inbrengwerden hun namen in dit Witboek opgenomen.

Tijdens de workshops werden de teksten van deexperts besproken, aangevuld of gewijzigd.Tegen eind 2001 goten de leden van de TaskForce de teksten in een definitieve vorm, maxi-maal rekening houdend met de inbreng van dedeelnemers aan de workshops. Ontbrekende ofonvoldoende ontwikkelde thema’s werden inaanvullende werkteksten gegoten. Om iedereende kans te geven het ganse proces op de voet tevolgen, werd alle beschikbare materiaal digitaalaangeboden via de website www.thuisinde-stad.be. Al deze basisteksten werden in het boekmet voorstudies opgenomen.

In de loop van 2002 is de Task Force gestart metde tweede fase, waarin een geïntegreerde toe-komstvisie op de stad en de stedelijkheid werdontwikkeld. Binnen de Task Force werd eenredactieraad aan het werk gezet die alle tekstenin een finale vorm heeft gegoten.

Een witboek is volgens Van Dale een “van rege-ringswege in boekvorm (oorspr. met witteomslag) uitgegeven beleidsdocument”. Wat hiervoorligt, wijkt af van deze definitie, want het isgeen regeringsdocument. De leden van de Task

De eeuw van de stad | w it b o e k

5

Vo o r w o o r d

Page 6: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Force hebben van bij de aanvang in volle acade-mische vrijheid kunnen werken. Als Vlaamseregering zijn we op geen enkel moment inhou-delijk in het proces tussenbeide gekomen. Voorons was het belangrijk dat een open maat-schappelijke discussie tot stand werd gebracht.Ik moet vaststellen dat de Task Force zijnopdracht meer dan volbracht heeft. Op basis vaneen diepgaande en geïntegreerde analyse wer-den duidelijke keuzes gemaakt die vertaald wer-den in zowel beleids- als methodische aanbeve-lingen. Het is nu aan het beleid en de lokaleactoren om hierop te reageren.

Ik wil alle leden van de Task Force, en in het bij-zonder de redactieraad, hartelijk danken voorhet gepresteerde werk. Ik ben ervan overtuigddat deze bijzondere manier van werken ook voorhen verrijkend is geweest. Mijn bijzondere dankgaat ook uit naar Linda Boudry die als projectlei-der van de cel Stedenbeleid het ganse proces ingoede banen heeft weten te leiden.

Paul Van Grembergen

Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegen-heden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken en bevoegd voor Stedenbeleid

6

Page 7: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden
Page 8: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Inleiding 15

1. Impressies en expressies: zes stadsgezichten 251. De gebouwde stad 26

A De historische stad in het gedrang 26

Spreiding en ontstedelijking 28

De stad is voorbijgestreefd 29

Een plaatsloze beschaving heeft geen stad nodig 31

B De andere blik: de stad komt weer 31

Nieuwe kijk op potenties: het vergrote stedelijke bereik 32

Dubbelzinnige stadsontwikkeling 33

Steden maken plannen, maken plannen ook steden? 33

De stad in holografisch perspectief 35

2. De publieke stad 36

A De erosie van de publieke ruimte 37

Sluipende privatisering 38

Voorbij de fysieke publieke ruimte? 38

B De publieke ruimte als hefboom van stedelijkheid 40

3. De ondernemende stad 42

A De nieuwe stedelijke economische ruimte 42

Uitdeinen en verschralen van de stad 42

Postfordisme: de netwerkstad en dualisering 43

Schaalvergroting en schaalverkleining: de global-local paradox 48

B Welke toekomst voor de stad in de netwerkeconomie? 49

Stedelijke eigenheid als gevaar en als troef 49

De stedelijke ontwikkelingscoalitie voor een economisch stadsproject 52

4. De solidaire stad 54

A De vermarkting van de solidariteit 54

Concurrentie zet solidariteit onder druk 54

Een verdeelde stad 55

B Welke solidariteit in de stad? Twee wegen 56

Erkenning en organisatie van sociaal-ruimtelijke groepen 57

Alledaagse vormen van verbondenheid 61

De eeuw van de stad | w it b o e k

9

Page 9: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

i n h o u d

10 5. De pluriculturele stad 61

A Verbrokkeling van culturele identiteiten 62

B Een nieuwe uitdaging voor cultuur: samenleven op basis van verschil 63

Van eenduidige naar meerduidige zingevingskaders 63

De stad als knooppunt voor culturele ontwikkeling 66

6. De deelnemende stad 68

A Stad zonder politiek? 68

B De stad: een vernieuwd kader voor deelname 70

Sociaal leren als verbinding 71

Netwerken gericht op samenwerking 73

Open volksvertegenwoordiging 73

Draagvlakken en netwerken voor stedelijk beleid 75

Stad en Vlaanderen in Europa 75

Slot. De stad als voorhoede van de nieuwe samenleving 76

Het perspectief wijzigen: zesmaal anders kijken 77

Nieuwe ruimtelijkheid, nieuwe openbaarheid, nieuwe democratische vormen 78

Stedelijkheid als hefboom 81

2. Stedelijkheid als politiek project 831. De stad als knooppunt voor politieke en sociale wederopbouw 86

Het mondialiseringsproces: kantelende evenwichten 86

De paradox: glokalisering 88

De stad in het brandpunt van de herschaling 88

2. Stedelijkheid, stedenbeleid, stadsbeleid 90

Stedelijkheid en antistedelijkheid 90

Stedelijk beleid in de rasterstad 93

Stadsbeleid vanuit een visie 97

3. Nog een driepolige relatie: overheid – civiele maatschappij – bevolking 98

4. Stadsrepubliek revisited 100

Slot. Een omslag in het stedelijke beleid 104

3. Nieuwe stedelijkheid, een kwestie van beleid 107As 1 Glokale strategie 107

Veld 1 Openheid van stad en burgers 108

Page 10: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Veld 2 Stedelijkheid versterken in het Vlaamse stedelijke netwerk 108

Veld 3 Een totaal economisch stadsprofiel 109

As 2 Ruimtelijke samenhang 111

Veld 4 Versterk de samenhang door samenwerking 112

Veld 5 Een beleid op maat van de rasterstad 114

Veld 6 Verbinden door (infra)structuren 115

As 3 Kwalitatieve densiteit 117

Veld 7 Meer, kwalitatieve en veilige publieke ruimtes 117

Veld 8 Investeer in kwalitatief stedelijk wonen 118

Veld 9 Voer een actief woonbeleid 122

Veld 10 Investeer in een gezond leefmilieu 124

As 4 Innoverende en creatieve kracht 126

Veld 11 Culturele creativiteit: geef innovatie kansen 127

Veld 12 Recreatie als hefboom 128

As 5 Identiteit vanuit diversiteit 129

Veld 13 Versterk het draagvlak voor kunst en cultuur 130

Veld 14 Gebruik verschillen en tegenstellingen 132

As 6 Solidaire stadspolis 134

Veld 15 Investeer in nieuwe vormen van solidariteit 135

Veld 16 Investeer actief in een sterke ontwikkelingscoalitie 138

Veld 17 Waardeer nieuwe vormen van maatschappelijke integratie 139

Veld 18 Investeer in sociaal leren 141

Veld 19 Fiscaliteit die stedelijkheid en solidariteit ondersteunt 142

Slot 144

4. Stadsdebat en stadsproject, gestalte geven aan de rasterstad 1491. Project, stadsproject, stadsdebat, een eerste omschrijving 149

2. Het ‘stadsdebat’: inzet, voorwerp en werkwijze 151

2.1 Eén debat, twee registers, drie sporen ... 151

Voorbij de meesterplanning en het niet plannen 151

Een sturend en toch ontvankelijk kader 152

Verschillende ritmes en tijdsduren 153

Communicatie niet langer als toemaat 154

De ambitie van het stadsdebat 154

De eeuw van de stad | w it b o e k

11

Page 11: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

2.2 Waarover gaat dat stadsproject, waarop slaat die stadsvisie? 155

Het voorbeeld van de structuurplanning 155

De rasterstad als generiek beeld van de gebouwde ruimte 155

Meer dan één thema 157

2.3 De werkwijze van het stadsdebat, enkele aanzetten 159

Het stadsdebat als locus 159

De locus van het stadsdebat 160

3. Stadsprojecten 161

3.1 Kleine criteriologie van het stadsproject 161

Een voorbeeld van een stadsproject 161

Structuur, hefboomkracht, strategie 162

Verbinding, bemiddeling, samenspel 163

Maakbaarheid, zichtbaarheid, vernieuwing 164

3.2 Stadsprojecten: genres, dragers, klemtonen 166

4. Instrumenten vanuit de planningsdiscipline 167

4.1 Het stadsdebat en de gemeentelijke ruimtelijke structuurplanning 168

4.2 Het stadsontwerp 170

4.3 Structuurplanning en stadsontwerp, het schisma voorbij 172

5. Op weg naar stadsdebat en stadsproject: Brussel, Kortrijk en Mechelen 173

5.1 Een neorealistisch perspectief 173

5.2 De Brabantwijk, van netwerk over wijkcontract tot stadsproject 173

5.3 De Arsenaalsite, de stadsboulevard als economische gangmaker 178

5.4 Kortrijk, kunst is/als stadsvernieuwing 182

5. Bestuur en burgerschap in de stadsrepubliek 1891. Stedelijk burgerschap in de stadsrepubliek 190

1.1 Stedelijke democratie in modellen gevat 190

1.2 Burgerschap centraal stellen 191

2. Meer politiek in de stadsrepubliek 194

2.1 De stadsrepubliek: ontgrenzend werken 195

2.2 Heel de stad is politiek 196

3. Stedelijk burgerschap in een participatieve democratie 196

3.1 Het stadsdebat 196

3.2 Condities voor burgerschap en participatie creëren 197

i n h o u d

12

Page 12: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Tijd en werk 197

Ruimte 197

Creativiteit 198

Capaciteiten kansen geven 198

Openheid en openbaarheid 198

3.3 Omgang met burgerinitiatieven 199

3.4 Participatieve democratie op wijkniveau 200

3.5 Participatieve democratie in de stadsbegroting 202

3.6 Participatie in de planning 202

De groei van nieuwe planpraktijken? 204

Condities voor interactieve planning 204

3.7 Volksinitiatief en referenda 206

4. Kanteling van de stedelijke bestuursorganisatie 206

4.1 Het verleden werkt tegen 207

4.2 De financiële problematiek van de steden 208

4.3 De verhouding politici - ambtenaren 209

4.4 Regie door het stadsbestuur 210

4.5 Nieuwe capaciteiten voor nieuwe rollen 211

4.6 De gemeenteraad: het stadsparlement van de stadsrepubliek 214

4.7 Samenwerking tussen steden 215

5. De stadsrepubliek in het stedenbeleid 217

5.1 Fiscaliteit die stedelijkheid en solidariteit ondersteunt 217

5.2 Bevrijd en ondersteun de stadsrepubliek 217

5.3 De organisatie van het stedenbeleid op Vlaams niveau 219

5.4 De rasterstad: centrale focus in het Vlaamse stedenbeleid 219

Slot 222

Epiloog 225

Trefwoordenlijst 233

Literatuurlijst 235

De eeuw van de stad | w it b o e k

13

Page 13: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Vlaanderen is in belangrijke mate verstedelijkt.In dat verstedelijkte gebied zijn Antwerpen,Gent of Brussel, Oostende of Hasselt verdichteplaatsen waar een eigen stedelijke evolutie aande gang is. Vlaanderen is een netwerk van kleinetot zeer kleine steden, op een beperkte opper-vlakte, sterk uitgewaaierd in suburbane zones,op korte afstand van elkaar en in wisselwerkingmet Brussel. Die specifieke kenmerken makendat dit Witboek over stad en stedelijkheid inVlaanderen en Brussel geen kopie kan zijn vanvergelijkbare werkstukken in andere landen.1

De historische steden hebben Vlaanderen grootgemaakt. Ze waren op de wereld gericht doorhun handel, hun wetenschappers en door hunkosmopolitische samenstelling. In de periodevan de staatsvorming en de natiestaten werdende steden eerder onderdeel van de nationaleontwikkeling en verloren ze glans.2 In ditWitboek kijken we vooruit en is de basisgedach-te opnieuw dat het door en in de steden is datVlaanderen aan zijn toekomst werkt. De stedenkunnen de knooppunten zijn van maatschappe-lijke, economische, culturele en sociale ver-nieuwing. Zij verbinden het lokale met het mon-diale en de manier waarop stedelijk samenlevenvormt krijgt, is bepalend voor de manier waarophet kleurrijke Vlaanderen moderne maatschap-pelijke problematieken aanpakt. De stedengeven Vlaanderen toekomst.

Vlaanderen worstelt met zijn steden. De alge-mene Vlaamse cultuur was in de laatste decen-nia weinig stedelijk. De steden, vooral de grote-re, hebben een slechte reputatie: ‘ze zijn vuil’, ‘zezitten vol vreemdelingen’, ‘ze zijn niet veilig’ en‘ze worden slecht bestuurd’. Maar het beeld is inde laatste jaren minstens ambigu geworden: devernieuwing van de administratie gaat sneller inde steden dan elders in Vlaanderen3, sommigesteden trekken weer nieuwe bewoners aan4, hetaantal pendelaars neemt toe en heel wat stads-

gebruikers komen voor langere of kortere perio-des de stad bezoeken. De steden bruisen. DeZinneke parade in Brussel, Brugge 2002, dezomer van Antwerpen, de Gentse feesten,… nietbepaald kommer en kwel. De Vlaamse stedenhebben een schitterend historisch patrimoniumen de toeristen vinden onze steden prachtig. Inde laatste tien jaar is veel in de steden geïn-vesteerd: veel openbare ruimte is heraangelegden de auto domineert niet overal meer evensterk. In alle steden zijn interessante voorbeel-den van burgerinitiatief en van projecten voorculturele en sociale vernieuwing te vinden. Destad fascineert, de stad stoot af.

De problemen zijn omvangrijk en complex. Veelwoningen in de stad zijn van minderwaardigekwaliteit en veel infrastructuur is versleten. Erzijn spanningen tussen bewonersgroepen. Deuitsluiting op de arbeidsmarkt is ongenadig. Deeffecten van het fout beheren van het verkeeren van het gebrek aan zorg voor het milieu over-schrijden kritische grenzen. We zien spanningentussen oude stedelijke vormen en de behoefteaan nieuwe plekken om mee te gaan met eco-nomische en culturele ontwikkelingen. Er zijnspanningen tussen de steden, die arme bewo-ners verzamelen, en de gemeenten in de groeneranden rond die steden. Spanning tussen ver-dichting van wonen en ruimte voor leefbaar-heid. Spanningen tussen individualisering ensamenleven, tussen de zoektocht naar de eigenidentiteit en de stedelijke pluriculturaliteit. Destad bundelt vele conflicten en zorgt voor eenoverladen politieke agenda.

We kunnen de steden weer hun rol laten spelenvan bruisende maatschappelijke labo’s waaroude structuren en nieuwe processen stadsbe-woners en stadsgebruikers uitdagen tot nieuwesamenlevingsvormen. Hoe kunnen we de stedenhet best sturen, gebruiken en omvormen om eralle sociale, economische, culturele en politieke

De eeuw van de stad | w it b o e k

15

I n l e i d i n g

Page 14: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

mogelijkheden uit te halen waardoorVlaanderen aan de spits van duurzame ontwik-keling kan staan? Dat is de vraag die hetWitboek inspireert.

Vlaanderen heeft, pril en aarzelend, een steden-beleid ontworpen. In de steden zelf zijn velelokale bestuurders en maatschappelijke organi-saties begeesterd door hun stad. Veel vragen,veel projecten, veel zoeken. Kunnen we vooruit-denken? Hoe stellen we ons de Vlaamse stedenop de langere termijn voor? Wat is de maat-schappelijke en politieke agenda voor de volgen-de decennia?

Dit boek is het werk van academici die metelkaar discussieerden vanuit hun verschillendedisciplines en moeizaam zochten naar gedeeldebetekenissen. We zien dat als een voorafbeel-ding van de visie op de stad: grensdoorbrekend.Het Witboek snijdt doorheen vele grenzen: gren-zen tussen disciplines en sectoren, grenzen tus-sen overheden en tussen instellingen. Het boekgaat echter vooral over de grenzen in het hoofd:de opvattingen en de houdingen van mensen,zowel van politici, van stadsbewoners als vanstadsgebruikers.

Het Witboek is echter geen neutraal academischwerkstuk. We beschrijven en analyseren nietalleen, maar nemen ook stelling in, maken keu-zes en kijken vooruit. Zo zien wij de stad, dat zijnde problemen, dat zijn onze keuzes en dat zijnonze richtingen van aanpak. Een politiek docu-ment. Daarom: zeer bediscussieerbaar. Dat is debedoeling van dit boek. Daarom ook: betwijfel-baar. Met valse zekerheden komen we nergens.Dit boek is niet af, hier en daar is het te dicht,soms nog te open: het boek is als de stad zelf.

Vijf hoofdstukken in twee delen

Het boek bestaat uit twee grote delen en daar-binnen heeft elk hoofdstuk een eigen kleur enstijl. De hoofdstukken 1, 2 en 3 enerzijds en dehoofdstukken 4 en 5 anderzijds vormen de tweegrote delen. De eerste drie hoofdstukken gaanvooral over de inhoud van het stedelijke beleid;in de laatste twee wordt de praktijk van plan-ning en de bestuurlijke vormgeving die uit dieinhoudelijke keuzes voortvloeit, beschreven.

In hoofdstuk 1 wordt geanalyseerd, geprobeerdom problemen en perspectieven te vatten. Weplukken uit het vele materiaal dat in het voor-studieboek grondiger uitgewerkt is. Zoekend,aarzelend, soms wat provocerend. In dit hoofd-stuk komen de basisbegrippen boven waarrondhet boek is opgebouwd: rasterstad, stadsrepu-bliek, densiteit, duurzaamheid,… Ze komen hiereerder intuïtief aan bod en worden nog niet uit-gewerkt. Dat gebeurt wel in hoofdstuk 2.

Hoofdstuk 2 is een manifest, het grondplan vanons boek. De stijl is betogend en motiverend. Dekeuzes worden toegelicht en in schema’s gevat.Wie meteen zicht wil krijgen op die basisele-menten kan eerst dat hoofdstuk lezen.

Hoofdstuk 3 is niet gemaakt om even snel doorte lezen. Het is bedoeld als naslagtekst, als toet-singskader voor strategische discussies in elkestad en op centraal beleidsniveau. Het is geenverhalend stuk en het hanteert een breedteper-spectief op het stedelijke beleid.

Hoofdstukken 4 en 5 hebben gemeen dat zegaan over methodes van werken, de manierenvan aanpakken, de vormgeving van planning enbestuur. In hoofdstuk 4 wordt vooral het registervan de stedenbouw en van de planninggebruikt, in hoofdstuk 5 wordt meer geput uithet politologische en bestuurskundige arsenaal.

16

Page 15: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

17S t a d s re p u b l i e k

‘Res Publica’ is Latijn voor de ‘publieke zaak’. Voor ons moet de stad het eerste niveau van politieke ordening zijn,vandaar: ‘stadsrepubliek’. De stad is immers zowel voldoende complex om de problematiek van de mondialiseringte ervaren als voldoende overzichtelijk om die ervaringen en complexiteit in vormen van democratische sturing teregelen.

De stad moet daarom meer dan nu een forum worden voor het onderhandelen over afspraken voor het samenle-ven vanuit de culturele verscheidenheid, voor het opbouwen van vaardigheden en nieuwe tradities om met diver-siteit en verandering om te gaan, voor overleg over de toekomst van de stad, voor het regelen van conflicten enbelangentegenstellingen. De densiteit en diversiteit van de stad moeten als kracht en kans worden gebruikt om depublieke zaak (het algemene belang in de stad) op te bouwen in vernieuwde vormen van democratisch bestuur. Deplaats, de stad is de binding tussen burgers, organisaties en instellingen. Het ‘recht op de stad’ steunt niet opafkomst of herkomst. De stadsrepubliek steunt op de openschaalbenadering van de rasterstad: ze verenigt stads-bewoners en stadsgebruikers.

De stadsrepubliek vereist beleidskaders, een visie, een wervende strategie, een geïntegreerde aanpak en een aan-gepaste organisatie van de stad. Om de stadsrepubliek inhoud te geven, pleiten we voor een omslag van debestuurlijke en maatschappelijke organisatie van de stad. Een omslag naar meer lokale verantwoordelijkheid, meerdecentralisatie naar lokaal initiatief en het stimuleren van burgerschap. Een omslag naar een meer op participatiegerichte stedelijke democratie, naar het bevorderen van gezamenlijke acties van bestuurlijke en maatschappelijkeactoren in de stad. Het begrip staat voor een delibererende democratie met een centrale plaats voor de politiek. Indie maatschappelijke organisatie speelt het stadsbestuur een cruciale regisserende en verantwoordelijke rol. DeVlaamse en federale overheid kunnen op verschillende manieren de stadsrepubliek faciliteren.

LeeswijzerVoor wie wil nagaan hoe we het begrip ‘stadsrepubliek’ hebben uitgewerkt, hebben we de volgendeleeswijzer.

Zie hoofdstuk 1 voor de analyse, vooral in de onderdelen van de ‘pluriculturele’ en van de ‘deelnemen-de’ stad.In hoofdstuk 2 werken we het begrip theoretisch uit (zie blz. 100) en in hoofdstuk 3 gebruiken we hetbegrip vooral op de assen 3 en 4.De principes van de stadsrepubliek inspireren de vormgeving van het stadsdebat in hoofdstuk 4.Hoofdstuk 5 gaat het meest uitgebreid op het concept door. Hoe kunnen we de stad en het stedelijkebeleid zo organiseren dat ze de principes van de stadsrepubliek zo veel mogelijk kansen geven? Wat ishierbij de rol van de stadsbesturen en van de centrale overheden?

Page 16: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Inhoud per hoofdstuk

In hoofdstuk 1 bekijken we de stad vanuit ver-schillende oogpunten. We ontrafelen de com-plexe hedendaagse stedelijke problematiek.Vanuit zes invalshoeken worden de fenomenenin de stad belicht en uitvergroot (gebouwdestad, publieke stad, ondernemende stad, solidai-re stad, pluriculturele stad en deelnemendestad). De zes insteken geven een dieptezichtmet een versmalde focus: ze maken het onsmogelijk om problemen en potenties van de

stad te schetsen. We maken zes diagnoses:welke ontwikkelingen zien we in de stad? Weschetsen zes krachtbronnen van de stad: waarinkan de stad vernieuwend zijn voor het samenle-ven in Vlaanderen? Elk onderdeel heeft een A-(diagnose) en een B-kant (perspectief).

Het hoofdstuk eindigt met een dwarsdoorsne-de. Wat brengen we bij aan nieuwe inzichtenten opzichte van de al bestaande visies, aan ver-nieuwde manieren van kijken, aan vernieuwingvan vaak ingesleten en zelfs versleten debatten?

18R a s t e r s t a d

We gebruiken het begrip ‘rasterstad’ voor het aanduiden van een flexibele manier van kijken naar de stad, die los-komt van om het even welke grens en die vermijdt om meteen in volgens ons niet meer bruikbare stereotiepen tevervallen: stad versus platteland, stad versus rand. We nemen de uitgezaaide stad in het verruimde stedelijkegebied als realiteit en als kader voor nieuwe stadsbeelden. Die uitzaaiing wordt in hoofdstuk 1 vanuit verschillen-de gezichtspunten geanalyseerd. Het is voor ons een centraal gegeven dat de spreiding van stad en stedelijke ken-merken de typische verschijningsvorm van de stad in Vlaanderen is. Het kijken naar de stad en het handelen in hetstedelijke beleid moeten daaraan worden aangepast.

Het begrip bevat zowel een analytisch als een actiegericht element. Nu eens zien we door de bril van de rasterstad(mogelijke) fysieke infrastructuurlijnen tussen kernen, dan weer zien we te versterken verbindingen tussen woon-ruimtes in de stad en open ruimtes in de stadsrand of tussen nieuwe woonruimtes in de uitgezaaide stad en openruimtes in de stadskern.We zien mogelijke ecologische corridors, recreatieve assen,… We benoemen met het begrip‘rasterstad’ compacte en minder compacte, centrale en perifere, bebouwde en open, fysieke, sociale en economi-sche stadsfragmenten. De thematische invullingen van de rasterstad en de gebruikte schalen zijn dus variabel,afhankelijk van de aard van de plekken, van het thema of van het gezichtspunt dat wordt gebruikt: binnen stads-kernen of tussen delen van de uitgezaaide stad. In het meest ruime gebruik opent de rasterstad het zicht op net-werken tussen stadsdelen, steden en stedelijke gebieden in heel Vlaanderen, tussen steden in Europa en op mon-diaal niveau. De rasterstad is dus een veelzijdig analyse-instrument. Het bundelt tegelijkertijd een hele reeks ven-sters die het mogelijk maken om door te klikken tussen verschillende schalen en oogpunten: vanop de ene schaalis een stadsdeel verbonden met andere buurten, vanuit een ander gezichtspunt is het stadsdeel een belangrijkeverbinding met de ruimtes buiten de stad, en vanuit nog een ander venster zien we dat stadsdeel in zijn verbin-dingen met de wereld.

Page 17: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Het gaat immers op de eerste plaats om eenperceptie, om een manier van kijken naar hetfenomeen stad. Als het goed is, zou hoofdstuk 1de blikken van de lezer moeten verruimen.Anders kijken om anders te handelen.

In hoofdstuk 2 trekken we een platform op vanzienswijzen en keuzes over de rol van de stad inde wereld van nu en morgen. Geen conclusiesvan doortimmerde onderzoeken, geen dogma’s,maar wel beargumenteerde standpunten en debasis voor onze keuzes. We belichten de cruciale

rol van de stad: in het spanningsveld tussen hetlokale en het globale lijkt de natiestaat zijn cen-trale positie te verliezen aan transnationaleinstanties en bewegingen enerzijds, en aan ste-den of stedelijke netwerken anderzijds. Hetlokale moet met het mondiale worden opgela-den en het mondiale moet gelokaliseerd wor-den binnen een perspectief van duurzame ont-wikkeling. De stad kan die opdracht enkel aanals zij de basiscomponenten van haar eigenDNA ontcijfert en ten nutte maakt. Het gaatdan om een invulling van stedelijkheid die

De eeuw van de stad | w it b o e k

19Van analyse naar actie. Binnen die verschillende aspecten die opgelicht worden door het gebruik van de bril van derasterstad kunnen zich aangepaste acties ontwikkelen. Deze of gene invulling van de rasterstad doet dan dienst alsmaatschappelijk en bestuurlijk platform dat verschillende bestuurlijke en private actoren samenbrengt om pro-gramma’s te realiseren: voor de versterking van recreatieve assen, voor het verbinden van woonzones met de stads-kern, voor infrastructurele versterking van de relaties tussen onderdelen van de rasterstad,… En ruimer: voorsamenwerking tussen Vlaamse steden op het vlak van culturele infrastructuur en voor economische samenwer-king tussen Vlaamse steden en Brussel of tussen Vlaamse steden en steden in Europa en in de wereld. Deze actie-gerichte inzet vermijdt steriele debatten over fusies en stadsgewestelijke bestuursvormen, maar legt de nadruk opdynamiek, processen en netwerking tussen actoren.

LeeswijzerWie wil nagaan hoe we in dit boek met het begrip rasterstad hebben gewerkt, geven we de volgendeleeswijzer.

Hoofdstuk 1 illustreert de noodzaak om de uitgezaaide stad en netwerken tussen steden als focus vooranalyse en discussie te nemen. In de besluiten van hoofdstuk 1 is het begrip rasterstad een centraal ele-ment.In hoofdstuk 2 (blz. 93) werken we het begrip theoretisch uit.In hoofdstuk 3 gebruiken we het concept i.v.m. het strategische beleid op enkele beleidsassen (vooralop assen 1 en 2).In hoofdstukken 4 en 5 koppelen we het begrip rasterstad aan manieren van plannen en aan debestuurlijke organisatie. Het stadsdebat (open visie en stadsprojecten) in hoofdstuk 4 kan op verschil-lende schalen van de rasterstad georganiseerd en ontwikkeld worden. In hoofdstuk 5 beschouwen westadsgebruikers als volwaardige deelnemers aan de stedelijke democratie. We vinden dat het stimule-ren van programma’s en acties op verschillende schalen in de rasterstad een kerntaak moet zijn van deVlaamse overheid. De ruimtelijke ordening is daarvoor een belangrijke hefboom.

Page 18: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

berust op openheid, samenhang, dichtheid,diversiteit, sociale rechtvaardigheid en democra-tie. Dat zijn voor ons de elementen van duur-zaamheid. Stad en stedelijkheid zijn de inzet vaneen maatschappelijke en politieke herstructure-ring. Dit hoofdstuk moet de lezer ervan overtui-gen dat stedelijkheid en stedelijk beleid eennoodzaak en een hefboom zijn voor maatschap-pelijke vernieuwing in Vlaanderen.

In hoofdstuk 3 trekken we de zes perspectievenvan hoofdstuk 1 door en verweven we ze metde dragers van hoofdstuk 2. We geven een pro-gramma voor beleid dat we op zes assen plaat-sen: de nood aan een eigen ‘glokale’ strategie,ruimtelijke samenhang in de rasterstad, kwali-tatieve densiteit, innovatie en creativiteit alskracht, identiteit als basis voor culturele diver-siteit en een solidaire stadspolis. Op elke asschetsen we velden voor beleidsaanpak. Wekomen zo aan 19 velden die voor ons de strate-gische bakens zijn voor stedelijk beleid. Hoofd-stuk 3 moet dat beleid in Vlaanderen richten:het maatschappelijke en politieke debat in elkestad en op Vlaams niveau zou over deze veldenmoeten gaan. Het debat is voor ons, kijkendvanwaar we komen, belangrijker dan de vraagof dit alles al voldoende concreet is uitgewerktin dit boek. Dat is niet het geval en dat kan ookniet: de omzetting in operationele plannenmoet per stad gebeuren.

Hoofdstuk 3 bevat kritische, maar vrij algemeneanalyses van bestaand beleid of van de afwezig-heid daarvan. Het is geen doorwrochte beleids-evaluatie en zeker geen grondige sectorale door-lichting. Dat sector-per-sectordenken wilden weook vermijden. Dit hoofdstuk moet mensen enactoren rond gemeenschappelijk bindende thema’s samenbrengen, niet scheiden.

Met de hoofdstukken 4 en 5 trekken we eenander register open. De organisatie, de planning

en de bestuurlijke vorm van stads- en stedenbe-leid staan centraal. De keuzes vloeien voort uitde inhoudelijke hoofdstukken.

In hoofdstuk 4 worden de maatschappelijke dis-cussie en de planning op twee niveaus geplaatsten samen benoemd als ‘het stadsdebat’: de openstadsvisie enerzijds en de stadsprojecten ander-zijds. Beide niveaus van aanpak zijn noodzakelijken zijn met elkaar verbonden. Op het niveau vande stad, vanuit een open schaal en met een opendeelname op te vatten, plaatsen we het maat-schappelijke debat over de toekomst van destad. De stad in beweging, de stad als platformvoor confrontaties. Niet met de ambitie om een‘meesterplan’ te maken, maar wel om doorheende discussie planning en actie op te wekken.

De moeizame vertaling van visie en principes invernieuwd beleid moet echter nu en dan ookeen krachtige duw krijgen. Er zijn testplaatsennodig om de stad te beproeven: dat zijn dan destadsprojecten. Stadsprojecten tekenen zich intijd en ruimte af: daar en nu gaan we de volgen-de maanden en jaren aan de slag. Ze maken hetWitboek zwart. Zwart van het stof, het gruis vanbreken en bouwen, van spanningen die metbelangentegenstellingen samengaan en vanconflicten die met sectoroverstijgende projectente maken hebben. Die projecten prikkelen envoeden dan weer de stadsvisie. Tussen visie enprojecten situeren we het spoor van de commu-nicatie en de participatie en leggen we denadruk op het belang van een goede regie enprocessturing door de stadsbesturen.

We gebruiken drie concrete voorbeelden vanstedelijke plekken: een in Brussel, een in Meche-len en een in Kortrijk. Het hadden ook plaatsenuit alle andere steden kunnen zijn. De aanpak isneorealistisch. We laden de beschrijvingen vande voorbeelden immers met kenmerken die nunog niet aanwezig zijn. We illustreren op die

20

Page 19: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

manier zowel de inhoud van het stedelijkebeleid als de betekenis van het stadsdebat.

Hoofdstuk 5 gaat over de organisatie van poli-tiek en bestuur. De stad is voor ons het eersteniveau van politieke ordening. De betrokkenheidvan stadsbewoners en stadsgebruikers, vanmaatschappelijke groepen en actoren in de stadbindt hen in een algemeen belang (de ‘res publi-ca’). Stadsburgerschap is het centrale begrip indit hoofdstuk: mensen bij de stad betrekken,verantwoordelijkheid geven en laten opnemen.Dat vergt een meer participatieve democratie eneen daaraan aangepaste bestuurlijke organisa-tie van de stad. De grotere betrokkenheid, deverhoogde verantwoordelijkheid, het versterkteburgerschap en een daarop beter ingesteldepolitieke en bestuurlijke participatieve democra-tie, duiden we aan als de ‘stadsrepubliek’.

De stadsrepubliek vergt het openbreken van eengesloten en verschraalde bestuurdersdemocra-tie om te komen tot een participatieve demo-cratie. We geven daarvoor richtingen aan. Destadsrepubliek op het niveau van de rasterstadin de stadsregio vereist aangepaste bestuursvor-men met betrokkenheid van iedereen die in de

stad woont en de stad gebruikt. Stads- en ste-denbeleid op lokaal en Vlaams niveau moetenmeer dan nu verweven en gelijkgericht worden.Stadsbesturen spelen een centrale rol in de loka-le netwerken. Om de ambities van dit Witboekte realiseren, hebben zij nu vaak niet voldoendecapaciteit en hun organisatie is er ook niet opingesteld. Een kanteling van de stedelijkebestuursorganisatie is nodig om zowel op poli-tiek vlak als op het vlak van beheer nieuwecapaciteit en werkmethodes op te bouwen. DeVlaamse overheid heeft sleutels in handen omde stadsrepubliek te versterken. De belangrijk-ste bestuurlijke kerntaak van die overheid is hetactiveren van acties voor de verschillende onder-delen en niveaus van de rasterstad.

Hoofdstukken 4 en 5 laten de lezer toe om hetbestuur en het beheer van de eigen stad, en deorganisatie van het stedelijk beleid inVlaanderen kritisch te bekijken. Die hoofdstuk-ken zijn mobiliserend: zo kunnen we onze orga-nisatie en manieren van aanpakken verbeteren.Ze zouden richtinggevend moeten zijn voormaatschappelijke organisaties in de stad, voorstadsbesturen en voor de Vlaamse overheid.

De eeuw van de stad | w it b o e k

21S t e d e l i j k h e i d , s t a d s b e l e i d , s t e d e n b e l e i d e n s t e d e l i j k b e l e i d

Zo gebruiken wij deze begrippen:

Stedelijkheid is een kwaliteit. Ze omschrijft de kenmerken van het samenleven in steden en maakt van het ver-sterken van die kenmerken het doel van het beleid: densiteit, diversiteit en democratie. Dat leidt tot duurzame ont-wikkeling.Stadsbeleid is het beleid op lokaal niveau, in het bijzonder het beleid onder de politieke verantwoordelijkheid vanhet stadsbestuur, samen met maatschappelijke actoren.Stedenbeleid is het beleid van de centrale overheden: van mondiaal tot Vlaams. We richten ons, in opdracht van deVlaamse minister, vooral op de Vlaamse overheid.Stedelijk beleid is de term die stadsbeleid en stedenbeleid bundelt: alle inspanningen van overheden en maat-schappelijke actoren, centraal en lokaal, gericht op de stad en het versterken van de stedelijkheid.

Page 20: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Slot

Dit boek is een tussentijds product van veleboeiende discussies met vele geïnteresseerden,van moeizaam slijpen aan visies en teksten. Uvindt achteraan de namen van iedereen diehieraan op een of andere manier heeft geparti-cipeerd. Het boek wordt gepresenteerd als eenverdichting van het proces tot nu toe, op basisvan een onderbouwd discussieplatform. We wil-len het debat over stedelijkheid, steden en ste-delijk beleid een bedding geven, mensensamenbrengen, beweging steunen en op gangtrekken. Dit boek zou beleidsmensen, academicien maatschappelijke organisaties moeten verza-melen. Die beweging heeft meer belang dan hetboek zelf. Het biedt geen kant-en-klare recepten,maar we hopen wel dat het in alle steden en inheel Vlaanderen tot discussie kan leiden.Overigens, wie de complexiteit van steden kent,weet dat voor veel van de in dit boek beschre-ven problematieken ook niet zomaar hapklareoplossingen te bedenken zijn.

We schreven geen encyclopedie van de stad.Bepaalde beleidsvelden zijn meer geanalyseerden uitgewerkt dan andere. Anderen zouden wel-licht andere klemtonen leggen, bijvoorbeelddoor meer in te gaan op ecologische aspectenvan duurzaam stadsbeheer. Hier werd veel aan-dacht besteed aan de ruimtelijke en economi-sche strategie en aan de politieke en bestuur-lijke condities. Aspecten van het wonen in destad en van de mobiliteit zijn minder doorge-werkt. We streefden echter geen volledigheidna, de intentie was in de eerste plaats een cohe-rent en samenhangend beleidskader te schet-sen dat verbindingen legt tussen al die frag-mentaire ontwikkelingen, die vele projecten, diestukjes vooral sectoraal geïnspireerd debat, heren der in de steden in Vlaanderen. Is het hiervoorgestelde kader daarvoor coherent, werkthet motiverend, kan het dienen als basis voor

evaluatie en discussie, functioneert het om sec-toren en projecten te richten, ook deze sectorenof projecten die in dit boek minder of niet aanbod komen? Op die vragen willen we graag wor-den beoordeeld.

We plaatsen stedelijkheid en stedelijk beleidcentraal. We kiezen voor openheid en samen-hang, voor densiteit en diversiteit, voor solida-riteit en democratie: de kenmerken van stede-lijkheid. Zij vormen samen de noodzakelijkebasis voor duurzame ontwikkeling en ze zijnvoor ons de basisprincipes om met de uitdagin-gen van deze tijd om te gaan. De stad is daar-voor de beste en de noodzakelijke plaats. Dezeprincipes kunnen in Brussel en Vlaanderenalleen worden gerealiseerd door een coherent,standvastig en integrerend stads- en stedenbe-leid. Dat is niet iets waarvoor eventueel kanworden gekozen, het is niet een keuze naastvele andere. Voor ons is het een noodzaak en hethart van een toekomstproject voor Brussel enVlaanderen. Het begin van de eeuw van de stad.

Task Force Stedelijk beleid

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

22

Page 21: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

1 Bijvoorbeeld: Urban Task Force (1999), Towards an Urban

Renaissance, final report of the Urban Task Force,

Department of the Environment, Transport and the

Regions, London. Voor een kritiek op dit rapport: Amin, A., D.

Massey and N. Thrift (2000), Cities for the many, not the

few, The Policy Press, Bristol. De regering Blair gebruikte het

werk van de Urban Task Force als basis voor een ‘Urban

White Paper: delivering an Urban Renaissance’ (2000), zie

website: www.detr.gov.uk.

2 Voor een historische uitwerking, zie: Le Galès, P. (2002),

European Cities. Social Conflicts and Governance, Oxford

University Press, Oxford. Vooral hoofdstuk 2: The Long

History of the European City (pp. 31-72).

3 Vanderhaeghe, S. (1999), De lange weg. Modernisering in de

Vlaamse steden en gemeenten, SERV-STV-Innovatie en

Arbeid, SERV, Brussel.

4 De reeks stadsmonografieën is een uitgave van het project

Stedenbeleid, Administratie Binnenlandse

Aangelegenheden, Ministerie van de Vlaamse

Gemeenschap en van de Administratie Planning en

Statistiek, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

De eeuw van de stad | w it b o e k

23

Page 22: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Zes benaderingen, zes invalshoeken om dehedendaagse Vlaamse stad te vatten. Ze gevenaan dat de wereld verandert en dat de oudesociale, economische, culturele en politieke ordein onze steden het niet meer doet. Dit betekentniet het einde of de teloorgang van de steden.Integendeel: in de steden vinden we de grootstepotenties om de uitdagingen van een nieuwesamenleving aan te gaan. Elk perspectief focustop ontwikkelingen die op twee manieren kun-nen opgevat worden: als problemen of alsmogelijkheden. Een A- en een B-kant.

De zes invalshoeken staan natuurlijk niet losvan elkaar. Problemen in het ene perspectiefworden mee veroorzaakt door evoluties die ineen ander perspectief aan bod komen. En hetgaat altijd over dezelfde stadsbewoners enstadsgebruikers.

We beschrijven problemen en kansen: watbedreigt de stad in zijn ontwikkeling en wat zoude kracht van de stad kunnen zijn voor die ont-wikkeling? We schetsen, ruw en in hoofdlijnen,een doorsteek naar de langere termijn: welkerichting vinden wij wenselijk als basis voor ver-nieuwd of wijzigend beleid?

We situeren kort de zes invalshoeken: degebouwde stad, de publieke stad, de onderne-mende stad, de solidaire stad, de pluriculturelestad en de deelnemende stad.

Al de stedelijke ontwikkelingen zijn gebondenaan een gemeenschappelijke basis, de dragervan de manier waarop onze samenleving in hetverleden een ruimtelijke gestalte kreeg: degebouwde stad. Precies omdat de gebouwdeomgeving traag verandert en zoveel van hetverleden meesleurt, bepaalt ze in zeer grotemate de beperkingen en mogelijkheden van destedelijke evolutie. Als we keuzes maken voor destad van morgen, dan maken we niet alleen

keuzes over veranderingen aan die gebouwdeomgeving, maar ook over de manier waarop weomgaan met wat reeds door ons verleden gege-ven is. Het is daarom logisch om met dit per-spectief te starten.

Steden zijn plaatsen waar veel mensen dicht bijelkaar wonen. Het zijn de plaatsen waar het col-lectieve gebruik van de stedelijke infrastructuuren van de gebouwde omgeving een publiekestad tot stand brengt. Die collectieve en openba-re aard van de stad is problematisch. Hij maaktde rijkdom van de stad uit, maar tezelfdertijdmaakt hij de stad en de mensen in de stadkwetsbaar voor individuen die voordeel zoekenin het niet respecteren van regels voor hetgebruik van die ruimtes. Openbaarheid en col-lectiviteit staan op gespannen voet met indivi-dualisme.

Steden zijn ook plaatsen waar veel mensen wer-ken, en dat zijn lang niet alleen diegenen die erwonen. Integendeel, sommige bewoners zijnwerkloos, terwijl pendelaars de beschikbarearbeidsplaatsen komen opvullen. De stad con-centreert, in tegenstelling tot de gangbaregedachte, nog altijd werkgelegenheid, investe-ringen en ondernemerschap. We bekijken daar-om de evolutie van de ondernemende stad. Metde blootstelling van de steden aan de mondialeeconomie is de relatie tussen wonen en werkenen tussen werken en maatschappelijke integra-tie grondig veranderd. Een geëigende strategieis nodig.

Samenleven in een dichte woon- en werkomge-ving brengt spanningen mee die het samenle-ven zelf kunnen bedreigen. In de geschiedenisvan de moderne stad was de grootste bron vanspanning heel lang de verdeling van de maat-schappelijke rijkdom over de sociale klassen. Desteden waren de plaatsen van de arbeidersstrijd,van de betogingen en de stakingen, maar ook

De eeuw van de stad | w it b o e k

25

1 . I m p r e s s i e s e n ex p r e s s i e s : z e s s t a d s g e z i c h t e n

Page 23: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

van ordehandhaving en onderdrukken van pro-test. Dat harde spel heeft geleid tot meer demo-cratie en meer sociale rechtvaardigheid. Tot nutoe is er daarom sprake van een solidaire stad,waarbij die solidariteit grotendeels opgelegdwerd door de overheid die ze vertaalde in poli-tieke, sociale en fiscale rechten en plichten.Vandaag verschijnen nieuwe vormen van span-ningen die nieuwe sociale groepen met tegen-gestelde belangen tot stand brengen en dienieuwe, maar nog niet altijd heldere vormenvan solidariteit vergen.

Stadsbewoners en stadsgebruikers moeten ineen dichtbebouwde stad noodgedwongen metelkaar omgaan. De steden zijn de plaatsen waarhet contact met de anderen, met het vreemde,met het nieuwe zich voordoet. Het zijn de plaat-sen waar het leren samenleven als het wareopgedrongen wordt door de omstandigheden.Vandaag neemt dit aspect van stedelijkheid degedaante aan van de pluriculturele stad. De stadtrekt mensen aan met zoveel verschillendeachtergronden dat verwantschap en eengemeenschappelijke geschiedenis de stadsbur-gers niet meer aan elkaar kunnen binden. Hetzijn niet meer die factoren die een gemeen-schappelijk gevoel van identiteit leveren.Omgaan met de steeds grotere verscheidenheidvan mensen en situaties in de stad moet daar-om de bron worden van een nieuw identiteits-gevoel, een identiteit op basis van stedelijkheid,op basis van de omgang met diversiteit.

Steden zijn de plaatsen waar samenleven leidttot democratische instellingen die onze collec-tieve belangen afwegen en de beslissingen daar-over proberen te verwezenlijken. Vlaanderenheeft een rijke stedelijke democratische traditie.Niet toevallig komt het woordje politiek vanPolis, de democratisch bestuurde stad in deGriekse oudheid. De kwaliteit van de stedelijkedemocratie is bedreigd door populisme en door

een te besloten bestuurdersdemocratie die teweinig aansluiting vindt bij de samenleving ente weinig is opgebouwd vanuit het aanvoelenvan een gemeenschappelijke verantwoordelijk-heid voor de stad. De grote maatschappelijkeveranderingen hebben de doeltreffendheid vanonze representatieve democratie in vraaggesteld. Er moeten nieuwe vormen van collectie-ve discussie en beslissingen uitgevonden wor-den. Dat kan nergens beter dan in de stad.Daarom is de deelnemende stad zo belangrijk.

1. De gebouwde stad

De Vlaamse steden pronken met hun verleden,maar er is grondige sleet aan de gebouwdeinfrastructuur van de stad. De stad heeft zeldenhet goede antwoord gevonden op de maat-schappelijke problemen van leefbaar en verdichtwonen, mobiliteit en functievermenging. Destad deinde uit, dunde uit en lijkt op te lossen ineen verruimd stedelijk gebied. De stad verloorhaar betekeniswaarde en burgers lijken zichsteeds minder aan stedelijke territoria te hech-ten. Het defensieve beeld kan echter gedraaidworden als de uitdeinende en uitgedunde stadals referenties worden genomen: de nieuwegebouwde en niet-gebouwde stedelijke ruimtekunnen de basis worden voor de versterking vanstedelijke kenmerken.1

A De historische stad in het gedrangGeschikte termen ontbreken, sluitende argu-menten eveneens en toch mag het wordengezegd: de historische stad in haar fysieke ver-schijning en haar feitelijke gebruik, de bewoon-de stenen stad is het meesterwerk van deEuropese cultuur. Vlaanderen heeft daartoeonmiskenbaar een bijdrage geleverd: ook bij onswerd er eeuwenlang gebouwd en gebroken aandit collectieve oeuvre. Wat ontstond was eenverbluffend en doeltreffend patrimonium vol

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

26

Page 24: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

stuwende monumentaliteit die van het beste uithet verleden de bedding van de toekomst maak-te. Steeds weer slaagde de stedelijke cultuur erinom maatschappelijke tegenstellingen – tussenarm en rijk, overheerser en overheerste, individuen gemeenschap, traditie en vooruitgang, hetdagelijkse en het uitzonderlijke – te overstijgenen ze te vatten in een complexe, bewoonbarestadsruimte die werkte als dialectisch beeld. Kijkmaar hoe in de traditionele stadsvorm de con-centrische uitbouw van wallen en vesten stondvoor omsluiting, uitsluiting en belangenverdedi-ging, terwijl de radiale verbindingswegen vanuitelke stad zorgden voor netwerking met alleomringende steden. Of hoe het gebouwde weef-sel van pleinen, straten, stegen en huizen ruim-telijk bemiddelde tussen het publieke en het pri-vate. Aan ellende had de historische stad even-min gebrek. Niettemin slaagde zij er wonderwel

in, alle onheilsprofetieën ten spijt, rampen enconflicten van allerlei aard en omvang te bovente komen. Zelfs uit de industriële revolutie kwamde stenen stad uiteindelijk verruimd, beter voor-zien en cultureel verrijkt te voorschijn.

Wat zich pakweg vanaf 1960 voordoet, maakthet lot van deze historische stad echter ergonzeker. Een schokgolf is het niet, eerder eenlangzame mutatie die de basisprincipes van destedelijke cultuur en ruimte langzaam maarzeker ondersteboven keert. Deze stille revolutiehaalt het avondnieuws niet, tenzij goed ver-scholen in talloze afgeleide rubrieken: rellen inMolenbeek, verkeersellende, gemopper over tedure bouwgrond, cordon sanitaire, blauw opstraat, geweigerd stemrecht, overstroomde ver-kavelingen. Wat deze bonte berichtgeving bindt,zijn immers de spanning en de speling die zijn

De eeuw van de stad | w it b o e k

27

Deze bodemgebruikskaart van Vlaanderen en Brussel (2000) geeft in het donker de bebouwde oppervlakte weer(niet te verwarren met het donkere voor heidegrond in Limburg). De uitzwerming van wonen en werken rond degrote steden Gent, Antwerpen en Brussel is duidelijk te zien. Ook het zuidwesten van Vlaanderen toont een sterkgedeconcentreerd patroon. Rond de regionale steden is de uitzwerming eveneens op kleinere schaal herkenbaar.

D e u i t g e z a a i d e s t a d

Page 25: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

ontstaan tussen de maatschappelijke evolutieen haar ruimtelijk kader, haar gebouwde omge-ving. De klad zit in het meesterwerk van deEuropese cultuur. De stad voldoet niet meer, hetplatteland evenmin. Het oude stedelijke kaderlaat het afweten; een nieuw kader is nog nietvoorhanden. Een korte diagnose volstaat om deomvang van de problematiek in te schatten.

1 . Spreiding en ontstedeli jkingDe meest opvallende transformatie van dehistorische stad wordt doorgaans in weinigpositieve termen beschreven: ontstedelijking,uitzaaiing van stedelijke functies, ontbindingvan het stedelijke weefsel. Met ‘de historischestad’ wordt hier niet enkel de preïndustriëlestadskern van laat-middeleeuwse oorsprongbedoeld, maar eveneens de indrukwekkende19e-eeuwse uitbouw die de stad tijdens deindustrialisatie kende. We nemen er ook nogsommige stadsuitbreidingen bij die eigen zijnaan de naoorlogse groeiperiode. Deze compactehistorische stad verbrokkelt, het weefsel rafeltuit, het complexe stadslichaam lost op in eennevelstad. Gedragen door een technologie dieveralgemeende mobiliteit en communicatiemogelijk maakt, verbreken mensen, organisa-ties, functies en diensten hun vanzelfsprekendeband met de stedelijke (of dorpse) ruimte engaan in een veel ruimer gebied op zoek naar deop dat moment meest geschikte locatie. Degebouwde ruimte wordt diffuus: alles en ieder-een kan in principe van overal komen en overalnaartoe gaan. Op zoek naar onmiddellijkgeschikte niches, zwermen stedelijke uitrustin-gen, activiteiten en investeringen uit over eengrensloos hinterland. Dat is steeds minder deperiferie van een bepaald stedelijk centrum,maar vloeit ineen tot een soort ‘derde ruimte’die zich uitspreidt tussen de steden en hetterugwijkende platteland, waar ondertussenook identieke evoluties aan de gang zijn. In ditalles verliest de historische stad aan stedelijk-

heid – dichtheid, complexiteit, diversiteit – enhet buitengebied aan landelijkheid – landschap,open ruimte, natuur, rurale samenhang. Of deslordige spreiding van stedelijkheid over hetbuitengebied een andere soort stad in wordingis, dan wel het einde van de stad betekent, valtnog niet uit te maken.

Hoe komt het dat de historische stad aantrek-kingskracht en ruimtelijke bindingskracht ver-liest? Hoe komt het dat de stad ditmaal nietlijkt mee te kunnen met de maatschappelijkeveranderingen, laat staan het voortouwnemen? Oorzaak en gevolg zijn wat de ge-bouwde ruimte betreft niet echt te scheiden.De omschakeling naar een economisch patroongebaseerd op mondialisering en flexibiliteit(het zogenaamde postfordisme, zie hieronder)heeft de stad uiteengelegd in een nevelachtigeruimte. De capaciteit van de steden om hetvoortouw te nemen, is daardoor letterlijk uitge-dund. De hedendaagse stedelijke situatie hangtook samen, als oorzaak én gevolg, met de vroe-gere en huidige maatschappelijke denkbeeldenen cultuur. Het is misschien wat scherp uitge-drukt, maar we vinden toch dat we mogenspreken van een antistedelijke politiek, eenantistedelijke cultuur, een economie die de stadde rug toekeert, misschien zelfs van een anti-stedelijk nederzettingspatroon. Zwakke en vaakbrokkelige aanzetten tot omkering van dezecultuur, zoals bijvoorbeeld in het RuimtelijkStructuurplan Vlaanderen, zijn nog niet in staathet dominante patroon te doorbreken.

Het resultaat van dit alles is de spreiding vanstedelijkheid, met als gevolgen een onevenwich-tige en dure uitrusting van de verspreide flardenstad (wat betreft bereikbaarheid, voorzieningenen beveiliging), een problematische duurzaam-heid (verkwistend bodemgebruik, onderbenutpatrimonium, geschonden natuur), een gebrek-kige mobiliteit (files, vervoersarmoede, beperkt

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

28

Page 26: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

29openbaar vervoer), een onaantrekkelijk leefka-der (banale architectuur, chaotische ruimtelijkeordening, leegstand), en een zonering en duali-sering van de stedelijke ruimte (randstad versusstadskern, verloederde buurt versus commerci-eel centrum).

2. De stad is voorbijgestreefdWat voorafgaat, leest als een klaagzang over hetverloren paradijs, een genre dat herhaaldelijkopduikt in de literatuur over stad en stedelijk-heid. Hier past echter geen retoriek van verlies.Dat de historische stad het niet meer doet alsvanzelfsprekende locatie heeft gegronde rede-nen: het fysieke en functionele kader van dehistorische stad is ook echt wel verwaarloosd,verouderd, voorbijgestreefd.

De modernisering stelde enkele kwesties aan deorde waarmee de stad nooit in het reine raakte.Zo bleef de verkeersontsluiting de achillespeesvan de stedelijke ontwikkeling. Een doenbaarevenwicht tussen verkeersleefbaarheid enbereikbaarheid is nog steeds een zeldzaam ste-denbouwkundig goed. Functievermenging iseen ander heikel punt. Van de traditionele mixvan functies blijft niet veel meer over, nietzozeer door de obsessie voor zonering, maar eer-der door een toenemende milieu- en veiligheids-reglementering. Stedelijke dichtheid verzoenenmet betaalbare hedendaagse woonkwaliteit iseen derde opdracht waar weinig van terecht-kwam. De gangbare woningproductie raakt zel-den voorbij het rijhuis en het promotieapparte-ment. Voor al deze netelige kwesties biedt debanlieue een aanlokkelijk alternatief. Voor allesen nog wat zijn er terreinen zat langs linten enafritten. Met afstand en nevenschikking ver-mijdt men lastige vermenging van functies. Voorde meeste mensen uit de middengroepen is hetvrijstaande huis aan de rand van de stad een(toch tot voor kort) haalbaar woonideaal.

Zowat de helft van de historische stad stamt uitde industriële revolutie. Daar horen schitterendeburgerlijke wijken bij met parken en imposantepublieke gebouwen, maar eveneens slordig aan-eengekoekte, met een minimale investering eneen maximaal profijt gebouwde volksbuurten.Grote delen van dit 19e-eeuwse weefsel zijn totop de draad versleten. Hetzelfde geldt voor eenuitgebreid industrieel patrimonium, gegroe-peerd langs spoor- en waterwegen of vergroeidmet het stadsweefsel. Ondanks de vaak interes-sante locatie is leegstand troef, in de handgewerkt door onaangepaste constructies, eenverloederd voorkomen en industriële vervuiling.De ondergrondse infrastructuur (leidingen enrioleringen) is er amper beter aan toe. Zoals debedrieglijke decors die maarschalk Potemkin lietoptrekken om het verval van de stad te verber-gen voor de voorbijrijdende tsaar, is elke histori-sche stad in zekere mate ‘Potemkinisch’. Achterheel wat schuttingen, gevelplaten en behangpa-pier, onder heel wat linoleum en stoeptegels, isde stad rot.

Maar evengoed worden stukken van het verou-derde weefsel met een niet-aflatende energiegepoetst en opgekalefaterd. Bovendien verber-gen de Potemkinische lagen een ongekend enongewaardeerd patrimonium. Waardevolleonderdelen van de 19e-eeuwse stad zijn jammergenoeg te jong en te afgeleefd om als monu-ment geijkt te worden. Daarbij richt de monu-mentenzorg zich bij voorkeur op het unieke,maar geïsoleerde gebouw dat dan weer overbe-schermd wordt. Het idee om de schaal en desamenhang van gebouwen en stadsdelen alswaardevol monument beschouwen, vindt noggeen gehoor.

Het zal wel met een beperktere bouwvraag enbouwcapaciteit te maken hebben, maar al bij allukte het de historische stad tot aan de twintig-ste eeuw vrij goed om binnen een versteend

Page 27: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

M e n s e n

Het verstedelijkingsproces is – afhankelijk van de zienswijze – intrigerend of afschrikwekkend. Rond 1900 leefde 10procent van de wereldbevolking in steden. Honderd jaar later is dit opgelopen tot 50 procent (3 miljard mensen).Het aantal stedelingen kan in 2025 zijn opgelopen tot 5 miljard. Het inwonertal van de grote steden is de laatsteeeuw sterk toegenomen. In 1950 hadden alleen New York en Londen meer dan 8 miljoen inwoners. Nu zijn er 22 vanzulke ‘megalopolissen’, waarvan het grootste deel in de armste landen ligt.1

Ook in Vlaanderen en Brussel is het belang van het stedelijke wonen groot. Afhankelijk van de gehanteerdedefinitie2 varieert het aandeel van de stedelijke bevolking in de totale bevolking van 32% (als we enkel de groot-steden nemen) tot 87% (als we alle categorieën van stedelijkheid hanteren).

Stedelijkheid Inwoners Bebouwde percelen Dichtheid inw/km2

Cumulatief inw. % Cumulatief ha % Categorie Cumulatief

Grootstedelijk 2 223 234 32 34 938 15 6 363 6 363Regionaal stedelijk 3 366 839 49 71 771 31 3 105 4 691Structuurondersteunend 3 973 415 57 95 167 41 2 593 4 175kleinstedelijkProvinciaal kleinstedelijk 4 517 237 65 118 049 51 2 377 3 827Bijkomend Agglom./ 5 234 535 76 150 449 65 2 214 3 479SuburbaanBijkomend Forenzen- 6 048 570 87 185 915 80 2 295 3 253woonzoneVlaanderen en Brussel 6 916 957 231 553 2 987 2 987Vlaanderen 5 952 552 224 382 2 653 2 653Brussel 964 405 7 171 13 449 13 449

Bron: NIS-bevolkingsstatistieken 01/01/2001 en eigen verwerking

Als we ons beperken tot de steden die minstens kleinstedelijk zijn, dan is nog ongeveer 65% van de bevolking ste-delijk te noemen. Deze stedelingen bezetten 51% van de bebouwde ruimte3; de overige 35% niet-stedelijke bevol-king in Vlaanderen neemt dus 49% van de bebouwde ruimte in. De stedelingen gebruiken de ruimte dus duidelijkheel wat efficiënter.

––––––––––1 Asbeek Brusse, W., H. Van Dalen en B. Wissink (2002), Stad en land in een nieuwe geografie. Maatschappelijke veranderingen en

ruimtelijke dynamiek, WRR, SDU Uitgevers: Den Haag.

2 De vormen van stedelijkheid werden hier enerzijds gebaseerd op de in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gehanteerde cate-

gorieën en selecties; anderzijds werd voor de ruime definitie van het stedelijk leefcomplex de stadsgewestelijke benadering gehan-

teerd, zie: Van Der Haeghen, H., E. Van Hecke en G. Juchtmans, 1996, De Belgische stadsgewesten 1991, NIS, Statistische Studiën,

nr. 104.

3 De bebouwde ruimte zelf neemt 16.9% van de totale oppervlakte in Vlaanderen en Brussel in (Bron: NIS, Kadaster, 2001).

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

30

Page 28: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

31weefsel een beperkte, maar belangrijke plaatstoe te kennen aan de natuurlijke ruimte. Destadstuinen, het park, de groene vesten, dekade, het carré van bomen rond het plein: zegetuigen van een geslaagde alliantie tussennatuur en stadscultuur. Daarbij vergeten weeven de gekokerde rivieren en de industriëlewerkplaatsen in het midden van residentiëlebouwblokken. In de loop van de twintigste eeuwwerd het natuurlijke stadslandschap stilaanopgeofferd aan extra bouwvolume en aan deauto. Waar nodig, werd snelgroeiend groengebruikt als scherm of sierperk. Het gaat hierniet in de eerste plaats om stadsesthetiek; ern-stiger zijn enerzijds de ecologische schade enanderzijds de miskenning van de kwalitatievebijdrage van natuur en landschap en van hunvermogen om als drager te dienen voor de ont-wikkeling van de stad.

3. Een plaatsloze beschaving heeft geen stad nodig

Zo te zien is het niet meer dan normaal dat destad de hedendaagse bedrijven en huishoudensniet onmiddellijk geschikte locaties kan blijvenaanbieden. Voeg daar drukte en onveiligheidaan toe en het vernietigende verdict is com-pleet. Of nog niet helemaal? Achter de beschrij-ving van aftakeling en banalisering schuiltmogelijk nog een grotere bedreiging voor dehistorische stad.

Het is immers niet enkel de fysieke toestand vande stedelijke ruimte die ter discussie staat, maarook haar rol als materiële drager van betekenis,als betekenaar van culturele en maatschappe-lijke stedelijkheid. Sociologische literatuur wijstop de terugloop van de traditionele ruimtelijk-sociale samenhang: buurt, stad, regio. Deopbouw van individuele en collectieve identiteitheeft steeds minder te maken met het behorentot identificeerbare ruimten waarbinnen menzich met gelijken vereenzelvigt. Identiteit zou

nu meer en meer afgeleid zijn van het individu-eel en wisselend kiezen voor het inloggen opdiverse plaatsloze netwerken. Die keuze zoumee gevormd zijn door de ideaalbeelden in demedia. Lichamelijk voorkomen en consumptie-objecten, maar ook allerlei belangengemeen-schappen (die niet meer aan een bepaalde ruim-te gebonden zijn) leveren belangrijke nieuwebetekenaars. De gebouwde ruimte speelt nogslechts mee in de mate dat zij consumptiegoe-deren aanreikt die passen binnen de vormge-ving van die ideaalbeelden.

De stad doet het zeker niet slecht als leveranciervan kortstondige hypes, maar van een gedragenen samenhangende stedelijke ruimte is niet veelmeer te merken. Het onderscheid tussen privateen publieke ruimte vervaagt. De beleving vanopenbaarheid wordt geprivatiseerd: elk doet‘zijn ding’ in de publieke ruimte. Een gemeen-schappelijk ‘stedelijk gedrag’ en een gedeeldeopenbaarheid worden steeds moeilijker. Dit ver-oorzaakt ruimte voor creatieve improvisatie,maar ook voor ruimtelijke verwarring: gedragin-gen die niet ‘op hun plaats zijn’, bovenmatigetoe-eigening van territoria en het overdrevenbenadrukken van ruimtelijke grenzen (zie hier-onder, ‘publieke stad’). In de compacte stad diehet moet hebben van een genuanceerdeomgang met densiteit en diversiteit ligt dit bij-zonder moeilijk.

B De andere blik: de stad komt weerDe mutatie van de stad is dubbelzinnig: tezelf-dertijd oorzaak en gevolg, ergerlijk en fascine-rend, probleem en oplossing. Vanuit een gewij-zigd perspectief kunnen we de hierbovengeschetste problematiek van de historische staden van de verschillende maatschappelijke ten-densen die de stad in vraag stellen ook herken-nen als voorboden van een nieuwe stedelijkeconditie. We kunnen het perspectief draaien endaardoor wenkende stadsbeelden oproepen.

Page 29: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

1 . Nieuwe kijk op potenties:het vergrote stedeli jke bereik

Voor dat beeld gebruiken we voorlopig eenaantal begrippen door elkaar: de verspreidestad, de nevelstad, netwerkstad, stadsregio, hetstadsgewest. In hoofdstuk 2 zullen we het toe-komstbeeld scherper stellen en het met hetbegrip ‘rasterstad’ vatten. De essentie van debeeldvorming en de betekenis van alle begrip-pen is dat ze onze blikken richten op het ver-grote stedelijke bereik. De geografen hebben opdit vlak grote verdiensten: zij hebben het ver-grote bereik van de stad op de kaart zichtbaargemaakt en dat het ‘stadsgewest’ genoemd (zieblz. 34).2 Van andere begrippen, zoals ‘netwerk-stad’, vinden we een, weliswaar nog zwakke enflauwe, aanzet in het Ruimtelijk StructuurplanVlaanderen.3 Begrippen als ‘nevelstad’ en ‘ver-spreide stad’ zijn gangbaar in de literatuur,maar in Vlaanderen staan ze nog behoorlijk losvan de beleidsdiscussie.

Om de realiteit van de uitgezaaide stad teillustreren, gebruiken we hier het geografischeconcept ‘stadsgewest’. Een stad van (bijvoor-beeld) 75.000 inwoners met stedelijke functiesen uitrusting verbreidt zich over een ruim hin-terland en wordt een middelgroot stadsgewestmet pakweg 145.000 bewoners en gebruikersdat weer grenst aan een ander stadsgewest.Andere kleine steden zijn ingebed in de ban-lieue of het hinterland van de grote stadsge-westen Brussel, Antwerpen of Gent. Bewonersen gebruikers samen realiseren een orde vangrootte die stilaan mogelijkheden opent voor‘provinciale grootstedelijkheid’. Het gaatimmers niet over de grote stad, maar toch omgebieden die stedelijke potenties bevatten,mits we dus het juiste schaalperspectiefgebruiken. Als hooguit 10% van de Vlamingenin de kernstad woont, dan leeft zowat 70% instadsgewestelijk gebied. Het wordt even wen-nen: van een minderheid van stadsbewoners

naar een meerderheid van stadsbewoners en -gebruikers.

Spreiding veroorzaakt ontstedelijking van debinnenstad en maakt in principe dus ruimte vrijvoor een meer leefbaar woonmilieu, een dwin-gende vraag vanuit de centrumsteden zelf.Voeg daarbij de postindustriële leegstand en deleegstand boven winkels en de stad is dus nietmeer eivol, wat niet belet dat sommige stads-delen oververdicht blijven. Globaal gesproken,en met het verruimde stedelijke bereik in destadsregio voor ogen, ontstaat er dus ruimtevoor herverstedelijking: voor nieuwe functies,voor groen, voor ruimere behuizing, op voor-waarde dat het saneren van ernstig vervuildeterreinen geen al te zware dobber wordt en wede speculatie met leegstand in toom kunnenhouden.

Met mobiliteit en verkeersveiligheid in en rondde stad scoren politici snel. Ook dit kan de ver-ruimde stad ten goede komen: investeringen inverkeersstructuren en -infrastructuren wordeninteressant als politiek programmapunt. Opvoorwaarde van een oordeelkundige planningzijn zij inzetbaar als ordenend principe van destedelijke ontwikkeling in het verruimdegebied: vervoerscorridors, lussen van openbaarvervoer, overstapplaatsen, parkeervoorzienin-gen, doortochten, fietspaden en verkeersluwewoonstraten.

Hetzelfde geldt voor de gevoeligheid van de pu-blieke opinie voor ecologie, natuur en land-schap. Groen in die stedelijke ruimte brengen,kan een motor zijn voor vernieuwende impul-sen in het stedelijke kader. Dit kan de woon-kwaliteit en de recreatieve mogelijkheden ver-beteren, de stedelijke structuren versterken, destadslandschappelijke identiteit profileren enstadsgebied vrijwaren.

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

32

Page 30: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

332. Dubbelzinnige stadsontwikkelingHet is mogelijk dat het stadsverval zich nietbeperkt tot industriële leegstand en enkele ver-loederde straten. Als ook vitale stadsdelen – eentraditionele winkelstraat bijvoorbeeld – terecht-komen in een negatieve spiraal en het geheelals achtergrond van echte of vermeende onvei-ligheid in de schijnwerpers gezet wordt, kan ereen politiek geladen situatie ontstaan. Die kanechter ook de gangbare onverschilligheid door-breken en de aanvankelijk negatieve blik veran-deren in positieve interesse en politieke wil.Daarvan getuigt bijvoorbeeld de krachtigefinanciële ondersteuning van voorbeeldigestadsvernieuwingsprojecten door de Vlaamseoverheid.4

Stadsbesturen sparen sedert de laatste twee,drie legislaturen kosten noch moeite om hetimago en het voorkomen van hun stad te verbe-teren. De heraanleg van de publieke ruimte inalle steden is zonder meer een grote verwezen-lijking. Meestal wordt samen met de ‘cosmeti-sche’ opsmuk van straten en pleinen ook werkgemaakt van de verkeersleefbaarheid. In hetbegin was de inspiratie en zelfs de vakkundig-heid ver zoek, maar stilaan krijgen ook de betereontwerpers een kans. Een drijfveer is zeker deabsolute noodzaak om de eigen stad een zogoed mogelijke positie in de globale ‘citymarke-ting’ te bezorgen. Maar hier en daar zijn dezeinspanningen ook onderdeel en belangrijke dra-ger van de aanpak van wijkontwikkeling.

Steden beconcurreren elkaar nu meer dan vroe-ger om investeringen, bezoekers en bewonersaan te trekken. Naast de bedrijventerreinenstaat vooral het commerciële centrum in debelangstelling, maar heel wat woonbuurten pik-ken een graantje mee. Straten en pleinen her-aanleggen is nog maar het begin. Als de concur-rentie verscherpt, zijn steden gedwongen allebeschikbare kwaliteiten en eigenheden in te

zetten. Deze tendens is gevaarlijk en boeiend.Gevaarlijk omdat de verleiding tot uitwendigeopsmuk, onmiddellijk effect en het verdringenvan wat niet meteen in het plaatje past, reëel is.Boeiend omdat immobilisme afgestraft wordt,synergie rendeert, overleg met voordien nietgehoorde actoren onvermijdelijk is en kwaliteiteen succesargument wordt.

In recente literatuur over stedelijkheid valt weleens de term ‘disneyfication’ of ‘verpretparking’van het historische patrimonium: de opsmukvan het commerciële stadscentrum, gekoppeldaan een grondige poetsbeurt of een braverestauratie van de monumenten, een voorkeurvoor historiserende namaak in het straatbeelden een juiste dosering van straatanimatie enpolitiecontrole. Stilaan overstijgt de revival vanhet stadscentrum wel dit elementaire niveau.Het gezellige centrum wordt de achtergrondvan een herleving van de stedelijke cultuur ende stedelijke openbaarheid. Het succes en hetartistieke niveau van de stadsfestivals liegen erniet om (Antwerpen 93, Kunstenfestival desArts, Brussel 2000, Mode landed-geland,Klapstuk, Gentse Feesten, Brugge 2002,…).Sommige steden investeren, samen met deVlaamse overheid, bijzonder veel in cultureleinfrastructuur van internationaal kaliber(Concertgebouw in Brugge, MAS in Antwerpen ,Smak en Muziekforum in Gent,…). Ontelbarekleine hoogwaardige cultuurproducties en -loca-ties zitten niet om inspiratie en publiek verle-gen. De trek naar de stad van jonge intellectue-len en kunstenaars lijkt onomkeerbaar.

3. Steden maken plannen,maken plannen ook steden?

Verscheidene steden beseffen dat het kleineverstelwerk aan de stadsruimte niet meer toe-reikend is. Ze dromen van strategische en struc-turele ingrepen met een zo groot mogelijkezichtbaarheid en zo breed mogelijke externe

Page 31: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

34D e u i t g e z a a i d e s t a d : g e ï l l u s t re e r d d o o r h e t b e g r i p‘s t a d s g e w e s t e n’

In de westerse wereld wordt het concept stadsgewest gebruikt om de naoorlogse stedelijke vorm te beschrijven.Hiermee benadrukt men dat de stad verder reikt dan haar morfologische grenzen. Zulke stadsgewesten mogenniet verward worden met een administratieve of politieke indeling van de stad. Het zijn zuiver empirische afbake-ningen van de verschillende geledingen van de steden. We gebruiken het begrip hier vooral om de realiteit van deuitgezaaide stad te illustreren. Als analyse- en actie-instrument is het voor ons evenwel te vast omschreven en teweinig flexibel hanteerbaar. Daarom gebruiken we vanaf hoofdstuk 2 het begrip ‘rasterstad’. Voor toelichting eneen leeswijzer: zie kader op bladzijde 18-19.

In België worden in de stadsgewesten drie onderdelen onderscheiden. De kernstad bestaat uit de centrale, dicht-bebouwde stedelijke wijken die het eigenlijke stadscentrum (de stadskern), de historische kernstad en de 19e-eeuwse uitbreidingen van de stad inhouden. Dit centrale stadsdeel komt overeen met de moderne stad voordat deeerste verschijnselen van verdunning en uitzwerming zich voordeden. De aaneengesloten bebouwde zone wordtagglomeratie genoemd. De rest van het stadsgewest wordt banlieue genoemd en omvat de gebieden die een over-wegend landelijk uitzicht hebben, maar waar de stadsgebruikers dominant zijn en de invloed van de stadsgewest-vorming voor bevolkingsgroei zorgt (de term banlieue roept soms het beeld op van dichtbebouwde industriëlevoorsteden, maar is hier een technische term die vooral op migratie vanuit en pendel naar de agglomeratie wijst).Stadsgewesten veronderstellen een zekere grootschaligheid. Daarom is er pas sprake van volwaardige stadsge-westen wanneer het inwonertal van het geheel groter is dan 80.000. Naast Brussel zijn ook Antwerpen en Gentgrootstedelijke stadsgewes-ten. Hasselt en Genk vormensamen een regionaal stadsge-west. Andere regionale stads-gewesten zijn Oostende,Brugge, Kortrijk, Sint-Niklaas,Mechelen en Leuven.

Ten slotte reikt de sociaal-eco-nomische invloed van de stadnog verder dan het stadsge-west. De forensenwoonzoneomvat de gemeenten waarminstens 15% van de actievebevolking naar de stedelijkeagglomeratie pendelt. Het ge-heel gevormd door deze zoneen het stadsgewest wordt hetstedelijke leefcomplex ge-noemd.

ZonesKern (18)Agglomeratie (79)Banlieue (116)Forenzenwoonzone (162)Geen stadsgewest (214)

De stadsgewesten in België - 1991

brugge

oostende

kortrijk

tournai

mons

charleroi

la louviere

namur

liege verviers

brussel

gent st.-niklaas

antwerpen

mechelen

leuven

hasselt

genk

Bron: Van der Haeghen c.s., 1996.

Page 32: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

35financiering. Naar het voorbeeld van Ant-werpen en Leuven floreren pilootprojectenzoals deze voor de ontwikkeling van de oudestationsomgevingen. Meestal komt er al gauween kink in de kabel. De belangen van bewo-ners, politici, vastgoedontwikkelaars en ontwer-pers gericht samenbrengen in een ambitieus enrealiseerbaar stadsproject vraagt nieuwemethodes, visie en leiding. Die ontbreken soms,er is vaak niet genoeg capaciteit voor aanwezig.Maar de toon is gezet. Parallel daarmee werkenverschillende steden in het kader van hetdecreet over de ruimtelijke ordening en hetRuimtelijk Structuurplan Vlaanderen aan stede-lijke structuurplannen, eventueel aangevuldmet een verkeersplan en een groenplan. Somsblijft de oefening steken in discussies over hetal dan niet aansnijden van woonuitbreidings-gebieden of het al dan niet aanleggen van eenbedrijventerrein. Enkele steden organiserendaarentegen een diepgaande reflectie en eenernstig debat over de fysieke structuur en deruimtelijke ontwikkeling van het hele stedelijkegebied.

Dit alles betekent dat steden meer en meerbezig zijn met diverse vormen van planning enontwerp. De klassieke BPA’s (bijzondere aanleg-plannen) die de grillige kleurenvlekken van deberuchte gewestplannen vertalen in bouwvoor-schriften, volstaan niet meer. Nieuwe planvor-men met wollige titel, vage doelstellingen enonvaste werkwijzen woekeren. De samenhangertussen is meestal zoek. Incompatibele termi-nologieën, schalen, kwaliteitsbegrippen en aan-bevelingen zorgen voor een kleine Babylonischespraakverwarring waar niemand echt aanstootaan neemt, omdat aan het zoveelste plan of aande zoveelste studie of nota toch maar eenbeperkt belang wordt toegekend. Enkele uitzon-deringen niet te na gesproken, ontbreekt in demeeste steden de nodige planningscapaciteitom het geheel in goede banen te leiden, tot een

structurele samenhang te verbuigen en op hetterrein waar te maken. Uitbesteding aan privatebureaus legt snel hetzelfde euvel bloot. Publiekof privaat, de plannings- en ontwerpdiscipline inVlaanderen lijkt op dit moment niet opgewas-sen tegen de uitdagingen van de muterendestad. Ook dit fenomeen leidt tot tegenstellin-gen: enerzijds een toename van middelmatigeen inefficiënte planning, anderzijds een plan-ningsmilieu waar het voorhoedevuur brandt viawedstrijden, studiedagen, reorganisatie van hetonderwijs en de beroepsvereniging, bevlogenmandatarissen, een jong administratief kaderen studiebureaus op zoek naar vernieuwing. Eenkrachtige visie op stad en stedelijkheid en vooralhet uitrusten van een nieuw stedelijk beleidmet een adequaat planningskader kunnen hettij doen keren.

4 . De stad in holografisch perspectiefDe stad als object van al die planningsdriftkampt met een gelijkaardig probleem als deplanning zelf. De vlag ‘stad’ dekt geen duidelijkomschreven lading meer. Dat ene ogenschijnlijkvertrouwde woord staat voor een realiteit dieveel moeilijker te omschrijven is en vele beteke-nissen oproept. Is de stad het florerende stads-centrum, de winkelwandelstad, het kader vanhet zomerfestival of de kerstmarkt? Roept destad het beeld op van grauwe 19e-eeuwse wij-ken waar je niet komt, tenzij het moet, of vansteriele flatgebouwen? Horen de steenwegen,baanwinkels en bedrijfsterreinen al bij de stad?Is de stad nu leeg of vol? Is de stad het tegen-beeld van de vrije natuur? Waar begint en waareindigt ze? Wie hoort erbij? Wie heeft er wat tezeggen en waarover? Terwijl de eigen woning,het ‘thuis zijn’ erin slaagt steeds meer belang enbetekenis te krijgen, staat het begrip stad alsruimtelijke realiteit op losse schroeven. De pro-fessionele literatuur verliest zich in verwoedepogingen om voor de nieuwe stedelijke realiteitnieuwe begrippen te bedenken: stadsgewest,

Page 33: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

stedelijk gebied, tapijtstad, nevelstad, diffusestad. Meer nog dan een geschikte term is eenaangepaste visie op de gebouwde stad nodig.Deze is niet langer meer een compact weefselvan stenen straten, pleinen en gebouwen, ook aldoet ze zich nog graag zo voor. Indien de stad deplaats is die hoort bij het stedelijke bereik, deruimte onder een sterke stedelijke invloedssfeer,dan zijn er andere beelden en concepten nodigom deze ‘stad’ op te roepen, te begrijpen, teplannen en te beheren. Het begrip ‘rasterstad’biedt in dit boek daarvan een eerste en nog aar-zelende invulling.

De hedendaagse stad is als een holografischeprent. De ene blik ziet stadsverval, de andere dewederopstanding van de stadscultuur. De eneziet in de banlieue een kwaadaardige kanker, deandere ontwaart het ontluiken van een nieuwestadsvorm. Een gezichtshoek toont de uitver-koop van het collectieve erfgoed, vanuit eenandere gezichtshoek verschijnt een nieuw civielpact tussen private en publieke belangen. Destad is van nature ambivalent. Of de tegenspra-ken destructief of verlammend, vernieuwend ofstuwend werken, hangt minder af van globalekrachten dan van lokale condities. Deze zodanigvaloriseren dat de balans positief wordt, is hetdoel van dit boek.

2. De publieke stad

De publieke ruimte van de stad is een forum,een ontmoetingsplaats. Het is in de meestnobele betekenis ‘de politieke plaats’. Burgerslaten er hun stem horen in manifestaties.Mensen kijken en luisteren er naar boodschap-pen in allerlei vormen: posters, graffiti, vlug-schriften, culturele optredens,... De openbareruimte is een kader voor vele vormen van com-municatie, tussen onbekenden en bekenden,tussen overheid en burgers, tussen bewoners en

gebruikers van de stad. Ze biedt kaders die ste-delijkheid stimuleren.

De steden investeerden de laatste jaren veel inde herwaardering van ruimtes. Dat betekentechter niet dat die daardoor alleen meer publiekworden of dat ze echt nog hun functie vanruimte tot communicatie vervullen. We bekijkeneerst de pijnpunten: de banalisering van deruimte, de uitholling van de publieke ruimtedoor het uiteenleggen van functies, de privatise-ring van het beheer van de publieke ruimte enhet inpalmen van ruimte door groepen vooreigen gebruik. Nieuwe vormen van communica-tie lijken de betekenis van fysieke publiekeplaatsen voor mensen ook te relativeren. Hetgebruik van de publieke ruimte dreigt door aldeze ontwikkelingen privater, minder divers,vluchtiger en meer vrijblijvend te worden. Datverhoogt de kans op overlast en gevoelens vanonveiligheid. Als burgers publieke ruimtes mij-den, vervullen deze steeds minder hun verbin-dingsfunctie.

Hoe verhouden bedreigingen zich tot potenties?Kunnen we de spanning tussen publiek en pri-vaat, tussen communicatie en veiligheid ombui-gen, zodat publieke ruimtes ondersteunend zijnvoor nieuwe vormen van stedelijkheid? In puntB geven we aan hoe publieke ruimtes dragersvan stedelijkheid kunnen zijn. We schetsenenkele richtingen voor een beleid van de publie-ke ruimte in de stad.

Tussen publiek en privaat:soorten ruimtes in de stadPublieke ruimtes zijn plekken die voor het bredepubliek toegankelijk en bruikbaar zijn: straten,pleinen en parken. Sommige publieke ruimtesdienen voor de hele stad en moeten dan ookpolyvalent zijn ingericht (bv. de Grote Markt ofhet stadspark). Publieke ruimtes op buurtniveau

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

36

Page 34: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

37zullen door de bewoners als ‘hun’ ruimte wordenaangevoeld. Die ruimtes hebben een meer op debuurt toegesneden inrichting. Problemen in depublieke ruimtes leiden tot het optreden van debeheerder van de stadspolis, de politie.De private ruimte is de tegenpool. In dat eigendomein bepalen de bewoners zelf de inrichtingen de regels. De grens is de botsing met de open-bare orde of de schending van rechtsregels(geweld in het gezin, nachtlawaai, misdadigeactiviteiten, tewerkstellen van illegalen,…).Semi-publieke ruimtes zijn overgangsgebiedentussen publiek en privaat. De voortuin, het woon-erf, maar iets ruimer ook het café, de schoolspeel-plaats en de winkel. Deze ruimtes zijn toeganke-lijk, maar de private of publieke eigenaar beheertze en bepaalt de spelregels. De bezoeker is gast.Het privatiseren van de publieke ruimte gebeurtals een eigenaar of beheerder het publieke karak-ter afbouwt door eigen selectieve regels in tevoeren. Wooncomplexen, discotheken en sport-infrastructuur zijn niet meer voor iedereen toe-gankelijk. Privatisering doet zich ook voor op klei-ne schaal: dubbel parkeren, hondenpoep, caféter-rassen op straat en doorgangen afsluiten zijnhiervan voorbeelden. Het signaal is: ‘hier ben iken ik doe hier wat ik wil’. Individuen leggen,ongevraagd en niet afgesproken, de eigen regelsop aan het publieke domein.Parochialiseren van de publieke ruimte betekentdat een bepaalde groep een publieke ruimtedomineert en dat laat zien: skaters, allochtonejongeren, senioren, maar ook trendy shops,stadsyuppies of kerkgemeenschappen. Ze makenhun parochie van de ruimte.

A De erosie van de publieke ruimteVanaf de jaren zestig, maar niet alleen in dieperiode, domineerde bij beleidsmakers, make-laars en architecten de opvatting dat eengebouw een object was dat op zich moest wor-den bekeken. Dat leidde tot ongeïnspireerde

uniformiteit met nauwelijks aandacht voor derelatie tussen het gebouw en de ruimte errond.Gebouw en ruimte versterkten elkaar niet, destad verschraalde door een gemis aan herken-baarheid en identiteit van ruimtes. Elk gebouwkon om het even waar staan.

Ondertussen domineerde de zoneringsgedachtein de planologie, wat de verschraling van deruimte nog versterkte. Dat denkpatroon maaktevan delen van de stad ‘monomilieus’: beheerstdoor één functie (kantoren, winkels, wonen,…).Mensen moesten zich snel van de ene functienaar de andere kunnen begeven en zo werd depublieke ruimte vooral doorgangsruimte. Dieverplaatsing werd dan bovendien nog eenzijdigbekeken van achter de voorruit van de auto. Destedelijke publieke ruimte werd steeds meergedomineerd door de dienstbaarheid aan deauto (bereikbaarheid, parkeren). Ook dat ver-sterkte de verschraling van de publieke ruimtenog. Stadscentra werden parkings en introdu-ceerden gewoontegedrag op het vlak van ver-keer dat slechts moeizaam te keren is. In enkeleVlaamse steden (bv. Brugge en Gent) is die ken-tering ingezet door een aanpak op stadsniveaudie de symbolische projecten overstijgt.

Het stadscentrum werd als gevolg van die func-tiescheiding vooral een commercieel centrum.De publieke ruimte in het hart van de stad werdop maat van de handel ingericht: winkelwandel-straten, stadsboulevards en winkelerven. Depublieke ruimte lijkt er ondertussen beheerstdoor machtige distributieketens. Dat trekt over-dag massa’s volk, maar maakt het centrum ookmonotoon. Na zessen is die ruimte leeg. Danstoot ze af en lijkt ze onveilig.

In de jaren 90 is de aandacht voor citymarketingversterkt. De Vlaamse stad moest concurrerenmet andere steden en daarom aantrekkelijkerworden voor investeerders, bezoekers en be-

Page 35: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

middelde bewoners. De druk om te scoren leiddetot ‘glamour’-projecten: duur en spectaculair,maar zonder veel fundering voor het versterkenvan de functies van de publieke ruimte. Het heren der gedachteloos introduceren van ‘kunst’ inde stad is daarvan een voorbeeld. Het verkopenvan de stad, het imago, domineerde. Eenzijdiginspelen op recreatie en toerisme maakte vansommige publieke ruimtes en delen van de stadpretparkjes: disneyficatie van de stad.

Het banaliseren van de ruimte, het contextlozeuiteenleggen van de stad en het reduceren vande stad tot verkoopsobject leiden tot hettegengestelde van wat zou moeten bereiktworden met de stedelijke publieke ruimte: ver-menging en overgang van functies, gelaagd-heid in het stedelijke weefsel afhankelijk van deschaal van de ruimte en de plaats in de stad,mogelijkheid tot identificatie, en verschillen insoorten ruimtes doorheen de stad. De ruimteszouden de kleurrijke diversiteit van de stadmoeten weerspiegelen. Dat is de omslag die wenastreven.

1 . Sluipende privatiseringEr is echter nog meer aan de hand dan alleenverschraling en banalisering. In de loop van delaatste jaren heeft zich een sluipende privatise-ring van de publieke ruimte voltrokken en dielijkt nog steeds verder te gaan. Tussen de grotepublieke ruimtes (de pleinen en parken) en deprivate ruimtes (de woning) hebben zich nieuwevormen van semi-publieke stadsruimtes ontwik-keld. Ze zijn publiek toegankelijk tegen bepaaldevoorwaarden. De toegang is geregeld in eencontract, niet bepaald door overheden, maardoor private marktvoorwaarden. Het individudat een voetbalstadion, dancing, warenhuis,wooncomplex of bewaakte parking betreedt,onderwerpt zich aan de private contractregels.Het beheer van deze zones komt nagenoegaltijd neer op een beperking van de actieradius

van de overheid. De positie van de overheid envan haar politie wordt onduidelijk. De politielaat deze semi-publieke ruimtes steeds meerover aan privaat beheer en toezicht. Het begrip‘publiek-private’ samenwerking gebruiken voorwat neerkomt op de onderwerping van de ruim-te aan marktmechanismen maakt het wel zeerschraal. We formuleren het wat scherp: deEuropese binnengrenzen zijn afgeschaft om vrijverkeer mogelijk te maken en ondertussen wer-pen we in de eigen stad nieuwe wallen op diehet vrije stadsverkeer bemoeilijken.

De privatisering heeft niet alleen met hetbeheer, maar ook soms met het gebruik van depublieke ruimte te maken. Een storende vormvan gedrag is de zogenaamde ‘parochialisering’van de publieke ruimte. Doordat bepaalde groe-pen plekken inpalmen voor een specifiekgebruik, worden diegenen die ‘vreemd’ zijn uit-gesloten. Dit kan onder meer leiden tot onveilig-heidsgevoelens. De parochialisering kan variërenvolgens het moment van de dag: het parkje isoverdag van bejaarden en ’s avonds van eengroepje jongeren.

De wetgever poogde hierop een antwoord tegeven door de invoering van de notie ‘openbareoverlast’. Maar die term verwijst eerder naarproblemen voor de openbare orde en dus voorde overheid, terwijl datgene dat storend werkteerder door burgers persoonlijk zo wordt erva-ren. Uiteindelijk heeft dit alles veel te makenmet de tolerantiedrempels van burgers. Maarklachten maken wel de weg vrij voor nog meerprivatisering en voor het verschuiven van over-last naar andere plaatsen. Een probleem op éénplaats veroorzaakt zo een dubbel probleem.

2. Voorbij de fysieke publieke ruimte?Maar hoe belangrijk zijn fysieke publieke ruim-tes nog? Misschien is ons verhaal over de ver-schraling en privatisering van de fysieke ruimte

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

38

Page 36: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden
Page 37: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

al lang achterhaald door de opkomst van nieu-we vormen van communicatie in virtuele ruim-tes? Het sleutelwoord voor de stad is ‘communi-catie’ en die is in volle transformatie. Naastfysieke ontmoetingen vinden allerlei vormenvan communicatie plaats, meer toevallig enkortstondig. Nabijheid en afstand zijn relatievebegrippen geworden door de mobiele telefoon,het internet, de chatbox en de e-mail. Privaterelaties breiden zich uit tot de onbekenden, hetonzichtbare, anonieme en occasionele contact.Is dat alles voor de stad een opportuniteit of eengevaar? Een eenduidig antwoord is er niet.Ondertussen wordt de ‘hype’ van de virtueleruimte trouwens ook al wat gerelativeerd: nieteens de helft van de Vlamingen heeft thuis toe-gang tot internet.5 Nieuwe vormen van commu-nicatie vervangen bovendien de fysieke contac-ten niet. Ze leiden misschien eerder tot de uit-breiding van communicatievormen. Kortom:boude uitspraken over de gevolgen van de nieu-we communicatie voor de stad passen hier niet.We wijzen er ook op dat de fysieke ruimteondertussen nieuwe betekenissen krijgt, zekervanuit de toegenomen recreatieve behoeften.

De vrees voor het verlies van vertrouwde vor-men van communicatie in de stad kan tot eenvorm van ‘buurtfetisjisme’ leiden. Dat is hier endaar wel in het discours over de stad te merken.De buurt staat dan voor het warme niveau vancommunicatie, een tegengif voor de vervreem-ding, het nog haalbare niveau van sociale cohe-sie. De sociale dwang van dit beeld is beklem-mend. Het reële beeld klopt ook niet met dedagelijkse interactiepatronen van mensen diezich kriskras door de stad, de rasterstad en destedennetwerken begeven. Voor bepaalde groe-pen is de buurt wel belangrijker dan voor ande-re en de buurt kan natuurlijk tot boeiende vor-men van contact en interactie leiden. We verzet-ten ons alleen tegen het gesloten beeld van‘onze’ buurt tegen de koude stad. Voor ons

maakt de buurt deel uit van een open stadsbe-nadering waarbij mensen zich op vele niveaus inde stad bewegen en waarbij de publieke ruimte,op die vele niveaus, veelsoortige ontmoetingenen contacten mogelijk maakt.

In die open benadering en de geschakelde visieop de publieke ruimte vinden we ons beterterug omdat ze aanknopingspunten heeft metde snelle ontwikkeling van communicatievor-men. Wellicht moet de basisfilosofie overpublieke ruimte in de stad daarbij eerder aan-sluiten: denken in netwerken van publieke ruim-tes met verschillende kwaliteiten, betekenissenen schaalniveaus, open voor intens contact,maar ook met kansen voor het snelle en anonie-me meesurfen in de stad.

B De publieke ruimte als hefboom van stedelijkheid

De publieke ruimte is een conditie en een ver-eiste voor het versterken van de stedelijkheid,voor bewoners en gebruikers.

De bewoners van de stad moeten er wonen eenmeerwaarde vinden wegens de kwaliteit van depublieke ruimte. De publieke ruimte is de tuinvan de stedeling, de straat en plein het verleng-stuk van de woning. Dat betekent dat de bewo-ner zich thuis moet voelen en dat er via depublieke ruimte lichte, soepele en aangepasteovergangen bestaan tussen entiteiten en func-ties van de stad. Dat staat haaks op het annexe-ren van de publieke ruimte en het onteigenenervan voor privaat gebruik.

De bezoekers van de stad moeten via de publie-ke ruimte de waarde van de stad ervaren. Destad moet meer zijn dan koopcentrum, arbeids-plaats en schoolplek. Het zou aangenaam moe-ten zijn om op te gaan in de anonimiteit en ple-zierig om door de stad te ‘hoppen’. Betekenis-volle publieke ruimte heeft de kwaliteit van de

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

40

Page 38: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

41opportuniteit, het genot van de lichtheid van deopenbaarheid. Chatten in de stad, kans voor hettoeval en voor ontmoeting. De ervaring die veelmensen al hebben met de vermenigvuldigingvan de mogelijke communicatievormen, zien wedaarom vooral als een kans voor de stad. Hetzijn praktijken en vaardigheden uit de privatesfeer die goed aansluiten bij de basisconditiesvan stedelijkheid.

De publieke ruimte is voor ons essentieel om dediversiteit van en in de stad te ondersteunen. Dediversiteit heeft zowel te maken met het con-tact tussen mensen met verschillende achter-gronden als met een verscheidenheid van soor-ten activiteiten in de stad, gemixt met soortenpublieke ruimtes in de stad. Daarom moet depublieke ruimte op alle schaalniveaus van goedekwaliteit zijn: van het kleinste buurthoekje tothet grootste stadspark. De stedelijke publiekeruimte moet zoals gezegd vermenging vanfuncties mogelijk maken, overgangen inbouwenen gelaagdheid in het stedelijke weefsel bren-gen. Herkenbaarheid op en tussen schaal-niveaus van publieke ruimte is de subtiele op-dracht. We maken hier de verbinding met hetonderdeel over de ‘gebouwde stad’. Er is eenwisselwerking tussen publieke ruimte en deruimtelijke context: het voorzien en inrichtenvan publieke ruimtes valoriseert de ruimtelijkecontext en versterkt de betekenis ervan in derasterstad. Publieke ruimte kan ook nieuwe con-text genereren en dus nieuwe betekenis gevenaan plaatsen in de rasterstad.

