Upload
sp-boeken
View
216
Download
0
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Gesprekken over de nieuwe wereldorde ‘Jan Marijnissen en Karel Glastra van Loon spraken op de drempel van het nieuwe millennium met prominente deskundigen op het gebied van vrede en veiligheid in binnen- en buitenland. Zij vroegen uiteenlopende personen als Lord Carrington, Sir Michael Rose, Hans van den Broek, Noam Chomsky, Rob de Wijk en Georgi Arbatov naar hun visie op de nieuwe wereldorde. Daarnaast schreven zij zelf een uitvoerig essay over de Nederlandse rol in internationale conflicten.’
Citation preview
2
3
INHOUD
WOORD VOORAF 5
1.1 ONZE LAATSTE OORLOG 6
1.2ETNISCHE ZUIVERING! GENOCIDE! HONDERDDUIZEND DODEN! 18
1.3 EEN COLLEGE TOEGEPASTE MAATSCHAPPIJLEER 29
1.4 BUITENLANDSE POLITIEK VOOR BEGINNERS 39
1.5 STRATEGO VOOR GEVORDERDEN 49
1.6 MANNEN VAN STAAL 62
1.7 HET RECHT VAN DE STERKSTE 74
1.8 VAN OUDE RUSSEN, DE DINGEN DIE NIET VOORBIJGAAN 87
1.9 NOAM CHOMSKY IN VAN AARTSENS PARADIJS 98
2.1 DE KATER NA KOSOVO 107
2.2 OEFENING IN BESCHEIDENHEID 117
2.3 EUROPA REDT DE WERELD (NIET) 126
2.4 EEN NIEUWE ‘NIEUWE WERELDORDE’ 134
4
5
WOORD VOORAF
Het idee voor dit boek werd geboren in de tijd dat er dagelijks NAVO-gevechtsvliegtuigen
opstegen van legerbases in Italië om bommen af te werpen boven Joegoslavië. De
Socialistische Partij, die zich als enige politieke partij in Nederland tegen de operatie
Allied Force keerde, organiseerde in die dagen regelmatig openbare debatten onder het
motto ‘Beter dan Bommen’. De grote belangstelling voor deze avonden, de kwaliteit van
de bijdragen van de diverse sprekers, en de bezorgdheid en betrokkenheid van de
bezoekers zijn een belangrijke inspiratiebron geweest voor dit boek. Wij hadden destijds,
en hebben ook nu nog, de indruk dat de oorlog om Kosovo een keerpunt markeert in het
denken in ons land over de internationale (rechts)orde. De Nederlandse regering, een
groot deel van de Nederlandse politiek, maar ook een belangrijk deel van de media en de
bevolking lijken aan het begin van het nieuwe millennium weinig vertrouwen meer te
hebben in de internationale rechtsorde in het algemeen, en de Verenigde Naties in het
bijzonder. Daarvoor in de plaats is een geloof gekomen in de mogelijkheden van de
NAVO als instrument om – desnoods met geweld – orde te scheppen in een chaotische
wereld vol tegenstellingen. Die ontwikkeling verdient in onze ogen een kritische
beschouwing, en dit boek poogt daartoe een aanzet te geven.
Wij zijn veel dank verschuldigd aan de mensen die zich voor dit boek hebben laten
interviewen. Zij hebben allemaal zeer drukke agenda’s, maar maakten desondanks meer
tijd voor ons vrij dan wij hadden durven hopen. Wij hebben geprobeerd om hun woorden
zo zorgvuldig mogelijk weer te geven, en recht te doen aan de nuances en de context
waarin zij hun uitspraken deden. Uiteraard kan geen van de geïnterviewden worden
aangesproken op standpunten die door de auteurs worden ingenomen. Andersom zijn de
auteurs niet verantwoordelijk voor de uitspraken van de geïnterviewden, noch zijn zij het
altijd met die uitspraken eens. Wij hopen dat wij erin zijn geslaagd om onze eigen opinies
duidelijk te scheiden van die van hen die zich door ons lieten interviewen.
Dit boek zou nooit zijn geschreven zonder de inspanningen van een groot aantal mensen.
Wij willen met name Johan van den Hout bedanken voor de enorme hoeveelheid research
die hij voor ons verrichtte, voor het regelen van afspraken en vliegtickets, het
voorbereiden van de vraaggesprekken, het checken van feiten, en het kritisch lezen van
alle concepthoofdstukken. Zijn inbreng was onmisbaar. Anna Beffers werkte met veel
geduld en toewijding de cassette-bandjes met interviews uit en nam ons daarmee een
enorme hoeveelheid werk uit handen. In Moskou zouden wij weinig hebben kunnen
uitrichten zonder Derk Sauer, die ons niet alleen voorzag van de juiste contacten, maar
ook nog een voortreffelijk gastheer was die zorgde dat het ons aan niets heeft
ontbroken. Larisa Naumenko hielp ons de Russische taalbarrière te slechten en bleek
daarnaast een goede gids in de wereld van de Russische schone kunsten. Yevgeny
Podlesnykh bracht ons veilig en op tijd op al onze Moskouse bestemmingen, wat bepaald
een prestatie genoemd mag worden. En tot slot willen wij al diegenen bedanken die
begrip toonden als wij weer eens veel te lang achter onze beeldschermen zaten, die
opbeurende woorden spraken als we niet meer wisten hoe het verder moest, en die er
door hun enthousiasme en betrokkenheid voor zorgden dat we bleven geloven in het nut
en de noodzaak van dit project.
Jan Marijnissen en Karel Glastra van Loon
Oss/Phoenix/Amsterdam, februari 2000
6
1.1 ONZE LAATSTE OORLOG
‘Deze oorlog is niet uitgebroken, er is toe besloten, door mensen die ook hadden kunnen
besluiten haar niet te voeren. De gewelddadige dood van een x aantal mensen is direct of
indirect door mensvriendelijke politici veroorzaakt.’
Gyorgy Konrád
Het antwoord van de minister bereikte ons via zijn voorlichter en was precies één regel
lang: ‘De minister ziet af van medewerking aan uw boek.’ Een toelichting ontbrak. Dit
hoofdstuk bevat dus geen interview met minister Jozias van Aartsen van Buitenlandse
Zaken, waarin hij zijn visie had kunnen geven op de laatste oorlog waaraan Nederland
actief deelnam. Van Aartsen was de man die op 24 maart 1999 als eerste het nieuws
wereldkundig maakte dat de NAVO-luchtaanvallen op Joegoslavië waren begonnen. Dat
gebeurde in de vergaderzaal van de Tweede Kamer, waar een debat werd gevoerd dat
een dag eerder, toen de SP-fractie er om vroeg, nog was geweigerd. Die weigering, door
alle andere fracties in het parlement, had zo veel afkeuring en verbijstering opgeroepen
bij ondermeer de parlementaire pers, dat men de volgende dag alsnog besloot de acute
situatie in Joegoslavië op de agenda te plaatsen. Naar toen bleek was het bevel tot
oorlogvoering al gegeven. En zo kon het gebeuren dat Nederland voor het eerst in de na-
oorlogse geschiedenis in NAVO-verband deelnam aan een oorlog, zonder dat de
volksvertegenwoordiging zich daar vooraf expliciet over had kunnen uitspreken. Het is
een begin geweest dat de toon heeft gezet voor veel van wat zou volgen. Oorlog en
democratie verdragen elkaar slecht – wat natuurlijk vooral veel zegt over de ware aard
van oorlog.
Om een aantal redenen lijkt het ons zinnig om, voordat wij de diverse deskundigen ten
tonele voeren, eerst nog eens stil te staan bij de vraag hoe in politiek Den Haag ten tijde
van de oorlog werd aangekeken tegen de crisis in Joegoslavië in het algemeen en tegen
de rol van de internationale gemeenschap daarin in het bijzonder. De belangrijkste reden
is, dat zal blijken dat veel van wat in latere hoofdstukken wordt gezegd in schril contrast
staat met hoe er in de Nederlandse politiek wordt gedacht en gesproken. Een andere
reden is, dat naarmate de tijd verstrijkt het beeld van wat men zelf ooit heeft beweerd
over bijvoorbeeld motivatie en doelstellingen van de NAVO-luchtaanvallen nogal eens wil
gaan afwijken van wat er werkelijk is gezegd.
In tegenstelling tot de stafvergaderingen van de NAVO zijn de debatten en de
besluitvorming in de parlementaire democratie openbaar. Dat de minister van Defensie
tijdens de oorlog in sommige gevallen telefonisch overleg voerde met alle fracties
behalve die van de SP (De Grave tijdens een zogenaamd Algemeen Overleg: ‘De SP is
toch overal tegen, daar ga ik mijn kostbare tijd niet aan verdoen!’) dat zullen we maar
beschouwen als een bedrijfsongeval, een gevolg van de blikveldvernauwing die velen in
tijden van oorlog parten speelt. Voor dit hoofdstuk zullen we voornamelijk putten uit de
schriftelijke verslagen van de beraadslagingen van de Tweede Kamer der Staten
Generaal, de zogenaamde Handelingen. Een aantal van de vragen die wij aan minister
Van Aartsen hadden willen stellen, hebben we gelegd naast wat er in de Handelingen
over de Kosovo-oorlog en over de nieuwe verhoudingen in de wereld die daarvan het
gevolg zijn te vinden is. Op dezelfde wijze zullen we ook minister Frank de Grave van
Defensie en diverse woordvoerders van zowel de coalitiepartijen als de oppositie aan het
woord laten.
7
Uit de stukken spreekt, zoals zal blijken, een groot idealisme van met name de Paarse
politici – een idealisme dat zich moeilijk laat rijmen met het verlies aan geloof in de
maakbaarheid van de samenleving waaraan Paars nu juist zijn bestaan heeft te danken.
Maar ook: een idealisme dat oprecht lijkt. Het mag toch niet zo zijn, zo lijkt men keer op
keer te willen uitroepen, dat moorddadige dictators ongestraft hun gang kunnen gaan!
Daar moet iets aan gebeuren! In latere hoofdstukken zullen we ondermeer ingaan op de
selectiviteit van deze verontwaardiging en op de versimpelingen en mythes die eraan ten
grondslag liggen. Ook zal duidelijk worden hoe in militaire kringen wordt gedacht over
het feit dat juist het militaire apparaat wordt uitgekozen als instrument om die goede
bedoelingen ten uitvoer te brengen. Voor dit moment volstaan we echter met het citeren
van een uitspraak van Rob de Wijk, medewerker van het Nederlands Instituut voor
Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, en één van de deskundigen die later ook nog
uitvoerig aan het woord zullen komen. Over het idealisme in de buitenlandse politiek van
Paars zei hij tegen ons: ‘Wat mij blijft verbazen, is dat als je aan een Nederlandse
politicus vraagt wat hij denkt te doen aan het zinloos geweld in onze samenleving, hij het
antwoord schuldig moet blijven. Maar als het gaat om zinloos geweld op wereldniveau,
dan denkt men opeens precies te weten wat daaraan moet gebeuren. Terwijl je ook daar
naar mijn mening zou moeten erkennen dat het probleem heel ingewikkeld en moeilijk
op te lossen is.’
Het is een wrange constatering, en een constatering waar niemand zich gemakkelijk bij
zal voelen. Maar de consequenties van het voeren van een ‘rechtvaardige oorlog’ zoals
die in Kosovo zijn niet minder wrang.
Hoe werd destijds de Nederlandse deelname aan de bombardementen op Joegoslavië
gemotiveerd?
Minister van Aartsen op 24 maart in de Tweede Kamer: ‘Een besluit tot het inzetten van
militaire middelen behoort tot de allermoeilijkste en de allerzwaarste waarvoor een
politicus kan komen te staan. De afschuwelijke, zich almaar voortslepende menselijke
tragedies in Kosovo laten naar het oordeel van de Nederlandse regering geen andere
mogelijkheid meer toe. Met alle pijn die het nemen van zo’n besluit teweegbrengt, zeg ik
ook dat de ontoelaatbaarheid van de humanitaire rampspoed die zich voor onze ogen
voltrekt, ons sterkt in de overtuiging dat hier in bondgenootschappelijk verband het
juiste besluit is genomen. Dat oordeel is niet lichtvaardig maar wel uit overtuiging tot
stand gekomen. Meer dan een kwartmiljoen Kosovaren is op de vlucht voor het niets
ontziende geweld van de Joegoslavische troepen. Onschuldige burgers worden het
slachtoffer. Dat kan niet doorgaan. Het is met de grootst mogelijke spijt dat de
Nederlandse regering moet vaststellen dat president Milosevic niet bereid is geweest de
voor hem wijd open liggende weg te kiezen, namelijk de weg van vrede. Die weg blijft
open.’ (noot: Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 61-3784)
Welk doel stelde men zichzelf?
Minister van Aartsen: ‘Deze militaire operatie heeft politiek tot doel de Servische agressie
tot staan te brengen en de Joegoslavische regering te dwingen terug te keren naar de
onderhandelingstafel.’ (noot: idem)
Hoe dachten de woordvoerders van de Paarse fractie over de kwestie?
8
Jan-Dirk Blaauw van de VVD: ‘Wij zijn gedwongen om militaire middelen in te zetten om
Belgrado alsnog tot zinnen te brengen, om een verder op de vlucht jagen van
Kosovoaren te voorkomen, om het vernietigen van huis en haard niet voort te laten
gaan, en om de schending van de mensenrechten en humanitaire waarden in Kosovo een
halt toe te roepen.’ (noot, idem 61-3788)’
Gerrit Valk van de PvdA: ‘Vastgesteld moet worden dat de internationale gemeenschap
werkelijk tot het uiterste is gegaan in zijn pogingen tot het oplossen van het conflict met
vreedzame diplomatieke middelen. Zeer tot onze spijt moet worden vastgesteld dat de
diplomatieke weg is doodgelopen. Nogmaals, dat is de schuld van de conflictondernemer
Milosevic.’ (noot, idem 61-3789)
Jan Hoekema van D66: ‘Milosevic moet onder druk van geweld inbinden, zoals hij dat
drie jaar geleden ook heeft gedaan in de Bosniëoorlog. Zo niet, dan rijzen indringende
vragen over hoever de Westerse interventiepolitiek kan en wil gaan. Maar speculaties
daarover, ja zelfs vragen aan het kabinet, zijn in dit stadium betrekkelijk vruchteloos en
zelfs strijdig met het adagium dat de tegenstander in het onzekere moet worden gelaten
over de volgende stap.’ (noot, idem 61-3787)
Zoals bekend zette de GroenLinks-fractie bij de aanvang van het conflict een even
historische als omstreden stap. Marijke Vos, woordvoerdster namens die partij, zei het
destijds zo: ‘Wij steunen de militaire interventie middels luchtaanvallen, gericht op
allereerst de bescherming van de Kosovaarse bevolking, gericht op het uitschakelen van
de Servische agressie, en gericht op het hervatten van de onderhandelingen die moeten
leiden tot uiteindelijk een vreedzame oplossing in het conflict van Kosovo. Er bestaat een
risico dat de luchtacties niet leiden tot dit gewenste resultaat, tot het stopzetten van de
agressie. Er bestaat een risico dat het leidt tot verdergaande wraakacties. In dat geval
zal de internationale gemeenschap haar verantwoordelijkheid moeten nemen en ook in
die situatie alles moeten doen om stopzetting van het geweld af te dwingen. In die
situatie zal de NAVO bereid moeten zijn tot vervolgstappen, waarbij niets mag worden
uitgesloten.’(noot, idem 61-3790)
De enige fractie die de luchtaanvallen niet steunde, ook dat is bekend, was die van de
SP. Woordvoerder Harry van Bommel: ‘Naar onze stellige overtuiging zijn die aanvallen
onrechtmatig en onverantwoord. Om te beginnen is er geen VN-resolutie die het gebruik
van geweld tegen Servië toestaat en wordt daarmee de Veiligheidsraad buitenspel gezet.
Door de luchtaanvallen zal de situatie voor de vluchtelingen op korte termijn
verslechteren. Het vertrek van de OVSE-waarnemers in verband met de aanval heeft het
offensief van de Serviërs versneld en vergemakkelijkt, zo lijkt het. Als de luchtaanvallen
niet op korte termijn tot ondertekening van een akkoord leiden – en dat is zeer onzeker –
dreigt een humanitaire ramp van ongekende omvang. Waarop baseert de regering het
vertrouwen dat luchtaanvallen tot ondertekening zullen leiden? Als die ondertekening niet
volgt, wat dan?’ (noot, idem 61-3784)
Wat had er volgens de SP dan wel moeten gebeuren?
Van Bommel in hetzelfde Kamerdebat: ‘De vrede in Kosovo kan alleen via een politiek
akkoord tot stand komen. De partijen moeten daarvoor terug naar de
onderhandelingstafel van Rambouillet, niet om een akkord met de NAVO te sluiten, maar
om een akkoord tussen de etnische Albanezen en de Serviërs te bereiken. Anders dan tot
nu toe, moeten die partijen daarvoor direct met elkaar onderhandelen. Alleen zo kan
naar onze mening een oplossing tot stand komen die ook op termijn stand zal houden.’
9
Zo lagen dus aan het begin van de oorlog de kaarten, en daarin zou, ondanks het feit dat
de oorlog veel langer zou duren dan men had verwacht, weinig verandering komen. Een
paar Kamerleden van GroenLinks en één enkele PvdA-er, Thanasis Apostolou – niet
toevallig iemand die door zijn Griekse afkomst nogal eens blijk heeft gegeven van een
afwijkende kijk op de ware aard van het conflict in Joegoslavië) zouden zich gaandeweg
ook openlijk tegen de NAVO-acties uitspreken, maar van veel belang voor de
parlementaire geschiedenis, laat staan voor het verloop van de oorlog, zou dat niet
blijken te zijn.
Welke strategie had de NAVO nu, volgens de verantwoordelijke ministers, voor ogen om
de gewenste doelen te bereiken?
Minister van Aartsen: ‘Het is het oogmerk van de NAVO om Joegoslavië militair zodanig
te raken, dat het vermogen om het huidig offensief voort te zetten in hoge mate wordt
verkleind en daarmee verdere humanitaire ellende wordt voorkomen.’ (noot, idem 61-
3792)
Defensie-minister De Grave: ‘De doelen van de luchtaanvallen zijn militaire doelen,
luchtafweer, commandocentrales, communicatiemiddelen en militaire stellingen. Dat
moet onderstrepen dat de NAVO geen actie voert richting de burgerbevolking van de
Federale Republiek Joegoslavië, maar dat de acties zijn gericht op de politieke
doelstellingen van de internationale gemeenschap. Wij, de internationale gemeenschap,
gaan ervan uit dat deze activiteiten van de NAVO ertoe zullen leiden dat president
Milosevic bereid zal zijn om de diplomatieke onderhandelingen te hervatten.’ (noot, idem
61-3794 en 3797)
Was er dan bij de Paarse partijen geen enkele twijfel over de juistheid van de genomen
beslissing?
PvdA-fractievoorzitter Ad Melkert op 30 maart 1999 in de Tweede Kamer: ‘Wij ervaren bij
onszelf een houding die uitermate kritisch is jegens onszelf, erop gericht om eigenlijk
elke dag weer je af te vragen of het wel kan wat er gebeurt, of doel en middelen goed tot
elkaar in verhouding staan en of we uiteindelijk bereiken wat we willen. Kritisch zijn we
ook ten opzichte van de instrumenten die worden ingezet. Immers, het is heel verreikend
wat er op dit moment ook over de bevolking van Servië zelf komt. We hechten er daarbij
aan tussen de Servische bevolking en het Servische regime echt een onderscheid te
maken.’ (noot, idem 63-3870)
En hoe verhield die kritische houding zich tot het triomfalisme van de NAVO-
woordvoerders in de eerste week van de bombardementen?
Ad Melkert: ‘We hebben gisteren de woordvoerder van de NAVO voortdurend
tevredenheid tot uitdrukking horen brengen over het halen van de militaire doelen; wat
deze dan ook zijn, want het is ons niet gegeven dat allemaal in elke fase weer te kunnen
volgen. Ik zou de regering willen vragen om daar wat van te zeggen, namelijk hoe die
fasering (van de NAVO-aanvallen, JM/KGvL) er eigenlijk uitziet. Maar het gaat meer om
het tot uitdrukking brengen van tevredenheid over het bereiken van militaire doelen en
het ondertussen in feite zwijgen over de enorme schade aan mensen en omgeving,
waarmee dat gepaard gaat. Het is voor het draagvlak van het grootste belang dat dit wel
steeds consequent tot uitdrukking wordt gebracht.’
10
En twijfelde men wellicht ook aan de effectiviteit van de gekozen strategie?
Ad Melkert: ‘Kunnen we onze strategie succesvol noemen nu Rambouillet voorlopig nog
niet ondertekend is en zich ondertussen wel de humanitaire ramp voltrekt, terwijl voor
het vermijden daarvan deze actie juist was begonnen? Het stellen van deze vraag is
natuurlijk makkelijker dan het geven van een antwoord.’
Zou het dan het overwegen waard zijn geweest om de luchtacties stop te zetten, zoals de
SP bepleitte?
Eimert van Middelkoop van het GPV valt de eer toe dat hij het antwoord op deze vraag
het fraaist verwoordde: ‘Wie nu het stopzetten van de NAVO-acties zou bepleiten, is
onmiddellijk verantwoordelijk voor de situatie die dan ontstaat. Welnu, daar is weinig
fantasie voor nodig. De programmatische genocide van Milosevic in Kosovo zal dan nog
sneller worden voltrokken. Dat dient men dan te aanvaarden. Wie heeft geleerd te kijken
in de spiegel van Gods wet, die kent het menselijk tekort. Echter, nauwelijks één vroom
woord is toereikend nu wij het diep menselijk kwaad van de ongeremde genocide in het
aangezicht zien. Soms is de mens gelijk een beest.’
Debatten in het Nederlandse parlement, zo blijkt met name uit de aangehaalde bijdrage
van Ad Melkert, willen nogal eens een hoog spookgehalte hebben. Dat wil zeggen: de
sprekers blijken uit te gaan van een werkelijkheid die buiten de kaasstolp van het
Binnenhof helemaal niet bestaat, en waarvan je je kunt afvragen of men er zelf eigenlijk
wel echt in gelooft – of dat men er voor kiest om tijdelijk in die niet-bestaande
werkelijkheid te geloven omdat dat politiek gezien goed uitkomt. Zou de PvdA-
fractievoorzitter werkelijk hebben verwacht dat de minister van Defensie op zijn
aandringen aan de bel had gehangen bij de NAVO, om te wijzen op het belang van
eerlijke berichtgeving over de schade aan Servische burgerdoelen? En dat daar
vervolgens door de NAVO naar geluisterd zou zijn? Vanwege het draagvlak in de
Nederlandse samenleving? Wij wagen het te betwijfelen. Zoals wij ook niet geloven dat
de verschillende woordvoerders zich er persoonlijk van hadden overtuigd dat werkelijk
alles was gedaan om het conflict langs politieke weg op te lossen. De stukken waarover
in Rambouillet werd overhandeld, om maar eens wat te noemen, kwamen pas in de
openbaarheid nadat de hierboven geciteerde debatten werden gevoerd. En hoe die
onderhandelingen precies zijn verlopen is tot op de dag van vandaag nog steeds
onduidelijk, en zal dat wellicht altijd blijven.
De mooie woorden over ‘de wijd open liggende weg van de vrede’ waren dan ook niet
meer dan dat: mooie woorden. En aan mooie woorden zou het ook in de weken na het
uitbreken van de oorlog niet blijken te ontbreken. Neem het volgende fragment uit een
debat dat op 7 april werd gevoerd, kort nadat de Rambouillet-documenten via het
Internet alsnog in de openbaarheid waren gekomen. Uit de documenten bleek ondermeer
dat in Rambouillet afspraken waren gemaakt (althans: met de Kosvaarse Albanezen, die
het document onder grote Amerikaanse druk hadden ondertekend) over de toekomstige
status van Kosovo – het zou vooralsnog een autonome provincie blijven binnen de
republiek Joegoslavië. Gezien het Servische geweld dat na het begin van de
bombardementen in volle hevigheid was losgebarsten, leek dat echter geen erg reële
optie meer voor de getroffen Albanezen. Met andere woorden: het document van
Rambouillet, en zeker de handtekening van de Albanezen onder dat document, moest in
feite beschouwd worden als een dode letter. Zo niet voor de Nederlandse minister van
Buitenlandse Zaken.
11
Van Aartsen op 7 april in de Tweede Kamer: ‘Feitelijk is de situatie ver verwijderd van de
situatie toen men in Rambouillet onderhandelde. De beginselen en uitgangspunten van
Rambouillet zijn en blijven echter de leidraad voor wat hierna moet volgen. Het gaat
gewoon om de democratische rechten van de Kosovaren en om het respecteren van de
mensen in Kosovo. Deze elementen staan vandaag en ook morgen nog recht overeind.
De onderhandelingen in Parijs zijn vastgelopen op het feit dat de
onderhandelingsdelegatie van president Milosevic een internationale troepenmacht op het
grondgebied van Joegoslavië niet wilde accepteren. Daarop is het uiteindelijk spaak
gelopen.’ (noot: Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 66-4020 en
verder)
Jan Marijnissen, fractievoorzitter van de SP, in datzelfde debat: ‘U zegt dat Kosovo onder
jurisdictie van Joegoslavië moet blijven vallen. Sinds Rambouillet zijn er natuurlijk twee
dingen gebeurd: het UCK is onverminderd voorstander van afscheiding, maar
tegelijkertijd zijn inmiddels honderdduizenden mensen getraumatiseerd. De vraag is, in
hoeverre het nog reëel is te verlangen dat die mensen daar onder autonome
omstandigheden naartoe gaan. En zo u vindt dat Kosovo integraal onderdeel moet blijven
uitmaken van Joegoslavië, hoe zit het dan met die andere slotbepaling van Rambouillet,
waarin staat dat drie jaar na ondertekening een finale overeenkomst zal worden gesloten
“on the basis of the will of the people”? Dat is met andere woorden een verkapte vorm
van referendum, die automatisch het alsnog afscheiden van Joegoslavië zou inhouden.’
Van Aartsen: ‘Dit element is voor de Kosovaren, naast de internationale troepenmacht,
een belangrijk element geweest om akkoord te gaan met Rambouillet. Het zou een
verkeerde weg zijn om nu te kiezen voor een politieke oplossing voor Kosovo buiten de
Federale Republiek Joegoslavië om. Als wij dat op dit moment zouden uitspreken zou dat
effecten kunnen hebben op het totaal van de Balkan.’
Marijnissen: ‘Maar is dat dan niet strijdig met die slotbepaling, waarin staat dat de
bevolking van Kosovo na drie jaar zal bepalen hoe het definitieve akkoord eruit zal zien?
Of begrijp ik dat verkeerd?’
Van Aartsen: ‘Het is belangrijk om dat als een element voor de toekomst te behouden.
Die mogelijkheid is geschapen. Dat is het politieke deel van het akkoord van Rambouillet,
waar de onderhandelingsdelegatie van Joegoslavië op dat moment geen bezwaren tegen
had. Het liep stuk op het militaire gedeelte van het akkoord. De onderhandelaars hebben
altijd gezegd dat de Federale Republiek Joegoslavië zowel het ene, het politieke deel, als
het andere, het militaire deel van het akkoord, zouden moeten aanvaarden. Ik kan
echter niet in het brein van de onderhandelaars van de federale republiek kijken. Ik heb
daar ook geen zin in, maar waarschijnlijk heeft men het toegespitst op het militaire deel,
omdat het niet uitgesloten is dat men met het politieke deel ook nog problemen had.
Maar men heeft gezegd het politieke deel te willen aanvaarden.’
Marijnissen: ‘Dus inclusief de bepaling dat de meerderheid van de bevolking van Kosovo
over drie jaar zal uitmaken hoe een en ander definitief wordt geregeld?’
Van Aartsen: ‘Dat was het politieke deel van het akkoord van Rambouillet.’ Op de
implicaties van ‘Rambouillet’ en op de vraag hoe die onderhandelingen zijn verlopen
zullen we later in dit boek nog diverse malen terugkomen.
12
In hetzelfde debat van 7 april werd ook stilgestaan bij de voortgang van de
luchtcampagne, die inmiddels was geïntensiveerd, en die steeds meer vragen opriep over
de verhouding tussen het gestelde doel en de gekozen middelen.
Defensie-minister Frank de Grave: ‘Het blijft zoeken naar het juiste evenwicht tussen
doel en middelen. Het doel heeft natuurlijk meer scherpte gekregen door de gedragingen
van de heer Milosevic. Zoals wij vorige week hebben besproken, is er een vergroting van
inzet. Die is met name erop gericht zoveel mogelijk te verhinderen dat Servië zijn
vernietigingsmachine inzet. Er is nu sprake van een nadrukkelijke inzet rechtstreeks
gericht op troepenconcentraties in Servië. Daarbij moet ook de inzet van Apache-
helicopters betrokken worden. Dat gebeurt zeer nadrukkelijk om de mogelijkheden om
militaire eenheden in Kosovo uit te schakelen, te vergroten.’
En hoe pasten de bombardementen op Joegoslavische steden als Belgrado en Novisad in
de strategie?
De Grave: ‘Dat gebeurt met het politieke doel Milosevic duidelijk te maken dat de
onderhandelingstafel zijn optie is. Tegelijkertijd worden meer operationele doelen
gebombardeerd, die zijn vermogen om in Kosovo te functioneren belemmeren. Het gaat
inderdaad om vliegvelden, spoorwegen, wegverbindingen, logistieke transport- en
communicatiemiddelen. Wij zien dat ook gebeuren en vinden dat terecht en verantwoord.
De elektriciteitscentrale die Belgrado van elekriciteit voorziet, is niet als militair doel
neergezet. Maar elektriciteitscentrales die heel betekenisvol zijn voor het functioneren
van de oorlogsmachine vormen wel militaire doelen.’
En zo drong de harde werkelijkheid van het oorlogvoeren langzaam maar zeker door tot
de Tweede Kamer, en vooral ook tot de de fractieleden van GroenLinks, die al spoedig
verdeeld bleken over de ingenomen standpunten. Marijke Vos in haar evaluatie van de
Kosovo-crisis: ‘De fractie was het er over eens dat in maart militair ingrijpen
gerechtvaardigd was om dreigende genocide te voorkomen. Daarom vonden we ook dat
er na bombardementen vervolgacties zouden moeten komen, in het geval het niet
mogelijk zou zijn om vanuit de lucht alleen het geweld te stoppen en de mensen te
beschermen. We dachten daarbij aan gerichte acties op de grond om mensenlevens te
redden. Toen bleek dat de NAVO bereid noch voorbereid was die bescherming op de
grond te bieden, was dat voor Farah Karimi reden haar steun in te trekken. Voor Ineke
van Gent was het feit dat de luchtacties de mensen niet beschermden en de situatie
alleen maar verergerden doorslaggevend om steun in te trekken.’ (noot: Evaluatie van
de Kosovo Crisis, door Marijke Vos)
13
Nog pijnlijker werd de situatie voor GroenLinks toen niet alleen steeds duidelijker werd
dat de oorlog veel langer zou gaan duren dan aanvankelijk gedacht, maar dat de NAVO
bovendien een steeds ruimere interpretatie begon te geven aan het begrip ‘militaire
doelen’. Zo werd op 12 april een spoorbrug gebombardeerd, waarbij en passant een
passagierstrein werd verwoest. Zeker tien inzittenden vonden daarbij de dood. En op 23
april bleek dat ook een televisiestation in Belgrado een militair doelwit kon zijn. Bij de
aanval kwamen zestien burgers om het leven. Beide incidenten leidden tot groot rumoer
in de media. En ook aan de leden van de Tweede Kamer ging dit alles niet ongemerkt
voorbij. Op 28 april opent Gerrit Valk namens de PvdA het debat over de actuele situatie
in Kosovo als volgt: ‘Voorzitter! Vandaag gaat de zesde week in van de
bombardementen, een triest resultaat. Toch mag dit geen enkele aanleiding zijn om te
twijfelen aan de juistheid van de missie. De NAVO is gehouden door te gaan met de
acties totdat Belgrado bereid is toe te geven. Stopzetting van de acties, zonder dat de
NAVO-eisen zijn ingewilligd, zou een ramp betekenen voor de regio waarvan de gevolgen
niet zijn te overzien. Het zou een definitief buigen betekenen voor dictatuur en terreur.
De aanvallen van de NAVO op de Servische televisie zijn fel bekritiseerd. De Servische
televisie zou ook niet mijn eerste doel zijn, maar wij moeten wel constateren dat de
Servische televisie niets met journalistiek te maken heeft. Het is een puur
machtsinstrument en een van de pijlers waarop de huidige dictatuur berust. Bovendien
heeft de Servische televisie mede het klimaat gecreëerd waarin zuiveringen konden
plaatsvinden.’ (noot: Handelingen 75-4357 en 4358)
Marijke Vos stelt daar een veel kritischer bijdrage tegenover: ‘Ik stel met grote zorg vast
dat er sluipenderwijs steeds vaker civiele doelen geraakt worden, onder andere een tv-
station,’ aldus Vos. ‘En als ik dan president Clinton tijdens de NAVO-top hoor zeggen:
“Wij zullen deze oorlog winnen,” dan vraag ik mij af of het hier om een prestigeslag van
de NAVO gaat. Ik heb grote moeite met een opstelling die tot verdergaande escalatie
leidt. Wij vragen ons ook af of het echt nodig is om alle bruggen in het noorden bij
Novisad weg te bombarderen. Inmiddels zijn er chemische fabrieken gesneuveld. Al deze
doelen horen volgens ons niet tot de militair-strategische doelen. Bij ons kan op een
gegeven moment een grens worden bereikt.’ (noot: idem 75-4361 en 4362)
Maar minister van Aartsen toonde zich van de kritiek niet onder de indruk. Hij verdedigde
de aanval op het tv-station als volgt: ‘In deze situatie van het conflict kan geen sprake
zijn van half kiezen. We moeten op bepaalde momenten volstrekt duidelijk zijn. Duidelijk
is dat deze tv-stations onderdeel uitmaken van de propaganda-machine en ook van het
oorlogsapparaat van president Milosevic en ze behoren dus tot de relevante
infrastructuur in de rest van Joegoslavië die uitgeschakeld moet worden. Alles wat
bijdraagt tot een verwringing van de beeldvorming van de bevolking van Joegoslavië –
dat is in wezen aan de orde – valt onder de infrastructuur en steunt het systeem.
Daarom hebben wij deze operatie dan ook gesteund.’
Een motie van SP-Kamerlid Harry van Bommel, waarin de regering werd gevraagd zich
binnen de NAVO in te zetten voor stopzetting van de bombardementen, kreeg slechts
steun van de SP-fractie, de GroenLinksers Van Gent en Karimi, en van PvdA-er
Apostolou. Een motie van Marijke Vos, waarin de regering werd verzocht om binnen de
NAVO te bepleiten dat voortaan zou worden afgezien van bombardementen op Servische
media, kreeg alleen steun van haar eigen fractie. De grens waarover zij had gesproken
werd gedurende de rest van de oorlog niet bereikt. De fractie van GroenLinks bleef de
oorlog in meerderheid tot het eind toe steunen.
14
War is a dirty business – zelfs een ‘schone’ oorlog als de luchtcampagne tegen
Joegoslavië, die werd uitgevoerd met de meest geavanceerde bommen die de mensheid
ooit heeft voortgebracht en die aan geen enkele geallieerde militair het leven kostte.
Vroeg in de oorlog schilderde een Nederlandse F-16-piloot nog de contouren van een
MIG-straaljager op zijn eigen vliegmachine om uiting te geven aan de trots over het
neerhalen van zo’n vijandelijk toestel. Maar naarmate de oorlog vorderde was er voor de
NAVO steeds minder reden voor dergelijke bravoure. Grote opwinding ontstond er
bijvoorbeeld toen twee NAVO-piloten op 14 april een convooi van vluchtende Albanezen
aanzagen voor Servische gevechtstroepen. De met grote precizie uitgevoerde beschieting
kostte aan zeker vierenzestig onschuldige burgers het leven. Ook pijnlijk waren de
diverse afzwaaiers: raketten die belandden in woonwijken, pal naast ziekenhuizen, op
een tabaksfabriek, of zelfs over de grens in Bulgarije. Deze zogenaamde collateral
damage werd door zowel de NAVO als de Nederlandse regering ten zeerste betreurd,
maar moest volledig op het conto worden geschreven van Milosevic, die immers ‘met één
telefoontje naar het NATO-hoofdkwartier’ de oorlog kon beëindigen, zoals minister Van
Aartsen het zo mooi formuleerde. (noot: Handelingen 61-3795) In antwoord op
schriftelijke vragen zei Van Aartsen het zo: ‘De regering betreurt de genoemde
voorvallen (aanvallen op een flatgebouw in Novi Pazar en een brug bij Varvarin waarbij
burgerslachtoffers zijn gevallen JM/KGvL), maar wijst er op dat ondanks uitgebreide
voorzorgsmaatregelen de aanwezigheid van burgers in de nabijheid van een doel nooit
helemaal kan worden uitgesloten. Het valt daarom niet uit te sluiten dat zich incidenten
blijven voordoen waarbij onbedoeld burgerslachoffers vallen.’ (Aanhangsel van de
Handelingen 1998-1999, 1570)
Maar er gebeurde ook dingen die moeilijker in de schoenen te schuiven vielen van
Milosevic, en die – als je al met bovengenoemde verklaringen genoegen zou willen
nemen – vragen bleven oproepen. Zo verscheen op 15 mei het volgende bericht in de
Minneapolis Star Tribune, een gerespecteerd Amerikaans dagblad:
In Joegoslavië, zoals in ieder ander land, worden kinderen in het weekend ‘s ochtends
wakker met de gedachte aan buitenspelen. Ze kijken naar de lucht, en als die vrij is van
wolken en F-15′s, trekken ze de buurt in. Ze doen balspelen, trappen tegen een blikje,
en zoeken in het gras naar verborgen schatten. De laatste tijd zijn ze daarbij gestuit op
bijzonder aantrekkelijke voorwerpen: helder oranje-gele dingen zo groot als een blikje
fris, en glimmende ronde voorwerpen zo groot als tennisballen. De kinderen rapen ze op.
Ze exploderen. De kinderen verliezen een arm, of een oog, of hun leven.