Een basisvereiste is dat het openbare karakteren de publieke functie van de publieke ruimtegewaarborgd zijn. Daarom moeten we vermij-den dat publieke ruimtes eenzijdig wordenopgeëist en als monopolies worden beschouwd.Wellicht moeten we hier en daar publieke ruim-te heroveren op de geprivatiseerde ruimtes. Inde semi-publieke ruimtes zullen we zeker veel

creatiever moeten omgaan met het zoeken naareen gepaste mix van activiteiten en functies,verschillend naar tijd en ruimte en gericht opmeer flexibiliteit en aanpasbaarheid. Het publie-ke zal in de publiek-private samenwerking voorhet beheer van deze ruimtes meer nadruk moe-ten krijgen. Actievere vormen van gemeen-schappelijk beheer zijn wenselijk.

Ondernemen en werken, recreatie en toerisme,cultuur en evenementen kunnen de publiekeruimte een meervoudige betekenis geven engemengd gebruik stimuleren. Gebouwen staaner niet alleen voor hun interne functie, ze gevenook mee vorm aan het gemengde gebruik. Dehospitaalwinkel kan als handeltje voor de buurtfungeren, het werknemersrestaurant lokt ’savonds gewone bezoekers en de schoolspeel-plaats kan na het lesgeven buurtspeelplein wor-den. Van de architect en de architectuur ver-wachten we een gerichtheid op de insluiting enniet op het wegduwen van andere stedelijkefuncties.

De ruimte zo inrichten dat ze confrontatiemogelijk maakt zonder conflictueus te worden,dat is de kunst.6 Snel geschreven, maar slechtsdoor moeizaam zoeken en dialogeren te realise-ren. De oplossing is zeker niet steeds meerblauw te plaatsen in steeds meer publieke ruim-tes. Dat is een strategie die de tolerantiegrenzenbevestigt, zelfs nog verscherpt. We bouwen erstedelijkheid mee af.

We zouden de publieke ruimte zo moeteninrichten dat we constructief leren omgaan metanonieme, occasionele contacten en die nietsteeds meer mijden. Dat vereist naast eengepaste inrichting ook nieuwe gedragsregels en-codes en gepaste vormen van beheer, waarbijde politie vanuit de bekommernis om degemeenschapsgerichte veiligheidszorg mee aantafel zit. De inrichting van de publieke ruimte

Page 39: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

zou ertoe moeten bijdragen dat we het vreem-de aanvaarden en zelfs uitdrukkelijk als eenbelangrijke stedelijke kwaliteit erkennen. Datbetekent niet dat tolerantie moet leiden totnormloosheid, wel dat het democratische debatook gaat over de normen voor het aanwendenvan de publieke ruimte.

Ontwerpen en inrichten van publieke ruimtes iseen vak apart waarvoor de beste ontwerpers ende hoogste standaarden van kwaliteit wordeningezet. Die kwaliteitszorg toont of de stad echtkiest voor stedelijkheid. Ontwerpen en inrichtenvergen maatwerk per publieke ruimte, afhanke-lijk van het huidige gebruik en van de plaats enfunctie van de specifieke ruimtes in het stede-lijke netwerk. Soms zijn snelle interventies enkortetermijninvesteringen nodig voor directebehoeften. Een systematische aanpak vanbuurtparkjes en verloren hoekjes kan directeffect hebben en ook een teken zijn vanwaardering. Andere publieke ruimtes vergentraagheid en duurzame materialen en gevendaardoor al aan dat hun effecten maar zeergeleidelijk duidelijk zullen worden en dat zegeduld vergen, soms meerdere jaren. De publie-ke ruimte zou een hoge toekomstwaarde moe-ten hebben. De gepaste flexibiliteit en aanpas-baarheid verschilt per ruimte. Op vele plaatsenzal de historische tijd gegarandeerd moetenworden door elementen uit het verleden tebewaren of ze een nieuwe functie te geven.7

Om zorgzaam met publieke ruimte om te gaan,is het nodig het belang ervan te zien in hetkader van het activeren van de stedelijkheid:publieke ruimte geeft densiteit een meerwaardeen biedt diversiteit kansen. Dat vergt een ‘cul-tuur van de publieke ruimte’ bij besturen, maarook bij burgers en bewoners. We zijn die cultuurin Vlaanderen wat verleerd. Stilaan keert het tijechter en nemen de inspanningen toe. Die ener-gie moet leiden tot meer en beter functioneren-

de publieke ruimtes die zelf en autonoom weermeer stedelijkheid genereren.

3. De ondernemende stad

De industriële revolutie maakte van de stedende belangrijkste tewerkstellingsplaatsen. Datheeft het uitzicht, de vorm, de besturing van enhet leven in de steden grondig veranderd. Dierelatie tussen economie en steden heeft de laat-ste halve eeuw nog twee fundamentele veran-deringen meegebracht. Eerst werd de compactestad van de 19e eeuw omgewerkt tot grote ver-ruimde stedelijke gebieden, waarbij de meerder-heid van de stedelijke bevolking in een brederand rond de stad ging wonen. Sinds de econo-mische heropleving na de crisis van de jaren1970 en ’80 verwekken economische processenzoals flexibilisering en mondialisering nieuwestadsvormen waarin netwerken, maar ook soci-aal-ruimtelijke polarisaties tussen bevolkings-groepen een belangrijke rol spelen. De stadstaat nu centraal als bron van economischegroei en die centrale positie kan zowel tot groteproblemen leiden als tot nieuwe kansen. Diekansen noemen we hier de ‘stedelijke ontwikke-lingscoalitie’, die zich vanuit het sociaal-culture-le kapitaal van de stad verbindt met andere ste-den in de mondiale economie.

A De nieuwe stedelijke economische ruimte1 . Uitdeinen en verschralen van de stad

De economische groei en de stijging van deinkomens hebben de grotere steden na deTweede Wereldoorlog door een stelselmatigeruimtelijke uitbreiding omgevormd tot stads-gewesten. De combinatie van eigendomsver-werving, (auto)mobiliteit en een toenemendgebruik van huishoudapparatuur heeft steedsmeer lagen van de Vlaamse bevolking naarsuburbane gebieden gelokt. Wie het zich konveroorloven, trok weg uit de stad. Die suburba-

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

42

Page 40: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

43nisatie was aanvankelijk vooral residentieel vanaard, maar nadien is ook een deel van de eco-nomie gevolgd. Eerst waren dat vooral een aan-tal eerder verzorgende diensten die gewoonhun klanten gevolgd zijn, maar later gingenook andere economische activiteiten dezelfdeweg op. De verklaringen daarvoor waren ondermeer het gebrek aan aangepaste ruimte, dehogere grondprijzen en de agglomeratienade-len in de centrale steden. Ook het strengeremilieubeleid bant sommige bedrijven uit destad. Deze activiteiten vestigen zich dan in debanlieue van de stadsgewesten of op goedbereikbare niet-stedelijke plaatsten (kruispun-ten, op- en afrittencomplexen,…). Deze econo-mische uitwaaiering is vooral sterk in hetBrusselse en Antwerpse stadsgewest. Toch blij-ven de agglomeraties van de centrale stedende belangrijkste economische polen en werkge-legenheidscentra.8 We verwijzen voor de cijfersnaar blz. 44-45.

De gevolgen van deze verschuivingen zijnzeker niet altijd gunstig voor de stad. Al magde stad nog het belangrijkste werkgelegen-heidscentrum zijn, vele arbeidsplaatsen wor-den ingenomen door pendelaars, veelal uit desuburbane gordel rond de stad, terwijl een deelvan de eigen, vooral lagergeschoolde inwonerste vaak vanaf de zijlijn moet toekijken. Er isontegensprekelijk sprake van een verrijkingvan de rand en een verarming van de stad. Wetonen op blz. 46-47 de verschillen in de inko-mensstructuren tussen centrumstad en rand-gemeenten, voor respectievelijk het Antwerpseen het Brusselse stedelijke gebied. Deze ver-schillen in inkomen geven vervolgens aanlei-ding tot een belastingsdruk die in de steden opeen hoger niveau ligt dan in de rand. De ste-den hebben immers minder inkomsten enmeer uitgaven. De bezoekers gebruiken de stadwel, maar betalen er niet voor. Er is dus ooksprake van een afwenteling van lasten van de

rand op de centrumstad die de factuurbetaalt.9

De uitdijende stad dunt de centrale stad uit.Door het wegtrekken van koopkracht en deschaalvergroting van de dagelijkse actieruimtevan vele mensen verdwijnen bepaalde functies,zoals het wijk- en buurtgerichte winkelapparaat.Ten slotte is er door een dikwijls onoordeelkun-dige lokalisatie van de nieuwe economischeactiviteiten aan de rand van de stad een stilaanonoplosbaar mobiliteitsprobleem ontstaan, wateen nieuwe druk meebrengt op andere locatiesnog verder van de stad.

2. Postfordisme: de netwerkstaden dualisering

Zoals de naoorlogse groei de stad heeft omge-vormd tot een stadsgewest, zo hebben de nieu-we vormen van economische groei (die totuiting komen in flexibiliteit en mondialisering)het stadsgewest opgenomen in een veel com-plexer geheel met relaties tussen steden, Europaen de wereld (verticaal) enerzijds en tussen desteden onderling (horizontaal) anderzijds. In deinternationale literatuur is sprake van ‘de net-werkstad’ en van ‘stedelijke netwerken’. De nieu-we stad, die vanaf de economische heroplevingin de tweede helft van de jaren 80 vorm begonte krijgen, is duidelijk niet meer in één ontwik-kelingslijn te vatten. De gebruikers van de stadfunctioneren op verschillende schaalniveausmet zowel meer lokale als bovenlokale relatie-patronen, wat ervoor zorgt dat stedelijkheid(ook in de economische betekenis) helemaalniet meer samenvalt met de traditionele stad.

De oorsprong van deze veranderingen ligt in decrisis van de jaren 70. Toen kwam er een eindeaan de stabiele relaties tussen werkgevers,werknemers en overheid waarop massaproduc-tie en massaconsumptie gestoeld waren (hetfordisme). Een postfordistisch flexibel econo-

Page 41: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

misch systeem kwam in de plaats. In ditsysteem willen bedrijven snel inspelen op wisse-lende voorkeuren. Daarom moeten de overheiden de werknemers zich steeds flexibeler gedra-gen om nog in het economische systeem te par-

ticiperen. De in de fordistische periode opge-bouwde sociale voorwaarden komen onder drukte staan. Bovendien organiseren bedrijven zichhiervoor steeds meer in economische netwer-ken, waarbij ze zich toespitsen op hun kernacti-

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

44We r kg e l e g e n h e i d

De stad biedt een grote werkgelegenheid.1 In Brussel zijn bijna 600 000 mensen in loonverband tewerkgesteld;Antwerpen en Gent tellen samen een goede 350 000 werkenden. Ook de aan deze drie steden aansluitende agglo-meratiegemeenten hebben nog een grote economische betekenis. Samen nemen de drie grootstedelijke gebieden47% van de totale werkgelegenheid in Vlaanderen en Brussel voor hun rekening.Met de regionale steden erbij komen we aan twee derde van de banen in de 13 grootste Vlaamse steden en Brusselmet hun agglomeratiegemeenten. Inclusief de kleine steden herbergen alle steden samen 81% van de werkgele-genheid. De dienstensector is nog meer stedelijk geconcentreerd: 52% ervan bevindt zich in de grootstedelijkegebieden, 71% in de groot- en regionaal stedelijke gebieden tesamen.De laatste 20 jaar2 nam de tewerkstelling in Vlaanderen en Brussel toe met 491 000 banen. Achter dit cijfer schuilteen verlies in de industrie (-20%) en een grote toename in de veel grotere dienstensector (+47%). In de grote en deregionale steden is de toename in de dienstensector beperkter (+36%) en de afname in de industrie groter (-29%).De relatieve groei was dus groter in de rest van Vlaanderen en de industrie kon er beter stand houden. De beperk-te omvang van de groei in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in vergelijking met de geografische uitbreiding vande stad, laat zien hoe deze deconcentratie in de grootsteden dramatische proporties kan aannemen: het Gewestverloor 43% van zijn industriële tewerkstelling en het aantal banen in de dienstensector nam er slechts met 16%toe. De netto toename van de tewerkstelling was er beperkt tot 5%, tegen 23% in geheel Vlaanderen en Brussel.Opmerkelijk is dat de hoogste relatieve groeicijfers worden opgetekend in de grootstedelijke agglomeratiege-meenten (+52%) en in de suburbane gordels (+67%). Recent onderzoek3 wijst er evenwel op dat we hieruit niet kun-nen besluiten dat er een uitholling van de stad plaatsvindt. Integendeel: de economische verdichting neemt er nogsteeds sterker toe (+179 werknemers/km2) dan erbuiten (+36 werknemers/km2). Wel juist is dat er een belangrijkeherstructurering plaatsvindt: ruimtebehoevende en mobiliteitsgenererende industrie, diensten en handel verlatende stad, terwijl die omgekeerd een blijvende aantrekkingskracht uitoefent op een hele waaier van dienstverlenen-de activiteiten. Gekoppeld aan die herstructurering doet zich een economische uitdeining van de stad voor.

––––––––––1 Deze cijfers houden geen rekening met de bouwsector die wegens de verspreiding van de productieplaatsen weinig ruimtelijke con-

centratie vertoont. Het zijn gegevens van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, waardoor de zelfstandigen niet meegerekend zijn.We maken ook geen onderscheid tussen voltijdse en deeltijdse betrekkingen en wie meerdere banen heeft, wordt meermaalsgeteld. Niettemin geven deze cijfers een betrouwbaar beeld van de geografische spreiding van de tewerkstelling.

2 Voor een uitgebreide analyse van de werkgelegenheid, werkloosheidskenmerken en -evolutie: zie Struyven en Vandenbrande, 2003.3 Zie Cabus en Vanhaverbeke, 2003.

Page 42: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

45

viteiten. Om de kosten te beperken, worden alleandere activiteiten uitbesteed. Het bedrijf dattegen de beste marktvoorwaarden de bestekwaliteit kan leveren, wordt een schakel van denetwerkonderneming. Zowel grote ondernemin-

gen als KMO’s maken deel uit van deze econo-mische netwerken. ICT versterkt en vergemakke-lijkt deze ontwikkeling nog.

* = definitie Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Suburbaan en forenzenwoonzone = definitie Van der Haegen, 1991

Werkgelegenheid in 2001in loonverband

600 000

500 000

400 000

300 000

200 000

100 000

0

Diensten Industrie

brussel 19 antwerpen en gent

overigegroot-

stedelijkegemeenten*

regionaal stedelijk*

klein-stedelijk*

suburbaan* forenzen-woonzone*

rest vlaanderen

Werkgelegenheid 1981-2001in loonverband

140 000

120 000

100 000

80 000

60 000

40 000

20 000

0

-20 000

-40 000

Diensten Industrie

brussel 19 antwerpen en gent

overigegroot-

stedelijkegemeenten*

regionaal stedelijk*

klein-stedelijk*

suburbaan* forenzen-woonzone*

restvlaanderen

Bron: RSZ, Van der Haegen, 1991 en eigen verwerking

Page 43: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Deze figuren illustreren dui-delijk het grote verschil tus-sen de inkomens in de centra-le steden en die in de omrin-gende suburbane gordels.

In het Brusselse stadsgewestlagen de inkomens reeds in1985 relatief laag, vooral in denoordelijke en de centralegemeenten (Sint-Joost-Ten-

Node, Sint-Jans-Molenbeek en Schaarbeek). In de zuidoostelijke gemeenten van het Hoofdstedelijk Gewest, maarvooral in de suburbane gordels ten westen, en zeker ten oosten en zuidoosten ervan was de situatie veel gunstiger.Van de beschouwde gemeenten was het hoogste inkomen (Kraainem) 65% groter dan het laagste (Sint-Joost). Deevolutie van de inkomens in de periode 1985-2000 heeft deze situatie nog verscherpt. Het hoogste inkomen(Kraainem), is nu bijna dubbel zo groot (+97%) dan het laagste (Sint-Joost).

In Antwerpen was de situatie in 1985 nog niet zo extreem als in Brussel. Het inkomen was er wel al behoorlijk lagerdan in de suburbane gemeenten (Schilde scoorde bijna 30% hoger dan Antwerpen), maar het lag nog op gelijk

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

46Ce n t r u m s t e d e n e n s u b u r b a n e g e m e e n t e n : d e i n ko m e n s k l o o f

Gemiddeld inkomen per aangifte voor de jaren 1985 en 2000 op de as Sint-Niklaas – Turnhout(aanslagjaren 1986 en 2001)

31000

29000

27000

25000

23000

21000

19000

17000

15000

13000

Inkomen per aangifte 1985Inkomen per aangifte 2000n n

n

n

n

n

n

n

n

nn

n

n

n n

nn n

n

n

nn

n

ninko

men

per

aang

ifte

ine

beveren

sint-niklaas

zwijndrecht

antwerpen schilde

wijnegemzoersel

herentals

mallebeerse

vosselaar

turnhout

sint-n

iklaas

bever

enzw

ijndre

cht

antwer

pen

wijneg

em

schild

e

zoer

sel

malle

beers

evoss

elaar

turn

hout

Page 44: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

47

niveau met het verderaf gele-gen platteland (Malle). Door-heen de jaren verscherptenechter ook hier de verschillenen werd de kloof tussen cen-trum en suburbane gordelgroter. Het gemiddelde inko-men per aangifte in Schildeligt nu bijna 50% hoger dan inAntwerpen.

Ook in de regionale steden(Sint-Niklaas, Turnhout enLeuven) is het inkomen signi-ficant lager dan in de subur-bane gemeenten.

47

Gemiddeld inkomen per aangifte voor de jaren 1985 en 2000 op de as Liedekerke – Leuven (aanslagjaren 1986 en 2001)

340003200030000280002600024000220002000018000160001400012000

Inkomen per aangifte 1985Inkomen per aangifte 2000n n

n

n

n

n nn

n n n

n

n

n

n

inko

men

per

aang

ifte

ine

liedek

erke

ternat

dilbee

k

st.-agat

ha-berch

em

st.-ja

ns-molen

beek

koek

elber

gbru

ssel

st.-jo

ost-ten

-node

schaarb

eek

st.-la

mbrech

ts-wolu

wekra

ainem

wezem

beek-o

ppem

zaven

temter

vuren

bertem

oud-hev

erlee

leuven

n

n

n

n

n

nn

n n n

nn

nn

nn

n

nn

n

n

liedekerke

ternat

dilbeek

sint-agatha-berchem

brussel

kraainem

tervuren

leuvenbertem

sint-jans-molenbeek

sint-lambrechts-woluwe

sint-joost-ten-node

oud-heverlee

koekelberg

schaarbeekzaventem

• •• • • •

• • • ••• •••

Page 45: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Het flexibiliseren van de productie is niet alleenmogelijk geworden dankzij het doorschuiven vande minder rendabele taken naar onderaanne-mers, maar ook door het verplaatsen van takennaar de sfeer van de informele arbeid. De econo-mische heropleving gaat dus gepaard met eendualisering van de arbeidsmarkt. Aan de enekant is er een groep van zeer hoog geschooldekaders die instaan voor het ontwerpen en hetonderhouden van de flexibiliteit en de nieuwegroei. De economische ontwikkeling steunttegenwoordig sterk op dienstverlenende, en inhet bijzonder op kennisintensieve sectoren.10

Deze werknemers genieten niet meer van de sta-biele werk- en inkomensvoorwaarden van devorige periode, maar de veel hogere lonen com-penseren dat ruimschoots. Aan de andere kantstaan de arbeidskrachten die alle materiële las-ten van de flexibiliteit dragen. Ze zijn weiniggeschoold en altijd beschikbaar. Ze komen engaan op de arbeidsmarkt naargelang de ver-schuivingen in de vraag en in de onderaanne-ming. Zij komen terecht in de eenvoudige dien-stenjobs (zoals poetsdiensten, toerisme, cate-ring,…), als ze al niet helemaal uit het arbeidspro-ces worden gestoten. Deze mensen kunnen veelmoeilijker participeren in de nieuwe economi-sche sectoren, omdat de routinejobs via de net-werkonderneming altijd verplaatst kunnen wor-den naar lageloonlanden. Tevens penetreert hetinternationale kapitaal in wat tot in een recentverleden sterk afgeschermde tertiaire ‘thuis’sec-toren waren. De afgenomen rentabiliteit van deindustriële activiteiten zorgt ervoor dat het inter-nationale kapitaal wordt geïnvesteerd in noodza-kelijke, maar niet echt gekwalificeerde diensten.Door de multinationalisering van dit soort vandiensten behoren de arbeidsomstandigheden totde slechtste, met onder meer een hoge graad vantoevallige arbeid. Bovendien vormt het geenmarginaal segment, maar een centraal deel vande werkende klasse.11 Het gevolg is dat de inko-menskloof tussen de mensen met goed betaalde

kennisintensieve jobs en die met de slechtbetaalde flexibele routinejobs of de uitkeringsaf-hankelijken groter wordt. Omdat de verschillen-de sociale groepen ruimtelijk reeds gescheidenwaren in het stadsgewest, verscherpt deze pola-risatie ook de interne stedelijke verschillen.

Die elementen brengen ons bij de stedelijkearbeidsmarktparadox: een groot aantal vacaturesgaat samen met een hoge werkloosheid in destad. Door het toenemende belang van opleidingen sociaal kapitaal ondervindt een steeds groterelaag van werkzoekenden moeilijkheden om zichin het reguliere arbeidscircuit te integreren.12 (Zieblz. 50-51 voor cijfers en meer uitleg). De nieuwepostindustriële arbeidsplaatsen worden danopgevuld door pendelaars en hooggeschooldeimmigranten. Zo wordt voorbijgegaan aan dealsmaar aangroeiende structurele reserve vanlangdurig werklozen die in de steden geconcen-treerd zijn. Een van de gevolgen is dat een deelvan deze mensen noodgedwongen een bestaanopbouwt via de informele economie.

3. Schaalvergroting en schaalver-kleining: de global-local paradox

Deze netwerkeconomie leidt tot schaalver-groting omdat bedrijven minstens op Europeseschaal zoeken naar de laagste kost en de groot-ste vakbekwaamheid. Dat stort de Vlaamse ste-den en regio’s in een wereldwijde competitie enzorgt ervoor dat, ondanks de mondialiserendeeconomie, lokale sociaal-culturele kenmerkeneen steeds grotere rol spelen: dat is de global-local paradox. Die zorgt voor een verscherptedifferentiatie tussen steden, eerder dan voorhomogenisering die typisch was voor de for-distische stad.13 Het is binnen deze context datde stad de sleutel is tot de mondiale economie.

Naast geografische schaalvergroting is er, ten-minste op productieniveau, tegelijkertijd econo-mische schaalverkleining, waarbij de stad

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

48

Page 46: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

49opnieuw een centrale rol speelt. Als kleinerebedrijven willen participeren in de netwerkeco-nomie zullen zij zich concentreren op eenbepaalde markt of een marktsegment. Dit bete-kent dat ze moeten samenwerken met anderekleine bedrijven, waardoor ze zich in mekaarsnabijheid proberen te vestigen. De stedelijkeruimte vormt een uitermate geschikt forum omdeze voordelen van nabijheid te kunnen ontwik-kelen. Bovendien is er in steden sprake van eenoveraanbod van centrale functies, waardoor eco-nomische partners in het netwerk gemakkelijkte vervangen zijn. Hierdoor blijft de actieruimtevan vele stedelijke economische actoren inbelangrijke mate lokaal.

De economische veranderingen plaatsen de stadvoor grote onzekerheden. Door de technologi-sche en organisatorische evolutie is het waar-schijnlijk dat groepen met nog voldoende scho-ling voor de arbeidsmarkt van vandaag, in deeconomie van morgen in de problemen zullenkomen. Hierdoor is het risico reëel dat in de toe-komst nog meer mensen uit het reguliere eco-nomische circuit zullen vallen. De regulierearbeidsmarkt verliest daardoor zijn maatschap-pelijke-integratiefunctie, wat onzekere gevolgenheeft voor de samenhang van de maatschappij.De interne (economische) stabiliteit van demaatschappij en van de stad in het bijzonderkomt daardoor verder onder druk te staan. Enals de economische integratiemoeilijkheden blij-vend zijn, zullen ook de sociale en cultureleonzekerheden toenemen voor steeds groteregroepen, veelal stedelijke bewoners.

Een andere belangrijke factor is de demogra-fische ontwikkeling. Daarop hebben we weiniggreep. De verdergaande vergrijzing en de blij-vende migraties (van hooggeschoolde migran-ten over asielzoekers tot illegalen) zullen onge-twijfeld de sociale en economische basis van destad wijzigen.

B Welke toekomst voor de stad in denetwerkeconomie? 1 . Stedeli jke eigenheid als gevaar

en als troefOm de paradox van economisch succes en werk-loosheid aan te pakken en om de onzekerhedente lijf te gaan, moeten de steden sterker staan.De lokale eigenheid, een centraal gegevenbinnen de global-local paradox, houdt danzowel kansen als bedreigingen in. De bedreigin-gen liggen in het zelfgenoegzaam terugplooienop de eigen stad, wat alleen maar kan leiden tothet wegkwijnen van de stad onder druk van deconcurrentie. De stad kan zich ook volop in deconcurrentiestrijd gooien met de bedoeling eenwinnend gebied te worden. In die concurrentie-strijd kunnen de economische actoren innove-rend zijn en kan de overheid op het vlak van heteconomische, sociale, en culturele beleid ver-nieuwende wegen inslaan, wat iedereen tengoede kan komen. Maar als er winnaars zijn inde concurrentiestrijd, zijn er ook altijd verliezers.Zonder solidariteit en herverdelingsmechanis-men tussen regio’s en steden werkt dit onaan-vaardbare regionale en binnenstedelijke onge-lijkheden in de hand.

Om toch maar investeerders aan te trekken,worden ook steeds grotere offers gebracht, altijdbetaald door de lokale gemeenschappen, in devorm van infrastructuurwerken, belastingverla-ging of -vrijstelling en toenemende investe-ringstoelagen. Daartegenover staan dikwijlsminder strenge sociale en milieuvoorwaarden inconcurrerende gebieden buiten Europa. Vanuithet standpunt van de niet meer aan plaatsengebonden investeerders werkt de concurrentietussen de steden kostenverlagend, maar delokale bevolking draagt de lasten. De concurren-tie opent ook een nieuwe afzetmarkt voor infra-structuur en uitrustingsgoederen: overal inEuropa worden hotels gebouwd, luchthavensgemoderniseerd en vergroot, teleports en

Page 47: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

50D e s t e d e l i j ke a r b e i d s m a r k t p a ra d ox

Specifiek voor de stad is de stedelijke arbeidsmarktparadox 1. In de stad vinden we, zoals de figuren over werkgele-genheid aantonen, heel wat jobs en ook heel wat vacatures. Tezelfdertijd is er een hoge werkloosheid die systema-tisch hoger blijft dan in de rest van Vlaanderen. Het contrast tussen beide is de arbeidsmarktparadox. In de vol-gende twee figuren wordt dit weergegeven.

Werkgelegenheids- en werkloosheidsgraad voor de Vlaamse gemeenten en het Brusselse Gewest (2001)

Bron: VDAB, RSZ, RSVZ, RSZPPO, RIZIV, NIS (Bewerking Steunpunt WAV/HIVA), Struyven & Vandenbrande, 2001

Tussen 1995 en 2001 is de werkloosheid in Vlaanderen met 92.000 eenheden afgenomen. Dit is voornamelijk hetgevolg van de groei van de werkgelegenheid (zie kader werkgelegenheid). De afname van de werkloosheid is ech-ter relatief groter naarmate de stedelijkheid van het beschouwde gebied afneemt.

––––––––––1 Voor een uitgebreide analyse van de werkgelegenheid, werkloosheidskenmerken en -evolutie: zie Struyven en Vandenbrande, 2001.

Page 48: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

51

Deze evolutie kan verklaard worden vanuit een aantal samenhangende factoren. Vooreerst zien we dat de meestewerklozen in de drie grote steden wonen (68.000 in Brussel en 35.000 in Antwerpen en Gent, samen goed voor 47%van de werklozen in Vlaanderen en Brussel), maar dat de werkgelegenheid vooral elders toeneemt (92 % van detoename tussen 1981 en 2001 is te situeren buiten de drie grootsteden). Wel merken we op dat de meest negatie-ve evolutie zich voor 1995 voltrok. We zien inderdaad dat tussen 1995 en 2001 de groei in de grootsteden gunstigerwas. Terwijl voor de gehele periode van 20 jaar slechts 8% van de groei in de drie grootsteden was terug te vinden,loopt dit cijfer tussen 1995 en 2001 op tot 22%. Dit wijst erop dat er mogelijk beterschap is.2

Een belangrijke oorzaak van de arbeidsparadox is het feit dat het profiel van de werkzoekenden in de stad veelalniet past bij de jobs die aangeboden worden. Door de recente verschuivingen komen er in de steden vooral hoog-waardige tertiaire en quartaire jobs bij en treft de werkloosheid er (zoals ook elders) de meest kwetsbare groepenop de arbeidsmarkt. Deze groepen zijn in zeer grote mate in de grote steden geconcentreerd: 49% van de jongewerklozen en zelfs 80 % van de buitenlandse werklozen woont in een van de drie grootstedelijke gebieden. De laag-geschoolde werkzoekenden, eveneens een zeer kwetsbare groep, zijn meer gespreid over heel Vlaanderen.

––––––––––2 Cabus, P. en W. Vanhaverbeke, (2002), Analyse van de ruimtelijk-economische dynamiek, Strategisch Plan Ruimtelijke Economie,

september 2002.

130

120

110

100

90

80

70

60

50brussel antwerpen

en gentoverigegroot-

stedelijkegemeenten

regionaal stedelijk

klein-stedelijk

suburbaan forenzen-woonzone

restvlaanderen

Evolutie werkloosheid en werkgelegenheid 1995-2001Index Vlaanderen + Brussel 1995 = 100

Index werkloosheidIndex werkgelegenheid

n

n

nn

n n

n

n

n n

nn

n n

n

n

n n

Bron: RSZ, RSVZ, VDAB, en RVA.

Page 49: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

bedrijvencentra opgericht, industrie- en high-techparken aangelegd, congres- en tentoonstel-lingsruimten gecreëerd,... Al die infrastructuurschept een afzetmechanisme met weinig ofgeen oog voor overcapaciteit en sociale en eco-logische gevolgen. De concurrentie veroorzaaktspeculatie en sociale verdringing in de buurtenwaar de inwoners moeten wijken voor nieuweinfrastructuren en activiteiten of voor koop-krachtige nieuwe inwoners.

2. De stedeli jke ontwikkelingscoalit ievoor een economisch stadsproject

De kansen die in de eigenheid van de stedenbesloten liggen, vertrekken van deze bedreigin-gen. De verdere ontwikkeling van de netwerk-economie en de daaruit resulterende toenemen-de territoriale en stedelijke concurrentie zal debehoefte aan stedelijke allianties doen ont-staan. Castells, een socioloog die wereldfaamverwierf met zijn analyse van de huidige maat-schappelijke trends, komt tot deze conclusieomdat de lokale besturen als individuele actorvrij machteloos staan ten opzichte van de mon-diale economie.14 De lokale besturen moetenzelf sterker worden, dat is een voorafgaandevoorwaarde om de Europese steden te besturen.Dit moet op drie vlakken gebeuren.

Ten eerste moeten de lokale besturen op hetniveau van de stad/regio een stevige gezagsba-sis creëren. Dit zal een sterke interne stedelijkeorganisatie vereisen, waarvoor in de literatuurhet concept ‘groeicoalitie’ op de voorgrondtreedt.15 Wij hebben het in dit boek over een‘ontwikkelingscoalitie’, waarmee we de zorgvoor een duurzame ontwikkeling willen bena-drukken. Dit betekent coalities tussen de stede-lijke overheid en private actoren die resulterenin een economische strategie voor de stad die er,onder andere, op gericht is om stedelijkeinvesteringen en beslissingsmacht aan te trek-ken. Het is essentieel dat deze economische

visie wordt verbreed tot een totaal economischstadsprogramma. Daarbij kunnen alle economi-sche actoren (overheid, werknemers en werkge-vers) als trekker functioneren. Hiervoor vormtniet alleen het economische, maar het gehele inde stad aanwezige sociaal-culturele kapitaal devertrekbasis.

Ten tweede kunnen, zodra een economischstadsprogramma op poten is gezet, vanuit eensterke positie ook stedelijke allianties groeientussen de stedelijke besturen over gans Europa.Daardoor opereren de steden op een schaalni-veau dat meer vergelijkbaar is met dat van demondiale netwerkeconomie, waardoor ze min-der gemakkelijk tegen elkaar kunnen opgezetworden en ze eerder kiezen voor samenwerkingdan voor concurrentie.

Ten derde is de ontwikkeling van een nieuwevisie op stad en maatschappij nodig om deinterne stedelijke contradicties aan te pakkendie een gevolg zijn van de globalisering en deflexibilisering. Het versterken van de solidariteitin de stad kan het noodzakelijke complementzijn van de expansie van de mondiale economieen de creatie van een Europese staat. Wereld,Europa en de stad worden zo met elkaar verbon-den (zie verder in hoofdstuk 2).

Het is duidelijk dat zowel de netwerken vanwonen als die van werken de administratievestadsgrenzen in hun huidige vorm overstijgen.Een aanpak op stadsregionaal niveau is nodig.Veel resultaten zijn er op dit vlak tot op hedenniet. De concurrentie tussen stad en rand – zoalsbijvoorbeeld i.v.m. de eerder genoemde fisca-liteit – primeert op samenwerking. Het is duide-lijk dat de bedreiging erin bestaat dat deze con-currentie tussen stad en rand nog verscherpt,waarbij de stad, door de ongelijke kansen, zekerals verliezer uit de strijd zal komen. Ook hier ishet alternatief een win-winsituatie, waarin het

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

52

Page 50: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

53bestaan van een belangengemeenschap tussenstad en rand wordt vastgesteld en wordt uitge-diept. Het is zeker dat de rand voordeel haalt uithet grote aanbod van jobs in de stad. Omge-keerd kan de verdere economische ontwikkelingvan de stad ongetwijfeld aan kwaliteit winnenindien ook de stedelijke randen hierbij op eenoordeelkundige, niet-competitieve wijze wordenbetrokken. Die win-winrelatie op het niveau vande stadsregio proberen we te vatten met onsbegrip ‘rasterstad’.

Het totale economische stadsprogramma is dushet vertrekpunt om stedelijke allianties aan tegaan en de belangengemeenschap tussen staden rand op te bouwen. Het stadsprogramma isdus veel meer dan aandacht voor ‘sterke’ econo-mische hefbomen. Het bepaalt inderdaad ookde positie van reguliere arbeid en van anderesociaal nuttige bezigheden als basis voor maat-schappelijke integratie in de stad. Deze bredeinvulling van het totale economische stadspro-gramma vanuit het lokale socio-culturele kapi-taal is niet alleen nodig voor het stadsbestuur,maar ook vanuit ondernemingsstandpunt.Enerzijds zullen hieruit ongetwijfeld verderekansen groeien voor onder meer de vrijetijds-economie en nieuwe stedelijke economischedragers die de integratie kunnen bevorderen.Anderzijds zou het een mooi scenario zijn datstedelijke bedrijfsleiders, vanuit hun deelnameaan de stedelijke leefgemeenschap en vanuithet algemene belang van de stad, zelf een ethi-sche reflex ontwikkelen, die onder andere reke-ning houdt met de bestaande arbeidsmarktpa-radox. Daarbij kan ook de overheid, die in destad een belangrijke werkgever is, het voortouwnemen, wat ze tot op heden niet genoeg doet.Dit alles niet doen, versterkt de polarisering endus het conflictpotentieel in de stad. Dat is eenweinig interessante basis voor de inbedding vaneen economische strategie.

Een uitgesproken stedelijk economisch profiel iszeker een troef in de ontwikkeling van eentotaal economisch stadsprogramma. Het ver-onderstelt immers de definitie van een aantaleconomische trekkers. Naast de traditionele sec-toren zijn ook de zorgarbeid en andere persoon-lijke en collectieve diensten mogelijke trekkers,waar mogelijk binnen de marktsector. Een uitge-sproken stedelijk economisch profiel kan ookeen troef zijn bij de participatie in een stedelijkealliantie. Een alliantie impliceert immers datmen iets te bieden heeft in het netwerk. De eco-nomische niches kunnen die rol vervullen. DeVlaamse steden kunnen daarom hun verschil-punten met de andere steden uitspelen. Er zijnten eerste belangrijke verschillen in dimensie(vergelijk bijvoorbeeld Antwerpen metTurnhout). Daarnaast hebben ze veelal een ver-schillend economisch profiel, dat samenhangtmet verschillende factoren.16 Zo kan de geogra-fische ligging een bepalende invloed hebben opde samenstelling van de stedelijk-economischeportefeuille (bijvoorbeeld havensteden). Verdermerken we in de economische portefeuille somseen oriëntatie op grote bedrijven, terwijl inandere gevallen eerder KMO’s centraal staan.Ten slotte herkennen we economische nichesdie dikwijls historisch zijn opgebouwd. Zo zijn erduidelijk steden met een industrieel hart (Genk),steden waar kennis belangrijk is (Leuven), ste-den met een belangrijke poortfunctie(Antwerpen en Gent), steden waar cultuur eenbelangrijke trekker is (Brugge) en steden diefungeren als overloopgebied voor de groteresteden (Mechelen en Aalst). En een zeer bijzon-dere vorm van rasterstad met een eigen econo-misch profiel is de kustzone. Al deze elementenbepalen mee de inhoud van het socio-culturelekapitaal van de stad. Ze vormen de basis voor deeconomische stadsprogramma’s waarmeeVlaanderen en de Vlaamse steden greep kunnenkrijgen op de toekomst.

Page 51: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4. De solidaire stad

Op verscheidene momenten van maatschappe-lijke overgang werd de vraag gesteld of hetsamenleven niet werd bedreigd. Dat was zotoen de industriële revolutie in de tweede helftvan de negentiende eeuw tienduizenden men-sen van het platteland naar de stad dreef. Datwas zo na de Tweede Wereldoorlog, toen demassaconsumptie iedereen uit de traditionelelevensstijlen haalde. Dat is vandaag zo, nu hetindividualisme en de consumptiecultuur de tra-ditionele maatschappij doen verbrokkelen.

De samenleving onderging diepgaande wijzigin-gen. Na de Tweede Wereldoorlog werd op basisvan een sociaal contract gebouwd aan de wel-vaartsstaat. Steunend op nieuwe technologieënen een nieuwe arbeidsorganisatie werd de basisgelegd voor een massaproductie die de gehelesamenleving steeds meer betrok in de consump-tie van luxegoederen. De sociale vooruitgangsteunde op een overlegeconomie en algemenetewerkstelling. De arbeidsproductiviteit namvoortdurend toe en werd via sociale akkoordenverdeeld tussen groeiende winsten en een soci-ale programmatie. De staat hield het raderwerkdraaiend met een expansiebeleid, sociale wet-geving, vorming, opleiding en onderzoek. Viaherverdelingsmechanismen en het stelsel vande sociale zekerheid werden ook de niet-actie-ven bij de welvaartsstijging betrokken. De‘Golden Sixties’ (1955-1974) zorgden voor eennooit eerder geziene groei en navenante stijgingvan de levensstandaard. Ze zetten de naoorlog-se generatie op het spoor van de ‘American wayof life’. Ze genereerden ook een jeugdcultuur dievoor het eerst de levensstijl nadrukkelijk op desociale kaart zette.

Het generatieconflict van de jaren zestig zettehet paternalistische, erg materialistische enenigszins autoritaire karakter van de prille mas-

saconsumptiesamenleving op de helling. Destugge ‘gelijkheid’ van een geplande levensstan-daard die steunde op een steeds groeiend con-sumptiepatroon werd betwist door zeggen-schap en de ‘vrijheid’ van keuze voorop te stel-len. Deze sociologische ontwikkeling werd nogversterkt door de economische crisis die vanafhet midden van de jaren zeventig de principesvan de welvaartsstaat aantastte. De vermark-ting rukt snel op en zet de solidariteitsmecha-nismen onder druk. De individualisering tast desolidariteit aan. Volgens ons kan de stad in demoeizame zoektocht naar nieuwe vormen vansolidariteit een cruciale rol spelen.

A De vermarkting van de solidariteit1 . Concurrentie zet solidariteit

onder drukMassale werkloosheid, deregulering, flexibilise-ring en privatisering zorgden voor een nieuwevormgeving van de economie. Niet langer hetsociaal overleg, maar wel de concurrentiepositieop een wereldmarkt werd de leidraad. Wewezen er hierboven al op dat de nieuwe techno-logieën en de flexibele arbeidsorganisatie hetmogelijk maakten om de productie om te bou-wen tot een ‘just-in-time’- nicheproductiegericht op de vraag van nieuwe doelgroepen. Denieuwe professionelen die in deze nieuwe eco-nomie thuishoorden, moesten zich sterk methun bedrijvigheid identificeren, een onderne-mende en concurentiële instelling hebben. Zekregen in ruil een koopkracht die drager was vaneen nieuwe consumptiecultuur. Deze ‘nieuwemiddenklasse’ onderscheidde zich financieel encultureel van de nieuwe onderklassen die eco-nomisch en/of cultureel werden uitgesloten. Eendualisering van de samenleving tekende zich af.Een diversificatie van leefstijlen zorgde voor eenverdere fragmentering van de samenleving,waarin de bindende elementen steeds moeilij-ker te duiden waren. Het neoliberalisme en hetpostmodernisme versterkten deze evoluties. Ze

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

54

Page 52: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

55beargumenteerden immers beide de onmoge-lijkheid en de onwenselijkheid van opgelegdegelijkheid. De markt werd niet alleen gezien alsideaal verdelingsmodel voor goederen en dien-sten, ze werd tevens de metafoor voor alle socia-le verbanden. Die werden allemaal gezien in determen van vraag en aanbod en van socialecontracten tussen vrije individuen.

In die context is de vraag naar de gronden vande sociale verbondenheid steeds dwingendergesteld. De mensen worden vooral aangespro-ken als consumenten, klanten en publiek. Demarkt van vraag en aanbod regelt steeds meerelementen van het sociale leven. De sturing vande maatschappij lijkt te zijn overgelaten aan heteffect van individuele, vrije beslissingen. Col-lectieve besluitvorming en afweging van tegen-gestelde belangen zijn blijkbaar overbodig. Ookde politiek steunt steeds meer op het marktmo-del. Politici laten zich sturen door marketing enmassacommunicatie met een vlottend kiezers-publiek.

De gemeenschappelijke bestaansmiddelen, dievroeger door strijd, overleg en consensus gepro-duceerd en verdeeld werden, worden nu steedsmeer door marktmechanismen geregeld. Open-bare diensten moeten bedrijfsmatig werken ofworden geprivatiseerd, de private sector neemtdeels de pensioenen en de gezondheidszorgover, onderwijs en onderzoek moeten concurre-ren op een markt, de private sector moet huis-vestingsprojecten of buurtrenovaties mee uit-werken, cultuursubsidies hangen meer af vanhet aantal toeschouwers.

Vermarkting en de daarmee samenhangendeindividualisering maken de mensen meerkwetsbaar. Concurrentie wordt belangrijker dansolidariteit. Winnen wordt belangrijker danmeedoen. Het peloton bekommert zich nietmeer om de achterblijvers, daar moet de volg-

wagen van de verzorgingsstaat maar voor zor-gen. Daarenboven hangt bestaanszekerheidsteeds meer af van individuele koopkracht. Maareen groeiende groep van mensen beschikt nietlanger over de middelen om zich staande tehouden op de markt van welzijn en geluk. Destaat lijkt aan de grens te komen van wat metde bestaande belastingen aan sociale dienstver-lening kan worden betaald. Het in stand houdenvan de welvaartsvoorzieningen vergt steedsmeer inspanningen, maar de concurrentiedrukdwingt juist tot steeds nieuwe belastingverla-gingen en volgehouden loonbeperkingen.

De effecten van deze ontwikkelingen zijngeconcentreerd zichtbaar in de steden. Ver-eenzaming, wantrouwen, onveiligheidsgevoe-lens en verschansing lijken synoniemen van ste-delijk leven. De verzwakking van de door dewelvaartsstaat georganiseerde solidariteitvraagt om compensatie in vernieuwde vormenvan stedelijke solidariteit. Dat verandert nietsaan de noodzaak om die sociale zekerheid ophet niveau van de staat aan te passen aan denieuwe sociale problematiek en de nieuwevisies op arbeid. Wat hieronder over de stadvolgt, kan daarom op geen enkele manier eenreden zijn om de verzorgingsstaat te vervangendoor de verzorgingsstad.

2. Een verdeelde stad Het individualiseringsproces wijst erop dat detraditionele culturele standaarden hun rigide endwingende karakter hebben verloren. Daardoorontstaat een grotere vrijheid om zelf interpreta-ties aan te maken en ze uit te dragen. Zowelhoog- als laaggeschoolden willen zelf hun bin-dingen kiezen. De bindingen zijn opzegbaar,maar staan engagement niet in de weg. Dezeindividualisering ondersteunt de persoonlijkeemancipatie. Ze heeft echter, zoals zo velemaatschappelijke ontwikkelingen, een janus-kop. Gekoppeld aan die toegenomen beslis-

Page 53: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

singsvrijheid sluipt ook beslissingsdwangbinnen. Tradities beperken dan wel onze waaiervan handelingsmogelijkheden, maar tegelijknemen ze ons de last van de schouders om tel-kens weer te moeten beslissen. Daarenbovenzorgt het verdwijnen van tradities en het toene-men van beslissingsvrijheid voor afnemende ofminstens lossere bindingen, tussen mensenonderling en tussen individuen en organisaties.Het meest markant zijn het fenomeen van deontzuiling, de erosie van het middenveld (lid-maatschap van religieuze, sociale en cultureleverenigingen) en het differentiëren van de per-soonlijke samenlevingsvormen (de teruggangvan het traditionele gezin). Het individualise-ringsproces heeft bovendien verschillende uit-komsten binnen de verschillende klassen,waardoor nieuwe breuklijnen ontstaan tussenhoog- en laaggeschoolden.

Het individualisme gaat ook samen met consu-mentisme. Daardoor valt bijvoorbeeld de bele-ving van de stedelijke publieke ruimte voorna-melijk samen met het opdoen van aangename,zelfverrijkende ervaringen. Dat resulteert in eensmalle invulling van de binnenstad en gaatgepaard met een specifieke vorm van gentrifica-tion (de wijziging van de sociale structuur vaneen wijk door de komst van onevenredig veelwelgestelde burgers), die op haar beurt gepaardgaat met sociale verdringing. De hoofdwinkel-straat en directe omgeving zijn er voor het bre-dere publiek. De professionele middenklasseprefereert de iets verderaf gelegen straten methet standingvollere aanbod. De samenhang tus-sen commercie en cultuur verhardt de schei-dingslijnen die met de beslissingsdwang tussende sociale groepen ontstaan.

In dezelfde richting gaat het met de band tus-sen mensen en ruimtelijke omgeving. Buurt- enwijkleven verdwijnen niet, maar hun socialebetekenis verkleint omdat de horizon verbreedt

en wijkleven, zuil of lokale ontspanningsmoge-lijkheden plaats moeten ruimen voor virtueleen zeker verderaf liggende referentiepunten.Door de flexibilisering van sociale netwerkenworden duurzame gemeenschapsbanden meteen territoriale inbedding relatief uitzonderlijk.De ontbinding van vaste bindingen heeft duszowel een sociale als een territoriale dimensie.

Op grotere schaal ontstond een gesegregeerdestad. Daartoe droegen verschillende factorenbij: de suburbanisatie, de antistedelijke menta-liteit en de daaraan gekoppelde emigratie vande middenklassen. De economische herstructu-reringen en de sterke sociale polarisering heb-ben die sociaal-ruimtelijke scheidingslijnen inde grote steden nog verscherpt. Ze leiden naareen verdeelde stad, waar de sociale groepenniet alleen gescheiden leven, maar bovendiengeen binding meer hebben met de gemeen-schappelijke stad.

Net omdat individualisering en vermarktingniet meer beperkt zijn tot de stad, maar gansVlaanderen in de ban houden, wordt het pro-bleem van verbondenheid nu zo scherp aange-voeld in de stad zelf. De opdracht om met destedelijke verscheidenheid om te kunnen gaanis er groter geworden en de mogelijkheden omzich terug te trekken in de veiligheid van de tra-ditie, buiten de stad, zijn verdwenen.

B Welke solidariteit in de stad? Twee wegen

We bespreken twee wegen die kunnen leidentot een meer ‘solidaire stad’. De eerste mogelijk-heid is de ‘harde’ thematiek van een andere soci-aal-ruimtelijke, electorale en fiscale organisatievan de stedelijke samenleving: de georganiseer-de en in instellingen en wetten geregelde soli-dariteit. De tweede is de wat ‘softere’ beloftevan alledaagse verbondenheid: de zachte, meerinformele en latente solidariteit van de ene ste-

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

56

Page 54: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

57deling met de andere. De ruimere discussie overde hervorming van de sociale zekerheid opstaatsniveau komt hier niet aan bod, maar isuiteraard cruciaal: we willen geenszins de soli-dariteitsdruk volledig op stadsniveau leggen.

1 . Erkenning en organisatie van sociaal-ruimteli jke groepen

Tot in het begin van de jaren zeventig was destad het toneel van wat vandaag de ‘oude socia-le kwestie’ wordt genoemd. De scheiding tussenarm en rijk was al in de loop van de 19e eeuwtot stand gebracht, maar de posities van beidegroepen konden begrepen worden als uitvalsba-sissen vanwaar ze het bewustzijn van huntegengestelde groepsbelangen opbouwden,zichzelf organiseerden om hun belangen te ver-dedigen en in confrontatie gingen met detegenpartij: de arbeidersbuurten versus de bur-gerlijke kernen.

De stad was een concentratieplaats van tewerk-stelling, waardoor de arbeidsconflicten meteenook stedelijke conflicten werden. De stad wasook de gemeenschappelijke arena waar tezelf-dertijd conflict en de noodzaak om de stedelijkegemeenschap samen te houden tot uitdrukkingkwamen. De oude sociale kwestie ging om deverdeling van de inkomsten uit de kapitalisti-sche productie in winsten en lonen of breder, deverdeling van de rijkdom over de sociale klassen.Dit conflict is gedurende 150 jaar uitgevochtenin de Europese steden. Sociale, politieke en cul-turele kwesties werden erin meegesleurd. Dezegeschiedenis heeft eerst de interne solidariteitbinnen de tegengestelde partijen sterk ver-hoogd en uiteindelijk door bemiddeling van destaat een gedwongen solidariteit tussen de par-tijen bewerkstelligd. Dat leidde tot een indruk-wekkende verbetering van de levensomstandig-heden van de zwakste groep, tot democratie ensociale rechtvaardigheid.

Conflict en cohesie, strijd en solidariteit sluitenelkaar dus niet uit. Voor het voortbestaan vaneen (stedelijke) samenleving is dat ook maarbest zo. De basisvoorwaarde voor een creatiefconflict is wel dat de partijen elkaar erkennen,dat het strijdperk afgebakend is en dat de strijdvolgens duidelijke regels wordt gevoerd.

Vandaag is er een nieuwe sociale kwestie waar-uit op gelijkaardige wijze nieuwe solidariteitkan voortkomen. Het gaat niet meer om eenconfrontatie tussen de arbeidersklasse en deburgerij. De nieuwe kwestie heeft betrekking opsociale uitsluiting. De economische, sociale enculturele veranderingen die de vroegere vormenvan solidariteit ondermijnen, hebben tot gevolgdat maatschappelijke integratie via participatieop de arbeidsmarkt niet meer voor iedereen envoor altijd openstaat. Daardoor tekenen zich inVlaanderen drie groepen af als we de kwestievanuit de steden bekijken. Deze groepen zijnechter niet in elke stad even sterk aanwezig ofzo geconcentreerd herkenbaar.

De eerste groep is een nog relatief onsamen-hangend geheel van deelgroepen die het sterkstbedreigd worden door sociale uitlsuiting. Zijwonen geconcentreerd in de achtergesteldebuurten van de grote steden: de arbeidsmigran-ten van de jaren zestig en zeventig, de nieuwko-mers die hen komen vervoegen via gezinsher-eniging en huwelijksmigraties, de politieke eneconomische vluchtelingen en allerhande ‘zorg-migranten’ die de stad opzoeken omdat diemeer overlevingskansen biedt.

De tweede groep omvat de betergestelde, (gro-tendeels) autochtone stedelingen. Ze leven in debetere buurten van de steden en bepalen viahun politieke vertegenwoordigers op het eerstegezicht de toekomst van de stad. Niet alleen zijnze veruit de dominante electorale groep in desteden, zolang er geen veralgemeend stemrecht

Page 55: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

voor buitenlanders komt, leveren ze ook hetgros van de stedelijke politici.

De derde groep wordt gevormd door de gebrui-kers van de stad, die als gevolg van de suburba-nisatie soms ver buiten de stad wonen en doorde Belgische/Vlaamse administratieve en fiscaleorganisatie van de lusten van de stad genietenzonder er rechtstreekse lasten voor te dragen.Hun macht heeft twee bronnen. Enerzijds is hetstedelijke beleid ook op gewestelijk en federaalniveau bepaald, en daar is deze groep goed vertegenwoordigd. Anderzijds is het stedelijkepolitieke personeel ingebed in partijstructurenwaarin de belangen van deze meerderheid vanhet kiezerskorps van dichtbij gevolgd worden.Partij-ideologie en -programma’s zorgen in desteden voor een beleid dat soms meer ten dienste staat van de gebruikers dan van debewoners.

We staan nog ver van de wederzijdse erkenningvan deze groepen en van hun interne en degedwongen solidariteit. Aan de ene kant wordtde ruimtelijke scheiding van de groepen scher-per door de stadsvlucht van de middenklasse ende doorlopende immigratie van sociaal zwakkegroepen en verarming van de lokale bevolking inde binnensteden. Territoriaal homogene socialegroepen zouden zich elk wel eens kunnenopsluiten in hun gebied en de confrontatie nietaangaan, wat het einde van de stedelijkheid zoubetekenen. Tegelijk is een zekere mate van‘afsluiting’ nodig om de (culturele) eigenheid instand te houden en van daaruit de confrontatiemet andere (sterkere) groepen en met de over-heid aan te gaan op een productieve manier.Aan de andere kant zijn er sporen van heteroge-nisering van de binnensteden. Gentrificatie,meestal zwaar aangemoedigd door de overheidom de stadskas te spijzen, brengt weer jongeautochtonen in de stad.

De spanning tussen beide processen – homoge-nisering en heterogenisering – moet eerder alseen context voor kansen dan als een tegenstel-ling worden beschouwd. Het resultaat zou kun-nen zijn dat de gentrifiers voor de belangen vande verarmde centraalstedelijke bevolking kiezen,eerder dan voor sociale verdringing en het aan-passen van de stad aan hun noden en wensen.Dan worden ze bondgenoten in plaats vanbedreigers voor de binnenstedelijke armen.Gentrificatie en sociale mix kunnen dan de con-frontatie op plaatselijk niveau aanwakkeren envorm geven. De essentie is dus een creatieve,productieve confrontatie van deze drie groepen;een confrontatie die leidt tot wederzijdse erken-ning en overleg. Dat is het principe waarop destadsrepubliek steunt.

Een solidaire stad is een overlegstad. Deze termgeeft uitdrukking aan de noodzaak om metelkaar contact te hebben en te communicerenvooraleer er een samenhangend geheel kan ont-staan. Dit overleg kan natuurlijk niet in hetluchtledige plaatsvinden. Het vergt instellingendie dragers zijn van de erkenning van elke soci-aal-ruimtelijke groep en van de confrontatierond de toekomst van de stad. Een toekomst-project voor de stad, gedragen door alle sociaal-ruimtelijke groepen, wordt de inzet van datoverleg en het kanaal waarlangs verbondenheiden solidariteit gestalte krijgen. Daarom zijnstructurele aanpassingen van de institutioneleen ruimtelijke organisatie van de stedelijke poli-tiek nodig op drie met elkaar verweven domei-nen: territoriaal, electoraal en fiscaal.

Territoriale organisatieDe territoriale organisatie van het bestuur zoumeer uitdrukking en erkenning moeten gevenaan de sociaal-ruimtelijke bevolkingsgroepen.Dat kan enerzijds via wijkorganisatie en decen-tralisatie, anderzijds via overleg en instellingenop het niveau van de rasterstad. Zo kan op het

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

58

Page 56: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

Page 57: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

niveau van wijk en stad een platform tot standkomen waar de sociaal-ruimtelijke groepen opmeer gelijke voet overleggen. Dat kan in hetkader van het stadsdebat dat we in hoofdstuk 4uitwerken. Meer autonomie voor districten ofwijken, waardoor de zwakste groepen meererkenning, een grotere zichtbaarheid en meerbeslissingmacht krijgen, is cruciaal. De relatiemet de stadsgebruikers zou vorm moeten krij-gen door het overleg op het niveau van de ‘ras-terstad’. We komen daarop terug in hoofdstuk 5.

Electorale organisatie Indien de binnenstedelijke groep blijft kampenmet een zwaar democratisch deficit (in sommi-ge buurten is zelfs de meerderheid van de bevol-king niet politiek vertegenwoordigd) brengenterritoriale hervormingen weinig zoden aan dedijk. Aanpassing van de electorale organisatiebetekent stemrecht voor alle inwoners.

Ongetwijfeld kan de politieke vormgeving vande drie sociaal-ruimtelijke groepen in de repre-sentatieve democratie weer een efficiënt poli-tiek beslissingsinstrument zijn op heel wat ste-delijke en bovenstedelijke domeinen. Maar dezevorm van democratie is minder geschikt om teleren leven met de groeiende diversiteit in destad. De dagelijkse problemen en uitdagingendie het gevolg zijn van de dubbele confrontatievan steeds meer diverse stedelingen onderlingen van de stedelingen met de stadsgebruikers,kunnen niet wachten op het langzame procesvan politieke vertaling, onderhandeling enbeslissing. Vandaar het belang van participatie-ve democratie op het lokale vlak. Daarmeebedoelen we niet de initiatieven die tot standkomen om de bestaande toestand te verdedi-gen, tegen de uitdagingen van de diversiteit in.Het gaat wel om die initiatieven die vanuit delokale representatieve democratie worden geno-men om de problemen en projecten met allebelanghebbende partijen uit te praten en zo

mogelijk conflicterende eigen belangen te over-stijgen. Dat moet betere ondersteuning krijgen(zie hoofdstuk 5).

Twee beleidsaspecten komen in aanmerkingvoor deze nieuwe vorm van bestuur: ruimtege-bonden thema’s en de begrotingsparticipatie(zie hoofdstuk 5).

Het ruimtegebonden beleid (ruimtelijke orde-ning, huisvesting, lokale veiligheid) bevat eenhele reeks problematieken waarvan de ruimte-lijke schaal samenvalt (afhankelijk van de groot-te van de steden) met de schaal van buurten enwijken, waarop participatieve democratie kanworden georganiseerd. Voor de begrotingsparti-cipatie is het niveau van de wijk het uitgelezenkanaal om ook kleine groepen verantwoordelijk-heid te geven om bovenlokaal en over alle be-leidsdomeinen te denken en mee te beslissen.Daarom moeten deze nieuwe vormen van de-mocratie ook worden opengesteld voor destadsgebruikers die, als waren ze deeltijdsestadsburgers, mee verantwoordelijkheid dragenvoor de hele stedelijke gemeenschappen en huntoekomst. Dat is vervat in het begrip ‘stads-republiek’.

Fiscale organisatieFiscale organisatie houdt een eerlijke verdelingin van kosten en baten van stedelijkheid, en res-ponsabilisering van diegenen die de middelengebruiken. De subsidiëring van suburbanisatieen van kleinstedelijkheid, die diep geworteld isin de huidige federale, gewestelijke en gemeen-telijke fiscale structuren, moet omgebogen wor-den naar de financiering van stadsprogramma’sen stadsprojecten die door alle partners gedra-gen worden. We omschrijven dit als een stede-lijk pact waardoor de stedelijke diversiteit endynamiek elke groep in Vlaanderen ten goedekomt. Uiteraard hangt dit samen met de electo-rale en territoriale maatregelen. De gebieden

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

60

Page 58: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

61die bijdragen en deze die gefinancierd moetenworden, moeten door de Vlaamse overheidafgebakend worden en de middelen moetenovereenstemmen met de noden en plannenwaarover de lokale territoriale eenheden beslis-singsmacht hebben. Dat stadsgebruikersgevraagd wordt om fiscaal bij te dragen aan dekosten die ze in de steden veroorzaken, verant-woordt zeker hun deeltijds burgerschap waar-mee ze betrokken worden in de beslissingspro-cessen die de plaatsen in de stad waar ze wer-ken, schoollopen of winkelen, aangaan.

Concrete voorstellen voor de hertekening vande fiscale stromen komen aan bod in hoofd-stuk 3, veld 19.

2. Alledaagse vormen van verbondenheid

De stad was altijd al een vat vol verscheidenheiden de stedeling heeft – méér dan de rest van debevolking – met die diversiteit leren omgaan.Deze ervaring is historisch gegroeid en opge-bouwd en ze is ingebed in verhalen, mentalitei-ten, instellingen en in de stedelijke tradities vanopenheid, gastvrijheid en dynamisme. De stadstaat dan niet alleen voor probleem, maar ookvoor plezier: als generator van diversiteit, alsaantrekkingspool voor verschillende groepen,als ontmoeting met anderen, als een plek waarveel wordt geleerd. Tezelfdertijd wordt zebedreigd door de stadsvlucht, het onveiligheids-vertoog, de antistedelijke mentaliteit enextreem rechts dat van de grote steden weeruniforme dorpen wil maken. Dat gaat in tegende aard van stad en stedelijkheid.

Uitgerekend in de ervaring van stadsbewonersmet ‘vreemden’ bevindt zich het sociale poten-tieel van de stad. Een oppervlakkige omgangmet diversiteit – in de buurt, op de tram, inwarenhuizen – is eigen aan het stedelijke leven.Er is niet aan te ontkomen. In de stad kunnen –

en moeten – mensen de competentie ont-wikkelen van het oppervlakkig omgaan metelkaar. Ze praten met vreemden, met wie zeanders nooit zouden spreken. Deze opper-vlakkige omgang maakt de ander iets mindereen ‘zij’ en iets meer een ‘wij’. Het sociale stads-leven balanceert zo tussen herkenbaarheid enanonimiteit. Dat het traditionele afbrokkelt,betekent niet dat mensen niet meer sociaal –dat is ‘met elkaar’ – bezig zijn. De lossere enafwisselende bindingen, de oppervlakkige con-tacten tussen diverse stedelingen, verdienenmeer aandacht. De commercialisering van depublieke ruimte in de stad heeft niet alleen eensegregerend effect, maar brengt ook een breeden divers publiek samen. Het samengaan vanindividualisering en consumptielogica heeft dusook een (rozige) keerzijde. Het brengt nieuwevormen van verbondenheid en culturele creati-viteit mee. Deze creativiteit is gemeenschappe-lijk en alledaags, zodat ze niet gemakkelijk enniet altijd wordt opgemerkt. Niet alleen stads-bewoners ervaren dit als aantrekkelijk en plezie-rig; een belangrijk stuk van de trek naar de stadis daaraan toe te schrijven. Deze alledaagse vor-men van verbondenheid zijn een troef van destad en ze kunnen de basis vormen voor eennieuwe solidariteit tussen stadsbewoners enstadsgebruikers en binnen beide groepen. Ver-schillende plaatsen in de stad zijn al knooppun-ten van dergelijke relaties.

5. De pluriculturele stad

Steden zijn per definitie pluriculturele plekken.Ze hebben zich altijd al (zowel tegenover de feo-dale orde als tegenover de nationale orde) voor-gedaan als plaatsen van emancipatie en ver-nieuwing. Dat is nu wéér nodig, meer dan ooit.De culturele orde die steunt op traditie en ver-bondenheid op basis van het behoren tot een-zelfde gemeenschap werkt immers niet meer

Page 59: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

als integratiekader. Door de immigratie, dooreconomische processen en door individualise-ring als gevolg van de vermarkting is de stad hetkader van vele levensstijlen die echter niet indezelfde mate kansen krijgen om zich te uitenen die zeer ongelijk in cultuurproductie gedocu-menteerd worden. De stad kan de basis wordenvan een nieuwe culturele vormgeving, geba-seerd op de erkenning van veelzijdige zinge-vingskaders. Een gemeenschappelijke cultuurkrijgt dan vorm vanuit het gebied, vanuit hetsamenleven in dezelfde stedelijke ruimte: eengemeenschappelijke stadscultuur op basis vanconflict en verschil17.

A Verbrokkeling van culturele identiteitenWe leven in een tijdsgewricht waarin de beteke-nis- en zingevingskaders voor ons leven en demanieren waarop ons gedrag wordt beïnvloedopnieuw in volle beweging zijn. Individueleervaringen, groepsgedragingen, institutioneleen professionele codes en de maatschappelijkeen politieke orde zijn niet meer te vatten in eengroot samenhangend verhaal en hebben geenbreed maatschappelijk draagvlak meer. Traditiesen gezag verliezen greep. De culturele orde lijktlos te komen van de structuur van het dagelijkseleven, ze is niet meer gewoon de uitdrukkingvan een breed gedragen ervaring. Ze lijkt zelfook haar eenheid en samenhang te verliezen.Het zijn die fenomenen die verwijzen naar hetbegrip postmoderniteit.

Het gaat dus zowel om de vraag in hoeverreonze samenleving is veranderd (de maatschap-pelijke werkelijkheid) als om de vraag in hoever-re onze kijk op het samenleven is veranderd (deideologie).

De eerste kwestie verwijst naar een juisteinschatting van de maatschappelijke verande-ringen: leven we inderdaad in een totaal andertijdperk, een andere wereld waarin het moderne

project van een maakbare wereld, gesteund opeen redelijk plan en een democratische besluit-vorming, onherroepelijk voorbijgestreefd is (eenpostmoderniteit)? Of gaat het om een scheef-groei van de moderne samenleving waarin eco-nomie, techniek en wetenschap allesoverheer-send zijn geworden en andere menselijke ver-banden zoals de sociale, ecologische, culturele ofpolitieke (democratische) daaraan onderge-schikt worden?

De tweede kwestie gaat over onze intellectuelemiddelen, technieken en visies om daarover eenuitspraak te doen. Is de moderne wetenschaps-opvatting (vertrouwen in de waarneming en ophet zindelijk redeneren) het perspectief vanwaaruit we die veranderingen samenhangendkunnen bestuderen? Of moeten de veranderin-gen ook onze manier van kijken wijzigen enmoeten we de vermeende objectiviteit, het stre-ven naar totaliteit en universaliteit, of onzeopvattingen over identiteit opgeven? De tweedekwestie gaat dus over het intellectuele stand-punt dat we innemen en sluit aan bij het debatover modernisme en postmodernisme.

Beide kwesties hebben een belangrijke invloedop het gehele culturele veld. De veelbesproken‘multicultuur’ betreft dus zowel een veelheidvan culturen als een veelheid van culturele per-spectieven daarop. Voor zover we cultuurbeschouwen als een lezing van de wereld diebetekenis geeft aan onze handelingen, hebbendeze nieuwe vragen immers ook een cultureleomwenteling meegebracht.

Het maatschappelijke draagvlak van de cultuuris verbrokkeld. Er is niet meer één gemeen-schappelijk cultureel referentiepatroon, tenzijvoor wie zich opsluit in de traditie. De verhou-ding tussen de dagelijkse levenservaringen vande mensen, de culturele objecten en documen-ten die worden geproduceerd, en de culturele

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

62

Page 60: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

63instellingen en beleidsvoering, is vertroebeld.Daardoor lijkt de daaruit afgeleide samenhangen identiteit ook verloren te gaan. Vandaar datde cultuur als een praktisch gegeven in hetleven tegelijk onzeker en van levensbelang isgeworden. Als de culturele expressie niet meer‘gegeven’ is en moet worden ge(re)construeerd,dan worden cultuur en cultuurbeleid ook cen-traal onder de aandacht gebracht. De wereldzelf is complexer geworden. De arbeidsdeling isveel groter geworden, zodat gemeenschappe-lijke werkervaringen veel zeldzamer zijn en eenverschillende ervaring juist meer voorkomt.De inkomens en de levensstandaarden die uitverschillende arbeidsposities worden gehaald,zijn veel ongelijker geworden. De samenlevingzelf wordt nu gekenmerkt door vele culturen,door migraties met verschillende etnischeachtergronden, door toenemende culturele differentiatie van generaties, door lokale eigen-heden, door veelvormige levensstijlen. Hetgebrek aan vaste culturele referenties versterktook het onzekerheidsgevoel, dat zelf al steuntop een achteruitgang van de sociale en dewerkzekerheid.

Al die objectieve en subjectieve veranderingenleiden tot een zoektocht naar een ‘gemeen-schappelijke cultuur’.

B Een nieuwe uitdaging voor cultuur:samenleven op basis van verschil1 . Van eenduidige naar meerduidige

zingevingskadersIn de vorige eeuw kwamen een eenduidige cultuur en een collectieve identiteit tot standbinnen de natiestaat. De culturele productie(ideologisch, wetenschappelijk of artistiek) ende culturele reproductie (school, kerk, media,socio-cultureel werk,...) werden gedacht als eengeïntegreerd institutioneel bouwwerk. Over-heid, beleid en politiek werden voorgesteld alsde maatschappelijke synthese. Die vermeende

eenheid van de cultuur steunde op een sterkeinstitutionele samenhang en op een vertoogdat een breed maatschappelijk draagvlak had.

Deze voorwaarden zijn vandaag verdwenen. Weleven in een periode van detraditionalisering,van deterritorialisering en van nogal grondigeverbouwing van de samenleving. Het levenwordt niet langer vastgelegd door overgelever-de zeden en gewoonten. Het is naar die toege-nomen complexiteit dat de cultuursociologenverwijzen wanneer ze het hebben over de indivi-dualisering, over de atomisering en de teloor-gang van de verbondenheid. Het lijkt er van-daag op dat de markt de enige plek is waar aldie verschillen samenhangen, waar een ontzet-tend gevarieerd aanbod ingaat op een uiterstgevarieerde vraag. Ook de cultuur heeft zich opdie wijze gepostmoderniseerd: een productievan goederen op zoek naar een publiek van con-sumenten. De consumptiecultuur levert hetexpressieve domein dat het collectieve bewust-zijn en de collectieve identiteit moet vervangen.Door de vermarkting van de cultuur zijn nietalleen publieke instellingen, maar ook steedsmeer private organisaties actief. De consumptie-cultuur valt daardoor uiteen in vele segmentenen fragmenten, afhankelijk van de koopkrachten het sociale kapitaal.

Toch betekent het uiteenvallen van cultureleeenheid niet dat iedereen een geïsoleerde actoris geworden met een particuliere identiteit eneen specifieke culturele expressie. Cultuur blijfteen sociaal gegeven en mensen bestaan nietzonder sociale interacties. De sociale, economi-sche en culturele veranderingen betekenen weldat elkeen nu meervoudige sociale verbandenen sociale praktijken doorloopt en daarin veelalook veelvoudige ‘identiteiten’ (posities) aan-neemt. Dat maakt het culturele veld veel com-plexer en levert een meerduidig zingevings- enbetekenissysteem op, wat we dan doorgaans,

Page 61: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

wat onzorgvuldig, de multiculturele samenle-ving noemen.

Die verschillende sociale verbanden, praktijkenen identiteiten van verschillende groepen in desamenleving worden echter op ongelijke wijzegedocumenteerd en niet in dezelfde mate opge-nomen in een collectieve en geïnstitutionali-seerde cultuur. De meer dominante groepen enleefstijlen worden meer zichtbaar gemaakt, desociaal uitgeslotenen kennen een cultureel defi-cit. En het bouwwerk trekt nog meer scheefwanneer we de culturele sector en instellingenbekijken. Die selecteren uiteindelijk de cultuur-

elementen die tot gemeenschappelijke iden-titeit kunnen leiden, maar die elementen slaanbij een deel van de bevolking minder aan danvoorheen. Dat deel zoekt dan elders cultureleexpressie en identiteit: sommige migranten blij-ven cultureel aangesloten bij het land van her-komst, sociaal uitgeslotenen zoeken hun heil invoorbijgestreefde identiteiten, belangrijke delenvan de jeugdcultuur richten zich op meer mon-diale expressievormen.

Wanneer culturele specificiteit zich ent op soci-aal-economische posities, kan ze bijdragen totde polarisatie van de samenleving. Dat gebeurde

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

64A l l e d a a g s e c u l t u u r, g e d o c u m e n t e e r d e c u l t u u r e n co l l e c t i e ve i d e n t i t e i t

Een cultuur omschrijven, is geen makkelijke opdracht. Cultuur is in de eerste plaats een praktisch en alledaagsgegeven en gaat dus om meer dan het publieksbereik van culturele instellingen of producten. Ze is de referentievoor ons dagelijkse leven, ze levert een structuur voor onze gevoelens die ons oriënteert in onze omgang met deanderen en de wereld. Het gaat om een belichaamde cultuur die ons ‘in de wereld zijn’ bepaalt. Ze is de basis vooreen levenswijze. Dat is de sociale inbedding van de cultuur.Die culturele praktijk is iets van elke dag. Alledaagse cultuur is de cultuur voor dagelijks gebruik. Ze bestaat uit eenzekere regelmaat, anders zou ze niet dagelijks zijn. Een regelmaat van terugkerende interacties. Mensen wordendagelijks geconfronteerd met een reeks sociale praktijken, elk met een eigen stel regels en rituelen, met een eigenmachtsverhouding en verdeling van middelen. Het zijn die sociale praktijken die zich van specifieke culturenbedienen. Het zijn die culturen die richtinggevend zijn voor integratie en vaardigheden in het samenleven. Het zijnzij die de mate van functionele, morele en expressieve integratie als het ware ‘testen’. Daar komt de ‘culturele com-petentie’ aan bod. Die bepaalt de culturele ervaring van de mensen. In die alledaagse cultuur hebben de menseneen grote mate van praktische competentie opgebouwd in de omgang met diversiteit. De supermarkt, de school,het openbaar vervoer, de straat,... ze worden gebruikt vanuit verschillende culturele achtergronden en dat leidtdoorgaans niet tot noemenswaardige problemen. De dagelijkse praktijk leidt tot heel wat gemeenschappelijk-heid, al is het soms door het simpelweg negeren van het verschil.De alledaagse cultuur staat tegenover wat we de gedocumenteerde cultuur noemen. Het gaat dan om het werkvan de cultuurproducenten. Hiermee bedoelen we niet alleen professionelen, maar alle mensen die blijvende encommuniceerbare artefacten achterlaten. Deze producenten putten elementen uit de alledaagse ervaringen,bewerken ze en zorgen aldus voor de duiding, de zingeving. Het gaat om een collectieve duiding van een erva-ringswereld. Nu is die cultuur hoegenaamd geen spiegel van de dagelijkse ervaring. Het gaat wel degelijk om een

Page 62: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

65

met de zogenaamde ‘allochtone gemeenschap-pen’. Ze kwamen terecht in de stad als ‘gastar-beiders’ en vanuit de volkse woonbuurten kre-gen ze zicht op de sociale mobiliteit van de ar-beiders: de groei van het inkomen leidt tot op-waartse sociale mobiliteit via scholing en viaverhuis naar een meer residentiële woonomge-ving. De economische crisis van het midden vande jaren zeventig heeft deze mobiliteitskansenvoor hen echter geblokkeerd. Die impasse leiddetot een ‘culturalisering’ van de achterstelling, eenvertraagd moderniseringsproces en een in standhouden van traditionele verbanden. Die ‘iden-titeit’ werd versterkt door de afwijzende hou-

ding van vele Vlamingen ten opzichte van‘vreemdelingen’. Naderhand kwamen steedsmeer nieuwkomers terecht in dergelijk cultureelisolement.

Het is dus een probleem om in de heersendeconsumptiecultuur de expressieve elementen tevinden die de eigen ervaring, de veelvuldigelevensvormen en -stijlen duiden en plaatsen. Inde meest onmiddellijke vorm van alledaagsheidlevert de populaire cultuur een gebruiksaanwij-zing van de diverse omgeving. Maar dat levertnog geen gemeenschappelijk referentiekader open zeker geen opbouw van een collectieve iden-

afzonderlijk register, dat effect heeft op de ervaring en vanuit de ervaring wordt beïnvloed, maar geen reflectie is.Die duiding wordt ook aangereikt via organisaties en instellingen, die ook een eigen agenda hebben en veelal wor-den gelegitimeerd via een verschil, een ‘eigenheid’. Het dagelijkse leven wordt gescandeerd, geritmeerd, door dui-dingsmomenten, door vervormende spiegels in een tegentijd. De vita activa en de vita contemplativa spelen zichaf in een eigen register, ze verwijzen naar elkaar zonder elkaar rechtstreeks in beeld te brengen. Het is juist omdatze niet samenvallen dat ze effect sorteren. Vervreemding is nodig in elke culturele praktijk. Het is in dat tweederegister dat het gemeenschappelijke vorm krijgt, dat de individuele of particuliere verschillen opgaan in eengemeenschappelijk referentiekader. Het is op dat terrein dat referentiekaders tegenover elkaar worden geplaatst.Op het niveau van de gedocumenteerde cultuur is een proces van institutionalisering en maatschappelijke inbed-ding werkzaam. Er wordt voortdurend geselecteerd, naar elkaar verwezen en geïntegreerd op een hoger (meerabstract) niveau. Praktijken worden instituties en worden zo ‘culturen’. Uiteindelijk geeft dat proces aanleiding toteen selectieve traditie, tot een canon dat de kern uitmaakt van de werking van de maatschappelijke reproduc-tiekanalen (onderwijs, media,…). Het is daarin dat de ‘collectieve identiteit’ wordt uitgedrukt. Naar zulke ver-meende eigenheid wordt verwezen wanneer men spreekt over ‘onze’ waarden.Het probleem van de culturele identiteit komt aldus vooral tot uitdrukking in de specifieke wisselwerking tussen(i) de cultuur van het dagelijkse leven, (ii) de culturele producten en instellingen en (iii) de maatschappelijke enpolitieke structuren, die het selectieproces in grote mate sturen. Twee vragen komen telkens weer naar voren.Wordt elke levensstijl wel op een gelijkwaardige manier gedocumenteerd en zichtbaar gemaakt (bijvoorbeeld inde media)? En wordt bij de opmaak van een algemeen geldende culturele eigenheid wel uit alle cultuurproduc-ten geput? Of met andere woorden: drukt de heersende cultuur wel de reële verscheidenheid uit of gaat het omeen kunstmatige eigenheid? Ook hier voelt men het verschil tussen een stedelijke eigenheid en een nationaleidentiteit.

Page 63: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

titeit. Vandaar dat vele mensen culturele ver-schillen blijkbaar veel minder een probleem vin-den van directe omgang dan van uitdrukkingvan identiteit. Niet de buurman van allochtoneafkomst is het probleem, wel de denkbeeldigeallochtone gemeenschap, de uitdrukking van deAndere. Dat is een kwestie van omgang met deAnder, met het verschil, in de eigen cultuur.Stellen dat het dagelijkse leven vandaag veel-vormiger en minder traditioneel is en dat hetminder routineus verloopt, is immers niet vol-doende om ervan uit te gaan dat die diversiteitook in de eigen cultuur te vinden is.

De nieuwe uitdaging voor cultuur is dus eenzoektocht naar nieuwe registers van samen-hang en regulering die sociale zingeving en dui-ding kunnen leveren voor zeer gediversifieerdeen pluralistische sociale praktijken. Het is eenzoektocht naar samenleven op basis van hetverschil, eerder dan op basis van gemeenschap-pelijkheid (identiteit). Het gaat meer om eendialogische verbondenheid dan om gemeen-schapsvorming. Dergelijke cultuur moet wordenopgebouwd, is niet gegeven. De stad is eengeschikt kader voor deze zoektocht.

2. De stad als knooppunt voorculturele ontwikkeling

De pluriculturele stad is een goed toneel om eenmeervoudige cultuur op te bouwen die in staatis de complexiteit van de wereld weer te gevenen daarin handelingsmogelijkheden te schep-pen. De stad is bij uitstek een samenleven metvreemdelingen. De heterogeniteit, de anoni-miteit, de meervoudige interacties en de grotecomplexiteit maakten van de stad altijd al eenbuitenbeentje in culturele integratiemodellen.Om niet op te vallen of af te wijken, was hetbeter de stad en haar gevaren te mijden. In dehuidige culturele omwenteling komt de stadechter in het brandpunt terecht.

Het verleden van de cultuur in Vlaanderen enhaar verbondenheid met de Vlaamse verstede-lijkingspatronen maken het niet gemakkelijk. Deverspreiding van de bewoning zorgde voor eenuitgedunde stedelijkheid. Het toenemendegebruik van de stad als werk- en recreatieplaats,de beeldvorming door massamedia en reclameen de culturele globalisering zorgden ervoor datvele provincieplaatsen uitgroeiden tot kleinesteden. Vanuit lokale en particuliere culturengroeiden ze door, in contact met meer algeme-ne, bredere en meer complexe betekeniskaders.Daarvoor zorgden vooral de massamedia en dedoor hen geïnformeerde jeugdculturen.

Het culturele landschap werd opgenomen ineen eenmaking gedragen door de seculariseringen ontzuiling, door een veralgemening van deconsumptiesamenleving en de daaraan toege-voegde levensstijlen. We kunnen terecht spre-ken van een veralgemeende moderniteit die descheiding tussen stad en platteland heeft opge-slorpt. Moet men zich echter niet de vraag stel-len of deze veralgemeende moderniteit ook nietheeft geleid tot een verwaterde, een verdundemoderniteit? Daarin zijn wel alle elementen vaneen complexe pluriforme samenleving aanwe-zig (zij het soms in homeopathische hoeveelhe-den), maar ook het afwijzen van die com-plexiteit en pluriformiteit in de nabijheid. Deveelvuldige mogelijkheden van de grootstad (ende wereld) zijn wel goed om via televisie ofandere virtuele contacten inspiratie te leverenof om via een institutioneel of andersoortigaanbod voorwerp te zijn van recreatie. Ze hoe-ven echter geen aanleiding te geven tot eenleren omgaan met toegenomen complexiteit inhet dagelijkse leven. In de dagelijkse leefomge-ving, in de structurering van de gevoelens vanhet dagelijkse leven, blijft een minder complexe,meer traditionele en gecontroleerde omgang devoorkeur genieten.

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

66

Page 64: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

67Het cultuurbeleid in het raam van de cultureleautonomie en van de uitbouw van de gemeen-schapsbevoegdheden heeft daartoe bijgedra-gen. Op het vlak van de economische expansie,tewerkstelling of de sociale politiek zagen weeen actief lokaal beleid. Het lokale cultuurbeleidbleef veelal beperkt tot een marginale porte-feuille in de ‘schone kunsten’. Het algemene cul-tuurbeleid van de Vlaamse overheid begeleiddede modernisering van de samenleving die tot inalle lagen en uithoeken van Vlaanderen door-drong (vooral via instellingen en sectorale ont-wikkelingen). Het (vertoog van het) lokalebeleid volgde niet steeds die dynamiek. Dat gafaanleiding tot die specifieke vorm van kleinste-delijkheid waarbij een reële secularisering, indi-vidualisering, toegenomen complexiteit enmulticulturaliteit, kortom een feitelijk toegeno-men verstedelijking, op lokaal vlak toch gevatbleef in een vertoog dat die complexiteitnegeerde of reduceerde. Ook in de grootstadbleef het cultuurbeleid veelal beperkt tot eenbeleid voor de culturele sector, zonder oog voorde maatschappelijke dynamiek. Cultuur en cul-tuurbeleving zijn op alle plaatsen nog sterkonderverdeeld in velden en ervaringswerelden.

Dit neemt echter niet weg dat de stad het eer-ste territorium is waarop de mogelijkheden vanen de conflicten over de culturele verschillenzich voordoen. De verschillen komen voort uitobjectieve omstandigheden van etnische, socia-le of generationele aard of ze hebben te makenmet subjectieve constructies van gender, leefstijlof wereldbeeld. Een zekere samenhang in destad realiseren, vergt een dosering van twee,soms tegengestelde vereisten. Enerzijds moetenverschillende levenswijzen hun expressie kun-nen uitbouwen en zo hun eigenheid vormgeven. Anderzijds moeten ook de veelvuldigeinteracties tussen verschillende actoren in destad aanzetten geven tot een vernieuwde cultu-rele expressie gesteund op ambivalentie, hybri-

diteit en zelfs conflict. Dan treedt de pluricultu-rele stad in werking en staat de vraag naar degrenzen van het behoud van particulariteiten ennaar de kenmerken van de universele ontmoe-tingsplaatsen centraal.

Het gaat erom een zicht te krijgen op de beteke-niskaders die in het dagelijkse leven in verschil-lende stedelijke contexten worden gebruikt. Er iseen verschil tussen een kleine wereldstad alsBrussel, grootsteden als Gent en Antwerpen enkleinere steden als Brugge, Leuven, Mechelen ofKortrijk. Maar het is niet alleen een verschil ingradatie, niet een verdunning van een soort ‘uni-versele’ stedelijkheid en evenmin een specifiekeinvulling van ‘Vlaamsheid’. Het gaat eerder omeen specifieke verhouding tot complexiteit, van-uit een eigen verleden en erfgoed, een eigenbevolkingssamenstelling, een eigen bezoekers-en gebruikersprofiel én een eigen politiek beleid.

Die lokale kleur, die plaatselijke complexe uni-versaliteit moet de stad kleuren. Samenlevengebeurt immers steeds minder op basis van een‘droit du sang’, een bloedrecht (zeden engewoonten eigen aan een volk), maar meer opbasis van een ‘droit du sol’, een grondrecht, eenreeks wetten, regels en afspraken voor hetsamenleven binnen een bepaald territorium. Inhet eerste geval vraagt men een groteregemeenschappelijkheid tussen de mensen. Inhet tweede wordt de culturele verscheidenheidmogelijk gemaakt dankzij de nadruk op eenreeks plaatselijke procedures. In de overgangnaar een territoriale aanpak spelen de stad ende stedelijkheid een voortrekkersrol. Het gaatdaarbij om inburgering in termen van rechtenen plichten als gevolg van het samenleven opeen bepaalde plek, niet in termen van gedeeldenormen en waarden. Dat is wat het begrip‘stadsrepubliek’, dat we in hoofdstuk 2 verdergebruiken, inhoudt.

Page 65: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De stad, en niet de natie, moet dus het nieuweankerpunt worden voor cultuur. Het gaat nietmeer over een top-down doorgeven vangemeenschappelijke cultuurelementen die iden-titeit op basis van het volk creëren. We zien diegedachte nog domineren in de zogenaamde‘inburgeringstrajecten’ voor nieuwkomers of inde eindtermen voor het onderwijs. Het gaatvoor ons om het steeds opnieuw opbouwen vanvaardigheden om met diversiteit en veranderingop bepaalde plaatsen te kunnen omgaan. Omsteden en stedelijkheid dus.

6. De deelnemende stad

De grote sociale veranderingen hebben deelne-men aan het openbare leven en vorm geven aanpolitiek en bestuur van de ‘res publica’ (de‘publieke zaken’) niet gemakkelijker gemaakt.De vermarkting van de politiek rukt op. Derepresentatieve democratie is vooral met zich-zelf bezig en leidt tot een bestuurdersdemocra-tie die door haar beheersvorm steeds meer bur-gers alleen nog als klanten behandelt. De stadbiedt echter de mogelijkheid om de democratiete hernieuwen door aangepaste kaders voormaatschappelijke deelname en discussie overmaatschappelijke verantwoordelijkheid op tebouwen. Dat vergt wel een aanpassing van debestuurlijke organisatie en vereist de opbouwvan nieuwe capaciteiten van stadsbesturen. Wemaken hier de diagnose en werken het themaverder uit in hoofdstuk 5.

A Stad zonder politiek?De politiek in het algemeen lijkt steeds machte-lozer te worden om de samenleving bij elkaar tehouden. Vermarkting op verschillende maat-schappelijke domeinen (zie hierboven) plaatstde mensen als individuen tegenover elkaar enplaatst ze in een klantrelatie tegenover de over-heid. Ook in de politiek rukt vermarkting op. Het

populisme in de politiek, uitvergroot door demedia, versterkt deze trend: het geeft de men-sen de indruk dat al hun wensen ingewilligdkunnen worden en als dat niet lukt, is dat deschuld van de politici.

De roep om het primaat van de politiek is voorons op de eerste plaats een discussie over de rolvan de politiek in de organisatie van de samen-leving en dus ook in de stad: welke rol speelt depolitiek op de stedelijke woonmarkt bijvoor-beeld, of ten aanzien van bedrijven en hunmaatschappelijke verantwoordelijkheid? In hetverleden heeft de politiek in Vlaanderen zich fei-telijk afzijdig gehouden van vele aspecten vande stadsontwikkeling. Een deel van de huidigestadsproblemen vloeit daaruit voort. Minderpolitiek lijkt de trend; meer politiek, dat is deteneur van dit boek.

De representatiedemocratie in de steden is vande stedelijke samenleving vervreemd. Ze is voor-al een bestuurdersdemocratie geworden. Desnelle groei van stedelijke administraties slorptsteeds meer aandacht van bestuurders op.18

Consultants en hervormingen (of omgekeerd)volgen elkaar op om dat bestuur alsmaar effi-ciënter te maken. De wereldwijde druk totmodernisering van de overheid (het NieuwPubliek Management) leidt ertoe dat de over-heid als dienstverlener centraal komt te staan.Dat versterkt de indruk dat politiek op alledomeinen een markt van vraag en aanbod isgeworden of dat kan worden.

Bestuurders dreigen door al deze ontwikkelin-gen hun ‘oren en ogen’ kwijt te raken.19 De‘koude stad’ domineert op bestuurlijk vlak:gebruikers en bewoners voelen zich alleen nogals klant behandeld en gedragen zich ook zo. Zezagen en klagen. De representatiedemocratieziet de burger nog te weinig als coproducent.Het volksvertegenwoordigende aspect van het

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

68

Page 66: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

Page 67: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

systeem is stilaan verdwenen. Politici klagenvervolgens over het egoïstische gedrag van bur-gers die alleen nog zouden te mobiliseren zijnals het eigenbelang in het geding is. Dat de evo-lutie van de politiek dat gedrag zelf stimuleert,komt te weinig ter sprake.

Politieke partijen zijn in de stad maar één partijmeer. Ze evolueerden van de ‘straat naar destaat’.20 Ze werden meer een deel van hetbestuur dan van de samenleving. Ze kalven af,verliezen leden en verliezen soms zichzelf ininterne discussies over verkiezingen, lijsten,functies, imago’s en marketing. Afkalvendebasissen en de interne gerichtheid maken datmensen die door de partijen worden geselec-teerd om lijsten aan te voeren zich, eens verko-zen, eenzaam voelen. Namens wie zeggen zewat? De dominantie van partijen leidde tot par-tijpolitisering van zowel het debat in de stad alsde stedelijke administraties. Die partijpolitiekecultuur is nog altijd sterk verankerd. Burgersknappen daarop af, ze willen met dit systeemniet veel te maken hebben. Men wil praten overwat in de stad nodig is, over politiek dus, maardan wel ‘liefst zonder politici’.21 Kan het faillietvan een systeem van door partijpolitieke agen-da’s gedomineerde representatie nog spreken-der worden verwoord?

Tegenover de verschraling van de bestuursdemo-cratie en de daarmee samenhangende partijpoli-tiek staat dat de stad een mozaïek van maat-schappelijke fora herbergt: de fijne informelebedradingen tussen bewoners op wijkniveau,belangengemeenschappen rond thema’s (mi-lieuzorg, leefbaarheid,...), gemeenschapsvormingin bevolkingsgroepen (bij jongeren, bij allochto-nen, bij recreanten,...), netwerken rond instellin-gen (buurthuizen, culturele centra, sportcentra,ouders in scholen,...), patronen van overleg encommunicatie in maatschappelijke sectoren,publieke debatten rond stadsdossiers, en formele

deelnemingscircuits (adviesraden, inspraakproce-dures). In die patronen zitten veel conflicten enbelangentegenstellingen, zijn machtsverschillenaanwezig en verschillende graden van deelnameen uitsluiting. Maar dat zijn wel de reëlegemeenschappen waarbij politiek weer meermoet aansluiten. Die voeling is afgezwakt.

Concrete vormen van deelname in de stad zijn,in een brede betekenis, altijd ‘politiek’. Dat geldtvoor de verschillende mate waarin groepen(geen) kansen krijgen tot deelname en voor deongelijke verdeling van de goederen en de dien-sten in de stad. Het geldt ook voor de manierwaarop de deelname gebeurt. Wie altijd en vooralle verplaatsingen in de stad de auto gebruikt,neemt anders deel dan wie altijd fietst. Het ver-schillende effect op de deelname van anderegebruikers kan uit de ongevallen- en milieusta-tistieken worden afgeleid.

Al die vormen van concreet stadsgebruik bren-gen ons bij het beladen woord ‘verantwoorde-lijkheid’: afwegingen maken van de effecten vande eigen deelname in verhouding tot deze vanandere gebruikers en de effecten op de stad alsgeheel en op langere termijn. De politici moetende kaders aanreiken waarbinnen mensen dieverantwoordelijkheid zien. Met die kaders stootde politiek voortdurend op grenzen die door demarkteconomie worden opgelegd of die de poli-tiek zichzelf heeft opgelegd. Die grenzen vor-men de komende jaren het brandpunt van hetpolitieke debat. Grenzen verleggen, vergt eenmaatschappelijk draagvlak. Om dat draagvlakop te bouwen is de stad een geschikte plaats.

B De stad: een vernieuwd kader voor deelname

Volgens de meest negatieve prognoses zouiedereen zich steeds meer opsluiten binnen devier muren van de eigen woning. Dan bestaat destad niet meer en is er geen samenleving meer.

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

70

Page 68: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

71Het verhaal helt dan over naar een negatieveinterpretatie van de individualisering, wordt eentreurzang over de verloren publieke moraal,doet een beroep op de plichten van burgers enleidt tot een autoritaire politiek.

De individualisering maakt mensen meer losvan zuilen, kerken en belangengroepen, maarbetekent niet automatisch dat mensen nietmeer willen deelnemen aan de publieke zaak. Zebrengt wel onzekerheid mee: het is niet meerduidelijk hoe die deelname vorm kan krijgen nude bevoogdende kaders (met inbegrip van depolitieke partijen) waarin dat vroeger gebeurdedaarvoor niet meer functioneren. Het doet som-mige mensen grijpen naar valse zekerhedengebaseerd op valse maatschappijbeelden. Voordie overwegingen over de eigen deelname zul-len nieuwe kaders ontwikkeld moeten wordendie mensen het gevoel geven van eigen verant-woordelijkheid over hun keuzes en handelen.Dat is essentieel om politiek (het beheer van depolis) weer sterker in de samenleving in te bed-den. De stad biedt zo’n kader.

1 . Sociaal leren als verbindingHet klassieke participatiedebat moet hier pas-sen. Daar staat immers het probleem hoe deburger bij het bestuur kan worden betrokkencentraal. Het ritme en de agenda van hetbestuur domineren, de burger volgt. De vraag ishoe bestuur en politiek in interactiviteit met deburgers kunnen worden opgebouwd, zodanigdat burgers en maatschappelijke organisatiesmee verantwoordelijk worden.

De aandacht die de laatste jaren besteed wordtaan het ‘sociaal kapitaal’, aan de civiele maat-schappij, vormt de bedding voor een meerinteractieve invulling van burgerdeelname. Inde literatuur over het ‘sociaal leren’ vinden weboeiende aanknopingspunten voor het leggenvan verbindingen tussen individuen, maat-

schappelijke processen, beleidsplannen en deorganisatie van de samenleving in steden.Individuele burgers (zowel bewoners als gebrui-kers) bevinden zich in die civiele maatschappijvoortdurend in situaties van informeel sociaalleren.22 Het doel voor de komende jaren is diecontexten op stadsniveau veel meer te zien enveel actiever te gebruiken, zodat mensen zelfde noodzaak ervaren om hun gedrag en hunstadsgebruik te plaatsen tegenover anderebelangen en om daarvoor onderling en opstadsniveau uitwegen en oplossingen te zoe-ken. Dat kunnen uitwegen en oplossingen zijnwaar ‘het politieke systeem’ nu nog niet klaarvoor is en nog geen instrumenten voor heeft.Meestal denken politici nu dat burgers nietklaar zijn voor hun oplossingen.