Dit scenario is mogelijk gemaakt door de NAVO, dat de kleurige snuisterijen al wekenlang
over Joegoslavië uitstrooit. De dingen die zo op een frisdrankblikje lijken zijn CBU-87- en
RBL755-bommen, de felgekleurde ballen zijn ATACMS-bommen. Geen van die bommen is
bedoeld voor kinderen, natuurlijk. Het zijn niet-geëxplodeerde sub-bommen – de kleine
bommetjes die in clusterbommen verborgen zitten. (noot: Cluster bombs – For
Yugoslavia’s kids, a pernicious gift, Minneapolis Star Tribune, 15 mei 1999)
15
Het artikel vervolgt met een uitleg over de effectiviteit van clusterbommen. Volgens de
NAVO is het een bijzonder effectief wapen, omdat een clusterbom in één keer een groot
gebied verwoest. De clusterbom explodeert namelijk eerst boven de grond, waardoor
200 granaten vrijkomen. De granaten versplinteren vervolgens weer in zo’n 300 stukjes
staal die met een hoge snelheid alle kanten uitschieten. De 60 duizend scherven die op
deze manier vrijkomen, verspreiden zich over een lengte van vier voetbalvelden alwaar
zij hun verwoestende werk doen. Dat gemiddeld 5 procent van de granaten niet afgaat,
is een gecalculeerd ‘bedrijfsrisico’, dat in zoverre meeweegt bij het gebruik van dit wapen
dat men het volgens de NAVO alleen inzet tegen grote militaire doelen, zoals luchthavens
en pantserdivisies – doelen waarbij collateral damage zo veel mogelijk is uitgesloten. In
tegenstelling tot bijvoorbeeld chemische wapens, zijn clusterbommen niet expliciet
verboden. Dat wil zeggen: in geen enkel verdrag komt het woord ‘clusterbom’ voor.
Vredesactivisten en mensenrechtenorganisaties voeren echter twee belangrijke
verdragen aan tegen het gebruik van deze bommen. Allereerst, een toevoeging uit 1979
aan de Conventies van Geneve van 1949. Daarin wordt het gebruik van wapens of
methoden van oorlogsvoering verboden die ‘superfluous injury or unnecessary suffering’
tot gevolg hebben. Bovendien verbiedt deze toevoeging ‘indiscriminate attacks’,
waaronder ondermeer wordt verstaan oorlogsvoering waarvan de effecten niet kunnen
worden beperkt tot militaire doelen. Deze algemene bepaling is nog verder verfijnd tot
een verbod op aanvallen waarbij ‘incidental loss of civilian life, and injury to civilians’
verwacht kunnen worden (noot: Additioneel Protocol I bij de Conventies van Geneve,
Deel III, artikel 35 lid 2 en artikel 51 lid 4). Het gebruik van clusterbommen in bewoond
gebied, en zeker als die worden afgeworpen vanaf grote hoogte zoals in Joegoslavië het
geval was, leidt onmiskenbaar tot dit risico.
Het tweede verdrag dat van toepassing zou kunnen en moeten zijn op clusterbommen is
een conventie tegen wapens die onnodig lijden, excessieve verwondingen of
‘indiscriminate effects’ tot gevolg hebben. (noot: Conventie van 10 oktober 1980,
geamendeerrd protocol II, artikel 3, lid 8 sub b). Hoewel dit verdrag vooral betrekking
heeft op mijnen, namelijk op wapens die bedoeld zijn om te exploderen bij aanraking of
nabijheid, zou het ook zeer wel van toepassing verklaard kunnen worden op
clusterbommen: daarbij gaat men namelijk uit van een ‘toegestaan’ percentage van niet-
ontplofte sub-bommen van 5 procent, bommen die de facto dezelfde vernietigende
werking hebben als mijnen.
Op 12 mei bracht Mary Robinson, voormalig president van Ierland, en thans Hoge
Commissaris voor de Mensenrechten bij de Verenigde Naties, een bezoek aan het stadje
Nis in Zuid-Oost Servië. Vijf dagen eerder waren de markt en het ziekenhuis van Nis
getroffen door clusterbommen, waarbij vijftien doden waren gevallen. Op 31 mei deed
Robinson uitvoerig verslag van deze verwoestende NAVO-aanval, waarvan op geen
enkele wijze duidelijk was op welk militair doel die gericht zou zijn geweest. (noot:
Report by the Human High Commissioner on Human Rights on the situation fo human
rights in Kosovo) Naar aanleiding van dat rapport vroeg de SP aan de ministers Van
Aartsen en De Grave of zij bij hun eerdere bewering bleven dat clusterbommen alleen
worden ingezet tegen grote militaire doelen en van een hoogte waarbij zij nauwkeurig op
het doel kunnen worden gebracht. Bovendien werd gevraagd of de twee bewindslieden
van mening waren ‘dat het een legitieme militaire strategie is clusterbommen te
gebruiken op of nabij burgerdoelen’. (noot: Tweede Kamer vergaderjaar 1998-1999,
Aanhangsel van de Handelingen, 1570)
16
Het antwoord luidde: ‘De regering kent het rapport van de VN Hoge Commissaris voor de
Mensenrechten mevrouw Robinson. Dit rapport geeft geen wijziging in het oordeel van de
Regering over de inzet van clusterbommen.’
Een soortgelijk nietszeggend antwoord kwam er kort na het beëindigen van de oorlog op
vragen van SP-Kamerlid Harry van Bommel. Naar aanleiding van een rapport van het
World Wildlife Fund waarin werd gesproken van ‘large amounts of toxic chemicals and oil
that leaked into de Danube-river as a result of the bombing’, waarbij werd opgemerkt dat
de Donau voorziet in de drinkwatervoorzieing van zo’n 10 miljoen mensen in vijf
verschillende landen, vroeg hij zich af of het nemen van zulke risico’s voor milieu en
volksgezondheid paste bij een legitieme militaire strategie. (noot: idem, 1803) Letterlijk
luidde het antwoord van de twee Paarse ministers: ‘De luchtaanvallen van de NAVO zijn
steeds gericht geweest op objecten die deel uitmaakten van de infrastructuur die
Milosevic in staat stelde zijn onderdrukkingscampagne uit te voeren.’ Punt.
En zelfs toen na afloop van de oorlog bleek dat de clusterbommen tientallen doden
maakten onder zowel terugkerende vluchtelingen (met name kinderen), als onder
militairen van de KFOR-vredesmacht, voelden de ministers zich niet geroepen nader in te
gaan op de legitimiteit van het gebruik van deze vernietigingswapens. ‘De NAVO heeft,’
zo stelden zij, ‘bij de wapenkeuze de afweging tussen militair belang en het risico van
collaterale schade steeds zorgvuldig gemaakt.’
Rest ons om nog stil te staan bij de afloop van de oorlog. Op 11 juni werd daarover in de
Kamer voor het eerst gesproken, en hoewel het niemand gepast leek om een al te
triomfantelijke toon aan te slaan, overheerste toch het gevoel dat de strijd uiteindelijk
was gewonnen.
Gerrit Valk van de PvdA verwoordde zijn gevoelens aldus: ‘Het moment waarnaar wij
allemaal lang hebben gesnakt is aangebroken. De strijd wordt beëindigd en het begin van
een oplossing voor het Kosovo-conflict ligt onder handbereik. Geconstateerd mag worden
dat dit zonder het westerse ingrijpen nooit zou zijn bereikt. Vluchtelingen kunnen straks
terugkeren en mogen zich beschermd weten, nu en in de toekomst. En dat is een groot
goed.’ (noot: Handelingen 87-5073)
Jan-Dirk Blaauw van de VVD: ‘Gedurende de luchtacties hebben wij de regering intensief
gevolgd in een dialoog, waaruit iedere keer weer de juiste conclusies konden worden
getrokken. Vreugde is echter niet gepast. Immers, het duurde allemaal nog lang en
verder weten wij allen van de vele vluchtelingen en de vele slachtoffers, waarvan elke er
een te veel is.’ (noot: idem 5075)
Uiteraard was de opluchting bij GroenLinks het grootst. Marijke Vos: ‘Na bijna tachtig
dagen oorlog is het geweld gestopt en is er uitzicht op vrede, en dat is iets waar wij allen
verschrikkelijk blij mee zijn. Maar wie zegt dat er nu sprake is van een overwinning gaat
voorbij aan het onnoemelijk leed dat is aangericht.’ (noot: idem, 5076)
Minister Van Aartsen, ten slotte, zei het zo: ‘Nu, achtenzeventig dagen na het begin van
het militair conflict en het begin van de acties, mag worden vastgesteld dat het
consequent, vastberaden en geloofwaardig optreden van de NAVO heeft geleid tot de
aanvaarding door Joegoslavië van de eis dat alle Servische eenheden uit Kosovo worden
teruggetrokken en een internationale troepenmacht onder leiding van de NAVO in Kosovo
wordt toegelaten.’ (noot: idem, 5079)
17
En de Socialistische Partij? Kwam die terug op haar eerder ingenomen standpunt? Nee.
Harry van Bommel: ‘Wij hebben steeds geoordeeld dat het middel erger was dan de
kwaal. Wij zijn die mening onveranderd toegedaan. De voorlopige balans is namelijk een
trieste. Er is sprake van bijna een miljoen vluchtelingen buiten Kosovo en
honderdduizenden binnen Kosovo. Er is sprake van grootschalige vernietiging in Kosovo
en in andere delen van Joegoslavië. Ten slotte is er sprake van instabiliteit in de hele
regio. In die situatie is geen sprake van winnaars.’ (noot: idem, 5074)
18
1.2ETNISCHE ZUIVERING! GENOCIDE!
HONDERDDUIZEND DODEN!
‘De grote vijand van de waarheid is vaak niet de leugen, maar de mythe.’
John F. Kennedy
Wie een complex probleem inzichtelijk wil maken, ontkomt niet aan versimpelingen. En
wie een oorlog wil voeren, ontkomt niet aan het gebruik van propaganda. De vraag is:
waar houdt de versimpeling op een versimpeling te zijn en verwordt tot een leugen? En
wanneer houdt propaganda op propaganda te zijn en verwordt tot pure misleiding? Dat
de Servische staatstelevisie een bron van misleidende propaganda is, zal door weinigen
worden ontkend – voor de NAVO was dat voldoende reden om het televisiestation te
vernietigen. Maar hoe zit het met de manier waarop het conflict in Joegoslavië in het
Westen wordt voorgesteld? In hoeverre hebben de media en de verantwoordelijke politici
in de NAVO-landen zich schuldig gemaakt aan misleiding en leugenachtigheid? En in
hoeverre hebben de onvermijdelijke versimpelingen van de complexe werkelijkheid
geleid tot een verkeerd begrip van wat er in feite aan hand is?
We legden deze vragen voor aan twee deskundigen: de Belgische historicus en Balkan-
kenner Raymond Detrez, auteur van een aantal veelgeprezen boeken over het
Joegoslavië-conflict, en aan de Amerikaanse taalkundige en politiek commentator Noam
Chomsky. Chomsky, die wereldberoemd werd door zijn baanbrekende theorieën over
taalverwerving bij kinderen, geldt als één van de best geïnformeerde én meest radicale
kritici van het Amerikaanse buitenlandse beleid. In zijn boek The manufacturing of
consent heeft hij ondermeer uitvoerig uiteen gezet welke rol de Amerikaanse media
spelen in het mobiliseren van de publieke opinie ten behoeve van de doelstellingen van
de politieke elite in dat land. Maar laten we dichter bij huis beginnen, in Antwerpen om
precies te zijn, waar Raymond Detrez ons ontvangt in een oud herenhuis niet ver van
station Berghem. Detrez is een man die zijn woorden zorgvuldig kiest, die zich niet gauw
laat meeslepen door zijn eigen emoties, precies zoals je dat mag verwachten van een
man van de wetenschap. Maar zijn stellingname is daardoor niet minder krachtig –
intengendeel. Als wij hem ter inleiding van ons gesprek één van de meest in het oog
springende versimpelingen van de kwestie-Joegoslavië voorleggen, namelijk dat de
Serviërs de bad guys zijn in dit conflict, zegt hij: ‘Dat is denk ik maar één aspect van al
die mythes over de Balkan. En voor een goed begrip zullen we ons eerst moeten
verdiepen in die andere mythes. De mythe dat de Serviërs in Joegoslavië een dominante
positie innamen, bijvoorbeeld. De mythe dat Milosevic de bron is van alle ellende. En
vooral ook de mythe dat de Balkan een heel gewelddadig deel van de wereld is waar
altijd al conflicten zijn geweest. Waar oorlog voeren de mensen in het bloed zit of in de
genen. Het is een mythe waarvan ik, als historicus, eigenlijk niet goed begrijp waar die
vandaan komt.’
Laten we daar dan beginnen. Wijst de geschiedenis van de Balkan niet uit dat daar al
eeuwenlang sprake is van een kruitvat ?
19
Raymond Detrez: ‘Nee. Als u kijkt naar de geschiedenis van de Balkan is eerder het
omgekeerde het geval. Het is een gebied waar heel weinig oorlogen zijn gevoerd. Van
het eind van de Middeleeuwen, de veertiende eeuw, tot in de negentiende eeuw is er op
de Balkan geen oorlog gevoerd. Dat wil zeggen: er zijn wel oorlogen van buitenaf
geïntroduceerd, door de Turken, door Rusland, door het Habsburgse rijk etcetera, maar
door de Balkan-volken onderling is er in al die eeuwen geen oorlog gevoerd. De eerste
oorlog tussen twee Balkan-volken vond plaats in 1885, de Hongaars-Tsjechische oorlog.
En vervolgens heb je natuurlijk dat hele grote conflict in 1912-1913, de zogenaamde
Balkan-oorlogen. Maar eigenlijk blijft het daarbij. De Eerste Wereldoorlog brak wel uit op
de Balkan, in die zin dat de aanleiding voor die oorlog het neerschieten was van de
aartsbisschop (moet dit niet de aartsHERTOG zijn?), maar dat was natuurlijk niet de
oorzaak, er is geen zinnig mens die dat gelooft. Bovendien zie je dat de Balkan juist
geprobeerd heeft om buiten die Eerste Wereldoorlog te blijven, men had helemaal geen
zin in die oorlog. Pas toen aan het einde van 1915 Hongarije bij de strijd betrokken
raakte, was het niet meer mogelijk om afzijdig te blijven. En ook de Tweede
Wereldoorlog is niet op de Balkan uitgebroken maar in West-Europa. De Balkan werd
erbij betrokken zonder dat die landen daar zelf iets aan konden doen. Dus ik begrijp niet
goed waarom de Balkan zo’n slechte reputatie heeft. Maar die mythe heeft wel in hoge
mate bepaald hoe er tegen de recente conflicten op de Balkan wordt aangekeken. Men
ging er vanuit dat men in Joegoslavië te maken heeft met totaal redeloze wezens die
oorlogvoeren zonder dat daar serieuze aanleiding toe is, en die je dus moet behandelen
als kinderen. En omdat men aannam dat de oorzaak van het conflict gelegen was in het
feit dat de Balkan altijd al oorlog voerde, is de werkelijke oorzaak nooit serieus
onderzocht – zeker niet door de media. En ik geloof dat de media een grotere impact
hebben op de besluitvorming van politici dan serieuze wetenschappelijke
beschouwingen.’
Maar als we even kijken naar het meest recente conflict, de strijd om Kosovo, dan speelt
daar toch een oorlog van eeuwen geleden een rol in, de zogenaamde Slag om het
Merelveld?
Detrez: ‘Jawel, maar die slag speelt toch vooral een mythologische rol. Het was een slag
die destijds niet veel heeft veranderd aan de loop van de geschiedenis. Er was sprake
van opstandige legers, waaronder troepen van de Servische koning, die ten strijde
trokken tegen de Osmaanse overheersers. Overigens streden aan Servische zijde ook
Albanezen, Hongaren en Kroaten mee, zoals er aan de andere kant ook Serviërs
meestreden. Maar goed, op het Merelveld werden de opstandelingen verpletterend
verslagen, waarbij de Servische koning om het leven kwam. En omdat het Servische
koningshuis, zoals alle Europese koningshuizen, nauwe banden onderhield met de kerk,
is die koning vervolgens heilig verklaard, waardoor er een zekere cultus rondom hem is
ontstaan. Maar in de eeuwen die volgen op die slag is het daarbij gebleven. Pas veel later
krijgt die slag echt een mythische betekenis’.
20
Wanneer en waarom gebeurde dat?
Detrez: ‘Dat was in 1878, na het congres van Berlijn. Toen werd Bosnië-Herzegovina
onder Oostenrijks-Hongaars protectoraat gesteld en werd de Servische weg naar de
Dalmatische kust, en daarmee naar de Adriatische Zee afgesneden. Op dat moment in de
geschiedenis is Kosovo een belangrijk gebied, terwijl Servië niet meer is dan een
onbeduidend staatje ten zuiden van Belgrado. Voor de Servische machthebbers wordt het
dan belangrijk om een zuidelijke route naar de zee te zoeken, en om aanspraak te
maken op Kosovo. Met dat politieke doel voor ogen haalt men die slag om het Merelveld
van stal: om een historische rechtvaardiging te geven voor nieuwe territoriale
aanspraken. En in 1989 wordt de mythe door Milosevic nieuw leven ingeblazen om de
onvrede van de Serviërs te mobiliseren om zo zijn eigen machtspositie te versterken.’
Dat brengt ons bij een andere mythe die u noemde: namelijk dat de Serviërs in
Joegoslavië de bovenliggende partij waren.
Detrez: ‘Ja. Dat is ook weer zo’n slordige voorstelling van zaken. Joegoslavië was een
communistisch land, met daarin de Serviërs als talrijkste volk, dus dan denken mensen:
dat moet dan wel zoiets geweest zijn als de Sovjet-Unie, waarbinnen ook allerlei andere
volkeren door de Russen werden overheerst. Alsof overal waar volkeren samenleven er
altijd één volk dominant zou moeten zijn. Maar vaak is dat niet zo. In Joegoslavië had
iedereen voor- en nadelen van het federatieve systeem. De Serviërs vormden ook geen
meerderheid. Joegoslavië was een multinationale staat waarbinnen de Serviërs ongeveer
40 procent van de bevolking uitmaakten. Je kon er ook niet spreken van echte
minderheden. De situatie van de Kroaten binnen Joegoslavië, bijvoorbeeld, was
psychologisch maar ook constitutioneel en politiek veel beter dan de situatie van de
Serviërs in het nieuwe Kroatië. De Kroaten leefden destijds in een multinationale staat,
als een van de velen, terwijl die Serviërs nu leven in een Kroatisch mononationale staat
als minderheid. Dat is trouwens een slecht voorbeeld, want er zijn nu nauwelijks nog
Serviërs over in Kroatië. Dat is dus ook weer zoiets: in de beeldvorming zijn de Serviërs
de daders en de Bosniakken, de Kroaten en vervolgens de Kosovaarse Albanezen steeds
de slachtoffers. Maar volgens cijfers van een Bosnische demograaf heeft de oorlog in
Bosnië 355 duizend levens gekost. Dat is een cijfer dat wat hoger ligt dan wat je
doorgaans hoort, maar dat komt doordat hij ook het aantal baby’s heeft meegerekend
dat als gevolg van de oorlog niet is geboren, plus het aantal mensen dat is gestorven
door ontbering en gebrek aan medische zorg. Maar goed, wat zijn nu de verhoudingen
tussen de verschillende bevolkingsgroepen? Het gaat om 180 duizend Bosniakken, of
Moslims zo u wilt, 120 duizend Serviërs en 35 duizend Kroaten. De Bosniakken telden
dus de meeste slachtoffers, dat is duidelijk, maar het aantal Servische slachtoffers is niet
zo laag dat je hen als de beulen kunt bestempelen en de anderen als slachtoffers. De
cijfers laten dat niet toe. Die Serviërs zijn toch door iemand vermoord. Volgens de
statistieken van de Verenigde Naties leven er op dit moment ongeveer een half miljoen
vluchtelingen in Servië. Dat zijn dus Serviërs die verdreven zijn, slachtoffers van etnische
zuiveringen. Een half miljoen! Dat betekent niet dat zich onder de Serviërs geen
misdadigers bevinden, maar het betekent wel dat ze ook slachtoffer zijn. En dat we ons
beeld toch echt zullen moeten bijstellen.’
21
Wat ons brengt bij mythe nummer drie: Milosevic is de bron van alle kwaad op de
Balkan.
Detrez: ‘Ja, zelfs in serieuze Nederlandse kranten lees je verhalen van serieuze analisten
die beweren dat Milosevic de oorzaak is van alle ellende op de Balkan van de afgelopen
tien jaar. Dat zonder hem al die oorlogen er niet zouden zijn geweest. Dat is klinkklare
onzin. In de geschiedenis gebeuren dergelijke dingen nooit doordat één man ze uitlokt.
Er zijn altijd economische en sociale omstandigheden, politieke verhoudingen, een
verstoord machtsevenwicht, die leiden tot situaties waarin vervolgens iemand als
Milosovic komt boven drijven. Als Milosevic er niet was geweest, dan was het wel
Iwanovic of Petrovic geworden. De oorzaak van conflicten ligt namelijk altijd in de
algehele situatie en de algehele toestand en niet bij personen. Dus je moet iets aan die
economische en sociale factoren doen om het conflict op te lossen. En niet die ene man
eruit halen en denken dat je het dan hebt opgelost. Maar goed, Milosovic was een
communist en dat was eind jaren ’80 begin jaren ’90 natuurlijk ook niet zo goed. Een
communist was slecht, daar was iedereen het wel over eens. Je moet Milosovic denk ik
vergelijken met iemand als Iliescu, in Roemenië. Dat is ook zo’n voor ons weinig
aantrekkelijk type leider. Die lui hebben geprobeerd om dat hele veranderingsproces
waarin alle Oosteuropese staten door de val van het communisme verwikkeld raakten
naar hun hand te zetten, zodat de oude nomenklatura de economische en politieke
sleutelposities behield.’
En als u Milosevic nu eens vergelijkt met de inmiddels overleden Kroatische leider, Franjo
Tudjman?
Detrez: ‘Ook Tudjman is erin geslaagd de overgang zo te laten verlopen dat zijn hele
familie en zijn hele kliek er goed uit te voorschijn kwamen. Maar hij heeft zich natuurlijk
heel expliciet gedistantieerd van het communisme en het socialisme, en dat heeft
Milosovic niet gedaan. Wat daarin ook een rol speelt, is het feit dat je in Zuid-Oost
Europa te maken hebt met een aantal heel zwakke economieën. Economieën waarbinnen
dat overgangsproces heel kwalijke sociale gevolgen kan hebben. In zulke staten zie je
dat de leiders zich conservatiever opstellen, al was het maar omdat dat bij de kiezer
beter overkomt. Je kunt dan niet aankomen met radicale hervormingen en alles meteen
maar privatiseren. In die hele economische context is dat tamelijk begrijpelijk. Je ziet
hetzelfde bijvoorbeeld in Slowakije. Wij zijn natuurlijk veel meer gecharmeerd van
iemand als Havel dan van een man als Meciar, Havel is veel fatsoenlijker, heeft ook meer
op met democratie. Maar ook dat heeft veel te maken met de verschillen in de
economische en sociale situatie: de Slowaakse economie is net als die van Servië heel
zwak – veel zwakker dan de economieën van Tsjechië en bijvoorbeeld Slowakije.
Daardoor kunnen in die landen ex-communisten die met democratie weinig ervaring
hebben toch aan de macht blijven. De mensen weten wel dat die oude garde niet deugt,
maar ze bewaren liever de zekerheden die ze kennen, dan dat ze zich wagen aan een
radicale omwenteling waarvan de gevolgen ongewis zijn. Men wil het weinige dat men
heeft niet ook nog kwijtraken. En daar valt veel voor te zeggen.’
22
Nu heeft u een aantal redenen genoemd waarom wij anders over de Serviërs zouden
moeten gaan denken, maar hoe zit het met streven naar een Groot-Servië? Is dat niet
een reëel gevaar?
Detrez: ‘Op de Balkan is “Groot-Servië” een heel gebruikelijke term die niet op dezelfde
manier emotioneel beladen is als hier. Er bestaat ook een Groot-Bulgarije met alle
gebieden die daar bij zouden moeten horen, een Groot-Albanië met Kosovo, een stukje
van Macedonië en een stukje van Oost-Griekenland. Er is een Groot-Kroatië waar heel
Bosnië toe behoort, en een Groot-Roemenië en een Groot-Griekenland. Dat heeft
allemaal te maken met het negentiende-eeuwse idee van hoe de ideale staat er uit zou
moeten zien. De meest serieuze invulling van het begrip Groot-Servië is een Servische
staat die bestaat uit die gebieden waar vooral Serviërs wonen. Maar dat wijkt niet af van
wat de Kroaten wilden, of de Slovenen. Dat streefde iedereen na in Joegoslavië. Nou was
dat wat Slovenië betreft niet zo’n probleem, want dat was van oudsher etnisch al heel
zuiver. Maar in Kroatië bijvoorbeeld had je gebieden waar een grote meerderheid van de
bevolking Servisch was. Dus daar zei men: als Kroatië zich afscheidt dan scheiden wij
ons op onze beurt af van Kroatië. En constitutioneel was dat perfect in orde. De
Joegoslavische constitutie gaf afscheidingsrecht aan volken, maar niet aan republieken.
De Kroaten konden dus wel opstappen, maar dat betekende niet dat heel Kroatië kon
opstappen. Toen Joegoslavië uit elkaar viel, hadden er nieuwe grenzen moeten worden
bepaald. Want als je de oude grenzen van de deelstaten als uitgangspunt nam voor de
nieuwe staten, dan was dat voor sommigen heel gunstig maar voor anderen weer
ongunstig. Dan zou bijvoorbeeld eenderde van de Serviërs binnen Joegoslavië buiten
Servië blijven. En dat vonden de Serviërs dus onaanvaardbaar.’
Maar is het idee van een mono-etnische staat nu wenselijk of niet?
Detrez: ‘Ik vind zelf dat het hele idee van nationale staten zou moeten verdwijnen. Maar
dat mensen die tot één volk behoren in principe in één staat zouden moeten wonen, is
ook nog steeds een populair idee in ons deel van de wereld. Het is niet toevallig dat in
dezelfde periode dat het nationalisme in Joegoslavië de kop op stak de Duitse
eenwording tot stand kwam, en dat je nationalistische opstoten had in heel Europa. In
Schotland, bijvoorbeeld, en in Spanje, waar dat ook altijd speelt.’
Maar die Duitse eenwording wordt natuurlijk heel anders beoordeeld dan het streven
naar nationale staten op de Balkan.
Detrez: ‘Ja, als de Duitsers dat willen, vinden wij dat heel normaal, en als de Balkan dat
wil vinden wij dat nationalistisch. Zoals we ook de genocide die de Duitsers hebben
gepleegd beschouwen als een incident in de Duitse geschiedenis, terwijl we bij de
Serviërs denken dat het in hun genen zit.’
23
In het Joegoslavië-conflict zijn er twee begrippen die vaker zijn gevallen dan in de hele
eraan voorafgaande bloedige eeuw: het zijn de begrippen ‘etnische zuivering’ en
‘genocide’. In hoofdstuk 1 hebben we al laten zien dat Nederlandse politici zich
regelmatig van deze woorden bedienden als het om de gruwelen in Kosovo ging. De
voormalig Defenisie-minister Joris Voorhoeve ging kort na het uitbreken van de oorlog
voor de televisie zelfs nog een stapje verder, door het lot van de Kosovaren te
vergelijken met dat van de joden in de Tweede Wereldoorlog: ‘Dit is een Endlösung,’
sprak de oud-bewindsman. ‘Er is een holocaust aan de gang in het hart van Europa. Over
tien dagen is Kosovo leeg. Vele tienduizenden mensen zijn al omgekomen. Er vinden
massa-executies plaats.’ (Joris Voorhoeve, voormalig minister van Defensie, Netwerk, 5
april 1999) Maar ook in andere landen schuwde men de retoriek niet. Op 22 maart 1999,
twee dagen voor de eerste NAVO-bommen neerregenden op Joegoslavië, zei de Britse
premier Tony Blair in het Lagerhuis: ‘We moeten ingrijpen om duizenden onschuldige
mannen, vrouwen en kinderen te redden van een humanitaire catastrofe, van de dood,
van barbarij en van etnische zuivering door een wrede dictatuur.’ Precies een maand
later voegde hij daar aan toe: ‘Ik heb er geen enkele moeite mee om te zeggen dat het
soms nodig is om geweld te gebruiken tegen een bloody dictator die zich schuldig maakt
aan een politiek van raciale genocide. We staan of aan de kant en laten die man zijn
politiek van raciale genocide volbrengen, of we zeggen dat we dat niet zullen toestaan.’
En nog eens drie weken later verklaarde de Amerikaanse president Bill Clinton voor de
televisie: ‘Hoewel de etnische zuiveringen van Milosevic niet hetzelfde zijn als de
Holocaust zijn die twee zaken wel verwant: beide zijn gruwelijke, weloverwogen,
systematische gevallen van onderdrukking, gevoed door religieuze en etnische haat.’
Uiteraard hoorden bij deze krachtige beschuldigingen ook de nodige cijfers. De
Amerikaanse minister van Defensie Cohen beweerde op zeker moment dat er in Kosovo
waarschijnlijk 100 duizend doden waren gevallen. Toen de regering in Belgrado besloot
om drie Amerikaanse krijgsgevangen vrij te laten, zei hij dan ook: ‘Dit gebaar van goede
wil kan de verschrikkelijke stank van dood en verderf niet wegnemen die opstijgt uit de
killing fields in Kosovo.’ Die laatste woordspeling, een verwijzing naar de dodenakkers in
Cambodja waar honderdduizenden slachtoffers van Pol Pot een ondiepe laatste rustplaats
vonden, had hij trouwens niet zelf bedacht. Al op 1 april, toen de oorlog precies een
week oud was, had zijn Britse collega Robin Cook verkondigd: ‘Wij zullen onze aanvallen
verhevigen op de Serviërs in de killing fields van Kosovo.’ Het Britse ministerie van
Defensie hield het aantal doden anderhalve maand later overigens op ‘ongeveer 10
duizend, omgekomen in meer dan honderd massamoorden.’ (voetnoot: Goeff Hoon,
woordvoerder Brits ministerie van Defensie, 17 juni 1999)
Wanneer wij voor het eerst contact zoeken met Noam Chomsky, via het Internet, laat hij
ons onmiddellijk weten dat hij zowel met het begrip ‘etnische zuivering’ als met het
woord ‘genocide’ grote moeite heeft. ‘Ze zijn,’ zo schrijft hij ons, ‘het afgelopen
decennium zo misbruikt dat ze in feite betekenisloos zijn geworden.’ Als wij uiteindelijk
overeenkomen dat we hem per e-mail kunnen interviewen, is de eerste vraag die we aan
Chomsky stellen daarom de volgende:
24
Waar en wanneer hebben deze twee begrippen volgens u hun betekenis verloren, en met
welk doel zijn ze misbruikt?
Noam Chomsky: ‘De term etnische zuivering is voor zover ik weet voor het eerst
geïntroduceerd in de eerste jaren van de Balkan-oorlogen, dus in het begin van de jaren
negentig. De term werd selectief gebruikt om die gevallen van etnische zuivering (in de
letterlijke betekenis) aan te duiden die dienden als rechtvaardiging voor Westers
ingrijpen. Zodoende sprak men niet van “etnische zuivering” toen de Kroaten, gesteund
door de Verenigde Staten, honderdduizenden Serven verdreven uit de Krajina. Of toen in
dezelfde periode de Turken, opnieuw met steun van de Verenigde Staten, duizenden
Koerdische dorpen vernietigden, waarbij tienduizenden mensen het leven verloren, en
miljoenen anderen van huis en haard werden verdreven. Evenmin is de term “etnische
zuivering”, in zijn propagandistische betekenis, van toepassing verklaard op de vele
acties van de Verenigde Staten ten tijde van de terroristische oorlogen in Midden-
Amerika, die in de jaren tachtig enorme vluchtelingenstromen op gang brachten. Of nog
eerder, ten tijde van de Amerikaanse oorlog in Viëtnam, die zich later uitbreidde naar
grote delen van Indochina. Ook de verdrijving en vlucht van 85 procent van de bevolking
van Palestina in 1948 en van nog eens honderdduizenden Palestijnen in 1967 (die
volgens de regering van de Verenigde Staten geen recht hebben op terugkeer of op enige
vorm van compensatie) is geen vorm van ‘etnische zuivering’ in de propagandistische
zin. Als politiek middel is etnische zuivering helaas al heel erg oud; het op dit moment
machtigste land van de wereld is bijvoorbeeld via etnische zuivering tot stand gekomen,
om maar een voor de hand liggend voorbeeld te noemen. Maar als propaganda-
instrument is de term tamelijk recent, en het selectieve gebruik ervan verdient geen
navolging.
Wat de term “genocide” betreft: die is de afgelopen decennia zo misbruikt dat hij bijna
betekenisloos is geworden. Er zijn gevallen waarop het woord van toepassing is: Nazi-
Duitsland, bijvoorbeeld, Rwanda, en misschien enkele anderen. Maar men is het woord
gaan gebruiken voor die gruwelijkheden waar men om wat voor reden dan ook tegen is.
In 1999 heeft het propagandistisch gebruik van dit woord welhaast pathologische vormen
aangenomen. De NAVO-bombardementen op Servië werden algemeen gerechtvaardigd
met een verwijzing naar de genocide die zich in Kosovo had voltrokken – althans volgens
de NAVO. Daarbij doelde men op tweeduizend doden aan beide zijden als gevolg van de
gewelddadige Servische reactie op wat in Washington nog niet zo lang daarvoor was
omschreven als “terreur” van het UCK. Om in zo’n geval te spreken van “genocide” is in
feite een vorm van holocaust-revisionisme. Maar al ruim voor 1999 is de term “genocide”
welhaast betekenisloos geworden doordat hij zo onzorgvuldig en selectief is gebruikt, dat
het een belediging is voor de slachtoffers van werkelijke genocide.’
25
Heeft het u verbaasd dat juist twee regeringsleiders die beschouwd kunnen worden als
representanten van de generatie van de jaren zestig, de anti-Vietnam-generatie zo
gegezegd, het voortouw hebben genomen in een harde aanpak van Joegoslavië?
Chomsky: ‘Ik weet niet veel van de achtergrond van Blair, maar ik zie niet in hoe Clinton
serieus beschouwd zou kunnen worden als een lid van de “anti-Vietnamgeneratie”. Hij is
niet betrokken geweest bij acties tegen de oorlog, en heeft zich er alleen tegen
uitgesproken op grond van het feit dat de oorlog mislukte en te kostbaar was – niet uit
principe. Daarin onderscheidde hij zich niet van de zakenwereld of van de
overweldigende meerderheid van de Amerikaanse politieke elite. Daar staat tegenover
dat zo’n 70 procent van de gewone bevolking de oorlog uiteindelijk beschouwde als
“fundamenteel verkeerd en immoreel” en niet als “een vergissing” – een feit dat in al die
jaren niet is veranderd, hoewel het weinig wordt gemeld in de media en ook weinig wordt
aangehaald in discussies binnen de elite in het algemeen.
Het feit dat mensen die in de jaren zestig studeerden in grote lijnen dezelfde politiek
voeren als hun voorgangers (door bijvoorbeeld Servië te bombarderen en tegelijkertijd
vergelijkbare misdaden in Turkije en Indonesië onbestraft te laten en zelfs te steunen)
hoeft geen verbazing te wekken. De bewegingen uit de jaren zestig hebben ondermeer
geleid tot de mensenrechtenbeweging (die vaak op cynische wijze wordt misbruikt door
de machtigen), tot de feministische en de milieubeweging, tot grote weerstand tegen
staatsgeweld (in de propaganda vaak misleidend aangeduid met de term “Vietnam-
syndroom”) en tot een groot aantal andere ontwikkelingen die over het algemeen een
civiliserend effect hebben gehad op het Westen. Maar we kunnen die positieve
ontwikkelingen niet toeschrijven aan iedereen die toevallig behoort tot die generatie. Niet
voor niets worden ze door dat deel van de politieke elite dat zich erdoor bedreigd voelt
nog steeds geridiculiseerd en gemarginaliseerd.’
Op de vraag of de cijfers van aantallen slachtoffers die de Serven in Kosovo zouden
hebben gemaakt zijn gebruikt als propagandamiddel, reageert Chomsky afwijzend. Hij
schrijft ons: ‘Ik heb geen zin om me te mengen in de discussie of de tweeduizend doden,
of hoeveel het er ook zijn die inmiddels in Kosovo zijn gevonden, nu wel of niet het
NAVO-optreden rechtvaardigen. Te gemakkelijk wordt in die discussie de schijn gewekt
dat het met de wandaden van de Serviërs wel meevalt – wat natuurlijk geenszins het
geval is. De gruwelijkheden op de Balkan, door wie ook begaan, verdienen geen enkele
vergoeilijking. De hierboven genoemde argumenten omtrent de selectiviteit van de
verontwaardiging lijken mij een zinvoller bijdrage aan de discussie.’
26
Maar Raymond Detrez is minder terughoudend. Hij zegt: ‘We kunnen er zonder meer van
uitgaan dat de NAVO verschrikkelijk hard heeft gezocht naar slachtoffers, en het UCK
evenzeer. Maar na zes maanden zoeken heeft men in Kosovo 2108 lijken gevonden, van
wie de identiteit en de manier waarop de betrokkenen om het leven zijn gekomen ook
nog niet eens zijn vastgesteld. Maar goed, laten we er gemakshalve even vanuit gaan dat
het hier in alle gevallen gaat om vermoorde Albanezen, en laten we dan ook nog eens
een ruime marge in acht nemen en schatten dat men pas eenderde van het werkelijke
aantal massagraven heeft ontdekt – waarbij de definitie van een massagraf volgens de
NAVO luidt: een graf waarin meer dan één persoon begraven ligt. Dan komen we dus op
zesduizend doden. Natuurlijk is dat verschrikkelijk, maar is dat genocide? De associatie
met de holocaust lijkt me zwaar overdreven. Het lijkt mij dat het aantal doden niet erg
afwijkt van wat je kunt verwachten in een oorlog tegen een guerillabeweging. Daarbij
gebeuren altijd het soort dingen dat we nu in Kosovo hebben gezien. De verdachtmaking
van geplande genocide vervalt daarmee. En daarmee staat of valt toch een beetje de
geloofwaardigheid van de NAVO.’
Je kunt ook zeggen dat het bewijst dat de NAVO-actie een succes is geweest. Volgens de
NAVO hadden de Serviërs een plan, het plan-Hoefijzer, dat erin voorzag om alle
Albanezen uit Kosovo te verjagen of te vermoorden. Wellicht dat men de uitvoering van
dat plan heeft weten te voorkomen.