Sociaal leren betekent dat mensen als individuen als lid van groepen in onzekere en nieuweomstandigheden leren functioneren om collec-tieve problemen op te lossen of toch minstensactief aan te pakken. De graad van ‘oplossing’ opstadsniveau hangt natuurlijk van het soort pro-bleem af. Dat sociaal leren is gekenmerkt dooreen competentiebenadering: het gebruik makenvan het potentieel voor probleemoplossing datin mensen en groepen aanwezig is. Nu over-heerst vaak het deficitdenken: wat kunnen men-sen allemaal niet en wat moeten anderen (deoverheid, de politiek) voor hen doen? Het sociaalleren steunt op het in vraag stellen van achter-gronden en uitgangspunten van vertrouwdeproblemen. Dat zijn vaak manieren van kijkenvanuit de rationaliteit van organisaties of bu-reaucratieën. Sociaal leren is interactief omdathet steunt op communicatie tussen betrokke-nen, en het is handelingsgericht.23 In die dialogi-sche processen van sociaal leren (rond projectenvan mobiliteit, publieke ruimte, ruimtelijke plan-nen, cultuurprojecten, wijkbeheer,…) hebbenexperten en bestuurders evenzeer hun plaats: zijkunnen het perspectief verruimen en processen

Page 69: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

verrijken, maar ze kunnen daarin dan wel ookzelf over hun visie en vertrouwde ‘oplossingen’worden bevraagd.

Alle thema’s die we in dit hoofdstuk beschre-ven (omgaan met gebouwde ruimte, de publie-ke ruimte in de stad, economische dualiseringen innovatie, solidariteit en pluriculturaliteit)zijn voorwerp van sociaal leren. Steden zijn bijuitstek fora voor dergelijke ‘learning communi-ties’: alle thema’s van de huidige maatschappijkomen er samen (flexibiliteit van de arbeids-markt, milieuproblematiek, veiligheid, migratie,energievoorziening, problematiek van mobi-liteit,...). Steden bieden de noodzakelijke den-siteit en diversiteit van groepen, culturen,belangen en visies om sociaal leren praktischzichtbare inhoud te geven; praktijken geba-seerd op eigen ervaringen zijn immers essenti-eel. Steden hebben de organisatorische capa-citeiten, of kunnen deze opbouwen, om dezeprocessen te ondersteunen en te flankeren,onder andere door een actief en activerendonderwijs-, cultuur- en sociaal beleid. In stedenzijn vele sleutelfiguren aanwezig die deze pro-cessen vorm kunnen geven: wijkagenten, com-postmeesters, thuiszorgers, sporttrainers,leraars, preventiewerkers,…

Zo vormen ‘lerende steden’ kernen voor deopbouw van maatschappelijke vernieuwing enbieden ze een kader voor de zoektocht naarnieuwe vormen van sturing, op stadsniveau,maar wegens de thematieken soms uitdeinendnaar staat en wereld.

Groepsvorming in de civiele maatschappij isvoor sociaal leren essentieel. Opvattingen over‘deelname aan de civiele maatschappij’ kunnenniet meer steunen op verouderde patronen vandeelname in een traditionele samenleving. Datblijkt het best uit de benadering van de wijk inde stadsdiscussies. Wijken waren vroeger eer-

der gesloten gemeenschappen van vrij homo-gene groepen; nu zijn het bonte mengelingenvan mensen die netwerken ontwikkelen kris-kras doorheen stad en land(en). Voor het sociaalleren is de wijk een handig en nuttig functio-neel niveau van werken met verschillendebelangen. Het sociaal leren is niet gericht ophet ‘herstel van de wijkgemeenschap’. In hoofd-stuk 5 gaan we in op de participatieve democra-tie op wijkniveau.

Het sociaal leren in de stad vergt een zodanigeinrichting van stedelijke instellingen en levens-sferen in de civiele maatschappij, dat ze datsociaal leren ondersteunen. Dat geldt voorbedrijven, voor onderwijsinstellingen, voor wel-zijnsdiensten, voor buurtwerken, voor jeugdver-enigingen en culturele instellingen, in huis-vestingsmaatschappijen,… Wie nergens iets tezeggen heeft of er de kans niet toe krijgt, krijgtook geen impulsen tot sociaal leren en zal hele-maal geen vertrouwen meer hebben in mede-mens en politiek. Die gedachte werken we uit inde voorstellen van hoofdstuk 5.

Bepaalde onderdelen van die civiele maatschap-pij in de stad lijken de laatste jaren minderstuurbaar te worden. In sommige sectoren(woonmarkt, recreatie, cultuur,...) dringt hetmarktmechanisme van vraag en aanbod als stu-ringsprincipe sterk door. Soms is de centralise-ring van het beleid dominant (onderwijs, wel-zijnszorg,...). In nog andere gevallen legt debureaucratisering een verlammend keurslijf opaan lokale initiatieven (economische initiatie-ven, arbeidsmarkt,...). Als de politiek zo afweziglijkt (vervangen door de markt), ergens anderszijn beslag krijgt (in Brussel), of verstikt wordtdoor uniforme regulering, lijken onderhandelin-gen tussen burgers, en dus sociaal leren, nietnodig. Ze helpen toch niet. De institutionelecondities voor sociaal leren ontbreken dan.Mensen hebben wel praktijken en ervaringen,

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

72

Page 70: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

73maar niet het gevoel dat het loont om deze teconfronteren met deze van andere mensen. Veelpotentieel gaat verloren. Daarom is een algeme-ne beweging van sterke decentralisatie essenti-eel: ruimte creëren voor nuttig sociaal leren,adem geven aan mensen die zelf initiatief wil-len nemen om aspecten van het samenleven inde stad te regelen. Die decentralisatie geldtalgemeen: van centrale overheden naar steden,binnen steden door stadsbesturen, en van cen-trale koepels en verbonden naar hun lokaleactoren. Decentralisatie is geen technische ofbestuurskundige term, maar duidt op een bewe-ging waarbij mensen zo veel mogelijk ruimtekrijgen om hun onderlinge verhoudingen viaonderhandelingen op stadsniveau te regelen. Dehoofdstukken 4 en 5 werken die gedachte verderuit: het bestuur en de planning zo aanpassendat de stad een stadsrepubliek kan worden.

2. Netwerken gericht op samenwerking Bij vele politieke actoren domineert nog sterkhet deficitdenken (wat kunnen burgers niet, watzullen ze niet willen doen?) en een overheids-denken. Dat laatste betekent een gesloten visieop sturing, waarbij de top weliswaar informatieverstrekt, enige inspraak verleent en klachtenbehandelt, maar processen toch vanuit een ster-ke rationele en technische logica aanstuurt. Dievisie vinden we in vele instellingen terug: vanhet onderwijs over overheidsdiensten tot wel-zijnsinstellingen en zelfs in sommige buurtwer-ken. Een onderdeel van die houding is een geslo-tenheid ten opzichte van andere instellingen.Men regelt het liefst de eigen zaakjes: onder-wijsinstellingen die vinden dat niemand zich tebemoeien heeft met drugs in hun school, depolitie die denkt dat alleen zij weet hoe voorveiligheid moet gezorgd worden, de socialehuisvestingsmaatschappijen die alleen met heteigen woonbestand bezig zijn, de welzijnsdienstdie op haar eentje haar klanten ‘integraal’behandelt,... Zo blijven ze buiten de stad: ze

plaatsen zich aan de zijkant en kijken, vaak dannog verongelijkt, toe.

Die traditie moet doorbroken worden. De aan-pak van complexe problemen in netwerking metandere actoren is een noodzaak. Deelnemen aanbeleidsnetwerken gericht op samenwerkingvoor de aanpak van gemeenschappelijke proble-men zal in de komende jaren het kernstuk wor-den van het strategische handelen van stadsin-stellingen. We zien nu al interessante evolutiesop dat vlak: in het onderwijs, in de welzijnszorg,op de arbeidsmarkt, in het woonbeleid,... Instru-menten voor netwerking worden stilaan opge-nomen in de regelgeving en de programma’s.Investeren in de professionaliteit en de continuï-teit van deze beleidsnetwerken is in Vlaanderenechter nog maar zwak ontwikkeld. Dat zal voorde komende jaren cruciaal zijn: de ondersteu-ning van systemen van netwerking waarbijmeerdere soorten actoren betrokken zijn.

Het stedelijke beleid moet het openbreken vandeze circuits en de creatie en ondersteuning vannetwerking centraal plaatsen. Processen vansociaal leren en netwerking vergen een stede-lijke overheid die intelligent stuurt: impulsengeven en afstand houden, optreden als belan-gen verdrukt worden, kunnen omgaan metonzekere processen waarbij ruimte gebodenwordt aan de civiele maatschappij om zelforga-nisatie te hanteren.

3. Open volksvertegenwoordigingDeelnemen betekent ook het participeren aan‘politiek’ als systeem om tot afweging vanbelangen te komen. Betrokken zijn, bekijken weruim: niet vanuit een verhullend consensusden-ken dat conflicten toedekt, maar als het leverenvan bijdragen tot een levendig en scherp poli-tiek debat over macht in de stad, in de staat enin de wereld, over de ontwikkeling van wat zichin de stad afspeelt. Om dat collectieve debat en

Page 71: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

de collectieve afweging en verantwoordingmogelijk te maken, blijft de representatiedemo-cratie een noodzakelijk instrument. Verkiezingenen verkozenen blijven essentieel voor de publie-ke verantwoording, de regulering van de markten de bescherming van de zwaksten en de zwak-ste belangen. Maar van een gesloten representa-tie met een versmalde basis in de samenlevingen toch nog vaak gebaseerd op hiërarchie, zou-den we moeten gaan in de richting van openvolksvertegenwoordiging met meer participatievan burgers en meer interactief beleid. Een openfunctionerende volksvertegenwoordiging streefternaar politiek te laten deelnemen aan de civielemaatschappij, aansluiting te zoeken bij maat-schappelijke bewegingen, condities voor sociaalleren te stimuleren en acties vanuit dat sociaalleren te ondersteunen. Optreden gericht opondersteunen, stimuleren en experimenteren,zal de politiek minder technocratisch en meerdemocratisch moeten maken.

Gemeenteraadsleden in steden zijn nu vaakgefrustreerd: eens ze zijn verkozen, beperkt hunrol zich tot het slaafs ondersteunen of voorspel-baar aanvallen van de uitvoerende bestuurders.Van de stadsraden open volksvertegenwoordi-ging maken, betekent dat gemeenteraadsledende dialoog met burgers en civiele maatschappijmoeten dragen, voorzitten en sturen, en proces-sen moeten opzetten en daarover communice-ren. Deze activiteiten worden nu gedomineerddoor managers en uitvoerende mandatarissen.Het betekent ook dat de gemeenteraad geenenkel thema dat relevant is voor de stadspolisuit de weg mag gaan (uitsluiting in het onder-wijs, privatisering van de woonmarkt, ontwij-kend milieugedrag van bedrijven, tewerkstellingvan illegalen,...). Dat wijkt sterk af van de traditi-onele en administratieve agenda’s van degemeenteraden op dit moment. Het is vanzelf-sprekend dat dit betekent dat de raadsleden ende stadsraden veel sterker ondersteund moeten

worden dan nu het geval is. Een goede represen-tatiedemocratie kost geld.

In een open volksvertegenwoordiging passeninteractieve democratievormen en directedemocratievormen. Directe democratie betekentvoor ons niet het populisme, niet de roep om de‘stem van het volk’ te laten weerklinken (‘wijdoen wat u zegt’), maar wel vormen van politiekdie groepen van mensen zelf ter hand willennemen: voor het beheer van een wijkcentrum,een speelplein of een bouwblok, van budgettenop wijkniveau, van zorginstellingen, huis-vestingsmaatschappijen en scholen, van eennatuurdomein en windmolens, van monumen-ten en sportinfrastructuur,...

Interactieve vormen van democratie omvattenopen en professioneel onderbouwde processenvan planvorming, van netwerking met betrok-ken instellingen in de uitvoering. Het zijn pro-cessen waarbij niet meteen bij de start gewetenis wat de oplossing is; ook politici weten datvaak niet. De oplossing wordt opgebouwd viaprocessen van sociaal leren. We passen die inter-actie toe op het niveau van de stad, in de vormvan een stadsdebat over de ontwikkeling van destad, op het niveau van wijken en projecten (ver-dere uitwerking: zie hoofdstukken 4 en 5).

In die omslag van de representatie naar eenopen volksvertegenwoordiging zit ook een kan-teling van de administratieve organisatie van destadsbesturen. We zien daarvan al tekenen in deopkomst van nieuwe, meer publieksgerichte enmeer interactief functionerende ambtenaren.Dat zal het herdenken van klassieke conceptenover de ‘bureaucratische’ ambtenaar meebren-gen. Een deel van de ambtenaren zal moetenwerken voor de gemeenteraad, om zijn volksver-tegenwoordigende rol te versterken. Dat kanbetekenen dat ambtenaren ook werken voor deciviele maatschappij: ze kunnen voor burger-

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

74

Page 72: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

75groepen en ten behoeve van afwegingen op degemeenteraad plannen tekenen en alternatie-ven becijferen, ze zullen misschien zelfs inopdracht van de gemeenteraad als beheerdersvan lokale burgerinitiatieven moeten optreden.We leggen een belangrijke verantwoordelijkheidbij stadsbesturen, maar dat vereist capaciteitenop het vlak van beleid, beheer en communicatiedie de meeste stadsbesturen nu in onvoldoendemate hebben.

4. Draagvlakken en netwerken voor stedeli jk beleid

Een bijzonder aspect van de ‘deelnemende stad’is de graad en de aard van participatie van deruime Vlaamse gemeenschap in het stedelijkebeleid: het algemene politieke en cultureledraagvlak voor stedelijk beleid. Is dat draagvlakaanwezig en groeit het? Naarmate het stede-lijke en stedelijkheid meer in de referentiekadersvan stadsgebruikers en stadsbewoners wordengeïntegreerd, kan de politieke cultuur inVlaanderen omslaan. Zo komt er ook druk opbeleidstradities en manieren van denken die nunog te vaak op een kunstmatige scheiding tus-sen stad en platteland, of de stad en de randgebaseerd zijn.

De bestuurlijke relaties in de uitgezaaide stad,tussen stad en rand, zijn ingebed in een speci-fiek institutioneel kader dat gestold is in deafbakening van administratieve grenzen, invoorspelbare politieke discussies (de ‘stad’ alsvijand van de ‘rand’) en in de kanalisering vanfinanciële stromen (belastingen). Hoewel stads-gebruikers uitgebreid deelnemen aan wat er inde stad te doen is, lijken de oude instituties deillusie van gescheiden werelden en van verschil-lende gemeenschappen in stand te houden. Opdeze instituties hebben zich hardnekkige beeld-vorming, stereotiepen en politieke macht geënten dat verklaart de weerbarstigheid tegen ver-andering.

We hebben in elk onderdeel van dit hoofdstukgewezen op de noodzaak om de stad ruim tebekijken: de bestaande grenzen sluiten de stadkunstmatig op. Nieuwe instituties moeten ont-grenzend werken. We zien dat her en der inte-ressante of potentieel interessante projectentussen stad en randgemeenten vorm krijgen (deafbakening van stedelijke gebieden, samenwer-king inzake cultuurspreiding, afspraken inzakewelzijnszorg,...). Meestal is de civiele maat-schappij daarbij betrokken of is ze zelfs de feite-lijke trekker van nieuwe onderhandelingskaders.Dat is de richting die wij uitwillen. Vanuit maat-schappelijke dynamiek moet een grotere drukontstaan om de plaatselijke politieke agenda’ste overstijgen. Vanuit acties en programma’s diesteunen op gemeenschappelijkheid groeit ookde behoefte om de oude instituties te wijzigen.Die wijzigingen moeten erop gericht zijn deVlaamse burgers duidelijk te maken dat zij alsgebruikers van de stad ook burgers in de stadworden en hun verantwoordelijkheid niet uit deweg kunnen gaan.

5 . Stad en Vlaanderen in EuropaEen draagvlak voor stedelijk beleid is niet alleenop Vlaams niveau nodig. Vlaanderen staat nietlos van de rest van de wereld. We verwezen indit hoofdstuk al meermaals naar Brussel als destad waarlangs Vlaanderen de grootste voelingmet de rest van de wereld kan ontwikkelen. EnBrussel is ook de hoofdstad van Europa. In Euro-pa worstelen nog vele andere regio’s en stedenmet dezelfde problemen. Overal proberen depolitiek en de civiele maatschappij weer grip tekrijgen op de sociale werkelijkheid.24 Samen zoe-ken en van elkaar leren, is beslist de moeitewaard. Sommige van de uitdagingen, vooral dieop sociaal-economisch vlak, vragen zelfs omprojecten die pas zinvol zijn op Europese schaal,in samenwerking tussen steden. Voorbeeldenzijn het beheersen en regelen van de interstede-lijke concurrentie of het zoeken van oplossingen

Page 73: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

voor de nieuwe sociale kwestie, voor de toege-nomen bestaansonzekerheid wegens de veran-derde tewerkstellingspatronen. Europa profileertzich trouwens hoe langer hoe meer als een poli-tieke entiteit van formaat in de wereldeconomie,maar met vooral en te veel oog voor de markt ente weinig voor regulerende maatregelen.

De natiestaten zien hun actieruimte en hunslagkracht in deze ontwikkelingen verminderen.Het zou kunnen dat de netwerken van stedenen regio’s de sterkste instellingen worden om zoeen tegenwicht te vormen tegen de vermark-ting van de wereld en om de nodige reguleren-de maatregelen op Europees vlak af te dwingen.Die netwerkvorming, lobbying en uitwisselingtussen steden en regio’s zijn vooral op weten-schappelijk, sociaal en cultureel vlak al goedontwikkeld, maar ze zijn nog te weinig zichtbaaren te weinig open voor een breder draagvlak.Vlaanderen en de Vlaamse steden kunnen hiereen leidende rol spelen. Die vloeit automatischvoort uit onze opvatting over steden en stede-lijkheid en staat haaks op alle bewegingen endruk om steden meer op zichzelf te laten terug-plooien. Van wijk tot wereld, ‘open stad en opende stad’: dat is de drager van alle onderdelenvan dit hoofdstuk.

SlotDe stad als voorhoede van denieuwe samenleving

De zes perspectieven brengen maatschappelijkeveranderingen in de economie, de consumptie, delevensstijlen, de sociale relaties, de politiek en decultuur in beeld. De veranderingen hebben, inwisselende mate, te maken met het gewijzigdeeconomische model (het postfordisme) dat na decrisis van de jaren 70 tot stand is gekomen. Flexi-biliteit kenmerkt de productie in een mondialise-rende economie. Sociale polarisatie verscherpt de

tegenstellingen tussen een kleine groep die rijkerwordt, een afkalvende middengroep en eengroep mensen die nooit permanent op dearbeidsmarkt geïntegreerd geraken. Geografischeconcurrentie is een gevolg van de grote mobiliteitvan kapitaal. Doorheen alle veranderingen tekentzich een toenemende vermarkting af in alle sec-toren van de samenleving; dit verklaart voor eenbelangrijk deel de individualisering van de maat-schappij. Door die individualisering en flexibiliteitvallen de oude fundamenten van de sociale ver-bondenheid weg. De samenleving kent vele leef-stijlen, die lang niet meer samenvallen met etni-sche en religieuze gemeenschappen. Het reëleleven vertoont een steeds grotere variatie, vaakverbonden met consumptieculturen.

We beschreven vanuit zes perspectieven hoedeze veranderingen ingrijpende gevolgen heb-ben voor de verschillende aspecten van destadsontwikkeling. Doorheen al deze aspectenverandert de verhouding met tijd en ruimte inde stad. Vooreerst wijzigen de stedelijke tijdsre-gimes: bewoners en gebruikers gaan vanuit zeerdiverse tijdsindelingen met de stad om. Soortentijd vervloeien en verschuiven volgens veelvou-dige ritmes. Dezelfde plaatsen in de stad krijgeneen andere functie en een ander klimaat naar-gelang de klok tikt. De stad ademt niet langer inhet tempo van de vaste indeling van arbeidstijden vrije tijd: de stad is multitemporeel. De rela-tie met de ruimte wijzigt evenzeer. Stad, stede-ling en stadsgebruiker functioneren in een net-werk met verschillende schalen. De fysieke,geografische mobiliteit en de virtuele mobiliteiten communicatie zijn enorm toegenomen. Doorde flexibilisering van sociale netwerken wordenduurzame gemeenschapsbanden met een terri-toriale inbedding relatief uitzonderlijk en zijnhet zeker niet meer de enige verbanden.

De stad kon de samenleving in het verledenaltijd behouden doorheen soms ook woelige

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

76

Page 74: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

77economische en culturele ontwikkelingen lood-sen. Vandaag moet ze blijkbaar passen. De ruim-telijke vormgeving van de stad is niet meer aan-gepast aan de grote maatschappelijke verande-ringen. De stad lijkt dus voorbijgestreefd, des temeer omdat ze uitgedund is en uitgezaaid werdover gans Vlaanderen. Daardoor heeft ze aanscherpte verloren om identiteit te verlenen, omcohesie in de samenleving te brengen, om duur-zaamheid te realiseren, maar ook om aangena-me leefkaders te bieden. Dat is, kort samenge-vat, de negatieve lezing van deze perspectieven.De A-kant.

Het perspectief wijzigen:zesmaal anders kijkenWie goed kijkt, ziet in die problemen echter ooktekenen van nieuwe kansen en van versterkingvan stedelijkheid. Dat is de voluntaristischelezing van dit hoofdstuk. De B-kant.

De uitdunning en uitdeining van de stad maakthaar interessant: de schaalvergroting maaktruimte vrij voor degelijke huisvesting, voorgroen en voor betere mobiliteit in het hart vande stad. De concurrentiestrijd tussen de stedenom het goed te doen op de globale markt kangrote banaliteit, verkwisting en verdringing vanzwakke stedelijke inwoners meebrengen. Hijnodigt de steden echter evengoed uit om kwa-liteit en duurzaamheid als concurrentietroevenuit te bouwen en om met een rechtvaardigbeleid een sereen sociaal klimaat te scheppen.In het complexe spanningsveld tussen maat-schappelijke ontwikkelingen en vormgeving vande gebouwde ruimte liggen de kansen voor hetgrijpen om na te denken en te debatteren overde toekomst van Vlaanderen.

Die verdunning van de stad, het uiteenleggenvan de functies, de banalisering van de stede-lijke ruimte en de steeds lossere band die men-sen onderhouden met de plaatsen waar ze ver-

toeven, kunnen het samenleven zelf bedreigen.De stad is de plaats waar mensen met elkaargeconfronteerd worden en waar informatie encommunicatie gebundeld zijn. Precies die uit-wisseling creëert integratie. Als de stad ver-schraalt, verdunt ook de samenleving. Maar alser kwaliteit en veelzijdigheid aan de publiekeruimte kan verleend worden om segmenteringen monopolisering tegen te gaan, als er eennieuwe consensus kan opgebouwd wordenomtrent gedrag en omgang in de publieke ruim-te, dan kan de diversiteit die de stad biedt tennutte gemaakt worden in keuzes, interacties,ontmoetingen en communicatie.

Ook economisch is de stad uitgewaaierd. Econo-mische activiteiten keerden de stad de rug toe,net als delen van de bevolking. Dat zorgt vooreen toenemende ongelijkheid van stad en rand.Beide, stad en rand, worden in een wereldwijdeconcurrentie gestort om investeringen, tewerk-stelling en consumenten aan te trekken. Maardaarin liggen de nieuwe kansen om de kloof uithet verleden te dichten. De steden zijn nu desleutels tot de mondiale economie. Om zich inde concurrentiestrijd te profileren, moeten zehun lokale troeven uitspelen, zich als veelzijdigepartner in allerlei netwerken nestelen, stede-lijke ontwikkelingscoalities uitbouwen en metelkaar op zijn minst op Europese schaal samen-werken. Daardoor ontstaat een nieuwe belan-gengemeenschap op het niveau van de uitge-zaaide stad.

De uitbreidende vermarkting plaatst mensenals concurrenten tegenover elkaar en leidt totsociale uitsluiting. Duurzame gemeenschaps-banden verdwijnen ook door de vermenigvuldi-ging van de netwerken waartoe mensen beho-ren en de flexibiliteit van tijd- en ruimtegebruik.De samenleving dreigt als los zand uit elkaar tevallen, in de steden, maar eigenlijk over gansVlaanderen, als gevolg van de veralgemening

Page 75: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

van het verstedelijkte leven. Nergens bieden tra-dities nog veiligheid. Steden hebben de potentieom deze trends te laten kantelen: ze kunnenVlaanderen naar een hoger en beter niveau vansamenleven stuwen. In de steden ontwikkelen demensen de competentie om met elkaar, over deverschillen heen, bezig te zijn en nieuwe, al washet maar zwakke vormen van solidariteit te ont-wikkelen. Daarvoor zijn gepaste structurele her-vormingen van de stedelijke politiek nodig, opterritoriaal, electoraal en fiscaal vlak. Zo kan hetoverleg groeien tussen de zwakste groepen,blootgesteld aan sociale uitsluiting, de anderestadsbewoners en de stadsgebruikers, en kunnenvan daaruit nieuwe, sterke vormen van stedelijkeverbondenheid en solidariteit kansen krijgen.

De grote maatschappelijke veranderingen sindsde breuk met de Gouden Jaren Zestig hebbenonze leefwereld complexer gemaakt. Cultuur, alsbetekenisgever van deze leefwereld, kan blijk-baar niet volgen. Steeds meer valt ze samen metconsumptiecultuur en die valt uiteen in velesubculturen, aangepast aan de koopkracht ende levensstijlen. Ze gaat ook voorbij aan heelwat zwakkere groepen, die met voorbijgestreef-de, traditionele interpretaties van de werkelijk-heid achterblijven. Een nieuwe betekenisgeven-de identiteit ligt vervat in de pluriculturele stad:de zoektocht om samen te leven op basis vanverschil. Maar dan moeten alle groepen de kanskrijgen om een culturele expressie uit te bou-wen. Identiteit kan niet meer voortspruiten uitgemeenschappelijke traditionele kenmerken,maar wel uit de capaciteit om om te gaan metambivalentie, hybriditeit en zelfs conflict.

Ook de politiek kan blijkbaar niet volgen. Departijpolitiek en de bestuurdersdemocratie wen-den de mensen af van politieke representatie enparticipatie. De kaders waarbinnen de deelnamevorm kreeg, functioneren niet meer. De verbin-dingsrollen van zuilen, de kerk en belangengroe-

pen zijn afgezwakt. Populisme en de nadruk opmanagement duwen politiek in de richting vanindividuele relaties van vraag en aanbod: de ver-markte politiek. De kaders voor collectief debaten collectieve verantwoordelijkheid dreigen afte brokkelen. Sommige burgers keren zich naarstromingen die een illusie van bescherming bie-den door terug te grijpen naar collectieve patro-nen die door de stadsontwikkeling achterhaaldzijn. De stad biedt het juiste en haalbare kaderom nieuwe debatten over deelname in desamenleving en verantwoordelijkheid te onder-steunen. Die kaders zullen van onderuit moetenkomen, van het leren worstelen met de proble-men en het zoeken naar maatschappelijke ver-nieuwing: de ‘lerende steden’. De steden bunde-len alle thema’s die tot collectief leren en debatdwingen, ze bieden de vereiste dichtheid endiversiteit van groepen en belangen om eendebat te stofferen. Daarvoor is een decentralisa-tie van het bestuur nodig tot op het niveauwaar het bereikbaar wordt voor en onderhan-delbaar door de burgers zelf. Ook de juiste vor-men van directe en interactieve democratie ende juiste inbedding van lokale processen inregionale, nationale en Europese netwerkenkunnen het draagvlak helpen creëren waardoormensen de verantwoordelijkheid voor hun col-lectieve toekomst en die van hun steden weerop zich nemen.

Nieuwe ruimtelijkheid,nieuwe openbaarheid,nieuwe democratische vormenDoorheen de zes perspectieven tekenen zichdrie centrale elementen af die de kern van onze‘strategische visie’ vormen: nieuwe ruimtelijk-heid, nieuwe openbaarheid en nieuwe democra-tische vormen.

Bekijk de stad niet los van de rest van hetVlaamse Gewest. Vlaanderen is één verstede-lijkt gebied met een netwerk van stedelijke ver-

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

78

Page 76: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden
Page 77: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

knopingen. Het begrip ‘netwerkstad’ wordtinternationaal veel gebruikt. Daarmee wordtbedoeld dat de stad zich in een groter netwerkbevindt, voornamelijk als gevolg van de ontwik-keling van ICT en van de globalisering. Wij kie-zen voor het begrip ‘rasterstad’, omdat dat derealiteit van een netwerk goed dekt, maar ookomdat het mooi de zeer specifieke ruimtelijkevormgeving van Vlaanderen als een verstede-lijkt gebied beschrijft. In hoofdstuk 2 motiverenwe onze keuze voor het concept ‘rasterstad’ uit-gebreider.

De mondialisering en de fragmentatie van desociale werkelijkheid hebben de schalen en defacetten van de stad vermenigvuldigd. Derasterstad biedt een reeks vensters die hetmogelijk maken om ‘door te klikken’ tussen ver-schillende schalen en gezichtshoeken. Via ditrasterconcept kan in- en uitgezoomd worden,afhankelijk van het schaalniveau waarop westad en stedelijkheid willen bestuderen of vanhet proces dat we wensen te vatten (in principevan het individuele perceel tot en met de mon-diale actieruimte). De stad beschouwen als eenraster is dus een manier om gans Vlaanderen inde stedelijke problematiek op te nemen. Hetduidt op het feit dat elke inwoner van Vlaande-ren op verschillende manieren stedeling is endaarvoor de verantwoordelijkheid moet dragen.Het wijst erop dat die stedelijkheid ingebed is inde complexe globaal-lokaalverhoudingen.

Bekijk de stad als het brandpunt van openbaar-heid en van de publieke zaak. De stad is bij uit-stek de plaats waar het individu geconfronteerdwordt met de samenleving en de keuze moetmaken tussen het beschermen van zijn eigenbe-lang en meerwaarde halen uit gemeenschappe-lijke onderhandeling en actie. Dit uit zich in deconcentratie van openbare en collectieve goede-ren en diensten in de steden. Dit manifesteertzich ook in de productie van gemeenschappe-

lijke betekenisgevers van de werkelijkheid in devorm van cultuur en in de vormgeving en hetgebruik van de gebouwde ruimte. Ten slotte uitdit zich in de concentratie van sociale diversiteitin de stad. Om die keuze in goede banen te lei-den, moet de stad kwaliteit bieden. Dat bete-kent niet alleen kwaliteit op het vlak van dien-sten, maar ook op het vlak van openbare ruimteen van omgangsvormen. Met de capaciteit ommensen met elkaar te confronteren, staat of valtde rol van de stad als voorhoede van de nieuwesamenleving. Daarom is het zo belangrijk omaan Vlaanderen een stedelijke identiteit tegeven, gestoeld op de capaciteit om creatiefmet diversiteit, verandering en ambivalentie omte gaan. Ook daarom is het nodig om nieuwestedelijke omgangsvormen te ontwikkelen diehouvast bieden in die confrontatie en is eennieuwe, soepelere collectieve organisatie van detijd nodig, die de kansen op creatieve ontmoe-tingen vergroot.

Bekijk de stad als het laboratorium voor nieuwesociale en politieke integratiekaders. Vlaanderenis uiteengevallen in stadsbewoners (waarondereen ononderbroken stroom van nieuwkomers)en stadsgebruikers. Vlaanderen valt ook uiteenin groepen met een relatief grote werkzekerheiden mensen die geen vaste toegang meer vindentot de arbeidsmarkt. Vlaanderen valt uiteen ineen myriade individuele consumenten die zichnaar koopkracht en levensstijl soms kramp-achtig proberen te onderscheiden van de ande-ren. Er moet iets veranderen om daarmee eendemocratische samenleving in stand te houden.Dit kan door de democratische instellingen teverschuiven tot op de veranderlijke niveaus vanwijk, stad en rasterstad, waar confrontatie enonderhandelingen tussen de mensen mogelijkzijn. Dit moet gebeuren op de plaatsen waar deverschillen en scheidingslijnen tussen de groe-pen in tijd en ruimte samenvallen en waar debeste kansen liggen om een creatieve integratie

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

80

Page 78: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

81te bieden. De steden dus. Voor deze problema-tiek is het stedelijke beleid ook de grootstetroef. Er moeten immers instellingen en midde-len aan deze flexibele democratie toegekendworden. Daarmee staat een nieuwe bestuurlijkearchitectuur van Vlaanderen voor de deur.

Stedelijkheid als hefboomDe basislijn doorheen deze zes verhalen klinktals volgt: de wereld is veranderd en stedelijkheidkan helpen om ons daaraan aan te passen enweer grip te krijgen op de werkelijkheid. Hetbrandpunt van al deze veranderingsprocessen,mondialisering, flexibilisering, vermarkting, indi-vidualisering en fragmentatie, is telkens weer destad. Een paradox. Uit het voorgaande blijktimmers hoe die veranderingen de stad en destedelijkheid oplossen. Maar als we vat willenhebben op de toekomst, deze processen ondercontrole willen krijgen, dan is de stad het ver-trekpunt van de acties en de projecten die moe-ten ondernomen worden. De stad wordt dan devoorhoede van een nieuwe samenleving.

In Vlaanderen, dat een antistedelijke traditieheeft, lukt dat niet zonder een radicale omwen-teling. Mentaliteiten veranderen niet vanzelf enwitboeken volstaan niet. De maatschappelijkeveranderingen zelf zorgen ten dele voor deschok die de mensen anders doet kijken naar dewerkelijkheid. Maar dit kan ook leiden totdefensieve reacties, zoals de toename vanonverdraagzaamheid en de terugtrekking in eenvalse identiteit. Om dat te vermijden, moet ervoluntaristisch opgetreden worden en daaromis een krachtig stedelijk beleid hier op zijnplaats. Dat beleid kan niet meer steunen opoude opvattingen over de stad en de stedelijkeproblematiek. Er is een nieuwe lezing nodig, eennieuwe manier van denken over de stad waarinal deze maatschappelijke veranderingen gevatkunnen worden. Daarvoor dient dit boek.

1 Voor een meer uitgebreide status quaestionis verwijzen we

naar Loeckx, A., en B. De Meulder, Wonen op zoek naar ste-

delijkheid, dichtheid en duurzaamheid. Debatten, realitei-

ten, tradities en perspectieven, Werktekst voor het project

Thuis in de Stad, in bewerkte versie opgenomen in het

voorstudieboek bij dit boek. In deze bijdrage is een uitvoe-

rige literatuurlijst opgenomen.

Voor dit onderdeel van hoofdstuk 1 en in het bijzonder

voor de uitwerking van het begrip rasterstad (zie ook

hoofdstuk 2) steunen we onder andere op:

• Maboungi, A. en F. de Gravelaine (ea.) (2002), Projets

Urbains en France – French Urban Strategies, Editions du

Moniteur: Paris;

• Miles, M. en T. Hall (eds.) (2003), Urban Futures. Critical

commentaries on shaping the city, Routledge: London

and New York;

• De Meulder, B., en M. Dehaene (2002), Atlas Fascikel 1

Zuidelijk West-Vlaanderen, Anno 02: Kortrijk;

• De Meulder, B., J. Schreurs, A. Cock en B. Notteboom

(1999), “Sleutelen aan het Belgisch stadslandschap”, in

Oase, nr. 52; themanummer Consumptie en Territorium,

SUN: Nijmegen, pp. 78-113;

• Oase (2000), nr. 53, themanummer Netwerkstedenbouw,

SUN: Nijmegen, 127 p.

2 Van Der Haeghen, H., E. Van Hecke en G. Juchtmans (1996),

De Belgische Stadsgewesten 1991, NIS, Statistische Studiën,

nr. 104.

3 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, definitieve vaststel-

ling door de Vlaamse regering, 23 september 1997, binden-

de bepalingen bekrachtigd door het decreet van 17 decem-

ber 1997; Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, Brussel:

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 535 p.

4 Decreet houdende de ondersteuning van stadsver-

nieuwingsprojecten, Vlaams parlement, 13 maart 2002.

5 VRIND, 2002, De Vlaamse regionale indicatoren: 36 % van

de Vlamingen heeft een internetaansluiting. In 2001 was

dat nog maar 29 %.

6 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2001), Publieke

ruimte, Brussel, p. 148.

7 Ibidem, pp. 166 en 176.

Page 79: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

8 Struyven, L. en T. Vandenbrande (2001), Creatie van werk-

gelegenheid in de stad. HIVA, Steunpunt WAV, Werktekst

voor het project Thuis in de Stad, opgenomen in het voor-

studieboek bij dit boek.

9 Cabus, P. en W. Knaepen (1996), “Centrumfunctie: duur

betaald?”, in Ruimtelijke Planning, Kluwer, Katern, pp. 1-38.

10 Struyven en Vandenbrande, Ibidem.

11 Allen, J., (1988), “The geographies of service”, in Massey, D.

en J. Allen (eds.), Uneven redevelopment. Cities and

regions in transition, London: Hodder and Stoughton, pp.

124-141.

12 SERV, CESRW en ESRBGH, (2000), Brussel als centrum van

een sociaal-economische belangengemeenschap, Brussel.

13 Paddison, R., (ed.) (2001), Handbook of Urban Studies,

Sage Publications: London.

14 Castells, M., (1993), “European Cities, the informational

society and the global economy”, in TESG, 84, nr. 4, pp.

247-257.

15 Buursink, J., (1992), “Stedelijke groeicoalities en stedelijke

groeicompetitie”, in Van der Haeghen, H., E. Van Hecke,

Liber amicorum prof. dr. M. Goossens, Acta Geographica

Lovaniensa, Vol. 33, pp. 589-598.

16 De Brabander, G., (2001), Het stedelijke economische

draagvlak. Onderzoekspaper in het kader van het project

Thuis in de Stad, opgenomen in het voorstudieboek bij dit

boek.

17 Geinspireerd op:

• Bianchini, F. & M. Parkinson (eds.) (1993), Cultural policy

and urban regeneration. The West European Experience,

Manchester University Press: Manchester;

• Corijn, E. (1999), “Kan de stad de wereld redden”, in

Nauwelaerts, M. (ed.), De toekomst van het verleden.

Reflecties over geschiedenis, stedelijkheid en musea,

Antwerpen, Musea Antwerpen, pp. 85-103;

• Landry, C. (2000), The creative city. A toolkit for urban

renovation, Earthscan: London;

• Zukin, S. (1995), The cultures of cities, Blackwell

Publishers: Oxford.

18 Kalk, E. en F. De Rynck (2002), Bewonersbetrokkenheid en

burgerparticipatie in de steden, discussietekst voor het

project Thuis in de Stad, opgenomen in het voorstudie-

boek bij dit Witboek.

19 Hendriks, F. en P. Tops (2001), “Between democracy and

efficiency: trends in local government reform in the

Netherlands and Germany”, in Public Administration, vol.

79, no. 1, pp. 105-123.

20 Deschouwer, K., (1996), De wortels van de democratie,

Hadewijch: Antwerpen.

21 Gebaseerd op uitspraken van leden van bewonersgroepen

tijdens het seminarie over bewonersbetrokkenheid en bur-

gerparticipatie, naar aanleiding van de discussietekst Kalk

en De Rynck (zie voetnoot 18) in opdracht van het project

Thuis in de Stad, juli 2002 (tekst opgenomen in het voor-

studieboek bij dit boek).

22 Het hele onderdeel over het sociaal leren in dit hoofdstuk

is gebaseerd op: Wildemeersch, D., (2002), “Sociaal leren

voor duurzaamheid in de risicomaatschappij”, in Baert, H.,

L. Dekeyser en G. Sterck (red.), Levenlang leren en de actie-

ve welvaartsstaat, Leuven: Acco, pp. 67-75.

23 Wildemeersch, Ibidem (zie vorige voetnoot).

24 Voor verdere uitwerking van de netwerking tussen steden

op Europees niveau: Le Galès, P., (2002), European Cities.

Social conflicts and governance, Oxford: University Press

(zie vooral hoofdstuk 5: pp. 147-179).

1 . I M P R E S S I E S E N EX P R E S S I E S : Z E S STA D S G EZ I C HTE N

82

Page 80: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

83D e g r o e i e n d e e i g e n h e i d va n d e V l a a m s e s t e d e l i j ke p r o b l e m a t i e k

Enkele Vlaamse steden, zoals Brugge of Antwerpen, maken deel uit van het grootse stedelijke verleden van dewereld. Het waren in hun tijd echte wereldsteden, met contacten in alle continenten en met een zeer gemengdekosmopolitische bevolking. Na een periode van neergang werden alleen Antwerpen en Gent betrokken in denieuwe golf van verstedelijking, ingezet met de industriële revolutie vanaf het midden van de negentiende eeuw.Brussel ontwikkelde zich als hoofdstad van het land.

Vlaanderen bleef overigens een overwegend ruraal gebied met talrijke goed uitgeruste kleinstedelijke kernenwaar handel en ambacht het gezelschap kregen van kleine stedelijke industrie. Daarnaast ontwikkelde zich eenmeer diffuse vorm van industrialisatie in specifieke ontginningsgebieden (klei, steenkool) of langs infrastructu-rele dragers (vaarten, rivieren, spoor- of tramlijnen). Bovendien slaagde een doorgedreven woon- en mobiliteits-beleid erin de sterke concentratie van industrieproletariaat in de grote steden te verhinderen. Arbeiders pendel-den naar de fabrieken en combineerden industriearbeid veelal met kleinschalige land- en tuinbouw.

Beide fenomenen – grootstedelijke industrialisatie en aangroei van de 19e-eeuwse gordel enerzijds, diffuseindustriële ontwikkeling en pendelarbeid anderzijds – legden de basis voor de huidige ambivalente nederzet-tingsstructuur in Vlaanderen. De impact van de industriële grootsteden in Vlaanderen werd getemperd, terwijleen verdunde vorm van industriële stedelijkheid zich spreidde over de kleine steden en de rurale ruimte. Dattekent ook de politieke en culturele context in het interbellum.

Na de Tweede Wereldoorlog, met de wederopbouw, en vooral tijdens de jaren zestig, met vele buitenlandseinvesteringen, wordt ook Vlaanderen verder geïndustrialiseerd. Maar op enkele vestigingen bij de havens en laterde luchthaven na, gaf die nieuwe industrialisatiegolf nog geen aanleiding tot een nieuwe ontwikkeling van grotesteden. Integendeel, de reeds aanwezige diffuse industrialisatie kreeg nieuwe stimuli door de uitbouw van hetwegennet en absorbeerde een aanzienlijk gedeelte van de nieuwe industriële ontwikkeling in verspreideindustrieterreinen, langs infrastructuurlijnen en rond kleine steden. De economische basis voor één groot subur-baan gebied werd uitgebouwd. En dat was geen anomalie, maar paste wonderwel bij belangrijke maatschappe-lijke ontwikkelingen en politieke keuzen.

De uitbouw van de welvaartsstaat steunt op een sociaal akkoord dat al tijdens de Tweede Wereldoorlog wasonderhandeld. Daarbij werd een voortdurende groei van de arbeidsproductiviteit als doel gesteld, waarbij onder-nemers en vakbonden het eens waren om de opbrengsten van die groei in een sociaal overleg te verdelen tussenwinsten enerzijds en koopkrachtstijging en arbeidstijdverkorting anderzijds. Het fordisme – zo wordt dat econo-misch systeem genoemd – was gebaseerd op een doorlopende expansie van massaproductie en massaconsump-tie. Een nieuwe arbeidsorganisatie werd dominant. Ze steunde op het machinisme, de lopende band en een ster-ke arbeidsdeling. Ze stond voor een grote arbeidsproductiviteit en een massaproductie van consumptiegoederen.Een intensievere en minder bevredigende arbeidssfeer werd gecompenseerd door het perspectief van een stij-gend inkomen en een groeiende vrije tijd, onder meer na de invoering van het betaalde verlof. De door de wel-vaartsstaat verzorgde herverdeling verzekert overigens een brede deelname aan die stijgende levenstandaard.Voor een steeds groeiende middengroep is de ‘American way of life’ geen tv-feuilleton meer, maar een bereikbaar

2 . S t e d e l i j k h e i d a l s p o l i t i e k p r o j e c t

Page 81: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

ideaal. Het wonen buiten de stad, en bijgevolg ook de suburbanisatie, zijn belangrijke elementen in de realisatievan deze droom.

In Vlaanderen werd die tendens om politieke en culturele redenen nog versterkt: de overheid en het middenveldvoerden een actief beleid om de mensen in de meer landelijke gebieden te houden. De Wet De Taeye (1948) zorg-de voor goedkope bouwleningen. Zonder, of met een zeer soepele ruimtelijke planning kwam er geen weerwerktegen residentiële spreiding. Later zou de gewestplanning zeer gul uitgestrekte gebieden inkleuren als woonge-bied of woonuitbreidingsgebied. De wet Brunfaut (1949) zorgde voor sociale woonwijken die als een stedelijketegenhanger van het verspreide private woningbezit konden gezien worden. Maar al gauw versplinterden ze overtalloze lokale bouwmaatschappijen en kleine projecten. De verdere uitbouw van het woon-werkvervoer, geleide-lijk steeds meer met de auto, ondersteunde de pendelarbeid. Zo vloeiden de getemperde concentratie van de 19e-eeuwse stad, de diffuse en kleinstedelijke industriële ontwikkelingen van de vroege twintigste eeuw, de uitbouwvan het pendelverkeer, de residentiële suburbanisatie en de verspreide groei van dorpen en gehuchten stilaanineen tot een nagenoeg veralgemeende, maar verdunde stadsgewestelijke verstedelijking.

In de uitgespreide stad en het ontsloten platteland kunnen we voor het wonen en het werken verschillende kan-ten uit. Een aanzienlijk gedeelte van de welgestelde bevolking en van de relatief koopkrachtige middengroep ver-laat de grote compacte stad of laat ze links liggen. De grote stad wordt vooral beschouwd als een werk- en dien-stencentrum. Bovendien verschuift een toenemend gedeelte van de tewerkstelling naar de rand van de stad.Wonen in de stad is alleen voor degenen die er niet weg kunnen en voor de nieuwkomers die de gaten in dearbeids- en de woningmarkt komen opvullen. De aantrekkelijkheid van de grote stad wordt zo overschaduwddoor een negatieve beeldvorming: de stad is vuil, vreemd, gevaarlijk,... Voor het grootste deel van de Vlaamsebevolking past de grootstad niet langer in het beeld van de bewoonbare, prettige, nuttige ruimte. Enkel de kleineregionale stad doet dat nog in zekere mate. Van de grootsteden oefenen enkel de toeristische of commerciëlebuurten nog een zekere aantrekkingskracht uit. De grote meerderheid van de Vlamingen cultiveert dus geen

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

84

In hoofdstuk 1 analyseerden we de stedelijkeproblematiek vanuit zes gezichtspunten. In dehistorische situering bij dit hoofdstuk schetstenwe de hoofdlijnen van de groei van de stedelijkeproblematiek en vooral van de eigenheid van dieproblematiek in Vlaanderen en Brussel. In dithoofdstuk werken we aan onze uitgangspunten,die de dragers zijn van dit boek. Wat voorafging,maakt het mogelijk om een duidelijke maat-schappelijke diagnose te formuleren:a. Wonen in de stad is een probleem. De ‘bak-

steen in de Vlaamse maag’ is een historischproduct en zorgt voor het verlangen naar een

eigen huis dat veel sneller buiten de compactestad gevonden wordt. Een gediversifieerdaanbod van stadswoningen tegen socialeprijzen ontbreekt. Ook dit voedt de suburba-ne mentaliteit.

b. De stad ‘dualiseert’. De stad concentreertbestuurs- en economische activiteiten, dievooral de rand ten goede komen, al was hetmaar omdat een belangrijk deel van destadsbewoners niet in het reguliere circuitgeraakt. Een economisch interessant gedeel-te van het historische patrimonium verrijkt,grote delen van de oude stadskern (histo-

Page 82: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

85grootstedelijke mentaliteit, maar heeft eerder een kleinstedelijk, of correcter een suburbaan referentiekader:noch stedelijk, noch landelijk. Het ‘goede leven’ in de Vlaamse voorstad wordt deel van het ideaal van de opwaart-se sociale mobiliteit in de jaren zestig en zeventig. In contrast met de toenemende ruimtelijke continuïteit teke-nen zich diepe mentale en sociale kloven af binnen het dichtslibbende stadsgewest: tussen het steeds exclusie-vere commerciële centrum en de marginaliserende buitenwijken, tussen autochtone en allochtone stadsbewo-ners en vooral tussen de compacte grote en middelgrote stad als geheel en de uitdijende voorstad. De kleine stadbehoudt daarin een onzekere tussenpositie. In dit hoofdstuk slaat de term ‘stad’ in de eerste plaats op grote enmiddelgrote steden waar zowel de dichte stedelijkheid als de duale breuken en nieuwe tendensen duidelijk aan-wezig zijn. De mogelijk interessante tussenpositie van de kleine steden wordt even op de achtergrond geschoven.Afhankelijk van hun specifieke situatie zullen zij al dan niet uitgesproken kenmerken van de hier besproken stads-problematiek vertonen. Hun eigen rol wordt later in het vertoog weer ter sprake gebracht.

De economische crisis van het midden van de jaren zeventig en het daaropvolgende postfordisme met zijn dere-gulering, flexibilisering, liberalisering en privatisering, hebben de verschillende breuken in het stadsgewest nogvergroot.1 De dualisering van de samenleving en de langdurige bezuinigingspolitiek doen armoede en achter-stelling overal toenemen, maar slaan des te harder toe in de oude stadskernen en de 19e- eeuwse gordel.Tezelfdertijd worden de solidariteitsgevoelens en de verdraagzaamheid er niet groter op. De stadsvlucht, een alte exclusieve, op een bovenlaag gerichte stedelijkheid, en het niet kiezen voor de stad versnellen de suburbani-satie en verdunnen het stedelijke weefsel. Steden worden steeds meer gezien als centra voor werk, consumptie,vermaak, cultuur, bezoek en probleemopvang. De stad is er in de eerste plaats voor haar ‘betere gebruikers’. Deproblemen van het dagelijkse samenleven en wonen worden verdrongen. Stedelijk wonen is een restfunctiegeworden. Tezelfdertijd neemt de armoede echter toe, niet in het minst door de crisis in de industriële tewerk-stelling. Daardoor worden de toekomstperspectieven voor de laaggeschoolden die geconcentreerd zijn in de com-pacte stad steeds kleiner. De stad wordt de plek van alle maatschappelijke tegenstellingen.

risch weefsel en 19e- eeuwse gordel) verar-men en verloederen.

c. De kloof tussen rijk en arm wordt groter. Inweerwil van het economische succes vanenkele historische stadsdelen groeit de inko-mensongelijkheid tussen de compacte staden haar perifere gebieden die zich ver buitende administratieve grenzen uitstrekken.Daardoor ontstaat een fiscale ongelijkheid: degemeenten met de armste bevolking krijgende onmogelijke opdracht om de zwaarstesociale problemen te beheren.

d. Populisme en extreem rechts groeien. Dieontwikkeling van de compacte stad als pro-bleemgebied en de vereenzelviging van dieproblemen met een migrantenbevolking inde steden, vinden een politieke vertaling inde groei van extreem rechts en in het politiekinspelen op een haast obsessioneel onveilig-heidsgevoel. Binnen deze tendens tekent zicheen vreemde politieke coalitie af tussen eenautochtone stadsbevolking, bedreigd doorverdere verarming en marginalisering, en eensuburbane middenklasse die vreest de recentverworven welvaart te moeten prijsgeven.

Page 83: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Voor beide groepen dient de vreemde stede-lijke nieuwkomer zich aan als kaper op dekust. Dat levert een ideaal klimaat voor popu-listisch politiek opbod.

e. De druk op milieu en mobiliteit wordtonhoudbaar. De gespleten en uitdijende stadzorgt voor een zware druk op het milieu ende vrije ruimte en creëert tevens een zwaremobiliteitsdruk. De noodzaak van een samen-hangende en duurzame ontwikkeling botstmet de duale zienswijzen of met de suburba-ne mentaliteit van een aanzienlijk deel vande bevolking en haar politieke vertegenwoor-digers.

Vanuit deze vaststellingen komen we tot vol-gende stelling: Vlaanderen heeft behoefte aaneen groot maatschappelijk debat over een nieuwstedelijk beleid. Dat beleid moet niet alleen steu-nen op de specifieke ontwikkelingsgeschiedenisen de eigenheid van steden in Vlaanderen, hetmoet ook rekening houden met onomkeerbarestedelijke ontwikkelingen die te maken hebbenmet grondige veranderingen op wereldvlak. Denoodzaak van zulk beleid steunt op volgendestelling: de stad en de stedelijkheid zijn geenvoorbijgestreefde fenomenen, integendeel, zijkunnen de dragers worden van een dynamische,toekomstgerichte en duurzame ontwikkeling. Indie zin wordt stedelijk beleid de toets en het sluit-stuk voor elk goed maatschappelijk project. Ditstandpunt steunt op een interpretatie van enke-le belangrijke ontwikkelingen van deze tijd envraagt een nieuwe zienswijze op de stedelijkeruimte en de stedelijke cultuur. Een menta-liteitsverandering is nodig. Het is over die veran-dering dat we het hierna willen hebben.

We werken de stelling uit met behulp van driedriehoeksverhoudingen:wereld – staat – stad (1)stedelijkheid – stadsbeleid – stedenbeleid (2)overheid – civiele maatschappij – bevolking (3)

De verschuivingen en de verhoudingen tussende polen van elke driehoek zijn de basis voor de‘ideologie’ van dit boek.In het laatste deel (4) verweven we de drie figu-ren in één omvattend model dat de stad cen-traal plaatst als niveau van politieke ordening.We eindigen het hoofdstuk met de 4 d’s: duur-zaamheid, densiteit, diversiteit en democratie,de leidende principes voor de opmaak vanstadsprogramma’s die stedelijkheid centraalstellen. De mogelijke inhouden van stadspro-gramma’s komen aan bod in hoofdstuk 3.

1. De stad als knooppuntvoor politieke en socialewederopbouw

Het mondialiseringsproces:kantelende evenwichtenWe beleven een periode van ingrijpende maat-schappelijke veranderingen.2 De overkoepelendemetafoor voor deze veranderingen is het ‘procesvan mondialisering’. Zowel het begrip als deomvang van de mondialisering staat ter discus-sie. Het volstaat hier echter te stellen dat eenbelangrijke dimensie van het proces de kante-ling is van het evenwicht tussen enerzijds hetwereldsysteem en anderzijds het systeem vande natiestaten. Het wereldsysteem, gedragendoor de markteconomie, neigt, sinds haar prilleontstaan in de Renaissance, naar expansie. Hetoverschrijdt voortdurend de grenzen. Dat procesverloopt met een wisselende intensiteit en lijktvandaag opnieuw een versnelling te ondergaan.Daarnaast werden de politiek, het sociale en hetculturele in de loop van de 18e, 19e en vroege20e eeuw in de vorm gegoten van een systeemvan natiestaten. De representatieve democratie,de sociale regulering van de markteconomie, deuitbouw van een culturele (volks)identiteit,...werden vooral gedacht binnen de grenzen vande natiestaat. Verder werd de wereld door de

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

86

Page 84: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden
Page 85: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

regeringen internationaal uitgebouwd via diplo-matie en buitenlandse politiek. Wereldsysteemen systeem van de natiestaten hielden elkaar ineen wankel (on)evenwicht dat, zoals de geschie-denis van de 20e eeuw toont, gepaard ging metvoortdurende internationale conflicten, tweewereldoorlogen en een koude oorlog, eengewelddadige kolonisatie en dekolonisatie.

Zowel in de reacties op de economische crisisvan het midden van de jaren zeventig als in dieop de implosie van de regimes in het Oostblokwerden de limieten van de regulatiemogelijkhe-den van de meeste staten bereikt en overschre-den. De verhouding tussen markt en staat wij-zigde gevoelig, net als de verhouding tussen dewereldmarkt en het systeem van natiestaten.Aan de ene kant winnen de inter- en transnatio-nale niveaus aan belang (zoals de EuropeseUnie), aan de andere kant wordt de staat debondgenoot van de (lokale) markteconomie inde concurrentie op wereldvlak. Deregulering, pri-vatisering en flexibilisering ondermijnen de for-distische regulatiemechanismen. Protectionismeen de filosofie van de inclusieve welvaartsstaatworden afgebouwd. Voorheen stond de staatgarant voor een sociale regulering van de markt,nu staat ze onder druk om meer marktconformte werken, gericht op de concurrentiecapaciteit.

De paradox: glokaliseringDe mondialisering is geen proces dat boven inde lucht hangt, dat zich buiten de samenlevingafspeelt, dat slechts een marginaal effect heeft,dat als het ware neerdruppelt op verschillendeplaatsen. Neen, de mondialisering grijpt plaats,speelt zich overal plaatselijk af, zij het telkens opeen specifieke wijze. Dit is een primaire paradox:de mondialisering gaat gepaard met een toege-nomen belang van de lokale opvoering ervan, delokalisering. Globalisering is in zekere zin “glo-kalisering”.3 Vooral in grote steden zien we hetlokale mondialiseringproces aan het werk. Som-

mige wereldsteden, zoals New York, London,Tokyo of Frankfurt, zijn zelfs bij uitstek de plaatsvan waaruit de mondiale interacties wordengevoed.4 Maar in feite is er in elke stad van eenzekere omvang sprake van een toenemende ver-binding met de wereld via een intensifiëren vande economische, sociale en culturele interacties.Zo is Brussel een kleine wereldstad geworden.Zo hangt de ontwikkeling van Antwerpensamen met zijn rol als wereldhaven. Zo zoekengrote en kleine steden naar een meer interna-tionaal imago. De aard van elke stad wordt van-daag zowel bepaald door haar plaats en ge-schiedenis in de natiestaat, als door haar ver-band met en haar specifieke inschakeling in demondialiseringprocessen.

De stad in het brandpuntvan de herschalingDe paradoxale ‘glokalisering’ leidt tot het opde-len van de natiestaat in nieuwe niveaus vanmaatschappelijke regulering (herschaling). Aande ene kant zien we een duidelijke verschuivingnaar supranationale, internationale, transnatio-nale, continentale en globale vlakken. De Euro-pese eenmaking is zowel een deel van de mon-dialisering als een reactie erop. Deze transfersvan soevereiniteit lijden alle nog onder eenzwaar democratisch en sociaal deficit. Aan deandere kant wint het lokale, het regionale aanbelang. De simultane delokalisering en relokali-sering lijken met andere woorden andere scha-len dan deze van de natiestaat te zoeken, waar-op de tegenstrijdige of paradoxale krachtenelkaar in (wankel) evenwicht kunnen houden entot een of andere synthese kunnen komen. Detransnationale schaal is er één van, maar op datniveau is het erg moeilijk om een werkbareomgang met mondiale regulering te vinden.

Een andere schaal is deze van de stad. Steden,met de grote steden als koplopers, wordenzodanig geconfronteerd met een lokale concen-

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

88

Page 86: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

89tratie van problemen, dat ze genoodzaakt zijneen eigen antwoord, een eigen beleid te ontwik-kelen. Steden worden zowel draaikolken vanmaatschappelijke teloorgang als mogelijkeknooppunten van sociale en politieke wederop-bouw. Dat kwam ook naar voren uit de A- en deB- lezing van ons hoofdstuk 1. Steden zijn ener-zijds groot genoeg om de complexiteit van dewereld weer te geven en anderzijds klein genoegom nieuwe aangepaste vormen van democrati-sche controle te ontwikkelen en nieuwe lokaleverbuigingen van het globale te vinden.5 Stedenkunnen daartoe niet langer volstaan met louterhet beheren van activiteitssectoren (huisves-ting, mobiliteit, economie, ruimtelijke ordening,cultuur...); ze zijn genoopt tot het ontwikkelenvan een geïntegreerde stadsvisie en dito stads-concept. Zoals we verder zullen zien, hebbensteden krachtige troeven in handen om die uit-daging aan te gaan. De belangrijkste ervan ishun stedelijkheid of een essentiële componentdaarvan: de alledaagse belevenis van diversiteit.6

Steden, en plaatsen in het algemeen, zijn in ditperspectief niet langer het lagere, afhankelijkeen onmondige niveau in de (natie)staat. Binnenhet systeem van natiestaten als enige politiekereferentiepunt passen de steden in een hiërar-chische orde: hoofdstad, regionale stad, kleinerestad, enz.

wereld

staat stad

De mondialisering verdringt ‘natuurlijke’ of‘organische’ positionering. Steden spelen voor-taan een dubbel spel: zij maken deel uit van eennatie én van een veel ruimer verband, van eencontinent, van een wereld. En die verhoudingenliggen niet noodzakelijk op dezelfde lijn. De ste-den komen in een driehoeksverhouding terechtmet ‘de wereld’ enerzijds en de staat anderzijds.Het mondiale, het nationale en het lokale zijndrie onderscheiden sferen, drie registers, die inverschillende combinaties op elkaar inwerken,soms – zoals in elke ‘ménage à trois’ – met tweetegen de derde. Ze komen daarenboven ooksamen voor in de stad. Het beeld van de stadmoet dus zowel werken in de eigen stedelijkerealiteit als binnen het nationale kader en hetinternationale krachtenveld. Klemtonen en keu-zes zijn mogelijk. Sommige steden zijn vooralgericht op zichzelf, andere kiezen eerder voorhun rol in de nationale omgeving en nog anderezoeken eerder een profiel op internationaal vlak.Kortom, de stad heeft enerzijds een band metde staat, het land en anderzijds met wat wevoor het gemak ‘de wereld’ noemen.Elke grafische representatie van die verhoudin-gen speelt ons hier parten. De structuur is eerdereen open, driepolig spanningsveld dan een stati-sche en gesloten driehoek. Rond de drie polengroeien diverse verbanden: transnationale ver-banden, stedelijke netwerken, wereldsteden,stadstaten, stedelijke regio’s,... En zelfs binnen destad zijn er delen die zich eerder met het ene danmet het andere verbinden: musea of culturelecentra kunnen in wereldwijde netwerken actiefzijn, andere stadsdelen zijn op de Vlaamse ge-bruikers gericht en nog andere hebben een wijk-gerichte functie. Maar hoe dan ook, de stad kanniet meer vereenzelvigd worden met het laagsteniveau van een hiërarchische orde. Ze zal eenbelangrijke, maar nog grotendeels te definiërenrol spelen in het spannende stuk van de globali-sering-lokalisering. In dat spanningveld is heelveel ruimte voor creativiteit, initiatief en beleid.

Page 87: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

2. Stedelijkheid, stedenbeleid,stadsbeleid

Een andere driehoeksverhouding is die tussende begrippen stedelijkheid, stedenbeleid enstadsbeleid.

stedelijkheid

stadsbeleid

stedenbeleid

Stedelijkheid en antistedelijkheidStedelijkheid is een kwalitatief begrip. Het heeftte maken met de kenmerken van een plaats enmet de mentaliteit van de mensen. Dit slaat nietzomaar op een verbinding van een fysieke ruim-te met een culturele realiteit, maar eerder op desamenhang van materiële en immateriële cul-tuur en op de wisselwerking tussen ruimte enmentaliteit in verandering, die beide optredenals oorzaak en gevolg. Dit maakt van stedelijk-heid een complex begrip met meerdere dimen-sies. Stedelijkheid geeft onder meer de maat vannabije heterogeniteit in ruimte en tijd aan. Dieheterogeniteit is van verschillende aard: diversebevolkingsgroepen, diverse woontypes, diverseactiviteiten, diverse ervaringen, verschillendefuncties, vele cultuuruitingen, enz. De nabijheidheeft natuurlijk alles te maken met bereikbaar-heid, met makkelijk te overbruggen afstandenen wachttijden afhankelijk van vervoer- en com-municatiemiddel. Zowel de diversiteit als denabijheid wordt bepaald aan de hand van debetrokken sociale groepen. Maar hoe dan ook,stedelijkheid ontstaat door een grote ruimtelijke

en temporele dichtheid van verschillende men-selijke activiteiten, objecten en ervaringen. Dit isgeen exclusieve definitie, het gaat eerder omeen gradatie: meer of minder stedelijkheid.Belangrijk is evenwel het samenspel van ruimteen tijd als beste gangmaker van stedelijkheid.Tijdelijke dichtheid (de festivalweide) of niet-gelokaliseerde onmiddellijkheid (internet) kun-nen bijdragen tot stedelijkheid, maar missenhet samenspel van ruimte en tijd om alskrachtige generatoren van stedelijkheid op tetreden.

Historisch is de stedelijkheid verbonden met degroei en de verdichting van stedelijke activiteitin een oorspronkelijk landelijke omgeving. Ditmaakte van de stad een gunstige plek voormodernisering in een overwegend traditionelecontext. Tussen de polen, het stedelijke versushet landelijke en het moderne versus het traditi-onele, bestaat een zekere affiniteit, maar geenexclusief verband: de traditionele stad bestaat,het moderne platteland eveneens. Nietteminkunnen we stedelijke verdichting zien als eenefficiënte katalysator van modernisering.

De verregaande arbeidsdeling en de warenpro-ductie verwekken een diversificatie die de tradi-tionele maatschappelijke samenhang door-kruist. In een zuiver traditionele cultuur is desamenhang gebouwd op een gelijkheid vanactiviteit en een cyclisch en concreet tijdsbesef.Dag en nacht ritmeren het sociale leven. De sei-zoenen en de activiteiten liggen zo goed als vastop dat tijdsritme. De tradities en de religie zor-gen voor de ritualisering van dat gedrag en vooreen solidariteit gesteund op samenhorigheid enop een gelijksoortig leven. Hier spreken we vaneen gemeenschap, van een communauteit.In de stedelijke cultuur is de samenhang eerdergericht op ruil en contract tussen vreemden, opzeer verschillende activiteiten die op elkaarmoeten worden afgestemd. De veralgemening

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

90

Page 88: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

91van de klok en het uurrooster introduceert eenmeer abstracte tijdsstructuur die losstaat van deveelheid van concrete activiteiten. Zulke tijd ver-vliedt, loopt verder, wordt lineair gedacht: “detijd loopt snel, gebruikt hem wel!” De ontwikke-ling van andere, meer abstracte maatstavenzoals geld, geldverkeer en kloktijd zorgt voor eenmaatschappelijke samenhang die een groteconcrete diversiteit mogelijk maakt. Niet zozeerde gelijkheid, maar de complementariteit levertde basis voor solidariteit. Hier gaat het over demaatschappij, over de samenleving.

De modernisering heeft die processen versterkten versneld. De vermarkting, de industrialiseringen de arbeidsdeling hebben nu de gehelesamenleving in hun greep. De sterk gegroeidemobiliteit zorgt voor een groter ruimtelijkbereik. Er is een tijd-ruimtelijke compressieopgetreden, waardoor de belangrijkste karakte-ristieken van de moderne stedelijkheid hetgehele platteland hebben bereikt. Het platte-land in Vlaanderen (de meer landelijke gebie-den) verandert door eigen vormen van moderni-sering ondertussen ook grondig van karakter. Deaaneensluiting van bebouwing, bewoning enmenselijke activiteit zorgt voor een continu net-werk dat een scherpe ruimtelijke afbakeningvan stedelijkheid of van het platteland inVlaanderen voorgoed onmogelijk maakt. Naastde modernisering van de rurale productie en despreiding van stedelijkheid zijn ook het onder-wijs, de massamedia en het reizen dragers vanhet veralgemeende moderniseringsproces.Stedelijkheid en moderniteit zijn niet langerkenmerken van de compacte stad alleen, maarkunnen nu een veel ruimer gebied bereiken. Ditstelt echter de rol van de compacte stad alsbelangrijke gangmaker van stedelijkheid enmoderniteit niet in vraag. Het bereik is nu alleenveel groter geworden. Dat vergt een bijstellingvan de focus van het stedelijke beleid.

Stedelijkheid straalt ook af op de mentaliteit.Leven in de compacte stad is willens nillensleven met het en de vreemde. Dat vergt eenopen geest en een flexibel gedrag. Ook op ditvlak zorgt de gradatie van stedelijkheid vooraanzienlijke verschillen in de beleving van hetopenbare domein tussen de grotere stad en devoorstad of het platteland. In de laatste gevallenis de bekendheid met de bewoners en degebruikers veel groter en bovendien is ze gere-geld via ‘gebruiken’. In de grotere stad is deonbestemdheid en de ambivalentie groter. Datvergt een aangepaste instelling. DeAmerikaanse sociologe Lofland7 vermeldt vijfprincipes van goed gedrag in de stad:1. coöperatieve beweeglijkheid: zodat iedereen

zich kan verplaatsen;2. beschaafde onopvallendheid: een zekere dis-

cretie en beleefdheid;3. actief toeschouwer en toehoorder willen zijn:

interesse betonen, aandacht en alertheid ver-tonen;

4. ingehouden behulpzaamheid: zorg voor deander;

5. tolerantie tegenover diversiteit: vrij van voor-oordelen.

Het gaat om het leren samenleven met verschil,zonder gemeenschappelijkheid op basis vanidentiteit na te streven. Dergelijke regels voorgoed gedrag in de stad zouden een goede ver-trekbasis zijn voor discussies over beschaafdburgerschap. Ze zijn vandaag ook beter aange-past aan de onvermijdelijke blootstelling aan demondialisering dan de gelokaliseerde ‘gebrui-ken’ in meer gesloten gemeenschappen.

Het zou dus verkeerd zijn, te denken dat stede-lijkheid zich nu homogeen op alle plaatsen kanvoordoen. Ze blijft nog wel degelijk sterk plaats-gebonden, en dat minstens door drie factoren:plaatselijke geschiedenis, plaatselijke densiteiten plaatselijke diversiteit. De stad, en vooral degrotere historische steden, dragen in zich de

Page 89: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

gelaagdheid en de diepgang van de moder-niteit. De compacte historische weefsels blijvenplaatsen van hoge concentratie van mensen enmenselijke activiteit. De grotere steden blijvenessentiële, zij het niet langer exclusieve plaatsenvan grote culturele en sociale diversiteit.

Deze weerstand van de historische, compactestedelijkheid roept een even hardnekkige anti-stedelijkheid op die niet ophoudt te wijzen opnegatieve elementen van de stad: vreemden,vervuiling, criminaliteit, overlast. De stijgendemobiliteit laat het gebruik van de stadsvoorzie-ningen door niet-stedelingen steeds meer toeen ondersteunt daardoor de stadsvlucht en hetnegeren van de stad als woonomgeving. Dezeafwijzing van de stedelijkheid in het dagelijkseleven voedt de suburbanisatie, een poging totvormgeving van een afstandelijke stedelijkheid.De complexiteit van de onmiddellijke woonom-geving wordt gereduceerd door te verwijzennaar een (imaginaire) landelijke verbondenheiden dat wordt gecombineerd met een overwe-gend utilitair gebruik van de stad als voorzie-ning. Op zich is er niets verkeerd aan deze oudedroom om de opportuniteiten van de stad teverenigen met de rust van het platteland, warehet niet dat lang niet iedereen deze droom kanrealiseren en dat er om deze droom te blijvenvoeden ook steeds stadsbewoners nodig zijn. De‘bevoorrechten’ die de ‘droom’ kunnen realise-ren, onttrekken zich aan de tweevoudige maat-schappelijke kostprijs ervan: de prijs van hetstadsgebruik enerzijds (ze betalen te weinigmee aan de stad) en de prijs van een niet-duur-zaam ruimtegebruik anderzijds (ze wordengesubsidieerd voor de meerkosten van het bui-ten wonen).

In Vlaanderen is deze afstandelijke omgang metde stedelijkheid zoals gezegd overheersend.Daardoor staat er een rem op de dynamischevernieuwing van de actuele stedelijkheid en op

de ontwikkeling van een stedelijke mentaliteit.De niet-stedelijke stadsgebruiker wil dat de stadniets anders doet dan de gevraagde dienstenaanbieden zonder hinder en onvoorzieneomstandigheden en wil dat de voorstad zichbeperkt tot residentiële rust. Zulke verenging isniet meteen een goede voedingsbodem vooreen geschikte omgang met de stedelijke rea-liteit. Alleen wie in zijn dagelijkse trajectenregelmatig en noodzakelijk met de reële stede-lijke omgeving wordt geconfronteerd, is ver-plicht om soepele stedelijke omgangsvormen teontwikkelen. Zonder de ervaring van de reëlestedelijke diversiteit en heterogeniteit vanbevolking en menselijke activiteiten wordt ste-delijkheid een mythisch importproduct, ontdaanvan zijn noodzaak en creatieve stimuli. Juistdoor de veelvuldige omgang met het anderekomt men tot het uittesten en bijstellen vanverschillende omgangsvormen. Het ontbrekenvan zulke omgang handhaaft een groot menta-liteitsverschil tussen de feitelijke stedelijkheidvan de stad en de gereduceerde stedelijkheidvan de voorstad. In de stad vereist de dagelijksepraktijk van het samenleven en omgaan metverschillen een geëigende mentaliteit; erbuitenworden een gefilterde stedelijkheid of eenabstract kosmopolitisme amper op de proefgesteld en riskeren zij bij de eerste confrontatieomvergeworpen te worden.

De vraag rijst of de voorstad-grootstad tegen-stelling in Vlaanderen niet bijgestuurd wordtdoor een verstedelijkingspatroon waarin ooktalrijke middelgrote en kleine steden een rolspelen. Veel meer diffuse processen vanindustriële ontwikkeling en dichte infrastructu-rele netwerken werken een verdunning en veral-gemening van stedelijkheid in de hand. Zit inhet hypothetisch stadsgewestelijke gebied,opgespannen tussen steden van diverse ordevan grootte, voorzien van infrastructurele arma-tuur, geen eigensoortig ontwikkelingsmodel

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

92

Page 90: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

93besloten? Dat zou reële stedelijke dynamiekkunnen koppelen aan een herkenbaar provinci-aal karakter, de voordelen van schaalvergrotingkunnen opnemen en de nadelen van een toege-nomen complexiteit vermijden, en de vereistenvan een competitieve omgeving niet hoeven inte ruilen tegen een groter residentieel comfort.Het is misschien in een dergelijk middelgrootstedelijk gebied dat een andere omgang met destedelijkheid kan worden gedacht. Daarbij hoeftde grootstedelijke dynamiek niet model te staanvoor alle vormen van stedelijkheid. Het zou kun-nen. De realiteit in Vlaanderen zou specifiekekansen kunnen genereren. Maar daartoe zou-den dan de voordelen van een intensieve stede-lijke kosmopolitische productie moeten wordenverbonden met de voordelen van residentiëlespreiding.Het stedelijke beleid (van stadsbesturen en vancentrale overheden) moet gericht zijn op hetscheppen van de voorwaarden voor een duurza-me ontwikkeling van de steden enerzijds en eenduurzame omgang met de stedelijkheid in hetalgemeen anderzijds. We pleiten ervoor om destedelijkheid te beschouwen als een noodzake-lijk positief element voor een gepaste lokalise-ring van de mondialisering en als stapsteen voorde verdere inschakeling van Vlaanderen inEuropa. Het is immers de leerschool bij uitstekvoor de omgang met het vreemde, met devreemde. Zonder enige nabije ervaring met dieomgang zal het idee van een op de wereldgerichte samenleving abstract en leeg blijven.Die ervaring werkt bijvoorbeeld positief omvooroordelen te relativeren: “alle Marokkanenzijn dieven, uitgezonderd mijn Marokkaansebuurman” of “alle jongeren zijn gevaarlijk, uitge-zonderd mijn neefje”. Deze leerschool van destedelijkheid hoeft niet vervelend of lastig tezijn, integendeel. Een belangrijk element in hetstedelijke beleid is de ondersteuning van de ste-delijke mentaliteit door een prettige omgangmet de stad als plaats van heterogeniteit. Het

gebruik van de stad moet veel ruimer opgevatworden dan de huidige utilitaire, formele ofplichtmatige exploitatie en de stad moet wor-den uitgebouwd als een prettig verblijf. Daaromis het positief om verblijfs- en vrijetijdsvoorzie-ningen die meer bieden dan consumptie en for-mele cultuur, in te bedden in het stadsweefselzelf. Daarom moet het prettige vrijetijdsgebruikvan de stad ontdaan worden van het idee vande stad als harmonieus pretpark en zo veelmogelijk verbonden worden met de reële leven-de stad.

Dergelijk beleid tegen de monofunctionaliteitvan en in de stad is complementair met eenduurzame ontwikkeling van de stad voor diversecategorieën van bewoners en gebruikers. Buitende investeringen voor koopkrachtige vastgoed-klanten en kooplustige consumenten laat hetdagelijkse voorzieningsniveau van vele stedenheel wat te wensen over, zowel qua kwantiteitals qua kwaliteit. Van een stedelijk beleid wor-den grote inspanningen verwacht om de fysiekeen infrastructurele omgeving in de stad te ver-beteren en meer bewoners- en gebruikersvrien-delijk te maken.

Stedelijk beleid in de rasterstadHet stedelijke beleid in Vlaanderen (inclusiefBrussel) zou kunnen uitgaan van Vlaanderen alstweevoudige ruimte: enerzijds het rurale land-schap met dorpen en gehuchten, landbouw-,natuur- en recreatiegebieden, en anderzijds denetwerkstad, een geheel van grote, regionale enkleine steden, verweven met voorsteden, lintbe-bouwing en verbindingsassen en hier en daarnog wat open ruimte. Als netwerkstad heeftVlaanderen behoefte aan een betere ruimtelijkeplanning en een culturele transformatie diewerk maken van een nieuw stedelijk kader eneen stedelijke cultuur. Het stedelijke beleidmoet worden gericht op ruimtelijke en culturelesamenwerking, op diversiteit, heterogeniteit,

Page 91: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

densiteit en synergie, karakteristieken van destedelijkheid. Maar om voldoende stedelijkheidte genereren, is het noodzakelijk om ook echte,geconcentreerde steden te behouden, leefbaarte houden en duurzaam te ontwikkelen. Zonderhet netwerk is de compacte stad een anachro-nistische enclave, zonder de compacte stad mistde netwerkstad een generator van stedelijkheid.Om het samenspel van verdunde en compactestedelijkheid beter te ondersteunen en omzowel in de compacte stadskern als in het rui-mere stedelijke gebied gepaste vormen van ste-delijkheid en dichtheid te ontwikkelen, is even-wel een genuanceerder beeld nodig dan dat vancompacte kernen opgenomen in de algeheleVlaamse netwerkstad. Daarom spreken we ver-der van de ‘rasterstad’. Zo benoemen we derastervormige samenhang tussen compacte enminder compacte, centrale en perifere, bebouw-de en open, fysieke, sociale en economischestadsfragmenten en dit op meerdere schaalni-veaus (eventueel tezelfdertijd): binnen de stads-kernen, tussen delen van de stad en de rand,binnen een ruimer stadsgewestelijk bereik envoor een gebied waarin meerdere steden optre-den. Dit vergt een andere kijk op de organisatievan stedelijkheid, telkens weer in verhoudingmet andere delen van het raster.8

De historische kernstad moeten we blijvenkoesteren. Maar, zo hebben we hierboven aan-gegeven, de stad is ondertussen zeer grondigveranderd: de ruimtelijke evolutie van de stadgebeurt niet langer in concentrische bewegin-gen. Daarenboven creëert de manier waaropburgers en maatschappelijke actoren in opennetwerken functioneren een andere notie vanruimtelijkheid. De schaalvergroting van actie-ruimtes keerde de stad binnenstebuiten,waardoor we toe zijn aan “het herformulerenvan de klassieke denkkaders over stad en stede-lijkheid”.9 De fysieke grenzen van de stad zijnopengebroken. Functies op het vlak van cultuur,

economie, wonen,… verschuiven van oude naarnieuwe verstedelijkte en niet-verstedelijktegebieden. De verdere uitbouw van ICT voegt nognieuwe dimensies toe aan deze nieuwegeografie van stad en land. De moderne com-municatie en de open relatiepatronen zorgenervoor dat men niet noodzakelijk nog in de stadmoet wonen of er zijn activiteit moet vestigenom van de centraliteit van de stad te genieten.Kortom, de grenzen tussen stad en plattelandbestaan niet meer.

De huidige beleidskaders zijn vaak defensief, tezeer gericht op het pure behoud van de compac-te stad. Daardoor legt dat beleid de bestaandeconflicten eerder vast dan er een oplossing voorte bieden. Dat geldt zeker voor de verhoudingtussen stad en rand, of nog ruimer, stad en plat-teland. Het is een strijd om ruimtelijke inrich-ting geworden en zelfs een strijd van maat-schappijbeelden. Dit is zeker geen gunstig kaderom het belang van stad en stedelijkheid cen-traal te stellen. We willen die confrontatie tus-sen twee ‘kampen’ doorbreken.

Een vernieuwing van de beleidskaders kan diestadsmutatie als uitgangspunt nemen en eenbasis leveren voor een proactief beleid. Nog-maals, ook wij vinden dat de uitdeining van hetstedelijke weefsel en het ruimtegebruik teongecontroleerd gebeurt, dat de binnenstedenaftakelen, dat de dualisering verscherpt, dat demobiliteitsproblemen onbeheersbaar dreigen teworden. Maar we denken niet dat de klokzomaar teruggedraaid kan worden. Een strate-gie voor morgen steunt niet op het beeld vangisteren. De suburbanisatie beantwoordde ookaan een aantal eisen van levenskwaliteit waar-aan de compacte stad niet kon voldoen.

De compacte verstedelijking is dus niet hetenige antwoord op de vraag naar de meestduurzame stedelijke ontwikkelingsvorm. In de

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

94

Page 92: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

Page 93: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

literatuur is de discussie daarover volop bezig.10

Maar we kunnen de stadsbewoners ook nietopzadelen met alle negatieve aspecten van een‘open en stedelijk’ ruimtelijk beleid dat de groe-ne en suburbane zones vrijwaart voor bijkomen-de verstedelijking. Als we de duurzame ontwik-keling zo invullen, dan krijgt de stadsbewoneralle lasten en dreigt nog grotere onleefbaarheidvan de woonomgeving. Dat is, met de huidigesamenstelling van de stadsbevolking, ook soci-aal onrechtvaardig en dus niet duurzaam.

De bestaande planologische afbakening van hetstedelijke gebied dreigt zich vast te zetten op defilosofie achter de compacte stad. Daardoorkrijgt ook de mentale grens tussen de stad ende niet-stad vastere vorm. Die versterkt de alnefaste kloof tussen suburbane gordels (‘waarhet goed is om leven’) en de compacte stad metzijn concentratie van probleemcategorieën. Daarkomt tot slot bij dat de overheid niet voldoendemiddelen en instrumenten heeft, of wil inzet-ten, om de ruimtelijke ontwikkeling krachtdadigin de goede richting te sturen. Tussen wens-beeld en beperkte middelen hangt dan een half-slachtig concept. Dat dreigt te leiden tot hetwegdrukken van kwaliteitsdiscussies, ten voor-dele van programma’s gericht op haastigekwantiteit.

Laten we daarom de realiteit van de uitgezaaidestad en de open netwerken als uitgangspuntnemen. Er is geen scherp afgelijnde stad meer.Binnen het uitgezaaide geheel moet het stads-beeld worden herijkt. Vernieuwde beleidskadersmoeten een raamwerk leveren waarbinnen wede principes van samenhang, densiteit, diver-siteit en participatie in duurzame beleidspro-gramma’s kunnen omzetten. Er bestaan van-daag heel wat beschrijvende concepten om hetnieuwe stadslandschap een naam te geven:nevelstad, netwerkstad, verstrooide stad, ver-dunde stad, città fractale, edge city, dispersed

city, ville-territoire,... Deze veelkleurige termino-logie is nog een teken van een nevelige kennisvan de ruimte. Wij gebruiken het begrip ‘ras-terstad’, zowel om te beschrijven als om teordenen.

Het beeld van de rasterstad toont lijnen, knopenen mazen van uiteenlopende aard en omvang.Die lijnen kunnen infrastructuurlijnen zijn, maarook groene en blauwe lijnen. Ze kruisen elkaarin knooppunten van verstedelijking of van openruimte. De mazen of de vensters in het rasterkunnen we duiden als velden of kamers, afhan-kelijk van waar het om gaat: open ruimte ofbebouwde invulling. Het begrip beschrijft de‘verruimtelijking’ van de relaties en de schaal-veranderingen in een ‘genetwerkte’ ruimte. Hetgeeft aan dat plaatsen via sociale, culturele, eco-nomische of nog andere relaties met elkaar ver-bonden zijn in steeds wisselende netwerkenmet een verschillende intensiteit. Vanuit datperspectief kunnen we ook de vervagende ofafwezige functionele of fysieke grenzen tussenstad en land beschrijven.

Het begrip ‘rasterstad’ leidt tot discussies overordening en ontwikkeling in en van die schijn-bare ruimtelijke structuurloosheid. We kunnenin- en uitzoomen, afhankelijk van het schaalni-veau waarop we stad en stedelijkheid willenbestuderen, of van het proces dat we willen stu-ren: van het niveau van het individu of het indi-viduele perceel tot verbindingen vanuit hetraster met mondiale processen.

In de rasterstad kunnen we verschillende soor-ten grenzen een plaats geven en de relatievebetekenis ervan aangeven. De ‘burgemeesters-grens’ geeft alleen de administratieve afbake-ningen aan. De geografengrens geeft de grensvan het functionele stadsgewest. De institutio-nele grenzen zijn vooral relevant voor het Brus-selse stadsraster: ze tonen hoe de institutionele

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

96

Page 94: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

97afbakening het economische hart van het Brus-selse stadsgewest afsnijdt van de rest van hetstadsgewest, dat zich vooral in Vlaanderenbevindt. De bestaande begrenzingen willen tel-kens een stedelijke ruimte definiëren die onder-scheiden wordt van een niet-stedelijke ruimte.Men benadert beide ruimtes afzonderlijk, waar-door het het beleid veelal aan samenhang ont-breekt. Daarom maken we van samenhang eenbelangrijke as in dit boek. De rasterstad is hetbeleidskader voor het realiseren van de leidendeprincipes die we verder zullen ontwikkelen. Hetis een basis voor een inclusief stedelijk beleid.

Stadsbeleid vanuit een visieDe hierboven uitgewerkte principes moetenzowel in het stedenbeleid als in het stadsbeleidcentraal staan. Stedenbeleid is voor ons hetgeheel van acties van centrale overheden (vanmondiaal tot Vlaams), stadsbeleid omvat hetgeheel van acties van lokale actoren.

Het stadsbeleid definieert en ondersteunt de rolvan de veranderde stad in een verruimd stede-lijk gebied, als onderdeel van de Vlaamse raster-stad. Het vergt een eigen beleidsniveau (hetstadsbestuur in brede zin van het woord:gemeentebestuur, stadsbestuur, stadsgeweste-lijke overlegvormen,...) in samenwerking met destadsbewoners, stadsgebruikers, de lokale orga-nisaties van het middenveld en de private secto-ren. Het stadsbeleid is gericht op het ontwikke-len en het uitvoeren van een stadsprogramma.Ook op dit niveau moet worden gezocht naareen grotere samenhang die zowel de specifi-citeit als de duurzaamheid versterkt. Het stads-programma is dus in de eerste plaats een inspire-rende toekomstvisie waarin de verbondenheid opbasis van de (lokale) diversiteit wordt geproject-eerd en de stad wordt gesitueerd in de wereld enin het land. Het stadsprogramma berust net alsde stedelijkheid op een wisselwerking tussen eenruimtelijke en een socio-culturele dimensie. Het

wordt opgebouwd uit verschillende elementen:(a) de eigen ‘verzameling’ (geschiedenis, erfgoed,bronnen, patrimonium,…); (b) de bestaande engewenste sociale praktijken (sociaal, economisch,cultureel en politiek); (c) de creatieve processen;(d) een uitdrukking, een imago, een positionering;en (e) de grote strategische lijnen voor beleidspro-gramma’s. Het programma steunt op duidelijkeprincipes: sociale rechtvaardigheid, duurzameontwikkeling, participatieve democratie, integralebenadering en doorzichtig bestuur. Planning enontwerp leiden tot het concretiseren van het pro-gramma (zie hoofdstuk 3 voor de inhoud vanstadsprogramma’s en hoofdstuk 4 voor plan-ning, projecten en ontwerp).

Binnen de driehoek die gevormd wordt door ste-delijkheid, stedenbeleid en stadsbeleid is er eenvoortdurende wisselwerking. Die vereist aange-paste institutionele en beleidsniveaus dienatuurlijk met elkaar interageren. Het stadspro-gramma wordt gedragen door de lokale over-heid en haar partners, het stedenbeleid door delandelijke overheid en haar partners (waarondermogelijk een stedennetwerk). Stadsprogramma’sinspireren het stedenbeleid, het stedenbeleidstimuleert en ondersteunt stadsprogramma’s.

Stedelijkheid mist echter veelal een ‘belangen-behartiger’. Ze is van hetzelfde niveau als men-senrechten, pluralisme, democratie,... en moetdus deel uitmaken van een algemene maat-schappelijke cultuur, gedragen door het algeme-ne cultuurbeleid en door het middenveld. Elkepool in deze tripolaire constellatie heeft ook eeneigen tegenpool. Zo vereist de stedelijkheid eendefinitie van landelijkheid (deze landelijkheidomvat ook in Vlaanderen een gelaagde, com-plexe en hedendaagse realiteit).11 Het stedenbe-leid staat tegenover een algemeen beleid waar-in niet noodzakelijk ruimtelijke criteria, zoalsschaal, afstand, lokaliteit en densiteit wordengehanteerd. Stadsbeleid is dan weer iets anders

Page 95: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

dan staatsbeleid in de stad. De staatsstructuurleidt tot een sectoraal, versnipperd beleid opverschillende niveaus, terwijl een stadsbeleid deverschillende beleidsniveaus en -lijnen preciesbij elkaar dient te brengen.

Die vraag naar een integratie van het beleid eneen duidelijke band met het dagelijkse levenvan de bevolking leidt tot de kwestie van de ver-houding tussen ‘de politiek’ en ‘de burger’. Ookdie verhouding wordt onder invloed van degeschetste maatschappelijke ontwikkelingengrondig gewijzigd.

3. Nog een driepolige relatie:overheid – civiele maatschappij –bevolking

Om de maatschappelijke ontwikkelingen in hetbegin van deze eenentwintigste eeuw te dui-den, bespreken we nog een driehoeksverhou-ding: de band tussen de overheid, de bevolkingen de civiele maatschappij (het maatschappe-lijke middenveld). Het gaat over de essentiëleverbanden die het democratische gehalte vanons maatschappelijk bestel uitmaken en die ookbetrokken zijn in een veranderingsproces.

civiele maatschappij overheid

bevolking

De op het fordisme gebaseerde ontwikkelingvan de welvaartsstaat steunde op massacon-sumptie om de groei te stimuleren. Ze veronder-

stelde en vereiste een socio-culturele integratiein deze consumptiesamenleving via een socialeprogrammatie, een vrij uniforme levensstijl eneen georganiseerde vrijetijdsbesteding. InVlaanderen gebeurde die integratie in een ver-zuild systeem. Tussen de politiek (de overheid)en de bevolking stond het zogenaamde ‘verzuil-de middenveld’ als een bemiddelende organisa-tor van een veelheid van verbonden verenigin-gen. Een en ander werd verbonden door eensterk dominant beeld over het ‘goede leven’, eenideologie dus.

Ook deze verhoudingen zijn gevoelig veranderd.De literatuur heeft het over ontzuiling, over dekloof tussen burger en politiek, over cocooningen individualisering, over populisme, over medi-atisering, over een crisis van de waarden. Menspreekt over een fragmentering van de markt,over ‘nichemarketing’, over ‘lifestyle consump-tion’,... Al deze analyses verwijzen naar deteloorgang van een bepaald model van maat-schappelijke integratie en de zoektocht naarnieuwe verbanden. We zijn voorzichtig met hetal te voorspelbaar vatten van deze ontwikkelin-gen in een of ander beeld of cliché, maar enkelevaststellingen kunnen we wel doen.

Onderzoek wijst uit dat de participatie aan hetverenigingsleven niet noemenswaardig isgedaald en dat die participatie een belangrijkelement is van democratische vorming. De aardvan het lidmaatschap is echter wel veranderd.Zo is de ideologische verbondenheid minderbelangrijk geworden en is het lidmaatschapmeer klantgericht.12 Het verenigingsleven ismet andere woorden sterker gericht op deeigen doelstellingen dan op een breed maat-schappelijk project. Ook de grote sociale organi-saties richten zich meer op hun specifiekedienstverlening dan op hun maatschappelijkepositie. De civiele maatschappij, het midden-veld is onafhankelijker geworden van de poli-

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

98

Page 96: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

99tiek, van de partijen en van de overheid. Zeheeft niet langer de belangrijkste ideologischeverbindingsfunctie met de bevolking.

Die bemiddeling is nu overgenomen door demassamedia. Maar televisie, radio en de perszijn geheel andere instrumenten dan verenigin-gen en organisaties, zeker als het commerciëleprojecten zijn. Hun toegenomen belang, zegmaar hun allesoverheersende positie, bepaaltsterk het gewijzigde beeld van de politiek:mediatisering en commercialisering, popu-lisme, personencultus, belang van het ‘scoren’,snel inspelen op de actualiteit, retoriek van ver-nieuwing,... Politiek wordt vandaag vooralbedreven in de media en wordt bepaald doorde regels van dat bedrijf.13 Die regels versterkenenerzijds wel de openbaarheid en de publiciteitdie een publiek debat nodig heeft, maar bepa-len anderzijds in een sterk commerciële contextook het format van de politiek (cf. het belangvan BV’s, van oneliners, korte statements enophefmakend nieuws in de plaats van grondigediscussie, analytische inzichten en breed maat-schappelijke probleemstellingen).

Een en ander vergroot de crisis van de represen-tativiteit. Representatie veronderstelt een zeke-re samenhang en een zekere duur: men gaatervan uit dat tussen twee verkiezingen degemandateerden vanuit een gedeelde ideologiemet de kiezer elk dossier goed kunnen beoorde-len. De bevolking wordt vandaag echter nietlanger georganiseerd en gerepresenteerd opbasis van maatschappelijke projecten. Ze wordtniet langer aangesproken als burger of als ‘mili-tant’, maar wel als klant. Er zijn als het waregeen alternatieve maatschappijvisies meer.Politieke partijen worden steeds meer purekiesverenigingen. De openbare zaak wordt intermen van individuele vraag en aanbodgesteld: ‘Wat willen de mensen? Wat is goedvoor de mensen?’

Diepe sociale veranderingen dragen de crisis.Segmentering, fragmentering, individualise-ring,... maken de samenleving complexer, min-der doorzichtig en minder makkelijk leesbaar.Dat maakt de ‘vertegenwoordiging’ nog veelmoeilijker, omdat ook de bevolking in voortdu-rende beweging is. Noch de samenhang – tus-sen sociale positie, levensstijl en ideologie ont-staan diverse verbanden – noch de duur – diesamenhang houdt vier, vijf jaar stand – is gege-ven. Identiteiten zijn wisselend. Er is meerambiguïteit, meer twijfel. De overeenstemmingtussen de meningen van de mensen en deinstellingen is een uiterst moeilijke zaak gewor-den. Vandaar dat de democratie meer momen-ten van ‘onderzoek’ vraagt, meer inspraak enconsultatie. Dat gebeurt vandaag via opiniepei-lingen en marktonderzoek, waardoor de bevol-king in een nogal passieve positie geplaatstwordt. Dat verklaart de aantrekkingskracht vanreferenda op politici. Daarom wint ook degedachte van een participatieve democratie alsaanvulling op de representatieve democratieaan kracht. Er zijn genoeg goede redenen omminstens een deel van de politieke beslissin-gen, vooral deze die met nabijheid, met dedirecte woon- en leefomgeving te maken hebben, in een participatief proces met de bur-gers te nemen. Dergelijke directe politiekebetrokkenheid zou de interesse voor meer alge-mene maatschappelijke kwesties verhogen.Want ook de bevolking is zich door de maat-schappelijke veranderingen steeds meer gaanafkeren van de ‘politiek’ als het gezamenlijksturen van het samenleven. Ook de mensen zijnopgenomen in de consumptiecultuur waarin demacht als consument voorop staat en de indivi-duele smaak de norm is.

In de georganiseerde opbouw van het samenle-ven liggen de politiek (de overheid), het vereni-gingsleven (de civiele maatschappij) en debevolking niet in elkaars verlengde. De verzui-

Page 97: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

ling is voorbij.14 Ook hier doet zich een drie-hoeksverhouding voor. Zowel de politiek als hetmiddenveld moeten hun band met (delen van)de bevolking telkens weer toetsen. Macht enactiviteit zijn daarbij niet altijd waarborgen voorrepresentativiteit en legitimiteit. Representati-viteit is daarenboven geen garantie voor burger-zin: populisme of cliëntelisme richten zich niettot burgers, maar tot aanhangers of klanten.Individuen worden al te dikwijls behandeld alsgeïnteresseerde klanten, terwijl juist ook debevolking moet leren af en toe een niet-belang-hebbende burger te zijn die eerder oog heeftvoor gemeenschappelijke belangen dan voorindividuele of particuliere.

Willen de politiek en de politieke partijen hunplaats in de samenleving verbeteren en wil depolitieke macht een nieuwe legitimiteit verkrij-gen, dan is een andere verhouding met midden-veld en bevolking nodig. Die verandering vergtin de eerste plaats een herdefiniëring van deopdracht van partijen: een accentverschuivingvan het beheer van de staat naar de politiseringvan de samenleving. Het is vanuit die achter-grond dat we in dit boek pleiten voor meer poli-tiek in de stad.

4. Stadsrepubliek revisited

De veranderingen in de maatschappelijke ver-houdingen en de diepgaande mentaliteitswijzi-gingen die nodig zijn om met die veranderingenom te gaan, zetten de stad en de stedelijkheid inhet middelpunt. De stad zien we als een rasterdat de mondiale complexiteit lokaal kan opvoe-ren, dat open en toch beheersbaar is. Een rasterdat stedelijkheid cultiveert als een verbonden-heid met de Ander, met het vreemde, met hetniet-stedelijke, met elders, op basis van verschilen gelijkwaardigheid.

In de stadsvisie die stads- en stedenbeleidondersteunen en in de stadsprogramma’s dieervan zijn afgeleid, moeten de verschillende tri-polen, hun relaties en hun spanningsveldensamen aan de orde worden gesteld. We hebbenhet gehad over de verbanden tussen ‘de wereld,de staat en de stad’, we behandelden de drie-hoek ‘stedelijkheid-stedenbeleid-stadsbeleid’,waarbij we de notie rasterstad invoerden en webespraken de nieuwe politieke cultuur in derelatie tussen de politiek, de civiele maatschap-pij en de bevolking. Nu zullen we pogen die ver-schillende wisselwerkingen en spanningensamen te voegen.

Onze overtuiging is dat er een belangrijke maat-schappelijke dynamiek kan uitgaan van de ver-sterkte stedelijkheid die wordt gedragen doorde lokale verbuiging van de mondialisering endie via de civiele maatschappij in een stadsvisietot uitdrukking kan komen. Het is deze dyna-miek die door het beleid op de verschillendeniveaus (staat, stadsbeleid) zou moeten onder-steund worden. Die omslag in het politiekebedrijf staan we in dit boek voor. Het schemahiernaast stelt dit visueel voor.

Traditioneel wordt het beleid gedacht volgensde as (puntlijn) ‘staat-stedenbeleid-stadsbe-stuur-bevolking’. Dit is de lijn van het besturen,waar de instellingen en hun administratie cen-traal staan en de bevolking aan het einde wordtbediend. Het is de sterk hiërarchische, identitai-re en administratieve as. We hebben in vetjeseen andere as aangegeven: dit is eerder een lijnvan activiteit, die vertrekt van stedelijkheid alseen mondiale mentaliteitswijziging en die overde ‘wereld’, via de civiele maatschappij naar debevolking gaat. Deze lijn geeft sterker de prakti-sche mondialisering weer, de netwerking, degelaagdheid van de sociale praktijken, het plura-lisme, de ambivalentie. De eerste lijn vertegen-woordigt een nationaal stedenbeleid, de tweede

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

100

Page 98: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

101

zou een ‘andersmondialistische’ aanpak kunnenworden genoemd.

‘Staat-stedenbeleid-stadsbestuur’ is een as diein de analyse moet worden opgesplitst in hetpolitieke en het administratieve waardoor deonderdelen met elkaar worden verbonden. Hetgebrek aan beweeglijkheid van die as om te rea-geren op nieuwe problemen wordt meestal toe-geschreven aan het politieke element. De onver-mijdelijke traagheid van de administratie in hetreageren op de contextveranderingen mag ech-ter niet onderschat worden. De politiek heeftniet altijd greep op de gebruiken van de niet-verkozen administraties, die vaak in een eigen

logica gevat zijn en te zeer gericht zijn op hetbeheer, op het management. En dat beheer isdan eerder gericht op de elementen en de struc-turen die de levensomgeving van de mensen(zullen) uitmaken. Er is te weinig aandacht voorde mensen zelf. Daarbovenop komt nog de verti-cale opdeling van de administratie. Zowel in deadministratie als in de politiek leidt de verdelingvan bevoegdheden tot het verdedigen van heteigen ‘domein’. Er is niet alleen te weinig poli-tiek, er is veel te weinig horizontale integratie enveel te weinig projectbeheer. We vinden dat deregierol van het stadsbestuur hier van grootbelang is: de kracht en de macht om doorheendeze kokers aan een integrerend beleid te wer-

S t e d e l i j k h e i d

M o n d i a l i s e r i n g(wereld)

C i v i e l eM a a t s c h a p p i j

STA AT

S t a d s p ro g ra m m a(stadsdebat)

B e vo l k i n g

© Cosmopolis-Corijn - 2002

STE D E N B E L E I D

S t a d s b e l e i d

Page 99: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

ken, om vele organisaties en instellingen bij destadsprogramma’s te betrekken en om com-plexe processen voor stadsprogramma’s aan testuren. Dat vereist van de stadsbesturen dat zedeze filosofie al op hun eigen diensten en orga-nisatie toepassen, evenmin een evidentie. Wekomen hierop terug in hoofdstuk 5.

De invulling van beleid op de eerste as leidt erook toe dat de politiek meer moet gericht wor-den op een activering van ‘de mensen’ (midden-veld, bevolking) om samen de leefomgeving tebeheren. De modernistische, planmatige, ‘weten-schappelijke’, bureaucratische, ‘koude’ bestuurs-vormen gericht op dossierbeheer moeten veran-deren in een meer dialogische, onderzoekende,ontwerpende, ‘warme’ verhouding met de bevol-king. Dan kan het bestuur zich via een stadsde-bat en een stadsprogramma inschakelen in eennetwerk dat ook verbonden is met de ‘wereld’.

De civiele maatschappij, het middenveld, magook niet als één sfeer worden bekeken. Hetbestaat uit alle niet-gouvernementele associa-ties van mensen. Sommige daarvan zijn puurprivate organisaties die particuliere belangennastreven (bedrijven, handelsverenigingen).Andere vertegenwoordigen een algemeen ofeen hoger belang. In die laatste groep is nog eenonderscheid mogelijk tussen enerzijds de meertraditionele pressiegroepen die de verdedigingvan dat belang proberen te bereiken via beïn-vloeding en lobbying, en anderzijds de (nieuwe)sociale bewegingen die hun werking eerder zienals uitdrukking van de belangen van (delen van)de bevolking. Niet alle bewegingen uit hetmiddenveld zijn dus vanzelfsprekende partnersin een participatieve democratie. De praktijk vaneen uitgebreide democratie zal de positie vanelkeen verduidelijken.

Ook de categorie ‘bevolking’ is problematisch inrelatie tot een stadsprogramma. Ten eerste is

het de meest passieve partner. Participatie isgeen gemakkelijk proces, omdat de meestemensen op de actieve leeftijd overwerkt zijn engericht zijn op consumptie en op hun privéle-ven. Vervolgens zijn niet alleen de bewoners,maar ook de gebruikers van de stad belangheb-benden. Het is dus niet makkelijk de ‘betrokkenbevolking’ juist te omschrijven. Ten slotte wordtde bevolking overwegend als klant benaderd(als particulier belanghebbende) en niet als bur-ger (als partner in het uitwerken van het alge-mene belang). De meeste burgers hebben geenuitgebreide ervaring met actief burgerschap. Inde meeste gevallen werd en wordt de inbrengvan de bevolking bemiddeld via delen van hetmiddenveld. Het komt erop aan nieuwe mecha-nismen te ontwikkelen om de bevolking in dehoedanigheid van burgers te betrekken bij hetvormgeven van een stadsprogramma, ze mede-verantwoordelijk te maken. Daarop zijn dehoofdstukken 4 en 5 gebouwd.

Twee elementen zijn van belang. Ten eerstevergt de verschuiving van het uitgangspunt vanhet private belang naar een algemeen belangeen zekere betrokkenheid. Het is veel moeilijkerom interesse en solidariteit op te wekken voorverre problematieken. Daarom lijkt de makkelijk-ste overgang van het private belang naar eenalgemeen belang te liggen in de nabijheid vande dagelijkse levensruimte. De stad is dat in hetalgemeen, vandaar dat decentralisatie zo be-langrijk is: de stad als politieke ruimte valorise-ren. Maar soms is de stad nog te groot voor in-tense betrokkenheid. De mensen hebben te wei-nig grip op hun onmiddellijke leefomgeving. Indie zin zal er bij de ontwikkeling van een stads-programma oog moeten zijn voor duurzamewijkontwikkeling. De wijk lijkt ook een bevoor-recht niveau om de participatieve democratie inte voeren. Die nadruk mag natuurlijk niet exclu-sief zijn omdat mensen, vooral in de stad, op tal-rijke manieren kunnen worden gemobiliseerd.

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

102

Page 100: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden
Page 101: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Ten tweede verloopt de sociale integratie viaidentificatieprocessen. Een stadsprogrammabevat dus ook een belangrijk imaginair en cul-tureel luik. Het is gericht op een toekomstigeidentificatie waarin interculturaliteit en hybri-diteit als creatieve stimulansen naar vorenkomen, waarin de ‘stedelijkheid’ wordt uitge-drukt. Interculturaliteit moet er immers niet opgericht zijn verschillende culturele tradities toteen ‘eenheidsworst’ te draaien. Samenleven opbasis van het verschil moet gericht zijn op eengemeenschappelijke toekomst die vorm kankrijgen vanuit verschillende achtergronden,maar die gericht is op een zelfde en gedeeldepublieke ruimte. Het is in die zin dat kangesproken worden van een stadsrepubliek,waarbij het begrip ‘republiek’ refereert aan diebovenindividuele en bovencommunautairewaarden die het samenleven op basis van hetverschil mogelijk maken (Res Publica: de zaakvan de gehele samenleving).

Centraal in die waarden staat het begrip ‘duur-zame ontwikkeling’. De veranderingen moetenvan dien aard zijn dat ze noch het milieu, nochde samenleving, noch de volgende generatiesbelasten. Met het begrip duurzame ontwikke-ling wordt de draagkracht voor veranderings-processen aangegeven. Het verwijst ook naarintergenerationele solidariteit, naar sociale soli-dariteit en naar draagkracht van de omgeving.Reeds te lang worden de kosten voor bepaaldeontwikkelingen immers overgedragen naaranderen (‘externalising costs’ noemen econo-men dat). Maar naast die objectieve aspectenvan duurzaamheid bestaat er ook het subjectie-ve sociale draagvlak zonder hetwelk duurzameontwikkeling slechts een technische parameterzou blijven. Daarom denken we dat een partici-patieve democratie een belangrijk onderdeel isvan een duurzaam stadsprogramma.

SlotEen omslag in het stedelijke beleid

We komen in dit hoofdstuk op voor een ver-nieuwde visie op de stad. We plaatsten schijn-baar uiteenlopende ontwikkelingen in een ver-nieuwde samenhang met ‘stedelijkheid’ als dra-ger. De evolutie van de stad moet worden gevatin een stadsprogramma, een algemene visie,een ‘groot verhaal’ dat de inzet kan zijn vanmaatschappelijke en politieke discussie. De ont-wikkeling van een visie vergt dus een stadsde-bat: dat is de manier waarop de discussie wordtgevoerd (zie hoofdstuk 4).

Een dergelijk programma moet worden gereali-seerd. Dat gebeurt niet op een klassieke, plan-matige wijze, waarbij een soort masterplan opeen bureaucratische manier stelselmatig wordtingevuld. Dat gebeurt wel via concrete, levendeprojecten, die in een dynamische procesplan-ning verbonden worden met de onmiddellijkeomgeving en doelstellingen én met de meeralgemene stedelijke dynamiek. Een dergelijkevisie op een projectmatige ontwikkeling steuntook op een ander beleidskader voor de stad,geconcretiseerd door de rasterstad. Het moet dekrachten van de politiek en van de burgersa-menleving bundelen. Het moet gericht zijn opeen integrerend en doorzichtig beleid.

Integreren, krachten bundelen en de bevolkingerbij betrekken, zijn sleutelbegrippen van zowelhet stadsprogramma als de projecten. Er wordtgeen harmonische integratie van alle mogelijkefacetten van de (raster)stad beoogd. Binnen eencomplexe realiteit als de stedelijke berust elkbeeld van een sluitend systeem op een illusie of– erger – op het afwijzen van al wat niet past.Vrijheid, onvoorspelbaarheid en eigenzinnigheidzijn basisvoorwaarden voor stedelijke creati-viteit, een ander sleutelbegip van het stadspro-gramma. Stedelijkheid en systeem gaan slechts

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

104

Page 102: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

105tot op zekere hoogte samen. Daarom redeneerthet stadsprogramma in termen van ‘samen-hang’ en ‘open structuren’. Samenhang ontsluithet synergetische potentieel dat sluimert invoordien aparte ruimten, functies, groepen, eve-nementen, ideeën en capaciteiten, maar ver-mijdt elke remmende coalitie. Open structurenontdoen het structuurdenken van zijn totalitaireneigingen. Zij installeren een minimaal noodza-kelijke coherentie en treden op als dragers vanmeer samenhang.

De toetsteen is telkens duurzame ontwikkeling.Dit betekent het stimuleren van stedelijke dyna-miek die niet ten koste gaat van andere sub-systemen. Vooral ruimtelijke en economischeontwikkelingen, maar evengoed sociale en poli-tieke, kunnen niet ongestraft risico’s vormenvoor de samenleving of het milieu. Er moet ver-antwoording afgelegd worden over de effectenop andere systemen. Ook de kwaliteit van onzeinstellingen moet in die zin worden verbeterd.Kortom, de dynamiek van elk subsysteem moetworden gedacht (en begrensd) in relatie totandere deelsystemen en het geheel.

Drie principes kunnen daarbij als leidraad wor-den gebruikt:a. Densiteit: de stad moet maximaal profiteren

van de verdichting waardoor een veelheidvan diensten en activiteiten een voldoendegroot draagvlak kan vinden.

b. Diversiteit: de veelheid van culturen, leefstij-len, activiteiten en diensten geeft aan destad de complexiteit die ze nodig heeft vooreen dynamisch overleven.

c. Democratie: de ontwikkeling van een uitge-diepte democratie door meer participatie vande bevolking leidt niet alleen tot een groteremaatschappelijke betrokkenheid en een ‘ver-zoeting’, maar ook tot een beter en doorzich-tiger bestuur.

We hebben meer inzicht gegeven in de manierdie we voorstellen om de diagnoses uit het eer-ste hoofdstuk om te zetten in beleidskeuzes, diein het volgende hoofdstuk aan bod komen. Onzeuitgangspunten voor de verdere hoofdstukkenzijn verduidelijkt. We zetten ze tot slot nog eensop een rij.

De samenleving zit in een fase van grondige om-bouw, gevat in het mondialiseringsproces. Ditleidt tot een versnelde verstedelijking van de we-reld en ook tot een meer stedelijke mentaliteit.De stad en het stedelijke worden aldus knoop-punten van sociale en politieke wederopbouw enmoeten als zodanig worden gedacht. Dat vergteen nieuwe politieke cultuur, waarbij het stede-lijke niveau minstens even belangrijk wordt alsde andere niveaus. Om dat specifiek stedelijkeniveau te vatten, schuiven we het begrip raster-stad naar voren. Dat laat toe zowel de compacteals de meer diffuse stedelijkheid, zowel de grote,de middelgrote als de kleine stad en zowel debebouwde als de open ruimte in de analyse tebetrekken en over bestaande grenzen, plannenen structuren heen te kijken. Een aangepastbeleid moet steunen op een expliciete visie diesamenhang en keuze biedt binnen een zeer com-plexe realiteit. Een dergelijke visie laat toe eenalgemeen programma voor de stad op te stellendat dan in verschillende projecten wordt gereali-seerd. Dit vergt heel wat bestuurlijke wijzigin-gen. In de eerste plaats moet het stadsprogram-ma breed worden gedragen door een coalitie vanbestuur, civiele maatschappij en burgers. Daaromis het stadsdebat een centrale component in on-ze visie op de stedelijke dynamiek. Deze omslagvereist een ‘herpolitisering’ van de samenleving.Ten tweede moet een dergelijk stadsprogrammagericht zijn op duurzame ontwikkeling. De zoek-tocht naar een stadsprogramma beantwoordendaan de vier d’s (duurzame ontwikkeling, densi-teit, diversiteit en democratie) is een fameuzeuitdaging aan het begin van deze nieuwe eeuw.

Page 103: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

1 Harvey, D. (1989), The condition of postmodernity, Oxford &

Cambridge: Blackwell, 378 p.

2 Castells, M. (1998), The information age: economy, society

and culture (3 delen), Oxford: Blackwell.

3 Swyngedouw, E. (1992), “The Mammon Quest. Glocalisation,

interspatial competition and the monetary order: the con-

struction of new scales”, in: Dunford, M. en G. Kafkalas (ed.),

Cities and regions in the New Europe.

4 Sassen, S. (2000), The Global City: New York, London, Tokyo,

New York: Princeton University Press.

5 Corijn, E. ( 1999), “Kan de stad de wereld redden?”, in:

Nauwelaerts, M. (ed.): De toekomst van het verleden.

Reflecties over geschiedenis, stedelijkheid en musea,

Antwerpen, Musea Antwerpen: pp. 85-103.

6 Corijn, E. en W. De Lannoy (ed.) (2000), De kwaliteit van het

verschil – La qualité de la différence, Brussel: VUB-Press.

7 Lofland, L. (1998), The public realm. Exploring the city’s

quintessential social territory, New York: Aldine De Gruyter.

8 Oase (2000), Themanummer Netwerkstedenbouw, nr. 53,

SUN: Nijmegen, 127 p.

9 Borret, K. (2002), “Nevelstad-spotting: analyses vanuit con-

creet-ruimtelijke invalshoek”, in: Ruimte en Planning, 22, nr.

3, p. 244; Asbeek Brusse, W., H. van Dalen en B. Wissink

(2002), Stad en land in een nieuwe geografie.

Maatschappelijke veranderingen en ruimtelijke dynamiek,

WRR, Sdu uitgevers: Den Haag.

10 Zie bijvoorbeeld:

• Van der Knaap, G.A. (2002), Stedelijke bewegingsruimte.

Over veranderingen in stad en land, WRR, Sdu uitgevers:

Den Haag.

• De Decker, P. (2001), “Moet de Vlaamse Gaai het RSV

lezen? Over duurzaamheid, sociale bijziendheid en een-

heidsdenken in de ruimtelijke planning”, in: Ruimte en

Planning, 21, nr. 1, pp. 73-105.

• Denaeyer, W. (2001), “Mogelijkheden voor de bestrijding

van mobiliteitsproblemen. Een analyse van de voorstellen

tot verdichting van functies, rekeningrijden, het internali-

seren van externe effecten en telewerken”, in: Ruimte en

Planning, 21, nr. 1, pp. 9-22.

• Reijndorp, A., V. Kompier, S. Metaal, I. Nio. en B.Truijens

(1998), Buitenwijk. Stedelijkheid op afstand, Nederlands

Architectuurinstituut: Rotterdam.

• De Geyter Xavier Architecten (2002), After-Sprawl, onder-

zoek naar de hedendaagse stad, NAI Uitgevers:

Rotterdam.

11 De Roo, N., F. De Rynck en S. Vandelannoote (1999), De stille

metamorfose van het Vlaamse platteland, Die Keure:

Brugge; Gullinck, H. (2002), Neo-ruraliteit, lezing voor de

VRP, Brussel.

12 Elchardus, M., L. Huyse en M. Hooghe (2000), Het maat-

schappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek naar

de sociale constructie van democratisch burgerschap,

Brussel: VUB-Press. Over de nieuwe relatienetwerken en cul-

turele velden in Vlaanderen: Elchardus, M. en I. Glorieux

(2002), De symbolische samenleving. Een exploratie van de

nieuwe sociale en culturele ruimtes, Tielt: Lannoo.

13 Zie Blommaert, J., E. Corijn, M. Holthof en D. Lesage (2003):

“De ‘kwaliteit’ van de cultuur. Omtrent consumentisme en

verrechtsing”, in Momenten, vol. 2003, nr. 7, Kunst en

Democratie, Brussel: pp. 3-12.

14 Huyse, L. (1987), De verzuiling voorbij, Kritak: Leuven.

2 . STE D E L I J K H E I D A LS PO L IT I E K P ROJ E C T

106

Page 104: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

107In hoofdstuk 2 kwam het stadsprogramma aanbod: de wijze waarop elke stad vanuit haareigenheid beleidsinhoud geeft aan de principesvan duurzaamheid, densiteit, diversiteit en de-mocratie. In dit hoofdstuk schetsen we de wen-selijke hoofdlijnen van de stadsprogramma’s.Het zijn de richtingen waarin we het stedelijkebeleid in Vlaanderen willen zien evolueren.

We verknopen de analyse van hoofdstuk 1 metde principes van hoofdstuk 2 en komen zo tot 6beleidsassen: de dragers van het stedelijkebeleid en van stadsprogramma’s. We werken peras enkele velden uit waarmee we op een meeractiegericht niveau komen. Daar stoppen we. Deomzetting in concrete operationele voorstellenmoet per stad gebeuren. De assen en veldengeven een kader en een keuzemenu dat hetstadsdebat in elke stad kan voeden. De prioritei-ten en het ritme van aanpak hangen af van dediagnose en van de visie per stad. Het is onmo-gelijk om alles tegelijkertijd aan te pakken. Somsis de legislatuur de norm, soms is een kortere oflangere termijn nodig om acties uit te werken.

Onze maatschappij en haar problemen zijncomplex en ze houden steeds minder rekeningmet de verdeling van administratieve bevoegd-heden. Bij vele problematieken in de stad zijnmeerdere beleidsdomeinen en veel actoren ensectoren betrokken. Complexe problematiekenen complexe samenlevingsverbanden vergeneen aanpak die de klassieke in regels en proce-dures gestolde beleidsdomeinen overstijgt. Diekokers doorbreken, is nodig voor samenhang.We zetten ons af tegen een verdeelde sectoralebenadering van de stad. Met een toenemendecomplexiteit en een toenemende nood aansamenhang leidt verkokering tot steeds minderresultaat. Dat zou het vernieuwende moetenzijn van dit hoofdstuk: denken vanuit samen-hang, stadsprogramma’s ontwerpen op basisvan de kracht van stedelijkheid.

Zes assen:

As 1 Glokale strategie As 2 Ruimtelijke samenhang As 3 Kwalitatieve densiteitAs 4 Innoverende en creatieve krachtAs 5 Identiteit vanuit diversiteitAs 6 Solidaire stadspolis

As 1 Glokale strategie

Steden zijn geen eilanden. Dat waren ze vroegeral niet en in een genetwerkte maatschappij zijnze dat nog veel minder. We bekijken de samen-hang op de verschillende geografische schaalni-veaus waarop de netwerkmaatschappij functio-neert. We hebben daarom in dit hoofdstuk oogvoor het buurt- en wijkniveau, het stads- enstadsregionale niveau, het Vlaamse, Europese enmondiale niveau en voor de verbindingen tus-sen deze niveaus.

De mondiale economie en de ontwikkeling vanterritoriale concurrentie op een Europese enmondiale schaal vergen samenhang in de stede-lijke strategieën die voor ons moeten uitmon-den in meer stedelijke samenwerking. Die kanen moet opboksen tegen deze concurrentie. Hetalternatief is een escalerend opbod tussen ste-den dat tot een niet-duurzame ontwikkelingleidt. Die strategie opbouwen vanuit elke stadvergt openheid van de stad en haar bewoners(veld 1). De specifieke kenmerken van stad enstedelijkheid in Vlaanderen (een dicht netwerkvan steden) zijn een strategische troef voor deVlaamse steden (veld 2). Een sterke economi-sche strategie opbouwen, steunt op de iden-titeit van de stad en op een sterke coalitie diealle bevolkingsgroepen erbij betrekt (veld 3).

3 . N i e u we s t e d e l i j k h e i d , e e n k we s t i e va n b e l e i d

Page 105: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

108 Veld 1 Openheid van stad en burgers Dit veld gaat over mentaliteit en houding, wegvan de gesloten burgers en de gesloten stad diezich op zichzelf terugplooien. Het is essentieel,maar niet gemakkelijk in harde acties te vattenomdat het zich vooral in het hoofd afspeelt. Deandere assen en velden ondersteunen deze cul-turele omslag.

Individuele lokale besturen staan vrij machte-loos in de mondiale economie.1 Ze zijn tot com-petitie gedwongen. De machtsverhoudingenzijn scheefgetrokken: de politieke en socio-cul-turele netwerken hebben nu niet dezelfde bete-kenis als de economische netwerken. De mondi-ale economie speelt steden en regio’s tegenelkaar uit: er zijn altijd winnaars en verliezers, inVlaanderen, Europa en mondiaal. Vooruitgangen ‘duurzame ontwikkeling’ van de ene stadgaat ten koste van de andere steden. Erg duur-zaam is dat dus niet.2

We pleiten voor een strategie van stedelijke alli-anties in en van Vlaanderen, tot op wereldni-veau. Dat is nodig om de dialoog met de econo-mische actoren aan te gaan en aan te kunnen.Het versterken van de steden op het vlak vanhun bestuur en strategie is hiervoor een voor-waarde: sterke allianties werken maar als departners sterk zijn. We hebben in hoofdstuk 1aangegeven dat de global-local paradox voor destedelijke strategie betekent dat mondialiseringsamengaat met een toenemend belang van delokale socio-culturele netwerken. Dat betekentdat een belangrijk element van sterkte de open-heid is van de stad als bestuur, de openheid vande belangrijke actoren en de openheid van destadsbewoners en van de stadsgebruikers. Destrategie en de mentaliteit moeten ‘open’ zijn,gericht op netwerking op alle niveaus. Niet van-zelfsprekend in een maatschappij waarvan mensoms stelt dat burgers de vensters dichthouden.

Het opbouwen van deze mentaliteit als basisvoor een sterke strategische positie werkt dusdoor tot op en vanuit het buurt- en wijkniveauen vanuit het maatschappelijke middenveld inzijn vele verschijningsvormen. Die openheid enmentaliteit vormen het socio-culturele kapitaalvan de stad, essentieel als basis voor een ‘glokale’strategie van de stad. Net zo belangrijk en mis-schien zelfs belangrijker dan financieel kapitaal.

Veld 2 Stedelijkheid versterken in het Vlaamse stedelijke netwerkVlaanderen is een netwerk van middelgrote enkleine steden. Behalve Brussel (en dan nog) zijner in Vlaanderen geen steden met een mondialeallure. Zelfs Antwerpen en Gent zijn in de Euro-pese context middelgroot tot klein te noemen.

De omvang zegt echter niet alles over stedelijkekwaliteiten. Vlaamse steden kunnen voor som-mige facetten een ‘grootstedelijke’ uitstralinghebben. In Antwerpen geldt dat voor de havenen de diamant als historische ankerpunten enmode en cultuur als mogelijke nieuwe bakens.Minder traditionele voorbeelden zijn het JoodsMuseum van Deportatie en Verzet in Mechelen,de aanwezigheid van grote bedrijven zoals Fordin Genk, sterke voetbalploegen en grote sport-manifestaties, en festivals zoals Rock Werchter(dat een mooi voorbeeld is van het functionerenvan stedelijke kwaliteiten in een rasterstad).

Stad en stedelijkheid stonden in het Vlaamsebeleid nooit centraal. De geschiedenis verklaartdat (zie hoofdstuk 1 en kader bij hoofdstuk 2).Hier en daar is de stad het voorwerp van expli-ciet beleid. Dat is het geval bij het Gemeente-fonds en het Stedenfonds. Maar dat zijn relatiefneutrale financieringsinstrumenten die nog nietnoodzakelijk tot het versterken van de stedelijk-heid leiden. Een tweede focus zien we in deruimtelijke ordening. Het Ruimtelijk Structuur-

Page 106: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

109plan Vlaanderen bouwt differentiatie van beleidvoor steden in, vooral gericht op het versterkenvan de woon- en de werkfunctie. De omzettingin programma’s en budgetten blijft echter voor-lopig nog in (veel) plannen steken en haastigekwantiteit dreigt.

We zien nog enkele specifieke beleidsprogram-ma’s: het Mercuriusprogramma voor de verster-king van de commerciële binnenstad, LokaleWerkwinkels voor de trajectbegeleiding naar dearbeidsmarkt, aandacht voor kunststeden in detoeristische marketing, Urbanprogramma’s voorstadsprobleemgebieden in het kader van deEuropese structuurfondsen, en investeringen inopenbaar vervoer en infrastructuur in het kadervan de mobiliteitsconvenanten.

Al bij al interessant, maar toch aarzelend, weinigconstant, fragmentair, verspreid en vooral: wei-nig expliciete ondersteuning voor investeringenin stedelijkheid. Dat is nochtans nodig om denieuwe impulsen vanuit de mondiale netwer-ken te ontvangen en door te geven. Die mondia-le verbondenheid moet op een voldoende hoogniveau van stedelijkheid vorm krijgen. Dit wilzeggen dat men als stad een niveau van stede-lijkheid moet hebben dat een meerwaarde bete-kent voor het mondiale stedelijk netwerk. Ste-den die zich op een specifieke niche hebben toe-gelegd (haven, toerisme, Europese hoofdstad,financieel centrum, …) kunnen die (groot)stede-lijke uitstraling creëren en zich in het forum vanmondiale steden inschakelen. Vlaamse stedenen Brussel zullen vermoedelijk nooit de hoogstesporten van de stedelijkheidsladder halen. Diezijn voorbehouden voor de echt grote jongenszoals Londen, Parijs, New York en Tokyo.

De basis van de strategie in Vlaanderen zou hetcreëren van een (groot)stedelijke uitstraling van-uit het zeer kenmerkende netwerk van grote enkleine steden moeten zijn. Dat netwerk is een

specifiek kenmerk van Vlaanderen dat te weinigals sterkte wordt uitgespeeld: veel stad op wei-nig ruimte, veel soorten stad dicht bij elkaar engoed verbonden. Het versterken van de sterkepunten in het stedelijke netwerk of raster kaneen belangrijke troef en een element van destrategie worden. We somden een aantal voor-beelden op van sommige steden in Vlaanderendie nu reeds voor bepaalde niches een grootste-delijke uitstraling kunnen bereiken, maar het isonwaarschijnlijk en volgens ons niet nodig datelke stad in Vlaanderen dat op alle facetten zoukunnen of zou moeten. Het stadsbeleid en hetondersteunende stedenbeleid kunnen eropgericht zijn stadsspecifieke facetten te verster-ken. De lat mag voor Brussel, Antwerpen enGent hoger liggen. Voor bepaalde facetten, cul-tuur bijvoorbeeld, kunnen grote en kleine ste-den in netwerkverband een hoger niveau vanstedelijkheid bereiken. Het komt er dus voorelke stad op aan niches te zoeken en samen tewerken, zodat een kritische densiteit en eengoede schaal voor stedelijkheid worden bereikt.Samenwerking met Brussel is absoluut nodig.Het is voor Vlaanderen de meest nabije grotestad en er is al een belangrijke interactie opsociaal, economisch en cultureel vlak. Er bestaandus grootstedelijke belangengemeenschappendie alleen maar kunnen versterkt worden doordaar actief op in te spelen. Dat kan in een stads-regionale context en op het niveau van samen-werking tussen Vlaamse steden en Brussel. Overdie samenwerking hebben we het daarom ookin hoofdstuk 5.

Veld 3 Een totaal economisch stadsprofielIn dit veld focussen we op de economische ont-wikkeling van onze steden, een kernstuk van destrategische positie. Wij vinden het essentieeldat elke stad vanuit een eigen economischstadsprofiel aan een eigen strategie bouwt. Nietin de klassieke betekenis: steeds meer infra-

Page 107: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

110 structuur. Wel vanuit de sterktes van de steden:de diversiteit, de densiteit, de samenhang in destad, de creativiteit in de stad en vanuit hetpotentieel van burgers en organisaties. We noe-men dat een totaalprofiel, omdat het steunt opeen brede coalitie, ingebed moet zijn in hetsocio-culturele kapitaal van de stad en inzet opalle vormen van zinvolle arbeid. Profiel en coali-tie kunnen maar geloofwaardig zijn in een stra-tegie als ze steunen op een brede invulling vansolidariteit. Op dat onderdeel van het totaleeconomische stadsbeleid komen we terug inveld 17.

De stad heeft een belangrijke economischefunctie. Afhankelijk van de definitie herbergt destad 47% tot 81% van de economie in Vlaande-ren en Brussel (zie kader blz. 44-45).

De centrumstad zal in de toekomst ongetwijfeldeen belangrijke rol blijven spelen. Alleen is devraag wat de relatie zal zijn met andere plekkenin de rasterstad. Er zijn immers belangrijke her-structureringen bezig met ruimtebehoevendeen mobiliteitsopwekkende industrie, dienstenen handel die de stad verlaten, terwijl de stadop een hele waaier van dienstverlening een blij-vende aantrekkingskracht uitoefent. Gekoppeldaan die herstructurering is het ook juist dat ereen economische uitdeining plaatsvindt, zonderdat er evenwel sprake is van een uitholling vande centrumstad.3

In de uitbouw van een informatie- en diensten-maatschappij gaat de dynamiek in de economi-sche ontwikkeling steeds meer uit van de terti-aire sector. Dat stedelijke strategieën mikken opkennisintensieve activiteiten ligt dus in de lijnvan de huidige economische evolutie, maarhoudt het gevaar van een steeds grotere ‘mis-match’ tussen vraag en aanbod op de arbeids-markt in.

De stedelijke dynamiek hangt sterk samen metde capaciteit om een aantrekkingspool en gene-rator te blijven voor deze economische ontwik-keling. En dat is dan weer afhankelijk van hetculturele profiel dat de stad kan opbouwen. Deheersende consumptiecultuur maakt van de‘just in time nicheproductie’ een belangrijkeeconomische motor. Die wordt aangezwengelddoor de zeer diverse en dynamische ontwikke-lingen in leefstijl en in de expressieve waardevan de consumptie. Het referentiekader voordergelijke expressiviteit is de stedelijkheid.

Vanuit het zicht op deze gevaren en potentiesspreken we van een ‘totaal economisch stadsbe-leid’. We bekijken de verschillende elementenvan deze omschrijving.

Het is een stadsbeleid omdat de stad het zelfdraagt en ontwikkelt. Vele aspecten van de ste-delijke economie zijn te verschillend om ze tevatten in generiek beleid: de specifieke kenmer-ken van de economische portefeuille, de lokalenetwerken en de lokale bindingen met de mon-diale economie, de duale realiteit van dearbeidsmarkt, de ruimtelijke inrichting van hetstedelijke weefsel, de invulling van het stede-lijke ondernemerschap. Die moeten dus in eenspecifiek lokale coalitie worden gevat. Daaromzijn de accenten op de participatie van stadsbe-woners en -gebruikers en op de economische rolvan de verschillende delen van de rasterstad zobelangrijk. Centraal in deze strategie staat dedefiniëring en ontwikkeling van zowel traditio-nele economische trekkers en stedelijke econo-mische niches als zorgarbeid en andere per-soonlijke en collectieve diensten.

Het is een totaalbeleid omdat niet alleen deeconomische actoren of een goedverdienende‘glocal’ elite het heft in handen nemen. Hetgehele in de stad aanwezige socio-culturelekapitaal zet men ook in als economisch kapitaal.

Page 108: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

111Het betrekken van alle lagen van de duale ar-beidsmarkt en van alle buurten van de dualestad in dit proces is een belangrijke uitdaging.Hieruit resulteert een stadsvisie op ethisch enetnisch ondernemerschap, op de positie van re-guliere arbeid en op de plaats van andere sociaalnuttige bezigheden als motor van integratie inde stad en in de maatschappij. Het is een bijzon-dere en allesbehalve evidente uitdaging voor demarkteconomie in de stad om op stedelijk vlakaan te tonen dat ze voor een samenhangendsociaal weefsel kan zorgen en zich daar mee ver-antwoordelijk voor voelt. Dat is geen zaak vanfilantropie of ‘goede werken’; het succes van deeconomische strategie hangt ervan af.

Het is ten slotte een sterk beleid omdat door debetrokkenheid van alle stadsactoren een econo-misch stadsmodel van participatieve democratietot stand komt: een noodzakelijk onderdeel vaneen nieuwe stadsrepubliek. De ontwikkeling vaneen sterk economisch stadsbeleid is een geleide-lijk en gefaseerd proces waarvan alle bouwste-nen mee kunnen gerealiseerd worden door eco-nomische stadsprojecten (zie hoofdstuk 4).Met een sterk stadsbeleid kan het stadsbestuurin stedelijke allianties functioneren met anderestadsbesturen in Vlaanderen en Europa. Zogroeien de stedelijke allianties geleidelijk naarhetzelfde schaalniveau als de mondiale net-werkeconomie. Ze kunnen minder gemakkelijktegen elkaar worden opgezet (zie ook veld 1).

Ten slotte is het belangrijk om in de huidigemondiale netwerkeconomie receptief te zijnvoor nieuwe ontwikkelingen. Stedelijke anten-nes zijn nodig om deze impulsen op te vangen.Dit betekent niet dat iedere stad nu economi-sche missies naar verafgelegen steden moetorganiseren. Dit betekent wel de ontwikkelingvan fora op Vlaams en Europees niveau waarmen via uitwisseling van ideeën een ‘learningcommunity’ van steden opzet.

s a m e n g e v a t

1. Richt het stedelijke beleid op het creëren vancondities om van stadsbewoners en stadsge-bruikers burgers met een open mentaliteit temaken, van wijk tot wereld.

2. Sterk staan als stad betekent de stad als orga-nisatie en bestuur versterken en vermijdendat die versterking leidt tot het terugtrekkenin de eigen stad.

3. Richt de strategie op allianties met (Vlaamseen Europese) steden, waaronder Brussel, omsterker te staan in de wereldwijde competitie.

4. Bed de strategie van de stad in als onderdeelvan het typische (groot)stedelijke netwerk inVlaanderen en Brussel, zet zelf in op facettenvan grootstedelijke uitstraling en zoek dejuiste schaal om, in samenwerking, een groot-stedelijke uitstraling te bereiken.

5. Profileer de economische niches van de stad,mik op kennisintensieve activiteiten en maakvan de stad een broedplaats van lokaal econo-misch initiatief. Veranker de economischestrategie in het socio-culturele kapitaal van destad, werk aan een brede coalitie enbeschouw solidariteit als een kernstuk van deeconomische strategie (zie as 6).

As 2 Ruimtelijke samenhang

Hier gaan we in op het versterken van de ruim-telijke samenhang in de rasterstad. De toelich-ting van dit begrip kwam aan bod in hoofdstuk1 en vooral in hoofdstuk 2. We stellen voor destrategie te bouwen op de volgende velden:concrete projecten gericht op samenwerking(veld 4), bijsturing van de gebiedsbeelden envan de sturingsinstrumenten in het beleid voorde ruimtelijke ordening (veld 5), en het actiefgebruiken van de verbindende functie die trans-

Page 109: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

112 portstructuren en ecologische infrastructurentussen delen van de rasterstad kunnen vervul-len (veld 6).

Veld 4 Versterk de samenhang door samenwerkingWe beschreven de oorzaken en de gevolgen vande uitgezaaide stad (suburbanisatie) in hoofd-stukken 1 en 2: de demografische ontwikkeling,de stijging van de inkomens, de verhoogdemobiliteit, de zoektocht naar een geschiktewoning en het reële of vermeende gebrek aangoede woonalternatieven in de stad. Veel men-sen die rond de centrumstad wonen, keren zichvan de stad af, al zijn ze er voor hun economi-sche positie sterk van afhankelijk. De stad isvoor velen mensen een gebruiksvoorwerp (vooronderwijs, winkelen, cultuur, …). Deze interactiesmaken deel uit van het dagelijkse leven en zezijn ruimtelijk zichtbaar in de uiteengelegdestad. De gevolgen zijn voor de centrumstad nietaltijd gunstig: arbeidsplaatsen worden ingeno-men door pendelaars en vooral de laaggeschool-de stadsbewoners kijken aan de zijlijn toe. Derand verrijkt, de stad verarmt en de stedelingbetaalt de factuur.

De suburbanisatie zorgt ook voor een druk opde stad als economische pool. Met de inwonerstrekt ook een stuk van de koopkracht weg enverdwijnt het wijk- en buurtgebonden winkel-apparaat (dat naast een economische ook eensociale functie heeft). Stad en rand concurrerenom nieuwe economische activiteiten aan tetrekken. Door een onoordeelkundige lokalisatieaan de rand van de stad verhoogt het mobili-teitsprobleem en dat heeft het perverse effectdat locaties nog verder weg worden gezocht.

Het verhaal van en de discussie over lusten enlasten is complex en eindeloos. Essentieel voorons is dat stad en rand niet zonder elkaar kun-nen. De rand heeft de stad elke dag nodig, maar

de stad heeft ook de rand nodig om als stad tekunnen functioneren. Pendelaars en andere ge-bruikers zorgen voor een economisch draagvlak.

Het contrast tussen de feitelijke interacties enhet objectieve bondgenootschap enerzijds en dementale patronen en subjectieve weerstandenanderzijds is veel te groot. De bestaandebeleidskaders versterken nu veeleer die mentalescheiding door veel nadruk te leggen op deadministratieve en politieke grenzen tussenstad en randgemeenten. De aanzetten om die tedoorbreken zijn nog zwak.

Het begrip ‘rasterstad’ is voor ons essentieel,omdat wij daarmee de ideologie van gescheidenwerelden willen doorbreken. Vanuit het beeldvan de rasterstad dringen projecten tussen staden rand zich automatisch op. Het is immers eenbeeld dat het mogelijk maakt om de interactietussen stad en rand te vatten en stadsgebruikersbij de stad te betrekken. We pleiten voor con-crete initiatieven in de rasterstad die steunen opeen actieve betrokkenheid van en dialoog tussenstadsbewoners en stadsgebruikers. Die win-win-initiatieven moeten de belangengemeenschap-pen in de rasterstad tastbaar maken.

In as 1 gingen we voor de opbouw van stedelijkeallianties op Vlaamse, Europese en mondialeschalen. De logica is dat we aan de eigen deurmet allianties beginnen. Dat is dan in de con-text van het raster, tussen stad en rand en tus-sen (niet noodzakelijk aangrenzende) gemeen-ten. Dat moet leiden tot gebiedsgebonden net-werken, gericht op het maken van afsprakenover gemeenschappelijke doelstellingen of overgezamenlijk beheer van bepaalde delen van hetraster. We denken bijvoorbeeld aan:• projecten i.v.m. stadsregionale mobiliteit;• samenwerking op het vlak van cultuur;• programma’s inzake huisvesting en een even-

wichtige verdeling van de sociale huisvesting;

Page 110: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden
Page 111: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

114 • netwerking tussen diensten in de welzijns-zorg;

• een gemeenschappelijke aanpak van het toe-risme, van recreatieve infrastructuur;

• de realisatie van samenhangende ruimtelijkeplannen en taakstellingen inzake wonen enwerken;

• afspraken omtrent ruimtelijk-economischeontwikkeling;

• de gezamenlijke organisatie van evenementenrond sport, cultuur, kunst, muziek, …

Vanzelf zal dit niet lukken. We pleiten voor nieu-we samenwerkingsvormen en voor onderhande-lingskaders. We geven in hoofdstuk 5 aan dat deVlaamse overheid hier een belangrijke verant-woordelijkheid heeft in het kader van haar ste-denbeleid.

Veld 5 Een beleid op maat van de rasterstadDe rasterstad maakt het mogelijk om de heden-daagse uitgezaaide stad in beeld te brengen ende fysieke en de functionele ruimte te ordenen.Om te kunnen ordenen, moeten we vertrekkenvan de onderdelen van de rasterstad (knopen,mazen, lijnen, vensters, groene velden en stede-lijke kamers). De kenmerken van die onderdelenlopen echter in elkaar over, overlappen en inter-ageren. We zien inderdaad dat de Vlaamse fysie-ke ruimte zowel open ruimte in de stad bevat,als verstedelijkte kamers op het platteland. Vaakgroeien kenmerken uit die interactie. In derasterstad zijn exclusieve territoria, die alleen opzichzelf bestaan en hun betekenis alleen uitzichzelf halen, eerder een uitzondering.

We willen vermijden dat overlappingen en inter-acties de eigenheid van die fysieke ruimtesondermijnen. Daarom moet hun identiteit ver-sterkt worden. Die identiteit kan sociaal, econo-misch, cultureel of ruimtelijk zijn. De versterkingvan de onderdelen van de rasterstad geeft aan-

knopingspunten voor nieuwe functionele inter-acties. Versterkte onderdelen en versterkteinteracties zijn voor ons een vertrekbasis vooreen samenhangend stedelijk en landelijk beleidin de rasterstad. Niet stad en platteland, maarplatteland in de stad en stad in het platteland.

Het huidige beleid van ruimtelijke ordening gaatuit van een scheiding tussen vensters van openruimte en stedelijke kamers. Die scheiding wordtveruitwendigd in een afbakeningslijn rond hetmorfologisch stedelijke gebied. Dit sluit eerderaan bij het idee van exclusieve territoria en ge-scheiden werelden en zou dan moeten leiden toteen stadsgebiedbeleid en een buitengebiedbe-leid. Deze aanpak, in de huidige beleidssituatie,verhoogt de kans dat men de bestaande fysiekeinteractie negeert, ook al was dit wellicht niet debedoeling van de ontwerpers van dit beleid. Hetversterkt mogelijk ook het afwentelingsmecha-nisme (de stad moet nog voller, het land nogleger). Wij vinden dat we daarmee de uitgezaai-de stad en de fysieke interacties in de rasterstadnegeren. De realiteit ontkennen, is nooit eengoede vertrekbasis voor toekomstig beleid. Hetrasterstadconcept is wel in die realiteit ingebeden krijgt invulling vanuit de bestaande interac-ties, niet om te komen tot één identiek grijs ver-neveld Vlaanderen, maar wel om de sociale, cul-turele of economische eigenheid van bebouwdeen van open ruimtes te versterken.

Het gebiedsbeeld dat de ruimtelijke ordeningdomineert, moet dus opener zijn dan de grens-scheiding tussen stad en buitengebied. Deinstrumenten voor de ruimtelijke sturing in datraster ontbreken echter nog grotendeels. Op heteinde van dit hoofdstuk (zie veld 19) gaan we inop de hertekening van de fiscale stromen, diehiervoor belangrijk zijn. Sedert enkele decenniakoesteren beleidsteksten grote verwachtingenomtrent het ‘grond- en pandenbeleid’ alskrachtig sturingsinstrument. Ook in het Ruimte-

Page 112: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

115lijk Structuurplan Vlaanderen komt dit aan boden er is een decretale basis.

Om effect te hebben op de vastgoedmarkt moetde overheid echter beschikken over omvangrijkemiddelen en een grote stock van gronden enpanden. Daar is decennialang niet aan gewerkt.Die historische schuld is nu niet zomaar te lich-ten. De evolutie gaat eerder de andere kant op:de private vastgoedsector (particulieren en vast-goedbedrijven) is vandaag wellicht meer nogdan vroeger de echte drijvende kracht achter desturing van de grond- en pandenmarkt in de ras-terstad. Bovendien is het nog vooral de federaleoverheid die via de fiscale tegemoetkomingenenigszins sturend kan optreden. De retoriek vande stoere overheid met haar grond- en panden-beleid moet uit het debat. Grondbeleid is vooralvia ruimtelijke ordening nodig door het beherenvan het aanbod van gronden. We hebben voorhet pandenbeleid nood aan andere formules enandere accenten. Omdat huren vooral een stede-lijk fenomeen is, zal in die zoektocht naar anderewegen veel meer aandacht moeten gaan naar desturing van de huurmarkt, zowel voor de publie-ke als voor de private huurwoningen (zie as 3).

In het beheer van het aanbod van gronden en inhet pandenbeleid zien we zowel een rol voor deoverheid als voor de private sector. Die rol kanvan gebied tot gebied verschillen. Wat de over-heid betreft, zien we vooral marktregulerenderollen (prijs/kwaliteitsbewaking), vormen vanpubliek-private samenwerking, en een optredenals regisseur tussen de actoren op de woon-markt in een bepaald gebied (op wijkniveau ofin een stadsregionale context). Het is binnen diecontext dat de rol van de private sector zichbevindt. Zo kan de sector mee de beleidsdoelenrealiseren.

Rasterstad en publiek-private samenwerkingmoeten uitmonden in een gemeenschappelijk

beheer van de ruimte door besturen, bewonersen gebruikers. Het concept rasterstad hoedt onsvoor eenrichtingsverkeer: stadsgebruikers parti-ciperen immers in de stad en stadsbewoners inde rand en het land. Vastgoedacties en nieuwefuncties zouden daarom in dialoog op raster-stadniveau tot stand moeten komen. Dat zalniet zonder slag of stoot gaan, het is politiekdelicaat en stevige conflicten zijn dus niet uitge-sloten. Het heeft bijvoorbeeld geen zin dat destad programma’s ontwikkelt om gezinnen metkinderen aan te trekken als in andere delen vande rasterstad op een ongebreidelde maniernieuwe gronden vrijkomen voor woningbouw.We verdedigen in hoofdstuk 5 het idee dat hetaanreiken van dergelijke kaders voor sturing oprasterstadniveau een kerntaak is van de Vlaam-se overheid.

Veld 6 Verbinden door (infra)structuren Een goede fysieke infrastructuur versterkt deontwikkeling van meerkernige stedelijke struc-turen. Het huidige beleid heeft echter vooralaandacht voor de ‘hart op hart’ verbindingentussen de centrale kernen van grote stedelijkegehelen. Die aandacht zou moeten verschuivennaar verbindingen tussen kernen in de raster-stad. Dit type verbindingen (technisch: tangenti-eel) geeft immers een fysiek-ruimtelijke onder-steuning aan de relaties tussen delen van derasterstad.4 In het huidige mobiliteitsbeleidwordt de rasterstad te weinig als uitgangspuntgehanteerd. Dat meer doen, zou enerzijds hetvoeren van een kernversterkend beleid met denadruk op de organisatie van de mobiliteit viahet openbaar vervoer betekenen en anderzijdsde opname van belangrijke woon- en werkloca-ties buiten die kernen in het systeem van open-baar vervoer. Een voorbeeld van een gemistekans is het Gewestelijk Expresnet (GEN) datBrussel beter toegankelijk moet maken. We stel-len vast dat het GEN te eng gericht blijft op het

Page 113: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

116 pendelverkeer naar het centrum van Brussel,terwijl heel wat dwarsverbindingen tussen ste-delijke knopen in het raster noodzakelijk enwenselijk zijn.5

Transportinfrastructuren en het optimaalinschakelen van de verschillende transportmodiop deze infrastructuren vormen de ruggengraatvan het mobiliteitsbeleid. In de huidige mobi-liteit speelt het individuele vervoer nog steedseen hoofdrol. Dit is ook zo voor de stadsgebrui-ker die daardoor mede de oorzaak van de onop-losbare mobiliteitsproblematiek is. Het feit datook de stadsbewoner (mede wegens het ontbre-ken van veilige alternatieven) al te vaak eenberoep op de wagen, ook voor korte afstanden,maakt de vicieuze cirkel helemaal rond. We mer-ken wel een beperkte omslag door de actievepromotie van het collectieve vervoer.

Ongetwijfeld zullen we voor de uitbouw van derasterstad moeten investeren in een mobiliteitdie zowel de stadsbewoner als de stadsgebrui-ker ten goede komt, en in infrastructuurnetwer-ken die de communicatielijnen tussen de ver-schillende stadsdelen in het raster verbeteren.

Ook de zogenaamde blauwe (water) en groene(natuur) netwerken zijn dragende structuren diedelen van de rasterstad met elkaar verbinden.Hier gaat een grote potentie vanuit omdat dezestructuren ook stilaan aansluiten op de publiekebekommernissen en op de politieke agenda. Zezijn daarom zeer geschikt om de rasterstad opkorte termijn inhoud te geven.

De verbindende functie van groene en blauwenetwerken heeft sinds de introductie van hetRuimtelijk Structuurplan Vlaanderen een belang-rijke plaats gekregen in het ruimtelijke-orde-ningsbeleid. Het ruimtelijk structurerende fysie-ke systeem (blauwe en groene structuren, …)krijgt daardoor een voorname plaats in de plan-

nen van de verschillende bestuurlijke niveaus.De gebiedsgerichte benadering maakt hetmogelijk om op beheersbare schaalniveausintegrerend te werken. Hier moet sterk wordenop ingezet. De regelmatig terugkerende over-stromingen en problemen van wateroverlastleren ons overigens dat natuurlijke structurenen het landschap hun plaats in het raster‘natuurlijk’ opeisen.

s a m e n g e v a t

6. Vermijd het versterken van de nefaste ideolo-gie van gescheiden werelden tussen stad enrand. Bekijk en beheer stad en rand samen,bekijk alle stadsdelen als onderdelen vansamenhang in de rasterstad. Focus voortdu-rend op die samenhang.

7. Maak actief werk van platformen waar stads-bewoners en stadsgebruikers samen deelne-men in de stad en gebruik die platformen ominstrumenten te creëren die gericht zijn opsamenwerking.

8. Zet prioritaire projecten voorop vanuit eenstadsregionale context, investeer daarin enfocus op acties, dynamiek, maatschappelijkebeweging en niet op administratieve grenzen.

9. Gebruik de woorden stad en platteland nietmeer. Ga uit van vermenging en overlapping,niet van exclusieve territoria. Alleen zo laateen samenhangend stedelijk en landelijk be-leid zich in de Vlaamse context ontwikkelen.

10.Versterk de eigenheid van bebouwde enopen ruimtes en bouw vanuit die eigenheidaan samenwerkingsplatformen en kadersvoor onderhandelingen voor een gemeen-schappelijk beheer van de ruimte en voor hetgrondbeleid.

11. Een doeltreffend grond- en pandenbeleid kanin Vlaanderen niet anders (meer) dan meteen sterke betrokkenheid van de private sec-tor. Maak voor het pandenbeleid werk van

Page 114: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

117professionele publiek-private samenwerkingop het niveau van de rasterstad.

12. Gebruik de politieke omslag in het denkenover mobiliteit en ecologie om de realiteitvan de rasterstad herkenbaar te maken enom van transportinfrastructuren en van blau-we en groene (infra)structuren dragers temaken van een samenhangend ruimtelijkbeleid in de rasterstad.

13. Maak werk van prioritaire acties voorinvesteringen in mobiliteit, zowel tussenstadswijken als tussen andere delen van derasterstad, die ten goede komen aan stads-bewoners en stadsgebruikers.

As 3Kwalitatieve densiteit

Densiteit en nabijheid onderscheiden de stadvan niet-stedelijke gebieden. In een strategievan stedelijk beleid zal bijzonder sterk moetenworden gekozen voor de kwaliteit van densiteiten nabijheid. In de meest algemene zin gaat ditover de kwaliteit van de stedelijke ruimte, waar-bij we aandacht besteden aan de publieke ruim-te, het wonen en het ecologische beheer.

Publieke ruimtes maken de stad herkenbaarvoor bewoners en gebruikers. Densiteit is maarduurzaam als er voldoende publieke ruimtes zijnen als we oog hebben voor de kwaliteit en deveiligheid ervan (veld 7).Duurzame densiteit vereist een strategie voorverdichting die rekening houdt met de draag-kracht van ruimtes en bewoners. We kiezen vooreen gedifferentieerd dichtheidsbeheer want dewoondensiteit verschilt van stad tot stad en vanbuurt tot buurt (veld 8).Het woonbeleid is een cruciale hefboom. In desteden betekent dit dat de huursector een vol-waardig woonsegment moet zijn (veld 9).

Densiteit vereist tot slot een leefbare en groeneomgeving. Die is de drager van de acties in deoverige velden. Ze is een essentieel onderdeelvan het woonbeleid, van een oordeelkundigeverdichting en van kwalitatieve publieke ruim-tes (veld 10).

Veld 7 Meer, kwalitatieve en veilige publieke ruimtesDe stad is het decor van het publieke leven. Webeschreven in hoofdstuk 1 de verschillende vor-men van publieke en semi-publieke ruimtes. Depublieke stad is zowel een decor als het forumvoor contacten en er zijn heel wat overgangentussen publieke en private ruimtes.We stellen vast dat privatisering oprukt, dat depublieke ruimte aan erosie onderhevig is en veelvan haar betekenis heeft ingeleverd. We slagener nog te weinig in de ruimte terug te gevenaan het publiek in de stad. Dit heeft verschillen-de oorzaken, waaronder de dominante positievan de verkeersruimte, de effectieve en subjec-tieve onveiligheid en een algemeen gebrek aankwaliteit. We merken wel dat alle stedeninspanningen doen om de publieke ruimtefysiek aantrekkelijker en toegankelijker temaken. Dit blijft echter dikwijls beperkt tot decentrale delen van de rasterstad en de commer-ciële ruimtes (winkelwandelstraten).

We stellen een actieprogramma per stad voorom de publieke ruimte te heroveren en zo hetpublieke ruimtegebruik te stimuleren. De trendnaar toenemende privatisering moet stoppen.Dit is geen oproep om, zoals vroeger, iedereenopnieuw voor zijn deur op de stoep te krijgen.We zijn er wel van overtuigd dat de publiekeruimte als katalysator van nieuwe stedelijkeomgangsvormen functioneert. Als ze deze rolniet meer vervult, kunnen we nog moeilijk vaneen stad spreken.

Page 115: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

118 Over concrete inrichting en beheer blijven wehier aan de oppervlakte. In andere publicaties ishier al heel wat over geschreven.6 Het creatiefomgaan met publieke en semi-publieke ruimtesbegint bij het ruimtelijke plan of het steden-bouwkundige ontwerp. Zeker voor grotere pro-jecten is plannings- en proceskwaliteit essenti-eel. De regierol van het stadsbestuur moet veelkrachtiger worden opgenomen (zie hoofdstuk5). Voor de aanleg van de publieke ruimte is hetgebruik van kwalitatieve duurzame materialenbelangrijk. Dat versterkt de traagheid van deruimte en maakt ruimtes herkenbaar over eenlangere periode. We pleiten ook voor meer ruim-te voor tijdelijke projecten. We denken hierbijaan kunstprojecten en manifestaties in depublieke ruimte.

We zijn er voorstander van om van veiligheideen integraal onderdeel van het beheer van depublieke ruimte te maken. Een oordeelkundigeaanleg van de publieke ruimte speelt hierbijzeker een rol. Een herovering van de publiekeruimte kan echter niet vanop de ontwerptafelalleen en is ook geen actie van de overheidalleen. Dit moet gebeuren door samenwerkingen netwerking, natuurlijk ook met de politie. Inonze visie staat een gemeenschapsgerichte poli-tie samen met de burgers en het maatschappe-lijke middenveld in voor het beheer van de pu-blieke en semi-publieke ruimtes. Dit houdt ookeen responsabilisering van de burger in, wat albij kleine dingen kan starten (de baasjes die hunhond uitlaten en de publieke ruimte proper ach-terlaten, de groepen jongeren die ‘hun deel’ vande publieke ruimte openzetten voor anderen, dehuisman of -vrouw die de stoep veegt, enz.).Deze responsabilisering is overigens ook een be-langrijk onderdeel van de solidariteit in de stad.

Een groot deel van de publieke ruimte is com-merciële ruimte (caféterrassen, markten, …).Vooral in de centra van de rasterstad hebben

deze ruimtes een dominante positie. We vindendat deze commercialisering kan optreden alsbron van nieuwe sociale contacten en nieuwestedelijke verbondenheid en zeker ook als hef-boom van ruimtelijke kwaliteit, waar het van-daag in belangrijke mate aan mankeert. Wedenken hierbij vooral aan kleinschalige projec-ten, zoals een café dat ruimte ter beschikkingstelt voor buurtkunstenaars (zoals de Wentel-steen in Leuven), of een bedrijf dat tijdens hetweekeinde parkeerruimtes openstelt voorbuurtbewoners en kinderen (zoals Agfa-Gevaertin Mortsel).

Veld 8 Investeer in kwalitatief stedelijk wonenHet verstedelijkingsproces is een wereldfeno-meen en ook in Vlaanderen en Brussel is hetbelang van het stedelijke wonen groot. Afhan-kelijk van de gehanteerde definitie7 varieert destedelijke bevolking van 32% van de totalebevolking (enkel de grootstad), tot 87% (allecategorieën van stedelijkheid). Zelfs beperkt totde ‘kleinstedelijke realiteit’ is nog steeds 65 %van de Vlaamse bevolking ‘stedelijk’ (voor allecijfers: zie kader blz. 30).

Deze cijfers verbergen natuurlijk wel een aantaltransformaties. Enerzijds is er de demografischetransformatie (de steeds verdergaande gezins-verdunning en veroudering, zie kader hiernaast)die in de steden een versneld karakter heeft.Deze transformatie zorgt voor een anderewoningvraag in de stad en in de rand. Ander-zijds zijn er ook de selectieve migratiestromentussen stad en rand8 met een negatief saldovoor de Belgische bewoners en een positiefsaldo voor bewoners van buitenlandse origine.Dit leidt tot een sluipende wijziging van desamenstelling van de stedelijke bevolking. InAntwerpen is reeds meer dan 1 op de 5 inwonersvan allochtone origine. Dat is op zich geen pro-bleem, maar het wordt dat wel als dat samen-

Page 116: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

119G e z i n sve r d u n n i n g

De gezinsverdunning is een belangrijk element in de demografische ontwikkeling. Het is bekend dat de gezinnengemiddeld alsmaar kleiner worden. We zien echter dat er grote verschillen bestaan tussen de steden en de rest vanVlaanderen, en ook tussen de steden onderling.In vergelijking met de rest van Vlaanderen zijn gezinnen met kinderen massaal ondervertegenwoordigd in de stad.Omgekeerd zijn één- en tweepersoonsgezinnen zonder kinderen sterk oververtegenwoordigd in de stad.Onderstaande grafiek bevestigt deze situatie.

Bron: NIS 2001

Het proces van gezinsverdunning zette zich sterk door in de periode 1981-2001. Zo groeide de groep alleenstaandenin die periode in Vlaanderen aan met gemiddeld 48%. Bij de steden zijn de koplopers hierbij Hasselt (+69%),Turnhout (+64%) en Kortrijk (+61%). In Brussel, waar de gezinsverdunning al het sterkst was, is de groei van degroep alleenstaanden wat kleiner (+20%).1 Deskundigen verwachten dat de gezinsverdunning in de toekomst ver-der doorgaat. We zien in de grafiek voor 2001 voor Mechelen 34% alleenstaanden, 33% koppels zonder kinderen en33% koppels met kinderen. Tegen 2007 verwacht men daar 40% alleenstaanden, 32% koppels zonder kinderen en28% koppels met kinderen. Een belangrijk element hierbij is dat samen met de verdergaande gezinsverdunning ookeen sterke veroudering zal optreden.2

––––––––––1 Met andere woorden: het gezinsverdunningsproces heeft de sterkste effecten waar het nog het minst ver is gevorderd.

2 Studiegroep Omgeving, 2002, Voorontwerp afbakeningsplan regionaal stedelijk gebied Mechelen. Uitgevoerd in opdracht van

Arohm-ARP.

100

90

80

70

60

50

40

30

20

10

0

brussel

antwer

pen

leuven

oostende

gent

mechelen

turnhout

kortrijk

wallonië

bruggebelg

hasselt

aalst

sint-n

iklaas

vlaanderen

roeselare

overig

vlaanderen

genk

Koppel met kinderen

Koppel zonder kinderen Eén persoon

Gezinstypes 2001

Page 117: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

120 gaat met een verscherpte dualisering door deeconomische verschuivingen en met een toene-mende ruimtelijke concentratie van het wonen,vaak in de 19e-eeuwse gordels. Suburbanisatieen versterkte dualisering van de stad gaandaardoor hand in hand.

Het gebrek aan kwaliteit van het wonen in destad is een deel van de verklaring voor deze ont-wikkelingen. Bovendien verscherpen de ge-schetste evoluties het probleem. De kwaliteit vanhet stedelijke wonen kan te weinig uitgespeeldworden bij de keuze van de vestigingsplaats. Hettegendeel is eerder waar. Wonen in de stadwordt bovendien te dikwijls beschouwd als eenovergangssituatie (als student, als jong gezin, alsalleenstaande, …). Eenmaal de gezins- en/of inko-menssituatie het mogelijk maakt, zoeken men-sen de kwaliteit elders in de rasterstad. Ook ditgegeven heeft veelal een negatieve invloed opde kwaliteit van het woonbestand in de cen-trumstad, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat.De stad teert zelf te veel op de 19e-eeuwse envroeg 20e-eeuwse woningkwaliteit. De fermet-tes en de ‘Amelinckxen’ kunnen we niet echt alsvernieuwde stedelijke kwaliteit beschouwen.Ook de sociale huisvesting blijft achter.

Het is al langer gemeengoed dat wonen in destad opnieuw aan kwaliteit moet winnen om deaantrekkingskracht te vergroten. Op dit ogen-blik zien we geen echt woonbeleid, in de zin vaneen grootschalig en gebundeld woning- enwoonomgevingsbeleid gericht op kwalitatiefstedelijk wonen. Er zijn hier en daar wel enkeleinteressante projecten, vooral nog kleinschalig.Er zijn strategieën aangekondigd om dichthe-den te verhogen via de stedelijke afbakenings-processen in het kader van de ruimtelijke plan-ning. We twijfelen sterk of men hierbij wel vol-doende rekening houdt met de problematiekvan de kwaliteit van het huidige woningpatri-monium en met de draagkracht van de huidige

stedelijke ruimte en bewoners. Het kan niet datde al bedreigde leefbaarheid van de stad nogmeer onder druk komt te staan door een over-concentratie van woningen en infrastructuur inde stad en een daaraan gekoppelde verminde-ring van publieke en groene ruimtes.

Verder zijn er nog specifieke beleidsinitiatieven,zoals de opeenvolgende stadsvernieuwingsiniti-atieven en de fiscale maatregelen bij de ver-nieuwbouw. De stad als ruimtelijke entiteit ishier echter enkel mededoelgroep. Bewoners ofruimtelijke entiteiten die voldoen aan de gestel-de criteria komen in aanmerking, ongeacht ofdat nu in een stedelijke omgeving is of niet. Ver-der heeft het beleid vooralsnog ook geen ant-woord op de demografische veranderingen inde stad.

Wij vinden dat in een dichtheidsbeheer kwa-liteit, betaalbaarheid en nog ruimer, socialerechtvaardigheid, centraal moeten staan. Boven-dien maakt de woonomgeving een duidelijkonderdeel uit van het woningbeleid omdat (eengebrek aan) omgevingskwaliteit verklaart waar-om gezinnen met kinderen en in het algemeenmeer draagkrachtige bewoners de stad verlaten.Verder zijn er nog te weinig experimenten,gebeurt er te weinig onderzoek, zijn er te weinigdata en wordt er nog te weinig geïnvesteerd ineigentijdse woonvormen.

Net zoals voor grote projecten in de publiekeruimte bepleiten we plannings- en proceskwa-liteit bij grote woonprojecten om een goedekwaliteit te garanderen. Al wordt de noodzaakmeer onderkend, toch blijft dit nog steeds eenbasisprobleem. Voor ons moet het stadsbestuurhier het voortouw nemen en zijn capaciteit ophet vlak van de regie versterken.

In sommige delen van de stad zal een ontpit-tingsstrategie nodig zijn, met afbraak van slech-

Page 118: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

Wo n e n

Met 72% van de woningen ineigendom zouden we op het eerstegezicht kunnen stellen dat er inVlaanderen weinig of geen proble-men zijn inzake het huren. Despreekwoordelijke baksteen in demaag zorgt er immers voor dateigendomsverwerving in Vlaan-deren hoog op de agenda staat. Ook in vergelijking met de ons omringende landen heeft Vlaanderen een hogescore. Wat eveneens kenmerkend is, is de zeer lage score voor sociale huur, alleszins in verhouding tot de privateverhuur. Nederland scoort hier met 43% het hoogst. Ook het Verenigd Koninkrijk zit met 24% op een hoog niveau.

Als we de focus verleggen naar hetstedelijke wonen, komen echterheel andere verhoudingen aan deoppervlakte. Het aandeel van dehuurmarkt is in de stad heel watgroter dan elders in Vlaanderen.Brussel spant de kroon met eenaandeel van 60% huurwoningen,gevolgd door Antwerpen (53%) enGent (51%).Dit hoge aandeel van de huurwo-ningen hangt onder meer samenmet de gezinsverdunning die in destad heel wat sterker is dan in derest van Vlaanderen. Dat zorgtvoor een groter aandeel van meer-gezinswoningen (appartemen-ten). In Brussel is niet minder dan72% van de woningen een appar-tement. Ook in Antwerpen en inGent ligt het aandeel van deappartementen boven de 50%. Inde overige steden ligt het aandeelvan de eengezinswoningen bedui-dend boven de 50%. In Vlaanderenals geheel is 80% van de woningeneen eengezinswoning.

België Vlaanderen Nederland Frankrijk Gr.-BrittanniëEigenaar 66 72 48 56 68Sociale huurder 8 6 43 16 24Private huurder 22 19 8 23 7Gratis bewoning 4 3 1 5 2Totaal 100 100 100 100 100

Bron: Dewilde & De Keulenaer, 2002: 103

De eigendom/huurverhouding in 1991100

80

60

40

20

0

brussel

antwer

pengen

t

oostende

leuven

mechelen

turnhout

brugge

sint-n

iklaasgen

t

kortrijk

roeselare

hasselt

overige gem

eentenaalst

vlaanderen

Huur Eigendom Onbekend

38 46 47 48 54 59 60 60 63 64 65 66 67 69 74 68

60 53 51 50 44 40 39 38 37 34 33 32 32 29 25 30

De verhouding appartement/eengezinswoning in 2001100

80

60

40

20

0

brussel

antwer

pen

oostende

leuven

gent

turnhout

mechelen

hasselt

genk

sint-n

iklaas

bruggeaalst

kortrijk

vlaanderen

roeselare

Appartement Eengezinswoning

28 39 44 60 64 68 70 70 73 74 79 81 81 84 80

72 61 56 40 36 32 30 30 27 26 21 19 19 16 20

Bron: NIS Volkstelling 1991 en eigen verwerking1

Bron: NIS Volkstelling 2001 en eigen verwerking––––––––––1 Nog geen cijfers van de Volkstelling 2001 ter beschikking.

Page 119: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

122 te en te kleine woningen en oprichting vannieuwe (grotere) woningen, maar ook inrichtingvan nieuwe open en multifunctionele ruimtes(speelruimtes, ontmoetingsruimtes, …). Open-ruimte- en groenstrategieën zijn dus een inte-graal onderdeel van dichtheidsbeheer.

Gemeenschappelijke voorzieningen zijn een on-derdeel van het woonomgevingsbeleid. Zij kun-nen de sociale samenhang versterken en een op-lossing bieden voor plaatsgebrek en voor de be-perkte draagkracht van sommige bewoners: eengemeenschappelijk straat- of buurtvervoersplan,gemeenschappelijke garages, kinderopvangruim-tes en steun voor de organisatie van de kinderop-vang voor de straat of buurt, … Veel vormen vanburgerinitiatieven dragen bij tot een omgevingwaar het goed om wonen is (zie ook hoofdstuk 5).Het gaat dus niet alleen om stenen en groen.

Veld 9 Voer een actief woonbeleidIn het vorige veld stonden de kwalitatieveaspecten van het stedelijke wonen centraal.Woonbeleid gaat echter om meer dan kwaliteitalleen. Het gaat uiteindelijk over het recht opbetaalbaar én kwalitatief wonen en die combi-natie is in onze steden een probleem. Op dezeplaats de gehele woonproblematiek en alleaspecten van een woonbeleid schetsen zou onste ver leiden. We gaan wel in op de positie vande huursector, omdat dit specifiek stedelijkekenmerk lange tijd werd verwaarloosd. Voor dein dit veld geciteerde cijfers verwijzen we naarde figuren over de woonsituatie in steden opblz. 121.

Met 72% van de woningen in eigendom lijkt hetwel alsof er in Vlaanderen weinig of geen pro-blemen zijn inzake het huren. De spreekwoorde-lijke baksteen in de maag zorgt er immers voordat eigendomsverwerving in Vlaanderen hoogop de agenda staat. Ook in vergelijking met de

ons omringende landen heeft Vlaanderen eenhoge score. Wat eveneens kenmerkend is, is dezeer lage score voor sociale huur, alleszins in ver-houding tot de private verhuur. Nederlandscoort hier met 43% het hoogst. Ook het Ver-enigd Koninkrijk zit met 24% op een hoogniveau.

Als we de focus verleggen naar het stedelijkewonen, komen echter heel andere verhoudingenaan de oppervlakte. Het aandeel van de huur-markt is in de stad heel wat groter dan elders inVlaanderen. Brussel spant de kroon met eenaandeel van 60% huurwoningen, gevolgd doorAntwerpen (53%) en Gent (51%). Dit hoge aan-deel van de huurwoningen hangt onder meersamen met de gezinsverdunning die in de stadheel wat sterker is dan in de rest van Vlaande-ren. Dat zorgt voor een groter aandeel vanmeergezinswoningen (appartementen).

Het Vlaamse huisvestingsbeleid is traditioneelsterk georiënteerd op de eigendomsverwervingen is omwille van de suburbanisatie eigenlijkeen niet-stedelijk beleid. Het huurbeleid komt erhelemaal bekaaid af. Met name de sociale huur-sector staat de laatste 20 jaar, ondanks enkelebeleidsinspanningen (zoals Vlabinvest enDomus Flandria) op een constant laag pitje. Debeloofde inhaalbewegingen met 15.000 extrasociale huurwoningen tijdens de legislatuur2000-2004 zullen daarenboven de situatie nietten gronde veranderen. De in 2003 geplandemaatregelen (de vlottere eigendomsverwervingvan de sociale huurwoning door de zittendehuurder) dreigen de situatie nog nijpender temaken dan ze al is en de wachtlijsten dus te ver-lengen.9

We plaatsen ook vraagtekens bij de positie ende kwaliteit van de private huurwoningen enhet beleid daaromtrent. Vlaanderen telt door-heen de verschillende peilingen steeds 300.000

Page 120: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

123slechte, vooral private, huurwoningen.10 De toe-stand verbetert dus niet. Deze woningen wor-den tegen een te hoge prijs verhuurd aan vooralarme, zwakke en kwetsbare bewoners. Dezehuurinkomsten worden verder niet ingezet ofzijn onvoldoende om het privatehuurwoningbe-stand kwalitatief op peil te houden of te bren-gen. Een van de belangrijke problemen hierbij isdat de meest effectieve instrumenten zich opfederaal niveau bevinden (huurwetgeving enhuurprijsbeleid). Maar daar stopt het niet: deinstrumenten die op Vlaams niveau inzetbaarkunnen zijn via de Vlaamse Wooncode, wordenniet gebruikt (bijvoorbeeld i.v.m. de elementaireveiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteits-vereisten voor elke woning, dus ook de privatehuurwoningen). Goede Vlaamse beleidskaders,maar geen daadkrachtige uitvoering en dusgeen wil tot beleid. De steden zijn daarvan hetslachtoffer.

Om een samenhangend stedenbeleid te kunnenvoeren, is het nodig dat het Vlaamse en hetBrusselse gewest over alle instrumentenbeschikken, inclusief zeggenschap over de huur-wetgeving voor private woningen. Dat heeftniets te maken met blinde regionalisering, maaralles met de nood om een sluitend geheel vaninstrumenten voor het stedenbeleid te kunneninzetten, gelijktijdig en in het kader van eengeïntegreerd woonbeleid.

Wij zijn ervan overtuigd dat een woonbeleid datin hoofdzaak gericht is op eigendomsverwervingzijn doel in grote mate voorbijstreeft, omdat weervan uitgaan dat een groot deel van de gevi-seerde eigendomsverwerving ook zonder die tus-senkomst zou gebeuren. De eigenaar kan, na af-trek van de woonkost, zijn inkomen op niveauhouden, maar dit is niet het geval voor de huur-der.11 Om pure billijkheidsredenen, maar vooralvoor een sterk stedelijk beleid is het dus nodigdat een woonbeleid de huursector als volwaardig

behandelt en dat de middelenstromen meer inde richting van de huursector worden afgeleid.Anders blijft het recht op kwalitatief (stedelijk)wonen voor vele gezinnen een verre droom.

De kwaliteit van vele private huurwoningen iserbarmelijk. Daarom moet de overheid instru-menten gebruiken die verhuur laten afhangenvan minimale woningkwaliteiten. Het moetvoor de verhuurder mogelijk zijn om met deontvangen huur zijn woning(en) kwalitatief oppeil te houden. Daarom is betrokkenheid van deverhuurders bij het woonbeleid wenselijk.

Het kleine aantal sociale huurwoningen inVlaanderen en de lange wachtlijsten vragen dui-delijk om grotere inspanningen op dat vlak. Dieinspanningen plaatsen wij ruimtelijk in derasterstad: sociale woningen kunnen op meer-dere plaatsen in het raster worden ingeplant. Inde steden zelf zouden projecten van socialewoningbouw de slechtste woningen in degrootste woonnoodgebieden het eerst moetenvervangen.

In de sociale huisvesting zijn nieuwe experimen-ten nodig en investeringen in nieuwe woonvor-men en goede architectuur. De sociale huis-vesting moet die historische traditie weer opne-men (zie het voorbeeld van de stedelijke tuin-wijken), ook voor de sociale huurwoningen diedoor private investeerders of vormen vanpubliek-private samenwerking tot stand komen.

We menen ook dat een efficiënte aanpak van desociale huisvesting alleen maar mogelijk is metéén krachtige huisvestingsmaatschappij per staden van de stad. Dat kan ook op het niveau vanhet hele stadsgebied, in een samenwerkings-vorm tussen gemeenten (zie ook veld 4). De hui-dige instellingen zijn volgens ons overblijfselenuit een vroeger tijdperk die hun voeling met dehuidige maatschappelijke noden verloren heb-

Page 121: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

124 ben. Bovendien is de versnippering mede oor-zaak van de slechte financiële situatie van te klei-ne huisvestingsmaatschappijen. Dat verzwakt deal zwakke overheidsrol in ons land nog meer.

Veld 10 Investeer in een gezond leefmilieu12

Kwalitatieve densiteit vereist tot slot een leefba-re en groene omgeving. Die is de drager van deacties in de overige velden. De omgeving is eenessentieel onderdeel van het woonbeleid, vaneen oordeelkundige verdichting en van kwalita-tieve publieke ruimtes: niet overal is dezelfderuimte en hetzelfde groen nodig.

Steden zijn concentratiegebieden van wonen,werken, cultuur, verkeer, handel,… Kortom, vanalle typisch stedelijke functies. Tot voor kort waser weinig aandacht voor gezondheidsaspecten,voor het stedelijke leefmilieu, de natuur en deopen ruimte in de stad. Nochtans kan een kwali-tatieve stadsdensiteit niet zonder voldoende aan-dacht voor deze (algemeen omschreven) ‘groene’aspecten van de stedelijke leefomgeving. Dezegroene aspecten zijn eigenschappen die men alsvanzelfsprekend toekent aan het buitengebied,terwijl ze in een stedelijke omgeving van evengroot belang zijn. Zo is Londen de groenste ‘glo-bal city’ ter wereld. Honderdachtentwintig par-ken, tweehonderd plantsoenen en, boven alles,de Theems, hebben net zo veel invloed op hetsucces van Londen als wereldstad als de grotehistorische gebouwen en het straatbeeld.13

Het huidige groenbeleid reduceert de groeneruimtes in de stad vaak tot ‘schaamgroen’.Natuurbehoud in steden – indien al toegepast –is vaak beperkt tot het beschermen van de over-blijvende fragmenten van ‘natuurlijke’ habitats,terwijl elk deel van de stad de potentie bezit ombij te dragen tot de totale stedelijke biodiver-siteit. Gezondheidsaspecten blijven beperkt totde in de zomer jaarlijks terugkerende smog-

waarschuwingen. Bouwen met duurzame mate-rialen stelt isolatie centraal en meer recent ookhernieuwbare energiebronnen. De aandachtvoor het leefmilieu vertaalt zich in de milieure-glementeringen en zeer dure investeringen ininfrastructuur (rioleringen, waterzuiveringsin-stallaties).

Steden met al hun functies verdienen beter alswe kwalitatieve densiteit ernstig nemen. Tegelij-kertijd verdienen ook de natuur en de openruimte in de stad beter: men beschouwt ze teveel als restcategorie en veelal niet als vol-waardig onderdeel van een stedelijk beleid. Ditlaatste wordt – alhoewel dit vermoedelijk nietde bedoeling was – beleidsmatig nog versterktdoor het ruimtelijke beleid dat de concentratievan stedelijke functies in de stad centraal stelt.De tot nu toe opgedane ervaring met het afba-keningsproces leert dat de niet-verdichte stede-lijke ruimte binnen de stedelijke perimeter hetsnelst in de klappen deelt. Dat is het gevaar vaneen blinde en puur kwantitatieve verdichting.Nochtans is het duidelijk dat een gezonde leef-omgeving, natuur en open ruimte – uiteraardbinnen een stedelijke context – integraal deeluitmaken van een kwalitatieve stadsdensiteit.

Omwille van het integrerende karakter van ditboek willen we juist op deze beleidsas een aan-tal sporen naar voren schuiven waarin de aan-dacht gaat naar deze groene aspecten. We zijner ons wel van bewust dat dit beleidsdomeinniet volledig gevat is met de geformuleerdeacties in dit boek en eerder oppervlakkig behan-deld wordt. Voor een grondigere uitwerking vanhet thema natuur in de stad verwijzen we naarhet voorstudieboek.

De stadsbiotopen hebben een belangrijke socia-le betekenis voor de stedelingen. Die socialebetekenis is van even groot of zelfs groterbelang dan hun strikt biologische rol. We pleitenervoor om de natuur af te halen van haar voet-

Page 122: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

125stuk, waarop ze vanuit een enge interpretatievan duurzaamheid geplaatst wordt. We vindendat de natuur in de rasterstad een plek moetenkrijgen te midden van de maatschappelijke ont-wikkelingen, en niet daarnaast (‘en dan moet erook nog wat groen zijn’). Dit betekent dat we denatuur ook moeten benaderen vanuit de ver-schillende percepties en belevingen van debevolking in de rasterstad. Zo is het in deze con-text onder meer belangrijk meer aandacht tehebben voor de perceptie van gezinnen met kin-deren. Een belangrijke reden om de stad te ver-laten, is immers het gebrek aan stedelijk (kind-vriendelijk) groen.

Als we de natuur in de rasterstad op die manierbenaderen, zien we verder een heel spectrumvan verschijningsvormen van stedelijk groen,gaande van cultureel groen (sterk afhankelijkvan intensieve verzorging) tot meer spontanenatuur. De enorme waaier van functies die zekan leveren aan mens en maatschappij is deultieme motivatie voor de stedelijke groenvoor-ziening. Stedelijk groen geeft ons letterlijk eengezondere leefomgeving, bevordert ons men-taal welzijn, verschaft ons talrijke recreatiemo-gelijkheden en ideale ontmoetingsplaatsen,brengt ons dagelijks in contact met natuur,maakt de stad levendiger en mooier, kan somslevende getuige zijn van ons cultureel erfgoed,helpt bij de geleiding van de openbare ruimteen vertelt ons iets over de toestand van onsleefmilieu. Het is dan ook logisch om in al dezevormen van stedelijk groen te investeren.

Het stedelijke groen heeft ook een belangrijkenatuurbehoudsfunctie, ondanks het feit dat dedruk op de natuur binnen de bebouwde omge-ving het zwaarst is. Het stedelijke groen her-bergt een grote biodiversiteit. De stedelijke over-heden beschikken over de mogelijkheden ommet meer betrokkenheid van de burger met denatuur en de te ontwikkelen natuur om te gaan.

Tot slot heeft het stedelijke groen de uniekefunctie van ook bij te dragen tot natuurbescher-ming in het buitengebied. Dit gebeurt vooraldoor het opvangen van recreatiedruk en doorhet creëren van een maatschappelijk draagvlakvoor natuur- en milieubescherming. Bovendienkan het stadsgroen door zijn klimaatregu-lerende en zuiverende functie het leefmilieuontlasten in een mate die tot buiten de stadvoelbaar is. Zo kan het gemeentelijke groenbe-leid een belangrijke sturende factor zijn voor hetwel en wee van de gehele Vlaamse natuur.

Naast investeren in natuur betekent de aan-dacht voor een gezond, groen en duurzaam leef-milieu in de stad eveneens meer inspanningenop het vlak van een integraal afvalbeheer opstadsniveau. Voor andere milieuaspecten issprake van een afwenteling van de rand op destad, hier gebeurt veelal het omgekeerde. Hetstedelijke systeem is nu haast per definitie nietduurzaam, omdat de milieulast wordt afgewen-teld op de omgeving (vervuiling, situering vanafvalverbrandingsovens, …).

Een zuinig gebruik van grondstoffen vergt meerinspanningen om het gebruik van duurzamebouwmaterialen te stimuleren, zowel voor deaanleg van publieke ruimte als voor woonhui-zen en andere gebouwen. De stad verbruiktenorme hoeveelheden energie. Het spreekt voorzich dat de zorg voor een duurzame stadsden-siteit samengaat met rationeel energiegebruiken hernieuwbare energiebronnen.

s a m e n g e v a t

14. Stop de trend naar privatisering van publiekeruimtes. Maak werk van een globale aanpakvan toegankelijke ruimtes met een intensegebruiks- en belevingswaarde. Bekijk dat alshet hart van de nieuwe stedelijkheid: nieuwe

Page 123: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

126 stedelijke omgangsvormen ondersteunen.15. Waarborg plannings- en proceskwaliteit voor

alle projecten van en in de publieke ruimte,voorzie in organisationele capaciteit in destedelijke organisatie, in het bijzonder voorde regie van deze projecten.

16. Maak van veiligheid van bij de start een inte-graal onderdeel van ontwerp, inrichting enbeheer van de publieke ruimte. Bouw vanuitde publieke ruimte aan de lokale gemeen-schapsgerichte politie en betrek deze bij hetbeheer.

17. Maak van het beheer van publieke ruimteseen gemeenschappelijke verantwoordelijk-heid van overheid, bewoners, gebruikers enmiddenveld.

18. Investeer in kwalitatieve, duurzame materia-len en in tijdelijke projecten, en wend decommercialisering van de publieke ruimteaan als bron van nieuwe verbondenheid enals hefboom voor ruimtelijke kwaliteit.

19. Investeer in integrale woonkwaliteit diezowel de woning als de woonomgevingomvat en integreer groen- en openruimte-strategieën. Durf doortastend stadskankerswegnemen met het oog op stedenbouwkun-dige en sociale revitalisering.

20. Verzoen dichtheid met betaalbaarheid overhet hele territorium van de rasterstad eninvesteer in plannings- en proceskwaliteit enin de regie van grote woonprojecten.

21. Experimenteer met, doe onderzoek naar eninvesteer in kwaliteitsvolle eigentijdse woon-vormen en in het bijzonder vernieuwde socia-le huisvesting en kwalitatieve huurwoningen.

22. Stimuleer het opzetten van gemeenschappe-lijke voorzieningen in buurten en ondersteunbewoners die delen van hun woning voorbuurtvoorzieningen ter beschikking stellen.

23. Regionaliseer de bevoegdheid voor de huur-wetgeving zodat stedelijk beleid en woonbe-leid elkaar kunnen versterken. Stem de huur-prijs van woningen af op de kwaliteit en

gebruik instrumenten om de private huur-markt te reguleren. Maak van de huurmarkteen prioriteit van het woonbeleid.

24. Stop de omgekeerde solidariteit in de geld-stromen op de woningmarkt via de huidigetussenkomsten inzake woningverwerving.

25. Maak één sterke huisvestingsmaatschappijper stad en van de stad.

26. Investeer in alle vormen van stedelijk groenin de rasterstad. Betrek stadsbewoners en -gebruikers bij de ontwikkeling, zodat eendraagvlak groeit voor natuur- en milieube-scherming.

27. Herijk de natuur in functie van de natuurlijkediversiteit en van de verschillende perceptiesvan de bevolking in de rasterstad.

28. Maak werk van integraal afvalbeheer, ratio-neel energiegebruik en hernieuwbare ener-giebronnen.

As 4 Innoverende en creatieve kracht

De stad heeft altijd al een belangrijke rolgespeeld in de culturele, artistieke, intellectuele,maatschappelijke en politieke vernieuwing. Deveelheid en de diversiteit van menselijke acti-viteiten zorgen voor inspiratie en creatie. Om-wentelingen in het maatschappelijke en econo-mische bestel komen dikwijls vanuit steden.

De stad kan een katalysator zijn voor lokaal initi-atief en voor vernieuwing. We werken dit gege-ven uit in twee velden die volgens ons te weinigaandacht krijgen in het stedelijke beleid: eenveld over de hefboomfunctie van culturele crea-tiviteit (veld 11) en een veld over de innovatie dieuitgaat van investeringen in recreatieve stede-lijke infrastructuur (veld 12). Het zijn twee vel-den die weinig aandacht krijgen in de traditio-nele Vlaamse discussies over steden.

Page 124: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

127Veld 11 Culturele creativiteit: geef innovatie kansen Cultuurproductie en kunst vinden in de stad eengeschikte context (in termen van omgeving,draagkracht en vernieuwing). Vandaag wordencultuurproductie en creativiteit nog belangrijker.De moderne steden werden groot in het zog vande uitbouw van de industriële samenleving. Velesteden kregen dan ook zware klappen door deeconomische crisis en de economische transfor-matie die daarop volgde. Ze moeten een her-nieuwde dynamiek vinden binnen een contextvan nieuwe consumptiepatronen (deze zijnanders en spelen zich af binnen de rasterstad)en in een economie die overhelt naar diensten-sectoren. Ook de opkomst van de kennisecono-mie en de ontwikkelende informatiemaatschap-pij vormen een nieuw kader waarbinnen de stadhaar eigen weg moet vinden.

Vormgeving is een belangrijk deel van de acti-viteit zelf. In de nieuwe consumptiesamenlevingzijn de esthetiek en de expressieve functie vangroot belang. Kunst en cultuur zijn niet langereen ‘sector’ in de samenleving, maar dringendoor in alle belangrijke maatschappelijke sferen.De culturele industrie wordt een belangrijkeeconomische activiteit. De vormgeving kan ooksteeds minder steunen op tradities. We leven ineen periode van ‘detraditionalisering’ en grondi-ge vernieuwing. Daarenboven levert de multi-culturele samenleving verschillende tradities envergt het samenleven vormen van vermengingen vernieuwing. Kortom, stedelijke revitalisatieen dynamisering steunen in grote mate op decreatieve troeven van de stad.14 Het culturele kli-maat en het cultuurbeleid beïnvloeden zo nage-noeg alle werkvelden, dus ook de economische,sociale en politieke vernieuwing.

Gerichte beleidsaandacht voor de ontwikkelingvan de creatieve potenties in alle sferen van destad is dus zeer belangrijk. Het gaat om het aan-

trekken en behouden van mensen en activitei-ten, om het inzetten van die mensen en acti-viteiten in de verdere ontwikkeling en uitstra-ling van de stad. Steden moeten hun ontwer-pers, artiesten en intellectuelen koesteren. Zezijn van essentieel belang in de ontwikkelingvan de stedelijkheid. Bovendien blijkt er eenrechtstreeks verband te bestaan tussen innova-tie en economische groei en de aanwezigheidvan ‘creatievelingen’ (veelal hogergeschoolde enhogerbetaalde mensen) in de stad.15 De stedenzijn/worden laboratoria waar, onder toedieningvan veel cultuur en met behulp van verzameldjong talent, in kleine bedrijfjes nieuwe goederenen diensten worden bedacht en ontwikkeld.Grotere bedrijven kunnen er terecht voor nieu-we ideeën, wat cruciaal is om te overleven ineen mondiale economie.16 Zo zien we, ander-maal, hoe de ‘glokalisering’ werkt.

De stad moet actief investeren in de ontwikke-ling van vernieuwende ideeën en praktijken. Eenbundeling van creatieve krachten, specifieke foraen de ondersteuning van creatieve allianties kanhiertoe bijdragen. Creativiteit uit zich ook in hetinventief samenvoegen van bestaande middelen,contexten en beleid. Zo kunnen bijvoorbeeld rela-ties tot stand komen tussen economische inves-teringen en werkgelegenheid via sociale return,tussen maatschappelijk verantwoord onder-nemen en een samenhangend integratiebeleid,tussen ecologie en sociale investeringen, enz.

Creativiteit ontwikkelt zich niet altijd in degevestigde sectoren en instellingen. Een bijzon-dere aandacht is nodig voor informele actoren,die veelal actief zijn in de marge, op onbepaaldeplaatsen in de stad. Ten slotte pleiten we vooreen actief onderzoek naar nieuwe stedelijkefuncties met een creatieve inzet en voor hethergebruik of een ander gebruik van bestaandestedelijke ruimtes die inspelen op nieuwe maat-schappelijke noden of mogelijkheden.

17We den-

Page 125: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

128 ken hierbij aan oude bedrijven en pakhuizen dieintegreerbaar zijn als lofts, als ruimtes voor kun-stenaars, als tentoonstellingsruimtes, occasione-le toneelruimtes en ontmoetingsruimtes,waardoor ook gentrificatie wordt gestimuleerd.Grotere leegstaande economische ruimtes (typeAcec in Gent) vragen dan weer om een multi-functionele invulling.

Mede als gevolg van de ruimtedruk in de kern-steden kunnen ook andere onderdelen van derasterstad vanuit de eigen kenmerken en poten-ties meer dan nu het geval is hun creatieve rolspelen. We beklemtonen ook dat het accent opcreativiteit, op ontwerpend en prospectief den-ken en handelen, geen luxe is. Het is de enigeweg om specifieke en complexe vragen in desteden op een vaak bevrijdende en vernieuwen-de manier te bekijken en vervolgens aan te pak-ken. Het is vaak de beste manier om los tekomen van routinematige, bureaucratische enverkokerde beleidsvoering.

Veld 12 Recreatie als hefboomSommige steden hebben vandaag al eenbelangrijke recreatieve en toeristische rol. Wedenken hierbij aan de kunststeden en aan destad Brugge die het ‘stadsdecor’ een mondialeuitstraling gegeven heeft. Voor Brugge is dit dé‘economische niche’ waarmee ze haar grootste-delijke uitstraling waarmaakt. De economischebetekenis van de vrije tijd speelt niet alleen voorBrugge een grote rol. Zeker is dat de vrijetijds-sector een belangrijke economische sector isgeworden, en dat belang zal in de toekomstalleen maar toenemen.18 Alleen al vanuit ditstandpunt is het belangrijk om het vrijetijdspo-tentieel van de rasterstad maximaal aan teboren. Hier komt ook het grote belang van depublieke ruimte boven: deze speelt, ook in inter-nettijden, steeds meer de rol van drager vanrecreatieve functies.