Detrez: ‘Het punt is dat een historisch analytisch kader ontbreekt bij de mensen die dit
soort dingen beweren. Als men niet goed geïnformeerd is, gaat men er maar op los
concluderen. Bij gebrek aan bewijzen voor het plan-Hoefijzer moet je zoeken naar het
belang. Wat kunnen de Serviërs voor belang hebben zo’n operatie? Ze kunnen toch nooit
werkelijk gedacht hebben dat ze alle Kosovoaren definitief uit Kosovo hadden kunnen
jagen? Als zij daar praktisch al toe in staat zouden zijn geweest, dan zouden ze toch
zeker ook hebben stilgestaan bij de internationale reactie die daarop gevolgd zou zijn? Ze
werden al bedreigd met bombardementen en dan zouden ze iets gaan doen waarvan ze
met zekerheid konden voorspellen dat de hele wereld er tegen te hoop zou lopen – dat
ljkt me erg onwaarschijnlijk.’
Er is gesuggereerd dat ze in de vrijgekomen huizen en dorpen de honderdduizenden
vluchtelingen die nu in Servie verblijven hadden willen onderbrengen.
‘Tsja, maar het feit dat er dorpen werden platgebrand spreekt dat weer tegen, lijkt mij.
En bovendien: het waren niet alleen de Albanese Kosovaren die op de vlucht sloegen
voor het geweld, maar ook de Servische. Nogmaals: ik zie niet in welk belang de Serviërs
gehad zouden kunnen hebben bij een etnische zuivering van Kosovo. En de NAVO zegt
wel dat men bewijzen heeft voor die operatie-Hoefijzer, maar ik heb ze nooit gezien.’
27
Alle gruwelijkheden bij elkaar, die in Bosnië en die in Kosovo, zowel voor, als tijdens, als
na de oorlog, lijken wel het beeld te bevestigen dat we hier te maken hebben met
barbaren, die er geen been in zien om oude mensen, vrouwen en kinderen in koelen
bloede te vermoorden. Maakt dat de mensen in de Balkan toch niet anders dan wij?
Detrez: ‘Nee. De holocaust is wat gruwelijkheid betreft nog altijd onovertroffen. De
manier waarop in oorlogen mensen om het leven worden gebracht is uiteindelijk maar
een detail. Wat in Joegoslavië is gebeurd had overal elders kunnen gebeuren. Wij hebben
hier in België die affaire gehad met een paar van onze VN-soldaten in Somalië. Die waren
daar slechts enkele weken of maanden, en toen kreeg je ook verhalen over kinderen die
boven een vuurtje werden gehangen. Dus er is niet zo veel voor nodig om tot dergelijke
zaken te komen. Het is geen verontschuldiging natuurlijk, maar het is ook niet zo
buitengewoon.’
Maar wat maakt zulk gedrag dan los? Wat zijn de voorwaarden die maken dat mensen
tot zulke gruwelijkheden overgaan?
Detrez: ‘Om te beginnen worden natuurlijk niet alle mensen in een oorlog op gruwelijke
wijze om het leven gebracht. Er vallen ook veel slachtoffers door wat ik maar even
“gewoon” oorlogsgeweld zal noemen. Vuurgevechten. Inslaande granaten. De werkelijke
gruweldaden, mensen martelen, de keel doorsnijden, dat soort dingen wordt maar door
een beperkt aantal personen gedaan. Dat zijn ziekelijke geesten die je ook in een
vreedzame samenleving tegenkomt, maar die in een situatie van oorlog ongehinderd hun
gang kunnen gaan. Het meeste geweld komt echter voort uit angst. Uit het feit dat
mensen zich in hun voortbestaan bedreigd voelen door anderen. In Bosnië voelde
iedereen zich bedreigd door de anderen. En in Kosovo voelden de Albanese Kosovaren
zich bedreigd door de Serviërs, omdat die de machthebbers waren, terwijl de Serviërs
zich bedreigd voelden door de Kosovaren omdat die in aantal veel sneller toenamen dan
zijzelf, en omdat bovendien de positie van de Serviërs in het algemeen in wat voorheen
Joegoslavië was, steeds beroerder werd. En wat je vervolgens ziet, en wat in de Balkan
ook diverse malen goed is gedocumenteerd, is dat bepaalde lieden in zo’n gespannen
situatie een conflict uitlokken door middel van provocaties. Dat gebeurt echt heel
doelbewust. Het is ook niet zo moeilijk voor te stellen wat er gebeurt als hier in
Antwerpen een paar Vlamingen worden vermoord door Marokkanen, enkel en alleen
omdat zij Vlamingen zijn. Ik denk dat we dan vlug een vergelijkbare situatie hebben.
Mensen voelen zich geroepen tot wraak, waardoor de boel escaleert. Het enige waarin de
situatie op de Balkan wellicht verschilt van die hier, is de vaste overtuiging bij veel
Serviërs en Kroaten dat zij vijf eeuwen lang door de moslims zijn onderdrukt, ten tijde
van het Ottomaanse rijk, en dat de rollen nu zijn omgekeerd. Die overtuiging maakt dat
men geen morele barrières ervaart als het gaat om moslims. Dat speelt wel een rol denk
ik. Maar verder zie ik geen verschil.’
28
Als de bemoeienis van het Westen met het conflict in Joegoslavië inderdaad gebaseerd is
op een aantal mythes en valse voorstellingen van zaken, zoals u beweert, moeten we
dan vaststellen dat we helemaal niet in staat zijn om in dit soort kwesties te
interveniëren? Dat daarvoor het antalytisch vermogen, het inzicht en de kennis
eenvoudigweg ontbreken?
Detrez: ‘Dat weet ik nu eigenlijk niet. Heeft de internationale gemeenschap, dat wil
zeggen: de NAVO, de Verenigde Staten, nu opgetreden zoals men heeft opgetreden
omdat men werkelijk tot de conclusie was gekomen dat dit de beste handelswijze was? Is
de analyse dus fout geweest? Of zijn er doelstellingen in het geding die niet zoveel met
Kosovo of met Bosnië te maken hebben, maar die nu wel zijn gerealiseerd? En heeft men
dus eigenlijk heel goed gehandeld? We kunnen vaststellen dat het akkoord van Dayton
voor Bosnië een totale mislukking is. Er is daar niks wat goed functioneert. De situatie
voor de vluchtelingen is er nog steeds uitzichtloos. Dat alles maakt dat militaire
aanwezigheid voor heel lange tijd absoluut noodzakelijk zal zijn. Heeft men dus slecht
opgetreden, door zich zo vast te pinnen op militaire aanwezigheid, of wilde men dat juist
graag? Dat is de vraag die ik mijzelf stel.’
Maar waarom zou men dat willen?
Detrez: ‘Omdat het een interessant gebied is. Laten we er even van uitgaan dat het in
Bosnië toch per ongeluk zo is gelopen. Dan zien we wel dat het in Kosovo vervolgens
precies zo verloopt. Weer een oplossing die in feite geen oplossing is. Een grote
autonomie voor Kosovo, waar de Serven niet blij mee zijn, maar geen onafhankelijkheid,
wat de Albanezen willen. Dus ook hier is die militaire aanwezigheid noodzakelijk.
Bovendien heeft men aan de rand van het conflictgebied militaire aanwezigheid in
Albanië en Macedonië, en is er een corridor afgedwongen in Bulgarije en Roemenië,
enzovoort. Is dat allemaal per ongeluk gebeurd, uit dommigheid? Of is dat strategie? Er
zitten daar bij de NAVO toch heel wat brains bij elkaar over dit soort dingen na te
denken. Het is mijn vakgebied niet, het is meer iets van de internationale politiek, maar
ik heb de indruk dat de NAVO op twee manieren uitbreidt: op min of meer legale manier,
met Polen, Hongarije, Tsjechië, en daarnaast op een beetje achterbakse manier, zoals op
de Balkan, waar men zichzelf onmisbaar maakt. En misschien is dat wel wat ze willen:
onmisbaar zijn.’
29
1.3 EEN COLLEGE TOEGEPASTE
MAATSCHAPPIJLEER
‘Niets is zo angstaanjagend als onwetenheid in actie.’
Goethe
Ergens op een avond in mei 1999 vond in een bomvolle zaal in Zoetermeer een publiek
debat plaats over de oorlog in Kosovo. Eén van de sprekers was Kees van der Pijl, als
politicoloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, en die avond zonder twijfel
degene naar wie het aandachtigst werd geluisterd. De analyses die hij ten beste gaf over
het conflict in Joegoslavië en over de achterliggende motieven van de strijdende partijen,
waren zo opmerkelijk en zo tegendraads dat wij, toen wij over dit boek begonnen na te
denken, de naam van Kees van der Pijl direct hoog op ons verlanglijstje plaatsten.
Van der Pijl was jarenlang een vooraanstaand lid van de CPN. Hij schreef boeken als
Marxisme en internationale politiek en The making of an Atlantic ruling class. En op de
lange lijst van tijdschriftpublicaties vinden we ondermeer ‘Imperialisme en wapenwedloop
tussen nu en het jaar 2000′ en ‘The capitalist class in the European Union’. Van der Pijl
heeft zich nooit geroepen gevoeld om gehoor te geven aan Bolkesteins oproep aan de
Nederlandse communisten om boete te doen voor hun ‘dwalingen’. Sterker nog: hij
beschouwt zichzelf nog steeds als een communist. En voor dat soort dwarsigheid
koesteren wij een warme sympathie.
Het zal geen verbazing wekken dat Van der Pijl zich in het huidige intellectuele klimaat in
Nederland steeds minder thuisvoelt. De leerstoel Internationale Betrekkingen aan de
School of European Studies van de Universiteit van Sussex, in Zuid-Engeland, kwam voor
hem dan ook als een geschenk uit de (voor een historisch-materialist natuurlijk niet-
bestaande) hemel. Zoals hij het zelf, aan het begin van ons gesprek verwoordde: ‘Het
academisch klimaat in Engeland is onvergelijkbaar met dat in Nederland. Het is een
verademing!’
Maar wij nodigden hem uiteraard niet naar Den Haag voor een college over academische
mores of het verschil tussen de Angelsaksische wetenschapsbeoefening en de
Nederlandse. Wij waren geïnteresseerd in die uit de mode geraakte maatschappij-analyse
waarmee ooit ons eigen politieke bewustzijn is begonnen. Niet uit nostalgische
overwegingen, maar omdat we het gevoel hebben dat de gangbare verklaringen voor het
gewelddadig uiteenvallen van Joegoslavië tekortschieten. En dat Van der Pijl, met zijn
scherpe analyses en grote eruditie, daaraan belangrijke toevoegingen zal kunnen doen.
30
Een veelgehoorde redenering luidt dat de Balkan een kruitvat is met grote etnische
tegenstellingen, die door de voormalige leider van Joegoslavië, generaal Tito, met harde
hand zijn onderdrukt. Na Tito’s dood moesten die tegenstellingen vroeg of laat wel aan
de oppervlakte komen. Kees van der Pijl: ‘In zekere zin kun je zeggen dat het systeem
van Tito, met z’n fragiele balans tussen zelfbeschikking voor de deelrepublieken en
eenheid binnen de federatie, inderdaad de functie heeft gehad om bepaalde nationale
ontwikkelingen op de lange baan te schuiven. Om ze uit te smeren over een aantal
generaties. Maar de gedachte dat men op de Balkan niets liever wil dan een mes trekken
en elkaar te lijf gaan, en dat die driften alleen door een harde dictatuur tijdelijk kunnen
worden onderdrukt, is een grote misvatting.’
Hoe verklaart u dan dat het nationalisme in de loop van de jaren tachtig plotseling zo
populair werd?
Van der Pijl: ‘Om te beginnen kun je nationalisme niet zomaar als een politieke stroming
identificeren, het is geen eenduidig fenomeen. Verschillende groepen in voormalig
Joegoslavië hebben om uiteenlopende redenen een beroep gedaan op nationale etiketten
en identiteiten. Doordat mensen in de eerste plaats burger waren van de staat
Joegoslavië, speelde voor het gros van de bevolking de klein-nationalistische etniciteit na
de Tweede Wereldoorlog slechts een geringe rol. Eind jaren zestig kwam er, met name in
de op het Westen georiënteerde delen van Joegoslavië, zoals Kroatië en Slovenië, een
jeugdbeweging op gang die heel erg leek op de mei ’68-beweging in het Westen en op de
anti-Sovjetbeweging in Tsjechoslowakije. Soms denk ik dat het gewoon de
demografische curve was die die beweging voedde, dat de babyboomers hun ruimte
opeisten en wilden laten zien dat ze meetelden. En zoals jonge mensen in het Westen
ageerden tegen het yankee-imperialisme, en die in Tsjechoslowakije tegen Moskou, zo
rebelleerde de Kroatische en Sloveens jeugd tegen het centrale gezag in Belgrado. Dat
protest was in eerste instantie helemaal niet nationalistisch, maar de reactie van
Belgrado op “de lente” in Kroatië en Slovenië heeft gemaakt dat het in een nationaal-
versus-federaal stramien is gedrukt.’
Waaruit bestond die reactie dan?
Van der Pijl: ‘In plaats van dat men inzag dat het om een vernieuwingsbeweging ging,
noemde men het “nationalisme”. En daarop rustte uiteraard een zwaar taboe, omdat het
de eenheid van Joegoslavië in gevaar kon brengen. Op het moment dat mensen hun
eigen geschiedenis willen terugvinden omdat ze menen dat hun hele bestaan niet kan
worden samengevat in het verhaal over de Joegoslavische werkende klasse, gaan ze op
zoek naar hun eigen volksdansen, hun eigen muziek, literatuur en andere culturele
uitingen. En dat heeft er mede toe geleid dat het als nationalisme is afgedaan en op
grond daarvan is onderdrukt. In Kroatië, waar de eisen van de vernieuwingsbeweging het
verst gingen, heeft dat begin jaren zeventig geleid tot grote zuiveringen. Met ondermeer
als gevolg dat het in het huidige conflict nog heel lang heeft geduurd voordat er in
Kroatië mensen bereid waren om opnieuw op die nationalistische koers te gaan zitten.’
31
Het is dus uiteindelijk wel een nationalistische beweging geworden?
Van der Pijl: ‘Nee, ik geloof dat je zelfs dat niet zo stellig kunt zeggen. Tudjman
bijvoorbeeld, de eerste president van het onafhankelijke Kroatië, was wel een nationalist,
maar hij was ook een deel van het oude machtsapparaat dat zich juist altijd zo tegen het
nationalisme keerde. Wat er gebeurde was dat Joegoslavië als federaal ideaal in de jaren
tachtig wegviel. En dat heeft te maken met de enorme schuldenlast, en met de adviezen
van het IMF en het Westen om de staat af te breken, de staatsbedrijven af te stoten, de
belastingen te verlagen, enzovoort. Dat heeft enorme centrifugale krachten losgemaakt
waardoor de Joegoslavische republieken steeds zelfstandiger gingen opereren.
In dat klimaat van grote onzekerheid heeft het nationalisme, niet als beweging, maar als
idee, twee doelen gediend. Ten eerste hielp het de leiders aan een nieuw “groot verhaal”,
nadat het communisme in de tweede helft van de jaren tachtig in discrediet was geraakt.
De Joegoslavische leiders waren beroepspolitici die maar één ding wilden: aan de macht
blijven. En om dat doel te bereiken zijn ze toen op een uiterst cynische manier met
nationale symbolen naar de bevolking gegaan om aanhang te winnen. De ene week
waren ze nog communist, en toen bleek dat het communisme failliet was, werden ze
nationalist. En als er nog iets anders nodig is, zijn ze dat ook: grieks-orthodox, of
militant, of wat dan ook. Dat is de ene kant van het verhaal. De ander kant is dat het
nationalisme de bevolking hielp om het hoofd te bieden aan een grote
bestaansonzekerheid. De mensen vroegen zich af: als de Joegoslavische staat failliet
gaat, wie zorgt er dan voor ons? Wie gaat de pensioenen betalen? En van wie is die mijn
daar eigenlijk? Dat zijn problemen die nog steeds niet zijn opgelost. In Kosovo liggen de
grootste lood- en zinkvoorraden van Europa. Maar van wie zijn die?’
Hoe groot zijn de economische tegenstellingen tussen de verschillende republieken en
welke rol hebben die tegenstellingen gespeeld?
Van der Pijl: ‘Ik ben geen Joegoslavië-expert, en ik leun in mijn analyse zwaar op
anderen – met name op een boek van Susan Woodward, A Balkan Tragedy, dat ik
onlangs heb gelezen. (Noot: Balkan tragedy: chaos an dissolution after de cold war,
Susan L. Woodward, Brookings Institute, May 1995) Daarin vind je ondermeer dat zich in
Slovenië en Kroatië de modernste delen van de Joegoslavische industrie bevinden. De
fabrieken voor schoenen, sportartiekelen, textiel, radio- assemblage, dat soort zaken.
Terwijl Bosnië een heel gemengde economie is waar bovendien de hele ondergrondse
wapenindustrie van Joegoslavië staat. Servië is te vergelijken met Zuid-Polen of zo, dus
veel zware industrie, staalfabrieken, energiecentrales, olieraffinaderijen.’
32
Bestond er daardoor bij de rijkere republieken zoals Slovenië ook het gevoel dat zij via
de federale staat te veel meebetaalden voor de achtergebleven gebieden? Zoals je dat
bijvoorbeeld ook in Italië ziet, waar het Noorden steeds vaker weigert om voor het
Zuiden te betalen? Of heeft dat geen rol gespeeld?
Van der Pijl: ‘Dat heeft wellicht ook een rol gespeeld, maar de zaak ligt toch complexer.
Het was na Tito’s dood, begin jaren tachtig, namelijk zo dat Slovenië in eerste instantie
samen met Servië een herziening wilde van de structuur van Joegoslavië. Alleen wilden
ze dat om verschillende redenen. Slovenië wilde bij Europa horen, en zag zichzelf als een
nieuw soort Zwitserland. En Servië wilde een eind maken aan de politiek van
disciplinering van Servië door de rest van de republieken. Tito’s politiek was erop gericht
geweest te voorkomen dat zich zou herhalen wat er tussen de twee wereldoorlogen was
gebeurd, namelijk dat Servië, dat de meest numerieke natie is in Joegoslavië, zijn macht
kon opleggen aan de rest. Daarom had Tito, die zelf Kroaat was, een systeem ingevoerd
om veel Serviërs te laten wonen buiten het eigenlijke Servië, en had hij de provincies
binnen Servië waar andere meerderheden woonden, zoals Kosovo, autonomie gegeven.’
En Servië wilde daar vanaf, en Slovenië wilde iets anders, maar beiden wilden af van de
door Tito geconstrueerde Joegoslavische eenheid?
Van der Pijl: ‘Precies. Waarbij Slovenië dan ook nog afwilde van het hele idee van
socialisme en communisme. Dat is natuurlijk de grotere achtergrond waartegen zich dit
alles afspeelt: de ineenstorting van het communisme. Waar het er in 1960 nog op leek
dat het communisme als systeem een heel eind op weg was om langszij te komen bij het
kapitalisme, daar werd rond 1980 duidelijk dat de batterij op was. Dat verlies aan
zelfvertrouwen heeft ertoe geleid dat de communistische en socialistische elites geen
antwoord meer hadden op de kritiek en de provocaties van de tegenstanders. De
jeugdbeweging in Slovenië, bijvoorbeeld, maakte bij rockconcerten gebruik van nazi-
symbolen. Niet omdat men het nazisme aanhing, maar puur als provocatie. De ergste
heiligschennis in het communisme is immers altijd het flirten met de nazi’s geweest. Die
provocaties leidden tot hard ingrijpen door de politie, en dat speelde weer prachtig de
Sloveense leiding in de kaart, die zich in het openbaar natuurlijk van die jongeren
distantieerde maar hen ondertussen gewoon hun gang liet gaan.
In Servië heeft Milosevic ook heel handig ingespeeld op anti-communistische
sentimenten. Milosovic was een bankier die ideologisch gezien eigenlijk helemaal niets
met communisme te maken had. Lange tijd was hij directeur van een bank in Belgrado.
Het is niet toevallig dat hij aanvankelijk ook zo goed kon opschieten met mensen als
Richard Holbrook. Hij spreekt ook vloeiend Engels. Milosevic wist juist die Serviërs voor
zich te winnen die altijd tegen het communisme waren geweest omdat zij vonden dat de
Serviërs in het communistische Joegoslavië veel te weinig macht hadden, en dat
bovendien hun nationale belangen waren geschonden door het systeem. Daarnaast pakte
hij, door met een heel nieuw programma te komen voor zijn partij, de SPS, de arbeiders
mee van de grote staalbedrijven die zwaar waren getroffen door de economische crisis
die Joegoslavië in de jaren tachtig onderging. Want die grote bedrijven, die de
ruggengraat vormden van de Joegoslavische economie, gingen fors onder het mes door
het IMF-dictaat. En Milosevic…’
33
Wacht even. Dit is de tweede keer dat het IMF voorbijkomt. Wat heeft het Internationale
Monetaire Fonds nu precies met de Joegoslavië-crisis te maken?
Van der Pijl: ‘Dat zal ik uitleggen. Misschien is “IMF-dictaat” ook eigenlijk een verkeerd
woord. Zoals dat overal gaat met de adviezen van dit soort internationale organisaties, is
er altijd iemand uit het betreffende land zelf, die niet in staat is om de macht te
ontwikkelen om een bepaalde, in dit geval neoliberale, politiek door te voeren, die een
beroep doet op het IMF of de EEG of een welke andere organisatie dan ook. Je kunt het
vergelijken met wat managers doen die een extern adviesbureau inhuren om een
bepaalde reorganisatie erdoor te krijgen. Die zeggen in feite ook: als jullie er voor zorgen
dat je in je rapport zegt dat het roer om moet, dan leveren wij wel de details aan om die
stelling te onderbouwen. Zo ging dat ook in Joegoslavië. De moderniserende krachten in
Slovenië en Kroatië die pro-markt waren hebben het IMF aangemoedigd om een
oplossing voor de schuldencrisis aan te leveren.’
Hoe was Joegoslavië dan in die schuldencrisis terecht gekomen?
Van der Pijl: ‘Toen Tito stierf bedroeg de totale Joegoslavische schuld zo’n 20 miljard
dollar. Maar alle schulden die tot aan 1979 waren aangegaan, ging men aan in zachte
dollars. Dat wil zeggen: de inflatie was destijds zo hoog, iets van 12 procent, dat de
rente vaak negatief uitviel. Voor een goed begrip van de schuldencrisis zijn een paar
jaartallen van belang. Allereerst het jaar 1971, toen Nixon dollars begon bij te drukken
om binnanlandse Amerikaanse problemen het hoofd te bieden. Een ander keerpunt was
de oliecrisis van 1973. Doordat daarna de olieprijzen enorm stegen, kwam er een
geweldige toevloed van petro-dollars. Al die dollars moesten worden uitgeleend om
tenminste iets op te brengen. Dat is de eerste fase van de schuldencrisis. Tot 1979, dus
bijna een decennium lang, heeft men vooral in London, waar de Arabische wereld haar
rijkdommen belegde, massaal dollars uitgeleend aan wie die ook maar wilde hebben. Dus
ook aan de landen in het Oostblok. Ik weet nog goed dat de Citibank in London in die
jaren adverteerde met een foto van de Kremlin-leiders in bontmutsen die een parade
afnamen. Zo solide zijn wij, luidde de boodschap. Niemand dacht er toen aan dat dat
systeem failliet zou kunnen gaan.
In 1979 is vervolgens Paul Volker benoemd als hoofd van de federale bank in Amerika op
een monetaristisch programma. Want tussen 1974 en 1979 kreeg men in
bankierskringen en in kringen van strategisch denkende elementen in de kapitalistische
maatschappij door dat er iets aan de hand was. Zij vroegen de Amerikaanse regering of
ze wel wisten wat er gebeurde met al die dollars die elders in de wereld werden
uitgeleend. Want er werd geen nieuwe industriële wereld mee opgebouwd – sterker nog:
er werd helemaal niets meer uitgevoerd. In de Sovjet-Unie hadden ze de ontwikkeling
van eigen computers en dergelijke stopgezet omdat ze alles kant en klaar in het Westen
konden kopen. Dus de opdracht aan Volker was om de ontstane schulden reëel te maken
om zo een eind te maken aan die situatie. En dat deed hij vooral door het aantal dollars
dat jaarlijks werd uitgegeven drastisch te verminderen. Daardoor verloor de
overgebleven dollarmassa haar inflatoire momentum en ontstond er een massa keiharde
dollars. Alle landen die die dollars hadden aangenomen op een inflatievoet van 12 tot
soms wel 15 procent, kregen ineens te maken met een dollar die niets meer aan waarde
verloor. Op dat moment brak de schuldencrisis uit.
34
Tito stierf in 1980, net na deze belangrijke omslag, en toen zag Joegoslavië zich dus
geconfronteerd met de vraag wie die schuld van 20 miljard harde dollars nu moest gaan
betalen. Dat is de algemene context. Dan krijg je daar nog de internationale
economische recessie van 1981 tot 1984 bij. Die crisis kwam men in veel landen te
boven door te exporteren naar Amerika, dat kun je terugvinden in de statistieken. Maar
landen als Joegoslavië konden daar niet in meegaan omdat hun economie onvoldoende
op de export was toegerust. Dus vanaf dat moment kwamen er elementen in
Joegoslavië, waaronder bijvoorbeeld Milosevic, die zeiden: we gaan die schuld
terugverdienen door onszelf te ontwikkelen tot een exporteconomie, en om een
succesvolle exporteconomie te worden moeten we liberaliseren. Dat hebben ze
vervolgens samen met het IMF besproken, en daarop heeft het IMF zijn aanbevelingen
gedaan.
Vergeet niet dat het IMF bestaat uit zo’n tweehonderd economen in Washington van wie
vrijwel niemand boven de veertig is, en een aantal raden, zoals de raad van ministers,
die nooit bijeenkomt. Het IMF kan in zijn eentje dus niet zo veel doen. De mensen die
bepaalden wat er gebeurde in Joegoslavië waren mensen uit Joegoslavië zelf, mensen als
Milosevic. Het IMF kon de benodigde cijfers niet zelf verzinnen, men kon ze alleen
verwerken. En vervolgens kon men natuurlijk het standaardadvies geven, dat iedereen
wel kent. Dus bezuinigen op sociale uitgaven, stoppen met herverdeling van de welvaart,
prijzen reëel maken. Als in Joegoslavië gemaakte schoenen bijvoorbeeld eentiende
kosten van in Oostenrijk gemaakte schoenen, moesten ze ook eentiende waard zijn op
de wereldmarkt. Dus moest de Joegoslavische dinar in diezelfde verhouding komen te
staan tot de Oostenrijkse schilling. De enige manier om dat te bereiken in een
maatschappij als de Joegoslavische is door de staatsuitgaven en bloc te verlagen en ieder
element van herverdeling en sociale bescherming af te bouwen – daarmee bereik je een
harde munt op een zeer laag niveau.
Tijdens dat proces van monetaire hervorming heeft zich een heel complex spel
voltrokken tussen provinciale elites die hun eigen deelstaat wilden privatiseren, ook dat
kun je nalezen bij Woodward (noot: Zie behalve Woodward ook Yugoslavia, Death of a
Nation, etc). De Kroatische elite wilde bijvoorbeeld dat alles wat in Kroatië stond hun
eigendom zou worden, dat Kroatië voor zijn eigen lot aansprakelijk zou zijn. En dat
botste met de aspiraties van de pan-Joegoslavische neoliberale elites. Voor zover ik dat
kan overzien zijn er geen nieuwe elites geweest die kozen voor een nieuwe fase in het
socialisme; wel intellectuele groepen, maar geen power groups. Van Milosevic tot welke
andere politicus je ook maar kunt bedenken, ze waren allemaal voor de overgang naar
een markteconomie. Alleen wilden sommigen dat in klein-nationaal verband realiseren,
dus in onafhankelijke staten, en anderen op provinciaal niveau, dus binnen het federale
verband. Aanvankelijk was dat laatste ook de positie van de Amerikanen en van de
Westerse banken. Want men was enorm bang dat wanneer Kroatië en Slovenië zich
zouden losmaken uit de federatie, de rest zou zeggen: wij kunnen de schulden niet meer
betalen, haal het maar bij hen. Dus het IMF, de banken, Amerika en de Europese
Gemeenschap waren in principe allemaal voor het behoud van Joegoslavië als een
federatie, maar met een neoliberaal kapitalistisch programma. Dat was de inzet.’
Dus er was geen geheime agenda van de internationale bankierswereld, of van de
Westerse landen om Joegoslavië uiteen te laten vallen?
Van der Pijl: ‘Nee, integendeel.’
35
Dat zijn mechanismen van binnenuit geweest?
Van der Pijl: ‘Ja. En voor een deel is het ook een objectief effect van de gevoerde
economische en monetaire politiek. Kijk, het is ook niet het doel van de Verenigde Staten
bij het sluiten van de NAFTA-vrijhandelszone dat de provincie Chiapas van Mexico afvalt.
Alleen: dat is het objectieve effect van het creëren van zones van extreme welvaart en
investeringen, en van andere zones van volstrekte verwaarlozing met gelijktijdige
blootstelling aan de nieuwe concurrentie. Zo is het ook met Joegoslavië. Op het moment
dat je daar een liberaal programma oplegt, krijg je aan ene kant mensen die zeggen:
hartstikke mooi, ik zie daar volop mogelijkheden voor mijn bedrijf, mijn stad, mijn
republiek, of wat dan ook. Maar tegelijkertijd stel je de zwakkere sectoren in zo’n land
bloot aan extreem verstorende invloeden. Opeens komt er goedkoop graan op de markt,
terwijl zij zelf graanproducent zijn. Of er verschijnt groente en fruit uit Nederland, terwijl
ze zelf paprika’s produceren. Dat ging in Hongarije ook zo. Daar hadden ze de beste
paprika’s van Oost-Europa – voor de goulash. Die hadden enorm veel smaak, alleen in
onze ogen waren het kleine, onooglijke halfverrotte dingen. Toen kreeg je die dozen met
cellofaan en drie kanjers van paprika’s, rood, geel en groen, die wij kennen van Albert
Heyn. En prompt wilden de Hongaren hun eigen paprika’s niet meer. Die nieuwe
paprika’s werden geassocieerd met het Westen en met de vooruitgang, de oude met het
failliete communisme en met het verleden. Met dat soort effecten heb je gewoon te
maken. En dan kun je wel zeggen dat de bevolking dat zelf wil, maar het is een
kortstondig effect van de glamour die het Westen met zich meebrengt, en de associatie
met slechte kwaliteit van hun eigen producten. Het is geen objectieve afspiegeling van de
werkelijkheid. Dus op die manier wordt zo’n maatschappij die plotseling wordt
blootgesteld aan de wereldmarkt onderhevig aan enorme centrifugale krachten. En die
maken op hun beurt krachten los als nationalisme, godsdienstfanatisme of rassenhaat.
Die zijn dus secundair, en worden bepaald door de toevallige erfenis die dat land met
zich meedraagt.’
Zou er in het geval van Joegoslavië een alternatief zijn geweest voor deze ontwikkeling?
Van der Pijl: ‘Volgens mij wel. Een alternatief was geweest dat het kapitalisme was
ingevoerd in z’n verzorgingsstaatvariant. Dat men, in plaats van de invoering van een op
Amerikaanse leest geschoeid neoliberalisme, de politiek van Gorbatsjov, van Willy Brandt
en zelfs tot op zekere hoogte van Helmut Kohl had gerealiseerd. Een sociaal-
democratisering van Oost-Europa dus. Men heeft dat ook geprobeerd, maar alle
betrokkenen zijn op nogal spectaculaire wijze aan hun eind gekomen. De man die grote
leningen wilde verstrekken aan Gorbatsjov, Alfred Herrhausen de bestuurswoordvoerder
van de Deutsche Bank, is in 1989 van de weg afgeknald, naar men beweert door de RAF.
In de acute fase van ontbinding van de Sovjet-Unie, op het moment dat beslist moest
worden welk alternatief er moest komen, is Herrhausen opgeblazen met een bom. En in
1991 is Detlev Rohweder, de directeur van Treuhand en dus de man die Oost-Duitsland
moest integreren in West-Duitsland, eveneens vermoord, door een scherpschutter. Dat
zijn natuurlijk maar de voetnoten in het verhaal, het gaat in de eerste plaats om
structurele historische krachten, maar het is niet zonder betekenis dat degenen die een
verzoeningspolitiek ten aanzien van Gorbatsjov voorstonden, en vooral de meer
strategische figuren, allemaal op de een of andere duistere manier uit beeld zijn
verdwenen, inclusief Gorbatsjov zelf. Want ook over die coup van augustus 1991 is het
laatste woord natuurlijk nog niet gezegd, daar zitten zoveel curieuze kanten aan.’
36
Dat klinkt allemaal wel heel erg complotterig.
Van der Pijl: ‘Ja, dat ben ik me ook wel bewust. Het gevaar is natuurlijk dat wanneer je
daar dingen over gaat lezen, je wordt meegesleept in een zo andere lezing van hoe onze
maatschappij functioneert, dat niemand je meer serieus neemt. En ik denk ook dat het
besluit van de Hongaren om Nederlandse paprika’s te verkiezen boven hun eigen
paprika’s kwantitatief een veel grotere factor is geweest in hoe zo’n land zich verder
ontwikkelt, dan de vraag wie er al dan niet in opdracht van wie van de straat wordt
geschoten. Maar dat neemt niet weg dat je wel moet proberen om dergelijke
merkwaardige incidenten structureel in te bedden. Dat je moet aangeven in welk
krachtenveld zich dat soort zaken afspelen. En dat je er niet vies van moet zijn om te
zeggen dat degenen die koppig volhielden dat er een andere politiek moest worden
gevoerd, allemaal zijn uitgeschakeld – ook al weet ik ook niet precies door wie en
waarom. Het kapitaal is in principe natuurlijk geïnteresseerd in een geciviliseerde
verovering van de hegemonie, maar dat betekent niet dat er niet ook gebruik wordt
gemaakt van minder geciviliseerde methodes als dat zo uitkomt. Je mag het niet te
conspiratief voorstellen, in de zin dat bepaalde machtige groepen perfect zouden weten
wat er gaat gebeuren, maar er zijn tegelijkertijd veel redenen om aan te nemen dat niet
alles zo spontaan gebeurt als vaak wordt gedacht.’
Laten we terugkeren naar het alternatief voor Joegoslavië. Voor u zou dat dus zijn
geweest om het land niet in een keer bloot te stellen aan de Amerikaanse variant van het
kapitalisme, maar aan een Europese, sociaal-democratische variant.
Van der Pijl: ‘Ja, een gemengde economie. Maar door de woordkeus geven jullie zelf al
aan bij wie dat op bezwaren zou stuiten, namelijk bij de Amerikanen. Begin jaren tachtig
waren er ten aanzien van Oost-Europa twee strategieën. De ene was: Amerikanisering
van Europa, zowel Oost als West. En de tweede was: Europeanisering van Oost-Europa,
waarbij veel aandacht uitging naar de positie van Midden-Europa, als een soort nieuw
centrum. Mensen als Milan Kundera, Vaclav Havel en Gyorgy Konrád vertegenwoordigden
dat Midden-Europa, dat altijd onderdeel was geweest van de Europese beschaving. De
gedachte was dat deze mensen weer in de Europese familie moesten worden
opgenomen. Maar vanuit Amerika werd dat met veel argwaan bezien. Want bij bij de
kleine politieke elite in Amerika die weet waar de diverse landen in de wereld liggen
bestaat een groot bewustzijn van het gevaar van een Alleingang van Duitsland, of beter
gezegd: van een combinatie van het Duitse economische vernuft, maar ook wel dat van
Frankrijk en Italië, met de onschatbare grondstoffen en rijkdommen van Siberië.’
37
En om het ontstaan van een dergelijke samenwerking te voorkomen is de Amerikaanse
inzet dus steeds geweest: geen eigen Europese integratie van Oost-Europa bij de rest,
maar een veramerikanisering van heel Europa?
Van der Pijl: ‘Nou, in ieder geval wilden de Amerikanen een primair economische
integratie – en geen politieke. Men heeft vanuit Amerika of vanuit de neoliberale
financiële wereld in London nooit bezwaar gemaakt tegen de oprichting van de EMU, de
Europese Monetaire Unie, bij het verdrag van Maastricht in december 1991. Die EMU
vonden ze prima, die vergemakkelijkt ten slotte ook het verkeer tussen Amerikaanse en
Europese vestigingen van multinationale ondernemingen. Maar men staat zeer
argwanend tegenover het streven van Europese zijde om te komen tot een zogenaamde
politieke samenwerking en een eigen defensieorganisatie. De Amerikanen hebben bij de
voorstellen tot fusie van bepaalde Europese bedrijven bijvoorbeeld gezegd: prachtig als
British Aerospace gaat samenwerken met DASA, maar als jullie daarmee doorgaan, kun
je straks niet meer samen met ons oorlogvoeren, want dan hebben jullie andere
communicatiesystemen dan wij. Dat is een van de niveaus waarop de Amerikaanse
suprematie absoluut is: zij kunnen een vliegtuig ergens in de lucht laten hangen,
bijvoorbeeld boven Joegoslavië, en op een gegeven moment wordt er dan vanuit dat
vliegtuig gezegd: dit en dat zijn de coördinaten dus go! En dan drop je vervolgens een
bom. Dat wordt allemaal gecoördineerd vanuit die Awacs-vliegtuigen en met behulp van
satellieten. Daar is geen enkel Europees antwoord op. En wat de Amerikanen betreft is
zo’n Europees antwoord ook niet gewenst. Dat zou op den duur namelijk een oorlog
tussen Amerika en Europa kunnen inhouden.’
Dus de Amerikaanse strategie ten aanzien van Oost-Europa, inclusief Joegoslavië is er
volgens u altijd op gericht geweest om de economieën te liberaliseren, en om
tegelijkertijd een Europese blokvorming tegen te gaan?
‘Inderdaad. Men wilde voor alles voorkomen dat uit de resten van een verdeeld Europa
een nieuwe eenheid zou ontstaan die de krachten van het Westen combineerde met de
rijkdommen van het Oosten, en die vervolgens politiek en militair een eigen koers zou
gaan varen.’