We moeten meer aandacht besteden aan hetontwikkelen van een toekomstvisie op de rolvan de stad als vrijetijdsomgeving. Dat gebeurtnog te weinig in Vlaanderen. Het herkennen vande nieuwe culturele waarden in de vrije tijd iseen van de uitdagingen die voorafgaan aan debeslissingen om cultureel kapitaal in te zettenvoor recreatie en toerisme.19 Inzicht in de bele-vingspatronen van de bezoeker, maar evenzeerin de betrokkenheid van de stadsbewoner is desleutel. Het is immers niet alleen de stadsbezoe-ker die de stad als recreatief kader ‘consumeert’.Dat gebeurt op de eerste plaats door de stads-bewoner zelf.

De stad heeft een grote socio-culturele archief-functie met een grote symboolwaarde, die zichook uit in het bebouwde weefsel. Het is ondermeer deze archiefwaarde (niet in zijn bestoftebetekenis, maar in zijn symboolwaarde) die kangebruikt worden voor een strategie om hetstadsbezoek te intensifiëren. In het benuttenvan de archiefwaarde en nieuwe culturelewaarden spelen kunst en cultuur uiteraard eengrote, maar zeker geen exclusieve rol.

De kracht van recreatie gebruiken, impliceertnaast de ontwikkeling van een culturele enrecreatieve portefeuille ook investeringen in hetfysieke stedelijke kader en in het patrimoniumom de symboolfunctie ook zichtbaar te revitali-seren. Zowel de stadsbewoner als de stadsbe-zoeker moet kunnen genieten van die investe-ringen die zowel in de centrumstad als op ande-re plekken in de rasterstad moeten gebeuren.Wij interpreteren vrije tijd ruim, zodat alle plaat-sen waar vormen van vrije tijd worden uitgeoe-fend mee geïntegreerd worden als katalysatorvan stedelijke dynamiek.

Het stadsbezoek kan een belangrijke bijdrageleveren aan de erkenning van de stad als refe-rentiekader en als basis voor identificatie. De

Page 126: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

129revitalisering van de symboolfunctie zal dit pro-ces zeker stimuleren. De recreatieve functiegroeit vanuit een confrontatie met wat er in destad werkelijk leeft. De stad is geen pretpark datzich voor de stadsbezoeker moet aandienen alseen conflictloze Disneyruimte. Een voorbeeld vandeze confronterende identificatie is de ‘Zomervan Antwerpen’, waar heel wat dimensies van derecreatieve stad zijn samengevoegd, zonder hier-bij te vervallen in al te commercieel ‘festivalitis’.Het initiatief houdt rekening met zowel de loka-le aanknopingspunten en belangen als de nood-zakelijke mondiale uitstraling van dergelijkemanifestaties in een stad van deze orde. Datsoort balans kan elke Vlaamse stad voor zichzelfmaken en via een gericht recreatief beleid reali-seren. Recreatief beleid is een onderdeel van destrategie van de glokalisering.

Ten slotte is het belangrijk om de recreatievefunctie niet te ontwikkelen boven de hoofdenvan de stadsbewoner en de stadsbezoeker. Hetis belangrijk om van identificatie een aandachts-punt te maken. Recreatie kan zo een relevanteversterking zijn voor het socio-culturele kapitaalvan de stad en kan bijdragen tot meer deelna-me aan het publieke en politieke leven.

s a m e n g e v a t

29. Voer een actieve politiek gericht op vernieu-wende en ontwerpende ideeën en praktij-ken, op het bundelen van creatieve krachten.Ondersteun creatieve allianties, zorg voorontmoetingsfora en voor aangepaste infra-structuur.

30. Gebruik bestaande en vernieuwde stedelijkeruimtes (onder andere deze die vrijkomendoor economische herstructurering) voornieuwe stedelijke functies en zet ze in de kij-ker via aangepaste initiatieven.

31. Stel een culturele en recreatieve portefeuille

samen. Benut de rijkdom en de aantrekke-lijkheid van het fysieke kader en van hetpatrimonium van de rasterstad.

32. Mobiliseer de vrijetijdsfunctie met het oogop stedelijke revitalisatie in het algemeen,ook in kansarme buurten. Gebruik alle plaat-sen waar vormen van vrije tijd worden beoe-fend als mogelijke katalysatoren van stede-lijke dynamiek.

As 5 Identiteit vanuit diversiteit

Nergens is de economische portefeuille zo ruimals in de stad. Nergens is het samenleven methet ‘vreemde’ en het ‘andere’ zo uitgesproken enzo divers. Nergens is er meer cultuur die zowelaanwezig is via de pluriculturele bevolking alsvia het formele en informele cultuuraanbod.

Een ‘stedelijke mentaliteit’ doordesemt onder-tussen alle lagen van de maatschappij en geheelVlaanderen. Toch blijft investeren in de identiteitvan de stad cruciaal. Dat hebben we eerder uit-gelegd met de global-local paradox. De stadstaat in het brandpunt van de mondialisering.Ze wordt het nieuwe referentiekader en de sleu-tel tot de mondiale economie en cultuur. Daar-om moet de stad een duidelijk profiel hebben.Dat ‘imago’ dient de externe communicatie,maar moet ook voor de eigen bewoners engebruikers herkenbaar zijn. Een dergelijke stede-lijke identiteit is vooral een sterk toekomst-beeld, dat de verscheidenheid in de stad en deverscheidenheid van plaatsen, mensen en acti-viteiten opneemt in één wervende lotsverbon-denheid.

We zijn er ons wel van bewust dat diversiteitvandaag – soms terecht – als een bedreigingwordt ervaren. De fascinatie en kansen die uit-

Page 127: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

130 gaan van diversiteit kunnen ondergeschikt wor-den aan deze bedreiging, waardoor de omgangmet diversiteit steeds moeizamer verloopt. Hetis echter belangrijk dat we ook uit deze moeiza-me omgang lessen trekken om met diversiteitte leren omgaan. Het alternatief is inderdaadverdere polarisering tussen arm en rijk, tussenwerkenden en niet-werkenden, tussen blank engekleurd, … Een dergelijke polarisering zet detoekomst van de stad en dus van heel Vlaande-ren op het spel.

De identiteit van de stad komt vooral tot uitingin het profiel van herkenbare en expressieveplekken. Dat tekent de multiculturaliteit nogmeer dan de verscheidenheid aan culturele enetnische gemeenschappen. De stadsbewonerheeft in de regel immers een zeer ruime actiera-dius en gebruikt de verschillende plekken in destad voor telkens andere activiteiten. Het is dieverbinding tussen plekken en activiteiten die destad tekent en tezelfdertijd de veelzijdige iden-titeit van de stedeling mogelijk maakt. Zij diezich terugtrekken in gemeenschappen enbepaalde buurten worden daartoe eerder soci-aal-economisch verplicht. Het is slechts in uit-zonderlijke gevallen een uiting van een sektari-sche, traditionele afzondering.

Een duidelijk stedelijke identiteit is dus meer-vormig en steunt op een ruime diversiteit. Omdat pluralisme in stand te houden, moet devoortdurende regeneratie van plaatsgebondeneigenheid ook worden ondersteund. In eersteinstantie betekent dit volgens ons dat een ste-delijke revitalisering vertrekt van een actiefinvesteringsbeleid in kunst en cultuur en in decreatie van een maatschappelijk draagvlak hier-voor bij de bevolking (veld 13). Diversiteit enidentiteit kunnen actief ondersteund wordendoor kwalitatieve multifunctionaliteit te bevor-deren en door de bestaande verschillen tussen(kansen van) groepen en tussen buurten eerder

te beschouwen als een kans dan als een bedrei-ging (veld 14).

Doorheen de bespreking van deze as komt derelatie tussen stedelijke identiteit en de econo-mische ontwikkeling aan bod, een essentieelonderdeel van de stedelijke cultuur en van hetsocio-culturele kapitaal van de stad. We verwij-zen hiervoor ook naar as 1, veld 3. Ook de duali-sering moeten we vanuit deze houding aanpak-ken. Het opbouwen van stedelijke identiteitsteunt op integratie via het tegengaan van uit-sluiting. Daarbij komen, naast arbeidsmarktpar-ticipatie, ook andere (niet-economische) vormenvan maatschappelijke integratie in beeld (zie as 6, veld 17).

Veld 13 Versterk het draagvlak voor kunsten cultuur Dat identificatie, en zeker een culturele identifi-catie, voor een lokale strategie noodzakelijk is,daarover is de literatuur – zowel de ruimtelijk-economische, de rurale als de culturele – hetroerend eens. Een gemeenschap heeft behoefteaan herkenbaarheid en soms zelfs aan mythe-vorming. Het is evenwel duidelijk dat identifi-catie zich niet laat opleggen, maar in belangrij-ke mate van onderuit moet groeien. Het is dieidentificatie die de stimulans moet zijn voor eeneconomisch stadsbeleid (zie as 1).

Een kenmerk van de global-local paradox is datde 19e-eeuwse natiestaat sterk onder druk komtte staan als referent voor een cultureel identifi-catieproces. Dat het regionale kader (Vlaande-ren) de rol van de natiestaat hierbij zal overne-men, is vermoedelijk wat te optimistisch. Maarin Vlaanderen is de identificatie met het lokaleniveau vanuit Europees perspectief nog vrijsterk, om historische redenen, kenmerken vande arbeidsmarkt (relatief lage mobiliteit) en vande woonmarkt (hoge graad van woningeigen-

Page 128: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

131dom). In ons eerste hoofdstuk hebben we ookbenadrukt dat die culturele eigenheid nu eerdervanuit het samenleven van verschillende groe-pen in hetzelfde territorium moet komen enniet vanuit voorbijgestreefde denkpatronen oververschillende culturen waarbij de ene zich aande andere moet aanpassen.

Kunst en cultuur moeten per definitie hoog-staand en elitair zijn om als maatschappelijketrekker te kunnen functioneren. Tegelijkertijdzien we dat de stedelijke context van doorslag-gevend belang is voor de rol die kunst en cultuurspelen in het identificatieproces. Het stedelijkemilieu biedt inderdaad een omgeving waarineen hele ‘artistieke cultuur’ en ‘omgangscultuur’bestaan en zich verder kunnen ontwikkelen.Bovendien zijn die beide culturen katalysatorenvoor strategieën van sociale betrokkenheid engemeenschapsvorming. Overigens nemen weaan dat vormen van formele kunst en cultuurmaar op langere termijn succesvol kunnen zijn inde mate ze ingebed zijn in het specifieke culture-le kapitaal van de stad. Wat betreft de artistiekecultuur en de omgangscultuur kunnen er sterkeverschillen zijn tussen steden en tussen buurtenin steden. Het zijn net deze verschillen die aan-knopingspunten vormen voor identificatie.

Zoals met vele maatschappelijke fenomenen ishet vandaag ook met kunst en cultuur zo dat degraad van mediatisering en marktsucces zowatde enige criteria worden om succes te definië-ren. Ongetwijfeld kan mediatisering een rol spe-len in het identificatieproces (al was het maardoor het communicatieve aspect), maar het iszeker niet door een goede mediatisering alleendat buurten, groeperingen en bevolking erbijbetrokken zijn of zich erin herkennen. We zieneen rol voor de markt in de culturele identifi-catie. De ‘markt’ staat hier dan wel voor al watin de ‘omgeving’ aanwezig is, zeker ook in denon-profit sector.

Als we kunst en cultuur benaderen vanuit destedelijke ‘artistieke cultuur’ en ‘omgangscul-tuur’ zien we dat elke stad nog tal van anderevormen van kunst en cultuur herbergt (onderandere in de sfeer van sport en vrije tijd) die tebetrekken zijn in het identificatieproces en destedelijke revitalisering. Er bestaan dus verschil-lende lagen van cultuurbeleving. Alle lagen vande bevolking betrekken bij alle lagen van cul-tuurbeleving is onmogelijk. Dit is volgens onsook niet nodig. Essentieel is wel dat er in allelagen van cultuurbeleving altijd een vorm van‘volksverheffing’ aanwezig is, omdat dit deessentie is van cultuur.

Initiatiefnemers stellen vast20 dat het formelecultuurbeleid er moeilijk in slaagt om debestaande bottom-up dynamiek in cultuurbele-ving goed te vatten. Hierdoor treedt marginali-sering op, wat finaal uitmondt in de uitdovingvan het initiatief en in frustraties van de initia-tiefnemers. Dat staat nieuwe initiatieven in deweg. Vlaanderen en Brussel hebben bovendienbijzonder weinig cultuurprojecten met eengrootstedelijke uitstraling. Een van de uitzonde-ringen hierop was Antwerpen 93. Het huidigeEuropese beleid met culturele hoofdsteden isnogal sterk gefocust op dat ene jaar en te wei-nig op continuïteit. Hierdoor is er wel een tijde-lijke opflakkering, maar de vraag is of we echtkunnen spreken van een duurzame stedelijkeidentificatie en revitalisering. Mogelijk vormenbepaalde aspecten van Brugge 2002 hierop eenuitzondering: het cultuurjaar heeft interessantediscussies losgeweekt over het profiel van destad, wellicht vooral omdat dit ook al in de voor-bereiding aan bod kwam. Professionele voorbe-reiding leidt tot draagvlak.

Stadsbeleid gaat samen met culturele iden-tificatie. Het onderscheid tussen hoge en lagecultuur speelt hier absoluut geen rol. Integen-deel, alle sociale lagen, bevolkingsgroepen

Page 129: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

132 (autochtone en allochtone), taalgemeenschap-pen (vooral in Brussel) en alle lagen van cultuur-beleving en alle buurten worden in dit identi-ficatieproces betrokken. Hierbij denken we nochaan een grijze culturele eenheidsworst (waarinniemand zich herkent), noch aan een ieder-voor-zich-benadering (zoals een etnische cultuurnaast een autochtone cultuur, naast een Fransecultuur, naast een Vlaamse cultuur, naast eenMarokkaanse cultuur, …). Culturele identificatiesteunt op de bestaande (of te creëren) culturelediversiteit en de eigenheid daarvan. Ze zoektdraagvlakken waardoor het geheel meer wordtdan de som van de onderdelen.

Ongetwijfeld is het nodig om nieuwe vormenvan individuele en collectieve identificatie tezoeken Bovendien moet de bebouwde ruimte(monumenten, specifieke vormgeving van buur-ten, …) de culturele diversiteit en identificatieondersteunen. Ook de publieke ruimte speelt alsneutrale ontmoetingsruimte een belangrijke rol.

Verkoopbaarheid en mediatisering zijn voor onsgeen criterium voor cultuur. Het is wel belang-rijk dat de stadsbewoner zich herkent in het cul-turele profiel van de stad, waarbij kwaliteit heteerste criterium is. We herhalen dat dit geenbetrokkenheid van alle stadsbewoners bij allevormen van cultuur betekent. De stad is hier-voor een te diverse maatschappij met te uiteen-lopende vormen van cultuurbeleving. Dit houdtwel in dat in het cultuurprofiel voldoende aan-dacht uitgaat naar alle subculturen in de stad.Dit betekent ook aandacht voor de vormen van‘alledaagse’ cultuur.21 Documentatie ervan ishierin de eerste stap.

Ten slotte is de stad als een vrijhaven voor dekunstenaar. Kunstenaars moeten ‘hun ding’ kun-nen doen in de stad, zonder compromissen,maar wel altijd met kwaliteit als criterium (zieveld 11 over de creatieve stad).

Veld 14 Gebruik verschillen en tegenstellingen Densiteit zou vanzelf leiden tot stedelijke inter-actie en constructieve confrontatie. Dat is degangbare opvatting. Het is juist dat hogeredichtheden de kansen op ontmoeting en inter-actie vergroten, omdat met een hogere dicht-heid ook de diversiteit groter is. Dat zal echternormaal gesproken slechts zelden spontaan bui-ten de eigen kring gebeuren. Bovendien organi-seren mensen hun leven doorgaans zodanig (zo-wel fysiek, als sociaal, cultureel, economisch, …)dat interactie zich in hoofdzaak beperkt totgelijkgezinden (in de brede betekenis van hetwoord). Overigens zijn de huidige communica-tiemiddelen van dien aard dat er zelfs geenfysieke ruimte voor ontmoeting nodig is.Nochtans zijn fysieke interactie en constructieveconfrontatie over de grenzen van buurten ensociale groepen heen essentiële onderdelen vandiversiteit en van de stad. De stad, en zeker degrote stad, is in essentie een historische accu-mulatie van ervaring met het omgaan metdiversiteit. Die accumulatie is ingebed in verha-len, in mentaliteiten, in instellingen en in de ste-delijke tradities van openheid, gastvrijheid endynamisme. Maar tezelfdertijd wordt zebedreigd door de stadsvlucht, het onveiligheids-discours, de antistedelijke mentaliteit, deextreem-rechtse partijen en mentaliteiten diediversiteit als een bedreiging en niet als een ver-rijking beschouwen.

De huidige (ruimtelijke) organisatie van de stadzorgt voor een tendens waarbij ruimtes gereser-veerd worden voor specifieke functies of socialegroepen: de verkeersruimte, de openbare ruim-te, de woonruimte, ... De socio-culturele en eco-nomische maatschappelijke onderstromen ver-sterken deze tendens omdat gekozen wordtvoor het gelijke, eerder dan voor het verschil. Depotentiële kracht die van diversiteit uitgaat,zwakt daardoor af. Die trend willen we keren.

Page 130: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

133Dat ‘soort soort zoekt’ is een normale tendensen is op zich ook niet problematisch als dit eengevolg is van een bewuste keuze. Als die keuzeechter aanleiding geeft tot een ruimtelijke orga-nisatie die interactie en de constructieve con-frontatie met andere maatschappelijke groepenverhindert, is er natuurlijk wel iets aan de hand.We zijn in Vlaanderen nog niet zo ver als in deVerenigde Staten, waar op sommige plaatsen‘gated communities’ zijn ontstaan die zichafschermen tegen de rest van de maatschappij.Bepaalde suburbane zones hebben daarvan ech-ter wel al kenmerken. Mentale en metalen hek-kens versterken elkaar.

Een andere dimensie van deze problematiek isdat er geen keuzemogelijkheid is, waardoormensen niet anders kunnen dan zich neerleg-gen bij hun situatie (veelal gekoppeld aan deproblematiek van de duale maatschappij). Ookeen gebrek aan keuzevrijheid vertaalt zich ruim-telijk en verhindert de noodzakelijke interactie.In zijn doorgedreven vorm resulteert dit vianegatieve selectiemechanismen in segregatie.Ook hier is de situatie in Vlaanderen nog niet indie mate geëvolueerd dat er echt sprake is vangetto’s die ontoegankelijk worden voor de restvan de maatschappij.

We vinden dat zowel de vorming van ‘gatedcommunities’ als van getto’s ondubbelzinnigmoet bestreden worden. We pleiten niet voorhet andere uiterste, namelijk een socio-culturelehomogenisering gericht op het uitvlakken vanverschillen. Het is rapper geschreven dangedaan, maar we moeten een combinatie zoe-ken met een juiste dosering van gentrificationen sociale mix, waardoor constructieve confron-tatie op plaatselijk niveau op een spontanemanier kansen en vorm krijgt. Die dosering zalen mag ook van plaats tot plaats verschillen,maar gemeenschappelijk is een open model datde toegankelijkheid van de verschillende deel-

territoria van de rasterstad garandeert. Datmaakt de stad tot labo voor de Vlaamse samen-leving.

Verschillen ondersteunen, betekent kansen bie-den om mekaar te leren kennen, zodat mensenleren omgaan met het verschil en het onbegripverwijnt. Hiervoor zullen constructieve en crea-tieve confrontaties en dialoog tussen bewoners,gemeenschappen en buurten nodig zijn. Webegrijpen constructief en creatief hier dus alseen confrontatie die leidt naar wederzijdse er-kenning en overleg. De inrichting en de kwaliteitvan de publieke ruimte kan dit ondersteunen.

Niettegenstaande de tendens tot monofunctio-naliteit stellen we vast dat er nog een belangrij-ke functievermenging en diversiteit aanwezig is,bijvoorbeeld inzake ecologie en economie. Naastde klassieke diversiteit (sociale groepen, woon-milieus, enz.) vinden we in stedelijke milieus bij-voorbeeld ook een grote biodiversiteit terug, zijhet dat vele levensgemeenschappen kwetsbaaren verarmd zijn.22 80% van onze economie isnog steeds verweven met de woonfunctie en isniet op specifieke terreinen gelokaliseerd.23 Omde zeer grote verweving van de economie in hetstedelijke weefsel nog te bevorderen, is een ver-wevingsbeleid nodig met onder meer een wijzi-ging in de milieureglementering die vandaag‘regelrecht’ aanstuurt op een functiescheiding.

Verder maakt ook de tijdsdimensie zelden deeluit van multifunctionaliteit. Ruimtelijke integra-tie van activiteiten is niet goed mogelijk zonderlogische tijdsorde (uurrooster). Daarom is ruim-te nodig voor een lokaal tijdsbeleid (cf. de lokali-sering van aspecten van het tijdsbeleid in Italiëvia de ‘Tempi della Città’). Het gaat erom, naarhet Italiaanse voorbeeld, de steden en zelfs dewijken de mogelijkheid te geven om op eenmeer autonome wijze het plaatselijke tijdsbe-leid af te stemmen op de reële plaatselijke

Page 131: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

134 dynamiek. Zo zijn openingsuren van diensten ofvan recreatievoorzieningen nu zelden afge-stemd op de werkuren in de productie, zijnopenbaar vervoer, winkelopeningstijden enstadsanimatie niet altijd op elkaar afgestemd enzijn bepaalde infrastructuren (scholen, bedrij-ven, handelsruimtes) te veel sectoraal gemono-poliseerd en te weinig open voor multifunctio-neel gebruik. Kortom, zonder greep op een tijds-beleid is het zeer moeilijk om integrerend enduurzaam in te grijpen in de het ritme van ste-delijke activiteit. Die ritmes zullen verscheidenzijn: een drukke en flexibele 24-ureneconomie inde stadscentra versus een sterk gereguleerde engeritmeerde tijdsorde in meer residentiële buur-ten. Een dergelijk gelokaliseerd tijdsbeleidmaakt deel uit van het lokale stadsoverleg.

s a m e n g e v a t

33. Bouw aan culturele identiteit met eendraagvlak in alle sociale lagen, bevolkings-groepen, taalgemeenschappen en buurten.Zoek daarbij nieuwe vormen van individueleen collectieve identiteit.

34. Investeer in publieke ruimte als platformvoor ontmoeting. Maak diversiteit en iden-titeit herkenbaar in de bebouwde ruimte.

35. Documenteer alle vormen van ‘alledaagsecultuur’. Waarborg de autonomie van kunst.Behoed de kwaliteit van cultuurproducten,cultuur is meer dan wat verkoopbaar of con-sumeerbaar is.

36. Organiseer de sociale ruimte zodanig dat‘gated communities’ en getto’s geen kanskrijgen.

37. Ondersteun verschillen als basis voor diver-siteit, organiseer constructieve en creatieveconfrontaties, en bestrijd socio-culturelehomogenisering via een gedifferentieerdemix van gentrificatie en sociale mix.

38. Verknoop functies en vermijd functiever-

schraling en monofunctionele ruimtes.Mobiliseer daarvoor architectuur en steden-bouw.

39. Voer een verwevingsbeleid, pas de milieure-glementering aan, doorbreek de monofunc-tionaliteit van arbeidstijd, economie en han-del door een lokaal tijdsbeleid.

As 6 Solidaire stadspolis

Deelnemen in de stad wordt veelal gelijkgescha-keld met de bestuurlijke component: hoe kanmen ervoor zorgen dat de burger echt kan deel-nemen aan het besturen van de stadsrepubliek?Het beheer en het bestuur van de stad makenhet voorwerp uit van hoofdstuk 5. Dit (bestuur-lijke) aspect komt op deze as niet aan bod. Wehebben het hier over deelname in de funda-mentele betekenis van sociale rechtvaardigheid:uitsluiting tegengaan, ervoor zorgen dat ieder-een in de stad basisrechten op werk, wonen,gezondheid en degelijk onderwijs kan realise-ren. Betrokkenheid dus in de betekenis van soli-dariteit in de stad tussen stadsbewoners enstadsgebruikers. Hoe zouden we trouwensanders mensen die dagelijks met uitsluiting temaken krijgen, kunnen overtuigen om de instel-lingen van de democratie legitiem te vinden?

In het debat over solidariteit lopen twee veelgebruikte begrippen door elkaar: individualise-ring en egoïsme. Individualisering heeft betrek-king op het zich los maken van bevoogdendekaders die het gedrag van mensen voorschrij-ven. Egoïsme heeft betrekking op het zich afke-ren van ‘het collectieve’, van alle verplichtingenten opzichte van de gemeenschap, een volledigeafzijdigheid van politiek en de staat. Als men-sen individualiseren, betekent dat niet noodza-kelijk dat ze meer egoïstisch worden. Wie

Page 132: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

135gewoon was van mensen via de groep tebeheersen, kan wel die indruk krijgen, maar danheeft dat eerder te maken met de eigen refe-rentiekaders (‘vroeger deden de mensen wat wevroegen’). Mensen die zich volledig van desamenleving afkeren, zijn dan weer niet nood-zakelijk meer individualistisch: ze kunnen inhun gedrag sterk gestuurd worden door nieuwegroepsnormen via media, reclame en informelegroepen. Sociologen verdedigen dat deze kadersdie sturende rol van de klassieke zuilen hebbenovergenomen, zodat veel individualiseringslechts schijn is24.

Netwerking kenmerkt het functioneren van demeeste burgers in de maatschappij. Het is daar-om steeds moeilijker om mensen te ‘klasseren’in een bepaalde groep en om via de klasseringde maatschappij te organiseren. Het is niet meerhet behoren tot ‘een groep’ (in de betekenis vanzuilen, kerken, …) dat het gedrag van mensenstuurt. Omdat de netwerking gedeeltelijk (enniet voor iedereen) virtueel is, vormt de virtueleruimte een bijkomende dimensie voor de orga-nisatie van betrokkenheid. Netwerken zijn in elkgeval niet aan stadsgrenzen gebonden.

Niettegenstaande het klasseren van mensen inbepaalde groepen moeilijker wordt, slaat deruimtelijke organisatie van de stedelijke samen-leving toch nog steeds neer in herkenbareruimtelijke deelcomponenten. We beschrevenal hoe ‘negatieve’ selectiemechanismen alsgevolg van ongelijke kansen ervoor zorgen datbepaalde lagen van de bevolking in ruimtelijkdefinieerbare buurten in de stad samenwonen.Dit is de zichtbare component van de dualemaatschappij die maakt dat segregatie (vanverschillende omvang en aard) een realiteit is inelke Vlaamse stad.

Alle sociaal-ruimtelijke groepen en genetwerkteburgers in de stad maken deel uit van de stad. Er

is evenwel een fundamenteel probleem vanongelijke deelname, waardoor er sprake is vandeelnetwerken en deelterritoria, waarin desterksten, de elites, het laken in de stedelijkearena te veel naar zich toetrekken. Dat zijn demeer onzichtbare elementen van dualisering.

Deelnemen betekent voor ons investeren innieuwe vormen van solidariteit (veld 15) diegericht zijn op de creatie van sterke stedelijkeontwikkelingscoalities (veld 16). Die coalitiesmoeten gericht zijn op een breed perspectiefvan integratie die niet alleen via de regulierearbeidsmarkt kan verlopen (veld 17).Deelname in de stad en het opbouwen van soli-dariteit hangen in belangrijke mate samen methet opbouwen en het vergelijken van individue-le en collectieve kennis en ervaringen: hetmotief om continu te investeren in kaders voorde lerende stad (veld 18).We sluiten deze as af met een menu voor dehertekening van de fiscale stromen: de keuzes inhet fiscale beleid moeten het resultaat zijn vanoverwegingen over solidariteit: tussen rijk enarm, tussen delen van de rasterstad (buurten,wijken, stad en platteland, stad en rand), tussenbewoners en gebruikers. fiscaliteit moet stede-lijkheid en solidariteit ondersteunen, niet uithol-len (veld 19).

Veld 15 Investeer in nieuwe vormen van solidariteitSolidariteit tussen de bewoners van de stad iseen belangrijke component van het deelnemenin de stad en wellicht ook een essentiële voor-waarde voor een bestuur dat vertrouwen kanopwekken en kan behouden.

Het traditionele verenigingsleven, dikwijlsgekoppeld aan de werknemersorganisaties,speelde tot voor kort een belangrijke rol in desolidariteit tussen burgers. Vandaag stellen wevast dat de deelname aan het verenigingsleven

Page 133: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

136 niet kleiner is, maar toch sterk van karakter ver-anderd is. De eerder ‘opvoedende’ rol van hetverenigingsleven, waarbij solidariteit toch eenbelangrijke waarde was, lijkt te verdwijnen.Meer utilitaire verenigingen met een groterehomogenisering van de leden bloeien.25

Het verdwijnen van het traditionele gemeen-schapsgevoel wordt vaak gekoppeld aan hetverstedelijkingsproces. De stad zou anoniemzijn, op het platteland ‘kent iedereen elkaar’. Degemeenschappelijke identiteit zou dominerenop het platteland, de individuele in de stad. Destad zou van de mensen anonieme en onver-schillige individuen maken die alleen nog func-tioneel met elkaar contact hebben. De ‘buurt’wordt dan soms nog gezien als ‘het dorp in destad’, het oord waar dat oude gemeenschapsle-ven toch nog overleeft en moet wordengekoesterd. Sociologisch onderzoek weerlegtnagenoeg al deze stereotiepen. Het gemeen-schapsleven op het platteland in Vlaanderenverschilt weinig van dat in de stedelijke gebie-den.26 De buurt is evenmin dat ‘warme nest’.Individualisering en vermarkting zijn onmisken-baar dominant, maar niet alleen in en niet doorde stad.

Vermarkting, individualisering en de steeds gro-tere invloed van de overheid op de solidariteithebben tot gevolg dat solidariteit geen spon-taan verschijnsel meer is. Ze glijdt af naar eenverplichte mechanische solidariteit (door vanbovenaf opgelegde waarden, normen, socialisa-tieprocessen en sanctioneringen). Solidariteitdegradeert tot opgelegde financiële bijdragenvan het individu, wat in de huidige discussieover solidariteit dan ook een belangrijke klem-toon wordt. Het lijkt alleen nog om geld te gaan.

We menen dat meer middelen nodig zijn voornieuwe vormen van opgelegde solidariteit,waarbij men lessen kan trekken uit organisch

gegroeide solidariteit die vanuit de steden ont-staat. Vandaar ook dat spontane initiatieven vanstedelijke verbondenheid extra stimulansen ver-dienen, in evenwicht met (en niet ter vervan-ging van) de hardere opgelegde solidariteit inhet kader van de staat.

In de ervaring van stadsbewoners met vreem-den die verschillend zijn van henzelf bevindtzich het sociale potentieel van de stad. Eenoppervlakkige omgang met diversiteit, bijvoor-beeld in de buurt, op de tram of in de super-markt, is een alledaagse realiteit. Het is volgensons dan ook belangrijk om hiermee actief om tegaan en deze lossere vormen van verbonden-heid tevens te onderzoeken, omdat die kunnenleiden naar nieuwe vormen van solidariteit. Dieontstaat door nieuwe sociale netwerken. Aan-knopingspunten voor deze vormen van verbon-denheid zijn er genoeg. De stad zit er vol van.Daarom pleiten we er ook voor (vooral in hoofd-stuk 5) om meer subsidiariteit en decentralisatietoe te passen, zodat de discussie over solida-riteit niet alleen boven de burgers lijkt plaats tevinden en spontane netwerken op stadsniveaumeer zin en inhoud kunnen krijgen.

De commercialisering van de publieke ruimte inde stad heeft een segregerend effect (niet ieder-een kan aan alles participeren), maar brengt ookeen breed en divers publiek samen. Door die ver-zamelfunctie genereert de consumptieruimte inde stad onbedoelde sociale effecten. Het samen-gaan van individualisering en de consumptielo-gica heeft dus ook een positieve zijde. De creati-viteit die hiermee samengaat, is gemeenschap-pelijk en alledaags, zodat we ze niet gemakkelijkopmerken. We stellen voor om de positieve ele-menten van de hedendaagse consumptielogicaaan te grijpen om deze alledaagse vormen vansolidariteit en culturele creativiteit te detecte-ren en te exploiteren (bijvoorbeeld: cafés enwinkels zijn niet alleen commerciële ruimtes,

Page 134: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

Page 135: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

138 maar tegelijkertijd ontmoetingsruimtes waarideeën worden uitgewisseld). Dit draagt depotenties in zich van nieuwe vormen van ver-bondenheid en creativiteit.

Ten slotte hechten we veel belang aan de nood-zaak om bewoners en buurten aan ICT-netwer-ken te koppelen, omdat die een bron zijn vannieuwe verbondenheid en daardoor ook van(nieuwe) stedelijkheid.

Veld 16 Investeer actief in een sterke ontwikkelingscoalitieWe pleiten op as 1 voor een sterk totaal econo-misch stadsbeleid en voor sterke economischestadsprofielen. De economie kan maar gedragenworden door de lokale gemeenschap als ze inhet socio-culturele kapitaal is ingebed. Daaromook vormt cultuur zelf een centraal ankerpunt inde economische strategie van een stad. Tevensstelden we vast dat de territoriaal-cultureleidentificatie – de creatie van een vorm van lots-verbondenheid – noodzakelijk is voor eengeslaagd stadsbeleid. We verwezen op die as alnaar de solidariteit als een essentieel onderdeelvan deze ontwikkelingscoalitie.

Een economisch stadsbeleid kan maar lukkenbinnen de context van een solidaire stad. Dit be-tekent dat de economische ontwikkeling moetsteunen op alle actoren in de stad. Dit heeft totgevolg dat het economische stadsbeleid – netzoals de stadssturing zelf (zie hoofdstuk 5) – inbelangrijke mate naar de stedelijke actorenmoet worden gedecentraliseerd. Het zal via in-teractie en netwerkvorming moeten gebeuren.Hier komt het concept van de ontwikkelingscoa-litie op de voorgrond. Wij zien dit als een coalitietussen publieke actoren (de stad als overheid,maar ook als belangrijke economische actor enwerkgever) en private actoren (traditionele soci-ale partners, maar ook buurtbewoners, vertegen-

woordigers van de werklozen, een vertegen-woordiging van actoren die bezig zijn met watwe elders sociaal nuttige bezigheden noemden,enz.). Deze coalities kunnen territoriaal georga-niseerd worden voor de stad of voor delen vande stadsregio. Een voorbeeld van dat laatste ishet zogenaamde ROMe-project (RuimtelijkeOrdening, Milieubeheer en economische ontwik-keling in de Gentse kanaalzone). Ze kunnenevenzeer rond specifieke problematieken wor-den opgezet (bijvoorbeeld rond een bedrijf meteen probleemrelatie met de buurt, rond hetvoorzien van economische ruimte in de stad, ...).Finaal moet dit leiden tot een beter economischbeheer van de stad en een sterkere (concurren-tie)positie van de stad.

Het is belangrijk dat alle economische actoren(overheid, werknemers en werkgevers) als trek-ker omschreven worden en dat de coalitie isingebed in het stedelijke socio-culturele kapi-taal. We denken dat dit niet alleen voor de staden de stadsregio, maar ook voor de economischeactoren zelf win-winsituaties zal opleveren; mis-schien niet op zeer korte termijn maar zeker welop middellange en lange termijn. Vandaag wor-den heel wat kosten (sociaal, milieu, mobiliteit)door bedrijven afgewenteld op de maatschappij.Een meer duurzaam economisch systeem gaatuit van een internalisering van deze kosten inhet economische proces. Het opzetten van coali-ties is binnen die context een middel om dieinternalisering zelf te organiseren en in eenwin-winsituatie om te zetten. Er is geen keuze,als we tenminste echt een duurzaam stadsbe-leid willen realiseren en het niet alleen bij woor-den willen houden.

Vooral in de grotere steden in Vlaanderen zijn erenkele aanzetten tot dergelijke coalities. Van deGentse praktijk leren we dat het opzetten ervaneen complexe zaak is, zowel op het niveau vande betrokkenheid en het engagement van acto-

Page 136: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

139ren als op het niveau van de gebiedsomschrij-ving (de betrokkenheid van administratieverandgemeenten).27 We merken dat de stedelijkeen de stadsregionale contexten duidelijk in eenspanningsveld (met soms tegengestelde belan-gen) gevat zijn. Dit voorbeeld geeft aan dat er alaanzetten tot coalities bestaan, maar dat het ineerste instantie om de toch nog vrij traditioneleeconomische invalshoek en actoren gaat.

De democratische controle op deze ontwikke-lingscoalities en de participatie van de sociaalzwakkeren vormen vaak een probleem.28 We leg-gen het verband tussen wat hierboven werdgeschreven over de solidariteit en wat in hoofd-stuk 5 nog aan bod komt over de democratischeorganisatie van de open volksvertegenwoordi-ging. We moeten, voor een heldere discussie,evenwel vermijden de indruk te wekken dat dehuidige representatiedemocratie wel ideaal-democratisch zou functioneren en dat nieuwevormen van overleg en regulering dus een‘gevaar’ zijn voor de democratie. De huidigerepresentatiedemocratie steunt vaak ook opzeer besloten netwerken van belangengroepenwaarbij enkele personen of enkele sterke groe-pen de besluitvorming domineren. Dit is traditi-oneel altijd het geval geweest voor het uitteke-nen van de economische strategieën, zeker insteden. De representatiedemocratie stond ermeestal bij en keek ernaar. In de huidige repre-sentatiedemocratie is de participatie van sociaalzwakkeren over het algemeen al een groot endus geen nieuw probleem dat we nu pas zou-den ontdekken. Het gaat er eerder om dat nieu-we vormen van coalities in de stad de bestaandeproblemen van besloten besluitvorming en vangebrekkige participatie bevestigen en overne-men. Ze kunnen daarom zowel nieuwe kansenals nieuwe problemen bevatten.

We nemen de bovenstaande waarschuwingenernstig. Het algemene antwoord is te zoeken in

de richting van de ontwikkeling van eengemeenschappelijk lokaal belang: een ‘zaak’waarachter men zich kan scharen, dus ook eenvorm van identificatie. Binnen die context plei-ten we voor een intense investering in de opzetvan coalities binnen een bestuurlijk model datbeantwoordt aan wat in hoofdstukken 4 en 5wordt verdedigd: het versterken van publiekdebat, investeren in hefboomprojecten en eenomslag naar een grotere verantwoordelijkheidop stadsniveau. Daarom ook legden we in as 1en in dit hoofdstuk zoveel nadruk op de inbed-ding van de strategie in het socio-culturele kapi-taal van de stad, tot op buurt- en wijkniveau.Investeringen in publieke ruimte, in cultuur, inrecreatie, … werden ook vanuit dit perspectiefbeschreven.De test voor de ontwikkelingscoalitie ligt in deconcrete economische stadsprojecten (ziehoofdstuk 4). Naast het puur economischebelang kunnen we hiermee, net zoals met ande-re vormen van stadsprojecten (commerciële, ste-denbouwkundige of culturele projecten) eengrotere herkenbaarheid en wervingskrachtrealiseren.

Veld 17 Waardeer nieuwe vormen van maatschappelijke integratieEen sterk totaal economisch stadsbeleid zal nietkunnen verhinderen dat een aantal fundamen-tele ongelijkheden in onze (stedelijke) maat-schappij zullen blijven bestaan. Een van dieongelijkheden bevindt zich in de groei van eenduale maatschappij. In essentie is die verbondenmet de ongelijke kansen en mogelijkheden opde arbeidsmarkt, waar dienstverlenende en ken-nisintensieve sectoren het jobaanbod in toene-mende mate bepalen. Hiertegenover staat eensteeds groeiende ‘onderlaag’ op de arbeids-markt. Het reguliere arbeidscircuit kan dezeondanks alle inspanningen onmogelijk allemaalen blijvend opnemen. In hoofdstuk 1 stelden we

Page 137: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

140 dat maatschappelijke integratie via arbeid voorsteeds grotere groepen een zeer moeilijke aan-gelegenheid wordt.

Er is een scherpe stedelijke arbeidsmarktpara-dox. Voor de cijfers verwijzen we naar hoofd-stuk 1 (zie blz. 50-51). De stad biedt namelijk heelwat jobs aan, maar deze jobs worden in belang-rijke mate ingevuld door niet-stedelingen, zodatde stedeling dikwijls in de kou blijft staan. Eengrote werkgelegenheid gaat dus samen meteen hoge werkloosheid. Deze arbeidsmarktpara-dox manifesteert zich in zeer sterke mate in eengrootstedelijke context en is verbijsterend voorde werkloze migranten: 80% van deze groep isin de grote steden terug te vinden. We hebbenook aangegeven dat de afname van de werk-loosheid die de laatste jaren optrad, zich vooralmanifesteert buiten de steden en dan vooralbuiten de grote steden.

Vandaag kent het werkgelegenheidsbeleid geenspecifiek stedelijke reflex. Een versterkt doel-groepenbeleid gericht op kansarme groepen opde arbeidsmarkt is alleen indirect een stadsbe-leid door de grote aanwezigheid van deze groe-pen in de steden.

We leggen ons niet neer bij de dualisering vande arbeidsmarkt en zeker niet bij een verder-gaande verscherping van deze tegenstellingen.We beschouwen deze niet als een onomkeer-baar automatisme. We zijn er ook van overtuigddat aandacht voor integratie op en via dearbeidsmarkt een integraal onderdeel moet zijnvan de coalities op stadsniveau. Het hoort tot decollectieve verantwoordelijkheid van bedrijvenen vakbonden dat zij, waar mogelijk, zorgen datde personeelsstructuur de diversiteit van debevolking weerspiegelt. Een goed personeelsbe-leid heeft ook geen baat bij een slechte overeen-stemming tussen jobs en kwalificaties. Voor veeljobs kunnen mensen met lage kwalificaties per-

fect worden ingeschakeld, eventueel met bege-leidende vorming en training in het bedrijf. Wiedeel wil worden van de stedelijke ontwikke-lingscoalitie kan deze maatschappelijke verant-woordelijkheid niet weigeren.

Er zijn meer stimulansen nodig om het socialekapitaal dat in de stad aanwezig is maximaal tebenutten in het reguliere economische circuit.We denken dat de stedelijke ondernemer hierbijhet voortouw kan nemen door een ethischecode te ontwikkelen waarbij hij de minder kans-rijke burgers van de stad enkel op basis van huncapaciteiten beoordeelt en niet op basis vanuiterlijke kenmerken. Uiteraard zou het zelfsgeen aandachtspunt mogen zijn dat de overheidzelf (als grote werkgever in de stad, op allebestuurlijke niveaus) deze ethische houdingaanneemt.Deze visie houdt ook in dat stad als forum voorconsumptie meer expliciet aan bod moetkomen in het beleid. Vandaag bestaat de ten-dens om steeds meer consumptie te verplaatsennaar de rand van de stad of zelfs daarbuiten.Naast het directe gevolg, een lager consumptie-niveau en minder investeringen in de stad, is erook een onrechtstreeks gevolg. Heel wat jobs inde sfeer van de consumptie-industrie vereisenrelatief weinig opleiding, waardoor ook de grotegroep stedelijke lagergeschoolden er aan eenjob zou kunnen geraken. De verplaatsing van deconsumptie-industrie naar de rand verhindertdit in vele gevallen. Hierbij komt de lage socialeen geografische mobiliteit van de stedelijkelaaggeschoolden. Binnen dezelfde logica is meeraandacht nodig voor de occasionele of terugke-rende commerciële initiatieven waarin bewo-ners actief kunnen participeren (zoals bijvoor-beeld stratenmarkten).

We zijn evenwel realistisch. Zelfs met maximalelokale inspanningen zal een deel van de bevol-king zich niet via reguliere arbeid maatschappe-

Page 138: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

141lijk kunnen integreren. Daarom zullen we spo-ren moeten ontwikkelen die ervoor zorgen datmaatschappelijke integratie loskomt vanarbeidsparticipatie. We zullen ook andere ‘soci-aal nuttige’ bezigheden moeten inzetten ommaatschappelijke integratie te bevorderen. Ookzien we mogelijkheden in initiatieven die deovergang van de informele naar de formele eco-nomie vereenvoudigen en aanmoedigen. Hier-door kunnen we ook sociale mistoestandenbestrijden (bijvoorbeeld illegale lageloon-con-fectieateliers in de stad29).

Veld 18 Investeer in sociaal lerenWe trappen enkele open deuren in: kennis envaardigheden worden steeds belangrijker enintegratie in de samenleving begint in hetonderwijs. Individuele en collectieve kennisbepalen in belangrijke mate de mogelijkhedentot deelname in de stad. Wie niets kan doen metde opgedane ervaringen, wie niet ‘leert’ teonderhandelen, wie niets te zeggen heeft ofnooit iets te zeggen krijgt of wie niet geprikkeldwordt om competenties te gebruiken, zal aldeze houdingen ook niet in de klassieke politiekontwikkelen. Wie helemaal nergens kansenkrijgt (op arbeid, wonen en onderwijs), komtniet in contexten van sociaal leren terecht en zalook geen vertrouwen hebben in een stem in depolitiek. Het belang van dit ‘sociaal leren’ en dekracht van de stad als context voor leren kwa-men al uitvoerig aan bod in hoofdstuk 1.

Het is merkwaardig dat de stad zo’n enorm aan-bod heeft van onderwijsinstellingen en dat ertegelijkertijd een belangrijke onderwijsarmoedeis in de stad. Er is niet alleen sprake van een ste-delijke arbeidsmarktparadox, maar ook van eenonderwijsparadox. Andere, vooral meer informe-le vormen van kennisvergaring en verwervingvan vaardigheden die sterker zijn als contextvoor sociaal leren en als basis voor solidariteit,

krijgen dikwijls onvoldoende aandacht. Via aan-dacht voor het ‘sociaal leren’ kunnen we dezepotenties verder ontwikkelen.30 Sociaal lerenbetekent dat groepen of sociale verbanden inonzekere en nieuwe omstandigheden lerenfunctioneren om collectieve problemen op telossen of actief aan te pakken. Dat sociaal lerenis gekenmerkt door een competentiebenade-ring: gebruik maken van het potentieel voor pro-bleemoplossing dat in mensen en groepen aan-wezig is, maar waar ze zich vaak zelf nauwelijksvan bewust zijn. Om dat te bereiken, moet hetbeheer van instituties in de stad in decentralise-rende zin worden aangepast, zodat sociaal lereninhoud krijgt. Het leren moet een zichtbaareffect hebben, het moet er toe doen, er moetiets gezamenlijks op te bouwen zijn (zie hoofd-stuk 5).Het onderwijs in de stad is er tot nu toe onvol-doende in geslaagd om haar rol in de maat-schappelijke integratie maximaal te spelen. Ditis nochtans een belangrijke maatschappelijkeverantwoordelijkheid. Hierbij denken we nietalleen aan het reguliere onderwijs, maar ookaan de integratie van vormen van sociaal lerenin het onderwijs en de koppeling met alle ande-re educatieve instrumenten van levenslang enlevensbreed leren.

Groepsvorming en de bijdrage van institutieszijn voor sociaal leren essentieel. Een actieveciviele maatschappij, gesteund op allerlei vor-men van organisaties, is een noodzakelijke basisvoor het sociale leren. Dat moet ook het wer-kingsprincipe worden in allerlei instellingen endiensten. In die civiele maatschappij kunnen velemensen een educatieve rol spelen (van wijk-agenten tot compostmeesters, van thuiszorgerstot sporttrainers, van leraars tot preventiewer-kers, opbouwwerkers, enz.). Via deze sleutel-figuren wordt sociaal leren gekoppeld aan pro-cessen van organisatie en ontwikkeling van ste-delijke samenlevingsverbanden. Daarnaast moet

Page 139: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

142 het sociale leren ook los van instellingen kunnenverlopen door de ondersteuning van informeleleerstrategieën, die een belangrijke rol spelen inhet leren omgaan met diversiteit en de ambiva-lentie van de stad. Via de sociale relaties strek-ken die informele netwerken zich uit over degehele rasterstad. Daarom ook (weer) is investe-ren in publieke ruimte, in cultuur, in creatie enrecreatie, … zo essentieel. Die investeringen sti-muleren contexten voor sociaal leren in de stad.

Op deze wijze kan het sociale leerproces vanbovenaf worden ingezet (om de motieven vanbepaalde beleidshandelingen aan de stedelingduidelijk te maken). Het zal tegelijkertijd ookvan onderuit voeding geven aan het stadsbe-stuur en aan vele instellingen, zodat deze meervoeling krijgen met de leerbehoeften van debewoners en de buurten. Ten slotte kan het soci-ale leerproces ook ingezet worden om negatievegedragspatronen bij te sturen. Het is uiteraardeen illusie dat sociaal leren dat alleen kan enhet zou misleidend zijn het voor te stellen alsofsociaal leren belangentegenstellingen moetwegmasseren. Sociaal leren leidt net vaak totscherpe conflicten, omdat mensen zich beterbewust worden van de mechanismen waarin zefunctioneren. Sociaal leren ondersteunt conflic-ten in de stadsrepubliek en voedt de politiekediscussies. Maar het draagt zo bij tot de vor-ming van de stadscoalities en het stelt solida-riteit ter discussie. Alleen wie in conflictenbetrokken is, telt mee.

Steden zijn bij uitstek lerende samenlevingen:nagenoeg alle thema’s van de risicomaatschap-pij komen er samen (flexibiliteit van de arbeids-markt, milieuproblematiek, veiligheid, migratie,energievoorziening, problematiek van mobiliteit,...). Steden bieden de noodzakelijke diversiteitvan belangen en visies om sociaal leren prak-tisch zichtbare inhoud te geven: praktijken geba-seerd op eigen ervaringen zijn immers essenti-

eel. Zo vormen ‘lerende steden’ kernen voor deopbouw van maatschappelijke vernieuwing enbieden ze een kader voor de zoektocht naarnieuwe vormen van solidariteit en van sturingop stadsniveau, soms (afhankelijk van de thema-tiek) uitdeinend naar staat, Europa en de wereld.

Veld 19 Fiscaliteit die stedelijkheid en solidariteitondersteuntDe fiscale stromen ondermijnen de centrumstadals geconcentreerde kern van de uitgedeindestad. Stadsbewoners betalen alleen in hunwoonplaats directe belastingen. De centrum-functie brengt echter extra kosten mee, daar isiedereen het over eens. Het vernieuwdeGemeentefonds en het Stedenfonds compense-ren en herverdelen; of dat nu voldoende is ofniet, lokt permanente controverses uit. De cen-trumfunctie brengt ook baten mee en dat komtminder aan bod. Critici wijzen op de overkostvan de bureaucratie: die zou groter zijn in degrotere steden (vanaf 50.000 inwoners) dan inandere gemeenten. De steden gaan daartegendan weer soms te gemakkelijk in het defensief.De discussie over en de berekening van stede-lijke en randstedelijke lusten en lasten lijktdaardoor wel eindeloos. En als het eindelooslijkt, verandert er niets.

Wij vinden niet dat werk moet worden gemaaktvan een detaillistische berekening van lusten enlasten. We pleiten voor de creatie van fiscalestromen die stedelijkheid ondersteunen en diebeter aansluiten bij de reële interacties in stede-lijke gebieden. We hebben geen unieke oplossin-gen, maar in verschillende beleidsnota’s enwetenschappelijke teksten is de problematiek alonderzocht door experten en zij komen tot eenreeks voorstellen die we hier, ter bekrachtigingvan de nood aan een herziening van fiscale stro-men, overnemen.31

Page 140: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

143Vooreerst zijn er maatregelen die de scheve ver-deling van lusten en lasten over woon- en werk-gemeente kunnen rechttrekken door anderesystemen van fiscale herverdeling te ontwikke-len. Verder werkt de fiscaliteit inzake onroeren-de goederen veelal in het nadeel van stedelijkwonen. Ook daar moet iets aan gedaan worden.Het wegwerken van fiscale ongelijkheden kanaangevuld worden met fiscale stimuli die hetstedelijke wonen bevorderen. Het spreekt van-zelf dat bewoners van achtergestelde wijkenhierbij de belangrijkste doelgroep zijn. Aange-zien sociale huisvesting een belangrijke achter-stand heeft ten opzichte van ons omringendelanden, kan ook op dat vlak ondersteunendgewerkt worden via het fiscale instrumentari-um. Eerder stelden we al de achteruitgang vande buurtgebonden lokale economie vast. Ookhier kan een waaier van fiscale maatregeleningezet worden.Ten slotte denken we dat naast fiscaliteit ookandere financiële instrumenten kunnen ontwik-keld worden om de solidariteit tussen stad enrand te vergroten. We denken hierbij aan solida-riteitsbijdragen van (bewoners van) de randge-meenten aan de stad inzake sociale huisvestingof het gebruik van stedelijke faciliteiten (musea,zwembad, …). Voorts is de burger gebaat bij eengoed presterend stedelijk bestuur. Ook hiervoorkunnen instrumenten ontwikkeld worden. Hetis ook bekend dat infrastructuren die intensievergebruikt worden rendabeler kunnen functione-ren. We pleiten dan ook voor een variabiliseringvan de kosten ervan in functie van de bezet-tingsgraad.

A. Fiscaliteit herverdelen1. Fiscaliteit op basis van woon- en werkplaats

(nu alleen op basis van woonplaats)2. Toekenning van de aanvullende verkeersbe-

lasting op basis van verkeersintensiteit, of3. (Gedeeltelijke) overdracht van de verkeers-

belasting aan de gemeenten

B. Fiscaliteit die stedelijk wonen stimuleert4. Een nieuwe perequatie van de kadastrale

inkomens (KI), met in afwachting een blok-kering van de indexering van de KI’s voorwoningen gelegen in achtergestelde wijken

5. Een verlaagd tarief van registratierechtengekoppeld aan de oppervlakte van dewoning (wat in het voordeel speelt van ste-delijke woningen omdat ze een gemiddeldkleinere oppervlakte hebben)

6. Wegwerken van de discriminatie tussennieuwbouw en vernieuwbouw inzake deintrestaftrek

7. Uitstel inwerkingtreding herschatting KI bijrenovatie

8. Optrekken van de mate van aftrek van kapi-taalaflossingen en intrestbetalingen inachtergestelde wijken

9. Optrekken van de drempel (KI) en verlengenvan de geldigheidsduur van het verlaagdetarief voor onroerende voorheffing

10. Verlaagd BTW-tarief voor nieuwbouw inachtergestelde buurten

C. Fiscaliteit voor sociale huisvesting11. BTW-tarief van 6% voor bouw sociale

woningen12. Vrijstelling van registratierecht bij aankoop

van woningen door sociale huisvestings-maatschappij

13. Fiscale stimuli voor verhuur van woningenaan sociale huisvestingsmaatschappijen ofOCMW’s die onderverhuren

14. Fiscale stimuli voor sociale woningbouw enopenbare dienstencentra als onderdeel vangrote bouwprojecten

D. Fiscaliteit voor versterking van buurt-economie15. Tijdelijke verlaging van het tarief van onroe-

rende voorheffing, gekoppeld aan een blok-kering van de indexering

16. Belastingvrij maken van overheidssubsidies

Page 141: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

144 17. Langere vrijstelling van belastingverhogingwegens gebrek aan voorafbetaling voorbeginnende zelfstandigen

18. Automatische toekenning van voordelen diein andere gebieden worden toegekend (bv.ontwikkelingszones) aan economische acti-viteiten in achtergestelde buurten

E. Andere financiële instrumenten19. Verplichting voor randgemeenten om hun

aandeel in sociale woningen te realiseren ofze hiervoor een tegenwaarde laten betalenaan de centrumstad

20. Tariefdiscriminatie (met hogere bijdragenvoor niet-stedelingen), maar wel met hetrisico dat dit afstotend werkt

21. Gemeenschappelijke financiering van geza-menlijke projecten (bv. sportinfrastructuur)

22. Compensaties, zoals in het huidige gemeen-tefonds, maar dan gecorrigeerd volgens deprestaties van het stadsbestuur

23. Variabele kostenaanrekening volgens de woonplaats (nutsinfrastructuur kost bv.meer in minder dicht bevolkte gebieden)

s a m e n g e v a t

40. Onderzoek en stimuleer nieuwe vormen vanverbondenheid tussen stadsbewoners en -gebruikers, onder andere via buurtbeheer,culturele investeringen, hedendaagse con-sumptie-activiteiten en de vrijetijdsbeste-ding. Gebruik de organisch groeiende solida-riteit om tot nieuwe vormen van georgani-seerde solidariteit te komen.

41. Koppel bewoners en buurten aan ICT-net-werken, die dragers zijn van nieuwe stede-lijkheid. Virtuele en fysieke ontmoetingenversterken elkaar.

42. Maak werk van organisatiecapaciteit omcoalities te ontwikkelen tussen publieke enprivate actoren om nieuwe investeringen en

beslissingsmacht aan te trekken. Betrek deweinig geschoolde burgers bij die coalitie.Zet vanuit die coalitie economische stads-projecten op, waarin de civiele maatschappijen buurten participeren.

43. Ontkoppel maatschappelijke integratie vanreguliere arbeidsparticipatie en waardeerhiervoor bestaande vormen van sociaal nut-tige bezigheden.

44. Maak werk van een stedelijke ethische reflexvoor de overheid in de stad en moedig eendergelijke reflex aan bij de stedelijke onder-nemers.

45. Ontwikkel nieuwe vormen van solidariteiten culturele creativiteit vanuit de heden-daagse consumptie-activiteiten en vrijetijds-besteding.

46. Bouw drempelverlagende initiatieven uit,gericht op de overgang van de informelenaar de formele economie.

47. Maak van open onderwijs een cruciaalonderdeel van de maatschappelijke integra-tie.

48. Ondersteun contexten voor informele leer-strategieën en voor sociaal leren via aanpas-singen aan de stedelijke instellingen en dewerking van de civiele maatschappij.Investeer actief in de ontwikkeling van eendiscussiecultuur.

49. Hervorm de fiscale stromen in de rasterstadzodat ze stedelijkheid versterken en solida-riteit tussen delen van de rasterstad, tussenarm en rijk, tussen buurten en tussen stads-bewoners en stadsgebruikers tastbaarmaken.

Slot

Op 6 assen en met 19 velden legden we in dithoofdstuk de verbindingen tussen stedelijkheiden stadsprogramma’s. Doorheen het hele hoofd-

Page 142: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

145stuk zijn draden geweven die de samenhangmoeten versterken: tussen wereld en wijk, tus-sen het publieke en het private, het collectieveen het individuele, tussen klassieke sectoren,tussen bevolkingsgroepen, tussen delen van derasterstad en tussen steden, tussen het lokaleen het centrale.

We vinden dat deze assen en velden het adjec-tief ‘strategisch’ verdienen. Al te zeer en al tesnel gaan beleidsdiscussies over de ‘wat’ vraag:wat gaan we vandaag en morgen doen? Met dithoofdstuk gaan we vooral in op de ‘waarom’vraag, die vaak onder druk van het operationeleniet wordt gesteld. Ook strategisch omdat hetom structurele lijnen gaat: ze gaan naar deessentie van wat steden zouden kunnen zijn, zetrekken patronen in de stad die bepalend zijnvoor de toekomst. Geen oppervlakkig vertoon,geen laagje vernis, geen impulsen op basis vande waan van de dag. Sterke pijlers, krachtige encontinue aandrijvers die zowel motiverend alsbundelend kunnen werken.

In veel steden gebeurt van alles: kleine en groteinitiatieven van een veelkleurige verzamelingactoren, van buurten over verenigingen en soci-ale bewegingen tot bedrijven en besturen. Metdeze assen en velden proberen we doorheen diemix sterke verbindingen te leggen die losse ini-tiatieven bundelen, die initiatiefnemers doenbeseffen dat ze aan gemeenschappelijke doelenwerken.

Het verhaal (en het boek) is echter nog maarhalfweg. Duurzame stedelijke ontwikkeling gaatimmers niet alleen over inhouden, maar ookover praktijken. Als de stad het eerste niveauvan politieke ordening moet zijn, zal dat vooralmoeten blijken uit de manier waarop aan stads-programma’s, strategieën en projecten wordtgewerkt. Die moeten groeien uit praktijken, uitconfrontatie en discussie, uit een dialogische

manier van plannen en besturen. De kwaliteiten de uitvoering van de strategie, van program-ma’s en projecten wordt in hoofdzaak bepaalddoor de wijze waarop ze tot stand komen. Daar-om zijn de vorige hoofdstukken en de hoofd-stukken 4 en 5 die hierna volgen onafscheidelijk.De assen en velden worden niet van bovenafgedicteerd. Ze kunnen maar werken als ze wor-den opgebouwd via interactieve vormen vanplanning (hoofdstuk 4) en aangepaste bestuurs-vormen in een participatieve democratie(hoofdstuk 5).

Page 143: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

3 . N I E U W E STE D E L I J K H E I D , E E N KW E STI E VA N B E L E I D

1461 Castells M. (1993), “European cities, the informational

society and the global economy”, in TESG, 84, nr. 4, pp. 247-

257.

2 Wall R. (2002), “Creatief stedelijk netwerk. Een Rotterdams

atelieronderzoek”, in Stedenbouw en Ruimtelijke ordening,

02, pp. 41-43.

3 Cabus P. & W. Vanhaverbeke (2002), Analyse van de ruim-

telijk-economische dynamiek, Strategisch Plan Ruimtelijke

Economie, september 2002.

4 Van der Knaap G.A. (2002), Stedelijke bewegingsruimte.

Over veranderingen in stad en land, WRR, Sdu Uitgevers,

Den Haag, 186 p.

5 Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Vlaams-Brabant

(2000), Vlaams-Brabant op de drempel van de 21ste eeuw.

6 Zie onder andere: Ministerie van de Vlaamse Gemeen-

schap (2001), Publieke ruimte, een andere aanpak, Brussel

(gerealiseerd door Technum nv).

7 De vormen van stedelijkheid werden hier enerzijds geba-

seerd op de in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

gehanteerde categorieën en selecties. Anderzijds werd voor

de ruime definitie van het stedelijke leefcomplex de stads-

gewestelijke benadering gehanteerd, zie: Van Der Haeghen

H., E. Van Hecke & G. Juchtmans (1996), “De Belgische

stadsgewesten 1991”, NIS, Statistische Studiën, nr. 104.

8 Cabus P. (2001), “Blikopener, Nood aan een nieuw stedelijk

model? De compacte stad onder vuur” in Tijdschrift voor

Ruimte en Planning, Jg. 21, pp. 2-8.

9 Winters. S. & B. Van Damme (2003), “Op zoek naar eigen-

dom. Enkele resultaten uit twee HIVA-onderzoeken naar

de overheidssteun voor eigenaars van woningen”, in

Gezinsbeleid in Vlaanderen, Brussel.

10 Goossens L. (2002), “Goed om weten omtrent wonen” in

Ruimte & Planning, jg. 22, nr. 2, pp. 96-98.

11 De Decker P. (2002), “De huisvestingsval klapt dicht ! Over

wat huishoudens over houden na het betalen van hun

woonkosten en wat de overheid daaraan doet”, in Ruimte

en Planning, 22, nr. 2, pp. 119-140.

12 In grote mate gebaseerd op: Heyn M. & M. Hermy (2001),

Een groen-blauw netwerk als drager van een duurzame

stadsontwikkeling en een langetermijnvisie natuurbe-

houd, werktekst Witboek.

13 Greenleese R. (2002), Londen, de creatieve metropool.

Naar een culturele strategie voor Greater London, in Ste-

denbouw en Ruimtelijke ordening, 02, pp. 32-36. Amin en

Thrift geven aan dat vissen een van de meest populaire

vrijetijdsbestedingen in Londen is (200.000 licenties in

2000), ook niet meteen iets wat we met steden zouden

associëren, zie Amin A. & N. Thrift (2002), Cities. Reima-

ging the Urban, Polity Press, Cambridge, p. 44.

14 Zie Bianchini F. & M. Parkinson (eds) (1993), Cultural Policy

and Urban regeneration: the west European Experience,

Manchester, Manchester University Press; Landry C.& F.

Bianchini (1995), The creative city, London, Demos.

15 Florida R. (2002), The rise of the creative class: And how it

is transforming work, leisure, community and everyday

life, Basic Books, 350 p.

16 Hemel Z. (2002), “Creatieve steden” in Stedenbouw en

Ruimtelijke ordening, 02, pp. 6-13.

17 Greenleese R. (2002), “Londen, de creatieve metropool.

Naar een culturele strategie voor Greater London” in Ste-

denbouw en Ruimtelijke ordening, 02, pp. 32-36.

18 Wayens B. & J. Grimmeau (2003), L’influence du tourisme

sur l’importance et la structure du commerce de detail en

Belgique, lezing Belgische geografendag, Liège, 12 maart.

19 Verbeke M. (2001), De vrijetijdsfunctie ‘van’ en ‘in’ de stad.

Basistekst voor een workshop in het kader van het project

Thuis in de Stad, opgenomen in het voorstudieboek bij dit

boek.

20 Gesprek met Guido Minne van de Beursschouwburg Brus-

sel in het kader van de voorbereiding van dit boek (2002).

21 Corijn E. (2002), Alledaags is niet gewoon. Reflecties over

volkscultuur en samenleven. Koning Boudewijn Stichting.

22 Heyn M. & M. Hermy (2001), Een groen-blauw netwerk als

drager van een duurzame stadsontwikkeling en een lan-

getermijnvisie natuurbehoud, werktekst Witboek, p. 8-9.

23 Cabus P. & W. Vanhaverbeke (2002), Analyse en

kwantificering van de zonevreemde economie en een

insteek voor oplossingen, Strategisch Plan Ruimtelijke Eco-

nomie, Academia Press, Gent.

24 Elchardus M. (2002), De drama-democratie, Lannoo, Tielt.

25 Elchardus M., L. Huyse & M. Hooghe (2001), Het maat-

schappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek

naar de sociale constructie van democratisch burgerschap,

VUBPress-Brussel; Hooghe M. (red) (2000), Sociaal kapi-

Page 144: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

147taal en democratie. Verenigingsleven, sociaal kapitaal en

politieke cultuur, Acco, Leuven.

26 Zie in dit verband de cijfers in de verschillende VRIND-

publicaties van de Vlaamse overheid.

27 Idea-Consult (2002), Bouwstenen voor een dynamisch en

efficiënt subregionaal beleid in Vlaanderen. Onderzoek in

opdracht van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid

en Toerisme, in het kader van het VIONA-onderzoekspro-

gramma, studie uitgevoerd onder promotorschap van

F. De Rynck, Brussel, 2002.

28 Syngedouw E. (1996), “Reconstructing citizenship,

the rescaling of the State and the new authoritarianism:

closing the Belgian mines”, in Urban Studies, 33, nr. 8, pp.

1499-1521.

29 Kesteloot C. & H. Meert (1993), “Informele Economie: soci-

aal-economische functies en geografische dimensies van

een dubbelzinnig verschijnsel”, in Ruimtelijke Planning,

Katern 4, pp. 51-93, Kluwer.

30 De Rynck F. (2002), Deelnemende stad, werktekst voor

hoofdstuk 1, in opdracht van Task Force Stedenbeleid.

31 Moesen W. (2001), Openbare financiering en de nieuwe

steden, basistekst voor de workshop over de financiering

van de steden in het kader van het project Thuis in de

Stad, zie ook voorstudieboek bij dit boek; Picqué Ch.

(2000), Grootstedelijk beleid en fiscaliteit, ontwerp van

beleidsnota. De voorstellen in veld 19 zijn vooral geba-

seerd op de beleidsnota van voormalig federaal minister

voor grootstedenbeleid Picqué.

Page 145: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

149De eerste drie hoofdstukken van dit boek vor-men een samenhangend drieluik dat een breed,haast panoramisch beeld van de hedendaagseconditie en de toekomst van de stad en de ste-delijkheid geeft. Eerst wordt vanuit zes verschil-lende invalshoeken de complexe problematiekgeschetst in termen van problemen en moge-lijkheden. Het tweede luik kan men lezen alseen paradigma, een theoretisch platform vanzienswijzen en keuzen dat een nieuwe kritischerol voor de stad en de stedelijkheid in een globa-liserende wereld definieert. In derde instantieworden beleidsassen en beleidsvelden benoemddie, dwars door de gangbare beleidssectorenheen, werk maken van een glokale strategie, vaneen nieuwe ruimtelijke samenhang, van kwali-tatieve dichtheid, van innovatie, van identiteitdoor culturele diversiteit, van stedelijke solida-riteit. De voorgestelde beleidsassen en beleids-velden dienen als krijtlijnen en inspiratiebron-nen voor het formuleren van concrete stadspro-gramma’s van duurzame stedelijke ontwikkelingop verschillende beleidsniveaus, in verschillendesteden.

In hoofdstuk 4 gaan we in op de wijze waaropplanning in de stad vorm kan krijgen, in hoofd-stuk 5 trekken we het perspectief breder openen plaatsen we deze planning in de bestuurlijkeorganisatie van de stad. In dit hoofdstuk schet-sen we twee niveaus, twee registers van plan-ning en van discussie in de stad: dat van destadsprojecten en dat van de open stadsvisie.Beide registers samen en de wisselwerkingertussen noemen we ‘het stadsdebat’. We ver-kennen beide registers. Eerst introduceren wede begrippen (1). Dan komt de ontwikkeling vaneen open stadsvisie aan bod: de inzet van dezevisieontwikkeling binnen het stadsdebat, hetobject van de open stadsvisie en de werkwijze(2). Aansluitend verschuift de aandacht naar hetregister van de concrete projecten, met nadrukop de ‘stadsprojecten’: wat zijn de kenmerken

van een goed stadsproject, wat doet het, zijn erverschillende schalen en genres (3)? Net zoals dealternerende registers van het stadsdebatervoor moeten zorgen dat algemene visieont-wikkeling en de concrete projectpraktijk elkaarcorrigeren en verrijken, wisselt in hoofdstuk 4het meer abstracte vertoog af met de bespre-king van concrete projectmogelijkheden. In eenvolgend punt gaan we in op twee planningsin-strumenten: de ruimtelijke structuurplanningen het stadsontwerp (4). We koppelen ze aanhet stadsdebat en aan elkaar. Tot slot gaan wein het bijzonder in op drie concrete projecten (5):in Brussel (Brabantwijk), in Mechelen (Arsenaal-site) en in Kortrijk (Buda-eiland). We beschrijvendeze projecten en geven ze een neorealistischeinjectie waardoor we ze laten uitgroeien tottoonaangevende stadsprojecten in toonaange-vende stadsdebatten.

1. Project, stadsproject, stadsdebat,een eerste omschrijving

In dit hoofdstuk verandert niet de inhoudelijkeopstelling, wel de gezichtshoek. Het panoramavan de vorige hoofdstukken maakt plaats voorhet tafereel; nieuwe principes en programma’sworden concrete actie; de gewenste beleidscon-ditie kristalliseert tot een levendig project. ‘Eenproject’ wordt dan gezien als een discontinuegebeurtenis met een blijvend effect, een realisa-tie met start- en eindpunt, waarin een stedelijkenood gelenigd wordt, een stedelijke vraagbeantwoord met een collectief ervaarbaar enbeoordeelbaar resultaat.

Talloze voorbeelden zijn denkbaar:• Een afgeschreven fabrieksspoor wordt een

ruime fiets- en wandelavenue en, tijdens deschooldagen, een scholierenboulevard. Nieuweverbindingen worden gelegd, voormaligeachterkanten gefatsoeneerd.

4 . S t a d s d e b a t e n s t a d s p r o j e c t ,g e s t a l t e g e ve n a a n d e ra s t e r s t a d

Page 146: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

150 • Een woonwinkel verstrekt deskundig advies envakkundige hulp bij duurzaam verbouwen.Enkele demonstratieadressen tonen hoe ecolo-gie en het moderne stadshuis kunnen samen-gaan en betaalbaar blijven.

• Op voorwaarde van afspraken over onderhoud,beurtelings gebruik en beveiliging wordt devervallen kloostertuin nu toch een buurthuis,beheerd door een ad-hoc-comité. Het jeugd-werk kan terecht in een deel van de voormali-ge drukkerij. In het andere deel wordt een ver-gaderzaaltje ingericht en worden eenvoudigekookfaciliteiten geïnstalleerd. Het inhuldi-gingsweekend begint met een oosters multi-cultureel feest en eindigt met een dansparade.

• De oorlog tussen natuurliefhebbers en onder-nemers wordt beslecht: het verwaarloosde‘stortbos’ wordt ‘stadsbos’. Het omstredenbedrijventerrein komt elders. De ondernemerspoetsen hun blazoen op door er een ‘onderne-mend park’ van te maken: een duurzaamsamenspel van groen en aanpasbare bedrijfs-gebouwen. Het wint de prijs van de provincie…

• De stad vraagt kunstenaars projecten voor testellen rond buurt en stad. Het winnende pro-ject organiseert samen met de bewoners vaneen saaie kaarsrechte woonstraat de langstedis uit de stadsgeschiedenis: een eindelozetafel, pal op de as van de straat, met omwo-nenden die elkaar aan tafel uitnodigen, met tven fotografen. De straat, een grijze asfaltstrookwaarlangs men komt en gaat en waar men opdinsdag het huisvuil buitenzet, verandert ineen plaats van eigenzinnig stedelijk samenwo-nen. De dag nadien is het feest voorbij, maarde plezierige herinnering aan een heel anderestraat, de contacten, de zin en de vaardigheidom iets te ondernemen, die blijven.

Dergelijke projecten bestaan in heel wat steden.Met projecten bedoelen we wat anders dan detalloze concrete acties die dag na dag het stede-lijke beleid waarmaken aan het loket of op

straat. Dit betekent niet dat wat we hier overprojecten uitwerken, een devaluatie van hetcourante werk inhoudt. Dat veeleisende ‘gewo-ne’ dagelijkse werk is niet alleen buitengewoonnoodzakelijk, het moet ook aan vele kwaliteitenvoldoen. Alledaags, maar niet simpel. Maar eenstad moet meer zijn dan degelijk dagelijks werk.

Projecten hebben iets van een opvoering, vaneen ‘happening’ waar binnen een omschreventijdspanne heel wat inspanningen een zelfdedoel beogen. Zulke projecten maken de stede-lijke realiteit zichtbaar, tegenspraken en beper-kingen incluis. In het blikveld verschijnen men-sen, termen, belangen, plekken, grenzen,gewoonten, kortom een veelzijdige context. Inhet project worden problematieken, paradig-ma’s en beleidsassen ingezet, uitgetest en even-tueel bijgesteld. De verwachting dat door de‘happening’, de buitengewone en eindigegebeurtenis die het project creëert, een grotereoverredings- en drijfkracht ontstaat waardoorblokkerende posities herschikbaar worden,vormt een belangrijke onderhuidse aannamevan de projectaanpak. Projecten werken opsynergie, op een uitgelokte samenloop van ener-gieën, en zijn daardoor – elk naar eigen schaalen inzet – grensverleggend.

In dit hoofdstuk zal de klemtoon verschuivenvan projecten in het algemeen, zoals hierbovenbeschreven, naar een bepaalde categorie vanprojecten. In een stad kunnen bepaalde projec-ten als een kristallisatie van het stedelijke beleidworden beschouwd: hun inzet reikt verder, hunopzet is complexer, hun impact meer structu-reel. Voor deze projecten reserveren we de titel‘stadsproject’.

Projecten kunnen onverhoopte kansen aangrij-pen, toevalstreffers zijn. Meestal moeten zij ech-ter uitgelokt worden, dienen er randvoor-waarden voor gesteld te worden en vloeien zij

Page 147: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

151voort uit prioritaire keuzen. De meeste projectenvragen met andere woorden een projectkader,een draagvlak en een projectstrategie. We noe-men dat het ontwikkelen van een open stadsvi-sie die wat langer meegaat en toch voortdurendhet onderwerp blijft van bijsturing en verrijking.Deze open visie, dit globale projectenkader,stuurt aan op concrete projecten, maar wordtevengoed door concrete projectervaringengeamendeerd. Projecten in de strikte zin ener-zijds en het ruime kader, de open stadsvisie,anderzijds vormen twee registers van een zelfdeprojectaanpak. Het zijn als het ware de tweebenen waarop een nieuwe projectmatigeomgang met de stad loopt, twee sporen naarnieuwe stedelijkheid. Dit opzet wordt in dithoofdstuk gezien als een andere wijze van stads-planning, in het volgende hoofdstuk als de kernvan interactieve en participatieve democratie.

Een ruim projectkader, een open stadsvisie, tweesporen, twee registers, twee benen, een nieuweplanningswijze, een andere vorm van democra-tie: aan vage omschrijvingen en beeldspraaklijkt er geen gebrek, aan precieze termen des temeer. Deze semantische lacune is tekenend voorhet zoeken naar nieuwe vormen en inhoudenwaar dit boek voor kiest. De gekozen termenzijn slechts voorlopige betekenaars; de gehan-teerde metaforen verhelderen en vertroebelentezelfdertijd. Zo wordt het samenspel van hetruime projectkader en de concrete projecten, destadsprojecten incluis, verder ‘het stadsdebat’genoemd. Het woord ‘debat’ is daarbij niet let-terlijk te nemen, alsof stad en stedelijkheidalleen rond een gesprekstafel vorm en inhoudverkrijgen. Het ‘stadsdebat’ staat voor het reali-seren van een conceptueel, professioneel eninteractief kader dat de wisselwerking tussenvisievorming, stadsprojecten en de meningsvor-ming over duurzame stedelijke ontwikkelingorganiseert en tot voorwerp maakt van perma-nente democratische bijsturing en deelname.

2. Het ‘stadsdebat’:inzet, voorwerp en werkwijze

2.1 Eén debat, twee registers, drie sporen ...1 . Voorbij de meesterplanning

en het niet plannenDe stad is een puzzel van strategietjes en strate-gieën, van formele plannen, van projecten enprojecties, van ongeplande acties, van plotsetoevalstreffers die tot snelle vooruitgang leidenen van dossiers die al tientallen jaren kreunenonder procedureslagen. Sinds de jaren negentigis daar een kakofonie van planningsinitiatievenbijgekomen en stapelen de startnota’s, voorstu-dies, voorontwerpen en convenanten rond ruim-telijke structuur, verkeer, groen, winkels enbedrijven zich op, elk met hun eigen referentie-termen, zienswijzen en aanbevelingen. Vanuiteen evidente behoefte aan overzicht en efficiën-tie lijkt het verantwoord om te pleiten voor ééngroot overkoepelend plan waarin alle deelplan-nen en deelprojecten, nota’s en convenantenmooi passen.

Dit pleidooi is niet nieuw. De oproep om hetplan der plannen, het meesterplan op te stellenwas jarenlang hardnekkig aanwezig in de inter-nationale moderne planningstheorie en -prak-tijk. Maar ook al slaagden sommige masterplan-nen erin om belangrijke interventies metbetrekking tot zonering en infrastructuur doorte drukken, toch bleek gauw dat het geconsa-creerde plan niet in staat was om de reële ste-delijke ontwikkeling te geleiden, laat staan tegenereren. In de Belgische en later de Vlaamseplanningsgeschiedenis speelden dergelijke over-koepelende plannen een eerder beperkte rol. Alverschenen masterplannen af en toe als techno-cratische legitimatie van belangrijke investerin-gen, bij ons overheerste ‘planning als het nietanders kan’, in de vorm van pragmatische ad hocbestemmings- en aanlegplannen met een hogegraad van interpreteerbaarheid en manipuleer-

Page 148: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

152 baarheid. Visie, strategie, flexibiliteit en even-wicht tussen het publieke en het private belangmoest men daar niet al te veel in zoeken. Of eenweiland bouwgrond wordt en of de dakhellingpast in het straatbeeld, zijn de hamvragen vandit soort planning. Inspraak blijft beperkt tothet bezwaarschrift en de voorlichtingsavondbehoort zowat tot het beste van wat er aancommunicatie besteed wordt.

Noch de alles omvattende planning, noch het zomin mogelijk plannen passen bij de visies overstad en stedelijkheid die wij in dit boek voor-staan. Een andere planningswijze is nodig om tewerken in de richting van de duurzame stede-lijke ontwikkeling, de open rasterstad, kwalita-tieve dichtheid, diversiteit als vorm van iden-titeit, en deelnemende democratie. ‘Meester-planning’ gaat niet samen met stedelijke dyna-miek en diversiteit; niet-planning en plantrekke-rij staan haaks op solidariteit en duurzaamheid.

We kiezen voor een vorm van stadsplanning dieonder de noemer van ‘het stadsdebat’ wordtgevat. De term ‘debat’ past op het eerste gezichtniet bij de notie ‘plan’. Het woord ‘debat’ staathier metaforisch voor het samenspel vanmeningen en bekwaamheden, voor het discur-sieve proces van woord en wederwoord, voor deonbevangen vraagstelling en de voorlopige syn-these. Het stadsdebat zorgt voor een meervou-dig kader dat een stevige professionele basiskoppelt aan een open en kritische bevraging eneen daadwerkelijke deelname van de betrokke-nen. Het bespeelt, zoals reeds gesteld, tweeregisters tezelfdertijd: dat van de open visievor-ming en dat van de toetsing in concrete projec-ten, waaronder enkele stadsprojecten. Beideregisters verrijken en corrigeren elkaar, verwer-kelijken een nieuwe manier van stadsplanning,vormen de motor van stedelijke participatievedemocratie.

De projecten, en in het bijzonder de stadsprojec-ten, zijn een bijzondere vorm van de beleidsvel-den die door de beleidsassen van hoofdstuk 3ontsloten worden. Het onderscheid is eenkwestie van tijd, plaats en strategie. Projectenzijn gelokaliseerd, discontinu en strategisch: opbepaalde plaatsen gaat men voor een bepaaldeperiode aan de slag en wat er gebeurt heeft eenmerkbare impact op de lokale toestand en eenweerslag op een ruimere stadsontwikkeling. Ditsoort projecten spoort aan tot uitspraken endeelname, maakt principes zichtbaar en beoor-deelbaar, stelt beleidsassen en -instanties op deproef. Zonder deze gemarkeerde projecten is ergeen stadsdebat of geen stadsplanning en blijftelke visievorming steriel. Project voedt debat,debat formuleert project. Project onderzoektplan, plan definieert project. Visie stuurt aan opproject, project stelt visie scherp.

2. Een sturend en toch ontvankeli jkkader

Binnen het stadsdebat schept de open visievor-ming een kader en een draagvlak voor de con-crete projecten en stadsprojecten. Dit kadermoet tegelijk sturend en ontvankelijk zijn.Het ‘sturende’ kader biedt een houvast, bewaakteen essentie en zet betrouwbare krijtlijnen uit.Het vertrekt van een duidelijke diagnose waarinkansen en knelpunten naar voren komen, hetmaakt alternatieve scenario’s bespreekbaar enweegt alternatieven af op grond van probleem-stellingen, zienswijzen en beleidskeuzen overstad en stedelijkheid zoals deze die in de vorigehoofdstukken besproken werden. Dit kaderhoudt zich dus niet bezig met bijkomstighedenof schone schijn. Het is geen scherm waarachterde echte beslissingen schuilgaan. Het staat vervan het wollige breiwerk van gemeenplaatsendat zo vaak fungeert als inleiding van plan-ningsdocumenten.Het ‘ontvankelijke’ kader rekent af met hetgesloten meesterplan, met de technocratische

Page 149: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

153blauwdrukplanning, met het onwrikbare tenemen of te laten plan. Het gaat om een recep-tief en stimulerend kader dat niet alleen nieuweprojecten voor stadsdelen opwekt, maar ookbestaande initiatieven oppakt en ten nuttemaakt door deze te verbinden met gelijklopen-de interventies en programma’s en er op diemanier synergetische waarde aan toe te voegen.De open planvisie zet enkele krachtige lijnen uit,inspireert en stuurt, maar laat heel wat zakennog open, kan inspelen op onverwachte kansenen stelt bij op grond van projectervaringen ophet terrein.

3. Verschil lende ritmes en ti jdsdurenVisieontwikkeling is nooit af, want projecterva-ringen, onvoorziene kansen en maatschappe-lijke ontwikkelingen dwingen voortdurend totbijsturing. De open stadsvisie is steeds ‘work inprogress’. Visieontwikkeling kan dan ook nietberusten op een eenmalige indrukwekkendeinspanning. Steden kunnen van dat soortinspanningen zodanig buiten adem geraken datin de volgende jaren van visievorming geensprake meer is. Bovendien moet men zich hoe-den voor de illusie van ‘nu gaat alles verande-ren’, een illusie die drijft op de loze beloften dieverkiezingsprogramma’s kruiden. Visieontwikke-ling kan en hoeft niet ineens en in één bewe-ging voor alles. Het is een vorm van poëtischrealisme: nieuwe concepten ontstaan en gren-zen worden verlegd op basis van een kritischinzicht in wat bestaat en wat haalbaar is en opbasis van een strategisch vermogen om ver-spreide beschikbare energieën gelijk te richten.De nood aan voortdurende bijsturing betekentevenwel niet dat de visievorming en het stads-debat een continue, klokvaste bezigheid wor-den, zoals het weerbericht op radio en tv. Hetstadsdebat en de visievorming kunnen zelf ookals een soort ‘metastadsproject’ beschouwdworden en moeten de schwung van een project-matige aanpak behouden, met verdichtingen

van creativiteit en participatie, met deadlines enmet resultaten. De bespreking van het stadsde-bat in twee registers installeert geen catego-risch onderscheid, maar duidt slechts op eenrelatief verschil tussen beide. De visievorming isniet noodzakelijk groots, overkoepelend en per-manent, evenmin als een project steeds eenkort, intens, lokaal gebeuren zou betreffen. Visie-ontwikkeling kan door een korte, krachtige fasevan intens debat gaan waarbij een crucialekoersverandering ingezet wordt. Maar het is ookmogelijk dat de dingen tijd vragen, dat geduldi-ge, kleine stappen nodig zijn, dat breed voorbe-reidend werk moet verzet worden, dat het grotedebat bestaat uit een trage trein van standpun-ten en beslissingen. Hetzelfde geldt voor projec-ten: sommige vergen een lange voorbereiding,andere maken gebruik van een onverwachtekans; sommige zijn complex en hebben impactop de gehele stad, andere worden exemplarischdoor een lokale, eenvoudige, maar rake zet. Detwee registers van het stadsdebat resulterenniet in een saai deuntje, maar in een intrigeren-de melodie; de twee benen marcheren niet inafgemeten cadans, maar dansen met kleine engrote, snelle en trage passen. (Hoe metaforensoms van pas komen…)

De visieontwikkeling trekt lijnen – soms grof,soms vaag, soms scherp, soms enkele hoofdlij-nen, dan weer wat meer zijlijnen – die maxi-maal 10 tot 12 jaar ver reiken. Laat ons gemaks-halve van twee stedelijke legislaturen spreken.Dat leidt tot een globale stadsvisie, een stads-manifest, een stadsprogramma of misschienwel tot dat alles samen. De tijdsduur van projec-ten kan zeer uiteenlopend zijn. Soms gaat hetover korte acties van 1 tot 3 jaar, maar echtestadsprojecten hebben doorgaans een langerelooptijd, zij het dat een gepaste fasering even-eens na 1 tot 3 jaar zichtbare resultaten kanopleveren.

Page 150: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

154 4 . Communicatie niet langer als toemaat

De tweeledigheid van het stadsdebat is geenvondst van de redactie van dit boek. De wissel-werking tussen visie en actie als motor van ont-wikkeling wordt erkend binnen diverse discipli-nes die zich bezighouden met planning, beleiden beheer. Zo slaat in de Franse stedenbouw-kundige vakliteratuur bijvoorbeeld het ‘projectde ville’ op het sturende kader en de globalestadsvisie en staat het ‘project urbain’ voor hetgelokaliseerde en discontinue project.1 In onzeeigen vakliteratuur over ‘strategische structuur-planning’ vinden we een drievoudig model.2 Tus-sen de sporen van visieontwikkeling en project-matige interventie in wordt een derde spoorgeopend: dat van ‘communicatie en participatie’.De drie sporen dienen simultaan gevolgd teworden, met regelmatige wissels die zorgenvoor interactie, overslag en af en toe een bot-sing. Elk model heeft zijn eigen zeggingskrachten beperkingen. Belangrijk in het driesporen-beeld is het beklemtonen van de essentiële rolvan communicatie en participatie. Terugkerendnaar ons tweevoudig beeld kunnen we stellendat communicatie en participatie het zenuw-stelsel vormen dat beide benen prikkelt of datzij de bedrading en de wissels zijn tussen hetspoor van de visieontwikkeling en dat van deprojectaanpak.

De keuze van de termen wijst erop dat commu-nicatie en participatie niet langer dat zachte,wat overbodige luik van de stadsplanning en destedelijke ontwikkeling vertegenwoordigen,maar cruciale factoren zijn die voortvloeien uiteen primaire noodzaak. De overheid bepaaltimmers al een tijdje niet meer het spel vanactoren, zoals een bepaald type van master-planning of van structuurplanning veronder-stelde en nog steeds veronderstelt. De overheidis onvervangbaar en blijft een rol spelen, zoalswe in het volgende hoofdstuk zullen beklemto-

nen, maar sturing van de stedelijke ontwikke-ling vereist ook een draagvlak, vergt medewer-king en samenwerking.

De communicatie en de participatie hebben eenmeervoudige inzet: niet alleen informeren,betrokkenheid stimuleren, draagvlak creëren enmobiliseren, maar ook luisteren, informatieinwinnen en deelname organiseren. Dit allesmoet bewaakt en georganiseerd worden en datvergt capaciteit en professionaliteit. Communi-catie en participatie krijgen soms een verdich-ting op het niveau van de (stads)projecten; danhebben we het over de interactiviteit en depublieke discussie over projecten. Bij momentengebeurt de verdichting dan weer op het niveauvan de visie-ontwikkeling. Dat leidt dan bijvoor-beeld tot een goed georganiseerd congres metintense voorbereiding op wijkniveau of tot eenprogramma van een jaar waaraan met verschil-lende actoren gewerkt wordt.

5 . De ambitie van het stadsdebatMet het stadsdebat vinden we geen genialenieuwe planningswijze uit die in één klap al hetandere overbodig zou maken. Zulke uitvindin-gen moeten al snel plaats ruimen voor een vol-gende modeterm. In feite gaat het om eenopzet die complementair wil zijn, eerder refor-mistisch dan revolutionair. Een opzet die dank-baar gebruik maakt van de bestaande beterepraktijk. Of hier de wijn dan wel de zakken echtnieuw zijn, doet weinig ter zake. Van de globaleopzet wordt wel degelijk een krachtige, vernieu-wende impuls verwacht.

Deze doelstelling houdt onder meer in dat hetstadsdebat niet gezien wordt als een alternatiefvoor het nieuwe stedelijke beleid dat in hoofd-stuk 3 wordt voorgesteld. Het betreft een werk-wijze die complementair wil zijn aan het conti-nue en structurele inwerken van het voorgestel-de beleid op de dagelijkse praktijken van de ste-

Page 151: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

155delijke instanties. Tussen stadsdebat en stedelijkbeleid is een directe samenhang nodig. Ener-zijds vergt het erkennen, organiseren en onder-steunen van het stadsdebat belangrijke beleids-beslissingen, anderzijds behartigt het stadsde-bat dezelfde doelstellingen als het nieuwestadsbeleid en worden in het stadsdebatbelangrijke beleidsaspecten aan een democrati-sche discussie en een projectmatige toetsingonderworpen.

De optiek van samenspel, complementariteit enomvorming mag echter niet verkeerd begrepenworden. Het stadsdebat wil geen overbodigeopvoering zijn van wat elders bedisseld wordt,evenmin als een bezigheidstherapie voor dro-mers en criticasters. Het wil zich geleidelijkwaarmaken als de kern van de stedelijke partici-patieve democratie – zelf een van de pijlers vannieuwe stedelijkheid – en als een nieuwe wijzevan stadsplanning.

2.2 Waarover gaat dat stadsproject,waarop slaat die stadsvisie?

1 . Het voorbeeld van de structuur-planning

De standpunten van hoofdstuk 2 en de assenvan hoofdstuk 3 vormen de verschillende inhou-delijke dimensies die in het stadsdebat met zijntwee registers, visievorming en projectaanpak,aan de orde gesteld worden. Dat hoeft en kanniet allemaal tegelijkertijd. Niet alle dimensiesmoeten even sterk aan bod komen. Dat bedoel-den we hierboven ook met de ‘open’ stadsvisieals ‘work in progress’.

Een goede aanzet voor wat hier inhoudelijk methet stadsdebat bedoeld wordt, is de werking diein enkele steden, zoals Gent, Mechelen en Leu-ven opgezet werd naar aanleiding van de ont-wikkeling van het gemeentelijk ruimtelijk struc-tuurplan. Af en toe werden daarbij alle sporenvan de ‘echte’ strategische structuurplanning

gevolgd: een brede consultatie, een kritischediagnose, een fundamentele denkoefening overde toekomst van de stad, een workshop overaspecten van een gewenste ruimtelijke struc-tuur, het scherp stellen van strategische keuzen,het formuleren van pilootprojecten, het zoekennaar synergie tussen bestaande initiatieven,… Inandere steden draaide de beoogde nieuwewerkwijze van de gemeentelijke structuurplan-ning uit op een oubollige, besloten manier vanplannen waarbij rapporten vol abstracte sche-ma’s en wollige teksten getuigden van allesbehalve een structurele en strategische visie enwaarbij de mogelijk geïnteresseerde stedelingenal gauw afhaakten.

2. De rasterstad als generiek beeld van de gebouwde ruimte

Het spreekt voor zich dat de ruimtelijke dimen-sie die centraal staat in de strategische struc-tuurplanning in alle steden een belangrijke drager is van nieuwe stedelijkheid en de ver-schillende lijnen in de stadsontwikkeling opelkaar kan afstemmen. De periodes van bijstel-ling van het structuurplan bieden daardoor eenideaal momentum voor het stadsdebat. In hetstadsdebat wordt de structuurplanning volop‘strategische structuurplanning’, die visieont-wikkeling koppelt aan participatie en project-matige toetsing.

Omgekeerd zal het stadsdebat in de kern ookaltijd een debat zijn over stedenbouw en ruim-telijke planning. Immers, een van de belangrijk-ste opdrachten van het stadsdebat is de visie-ontwikkeling omtrent de gestalte en de verwer-kelijking van de rasterstad. Daarbij speelt hetgenerieke beeld van de rasterstad een drievou-dige rol: het werkt als generator van conceptenen wensbeelden, als leesrooster of interpreta-tiekader voor de bestaande stedelijke ruimte enals ontwerpinspiratie voor een concrete ge-wenste ruimte voor nieuwe stedelijkheid.

Page 152: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

156 Vooreerst stimuleert het beeld van de raster-stad de aanmaak van concepten en wensbeel-den over nieuwe stedelijkheid waarbij ideeënover openheid, samenhang, diversiteit, kwalita-tieve dichtheid, duurzame ontwikkeling en ste-delijke democratie verrijkt worden met beeldenvan gewenste stedelijke ruimte en scenario’svan gewenst stedelijk leven. Het beeld van derasterstad staat voor het waarderen en benut-ten van de compacte historische kernstad. Ditgebeurt evenwel binnen een maaswerk vanheel diverse weefseltypes met zeer uiteenlo-pende dichtheid. Het geheel wordt geregelddoor een kwalitatief dichtheidsbeheer dat waarmogelijk verdicht en waar nodig verdunt envrijwaart. Het beeld van de rasterstad staatvoor een ruimtelijke interactie tussen stad enplatteland. Daarbij krijgen nieuwe stedelijkheiden nieuwe landelijkheid simultaan gestalteonder de verantwoordelijkheid van de talrijkegroep van stadsbewoners en stadsgebruikers.Het beeld van de rasterstad suggereert algeme-ne toegankelijkheid en mobiliteit. Deze steunenop een genuanceerd samenspel van publieke enprivate vervoerswijzen en op een indeling vanhet raster in hoofdcorridors, lussen, insteken,knooppunten en overstapplaatsen.