Maar inmiddels staat het gemeenschappelijk Europees buitenlands- en defensiebeleid
hoog op de agenda. En voormalig NAVO-topman Solana moet gaan onderzoeken of er
een Europees leger kan komen.
Van der Pijl: ‘Ja, dat is het gekke. En dat heeft natuurlijk alles te maken met die Kosovo-
oorlog. Hoe meer ik daar over nadenk, hoe belangrijker die volgens mij is. Want wat daar
is gebeurd, is van vitale betekenis voor de wereld waar wij naar toe gaan. Het was
namelijk primair een oorlog om de wil van de NAVO, lees: Amerika en die delen van
Engeland, Frankrijk, Duitsland, maar ook Nederland, België en Denemarken, die willen
dat er geen gesloten Europees blok komt maar een open wereldeconomie waar ook de
Oosteuropese landen in worden opgenomen – om die wil door te zetten. En alle krachten
die voor een zelfstandiger Europa zijn te ondermijnen. Maar de prijs die men daar in
tweede instantie voor betaalt is dat de Europese belangen juist veel hoger op de politieke
agenda zijn komen te staan.’
De PvdA pleit tegenwoordig ook voor intensivering van de Europese wapenindustrie.
Van der Pijl: ‘Precies. Dat is toch niet te geloven!’
38
Maar u zegt dus dat de Kosovo-oorlog bij uitstek een oorlog was van diegenen die een
zelfstandige Europese militaire macht willen voorkomen. Hoe verklaart u dan dat de
uitkomst daaraan tegengesteld is?
Van der Pijl: ‘Ik denk dat het volgende aan de hand is: de Europese leiders wisten
allemaal dat ze “gepiepeld” werden in die oorlog. De manier waarop de Duitse
bondskanselier Schröder en zijn Groene minster van Buitenlandse Zaken Fischer
bijvoorbeeld te horen kregen dat ze binnen een kwartier “ja” moesten zeggen tegen een
niet door de VN geautoriseerde, tegen Joegoslavië gerichte oorlog, en ook de manier
waarop de
Nederlandse regering erbij is gehaald, daarvan weet ik zeker dat men daar intern van
zegt: dat willen we niet nog een keer. Men voelt zich genomen. Tegelijkertijd verdedigt
men tijdens het voeren van zo’n oorlog natuurlijk het humanitaire karakter ervan. Op
welhaast hysterische toon heeft men de liefde voor de Albanees beleden. En dat is
volgens mij omdat men zoekt naar een gemeenschappelijke noemer, zowel in Amerika
als hier, waardoor men kan voorkomen dat de eigen bevolking zich vragen gaat stellen
over de werkelijke motieven voor de oorlog. De kern van de politiek is voor een deel: het
reserveren voor de politieke klasse van de werkelijke discussiepunten, en het binden van
het volk aan die discussiepunten via afgeleide thema’s zoals mensenrechten. Dat wil niet
zeggen dat die rechten niet reëel zijn, maar deze cynici hebben over het algemeen
bijzonder weinig op met deze rechten als het slecht uitkomt.
Dat is één kant van wat er is gebeurd. Tegelijkertijd, terwijl men de interventie officieel
ondersteunde uit naam van de humaniteit, en er prachtige tot tranen roerende vertogen
over hield, was men pissig vanwege de loer die de Europese politiek is gedraaid door de
Amerikanen en de Britten. Want we moeten niet vergeten dat Blair als politicus nog veel
meer op de hand is van het op een mondiale markt gerichte kapitaal dan Margareth
Thatcher, zo veel is in de eerste jaren van zijn regering wel duidelijk geworden. Die
politiek van Blair en Clinton is dus in woord gesteund door de Europese politici, maar in
werkelijkheid ervaren voor wat zij is: een politiek om te verhinderen dat Europa een
eigen beleid kan voeren. En als reactie daarop, is er nu zo’n luide roep om een eigen
Europees buitenlands en defensiebeleid. Ook in die zin heeft de Kosovo-oorlog dus geleid
tot het tegenovergestelde van wat men beoogde.’
De vraag is niet of alles wat Kees van der Pijl ons vertelde waar is – wat waar is in de
internationale politiek is vooral datgene dat men voor waar wenst te houden. De vraag is
wel of het consequent buiten het publieke debat houden van visies als die van deze
linkse politicoloog niet leidt tot een enorme vervlakking van dat debat. Wij denken van
wel. Juist in tijden van oorlog, waarin beslissingen worden genomen die hoe dan ook
leiden tot vernietiging en verwoesting, is het van het allergrootste belang om te luisteren
naar dissidente geluiden, om te bezien of dat wat je zelf voor waar houdt, wel werkelijk
zoveel beter doordacht en beargumenteerd is dan een visie die daar lijnrecht tegenover
staat. In tijden van oorlog verliezen velen hun bescheidenheid – dat is inherent aan de
aard van oorlogsvoering. Je laat geen bommenwerpers opstijgen, je vuurt geen
kruisraketten af, je zaait geen dood en verderf, je stelt geen levens in de waagschaal, als
je te veel vraagtekens zet bij je eigen gelijk. Oorlog is een zaak van uitroeptekens.
Daarom ook verhoudt oorlogsvoering zich zo slecht met de democratie.
39
1.4 BUITENLANDSE POLITIEK VOOR BEGINNERS
‘Een van de belangrijkste principes voor het bereiken en behouden van vrede in en
tussen naties is dat men in politieke, militaire, morele en spirituele confrontaties altijd
een oprechte poging doet om verschillen te overbruggen alvorens geweld te gebruiken.’
Jimmy Carter, oud-president van de Verenigde Staten
Met beide armen uitgestrekt komt hij haastig op ons af gelopen. De honourable Lord
Carrington begroet ons alsof we oude bekenden zijn. ‘I am so very sorry!’ Hij neemt van
elk van ons een hand in de zijne. ‘I do hope I did not keep you waiting.’
We krijgen de kans niet om te zeggen dat we nog maar net voor de deur stonden, dat we
misschien ook wat vroeg zijn, vijf minuten voor de afgesproken tijd.
‘Please, do come in!’ zegt hij voordat een van ons een woord heeft kunnen zeggen. En
hand in hand betreden we de hal van zijn landhuis ‘Bledlow Manor’ – een hal als uit een
film. Zoals later ook de tuin als uit een film zal blijken te zijn. En zoals eigenlijk alles in
en om dit landhuis te mooi, te excentriek, te Engels is om waar te zijn: de butler, de
twee ruigharige teckels, de geschilderde jachttaffrelen aan de muren, de ingelijste acte
uit 1902 op het toilet waarin te lezen valt dat ‘the Lord de Carrington hath the right to
agriculture and fisheries’, en de zwartwit-portretten van de leden van de koninklijke
familie op een tafeltje op de overloop, bovenaan de schitterende, brede trap die midden
in de hal naar de eerste verdieping voert.
Het is een wonderlijk decor voor een gesprek over de bloedigste oorlog in Europa sinds
1945.
Het gesprek vindt plaats in de ruime werkkamer van de voormalige secretaris-generaal
van de NAVO. De oud-Etonstudent. De gewezen High Commissioner van het Verenigd
Koninkrijk in Australië. De man die zijn politiek-bestuurlijke carrière begon als
parlementair secretaris op het Britse Ministerie van Landbouw. Maar die ook First Lord of
the Admiralty was, en minister van Defensie, en van Energie, en van Foreign and
Commonwealth Affairs. Lord Carrington is de man die aftrad als minister van
Buitenlandse Zaken van de regering-Thatcher omdat de veiligheidsdiensten waarvoor hij
verantwoordelijk was de Falklandoorlog niet hadden zien aankomen. In Nederland
spreekt men sindsdien van de Carrington-doctrine – het idee dat een bewindspersoon
hoort af te treden als er onder zijn of haar verantwoordelijkheid grote fouten blijken te
zijn gemaakt, ongeacht of hij daar nu op de hoogte van was of niet. Carrington is ook de
man die, toen hij en Margareth Thatcher eens een overzeese regeringsleider ontvingen,
een briefje aan The Iron Lady toeschoof waarop hij had gekrabbeld: ‘The poor chap has
come 600 miles, do let him say something.’ (voetnoot: ‘Our great mistakes in the
Balkans, Saga Magazine, september 1999)
40
Deze man, met zijn indrukwekkende staat van dienst, is ongetwijfeld de aangewezen
persoon om de rol te belichten van ‘de internationale gemeenschap’ in het Joegoslavië-
conflict. Hij was het immers die aan het begin van de jaren negentig werd gevraagd om
een oplossing te zoeken voor het dreigende uiteenvallen van de federale staat
Joegoslavië. Die missie faalde jammerlijk. Maar het is de overtuiging van velen, en niet in
het minst van de Lord zelf, dat dat niet aan hem lag, maar veeleer aan de nukken van
een andere mastodont uit de internationale politieke arena: de toenmalige Duitse
minister van Buitenlandse Zaken Hans-Dittrich Genscher.
Als we ons rond de koffietafel hebben geïnstalleerd en als de butler koffie heeft gebracht
en de teckels een plek hebben gevonden op de schoot van hun baasje, vragen we Lord
Carrington om terug te gaan naar het jaar 1991, het jaar dat eindigde met een
vergadering die het startschot zou blijken te zijn voor de oorlog die bijna tien jaar later
nog altijd niet is uitgewoed.
Hoe keek u destijds aan tegen de situatie en tegen de verschillende partijen in het
conflict?
Lord Carrington: ‘Wat er van mij werd verwacht was dat ik een conferentie zou beleggen
waarop een nieuwe grondwet voor Joegoslavië zou worden ontworpen. De Europese Unie
was namelijk bang dat Joegoslavië met geweld uiteen zou spatten en dat dat geweld zou
overslaan naar andere delen van Europa. Ik was tot die taak bereid, onder de stricte
voorwaarde dat er door de partijen niet werd gevochten. Het heeft namelijk geen enkele
zin om zo’n conferentie te beleggen terwijl er een oorlog gaande is. Natuurlijk wist ik
toen al dat het verschrikkelijk moeilijk zou worden, maar ik had toch de indruk dat we tot
een voorstel zouden kunnen komen dat voor iedereen acceptabel was.
Wat mij voor ogen stond was om het zo in te kleden dat elk van de zes Joegoslavische
republieken zelf zou kunnen kiezen in hoeverre men gebonden wilde zijn aan het grote
geheel. Het was namelijk overduidelijk dat daar binnen de republieken verschillend over
werd gedacht. Slovenië, bijvoorbeeld, zou hooguit bereid zijn om afspraken te maken
over zaken als gezamelijke infrastructuur, spoorlijnen, dat soort dingen, maar verder
wilde men daar toch vooral onafhankelijkheid. Terwijl men in bijvoorbeeld Montenegro
nog altijd voor een federatie voelde. Met andere woorden: ik stelde een soort Joegoslavië
á-la-carte voor. We hebben met dat voorstel ook vorderingen gemaakt, maar helaas
zullen we nooit weten of Milosevic, die als leider van de Serviërs natuurlijk de
belangrijkste man was, er ooit mee akkoord zou zijn gegaan.’
Wat was destijds uw indruk van Milosevic en van de andere Joegoslavische leiders?
Carrington: ‘Mijn indruk was dat het allemaal ex-communisten waren die onderdeel
hadden uitgemaakt van de federale regering. Toen Tito stierf, en toen het marxisme
stierf, hielden ze allemaal op om communist te zijn en werden nationalist. Tito had,
dankzij het feit dat hij een Kroaat was die in de oorlog aan de kant van de Partizanen
met de Serven had meegevochten, zowel de Kroaten als de Serven aan zich gebonden.
Bovendien was hij een keiharde leider geweest. Maar deze mensen hadden absoluut zijn
kwaliteiten niet. Ik had bijvoorbeeld bepaald geen hoge dunk van Franjo Tudjman, de
Kroatische leider. Die was ontzettend onbetrouwbaar. Zei het ene, maar deed het
andere. Hield ons voor dat er met hem te praten viel, maar was in werkelijkheid heel
lastig en sluw. Milosovic was ook moeilijk, in de zin dat hij weinig behulpzaam was bij het
bereiken van ons doel, maar als hij zei dat hij iets zou doen, dan deed hij het ook. Met
hem wisten we altijd waar we aan toe waren, en dat wist je met Tudjman nooit.’
41
Desondank, zegt u, had u het gevoel vooruitgang te boeken?
Carrington: ‘Zeker. De mogelijkheid van een Joegoslavië á la carte was reëel, maar alles
stortte in elkaar toen de Duitsers erop stonden dat de onafhankelijkheid van Kroatië en
Slovenië zou worden erkend nog voordat de rest van de boedelscheiding was geregeld.
Toen werd het onmogelijk om nog tot een gemeenschappelijke oplossing te komen.’
Heeft u enig idee waarom de Duitsers daarop aandrongen?
Carrington: ‘Dat moet u eigenlijk aan de Duitsers vragen. Maar een aantal factoren die
daarbij een rol hebben gespeeld is wel bekend. Er woonden op dat moment zo’n 800
duizend Kroaten in Duitsland. Dat zal ongetwijfeld van betekenis zijn geweest. En de
Duitsers hebben, zoals bekend, tijdens de Tweede Wereldoorlog de onafhankelijke staat
Kroatië gecreëerd. Zij hebben altijd sympathie voor de Kroaten behouden. Ook dat heeft
zeker meegespeeld.’
De vergadering waarin de Duitsers hun zin doordreven, en die uiteindelijk beslissend zou
blijken te zijn voor het lot van Kroatië en Slovenië, en daarmee van miljoenen
Joegoslaven, vond plaats op 16 december 1991. Onder voorzitterschap van Nederland
kwamen op die dag de ministers van Buitenlandse Zaken van de landen van de Europese
Gemeenschap bij elkaar om een aantal eerste stappen te zetten op weg naar een
gemeenschappelijk buitenlands beleid. Lord Carrington was niet zelf bij die vergadering
aanwezig, maar hij heeft zich er later uitvoerig over laten informeren. En hij probeerde
vooraf om te voorkomen wat uiteindelijk toch gebeurde: dat tot overhaaste en eenzijdige
erkenning van de twee dissidente republieken zou worden overgegaan.
Carrington: ‘Aan het begin van de bijeenkomst stonden de Duitsers in feite alleen. Maar
behalve Nederland heeft niemand echt zijn nek durven uitsteken om de zaak ten goede
te keren. En ik denk dat de reden was dat men kort daarvoor in Maastricht had besloten
tot een gezamelijk Europees buitenlands- en defensiebeleid. Het zou natuurlijk heel
pijnlijk zijn geweest als men twee weken later bij de eerste de beste kwestie niet tot een
gezamenlijk standpunt was gekomen. En dus hebben ze toen maar de stupide beslissing
genomen om de Duitsers hun zin te geven. Terwijl ik ze nog gewaarschuwd heb: als jullie
dit doen, dan zitten jullie binnenkort allemaal in Bosnië. Want het was toen al zonneklaar
dat Izetbegovich, de Bosnische leider, geen zin had om met Milosevic opgescheept te
blijven als Kroatië en Slovenië uit de federatie stapten. En de Bosnische Serviërs op hun
beurt hadden via een referendum al laten weten dat zij geen zelfstandig Bosnië wilden.
Met andere woorden: Izetbegovich wist dat er oorlog in Bosnië zou komen. En iedereen
had dat kunnen weten. Zoals ook vaststond dat er een oorlog zou uitbreken in Kroatië.
Die heeft precies twee dagen op zich laten wachten.’
Dus u zegt eigenlijk dat de Europese landen bereid waren een oorlog te riskeren om de
simpele reden dat Duitsland sympathieën koesterde voor Kroatië en omdat de andere
landen de moed niet hadden om de Duitsers dwars te zitten, vanwege de broze Europese
eenheid. Is dat niet een vreselijk treurige constatering?
Carrington: ‘Je moet natuurlijk heel voorzichtig zijn met de bewering dat die oorlog er
zonder deze domme beslissing niet zou zijn gekomen. We hebben tenslotte te maken
met buitengewoon onberekenbare lieden. Maar de beslissing heeft de oorlog zeker
bespoedigd, en ons de mogelijkheid ontnomen om tot een vreedzame oplossing te
komen. Of die er gekomen zou zijn, zullen we nooit weten.’
42
Maar gezien de risico’s, en gezien de geïsoleerde positie van Duitsland, hoe verklaart u
dan dat de andere Europese landen in één nacht zijn omgegaan?
Carrington: ‘Vergis u niet in de statuur van Genscher. Dat was een buitengewoon
dominante persoon, en bovendien was hij al vele jaren minister van buitenlandse zaken.
De meeste andere ministers op die vergadering waren nieuwkomers, of relatieve
nieuwkomers. Bovendien hadden ze allemaal zo hun eigen bezwaren tegen de Duitse
positie – ze hadden geen gezamenlijk bezwaar. De enige die echt zijn best heeft gedaan
om de zaak te redden, was jullie minister Hans van den Broek – en dat is hem bepaald
niet in dank afgenomen door de Duitsers!
Kijk, ik heb weinig sympathie voor welke van de betrokken Joegoslavische partijen dan
ook. Maar het is oneerlijk om de schuld van alle ellende volledig bij Servië te leggen,
zoals nu door zo velen wordt gedaan. Want het is Tudjman geweest die zijn land
onafhankelijk heeft verklaard en een eigen grondwet heeft aangenomen, zonder eerst
een regeling te treffen voor de 600 duizend Serviërs in Kroatië. En die Serviërs
herinnerden zich nog goed wat er met hun vaders en voorvaders was gebeurd toen
Kroatië voor het laatst onafhankelijk was geweest: toen zijn er 400 duizend Serviërs
vermoord. Dus zij voelden zich niet veilig, en dat is begrijpelijk. Vervolgens hebben ze
natuurlijk op een afschuwelijke manier gereageerd. Maar dat neemt niet weg dat de
Kroaten nooit hadden moeten doen wat ze gedaan hebben. En dat de Europese
Gemeenschap hen daarin nooit had moeten steunen.’
Een paar dagen later spreken we Hans van den Broek, minister van Buitenlandse Zaken
van Nederland in de jaren tachtig en daarna Euro-commissaris verantwoordelijk voor het
Buitenland van de EU. Wij ontvangen hem in een veel prozaïscher setting: een
vergaderzaaltje van het Tweede Kamergebouw. (Jan Marijnissen en Hans van den Broek,
samen in bespreking? Het leidt tot een aantal verbaasde gezichten bij passanten. Van
den Broek: ‘Nee, het CDA en de SP zijn niet in onderhandeling.’) Van den Broek
onderschrijft in grote lijnen het verhaal van Lord Carrington, maar maakt er een aantal
kanttekeningen bij.
De eerste: ‘Ik herinner mij dat ik op bezoek was bij Gorbatsjov met de Europese trojka in
Moskou in de tijd dat wij ons erg veel zorgen maakten over het optreden van Moskou
tegenover de Baltische republieken. De Denen pleitten er destijds binnen de EG voor om
het onafhankelijkheidsstreven van de Balten niet tegen de werken, dus om de annexatie
van de Baltische republieken door Rusland ongedaan te maken en die republieken te
erkennen. Toen wij daar in Unie-verband over spraken werd van Duitse zijde juist
gewaarschuwd om dat niet al te hard aan te zetten, niet omdat de Duitsers de Sovjet-
Unie niet tegen zich in het harnas wilden jagen, maar met name omdat zij een
kettingreactie verwachtten in het onafhankelijkheidsstreven op de Balkan. En maar een
paar maanden daarna, in 1991, was het Duitse standpunt gekeerd en begonnen we te
merken dat Duitsland zich juist opwierp als de grote voorstander van erkenning van de
Kroatische en Sloveense onafhankelijkheid.
Daarmee wil ik zeggen dat de Unie aanvankelijk en gedurende lange tijd buitengewoon
beducht is geweest voor een confrontatie op de Balkan, met name vanwege de
historische instabiliteit van het gebied zelf.’
43
Wat is uw verklaring voor die Duitse ommezwaai?
Van den Broek: ‘Ik denk dat je die moet zoeken in ontwikkelingen binnen Duitsland zelf,
waarbij je vooral moet denken aan de Duitse hereniging, de val van de Muur, en het
recht op zelfbeschikking dat de Oost-Duitsers ten deel was gevallen. De gevoelens die
dat in Duitsland had losgemaakt, werden nu vertaald naar de Balkan. Bij de Duitsers
ontwikkelde zich geleidelijk aan de gedachte dat de Kroaten – met wie Nazi-Duitsland
nauwe banden had – het recht op zelfbeschikking moest worden gegund, omdat zij
werden onderdrukt en uitgebuit door de Serviërs, die in een Joegoslavië een
meerderheidspositie innamen. Zoals gezegd: de rest van de Unie dacht daar anders over
en ik kan mij goed voorstellen wat Carrington daarover tegen jullie heeft gezegd. Want
zijn grote probleem in de tweede helft van 1991 bij die conferentie was dat de erkenning
van die twee deelrepublieken hem een belangrijk instrument uit handen sloeg bij zijn
bemiddelingspoging. Nederland was voorzitter tijdens die vergadering op 16 december,
en ik wil toch de indruk wegnemen dat Duitsland een groot verwijt moet worden
gemaakt. Je moet dat relativeren. In december 1991 was een derde van het Kroatische
grondgebied bezet door het Joegoslavische leger, waar de Kroaten al uitgestapt waren.
Het begon toen steeds meer te lijken op bezetting. Maar zo lang Kroatië een onderdeel
was van de Joegoslavische Republiek, waren de spanningen tussen Serviërs en Kroaten
een puur binnenlandse aangelegenheid, waarmee de buitenwacht zich niet mocht
bemoeien. De Duitsers redeneerden dat de erkenning van Kroatië het mogelijk zou
maken om wel in te grijpen, omdat het dan om een conflict tussen twee staten zou gaan.
Daar hadden wij, de andere Europese landen, weinig tegenin te brengen.’
Maar volgens Lord Carrington waren de Kroaten geen haar beter dan de Serviërs, was
Tudjman zelfs erger dan Milosevic.
Van den Broek: ‘Ook daar ben ik het niet mee eens. Ik denk wel degelijk dat Milosevic de
hoofdschuldige is. Achteraf zeg ik: we hadden van het begin af aan partij moeten kiezen
tegen de Serviërs, want juist ons gebrek aan een duidelijke stellingname heeft ons
onmachtig gemaakt.’
Het directe gevolg van de erkenning van Kroatië en Slovenië door de landen van de
Europese gemeenschap was het uitbreken van de oorlog tussen Servië en Kroatië.
Daarover zijn de meeste deskundigen het inmiddels wel eens. Maar snel daarna
veranderde ook Bosnië-Herzegovina in een slagveld. En wie daarvoor de grootste
verantwoordelijkheid draagt, is al een stuk minder duidelijk.
44
Op 22 december 1994 was de Joegoslavische president Slobodan Milosevic te gast bij het
CNN-programma Larry King Live. De oorlog in Bosnië was op dat moment tijdelijk
onderbroken door een wapenstilstand, tot stand gekomen door bemiddeling van de
voormalige Amerikaanse president Jimmy Carter. Larry King legde zijn gast de volgende
vraag voor: ‘Waarom is, wat Carter gisteren heeft gedaan, niet al vier jaar eerder
gedaan? Niemand wil toch sterven, dus waarom vermoorden we elkaar?’
Het antwoord van Milosevic: ‘Dat is vanwege het proces van losmaking van Bosnië-
Herzegovina van Joegoslavië. Ik begon u net uit te leggen dat het voor uw programma
misschien goed is om de archieven eens te raadplegen. Ik herinner mij nog heel goed
een bijeenkomst in Den Haag. Carrington was voorzitter. Dat is allemaal genotuleerd. We
kregen een verslag te horen van José Cutileiro, de Portugese ambassadeur die de eerste
conferentie over Bosnië leidde. Hij vertelde de plenaire vergadering dat hij goede
vorderingen had gemaakt. Meteen daarna luisterden we naar een interruptie van meneer
Izetbegovic, die eiste dat onmiddellijk zou worden overgegaan tot erkenning van een
onafhankelijke staat. Daarop interrumpeerde ik zelf, waarbij ik wees op de grote
verschillen tussen het verslag van het hoofd van de conferentie, Cutileiro, en de eisen
van Izetbegovic. Waarom zouden we de positieve ontwikkeling waarover Cutileiro
rapporteerde verpesten door een premature erkenning die grote problemen zou gaan
veroorzaken? Dat is allemaal vastgelegd. Niemand wilde luisteren. We hebben gezien hoe
daarna de oorlog is uitgebroken. De Serviërs wilden geen tweederangs burgers worden in
een aan hen opgedrongen Moslim-staat. Dat konden zij niet accepteren. Dat was het
probleem. Maar de andere partij wilde dat probleem niet tot een oplossing brengen door
middel van het vreedzame proces dat de Europese Gemeenschap was begonnen. Zij zijn
een oorlog begonnen. Die oorlog is de Serviërs opgedrongen.’ (voetnoot: Larry King Live,
datum?)
We leggen Milosevic’ woorden voor aan Lord Carrington. Hij aarzelt geen moment: ‘Er zit
een element van waarheid in die woorden. Cutileiro had, lang voor de echte gruwelen
uitbraken, een overeenkomst uitonderhandeld die in grote lijnen leek op wat later in het
akkoord van Dayton is geregeld – alleen had Cutileiro het beter geregeld, en eerder,
zodat het makkelijker geweest zou zijn om het akkoord te handhaven. Alle partijen
konden zich erin vinden, behalve de Amerikanen. Die zeiden tegen Izetbegovic: dit moet
je niet accepteren, because it would be a recognition of ethnic cleansing in territorial
terms by force. Dat zeiden de Amerikanen, ik heb de tekst zelf onder ogen gehad. En als
een gevolg daarvan heeft Izetbegovic toen het akkoord alsnog verworpen.’
Waarom deden de Amerikanen dat?
Carrington: ‘Vanwege het Amerikaanse syndroom van het arme, kleine Bosnië, de
underdog die zich de grillen van het grote Servië en het grote Kroatië moest laten
welgevallen – wat natuurlijk een zeer eenzijdige voorstelling van zaken is. Niemand heeft
enige sympathie voor de Serviërs, ook niet als er honderdduizenden Serven worden
verjaagd uit de Krajina. Dat gebeurde door de Kroaten, met steun van de Amerikanen,
en dus is het kennelijk niet erg. Er wordt in het hele Joegoslavië-conflict erg met twee
maten gemeten. En er is een hoop onwetendheid. Vooral de Amerikanen hadden in het
begin absoluut geen idee van wat daar werkelijk aan de hand was.’
45
Is dat uitzonderlijk of is dat eerder regel in de buitenlandse politiek, dat op zulke
twijfelachtige gronden, zulke vergaande beslissingen worden genomen?
Carrington: ‘Dat is zeker niet uitzonderlijk. Iedereen heeft er in Joegoslavië een puinhoop
van gemaakt. De Amerikanen, de Europese Unie, de Verenigde Naties. Ze hebben zich er
allemaal mee bemoeid, en niemand heeft het er goed vanaf gebracht. Maar laat ik het in
een wijdere context plaatsen. Of het nu gaat om Bosnië, of Kosovo, of Oost-Timor, of
Somalië: steeds is het probleem dat het nieuws van dat moment, alle ellende en honger
en geweld die de televisie ons toont, leidt tot een roep bij de bevolking dat er iets
ondernomen moet worden. En dus gaan overheden, onder druk van de publieke opinie,
iets doen. Ik ben mij zeer bewust van de druk waaronder overheden staan. En hoe
moeilijk het is om dan toch niets te doen. Maar als je het van een afstand bekijkt, als je
het abstraheert, en je stelt de vraag wat er gebeurd zou zijn als wij niets hadden gedaan,
dan luidt het antwoord volgens mij: er was gebeurd wat ook nu zal gaan gebeuren.
Servië zal op den duur een stuk van Bosnië opeisen, en Kroatië ook. Zowel Tudjman als
Milosevic hebben onafhankelijk van elkaar tegen mij gezegd dat ze het over de verdeling
van Bosnië al eens waren. Ik denk nog steeds dat dat de uiteindelijke uitkomst zal zijn.’
U vindt dus eigenlijk dat alle Westerse bemoeienis tevergeefs is geweest?
Carrington: ‘Staat u mij toe om even cynisch te zijn. Heeft u de indruk dat de
internationale gemeenschap zich werkelijk wenst te bemoeien met Tsjetsjenië? De
situatie is vrijwel identiek aan die in Kosovo. Er zijn vluchtelingen, er is een
rebellenbeweging die onafhankelijkheid wil. Net als in Oost-Timor. Ook daar waren de
omstandigheden vrijwel gelijk. Maar de reacties zijn heel verschillend. Je kunt Belgrado
bombarderen, maar een bombardement op Moskou zal natuurlijk altijd een reactie
uitlokken van het Russische leger. Dus je zult altijd praktisch moeten zijn in je
overwegingen. En wat je dus niet moet doen is de zedenpreker uithangen, en het de hele
tijd hebben over etnische zuiveringen en humanitaire interventies.’
Maar het feit dat het in Tsjetsjenië niet haalbaar is om te bombarderen, zegt niets over
het al dan niet gelegitimeerd zijn van de bombardementen op Kosovo.
Carrington: ‘Nee. Maar je moet niet, zoals onze minister van Buitenlandse Zaken Cook nu
doet, gaan roepen dat we voortaan humanitaire oorlogen gaan voeren. Dat
mensenrechten belangrijker zijn dan de rechten van regeringen. We zullen namelijk echt
Jakarta niet gaan bombarderen vanwege Oost-Timor of Atjeh, want als je dat doet zal
Indonesië zeker desintegreren, en dan ontstaat er enorm machtsvacuum in Zuidoost-
Azië.’
U gelooft dus niet in een ethische buitenlandse politiek, zoals de regering van Tony Blair
gezegd heeft die te willen voeren?
Carrington: ‘Om te beginnen stoort het mij natuurlijk als iemand zegt: deze regering
gaat een ethische buitenlandse politiek voeren. Want daarmee zegt men in feite dat alle
voorgaande regereringen geen ethische politiek hebben gevoerd. Wat niet waar is. Wij
zijn ethisch geweest in de context van wat praktisch haalbaar is. En dat is heel
verstandig. Ik geloof in het goede doen waar dat mogelijk is. Ik geloof niet in optreden
overal in de wereld waar dat uit ethisch oogpunt verdedigbaar zou zijn. Dat is simpelweg
niet haalbaar. En dikwijls contraproductief.’
46
Ook in Kosovo?
Carrington: ‘Ja. Het bombarderen van de Serviërs was contraproductief. Ik heb van het
begin af aan voorspeld dat de situatie voor de Kosovaren zou verslechteren, en dat is ook
gebeurd. Ze zijn massaal hun land uitgedreven. Natuurlijk waren er daarvoor ook
vluchtelingen, maar geen honderdduizenden. I think the whole thing was a wrong
decision.’
Ook die uitspraak leggen we later voor aan Hans van den Broek. En hier scheiden de
wegen van de twee voormalige ministers van Buitenlandse Zaken, die elkaar omschrijven
als ‘mijn vriend’, dan toch definitief.
Hans van den Broek: ‘Kosovo is voor mij heel duidelijk een bewijs van het volgende: dat
je als politicus, zelfs al zou je dat zelf willen, niet je hoofd kunt afwenden met het
argument dat de betrokken partijen het zelf maar moeten oplossen.
In juli 1991, toen ik met Lubbers op de G7-top in London was, hadden wij net het
voorzitterschap van de Europese Gemeenschap, en vertegenwoordigden wij dus de
Europese lobby inzake Joegoslavië. ‘s Avonds was er een groot banket, en wie stond er
bij de ingang als gastvrouw? Margareth Thatcher, die wij beiden behoorlijk goed kenden.
Zij pakte mijn handen en zei: ‘Friend, let them fight it out.’ Anderhalf jaar later stonden
er vervolgens felle artikelen in de krant, ondertekend door diezelfde Thatcher, waarvan
de teneur was dat we dit niet over onze kant konden laten gaan en dat hier een Europees
belang in het geding was. Thatcher was inmiddels geen regeringsleider meer, maar haar
standpunt was nogal ingrijpend veranderd. Dus ik wil niet eens een categorisch ja of nee
zeggen tegen humanitair-militaire interventies, maar ik verzet mij tegen volstrekte
passiviteit. Omdat het bewijs dat ze het zelf kunnen uitvechten zonder dat dat
automatisch betekent dat het recht van de sterkste zegeviert, niet is te leveren. En wat
er gebeurt als het recht van de sterkste prevaleert, daar heeft de geschiedenis ons te
veel voorbeelden van gegeven.’
Wat Hans van den Broek betreft leidt het dan ook geen twijfel dat de Serviërs de grote
boosdoeners zijn in het conflict, en dat hun leider, Milosevic, zich ooit voor zijn wandaden
zal moeten verantwoorden. Maar wat vindt Lord Carrington van de aanklacht van het
Joegoslavië-tribunaal tegen de Servische president?
Carrington: ‘Er is heel wat publiciteit geweest over de de verschrikkelijke dingen die de
Serviërs hebben uitgehaald. Oorlog is nu eenmaal een smerig aangelegenheid. Als je na
afloop de balans gaat opmaken, ontkom je er niet aan dat je selectief te werk gaat in je
oordeelsvorming. Zelfs ik ontkom daar niet aan. Maar het is belachelijk om te zeggen dat
Milosevic een oorlogsmisdadiger is. Want waar stop je dan? Dan is Izetbegovic ook een
oorlogsmisdadiger. En Tudjman, god hebbe zijn ziel. En Pinochet. En Margareth Thatcher.
Ik bedoel maar, voordat je het weet moeten alle politieke leiders terechtstaan.’
47
In het voormalige koetshuis van Bledlow Manor, inmiddels dienstdoend als garage, heeft
Lord Carrington twee muren volgehangen met plaquettes en oorkondes. ‘From the City of
San Francisco to the Honorable Lord Carrington, Secretary General of NATO’ luidt het in
koper gegrifte opschrift op één zo’n plaquette. En zoals die ene, zo hangen er tientallen.
We durven de Lord niet te vragen of de plaats die hij deze memorabilia heeft toebedeeld
iets zegt over de waarde die hij er aan toekent. Maar we zouden natuurlijk ernstig in
gebreke blijven als we met de voormalige machtigste man van het Noord-Atlantisch
bondgenootschap niet zouden praten over de nieuwe rol die de NAVO zichzelf heeft
toebedacht. In het voormalige Joegoslavië, zowel in Bosnië als in Kosovo, heeft de NAVO
voor het eerst opgetreden buiten het eigen verdragsgebied. De eerste keer gebeurde dat
op verzoek van en in overleg met de VN en de regering van Bosnië-Herzegovina. De
tweede keer, in Kosovo, gebeurde het geheel op eigen houtje.
Wat vindt u van de nieuwe NAVO-strategie?
Carrington: ‘Toen de Soviet-Unie in elkaar stortte, de Koude Oorlog ten einde kwam en
Midden-Europa onderdeel werd van het Westen, zaten we met een probleem. Hoe
konden we Hongarije, Bulgarije en al die andere landen duidelijk maken dat we ze
voortaan beschouwden als een integraal onderdeel van Europa en dat hun lot ons na aan
het hart lag? Ik denk dat het verstandigste, hoewel ook moeilijkste antwoord op die
vraag zou zijn geweest om de betreffende landen in versneld tempo op te nemen in de
Europese Unie. Op die manier zouden ze financiële en economische stabiliteit hebben
kunnen verwerven, en zouden ze zich tegelijkertijd beschermd hebben geweten door de
Europese familie. In plaats daarvan zijn we de NAVO gaan uitbreiden. Maar hoe groter
we de NAVO maken, hoe ongeloofwaardiger die wordt. Want stel dat de Baltische staten
straks ook toetreden tot het bondgenootschap, dan betekent dat dat we voortaan een
aanval op hen zullen moeten beschouwen als een aanval op het hele bondgenootschap.
Maar zijn we werkelijk bereid om een nucleaire oorlog te riskeren ten behoeve van
Letland? Ik denk het niet. We hadden het bondgenootschap dus moeten houden zoals het
was, en het verder een belangrijker politieke rol moeten toebedelen in het onderhouden
van de relaties tussen Amerika en Europa. Want de NAVO is het enige podium waarop de
Amerikanen rechtstreeks bemoeienis hebben met Europa. En we hebben Amerika nu
eenmaal hard nodig. Er wordt nu wel veel gesproken over een Europese legermacht,
maar ook die zal niet veel kunnen beginnen zonder de Amerikanen. Of dacht u dat er ook
maar één regering is van een Europees land die bereid is de defensie-uitgaven zo
drastisch te verhogen dat we de achterstand op Amerika daadwerkelijk kunnen inhalen?
Natuurlijk niet.
Ik ben dus een voorstander van de NAVO als instrument om de transatlantische relaties
goed te houden, en een tegenstander van het idee dat de NAVO zou moeten dienen om
de Europese eenwording te versnellen. Want de weg die men nu gaat, zal er slechts toe
leiden dat de Russen het bondgenoodschap steeds meer gaan beschouwen als een
bedreiging, zeker na wat er in Kosovo is gebeurd. Want laten we eerlijk zijn, we hebben
de Russen niet erg fair behandeld. Dat de Kosovo-oorlog ten einde kwam had heel wat
meer te maken met de Russen dan met het succes van de NAVO-bombardementen. Als
de Russen Milosevic niet zo onder druk hadden gezet, zou het allemaal wel eens heel
anders hebben kunnen lopen. Daar hebben we veel te weinig waardering voor getoond.’
48
Welke gevolgen zou dat kunnen hebben?
Carrington: ‘Dat de Russen de NAVO, en vooral ook de uitbreiding van de NAVO, met nog
meer argwaan zullen bekijken. En dat ze nog minder geneigd zullen zijn tot
samenwerking. Vijf jaar geleden sprak ik in Moskou met de toenmalige minister van
Buitenlandse Zaken. Hij zei tegen mij: “De uitbreiding van de NAVO is een vijandige
daad.” En ik zei: “Dat is onzin. U weet net zo goed als ik dat al die verschillende landen
die tesamen de NAVO vormen nooit gezamelijk zouden besluiten tot een aanval op
Rusland.” Waarop hij antwoordde: “Ik weet ook wel dat het onzin is, maar het probleem
is dat de Russische bevolking de uitbreiding van de NAVO als een daad van agressie ziet,
en dus worden wij, politici, wel gedwongen om het ook zo te zien.” Maar inmiddels kan ik
natuurlijk niet meer volhouden dat de NAVO-lidstaten nooit gezamelijk zullen besluiten
tot agressie. Door de Kosovo-oorlog zijn mijn argumenten van toen volkomen
ondermijnd. En dat maakt dat de Russen nu zeer, zeer wantrouwig zijn.’
Van het optimisme van begin jaren negentig, toen de Koude Oorlog net voorbij was, is
niet veel meer over?
Carrington: ‘Iedereen dacht destijds dat de Verenigde Naties voortaan alle problemen in
de wereld zouden kunnen oplossen, omdat we niet langer te maken zouden hebben met
twee supermachten die door middel van hun vetorecht in de Veiligheidsraad elke
oplossing in de weg stonden. Dat van die vredebrengende rol van de VN zo weinig
terecht is gekomen, heeft alles te maken met het feit dat men zich alleen nog maar druk
maakt om het eigen belang. Niets werkt zo bindend tussen landen als angst. Ten tijde
van de Koude Oorlog maakte iedereen zich druk over Afrika, omdat de Russen bang
waren dat de Amerikanen daar hun invloedssfeer zouden vergroten, en andersom de
Amerikanen vreesden dat de Russen daar de wereldrevolutie zouden beginnen. De
wrange conclusie die we kunnen trekken, is dat als de Koude Oorlog niet was beëindigd
er geen oorlog zou zijn geweest in de Golf en dat Joegoslavië niet uiteen zou zijn
gevallen. Want iedereen zou veel te bang zijn geweest dat er een Derde Wereldoorlog
van was gekomen. Nu die dreiging er niet meer is, jaagt iedereen zijn eigen belangen
weer na. En dus is de wereld er niet veiliger op geworden, maar onveiliger.’
Maar we mogen toch aannemen dat u niet terugverlangt naar die Koude Oorlog?
‘Natuurlijk niet. Dat de muur is gevallen, dat er een einde is gekomen aan de
Oosteuropese dictaturen, dat de wereld niet meer hoeft te leven onder de dreiging van
een alles vernietigende nucleaire oorlog: dat is allemaal winst. Maar we zullen wel op
zoek moeten gaan naar nieuwe gemeenschappelijke doelen. Want alle mooi woorden
over een ethische buitenlandse politiek, over humanitaire interventies, en oorlogen om
de mensenrechten, kunnen niet verhullen dat in werkelijkheid het eigenbelang regeert.’
49
1.5 STRATEGO VOOR GEVORDERDEN
‘Dat mensen niet zo veel leren van de lessen uit de geschiedenis is de belangrijkste les
die de geschiedenis kan leren.’
Aldous Huxley
Elke ramp, elke crisis en elke oorlog creëert zijn eigen bekende Nederlanders. Om orde
te scheppen in de chaos aan informatie (of gewoon om op een goedkope manier zendtijd
te vullen) trommelen actualiteitenprogramma’s en nieuwsrubrieken deskundigen op die
de per satelliet overgestraalde beelden van modderstromen, plunderingen of opstijgende
bommenwerpers van commentaar voorzien. Het waren Van Kooten en De Bie (wie
anders) die deze instant-mediaberoemdheden voorzagen van een pakkende bijnaam: de
doctor Klavans van deze wereld.
Rob de Wijk, voormalig top-ambtenaar op het ministerie van Defensie en tegenwoordig
verbonden aan het gezaghebbende Clingendael Instituut, is zo’n doctor Klavan. Tijdens
de Kosovo-oorlog was hij avond aan avond te gast bij Nova om zijn licht te laten schijnen
op de gebeurtenissen van die dag en om voorspellingen te doen over wat er verder zou
gebeuren. Maar De Wijk heeft iets dat veel van zijn collega’s missen: een onomstreden
deskundigheid gekoppeld aan volstrekte onafhankelijkheid in denken en spreken. Waar
het oproepen van andere deskundigen nogal eens als een redactioneel zwaktebod moet
worden gezien, daar voegen de televisie-optredens van De Wijk vrijwel altijd iets
wezenlijks toe aan het begrip en de oordeelsvorming van de kijker. Dat Rob de Wijk in
dit boek een rol moest gaan spelen, stond voor ons dan ook van het begin af aan vast.
Dat hij zich als een van de weinige prominenten die tijdens de oorlog aan het woord
kwamen ook voortdurend kritisch opstelde tegenover de NAVO, maakte hem voor ons
natuurlijk dubbel interessant. Maar het zegt veel, zo niet alles over De Wijks
onafhankelijkheid dat hij ook de andere strijdende partijen in het conflict nimmer
spaarde. Het leverde hem de ‘warme’ belangstelling van zekere Servische elementen in
de Nederlandse samenleving op.
De Wijk: ‘Ik heb ten tijde van de oorlog nogal wat dreigementen aan mijn eigen adres
gehad. Daar zijn toen ook maatregelen tegen genomen.’
Van wie kwamen die dreigementen?
De Wijk: ‘Van Servische zijde. Iedereen die zich in het openbaar uitliet over die oorlog is
op de een of andere manier wel bedreigd geweest. Bij mij waren het rare faxen, rare
telefoontjes, rare mensen in de straat. Dat gebeurde gewoon. Alle hotemetoten in
Nederland reden op dat moment rond in gepantserde auto’s, en dat was niet onterecht.’
50
Misschien moeten we maar met de meest voor de hand liggende vraag beginnen:
waarom is er in de Kosovo-crisis besloten om grootschalig militair in te grijpen? Hoe
heeft het zo ver kunnen komen?
De Wijk: ‘De aanleiding is denk ik volstrekt helder. Er zaten op een gegeven ogenblik 100
duizend Kosovo-Albanezen in het buitenland en nog eens enkele tienduizenden in de
bergen in Kosovo zelf. Als de gruweldaden tegen de Albanezen niet hadden
plaatsgevonden, was er überhaupt nooit een actie tegen Milosevic geweest, zoals we ook
niet ten strijde trekken tegen België. Maar de vraag is natuurlijk: moet je bij een
dergelijke aanleiding ook daadwerkelijk ingrijpen? Of anders gezegd, wat bepaalt
uiteindelijk of je wel of niet ingrijpt? In dit geval luidt het antwoord op die dat er zo’n
vijfentwintig laatste en allerlaatste waarschuwingen van het Westen aan Milosevic zijn
geweest, en dat men zich daardoor op een gegeven moment gedwongen voelde om de
daad bij het woord voegen. Dat is denk ik de werkelijke reden geweest waarom er
uiteindelijk is ingegrepen: de geloofwaardigheid van de NAVO stond op het spel.
Van beide zijden heeft men zich in de tegenpartij vergist. Milosevic heeft gedacht: die lui
blijven maar waarschuwen en ondertussen kan ik gewoon doorgaan. En de Westerse
leiders dachten: als wij dreigen met geweld, trekt hij wel bij. Die misrekening is gevoed
door allerlei mythes die zijn voortgekomen uit de Golfoorlog en het optreden van
UNPROFOR in Bosnië in de eerste helft van de jaren negentig. De Golfoorlog, omdat toen
het idee is ontstaan dat je met behulp van de luchtmacht een potentaat tot de orde kunt
roepen. En Bosnië omdat in 1995, bij de beëindiging van het beleg van Sarajevo, het
beeld is ontstaan dat de Serviërs onder druk van NAVO-luchtaanvallen aan de
onderhandelingstafel zijn gekomen, wat uiteindelijk leidde tot het akkoord van Dayton.
En dat beeld is absoluut onjuist, maar wel populair.’
Laten we later op die mythes terugkomen en eerst even teruggaan naar oktober 1998.
Het Joegoslavische leger had zich toen, onder druk van het Westen, vrijwel helemaal
teruggetrokken uit Kosovo. Vervolgens laaide het geweld op van de kant van het UCK,
het Kosovo Bevrijdingsleger. Onze eigen minister Van Aartsen gaf toen zelf toe dat het
Westen daardoor met een enorm dilemma zat. Men kon het de Serviërs immers niet
kwalijk nemen dat zij hun troepen weer wilden laten terugkeren om op te treden tegen
het terrorisme.
De Wijk: ‘Daar hebben jullie helemaal gelijk in, dat is natuurlijk ook zo. Je moet dus
eigenlijk nog verder teruggaan, tot 1989: het jaar waarin de autonomie van Kosovo
goeddeels werd opgeschort. Dat is een vrij complexe geschiedenis, maar feit is dat die
opschorting voor de Albanezen absoluut onaanvaardbaar was. In de jaren die daarop
volgden, had de gematigde en geweldloze Kosovaarse leider Rugova lange tijd de
overhand, waardoor een redelijke oplossing nog mogelijk leek. Maar vervolgens ontstaat
er een omslag in het denken over geweld, als gevolg van het geweld dat in Bosnië door
de Kroaten en de Moslims werd toegepast tegen de Serviërs – en dat al dan niet openlijk
werd gesteund door het Westen. Een aantal mensen in Kosovo heeft toen gedacht: als je
geweld toepast, kun je kennelijk een buitenlandse interventie afdwingen. Dat heeft
Rugova’s positie verzwakt, en die van de hardliners versterkt. Men zag aan Bosnië dat
geweld loonde, en dat heeft er rechtstreeks toe geleid dat het UCK zich steeds
nadrukkelijker is gaan manifesteren. Vervolgens kon Milosevic natuurlijk niets anders
doen dan het UCK tot de orde roepen. Wat weer leidde tot een rechtstreekse confrontatie
tussen het UCK en de Servische troepen.
51
De vraag is dus voortdurend en nu opnieuw: zijn die vluchtelingenstromen binnen en
buiten Kosovo nu het resultaat geweest van een botsing tussen het UCK en de Servische
troepen, of waren zij het gevolg van etnische zuivering? Trek maar eens de parallel met
Tsjetsjenië of Oost-Timor. In Tsjetsjenië vertrekt de bevolking: is dat een etnische
zuivering? Nee, natuurlijk niet, dat is het resultaat van een botsing tussen de rebellen en
het Russische leger. Oost-Timor, idem dito. En het probleem van een guerrillaoorlog is
dat de rebellen, guerrillero’s, vrijheidsstrijders, of hoe je ze ook wilt noemen, opgaan in
de bevolking. Dat is het wezen van een guerrillastrijd. Dus als je een guerrillabeweging
kapot wilt maken, moet je hun basis kapot maken, en dat is het volk waartussen zij
bivakkeren. Ik heb vaak het gevoel gehad dat er in Kosovo gewoon een ordinaire contra-
guerrilla aan de gang was, waar het volk het slachtoffer van werd.’
Maar hoe denkt u dan over de operatie-Hoefijzer – dat vermeende plan van de Serviërs
om de Albanezen systematisch uit Kosovo te verjagen?
De Wijk: ‘Ik moet nog zien wat de echte harde bewijzen zijn voor die operatie. Ik heb er
bij verschillende mensen navraag naar gedaan, maar dan wordt er gezegd dat het
geheime stukken zijn. En zo is het bij dit conflict steeds gegaan: de feiten onderstrepen
niet wat er wordt gezegd. Was er sprake van dreigende genocide? De bewijzen zijn nooit
geleverd. En wat is er nog over van de vele successen die tijdens de luchtcampagne door
de NAVO werden gemeld? Niet zo veel meer. Die tegenstelling tussen beeld en
werkelijkheid loopt als een rode draad door dit conflict heen.’
Zat er behalve de geloofwaardigheid van de NAVO en het lot van de vluchtelingen niet
ook nog een ander doel achter de actie, bijvoorbeeld het van de troon stoten van
Milosevic?
De Wijk: ‘Nee, dat denk ik niet. Je kunt dan een parallel trekken met de Golfoorlog: daar
is ook nooit het doel geweest om Saddam Hoessein uit het zadel te wippen, al is die
suggestie door alle retoriek over Saddam als nieuwe Hitler wel blijven hangen bij een
deel van het publiek. Maar je kunt met militair geweld geen dictator verdrijven. Het was
in de Kosovo-oorlog dus ook niet de bedoeling om Milosevic uit de weg te ruimen, maar
om hem op de knieën te dwingen.’
Maar inmiddels wil men wel degelijk van Milosevic af.
De Wijk: ‘Jawel, maar het bijzondere van dit hele conflict was dat men niet voor ogen
had hoe de bombardementen pasten in een totale oplossing van het probleem. Men
denkt nu dat het probleem zal zijn opgelost als Milosevic weg is, wat ik ten zeerste
betwijfel, maar de bombardementen waren niet bedoeld om dat te bewerkstelligen.
Sterker nog: men heeft altijd gedacht dat het bij dreigen zou kunnen blijven en dat men
niet tot de daadwerkelijke uitoefening van geweld zou hoeven over te gaan. En dan kom
ik weer terug op die mythes die een rol hebben gespeeld. De mensen die ik heb
gesproken waren er allemaal heilig van overtuigd dat Milosevic naar de
onderhandelingstafel in Dayton was gebombardeerd.’
52
En dat is volgens u onjuist?
De Wijk: ‘Ja. De werkelijke reden voor de Serviërs om te onderhandelen was dat de
krachtsverhoudingen in Bosnië totaal waren veranderd. En dat stond los van de
bombardementen. De Kroaten waren in het offensief, de moslims waren gehergroepeerd
en waren sterker geworden, en de Serviërs hadden eigenlijk geen keus meer: ze konden
geen militaire overwinning meer boeken. Er was een patstelling ontstaan. Maar die lezing
van de feiten komt de militaire strategen van de NAVO niet uit. Als je zo sterk bent als de
NAVO kun je alleen maar winnen. De Amerikanen willen dan ook liefst zo min mogelijk
diplomatie bedrijven, om de doodeenvoudige reden dat diplomatie iets is voor de
zwakkeren. Dat zijn mensen die denken in termen van macht en kracht. Daar past geen
capitulatie, geen patstelling geen diplomatieke oplossing bij. Dat is een andere manier
van denken.’
Dus wat zij Milosevic zo kwalijk nemen, dat hij een typische machtsdenker is, dat geldt
eigenlijk ook voor henzelf?
De Wijk: ‘Ja, natuurlijk.’
En hoe passen de onderhandelingen van Rambouillet daar in?
De Wijk: ‘Naar mijn stellige overtuiging kwam Rambouillet te vroeg. De strijdende
partijen hadden allebei nog een militaire optie. Milosevic had nog het gevoel dat hij het
UCK kon verslaan, en het UCK dacht het de Serviërs nog kon verdrijven. Er was op dat
moment nog geen patstelling ontstaan. Dit is klassiek, hoor. Een vrede ontstaat op één
van twee mogelijke manieren: of de ene partij boekt een overwinning – meestal ontstaat
dan de meest stabiele vrede, of er ontstaat een patstelling waarna langs diplomatieke
weg een oplossing wordt gevonden. Dat is gebeurd met Dayton. Maar Rambouillet kwam
gewoon te vroeg.’
Zou het alternatief dan geweest zijn om nog langer te wachten?
De Wijk: ‘Als de NAVO-lidstaten hadden willen voorkomen dat ze in een situatie
terechtkwamen waarin men zich gedwongen voelde om in te grijpen, dan hadden ze
moeten onderkennen dat ze een probleem hadden waar ze niet uitkwamen. En dat
probleem hadden ze vervolgens bij de Veiligheidsraad moeten neerleggen, die is daar
tenslotte voor. Dat was de ontsnappingsclausule geweest.’
Maar dat zou te veel gezichtsverlies zijn geweest?
De Wijk: ‘Niet eens voor de buitenwereld, want ik denk dat het feitelijk helemaal geen
gezichtsverlies was, maar voor de NAVO zelf. Daar zou men het zo hebben ervaren. Kijk,
wij hebben niet in Rambouillet aan tafel gezeten, maar wat ook mij is opgevallen is dat er
in feite partij is gekozen voor het UCK. De Albanezen waren zielig en streden voor een
rechtvaardige zaak en het kwam buitengewoon goed uit dat het UCK tekende en de
Serviërs niet. Ik weet nog dat er een grote vrees was dat beide partijen niet zouden
tekenen en dan was er echt een probleem geweest, want dan had er niet kunnen worden
ingegrepen. Dan had Milosevic een vrijbrief gehad om door te gaan, en zou er geen
mogelijkheid meer zijn geweest om daar tegen op te treden. Dan zou de
geloofwaardigheid van de NAVO helemaal te grabbel hebben gelegen.’
53
Zegt u dan niet in feite dat het doel van Rambouillet was om legitimatie te krijgen voor
ingrijpen?
De Wijk: ‘Ja, maar dat werd het pas tijdens de onderhandelingen. Ik ben er absoluut van
overtuigd dat de NAVO aanvankelijk niet wilde ingrijpen. Dat weet ik 100 procent zeker.
Ik heb daar met zo veel mensen over gesproken. De politieke consequenties zijn
gigantisch, je weet niet waarin je verzeild raakt, je weet niet waar je uitkomt. Dat is ook
het paradoxale. Wanneer ik in Rusland kom, of waar dan ook, en ik probeer uit te leggen
dat de NAVO deze oorlog helemaal niet heeft gewild, dan gelooft men mij niet. En dat is
niet zo gek, want de NAVO heeft natuurlijk alle schijn tegen.’
Zo luidt één redenering dat de NAVO voor haar vijftigste verjaardag nog graag even iets
concreets gedaan wilde hebben.
De Wijk: ‘En dat geloof ik dus absoluut niet. Men wilde deze oorlog werkelijk niet. Men
heeft gewoon altijd gedacht dat Milosevic wel overstag zou gaan. Met name Europa wilde
in Rambouillet scoren. Vergeet niet dat Blair en Chirac daar echt probeerden duidelijk te
maken dat Europa wel degelijk wat zelf kan. De Amerikanen mochten er aanvankelijk ook
helemaal niet bij zitten. Maar de tactische fout was dat die onderhandelingen te vroeg
kwamen. Er was bij de strijdende partijen geen echte bereidheid om eruit te komen,
omdat ze nog militaire opties hadden. Dus op een gegeven moment werd duidelijk dat de
Europeanen het niet redden, en op dat moment hebben de Amerikanen het
overgenomen. En vervolgens besluit men, omwille van de eigen geloofwaardigheid,
alsnog tot militair ingrijpen. Zo is het naar mijn mening gegaan.’
Mogen wij toch nog even drie hypotheses op tafel leggen waarom de NAVO deze oorlog
juist wel zou hebben gewild? 1: Uitbreiding van de Westerse invloedssfeer. 2: Een
feitelijk bestaande basis aanleveren voor het nieuwe strategisch concept, een soort
rechtvaardiging daarvan vooraf. En 3: Belangengroepen in de VS tevreden stellen.
De Wijk: ‘Maar de Amerikanen wilden juist niet!’
Maar Albright heeft het wel gedaan.
De Wijk: ‘Ja, maar Clinton wilde absoluut niet. Hij wilde ook geen grondoorlog, om maar
wat te noemen. De Amerikanen hebben altijd grote problemen met ingrijpen in landen
waar hun eigen belangen niet in het geding zijn. Het Amerikaanse congres was ook
mordicus tegen. De president heeft niet eens het lef gehad om de war powers act te
activeren, waarmee hij bepaalde bevoegdheden had kunnen krijgen voor het uitvoeren
van de operatie. Maar dat heeft hij dus niet gedaan.En wat betreft die bewuste invulling
van het strategisch concept, daar geloof ik ook niet in. Omdat de NAVO zo niet
functioneert. De NAVO vindt niets, want de NAVO is niets. Het is een club van negentien
soevereine landen met allemaal hun eigen idee.’
En de hypothese van de invloedssfeer? De NAVO heeft nu wel een poot aan de grond in
dat deel van Europa.
De Wijk: ‘Moet je kijken wat voor poot, een zwerende poot. Nee, wij in democratieën
kunnen bijna niet besluiten om tot oorlog te komen, maar we raken wel ergens bij
betrokken. Je krijgt hier in de Tweede Kamer toch ook niet de handen op elkaar om te
gaan interveniëren?’
54
Nou, ten tijde van Srebrenica kreeg Van Traa wel een meerderheid mee, terwijl in het
buitenland niemand daar naartoe wilde. We hadden toen net die luchtmobiele brigade en
Van Traa zei: als we die nou eenmaal hebben, moeten we die ook inzetten.
De Wijk: ‘Ja, dat is waar. Dat zijn van die domme overwegingen… Maar dat wil nog niet
zeggen dat je dat ook met negentien landen voor elkaar krijgt. Want Srebrenica was
onze beslissing en werd dan ook ons probleem. Bij Kosovo moest de hele NAVO mee.’
Maar speelde ook niet mee dat er meer in zijn algemeenheid een sfeer van zelfverwijt
rond de hele Joegoslavië-crisis was ontstaan – het gevoel dat we meer zouden moeten
doen, of eerder, om zo een eind aan het geweld te maken?
De Wijk: ‘Jawel, en dat zelfverwijt is in zoverre terecht dat we het ook verkeerd doen.
Maar je kunt niet zeggen dat we eerder zouden moeten optreden, want je treedt nu
eenmaal niet eerder op. Dat is het grote probleem. Wat zou het tijdstip moeten zijn
waarop je iets eerder moet doen? Misschien wat Max van der Stoel doet: een soort
preventieve diplomatie in het kader van de OVSE, om te zorgen dat een geschil niet
ontaardt in een gewapend conflict. Dat is natuurlijk prima. Maar als er eenmaal sprake is
van een gewapend conflict in een gebied, is het eigenlijk al te laat. Het Westen verstaat
de kunst om precies op het verkeerde moment in te grijpen in een gewapend conflict.
Want óf je doet het preventief, óf je doet het op een moment dat de gevechten over hun
hoogtepunt heen zijn en je tegen een patstelling aanzit. Maar op het moment dat je
midden in een escalatie zit, moet je niet ingrijpen.’
Maar dan zit je met de publieke opinie. Want juist als het escaleert ontstaat de roep om
iets te doen.
De Wijk: ‘Ja, dat klopt. Het is een treurige vaststelling: door de escalatie van het geweld
vindt het publiek dat er iets moet gebeuren, daardoor ontstaat er politiek draagvlak voor
ingrijpen, maar het tijdstip waarop dat ontstaat is volkomen ongeschikt om
daadwerkelijk in te grijpen. En het ergste is dat dat scenario zich keer op keer herhaalt.’
Dus u bent het eens met minister Van Aartsen die zegt dat de snelheid van het nieuws en
de impact van televisiebeelden ervoor zorgen dat de bevolking gaat roepen om ingrijpen.
Dat beïnvloedt de politici die vervolgens geen tijd meer hebben voor reflectie en voor het
nadenken over doelen op de lange en middellange termijn.
De Wijk: ‘Ja maar wacht even: met het eerste deel, dat de nieuwsbeelden leiden tot een
roep om ingrijpen, ben ik het wel eens. Maar dat de politici vervolgens wel gedwongen
zouden zijn om in te grijpen, daar ben ik het dus niet mee eens. Het probleem is dat veel
politici zelf geen concept hebben over hoe ze met dit soort crises moeten omgaan. Als je
een concept hebt en een goed verhaal, dan kun je een heel eind komen, hoor. Maar als
je geen verhaal hebt, dan word je gedreven door de waan van de dag.’
En hoe komt het dat zo weinig politici dat verhaal hebben?
De Wijk: ‘Omdat er heel weinig mensen zijn, ook in de politiek, die bereid zijn serieus na
te denken over de vraag hoe je met militaire macht en met gewapende conflicten
omgaat.’
55
Dat is me nogal een vaststelling. U zegt in feite dat politici, de Tweede Kamer, de NAVO-
top, dat die allemaal onvoldoende hebben nagedacht over wat die militaire processen nu
eigenlijk behelzen…
De Wijk: ‘Inderdaad, zelfs de militairen. Die hebben er wel wat meer over nagedacht,
maar hun perceptie is nog heel sterk gericht op het Oost-Westconflict. De laatste veertig
jaar zijn wij lui geworden. We hebben alleen gedacht in termen van
afschrikkingsevenwicht. We wisten precies wat we moesten doen als de grote boze vijand
het arbeidersparadijs tot aan de Noordzee zou willen uitbreiden. Het was een
wetenschappelijke, bijna mathematische benadering van oorlogvoeren. Maar de
problemen waar we ons nu mee geconfronteerd zien, zijn van een hele andere orde. Hier
gaat het om conflictbeheersing in optima forma.’
Maar inmiddels hebben we toch enig ervaring opgedaan? We hebben Libanon gehad,
Somalië, Rwanda, Bosnië. Is daar dan geen lering uit getrokken?
De Wijk: ‘Nee, helaas niet. Men heeft alleen vastgesteld dat er geen scherp onderscheid
gemaakt kan worden tussen peace keeping en peace enforcing. Dat je een
vredebewarende operatie met zware middelen moet uitvoeren, zodat je eventueel kunt
overschakelen op vredesafdwinging. Maar hoe je dat precies moet doen, dat weet men
niet – en al helemaal niet wanneer. Het probleem is ook dat er zo’n vijfenzeventig
beperkte gewapende conflicten in de wereld zijn, die mogelijk kunnen escaleren tot een
oorlog. Hoe moet je nou in godsnaam een keuze maken waar je je mee gaat bemoeien?’
We grijpen dus wel in op de Balkan en niet in Tsjetsjenië.
De Wijk: ‘Ja, omdat de Balkan dicht bij huis ligt en omringd is door NAVO-landen.
Wanneer de zaak daar echt explodeert, kan dat ernstige gevolgen hebben voor NAVO-
lidstaten als Griekenland en Turkije in beeld. Bovendien vluchtten veel Kosovaren naar
Italië, en de Albanezen hebben in Italië nogal wat problemen veroorzaakt. Dus de
stabiliteit van dat deel van Europa was in het geding. De NAVO heeft ook steeds gezegd
dat men zich met Kosovo is gaan bemoeien omdat het conflict kon overspringen naar de
buurlanden.’
Is dat dan niet legitiem?
De Wijk: ‘Ja, het is heel legitiem dat men heeft willen voorkomen dat het conflict zich
verder uitbreidde. Maar het grote probleem is dat er tussen legitimiteit en legaliteit een
verschil is: de militaire interventie was, behalve dat hij verkeerd getimed was en dus niet
tot de gewenste gevolgen leidde, juridisch gezien ook nog eens illegaal.’
We zullen in een volgend hoofdstuk nog uitgebreid stilstaan bij de vraag hoe de Kosovo-
oorlog zich verhoudt tot het internationale recht. Dat zullen we doen met een deskundige
in het volkenrecht, prof. Paul de Waart. De specifieke deskundigheid van Rob de Wijk ligt
veel meer op het terrein van de militaire macht, en dan vooral op het snijvlak van
militaire en politieke macht. In zijn huidige functie van onafhankelijk adviseur reist hij de
hele wereld af om lezingen te geven voor zowel top-militairen als politici over de vraag
hoe militaire macht zich dient te verhouden tot de politiek, en andersom. De Wijk kent
een groot aantal decision makers binnen de NAVO persoonlijk, en wisselt bovendien
regelmatig van gedachten met politici die rechtstreeks verantwoordelijkheid dragen voor
het inzetten van militaire middelen. Hij is één van de weinige mensen in Nederland die
het functioneren van het bondgenootschap van binnenuit kent, en die er ook nog eens
vrijelijk over kan en wil spreken.
56
Kunt u ons een inkijkje geven in de dagelijkse praktijk van de NAVO in oorlogstijd? Welke
rol speelde Nederland bijvoorbeeld in het hele besluitvormingsproces binnen de NAVO?
De Wijk: ‘Nederland heeft in de NAVO weinig in de melk te brokkelen – laten we dat
voorop stellen. Het is absoluut zo dat de vier grote landen, de Verenigde Staten,
Engeland, Frankrijk en Duitsland, het tijdens de Kosovo-oorlog voor het zeggen hadden.
En als puntje bij paaltje kwam hadden alleen de Amerikanen het voor het zeggen. Elke
dag werd er een videoconferentie gehouden tussen opperbevelhebber Clark en zijn
ondercommandanten met de verschillende hoofdkwartieren in Europa en Amerika. Dat
begon om acht uur. Tot half negen was het US only en na half negen mochten de
Europeanen aanschuiven. Dan waren de besluiten natuurlijk al genomen. En vervolgens
was er in Vicenza, van waaruit de operatie werd geleid, ook elke dag een deel alleen voor
de Amerikanen gereserveerd. Dan werden de Amerikaanse doelwitten bepaald, die
werden bestookt door Amerikaanse vliegtuigen.’
En wat was het verschil tussen de Amerikaanse en de Europese strategie?
De Wijk: ‘Dat de Amerikanen een strategie hebben en de Europeanen niet. Zo eenvoudig
is dat. ‘
En die Amerikaanse strategie luidt: ‘van grote hoogte bombarderen’?
De Wijk: ‘Onder andere. De Amerikaanse strategie is netjes op papier gezet ten behoeve
van de Golfoorlog. Wat we in Kosovo zagen, het operatieplan 4601, is een kopie van
Desert storm. De strategie is erop gebaseerd dat een land wordt gezien als een systeem,
als een samenhangend organisch geheel. Wat je dus probeert, is om dat systeem te
slopen. Dat doe je door een groot aantal elementen binnen dat systeem tegelijkertijd aan
te pakken. Om geen last te hebben van eventueel luchtafweergeschut zet je daarvoor
hoogvliegende bommenwerpers en kruisraketten in. Op die manier kun je tegelijkertijd
de leiding bestoken, dat wil zeggen: niet Milosevic zelf, maar wel zijn ministeries en
hoofdkwartieren, én de industrie, met name de oorlogsindustrie, én de infrastructuur en
communicatieknooppunten, zodat troepen worden geïsoleerd. Dus je streeft naar de
totale vernietiging van de machtsbasis, van het hele beheerssysteem. Dat hebben ze
geprobeerd in Irak, waar het trouwens niet is gelukt, en dat hebben ze geprobeerd in
Kosovo, waar het nog veel minder is gelukt. Maar dat is het doel.’
En waardoor is dat niet gelukt?
De Wijk: ‘Doordat die strategie is gebaseerd op een aantal veronderstellingen die niet
kloppen. Bijvoorbeeld dat door dergelijke aanvallen het moreel van de bevolking zou
worden gebroken, waarna het volk zich tegen zijn leiders zou keren. Het omgekeerde is
het geval. Bovendien gaat men uit van een Westerse manier van oorlogsvoering, dat wil
zeggen: van grote legereenheden, die vanuit een centraal punt worden gecommandeerd.
In zo’n geval heb je lange logistieke aanvoerlijnen nodig en een feilloos functionerend
communicatienetwerk. Die kunnen met behulp van de NAVO-strategie heel goed onklaar
worden gemaakt. Alleen werd er in Kosovo helemaal niet op die manier oorlog gevoerd.
Daar maakten de Serviërs gebruik van kleine paramilitaire eenheden, de Arkans van deze
wereld.’
En die kunnen opereren zonder telefoon, zonder computers, desnoods zonder enige
logistieke ondersteuning.
De Wijk: ‘Precies. Dus men voert een verkeerd soort oorlog.’
57
Dus u zegt: de Amerikanen hadden een duidelijke, maar foute strategie, en de
Europeanen hadden helemaal geen strategie.
De Wijk: ‘Ja. Dat verklaart ook de ergernis van de Amerikanen over bijvoorbeeld het
Franse getreuzel als er beslissing genomen moesten worden over te bombarderen
doelen, zoals later naar buiten is gekomen.’
Nu we het hier toch over hebben: hoe verklaart u het feit dat alle landen, ook een land
als Griekenland, waar negentig procent van de bevolking tegen het NAVO-optreden was,
tot het eind toe hebben meegedaan?
De Wijk: ‘Dat komt doordat er vreselijk knap diplomatiek werk is verricht door de
Amerikanen. Er is voortdurend, elke dag, telefonisch contact geweest. En de Grieken
hebben niet meegedaan aan de operatie. De haven van Thessaloniki is ook niet gebruikt
toen er op een gegeven moment 2000 mariniers verscheept moesten worden. Die
mochten er niet door heen. En dat de Griekse regering zich verder meegaand heeft
opgesteld, ja, daar zal achter de schermen best iets tegenover hebben gestaan. Een
soepele opstelling bij kredietverlening, zoiets. Ik weet het niet precies, maar zo gaat dat
meestal.’
Wat weet u van de betrokkenheid van de Nederlandse regering bij het hele proces?
De Wijk: ‘Volgens mij was daar geen sprake van.’
Zijn ze wel gebeld? Kok heeft daar wel eens iets over laten vallen.
De Wijk: ‘Ja, Kok is wel gebeld, maar de vraag is hoe dat dan gaat. De Nederlandse
regering heeft geen aantoonbare invloed gehad op de het verloop van het proces. Wat in
feite tamelijk merkwaardig is, omdat wij 5 procent van het totale aantal sorties hebben
gevlogen en 8 procent van de gevechtssorties. Na de Fransen delen we met de Britten de
derde plaats. We hebben militair gesproken een disproportionele inbreng gehad.’
Waarom is dat?
De Wijk: ‘Omdat wij met weinig middelen heel veel kunnen doen. Wij hebben veel
minder vliegtuigen ingezet dan andere landen, maar we hebben er veel meer mee
gedaan. Dat komt ondermeer door het swingroll-concept van de F-16′s, een concept
waarbij ze meerdere taken tegelijk kunnen uitvoeren. In andere landen kunnen ze óf
alleen bombardementsvluchten doen, óf alleen de luchtverdediging. Een ander punt is
dat de Nederlandse vliegers beter dan gemiddeld zijn getraind en het vertrouwen hebben
van de Amerikanen. Daarom mogen ze – zij het op bescheiden schaal – meedoen met de
grote jongens.’
Dat is de militair-technische kant, maar hoe zit het politiek? Waarom heeft Nederland de
ambitie om daar ook mee te doen met de grote jongens?
De Wijk: ‘Ik denk niet dat dat een bewuste keus is, het gebeurt gewoon omdat de
kwaliteit van onze luchtmacht niet slecht is.’
58
Maar Joris Voorhoeve schrijft in zijn boek Labiele vrede dat Nederland juist omdat het
een klein land is en daardoor niet invloedrijk, door dit soort deelnames aan internationale
acties ook bovenproportioneel invloed kan verwerven. (voetnoot: Het letterlijke citaat
luidt: Het belangrijkste middel voor constructieve invloed van een niet zo machtige staat
als Nederland ten gunste van ontwikkeling naar wereldrechtsorde is het verwerven van
de interntaionale reputatie een geloofwaardige partner in multilaterale politiek te zijn.
Dat wil zeggen: goede voorstellen indienen op het juiste moment, gedekt door consistent
binnenlands beleid, en geschraagd door relatief grote economische en zo nodig militaire
bijdragen aan de oplossing van militaire problemen.’ Joris Voorhoeve, Labiele vrede, pag.
265, Uitgeverij Balans, Amsterdam 1995)
De Wijk: ‘Dat zou misschien wel kunnen, maar dat gebeurt in de praktijk niet. We
hebben geen bovenproportionele politieke invloed. Ik denk dat die grote Nederlandse
bereidheid om aan dit soort acties mee te doen meer te maken heeft met onze eigen
geloofwaardigheid. Wij zijn een land dat van oudsher veel nadruk legt op de naleving van
mensenrechten, dat is typisch voor Nederland, en bepaald niet typisch voor middelgrote
en grote landen. Die hebben de mogelijkheid om machtspolitiek te bedrijven, wij niet.
Wij kunnen verschil maken op moreel-ethisch gebied. Dus wanneer er mensenrechten
worden geschonden, zijn wij er snel bij om moreel verontwaardigd te zijn of om iets te
roepen over de inzet van militaire middelen. Vervolgens zijn we het aan onszelf verplicht
daar een redelijke bijdrage aan te leveren. Maar wij zijn niet in staat om dat om te
buigen in redelijke politieke invloed. Daar zit een constante in, die je ook terugziet in het
internationale benoemingsbeleid. Wij Nederlanders zijn door de bank genomen niet erg
goed in het verwerven van internationale topfuncties – met uitzondering misschien van
de landbouw. Wij vinden dat de kwaliteit van kandidaten voor internationale functies
zichzelf moet verkopen. En wij denken dat wanneer we een goede bijdrage leveren aan
internationale operaties, wij automatisch meer invloed krijgen. Maar dat is natuurlijk niet
zo.’
Dus de Amerikanen zeggen: jullie mogen extra vliegen omdat jullie van die goede
vliegtuigen en piloten hebben, maar we gaan niet jullie defensieminister vaker bellen, om
hem mede het beleid te laten bepalen.
De Wijk: ‘Inderdaad. Het heeft er overigens wel toe geleid dat wij twee officieren hadden
in het commandocentrum in Italië die meewerkten aan de doelwitplanning. Maar dat is
niet politiek. Ik denk dat onze militaire invloed misschien wel groter is dan onze politieke
invloed.’
Dat is ook een belangrijk onderwerp: de macht van de militairen in dit hele conflict was
vele malen groter dan die van de politici.
De Wijk: ‘Vind je het gek? Dat komt doordat de diplomatie geen rol speelde. Het was
gewoon een militaire operatie. Pas eind mei kreeg de diplomatie weer de overhand. De
politiek heeft zichzelf uitgerangeerd door alle deuren naar Milosevic te sluiten. Dat was
een oorlogsmisdadiger, daar mocht niet meer mee worden gesproken. De diplomatieke
kanalen zaten potdicht. Het grote probleem dat vervolgens ontstond, is dat Wesley Clark,
de NAVO-opperbevelhebber, zijn eigen gang is gegaan. Dat ging buiten alle politieke
controle om. Er waren intern bij de NAVO buitengewoon veel problemen over de manier
waarop Clark omging met zijn doelwitten. Jullie moeten Niek Biegman van de Noord-
Atlantische Raad daar maar eens naar vragen, die is daar echt boos over.’
59
(De Noord-Atlantische Raad is de politieke arm van de NAVO. Later zullen we inderdaad
proberen om Niek Biegman te spreken, die namens Nederland in de raad zit. Hij krijgt
van het ministerie van Buitenlandze Zaken echter geen toestemming om ons te woord te
staan.)
Laten we even doorgaan op het feit dat alle diplomatieke kanalen waren dichtgegooid.
Daar hebben ze toen de Russen voor ingeschakeld?
De Wijk: ‘Ja. Hoewel ze zeiden niet te willen onderhandelen met Milosevic, gebeurde dat
toch door contact te zoeken met de Russen. Vervolgens heeft men naar een aantal
formuleringen voor een vredesakkoord gezocht die ook aanvaardbaar waren voor
Milosevic. Zo heeft men bijvoorbeeld de rol van deVerenigde Naties benadrukt, en de
territoriale integriteit van Joegoslavië, dus het feit dat Kosovo onderdeel moet blijven
uitmaken van de republiek Joegoslavië.’