Deze conceptontwikkeling krijgt echter nooit destatus van een autonome utopie, van een lucht-kasteel. Zij treedt in wisselwerking met eenlezing en interpretatie van de ruimtelijke inde-ling en het ruimtelijk functioneren van hetbestaande stedelijke gebied in termen van eenmogelijke rasterstad. Dit is de tweede rol vanhet rasterbeeld. Dit betekent dat men in decomplexe patronen van wegen, pleinen, huizen,winkels, bedrijven, voorzieningen, tuinen, veldenen waterpartijen, en in de steeds wisselendeactiviteiten, interacties en verplaatsingen vanstadsbewoners en stadsgebruikers, de specifiekeaanzetten van de eigen rasterstad in wordingprobeert te herkennen. Tezelfdertijd springen

ongetwijfeld talrijke rastergebreken in het oogen lichten mogelijke rasterkansen op. In die zinblijft de visieontwikkeling nooit abstract en con-ceptueel, maar verbindt zij abstracte conceptenmet concrete ruimtelijke kansen. In de visieont-wikkeling worden concepten steeds gedragendoor een concrete ruimte en verwerft de concre-te ruimte een conceptuele lading.

Bij de interactie tussen concepten en wensbeel-den enerzijds en de concrete lezing van eenrasterstad in wording anderzijds, komt ook dederde rol van het generieke beeld van de raster-stad in actie. Vertrekkend van het rasterbeeld alsconceptgenerator van nieuwe stedelijkheid enals leesrooster van de bestaande stad, inspireerthet beeld van de rasterstad het ontwerp vaneen gewenste stedelijke ruimte. De rol van hetontwerp is van wezenlijk belang; conceptont-wikkeling en interpretatie van het bestaandezijn noodzakelijke, maar onvoldoende voor-waarden om tot een visie over de nieuwe stede-lijke ruimte te komen. Zulk ontwerp is tegelijkvirtueel en reëel: het projecteert een visie opeen gewenste toekomst in termen van watmogelijk lijkt tegen de achtergrond van eeninterpretatie van wat bestaat. De derde rolintroduceert een werkwijze die anders is danhet conceptuele en het analytische: het ontwer-pen heeft te maken met momentane synthese,met poëtische creatie.

Hier past echter een scherpe waarschuwing.Poëtische bevlogenheid zit paradoxaal genoegkort bij de autoritaire utopie: de kunstenaar/ontwerper die zijn ontworpen ideaalbeeld bui-ten elke discussie plaatst. Daarvan kan in hetstadsdebat geen sprake zijn. Twee principes ver-hinderen dit. Van ontwerpinputs wordt ver-wacht dat zij zo synthetiserend, wervend enovertuigend mogelijk zijn, maar dat belet nietdat elk ontwerp een argument ter discussieblijft binnen een nooit afgesloten proces van

Page 153: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

157visievorming. Bovendien werkt het ontwerp inde eerste plaats aan realiseerbare en toetsbareprojecten, waarvoor meestal alternatieve reali-satiescenario’s vereist zijn. Ontwerpen die deschaal van het project overstijgen of zich ont-trekken aan de concreetheid ervan hebben voor-al een illustratieve en discursieve waarde.

Binnen het stadsdebat raakt de visievormingover de ruimte van de rasterstad niet ver als hetregister van projecten omtrent de gebouwdestadsruimte er niet bij betrokken wordt. Hetomschrijven van prioritaire projecten, het sturenvan de projectontwikkeling, het begeleiden vande projectregie en het evalueren van projectre-sultaten dragen integraal bij tot de hierbovenbeschreven visievorming. Hierbij speelt het ge-nerieke beeld van de rasterstad een vierde rol:het onderbouwt een latent programma van om-vorming van de bestaande stad in een gebouw-de rasterstad. Met een dergelijk programma alsbasis identificeert het stadsdebat prioritaire pro-jecten. En omgekeerd kan van elk project wor-den nagegaan in welke mate het bijdraagt totde realisatie van de gebouwde rasterstad.

Deze projecten kunnen betrekking hebben ophet wonen en op alle andere stedelijke functies.Het kan gaan over het ontpitten van een over-verdicht stedelijk bouwblok, het verdichten vanrandstedelijke woonuitbreiding of het herbe-stemmen van een leegstaande kazerne. De pro-jecten kunnen ook te maken hebben met infra-structuur en het publieke domein: een samen-spel van ingrepen maakt enkele geteisterdebuurten eindelijk overstromingsvrij, een inge-nieuze reorganisatie verzoent het parkeren metdiverse pleinfuncties, de moordende steenwegwordt een multifunctionele stadsas. Stedenbestaan niet uitsluitend uit steen. Open ruimte,groen en water gelden als volwaardige raster-componenten: het verwaarloosde jaagpad langsde vaart wordt een snelle fietsverbinding en in

afwachting van een rendabele herbestemmingwordt de oude stelplaats een speelweide.

Projecten die bijdragen tot de ontwikkeling vande rasterstad bestrijken een eindeloze variatievan lokaties, schalen, genres, actoren en budget-ten: een grote stadsuitbreiding, een strategischecorrectie van een straatprofiel, publiek en pri-vaat, centrum en periferie. Al deze projecten vra-gen een ruimtelijk sturend projectkader. Ditlaatste steunt op een voortdurende visieontwik-keling, aangedreven door het generieke beeldvan de rasterstad als conceptgenerator, als ruim-telijk leesrooster, als ontwerpinspiratie, alslatent projectenprogramma. In het samenspelvan visievorming en projecten worden de vageindrukken van de rasterstad stilaan omlijndekenmerken: morfologische hoofdlijnen, functio-nele dragers, herkenbare mazen, schaal en maat,een andere verhouding tussen centrum en peri-ferie, een andere interactie tussen bebouwd enonbebouwd, dichtheidsbeheer, flexibiliteit enfasering, vormgeving, ...

3 . Meer dan één themaBovenstaande uitweiding betekent geenszinsdat het stadsdebat uitsluitend handelt over degebouwde stedelijke ruimte. De ruimtelijkegestalte van de rasterstad is een belangrijkthema, maar zeker niet het enige.

Het is evengoed mogelijk dat niet de gebouwderuimte, maar wel de stedelijke economischeontwikkeling de kern van het stadsdebat wordt.Daarbij horen initiatieven over het opzetten vaneconomische ontwikkelingscoalities met diversestedelijke partners. Het centrale thema van hetdebat is het verbeteren van het economischepotentieel van de rasterstad in een globaliseren-de economie. De coalitie stimuleert lokalesamenwerkingsverbanden op het vlak van logis-tiek, aanwerving, vervoer, toelevering, … Zewerkt aan een gemeenschappelijk platform dat

Page 154: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

158 de belangen van aparte ondernemers ofberoepsassociaties overstijgt. Zulk platform kanvragen stellen aan het beleid, een programmavan infrastructurele verbetering uitwerken(mobiliteit, uitrusting bedrijvenpark, sanering,aanleg openbaar domein) en voorstellen doenomtrent tewerkstelling en beroepsopleiding.

Het inbedden van de stedelijke economischeontwikkeling in het bredere stadsdebat laat toede economische dimensies van in eerste instan-tie niet-economische thema’s aan de orde testellen. Zo kan het socio-culturele kapitaal vaneen stad – cultuurproductie, etnisch onderne-merschap, traditionele faam en knowhow – eenbelangrijke factor worden van de economischestrategie. Uiteraard creëren de fysieke omvor-ming en het onderhoud van de gebouwderasterstad een belangrijke markt voor tallozebedrijven van zeer diverse omvang en aard: vanvastgoedontwikkelaar tot loodgieter. Meer alge-meen zullen de openheid, de veelzijdigheid, hetaanpassingsvermogen en de omgevingskwa-liteiten van de rasterstad, samen met de dyna-miek die uitgaat van de stedelijke democratie,belangrijke troeven worden in de city marketing.Net zoals het stadsdebat over de gebouwderuimte beperkt het economische stadsdebatzich niet tot een discussieforum, maar stoelt hetop projecten: hetzij door strategische economi-sche projecten binnen het bereik van de stad teomschrijven en te omkaderen, hetzij door heteconomische luik van meervoudige (stads)pro-jecten ter harte te nemen.

Ook het sociale vormt uiteraard een essentiëledimensie van het stadsdebat. De stad blijft alskader en locus van solidariteit meer dan ooitnoodzakelijk. Daarom is een gepaste omgangmet insluiting en uitsluiting en met socialediversiteit nodig. Vertrouwde en nieuwe vormenvan actieve solidariteit staan op de debatagen-da: solidariteit tussen mensen van verschillende

leeftijden, tussen generaties, tussen arm en rijk,tussen stadsgebruikers en stadsbewoners. La-gen van latente solidariteit kunnen verkend enaangeboord worden. Verschillende maatschap-pelijke verschuivingen leveren debatstof: ver-schuivingen tussen het publieke en het private,tussen het veilige en het onveilige,…Projectvoorbeelden die het sociale debat kun-nen ondersteunen, zijn legio: het garanderenvan zowel de openheid als de sociale controlevan stadsevenementen, communicatie en parti-cipatie als opwaardering van jaarlijkse inzamel-acties, effectieve vormen van jumelage en uit-wisseling met een stad uit het zuiden, een cam-pagne tegen huisjesmelkerij gekoppeld aan deuitbouw van een netwerk van opgeknapteonderkomens voor de meest behoeftigen, steunaan buurtfeesten die een vanzelfsprekendediversiteit bevorderen, een project van scholenen bejaardencentra rond stadsgeschiedenis eninformatie, tewerkstelling en sensibilisering vanjongeren gericht op omgevingsnetheid en her-stel van kleine omgevingsschade, ...

Cultuur is een cruciaal programmapunt van hetstadsdebat. Elke stad biedt onderdak aan eenbonte verzameling van culturele verenigingen:van het gerenommeerde zangkoor tot de carna-valvereniging. Deze vormen de mogelijke com-ponenten van een wervende en eigentijdse cul-turele programmatie. Al geruime tijd gevenprestigieuze stadsfestivals de toon aan: de Zin-neke Parade, het Kunstenfestival des Arts, deZomer van Antwerpen, de Gentse Feesten, Brug-ge 2000, Anno 02, ... Hun impact op het stads-imago en op de stedelijke economie staat bui-ten kijf. Het opnemen van zulke evenementen inhet stadsdebat zou de synergie met de ruimte-lijke, sociale en economische thema’s bevorde-ren en zorgen voor meer aandacht voor bredereimplicaties en hefboomeffecten: nawerking envoorbereiding, vorming, infrastructurele onder-steuning, cultureel ondernemerschap, …

Page 155: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

159Maar stadscultuur omvat meer dan de cultureleevenementenkalender. Het stadsdebat kan demulticulturaliteit van de stad als leidraadnemen. Hoe gaan we in deze stad om met cul-turele densiteit en diversiteit? Waar zitten knel-punten en blinde vlekken? Hoe kan culturelediversiteit ook buiten de festivaltijd de basis vor-men van stedelijke identiteit, op het werk en opschool, in raden en verenigingen, aan het loketen in de stedelijke marketing? Een essentiëlevoorwaarde voor duurzame multiculturaliteit ishet ontwikkelen van hedendaagse stedelijkeomgangsvormen die getuigen van tolerantie enveiligheid stimuleren. Het stadsdebat kan zichinzetten voor de promotie van stedelijk gedrag,‘politesse’, als medium van stedelijke openbaar-heid. Een belangrijk actieterrein is het openbaredomein: een evenwicht vinden tussen hetgebruik van de openbare ruimte door alle groe-pen van mensen tegelijkertijd enerzijds en sub-culturele toe-eigening anderzijds – door skaters,jonge allochtonen, wielertoeristen, gehaasteparkeerders, rumoerige scholieren of moedersmet peuters – ligt niet voor de hand. Correctebeeldvorming, gepaste inrichting en controle,voorbeeldgedrag, tijdsafspraken, zeggenschapen medebeheer kunnen helpen. Opnieuw die-nen experimenten en projecten terzake hetdebat te ondersteunen.

Het stadsdebat focust ten slotte ook op de poli-tieke dimensie en de organisatie van het bestuuren van de samenleving in de stad. De elementenvan het volgende hoofdstuk vormen dan voor-werp van debat. Lokale democratie is uiteraardzelf het object van een democratisch stadsdebatbinnen de twee registers: zowel op het niveauvan de visievorming als op het niveau van ver-nieuwende democratische projecten dus.

Het is duidelijk dat deze thema’s en momentenvan intense maatschappelijke discussie in feitehet onderwerp zouden moeten uitmaken van de

verkiezingen en de campagnes. Zoals we hopendat de verschillende maatschappelijke actorenzich aansluiten bij het debat, is het ook vanzelf-sprekend dat de politieke partijen de stadsvisieen stadsprojecten als inzet van de discussienemen. Met andere woorden: de discussie in derepresentatieve democratie en de democrati-sche discussie over de stedelijke ontwikkelingzijn geen twee afzonderlijke sporen. Om te ver-mijden dat deze (nog verder) uit elkaar groeien,hebben we de participatieve democratie zo cen-traal gezet in hoofdstuk 5 en plaatsen we eenvernieuwde gemeenteraad in het brandpuntvan beide processen.

2.3 De werkwijze van het stadsdebat,enkele aanzetten

1 . Het stadsdebat als locusEr bestaat geen blauwdruk voor de werking, hetformaat en de plaats van het stadsdebat.Belangrijk is dat het stadsdebat zich aandientals locus waar de conditie van de stad, de visieover de stedelijke ontwikkeling en de ervaringmet stedelijke projecten geformuleerd, gewikten gewogen, inzichtelijk gemaakt en uitgedra-gen worden. Daartoe heeft ‘het debat’ behoefteaan een aantal professionele capaciteiten enmiddelen op het gebied van documentatie,planning en communicatie. Het is echter niet debedoeling dat het stadsdebat de plaats inneemtvan professionele plannings- en ontwerpbu-reaus, projectmanagers en communicatiespecia-listen. Enkele aanzetten worden hier ter inspira-tie meegegeven.

Het stadsdebat verzamelt en verwerkt allebeschikbare kennis en expertise over de stad dieeen nuttige basis kan vormen voor de ontwikke-ling van een stadsvisie en het formuleren van(stads)projecten. De nadruk ligt niet op de docu-mentaire verzameling van alles en nog wat,maar wel op het opsporen, ontsluiten en evalue-ren van bestaande kennis. Tot deze kennis

Page 156: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

160 behoort de rijkdom aan individuele stadsverha-len, meningen en getuigenissen, waarbij ook dedoorgaans afwezige of overstemde stemmenhun plaats in de kennisbank verdienen. Dezeoperationele documentatie levert de basis vooreen kritische analyse en diagnose van de stad.Deze doet zich niet voor als officiële stadsdoctri-ne, maar is in principe meerstemmig en wordtdoor het stadsdebat zelf steeds weer aangevulden geamendeerd.

Het stadsdebat organiseert momenten van ver-dichting waarbij rond actuele problematiekensterke tussentijdse documenten aangemaaktworden (startnota’s, manifesten, neerslag vangerichte studies, bundeling van adviezen,samenvatting van expertises, …). Deze documen-ten geven aanleiding tot gerichte communicatieen participatie. De traditie van het beslotenexpertenverslag dat zo snel mogelijk opgebor-gen wordt, wordt daarmee afgebroken.

In deze tijd van zakelijkheid en rendementbehoudt het stadsdebat een visionaire kant. Omhet generieke beeld van de rasterstad beter telokaliseren, zoekt het stadsdebat krachtige beel-den, metaforen, retorische dragers, sleutelter-men die het verlangen naar een andere stede-lijkheid uitdrukken, de keuzes daartoe zichtbaarmaken en de verbeelding ervan gestalte geven.Originele metaforen spelen een belangrijke rolin de open visievorming die, per definitie, pre-senteert wat er nog niet is. Geen holle marke-tingslogans, maar wervende beelden die de kernvan het debat tonen, opinies uitlokken, actiesgenereren en zelf regelmatig bijgesteld worden.

Het stadsdebat moet het mekka van de stede-lijke communicatie worden. Hiervoor kunnengeijkte media, maar ook nieuwe communicatie-vormen gebruikt worden: workshops, lunchses-sies, stadskranten, internet, regionale tv, school-activiteiten, wedstrijden, infocontainers, open

dagen, meningenwinkels, …. Elk publiek is aan-spreekbaar: filezitters, busreizigers, winkel-flaneurs, debathabitués, congresgangers, con-certbezoekers, middenvelders, eenzaten, school-gangers, kantoorwerkers, ...

Op belangrijke momenten kunnen groots opge-zette festiviteiten nodig zijn om, met luister endecorum, elementen van de stadsvisie te ‘consa-creren’. Een grote openheid gaat gepaard metenige plechtstatigheid. Mensen mogen voelendat ze aan een scharniermoment participeren.Het mag wat kosten. Erbij zijn betekent wat.

Dergelijke sleutelmomenten kunnen wordengekoppeld aan de goedkeuring en onderteke-ning van een ‘stedelijk pact’. Dit is een basisdo-cument waarin de stand van zaken i.v.m. hetdebat kernachtig geformuleerd wordt. Hetbevat een kritische balans van successen en mis-lukkingen, het verwoordt nieuwe objectieven enhet principiële engagement van belangrijkepartners wordt erin genoteerd.

2. De locus van het stadsdebatHet stadsbestuur is de spelverdeler en de orga-nisator van het stadsdebat. Maar het moet daareen ruim veld van actoren bij betrekken. Daar-om pleiten we voor voldoende zelfstandigheid.Er kan gedacht worden aan een mix van‘binnenmensen’ en ‘buitenmensen’, bijvoorbeeldin de vorm van een ‘Stedelijk Bureau’ of een‘Stichting Stadsdebat’ met eigen stedelijke amb-tenaren en met ‘externe’ mensen die tijdelijk enspecifiek voor bepaalde deskundigheid wordenaangetrokken. Stuurgroepen en werkgroepenondersteunen het ‘Stedelijk Bureau’. Ook hierkunnen allerhande ‘externen’ plaatsnemennaast betrokken stedelijke partners, bijvoor-beeld geïnteresseerden uit andere Vlaamse ste-den, stadsliefhebbers uit de groene randge-meenten of Vlaamse ambtenaren die in de stadwonen en er belangstelling voor hebben.

Page 157: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

161Het stadsdebat is ingebed in de gemeenteraad.Deze speelt een essentiële rol als stimulatorvan het debat, als bewaker van het democrati-sche gehalte van de visievorming en van destadsprojecten, en als autoriteit die de toepas-sing van het debat op het terrein mogelijkmaakt. Dit vergt echter een aanpassing van derol van de gemeenteraad binnen een globaleherijking van de stedelijke representatievedemocratie. Daarover handelt het volgendehoofdstuk. Hier volstaat het te beklemtonendat het stadsdebat zonder de inbedding in degemeenteraad dreigt onder te gaan in techno-cratische beslotenheid of ten prooi te vallenaan de dominantie van bepaalde groepen enbelangen. Het ‘Stedelijk Bureau’ werkt voor enrapporteert aan de gemeenteraad, die we inhet volgende hoofdstuk herwaarderen als vol-waardig stadsparlement.

3. Stadsprojecten

In projecten worden de stadsvisie en de basis-doelstellingen van nieuwe stedelijkheid – zoalsduurzame ontwikkeling, openheid en samen-hang, kwalitatieve dichtheid, diversiteit, solida-riteit en democratie – geconfronteerd met eenspecifieke context: een feitelijke site, een concre-te problematiek, reële programma’s en betrok-kenen. Beleidsvelden worden geactiveerd,beleidsinstanties komen in actie. Actoren ver-schijnen op het toneel en zetten zich schrap omhun belangen te behartigen. Vanuit de openvisievorming wordt een project gedefinieerd datinspeelt op de context, dat de contextuele pro-blematiek vooruit helpt en dat tezelfdertijd eenstap zet in de richting van de algemene doel-stellingen. Deze projectervaring zal toelatenkennis te verwerven over de visie en de doelstel-lingen, de ingezette beleidsaspecten en hetopzetten van nieuwe projecten.

3.1 Kleine criteriologie van het stadsprojectEen receptenboek van goede projecten bestaatniet en zou afbreuk doen aan de onherhaalbaremix van kansen en moeilijkheden die elk projectuniek maakt. Dit belet niet dat in dit boek determ ‘stadsproject’ een bepaalde lading krijgt.Niet alle projecten in de stad krijgen het statuutvan stadsproject.Projecten kunnen goed aangepakt zijn en meerdan welkom in hun eigen context: het opstartenvan een vormings- en infocentrum voor etnischeondernemers, consultatie van de bewoners enreorganisatie van het parkeren in een woon-buurt met parkeeroverlast, een nieuwe aanpakvan de muziekschool, het openen van een wan-delpad langs de voordien ontoegankelijke beek,het slopen van meerdere hardnekkige krottenen de oordeelkundige inpassing van een nieuwtype van sociale woningen, de opgekalefaterdegarage als jeugdhuis annex repetitielokaal, hetstarterscentrum in de oude rijkswachtkazerne,…Zulke projecten getuigen van een zorgzaam eneffectief beleid en verdienen waardering. Twee,drie van dergelijke ingrepen kunnen het klimaatin een hele buurt beïnvloeden en bijdragen toteen duurzame stedelijke ontwikkeling. Maardaarom noemen we zulke projecten nog geen‘stadsproject’. Het label ‘stadsproject’ hangtsamen met een aantal criteria. Deze berustenechter op kwalitatieve appreciaties en zijn nooitop zich doorslaggevend. Het onderscheid tussen‘gewone projecten’ en ‘stadsprojecten’ blijft danook erg relatief. Hun rol en waarde in de dyna-miek van het stadsdebat is uiteindelijk de bepa-lende factor.

1 . Een voorbeeld van een stadsprojectEen leegstaande fabriek, ingesloten in een dicht-geslibd 19e-eeuws weefsel, wordt opgekochtdoor de stad. Een opleidingsproject voor langdu-rig werklozen verwerft het meest robuustebedrijfspand en begint, bijgestaan door eenarchitectenbureau, stadswoningen te bouwen

Page 158: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

162 in de betonnen casco. De buurt wil groen enopen ruimte, twee sociale bouwmaatschappijenworstelen met ellenlange wachtlijsten en willensnel zo veel mogelijk huizen bouwen, desnoodsergens in een weiland aan de rand van de stad.Een wedstrijdontwerp overtuigt de verschillen-de partijen: een uitgekiende woningtypologielaat verdichting van de randen van het terreintoe waardoor het hart van de site een grootspeelpark kan worden. Doorsteken vergemakke-lijken de toegang vanuit de omringende bouw-blokken, die evenveel behoefte hebben aanopen ruimte. De ene bouwmaatschappij wilkoopwoningen, de andere huurwoningen; hetontwerp voorziet beide van aangepaste bouw-types en locaties. Een private ontwikkelaar doeteerst mee, maar verkiest dan de kat uit de boomte kijken. Misschien blijft de wijk te sociaal ogenom er dure stadsappartementen te bouwen.Daardoor worden ook de geplande winkels opde lange baan geschoven. Een jeugdhuis instal-leert zich in het verlaten schooltje. De aanpalen-de teeltplantsoenen van de stedelijke groen-dienst krijgen wat meer oppervlakte en zorgenin ruil daarvoor voor een gratis bloementapijt.Private sponsoring laat toe de fabrieksschouwte restaureren als herinnering aan een industri-eel verleden. De volgende keer moet de privé-sector van meet af aan meedoen.

2. Structuur, hefboomkracht, strategieHoewel stadsprojecten op een bepaalde plekgedurende een beperkte tijd aan de slag gaan,overstijgen zij het lokale en het eenmalige.Stadsprojecten markeren een verschil, brengeneen kanteling in de richting van de nieuwe ste-delijkheid en de rasterstad teweeg. Ze hebbenmet andere woorden een structurele impact eneen hefboomfunctie.‘Structureel’ betekent dat er geraakt wordt aande basisrelaties die de stad kenmerken en dathet resultaat niet meteen wegebt, maar blijftbestaan zolang dat nodig is. Zo heelt een nieu-

we voetgangers- en fietsersbrug die de tweeoevers van een spoorweggeul verbindt eenhistorische breuk in het stadsraster. De samen-werking rond een jaarlijks kunstproject creëerteen goede verstandhouding tussen de hoge-schoolstudenten en de etnische ondernemersuit de buurt, twee groepen die elkaar tot voorkort miskenden.

De hefboomfunctie heeft betrekking op positie-ve neveneffecten. In het eerste voorbeeld luwt,dankzij de brug, het overmatige autoverkeernaar de school aan de overkant en doen enkelebuurtwinkels weer goede zaken. De goede ver-standhouding tussen studenten en allochtonewinkeliers uit het tweede voorbeeld leidt tot deorganisatie van diverse jobcursussen door hoge-rejaarsstudenten, tot een toename van de kwa-liteit van de studentenkamers in de buurt en tothet aanbieden van een studentenservice doorenkele buurtrestaurants. Een project hoeft nietgrootschalig te zijn om als hefboom te kunnendienen. Kleinere, experimentele realisaties kun-nen een lange stagnatie doen keren, een hard-nekkig vooroordeel slopen en als wervend voor-beeld functioneren.

Het effect van stadsprojecten hangt samen metzowel het strategische als het tactische inzichtwaarop zij steunen: in een ruimer verband kade-ren, de noodzakelijke prioritaire keuzen maken,de gepaste middelen inzetten, aanwezige kan-sen herkennen en mogelijke synergieën voor-voelen. Hier spreken principes van duurzaam-heid een hartig woordje mee, bijvoorbeeld hetprincipe van de oordeelkundige besteding vanschaarse hulpbronnen zoals grond, geld, gele-genheid en goedwil, of het principe van het nietafwentelen van excessieve projectkosten diemogelijk volgende projecten hypothekeren.Duurzaam is ook het primaat van structurelediepgang. Dit betekent evenwel niet dat gierig-heid en grijsheid troef zijn bij het stadsproject.

Page 159: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

163Integendeel, in sommige gevallen vereist debeoogde hefboomfunctie het inzetten van ophet eerste gezicht overdadige middelen: eenomstandige procedure, ontwerpkwaliteit, bijzon-dere vormgeving, dure expertise, kostbare mate-rialen. Stof genoeg voor een verhit stadsdebat.

3. Verbinding , bemiddeling , samenspelStadsprojecten zijn bemiddelaars en dit meestalop meerdere vlakken tegelijk. Hun bemiddelen-de rol kan slaan op de talloze hiaten en anoma-lieën in het stedelijke gebouwde weefsel, opgescheiden of ontbrekende stedelijke functies,op al te zelfstandig opererende beleidsdomei-nen of geïsoleerde actoren.

Op ruimtelijk vlak wordt daarmee aangeknooptbij de rijke traditie van de Europese stedelijkemorfotypologie die erin slaagde klein en groot,binnen en buiten, publiek en privaat, groen ensteen op een vanzelfsprekende manier metelkaar in verbinding te stellen. Deze traditiemoest het echter al te vaak afleggen op eenzoneringsobsessie gericht op beheersing en con-trole of op een scheidingsobsessie gericht op deafbakening van het eigen territorium. De meta-foor van de rasterstad is op dit vlak niet zondergevaar. Het raster kan zowel scheiden als verbin-den, het staat voor een open netwerk van rela-ties, maar kan evengoed slaan op een roostervan strikt gescheiden vakken. Hier begint eenbelangrijke opdracht voor het ontwerpen: vorm-geven aan de verbindende werking van rasterlij-nen (een straat, een vervoerstraject), aan hetconvergerende vermogen van knooppunten(een plein, een multimodale verkeerswisselaar),aan de positieve nevenschikking van rasterma-zen (een woonbuurt, een commercieel centrum,een bedrijvenpark), kortom, vormgeven aan derasterstad als visie op een stedelijkheid vanopenheid, samenhang, densiteit en diversiteit.Met het organiseren van de ruimtelijke relatiestussen erkende verschillen staat of valt het

beeld van de rasterstad: bebouwde ruimte -groene ruimte, de stad - het platteland, hetgeplande - het spontane, het historische - hethedendaagse, permanentie - wisseling, toegan-kelijke plekken - exclusieve territoria, verblijf-plaatsen - transitruimten. Dit plan is erg ambi-tieus. De rasterstad wenst een ‘complete stad’ tezijn. Dit betekent dat zij op de ene of anderemanier een samenspel moet realiseren van dehistorische stad, de industriële stad, de postfor-distische stad, de stadsregio en de groene stad.Stedenbouwkundige modellen om deze com-pleetheid ruimtelijk te vertalen, ontbreken. Opdeze schaal begeven we ons met de beideregisters van het stadsdebat op boeiend, maarongekend terrein.

Ook op een kleinere schaal zijn verbinden,bemiddelen en verknopen relevant. Vaak gaathet om het samenbrengen van tegenstrijdigeelementen: wagens en wandelaars, de gebor-genheid van het huis en de drukte van de straat,de dichtheid van mensen en diensten en debehoefte aan ruimte en afstand. Dat multifunc-tionaliteit, dichtheid en ruimtelijke kwaliteitniet gemakkelijk te verzoenen zijn, blijkt uit tal-loze conflicten in het stedelijke weefsel, zoals deleegstand boven winkels, de onveilige weg naarde school, het parkeerinfarct van straten en plei-nen, de moeilijke bereikbaarheid van werkplaat-sen in de binnenstad, de onbetaalbaarheid vande ruimere stadswoning. Na meer dan honderdjaar moderne verstedelijking wachten dezereeds lang gekende functionele en ruimtelijkestadsproblemen nog steeds op een kwalitatieveoplossing. Voor het stadsbeleid en het stadsde-bat in het algemeen en voor de stadsprojectenin het bijzonder is er op dit gebied nog heel watte doen. Zo klinkt bijvoorbeeld het zoeken naarkwaliteitsvolle oplossingen voor het wonenboven winkels simpel als projectopdracht, maarhet vraagt originele interventies en zou eensterke voorbeeldfunctie kunnen vervullen.

Page 160: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

164 Het verbindende karakter van de stadsprojectenimpliceert evenwel niet dat elk project meerde-re functies moet opnemen. Een project kan opzichzelf enkelvoudig zijn, maar juist de ‘missinglink’ realiseren waardoor de hele omgeving alsvolwaardig multifunctioneel geheel gaat wer-ken. Zo kan het toevoegen van een zorgvuldigontworpen voorplein bij het prestigieuze mu-seumproject aan de rand van een stadswijk dievolop aan gentrificatie bezig is, zorgen voor eensterke verbinding met de volksbuurt aan deandere kant die veel minder ontwikkelingskan-sen heeft. Twee eenduidige elementen, eenplein en een museum, worden daardoor bemid-delende tussentermen die zowel voor zichzelfmeervoudigheid aanmaken als relaties spinnentussen het bijzondere en het gewone, het volkseen het elitaire, het bovenlokale en het lokale,het grote en het kleine.

Verbinden, bemiddelen en verknopen geldenniet enkel voor functionele en ruimtelijkedimensies. Het stadsproject betreft niet degangbare productie van aparte stedelijke secto-ren: het beplanten van de stadsplantsoenen,dertig sociale woningen, de najaarsprogramma-tie van een theatergezelschap. De complexiteitvan stadsprojecten, hun strategische en structu-rele opdracht, vereist het verknopen van meer-dere dimensies (ruimtelijk, economisch, sociaalen cultureel) en het samenbrengen van door-gaans apart opererende instanties en actoren.Bovenstaand voorbeeld van het museumpleinmaakt dit duidelijk. Om te slagen in het bemid-delende opzet is er een ingenieus samenspelnodig van architecturale vormgeving, verkeers-organisatie, culturele programmatie en buurt-ontwikkeling. Dit kan niet zonder intens overlegen loyale deelname van actoren met zeer uit-eenlopende bevoegdheden en belangen. Hierspelen de opbouw van een stevig democratischdraagvlak en het realiseren van doorgedrevencommunicatie een cruciale rol.

Een belangrijke inzet van de bemiddelingstaakvan stadsprojecten vormt de publiek-privatesamenwerking. Het stadsproject moet op con-crete en soepele wijze vorm geven aan het sa-menbrengen van private en publieke belangen,verdergaan dan occasionele sponsoring, maaruitverkoop van publieke middelen vermijden.

Het samenspel van ruimtelijke, economische,sociale en culturele dimensies, de noodzakelijkesamenspraak van uiteenlopende sectoren en ac-toren en het zoeken naar samenwerking tussenpublieke en private belangen verlenen aan hetstadsproject iets van de complexiteit van de stadzelf. Het stadsproject wordt ‘pars pro toto’, mo-nade voor een gewenste nieuwe stedelijkheid.

4 . Maakbaarheid, zichtbaarheid,vernieuwing

Stadsprojecten concretiseren de stadsvisie ophet terrein. Zij worden ingeperkt in tijd en ruim-te. Haalbaarheid is de opdracht, ambitie de drijf-kracht. Om na een flitsende start niet ten prooite vallen aan tal van beschikbare vertragings-manoeuvres is een stuwing vanuit het stadsde-bat nodig. De maakbaarheid van projectenhangt eveneens samen met een werkbareinbedding in de bestaande beleidssectoren enhun specifieke programma’s. Uiteraard moeteen professionele aanpak zorgen voor effectieverealiseerbaarheid in termen van financiering,uitvoeringstermijn en techniciteit.

Stadsprojecten hebben baat bij een groterezichtbaarheid en deze zou dan ook zo snelmogelijk moeten gerealiseerd worden. Erbestaan genoeg manieren om snel werk temaken van een doorgedreven virtuele zichtbaar-heid: een aantrekkelijke website, een toeganke-lijke infostand op een strategische locatie, simu-latie en ‘preview’ (beeld, logo, maquette, act).Belangrijker blijft evenwel de reële zichtbaar-heid. Aangepaste projectplanning en -fasering

Page 161: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

165kunnen de spoedige realisatie van een eersteprojectaanzet bevorderen. Begeleide publieketoegankelijkheid van de projectsite gedurendede realisatiefase draagt eveneens bij tot een ver-snelde aanwezigheid van het project. Het gaathier evenwel niet om de opvoering van eenspektakelstuk in één richting. Vroege zichtbaar-heid lokt meningen uit en stimuleert communi-catie. Het kanaliseren van zulke meningen naarde verdere projectontwikkeling en naar hetstadsdebat maakt deel uit van een zinvollezichtbaarheid.

Wat goed zichtbaar is, moet het zien waard zijn.Het visuele voorkomen, de vormgeving en destijl beogen veel meer dan opsmuk. In de stads-projecten toont de stad haar nieuwe stedelijk-heid aan burgers en bezoekers. De grijze middel-maat (of erger) van heel wat stedelijke verwe-zenlijkingen wijst niet enkel op het bedenkelijkeniveau van de betrokken opdrachtgevers, beslis-sers en ontwerpers, maar straalt ook af op dehele stad. Kwaliteit primeert op lokaliteit, ook alzet men daarmee eventueel plaatselijke ontwer-pers of uitvoerders in de kou. Met het meelopenmet de trend van het moment heeft dit weinigte maken; het gaat om stedelijke beschaving,levenskunst, zicht op de wereld. Eerder nog danhet lenigen van behoeften wordt van het stads-project verwacht dat het collectieve fierheidprobeert aan te maken. Het moet de identiteitvan de stad en haar bewoners ondersteunen enversterken.

Maakbaarheid en haalbaarheid bieden geenaanvaardbaar excuus voor middelmaat. Kwa-liteit hangt minder samen met kosten dan metinzet en talent. Voor structurele en strategischestadsprojecten ligt de lat hoog, net iets hogerdan wat op het eerste gezicht doenbaar lijkt.Stadsprojecten zijn per definitie grensverleg-gend en dit op meerdere manieren: zij realiserende rasterstad, bedenken nieuwe ruimtelijke ver-

banden, testen een ander functioneel samen-spel, zetten voordien gescheiden sectorensamen aan het werk, kortom, zij zorgen voor eentrendbreuk. Dat daarbij succes niet altijd verze-kerd is, ligt voor de hand. Zowel successen alsmisrekeningen worden op een kritische manieropgenomen in het stadsdebat.

De term ‘maakbaarheid’ komt naar voren in dekritiek aan het adres van het moderne stadsbe-leid en de moderne stadsplanning. Terechtwordt, onder meer, de problematische haalbaar-heid van het stedelijke masterplan bekritiseerd.Meer algemeen worden onder invloed van hetpostmoderne relativerende denken het ‘volunta-risme’ van de planning en de ‘illusie van demaakbaarheid van de wereld’ afgewezen. Hetautoritaire modernistische denken maakt plaatsvoor een pragmatisch ‘surfen op de golven vande heersende maatschappelijke tendensen’. Eenvan de meest positieve gevolgen van deze laat-twintigste-eeuwse denkwijze is een doorgedre-ven aandacht voor het erkennen en beschrijvenvan de feitelijke context, bijvoorbeeld in de zoge-naamde ‘beschrijvende stedenbouw’. Negatief ishet feit dat het postmoderne relativisme al tevaak een alibi levert voor een onkritische enbevestigende planningspraktijk, door sommigenflatterend ‘postkritische’ planning genoemd.

Met de stadsdebatbenadering willen we eenstap verder zetten.Stadsprojecten concretiseren de doelstellingenen dimensies van het stadsbeleid en het stads-debat. In de meest beknopte formulering komendeze neer op het omvormen van de stad totrasterstad en het werken aan een nieuwe stede-lijke democratie. Dit betekent niet dat stadspro-jecten louter lokale toepassingen zijn van de inrecepten vertaalde visies van het stadsdebat.Stadsprojecten ontdekken en verkennen ooknieuwe mogelijkheden, stellen concepten vooren sturen visies bij.

Page 162: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

166 Stadsprojecten tonen een geloof in de ‘relatievemaakbaarheid’ van de stad, maar dan wel alslokale zingevingsstrategie ingebed in een soort‘lokale latente utopie’ die stoelt op de kans opeen nieuwe stedelijke democratie en op hetgenerieke beeld van een erbij horende ruimte.Stadsprojecten concretiseren een voorlopigesynthese, een fase van samenspel in wisselwer-king met een open stadsvisie, waarbij visie enproject elkaar voortdurend aanvullen en bijstu-ren. Wie behoefte heeft aan een etiket kan dezewerkwijze ‘neovoluntaristisch’ of ‘neo-utopisch’noemen.

3.2 Stadsprojecten: genres, dragers,klemtonen

Het aantal mogelijke stadsprojecten is in princi-pe eindeloos. Het concrete samenspel van con-textgegevens, middelen, actoren en doelstellin-gen maakt elk project uniek. Toch kunnen we inheel wat stadsprojecten een programmatischedrager of major onderscheiden die de rest opsleeptouw neemt.

De reorganisatie van het stedelijke verkeer is zoeen major. Het herdenken van corridors, trajec-ten, lussen, overstappunten en parkeervoorzie-ningen van zowel privaat als openbaar vervoer,gekoppeld aan elementaire infrastructurele aan-passingen en aan een gepaste uurregeling, wij-zigt de perceptie en het functioneren van destedelijke morfologie. Het is een krachtig projectdat bij machte is een amorf stedelijk conglome-raat te sturen in de richting van de rasterstad.Dit heeft een onmiddellijke impact op hetbereik en de bereikbaarheid van voorzieningenen is derhalve een gevoelige factor in de stede-lijke economie. Voorbeelden van zulke gevoelig-heid zijn legio. Tegenstrijdige visies over stede-lijke mobiliteit kunnen bijvoorbeeld leiden toteen decennialang aanslepende discussie overeen winkelwandelstraat of tot een spectaculairreferendum over een ondergrondse parking. Een

ambitieus project van openbaar vervoer is instaat wezenlijk bij te dragen tot het imago vaneen stad. De verkeersreorganisatie impliceert algauw diverse andere projectmogelijkheden: deherlokalisatie van voorzieningen, veiligheid, soci-ale tarifiëring, …

Economische ontwikkeling levert een anderemogelijke major die allerhande deelprojectenkleurt, zoals het bevorderen van de woning-markt, het ondersteunen van het binnenstede-lijke winkelapparaat, de uitrusting van bedrij-venterreinen, de omgang met baanwinkels enherscholings- en tewerkstellingsprojecten. Eco-nomische ontwikkelingsprojecten stellen vragenover mobiliteit, woonkwaliteit, sociaal weefselen communicatie. Binnen het stadsdebat be-staat de mogelijkheid dat complexe stadsprojec-ten met economische dragers beheerd wordendoor stedelijke of interstedelijke ontwikkelings-coalities.

Cultuurprogrammatie is, zoals reeds vermeld, allang niet meer te herleiden tot elitaire vrijetijds-besteding, maar kan eveneens optreden als eenkrachtige major van het stadsproject. Hoog-waardige investeringen in diverse culturele gen-res en infrastructuren dragen bij tot de stede-lijke economie en het stedelijke imago. Er zijnbruggen mogelijk naar artistieke en logistiekevorming, naar de jongerencultuur en het cultu-rele middenveld, en naar cultuurondersteunen-de bedrijven.

Een bijzondere doelstelling en een mogelijkeklemtoon van het stadsproject betreft deomgang met de stedelijke tijd. Het kan gaan omeen specifieke doelstelling geënt op een van dehoger genoemde majors, maar ook om eeneigensoortige major met toepassing op uiteen-lopende projectgenres. Diversiteit en dichtheidhebben immers niet enkel te maken met flexibi-liteit en meervoudigheid in het gebruik van de

Page 163: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

167stedelijke ruimte, maar eveneens met flexibi-liteit en meervoudigheid in het gebruik van destedelijke tijd. In deze richting gaat bijvoorbeeldhet ontwikkelen van beheersvormen die toela-ten dat stedelijke voorzieningen op verschillen-de momenten door verschillende gebruikersbenut worden en dit tot ver buiten de gangbarewerk- of schooluren. Men kan daarbij denkenaan loketten die openen na de werkuren of deschool die haar sportvoorzieningen in het week-end openstelt voor de buurt. Het betekent ookdat de publieke ruimte zich veel meer danmomenteel het geval is, beschikbaar stelt voortijdelijke evenementen of wisselend gebruikdoorheen de dag en daartoe voorziet in eenpolyvalente uitrusting. In het algemeen winthet stedelijke weefsel aan duurzaamheid bij hetsoepel integreren van zeer uiteenlopendelevensduren: de lange duur van solide casco’s, demiddellange duur van functionele invulling ende korte duur van momentane toe-eigening.

Haast alle stadsprojecten hebben wat met destedelijke ruimte. Dit kan moeilijk anders. Stede-lijkheid blijft op de ene of andere manier steedsverbonden met een stedelijke plaats. De organi-satie, de uitrusting en het beheer van de ge-bouwde stad vormen dan ook het voornaamsteobject van het stadsbeleid, het omvangrijkstethema van het stadsdebat en een basisdimensievan het merendeel van de stadsprojecten. Dethematiek van de gebouwde stad omvat – hetlijstje is onvolledig – de ruimtelijke ordening, hetdichtheidsbeheer, het verkeer, het stadsland-schap, de open ruimte en het groen, het wo-ningpark, de woonomgeving, diverse infrastruc-turen en voorzieningen, het historische patrimo-nium en de publieke ruimte. Belangrijker dandeze opsomming is de rol die de gebouwderuimte kan opnemen als drager of major vanmeervoudige stadsprojecten. In de gebouwderuimte worden dichtheid, diversiteit, duurzaam-heid en samenhang kenmerken van een dage-

lijkse ervaring, evalueerbaar, bespreekbaar, corri-geerbaar. Oordeelkundige nevenschikkingmaakt het naast elkaar bestaan van verschei-denheid vanzelfsprekend; het huis naast hetkantoor, de winkel, de school, het café. Uitge-kiende overgangen bemiddelen tussen tegen-strijdigheden: het balkon tussen huis en straat,het plein tussen museum en volksbuurt.

Dit alles maakt de gebouwde stadsruimte toteen geschikte drager voor andere projectgenres.Zoals uit het volgende voorbeeld blijkt, kan menop het ruimtelijke zonder al te veel kunst- envliegwerk het economische enten, of het cultu-rele, of het sociale, in diverse combinaties engradaties. Een nieuw wandel- en fietspad wordt– in rode asfalt – aangelegd dwars door een ver-brokkelde sector van de 19e-eeuwse gordel. De‘rode loper’ verbindt enkele vergeten pleintjesen nieuwe pleinen die er gekomen zijn door deoordeelkundige inpassing van sociale woning-bouw. Langs de loper vestigt zich een theaterge-zelschap, opent een fitnesscentrum zijn deurenen maakt een school een nieuwe toegang. Eige-naars knappen er woningen op, enkele cafés enwinkels doen er betere zaken. Een nieuwe uitlo-per van het jaarlijkse stadsfestival benut hetrode lint, zet de buurt op de stedelijke eve-nementenkalender en actualiseert de naamervan in het bewustzijn van de stad.

4. Instrumenten vanuitde planningsdiscipline

Het is niet de bedoeling dat de twee basisre-gisters van het stadsdebat, open visievormingen (stads)projecten, de huidige wettelijk en pro-cedureel omschreven planningswijzen vervan-gen. Het stadsdebat richt zich in hoofdzaak opde richtinggevende planning en voegt toe watmeestal ontbrak in de gangbare wijze van plan-nen. De rechtszekerheid en de afdwingbaarheid

Page 164: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

168 van het bindende planningskader worden nietaangetast, wat niet betekent dat herziening ofaanpassing ervan uitgesloten zijn.

Gedurende het voorbije decennium was sprakevan een ware woekering van planningsinitiatie-ven, gegangmaakt door elkaar beconcurrerendebeleidssectoren, zonder enige zin voor samen-hang en prioriteit. De laden van menig beleids-verantwoordelijke puilen uit van de startnota’sen voorontwerpen. Te pas en te onpas wordendeze gebruikt om allerhande project- en subsi-dieaanvragen (meestal letterlijk) gewicht tegeven. In deze woekering gaan een aantal ver-nieuwende planningswijzen haast verloren ofverliezen ze hun vernieuwende impuls. Zo ookbinnen de stedenbouw en de ruimtelijke plan-ning. In wat volgt, worden twee vrij recenteplanwijzen uit het domein van de stedenbouwen de ruimtelijke planning besproken: degemeentelijke structuurplanning (4.1) en hetstadsontwerp (4.2). Beide kunnen een belangrij-ke rol spelen in het stadsdebat.

4.1 Het stadsdebat en de gemeentelijkeruimtelijke structuurplanning

Het stadsdebat is het geëigende kader voor degemeentelijke ruimtelijke structuurplanning.Zoals reeds gesteld, sluit de gestoffeerde discus-sie die in een aantal gemeenten gevoerd wordtrond het eigen structuurplan het best aan bijwat het stadsdebat beoogt. Dit betekent nietdat de huidige praktijk van de structuurplan-ning integraal en zonder slag of stoot overgehe-veld wordt naar het stadsdebat.

De gemeentelijke ruimtelijke structuurplanning(GRS) heeft naast een communicatieopdrachteveneens een uitgebreide planningstaak meteen eigen techniciteit. Daarbij worden speci-fieke methoden gehanteerd van gegevensver-werking en duiding, van analyse en syntheseomtrent ‘ruimtelijke deelstructuren’ (nederzet-

ting, open ruimte, economie, verkeer, land-schap, …) en ‘deelgebieden’ (stadsdelen, deelge-meenten, buurten). Op basis van een kritischediagnose van de bestaande ruimtelijke structu-ren worden gewenste structuren voorgesteld.De planning resulteert in een informatief, eenrichtinggevend en een bindend gedeelte. In feitekan men deze hele planningsarbeid beschou-wen als een soort stadsproject. Net als de ande-re stadsprojecten vraagt het een eigen uitvoe-ringskader, een dagelijkse procesbeheersing,specifieke middelen, kennis en kunde. Dezehoren niet meteen bij het stadsdebat. Wat welbij de open visievorming van het stadsdebathoort en er een belangrijk werkterrein vanvormt, is de hele sturing en de uitgebreide com-municatieve werking van de GRS (opdrachtom-schrijving, keuze van de ontwerpers, consulta-ties, infosessies, tussentijdse presentaties,ondersteunende workshops, discussies en bij-sturingen). Deze elementen kunnen ter evalua-tie en bijsturing worden voorgelegd aan hetstadsdebat.

Zo krijgt de structuurplanning binnen het stads-debat als het ware een dubbel statuut: enerzijdsdat van een stadsproject (concreet, veelzijdig,intens en beperkt in de tijd), anderzijds dat vaneen bijdrage tot de open visieontwikkeling overnieuwe stedelijkheid (visionair, democratisch enaanpasbaar). Deze zienswijze brengt de GRS kor-ter bij wat in de literatuur met de ‘driesporen-benadering’ van de strategische structuurplan-ning wordt bedoeld. Dat behelst meer dan hetproduceren van documenten; het vereist eenniet aflatende reflectie op de immer verande-rende stedelijke ruimte, het concretiseren vandeze reflectie in realiseerbare projecten en hetversterken van een sociaal en politiek draagvlak.

Het bovenstaande illustreert dat het beschou-wen van het stadsdebat als kader van de GRSmeer om het lijf heeft dan een formele positio-

Page 165: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

169nering: het stelt inhoudelijke planningskwestiesaan de orde. Het stadsdebat geeft de GRS degelegenheid en de opdracht een aantal zwakhe-den die de gangbare planningspraktijk kenmer-ken te verhelpen. We beperken ons hier tot eendrietal aspecten.

Vooreerst is de kwaliteit van het huidige plan-ningswerk zeer ongelijk. Sommige gemeente-lijke structuurplannen slagen erin binnen dekrijtlijnen van het Ruimtelijk StructuurplanVlaanderen een krachtige visie over de ruimte-lijke situatie, de samenhang en de ontwikke-lingsmogelijkheden van de gemeente vorm tegeven. Heel wat andere houden het bij hetopkloppen van verouderde concepten, verpaktin nietszeggende schema’s, mistig taalgebruiken eindeloos computergesteund knip- en plak-werk. De structuurplanning is aan een herijkingvan haar methoden, normen en kwaliteitscrite-ria toe. Deze moeten zodanig zijn dat deopdrachtgevers de hoogste kwaliteitseisen kun-nen stellen (uiteraard in samenhang met eengepast ereloon) en dat de opdrachthoudersweten dat dit ook van hen verwacht wordt. Er isop dit vlak nog heel wat werk aan de winkel vande GRS. De werkwijzen lijden in heel wat geval-len aan te grote abstractie die voortkomt uiteen gebrekkige capaciteit om de feitelijke ruim-telijke context kritisch te beschrijven. Op eendescriptieve armoede volgt vaak een conceptue-le: de concepten en visie-elementen die, op basisvan de diagnose van de bestaande ruimtelijkestructuur, de krachtlijnen schetsen van eengewenste ruimtelijke structuur, lijden niet zel-den aan een gebrek aan ontwerpinspiratie.Soms lijken structuurplanners te vergeten dathet wetenschappelijke en technische areaal vande structuurplanning geen vrijbrief voor onder-maats ontwerpen betekent. Dit alles werkt eenwervende presentatie en een daadwerkelijkecommunicatie uiteraard niet in de hand.

Ten tweede wordt binnen het stadsdebat van deGRS een integrerende werking verwacht. Dezespeelt op meerdere vlakken. De GRS vormt degeschikte bedding voor andere vormen vanplanning met een ruimtelijke klemtoon: mobili-teitsplan, milieuplan, groenplan, infrastructuur-plan. De huidige sectorale verkaveling van deruimtelijke planning leidt immers tot inefficiën-tie en fragmentatie. Het gemeentelijk ruimtelijkstructuurplan is het best geplaatst om in testaan voor samenhang en hiërarchie tussen deverschillende planningsinitiatieven die zich inla-ten met de stedelijke ruimte. Zo nodig moet deGRS daartoe haar deskundigheid beter onder-bouwen. Het spreekt vanzelf dat het gemeente-lijk ruimtelijk structuurplan eveneens op des-kundige wijze moet rekening houden met deeconomische, sociale en culturele dimensies vanhet stadsdebat en het stadsbeleid, zonder zichop deze terreinen op te werpen als het integralemeesterplan. Om deze integrerende rol te kun-nen spelen, moet de GRS ook haar eigen werk-wijzen verfijnen. Niet zelden krijgt het identifi-ceren van deelstructuren (nederzetting, verkeer,open ruimte, ...) de bovenhand, en niet een syn-thetiserende ruimtelijke structurering. De ‘glo-bale structuur’ is dan niet meer dan het opelkaar leggen van afzonderlijke deelstructuren.Een ander belangrijk aspect van de integrerendewerking van de GRS betreft de wisselwerkingmet de planwijzen op andere schaalniveaus: opruimere schaal het Ruimtelijk StructuurplanVlaanderen en eventuele provinciale of regiona-le structuurplannen, op beperktere schaal hetstadsontwerp. De term wisselwerking is cruci-aal; de hogere schaal mag de lagere niet de wetvoorschrijven, maar mag wel krijtlijnen trekkendie lokaal getoetst, uitgewerkt en eventueel bij-gesteld worden.

Ten derde moet de GRS een strategische maniervan plannen zijn. De strategische werking slaatop de capaciteit om het structurele te onder-

Page 166: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

170 scheiden van het eventuele en op basis hiervanprioritaire keuzen voor te stellen. Dit betekentniet dat één oplossing als topprioriteit wordtopgedrongen. Integendeel, een strategischewerking voorziet in alternatieve mogelijkhedenen tactische antwoorden op niet te voorzieneontwikkelingen. Zowel de heldere formuleringvan prioriteiten als het garanderen van aanpas-baarheid en keuzemogelijkheid dragen bij toteen eerlijke communicatie.De strategische structuurplanning neemt zoafscheid van de autoritaire controledrift die deplanningsdiscipline zo onpopulair en inefficiëntmaakte. Gepland wordt alleen wat het plannenwaard is met het oog op het streven naar nieuwestedelijkheid, wat effectief planbaar is en watkan getoetst worden in een democratisch debat.

4.2 Het stadsontwerpHet stadsontwerp beschikt niet over een wette-lijk kader, vergelijkbaar met dat van de struc-tuurplanning. Net zoals elders in Europa deedhet vanaf de jaren 90 zijn intrede in Vlaanderen.Bij ons ging dit samen met het opstarten vanexperimentele of exemplarische stedenbouw-kundige projecten, zoals de herontwikkeling vande stationsomgevingen. Het stadsontwerpresulteert uit de wil om de discipline ‘steden-bouw’ grondig te herdenken na de crisis van demodernistische planningswijzen in de naoorlog-se welvaartsstaat en na allerhande kritischezelfbevragingen in de jaren 70 en 80. Nog meerdan de GRS ontbreekt het de praktijk van hetstadsontwerp aan geijkte stappen, omschreveneinddoelen en toetsbare kwaliteitscriteria. On-der de noemer ‘stadsontwerp’ gaan dan ookplannings- en ontwerppraktijken schuil van heeldivers allooi.3

Niettemin merken we dat de herontwikkelingenvan stationsomgevingen gedurende het helevoorbije decennium als een echt laboratoriumzijn gaan functioneren voor stadsprojecten én

voor stadsontwerpen. Klassieke planning blijktvoor een dergelijke opdracht al gauw ontoerei-kend. Verbinden en verknopen van activiteiten,sectoren en belangen staat nillens willens op deagenda. Projecten van stationsomgevingengaan in feite over de rasterstad: rasterlijnenworden er hertekend, knooppunten verdicht,mazen geherwaardeerd. Het geheel poogtgestalte te geven aan nieuwe stedelijke plaat-sen waar dagelijkse trajecten en belangen vanstadsbewoners en stadsgebruikers samenvloei-en. Er dienen structurele keuzen gemaakt teworden over stedelijke morfologie, mobiliteit enbesteding van budgetten. Men probeert greepte krijgen op uiteenlopende ontwikkelingsrit-mes. Zonder politiek, financieel en sociaal draag-vlak lukt zoiets niet. Talrijke actoren treden opde voorgrond. Er wordt onderhandeld in aller-hande stuurgroepen, commissies en cenakels ...Een tiental projecten van herontwikkeling vanstationsomgevingen werden opgestart in Vlaan-deren en Brussel (in Leuven, Antwerpen, Brussel,Brugge, Gent, Sint-Niklaas, Hasselt, Kortrijk enAalst).4 Getalenteerde ontwerpers uit binnen-en buitenland gingen aan de slag. De impulsenvan de hogesnelheidstrein en een zeker econo-misch optimisme droegen bij tot een aanvanke-lijk enthousiasme en hoge verwachtingen. In-tussen is alles fel bekoeld. Brussel geraaktalweer niet uit de greep van banale vastgoed-stedenbouw. Antwerpen vertilt zich aan deschaal van de hele operatie. Enkel Leuven kantotnogtoe de verwachtingen inlossen, maar ookdaar dreigt indigestie. Verschillende projectenraken klem door een gebrekkige inkadering ineen samenhangende stadsvisie of door eenfoute inschatting van de lokale mogelijkheden.Onderhandelingsplatformen schieten schrome-lijk tekort. Een schrijnend gebrek aan deskundi-ge projectregie laat zich voelen.

Er is heel veel leergeld betaald. Toch werd metvallen en opstaan een cruciale ervaring opge-

Page 167: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

171bouwd en is het stadsontwerp aan een tweedeadem toe. Deze kan gevonden worden in hetstadsdebat. Vertrekkend van de opgedane erva-ring kunnen de doelstelling en de werkwijze vanhet stadsontwerp, in de termen van het stads-debat, als volgt omschreven worden.

Een stadsontwerp wil geen traditioneel steden-bouwkundig plan meer zijn, maar eerder eenmedium om de mogelijkheden van een stede-lijke site te onderzoeken, om een kwalitatieveconsensus te bereiken en daardoor de kansen oprealisatie te verhogen, om doorheen het ontwik-kelingsproces essentiële kwaliteiten te bewakenen toch in te spelen op veranderende omstan-digheden.

Een stadsontwerp kan samenvallen met deaanzet tot een stadsproject. In elk geval heefthet stadsdebat zijn zegje in de voorbereidingervan (opdrachtomschrijving, keuze van ont-werpers, …). Zelf gaat het stadsontwerp vanstart als een ontwerpend onderzoek. Het vangtaan met een analyse van de eigenschappen, deproblemen en de kansen van een gegeven ste-delijke site. Met diverse, nog niet gearticuleerdeprogrammatische vragen op de achtergrond(vragen naar meer woningen, naar sanering,naar bedrijfsoppervlakte, naar recreatie, naarvlottere mobiliteit, …) tast het ontwerpendeonderzoek de eigenheid van het studiegebied afen bekijkt het de mogelijkheden om er op eenkwalitatieve manier stedelijke ruimten en acti-viteiten te reorganiseren of te ontwikkelen. Bijdit onderzoek worden diverse kennisveldentegelijk aangeboord: stadsgeschiedenis, morfo-typologie en stadslandschappelijke analyse,inzicht in het maatschappelijke stadsweefsel, inhet spel van beslissingsbevoegdheden en indiverse marktvragen, en zicht op het reilen enzeilen in de architectuur en de stedenbouw.Van in het begin is de architectuur aanwezig alsmanier om het feitelijke en het gewenste

samenspel van de stedelijke ruimte en het ste-delijke gebeuren in vraag te stellen: welkewoningtypologie slaagt er op die plek in omhogere dichtheid te verzoenen met meer priva-cy? Is er een parkeeroplossing denkbaar die toe-laat voldoende groene ruimte te bewaren ennog wat over te houden voor nog niet gekendebestemmingen?Van in het begin ook pendelt dit onderzoeks-werk tussen analyse en synthese, tussen visie enrealisatie, tussen ratio en intuïtie, tussen deschaal van de structuurplanning en deze vanhet concrete bouwen, tussen een bestaande eneen gewenste structuur. Surveyinformatie wordtgetoetst aan architecturale verkenning enomgekeerd.Deze exploratie resulteert in een voorlopigesynthese, een ruimtelijk ontwikkelingsvoorsteldat tegenstrijdige concepten en eisen samen-brengt zoals alleen een ontwerp dat kan. Hetvoorstel bestaat uit beelden en scenario’s, vol-doende concreet om wervend en inzichtelijk tezijn, voldoende abstract om volop bemerkingenen suggesties te kunnen opnemen zonder tekapseizen.

Dit ontwikkelingsvoorstel vormt het uitgangs-punt van de tweede ontwerpfase: een proces inmeerdere rondes, waarbij de ontwerpers ge-sprekken aangaan met alle betrokkenen: secto-rale specialisten (verkeer, milieu, vastgoed, ...),eigenaars en mogelijke investeerders, bewonersen gebruikers, besturen en bevoegde admi-nistraties. Hier treedt het stadsdebat meer opde voorgrond. Het voorziet in gelegenheid totreflectie en onderhandeling. Het is de aangewe-zen plaats om belangrijke momenten in hetgesprek te bekrachtigen.Het stadsontwerp moet dit gesprek niet incas-serend ondergaan, maar ontwerpend begelei-den door in te gaan op bemerkingen, suggestieste verwerken en alternatieven te bedenken dieconflicten ontmijnen. De kunst van het stads-

Page 168: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

172 ontwerp bestaat erin dit ontwerpende debataan de gang te houden door het ontwikkelings-voorstel voortdurend te amenderen zonder deessentiële kwaliteiten ervan op te offeren.Stellingoorlogen zijn te mijden, platte compro-missen eveneens. Het is een slopend proces meteen onzekere uitkomst, dat deskundige proces-begeleiding en ontwerptalent vereist. Een zwakontwikkelingsvoorstel haalt het niet, een bevlo-gen meesterwerk, gepresenteerd als te nemenof te laten evenmin. Doorheen dit proces groeithet inzicht in het ‘sine qua non’, de essentiëlekwaliteiten van het globale ontwerp en de kwa-liteitsdrempels van de afzonderlijke componen-ten en eventuele alternatieven. Er ontstaat eenbeter zicht op prioriteiten en mogelijke fase-ring. Tezelfdertijd blijven heel wat mogelijkhe-den open en worden heel wat kwesties ver-daagd.

Maar het resultaat blijft een plan, een complexesynthese. Het is geen samenraapsel van indivi-duele belangen, maar een nauwkeurige verta-ling van een gemeenschappelijke ontwikkelings-visie in structurele en strategische hoofdlijnen,in samenhangende scenario’s en kwalitatievevarianten. Het plan resumeert een doordachteconsensus en verwerft daardoor een zekere legi-timiteit. Het stadsdebat kan zorgen voor eengepaste bekrachtiging en bekendmaking, bij-voorbeeld als onderdeel van een stedelijk pact.Belangrijke factoren om tot een rijke consensuste komen, zijn de dragende kracht van gemeen-schappelijke infrastructuren, de structurerendecapaciteit van stadslandschappelijke kenmerkenen het bemiddelende vermogen van het open-bare domein.Op die basis wordt het plan een referentieplandat als toetsingskader zal optreden voor reëleuitvoeringsplannen en concrete interventies. Deverworven legitimiteit maakt het referentieplanniet onaantastbaar, wel ‘incontournable’. Vari-anten zijn legio en het inspelen op onverwachte

kansen gebeurt vaak binnen het structurele enstrategische karakter van het plan. Het herzienvan essentiële keuzen kan echter enkel op voor-waarde van nieuw ontwerpend onderzoek endebat.

4.3 Structuurplanning en stadsontwerp,het schisma voorbij

Met de structuurplanning en het stadsontwerpworden in Vlaanderen twee parallelle sporengevolgd in de vernieuwing van de planningsdis-cipline. Beide werkwijzen staan ver van hetmonolithische masterplan en ver van de stati-sche bestemmingsplanning. Vreemd genoegbestaat er tussen beide, tot dusver, weinigwisselwerking. Het gaat meestal om heelgescheiden opdrachten. Nochtans vullen beideelkaar aan. Het stadsontwerp kan wat opstekenvan de ruimere schaal, de bredere gegevensba-sis en de structurele optiek van de structuur-planning. Omgekeerd kan de structuurplanningbaat hebben bij de vaardigheid van het stads-ontwerp om complexe stedelijke ruimten teonderzoeken en minder evidente oplossingenaan te reiken. In het stadsontwerp komt deconcrete stedelijke ruimte ook beter tot haarrecht.

Beide werkwijzen lopen samen in het stadsde-bat. Mogelijk biedt het stadsdebat de gelegen-heid om een constructieve complementariteittussen structuurplanning en stadsontwerp terealiseren. Dit zou een belangrijke stap beteke-nen in het ongedaan maken van het ongelukki-ge schisma binnen de planningsdiscipline tus-sen enerzijds een ruimtelijke planning diemeent ontwerpinspiratie te kunnen vervangendoor procedures en statistische gegevens enanderzijds een stedenbouw die moeite heeftmet het loslaten van haar nostalgie naar hetmeesterlijke plan.

Page 169: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

1735. Op weg naar stadsdebat enstadsproject: Brussel, Kortrijk en Mechelen

5.1 Een neorealistisch perspectiefWe moeten het stadsdebat niet meer uitvinden.In elke stad zijn er fragmenten van aanwezig: erwordt gewerkt aan projecten, men is bezig methet structuurplan en diverse formele en infor-mele fora discussiëren over stedelijke kwesties.Het komt erop aan deze fragmenten te erken-nen, op te waarderen en in een kader te plaat-sen dat kan uitgroeien tot een volwaardig stads-debat. Dit neemt niet weg dat het opzetten vaneen stadsdebat een veeleisende ondernemingis. Een ander label kleven op wat bestaat, vol-staat niet. Het stadsdebat dient zich immersaan als een andere manier van stadsplanning enals een wezenlijke bijdrage tot een nieuwe ste-delijke democratie. Deze opzet is in zekere zin‘neorealistisch’. Men plaatst zich volledig binnende stedelijke realiteit, steunt op de beste erva-ringen en zet deze in een nieuw perspectief.

De volgende drie cases ondergingen een analo-ge neorealistische toonzetting. Het gaat om driebuurten, in achtereenvolgens Brussel, Mechelenen Kortrijk, waarrond reeds heel wat te doenwas. Elk van deze cases laat toe, in het samen-spel van bestaande projecten, actoren, plan-ningsinitiatieven en discussiefora, de krijtlijnenvan een complex stadsproject en de mogelijkhe-den van een omkaderend stadsdebat te herken-nen. De mate waarin een stadsdebat en eenstadsproject reeds aanwezig zijn op het terreinverschilt van geval tot geval; wat er in de voor-waardelijke wijs aan toegevoegd wordt even-eens. In elke case liggen de kaarten anders, is debalans van wat er is en wat er zou kunnen zijnanders. In elke case is de weg naar een stadsde-bat en een stadsproject verschillend en zal hetresultaat een eigenzinnige realisatie blijven,geen eindpunt van een opgelegd stappenplan.

5.2 De Brabantwijk, van netwerk over wijkcontract tot stadsproject

De Brabantwijk, op de grens van de Brusselsegemeenten Schaarbeek en Sint Joost ten Node,vertelt twee verhalen tezelfdertijd: een typischverhaal over de enorme problemen en reële kan-sen van een wijk in de grootstad en een verhaalover de moeilijkheden en mogelijkheden om ertot een samenhangend stadsproject te komen.Het is een wijk van zo’n 8000 mensen of 3200huishoudens op een oppervlakte van een halvevierkante kilometer. Een zeer dichtbevolkte wijk,met veel grote mediterrane huishoudens, waarveel jongeren wonen (een derde) en een grootaantal alleenstaanden, waaronder uitzonderlijkveel mannen. De helft van de bewoners is niet-Belg. Van deze niet-Belgen is driekwart van Turk-se of Marokkaanse afkomst. Het is een uitge-sproken arbeiderswijk met een grote groeplaaggeschoolden.Zoals heel wat andere stadsdelen in de negen-tiende-eeuwse gordel bekleedt de Brabantwijkeen ambigue positie in het grootstedelijkeframe: tezelfdertijd centraal en perifeer. Belang-rijke grootstedelijke uitrusting begrenst de wijklangs alle kanten, maar zoekt er weinig aanslui-ting bij. Aan de westzijde toont het opgepepteNoordstation alleen maar een groezelige achter-kant aan de wijk. In het zuiden snoert een bochtin het spoorwegviaduct de Brabantstraat – decentrale noord-zuidas van de wijk en de eviden-te aansluiting op het stadscentrum – nagenoegdicht. Eveneens in het zuiden ligt de prestigieu-ze Kruidtuin, maar deze richt zich alleen naar deboulevard en de binnenstad. Deze ringboulevardzelf blijft, ondanks de tunnels, een lastig over-steekbare verkeersrivier. Het Koninklijke tracéaan de oostkant negeert de aanliggende volks-wijken.

Geklemd tussen dit alles vertoont de Brabant-wijk als quasi-enclave een merkwaardige mixvan ingeperkte centraliteit en getemperde mar-

Page 170: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

ginaliteit. De ingeperkte centraliteit zorgt vooreen eigensoortige dynamiek: een etnische han-delspool met internationale afzet, een betaalba-re vestigingsplaats voor belangrijke hogescho-len. De getemperde marginaliteit genereert debekende karakteristieken van een verwaarloosdstadsdeel (een ondermaatse uitrusting van dewijk, een verloederde publieke ruimte, slechtewoonomstandigheden, kansarmoede), evenwelzonder dat hier sprake is van een ‘new urbanghetto’. De Brabantwijk blijft al bij al een sta-tionsbuurt, met aanzienlijke transits als gevolg.De stimulerende transits van drommen stadsge-bruikers (klanten, bezoekers, werknemers, stu-denten) die dagelijks de wijk doorkruisen opweg naar kantoor, hogeschool, winkel of cul-tuurpodium; de problematische transits van hetsluikverkeer, van de zware arbeidscircuits, vanhet prostitutietoerisme en van daklozen langsvoorlopige onderkomens.

Kortom, de Brabantwijk onderhoudt een ‘LAT-relatie’ met de grootstad, een relatie die twijfelttussen integratie en negatie. In deze conditie,die wankelt tussen grootstedelijke dichtheid endiversiteit enerzijds en op een hoop gegooidestadsmiserie anderzijds, groeit met vallen enopstaan een stadsproject.

Het begint met een project in de meest klas-sieke zin, gericht op de monumentale stedelijkeruimte als symbool van de natie. De KoningBoudewijnstichting stuurt aan op de herinrich-ting van het Koninklijke tracé, als een vorm vannationaal stadsherstel. De aanpak blijft letterlijkoppervlakkig. Het hier en daar grondig ver-sleten tracé krijgt een ‘facelift’; de achterliggen-de volkswijken rond de Brabantstraat wordenvoorbijgezien. In de officiële stedenbouwspreekt Potemkin blijkbaar nog steeds eenwoordje mee.Kritische stemmen van binnen en buiten deStichting dringen dan ook aan op een alterna-

tieve aanpak die vertrekt vanuit de endogenedynamiek van de wijk. Verschillende parallelleinitiatieven worden opgezet door uiteenlopendecoalities van actoren. Studenten van de hoge-school Sint-Lucas, gelegen in de wijk, creërensamen met een handelaarscomité van de Bra-bantstraat ‘Het Vliegend Tapijt’, een artistiek-commerciële evocatie van de identiteit van destraat, verwijzend naar een vermaard lokaal pro-duct. De Koning Boudewijnstichting lanceerteen Overlegplatform Brabantwijk, dat probeert,met steun van onderzoekers in de sociale eneconomische geografie, de kansen en proble-men van etnisch ondernemerschap aan de ordete stellen. Er worden voorstellen uitgewerktomtrent de inrichting van de Brabantstraat alsstedelijke as; er wordt gewerkt aan de beeldvor-ming van de lokale economie, aan communica-tie en zelforganisatie.Een overeenkomst tussen de gemeente Schaar-beek en het Regionaal Instituut voor Samenle-vingsopbouw (Riso-Brussel) leidt tot de oprich-ting van het Meldingspunt Brabantwijk, eensoort ombudsdienst voor problemen rond veilig-heid en overlast. Algauw wordt de onveilig-heidsproblematiek opengetrokken tot een bre-dere leefbaarheidproblematiek en treden klach-ten over sluikstorten, verkrotting en verkeers-overlast op het voorplan.

Geïnitieerd door hetzelfde Riso ontstaat eensamenwerkingsverband waar steeds meer part-ners aan deelnemen: studenten van de tweehogescholen uit de wijk (Sint-Lucas en Vlekho),het Riso Wijkpartenariaat, bewonerscomités enhet sociaal-artistieke productiehuis City-Mine(d). Een netwerk van stadsgeïnteresseer-den, stadsbewoners en stadsgebruikers krijgtvorm en wordt later met de steun van het Soci-aal Impulsfonds ondergebracht in de vzw LimietLimite. Het samenwerkingsverband neemt bij-voorbeeld de braakliggende hoekpercelen vande Dupontstraat, een dwarsstraat van de Bra-

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

174

Page 171: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

175

Page 172: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

176 bantstraat, op de korrel. Deze microstadskankersontsieren het dagelijkse parcours van studentenen pendelaars en bepalen het beeld van de wijk.Van verschillende interventies beklijft de hoek-toren Limiet Limite het meest: een elegantopbollende stulp in transparante plastic golfpla-ten, tegelijk ontmoetingsplek en signaal, gene-rator van meningen en vrijplaats van nieuwestedelijkheid.

De ingreep toont de impact van een geïnspi-reerd ontwerp en de kracht van het bouwen. Entoch is het zichtbare effect van zulke directeacties en micro-ingrepen niet het voornaamsteresultaat van de samenwerking. Belangrijker isde uitbouw van een verward, maar goed preste-rend netwerk van diverse verbanden tussen zeerverscheiden partners. Niet voor niets wordt dezeaanpak naar het beeld van een wortelkluwen‘rizomatisch’ genoemd. Het hoofddoel blijft deverbetering van de leefbaarheid van de wijkdoor het bevorderen van overleg en samenwer-king tussen wijkbewoners en wijkgebruikers,lokale ondernemers, lokaal gevestigde instellin-gen en het opbouwwerk. Dat gebeurt door hetopzetten van gemeenschappelijke projecten dievoornamelijk socio-culturele en economischedimensies aanspreken (taallessen aan bewo-ners, boekhoudkundige vorming voor hande-laars, jongerenwerking), af en toe onderstreeptdoor visuele prikacties (een lichtkrant op hetdak van de hogeschool).

De ‘rizomatische stadsontwikkeling’ verrijktongetwijfeld de sterk uitgebouwde stadsver-nieuwingsprogramma’s van gewest en gemeen-te. Drie wijkcontracten, door het BrusselseGewest toegekend aan de twee betrokkengemeenten, ‘dekken’ de hele Brabantwijk. Hetwijkcontract, een officieel instrument voorstadsvernieuwing van het Brusselse Gewest,omvat ingrepen in huisvesting, publieke ruimte,collectieve voorzieningen en sociale initiatieven,

geprogrammeerd op basis van een stedenbouw-kundige studie.De twee gemeenten zetten een gezamenlijkepermanentie rond de wijkcontracten op in eenvoormalige winkel in het hart van de wijk. Devzw Renovas, belast met de administratieve,technische en sociale coördinatie van de wijk-contracten, organiseert thematische werkgroe-pen ter aanvulling van de formele participatie-momenten voorzien in de wijkcontracten. Sleu-telfiguren die actief zijn in het netwerk doenhun best via allerhande communicatiekanalen.Maar zowel de onderlinge overeenstemmingvan de drie wijkcontracten als het samenspelvan de netwerkachtige dynamiek met de for-meel vastgelegde overlegwijzen van de wijkcon-tracten loopt niet van een leien dakje. Niettemingroeit het informele overleg tussen de verschil-lende actoren in het veld, bijvoorbeeld naar aan-leiding van een discussie over de resultaten vanwetenschappelijk onderzoek dat een diagnoseen de grote lijnen van een duurzaam ontwikke-lingsplan voorstelt.

In tegenstelling tot deze werking, die drijft opinspiratie en enthousiasme, slaagt de geformali-seerde stadsvernieuwing van de gemeenten enhet gewest erin belangrijke fondsen uit Europe-se programma’s aan te boren. Het bundelen vande Europese gelden en deze van de wijkcontrac-ten laat ingrepen toe met een structureleimpact. Zo worden twee inpandige buurtparkenaangelegd met voorzieningen voor sport, ont-moeting en ontspanning. Eén ervan, het Konin-gin-Groenpark, neemt de tuin van de monu-mentale zetel van de vroegere RTT in beslag enzal voorzien in een nieuwe verbinding tussenhet Koninklijke tracé en de Brabantwijk. Hetgebouw van de zetel zelf wordt omgevormd toteen gemengd complex met kantoren, apparte-menten en een bedrijvencentrum voor startersin de ICT-sector. Met de grotere budgetten enformele procedures lijkt het stadsvernieuwings-

Page 173: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

177proces van de Brabantwijk weer wat te verschui-ven in de richting van grootschalige ruimtelijkeen infrastructurele ingrepen.

Het voorgaande verslag illustreert dat er in deBrabantwijk geen gebrek is aan inzet, ideeën eninitiatieven. En toch is het ontwikkelingsprocestoe aan een kwalitatieve sprong. Deze zou moe-ten verhelpen aan twee lacunes die zich meeren meer op de achtergrond van het verhaal afte-kenen. Enerzijds is er behoefte aan een conver-gente ontwikkelingsvisie die verder bouwt op deveelheid van zienswijzen en doelstellingen,maar die er in de eerste plaats in slaagt om devan onderuit gegroeide en de formele stadsont-wikkeling op elkaar af te stemmen. Anderzijdsontbreekt het de bestaande interventies, projec-ten, planningsvoorstellen en ontwerpsuggestiesaan een sterk stadsproject dat structurele keu-zen maakt en als drager van uiteenlopendedeelprojecten optreedt.

Wie het best het initiatief neemt, wordt hier inhet midden gelaten, maar het moment lijktgekomen om alle aanwezige spelers samen tebrengen in een overlegforum over de ontwikke-ling van de Brabantwijk. Dit forum is een ‘proef-bank’ voor de werking van een stadsdebat enkan later opgaan in een ruimer verband. Opwelke schaal (gewest, gemeente, wijk of samen-hangend stadsdeel), met welke bevoegdhedenen in welke samenstelling een stadsdebat inBrussel het best georganiseerd wordt, is eengecompliceerde aangelegenheid die buiten hetbestek van dit hoofdstuk valt. Belangrijk even-wel is niet te wachten tot dit formeel uitge-klaard wordt, maar verder te gaan op het aan-wezige elan.Het overlegforum – stadsdebat in spe – omvatzowel het netwerk van de rizomatische stads-planning als de formele organisaties die tot nogtoe hun duit in het zakje deden. De opdracht issamenhang te zoeken in de ideeën en ervarin-

gen van – het lijstje is ongetwijfeld onvolledig –de Koning Boudewijnstichting, het Overlegplat-form Brabantwijk, het Riso Brussel, het Mel-dingspunt Brabantwijk, Limiet Limite, Renovasen de wijkcontracten, het wetenschappelijkeonderzoek, ontwerpers, stadsplanners, het Brus-selse Gewest, ...Zoals gesteld, bestaat de crux erin een origineelsamenspel op te zetten tussen het netwerk vancontacten, ideeën en acties enerzijds en het uit-gebouwde formele apparaat van stadsplanningen -ontwikkeling anderzijds. Dit is vooralsnogonuitgegeven in de geschiedenis van de Belgi-sche stadsontwikkeling. Een voorwaarde daar-toe is het formuleren van een open, doch cohe-rente visie op wijk en stad, een visie die synergieen strategie verleent aan de talrijke initiatievenzonder deze te verstikken of te ontkrachten.

Het best gebeurt deze visievorming in wissel-werking met het definiëren van een integrerendstadsproject. In een eerste ronde wordt een kri-tisch bilan opgemaakt en een eerste opdracht-omschrijving van het stadsproject geformu-leerd. Daartoe hoort, onder meer, een beterepositionering van de Brabantwijk in Brussel alsrasterstad, gekoppeld aan een optimaliseringvan de rasterkwaliteiten van de wijk zelf. Ge-plande interventies, alternatieven en suggestiesworden doorgelicht. Suggesties om de barrière-werking te reduceren, zoals het herwaarderenvan de stationsachterkant, de heraanleg van degroezelige tunnels onder het spoorwegviaduct,het Rogierplein als actieve schakel, de doorste-ken naar het Koninklijke tracé, ... en suggestiesom de wijk meer structuur en karakter te verle-nen, zoals een verschillende rol voor de langenoord-zuid- en de korte oost-westtracés, eengepaste aanleg van woon- en winkelstraten, deuitrusting en de ontsluiting van de twee buurt-parken e.d. De wijk heeft een grote behoefteaan een karaktervol openbaar domein en eenpublieke voorziening met stedelijke allure die de

Page 174: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

178 wijk een gezicht en een hart bezorgen. Maarook het voorbeeld van de Limiet-Limitetorenbiedt perspectieven: micro-interventies gespreidover de wijk, tezelfdertijd nuttig en briljant, vor-men een raster van opmerkelijke plekken.Versterking van het wijkraster kan niet zondersimultane verbetering van het fysieke en maat-schappelijke wijkweefsel. Ook dit is een uitgele-zen terrein voor een samenwerking tussen hetnetwerk en de formele programma’s: woning-verbetering, strijd tegen huisjesmelkerij, steunaan een emanciperende lokale economie, stimu-leren van veiligheid en sociale controle, en ge-richte vormingsactiviteiten.Innoverend stadsontwerp ondersteunt de visievorming en vormt de onderbouw van hetstadsproject. In ontwerpend onderzoek en ont-werpend debat worden knelpunten opgehel-derd, alternatieven getoetst en nieuwe pistesgeopend.In wisselwerking met de visievorming krijgt hetstadsproject Brabantwijk vorm. Het voorziet ineen beperkt aantal structurele ingrepen, aange-vuld met een veelheid van elkaar versterkendeinterventies. Het laat toe nieuwe synergieëntussen de vrijheid en vindingrijkheid van hetnetwerkachtige werken (cf. Limiet Limite) en deinstitutionele ondersteuning en budgettairearmslag van de formele stadsvernieuwing (cf. deRTT- herstructurering) uit te testen. Het stads-project vormt de basis van de wijkcontracten.Het lanceert ontwerpwedstrijden, stimuleertkunstevenementen en onderbouwt dossiersvoor projectsubsidiëring.Ambitieuze visievorming en een sterk stadspro-ject rond de Brabantwijk leveren een ferme bij-drage tot een Brussels stadsdebat in wording.Het perspectief oogt utopisch, maar al bij alwerd in het werk van de voorbije tien jaar in deBrabantwijk reeds twee derde van het trajectafgelegd.

5.3 De Arsenaalsite, de stadsboulevard als economische gangmaker

Mechelen kan als voorbeeld dienen voor de toe-stand waarin de historische Vlaamse stad zichbevindt na anderhalve eeuw modernisering.Mechelen genoot van de lust en de kwel eenhistorisch spoorwegknooppunt te zijn. Terwijlgigantische spoorwegwerkplaatsen net over destadsveste zorgden voor tewerkstelling, versne-den spoorbermen en -geulen de voorstad ingrote perifere enclaves. Daar bleef het niet bij.Mechelen, net halverwege tussen Brussel enAntwerpen, raakte willens nillens in de greepvan de infrastructuurbundel die de hoofdstadverbindt met de haven (spoor, vaart en snel-weg). In de naoorlogse fordistische apotheoseoverspoelden harde, overmaatse infrastructuur-werken het stedelijke territorium: autosnelwe-gen, een ring, klaverbladen, invalswegen en uit-gestrekte industriezones. Voor de stad bleef diteen van hogerhand opgelegd, vele malen tegroot bemeten, te laat aangezet en nooit afge-werkt raamwerk.

Midden de jaren 70 slaat de desindustrialisatieimmers ongenadig toe. In plaats van hetindustriële midden tussen Brussel en Antwer-pen wordt het Mechelse een residentieelmidden. Een ongebreidelde suburbanisatie stolttot uitgestrekte residentiële landschappen invoormalige rurale gehuchten tot ver buiten destad. De suburbs vervangen de kernstad alswoonmilieu en hollen stilaan de historische staduit. Pendelaarsfiles naar Antwerpen en Brusselbeginnen in Mechelen. Het binnenstedelijkewinkelapparaat kwijnt weg; de perifere baan-winkels daarentegen profiteren van de meer-voudige bereikbaarheid en een steeds uitge-strekter stedelijk bereik.

Na twintig jaar ontwaakt de stad plots uit haarpostindustriële verdoving. In een eerste reflexprobeert zij zich aan te passen aan de tijd van

Page 175: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

179

Page 176: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

180 de snelweg door de realisatie van bedrijventer-reinen, randstedelijke publieke programma’s(Technopolis) en kantoorontwikkeling, gevoeddoor wegverkeer.

Het structuurplanningsproces verloopt voor-beeldig. In dit proces herontdekt de stad haar,weliswaar verbleekte, meervoudigheid: Meche-len, historische stad, spoorwegstad, onderwijs-stad, industriële stad, snelwegstad, verspreideresidentiële stad. Belangrijke operaties van ste-delijke herstructurering worden opgezet. Demultifunctionele herontwikkeling van het leeg-staande Lamotcomplex pal in het historischecentrum, mogelijk gekoppeld aan de herwaarde-ring van de Dijleoevers, wordt een voorbeeld vaneen stadsproject dat zich richt op dichtheid,diversiteit en duurzaamheid.

De erfenis van de naoorlogse periode is echterloodzwaar. Alle stadsproblematieken lijken zichsamen te manifesteren; de politieke klok tikt. Delange lethargie belette de stad om voldoendeplanningservaring en -capaciteit op te bouwen.Blunders blijven dan ook niet uit. Zo wordt eenstrategische site langs de stadszijde van hetspoor gulzig ingenomen door banale kantoor-bouw waaraan de elementaire lessen van stads-architectuur blijken voorbij te zijn gegaan. Enke-le geledingen van bestuur en administratie mer-ken de misstap en slagen erin de betere natio-nale en internationale expertise aan te trekken.Er beweegt wat in Mechelen. De schaal van destad, het spectrum van stedelijke kansen en pro-blemen, het herwonnen dynamisme en de eer-ste successen maken van Mechelen in principeeen geschikt proefterrein voor het stadsdebat.

De werking rond de Arsenaalsite zou daarbij hetstadsproject bij uitstek vormen. De grootschali-ge Mechelse Arsenaalsite is archetypisch voorde negentiende-eeuwse stadsgordels. De sitebekleedt een dubbelzinnige positie in de raster-

stad. Enerzijds is het een uitgestrekte enclaveaan de achterzijde van het station, door de vaarten door de hoge spoorwegtaluds afgesnedenvan de binnenstad en de omringende wijken.Anderzijds verbinden spoor- en steenweg deenclave met de ruime rasterstad en het regiona-le stedenraster. Men vindt er bovenmaatseindustrie naast ondermaats woonweefsel.

Het uitgestrekte terrein van de onderbenuttespoorwerkplaatsen wordt beschikbaar voor eennieuwe bestemming. De klemtoon van de her-ontwikkeling ligt op het economische. Mechelenaast op een groter percentage van de kantoor-markt in de Vlaamse Ruit. Administratieve afde-lingen of callcenters van grote nationale eninternationale bedrijven vormen de doelgroep.De beschikbare oppervlakte, de redelijke prijzenen de meervoudige troeven van de stad (de lig-ging in het stedennetwerk, het onderwijsaan-bod, het historische kader, het groen en de uit-gestrekte residentiële periferie) vormen het lok-aas. Het geheel moet vorm krijgen in eenomvattend project waarbij vanuit de economi-sche drager ook andere ontwikkelingsdimensiesworden ontvouwd voor een ruimer gebied metde Arsenaalsite als kern. Naast de opwaarderingvan het wonen is een ecologische en steden-bouwkundige herwaardering van het kanaal envan de rivierarmen die het gebied begrenzen,geboden. Bovendien moeten multimodale ver-bindingen een oplossing bieden voor de te grotescheiding tussen spoor- en snelwegontsluiting.Uiteindelijk hangt het beoogde economischesucces van het project samen met een integralebenadering gericht op de ontwikkeling van eenkwalitatief hoogstaand werk- en woonmilieu,verzekerd van duurzame mobiliteit.

Dit alles stemt overeen met de opzet van hetstadsproject zoals we het in dit hoofdstukomschrijven. Zelfs de latente doelstelling vanhet stadsproject, namelijk het versterken van de

Page 177: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

181karakteristieken van de rasterstad, kunnen we inhet project Arsenaalsite terugvinden. De cruxvan het hele project ligt in het realiseren vanrasterkwaliteiten zoals eigenheid, diversiteit,aanpasbaarheid en meervoudige ontsluiting. Dehuidige conditie van de site hangt immerssamen met enkele problematische kenmerkenvan Mechelen als onvolkomen rasterstad: versle-ten mazen, overbelaste verbindingen, geblok-keerde connecties, breuken en ontbrekenderasterlijnen.

Ook de eerste stappen naar een sterk stadsont-werp worden gezet. Diverse ontwikkelingscon-cepten werden tegen elkaar afgewogen in eeninternationale wedstrijd. Een consortium vanVlaamse en internationale ontwerpbureaushaalde het met een ambitieus, maar niet risico-loos concept.5 De kern van het voorstel gaat integen het gangbare moratorium van wegen-bouw en omvat een nieuwe ontsluitingsweg.Deze vertrekt van de zuidelijke snelwegafrit,gaat over de vaart, langs de Arsenaalsite, dwarstde zuidwestelijke invalsweg (Leuvense Steen-weg), loopt parallel met de oostelijke stadsringlangs de pendelparking achter het station, omeven verder aan te sluiten op de noordoostelijkeinvalsweg die de stadsring verbindt met enkelerandstedelijke voorzieningen (evenementenhal,recreatiecentrum, cinemacomplex) en met hetgroene residentiële buitengebied.De voorgestelde ontsluitingsweg ontlast destadsring, garandeert de Arsenaalsite een per-fecte ontsluiting via spoor én snelweg en benutde bestaande pendelparking. Opnieuw kunnenwe het voorstel in termen van de rasterstadinterpreteren: de nieuwe dwarse ontsluitings-weg betekent een structurele verbetering vanhet gebrekkige raster waarin de infrastructuur-bundel Brussel-Antwerpen in de lengte een tedominante positie bekleedt en de dwarslijnendoor het stedelijke gebied te weinig uitge-bouwd zijn.

Een cruciale zet van het voorstel bestaat erin denieuwe dwarslijn niet als een verlengde snel-wegafrit te beschouwen, maar wel als een nieu-we soort ‘stadsboulevard’. Deze boulevard wil inde eerste plaats een prestigieuze stedelijke dra-ger zijn voor economische ontwikkeling van zeeruiteenlopende aard. Als stedelijke activiteitenasverbindt de boulevard de snelweggebondenvestigingen van het Industriegebied Zuid (exten-sieve ontwikkelingen, grote oppervlakten) metde meervoudig ontsloten Arsenaalsite (intensie-ve ontwikkeling, hoge tewerkstelling) en verdermet de grootschalige randstedelijke infrastruc-tuur rond de evenementenhal. Bijkomendeaccenten moeten de stedelijke allure van deboulevard versterken: monumentale accentenwaar de invalswegen overgaan in de historischetracés van de binnenstad en natuurlijke accen-ten waar beide rivierarmen de stad instromen.Langs de stadsboulevard wisselen randstedelijkewoonwijken, bedrijvensites en groene mazenelkaar af. Het woongebied langs de vaart wordtoordeelkundig verdicht. Een bypassontsluitinglaat toe de verkeersdruk op de zuidoostelijkeinvalsweg (Leuvense Steenweg) te verlichten envan deze historische steenweg een volwaardigestadsas te maken voor de woonbuurten aanweerskanten. Al deze secties en onderdelen vande stadsboulevard vormen de inzet van veelei-send ontwerpwerk dat nog moet gebeuren.

Met de stadsboulevard als gangmaker van ste-delijke economische ontwikkeling heeft Meche-len een optie genomen op een baanbrekend,maar risicovol stadsproject.Zonder de rasterterminologie te hanteren, bede-len de ontwerpers de stadsboulevard een ver-bindende, structurerende, genererende en profi-lerende rol toe voor Mechelen als rasterstad inwording. Wat voorligt, is in feite niet veel meerdan een sterke leidraad voor een mogelijk stads-project. Deze leidraad vergt een doorgedrevenuitwerking in één of meerdere stadsontwerpen

Page 178: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

182 om tot een volwaardig ontwikkelingsvoorstel tekomen. Met al wat daarbij hoort aan ontwer-pend onderzoek en debat.

Wat echter het meest nodig is, is een omkade-rend stadsdebat waarin verdere visievorming enprojectontwikkeling op elkaar inspelen. Aanzet-ten daartoe zijn in Mechelen wel degelijk aan-wezig: de werkingen rond het structuurplan,rond het Keerdok, de Lamot en de Dijleoeversleverden nuttige ervaringen op.Een Overlegforum Stadsontwikkeling Mechelen– of iets met een meer wervende naam – kandeze ervaringen samenleggen, bijvoorbeeld in devorm van een tentoonstelling of publicatie overhet reeds geleverde werk. Dit zou een goedestart zijn voor een stadsdebat. Hoe experimen-teel ook, dit overlegforum – stadsdebat in de dop– zou een belangrijke troef betekenen voor hetproject Arsenaalsite – stadsproject in spe.

Zowel de grote ambitie als het risico van het(stads)project Arsenaalsite vraagt immers omeen dergelijk kritisch forum. Een gedreven stads-bestuur, een talentrijk studieconsortium en eenefficiënte stuurgroep van partners en adviseurszijn noodzakelijk, maar niet voldoende als om-kadering van een (stads)project van deze om-vang. Een steviger publiek draagvlak en eenmeer structurele visie zijn nodig bij de talrijke tevoeren onderhandelingen met nog talrijkerbetrokken partners. De stadsboulevard moetimmers de drager worden van een multifunctio-nele stedelijke ontwikkeling en dus zeker geenverlengstuk van de monofunctionele snelwegin-frastructuur of, erger, een onafgewerkt stuk afritdwars door het stadslandschap. Evenmin maghet geheel verworden tot een monofunctioneleeconomische ruimte. Aan de vastgoedsectormoet voortdurend de weg naar volwaardigestadsarchitectuur gewezen worden.Het programma van de Arsenaalsite toont even-eens dat het overlegforum of het stadsdebat in

wording niet beperkt mag blijven tot een forumvan stedenbouwkundigen. Herwaardering ofoordeelkundige verdichting van de aangrenzen-de woonbuurten kan niet zonder de actieveinbreng van de bewoners. Van in het beginhoren de economische actoren ook rond detafel. Het overlegforum kan werken als katalysa-tor van een economische ontwikkelingscoalitie.Een actieve ontwikkelingscoalitie zou wel eensde beslissende factor kunnen zijn voor het wel-slagen van het Arsenaalproject: zij kan werkmaken van de uitbouw van een gediversifieerdbedrijvenpalet, van nationale en internationalepromotie en van samenwerking met de Mechel-se scholengemeenschap op het vlak van onder-wijs, onderzoek en vorming.

Met de Arsenaalsite als stadsproject, omkaderddoor een stadsdebat, zal Vlaanderen weten vanhet ontwaken van Mechelen.

5.4 Kortrijk, kunst is/als stadsvernieuwingHet Kortrijkse draagt de gevolgen van meer daneen eeuw niet-stedelijk of zelfs antistedelijkbeleid in België. Het was een beleid dat de sprei-ding van wonen, werken en diverse stedelijkefuncties niet enkel toeliet, maar ook bevorderde,reeds lang voor er sprake was van postfordisme,globalisering, nevelstad, ... Kortrijk is al lang nietmeer het evidente stedelijke centrum van Zuid-west-Vlaanderen, maar slechts een van de veleuitgezaaide kernen die, aangevuld met linten enverkavelingen, een nagenoeg aaneengeslotenverstedelijkte band in de brede Leievallei uitma-ken. Deze band, met kernen die min of meer aanelkaar gewaagd zijn, kan men, met enige zinvoor retoriek, de ‘netwerkstad Zuidwest-Vlaan-deren’ noemen. Om van ‘rasterstad’ te spreken,ontbreekt voorlopig een samenhangend ruimte-lijk kader.

Inzoemend op de stad en haar ruimere omge-ving, kunnen we een gelijkaardige diagnose

Page 179: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

183

Page 180: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

184 stellen. Op de luchtfoto van het Kortrijkse is devalleiband minder prominent, maar springt decompacte historische stad evenmin in het oog.Zij is een wat omvangrijker brokstuk in een‘patchwork’ van gehuchten, deelgemeenten enbuurgemeenten, afgewisseld met velden enindustrieterreinen, ruwweg aaneengeregendoor spoorlijnen, snelwegen en de rivier. Een ietsnauwkeurigere blik ontwaart flarden van ster-patronen, rasters en ringen. Niettemin blijftKortrijk zonder twijfel een centrum, een histori-sche stad met een sterke stedelijke traditie diede meeste deel- en buurgemeenten niet heb-ben. De stad beschikt over een interessant pak-ket van publieke voorzieningen met regionaleuitstraling.