Is het dan wel correct om te stellen dat alle diplomatieke kanalen waren dichtgegooid?
De Wijk: ‘Voor het Westen wel. Er waren absoluut geen openingen. Daarom was ik ook
niet gelukkig met het feit dat Milosevic werd aangeklaagd door Louise Arbour van het
Joegoslavië-tribunaal. Want dan valt er niet meer te praten met zo’n man. En je hebt
hem toch nodig. Als je niet de bereidheid hebt om hem uit het zadel te wippen, dan zul je
toch met hem moeten praten. Dat is nu ook een van de grote problemen: dat hij er nog
steeds zit, maar dat het Westen niet met hem kan praten.’
Daarom houdt men Joegoslavië ook buiten het stabiliteitspact, het plan van de EU om de
vrede en veiligheid in de Balkan te herstellen. Men vindt dat eerst Milosevic van het
toneel moet verdwijnen. Ziet u dat als een mogelijke een bron van nieuwe conflicten op
langere termijn?
De Wijk: ‘Absoluut.’
En wat te denken van het feit dat de Joegoslavische rol in Kosovo in feite totaal
uitgespeeld lijk te zijn?
De Wijk: ‘Ja, dat is ook zoiets. Dat is volstrekt strijdig met de afspraken die met Milosevic
zijn gemaakt. Daarin is immers sprake van een multi-etnisch Kosovo onder Servisch
bestuur. Het valt mij op dat men keer op keer in staat is om toekomstvisies te
formuleren waarvan men van tevoren weet dat ze niet haalbaar zijn. Aan het begin van
de oorlog werd als politieke doelstelling geformuleerd dat de humanitaire tragedie
onmiddellijk afgelopen moest zijn. Daar lag de veronderstelling aan ten grondslag dat de
oorlog binnen twee dagen afgelopen zou zijn. Wat dus niet het geval was. Vervolgens
ging men er vanuit dat er maximaal een week nodig was om luchtoverwicht te krijgen.
Dat luchtoverwicht is er gedurende de hele oorlog geen moment geweest.’
60
Hoezo, er is toch maar één Stealth-bommenwerper neergehaald? Is dat niet het bewijs
van een luchtoverwicht?
De Wijk: ‘Nee, want ze konden niet laag vliegen. Ze zijn nooit beneden de 10 duizend
voet geweest, terwijl dat eigenlijk wel nodig was om effectief te kunnen zijn. Maar men
slaagde er niet in om het Servische luchtafweergeschut uit te schakelen. En dat was weer
het gevolg van het feit dat de Serviërs zich domweg stilhielden. Ze schoten maar heel af
en toe op een overkomend vliegtuig, waardoor men gewoonweg niet wist waar het
luchtafweergeschut precies was opgesteld. Dat was buitengewoon slim, want daardoor
moest de NAVO overal op z’n hoede zijn, en kon men nooit beneden die 10 duizend voet
komen. En de NAVO had dat niet verwacht omdat men, zoals ik eerder al aangaf, uitgaat
van de eigen strategie en niet die van de tegenstander. Er is geen sprake van enig
inlevingsvermogen.’
Dat is toch ontluisterend?
De Wijk: ‘Tsja. Ik weet nog dat ik de eerste dag van de oorlog bij NOVA zat. Toen hoorde
ik Clinton zeggen: we gaan nu een paar bommen gooien en ik weet zeker dat Milosevic
dan wel inbindt. Mijn eerste opmerking was een spontane opwelling: geloof het maar
niet, de militaire tragedie wordt alleen maar vergroot. Ik heb mij gedurende die hele
oorlog geprobeerd te verplaatsen in Milosevic, en misschien ben ik wel net zo’n slecht
mens, want dat lukte mij redelijk goed. Als je vanuit die man redeneerde, dan zag je
welke opties hij had. En één van die opties was om te gaan sollen met
vluchtelingenstromen. Door de de humanitaire tragedie verder te vergroten, werd de
doelstelling van de NAVO totaal ondergraven.’
Maar dan blijven wij toch met een probleem zitten. Want dan moet je ofwel concluderen
dat ze bij de NAVO zo blind zijn door hun eigen positie en hun eigen macht dat ze zich
totaal niet meer kunnen verplaatsen in de tegenstander, of er is toch nog ergens een
geheime agenda. Want dat eerste klinkt zo ongelooflijk.
De Wijk: ‘Laat ik dan deze wedervraag stellen: waarom komt minister Netelenbos met
een maatregel als het rekeningrijden om het fileprobleem op te lossen?’
Eh… omdat zij veronderstelt dat wanneer je het autorijden in de spits duurder maakt de
mensen meer gebruik zullen gaan maken van het openbaar vervoer.
De Wijk: ‘Precies. En doordat ik zelf automobilist ben, weet ik uit mijn omgeving dat dat
onzin is. Want juist in de spits gaat het vrijwel uitsluitend om zakelijk verkeer. En het
zakenleven berekent die kosten gewoon door aan jou en mij, aan de klant dus. Dat kan
iedereen bedenken. En toch neemt men zo’n maatregel.’
Maar ten aanzien van Kosovo zegt men: hoezo hebben de bombardementen niet
gewerkt? Uiteindelijk heeft Milosevic zich toch moeten terugtrekken uit Kosovo, de
vluchtelingen zijn teruggekeerd, kortom: de NAVO heeft gewonnen.
De Wijk: ‘En mijn punt is dus dat er helemaal geen overwinning is geboekt, maar dat er
een deal is gemaakt.’
61
Maar wel een deal op voorwaarden van de NAVO.
De Wijk: ‘Nee, je moet kijken hoe die deal in elkaar steekt. De deal was dat een aantal
Servische troepen na het staakt-het-vuren terug mochten keren naar Kosovo; dat zij hun
heilige plaatsen en kloosters zelf mochten beschermen; dat er Servische troepen
mochten komen langs de grens met Macedonië en Albanië; dat de territoriale integriteit
en soevereiniteit van Joegoslavië volledig zouden worden gehandhaafd. Bovendien werd
er niet meer gesproken over een mogelijk referendum over de onafhankelijkheid van
Kosovo. Dus het was een volstrekt aanvaardbaar compromis voor Milosevic. Tel daar nog
bij op dat er een stabiliteitpact zou komen voor de hele regio, en dat Milosevic er van
uitging dat dat ook zou gelden voor Joegoslavië, met inbegrip van de economische steun
voor de wederopbouw. Dat is vervolgens allemaal niet gebeurd. De NAVO heeft zich niet
aan de deal gehouden. Milosevic is dus gewoon verneukt.’
Maar hij was ook in de positie om verneukt te worden.
De Wijk: ‘Dat is zo. Maar daardoor kun je nog niet zeggen dat de NAVO militair heeft
gewonnen. Feit is en blijft dat er een deal is gesloten. En de vraag is of je voor die deal
die hele oorlog wel nodig hebt gehad.’
Die vraag, en een groot aantal andere, hadden we graag willen voorleggen aan generaal
Wesley Clark, opperbevelhebber van Operatie Allied Force. De generaal stemde ook toe
in een interview, maar helaas liet zijn staf twee dagen voor dat het zou plaatsvinden
weten dat het toch niet door kon gaan. In verband met zijn vervroegde pensionering
(waarover veel is gespeculeerd, maar die officieel niets van doen heeft met het verloop
van de Kosovo-oorlog) ging Clark op afscheidstoernee. Het speet hem werkelijk, zo werd
ons verteld, maar hij kon onmogelijk nog tijd voor ons vrijmaken. En dus ontbreekt in
het nu volgende hoofdstuk de stem van de opperbevelhebber. Maar dat maakt de kritiek
van de militairen die wel aan het woord komen niet minder relevant.
62
1.6 MANNEN VAN STAAL
‘Men kan niet tegelijkertijd bezig zijn met het voorkomen van en het voorbereiden op een
oorlog.’
Albert Einstein
Of hij een openingsstatement mag maken, om zijn positie duidelijk neer te zetten.
Natuurlijk mag hij dat, wie zijn wij om Sir Michael Rose, generaal-buiten-dienst van Her
Majesty’s Royal Armed Forces, voormalig opperbevelhebber van UNPROFOR in Bosnië, en
uitgesproken criticus van de NAVO-oorlog over Kosovo, om zo iemand een dergelijk
verzoek te weigeren. We zitten in een restaurant op steenworp afstand van Buckingham
Palace en we hebben net onze lunch besteld. De generaal neemt het woord, en in de
volgende vijf minuten steekt hij een monoloog af die we in feite integraal zouden kunnen
overnemen. Hij aarzelt geen moment, verspreekt zich geen enkele keer, hoeft nooit te
zoeken naar het volgende woord. Sir Michael Rose heeft lang en grondig nagedacht over
de Joegoslavische oorlogen en hij wil dat er geen enkel misverstand bestaat over de
conclusies die hij daaruit heeft getrokken.
Over de VN-missie in Bosnië: ‘Binnen het mandaat dat ons door de Verenigde Naties was
gegeven zijn we buitengewoon succesvol geweest. We hebben 2,7 miljoen mensen in
leven gehouden, we brachten dagelijks 2000 ton voedsel en brandstof naar mensen die
daarvoor geheel op ons waren aangewezen, en dat gedurende drieëneenhalf jaar van
vaak driezijdige burgeroorlog. Volgens Amerikaanse cijfers kwamen er in 1992 in Bosnië
130 duizend mensen om het leven. In 1993, het jaar dat de VN-vredestroepen werden
toegelaten, daalde dat aantal tot 30 duizend, en in 1994 tot 3 duizend. Doordat de
vijandigheden afnamen kon er op het politieke en diplomatieke vlak weer vooruitgang
worden geboekt, waardoor in 1994 de wapens voor het eerst weer zwegen, en een vrede
binnen handbereik lag. Het is geen geheim dat de Amerikanen het conflict vervolgens
hebben verlengd door de Bosnische regering te adviseren de vredesovereenkomst niet te
tekenen.’
Over het akkoord van Dayton: ‘Dat akkoord is niet tot stand gebracht door de NAVO-
bombardementen in augustus en september 1995 op Servische stellingen. No way. Die
aanvallen waren militair gezien totaal irrelevant, ze hadden slechts symbolische
betekenis. De Serven wisten wat er ging komen en hadden de meeste van hun stellingen
al verlaten. Hun munitiedepots waren leeg. Er is hooguit een beetje schade aangericht
aan hun communicatiesystemen, en die was snel hersteld. Wat aan Dayton voorafging
was een dramatische verandering in het militair-strategisch evenwicht. Met name het
Kroatische leger had, dankzij de steun van de Amerikanen, flink wat gebied heroverd op
zowel de Serven als de Moslims. Daarna hadden Milosevic en Tudjman een akkoord
bereikt, omdat zij beiden vaststelden dat er gegeven de omstandigheden nooit meer een
grote, sterke moslimstaat zou kunnen komen – en dat was wat zij beiden met de oorlog
hadden willen voorkomen. Dát, en de inspanningen van de VN om temidden van de
vechtende partijen zoveel mogelijk te doen om de burgerbevolking te beschermen, leidde
uiteindelijk tot de vrede van Dayton. Maar de NAVO heeft ervoor gekozen het zo voor te
stellen dat de VN-missie een mislukking was en dat het de militaire kracht van de NAVO
was die uiteindelijk tot een akkoord leidde. Maar dat is pertinent niet waar.’
63
En tenslotte over de Kosovo-oorlog: ‘De NAVO heeft in Kosovo de verkeerde oorlog
gevochten. Omdat het opzettelijk, vanwege de eigen geloofwaardigheid, en vanwege de
relaties tussen de Europese landen en de Verenigde Staten, en om allerlei andere
redenen, de lessen van Bosnië heeft genegeerd. Men is de eigen propaganda over
Dayton gaan geloven en heeft daarop zijn strategie voor Kosovo gebaseerd. Daarmee
was die strategie gedoemd te mislukken. Men zette de verkeerde middelen in voor de
verkeerde doelen. Men verwarde een gewone oorlog met een humanitaire missie. In een
gewone oorlog behaal je de overwinning door de vijand te overweldigen met een enorm
surplus aan kracht. In dat geval komt de veiligheid van de bevolking op de tweede plaats
– en dat is precies wat er in Kosovo is gebeurd. Maar in het geval van een humanitaire
missie hoort de veiligheid van de bevolking op de eerste plaats te komen. Humanitaire
oorlogvoering hoort drie elementen te bevatten: politieke actie, hulpverlening, en
beveiliging (letterlijk: ‘political action, aid action and security action’, JM/KGvL). Die drie
elementen moeten voortdurend met elkaar worden geco-ordineerd, en geen van die
elementen mag op enig moment ontbreken.
De inzet van grondtroepen is daarbij absoluut noodzakelijk. Je kunt complexe militaire
problemen niet oplossen enkel en alleen vanuit de lucht. Ja, je kunt een oorlog natuurlijk
winnen vanuit de lucht door een atoombom te gooien, dan zijn alle problemen in een
klap opgelost, maar dat is uiteraard onacceptabel. Dus heb je grondtroepen nodig.
Waarom zijn die in Kosovo niet ingezet? Is het vanwege de angst voor bodybags, de
angst voor de publieke opinie? Ik geloof van niet. Amerikaanse opiniepeilingen laten zien
dat de bevolking daar vindt dat Amerika, omdat het de belangrijkste grootmacht is, de
plicht heeft om onderdrukte mensen te helpen. Bovendien zijn er bij de VN-missie in
Bosnië ook heel wat doden gevallen onder de eigen soldaten, zonder dat dat tot verlies
aan steun van de bevolking heeft geleid. De Fransen hebben zo’n zeventig á tachtig
soldaten verloren, de Britten meer dan vijftig. Niemand heeft om die reden overwogen de
missie te staken.
Ik denk dat een veel geloofwaardiger reden is dat veel legers uit NAVO-landen gewend
zijn geraakt aan wat ik noem “levels of training that do not represent the realities of
war”. Hun oefenenprogramma’s zijn zo gezegd niet gericht op een echte oorlog, maar op
een burgermaatschappij-versie van oorlog. Ze hebben allerlei administratieve procedures
ingevoerd, met name op het vlak van de besluitvorming, die in oorlogsomstandigheden
onwerkbaar zijn. Zo kun je buiten de commandostructuur om in beroep gaan tegen
beslissingen van superieuren. Je kunt gebruik maken van door vakbonden afgedwongen
arbeidstijden- en verlofregelingen. En in alle geledingen zijn vrouwen toegelaten, ook in
die waar zij, naar mijn stellige overtuiging, in oorlogsomstandigheden niet thuishoren.
Want stel je eens voor hoe een grondoorlog in Kosovo eruit zou hebben gezien: dat zou
een infanterie-oorlog zijn geworden, een low-level war, met een rugzak en een geweer
de bergen in, vechten vanuit geïmproviseerde bunkers, in dorpen, in bossen. Het soort
oorlog dat het 14de Legioen in Burma voerde tegen de Japanners. Vrouwen kunnen een
dergelijke oorlog fysiek gewoon niet aan. En ik ben bang dat heel veel legers binnen de
NAVO niet meer getraind zijn op deze harde werkelijkheid van oorlogsvoering – zeker de
legers van de kleine landen niet. De moderne NAVO-legers zijn heel goed in high-tech-
oorlogsvoering, maar op een infanterie-oorlog zijn ze onvoldoende voorbereid. Ja, jullie
mariniers zouden het misschien nog kunnen, en de Belgische paratroepers, maar dat zijn
kleine eenheden, daar kom je niet ver mee.
64
Dus als je werkelijk een humanitaire oorlog wilt voeren, een oorlog waarin je de
burgerbevolking spaart in plaats van tot slachtoffer maakt, dan heb je een overweldigend
surplus aan militaire kracht nodig zowel in de lucht als op de grond. Heb je dat niet, zoals
in Kosovo, dan geeft je de vijand de vrije hand. Milosevic heeft zijn doel kunnen bereiken
zonder dat de NAVO er iets tegen kon doen: hij wilde de Kosovaren uit Kosovo verjagen,
en dat is hem gelukt. Het is aan de diplomatieke druk van Rusland te danken geweest
dat de Serven uiteindelijk hebben ingebonden. En het had een haar gescheeld of de
Russen hadden ook nog de helft van Kosovo ingenomen, of laten innemen door de
Serven, op het moment dat zij al waren doorgestoten naar het vliegveld van Pristina. Dat
dat toen niet is gebeurd, is maar aan één ding te danken: namelijk aan een telefoontje
van Clinton aan Jeltsin, waarin hij gezegd heeft: als jullie dat doen, en wij kunnen jullie
niet tegenhouden, maar áls jullie dat doen, krijgen jullie geen cent meer van het IMF en
dan is het met jullie snel afgelopen. Dát heeft uiteindelijk de uitkomst van de oorlog
bepaald, en niet het luchtwapen van de NAVO. NATO did not win militarily, nor politically,
it was defeated. De NAVO heeft verloren door een gebrek aan strategisch inzicht en een
gebrek aan leiderschap. Zo, dat is hoe ik erover denk, en nu is het aan jullie om mijn
stellingen onderuit te halen, hahaha!’ We laten eerst het voorgerecht komen.
Laten we beginnen bij het einde. U zei: Milosevic heeft zijn doel bereikt en de Kosovaren
verjaagd. Maar de vluchtelingen konden al heel snel weer terugkeren. Dus je kunt
zeggen dat hij de slag heeft gewonnen, maar de oorlog heeft verloren.
Sir Michael Rose: ‘Dat kun je zeggen, ja, maar het is een redenatie van iemand die in zijn
eerste opzet niet is geslaagd, het is een verliezersargumentatie. Je kunt zeggen dat de
mensen uiteindelijk hebben kunnen terugkeren, maar het waren wel duizenden mensen
minder dan toen de oorlog begon. En het land waarnaar zij terugkeerden was volkomen
verwoest. Heel veel mensen zijn diep getraumatiseerd. En zoals gezegd: dát ze konden
terugkeren was niet zo zeer aan de NAVO te danken als wel aan de Russen, en aan het
belang dat Rusland hechtte aan de IMF-gelden. De NAVO kan onmogelijk volhouden dat
zij de oorlog heeft gewonnen. It is intolerable, and they should not be allowed to get
away with it!’
Goed, laten we dan terugkeren naar het begin.U noemde de VN-missie in Bosnië een
succes. Hoe zou u het doel van die missie zelf omschrijven?
‘Het allerbelangrijkste doel van onze missie was om humanitaire hulp te verlenen en het
menselijk lijden te verlichten. Het tweede doel was, en dat geldt voor elke vredesmacht,
om te proberen omstandigheden te creëren waarin de vrede weer een kans kreeg – wat
dus iets anders is dan die vrede met geweld op te leggen. Het derde doel, tenslotte, was
om te voorkomen dat het geweld zich verder zou verspreiden. Het was voor alle
betrokken, zowel voor ons militairen als voor de politieke leiders die ons stuurden,
volstrekt helder dat wij ons uitsluitend zouden bezighouden met peace keeping en niet
met het voeren van oorlog. Het zou zware peace keeping worden, zo nodig ondersteund
vanuit de lucht en met zwaar geschut, maar het zou nimmer oorlogsvoering worden, het
was niet onze taak hun militaire infrastructuur te verwoesten, of hun soldaten uit te
schakelen, of wat dan ook.’
65
Maar die helderheid heeft geen stand gehouden. Er is uiteindelijk toch veel verwarring
ontstaan over wat de VN-soldaten daar nu wel en niet moesten en konden doen?
‘Natuurlijk. Er is een enorme verwarring ontstaan. Wij kregen veel tegenstrijdige
opdrachten en signalen, zowel uit de verschillende landen als vanuit verschillende hoeken
van één en hetzelfde land. Dan sprak ik de Britse VN-ambassadeur in New York en die
zei: jullie zijn een peace keeping force en dat betekent dat jullie mogelijkheden beperkt
zijn. Maar de volgende dag kreeg ik van mijn eigen chef-Defensiestaf te horen dat we de
agressor moesten straffen, dat we partij moesten kiezen in het conflict. En dan zei ik:
wat is het nu? Wat willen jullie? Want mij maakt het niet uit. I like to be fighting here.
Maar dan heb ik wel een andere opdracht nodig en ander materieel. En dan hielden ze
het toch maar weer op peace keeping. Als je kijkt naar de opdracht die we hadden, dan
was de missie een succes. Ik heb u de cijfers genoemd. De kritiek op ons optreden komt
vooral van mensen die vonden dat we meer hadden moeten doen.’
Laten we het even hebben over die kritiek. U bent ervan beschuldigd dat u partij koos
voor de Serven. Op een moment dat de NAVO luchtsteun wilde verlenen aan uw troepen,
die de enclave Bihac moesten beschermen, zou u opdracht hebben gegeven aan uw
eenheden in het veld om de posities van de Servische stellingen niet door te geven.
‘Dat is een regelrechte leugen, pure propaganda van de Bosnische regering. Ik heb de
exacte weerslagen van de orders die ik toen heb gegeven. Het ging om een aanval vanuit
het Zuiden door de Serven op Bihac. Wij zaten in het Noorden en in het midden, en ik
heb mijn eenheden opdracht gegeven onmiddellijk naar het Zuiden te trekken om de
posities van de Serven in kaart te brengen, zodat ik die kon doorgeven aan de
luchtmacht. Ik had zelf om die air support gevraagd! Maar twee jaar later verschijnt er
een bericht in de krant dat ik zó pro-Servisch geweest zou zijn, dat ik mijn mannen
opdracht zou hebben gegeven om de Servische posities niet door te geven aan de
luchtmacht.’
Het zou gaan om uitgelekte CIA-rapporten, waarin een letterlijke weergave stond van uw
bevelen. De radiokanalen waar u gebruik van maakte zouden zijn afgeluisterd door de
CIA.
‘Natuurlijk werden die afgeluisterd! Niet door de CIA, overigens, maar door de Bosnische
geheime dienst. En de Bosniërs werden weer afgeluisterd door de Serven. Dat wist
iedereen. Daar hield je rekening mee. Toen die berichten naar buiten kwamen ben ik
naar de NAVO toegestapt en heb gezegd: jullie hebben de papieren, jullie kunnen
bewijzen dat dit leugens zijn. Geef mij de letterlijke verslagen, zodat ik mezelf kan
verdedigen. En wat zeiden ze? Dat ze tot hun spijt geen documenten hadden over die
periode, dat die per ongeluk waren vernietigd. Waarop ik zei: hoe kan het dan dat ik dit
gisteren uit jullie archief heb gehaald? Want ik ben niet gek, ik had iemand voor me aan
het werk gezet in hun hoofdkwartier. Ik had die verslagen al.’
Dus niet alleen de Bosnische geheime dienst, of de Bosnische regering, die volgens u met
dat bericht naar buiten zijn gekomen, loog, maar ook de NAVO?
‘Ja, ze liegen. En waarom? Om de mythe in stand te houden dat de VN zwak was en
gecorrumpeerd, en dat het de NAVO is geweest die de oorlog in Bosnië uiteindelijk heeft
beslist. Ze hebben willens en wetens de Bosnische propaganda gesteund. Ze hadden de
bewijzen in handen die mij vrijpleitten, maar ze weigerden om die openbaar te maken.’
66
Dan zit u in een wel heel merkwaardige positie. Want u was, als Brits generaal, natuurlijk
ook gewoon onderdeel van de NAVO. En tegelijkertijd bent u door de NAVO misbruikt om
de VN zwart te maken.
‘De NAVO is ons op zeker moment gaan zien als onderdeel van het probleem, en niet van
de oplossing. En dat komt doordat ze zijn gaan geloven in de propaganda van de
Bosnische regering, en ook van de Kroaten. Waarom zijn de Amerikanen op een gegeven
partij gaan kiezen voor de Moslims? Omdat er verkiezingen aankwamen, omdat de
Moslims erin slaagden in de media over te komen als de onderliggende partij, omdat het
Amerikaanse publiek ging geloven dat de Moslims het slachtoffer waren en de Serven de
boosdoeners. De Amerikaanse regering heeft vervolgens willen laten zien dat er iets
gebeurde, dat er resultaten werden geboekt, en daarom zijn ze partij gaan kiezen. Alleen
het probleem was natuurlijk dat het moslim-leger niets voorstelde. Zonder steun van
NAVO-gevechtstroepen zouden de moslims de oorlog nooit in hun voordeel kunnen
beslissen. En aangezien geen enkel NAVO-land bereid was om in Bosnië werkelijk te gaan
vechten, ook de Amerikanen niet, had men bereid moeten zijn om een compromis te
aanvaarden. Wat uiteindelijk natuurlijk ook is gebeurd. Dayton was een compromis en
een compromis dat voor de Bosnische moslims nog slechter uitpakte dan wat ze een jaar
eerder hadden kunnen bereiken. En hoeveel doden zijn er in de tussentijd nog gevallen?’
Een ander belangrijk punt van kritiek op de VN is dat zij de zogenaamde safe havens
hebben ingesteld, en vervolgens niet bereid of in staat zijn gebleken om die gebieden
ook daadwerkelijk te verdedigen. Met alle verschrikkelijke gevolgen vandien. Was het
concept van die veilige gebieden niet verkeerd?
Rose: ‘Helemaal niet. Het is een prima concept. In de Middeleeuwen had je in tijden van
oorlog al plekken waar de burgers en vee konden schuilen voor het geweld. Maar het
concept staat of valt met de bereidheid van de strijdende partijen om die veilige oorden
te respecteren. Je kunt van vredeshandhavers niet verwachten dat zij zo’n gebied
verdedigen, want dat vereist oorlogsvoering en daar zijn ze niet voor uitgerust. Dat heb
ik ook vanaf het begin gezegd. Die gebieden waren veilig bij de gratie van het feit dat
beiden partijen dat waren overeengekomen en zich aan die overeenkomst hielden. Maar
beide partijen hebben de overeenkomst geschonden.’
67
Beide partijen, dus niet alleen de Serven?
Rose: ‘Natuurlijk. Neem Srebrenica. In april 1993 besloten de Serven Srebrenica aan te
vallen, omdat de moslims van daaruit voortdurend aanvallen uitvoerden op de
omliggende Servische dorpen. Toen is afgesproken dat de Serven hun aanval zouden
staken, als de moslims in Srebrenica ontwapend zouden worden, zodat de Servische
dorpen voortaan gevrijwaard zouden blijven van moslimgeweld. Maar de moslims zijn
nooit ontwapend en de aanvallen gingen gewoon door. Dat is in Bihac zo gegaan, en in
Srebrenica was het niet anders. Nu kwamen de meeste mensen die in Srebrenica
verbleven daar helemaal niet vandaan. Het waren moslims die van elders waren
gekomen, op de vlucht voor het geweld. Die mensen wilden het liefst naar Tuzla, in
moslim-gebied. Mladic heeft toen aangeboden dat die mensen weg mochten, dat ze naar
Tuzla konden vertrekken. En wie heeft dat tegengehouden? Wie heeft die mensen een
veilige aftocht ontzegd? Juist: de Bosnische regering, de militaire leiding van de moslims.
En waarom? Ten behoeve van hun eigen machtspositie. Want laten we dat niet vergeten:
de mensen die vandaag in Bosnië de dienst uitmaken zijn dezelfde lieden die keer op
keer het lijden van hun eigen bevolking hebben verlengd door de kansen op vrede
bewust te negeren, omdat ze hun eigen politieke, militaire en financiële belangen
vooropstelden. Uiteindelijk heeft de NAVO hun totaal verdorven en corrupte manier van
politiek bedrijven geïnstitutionaliseerd en gelegitimeerd. Al het geld en alle inspanningen
die nu worden besteed aan de wederopbouw van Bosnië komen ten goede aan dezelfde
mensen die verantwoordelijk zijn geweest voor het onnodig lijden van de bevolking. De
man met wie ik voortdurend te maken had wanneer er weer eens onderhandeld moest
worden over een transport van hulpgoederen, diezelfde meneer is nu president van de
Bosnische luchtvaartmaatschappij. Die man bezit alle jumbojets van het land.
Laat ik één ding duidelijk maken: ik heb meer kritiek op Milosevic, op Mladic en op
Karadzic dan op de leider van de moslims en het hoofd van de Bosnische regering,
meneer Izetbegovic. Maar in 1994 was er een wapenstilstand rond Sarajevo, de stad
bloeide weer op, er was weer transport mogelijk van en naar de stad, er was gas en licht,
er werden plannen gemaakt voor herstelwerkzaamheden. En wie heeft dat bestand toen
gebroken? Meneer Izetbegovic. En waarom? Omdat hij nog geen vrede wilde. Hij dacht
dat hij bij verdere oorlogsvoering nog wat te winnen had. Je had de gezichten moeten
zien van de mensen in Sarajevo! Die wilden die geen oorlog meer, die wilden vrede. Maar
de Bosnische regering had andere plannen. Dus zeg ik: de moslims hadden aanvankelijk
het morele recht aan hun kant, maar ze hebben dat recht zelf verspeeld. Toen de VN hen
te hulp schoot, en er vredestroepen kwamen om te helpen voorkomen dat Bosnië als
land voorgoed van de kaart zou verdwijnen, toen zijn ze gaan geloven dat ze de oorlog
konden winnen. Ze zijn de internationale steun gaan gebruiken om de balans in eigen
voordeel te laten doorslaan. De onpartijdige vredestroepen van de VN werden toen
opeens een sta-in-de-weg. Van een vriend werden we opeens een vijand. Dat is mij ook
letterlijk zo gezegd door vooraanstaande moslim-leiders: ze beschouwden ons, net als de
Serven, als een vijand. En ze hoopten dat ze met steun van de NAVO meer zouden
kunnen bereiken. Wat dus niet is gelukt. De vrede van Dayton kwam een jaar later dan
nodig was geweest, en de voorwaarden waren de moslims ongunstiger. Maar ze hadden
geen keus meer. Ze hebben gegokt en verloren. En de grootste verliezer is de bevolking
geweest. Daarom ben ik ook kritisch op de moslims en niet alleen op de Serven.’
68
Laten we eerlijk zijn: sir Michael Rose heeft een belang: het kan niet anders of zijn
mening wordt gekleurd door het feit dat UNPROFOR, zijn UNPROFOR, door zovelen met
karrevrachten kritiek is overladen. Het kan niet anders of het steekt hem dat niet de VN-
vredesmacht maar de NAVO is gaan strijken met de eer van het vredesakkoord van
Dayton. Maar het is natuurlijk wel opmerkelijk dat zijn analyse naadloos aansluit bij die
van Rob de Wijk in het vorige hoofdstuk: ook die noemde het beeld dat het akkoord van
Dayton te danken zou zijn geweest aan de NAVO-luchtaanvallen een mythe. En ook hij
was van mening dat die mythe de NAVO op een fout spoor heeft gezet in de Kosovo-
oorlog.
Voordat we terugkeren naar de kritiek van sir Michael Rose op Operation Allied Force,
willen we nog een andere deskundige aan het woord laten. Zijn naam is Clifford Beal, en
hij is hoofdredacteur van het meest gezaghebbende militaire vakblad ter wereld, een
blad waarvan geen enkele hoge militair en geen enkele politicus die belast is met
militaire aangelegenheden het zich kan permitteren om het niet te lezen: Jane’s Defense
Weekly. Het kantoor van Jane’s (vernoemd naar de oprichter van het blad, Fred T. Jane)
bevindt zich ergens in die schier-eindeloze zee van bakstenen huizen, asfaltwegen en
spoorbanen die tesamen Groot-Londen vormen. Clifford Beal ontvangt ons in zo’n non-
discripte vergaderruimte waarvan elk kantoor er wel een lijkt te bezitten. We krijgen
thee, zoals het hoort in Engeland, en Beal begint, ook dat is typisch Engels, met een
verontschuldiging. ‘Eigenlijk,’ zegt hij, ‘heb ik van de zaken waarover u wilt schrijven niet
zo veel verstand. Ik ben slechts een buitenstaander, een observant.’
‘Dat is,’ zeggen wij, ‘precies de reden waarom wij u willen spreken.’
En dus steekt Clifford Beal van wal met een welbespraakt, weldoordacht
openingsstatement – zoals ook Sir Michael Rose dat deed. Er is echter één verschil: na
een minuut of vijf begint Beals Engelse accent langzaam plaats te maken voor een
onmiskenbaar Amerikaanse tongval. Als wij hem daar later op wijzen, zal hij zeggen: ‘Ik
ben eigenlijk Amerikaan, maar inmiddels behoorlijk verengelsd.’
Hij drinkt zijn thee met melk.
Misschien kunnen we beginnen met de lessen die er te trekken vallen uit de Kosovo-
oorlog.
Clifford Beal: ‘Je kunt daar op twee niveaus naar kijken: het militair-technologische en
het politieke. Om met dat laatste te beginnen, ik denk dat Kosovo gezien kan worden als
een waarschuwing dat er iets aan het veranderen is in de manier waarop wordt
aangekeken tegen het begrip “soevereiniteit”. Of je dat nu leuk vindt of niet, doordat de
Verenigde Naties in feite het NAVO-optreden achteraf hebben gesanctioneerd, is er een
precedent geschapen voor de toekomst. En ik hoor van diverse kanten dat men daar niet
blij mee is, omdat men ook niet erg blij was met de hele manier waarop de Kosovo-crisis
is verlopen. Er is op zichzelf niets mis mee om de buitenlandse politiek een ethische
component mee te geven, maar tegelijkertijd is het belangrijk dat je het hoofd koel
houdt. Het is begrijpelijk dat, mede onder druk van de media, de emoties een rol gaan
spelen in de besluitvorming, maar het gevaar bestaat dat op een gegeven moment een
besluitvormingsproces in gang wordt gezet waarbinnen voor rationaliteit weinig plaats
meer is.’
69
U denkt dat de televisiebeelden van geweld en van vluchtelingen een belangrijke rol
hebben gespeeld in de besluitvorming van de Westerse leiders?
Beal: ‘Dat heeft in ieder geval meegespeeld.’
Maar die Westerse leiders hebben op hun beurt die beelden toch ook gebruikt om steun
te krijgen voor de luchtaanvallen? Er werd ondermeer door Blair op tv voortdurend
gesproken over genocide, etnische zuivering, massamoorden, enzovoort.
Beal: ‘Dat is natuurlijk ook waar. Als de premier van Engeland in hemdsmouwen gaat
rondlopen door een vluchtelingenkamp, dan doet hij dat in het volle besef dat de beelden
van dat bezoek de hele wereld overgaan. En dat die een bepaalde emotie oproepen. De
media zijn dus ook gebruikt, dat klopt. In de aanloop naar deze oorlog hebben allerlei
factoren een rol gespeeld. Ook wij van Jane’s weten op dit moment bijvoorbeeld niet
precies wat er zich heeft afgespeeld in Rambouillet. Wellicht dat we ooit de waarheid
zullen kennen, maar nu is dat nog niet het geval. Het lijkt erop dat de Westerse landen
daar ook verdeeld zijn geweest. Dat sommigen de diplomatie nog een kans wilden geven,
maar dat met name de Amerikanen de Serven een lesje wilden leren. De Amerikanen
maken er ook nu geen geheim van dat zij gewoon van Milosevic afwillen. Zij willen een
stabiel Servië, een heropgebouwd Servië, maar dan wel op hun voorwaarden, op
Westerse leest geschoeid, en onder Westerse invloed.’
Hebben de Amerikanen de Serven en Milosevic onderschat?
Beal: ‘Ik denk dat er alle reden is om aan te nemen dat met name Madeleine Albright
heeft gedacht dat de Serven destijds onder druk van die paar NAVO-luchtaanvallen rond
Sarajevo het verdrag van Dayton hebben getekend. En dat ze op grond daarvan er
vanuit ging dat Milosevic ook nu snel zou inbinden. Men dacht: wij gooien een paar
bommen, hij schiet een paar raketten af om aan zijn volk te laten zien dat hij bereid is
zijn land te verdedigen, en vervolgens bindt hij in. Een groot aantal analysten, zowel in
Europa als in de Verenigde Staten, hebben gewaarschuwd dat hij niet zou inbinden. Maar
naar hun is niet geluisterd – om wat voor reden dan ook.’
Welke lessen vallen er nu te trekken uit de oorlog die volgde op die inschattingsfout?
Beal: ‘Dan kan ik het beste spreken over de militaire lessen, want daar ligt mijn
expertise. Er zijn twee belangrijke lessen te leren. De eerste is dat er grote behoefte
bestaat aan meer en betere precisiewapens. Om verschillende redenen: de eerste reden
is, dat als je een militaire operatie als deze werkelijk wilt winnen met alleen het
luchtwapen, je in staat moet zijn om je doelen ook bij zware bewolking en regen en mist,
met grote precizie uit te schakelen, zodat je niet meerder keren moet bombarderen
voordat je zeker weet dat je je doel hebt uitgeschakeld. De mensen op ministeries van
Financiën moeten dus blij zijn als er betere preciziebommen komen, want dat bespaart
bommen en dus geld. De gewone burger moet er blij mee zijn, want het vermindert de
kans op burgerslachtoffers. Bovendien ontwikkelt de technologie zich zo snel dat die
betere wapens ook lang niet meer zo veel hoeven te kosten als de oude preciziewapens.
En wat we in Kosovo hebben gezien is dat die oude preciziewapens niet voldoen en dat
we van de nieuwe type wapens nog te weinig hebben. De Amerikanen waren tegen het
eind van de oorlog vrijwel door hun voorraad heen.
70
De tweede les die te leren valt is dat er nog veel te verbeteren valt op het gebied van de
interoperability – dat is op dit moment hét buzz-word in militaire kringen. Daarmee wordt
bedoeld het vermogen van de verschillende landen om van elkaars systemen gebruik te
kunnen maken. In Kosovo bleek namelijk dat er grote verschillen bestaan tussen de
diverse technische systemen die worden gebruikt. Bijvoorbeeld op het gebied van
radioverbindingen. Sommige Europese NAVO-landen beschikten niet over
radioapparatuur die compatible was met de Amerikaanse. Daardoor moest men
noodgedwongen gebruik maken van frequenties die door de Serven konden worden
afgeluisterd. Een ander probleem was de spionage. Zowel de Amerikanen als de Duitsers
maken gebruik van onbemande vliegtuigjes om luchtfoto’s te maken van vijandelijke
stellingen. Dat is natuurlijk van vitaal belang, want voordat je een bemand toestel stuurt
om bommen af te werpen, wil je graag eerst weten waar de doelen zich precies
bevinden, en wat er eventueel aan luchtafweergeschut is. Die Amerikaanse
spionagetoestellen maken digitale beelden, die ze gelijk doorsturen naar de grond. Maar
de Duitsers werken nog met ouderwetse fotorolletjes. Dus dan moet zo’n toestel eerst
terugkeren, wat niet altijd gebeurt, en vervolgens moeten die filmpjes ontwikkeld
worden, en dan pas weet je hoe de vijand erbij zit – of zat natuurlijk. Want moderne
oorlogsvoering is een vierentwintiguurszaak. Die stopt niet meer als de zon ondergaat.
Dus de snelheid van informatieverwerking is van vitaal belang. En op al deze terreinen is
de NAVO tekortgeschoten. Men was niet voldoende voorbereid. Je had in feite te maken
met een strijd van een reus tegen een dwerg, en toch is men in de problemen geraakt.
De NAVO heeft wel grote successen geclaimd in de luchtcampagne, maar als je kijkt naar
het enorme aantal vluchten, de 13 tot 15 duizend aanvallen die zijn uitgevoerd, dan kun
je je toch afvragen hoe succesvol men werkelijk is geweest. Natuurlijk, men is er redelijk
in geslaagd om de infrastructuur van Servië te vernietigen. Maar de mobiele doelen, de
tanks, de legereenheden, hoeveel daarvan zijn er nu werkelijk uitgeschakeld? In kringen
van de Amerikaanse luchtmacht is men beslist teleurgesteld over de resultaten.’
In hoeverre speelt daarin de Golf-oorlog nog een rol? Heeft die de verwachtingen van wat
het luchtwapen vermag te hoog opgeschroefd?
Beal: ‘Dat speelt zeker een rol. Men heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat de
omstandigheden in Europa, met zijn bergen, het slechte weer, en in dit geval zijn kleine,
mobiele legereenheden, heel anders zijn dan die in een Arabische woestijn, waar grote
legereenheden waren samengetrokken in een open landschap onder een heldere hemel.
En vergeet niet: toen de Irakezen die olievelden in de brand staken, deden zich ook
meteen problemen voor met die preciziewapens. Want door de rookontwikkeling werkte
de lasergeleiding niet meer. Daaruit had men lessen moeten trekken die onvoldoende
zijn getrokken. Ik denk dat de fabrikanten van al die high-tech spullen daar ook een rol
in hebben gespeeld. Die hebben de zaken natuurlijk wat fraaier voorgesteld dan ze in
werkelijkheid waren. Want ook in de Golfoorlog waren de bombardementen lang niet zo
precies als men wel wilde doen geloven.’
Nu we het toch over de industrie hebben: in hoeverre speelt het militair-industrieel
complex zoals dat zo mooi heet nog een rol in de Kosovo-oorlog?
Beal: ‘Natuurlijk is het zo dat oorlogen worden gebruikt om nieuwe wapensystemen te
testen. Dat is in de Golf gebeurd, en dat is in Kosovo ook gebeurd. En als blijkt dat zo’n
nieuw wapen goed werkt, dan worden er meer van besteld. Maar een oorlog wordt niet
begonnen om wapensystemen te kunnen testen, zo ligt het nu ook weer niet. Er zijn
altijd ook andere, politiek redenen.’
71
Nu zei u net dat we moeten vaststellen dat er nog intelligentere wapensystemen nodig
zijn. Maar tegelijkertijd zegt u ook dat er de Europeanen enorm achterlopen op de
Amerikanen. Hoe moet dat dan wel niet zijn voor de rest van de wereld. Bent u niet bang
dat enorme voorsprong van het Westen op technologisch-militair gebied juist zal leiden
tot nieuwe spanningen? Of tot een nieuwe wapenwedloop?
Beal: ‘Daar zit wel wat in, maar aan de andere kant: de technologische ontwikkeling
staat nu eenmaal niet stil. Je hebt dus niet zo veel keus. Bovendien wordt het steeds
gemakkelijker om over moderne technologische middelen te beschikken. Je hoeft niet
meer zelf een spionagesatelliet in de ruimte te brengen, om toch vanuit de ruimte te
kunnen spioneren. Er zijn namelijk particuliere bedrijven die over dat soort satellieten
beschikken en die kun je gewoon opdracht geven om zeer gedetailleerde foto’s, of infra-
roodbeelden bijvoorbeeld, te maken van willekeurig welk stukje aardoppervlak dan ook.
Dat is nu al de realiteit. Israel heeft bijvoorbeeld geprobeerd de Amerikaanse overheid
over te halen om druk uit te oefenen op dat soort bedrijven, zodat ze geen foto’s van
Israelisch grondgebied zouden verkopen aan Arabische klanten. Maar de Amerikaanse
regering heeft uiteindelijk laten weten dat ze daar niets over te zeggen heeft. Dat is dus
een ontwikkeling die parallel loopt aan de technologische ontwikkeling van de Westerse
defensiemachten. En de Russen mogen op dit moment dan het geld niet hebben om erg
veel te doen aan de ontwikkeling van hun defensieapparaat, maar de Chinezen zijn wel
druk bezig. Die werken aan lasertechnieken waarmee ze bijvoorbeeld satellieten uit de
ruimte kunnen schieten, of in ieder geval zodanig kunnen beschadigen dat ze
onbruikbaar worden. En satellieten zijn juist voor high-tech oorlogvoering van vitaal
belang. Dus ik zie dat probleem ook wel, maar ik denk dat we weinig keus hebben. Je
kunt hooguit vaststellen dat er meer politieke inspanning geleverd moet worden om
conflicten op te lossen of zelfs te voorkomen. Want je kunt niet alles van de militairen
verwachten.’
En dat brengt ons als vanzelf terug naar Sir Michael Rose, één van die militairen van wie
de politiek meer had verwacht dan hij kon waarmaken. Terwijl zijn hoofdgerecht
langzaam staat koud te worden, trekt hij fel van leer tegen de politici die mannen zoals
hij een oorlog insturen, en die op grond van verkeerde analyses van voorgaande
mislukkingen aan nieuwe oorlogen beginnen.
Sir Michael Rose: ‘Mijn militaire instinct zegt mij dat de NAVO in Rambouillet niet alles in
het werk heeft gesteld om een nieuwe oorlog te voorkomen. Ik kan het niet bewijzen,
maar alles lijkt erop te wijzen dat ze al voor de laatste onderhandelingsronde hadden
besloten om ten oorlog te trekken. Waarom zouden ze anders met steeds weer nieuwe
eisen zijn gekomen? Waarom zouden ze anders van Joegoslavië hebben geëist dat ze
zich binnen 24 uur akkoord verklaarden met een militaire paragraaf die de NAVO het
recht verschafte om onbeperkt gebruik te maken van Joegoslavisch grondgebied? Geen
enkel land zou dat geaccepteerd hebben. Ik denk dus dat de NAVO per se wilde bewijzen
dat ze haar nieuwe, zelf-toebedeelde rol aankon. Dat ze wilden laten zien dat ze konden
slagen waar de VN in Bosnië had gefaald, zoals zij dat zagen. They wanted to show the
world that they could do it cleanly, clinically and effectively in Kosovo. En ik begrijp de
psychologie erachter ook wel. Ik begrijp de weerzin tegen de Serven, na alles wat er was
gebeurd in Kroatië en in Bosnië. Ik begrijp wat de NAVO dreef. Maar er zijn in het
verleden niet voor niets regels opgesteld waaraan landen zich moeten houden als het
gaat om het voeren van oorlog. Dat was omdat men afwilde van het onwerkbare idee dat
er rechtvaardige oorlogen waren en onrechtvaardige. En dat idee wordt nu weer
omarmd. We keren terug naar de tijd waarin landen op grond van morele overwegingen
72
vinden dat zij het recht aan hun zijde hebben als zij een ander land aanvallen. En dat is
buitengewoon gevaarlijk. Hoeveel gemakkelijker zou het zijn geweest voor de NAVO-
landen om de oorlog in Tsjetsjenië te veroordelen als zij niet zelf in Kosovo ten strijde
waren getrokken? Hoeveel geloofwaardiger zou de kritiek op de Russen dan niet zijn
geweest! Maar nu hebben zij zelf de internationale wetten aan hun laars gelapt, en
natuurlijk zijn de misdaden van de Russen in Tsjetsjenië erger dan die van de NAVO in
Joegoslavië, maar een eenvoudige inbreker heeft toch weinig recht van spreken als hij
een grote bankovervaller bekritiseert. Het maakt niet uit of je de wet een beetje
overtreedt of heel erg. Wie de wet overtreedt wordt moreel ongeloofwaardig.
Humanitaire oorlog is een verwerpelijk begrip. Een humanitaire actie, dat kan, bestaande
uit de drie onderdelen die ik eerder noemde. Maar een oorlog vergoeilijken door een
beroep te doen op humaniteit, dat is levensgevaarlijk. Daar geeft de Europese
geschiedenis genoeg bloedige voorbeelden van.’
Ook op dit punt krijgt de voormalige generaal steun van de hoofdredacteur van Jane’s
Defense Weekly. Die zegt over de humanitaire missie van het Westen: ‘De NAVO, West-
Europa en Amerika willen hun visie graag opleggen aan de rest van de wereld. Ze zien
het als een kwestie van goed versus kwaad. Men wil de democratie en de vrije markt
verbreiden. Maar de vraag is natuurlijk of je dat op deze manier wel kunt doen. Of je niet
al heel snel tegen de praktische grens aanloopt dat je niet overal tegelijk kunt zijn, dat je
domweg niet genoeg middelen en manschappen hebt om de hele wereld naar je hand te
zetten.’
En over de humaniteit van de oorlog in Kosovo: ‘Je moet je natuurlijk afvragen of het in
een humanitaire oorlog geoorloofd is om doelen als televisiestations en
electriciteitscentrales te bestoken. Had de NAVO niet moeten waarschuwen dat die
zender werd beshouwd als een militair doelwit, zodat de burgers die er werkten de keus
hadden gehad om thuis te blijven? In een traditionele oorlog hoef je je dat soort vragen
niet te stellen. Daar zijn dit soort doelen zondermeer gelegitimeerd, omdat je ze dan
kunt beschouwen als onderdeel van het militair-industrieel complex. Maar als je de
Donau verwoest, als je chemische fabrieken bombardeert zodat enorme hoeveelheden gif
in het water terechtkomen, waardoor het drinkwater van honderdduizenden burgers
wordt bedreigd – kun je dan nog spreken van een humanitaire oorlog, of is dat gewoon
chemische oorlogsvoering? Dat zijn belangrijke vragen. Er is daar uit naam van de
humaniteit een enorme catastrofe voor de burgers aangericht. Als ik nu een jonge
rechtenstudent was, dan zou ik me onmiddellijk specialiseren in milieurecht. Want
volgens mij is er de komende jaren veel geld te verdienen door namens de bevolking van
Joegoslavië claims in te dienen bij het Westen.’
Sir Michael Rose: ‘De Conventie van Genève stelt nadrukkelijk dat alles in het werk moet
worden gesteld om de burgerbevolking zo veel mogelijk te ontzien. Dus als jij vanaf 15
duizend voet en uit snelvliegende toestellen met bommen gaat gooien, en je mist
regelmatig je doel waardoor er onnodig burgerslachtoffers vallen, dan zul je je strategie
moeten aanpassen. Laat je dat na, en ga je daar ondanks alles elf weken mee door, dan
bega je een oorlogsmisdaad. Een burger die per ongeluk een pistool laat afgaan en
daarbij iemand anders dood, kan zich nog beroepen op het feit dat het een ongeluk was,
maar als hij dat tien keer achter elkaar doet, dan wordt hij toch echt van de straat
geplukt en in het gevang gegooid. Dan is hij een misdadiger. En ik kan u verzekeren dat
er binnen de NAVO net zo over wordt gedacht. Ik ben onder de mensen die ik daar ken
nog niemand tegengekomen die de Kosovo-oorlog een succes vond. Men schaamt zich
73
voor wat daar is gebeurd. Men vond het een hopeloze missie, die op een verschrikkelijk
slechte manier is uitgevoerd. Naar buiten toe houdt men de schijn op dat het een succes
was, maar intern is men zeer, zeer ontevreden.’
Beal: ‘Jullie zouden aan Generaal Wesley Clark moeten vragen of hij nog steeds van
mening is dat de NAVO-luchtaanvallen zo’n groot succes waren. Of hij de oorlog heeft
kunnen voeren op de manier zoals hij dat zelf had willen doen, of dat hij zich heeft
moeten schikken in compromissen, dat hij de weg van het minste risico heeft moeten
volgen, om ervoor te zorgen dat het bondgenootschap bijeen bleef? Ik denk dat dat het
geval is geweest. Ik denk dat hij zich heeft vergist in hoe moeilijk het is om met
negentien landen, die ieder hun eigen belangen en cultuur hebben, een oorlog te voeren.
En je moet hem vragen hoe het kan dat journalisten die ter plaatse zijn wezen kijken
lang niet zo veel verwoeste Servische tanks hebben aangetroffen als de NAVO beweert
dat er zijn geraakt.’
Rose: ‘Hoe verklaart Clark de beelden van al die Servische tanks en soldaten die zich na
de ondertekening van de vrede uit Kosovo terugtrokken? Die zagen er niet uit als een
verpletterd en verslagen leger. Integendeel. Nogmaals: de NAVO heeft deze oorlog niet
gewonnen. En wat te denken van het destabiliserende effect dat van deze oorlog uitgaat?
De NAVO heeft een cultuur van geweld geïntroduceerd. Ze heeft aan de wereld laten zien
dat zij zich het recht voorbehoud om met geweld orde op zaken te stellen als iets haar
niet aanstaat. Maar wat als Milosevic net als de Russen een nucleair wapen had gehad –
zouden ze hem dan ook hebben aangevallen? Ik denk het niet. Ik denk dat ze zich dan,
net als in Tsjetsjenië, wel drie keer hadden bedacht. Dus wat is de boodschap aan
Milsovic en aan andere dictators zoals hij? Zorg dat je een nucleair wapen krijgt!’
Zoals gezegd hadden we al dit soort zaken graag voorgelegd aan generaal Wesley Clark,
maar kregen we daar de kans niet voor. In een aantal interviews met diverse media
heeft de voormalige opperbevelhebber wel gereageerd op de kritiek op de NAVO-
aanvallen in het algemeen en zijn eigen rol daarin in het bijzonder
Het lijkt ons zeer twijfelachtig dat Clifford Beal en Sir Michael Rose de constatering van
Vrij Nederland-journalist Leonard Ornstein delen dat Wesley Clark zich “in Kosovo een
briljant strateeg heeft betoond”.
74
1.7 HET RECHT VAN DE STERKSTE
‘De zaak van de vrijheid wordt een lachertje als de prijs die daarvoor betaald moet
worden de volledige vernietiging is van degenen voor wie die vrijheid zou gaan gelden.’
Mahatma Gandhi
In dit hoofdstuk zullen wij ingaan op de legitimiteit van het NAVO-optreden in Kosovo.
Daarvoor zullen wij te rade gaan bij de Nederlandse rechtsgeleerde en specialist in het
volkenrecht prof. Paul de Waart. Maar omdat er wellicht geen betere plaats te bedenken
is om een hoofdstuk te beginnen dat moet gaan over de vraag hoe het internationale
recht zich verhoudt tot misdadige regimes, tot bombardementen en tot oorlogsmisdaden,
dan Berlijn, willen we in die stad beginnen. Om precies te zijn: in de pas vernieuwde
Reichstag, ooit de plek waar de Nederlander Van der Lubbe door Hitlers nazi’s werd
gearresteerd op verdenking van brandstichting, en sinds kort weer de zetel van het
Duitse parlement. Daar zullen we spreken met een Duitse parlementariër die de vaak
nogal abstracte beschouwingen van De Waart kan voorzien van een internationale
achtergrond. Omdat de kantoren voor de Bondsdagleden nog niet klaar zijn, ontvangt
Hans-Christian Ströbele, afgevaardigde voor de Groenen, ons in een algemene
ontvangstkamer, waar ook nog enkele andere parlementariërs met hun eigen gasten in
gesprek zijn. Het zal Ströbele er niet van weerhouden om precies te zeggen hoe hij over
de zaken denkt. Zoals direct al nadat wij hem hebben uitgelegd waarvoor we naar Berlijn
zijn gekomen.
‘Ik ben,’ zegt hij, ‘één van weinige Groenen-parlementariërs die zowel binnen als buiten
de Bondsdag heeft verklaard tegenstander te zijn van de NAVO-bombardementen op
Kosovo. Ik houd de beslissing van Duitsland om aan die bombardementen mee te doen
voor een volstrekt verkeerde. Dat vond ik toen we eraan begonnen, en dat vind ik nog
steeds.’
‘De reden dat wij u wilden spreken,’ zeggen wij, ‘is dat we graag willen weten waarom.’
Welke bezwaren heeft u precies tegen de Kosovo-oorlog?
Ströbele: ‘Allereerst luidde de doelstelling van de NAVO dat men een einde wilde maken
aan de humanitaire ramp die zich in Kosovo voltrok. Welnu, de catastrofe is pas werkelijk
op gang gekomen nadat de bombardementen zijn begonnen. Daarvoor waren er wel
gevechten, aanslagen van het UCK, vergeldingen door de Serviërs en ook vluchtelingen
als gevolg daarvan, maar de omvang van het drama stond in geen verhouding tot wat we
gezien hebben direct nadat de bombardementen begonnen. Daarbij speelde ook een rol
dat voorafgaand aan de bombardementen alle buitenlandse waarnemers, alle
journalisten en alle hulpverleners uit Kosovo werden teruggetrokken dan wel verjaagd,
waardoor ook het laatste beetje controle over de situatie verloren is gegaan. De
mensenrechtensituatie is door de oorlog dan ook niet verbeterd, maar verslechterd.
Bovendien zijn de etnische zuiveringen niet gestopt, maar slechts omgekeerd: het zijn
niet langer de Kosovo-Albanezen die verdreven en vermoord worden, maar de Kosovo-
Serven. Voor ons Duitsers komt daar nog een extra beschamend element bij, namelijk
het lot van de Roma uit Kosovo. Er woonden daar zo’n 100 duizend zigeuners, die
inmiddels vrijwel allemaal verdreven of gedood zijn, en daar bekommert zich
hoegenaamd niemand om. Diegenen van hen die naar Duitsland zijn gevlucht worden
buitengewoon slecht behandeld en uiteindelijk zelfs teruggestuurd.’
75
Waarom is dat juist voor de Duitsers zo beschamend?
‘Omdat er tijdens het nazi-bewind honderdduizenden zigeuners in vernietigingskampen
zijn omgebracht. Wij zijn het dus aan de geschiedenis verplicht om ons het lot van de
Roma aan te trekken.’
Hoe is de besluitvorming over de Duitse betrokkenheid precies verlopen?
‘De Bondsdag heeft destijds besloten, en ook de Groenen hebben daaraan meegedaan,
dat in het geval er geen diplomatieke oplossing bereikt zou worden voor Kosovo, de
NAVO via bombardementen een oplossing zou trachten af te dwingen. Toen is voor het
eerst in de na-oorlogse Duitse geschiedenis besloten dat de Bundeswehr daaraan ook
een bijdrage zou leveren. U moet zich voorstellen dat degenen die destijds, in de herfst
van 1998, dat besluit hebben genomen, er vanuit gingen dat het nooit zo ver zou komen.
Men veronderstelde dat Milosevic op het laatste ogenblik toch door de knieën zou gaan.
Zelfs na het mislukken van Rambouillet, in de nacht dat de vliegtuigen al opstegen, ging
men er nog vanuit dat er een telegram of zo zou komen waardoor het allemaal niet door
zou gaan. Zo dacht men ook in onze fractie. En ‘s ochtends zat men daar dan, en ja, toen
bevond men zich opeens midden in een oorlog. Daar was men zo beduusd van dat men
er zelfs niet over wilde discussiëren in de Bondsdag. Ik ben toen een van de mensen
geweest die er alsnog voor heeft gezord dat er toch een debat kwam. Maar ook daarna
was het heel duidelijk dat men er het liefst helemaal niet over sprak. En ik denk dat dat
alles te maken heeft met een slecht geweten, met het feit dat men de hele zaak het liefst
had verdrongen.’
Hoe wordt er nu op de oorlog teruggekeken?
‘Bij de fractie en bij onze eigen minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, is er
uberhaupt geen zelfkritiek. Men vindt nog steeds dat men juist heeft gehandeld. Maar
buiten de fractie, in de partij en onder onze kiezers, ligt dat heel anders. Al tijdens de
oorlog, toen bijvoorbeeld bekend werd welke voorwaarden er in Rambouillet waren
gesteld aan de Serven, was er een golf van kritiek. En het feit dat zowel de SPD als de
Groenen het bij de laatste verkiezingen zo slecht hebben gedaan, heeft volgens mij alles
te maken met de Kosovo-oorlog. Ik hoor dat ook op straat, dat men zegt: de Groenen
zijn een oorlogspartij geworden. Dat zal nog lang een groot probleem blijven voor onze
partij.’
Op welke voorwaarden in Rambouillet doelt u?
‘Dan doel ik bijvoorbeeld op het feit dat van de Serven werd verlangd dat zij NAVO-
troepen zouden toestaan op het hele grondgebied van Klein-Joegoslavië, een eis die geen
enkele soevereine staat ooit zou hebben ingewilligd. En dat terwijl de Serven nooit is
aangeboden dat zij internationale troepen – dus geen Navo-troepen, maar troepen onder
VN-bevel – zouden toelaten in Kosovo, een optie die vermoedelijk wel acceptabel zou zijn
geweest voor de Serven. Was dat wel gebeurd, dan zou die hele oorlog vermoedelijk niet
nodig zijn geweest.’
76
En daarmee zijn we aangeland bij een cruciaal aspect van de hele Kosovo-crisis: wanneer
is een land of een groep landen gerechtigd een ander land met geweld de wil op te
leggen? Aan welke voorwaarden moet eigenlijk worden voldaan om een oorlog legitiem
te maken? We hebben het, kortom, over de internationale rechtsorde. En dus is het tijd
om, althans op papier, terug te keren naar Nederland, om van gedachten te wisselen met
prof. Paul de Waart, internationaal-rechtsgeleerde en één van de mensen die tijdens de
oorlog namens Joegoslavië een klacht indiende bij het Internationaal Gerechtshof in Den
Haag tegen de NAVO en haar lidstaten. Verrassend genoeg blijkt het vaak genoemde
ontbreken van een mandaat van de Veiligheidsraad niet het eerste argument te zijn dat
hij aanvoert tegen de NAVO-bombardementen. Als we dat aspect later nog ter sprake
brengen is zijn visie daarop al evenzeer opmerkelijk. Maar eerst de voor de hand
liggende openingsvraag.
Wat is uw eerste en belangrijkste bezwaar geweest tegen de oorlog?
De Waart: ‘Voor mij is het grote probleem dat de NAVO heel onhelder is geweest over
wat nu precies de motieven waren voor het optreden tegen Servië. De Amerikanen
vertrouwden Milosevic niet, en daar hadden ze op grond van de eerdere ervaringen in
Bosnië-Herzegovina natuurlijk ook nogal wat redenen toe, maar het bepaalde in hoge
mate de strategie in Rambouillet. De Amerikanen wilden een internationale troepenmacht
in Kosovo om de Kosovaren te beschermen. De bescherming door de OVSE-waarnemers,
die al was afgesproken, heeft men eigenlijk nooit een serieuze kans willen geven. In
tegendeel, men heeft er op aangestuurd dat er in Rambouillet gedreigd moest worden
met militair geweld. Daarbij is geen moment gesproken over humanitaire redenen voor
het gebruik van dat geweld, integendeel, men dreigde met het luchtwapen om de
simpele reden dat men dacht daarmee een stok achter de deur te hebben om Milosevic
te dwingen Rambouillet te tekenen. Men dacht dat de dreiging die zou uitgaan van
bombardementen – en geen grondtroepen, dat werd ook van meet af aan duidelijk
gemaakt – voldoende zou zijn om Milosevic op de knieën te krijgen. En dus heeft men
zich eigenlijk ook niet druk gemaakt over de legitimiteit van het gebruik van militair
geweld. Terwijl ze daarmee volkenrechtelijk gezien helemaal over de schreef gingen.
Want je kunt in het volkenrecht wel overeenkomsten afdwingen met geweld of met de
dreiging van geweld, maar dat geldt alleen voor vredesverdragen. Alle andere verdragen
zijn per definitie ongeldig wanneer ze worden afgesloten onder het dreigement of het
gebruik van geweld. Dus Milosevic had bij wijze van spreken rustig alles kunnen tekenen,
en vervolgens naar het internationale gerechtshof kunnen stappen en zeggen: wilt u dit
even ongeldig verklaren, want dit is ondertekend na dreiging met geweld.’
77
Maar goed, dat is niet gebeurd. Milosevic heeft niet getekend.
De Waart: ‘Nee. En toen had de NAVO het gevoel dat men niet meer terugkon. Dat de
dreiging moest worden uitgevoerd. En daarop is men naar andere overwegingen voor het
gebruik van geweld gaan zoeken. Toen heb je die langzame, ik zou bijna zeggen:
manipulatie van de publieke opinie gekregen door te praten over honderdduizend doden,
door te praten over bijna een miljoen vluchtelingen, door te praten over de druk op
Macedonië en Albanië en andere gebieden. En pas toen is men gaan zeggen: wij
bombarderen ter bescherming van mensenrechten. In Rambouillet is nooit tegen
Milosevic gezegd: als jij doorgaat met mensen te verdrijven en te vermoorden dan zien
wij ons genoodzaakt om geweld te gebruiken. Het woord “humanitaire interventie” heeft
in Rambouillet geen rol gespeeld, dus de legitimatie van het geweld is aangepast aan de
voortgang van de situatie. Sterker nog, en dat ligt ook vast, men heeft tegen de
Kosovaren gezegd: als jullie niet tekenen, kunnen wij niet bombarderen. Dat is natuurlijk
helemaal van den gekke. Men heeft zich er dus helemaal niet van overtuigd of de
Kosovaren werkelijk instemden met wat er was afgesproken, dat zij echt een pluriforme
samenleving wilden, dat ze autonomie wilden binnen het Servische staatsverband,
etcetera. En inmiddels is wel duidelijk dat ze dat helemaal niet willen.’
In Duitsland had Groenen-parlementariër Hans-Christian Ströbele rechtstreeks toegang
tot zijn eigen minister van Buitenlandse Zaken, Joshka Fischer, die op zijn beurt als lid
van de Contactgroep nauw betrokken was bij de onderhandelingen in Rambouillet.
Sterker nog: zonder de inspanningen van Fischer zou Rambouillet wellicht nooit hebben
plaatsgevonden. De voormalige milieu-activist die opklom tot de eerste Groenen-
minister, had grote waarde gehecht aan het zoeken naar een diplomatieke oplossing voor
het conflict – een oplossing die er dus niet kwam.
Ströbele: ‘De onderhandelingen in Rambouillet waren op veel belangrijke punten heel
succesvol. Over het politieke deel van het akkoord werd op vrijwel alle punten
overeenstemming bereikt, dus ook met de Joegoslavische regering. Alleen voor het
militaire deel lag dat anders. Het staat vast dat de Serven in Rambouillet de stationering
van NAVO-troepen in Kosovo niet onderhandelbaar vonden. Maar op 23 februari 1999,
dus een maand voor de oorlog, heeft de leider van de Servische delegatie een brief
geschreven aan de leden van de Contactgroep dat Joegoslavië bereid was te
onderhandelen over de omvang en karakteristieken van een internationale aanwezigheid
in Kosovo. In de laatste fractievergadering voor het begin van de oorlog, heb ik nog
gevraagd waarom nooit is voorgesteld om een internationale troepenmacht zonder de
NAVO in Kosovo te stationeren. En het antwoord luidde: omdat het UCK in dat geval zou
weigeren het akkoord te ondertekenen. De Westerse onderhandelaars richtten zich dus
nadrukkelijk naar de wensen van het UCK.
78
Ook enkele dagen na het begin van de bombardementen heeft de Servische president
Milutinovic (niet te verwarren met Milosevic, die president is van de Federatieve
Republiek Joegoslavië, waarvan Servië een onderdeel is, JM/KGvL) nog verklaard dat
stationering van internationale troepen in Kosovo mogelijk was. Maar ook toen stelde de
NAVO, inclusief de Bundesregierung, zich op het standpunt dat de Serven eerst het
akkoord van Rambouillet moesten ondertekenen, inclusief de gestelde voorwaarden over
NAVO-aanwezigheid in heel Joegoslavië, zonder dat er over welk detail dan ook nog
onderhandeld kon worden. Pas na twee maanden van bombarderen en van verdrijving
van de Kosovaren kwamen er andere voorstellen ter tafel. In een document van 2 juni
1999 hebben de G7-landen de stationering voorgesteld van civiele en militaire
onderdelen onder leiding van de Verenigde Naties. Een dergelijk voorstel had men
natuurlijk al in Rambouillet moeten voorleggen.’
We leggen het probleem van de militaire-annexen uit het Rambouillet-akkoord ook voor
aan Paul de Waart.
Wat denkt u van het argument dat MilosevicRambouillet niet kon ondertekenen omdat de
NAVO het recht zou krijgen om als politiemacht op te treden in heel Joegoslavië?
De Waart: ‘Tsja, hoe komen dat soort overeenkomsten tot stand? Men grijpt naar een
voorbeeld. En een soortgelijke bepaling staat in de overeenkomst over Bosnië-
Herzegovina. Daar heeft men zelf een internationale troepenmacht uitgenodigd om te
helpen de strijdende partijen uit elkaar te houden. Daar was men dus ook bereid om te
zeggen: jullie mogen overal op ons grondgebied optreden. Maar ik ben het volstrekt met
u eens als u zegt dat deze bepaling in Rambouillet een gotspe was, omdat zij in strijd is
met de soevereiniteit van Joegoslavië. Dat is dus een formeel bezwaar tegen die
bepaling. Maar er waren ook praktische bezwaren. Er was ook toen al sprake van dat
Milosevic mogelijk op een lijst stond van potentiële verdachten bij het Joegoslavië-
tribunaal. Dat zou dus hebben kunnen betekenen dat Milosevic, door in te stemmen met
zo’n artikel over onbeperkte bewegingsvrijheid van NAVO-troepen in Joegoslavië, zichzelf
zou blootstellen aan arrestatie in zijn eigen land door buitenlandse troepen. Ook in dat
opzicht was het dus een absurde bepaling.’
Uit wat er later over de onderhandelingen in Rambouillet naar buiten is gekomen, valt op
te maken dat de manier waarop de annexen in het akkoord terecht zijn gekomen, ook
voor veel van de direct betrokken volstrekt onduidelijk is geweest. Of zoals Hans-
Christian Ströbele in Berlijn memoreert: ‘De rol van de Russen was in Rambouillet
natuurlijk heel belangrijk. Zij vormden een brug tussen het Westen en de Serven. Maar
toen het militaire deel van het akkoord ter tafel lag, werden de Russen opzij geschoven.
De Russische afgevaardigde Mayorski heeft in de laatste dagen van Rambouillet
verklaard dat over de Annexen 2 en 7, waarin de militaire kwesties werden geregeld, niet
met hem is gesproken en dat hij zich in dat deel van het voorstel niet kon vinden. Dat
betrof dus ook die bewuste toestemming voor NAVO-troepen overal op het Joegoslavisch
grondgebied te kunnen opereren.’
Het is tijd om het internationaal-juridische en diplomatieke geharrewar van Rambouillet
te laten voor wat het is, en te kijken naar de bombardementen zelf. Want die roepen niet
alleen juridische vragen op, maar natuurlijk vooral ook morele. We leggen eerst een
aantal vragen voor aan Paul de Waart.
De NAVO acht het omwille van een hoger doel gerechtvaardigd te bombarderen op
locaties waarvan men weet dat daar burgers zijn, en dat er mensen bij om zullen komen.
79
Hoe wordt in het volkenrecht over dit morele aspect gedacht? Bestaat er zoiets als een
collectieve schuld van alle Serviërs voor de agressie tegen de Kosovaren?
De Waart: ‘Schuld van een agressor wordt in het internationale recht wel aanvaard. De
Duitsers en Japanners hadden na de Tweede Wereldoorlog een collectieve schuld. Een
individuele Duitser kon niet zeggen: ik was verzetsstrijder, dus ik hoef niet mee te
betalen aan de oorlogsschulden. Voor Japan gold hetzelfde. Maar andersom kun je de
burgers van een agressorstaat, en zeker als dat een dictatuur is, niet individueel
verantwoordelijk houden voor die aggressie. Met andere woorden: er is wel een schuld
van de bevolking als geheel, die men moet dragen. Dat is wat je zou kunnen noemen de
risico-aansprakelijkheid. In dit geval: het feit dat je in Joegoslavië woont en Serviër bent,
stelt jou bloot aan de mogelijkheid van militaire schade. Maar juist vanwege het feit dat
die schade ook kan worden toegebracht aan individuele burgers die als individu geen
enkele blaam treft, heeft men in het oorlogsrecht allerlei bepalingen opgenomen om de
burgers zo goed mogelijk te beschermen. Dus je mag niet zo maar in alle
omstandigheden alle soorten van wapens gebruiken. Je mag geen culturele goederen
bombarderen. Je mag krijgsgevangenen in bezette gebieden niet neerschieten, noem
maar op. Dus er zijn allerlei regels ontstaan die zo veel mogelijk die mensen beschermen
die niet direct combattant zijn in tijden van oorlog. Het is zelfs zo, dat je ook in een
oorlog mensen niet met opzet mag doden, je mag ze alleen – hoe gek het ook mag
klinken – buiten gevecht stellen.’
Stel dat één van de nabestaanden van een monteur in die tv-studio die door de NAVO is
weggebombardeerd zou zeggen: hier is welbewust iemand om zeep geholpen die part
noch deel heeft gehad aan de praktijken van Milosevic en de zijnen in Kosovo, dit is
moord. Kan zo iemand dan de NAVO aanklagen, of de VS, of Nederland?
De Waart: ‘Nee, daarin voorziet het internationale recht nog niet. Maar hij kan de zaak
wel aanhangig maken bij zijn eigen rechter. En dan kan hij aanklagen wie hij maar wil.
De Joegoslavische rechter zal dan moeten bekijken of hij bevoegd is om dat geval te
behandelen. En aannemend dat hij zich bevoegd verklaart – hij is daarvoor dus niet
afhankelijk van de VS of het internationaal hof – kan die rechter dan bijvoorbeeld Clinton
of Blair veroordelen tot zoveel jaar gevangenisstraf. Of hij kan de VS of Engeland
veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan deze mijnheer. Die mijnheer krijgt
dan een vonnis op grond waarvan hij beslag kan leggen op Amerikaanse of Britse
eigendommen. Dat is tot dusver de enige weg.’
In hoeverre biedt het feit dat de NAVO zonder mandaat van de Veiligheidsraad heeft
opgetreden nog juridische aanknopingspunten?
De Waart: ‘Juridisch kun je daar weinig mee. De humanitaire interventie in de zin van
militair optreden ter bescherming van mensenrechten, is iets waartoe besloten kan
worden door de Veiligheidsraad, zoals in Irak met de no fly-zones – wat je daar ook van
mag denken – of door individuele staten. Als een individu iemand in het water ziet liggen
die dreigt te verdrinken dan mag hij, nee, moet hij zelfs helpen. En als een staat
vaststelt dat een andere staat de eigen bevolking terroriseert en de mensenrechten
schendt, dan kan die staat zeggen: dit is zo erg, ik grijp in. En als een aantal staten zegt
dat ze dat samen willen doen en daarvoor een internationale organisatie willen
gebruiken, zoals de NAVO, zou je dat strikt genomen ook nog kunnen verdedigen.’
80
Maar vindt u dat ook wenselijk? Want de NAVO heeft inmiddels in haar nieuwe handvest
vastgelegd dat wat in Kosovo is gebeurd ook elders moet kunnen gebeuren.
De Waart: ‘Ik denk dat je daarvoor eerst de volgende vraag moet beantwoorden: is de
NAVO een zelfverdedigingsorganisatie – waar je gronden voor kunt aanvoeren – of is het
een regionale veiligheidsorganisatie – waar je ook gronden voor kunt aanvoeren? De
NAVO heeft dat tot nu toe welbewust in het midden gelaten. Het punt is namelijk dat een
zelfverdedigingsorganisatie alleen kan optreden wanneer er sprake is van
zelfverdediging, maar dat een regionale veiligheidsorganisatie ook kan optreden in de
eigen regio wanneer vrede en veiligheid moeten worden gehandhaafd. Als je het
handvest van de Verenigde Naties leest, zie je dat een regionale veiligheidsorganisatie
kan optreden wanneer er in een lidstaat een burgeroorlog is. Dan hoeft men niet te
wachten op een beslissing van de veiligheidsraad. Als de staat het niet aan kan, neemt
de regionale organisatie het voor haar rekening, en als die het niet aan kan of als er een
conflict dreigt binnen de regionale organisatie, dan pas heb je de Veiligheidsraad nodig.
Het is dus niet zo dat je altijd eerst toestemming van de Veiligheidsraad nodig hebt,
vooraleer je ergens kunt ingrijpen. Maar de NAVO wil van twee walletjes eten. Men is niet
langer strikt een organisatie voor zelfverdediging van de aangesloten landen, maar men
is natuurlijk ook geen regionale veiligheidsorganisatie, aangezien zowel Canada en de VS
als de Europese landen vertegenwoordigd zijn. Of je zou moeten zeggen dat het een
regio is van de rijke landen tegenover de arme landen, maar dat is een economisch
criterium en geen geografisch.’
Vindt u dan, dit alles in overweging nemende, dat de NAVO volkenrechtelijk haar boekje
te buiten is gegaan door militair te interveniëren in Kosovo zonder mandaat van de
Veiligheidsraad?
De Waart: ‘Nogmaals, uitgaande van het gebruik van geweld ter afdwinging van een
overeenkomst, zeg ik ja. Maar als je zegt dat het uiteindelijk een humanitaire interventie
was, dan kun je de redenering opbouwen dat je geen besluit van de Veiligheidsraad
nodig hebt.’
En dat is wat men nu zegt.