Voor de stad valt dit gedwongen dubbelspel –een knoop zijn in een regionale stedelijke macramé en tezelfdertijd de status van histori-sche stad waarmaken – niet mee. Het is een spelgespeeld met onduidelijke regels op een wazigveld. Kortrijk verliest als een van de enige stedenin Vlaanderen nog steeds inwoners. De uittochtvan bedrijvigheid resulteert in een overvloedvan vacante of residueel herbruikte industriëlevestigingen en sites met afgedankte infrastruc-tuur. Veel gegadigden om de vacatures in te vul-len zijn er niet. De dienstensector groeit voor-zichtig, maar binnenstedelijke handel en horecamoeten opboksen tegen het succes van debaanwinkels. Overheidsdiensten zijn er al bij albeperkt aanwezig; de kantorenmarkt is niet bij-zonder.Kortrijk kampt met een dubbele ontwikkelings-paradox. De streek gaat terecht prat op eendynamisch ondernemerschap, maar dit laatsteverkiest de vrijheid van het ruime Leiedal bovenhet prestige van de historische stad. Overvloedi-ge industriële leegstand in het stadsweefselbetekent een onmiskenbaar ontwikkelingspo-tentieel, maar dit laatste ontmoet vooralsnoggeen evenredige ontwikkelingsdynamiek.

Niettemin is dit aanbod van binnenstedelijketerreinen een grote troef voor de stadsver-nieuwing in Kortrijk. Wel moet ervoor gewaaktworden dat het grote aanbod en de relatiefzwakke vraag niet leiden tot minderwaardigerealisaties, zoals her en der langs de Leiekaaienreeds het geval is. Derderangsvastgoed draagtniet bij tot de duurzame ontwikkeling vanstadsdelen met problemen. Vacante weefsel-plekken, publiek of privaat, vormen de kostbaregrondreserve van de stad. Door de beperktebouwdruk worden alternatieven bespreekbaar:hoogwaardige herinvulling eisen, minder-waardige projecten resoluut afwijzen, de openruimte benutten als compenserende leegte –tuin, park, plein – in het kader van een integraaldichtheidsbeheer, of kiezen voor voorlopige her-bestemming en minimale inrichting met hetoog op betere kansen in de toekomst.

Op Buda-eiland, gelegen in het midden van destad, lijkt een reünie van alle stedelijke plus- enminpunten plaats te vinden. Het eiland in zijnhuidige gedaante, gevormd door de armen vande Oude en de Nieuwe Leie, dateert uit hetbegin van de twintigste eeuw. Toch blijft hetverbonden met de oorsprong van Kortrijk zelf,als brug over de Leie. Dwars over het eilandloopt de historische noord-zuidas die de stads-delen aan weerskanten van de west-oost lopen-de Leie poogde aaneen te rijgen, maar nietbelette dat het zuidelijke deel veruit de boven-hand kreeg. Op het eiland verliep de stedelijkeontwikkeling nogal wanordelijk. Aan de over-kant van de (Oude) Leie stak het blijkbaar nietzo nauw: wat woningen, een klooster, een zie-kenhuis, enkele fabrieken en een brouwerij, latereen rusthuis, nog later een bioscoopcomplex entot slot een grote parking. De Pentascoop, eenmooi stuk architectuur, knap geïntegreerd in destedelijke omgeving, was samen met het ‘mira-kelstraatje’ ernaartoe enige tijd ‘the place to be’in Kortrijk.

Page 181: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

185Buda krijgt echter volop te maken met de Kort-rijkse paradoxen. De fabrieken en de brouwerijgaan dicht. De toekomst van het ziekenhuiswordt door allerlei fusieoperaties bedreigd. DePentascoop kan niet op tegen een veel grotercomplex in de randstad, bij de snelweg. De par-king ligt er troosteloos bij. Leegstand, onderbe-nutte ruimte en fragmentatie roepen in Budaeen sfeer van stedelijke teloorgang op. Alleen deouderlingenzorg lijkt er nog wind in de zeilen tehebben. De verzorgingsinstelling en de service-flats expanderen op kousenvoeten, niet gehin-derd door overdreven zin voor architectonischeen stedenbouwkundige kwaliteit. Maar watdoet het ertoe? Het historische Buda-Overleie isperiferie geworden, pal in het centrum, een ‘ter-rain vague’. De oude Leie lijkt nu toch de grensvan de binnenstad, de integrerende noord-zuid-as vergeten. De geplande waterbouwkundigewerken aan de Nieuwe Leie – ‘herkalibrering’,d.w.z. verbreding en hertracering van de loop, inhet kader van de internationale waterwegenpo-litiek – dreigen Buda en Overleie nog verder temarginaliseren.

Gelukkig is een ‘terrain vague’ geen blinde vlek,wel een onbestemde plaats die zich leent tottegenstrijdige interpretaties: een oord van ver-brokkeling en teloorgang enerzijds, een plaatswaar men ongestoord kan bricoleren en ietsnieuws proberen anderzijds.De Kortrijkse kunstscène – steeds aangetrokkendoor het vrijplaatskarakter van een terrain vague– vestigt zich in Buda. De geslaagde verbouwingvan de brouwerijtoren Tack tot professioneelproductiecentrum voor podiumkunsten die destad liet uitvoeren, speelt hier gevat op in. Debeschikbaarheid van onderbenutte gebouwenbrengt kunstenaars en kunstverenigingen opideeën. Men lonkt naar de zieltogende Penta-scoop. Ook de jongerencultuur krijgt er zin in,maar weet nog niet goed wat: een ‘staande zaal’,een fuifzaal, jeugdateliers, repetitielokalen, ...

Men denkt aan originele synergieën tussen jon-gerencultuur en professionele nieuwe kunst.

De verzorgingssector laat zich niet onbetuigd.De verzorging staat al bij al voor een stedelijkefunctie die tot de geschiedenis van Buda-Over-leie hoort en een steeds toenemend aantalmensen aanbelangt. Het rust- en verzorgingste-huis (RVT) plant bijkomende serviceflats en eenproject voor posttraumatisch zelfstandig wonenmet verzorgingsfaciliteiten. Er bestaan plannenvoor een kinderdagverblijf. Het geheel biedt stil-aan een heel gamma van ‘wonen met verzor-ging’ voor alle leeftijden. Intussen sleutelen eenprojectgroep en een stuurgroep Leiewerkenduchtig aan de herkalibreringsplannen van deAdministratie Waterwegen en Zeewegen vanhet Vlaamse Gewest. Een studie van de Inter-communale Leiedal weet de ruwe infrastruc-tuurwerken – althans op papier – om te zettenin volwaardige stadsbouwkunde: bruggen moe-ten echt ‘kunstwerken’ worden, de Leiekaaienpublieke promenades, de aangevulde landton-gen parken aan het water, ...

Buda begint als vrijplaats dus echt te werken. Demeest uiteenlopende ontwikkelingssporen wor-den tegelijk gevolgd, los van elkaar. Kan menzich een grotere onderlinge onwetendheid voor-stellen dan deze tussen waterbouwkunde, ver-zorgingsinstellingen en de avant-gardekunst-scene? Zelfs tussen het professionele kunste-naarsmilieu en de jongerencultuur zijn de brug-gen wankel. Het regieloze spel met al zijn groteen kleine manoeuvres bracht het eiland tot eenkantelmoment. Zou men de perifere fragmenta-tie zijn gang laten gaan en Buda als een ieder-voor-zich-gebied beschouwen of zou men pogenom een origineel samenspel te regisseren metde zeer diverse acteurs en hun nog meer diversespeelwijzen? In het ene geval begint de nevel-stad aan de overkant van de Oude Leie; in hetandere geval wordt Buda-eiland geherwaar-

Page 182: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

186 deerd als eigenzinnig stadsdeel met een belang-rijke rol binnen het ruime stedelijke frame. Destad Kortrijk kiest voor de tweede optie.

De stad roept een uitgebreide stuurgroep rondde tafel. Op een stoel minder of meer wordt nietgekeken. Naast de bevoegde verkozenen enambtenaren (stedelijke diensten, provincie,Vlaamse Gemeenschap) en een aantal externeexperten, neemt een ruime vertegenwoordigingvan actoren uit de jongerensector, de kunsten-sector en diverse maatschappelijke geledingendeel aan het overleg. De stuurgroep, die alsbeleidsvoorbereidend forum fungeert, laat hetwerk op drie parallelle sporen verlopen: een pro-grammatisch spoor, een juridisch-financieelspoor en een ruimtelijk-stedenbouwkundigspoor. Voor elk spoor wordt een werkgroepopgericht die aan de stuurgroep rapporteert.Een voorbereidende studie met twee onderde-len wordt uitbesteed. Een cultuursociologischgedeelte moet de kunstenscène en de jongeren-cultuur onder de loep nemen, de mogelijkhedenvan synergie aftasten en de eerste krijtlijnen vaneen Buda-kunsteneiland programma schetsen.Het ruimtelijke deel probeert lessen te trekkenuit het stadshistorische wel en wee van Buda,plaatst het eiland in een verruimd stedelijk per-spectief en start met ontwerpend onderzoekomtrent verschillende plekken en bestemmin-gen. Tezelfdertijd wordt juridisch-financieeldenkwerk verzet over exploitatiestructuren enpubliek-private samenwerking.

Over de werkhypothese is iedereen het eens.Buda-eiland zou kunnen uitgroeien tot een kun-steneiland met regionale en zelfs internationaleuitstraling. Een eiland voor kunstbeleving enkunstproductie, opgenomen in het stedelijkecultuurleven en tezelfdertijd gewaardeerd in deinternationale kunstencircuits. Door zo veelmogelijk initiatieven uit de kunst- en cultuursec-tor samen te brengen op het eiland zou een kri-

tische massa ontstaan die als katalysator fun-geert voor een stedelijke renaissance. Mogelijkesynergie komt van alle kanten: cultuurcreatie entewerkstelling, initiatie en professionele optre-dens, het kunstmilieu en de jongerencultuur,concerten en fuiven, cultuurprogrammatie enstedenbouw, kunst en begeleid wonen, scholie-ren en senioren. En eenmaal per jaar iedereenaan zet op het Buda-festival. Enthousiasmewordt afgewisseld door scepsis. De inzet – kunsten stadsvernieuwing – dwingt tot experimente-ren op ongekend terrein.

Bij zo een originele opdracht past geen beslotenstudiewerk en hermetische besluitvorming. Uitde cultuursociologische reflectie en enquêtewordt een eerste visie gevormd. Deze wordt ge-toetst, bediscussieerd en geamendeerd in ‘sa-lons’, gesprekstafels met zeer verscheiden part-ners: culturele instellingen, de jongerensector,kunstenaars, cultuurproducenten en economi-sche sectoren. Daarbij wordt de werkhypothesekeihard geconfronteerd met de realiteit van hetveld. De vervlechting van jongerencultuur enprofessionele kunstproductie blijkt moeilijkhaalbaar omdat beide groepen andere socio-cul-turele doeleinden, andere verwachtingen, ande-re netwerken, andere kwaliteitscriteria en ande-re infrastructurele behoeften hebben. Stedelijkenevenschikking en wederzijdse ‘exposure’ moetkunnen, echte synergie lijkt een illusie.

Salons, werkgroep en stuurgroep komen wel toteen werkbare programmatische structuur. Dezebestaat uit een kern van vier à vijf dynamischeactoren uit het veld van de hedendaagse kunst-productie die programmaspecifieke samenwer-kingsverbanden aangaat met private organisa-ties en publieke instellingen, bijvoorbeeld methet stadsmuseum dat zich eveneens op heteiland bevindt. De nadruk ligt op hedendaagsekunstproductie in de sfeer van podiumkunstenen nieuwe audiovisuele media. Aanvullend

Page 183: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

187wordt gedacht aan een ‘post-opleiding’ voorjonge kunstenaars tussen school en carrière.In de sterk discursieve visievorming wordeneveneens een aantal ruimtelijke randvoor-waarden duidelijker gemaakt. Men heeft eenflexibel ruimtelijk kader nodig dat aan driebehoeften kan voldoen. Het moet plaatsen toe-laten met verschillende gradaties van extrover-tie (zalen, podia, toonruimten). Het moet moge-lijk zijn plekken in te richten die geschikt zijnvoor kwaliteitsvolle ontmoeting en uitwisseling(foyer, ‘grand café’). En ten slotte zijn er beslotenruimten nodig die aan productie en experimentde nodige intimiteit garanderen.

De ruimtelijk-stedenbouwkundige visievorminggaat van start met een stadshistorische lezingen een morfotypologische analyse van de siteingebed in een ruimer stedelijk gebied. Dit ana-lytische werk vloeit snel over in ontwerpendonderzoek. Geen salons, maar een workshopingericht door de Stedelijke Technische Dienst insamenwerking met de Intercommunale Leiedalen een groepje academici. Gesteund door hetlokale technische kader gaan diverse ploegjesvan jonge ontwerpers en onderzoekers aan deslag. De workshop mondt uit in een voorlopigstadsontwerp dat de diverse resultaten van hetontwerpende onderzoek en de ruimtelijke toet-sing synthetiseert. Buda-eiland wordt bekekenals een maas van een ruim en open stadsraster;deze maas ontwikkelt op haar beurt rasterkwa-liteiten op buurtniveau met het oog op de ge-vraagde flexibele invulling.

Deze visie sluit aan bij de morfologische lezingvan Kortrijk die Bernardo Secchi een kleine tienjaar geleden voorstelde. Secchi bevrijdde hetbeeld van de stad uit een oude concentrischeobsessie, die ook elders in Vlaanderen blijftdoorwerken in een planningslogica van omslui-ting en afbakening. De historische noord-zuidas,de west-oostloop van de Leie en twee snelwe-

gen zetten volgens Secchi in Kortrijk een ruweordening uit die het mogelijk maakt om in deuitgezaaide concentrische stad een open raster-stad in wording te herkennen. Intussen is denoord-zuidas in Kortrijk opnieuw een gevestigdbegrip en een leidraad voor stedenbouwkundigeinterventies geworden. Hij loopt langs de GroteMarkt en omvat een chique winkelstraat. Denieuwe aanleg van de Leiekaaien zal aan deoost-westrichting een even grote morfologischewaarde toekennen.

Op de schaal van het raster waardeert het voor-lopige stadsontwerp Buda zowel de passage vande historische noord-zuidas over Buda als denieuwe oost-westkaaien. Het ontwerp zet ech-ter nog een andere as in de verf: evenwijdig meten ten oosten van de historische noord-zuidas.De nieuwe parallelle as heeft een heel anderkarakter en vult de eerste aan. Hij loopt langspublieke voorzieningen en collectieve aanleg(enkele scholen, twee parken en een nieuwwoonproject). Twee nieuwe voetgangers- enfietsersbruggen, gepland in de Leiewerken, ver-lengen dit tracé over Buda-eiland en de groeneaangevulde landtong naar de sportterreinenvan het Sint-Amandscollege in Overleie. Detweede as en de nieuwe kaaien loodrecht eropvormen belangrijke schakels in het stedelijkenetwerk voor fietsers en voetgangers. Door ditalles komt Buda centraal te liggen tussen ver-schillende grote scholen en wordt het eenmogelijke verzamelplek voor scholieren. Mis-schien kan de werking rond jongerencultuurdaarop inspelen.

Het voorlopige stadsontwerp plant een soepelbuurtraster dat aansluit op de ontsluitende lij-nen van het grotere raster en dat elementen vande bestaande bebouwing in zich opneemt (dePentascoop, de Tacktoren, oude paardenstallen,bruikbare industriële panden, de RVT voorzie-ningen, het museum). Dit raster moet onder

Page 184: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

4 . STA D S D E BAT E N STA D S P ROJ E C T , G E STA LTE G EVE N A A N D E RA STE R STA D

188 meer de nevenschikking van de kunstproductieen de jongerencultuur organiseren (apart waarnodig, samen waar gewenst). Het moet voorzienin de drie ruimtelijke condities gevraagd door dekunstproductie (intimiteit, uitwisseling en ex-trovertie). Het stadsontwerp merkt daarbij opdat het programma van het RVT gebaat is bijgelijkaardige ruimtelijke randvoorwaarden: inti-miteit voor zorgen en revalidatie, ontmoetingmet familie en bezoek en gemakkelijke toegangtot extroverte plaatsen waar wat te zien is.

Op basis van het rapport van het voorlopigestadsontwerp kan een nieuwe gespreksrondeworden geopend. De stuurgroep Buda staatvoor de opdracht al dit cultureel-programmati-sche, ruimtelijk-stedenbouwkundige en juri-disch-financiële denkwerk te integreren in eencoherent ontwikkelingsvoorstel. Een echt sterkstadsproject wordt het wanneer dit voorstel ookde Leiewerken en hun implicaties opneemt.

Wat rond Buda kunsteneiland aan de gang is,staat kort bij het stadsdebat (visievorming,stadsproject) zoals voorgesteld in dit boek. InKortrijk wordt heel wat aan stadsdebat gedaan,maar het gebeurt in aparte debatkamers diezich elk bezighouden met aparte stadsprojecten(Kortrijk Weide, Hoog Kortrijk, Leiewerken, ...).Een meer globale visievorming zou toelaten pro-jecten op elkaar af te stemmen, structurele keu-zen te maken en prioriteiten te faseren. Budastadsproject kan bijvoorbeeld niet zonder deLeiewerken. De Buda-investeringen hangensamen met keuzen rond andere projecten.Bovendien vraagt het geheel een verankering inen een wisselwerking met het GemeentelijkRuimtelijk Structuurplan dat in opmaak is.Neemt Kortrijk de tijd voor het stadsdebat?

1 Zie bijvoorbeeld: Rey, J. (1998), “Une nouvelle manière de

faire la ville?”, in: Toussaint, J-Y. & M. Zimmerman (ed.), Pro-

jet urbain - ménager les gens, aménager la ville, Pierre Mar-

daga éditeur, Sprimont, p. 35-47.

2 Zie: Van Den Broeck, J. (1987), “Structuurplanning in praktijk:

werken op drie sporen”, in: Ruimtelijke Planning, afl. 19,

II.A.2.c., p. 53-119, o.m. De driesporenplanning, ibidem p. 93-

110. In latere publicaties werd bij de drie sporen nog een

vierde spoor gevoegd, dat van de ‘empowerment’ van bur-

gers om rond grote planningsprojecten een vorm van socio-

cultureel kapitaal op te bouwen. Zie onder andere Albrecht,

L. en J. Van den Broeck (2003), From discourse to facts/reali-

ty: the case of the ROM project in Ghent, Belgium, paper

Aesop-Acsp congress, Leuven, 2003.

3 Verschillende bijdragen over het stadsontwerp vindt men

in: Smets, M. (red.) (2002), Tussen Stad en Spoor. Project

“Stationsomgeving Leuven”, Ludion, Gent, 2002, 112 p., met

o.m. de bijdrage van Pieter Uyttenhove, Het stadsontwerp

in Vlaanderen: experiment of investering, ibidem, p. 98-103.

4 Zie: De Meulder, B. (1998), “Herstructurering van Belgische

stationsomgevingen. Een stand van zaken”, in: Facetten nr.

4, Stations en hun Omgeving, Antwerpen, Brugge, Brussel,

Leuven, Luik, uitgave Centrum voor Architectuur en Design,

Kortrijk, p. 4-14.

5 Zie: Studio 02, Bernardo Secchi, Paola Vigano, DHV, Stra-

mien, Meertens & Steffens, Strategisch concept Mechelen –

Arsenaal / Spoorstad. Het ontwikkelen van een strategie

voor de Arsenaalsite in Mechelen, Mechelen, november

2002.

Page 185: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

189De stad die op zoek is naar een nieuwe ruimte-lijke gestalte is tezelfdertijd het knooppunt vansociale en politieke wederopbouw. De ruimte-lijke transformatie hangt samen met de maat-schappelijke. Dat is de basislijn van dit boek. Indit hoofdstuk werken we het begrip ‘stadsrepu-bliek’ uit: de stad als eerste niveau van politiekeordening, de stad als forum voor de gezamen-lijke opbouw van de res publica (het algemenebelang), de stad als platform voor samenwer-king op basis van diversiteit, voor het delen vanverantwoordelijkheid.

In de centrale figuur van hoofdstuk 2 (blz. 101)hebben we de traditionele politieke en admi-nistratieve benadering van de stad voorgestelddoor een dalende lijn (‘top-down’) met debevolking als laatste schakel van de ketting:staat – stedenbeleid – stadsbestuur – bevolking.We omschreven dit als een sterk op instellingengerichte benadering waarbij de bevolking ophet einde van de productie ‘wordt bediend’ metgoederen en diensten. Sleutelen aan een stede-lijk beleid vanuit die benadering betekent naarbinnen gekeerde energie: discussies tussenadministratieve diensten, aanslepende admi-nistratieve hervormingen, strijd tussen be-stuursniveaus over herverdeling van bevoegd-heden, pogingen om vanuit de logica van hetbestuur inspraak aan de bevolking te geven. Hetis overwegend een technocratische en bureau-cratische bestuurlijke benadering. Burgers zijntoeschouwers, kiezers en klanten; soms hebbenze inspraak, maar dan wel op het ritme van diecomplexe bestuurlijke machinerie. De koudebestuursstijl. Het bestuur is druk met zichzelfbezig.

We plaatsten de basis van dit boek in dezelfdefiguur op een andere lijn, die eerder van praktij-ken en activiteiten dan van dossiers en procedu-res vertrekt. We verbonden mondialisering metbevolking en civiele maatschappij. We willen de

aandacht van de politiek, de inbedding van depolitiek en de werking van administraties meeropgebouwd laten worden vanuit een activeringvan de stadsbewoners en -gebruikers. De active-ring is gericht op een dialogische, interactieve,ontwerpende verhouding met de bevolking, ophet herstel van communicatie, op confrontatierond belangenverschillen, zowel tussen stadsbe-woners zelf als tussen bewoners en gebruikersen tussen burgers en bestuur, en dat alles ge-richt op duurzame ontwikkeling. We beogen deversterking van de netwerken in de stad tussende economische wereld, de culturele wereld, hetmaatschappelijke middenveld, bestuurders ende politiek. Een warme bestuursstijl, een naarbuiten gerichte energie die steunt op maat-schappelijke dynamiek. De stadsrepubliek.

In een eerste punt verduidelijken we hoe we totonze visie op stedelijke democratie komen. Hetstedelijke burgerschap staat centraal. Vervol-gens geven we aan wat dit betekent voor onzeopvatting over politiek in de stad. Beide elemen-ten (burgerschap en politiek) komen samen inhet begrip stadsrepubliek.In het derde punt geven we enkele richtingenaan om het stedelijke burgerschap te verster-ken. Vervolgens belichten we de omslag van debestuurlijke organisatie van de stadsbesturendie nodig is om burgerschap te ondersteunenen een prominente rol te spelen in de stadsre-publiek. Dat sluit aan bij de hoofdstukken 3 en 4waarin heel wat verwachtingen over de stads-besturen aan bod kwamen.In het vijfde punt staat het stedenbeleid cen-traal: de manier waarop de relaties tussen decentrale overheden en de steden vorm kunnenkrijgen om het bovenstaande mee te realiseren.We belichten vooral de rol van de Vlaamseoverheid.

5 . B e s t u u r e n b u r g e r s c h a p i n d e s t a d s r e p u b l i e k

Page 186: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

190 1. Stedelijk burgerschapin de stadsrepubliek

1.1 Stedelijke democratie in modellen gevatSteden zijn perfecte plaatsen voor participatieen democratie. Ze laten de complexiteit van dewereld zien en ervaren, maar zijn tezelfdertijdnog overzichtelijk genoeg om die complexiteitvatbaar en regelbaar te maken. Ze bundelenvele organisaties en instituties, ze bieden velepublieke plaatsen voor ontmoeting en interactieen zijn fora voor dagelijkse praktijken van parti-cipatie, voor contacten tussen het publieke enhet private, voor confrontatie tussen burgers engeïnstitutionaliseerde machten, waarvan hetstadsbestuur er een is.1 Het potentieel van infra-structuur, mensen, interacties en instituties,nodig voor democratie, is in de stad op zijn bestaanwezig.

Maar hoe moeten we ons vanuit dit potentieel‘stedelijke democratie’ voorstellen? We onder-scheiden een romantische en een radicale bena-dering van stedelijke democratie. Er is ook eeninstellingsgerichte benadering en een die instel-lingen negeert. We gebruiken beide modellenom ons idee over de stadsrepubliek te verduide-lijken.

De romantische en radicale visies op stedelijkedemocratie groeien beide uit de vaststelling datde representatieve democratie via verkiezingenalleen niet volstaat om van een dynamische ste-delijke democratie te spreken. We hebben dieanalyse in het eerste hoofdstuk al gemaakt.2

In een romantische versie van stedelijke demo-cratie is de stad vooral een forum voor consen-susvorming. In de stad zijn wel belangenconflic-ten, maar die kunnen, op voorwaarde van vol-doende overleg, overwonnen worden en tot eengedeeld algemeen stedelijk belang, tot een har-monie leiden. Dat beeld van een deliberatieve

democratie3 vinden we terug in de literatuurover interactieve planning, die ondertussen zeerpopulair is geworden.4 Deze visie vinden we ookbij degenen die terug willen naar het dorp in destad en die het wijkniveau als een conflictlozeeenheid bekijken (‘wij in de wijk’).

De structurele belangentegenstellingen tussenmensen en klassen worden in deze aanpak mis-kend. Niet iedereen heeft immers gelijke toe-gang tot het debat, er is geen sprake van gelijkekansen tijdens het debat en de uitkomstenervan bestendigen vaak de uitsluiting. Boven-dien neemt men aan dat communicatieve ratio-naliteit tussen mensen het algemene belangaltijd bevordert, terwijl niets waarborgt dat deuitkomst van een dialoog niet tot nog meer uit-sluiting leidt.5

In een radicale visie op democratie is de stad hettoneel van een strijd tussen klassen en belan-gen. Het komt erop aan die conflicten bloot teleggen om te vermijden dat democratie eenselectieve middenklassedemocratie wordt. Uitdie conflicten moet meer democratie groeien.Deze opvatting erkent de grote belangenver-schillen in de wereld en dus ook in de stad. Niettoevallig vindt die benadering haar wortelsvooral in Amerika. Daar speelt de overheid eenminder prominente rol en zijn er zeer scherpesociale en etnische tegenstellingen, vaak ver-sterkt door ruimtelijke segregratie in de stad.6

De extremen van het softe deliberatieve concepten van het harde strijdtoneel bieden geen oplos-sing. Maar de vraag hoe het deliberatieve poten-tieel in de stad kan worden gecombineerd metde strijd tegen uitsluiting en het inzicht in klas-segebonden belangen die de stad ten dele over-stijgen, is wel een relevante probleemstelling.

Een tweede beeld dat kan helpen om de stads-republiek te omschrijven, is dat van een institu-

Page 187: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

191tionele en een anti-institutionele benaderingvan stedelijke democratie. In de institutionelebenadering staan politieke instellingen centraalen concentreert de discussie zich op formelehervormingen van de democratie: een recht-streeks verkozen burgemeester, de positie vande gemeenteraad in de verhouding met de uit-voerende macht, invoeren van referenda, dewerking van de administratie, vormen vandecentralisatie op wijkniveau. Het zijn maarenkele voorbeelden. Daaruit zou dan min ofmeer automatisch betere democratie en groterebetrokkenheid van burgers voortvloeien. Het iseen sterk mechanische benadering: als we hieren daar wat sleutelen aan de instellingen, looptde democratiemachine wel weer. In een anti-institutionele benadering daarentegen domi-neert het beeld dat instituties er niet toe doenen dat de democratie moet steunen op vormenvan zelforganisatie, op spontane interacties tus-sen burgers die in zo veel mogelijk werelden zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid moe-ten nemen in interactie met andere burgers. Indat soort literatuur komen de begrippen stads-bestuur en stadsbeleid vaak niet eens voor.7

Noch het eenzijdige institutionele verhaal, nochhet non-institutionele concept is voor ons bruik-baar. Maar de vraag hoe het potentieel van deinstitutionele kaders van de politiek en van hetstadsbestuur in het bijzonder kan wordengecombineerd met capaciteiten van burgeriniti-atief en zelforganisatie in de samenleving, is weleen relevante probleemstelling.

1.2 Burgerschap centraal stellenWe hebben dus vier hoekpunten: deliberatieveoverlegvormen, universele rechten en belangen-tegenstellingen, institutionele vernieuwing enzelforganisatie van burgers. Binnen dat span-ningsveld ontwikkelen we onze eigen visie opstedelijke democratie. Het algemene doel, hetmiddelpunt van de vier hoeken, is de versterking

van het stedelijke burgerschap. Het gaat dusniet in de eerste plaats om institutionele ver-nieuwing, of om de vormgeving van deliberatie-ve of radicale democratie. Het gaat om stedelijkburgerschap en we zien alle genoemde elemen-ten als ondersteunende kaders om van de stadeen democratisch forum te maken dat hetmogelijk maakt om stedelijk burgerschap terealiseren. Vernieuwing van bepaalde institutiesis één onderdeel. Het versterken van het stede-lijke burgerschap moet zowel deliberatieve alsradicale vormen van democratie stimuleren: wegeloven dat beide nodig zijn en dat ze samenvan de stad een levendige democratische scènemaken. Ook scherpe conflicten over tegenge-stelde belangen horen daarbij. Dat alles is niethet resultaat van één of twee nieuwe instru-menten of van één knalmaatregel: het groeit uiteen stedelijke democratische cultuur die via velewegen kan worden ondersteund. Publieke ruim-te, investeren in creativiteit, de kracht van recre-atie, solidariteit, … Deze elementen (zie hoofd-stuk 3) zijn evenzeer bevorderend voor lokaledemocratie als bijvoorbeeld het versterken vanhet wijkbeheer.

Stedelijk burgerschap betekent voor ons op deeerste plaats open toegang tot voorzieningenen diensten. Het gaat dus, nog steeds, over uni-versele rechten. In die strijd hebben steden inhet verleden trouwens vaak een prominente rolgespeeld.

Steden zijn geen onafhankelijke stadstaten. Zezijn opgenomen in wijdere vormen van maat-schappelijke regulering en organisatie van depolitiek. Vele conflicten en belangentegenstel-lingen in steden (uitsluiting op de woonmarkt,op de arbeidsmarkt, uit het onderwijs) zijn hetgevolg van ruimer georganiseerde instituties(regionaal, Europees, mondiaal). Politieke partici-patie in de stad zal dan ook altijd in eerste in-stantie een zaak zijn van universele rechten (op

Page 188: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

192 voeding, woning, werk, cultuur, onderwijs, …).Daarom hebben we dit aspect ook in hoofdstuk3 verwerkt in de beleidslijnen, onder andere inde voorstellen voor de economische ontwikke-lingscoalitie en voor het woonbeleid.

Maar de stad is zelf ook een niveau van regule-ring en dus evenzeer een democratisch forum, alwas het maar omdat in ons land een sterke tra-ditie bestaat van lokale verkiezingen, autonomelokale besturen en een sterke lokale inbeddingvan politiek. Wie die autonomie als belang enals waarde opeist en verdedigt, moet dan ookaanvaarden dat er sprake is van eigen verant-woordelijkheid. Uitsluiting of ongelijke rechtenzijn altijd verbonden met de directe verantwoor-delijkheid van instellingen in onze samenlevingdie heel concreet, hier en nu, op een bepaaldemanier met mensen omgaan. Het is die huisjes-melker in die straat die illegalen uitbuit. Het isdie school in die buurt die allochtone kinderensubtiel de deur wijst. Het is het bedrijf waaronze buren werken dat laaggeschoolde vrou-wen ontslaat. Universele rechten realiseren,gebeurt hier en nu, dus ook in de stad.

Dit essentiële onderdeel van onze opvattingover de basis van stedelijk burgerschap en depositie ervan in de strijd voor universele rechtenkomt verder niet meer aan bod, omdat deze uit-werking het doel van dit boek zou overstijgen.Belangrijk is wel nog dat onze opvatting overburgerschap evenzeer steunt op het stimulerenvan capaciteiten van mensen als op het creërenvan voorzieningen. De meest efficiënte vormvan het realiseren van basisrechten bestaat erinte zorgen dat mensen sterk genoeg zijn omdeze rechten zelf op te eisen. Een levendige enkritische stadsscène kan een goed kader biedenom deze capaciteiten te versterken. Deze bena-dering op basis van capaciteiten en sociaal lerenpast in de ‘bottom-up’ visie op stedelijk beleiddie we in de inleiding van dit hoofdstuk en in

hoofdstuk 3 hebben geschetst. Een voorbeeld:praten over een beter woonbeleid is zekernodig, maar het kraken van langdurig leeg-staande panden kan de lokale actie sneller voor-uithelpen.

Stedelijk burgerschap betekent, ten tweede,kansen op wederkerigheid en interactie tussenmensen, zodat ze aan gemeenschappelijkebelangen kunnen bouwen. De stad zou op zo’nmanier ingericht moeten zijn dat burgerschapop vele momenten en plaatsen concreet kanbeoefend worden en dat daartoe een gunstigklimaat aanwezig is. De inrichting van institu-ties zoals de arbeidsmarkt is dan ook belangrijkom de kans te bieden tot een andere omgangmet tijd en om tijd voor burgerschap te maken.De inrichting van de publieke ruimte is essenti-eel voor interactie. Relevant zijn ook de wijzewaarop het onderwijs functioneert, de culturelesfeer, de stadsmedia, het maatschappelijkemiddenveld en de politiek zelf: ze kunnen zoworden ingericht dat ze verantwoordelijkheid,initiatief en interactie ondersteunen. Dat zijnvoor ons instituties (we gebruiken dat begriphier breed) en die kunnen zo worden georgani-seerd dat ze sterker op een activerend burger-schap zijn ingesteld. We mikken dus vooral opstedelijk burgerschap als een praktijk van inter-actie, ondersteund door de vormgeving van destad via haar instituties. Dat stedelijk burger-schap in die opvatting alle leefwerelden omvat(werk, kerk, onderwijs, cultuur, wonen, verkeer,recreatie, …) is niet alleen een evidentie, het isook een noodzaak om dat burgerschap te reali-seren.

Burgerschap is traditioneel gebonden aanafkomst en aan nationaliteit. Stedelijk burger-schap steunt voor ons niet op dergelijke stati-sche eigenschappen, maar is een resultaat vanpraktijken in de stad. Het is vanzelfsprekend dathet burgerschap een kwaliteit is van iedereen

Page 189: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden
Page 190: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

194 die in de stad woont of werkt, de stad gebruiktof tijdelijk in de stad verblijft.

Solidariteit, vermijden van uitsluiting, deelnameaan ontwikkelingscoalities, herwaardering vanpublieke ruimte en culturele dialoog: het zijnzinledige doelstellingen als daarbij sommigestadsbewoners al uitgesloten worden van hetmeest elementaire basisrecht op politieke parti-cipatie: het stemrecht. Dat geldt voor mensendie de Belgische nationaliteit niet hebben, maarvolop in de stad functioneren. Stemrecht oplokaal niveau is daarom een noodzaak. Hetgeldt, op een andere manier, ook voor stadsge-bruikers die hun stem moeten kunnen latenhoren i.v.m. stedelijke materies die hun aanbe-langen. Daarom hebben we in hoofdstuk 3 voor-gesteld meer werk te maken van vormen vansamenwerking tussen stad en rand op basis vanconcrete projecten en betrokkenheid van stads-gebruikers.

2. Meer politiek in de stadsrepubliek

We kunnen het natuurlijk niet over burgerschaphebben zonder het over politiek te hebben, overde manier waarop de samenleving vorm krijgt,over de regulering van het samenleven, over deverdeling van goederen, over rechten en plich-ten. Onze opvatting over politiek gecombineerdmet deze over burgerschap voert ons tot hetbegrip ‘stadsrepubliek’. In dat begrip zit hetLatijnse ‘Res Publica’: de publieke zaak, het alge-meen belang.8

Verkiezingen, partijen en verkozen raden, kort-om het hele stelsel van vertegenwoordiging (derepresentatiedemocratie) verliest snel vertrou-wen en de legitimiteit kalft af. Vele mensenstemmen alleen nog omdat ze moeten, demaatschappelijke basis van de partijen ver-

smalt, verkozen raden wekken maar weinig ver-trouwen meer. De bruggen tussen burgers enpolitiek, de politieke partijen en het ruimeremaatschappelijke middenveld, lijken hun verbin-dingsfuncties te verliezen. Alles, ook de relatietussen burgers en politiek, wordt gemediati-seerd en gecommercialiseerd.

Dat leidt tot een groeiend populisme in de poli-tiek. Populisme betekent doen alsof de politiek‘onbemiddeld’ vorm krijgt, door rechtstreekserelaties tussen politici en burgers. Populisme be-tekent zeggen te doen ‘wat de mensen vragen’,zonder al dat oeverloos geleuter in verkozenraden en zonder moeilijke discussies met hetmaatschappelijke middenveld. Populisme steuntop het individualisme en de atomisering endreigt te ontaarden in consumentisme: burgersworden vooral als klanten bekeken. Populisme ismarktdenken in de politiek. Politiek wordt eenzaak van vraag en aanbod en holt zelf het bur-gerschap uit. We omschreven de deliberatievedemocratie als ‘soft’, maar populisme onder-graaft zelfs die vorm van democratie. Er moetdan immers nauwelijks nog publiek worden ge-discussieerd. Voor het trage overlegwerk, hetmoeizame publiek debat, het woord en weder-woord, de confrontatie van meningen en de dis-cussie over verantwoordelijkheid gericht op hetalgemeen belang is immers geen tijd en ruimtemeer. Het ‘gezond verstand’ wordt gedecreteerd.Het is een bijzonder gevaarlijke en weinig duur-zame ontwikkeling van de politiek. Het onder-graaft alles wat we in dit boek nastreven, geba-seerd op dialoog, discussie, conflict, overleg enzoeken naar gemeenschappelijke betekenissen.

Deze evolutie in de politiek versterkt paradoxaalgenoeg de technocratie, de sterke aandacht voorhet management binnen de overheid, vooralgericht op de klantrelaties tussen kiezers enbestuur. Die invulling van managementbeschouwt besturen op de eerste plaats als

Page 191: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

195dienstverlening. Dit leidt tot een sterke aan-dacht voor de efficiëntie van de overheid. Deoverheid moet goed presteren, maar of ze nogmaatschappelijk relevant is, lijkt er minder toete doen. Dat dreigt zich nu, versterkt door hetpopulisme, door te zetten op domeinen die metmaatschappelijke keuzes en ordening te makenhebben. Inwoners krijgen de indruk dat hunindividuele wensen ook zonder meer gereali-seerd kunnen worden op het vlak van ruimte-lijke ordening, milieuzorg, gezondheidszorg, ver-keer, … Elk voor zich en steeds minder politiekvoor allen. Zo ondergraaft de politiek zichzelf.

Die weg is nefast voor een democratischesamenleving. De stad en de stedelijke democra-tie kunnen die algemene trends helpen keren enzijn essentiële elementen voor die omslag. Deorganisatie van de stad moet er dan wel op ge-richt zijn de stuurbaarheid en maakbaarheid vande stad tot voorwerp van politiek debat met destadsbewoners, stadsgebruikers en maatschap-pelijke groepen te maken. Alle discussiepuntenin steden, of de focus nu de woning, de wijk ofde wereld is, zijn vraagstukken over maatschap-pelijke keuzes en dus horen ze op de agenda vande democratische stadsrepubliek. Op alle maat-schappelijke domeinen in de stad (de economie,de arbeidsmarkt, de welzijnszorg, het onderwijs,de woonmarkt, de ruimtelijke ordening, de mo-biliteit, …) worden voortdurend keuzes gemaaktdie vorm geven aan de stedelijke samenlevingen de stedelijke omgeving. Die keuzes moetenter discussie komen en we moeten mensen sti-muleren om tot die discussies bij te dragen.

2.1 De stadsrepubliek: ontgrenzend werkenDe politiek en de bestuurlijke inrichting van destadsrepubliek moeten daarom ontgrenzendwerken, gericht zijn op verbinding en niet opscheiding. Er zijn geen grenzen meer tussenstad en wereld en ook tussen de steden zijngrenzen relatief (zie hoofdstuk 2). Het begrip

rasterstad relativeert administratieve grenzentussen stad en randgemeenten. In hoofdstuk 1ging het vaak over mentale grenzen waarmeewe allerlei onderscheidingen in de stad makenen die vaak ook in beleidsgrenzen zijn weerge-geven. Grenzen tussen sectoren, grenzen tussenmensen met verschillende culturele achtergron-den, grenzen getrokken door de zogenaamdedoelgroepen van het beleid, grenzen die het re-sultaat zijn van grove veralgemeningen (wij enzij, allochtoon en autochtoon, …), grenzen tussenoverheid en markt, tussen staat en civiele maat-schappij. Allemaal grenzen die scheiden inplaats van verbinden. De stadsrepubliek zoudoor haar vernieuwde bestuurlijke organisatieen manier van werken (zie ook het stadsdebat inhoofdstuk 4) moeten mikken op nieuwe verbin-dingen voor het collectieve en het algemenebelang van de stad, niet op het versterken vanscheidingen. Open de grenzen en open de scha-len: dat verklaart waarom we in dit hoofdstukaandacht hebben voor ontkokering van beleid,voor de beleidsvorming op het niveau van derasterstad, voor de relatie met andere steden,met andere overheden. Het verklaart waaromwe niet blijven steken in de scheiding tussen hetpublieke en het private, tussen overheid, mid-denveld en markt, maar die elementen omwillevan de ‘Res Publica’ met elkaar verbinden.

Wij vinden dat het maatschappelijke debat inhet algemeen moet worden versterkt en zekerook centraal moet staan in de representatiede-mocratie. De oude vormen voldoen echter nietmeer. De representatiedemocratie op stadsni-veau is een te besloten bestuurdersdemocratiegeworden. Daarmee bedoelen we dat ze meerbezig is met (de hervorming van) zichzelf enmet de aansturing en voortdurende hervormingvan complexe ambtelijke apparaten dan met dedialoog met burgers en maatschappelijke groe-pen in de stad. Die bestuurdersdemocratie isverzand in verstarde inspraakpatronen, in patro-

Page 192: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

196 nen van ‘koud’ bestuur, gevangen in procedures,reglementen en papier. In de huidige lokalerepresentatiedemocratie speelt de gemeente-raad een marginale rol en vervult hij nauwelijksnog functies die de naam ‘volksvertegenwoordi-ging’ verdienen.

2.2 Heel de stad is politiekDe stadsrepubliek is bij uitstek een politiek pro-ject. Er is nood aan meer politiek in de stad, destad moet het eerste niveau van politieke regu-lering worden. Dat vereist dat politiek zelf ookeen object van politieke discussie wordt. Waarwillen we ingrijpen, hoe willen we sturen? Heelde stad is politiek. Wat doet de stad (hier breedop te vatten als verzameling van actoren) zelfaan milieuproblemen, hoe stuurt ze de lokalewoonmarkt, wat doet ze aan uitsluiting op dearbeidsmarkt, hoe gaat ze om met zorg voor deinfrastructuur, welke strategie bouwt ze op inza-ke economie en in welke stedelijke netwerken isze actief? Hoe ordent de stad haar eigen ruimte,wat doet ze aan de suburbane uitzaaiing? Dievragen moeten door interactie, dialoog enconflicten in discussie gebracht worden in destad. Dat is politiek op (stads)niveau. Dat is hetnoodzakelijke kader voor burgerschap.

Meer politiek betekent voor ons echter nietautomatisch meer overheidsoptreden in deklassieke betekenis (meer dienstverlening doorde overheid). De overheid kan markten regule-ren, kan samenwerking realiseren met hetmaatschappelijke middenveld, de private sectoren de overheid, en kan kaders maken omburgerinitiatief te ondersteunen. Dat vergtandere en nieuwe capaciteiten van besturen.Niet nog meer bureaucratie en op het bestuurgericht bestuur.

Voor ons is de rol van de politiek in de stadonvervangbaar: voor het vastleggen van binden-de regels, voor het realiseren van democratie,

van sociale rechtvaardigheid, voor beschermingvan de zwakste belangen en de belangen van dezwaksten. Er is niet minder, maar meer politieknodig, in de betekenis van meer bewusteomgang met keuzes, meer aangeven van rech-ten en plichten en meer overheidsregulering opbepaalde domeinen waar de markt te zeer isdoorgeschoten. Bestuurders en ambtenarenhebben daarbij eigen ethische normen die zichniet door marktnormen of in cijfers laten vatten.Zij zullen, wellicht zelfs in toenemende mate,een delibererende, verzoenende, bemiddelendeen regisserende rol moeten spelen.9

3. Stedelijk burgerschap in een participatieve democratie

In hoofdstuk 3 kwamen cruciale inhoudelijkekeuzes aan bod die tot burgerschap moeten bij-dragen. We beperken ons in dit hoofdstuk totaspecten die te maken hebben met de bestuur-lijke en organisatorische kaders waarin bestuuren vormgeving van de stedelijke samenlevingzijn gevat. Het is de combinatie van inhoudelijke(hoofdstuk 3) en institutionele aspecten (dithoofdstuk) die burgerschap moet stimuleren. Deomslag die we beogen, vatten we onder hetbegrip participatieve democratie: wat burgerszelf kunnen doen, hoeft het bestuur niet over tenemen, de inbreng van burgers moet ernstigworden genomen en beslissingen ontstaan uitinteractie, discussie en motivering. Het gaaterom (en de stedelijke complexiteit vereist dat)de bevolking te betrekken bij beslissingen, zowelop stadsniveau (zie het stadsdebat) als bijbeslissingen die de onmiddellijke leefomgevingen het dagelijkse leven aanbelangen (eerder,maar niet alleen op buurt- of wijkniveau).

3.1 Het stadsdebatIn hoofdstuk 4 kwamen de stadsvisie en destadsprojecten aan bod, belangrijke hefbomen

Page 193: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

197voor de bestuurlijke en democratische vormge-ving van de stadsrepubliek. Over de stadsprojec-ten hebben we het hieronder opnieuw: het zijnvoor ons bij uitstek de momenten en plaatsenwaar van participatieve democratie sprake zoumoeten zijn. De beste participatieve praktijkenvinden daar hun meest intense toepassing.

De stadsrepubliek heeft beelden en verbeeldingnodig. Er is behoefte aan identificatie, aan sym-bolen, aan kaders om discussies te sturen, aanconstructies om zich samen met andere burgersde stad in te beelden en aan professionele orga-nisatievormen om te kunnen debatteren over destad. Debatteren, zoals dat wordt opgevat inhoofdstuk 4, verwijst naar een mix van formulesvan communicatie. Het stadsdebat moet bur-gers en gebruikers confronteren met de stad,hen het gevoel geven opgenomen te zijn in eenmaatschappelijke stroming en hen de kans bie-den om via verschillende kanalen, op verschil-lende manieren en op verschillende tijdstippendeel te nemen en zich deelgenoot te voelen. Hetstadsdebat is door zijn organisatie en uitstralingopen en uitnodigend. De inbreng is niet meteenaan beslissingen gekoppeld en er moet nietstante pede op alle inbreng een kant-en-klaarantwoord van bestuurders komen. Daarvoor ishet stadsdebat niet bedoeld. Het gaat om dekern van burgerschap, omdat het iedereen dekans geeft om deel te nemen, het die inbrengserieus neemt en deze opneemt in een bredestroming van confrontatie en discussie. Het gaatdus vooral over mentaliteitsvorming. Die menta-liteit moet bijdragen tot de open stad en openburgers; dat culturele kapitaal hebben we inhoofdstuk 3 (as 1, veld 1) cruciaal genoemd voorde uitbouw van een glokale strategie.

3.2 Condities voor burgerschapen participatie creëren

Burgerschap en participatie zijn activiteiten,praktijken. Het zijn ook posities van waaruit

men deelneemt aan het samenleven met hetoog op het verwezenlijken van het algemenebelang. We beschrijven enkele elementen diehiervoor stimulerend kunnen werken: tijd, ruim-te, creativiteit, capaciteiten kansen geven, open-heid en openbaarheid.

1 . Ti jd en werkMensen met overvolle agenda’s die zichzelf voor-bijhollen, hebben geen tijd voor burgerschap. Zezijn al blij als ze min of meer ongeschonden hetweekeinde halen. Bewoners en gebruikers zou-den voldoende tijd moeten hebben om zich destad aan te trekken (en dat kan natuurlijk op dui-zend verschillende manieren). Vormen van loop-baanonderbreking en tijdskrediet zijn nuttig ommensen de kans te geven zich voor een bepaaldeperiode in te zetten voor om het even wat in destad. Dat sluit aan bij de pogingen om van velevormen van nuttige lokale arbeid ‘werk’ temaken (buurtdiensten, diensteneconomie in hetkader van de lokale werkwinkels). We moetendus tijd en werk maken voor en vanburgerschap. In hoofdstuk 3 koppelden we daarhet algemene tijdsbeleid in de stad aan: tijdsbe-heer afstemmen op de vele ritmes in de stad.

2. RuimteRuimte voor burgerschap moet ook letterlijk op-gevat worden. Daarom besteden we in dit boekzo veel aandacht aan de zorg voor de openbareruimte in de stad. Het gaat zowel over openbaregebouwen (bijvoorbeeld culturele centra) alsover straten en pleinen. Die openbare ruimtebiedt vele fora voor interactie en draagt zo bij totpubliek debat in de stad over de grote en de klei-ne dingen. Een kwaliteitsvolle openbare ruimte isde agora van de stadsrepubliek. We verwijzenhiervoor naar hoofdstuk 1 en 3. Bij die ruimteshoren ook allerlei bescheiden vormen van open-bare infrastructuur, bijvoorbeeld wijkinfrastruc-tuur met een lage drempel, die openstaat vooralle bewoners en gebruikers van de wijk.

Page 194: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

198 3. CreativiteitEen bruisende en creatieve stad wekt burger-schap op (zie as 3 in hoofdstuk 3). Autonomeculturele initiatieven, artistieke interventies,experimenten en projecten, zoals de ‘zomer vanAntwerpen’ bewijzen dat. Gekke dingen zijn danvaak nog zo gek niet, ze brengen mensen opideeën en dat is altijd de basis voorburgerschap. Bij die creatieve stad horen velevormen van creatief leren en praktijkgerichtevorming, die aansluiten bij het sociaal leren datwe in hoofdstuk 1 en 3 hebben beschreven.

Ook de dienstverlening van overheden kan crea-tiever op burgerschap gericht zijn. Veel dienst-verlening is nu individugericht. Eén burger isklant. Mensen vragen individueel een vergun-ning of een premie aan. Te weinig dienstverle-ning stimuleert groepsvorming en dus burger-schap. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door men-sen meer ondersteuning te bieden als ze sa-menwerken met andere mensen in de buurt ofrond een bepaald thema. Wie iets in groep doet(een buurt, een vereniging), krijgt dan hogerepremies, meer ondersteuning en extra dienstenvanwege het stadsbestuur.

4 . Capaciteiten kansen gevenIn vele instellingen en diensten in de stad domi-neert nog vaak het profiel van de volgzame bur-ger die zich moet gedragen volgens de wensenvan de instelling, dienst, zuil of belangenorgani-satie. De logica van de organisatie staat cen-traal. De laatste jaren zijn mondjesmaat openin-gen gemaakt voor meer inbreng van burgers,maar dat is nog vaak op individuele basis, eerderals klant dan als coproducent van het beleid vande instelling. De meeste instellingen in de stadzijn, net als het stadsbestuur, bestuurdersinstel-lingen geworden. Deze bestuursgerichte arran-gementen zetten burgerschap klem. Burgersbevinden zich bijna altijd in een positie vanafhankelijkheid en onderdanigheid. Ze krijgen

zelden de kans om in een meer vrije omgevinghun eigen capaciteiten te ontwikkelen: er is, vol-gens de instelling, altijd wel iets dat niet past ofniet volgens de regels is. Niet de burgers, maarde regels moeten worden aangepast.

Klantgerichtheid is steeds meer een deel gewor-den van het credo van deze instellingen. Dat ispositief en belangrijk, maar alleen maar focus-sen op klantgerichtheid voert in die instellingenhetzelfde probleem in als in de politiek: de bur-gers gedragen zich alleen nog maar als individu-ele klant en vinden dat al hun wensen ingewil-ligd moeten kunnen worden. Te veel of alleennadruk op individuele klantgerichtheid kan bur-gerschap zo zelfs ondermijnen.

Het beheer van deze instellingen zou daaromsterker moeten gericht zijn op het meer afhan-kelijk worden van de bereidheid van burgers ommee te werken of veranderingen te ondersteu-nen. Dat legt uiteraard ook een deel van de col-lectieve verantwoordelijkheid bij burgers zelf endat is waar het hier om gaat. Dit geldt dan bij-voorbeeld voor ouders en leerlingen in hetonderwijs (participatie op school), voor gebrui-kers van gesubsidieerde instellingen, voor oude-ren in rusthuizen en voor huurders bij socialehuisvestingsmaatschappijen. Het stadsbestuurmoet dit idee natuurlijk zelf ook toepassen inhet beheer van de eigen diensten en instellin-gen (culturele centra, sportcentra, bibliotheken,wijkcentra, …). De Vlaamse overheid heeft hierinteressante sleutels in handen omdat zij viaregelgeving en subsidies invloed kan uitoefenenop de verhouding tussen instellingen en burgers(zie hieronder).

5 . Openheid en openbaarheidEen algemene sfeer van discussie, openheid enopenbaarheid werkt stimulerend voor burger-schap. Kritische stadsmedia en een kritischmaatschappelijk middenveld spelen hier een

Page 195: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

199belangrijke rol. Informatie wekt verwonderingen eventueel verontwaardiging op, zet aan totdiscussie en eventueel tot initiatief.

3.3 Omgang met burgerinitiatievenIn de representatiedemocratie en bij de klassie-ke vormen van inspraak is de boodschap steedsdat burgers moeten participeren in de politiek.Zou het echter niet steeds zinvoller worden omdit om te draaien en voor te stellen dat de poli-tiek meer participeert in de samenleving? Bur-gers laten zich niets meer dicteren door politie-ke partijen. Inzet en betrokkenheid van burgersuiten zich vaak anders dan politici gewoon zijnen in patronen en culturen die moeilijk in degesloten representatiedemocratie te integrerenzijn. Mislukte ervaringen met ‘migranten’projec-ten (het woord zegt al veel) bewijzen dat tenovervloede. Klassieke inspraakvormen (advies-raad, hoorzittingen) moeten hier meestal pas-sen. Burgers organiseren zich ook meer op indi-viduele basis in nieuwe netwerkvormen, somstijdelijk, soms permanent. Ze ontwikkelen eigenagenda’s die niet meer, zoals voorheen, naad-loos aansluiten bij deze van de politieke partij-en. Daarom is een sterkere participatie van depolitiek in de samenleving een noodzaak gewor-den om legitimiteit te verwerven en te behou-den. Het is zelfs geen keuze meer. De heleinhoud van dit hoofdstuk mikt op de activeringvan de stad, zodat de interactie tussen burgersen politieke partijen permanent gevoed wordt.

We beseffen dat we hiermee een glibberig padbetreden. De term ‘burgerinitiatieven’ dektimmers vele soorten van initiatieven. Politici zijnzeer bekend met de actiegroepen die zich ver-zetten tegen de inplanting van om het even watin de wijk. Heel wat burgerinitiatieven hebbeninderdaad beperkte motieven. Sommige hebbeneen tijdelijk belang dat zijn gemeenschappelijk-heid alleen uit het ‘tegen zijn’ haalt. Soms wordtdat nog versterkt door fenomenen van geslo-

tenheid, zelfbescherming en uitsluiting die deprincipes van de stadsrepubliek ondermijnen.

We bedoelen niet dat de politici nu maar klakke-loos al deze burgerinitiatieven moeten toejui-chen en de organisatoren naar de mond moetenpraten. Dat is het populisme, de onbemiddeldepolitiek, waarvan we afstand nemen. Ze zullenwel intensief moeten communiceren en eenalgemeen klimaat scheppen dat het mogelijkmaakt om motieven uit te leggen en discussieaan te gaan. In de beste gevallen leidt dit toteen aanvaarding van beslissingen. Het verzettegen asielcentra en de zeer verschillende wij-zen waarop lokale politici daarmee omgingen,zijn op dat punt zeer leerrijk. Bij gebrek aancommunicatie en debat kunnen sommige actie-comités ‘tegen iets’ de volledige relatie met deoverheid en de beeldvorming in de media domi-neren. Dat is dus evenmin in het voordeel vanpolitici.

We doen burgerinitiatieven echter evenzeeronrecht door ze allemaal in de hoek van de bij-ziende PLIMBY’s of NIMBY’s te plaatsen (PleaseIn My Backyard of Not In My Backyard). Burger-initiatief staat ook voor vele vormen van vrijwil-lige, enthousiaste inzet en positieve betrokken-heid bij de stad. In steden bestaan en groeienvele klein- en grootschalige projecten, opgezetvanuit burgerinitiatief. De ex-journalist die eenwijkkrant start, de buurt die een verlatenschouwburg in huur neemt, buurtbewoners dievervoer delen, vele vormen van mantelzorg,ouders die toezicht uitoefenen op een plein,mensen die participeren in het beheer van eenwindmolen, actiegroepen die zelf een cultuur-plan opmaken, milieugroepen die natuurdomei-nen beheren, buren die informeel een systeemvan kinderopvang uitwerken, … Het zijn al diekleine ‘Res Publicatjes’ die voor een levendigestad zorgen. Deze ondersteunen en stimulerenis cruciaal. Hierin participeren betekent: luiste-

Page 196: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

200 ren, versterken, ondersteunen, respectvol mee-nemen in politieke debatten en begrotingsdis-cussies en kritisch nadenken vooraleer daar alsoverheid zelf initiatief rond te ontwikkelen.

Bestuurders zien deze initiatieven niet altijd,omdat ze vaak niet passen in patronen of plan-nen die de overheid zelf al had getekend. Hetgaat bovendien niet alleen om formele organi-saties (met voorzitter en secretaris). Rond plei-nen, rond infrastructuur, rond winkels of cafésontwikkelen zich netwerken waar bewonersveel belang aan hechten en waar zij hun onder-linge relaties regelen. De ‘zachte vormen vansolidariteit’ hebben we dat in hoofdstuk 1 en 3genoemd. Informele netwerken kunnen veelverborgen burgerinitiatief bevatten.

In steden is zowel door stadsbesturen als doorandere publieke instanties vaak op problemengereageerd door het uitbreiden van de diensten,door nog meer initiatief vanuit ‘de overheid’. Datbevordert een algemeen afhankelijkheidsgevoel(de overheid of de instelling zal het wel doen),stimuleert een individuele klantgerichtheid (watzit er voor mij in?) en een afstandelijke houdingten opzichte van eigen verantwoordelijkheid ofvan burgerinitiatief (daar betalen we tochbelasting voor?). De overheid stimuleert daar-door voor een deel het vervolgens door haarzeer betreurde afkeren van de politiek. We zienvaak dat burgerinitiatief eerst door de overheidwordt omhelsd, vervolgens wordt gesubsidieerden in regels gevat en uiteindelijk wordt overge-nomen en verdwijnt. Dat is de manier waaropde bestuurdersdemocratie van boven af rea-geert op nieuwe initiatieven. De logica van hetbestuur haalt het.

Een intelligente overheid ontwikkelt kaderswaardoor en waarin burgers, civiele maatschap-pij, instellingen en marktactoren eigen initiatiefkunnen ontwikkelen en gestimuleerd worden

om delen van verantwoordelijkheid op tenemen. Die maatschappelijke zelfsturing viaburgerinitiatief respecteren, is de meest conse-quente toepassing van subsidiariteit. Plan hetniet plannen. ‘Laat dingen gebeuren’ is de sim-pele basisboodschap. Gezond vertrouwen heb-ben in het potentieel van burgers en iets meergezond wantrouwen tegenover het potentieelvan het bestuur.

3.4 Participatieve democratieop wijkniveau

Het wijk- of buurtniveau is voor ons niet hetenige niveau van participatieve democratie: wewezen al op het belang van het stadsdebat, par-ticipatie bij grote projecten en participatie bijkeuzes op stadsniveau.

Participatieve democratie op buurt- en wijkni-veau is voor ons wel een geschikt aanvullendmiddel om aspecten van het collectieve debatop een herkenbare schaal te organiseren envooral om burgers zelf met andere burgers telaten discussiëren en keuzes te laten maken. Destadsrepubliek wordt daarmee een heel con-creet en tastbaar begrip. Niet: ik als individutegenover de overheid, maar wij als bewonersen gebruikers van een stadsdeel onder elkaar.Natuurlijk heeft dat beleidsmatige grenzen,behoudt het stadsbestuur zijn globale verant-woordelijkheid voor de beleidskaders voor dehele stad en moet het stadsbestuur bij momen-ten keuzes maken tussen de belangen van ver-schillende wijken.

Wijk- of buurtgericht werken is niet nieuw:Brussel en alle Vlaamse steden maken de laatstejaren op een of andere manier werk van eengrotere wijkgerichtheid van de dienstverleningen/of van de beleidsvorming. De variatie isgroot: diensten in de wijk, wijkprogramma’s enwijkoverleg, adviserende wijkraden, verkozendistrictsraden in Antwerpen, wijkcontracten in

Page 197: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

201het Brusselse Gewest. We vinden dit in het alge-meen een boeiende evolutie en het is die wijzi-gende praktijk die we willen doortrekken naarmeer radicale vormen van wijkbeheer. Hoe posi-tief de intenties immers ook zijn, de wijkgericht-heid blijkt vaak een nieuwe loot te zijn aan destam van de bureaucratische bestuurdersdemo-cratie. De wijkaanpak is er op de eerste plaatsvoor het bestuur.

De participatieve democratie op wijkniveau kanen zal verschillende vormen aannemen, opmaat per stad en zelfs op maat per wijk, wantniet elke wijk wordt geconfronteerd met dezelf-de problematiek en sommige delen van de stadzijn wellicht ook geen te organiseren wijk. Wevinden dus niet dat elke wijk verplicht kan wor-den om met vormen van wijkbeheer te werken;we geloven wel dat de introductie van partici-patieve democratie in wijken en het inspelen opvragen vanuit wijken interessante hefbomenkunnen zijn, naast alle andere lijnen van dithoofdstuk.

Het centraal stellen van wijk of buurt als éénniveau (niet hét niveau) van participatievedemocratie is niet geïnspireerd door nostalgieen is nog veel minder een hang naar nieuwegeslotenheid (wij en zij). De wijk of buurt is voorons geen ‘warm dorp in de koude stad’, maareen constructie die een nuttige opstap biedt,omdat ze een evidente verbinding legt tussenhet private belang en de publieke zaak in eencontext van diversiteit van mensen. Het is eeninstrument van burgerschap, omdat het men-sen confronteert met discussies in en over huneigen buurt en via de buurt met het stadsbe-stuur, in het kader van een stadsproject dat dewijk raakt. Het is ook een kader voor het stimu-leren en ondersteunen van vormen van burger-initiatief. Geen abstracte discussies, maar con-crete praktijken in de eigen buurt of wijk. Webeogen dus een waaier van effecten die alle-

maal passen in het activeren van de stadsrepu-bliek. ‘Het socio-culturele kapitaal van de stad’noemden we dat in hoofdstuk 3. Niet alle effec-ten treden overal op, daarvoor verschillen buur-ten te zeer qua samenstelling en functie in destad.

Het hoeft dus niet overal en de wijken kunnenzelf initiatief tonen. We stellen voor dat het inhet kader van het wijkbeheer mogelijk wordtom delen van het gemeentelijke budget naarwijken of buurten over te hevelen en daar voor-werp te maken van beraadslaging onder bur-gers (bewoners en gebruikers), in overleg methet bestuur. Natuurlijk moeten daar afsprakenover gemaakt worden en moeten minimale pro-cedures als kader dienen. De essentie is dat bur-gers in onderling overleg beslissen wat metdeze budgetten gebeurt en waar prioriteit aanwordt gegeven. Het bestuur verbindt zich ertoedit te respecteren, na overleg en discussie. In derespectieve gemeentedecreten in Vlaanderen enhet Brusselse Gewest zouden daartoe de juridi-sche kaders moeten worden beschreven.

De districtsraden in Antwerpen geven aan watbeter vermeden wordt: dat de partijgepolitiseer-de bestuurdersdemocratie op het niveau van destad een perfecte kopie krijgt op een kleinereschaal. Aan een verdubbeling van de problemenvan de representatiedemocratie is geen behoef-te. De ervaringen van de Antwerpse districtsra-den zijn wel nuttig om het over inhoudelijkeaspecten van de wijkbenadering te hebben(welke schaal, welke bevoegdheden, welkemiddelen, welke organisatie?).

Bestuurders zijn vaak gericht op uniformiteit,waarbij eerder vanuit de belangen van de admi-nistratieve organisatie wordt gewerkt dan van-uit deze van de buurt- of wijk zelf. Participatievedemocratie op wijkniveau houdt in dat differen-tiatie kansen moet krijgen: wat hier lukt, lukt

Page 198: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

202 niet noodzakelijk daar; wat hier nodig is, is nietnoodzakelijk ook daar een behoefte. Dit vergteen aanpassing van de reguliere diensten dievaak denken vanuit hun sectorlogica en vanuithun vooropgezette planning. Dat doorbreken,vergt een sterk team op topniveau, dat met vol-doende ambtelijke en politieke dekking kanwerken aan de organisatieverandering diegebiedsgerichtheid meebrengt. Anders wordtgebiedsgerichtheid meer de bevestiging van eenoud probleem dan een nieuwe kans, eerder hetondergraven van legitimiteit dan een verster-king ervan.

3.5 Participatieve democratiein de stadsbegroting

De opmaak van de stedelijke begroting (watgebeurt er met het belastinggeld?) is nu alleentheoretisch een hoogtepunt voor de lokaledemocratie. Vaak gaat dat debat nagenoegongemerkt voorbij in de stad. De begroting iseen zaak van de bestuurdersdemocratie, vanmeerderheid tegen oppositie. Met een voldoen-de professionele aanpak moet het mogelijk zijnom de participatieve democratie ook in deopmaak van de stadsbegroting vorm te geven.Dat betekent dat voorstellen van burgers ern-stig genomen worden en gemotiveerd wordenbehandeld. De procedures kunnen per wijk ver-lopen, maar het is evengoed mogelijk dat de dis-cussie over de stadsbegroting vorm krijgt viathematische debatten die de hele stad omspan-nen of dat het stadsdebat een belangrijkeinbreng levert. Door de invoering van meerja-renbegrotingen zouden de decreten beterekaders kunnen bieden voor dergelijke processen.

In een procedure waarin tegengestelde menin-gen met elkaar geconfronteerd worden, zou hetbudget voor deze programma’s vorm kunnenkrijgen. De volksvertegenwoordiging behoudtde sturing op het stadsniveau. Essentieel is datvia de begrotingsparticipatie een interactief pro-

ces ontstaat, een systeem van geregelde com-municatie, discussie en verantwoording dattransparant is en inzage geeft in de moeilijkeafwegingen die het stadsbestuur moet maken.De meeste burgers begrijpen echt wel dat nietalles kan en dat keuzes nodig zijn, maar datbegrip behouden, vereist eerlijke verantwoor-ding en open communicatie. Zo’n omslag naareen systeem van communicatie en overleg rondde begroting vergt tijd. Het volstaat dus niet omdit één keer te proberen en vervolgens tevredenvast te stellen ‘dat het (gelukkig) niet lukt’.Zowel bestuurders, administraties als burgersmoeten leerprocessen door vooraleer dit nieuwesysteem kan functioneren.

3.6 Participatie in de planningBestuurders klagen over het gebrek aan bereid-heid tot participatie of over de selectieve partici-patie (‘je ziet altijd dezelfden’). Die analyse kloptook: vele vormen van inspraak versterken vaakburgers die ook op andere manieren eeninbreng kunnen hebben. Het gaat dan echterwel altijd over participatie in procedures en pro-cessen die door de bestuurders zijn getekend,rond thema’s en op momenten die doorbestuurders zijn gekozen. Vaak heeft de besluit-vorming dan al een min of meer vaste bedding,is het niet op papier, dan toch zeker in degeesten van bestuurders. Inspraak kan in velegevallen hoogstens tot detailwijzigingen leidenen burgers voelen dat natuurlijk meteen. Echtebeslissingsmacht krijgen de participanten niet.Een nog belangrijkere kritiek is dat burgers ookin inspraakformules nog te zeer als individuenbenaderd worden. Inspraakvormen richten zichte weinig op het stimuleren van debat onder deburgers zelf. Hoorzittingen zijn vaak klachten-avonden. Een laatste kritiek is dat de heleinspraak op verbale kwaliteiten steunt: menwordt maar burger, zo lijkt het, door te babbe-len. Dit profiel van een door de bestuurdersgestuurde inspraak geldt voor de meeste insti-

Page 199: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

Page 200: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

204 tuties in de stad: het onderwijs, het welzijns-werk, de cultuur, … Ze steunen allemaal opdezelfde invulling van representatie.

1 . De groei van nieuwe planprakti jken?In de loop van de laatste jaren zijn vooral in desteden vele nieuwe planpraktijken ontstaan,vaak als gevolg van impulsen van centrale over-heden: veiligheidsplannen, ruimtelijke structuur-plannen, mobiliteitsplannen, milieuplannen,jeugdwerkplannen, cultuurbeleidsplannen, wijk-ontwikkelingsplannen, …10 Deze plannen kaderenallemaal in een ‘interactieve’ retoriek: ze hebbenzeker impulsen gegeven voor meer professionali-sering van beleid (beter onderbouwd beleid datzich beter laat opvolgen) en meer vermaatschap-pelijking (meer discussie en overleg). Vaak leid-den ze ertoe dat steden voor het eerst bepaaldebeleidsproblemen op een meer systematischemanier beleidsmatig verkenden en maatschap-pelijk bediscussieerden. Dat is een recente ont-wikkeling, ze zit dus nog vol onvervuld verlan-gen. De verschillende planpraktijken hebben erook voor gezorgd dat nieuwe generaties ambte-naren in de steden binnenstroomden. Hetambtelijke potentieel in het middenkader isdaarmee zeker versterkt. Die hele ontwikkelingzit nog maar in zijn eerste generatie, in de pu-berteit dus. Hoop en frustratie wisselen elkaar af.

De praktijk van al deze plannen in de verschil-lende steden is zeer uiteenlopend: van zeergesloten opmaak, van achter het bureau, totzeer open en onderhandelde voorbereiding, invormen die de omschrijving ‘participatieve plan-ning’ verdienen. Veel hangt dus af van lokalepraktijken en personen. Je moet als burger watgeluk hebben. Een participatief ogend planwordt echter wel nog vaak vermalen in de routi-nes van bureaucratieën, zowel op stadsniveauals op het niveau van de centrale overheid dieaan deze plannen subsidies of medewerkingverbindt. De centrale overheid gaat ook om

andere redenen niet vrijuit: soms is de stadgedwongen om in een bureaucratische logicavan een opgelegd ‘planmodel’ te stappen.

Zoals ook in hoofdstuk 4 werd uiteengezet, vol-staan nieuwe planfiguren op zich niet om vaneen nieuwe praktijk in de beleidsvorming tespreken en om voor meer legitimiteit bij de bur-gers te zorgen. Een plan ‘hebben’, is soms te zeereen doel op zich, maar vaak leeft dat plan danniet in de organisatie en nog minder in desamenleving. Fundamenteler nog is dat deopmaak van deze plannen beheersing uitstraalt.Als alles maar in het beleidsplan voorzien is enals de procedure van planning maar behoorlijkis gevolgd, dan lijkt het wel alsof de overheid demaatschappij onder controle heeft. Dat is geslo-ten en eenzijdig bestuurlijk denken in eenmodieus, maar bureaucratisch planningsjasje.De maatschappelijke realiteit haalt die plannenmeteen in en maakt ze onrealiseerbaar. Datsoort plannen past niet bij de complexe stads-omgevingen waarin veel factoren niet bekendzijn en onzekerheid vaak domineert. Deze plan-nen suggereren zekerheid waar deze er niet is,suggereren kordate beslissingen waarvoor deinstrumenten of de middelen echter vaak ont-breken en creëren de illusie van een allesomvat-tende maakbaarheid. Dat soort planning sluitde dialoog en de discussies soms af en vermin-dert de geloofwaardigheid van de overheid.Vaak is die confrontatie er ook intern niet: deopmaak blijft beperkt tot de betrokken dienst,terwijl de uitvoering van de plannen nooit dooréén dienst kan gebeuren. Een toevloed van sec-torgebonden plannen, zeker ook onder invloedvan de verkokerd werkende centrale overheden,leidt dan tot nog meer scheidingen tussen dien-sten. Elke dienst zijn eigen plan.

2. Condities voor interactieve planningStilaan tekent zich dus een omslag af, een zeermoeizame omslag naar meer participatieve vor-

Page 201: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

205men van planning waarbij een meer open dia-loog met burgers centraal staat en beslissingenminder voorgekauwd, maar meer in overlegworden opgebouwd. De stijl van besturen ver-schuift van informeren en raadplegen op initia-tief van het bestuur naar vormen van coproduc-tie waarbij bestuurders de inbreng en de voor-stellen van burgers ernstig nemen en daarmeeop een gemotiveerde manier omgaan. Bij copro-ductie past communicatie, een veel meer twee-zijdig woord dan het eenzijdige ‘informeren’.Van groot belang is de mentaliteit van bestuur-ders, waarbij openheid, luisterbereidheid, argu-menteren en motiveren centraal staan. Bij dezeinteractie horen goede afspraken en duidelijkeprocedures, professioneel aangepakte proces-sen, ambtelijke ondersteuning en hulp vanexperten voor de aanpak van de projecten. Klas-siek georganiseerde stadsbesturen (opdeling indiensten, weinig beleidsambtenaren, hiërarchi-sche mentaliteit) kunnen dat nauwelijks aan;daarom is een aanpassing van de organisatienodig (zie hieronder). De stadsdebatten, stads-projecten en wijkgerichtheid die we bepleiten,zien we als elementen om de omslag testimuleren.

In processen van inspraak domineren vaakbestuurders en experten, hetzij de ambtenarenvan stadsbesturen, hetzij deskundigen die pro-cessen begeleiden. Burgers zijn in deze procedu-res meestal de zwakste partij. Juridische veldsla-gen zijn soms de enige uitweg en die blokkerendan weer het hele proces. In projecten waar bur-gers zelf ook deskundig zijn of zich laten onder-steunen, kunnen ze een volwaardige partij inhet debat zijn. Daar is het ons om te doen: wewillen niet van burgers de enige partij makenwiens wil wet wordt, maar meer evenwicht inde afwegingen brengen en zorgen voor vol-waardige en evenwaardige betrokken partijen indebatten. Burgers kunnen zo een tegenspreke-lijke en zelfstandige rol spelen in interactie met

experten, belangengroepen en administraties.Ze onderzoeken visies en studies en dwingenexperten en administraties tot verantwoordingen motivering van bepaalde (al dan niet toch algemaakte) keuzes. Niet alle experten blijkendan deskundig te zijn. Nu zijn burgers vaakafhankelijk van de bereidheid van besturen omhen te horen en van experten om uitleg te krij-gen. Als burgers zich voldoende zelfstandig kun-nen organiseren, blijken zij voor besturen enexperten kritische, maar ook cruciale partners tezijn. Door het besturen lastig te maken, makenze het besturen gemakkelijker.

Bijzondere aandacht moet gaan naar groependie in dergelijke processen uitgesloten dreigente worden, zoals ze ook ondervertegenwoordigdzijn in de representatiedemocratie (in politiekepartijen en gemeenteraden), in klassiekeinspraakvormen (adviesraden en hoorzittingen)en in de nieuwe vormen zoals e-government.Bestuurders hebben de bijzondere verantwoor-delijkheid ervoor te zorgen dat deze groepeneen stem krijgen in de debatten. Het is onder-tussen wel duidelijk dat de stadsbesturen hier-voor beter zelf geen nieuwe overheidsinitiatie-ven in het leven roepen, maar wel mensen enhun projecten ondersteunen die daar al werkvan maken: vrijwilligerskernen in de wijkwer-king, in het opbouwwerk, in het welzijnswerk, inhet vakbondswerk. We verwijzen ook naar watwe hierboven hebben uitgewerkt over de uni-versele rechten, de opbouw van capaciteit en decondities voor sociaal leren in de stad.

In hoofdstuk 4 kwamen de stadsprojecten aanbod. Dat zouden voor ons de pilootprojecten vanparticipatieve planning moeten zijn, de voor-beeldprojecten waarbij op de meest intense enprofessionele manier met open planprocessenwordt gewerkt. Uit hoofdstuk 4 onthouden wedat naast de professionaliteit van het proces deprofessionaliteit van concept en inhoud moet

Page 202: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

206 staan, het is een oproep tot doorgedreven envooruitstrevend professionalisme van project-verantwoordelijken en planners. We geloventrouwens dat dit nodig is om bij burgers debereidheid op te wekken om zich te engageren:voor tweederangsprojecten lukt eersterangsbe-trokkenheid niet. Banaliteit prikkelt niet, durfdaagt uit.

Participatieve planning laat zaken open en wilniet alles ‘vastleggen’. Dat is de planningsfiloso-fie van hoofdstuk 4. Informatie, overleg en tus-sentijdse beslissingen wisselen elkaar af. Hetprimaat van de politiek is dynamisch op te vat-ten en bestaat uit een afwisseling van rollen entussenkomsten: het proces kansen geven, vol-doende openheid bewaren, beperkingen aange-ven, op cruciale momenten richtingen kiezen,alternatieven afwegen en communiceren overbeslissingen. De planning is ook gericht op hetmaken van afspraken over de taakverdeling tus-sen overheid, maatschappelijke organisaties enprivate actoren. In de planningsfase wordt ookal meteen over uitvoering gepraat; de ervaringleert immers dat daar het gebrek aan geloof-waardigheid van veel mooie plannen ligt. Detoetsing van de engagementen en van de haal-baarheid van de uitvoering stuurt de planningvan bij de start.

3.7 Volksinitiatief en referendaVolksinitiatieven geven burgers de mogelijkheidzelf punten op de agenda van de gemeenteraadte plaatsen. Dat bevordert discussie, organisatieen burgerschap in de stadsrepubliek en past inonze benadering.

Wat betreft referenda is onze houding genuan-ceerd: we verzetten ons tegen een bepaaldetrend waarbij referenda het collectieve debat ende bemiddelende rol van politiek in de samenle-ving zouden moeten vervangen. Die opvattingover referenda past in het rijtje van populisme

en vermarkting. Het lijkt democratisch, maarhet ondergraaft de stadsrepubliek. Referendahebben voor ons wel een plaats in het modelvan het collectieve debat in de stad. Processenvan participatieve planning kunnen uitmondenin bepaalde alternatieven die dan, als eindpuntvan een intensief en publiek proces van discus-sie, aan alle kiezers (van een buurt, stadsdeel,stad of stadsregio) worden voorgelegd. Dangaat het om keuzes tussen publiek bediscussi-eerde scenario’s. Referenda moeten dus selectiefworden ingezet voor de echt cruciale dossiers.We zeggen er dus ja tegen als het om goedgeorganiseerde orgelpunten van discussie gaaten neen als het instrumenten zijn om meteendiscussie overbodig te maken.

4. Kanteling van de stedelijkebestuursorganisatie

De meeste stadsbesturen zijn bezig met reorga-nisaties in de richting van een moderner be-stuur en beheer. Die veranderingen verlopen inverschillende ritmes en met uiteenlopendediepgang. Maar waartoe dient al die verande-ringsdrang? Niet elke verandering of ‘moderni-sering’ is voor ons positief. Te vaak wordt alleenverwezen naar de bedrijfscultuur. We benadruk-ten hierboven al dat een eenzijdige oriëntatieop klantgerichtheid en op efficiëntie niet ge-wenst is. Uiteraard zijn beide op zich belangrijkedoelstellingen: diensten moeten kwaliteit leve-ren, mensen moeten op een correcte en effi-ciënte manier worden geholpen. Het gaat onsvooral om de vaststelling dat dit aspect van derelatie tussen burger en bestuur alle andereaspecten dreigt weg te drukken. Managementlijkt alleen nog te gaan over individuele klantge-richtheid. We pleiten voor een breder debat overde rol van het stadsbestuur in de stadsre-publiek: over performantie en maatschappelijkerelevantie, over beheer en over politiek en bur-

Page 203: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

207gerschap, over management en over reguleringvan de samenleving, over doelmatigheid en overlegitimiteit.

In dit onderdeel gaan we dan ook niet verder inop de klantgerichtheid van stadsbesturen en opaspecten van het interne management die daar-op betrekking hebben. Daarover kan dit boekalleen herhalen wat elders beter uitgewerkt is.Om tot meer evenwicht te komen in het publie-ke debat en vanuit de doelstellingen van ditboek hebben we vooral aandacht voor de rol vanhet stadsbestuur in de samenleving en voor demanier waarop een omslag van de organisatieen de werking van het bestuur het burgerschapen de politiek kan ondersteunen.

We beschrijven eerst hoe het verleden op eenproblematische wijze doorwerkt (4.1), we gaankort in op de financiële problematiek (4.2) en oponze visie op de relatie tussen ambtenaren enpolitici (4.3). Vervolgens komt de ‘regie’ van hetstadsbestuur aan bod (4.4): het kernwoordwaarmee de omslag van de maatschappelijkerol wordt omschreven. We beschrijven de capa-citeiten die vereist zijn om die rol te spelen (4.5)en wat die omslag betekent voor de gemeente-raad (4.6). We sluiten met een bijzondere capa-citeit voor de toekomst: deze van de samenwer-king tussen de steden (4.7).

4.1 Het verleden werkt tegenOp een aantal punten werkt het verleden tegen.De particratie, de wildgroei van bestuursvormenen het verouderde wetgevende kader zijn be-langrijke hinderpalen.

België, Vlaanderen en de steden hebben eenbezwaarde geschiedenis op het vlak van de wer-king van de overheid wegens de sterke politise-ring van de administratie, de partijpolitieke ver-kavelingen van beleidssectoren en het functio-neren van partijgebonden netwerken die zich in

en rond het bestuur hebben genesteld (in radenvan bestuur, vzw’s, commissies en intercommu-nales). Deze krachten blijken zeer bestand te zijntegen pogingen om het bestuur op een meerprofessionele en open manier te organiseren.Politici en ambtenaren zijn nauw met elkaarverbonden en het bestuur houdt zich vaak voor-al met de bestuurders bezig. Daarmee bevindende steden zich op een breuklijn tussen oude,maar zeer hardnekkige culturen met hun inge-sleten routines en de vernieuwde praktijken.Nieuwe ambtenaren en nieuwe generaties vanpolitici balanceren op het snijvlak van vroegeren nu. Dat leidt vaak tot schaafwonden en somstot zware breuken. Het gevaar is aanwezig datelke poging tot verandering snel weer in de ver-trouwde cultuur wordt gevat. Projecten vanwijkaanpak bijvoorbeeld verglijden dan toch inde partijpolitieke spelletjes.

Het lokale bestuurlijke veld is een conglomeraatvan lokale instellingen als gevolg van versnip-perde en onderling niet consistente regelge-ving: gemeente, OCMW, kerkfabrieken, vzw’s,regies en gemeentebedrijven, intercommunales,bouwmaatschappijen. Ze werken allemaal vol-gens eigen administratieve systemen. De regelsvoor de werking en het beheer verschillen. Hetis nauwelijks mogelijk om de werking en deresultaten te overzien en te integreren (beleids-matig en financieel te consolideren).11 De bandmet de gemeenteraad als instelling is bijzonderlos, ook al cumuleren vele raadsleden een ristbeheersmandaten in deze instellingen. Vaakkennen deze aparte instellingen een verregaan-de autonomie. Deze uitbouw schaadt zowel deefficiëntie als de beeldvorming in de samenle-ving en de democratische controle vanuit degemeenteraad. De stedelijke overheid is weloveral aanwezig, maar steeds in anderegedaantes. Burgers zien ‘de politiek’ niet in ditconglomeraat. Dat is een slechte zaak. We heb-ben behoefte aan meer eenvormigheid van

Page 204: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

208 beheer, aan zelfstandigheid die aan program-ma’s, termijnen en overeenkomsten is gebon-den, aan meer aansturing en controle door degemeenteraad, en aan meer inbreng van bur-gers als vorm van maatschappelijke druk opdeze instellingen (zie hierboven). Dat systeemsturen en opvolgen, vergt zeker ook meer pro-fessionele capaciteit op het niveau van de ste-delijke organisatie. Die is nu vaak onvoldoendeaanwezig. Bij een ongewijzigd beleid evoluerenonze stadsbesturen naar middelpuntvliedendeorganisaties: veel satellieten, maar nauwelijksnog een sturende en controlerende kern.

De ‘Nieuwe’ (!) Gemeentewet steunde op eenbeeld van de stedelijke overheid uit de vorigeeeuw. Lokale besturen waren vooral administra-ties en uitvoerders. Dat wettelijke kader is opvele cruciale punten niet meer aangepast aaneen moderne visie op politiek en op beheer. Degewesten maken nu werk van Nieuwe Gemeen-tedecreten. Een uitgewerkte analyse daarvan ishier niet op zijn plaats.12 In het algemeen mer-ken we wel dat vooral managementmotievendomineren en dat de gerichtheid op de samen-leving veel minder als drager aanwezig is. Debalans dreigt te zeer door te slaan naar internehervormingen en te weinig naar hervormingenvan de positie van het bestuur in de samenle-ving. En daar gaat het nu juist om. De discussieover het gemeentedecreet wordt te technischgevoerd: er is te weinig koppeling met bredemaatschappelijke ontwikkelingen, met de ver-anderende rol van politieke partijen, …

Partijpolitisering, versnippering van instellingenen een te zeer naar binnen gericht wettelijkkader: drie sterke krachten die de evolutie vanstadsbesturen naar open en op de samenlevinggerichte organisaties hinderen.

4.2 De financiële problematiek van de steden

Het water komt de steden tot aan de lippen. Zeklagen erover dat zowel de centrale overhedenals de randgemeenten lasten op hen afwente-len. Dossiers zoals de liberalisering van de nuts-sectoren, de pensioenlasten, de politiehervor-ming, … wegen (zeer) zwaar op de stadskas.Besparingsrondes breken projecten af en frus-treren ambtenaren en politici. Privatisering lijktbijna de enige mogelijke weg om financieelrond te komen.

Een goede inschatting van het probleem islastig en overstijgt het bereik van dit boek. Hoezwaar weegt de last van de bureaucratie in desteden en hoe belangrijk kan bijgevolg efficiën-tieverhoging als element van besparing zijn?13

Hoe zwaar weegt de afwenteling van lastenvanuit centrale overheden, in welke mate wer-ken historische flaters van de steden zelf door,en compenseert het nieuwe Gemeentefondsgenoeg of boven/ondermaats? Is de stedelijkefiscaliteit te zwaar of te licht?

We geven in dit boek en verspreid doorheen dithoofdstuk een aantal elementen aan diebelangrijke gevolgen hebben voor de financiesvan de steden:• de hertekening van de stadsfiscaliteit (het

menu van hervormingen kwam in hoofdstuk 3ter sprake);

• de decentralisering van taken en de verplich-ting tot samenwerking van actoren in de stad;

• de bundeling van kerntaken, de nood aan eendebat over kerntaken op stadsniveau en dedecretale versterking van de regierollen;

• het creatievere beheer van de basisinfrastruc-tuur en meer interstedelijke samenwerking;

• meer publiek-private samenwerking op velevlakken en met verschillende private actoren;

• de bundeling van middelen in het Steden-fonds, gekoppeld aan objectieve en correcte

Page 205: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

209financiering van opgelegde taken vanwege decentrale overheid (zie hieronder).

Subsidiariteit en decentralisering zouden moe-ten leiden tot een vermindering van debelastingdruk op centraal niveau en een evenre-dige verhoging van die druk op lokaal niveau.Dat is de logica van onze benadering, maar dielijkt op politieke weerstand te stuiten. De lokalekeuzes moeten sterker vanuit het lokale niveauworden opgebouwd en de gevolgen daarvanmoeten zo veel mogelijk met lokale middelenworden betaald. Dat is niets anders dan hetsluitstuk van het pleidooi voor subsidiariteit endecentralisering en moet een belangrijke stimu-lans zijn voor burgers om zich met de stadsrepu-bliek bezig te houden. Als over een belangrijkerdeel van de fiscaliteit op het stadsniveau wordtbeslist, mogen we een grotere interesse enbetrokkenheid van burgers verwachten. Burger-schap en belastingen horen samen. Welkebelastingen zich daartoe het best lenen, is eenvolgend debat dat we hier niet uitdiepen.

In elke stad zal nog meer ontbureaucratiseringnodig zijn. We geloven niet dat de steden al aanhet eindpunt van interne hervormingen geko-men zijn. We denken dat ze pas gestart zijn. Wieveel contact heeft met steden en diensten,merkt nog op vele plaatsen hardnekkige kernenvan klassieke besloten bureaucratie, van over-matige personeelsbezetting of van ondermaat-se modernisering. De modernisering van destadsbesturen in Vlaanderen zit nog maar ineen eerste fase. Een Nieuw Gemeentedecreetmoet die modernisering versnellen, maar hetproces zal nog veel radicaler op stadsniveaumoeten worden doorgezet.

De financiële toestand van de stadsbesturenmag ook niet te geïsoleerd worden beoordeeld.We kijken, conform onze filosofie over de stads-republiek, naar het geheel van de publieke en

private middelen die in een stad geïnvesteerdworden. Dat is een veelvoud van de stadsbegro-ting. De vraag is vooral hoe dat geheel vanmiddelen efficiënter en effectiever kan wordenaangewend voor stadsbeleid. Het gaat danzowel om de middelen die de centrale overhe-den investeren (van Europa tot de Vlaamse over-heid) als om de middelen die centrale overhe-den voor privaat initiatief in de stad besteden(via subsidies of belastingvoordelen). Uiteraardgaat het ook om de particuliere middelen die ineen stad worden geïnvesteerd (door bedrijven,door het middenveld en door burgers). Hoe kandie hele financiële massa optimaler wordenaangewend en welke regisserende rol speelt hetstadsbestuur daarin? Dat is in een stadsrepu-bliek de basisvraag.

4.3 De verhouding politici - ambtenarenHet steeds sterker benadrukken van het primaatvan de politiek enerzijds en de toenemende ver-zelfstandiging van de administratie anderzijdslijken de scheiding tussen de rollen van de poli-tiek en die van de ambtenaren te beklemtonen.Het gevaar schuilt dan vooral in een te sterkekwantificering van de prestaties, een te groteobsessie voor het halen van meetbare resulta-ten en soms een te groot professioneel over-wicht van de niet-verkozen administratieve ver-antwoordelijken. Het beeld van de rollenschei-ding is populair, maar overtuigt ons niet.

We geloven niet in een algemene evolutie naarde scheiding van politieke en ambtelijke taken.Voor goed omschrijfbare diensten kan dat wer-ken (en dan zullen neveneffecten nog goedbewaakt moeten worden), maar voor complexebeleidsdossiers van het type dat in dit boek cen-traal staat, voor de regierollen van het stadsbe-stuur is een combinatie van politiek en ambte-lijk leiderschap nodig. De basiskenmerken vandat leiderschap zijn communicatie, strategieontwikkelen, draagvlak opbouwen en over uit-

Page 206: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

210 voering onderhandelen. Het succes in de stedenwordt volgens ons vooral bepaald door de kwa-liteit van de samenwerking tussen politici enambtenaren en de manier waarop ze in diesamenwerking hun professionele kwaliteitenkunnen combineren. Een aantal boeiende pro-jecten in steden weerspiegelen dat patroon:inspirerend politiek leiderschap en continuïteitin dat leiderschap, ruimte voor professioneleambtenaren voor beleidsontwikkeling, vormingvan teams, en open dialoog van politici met desamenleving, op een professionele manier doorambtenaren georganiseerd. Andere voorbeeldenillustreren wat er gebeurt als deze condities nietaanwezig zijn.

Een belangrijk kenmerk van onze huidige stads-besturen is echter dat waar een intense relatietussen politici en ambtenaren groeit, dat vaaknog vooral de sectorgebondenheid versterkt.Schepenen blijven in hun bevoegdheid en wer-ken samen met ‘hun’ ambtenaren. Dat bevor-dert de zogenaamde verkokering van het stads-bestuur en stimuleert vaak de (verborgen) strijdtussen diensten en tussen sectoren.

Dat sectordenken is voorbijgestreefd. Natuurlijkis er nood aan specialisten op bepaalde terrei-nen, maar de stedelijke organisatie is nu te zeeropgebouwd vanuit die specialiteiten en te wei-nig vanuit het universele en overkoepelende dateen stad kenmerkt. Op dat niveau zijn onzestadsbesturen dan meestal nog zwak tot zeerzwak uitgebouwd. Sectoren bepalen nu hetbeleid. Dat beleid is vaak een optelling van sec-torbelangen en van onderhandelingen en afruiltussen sectoren. Dat is vanuit de samenlevingen vanuit burgers bekeken steeds meer kunst-matig, die scheidingen sluiten niet aan bij hetgeïntegreerde probleemaanvoelen dat mensenhebben. De realiteit en de praktijk in een stadlaten zich niet in sectoren opsplitsen. Op ditpunt is in alle stadsbesturen nog een heel tra-

ject af te leggen. De stadsprojecten die we inhoofdstuk 4 beschreven, zijn de ideale ‘proeftui-nen’ om met geïntegreerde teams te werken entot nieuwe structuren voor de stedelijke admi-nistraties te komen, met inbegrip van samen-werking tussen politici en ambtenaren over degrenzen van sectoren heen.

4.4 Regie door het stadsbestuurTraditioneel zijn stadsbesturen sterk gericht opde eigen verantwoordelijkheden. Dat leidde totgesloten denken waarbij bepaalde problemen‘geen zaak van het stadsbestuur’ waren, maarwel zaken die burgers bezig hielden. Zo’n hou-ding en scheiding kan niet meer worden volge-houden zonder alle legitimiteit te verliezen.

In hoofdstuk 3 kwamen 19 velden aan bod. Derealisatie van de doelstellingen vergt samen-werking tussen verschillende publieke en maat-schappelijke organisaties. Met de regierol vat-ten we de taak van het stadsbestuur om desamenwerking van al deze organisaties te rich-ten naar een gemeenschappelijke aanpak entaakverdeling in programma’s, projecten enbeleidsprocessen.

In de loop van de laatste jaren is het begrip‘regie’ aan een snelle opmars begonnen: op hetvlak van sociale huisvesting, sociale dienstverle-ning, cultuur en jeugdwerk, de arbeidsmarkt,het onderwijs, … Die trend, versterkt door deVlaamse overheid, duidt erop dat de politiekeverantwoordelijkheid van het stadsbestuurbreed moet worden ingevuld. Dat is ook onzeovertuiging, maar stadsbestuurders zelf zien datvaak nog anders.

Taakverdeling tussen middenveld en overheid isin Vlaanderen natuurlijk niet nieuw. De gesubsi-dieerde vrijheid van het middenveld heeft inVlaanderen al een lange traditie, vooral in dewelzijnszorg, de gezondheidszorg, het onderwijs

Page 207: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

211en voor wat de arbeidsmarkt betreft. Op bepaal-de domeinen staat deze taakverdeling tussen deoverheid en het klassieke middenveld, in devorm van gevestigde belangengroepen, onderdruk. Er zijn immers vele nieuwe groepen ge-groeid die in die oude arrangementen niet ver-tegenwoordigd zijn en die opkomen voor pro-blemen die niet passen in de klassieke agenda’s.De traditionele taakverdeling, vooral met eenpassieve rol van de (betalende) overheid, voldoetniet meer.

De regierol daagt de stedelijke overheid uitzorgvuldig te overwegen welke programma’sen acties zij zelf ontwikkelt, welke zij eventueeloverlaat aan de markt of aan maatschappelijkeorganisaties, en voor welke andere zij naarovereenstemming en taakverdeling streeft (inbreed op te vatten vormen van publiek-privatesamenwerking). Het betekent in elk geval datde rol van de stedelijke overheid zelf ook eenonderdeel is van het debat. Die rol kan vanthema tot thema en zelfs van plaats tot plaatsverschillen.

Het moeizame kerntakendebat tussen centraleen lokale overheden14 stopt dus niet aan degrenzen van de stad, het ontwikkelt zich ooktussen de publieke en private actoren in de stadzelf. Bovendien is die kerntakendiscussie nietstatisch of eenmalig, maar moet ze voortdurendaangepast worden aan de specifieke stadspro-blemen en aan nieuwe problemen. De uitkomstmoet dus ten dele per stad verschillen. Metalgemene slogans over de rol van de overheidkomen we niet ver en met het volgen van alge-mene modetrends (privatisering) al evenmin.Die afwegingen vormen de kern van de zoge-naamde strategische planning: wat is de rol vande markt, van het middenveld, van de individue-le burger en van de overheid? Vaak worden diekernvragen in de huidige vormen van strategi-sche planning snel overgeslagen om tot zeer

operationele vormen van strategische planningte komen. Het operationele dient als vlucht voorde grote vragen. We pleiten ervoor om in vor-men van stadsdebatten de cruciale vragen aande orde te stellen, de vragen over verantwoorde-lijkheid in en voor de stad.

De regiefuncties vergen een aangepaste organi-satie van de stadsbesturen. Regiefuncties verei-sen continuïteit van beleid, een stabiel organi-satorisch kader, degelijke ondersteuning enintense communicatie, professioneel manage-ment en een goede organisatie van overlegpro-cessen met maatschappelijke actoren. Volgensons moet dat overleg voldoende autonomiekrijgen, zodat ook de rol van het stadsbestuurzelf kritisch kan worden bekeken door maat-schappelijke actoren. Dat lukt niet zo goed alsdeze regie te dicht bij de dagelijkse politieke enambtelijke hiërarchie vorm moet krijgen. Kriti-sche vragen over het stadsbestuur zelf moetendan te snel wijken.

Een belangrijke toepassing van de regierol is desturing van de processen op de beide niveausvan het stadsdebat. We pleitten in hoofdstuk 4voor voldoende autonomie voor de organisatievan de visievorming en van de projecten, bij-voorbeeld in de vorm van een stedelijk bureaumet eigen stedelijke ambtenaren en met exter-ne mensen die tijdelijk en specifiek voor eenbepaalde deskundigheid worden aangetrokken.Een mix van binnenmensen en buitenmensen.We gaven toen ook al aan dat er voor dit proces-management vaak nog professionaliteit encapaciteit ontbreekt in de steden.

4.5 Nieuwe capaciteiten voor nieuwe rollenWe verwachten veel van stadsbesturen en dieverwachtingen vergen capaciteiten die nu invele steden slechts beperkt of zelfs nog hele-maal niet aanwezig zijn.

Page 208: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

212 Stadsbesturen waren lang uitvoerende organi-saties en het personeelsbestand was daaropgebaseerd. Vanaf de jaren 80 zijn hogerge-schoolde ambtenaren de stadsbesturen binnen-gestroomd of binnengesijpeld. De centrale over-heden hebben specifieke aanwervingen voorbepaalde domeinen gestimuleerd of verplicht.Dat alles zorgt geleidelijk voor generatiewisselsen voor een cultuurverandering. Het middenka-der van de stadsbesturen verjongt en professio-naliseert snel. De professionaliteit vertoont ech-ter nog op vele plaatsen gaten of is qua aantalmensen veel te beperkt in verhouding tot decomplexe opdrachten en nieuwe taken. Waarwel sterke equipes ontstaan, zien we de effectenin de steden nagenoeg onmiddellijk. Waar pro-fessionaliteit moet bloeien in een overwegendbureaucratische omgeving, neemt de frustratiesnel toe en haken mensen (mentaal) af. Het isdus ook zaak om deze nieuwe en beloftevolleprofessionaliteit aan de steden te blijven binden.

Een algemeen probleem is dat er in alle Vlaam-se steden sturings- en planningscapaciteit voorhet geheel van de organisatie ontbreekt: de pro-fessionaliteit van de sectorgerichte dienstenneemt toe, maar deze van de integrerende topvan de stadsbesturen niet of onvoldoende. Voorhet realiseren van de inhoud van dit boek is dateen ernstig probleem: voor de evolutie naarmeer geïntegreerde projecten en naar gebieds-gericht werken, voor de organisatie van hetstadsdebat, voor de onderhandeling met deVlaamse overheid en voor de aansturing vaneen dienstverlenende organisatie met verzelf-standigde onderdelen.

Het staat voor ons buiten kijf dat de stadsbestu-ren in 2020 zelf veel minder uitvoerend perso-neel zullen hebben. Het profiel dat we hier voorstadsbesturen schetsen, legt veel meer nadrukop planning, processturing, interactief beleid enparticipatieve democratie dan op het zelf uit-

bouwen van omvangrijke uitvoerende dien-sten.15 Het stadsbestuur dat ons voor ogen staat,is in omvang kleiner dan nu, is minder uitvoe-rend, maar heeft veel conceptueel personeel.Dat perspectief betekent voor een deel van detaken uitdunning, uitbesteding en ook privatise-ring. Een kleinere overheid. Maar er zullen ande-re, nieuwe taken bijkomen: organisatie van hetstadsdebat en van de participatieve democratie,ondersteunen van burgerinitiatief, regisserendeopdrachten, regulering van de markten en pro-cesmanagement. Net om die veranderingspro-cessen te ondersteunen, is nieuwe capaciteitnodig. Een sterkere overheid.

De ‘sleutelcapaciteit’ doorheen het hele boek isongetwijfeld communicatie.16 Het klassieke‘informatiebeleid’ van steden is nog te zeer opde eigen organisatie gericht, te weinig op destadsrepubliek als geheel. Het stadsdebat, dewijkwerking en de participatieve democratievergen allemaal een sterk geprofessionaliseerdecommunicatie-aanpak. Die communicatie iszowel intern gericht (tussen diensten en tussendiensten en verzelfstandigde instellingen) alsextern, met inbegrip van professionele marke-ting. Voor een verdere uitwerking van het com-municatiebeleid verwijzen we naar het voorstu-dieboek dat dit Witboek begeleidt.

Een laatste capaciteit is deze van de evaluatie.Opvolging en bijsturing van programma’s zalzelf ook in interactie met de samenleving moe-ten gebeuren. Evaluatie is dus een onderdeelvan de participatieve planning. Onze stedenhebben op dat vlak weinig traditie en weinigexpertise. Die wordt dan vaak ingehuurd, maardat leidt niet tot een versterking van de capa-citeit, en het leervermogen van de eigen organi-satie blijft beperkt. Men probeert een en andertelkens weer, maar bereikt maar moeizaam eenhoger niveau van capaciteitsopbouw en vanorganisatie-ontwikkeling. De versterking van de

Page 209: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

Page 210: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

214 evaluatiecultuur is een prioriteit. Voor de interneevaluatie is de audit interessant.17 Een nuttiginstrument voor de toetsing in de samenlevingkan de stadsmonitor zijn: een meet- en leerin-strument om met allerlei maatschappelijkeactoren de ‘staat van de stad’ op te volgen enindicatoren aan te grijpen als gelegenheid totdiscussie over de bijsturing van programma’s, deverdeling van taken en het (ver)delen van ver-antwoordelijkheid.18

4.6 De gemeenteraad: het stadsparlementvan de stadsrepubliek

In de stadsrepubliek moet de gemeenteraad deopen volksvertegenwoordiging vorm geven. Degemeenteraden in de steden zijn nu marginaalin het politieke systeem: hun beleidsbepalende,beleidscontrolerende en volksvertegenwoordi-gende functies zijn ondermaats ontwikkeld tenvoordele van uitvoerende bestuurders en vanambtelijke diensten. Daarom is dit punt wellichtdatgene dat het meest op scepsis zal stuiten: deVlaamse praktijk staat veraf van wat we hierverdedigen.

We hebben het in de inleiding tot dit hoofdstukgezegd: we kiezen niet voor meer populisme inde stadspolitiek, maar voor een politisering vande stad. We kiezen voor meer regulering op hetniveau van de stad, voor woord en wederwoord,voor debat en confrontatie van meningen enbelangen. Om die reden vinden we de recht-streekse verkiezing van de burgemeester eenverkeerde keuze: ze versterkt de trend om poli-tiek nog meer op populisme en individualismete richten. Die keuze is volgens ons ook onvere-nigbaar met de versterking van het collectievedebat en het constructieve conflict in en rond degemeenteraad, waarvoor wij kiezen. De gemeen-teraad is als stadsparlement de emanatie van destadsrepubliek. Het is dan ook logisch dat degemeenteraad de burgemeester verkiest.

Burgers duiden via verkiezingen mensen aanwaarvan ze verwachten dat ze in dat publiekedebat en in de discussie met de samenleving eencentrale rol spelen. Dat is nu voor de gemeen-teraadsleden en voor de gemeenteraden nauwe-lijks het geval. Dat wekt frustratie bij raadsleden.Ze zitten vaak gevangen in een geestesdodendpartijpolitiek keurslijf. Dat de volksvertegen-woordigers zich gefrustreerd voelen, kan vooreen democratie niet gezond zijn. Het volstaat datal zo veel burgers gefrustreerd zijn. Alleen al omkwalitatief goede mensen te blijven aantrekkenin de politiek zijn ingrepen nodig.

We vinden dat de gemeenteraad centraal moetstaan in de controle en de aansturing van deverzelfstandigde diensten, in de coördinatie vande gebiedsaanpak en van de regierol van destad, in de bespreking van de inhoud en deresultaten van het stadsdebat, en als publiekplatform voor de participatieve democratie. Degemeenteraad moet zich niet als manageropstellen en moet ontlast worden van alleadministratieve dossiers die nu de werkingondersneeuwen. Dialoog met de samenlevingen goed georganiseerd publiek debat moetende hoofdtonen van de werkzaamheden worden.Gemeenteraadsleden zijn op de eerste plaatsvolksvertegenwoordigers. Daarop moet de orga-nisatie van de gemeenteraad gericht zijn. Nu isde gemeenteraad van alles wat en komt hij nietaan die kerntaken toe.

Het stadsdebat dat we in hoofdstuk 4 situeer-den, is een belangrijke hefboom om de beslotenrepresentatiedemocratie open te breken. Hetstadsdebat moet voldoende autonoom georga-niseerd zijn, maar politiek wel ingebed zijn in degemeenteraad, in deze zin dat de gemeenteraadeen essentiële verbindende rol speelt, als bewa-ker en stimulator van het communicatiespoor,als verbinding tussen de drie sporen van hetstadsdebat. Die rol versterken, vergt evenwel

Page 211: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

215een kanteling van de politieke cultuur en van deorganisatie van de representatieve stadsdemo-cratie. Zonder die koppeling dreigt het stadsde-bat te zweven en is er gevaar voor een te grotebeslotenheid en een dominantie van bepaaldegroepen of belangen. Het bureau voor hetstadsdebat werkt voor en rapporteert, met vol-doende zelfstandigheid, aan de gemeenteraadals het parlement van de stadsrepubliek.

We pleiten voor tijd voor burgerschap en dusook voor tijd voor politici. Een stevig statuutvoor raadsleden (en de verbetering van dat vande uitvoerende politici) is in de steden een abso-lute noodzaak. Het nieuwe Vlaamse gemeente-decreet moet zeker op dit punt voldoende diffe-rentiëren tussen kleine gemeenten en steden.

De versterking van de gemeenteraad vergt deondersteuning van raadsleden voor hun dossier-voorbereiding en voor de discussies in de raad.Het betere statuut en de meer geprofileerdewerking van de raad moeten het mogelijkmaken om waardevolle mensen aan te trekkenen geïnteresseerde burgers kansen te bieden inde politiek om hun politieke functie (volksver-tegenwoordiging) in de samenleving goed tevervullen en om hun bepalende en controleren-de functies ten opzichte van uitvoerders te ver-sterken.

4.7 Samenwerking tussen stedenEen bijzondere capaciteit is deze van de samen-werking tussen steden. De laatste jaren is hetoverleg tussen de Vlaamse steden uitgebreid,maar het blijft nog vaak beperkt tot de uitwis-seling van informatie en nu en dan een beperk-te gemeenschappelijke protestactie. We zien inandere landen dat steden zich steeds meeronderling organiseren, enerzijds om hun capa-citeit en leervermogen te versterken, anderzijdsom een veel assertievere houding aan te nementen aanzien van andere besturen en maat-

schappelijke groepen. Een interessant voorbeeldis het Kenniscentrum Grote Steden in Neder-land. In het kader op de volgende bladzijdestaan de kernvragen waarmee het Kenniscen-trum zich als organisatie van de steden voor desteden wil profileren. Het zijn allemaal vraag-stukken van kennis over steden die ook in ditboek aan bod zijn gekomen. Samen capaciteitopbouwen rond deze punten is ook in Vlaande-ren essentieel. Steden hoeven daarvoor op nie-mand te wachten: ze kunnen daarvoor samen-werken.

De concrete operationele samenwerking kanzowel betrekking hebben op het beheer vaninfrastructuur als op het beleid, bijvoorbeeld ophet vlak van cultuur, economie of sociaal beleid.Nog te vaak probeert elke stad de eigen boon-tjes te doppen, met vaak een suboptimaalresultaat, bijvoorbeeld voor elektronischedienstverlening (de samenwerking van Gent enAntwerpen inzake informatica is een interes-sant nieuw spoor), voor kwaliteitszorg vanpublieke diensten of voor de uitbouw van deauditfunctie. Nieuwe terreinen voor samenwer-king kunnen zijn: het beheer van openbareinfrastructuur en openbare ruimte, het bijeen-brengen van capaciteit voor de organisatie vanstadsdebatten, …

De steden hebben belangrijke bezittingen inroerende of onroerende vormen. Wellicht ligthier ook nog een belangrijk onaangeboordpotentieel voor gemeenschappelijk beheer.19 Desamenwerking voor de ‘cross border leasing’ vanriolen is om inhoudelijke redenen misschien invraag te stellen, maar ze toont wel aan datsamenwerking op onvermoede vlakken weldegelijk kan en dat deze bovendien vrij snelvorm kan krijgen.

De Vlaamse overheid kan de samenwerking tus-sen steden stimuleren, eventueel belonen. Maar

Page 212: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

216S t ra t e g i s c h e ke n n i s o p b o u w vo o r s t e d e l i j k b e l e i d

Het Nederlandse Kenniscentrum Grote Steden vroeg een adviescommissie om de grote thema’s aan te geven voorhet opbouwen van kennis over steden en stedelijk beleid, voor de periode 2003-2010. De commissie legde in febru-ari 2003 een rapport voor met de titel ‘Strategic Urban Knowledge Themes Agenda 2003-2010’.20 HetKenniscentrum wil daarmee wetenschappelijk onderzoek ontsluiten en richting geven aan het wetenschappelijkonderzoek en aan het versterken van de kennisopbouw en de leercapaciteit van steden, onder andere door samen-werking tussen steden te stimuleren.

De twintig thema’s zijn gebundeld in vijf clusters en ze behandelen zowel kennisvragen (‘wat willen we weten oversteden’) als actiegerichte perspectieven (‘wat kunnen we doen’).

1 Beelden en eigenheid van de steden1.1 De identiteit van de stad1.2 De stad als publiek domein: betekenis, functie en beheer1.3 Het ongrijpbare karakter van de stad: experiment en innovatie1.4 Het beeld van de stad in een internationale context

2 Diversiteit en cohesie2.1 Scheiding en interactie in de stad2.2 Verschuivingen in de etnische samenstelling en de kracht van diversiteit2.3 De ontwikkeling van sociaal kapitaal: kansen en beperkingen2.4 De emanciperende kracht van de stad: de stad als sociale hefboom

3 Dynamiek en stabiliteit3.1 Strategie voor stedelijke economie in de globalisering3.2 Begrijpen van en plannen in de polycentrische of netwerkstad3.3 Schakelen van materiële en sociale processen3.4 De kwetsbaarheid van de steden in een risicosamenleving

4 Het individu en de samenleving4.1 De ontwikkeling van stedelijk burgerschap en van politieke vaardigheden4.2 Stedelijke sociale veiligheid: de balans tussen zelforganisatie, preventie en repressie4.3 Stedelijk leven als sociale constructie: betekenisgeving door sociale interactie4.4 Stedelijke ontwikkeling via coproductie: kritische succesfactoren

5 Netwerken en instituties5.1 Nieuwe instituties voor samenwerking in de stadsregio5.2 De organisatiecapaciteit en de modernisering van de stadsbesturen5.3 De interbestuurlijke relaties in nationaal en Europees verband5.4 Impact en rol van ICT in de stad

Page 213: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

217ze kan ook op creatieve en plezierige manierensteden en stadsbeleid in de kijker plaatsen enzo samenwerking tussen steden versterken.

Samenwerking tussen steden kan ook door opeen gezonde manier met elkaar te concurreren.Concurrentie tussen steden kan hun afzonder-lijke strategie aanscherpen: zo kunnen stedeneigen sterke punten uitspelen en hebben ze erweinig belang bij te concurreren op puntenwaar ze op elkaar gelijken. Concurrentie kanvooral door kwaliteit uit te spelen. Als stedenelkaar met kwaliteitsprojecten proberen te over-troeven, worden alle steden daar beter van. Decampagnes voor de ‘Thuis in de Stad’-prijs envoor de stadsvernieuwingsprojecten 2002 gaandie kant op.

Samenwerking tussen steden blijft niet beperkttot Vlaanderen. Enkele steden gebruiken hun‘jumelages’ met steden in andere landen nu alals bescheiden hefbomen om problemen vanglobalisering ter discussie te stellen door con-crete acties te onderbouwen met hun partner-steden. Deze samenwerking en uitwisseling kanhelpen om de stadsrepubliek op de wereld terichten. We hebben in hoofdstuk 3 aangegevendat stedelijke allianties in het Vlaamse stede-lijke netwerk en op wereldniveau een essentieeldeel zijn van een glokale stedelijke strategie envan een economisch stadsprogramma.

5. De stadsrepubliekin het stedenbeleid

In dit deel gaan we in op de ruimere kringenvan beleidsvorming en bestuursorganisatierond de stad, die we vatten met de term ‘ste-denbeleid’. We beperken ons tot de institutione-le organisatie. De inhoudelijke klemtonen kwa-men vooral in hoofdstuk 3 aan bod. We ziendeze aspecten van het stedenbeleid als een

belangrijk kader om de beleidsrichtingen vanhoofdstuk 3, het stadsdebat van hoofdstuk 4 ende inhoud van dit hoofdstuk 5 te kunnen reali-seren. Daartoe zijn aanpassingen nodig van debestuurlijke organisatie op Vlaams niveau waar-in het stadsbeleid nu gevat is.

We gaan pro memorie kort in op de fiscaliteit(5.1), vervolgens op de kanteling van de Vlaamseregelgeving om burgerschap te ondersteunen(5.2) en daarna op de organisatie van het ste-denbeleid op Vlaams niveau (5.3). We eindigenmet wat voor ons de kerntaak van de Vlaamseoverheid zou moeten zijn: het bevorderen vande samenwerking op het niveau van de raster-stad (5.4).

5.1 Fiscaliteit die stedelijkheiden solidariteit ondersteunt

In hoofdstuk 3 (veld 19) hebben we, ter discus-sie, een menu voorgesteld van fiscale hervor-mingen die stedelijkheid en solidariteit moetenondersteunen. De meeste van deze puntenstaan al lang op de politieke agenda en leidennu en dan tot een bescheiden resultaat (bij-voorbeeld de verlaging van de btw voor renova-tie van stadswoningen). De Vlaamse en defederale overheid zouden op dit punt eindelijkwerk moeten maken van een onderhandeldactieplan.

5.2 Bevrijd en ondersteun de stadsrepubliekOp een aantal cruciale punten zou de Vlaamseoverheid haar regelgeving zodanig moeten aan-passen dat de stadsrepubliek en stedelijk bur-gerschap meer inhoud krijgen: door decentrali-satie, door samenwerking centraal te stellen endoor de regierollen van het stadsbestuur sterkerin de regelgeving te legitimeren.

We wezen hierboven op de nood om het beheeren het beleid van allerlei stedelijke instellingenmeer op een participatieve manier op te bou-

Page 214: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

218 wen. De Vlaamse overheid beschikt via haarregelgeving over een krachtig instrument ominstellingen open te breken en burgers eenmeer actieve rol en meer verantwoordelijkheidte geven (in het onderwijs, in de sociale huis-vesting, in de culturele sfeer, op de arbeids-markt, …). Daartoe volstaan enkele kernbepalin-gen in kaderregelgeving. Deze kaders koppelenaan decentralisatie moet het debat tussen bur-gers en instellingen in de stad activeren. Vanuitdit perspectief op hoofdlijnen zou de Vlaamseoverheid haar regelgeving kunnen doorlichtenen aanpassen in een algemeen programma:‘versterk de stadsrepubliek’.

Sociale huisvestingsmaatschappijen, welzijnsin-stellingen, gezondheidsdiensten, culturele acto-ren, … worden in hoge mate gesubsidieerd doorde Vlaamse overheid, moeten voldoen aanVlaamse erkenningsnormen en worden door deVlaamse overheid geïnspecteerd. Dat leidt er inhet algemeen vaak toe dat deze lokale actoreneerder naar Brussel dan naar de lokale situatiegericht zijn. Ze kijken meer verticaal dan hori-zontaal. Dat is het gevolg van een nog vaaksterke centralisatie, ondanks de retoriek vandecentralisatie en klantgerichtheid.Om het burgerschap te stimuleren en de lokalesamenwerking meer lokale inhoud te geven,zouden deze bestuurlijke arrangementen naarlokale verantwoordelijkheid moeten evolueren.Dat zou kunnen betekenen dat lokale besturenmeer invloed krijgen op de erkenning en op destrategische planning van deze lokale gesubsi-dieerde actoren. In de meest zachte vorm bete-kent dit dat hun plannen getoetst worden opeen lokaal forum en door het stadsbestuur,zodat discussie ontstaat en mogelijkheid totafstemming. De meest verregaande vorm is datde erkenning afhankelijk wordt van het stads-bestuur (decentralisatie) of van een gedeeldeerkenning (Vlaams-lokaal). In elk geval is hetnoodzakelijk dat de blikken van de lokale acto-

ren op de stad worden gericht en dat er dusmeer ‘horizontale’ verbanden ontstaan.Op verschillende beleidsdomeinen zijn in regel-geving verhoudingen tot stand gekomen tussenoverheid, gesubsidieerd vrij initiatief en maat-schappelijk middenveld. Die regelgeving is vaakerg gericht op afzonderlijke instellingen endiensten en leidt dikwijls tot een zeer bestuur-dersgerichte aandacht van actoren. Dat hinderteen houding die op de stadsomgeving isgericht. Elke instelling blijft op zichzelf. We stel-len voor om de institutionele stelsels van regel-geving, subsidiëring en erkenning grondig teverbouwen in de richting van samenwerking engezamenlijke projecten. Dat zou het uitgangs-punt moeten zijn. Daarvan hangt dan de erken-ning en de subsidiëring van afzonderlijke instel-lingen af. Wie niet intekent voor lokale stede-lijke samenwerking verliest geleidelijk aan hetrecht op overheidssteun. Plannen voor het Soci-aal Huis en het lokale sociale beleid gaan in dierichting.

Op verschillende domeinen hebben zich de laat-ste jaren vormen van regieachtige taken ont-wikkeld: sociale huisvesting (Vlaamse Woonco-de), cultuur (decreet lokaal cultuurbeleid),arbeidsmarkt en werkcreatie (decreet werkwin-kel), jeugdwerk (decreet lokaal jeugdwerk),mobiliteit (mobiliteitsdecreet) en ruimtelijkestructuurplanning (decreet ruimtelijke orde-ning). De stadsbesturen nemen, mondjesmaat,het profiel aan van netwerkmakelaars diepublieke en private actoren rond programma’sproberen te bundelen of dienstverlening probe-ren te optimaliseren. Het lokale enthousiasmeen de kwaliteit van de lokale regie zijn zeer uit-eenlopend. De beste voorbeelden tonen datdeze regierol krachtige hefbomen kan tot standbrengen en tot boeiende samenwerking kan lei-den (bijvoorbeeld Gent-stad-in-werking voor deregie op de arbeidsmarkt in het Gentse).21 Deslechtste voorbeelden tonen dat regie soms

Page 215: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

219niets anders is dan nieuwe bureaucratie en stu-ring van boven af.

De Vlaamse overheid kan deze regierollen indecreten legitimeren. Dat zorgt ervoor datstadsbesturen met gezag regierollen kunnenopeisen. Zo zou de regierol inzake wonen ensociale huisvesting verplicht moeten worden enniet facultatief blijven, zoals in de huidigeVlaamse Wooncode.

5.3 De organisatie van het stedenbeleidop Vlaams niveau

De organisatie van het stedenbeleid op Vlaamsniveau is tot nu toe zelden constant geweest enis eigenlijk nog nooit volwaardig uitgebouwd.De geplande opdeling van de Vlaamse admi-nistratie (als gevolg van het decreet BeterBestuurlijk Beleid) in 13 departementen en inverzelfstandigde entiteiten (agentschappen) zalde geïntegreerde aandacht voor stedenbeleidnog bemoeilijken. We vinden dit een gevaarlijkeevolutie en vragen van de Vlaamse overheid eenduidelijk engagement om een sterk en voldoen-de verzelfstandigd team op te richten dat zichop continue basis met stedenbeleid moet bezig-houden. Omdat het stedelijke beleid nog involle ontwikkeling is, is het wellicht het bestedit team voldoende ruimte te geven om een kri-tische en beleidsvernieuwende rol te spelen tenaanzien van het geheel van de Vlaamse admi-nistratie, haar verzelfstandigde Vlaamse instel-lingen, de steden en het maatschappelijkemiddenveld. Die aanjaag- en vernieuwingsfunc-tie is voor ons op dit moment belangrijker dande vraag waar dat team op middellange termijnhet best administratief wordt ingebed.

We vinden de installatie en de eerste uitwer-king van het Vlaamse Stedenfonds een positie-ve stap in de interbestuurlijke verhoudingen,omdat het steunt op open onderhandelingen,procesmatige invulling van het beleid, ruimte

voor maatwerk en resultaatgerichte vormenvan evaluatie.22 Het Stedenfonds zou geleidelijkmoeten uitgroeien tot een bundelend en decen-traliserend fonds waarbij alle belangrijkeVlaamse middelen voor de steden samenge-voegd worden, gekoppeld aan een systeem vanprofessionele onderhandelingen tussen lokaleen Vlaamse verantwoordelijken over kostprij-zen, en met moderne systemen van evaluatieen opvolging. Al deze elementen zijn embryo-naal in het Stedenfonds aanwezig. De kerntaakvan de Vlaamse overheid is om voor de belang-rijkste strategische beleidsvelden krachtigehoofdlijnen te tekenen die een algemeen kaderschetsen voor alle steden. De concrete beleids-programma’s en de implementatie concentre-ren zich dan het best rond het Stedenfonds.

5.4 De rasterstad: centrale focus in het Vlaamse stedenbeleid

We hebben op meerdere plaatsen in dit boekgewezen op het zeer relatieve karakter vanadministratieve grenzen. In het verleden is hetgeografische en economische begrip ‘stadsge-west’ vaak gebruikt om te wijzen op hetbestaan van een economische verbondenheidtussen stad en randgemeenten. Soms, vooral inAntwerpen, wordt daar een kortstondig debataan gekoppeld over het nut van de creatie vaneen vaste stadsgewestelijke bestuursvorm. Dediscussie gaat dan over afbakening (hoeveelgemeenten?) en verzandt steeds in een politiekestellingenoorlog. De begrippen ‘stad’ en ‘rand’zelf zorgen ook voor scherpe positionering.

We hebben met het begrip ‘rasterstad’ in hoofd-stuk 2 en met de uitwerking ervan in hoofdstuk3 een volgens ons vernieuwend kader aangege-ven voor een vernieuwde discussie en een meerop activiteiten gerichte aanpak. We beseffenwel dat het debat daarover pas begint. We vin-den dat de tot op de draad versleten, statischeen veel te veel op bestuursvormen gerichte dis-

Page 216: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

220 cussie nieuwe wegen moet inslaan. Niet de stadtegen de rand, dat is een heilloze weg. Met derasterstad geven we aan dat alle delen van hethele stadsgebied, in welke gemeente ze admi-nistratief ook gesitueerd zijn, met elkaar temaken hebben. Niet, om toch nog maar eens deklassieke termen te gebruiken, alleen maar tenvoordele van de stad, maar ook ten bate van degebieden rond de verdichte stad. In die raster-stad ontstaan vele vormen van gemeenschap-pelijkheid die het gesprek tussen beleidsvoer-ders van verschillende gemeenten en maat-schappelijke actoren mogelijk moeten maken.Niet de discussie over de bestuursvormen moetcentraal staan, wel de discussie over die ge-meenschappelijkheid aan de hand van concreteacties en activiteiten. Ook hier komen de tweelijnen uit ons basisschema in hoofdstuk 2 vanpas: we moeten niet denken volgens de klassie-ke bureaucratische lijn (welk bestuur, welkebureaucratie?), maar volgens de lijn van praktij-ken en activiteiten (wat gebeurt al, wat ismogelijk, wat gaan we doen en wie betrekkenwe daarbij?).

We geloven niet in het nut noch in de levens-vatbaarheid van een nieuwe discussie over éénvaste en alles overkoepelende stadsregionalebestuursvorm: zo’n debat slorpt zeer veel be-stuurlijke energie op, er gaat veel tijd over enhet dreigt snel een vormelijke discussie te wor-den. De politiek die zich weer langdurig metzichzelf bezighoudt. Het begrip leidt te zeer totweer een nieuwe vaste afbakening van de staden doet te weinig recht aan allerlei andere ge-meenschappelijkheden die kriskras doorheenadministratieve schalen en delen van de raster-stad lopen: infrastructuurlijnen, assen diewoongebieden verbinden, projecten van enkelegemeenten (stadsrandbos), doelgroepen dievoor zichzelf al langer een eigen ‘stadsgebied’hebben afgebakend.

De Vlaamse overheid ontwikkelt zich nu reeds,zeer aarzelend, tot aanstuurder van aspecten inde rasterstad. We denken aan de afbakeningvan stedelijke gebieden, de aanduiding vanstadsrandbossen, de gebiedsgerichte mobili-teitsplanning, … Deze en andere projecten lei-den tot interacties en netwerkvorming tussenactoren in het stedelijke gebied. Dat zijn dyna-mische, zachte, flexibele vormen van institutiesen voor dat soort aanpak kiezen we. Ze sluitenaan bij activiteiten en praktijken. We vinden diteen interessante en nuttige richting voor de cre-atie van communicatie en overlegkaders rondprogramma’s en projecten. De betrokkenheidvan het maatschappelijke middenveld en vanburgers bij dergelijke samenwerkingsvormen isvolgens ons belangrijk om te vermijden datbestuurders te zeer met hun persoonlijke agen-da bezig zijn. De Vlaamse overheid moet hiermeer systematisch en professioneel werk vanmaken en daarvoor de nodige capaciteit opVlaams niveau uitbouwen. Die is nu maarbeperkt aanwezig. Het team stedenbeleid zoumet die capaciteit moeten worden versterkt.

We zijn ervan overtuigd dat de Vlaamse over-heid legitimiteit moet en kan geven aan initia-tieven in de rasterstad. We geloven immers nietdat daarvoor uitsluitend op de lokale dynamiekmoet worden gerekend. Waar die dynamiekevenwel toch groeit, past het in een maatwerk-benadering dat de Vlaamse overheid zich daneerder terughoudend opstelt en dergelijke loka-le initiatieven stimuleert en beloont. Voor ons ishet stimuleren en mogelijk maken van derge-lijke beleidsvoering een kerntaak van de Vlaam-se overheid.

De ruimtelijke ordening is wellicht de belang-rijkste hefboom die de Vlaamse overheid inhanden heeft. Veel belangrijke aspecten van hetstadsbeleid komen in de ruimtelijke ordeningsamen (wonen, economische infrastructuur,

Page 217: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden
Page 218: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

222 mobiliteit, ecologische assen, openbare infra-structuur, …). We vinden dat de Vlaamse over-heid hieraan absolute prioriteit moet geven enmoet zorgen voor professionele kaders vooronderhandelingen. Dat moet niet gebeuren opbasis van één vaste afbakening, zoals die numoeizaam vorm krijgt in de processen voorafbakening van de stedelijke gebieden. De veleproblematieken in de rasterstad laten zich nietdoor vaste grenzen opsluiten. Het is dus nodigdat de Vlaamse overheid met open schalenwerkt, maar wel met impulsen voor program-ma’s op het niveau van delen van de rasterstad.

Slot

Met ‘de stadsrepubliek’ kiezen we in dit hoofd-stuk voor een sterke lokale stedelijke democra-tie als eerste niveau van politieke ordening. Destadsrepubliek appelleert aan de verantwoorde-lijkheid van burgers, besturen, maatschappelijkmiddenveld en private actoren. We willen deeigen verantwoordelijkheid van al deze groepenen de samenwerking in de stad versterken. Hetmaatschappelijke debat over het beheer van depolis, van wijk tot wereld, staat centraal: meerpolitiek en democratisch debat over politiekkenmerkt de stadsrepubliek.

We kiezen voor het versterken van burgerschapals basisstrategie. In dit hoofdstuk gaven wedaarvoor verschillende wegen aan. Versterkenvan burgerschap kan worden ondersteund doorhervormingen van instituties en besturen, maarburgerschap moet vooral geactiveerd wordendoor te ‘doen’: door activiteiten, door dynamiekin de stad te brengen, door bewoners, gebrui-kers en het maatschappelijke middenveld inbeweging te krijgen. We beschreven hoe institu-ties daarop kunnen worden gericht en hoe deVlaamse overheid dat kan ondersteunen.

Burgerschap en participatieve democratie gaansamen. De complexiteit van de stad laat geenkeuze: burgers en gebruikers moeten meer,anders en beter betrokken worden bij de be-sluitvorming. Dat geldt voor het ontwikkelenvan stadsvisies, bij programma’s en projecten,het geldt voor het grote en het kleine, voor destrategische keuzes en voor het wijkbeheer. Par-ticipatieve democratie betekent dat de besluit-vorming vanuit de burgerbetrokkenheid wordtopgebouwd.

Stadsbesturen hebben een bijzondere politieke,bestuurlijke en maatschappelijke verantwoor-delijkheid. De modernisering van de stadsbestu-ren is niet alleen voor het management nood-zakelijk, maar ook voor de manier waarop destadsbesturen hun politieke rol in de stad spe-len. We schetsten het perspectief in grote lij-nen: een meer geïntegreerde aanpak en eendaarop afgestemde organisatie met meer sa-menwerking tussen politici en ambtenaren inplaats van een apart, sectorgebonden optreden,meer zorg voor de regierol in de maatschappe-lijke netwerken en een kritischere opstelling tenopzichte van de eigen rol en het eigen functio-neren. Meer politiek en beter management,daarvoor is nieuwe ambtelijke capaciteit nood-zakelijk. De gemeenteraad heeft als politiekplatform een meer centrale rol te spelen dan nuhet geval is.

We eindigden het hoofdstuk met enkele richtin-gen voor het Vlaamse stedenbeleid. De Vlaamseoverheid kan via verschillende wegen de princi-pes van de stadsrepubliek ondersteunen: dooreen aangepaste fiscaliteit, door het versterkenvan de rol van de stadsbesturen en door hetherschrijven van de regelgeving in de richtingvan decentralisatie, samenwerking en lokaleverantwoordelijkheid. Een cruciale kerntaak vande Vlaamse overheid is het creëren en stimule-ren van de condities voor programma’s en pro-

Page 219: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

223jecten op het niveau van de rasterstad. Destadsrepubliek is, ook in deze betekenis, een‘open’ concept.

1 Vrij naar Amin, A. en N. Thrift (2002), Cities. Reimagining

the Urban, Polity Press: Cambridge. We inspireerden ons in

het bijzonder op hoofdstuk 6: ‘The Democratic City’.

2 Voor een boeiende journalistieke analyse van democratie

en deze in steden in het bijzonder verwijzen we naar Van

Westerloo, G. (2003), Niet spreken met de bestuurder, De

Bezige Bij: Amsterdam.

3 We verwijzen naar het werk van John Rawls en van Jür-

gen Habermas als representanten van een deliberatieve

democratie-opvatting.

4 Healey, P. (1997), Collaborative Planning. Shaping Places in

Fragmented Societies, Mac Millan: London; Edelenbos, J. en

R. Monnikhof (red.) (1998), Spanning in interactie. Een

analyse van interactief beleid in lokale democratie, Insti-

tuut voor Publiek en Politiek: Amsterdam.

5 Voorbeelden van deze literatuur: Flyvbjerg, B. (1998), Rati-

onality and Power. Democracy in Practice, University of

Chicago Press: Chicago; Forester, J. (1992), Empowerment.

The politics of Alternative Development, Blackwell:

Oxford.

6 Voor een bestuurskundige benadering van Amerikaanse

stedelijke problematiek: Ross, B. en M. Levine (1996), Urban

Politics: Power in Metropolitan America, Peacock Publi-

shers: Illinois.

7 Het in voetnoot 1 geciteerde werk van Amin en Thrift is

daar een voorbeeld van: in het hele boek is van stadsbe-

sturen geen sprake.

8 Traditioneel worden in de literatuur over burgerschap drie

modellen onderscheiden: een liberaal model dat de nadruk

legt op de individuele rechten van burgers in de staat, een

communautair model dat de nadruk legt op de gemeen-

schappelijke waarden waartoe burgerschap moet bijdra-

gen en een republikeins model dat benadrukt dat politiek

een proces is dat vorm moet krijgen door de manier waar-

op mensen met elkaar omgaan, in discussie treden, con-

flicten regelen. We plaatsen ons met dit hoofdstuk in deze

republikeinse traditie. Wij stellen in dit boek dat de context

en de organisatie van de stad daarvoor essentieel zijn. Voor

verdere uitwerking van de republikeinse benadering: Van

den Brink, G. (2002), Mondiger of moeilijker? Een studie

naar de politieke habitus van hedendaagse burgers, WRR,

Voorstudies en achtergronden, 115, Sdu: Den Haag en Van

Page 220: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

5. B E STU U R E N B U R G E R S C H A P I N D E STA D S R E P U B L I E K

224Gunsteren, H. (1992), Eigentijds burgerschap, Sdu: Den

Haag.

9 Vrij bewerkt op basis van: Denhardt, R. (2000), “Democra-

tische criteria ter beoordeling van bestuurlijk vermogen”,

in Bestuurswetenschappen, nr. 3, pp. 194-207 en Denhardt,

R. en J. Denhardt (2000), “The New Public Service: Serving

Rather than Steering”, in Public Administration Review,

vol. 60, nr. 6, pp. 549-559.

10 Voor een uitwerking van de effecten van deze plannen en

kritiek op de planningsfilosofie: zie de bijdrage van De

Rynck, F. en N. Vallet (2002), Stedelijke netwerksturing in

het licht van interbestuurlijke verhoudingen en strate-

gisch management, werktekst voor het project Thuis in de

Stad, opgenomen in het voorstudieboek bij dit boek.

11 Voor de uitwerking van de problematiek van dit bestuur-

lijke conglomeraat van instellingen: zie Bouckaert, G., W.

Van Dooren, B. Verschuere, J. Voets en E. Wayenberg

(2002), De stedelijke organisatie in 2020: het intern stede-

lijk management, werktekst voor het project Thuis in de

Stad, opgenomen in het voorstudieboek bij dit boek.

12 De teksten van het ontwerp van Vlaams gemeentedecreet

en de reacties daarop zijn te consulteren op de website

van de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur.

13 Moesen, W. (2001), Openbare financiering en de nieuwe

steden, basistekst voor de workshop over de financiering

van de steden in het kader van het project Thuis in de

Stad, zie ook voorstudieboek bij dit boek.

14 We verwijzen naar het Bestuursakkoord tussen de Vlaam-

se regering, de provinciebesturen en de gemeentebestu-

ren, 2003 (zie website kerntakendebat).

15 We gebruiken hier inzichten uit de tekst van Bouckaert c.s.

(zie voetnoot 11).

16 We baseren ons op de teksten over overheidscommunica-

tie die werden voorbereid in het kader van het project

Thuis in de Stad en voorgesteld op een workshop in 2002.

Zie het voorstudieboek bij dit boek.

17 De interne audit is vastgesteld in het ontwerp van Vlaams

gemeentedecreet.

18 Alle teksten over de stadsmonitor zijn te raadplegen op de

website van het project Thuis in de Stad (www.thuisinde-

stad.be).

19 Moesen, Ibidem.

20 Kenniscentrum Grote Steden (2003), Strategic Knowledge

Themes Agenda 2003-2010? Advisory Committee on Stra-

tegic Urban Knowledge Themes, Draft, Den Haag en Ken-

niscentrum Grote Steden (2003), New knowledge for

cities, The Urban Innovation Programme, Draft, Den Haag.

21 Idea-Consult (2002), Bouwstenen voor een dynamisch en

efficiënt subregionaal beleid in Vlaanderen, Onderzoek in

opdracht van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid

en Toerisme in het kader van het VIONA-onderzoekspro-

gramma, studie uitgevoerd onder promotorschap van F.

De Rynck, Brussel.

22 Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking

en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds.

Page 221: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

225Een traditie van grote maatschappelijke debat-ten hebben we in Vlaanderen niet. Discussiesworden al snel partijpolitiek geregisseerd en zedeinen op het ritme van de media-aandacht.Een degelijke samenhang met de werking vanhet maatschappelijke middenveld ontbreekt, eris zelden tijd en geld voor het stimuleren vaneen discussiecultuur en de aanpak is vaak nietprofessioneel. Debatten passen niet bij popu-lisme en anti-intellectualisme. ‘Doen’ wordtbelangrijker geacht.

En over steden debatteren, doen we in Vlaande-ren al helemaal niet. We betogen eerder om hetplatteland te verdedigen, dan om de leefbaar-heid van de steden te vergroten. Het gaat snelover verdeling van middelen en over incidenten.‘Veiligheid’ en ‘migranten’ zijn wel blijvende the-ma’s. Ze komen niet alleen eenzijdig aan bod, zeversterken ook de al sterke vooroordelen oversteden.

Dit boek bevat daarom geen voor de hand lig-gende oproep. We willen komen tot een funda-menteel debat over de stad dat verder reikt dande korte termijn. Over meer dan hier en daarwat doen en dan hopen dat het weer overgaat.Niet over een stapeling van losse projecten, nietover ‘meer of minder geld voor de steden’. Ditdebat bevat voor ons zonder meer de meeststrategische keuzes die Vlaanderen moet maken.

We pleiten voor een stevig en continu debatover de inzet van stedelijkheid, over de mutatievan de stedelijke ruimte, over de krijtlijnen vanhet stedelijke beleid in Vlaanderen. We hopendat de overheden, elke stad en vele maatschap-pelijke groepen de handschoen opnemen en ditboek als basis voor discussie gebruiken.

We vragen aandacht voor de nieuwe toonzet-ting en voor de inhoudelijke vernieuwing die webepleiten. We hebben vooral geprobeerd een

samenhangende en sterke visie te ontwikkelen;een visie die kiest voor stedelijkheid en steuntop krachtige en bundelende principes: densiteit,diversiteit en democratie. Deze kunnen van desteden de dragers maken van echt duurzameontwikkeling en dus van de toekomst vanVlaanderen.

We hebben aangegeven hoe die visie en dieprincipes in programma’s kunnen wordenomgezet, in een vernieuwde organisatie vanbestuur en in andere methodes van planning.Dat alles raakt natuurlijk de klassieke sectoren,zoals de economie, de huisvesting, de cultuur-sector, de sociale sector, … Toch zijn de logica’sen zeker de belangen van de sectoren niet hetuitgangspunt, zelfs niet onze eerste zorg. Onzebenadering steunt evenmin op het klassiekedoelgroepdenken: de migranten, de vrouwen, deouderen, de werklozen, … We hebben het den-ken in sectoren en doelgroepen proberen teoverstijgen vanuit een geïntegreerde strategi-sche benadering gericht op het versterken vanstedelijkheid als samenspel van een nieuwe ste-delijke ruimte (rasterstad) en van een nieuwedemocratische vorm van de stad (stads-republiek). Sectoren en doelgroepen wordendaarin verknoopt en verweven. We hopen vooraldat het kader beklijft, dat de visie wervend is,dat het boek motiveert en dat het aanzet om degrenzen te doorbreken. Grenzen tussen mensenop de eerste plaats, maar ook grenzen tussenbesturen, administratieve, politieke en mentalegrenzen. Grensverleggend zijn: niet gering alsambitie voor een boek. Maar volgens ons is hetnoodzakelijk, een dwingende keuze die inherentis aan de keuze voor stedelijkheid.

Om stad en stedelijkheid centraal te stellen indie typische context van Vlaanderen en deVlaamse stad, is een meer dan behoorlijkeomslag nodig. Diepgewortelde politieke en soci-ale praktijken moeten kantelen. Dat kan als een

E p i l o o g

Page 222: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

226 utopie overkomen. Niet alle ontwikkelingen inonze samenleving stemmen ons optimistisch,maar wij hoeden ons voor cultuurpessimisme.Er is volgens ons hoop op nieuwe vormen vanpolitiek activisme, op nieuwe vormen van bur-gerschap. Steden zijn daarvoor een uitermategeschikte biotoop. Soms dringt zich een gevoelvan onmacht en berusting op, maar dat wisseltaf met hoop op de creativiteit in de samenle-ving. We doen beroep op de verbeelding vanbewoners en gebruikers van de stad, op de ener-gie van bestuurders en politici en op de inzetvan het maatschappelijke middenveld. We heb-ben in dit boek aangegeven hoe de organisatievan de politiek en van bestuur zo kan wordengericht dat deze verbeelding, energie en inzetmaximaal kansen krijgen. Niet stadsvlucht,maar stadslucht moet vrijmaken.

Stedelijkheid is voor ons de mentaliteit van de21e eeuw, deze eeuw is de eeuw van de stad.Ze draagt in zich de leidende principes en debasiselementen voor politieke en sociale ver-nieuwing. Ze wordt gedragen door een bredevisie op de ontvouwde stad en de stedelijke net-werken in Vlaanderen en Brussel, en is verbon-den met de wijk en de wereld. Gericht op duur-zame ontwikkeling, gesteund op de wisselwer-king tussen mensen van verschillende gezind-heden, op gedeelde verantwoordelijkheid en opcoalities, op solidariteit en op een intelligenteomgang met ruimte en grondstoffen.

Densiteit, diversiteit en democratie vergen eenvernieuwd ruimtelijk denken, een vernieuwdomgaan met openbaarheid en een vernieuwdevisie op bestuur en politiek. Dit boek staat volkeuzes, veel stof voor controverse. Het is daar-om, in de meest zuivere betekenis, een politiekontwerp voor de komende decennia. Een ont-werp voor meer op stedelijkheid gerichte poli-tiek. Leve de stadsrepubliek!

Page 223: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

227

M e t d a n k a a n i e d e r e e n d i e a a n d e g e n e s e va n d i t W i t b o e k e e n b i j d ra g e l e ve r d e

1 Auteurs voorstudiesChristian Kesteloot, Ron Lesthaeghe, WillyMiermans, Ruth Soenen, Filip De Rynck, NathalieVallet, Geert Bouckaert, David Slosse, André Loeckx,Paul Ponsaers, Frans Steffens, Ludo Struyven, MarcVerlot, Myriam Jansen-Verbeke, Guido De Brabander,Wim Moesen, Moïra Heyn, Eisse Kalk en RudyLaermans.

2 Klankbordgroepen die de auteurs van de voorstudies voeding enfeedback gaven bij het schrijven van de teksten Theoretisch kaderChristian Kesteloot, André Loeckx, Eric Corijn, PeterCabus, Pascal De Decker, Ron Lesthaeghe en PhilippeVan Wesenbeeck.MobiliteitWilly Miermans, Paul Jansen, Wilfried Goossens,Peter Vansevenant, Jean-Paul Vandewinckele enRoger Kesteloot.Sociale cohesieRuth Soenen, Gust De Meyer, Phillippe Matthys,Thierry Timmermans, Annemie Degroote, PaulSalmon, Anissa Akhandaf, Marc Trullemans, LutSchrevens en Dirk Beersman.WonenAndré Loeckx, Bruno De Meulder, Pascal De Decker,Bob Van Reeth, Marc Dillen, Mark Martens, PeterHaverals, Frank Heylen, Gunther Gysemans, GerdaVanhove, Maryse Gys en Jimmy Eeckhout.Relatie stedelijkheid en criminaliteitPaul Ponsaers, Christian Eliaerts, Elke Devroe, MarcelScheyvaerts, Sandra Rottiers, Lieven Pauwels en SofieDe Kimpe.Woonomgeving en publiek domeinFrans Steffens, Karel De Baere, Theo De Vos, RudiHaeck, Eddy Beeck, Xaveer De Clercq, Luk Bral, RobCuyvers, Marijke Mahieu, Yves Decuypere en DirkDemeyere.WerkgelegenheidLudo Struyven, Jan Denys, Luc Luwel, Jos Geuvens,Fons Leroy, Ilse Loots, Marion Vrijens, Dirk Diels,Gudrun Vandergucht, Tom Meeuws, Francine

Quanten, Rik Desmet, Dirk D’Hulster, TomVandenbrande, Mimi Cober, Otto Atzema en P.H.Laman.OnderwijsMarc Verlot, Dimokritos Kavadias, Paul Mahieu,Johan Lamote, Rik Schreurs, Lydia Raeymaekers,Laurent Thys, Christine Dupont en Johan Boucneau.Vrijetijdsbesteding in de stadMyriam Jansen-Verbeke, Georges Allaert, HansMommaas, Annick Bogaert, Dirk Yzewyn, ToonBerckmoes, Gilles Facon en Hilde Plas.Economisch draagvlakGuido De Brabander, Frank Witlox, Ann Verhetsel,Hans Kinoo, Paul Teerlinck, Luc Vervoort, FrederikLooten, Anniek Desmet, Koen de Cock en ChristelleDebruycker.Bestuurlijk beleid, Intern stedelijkmanagement, Communicatiebeleid enFinanciënFilip De Rynck, Nathalie Vallet, Francine Quanten,Guido Decoster, Geert Hillaert, Roel Verhaert, JanLeroy, Marc Verheirstraeten, Adelien Decraemer,Geert Bouckaert, Wouter Van Dooren, BramVerschuere, Joris Voets, Ellen Wayenberg, Johan Ide,Daniël Verbeken, Jan van Alsenoy, David Slosse,Eric Goubin, Johan Steyaert, Jan Van Den Bergh,Ineke Pycke en Wim Moesen.

3 Deelnemers aan de ‘Thuis in de stad’-workshops najaar 2001 en juni 2002 alsookmensen die de teksten van de auteurs van hetvoorstudieboek hebben gelezen en/ofopmerkingen hebben geformuleerdLuc Aerts, Katelijne Aerts, Mia Aerts, Luitje Afschrift,Noran Akgun, Anissa Akhandaf, Karen Alderweireldt,Georges Allaert, Jan Alleman, Bart Ameye, Jo Ampe,Mark Andries, Geert Anthierens, Fonny Anthonissen,Marnix Auman, Prosper Baelen, Herman Baert,Edwin Baert, Johan Baeten, Godfried Baeten, LukBaetens, Jan Bal, Ria Baldewijns, Jo Baret, Ralf Bas,Maurice Baute, Michel Beckers, Eddie Beek, WimBeelaert, Dirk Beersmans, Hugo Beersmans,Kathleen Beirnaert, Ludo Bekker, Toon Berckmoes,

Page 224: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

228 Rik Bernage, Renaat Bernard, Louis Beulens, M.Beullens, Herman Beyens, Kristel Beyens, LeenBeyers, André Binon, Guy Bisschops, Rene Blavier,Thomas Block, Sylvie Bloemen, Linda Blomme,Nikolai Boeckx, Paul Boerjan, Vicky Boerjan, AnnickBogaert, Johan Boie, Rita Bollen, Eva – rita Boon, KaatBoon, Hilde Borms, Kristiaan Borret, Dirk Bostoen,Yvan Bostyn, Robrecht Bothuyne, Claude Bouckaert,Johan Boucneau, Jan Boulogne, Maarten Bouwen,Ingrid Bracke, Guy Braeckman, Jan Braeckman, LukBral, Jaak Brepoels, Robert Breulemans, MarcBroeckaert, Boudewijn Brouckaert, Els Brouwers,Karin Brouwers, Robert Bruelemans, Frans Bruneel,Ben Bruyndonckx, Jeroen Bryon, Luc Bungeneers,Philippe Buysschaert, Peter Cabus, MaartenCaestecker, Myriam Callebaut, Lucette Callebaut,Michel Camerotto, Filiep Canfyn, Ivo Cappaert, InezCardinaels, Patrice Caremans, Freddy Carlier, YvesCartuyvels, Jef Cassimons, Gregory Casteels, LucCatteeuw, Dave Cerpentier, Ivo Claes, Carlo Claes, LucClaessens, Urbain Claeys, Erik Claeys, Chris Claeys,Danny Claeys, Rozemie Claeys, Danny Coecke, GuyCoenen, Jean-Marie Coenen, Carine Coigné, HansColtof, Jan Cools, An Coolsaet, Koen Cooreman, LucCoorevits, Lieve Coorevits, Tom Coppens, RogerCorbreun, John Cordier, Eric Corijn, Steef Corijn, JefCornelis, André Cornille, Guy Cox, AnnemieCreemers, Jerry Crombez, Luc Croonen, Marc Cuffez,Rob Cuyvers, Herman Daems, Griet Daneels, FrédericDauw, Guy De Backer, Karel De Baere, Emilie DeBauw, Tim De Beule, Maria De Bie, Dirk De Boever,Guido De Brabander, Christelle De Bruycker, SerafienDe Bruyn, Bart De Buysscher, Lieven De Cauter,Monique De Ceuster, Willy de Clerck, Xaveer DeClercq, Helena De Clercq, Koen de Cock, Stefan DeCorte, Frederik De Coster, Jean de Craen, Ann DeCuyper, Arthur De Decker, Pascal De Deckere, ChrisDe Dobbeleir, Paolo De Francesco, Stijn De Geest,Alfredo De Gregorio, Karel De Gucht, Karl De Groodt,Freddy De Gryse, Anne de Hingh, Patrick De Klerck,Frank De Laere, Walter De Lannoy, Stefan DeLausnay, Herman De Ley, Paul De Ligne, Filip DeMaesschalck, Koen De Mesmaecker, Bruno De

Meulder, Juul De Moitié, Ronny De Mulder, Nancy DeNaeyer, Johan De Neef, Stan De Neve, Doris De Neve,Piet De Pauw, Eva De Pauw, Bart De Peuter, Bram DePooter, Bruno De Raedt, Annelies De Roeck, Filip DeSaeger, Carla De Saer, Eddy De Seranno, Peter DeSmedt, Luc De Smet, Giu De Vaucleroy, Christiaan DeVeth, Ariane De Vleeschouwer, Theo De Vos, Eddy DeWaele, Patricia De Waele, Sabine De Wandel,Annemie De Weerdt, André De Wilde, Katelijne DeWinter, Lodewijk De Witte, Alex De Witte, André DeWolf, Philippe De Wulf, Guido Deblaere, JacquesDebouserie, Tine Debruyne, Jan Deceuninck, StefaanDeckmyn, Hilde Decleer, Bart Declerck, CharlotteDeclerck, Caroline Declerck, Adelien Decramer, FransDecreus, Yves Decuypere, Tinneke Degraeuwe,Isabelle Degraeve, Veronique Degrijse, FilipDeheegher, Peter Dekeyser, Els Delanoeije, DirkDelarue, Caroline Delesie, Tom Delmotte, FrankDelmulle, Filip Delos, Leo Delwaide, Esther Deman,Dirk Demeirleir, Jari Demeulemeester, Joris Demoor,Marleen Demuynck, William Denayer, Jan Denys, LucDenys, Kris Depovere, Bruno Deraedt, FrederikDericks, Dirk Derijck, Kurt Deruyter, DaniellaDescamps, Kris Deschouwer, Piet Desiere, JanDesmedt, André Desmet, Rik Desmet, AnniekDesmet, Frans Destoop, Bernd Deuten, Carl Devlies,Rudy Devos, Jean-Pierre Devos, Wouter Devriendt,Elke Devroe, Jean Pierre Dewael, Carl Dewaele, Jean-Marie Dewandel, Paul Deweer, Annemie Deweerdt,Peter Dewit, Jan Dewitte, Lieven Dhaenens, BartD'haenens, Luc Dhaese, Renilde D'Haese, DonateD'Hauwer, Jan Dhiedt, Paul D'Hoker, Michaël Dhoose,Michaël Dhore, Dirk D'Hulster, Dirk Diels, StephanDierickx, Willy Dierickx, Pieter Dierickx, Jos Digneffe,Roel Dobbelsteyn, Xavier Donck, Vera Dua, LucDullers, Tom Dumez, Christine Dupont, NicoDuquesne, Donald Duthieuw, Marc Duyck, StefaanEeckhout, Saïd El Khadraoui, Christian Eliaerts,Robert Elias, Judith Elseviers, Hugo Engelen, KoenEngels, Caroline Enkels, Pascal Ennaert, NathalieEspeel, Lieve Evens, Rudy F. Verheyen, Gilles Facon,Pedro Facon, Alfons Famaey, Mario Fancello, NathalieFerket, Joost Fillet, Christian Floru, Freija Fonteyn, Jo

Page 225: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

229Forceville, Hector Foulon, Gert Fransen, HeidiFrederix, Jef Gabriëls, Griet Geerinck, Jo Geerinckx,Guy Geerts, Luc George, Jan Gerard, Joost Germis, JosGeuvens, Patricia Ghekiere, Gerard Gielen, EdgardGielen, An Gijsen, Rudi Gilen, Geert Gisquière, AnnGlaublomme, Jan Goorden, Michel Goormachtigh,Jos Goossen, Stijn Goossens, Ine Goris, Tessy Gorris,Karin Goyvaerts, Geert Grillet, Luk Groffy, DirkGrootjans, Herman Grossard, Maryse Gys, GuntherGysemans, Annemie Gysen, An Gysen, Grete Gysen,Dirk Habils, Ilse Hacketal, Rudi Haeck, KarelHaegeman, Christiana Haepers, Jeroen Hallaert, PaulHallaert, Gaëtan Hannecart, Pierre Hap, Eric Hardy,Gerard Hautekeur, Lyliane Hebbrecht, Eddy Hector,Rikkie Heeman, Jos Heiremans, Filip Helssen, MarcelHendrickx, Marc Hendrickx, Ann Hendrickx, PaulHennes, Wouter Hennion, Hugo Herman, RonaldHermans, Philip Hermans, Gilbert Hertecant, TieneHertogen, Moïra Heyn, Hildegarde Heynen, CelienHeyvaert, Geert Hillaert, Veerle Hobin, JurgenHoefkens, Hans Hofman, Dirk Holemans, KatleenHollants, Marc Hoogmartens, Jan Hooijmaaijer, WillyHooyberghs, Marc Horrix, Gabriël Hostens, TonyHouthaeve, Kris Houthuys, Wim Hox, Paul Huvenne,Idriss Ibnou-Cheikh, Yamilla Idrissi, Pieter Jacobs,Thérèse Jacobs, Rik Jaeken, An Jamar, Wouter Jaminé,Marc Jans, Paul Jansen, Myriam Jansen – Verbeke,Guido Janssens, Patrick Janssens, Christin Janssens,Annelies Janssens, Piet Jaspaert, Jaak Jespers, HubertJeunen, Karin Jiroflée, Luc Joos, Liesbet Joris, GreetJuchtmans, Bart Julliams, Bart Kaesemans, DanKaminski, Dimokritos Kavadias, Luk Keersmaekers,Katrijn Kelchtermans, Patrick Kenis, Ramon Kenis,Charles Kennes, Wim Kennis, Koen Kennis, UlrichKeppler, Greet Kerckhove, Pieter Kerremans, RogerKesteloot, Christian Kesteloot, Katrien Kesteloot, RafKeustermans, Hans Kinoo, Eddy Klijnen, Jiri Klokocka,Mieke Knollenburg, Tom Kolenberg, Jef Koninckx,Ariane Koninckx, Rita Lagae – Vanhoutte, TomLagast, Tom Lamberts, Kathleen Lambié, PeterLambrecht, Lieve Lambrecht, Luc Lamine, MarcLammar, Mia Lammens, Jowan Lamon, JohanLamote, Griet Lannoo, Paul Lantin, Chris Lardeur, Piet

Lareu, Myriam Lauwerens, Staf Lauwereysen, JanLecocq, Griet Lecompte, Rob Leemans, VincentLefèvre, Stephanie Lemmens, Steven Lenaers,Maarten Lenaerts, Filip Lenders, Erwin Lens, JanLenssens, Jean Pierre Lepère, Fons Leroy, DieterLesage, Ron Lesthaeghe, Frank Leys, NathalieLibbrecht, Pascal Lieven, Wiliam Lievens,Paul Lievevrouw, Els Lievois, Kathy Lindekens, AnLobijn, André Loeckx, Muriel Lomme, Filiep Loosveldt,Robert Loosvelt, Frederik Looten, Ilse Loots, IsabelleLoris, Fred Louckx, Sonja Lucas, An Lukowiak, LucLuwel, Lieven Lybeer, Hubert Lyben, Bruno Machiels,Lut Machiels, Jan Maenhout, Alfons Maes, Trui Maes,Bart Magiels, Paul Mahieu, Marijke Mahieu, AnneMalliet, Sol Mannens, Theo Mardulier, AlbertMartens, Johan Martens, Nico Martens, NicoMartens, Alex Marx, Cindy Matheeussen, DirkMattheeuws, Mark Matthys, Mario Matthys, FilipMeersman, Paul Meersman, Henk Meert, TomMeeuws, Stefan Meijlaers, Martine Meire, PatrickMerlevede, Guy Mesotten, Fanny Mestdagh, KarinMeul, Caroline Meyers, Marc Michiels, Guido Minne,Béatrice Moës, Kaatje Molenberghs, Dola Mols, HansMommaas, Georges Monard, Lieven Monserez,Karlijne Moons, Lies Moons, Ruth Moors, MyriamMorel, Mars Moriau, Yves Moriën, Nathalie Morren,Marc Morris, Mario Mortiers, Paul Mulders, PhilippeMuyters, Dirk Nachtergaele, Ludwig Neefs, BartNevens, Frank Nobels, Frank Noens, Erik Nuyts, MarcOlivier, Luc Onclin, Guy Orens, Hilde Osselaer, GilbertOtten, Nel Ottevanger, Erwin Pairon, Bart Palmaers,Eric Paredis, Frank Parent, Roger Pauly, ChantalPauwels, Gert Pauwels, Lieven Pauwels, BertPauwels, Wendy Pauwels, Tom Pellens, Hugo Penne,Jacques Perquy, Tony Peters, Gert Philippeth, MariekePieters, Philip Pirard, Freya Piryns, Ann Pisman, GrietPitteljon, Rik Platteau, Stefaan Plysier, Jean – MariePotters, Eddy Priem, Ulla Provoost, Martina Put,Francine Quanten, Lydia Raeymaeker, LucRammelaere, Paul Rapsaet, Peter Raymaekers, DafneRaymen, Luc Redig, Hilde Rekkers, Stefaan Renard,Petra Reynaerts, Hilde Reynvoet, Dirk Robbeets, WillyRoets, Anja Rogiers, Fabienne Rogiers, Theo

Page 226: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

230 Rombouts, Manu Romero, Melanie Roscam, RikRöttger, Sandra Rottiers, Rik Rousseau, Jos Roux, PaulRuys, Pieter Saey, Lieve Saeys, Ali Salmi, Paul Salmon,Rik Samyn, Jan Sap, Rik Schaerlaecken, JohanSchepers, Edmond Schepers, Eddy Schevernels,Marcel Scheyvaerts, Patricia Schoolmeesters, IngeSchoups, Marcel Schouteden, Rik Schreurs, PatrickSchreurs, Manfred Sellinck, Peter Sels, Chris Serroyen,Ronny Severy, Annick Seys, Eveline Sierens, DavySimons, Katrien Slegers, Janick Smessaert, Jan Smets,Marc Smolenaers, Lieven Soens, Dirk Somers, IngeSomers, André Sonneville, Luc Speeckaert, GeertSpitaels, Pieter Sprangers, Mieke Stappaerts, BramStarckx, Peter Steenhaut, Kris Stegen, Luc Sterckx,Steve Stevaert, David Stevens, Leon Stevens, PatrickStevens, Anny Stevens, Reinhard Stoop, AlainStorme, Maxim Stroobant, Eric Stroobants, ElsStrubbe, Ludo Struyven, Karen Stuyck, Stijn Suijs,Tony Swinnen, Kristien Sysmans, Raoul-ClementSyts, Roland Syvertsen, Luc Tayart de Borms, PaulTeerlinck, Dirk Temmerman, Luc Tesseur, JeanTheunis, Jan Theunissen, Jean-Marie Theunnick,Steven Thielemans, Jos Thijs, Staf Thomas, LaurentThys, Gil Thys, Jos Thys, Sofie Tielen, Nele Tierens,Monique Tilkin, Christine Timmermans, MarcTobback, Louis Tobback, Filip Tondeleir, Bruno Tricot,Patrick T'Seyen, Pierre Tuypens, Sabien Tyberghien,Trui Tydgat, Francine Tyssen, Benny Van Assche, JoVan Assche, Bart Van Bael, Ellen Van Beek, CharlotteVan Belle, Luc Van Beneden, Bertiel Van Betsbrugge,KrisVan Boechoute, Leo Van Broeck, Beatrice VanBuggen, Broos Van Buggenhout, Frank Van Campe,Ludo Van Campenhout, Sabine Van Cauwenberge,Erik Van Daele, Lieve Van Daele, Dirk Van Damme,Wilfried Van Damme, Benediekt Van Damme, JohanVan De Maele, Fabiaan Van de Sande, Yves Van DeVloet, Paul Van De Voorde, Roeland Van De Walle,Walter Van Den Bergh, Frans Van Den Bossche, WimVan Den Bossche, Jan Van den Eynde, Norbert vanden hove d'Ertsenryck, Jan Van der Auwermeulen,Myriam Van Der Beken, Paul Van der Borcht, HermanVan der Haegen, Claudia Van der Stappen, BogdanVan Doninc, Jef Van Doorslaer, Jan Van Doren, Luc

Van Dorpe, Carl Van Dyck, Ellen Van Eyndhoven,Henry Van Gael, Julien Van Geertsom, Louis VanGeyt, Michel Van Geyte, Jan Van Grieken, Ben VanHavere, Etienne Van Hecke, Stan Van Hees, Karel VanHoorebeke, Werner Van Horebeek, Gerda Van Hove,Patrcik Van Ingelom, Geert Van Istendael, Denis VanLaeken, Hilde Van Laere, Nancy Van Landeghem,Kathleen Van Lerberghe, Marja Van Loon, Dirk VanMechelen, Robin Van Meirvenne, Robie VanMieghem, Karin Van Mossevelde, Steven VanMuylder, Dirk Van Noten, Chantalle Van Oeteren,Veerle Van Reusel, Stiene Van Rie, Iris Van Riet, JosVan Rillaer, Gerda Van Roelen, Bart Van Schel, InekeVan Schoor, Frank Van Sevencoten, Björn vanStaeyen, Paul van Steenvoort, Bert Van Thienen, Rafvan Tichelen, Danny Van Vlem, Tuur Van Wallendael,Tinne Van Wesemael, Philippe Van Wesenbeeck, TomVan Wynsberge, Gina Vanattenhoven, ChristianeVanautgaerden, Stefan Vancraeynest, RonnyVandaele, Wiet Vandaele, Marijke Vandebuerie, HenkVandeginste, Ankie Vandekerckhoven, PascalVandelanoitte, Jeroen Vanden Berghe, HermanVanden Driessche, Marc Vanden Eynde, Ann VandenWyngaerd, Geert Vandenabeele, Joke Vandenabeele,Patrick Vandenberghe, Lieven Vandenberghe, KatrinVandenbosch, Mark Vandenbraembussche, TheoVandeplas, Tony Vandeputte, Isabelle Vander Linden,Lucas Vander Taelen, Marc Vanderbiesen, GudrunVandergucht, Barbara Vanderlinden, MarleenVanderpoorten, Bart Vanderstraeten, LucVandewalle, Katleen Vandeweyer, Patrick Vandijck,Hilde Vandormael, Frank Vangeel, Raoul Vanhaeren,André Vanhaeren, Ivo Vanhamme, FilipVanhaverbeke, Marc Vanheirstraeten, Kris Vanherpe,Johan Vanhoutte, Frank Vanhove, Annick Vanhove,Charlotte Vanneste, Dominique Vanneste, EtienneVanoppe, Régine Vantieghem, Robert Vantorre, TijsVastesaeger, Jan Velghe, Ludo Vennekens, MarcVennekens, Dirk Verbeeck, Fons Verbeek, RobVerbeelen, Luc Verbeke, Hendrik Verbist, VivianeVerbruggen, André Verdegem, Ben Verdickt, DriesVerdonck, Evi Verduyckt, Ingrid Verduyn, AlfonsVerdyck, Raymonda Verdyck, Marleen Verfaellie,

Page 227: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

231Peter Verheecke, Jan Verheeke, Marc Verheirstraeten,Boudewijn Verhelst, Greet Verhenne, Ann Verhetsel,Annemie Verheyden, Yves Verhoest, Gerda Verkoelen,Arlette Verkruyssen, Joke Verlaet, Bram Verlinden,Mark Verlot, Johan Vermandere, Jan Vermassen,Johan Vermeersch, Kristof Vermeir, Didier Vermeiren,Miranda Vermeiren, Bert Vermeulen, BramVermeulen, Sandra Vermuyten, Bart Verschaffel, PaulVerscheuren, Emmy Verschueren, Ruben Verstraeten,Katie Verstraeten, Levin Versweyver, Stefaan Vervaet,Luc Vervoort, Kris Vlaeminck, Alphonse Vleugels,Ellen Vlogaert, Lucie Voet, André Vollmacher,Annemie Vos, Erwin Vrijens, Maria Vrijens, MelanieVrijens, Bart Vrints, Lode Walgrave, Bart Wallays,Willem Warmenbol, Erik Waterschoot, Jef Wellens,Francis Werbrouck, Noortje Wiesbauer, DannyWildemeersch, Bart Willaert, Peter Willekens, PatriciaWillems, Paul Willemse, Paul Windey, Peggy Winkels,Sien Winters, Vera Withofs, Frank Witlox, Els Witte,Fons Wouters, Liesbeth Wouters, Piet Wulleman,Hilde Wylin, Leen Wyn en Dirk Yzewyn.

4 Task Force Christian Kesteloot, Willy Miermans, Ruth Soenen,Filip De Rynck, André Loeckx, Paul Ponsaers, LudoStruyven, Marc Verlot, Eric Corijn, Peter Cabus, GeertBouckaert, Myriam Jansen-Verbeke, Guido DeBrabander, Luk Bral en Linda Boudry (voorzitter).Paul Van Herpe en Johan Baeten stonden in voor deverslaggeving.Luc Deschamps begeleidde ons startweekend.

5 RedactieraadFilip De Rynck (hoofdredactie), Christian Kesteloot,Peter Cabus, Eric Corijn, André Loeckx en LindaBoudry.Liesje Schets stond in voor de eindredactie.Met dank ook aan Filip Van Haverbeke, Jef Van denBroeck en Bernard Hubeau voor hun kritische lezingvan de ontwerpteksten.

Page 228: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

De eeuw van de stad | w it b o e k

233Aagglomeratie 34Bbanlieue 29, 32, 34, 36, 43bebouwde ruimte 30, 132, 134, 163begrotingsparticipatie 60, 202binnenstad 32, 56, 109, 163burgerschap 61, 91, 102, 189, 190, 191, 192, 194, 196, 197,

198, 201, 206, 207 209, 215, 216, 217, 218, 222buurt 31, 40, 56, 107, 108, 139, 143, 150, 167, 198, 199,

200, 201, 206buurtbeheer 144Cciviele maatschappij 10, 71, 72, 73, 74, 75, 86, 98, 99,

102, 141, 144compacte stad 31, 42, 84, 85, 91, 94, 96, 146complete stad 163Ddemocratie 57, 60, 68, 74, 86, 97, 99, 105, 111, 151, 159,

173, 189, 190, 191, 194, 195, 196, 200, 201, 202, 212, 214densiteit 31, 42, 86, 91, 96, 97, 105, 107, 109, 110, 117,

124, 132duale stad 111dualisering 29, 43, 48, 54, 72, 85, 118, 120, 135, 140duurzaamheid 28, 86, 97, 104, 107, 125, 162, 167Eeconomisch stadsproject 52Ffordisme 43, 83, 98fordistische stad 48functievermenging 26, 29, 133Gglobal-local paradox 48, 49, 108, 129, 130glocalisering 127groeicoalitie 52grootstad 66, 67, 84, 92, 118, 173, 174grootstedelijk 30Hhinterland 28, 32historische stad 26, 27, 28, 29, 31, 163, 178, 180, 184homogenisering en heterogenisering 58I

individualisme 25, 54, 56, 194, 214informele economie 48Kkernstad 32, 34, 94, 156, 178kleinstedelijke realiteit 118kleinstedelijkheid 60, 67Llandelijkheid 28, 97, 156Mmoderniteit 66, 91, 92Nnetwerkonderneming 45, 48netwerkstad 32, 43, 80, 93, 94, 96, 182, 216nevelstad 28, 32, 36, 96Oontwikkelingscoalitie 42, 52, 138, 139, 140, 182, 192overlegstad 58Pparticipatieve democratie 60, 72, 97, 99, 102, 104, 111,

151, 152, 155, 159, 196, 197, 200, 201, 202, 212, 214, 222platteland 28, 47, 66, 75, 84, 90, 91, 92, 94, 114, 116, 135,

136, 156, 163private ruimte 37privatisering 36, 37, 38, 54, 74, 85, 88, 117, 125, 208, 211,

212provinciale grootstedelijkheid 32publieke ruimte 31, 33, 36, 37, 38, 40, 41, 42, 61, 71, 72,

77, 81, 104, 117, 118, 126, 128, 132, 133, 134, 136, 167, 174,176, 191, 192, 194

Rrasterstad 18, 19, 32, 34, 36, 40, 41, 53, 58, 60, 80, 93,

94, 96, 97, 100, 104, 105, 108, 110, 111, 112, 114, 115, 116,117, 118, 120, 155, 156, 157, 158, 160, 162, 163, 165, 170,177, 178, 180, 181, 182, 187, 195, 217, 219, 220

Ssociaal kapitaal 48, 71sociaal leren 71, 72, 73, 74, 141, 142, 144, 192, 198, 205stad en rand 52, 53, 75, 77, 94, 112, 143, 194stadsbeleid 21, 86, 90, 97, 98, 100, 101, 109, 110, 111,

130, 131, 138, 139, 140, 163, 165, 167, 169, 217, 220stadsbewoners 25, 26, 32, 61, 75, 78, 80, 84, 85, 92, 96,

97, 108, 110, 111, 112, 115, 116, 117, 126, 132, 134, 136, 142,

Tr e f w o o r d e n l i j s t

Page 229: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

234 144, 156, 158, 170, 174, 189, 194, 195stadscentrum 33, 34, 35, 37stadsdebat 60, 74, 101, 102, 104, 105, 107, 149, 150, 151,

152, 153, 154, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 161, 162, 163,164, 165, 166, 167, 168, 169, 171, 172, 173, 177, 178, 180,182, 188, 195, 196, 197, 200, 211, 212, 214, 215

stadsgebruikers 19, 25, 26, 34, 60, 61, 75, 78, 97, 108,111, 112, 115, 116, 117, 134, 144, 156, 158, 170, 174, 194, 195

stadsgewest 32, 34, 35, 43, 46, 48, 85, 96, 97stadsontwerp 168, 169, 170, 171, 172, 178, 181, 187, 188stadspolis 11, 20, 37, 74, 107, 134stadsproject 35, 52, 149, 150, 152, 155, 161, 162, 164, 165,

166, 168, 171, 173, 178, 180, 181, 182, 188, 201stadsrepubliek 17, 58, 60, 67, 73, 100, 104, 111, 134, 142,

189, 190, 192, 194, 195, 196, 197, 198, 199, 200, 201,202, 204, 206, 208, 209, 210, 212, 214, 215, 217, 218,220, 222, 223

stadsvisie 89, 100, 111, 149, 151, 153, 154, 155, 159, 160,161, 164, 166, 170, 196

stedelijk gebied 26, 36, 93, 97, 119, 187stedelijk pact 60, 160, 172stedelijke allianties 52, 53, 108, 111, 112, 217stedelijke arbeidsmarktparadox 48, 140, 141stedelijke cultuur 27, 33, 86, 90, 93, 130stedelijkheid 21, 40, 41, 42, 43, 58, 61, 66, 67, 68, 75, 76,

77, 80, 83, 84, 85, 86, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 96, 97,98, 100, 101, 102, 104, 105, 106, 107, 108, 109, 110, 118,125, 127, 142, 144, 149, 151, 152, 155, 156, 160, 161, 162,163, 164, 165, 167, 168, 176

stedenbeleid 21, 86, 90, 100, 101, 114, 189, 207, 217, 219,220, 222

Ttijdsregimes 76traditionele stad 43, 90Vverstedelijking 67, 83, 84, 94, 96, 105, 163

Wwelvaartsstaat 54, 55, 83, 88, 98

Page 230: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Amin, A., D. Massey and N. Thrift (2000), Cities forthe many, not the few, The Policy Press, Bristol.

Amin, A. & N. Thrift (2002), Cities. Reimaging theUrban, Polity Press, Cambridge, p. 44.

Albrecht, L. en J. Van den Broeck (2003), From dis-course to facts/reality: the case of the ROM projectin Ghent, Belgium, paper Aesop-Acsp congress,Leuven, 2003.

Allen, J. (1988), “The geographies of service”, inMassey, D. en J. Allen (eds.), Uneven redevelop-ment. Cities and regions in transition, Hodder andStoughton, London, pp. 124-141.

Asbeek Brusse, W., H. Van Dalen en B. Wissink (2002),Stad en land in een nieuwe geografie.Maatschappelijke veranderingen en ruimtelijkedynamiek, WRR, SDU Uitgevers, Den Haag.

Bianchini, F. & M. Parkinson (eds.) (1993), Culturalpolicy and urban regeneration. The West EuropeanExperience, Manchester University Press,Manchester.

Blommaert, J., E. Corijn, M. Holthof en D. Lesage(2003), “De ‘kwaliteit’ van de cultuur. Omtrent con-sumentisme en verrechtsing”, in Momenten, vol.2003, nr. 7, Kunst en Democratie, Brussel, pp. 3-12.

Borret, K. (2002), “Nevelstad-spotting: analyses van-uit concreet-ruimtelijke invalshoek”, in Ruimte enPlanning, 22, nr. 3, p. 244.

Bouckaert, G., W. Van Dooren, B. Verschuere, J. Voetsen E. Wayenberg (2002), De stedelijke organisatiein 2020: het intern stedelijk management, werk-tekst voor het project Thuis in de Stad.

Buursink, J. (1992), “Stedelijke groeicoalities en stede-lijke groeicompetitie”, in Van der Haeghen, H., E.Van Hecke, Liber amicorum prof. dr. M. Goossens,Acta Geographica Lovaniensa, Vol. 33, pp. 589-598.

Cabus, P. (2001), “Blikopener, Nood aan een nieuwstedelijk model? De compacte stad onder vuur” inTijdschrift voor Ruimte en Planning, Jg. 21, pp. 2-8.

Cabus, P. en W. Knaepen (1996), “Centrumfunctie:duur betaald?”, in Ruimtelijke Planning, Kluwer,Katern, pp. 1-38.

Cabus, P. en W. Vanhaverbeke (2002), Analyse van deruimtelijk-economische dynamiek, Strategisch Plan

Ruimtelijke Economie, september 2002.Cabus, P. & W. Vanhaverbeke (2002), Analyse en

kwantificering van de zonevreemde economie eneen insteek voor oplossingen, Strategisch PlanRuimtelijke Economie, Academia Press, Gent.

Castells, M. (1993), “European Cities, the informatio-nal society and the global economy”, in TESG, 84,nr. 4, pp. 247-257.

Castells, M. (1998), The information age: economy,society and culture (3 delen), Blackwell, Oxford.

Corijn, E. (2002), Alledaags is niet gewoon. Reflectiesover volkscultuur en samenleven. KoningBoudewijn Stichting.

Corijn, E. (1999), “Kan de stad de wereld redden”, inNauwelaerts, M. (ed.), De toekomst van het verle-den. Reflecties over geschiedenis, stedelijkheid enmusea, Antwerpen, Musea Antwerpen, pp. 85-103.

Corijn, E. en W. De Lannoy (ed.) (2000), De kwaliteitvan het verschil – La qualité de la différence,VUB-Press, Brussel.

De Brabander, G. (2001), Het stedelijke economischedraagvlak. Onderzoekspaper in het kader van hetproject Thuis in de Stad.

De Decker, P. (2001), “Moet de Vlaamse Gaai het RSVlezen? Over duurzaamheid, sociale bijziendheid eneenheidsdenken in de ruimtelijke planning”, inRuimte en Planning, 21, nr. 1, pp. 73-105.

De Decker, P. (2002), “De huisvestingsval klapt dicht!Over wat huishoudens overhouden na het betalenvan hun woonkosten en wat de overheid daaraandoet”, in Ruimte en Planning, 22, nr. 2, pp. 119-140.

De Geyter Xavier Architecten (2002), After-Sprawl,onderzoek naar de hedendaagse stad, NAIUitgevers, Rotterdam.

De Meulder, B. (1998), “Herstructurering vanBelgische stationsomgevingen. Een stand vanzaken”, in Facetten nr. 4, Stations en hunOmgeving, Antwerpen, Brugge, Brussel, Leuven,Luik, uitgave Centrum voor Architectuur en Design,Kortrijk, p. 4-14.

De Meulder, B., J. Schreurs, A. Cock en B. Notteboom(1999), “Sleutelen aan het Belgisch stadsland-schap”, in Oase, nr. 52; themanummer Consumptie

De eeuw van de stad | w it b o e k

235

L i t e ra t u u r l i j s t

Page 231: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

en Territorium, SUN: Nijmegen, pp. 78-113.De Meulder, B., en M. Dehaene (2002), Atlas Fascikel

1 Zuidelijk West-Vlaanderen, Anno 02, Kortrijk.Denaeyer, W. (2001), “Mogelijkheden voor de bestrij-

ding van mobiliteitsproblemen. Een analyse van devoorstellen tot verdichting van functies, rekeningrij-den, het internaliseren van externe effecten en te-lewerken”, in Ruimte en Planning, 21, nr. 1, pp. 9-22.

Denhardt, R. (2000), “Democratische criteria terbeoordeling van bestuurlijk vermogen”, inBestuurswetenschappen, nr. 3, pp. 194-207.

Denhardt, R. en J. Denhardt (2000), “The New PublicService: Serving Rather than Steering”, in PublicAdministration Review, vol. 60, nr. 6, pp. 549-559.

De Roo, N., F. De Rynck en S. Vandelannoote (1999),De stille metamorfose van het Vlaamse platteland,Die Keure, Brugge.

De Rynck, F. (2002), Deelnemende stad, werktekstvoor hoofdstuk 1, in opdracht van Task ForceStedenbeleid.

De Rynck, F. en N. Vallet (2002), Stedelijke netwerk-sturing in het licht van interbestuurlijke verhou-dingen en strategisch management, werktekstvoor het project Thuis in de Stad.

Deschouwer, K. (1996), De wortels van dedemocratie, Hadewijch, Antwerpen.

Edelenbos, J. en R. Monnikhof (red.) (1998), Spanningin interactie. Een analyse van interactief beleid inlokale democratie, Instituut voor Publiek enPolitiek, Amsterdam.

Elchardus, M. (2002), De drama-democratie, Lannoo,Tielt.

Elchardus, M. en I. Glorieux (2002), De symbolischesamenleving. Een exploratie van de nieuwe socialeen culturele ruimtes, Lannoo, Tielt.

Elchardus, M., L. Huyse & M. Hooghe (2001), Hetmaatschappelijk middenveld in Vlaanderen. Eenonderzoek naar de sociale constructie van demo-cratisch burgerschap, VUBPress-Brussel.

Florida, R. (2002), The rise of the creative class: Andhow it is transforming work, leisure, communityand everyday life, Basic Books, 350 p.

Flyvbjerg, B. (1998), Rationality and Power.

Democracy in Practice, University of Chicago Press,Chicago.

Forester, J. (1992), Empowerment. The politics ofAlternative Development, Blackwell, Oxford.

Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Vlaams-Brabant (2000), Vlaams-Brabant op de drempelvan de 21ste eeuw.

Goossens, L. (2002), “Goed om weten omtrent wo-nen” in Ruimte & Planning, jg. 22, nr. 2, pp. 96-98.

Greenleese, R. (2002), Londen, de creatieve metro-pool. Naar een culturele strategie voor GreaterLondon, in Stedenbouw en Ruimtelijke ordening,02, pp. 32-36.

Gullinck, H. (2002), Neo-ruraliteit, lezing voor de VRP,Brussel.

Harvey, D. (1989), The condition of postmodernity,Blackwell, Oxford & Cambridge, 378 p.

Healey, P. (1997), Collaborative Planning. ShapingPlaces in Fragmented Societies, Mac Millan,London.

Hemel, Z. (2002), “Creatieve steden” in Stedenbouwen Ruimtelijke ordening, 02, pp. 6-13.

Hendriks, F. en P. Tops (2001), “Between democracyand efficiency: trends in local government reformin the Netherlands and Germany”, in PublicAdministration, vol. 79, nr. 1, pp. 105-123.

Heyn, M. & M. Hermy (2001), Een groen-blauw net-werk als drager van een duurzame stadsontwikke-ling en een langetermijnvisie natuurbehoud, werk-tekst Witboek, p. 8-9.

Hooghe, M. (red) (2000), Sociaal kapitaal en demo-cratie. Verenigingsleven, sociaal kapitaal en politie-ke cultuur, Acco, Leuven.

Huyse, L. (1987), De verzuiling voorbij, Kritak, Leuven.Idea-Consult (2002), Bouwstenen voor een dyna-

misch en efficiënt subregionaal beleid inVlaanderen. Onderzoek in opdracht van deVlaamse minister van Werkgelegenheid enToerisme, in het kader van het VIONA-onderzoeks-programma, studie uitgevoerd onder promotor-schap van F. De Rynck, Brussel, 2002.

Kalk, E. en F. De Rynck (2002), Bewonersbetrokken-heid en burgerparticipatie in de steden, discussie-

236

Page 232: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

tekst voor het project Thuis in de Stad.Kenniscentrum Grote Steden (2003), Strategic

Knowledge Themes Agenda 2003-2010? AdvisoryCommittee on Strategic Urban KnowledgeThemes, Draft, Den Haag.

Kenniscentrum Grote Steden (2003), New knowl-edge for cities, The Urban Innovation Programme,Draft, Den Haag.

Kesteloot, C. & H. Meert (1993), “InformeleEconomie: sociaal-economische functies engeografische dimensies van een dubbelzinnig ver-schijnsel”, in Ruimtelijke Planning, Katern 4, pp. 51-93, Kluwer

Landry, C. (2000), The creative city. A toolkit forurban renovation, Earthscan, London.

Landry, C. & F. Bianchini (1995), The creative city,Demos, London.

Le Galès, P. (2002), European Cities. Social Conflictsand Governance, Oxford University Press, Oxford.

Loeckx, A. en B. De Meulder, Wonen op zoek naar ste-delijkheid, dichtheid en duurzaamheid. Debatten,realiteiten, tradities en perspectieven, werktekstvoor het project Thuis in de Stad.

Lofland, L. (1998), The public realm. Exploring thecity’s quintessential social territory, Aldine DeGruyter, New York.

Maboungi, A. en F. de Gravelaine (ea.) (2002), ProjetsUrbains en France – French Urban Strategies,Editions du Moniteur, Paris.

Miles, M. en T. Hall (eds.) (2003), Urban Futures.Critical commentaries on shaping the city,Routledge, London and New York.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1997),Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, Brussel, 535 p.

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2001),Publieke ruimte, een andere aanpak, Brussel (gere-aliseerd door Technum nv).

Moesen, W. (2001), Openbare financiering en denieuwe steden, basistekst voor de workshop overde financiering van de steden in het kader van hetproject Thuis in de Stad.

Oase (2000), themanummer Netwerkstedenbouw,nr. 53, SUN: Nijmegen, 127 p.

Paddison, R. (ed.) (2001), Handbook of Urban Studies,Sage Publications, London.

Picqué, Ch. (2000), Grootstedelijk beleid en fisca-liteit, ontwerp van beleidsnota.

Reijndorp, A., V. Kompier, S. Metaal, I. Nio enB.Truijens (1998), Buitenwijk. Stedelijkheid opafstand, Nederlands Architectuurinstituut,Rotterdam.

Rey, J. (1998), “Une nouvelle manière de faire laville?”, in Toussaint, J-Y. & M. Zimmerman (ed.),Projet urbain - ménager les gens, aménager laville, Pierre Mardaga éditeur, Sprimont, p. 35-47.

Ross, B. en M. Levine (1996), Urban Politics: Power inMetropolitan America, Peacock Publishers, Illinois.

Sassen, S. (2000), The Global City: New York, London,Tokyo, Princeton University Press, New York.

SERV, CESRW en ESRBGH (2000), Brussel als centrumvan een sociaal-economische belangengemeen-schap, Brussel.

Smets, M. (red.) (2002), Tussen Stad en Spoor.Project “Stationsomgeving Leuven”, Ludion, Gent,112 p.

Struyven, L. en T. Vandenbrande (2001), Creatie vanwerkgelegenheid in de stad. HIVA, Steunpunt WAV,Werktekst voor het project Thuis in de Stad.

Studiegroep Omgeving (i.o.v. Arohm - ARP) (2002),Voorontwerp afbakeningsplan regionaal stedelijkgebied Mechelen.

Swyngedouw, E. (1992), “The Mammon Quest.Glocalisation, interspatial competition and themonetary order: the construction of new scales”, inDunford, M. en G. Kafkalas (ed.), Cities and regionsin the New Europe.

Swyngedouw, E. (1996), “Reconstructing citizenship,the rescaling of the State and the new authoritari-anism: closing the Belgian mines”, in UrbanStudies, 33, nr. 8, pp. 1499-1521.

Urban Task Force (1999), Towards an UrbanRenaissance, final report of the Urban Task Force,Department of the Environment, Transport andthe Regions, London.

Van Den Broeck, J. (1987), “Structuurplanning in prak-tijk: werken op drie sporen”, in Ruimtelijke

De eeuw van de stad | w it b o e k

237

Page 233: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Planning, afl. 19, II.A.2.c., p. 53-119.Van den Brink, G. (2002), Mondiger of moeilijker?

Een studie naar de politieke habitus van heden-daagse burgers, WRR, Voorstudies en achtergron-den, 115, Sdu, Den Haag

Vanderhaeghe, S. (1999), De lange weg.Modernisering in de Vlaamse steden en gemeen-ten, SERV-STV-Innovatie en Arbeid, SERV, Brussel.

Van Der Haeghen, H., E. Van Hecke en G. Juchtmans(1996), De Belgische Stadsgewesten 1991, NIS,Statistische Studiën, nr. 104.

Van der Knaap, G.A. (2002), Stedelijke bewegings-ruimte. Over veranderingen in stad en land, WRR,Sdu Uitgevers, Den Haag, 186 p.

Van Gunsteren, H. (1992), Eigentijds burgerschap,Sdu, Den Haag.

Van Westerloo, G. (2003), Niet spreken met debestuurder, De Bezige Bij, Amsterdam.

Verbeke, M. (2001), De vrijetijdsfunctie ‘van’ en ‘in’ destad. Basistekst voor een workshop in het kadervan het project Thuis in de Stad.

VRIND (2002), De Vlaamse regionale indicatoren.Wall, R. (2002), “Creatief stedelijk netwerk. Een

Rotterdams atelieronderzoek”, in Stedenbouw enRuimtelijke ordening, 02, pp. 41-43.

Wayens, B. & J. Grimmeau (2003), L’influence du tou-risme sur l’importance et la structure du commer-ce de détail en Belgique, lezing Belgische geogra-fendag, Liège, 12 maart.

Wildemeersch, D. (2002), “Sociaal leren voor duur-zaamheid in de risicomaatschappij”, in Baert, H., L.Dekeyser en G. Sterck (red.), Levenslang leren en deactieve welvaartsstaat, Acco, Leuven, pp. 67-75.

Winters, S. & B. Van Damme (2003), “Op zoek naareigendom. Enkele resultaten uit twee HIVA-onder-zoeken naar de overheidssteun voor eigenaars vanwoningen”, in Gezinsbeleid in Vlaanderen, Brussel.

Zukin, S. (1995), The cultures of cities, BlackwellPublishers, Oxford.

238

Page 234: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

S A M E N S T E L L I N G T A S K F O R C E

Geert BouckaertDepartement Politieke WetenschappenKatholieke Universiteit Leuven

Linda BoudryProjectleider StedenbeleidMinisterie van de Vlaamse Gemeenschap

Luk BralRaadgever StedenbeleidVlaams minister Paul van Grembergen

Peter CabusInstituut voor Sociale en Economische GeografieKatholieke Universiteit Leuven

Eric CorijnCosmopolis – City, Culture and SocietyVrije Universiteit Brussel

Guido De Brabander Faculteit Toegepaste Economische WetenschappenUniversiteit Antwerpen

Filip De Rynck Departement Handelswetenschappen en BestuurskundeHogeschool Gent

Moïra Heyn Departement LandbeheerKatholieke Universiteit Leuven

Myriam Jansen-Verbeke Instituut voor Sociale en Economische GeografieKatholieke Universiteit Leuven

Christian KestelootInstituut voor Sociale en Economische GeografieKatholieke Universiteit Leuven

André Loeckx Departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke OrdeningKatholieke Universiteit Leuven

Willy MiermansHogeschool voor VerkeerskundeDiepenbeek

Paul PonsaersVakgroep Strafrecht en CriminologieUniversiteit Gent

Ruth Soenen Departement Sociale en Culturele AntropologieKatholieke Universiteit Leuven

Ludo StruyvenHoger Instituut voor de ArbeidKatholieke Universiteit Leuven

Marc VerlotVakgroep Vergelijkende CultuurwetenschappenUniversiteit Gent

Jan VrankenOnderzoeksgroep Armoede, Sociale Uitsluiting en de StadUniversiteit Antwerpen

Page 235: De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden

Ministerie van deVlaamse Gemeenschap

“Stedelijkheid is de toekomst van Vlaanderen”. “De stadsrepubliek steunt op partici-patieve democratie en groeit rond projecten”. “De rasterstad vraagt een andere poli-tieke en beleidsmatige aanpak”. Deze en andere stellingen staan in dit Witboek.

“De Eeuw van de Stad” is de neerslag van een tweejarig proces waaraan een duizendtalacademici, experten en geïnteresseerden hebben meegewerkt. Vertrekpunt warenveertien achtergrondrapporten opgesteld vanuit verschillende wetenschappelijkeinvalshoeken. Een Task Force van vijftien academici heeft er ruim een jaar over gedis-cussieerd. Een redactie van zes leden heeft er negen maanden aan geschreven. Hetresultaat is een zeer vernieuwende bundeling van de kennis over de stedelijke dyna-miek in Vlaanderen.

Het boek neemt stelling in. Stedelijkheid is de conditie van deze eeuw. Steden zijn deknooppunten voor sociale en politieke wederopbouw. Daaruit volgen dan ook nogalingrijpende accentverschuivingen in het politieke bedrijf. Voor stadsprogramma's enstadsprojecten. Voor participatieve democratie. Voor meer transversale bevoegdheden.Voor een stadsrepubliek.

Het ligt voor de hand dat dit alles het voorwerp wordt van een brede maatschappelijkediscussie. Een discussie waartoe dit Witboek een aanleiding is. Een discussie die in veer-tien steden zal worden voortgezet. Een discussie waartoe elke lezer wordt uitgenodigd.