De Waart: ‘Precies, daarom doen ze dat nu ook, daarom gebruiken ze het begrip
humanitaire interventie. Maar voor een dergelijke interventie gelden volkenrechtelijk ook
regels. Er moet om te beginnen sprake zijn van massale schendingen van
mensenrechten, die objectief moeten worden vastgesteld. Vervolgens moeten alle
mogelijkheden voor een vreedzame oplossing geblokkeerd zijn. Het aan te wenden
geweld moet daarnaast proportioneel zijn en bovendien effectief. Kijken we nu naar
Kosovo en stel je de vraag: waren de mogelijkheden voor een diplomatieke oplossing
uitgeput? dan is mijn antwoord: nee. Was het geweld dan proportioneel tot het doel dat
men wilde bereiken? Nee, ook niet. En was het effectief, is de humanitaire catastrofe
voorkomen? Nee, al evenmin. Aan geen van de voorwaarden is voldaan. Vandaar dat ik
geloof dat de Joegoslaven een zaak hebben bij het Internationaal Gerechtshof. Helaas zal
het nog even duren voordat duidelijk wordt of het Hof daar ook zo over denkt.’
Ook Hans-Christian Ströbele vroegen we naar de legitimiteit van het NAVO-geweld. Zijn
redenering was niet een juridische, maar een morele, maar zijn conclusies weken niet
veel af van die van De Waart.
81
Ströbele: ‘Als je de bombardementen rechtvaardigt met het argument dat ze tot doel
hadden om het etnische geweld in Kosovo te stoppen en een humanitaire tragedie te
voorkomen, zoals de NAVO doet, dan kun je toch niet anders dan vaststellen dat die
missie is mislukt – en dus dat de morele rechtvaardiging ontbreekt. Over het voortduren
van het etnisch geweld, maar nu in omgekeerde vorm, hebben we het al gehad. Maar de
NAVO-bommen en -raketten op bruggen, wegen, spoorwegen en woonwijken hebben
natuurlijk ook veel haat en woede gezaaid onder de Serviërs. De Servische paramilitairen
en soldaten hielden hun Kosovaarse slachtoffers verantwoordelijk voor die bommen en
de verschrikkelijke gevolgen daarvan. Zij beweerden dat leden en sympathisanten van
het UCK, dus ook vrouwen en kinderen, de NAVO-piloten via radioverbindingen en
mobiele telefoons hielpen bij het vinden van hun doelen. Ongeacht of er iets van die
beschuldiging waar is heeft die propaganda bijgedragen aan de gruwelijkheden en
verdrijvingen. Omdat de Serven militair niet opkonden tegen de onbereikbare NAVO-
vliegtuigen, vergrepen ze zich aan de bevolking. En dat dat zou gebeuren was vooraf
door velen voorspeld.’
Betekent dit alles nu dat de NAVO-bombardementen beschouwd moeten worden als een
daad van agressie?
Ströbele: ‘Dat lijkt me een onvermijdelijke conclusie.’
De Waart, genuanceerder, zoals dat een jurist betaamt: ‘Als je formeel redeneert, dan
moet je zeggen: agressie kan in het huidige volkenrecht uitsluitend worden gepleegd
door staten tegen staten, niet door internationale organisaties tegen staten, niet door
volken tegen staten of door staten tegen het volk. Dus een internationale organisatie kan
zich formeel niet schuldig maken aan agressie. Maar de NAVO is een organisatie van
staten, en die kunnen zich dus wél schuldig maken aan agressie. Met andere woorden: je
kunt de NAVO niet dagvaarden voor het internationaal gerechtshof wegens het plegen
van agressie, maar de lidstaten wel. Dat is wat Joegoslavië heeft gedaan. En de volgende
vraag is dan of deze agressie tegen Joegoslavië was gericht. Dan zegt de NAVO: nee, die
was uitsluitend gericht tegen Milosevic met als doel om de Kosovaren te helpen. En
daarmee komt meteen het volgende probleem in beeld, namelijk de bescherming van het
recht op zelfbeschikking van volken. Dat recht is erkend. En op grond van dat recht kan
een volk dat wordt onderdrukt zich uiteindelijk afscheiden en een nieuwe staat vormen,
bijvoorbeeld een onafhankelijk Kosovo, of zich aansluiten bij een andere staat,
bijvoorbeeld bij Albanië. Daar zitten echter veel haken en ogen aan. Het recht op
zelfbeschikking is erkend door mensenrechtenverdragen, dus het is een recht van
individuen, maar het wordt gekoppeld aan volken, niet aan minderheden. Minderheden
hebben ook recht op zelfbeschikking, maar dat is een culturele zelfbeschikking. Een
minderheid mag niet een eigen staat vormen. Als de Turken in Nederland onderdrukt
worden, hebben ze recht op bescherming, maar ze hebben niet het recht om te zeggen:
we scheiden ons van Nederland af.’
82
En de Koerden in Turkije, bijvoorbeeld?
De Waart: ‘Dan krijg je dus de vraag: wanneer is er sprake van een minderheid en
wanneer is er sprake van een volk? Daar zijn verschillende opvattingen over, die nog
absoluut niet goed zijn vastgelegd. Dat is omdat de bestaande staten ervan uitgaan dat
het volkenrecht hun pluriformiteit beschermt. Men wil dus niet toe naar een situatie
waarin elke staat bestaat uit één volk, hoe je dat volk dan ook zou willen definiëren.
Maar goed, als je vraagt: wat is nou het meest kenmerkende verschil tussen een
minderheid en een volk, zou je kunnen zeggen dat volken minderheden of meerderheden
binnen een staatsplan zijn die een historisch recht hebben opgebouwd. Nu is het
probleem natuurlijk dat iedere minderheid geneigd is om te zeggen: ik heb een
historische aanspraak op de grond. Dat zal over honderd of over tweehonderd jaar ook
met de Turken in Duitsland gebeuren. Die kunnen dan zeggen: we zitten hier al zo lang
in Beieren, als onderdrukt volk, wij hebben recht op een eigen land. Dus je zou eigenlijk
een internationaal kadaster moeten krijgen waarin de grondrechten van volken worden
neergelegd als basis voor eventuele claims van zelfbeschikking, in het geval er sprake is
van onderdrukking. Want zelfbeschikking is geen doel op zich, maar een middel – dat
staat in alle stukken – staatsvorming is geen doel in zichzelf, maar een middel om je
zelfbeschikking te verwezenlijken.’
En in Kosovo doet zich nu de vreemde situatie voor dat het Westen aan de ene kant de
Kosovaren te hulp is geschoten, maar aan de andere kant hun wens om onafhankelijk te
worden niet honoreert. Kosovo moet ook van de NAVO nog altijd een integraal onderdeel
blijven uitmaken van Joegoslavië.
De Waart: ‘Jawel, maar dat is niet strijdig met het zelfbeschikkingrecht van de
Kosovaren. Men bestrijdt alleen hun recht op afscheiding, en dat is heel wat anders. Je
kunt zeggen dat de Albanese Kosovaren een historisch recht hebben op Kosovo. Maar
datzelfde geldt ook voor de Servische Kosovaren. Dat is de werkelijke oorzaak van het
conflict. Men heeft in Europa het uiteenvallen van Joegoslavië, maar ook van Rusland,
aanvankelijk beschouwd als een interne aangelegenheid. Men zei: als die mensen
onderling overeenkomen om uiteeen te gaan, dan zij dat zo. Maar vanuit het oogpunt
van de internationale rechtsorde is dat een heel ongelukkige gang van zaken geweest.
Want je moet je natuurlijk ook afvragen of hier nu staten ontstaan die levensvatbaar
zijn. Is een zelfstandig Tsjetsjenië levensvatbaar? En wat te denken van een zelfstandig
Slovenië? Dat is zelf dan misschien wel levensvatbaar, maar je moet tegelijkertijd wel
vaststellen dat dat ten koste gaat van Servië. Binnen Europa zal de Unie bijvoorbeeld ook
nooit toestaan dat de Po-vlakte zich zal afscheiden van Italië, daar kun je donder op
zeggen. Omdat dat ten koste gaat van de rest van Italië. Dus de vraag of het streven
naar zelfstandige staten in voormalig Joegoslavië of Rusland gesteund moet worden, is
niet zo simpel te beantwoorden.’
83
Wat ons als vanzelf terugbrengt bij de vraag die eerder in dit boek al diverse malen aan
de orde kwam: wat bewoog de Duitsers destijds om de erkenning van Kroatië en
Slovenië er door te drukken bij de Europese landen?
De Duitse parlementariër Hans Christian Ströbele: ‘Naar mijn idee wilde de toenmalige
regering haar invloed in die regio vergroten, en dat kon men doen door de banden te
versterken met die landen of volkeren met wie men zich van oudsher verbonden voelde.
Daar dacht men makkelijker mee te kunnen samenwerken dan met de Federale
Republiek Joegoslavië. Ik vond en vind dat uiteraard een zeer slechte zaak. Met name
waar het Kroatië betreft. Zoals u weet heeft Hitler-Duitsland destijds goede banden
gehad met Kroatië, en niet alleen Tudjman maar ook andere kopstukken uit dat land
voelen zich nog altijd zeer thuis in het gedachtengoed uit die tijd.’
Is ooit rechtstreeks aan Genscher gevraagd wat zijn motieven waren?
Ströbele: ‘Nee, dat geloof ik niet. Er bestaan daaromtrent nog altijd veel vraagtekens.
Genscher was een buitengewoon succesvol minister van buitenlandse zaken, en
bovendien van groot electoraal belang voor zijn eigen partij, de liberale FPD. Het feit dat
hij zich desondanks zo plotseling en zonder duidelijke verklaring uit de politiek heeft
teruggetrokken, zou natuurlijk te maken kunnen hebben met het feit dat hij wist dat hij
in Joegoslavië grote fouten heeft gemaakt en dat hij de gevolgen daarvan voor zijn eigen
politieke carrière niet heeft willen afwachten. Maar dat is allemaal speculatie. Hij is
concrete vragen daarover altijd uit de weg gegaan.’
Blijft er nog één zaak over waarover wij willen spreken met Paul de Waart, en dat is de
rol van het Joegoslavië-tribunaal, dat sinds enkele jaren probeert de grootste
oorlogsmisdadigers uit voormalig Joegoslavië achter slot en grendel te krijgen.
Hoe ziet u de rol van het tribunaal?
De Waart: ‘Dat vind ik een heel moeilijke zaak. Ik was er in 1993, toen het werd
opgericht, fel tegen en eigenlijk ben ik dat nog steeds. Omdat ik vind dat de
Veiligheidsraad niet de instantie is om dit soort tribunalen op te richten. Het is denk ik
goed om even te memoreren hoe men tot die beslissing is gekomen. We hadden toen net
de gruwelijkheden van Rwanda achter de rug, en eigenlijk moest je toen constateren dat
het Westen en met name de Verenigde Staten niets wilden ondernemen. Terwijl de
publieke opinie daar wel om vroeg. Tegelijkertijd vonden de eerste onderzoeken plaats
naar al die massagraven in Bosnië-Herzegovina. Ook daarvan vonden veel mensen dat er
toch iets gedaan moest worden, dat de verantwoordelijk gestraft moesten worden. Toen
is er gezegd dat er een tribunaal moest komen voor zowel Rwanda als Joegoslavië, en de
Amerikanen vonden dat wel wat, want dan gebeurde er in elk geval iets. Het ging meer
om het psychologisch effect dan om de vraag of dat tribunaal werkelijk wat zou kunnen
uitrichten. Toen rees echter meteen de vraag: hoe doen we dat? Want als we het
tribunaal oprichten op basis van wilsovereenstemming tussen staten – zoals dat met het
permanente strafhof dat er nu aan zit te komen het geval is – dan kunnen we er donder
op zeggen dat Joegoslavië en Rwanda niet meedoen. Dus zocht men naar een middel om
onder die wilsovereenstemming uit te komen, en toen heeft men gezegd: laten we
hoofdstuk 7 van het VN-handvest nemen, dat de Veiligheidsraad de mogelijkheid biedt
tot het instellen van een hulporgaan. Dat is dan voor iedere staat bindend, ook voor
Rwanda en Joegoslavië.’
84
En wat is nu uw bezwaar?
De Waart: ‘Mijn bezwaar is dat een orgaan dat is ingesteld voor de handhaving van vrede
en veiligheid een obstakel kan opwerpen voor diezelfde handhaving van vrede en
veiligheid. Je creëert namelijk een hof dat moet oordelen over de ingezetenen van een
staat, of van een aantal staten, zonder dat die staat of staten daar zelf de basis voor
hebben geschapen. En je ziet dus ook meteen het probleem: in Dayton waren zowel
Tudjman als Milosevic aanwezig, terwijl iedereen ervan overtuigd was dat beide heren in
aanmerking konden komen voor een berechting door het hof – was het niet voor
genocide dan wel voor ernstige schending van mensenrechten. Maar men wilde hen niet
aanklagen, omdat ze nodig waren voor de handhaving van vrede en veiligheid die in
Dayton werd geregeld. En inmiddels zit je met het tegenovergestelde probleem. Want nu
Milosevic wél is aangeklaagd, kun je je afvragen of er een vredesregeling mogelijk is in
Kosovo zonder Milosevic. De kans daarop is tot op heden niet manifest. Dan is er nog een
ander punt. Je kunt inmiddels wel vaststellen dat de rechters van beide tribunalen
bijzonder waardevol werk doen, ze gaan uiterst serieus te werk. Maar de openbare
aanklagers bedrijven politiek, en die worden niet teruggefloten.’
Doelt u dan op het openbaarmaken van het opsporingsbevel tegen Milosevic door
mevrouw Arbour, ten tijde van de Kosovo-oorlog?
De Waart: ‘Bijvoorbeeld. Dat was een heel slechte zaak. Zij kan alle gelijk van de wereld
hebben wat betreft de bewijzen, hoewel je inmiddels je vraagtekens kunt zetten bij de
bewering dat juist in Kosovo de bewijzen tegen Milosevic zich opstapelden, maar dat is
nog niet eens zo interessant. Na Bosnië was er genoeg grond voor vervolging van
Milosevic. Maar als openbare aanklager kun je natuurlijk niet zeggen: er is pressie op mij
uitgeoefend om het niet te doen door allerlei landen, maar ik ben onafhankelijk en ik doe
het toch.’
Die scheiding van politieke en justitiële macht moet u toch aanspreken?
De Waart: ‘Nee, wat mij aanspreekt is het opportuniteitsbeginsel. Daarmee bedoel ik dat
destijds in Nederland bijvoorbeeld is besloten om Prins Bernhard niet te vervolgen
wegens de Lockheed-affaire omdat men dat strijdig achtte met het algemeen belang. Nu
even los van de vraag hoe je daarover kunt denken: het feit dat de mogelijkheid bestaat
om die afweging te maken – een afweging waartegen men trouwens ook in beroep kan
gaan – is heel belangrijk. De openbare aanklager staat niet voor niets onder
verantwoordelijkheid van de minister van justitie. Dat maakt dat het al of niet overgaan
tot vervolging een politieke beslissing is. En dat moet het ook zijn omdat alleen de
politiek een afweging kan maken over de eventuele gevolgen.’
Mevrouw Arbour ging op een gegeven moment zo ver dat ze zei: als het arrestatiebevel
tegen Milosevic de oorlog verlengt, is dat niet mijn zorg.
De Waart: ‘Dat is toch volstrekte dwaasheid.’
85
Maar wie had haar dan tot de orde moeten roepen?
De Waart: ‘Dat is dus het grote probleem. De veiligheidsraad heeft een soort monster
gecreëerd. Als je dat monster wilt beteugelen, kun je met recht stellen dat de rechtsgang
in het geding is, maar wanneer dat niet gebeurt… Dus laten we stellen dat het optreden
van mevrouw Arbour een ondermijning van de internationale rechtsorde is en niet een
versterking ervan. Als u mij vraagt of ik openbare aanklager had willen zijn bij dat hof,
zeg ik: voor geen goud. Als u vraagt of ik rechter had willen zijn, zeg ik: voor iets
minder, maar ook voor geen goud. Want wat is de legitimiteit van deze rechtbank?’
Had mevrouw Arbour moeten besluiten om het opsporingsbevel voor Milosevic op de
heimelijke lijst te zetten in plaats van op de publieke lijst?
De Waart: ‘Dat zou nog slechter zijn geweest. Nog afgezien van het feit dat je die
heimelijke lijsten moet zien als een aanfluiting voor de internationale rechtsorde. Of je
wel of niet op de lijst van Interpol staat is niet algemeen bekend, maar voor normale
misdadigers geldt dat ze weten of ze worden gezocht of niet. Stel nu eens dat een
Servische generaal naar Wenen gaat en hij wordt daar gearresteerd, omdat blijkt dat hij
op de geheime lijst van het tribunaal staat. Dan zou dat toch betekenen dat je Milosevic
nooit meer aan de onderhandelingstafel kunt krijgen? Dus dan ben je even ver als nu. En
het grote probleem nu is dat je Milosevic niet kunt arresteren en dat als je dat wel zou
lukken, je met de vraag blijft zitten of hij niet inwisselbaar is. Of de Serven dan niet
zullen zeggen: we draaien alles wat we tot dusver hebben afgesproken terug. Zo lang
Milosevic in eigen land niet wordt veroordeeld, op z’n minst door de bevolking, is het
probleem niet op te lossen. Dat misdaad gestraft moet worden is een bruikbare aanpak
voor verkrachters, vrouwenhandelaren, en drugsdealers. Maar waarom hebben wij met
zijn allen bedacht dat mensen die verdacht worden van politieke misdrijven niet mogen
worden teruggestuurd naar hun eigen land? Dat je iemand die verdacht wordt van een
politiek misdrijf niet mag uitleveren? Dat is omdat politieke misdrijven aparte misdrijven
zijn. Milosevic zegt dat hij terroristen neerschiet die zich willen afscheiden, terwijl die
mensen zelf zeggen dat ze bezig zijn met een bevrijdingsstrijd.’
Maar in Neurenberg en Tokio hebben toch ook mensen terecht gestaan voor hun politieke
misdaden?
De Waart: Maar daar kun je het Joegoslavië-tribunaal niet mee vergelijken. Daar ging het
om een berechting door de overwinnaars van de overwonnenen.’
86
En dat vind u wel goed? Of ook niet?
De Waart: ‘Ik vind dat goed, maar ik zou ook de overwinnaars mede willen beoordelen.
Als je in Hiroshima de officiële documenten ziet liggen van de Amerikanen, waarin staat
dat Hiroshima is gebombardeerd als open stad en Nagasaki als stad tussen de bergen om
te vergelijken wat het effect is van beide atoombommen, dan zeg ik: dat is je reinste
oorlogsmisdrijf. Maar de Amerikanen zijn nooit voor de rechter gesleept. Vandaar dat ik
groot voorstander ben van een internationaal gerechtshof, maar dan een hof dat
enerzijds kan opereren zonder aanzien des persoon, maar dat anderzijds verantwoording
verschuldigd is aan een boven haar gesteld, politiek orgaan. Je zou bijvoorbeeld kunnen
zeggen: de Veiligheidsraad is verantwoordelijk is voor vrede en veiligheid in de wereld,
dus ik geef die raad de politieke verantwoordelijkheid om de openbare aanklagers te
begeleiden. Is iemand het niet eens met het uitblijven van een aanklacht, dan moet deze
een beroep kunnen doen op het internationale gerechtshof, dat tegen de Veiligheidsraad
kan zeggen dat het anders moet. Maar het vervolgen van personen, zeker van politieke
personen, moet uiteindelijk een politieke verantwoordelijkheid zijn. Zoals ook de
beslissing om al dan niet geweld te gebruiken een politieke beslissing moet zijn.’
87
1.8 VAN OUDE RUSSEN,
DE DINGEN DIE NIET VOORBIJGAAN
‘Ik kan u de acties van Rusland niet voorspellen. Dat is een raadsel verpakt in een
mysterie verborgen in een enigma.’
Sir Winston Churchill
Waar zou een bezoek aan Rusland, het nieuwe Rusland, beter kunnen beginnen dan in
een glimmend nieuw kantoor van een investment bank? En wie zouden we daar beter
kunnen spreken dan een voormalig KGB-agent, die zichzelf in deze nieuwe tijd
noodgedwongen een nieuw levensdoel heeft gesteld: zo snel mogelijk miljonair worden?
Renaissance Capital heet de firma, en de de geheim-agent-die-bankdirecteur-werd heet
Joeri Kobaladze. Hij is een rijzige man van rond de vijftig, met kort grijs stekeltjeshaar
en staalblauwe ogen. Hij is beleefd en vriendelijk en zijn Engels is, zeker naar Russische
maatstaven, uitzonderlijk goed. Maar dat is geen verrassing: we wisten al dat hij zeven
jaar lang in Londen heeft gewoond. ‘Als correspondent voor het Russische persbureau
Tass,’ vertelt hij. ‘Maar dat was natuurlijk gewoon een cover-up. In werkelijkheid werkte
ik voor de geheime dienst.’
Engeland zal een aantal keren ter sprake komen, en elke keer zal zijn blik dan iets
dromerigs krijgen. ‘My beloved country,’ zal hij het noemen. En: ‘England, sweet
England, how I miss you!’ Zijn grote held is Margareth Thatcher, en zijn droom is om ooit
weer naar Engeland terug te keren – niet als geheim agent dit keer, maar als
multimiljonair.
Joeri Kobaladze is het soort man van wie je niet zou geloven dat hij echt bestaat, als je
niet recht tegenover hem had gezeten, als je niet met eigen oren had kunnen horen hoe
hij vertelde over toen, en over nu, en over de krankzinnige jaren die daartussen liggen –
de jaren dat de wereld om hem heen onherkenbaar veranderde, zodat er voor hem
uiteindelijk niets anders op zat dan ook onherkenbaar te veranderen. ‘Of ik verstand heb
van bankieren?’ zegt hij. ‘Welnee!’ Hij wijst met een breed armgebaar naar de andere
kant van de glazen muur die zijn kamer scheidt van de rest van het kantoor. Daar zijn
enkele tientallen medewerkers druk aan het werk achter beeldschermen vol kleurige
grafieken en tabellen. ‘Die jongens kijken de hele dag naar de Dow Jones Index, en naar
weet ik welke indexen allemaal nog meer, en ik heb werkelijk geen idee wat ze daar voor
informatie vandaan halen. Maar ze verdienen er veel geld mee. En daar gaat het om,
nietwaar?’
88
En Joeri Kobaladze, met het netwerk aan contacten dat hij heeft overgehouden aan zijn
KGB-tijd, die zorgt ervoor dat Renaissance Capital bij dat geldverdienen zo min mogelijk
wordt lastiggevallen door al die corrupte overheidsdiensten die het zakendoen in
Rusland, het nieuwe Rusland, gewoonlijk tot zo’n moeizame aangelegenheid maken. Hij
weet misschien niets van bankieren, maar wel alles van de duistere praktijken van de
Russische politiek. We zullen hem daarover hier niet uitgebreid citeren, omdat hij meer
iemand was die ons bezoek aan Moskou in een context plaatste, die ons ervan
bewustmaakte in wat voor krankzinnig tempo de veranderingen in de voormalige Sovjet-
Unie zich hebben voltrokken. Die context is van belang om te begrijpen hoe de NAVO-
aanvallen op Joegoslavië in Rusland zijn overgekomen en welke emoties daarbij zijn
losgemaakt. Maar we zullen andere, meer prominente sprekers aan het woord laten om
die emoties te verwoorden. Eén ding van wat Joeri Kobaladze ons vertelde willen we hier
echter wel memoreren: omdat het woorden waren die een voorspellende waarde bleken
te hebben.
Aan het eind van ons gesprek vroegen wij hem namelijk hoe hij dacht over de militaire
kracht van Rusland. We zeiden:
In het Westen wordt de Russische militaire kracht niet meer erg hoog ingeschat. Behalve
het nucleaire vermogen, natuurlijk, al nam niemand Jeltsin echt serieus toen hij in
Budapest met dreigende stem verklaarde dat de Russen nog altijd over het kernwapen
beschikken. Hoe denkt u daarover?
Joeri Kobaladze: ‘Het is natuurlijk waar dat het Russische leger in deplorabele staat
verkeert. De manschappen zijn zwaar onderbetaald en gedemotiveerd. Het materieel lijdt
aan chronisch gebrek aan onderhoud en is daardoor nauwelijks inzetbaar. Dus een
traditionele oorlog kan Rusland nauwelijks nog met succes voeren. Kijk maar naar de
enorme problemen die we op dit moment in Tsjetsjenië hebben. Naar mijn stellige
overtuiging valt uit die vaststelling maar één les te trekken, een les die in kringen van
top-militairen inmiddels ook al wordt getrokken: Rusland zal zijn nucleaire strategie
moeten verscherpen. We zullen bereid moeten zijn om het kernwapen sneller in te
zetten.’
Aan welke concrete situaties denkt u dan?
Kobaladze: ‘Aan de dreiging die uitgaat van Turkije, bijvoorbeeld. Er vindt op het
moment een versterking plaats van de banden tussen dat land en een aantal voormalige
Sovjet-republieken die zich aan Turkije verwant voelen, zoals Azerbeidzjan en
Turkmenistan. Het is bepaald niet ondenkbaar dat dat in de nabije toekomst tot grote
spanningen gaat leiden. En Rusland zal niet in staat zijn om een conventionele oorlog van
de Turken te winnen. In dat geval zullen we dus onze toevlucht moeten nemen tot het
gebruik van kernwapens. Ik denk dat er geen andere keus is.’
Het gesprek met Kobaladze vond plaats een week voor Kerstmis 1999. Veertien dagen
later deed Boris Jeltsin afstand van zijn presidentschap en benoemde Vladimir Poetin tot
zijn opvolger. Eén van de eerste politieke daden van de nieuwe leider was de
aanscherping van het Russische nucleaire beleid.
Als Joeri Kobaladzes contacten met de militaire top maatgevend zijn voor al zijn
connecties op hoge niveaus dan kan het niet anders of hij zal zeer binnenkort zijn doel
hebben bereikt: hij wordt multimiljonair. En ondertussen zal de wereld weer een beetje
onveiliger zijn geworden. Precies zoals hij ons voorspelde.
89
Er is vermoedelijk geen man in Rusland die de verhoudingen tussen zijn land en het
Westen beter begrijpt dan Georgi Arbatov, directeur en oprichter van het Moskouse
Institute of the USA and Canada Studies, en de voormalige veiligheidsadviseur van alle
Russische presidenten van Nikita Chroetsjov tot Boris Jeltsin. Georgi Arbatov heeft de
zorgvuldige omgangsvormen van een diplomaat, de degelijkheid en onafhankelijkheid
van een wetenschapper, en de natuurlijke autoriteit van iemand die weet dat hij op zijn
vakgebied in niemands schaduw hoeft te staan – en zeker niet in die van de mensen die
tegenwoordig de dienst uitmaken in Ruslands buitenlandse betrekkingen.
‘Boris Jeltsin,’ zo stelt hij zonder omwegen vast, ‘heeft zich in de loop van zijn
presidentschap ontdaan van iedereen die werkelijk verstand van zaken had, en zich
omringd met mensen die professioneel helemaal niets waard zijn. Die noch over
voldoende kennis en kundigheid, noch over voldoende ervaring beschikken om dit land te
leiden. Poetin is daarvan slechts het meest recente voorbeeld. En de mensen met wie
Poetin zich op zijn beurt omringd zijn van nog minder kwaliteit.’
Georgi Arbatov, kortom, maakt zich zorgen. En één van de dingen waarover hij zich het
meeste zorgen maakt, is het enorme onbegrip in het Westen voor wat er zich in zijn land
op dit moment afspeelt. Als wij hem spreken zijn er enkele dagen verstreken sinds de
Russische parlementsverkiezingen werden gehouden. In het Westen is op de uitslag van
die verkiezingen positief gereageerd, tot verbijstering en ontsteltenis van de oude
strateeg. ‘In het Westen zegt men dat de hervormingen nu in goede handen zijn. Dat
bewijst maar weer eens dat men echt geen idee heeft van wat hier gaande is. Dit waren
het soort verkiezingen zoals je die in Afrika ook hebt, verkiezingen die niets van doen
hebben met werkelijke democratie. Twee maanden geleden heeft Jeltsin een totale
onbekende uitgekozen om leiding te geven aan een politieke partij die daarvoor niet eens
bestond en waarvan niemand weet waar die partij voor staat. Vervolgens wordt de hele
trukendoos leeggehaald, van propaganda en omkoping, tot politieke moorden, om de
verkiezingen naar de eigen hand te zetten. En dat noemt het Westen een stap vooruit.
Kennelijk staat het Westen geen ander doel voor ogen dan Rusland voor eens en voor
altijd te ondermijnen. We zullen jaren, zo niet eeuwen nodig hebben om de Russische
economie weer op poten te krijgen. En in de tussentijd is de deur wagenwijd opengezet
voor een nieuwe dictatuur. Een dictatuur, let wel, die beschikt over nucleaire wapens.
Het is buitengewoon zorgwekkend.’
90
Staat u ons toe om terug te gaan naar het jaar 1989, het jaar van de perestrojka, het
jaar dat de Muur viel. Welke kansen waren er toen dat het met de Sovjet-Unie nog goed
zou komen?
Georgi Arbatov: ‘Ik denk dat er in de jaren 1989-1992 nog volop mogelijkheden waren.
Niet dat de Sovjet-Unie in zijn toenmalige vorm nog toekomst had, dat geloof ik niet. De
instandhouding van dat enorme rijk was eenvoudigweg vele malen duurder geworden
dan de opbrengsten ervan. En dat betekent altijd het onherroepelijke einde van elk
imperium. Dus het was duidelijk dat de Unie opnieuw tegen het licht gehouden moest
worden. Maar dan diende een aantal zaken wel zorgvuldig te geschieden. Wat doe je
bijvoorbeeld met de nucleaire arsenalen? Hoe verdeel je de boedel van het leger? Hoe ga
je om met minderheden binnen de republieken? Daarover hadden afspraken gemaakt
moeten worden. Er zijn delen in de Oekraïne waar meer Russen wonen dan Oekraïners.
Die mensen zijn op Moskou gericht, sturen hun kinderen naar scholen in Petersburg, en
niet naar Kiev. Wat doe je met die mensen? Hoe ga je daar mee om? Dat zijn allemaal
zaken die je netjes moet regelen, voordat je de oude Unie opdoekt. Maar in de laatste
twee jaar van zijn regeringsperiode heeft Gorbatsjov een aantal grote fouten gemaakt,
waardoor alles in een ongewenste stroomversnelling is geraakt. Zijn belangrijkste fout
was dat hij zich vervreemdde van een groot aantal medestanders, mensen die net als hij
verstandige, geleidelijke hervormingen wilden. Daardoor heeft toen die coup-poging
kunnen plaatsvinden. En door die coup is Jeltsin uiteindelijk aan de macht gekomen.
Want hij was natuurlijk de man die op dat moment op de bres sprong voor de
democratie. Die op een tank klom en het volk toesprak. Zonder Jeltsin hadden de
communisten misschien wel gewonnen. Toen Gorbatsjov terugkwam uit de Oekraïne,
waar hij ten tijde van de coup had gezeten, was hij zijn leiderschap in feite al
kwijtgeraakt aan Jeltsin. En Jeltsin heeft vervolgens aan de fouten van Gorbatsjov nog
een hele rij eigen fouten toegevoegd.’
Waar doelt u dan op?
Arbatov: ‘Ik herinner mij nog goed het eerste gesprek dat ik met Jeltsin had nadat de
coup was verijdeld. Ik zei: het is tijd om van die tank af te komen, dat hoofdstuk is ten
einde. Nu moet je naar kantoor gaan en een serieuze, professionele regering vormen om
te zorgen dat de economie uit het slop komt. Zijn antwoord luidde: ik heb geen
professionele regering nodig. En vervolgens heeft hij mij laten vallen, zoals hij ook
Gorbatsjov heeft laten vallen. Hij heeft iedereen verraden die zich in de voorafgaande
jaren had ingespannen voor de hervorming van de Sovjet-Unie. En vervolgens heeft hij
een regering van niet-professionals gevormd. Binnen de kortste keren had hij zich
omringd met mensen zonder gedegen opleiding en zonder ervaring. En erger: met
dieven, oplichters en charlatans. Yeltsin wist helemaal niets van macro-economie, en op
zichzelf is dat niet erg, want ik denk dat de meeste politieke leiders geen verstand
hebben van economie. Maar die roepen dan een aantal spcialisten bijeen met
verschillende visies, en vervolgens luisteren ze naar wat die te zeggen hebben. Op grond
daarvan besluiten ze vervolgens wat ze het beste kunnen doen. Maar Jeltsin luisterde
naar iemand die geen enkele ervaring had met praktische economie, een lichtgewicht-
journalist die ooit een boek over economie had geschreven. Aan die man vertrouwde hij
de vergaande economische hervormingen toe, met alle gevolgen vandien.’
91
Speelde het Westen daarin ook nog een rol?
Arbatov: ‘Allereerst werd Moskou natuurlijk overspoeld door Amerikaanse consultants.
Die zorgden ervoor dat het hele land kwam vol te hangen met Amerikaanse
reclameborden. De vraag naar Russische producten stortte volledig in, en daarvoor in de
plaats kwam de import uit het Westen. Loop een willekeurige supermarkt binnen, en je
zult zien dat vrijwel alle producten zijn geïmporteerd. In acht jaar tijd daalde de
productiviteit van de Russische economie met meer dan 50 procent – dat is meer dan
enige economische recessie ooit heeft kunnen bewerkstelligen. De Russische landbouw is
zo goed als helemaal kapot. Meer dan de helft van de veestapel is geslacht. Als je je
melk niet meer kwijtkunt, dan slacht je de koeien, en vervolgens worden de mensen die
voor die koeien moesten zorgen werkloos. Het is een verschrikkelijke tragedie waarvan
wij de gevolgen dagelijks op straat kunnen aanschouwen. Het verschil tussen arm en rijk
is hier inmiddels groter dan in de Verenigde Staten. Elke ochtend zie ik uit mijn raam hoe
de zwervers worden verjaagd uit de vuilcontainers waarin zij de nacht hebben
doorgebracht. En ondertussen worden elders in de stad de eerste Rolls Royces
gesignaleerd. Ondertussen is er geen stad ter wereld met meer casino’s dan Moskou.’
Maar wie houdt u daarvoor verantwoordelijk? In het Westen zeggen steeds meer
mensen: het is de schuld van de Russen zelf dat het zo slecht met ze gaat. Kijk eens hoe
corrupt ze zijn, kijk eens naar al die maffia-praktijken.
Arbatov: ‘Natuurlijk, die corrupte leiders hebben we niet geïmporteerd, die hebben wij
zelf voortgebracht. Maar het zijn wel dezelfde leiders die door het Westen altijd zijn
gesteund – zelfs toen in het Westen al lang duidelijk was hoe corrupt ze waren. Ik sprak
laatst een zeer betrouwbare bron in Amerika, die mij vertelde dat de FBI en de CIA al
over lijsten beschikten met de buitenlandse bankrekeningen van allerlei Russische
topfiguren, toen hier nog niemand doorhad hoe erg het allemaal was. En in plaats van
dat men ons heeft geholpen om die verrotting te bestrijden, heeft men het juist
moeilijker gemaakt. Neem een man als Anatoly Tjoebais, de vader van de privatisering.
Die man heeft jarenlang kunnen roepen: als jullie mij de laan uitsturen, dan drogen de
Westerse kredieten op. Want hij was degene in wie het Westen vertrouwen had. Hij was
een man van de hervormingen. Maar wat deed hij in de praktijk? Datgene waaraan
generaties lang keihard was gewerkt door Russische arbeiders, wat was opgebouwd door
de inspanningen van miljoenen mensen, gaf hij weg voor bijna niks. Er was een grote
tabaksfabriek hier in Moskou, niet ver van het vliegveld. Die is voor een zacht prijsje
opgekocht, vervolgens hebben de nieuwe eigenaren alle machines verkocht, de
gebouwen hebben ze verhuurd, en in het grootste gebouw van allemaal zijn ze een
casino begonnen. En dat soort praktijken gaat nog altijd door. Dat zijn het soort
hervormingen waarvan het Westen zegt dat het allemaal stappen in de juiste richting
zijn.’
Is Georgi Arbatov wel een betrouwbare bron? Is hij niet gewoon een verbitterde
exponent van het oude regime? In Rusland zelf zijn er mensen genoeg die zich de vraag
hebben gesteld: als die Arbatov het zo goed kon vinden met Chroestjov, en met
Brezjnev, met Andropov en met Gorbatsjov, waarom zouden we hem in deze nieuwe tijd
dan nog vertrouwen? Arbatov kent die kritiek en zijn antwoord luidt steevast: ‘Die leiders
hadden mij meer nodig dan ik hen. Ik heb nooit naar enige functie gesolliciteerd, maar
men had kennelijk behoefte aan iemand met mijn kwaliteiten.’
92
Feit is ook dat Arbatov in kringen van Westerse deskundigen op het gebied van
internationale betrekkingen boven iedere twijfel verheven is. Hij staat bekend als erudiet,
onafhankelijk en onkreukbaar. Het instituut waaraan hij leiding geeft bood in de jaren
van de Koude Oorlog ook plaats aan mensen die door het regime zo zeer werden
gewantrouwd dat zij een reisverbod kregen opgelegd. Aan Vladimir Loekin bijvoorbeeld,
een man die inmiddels ook zijn sporen in de Russische buitenlandse politiek heeft
verdiend. In de vroege jaren negentig was hij enkele jaren Russisch ambassadeur in
Washington. En na zijn terugkeer werd hij gekozen tot parlementslid en benoemd tot
voorzitter van de commissie Buitenlandse Zaken van de Doema. In die hoedanigheid was
hij ondermeer aanwezig op de OVSE-top in Istanbul in het najaar van 1999. Loekin is lid
van de partij Jabloko (wat ‘de appel’ betekent), de partij die door veel buitenlandse
waarnemers wordt gezien als vertegenwoordiger van de meest democratische, meest
kritische, minst populistische en minst extreme van alle politieke stromingen in Rusland.
Jabloko leed bij de laatste verkiezingen een gevoelige nederlaag en haalde niet meer
dan, 21 parlementszetels, een achteruitgang van 24 zetels. In zijn werkkamer in het
Russisch parlementsgebouw vragen wij Vladimir Loekin naar zijn visie op de politiek van
het Westen ten aanzien van Rusland in het algemeen en ten aanzien van het Joegoslavië-
conflict in het bijzonder.
Hoe heeft u destijds de aanvang van de NAVO-bombardementen op Joegoslavië ervaren?
Valdimir Loekin:’Met een gevoel van verrassing, verwarring en vernedering. Omdat het
zonder enige twijfel een daad van pure agressie was. Wie ten strijde trekt tegen een
ander land, zonder de goedkeuring van de Verenigde Naties, of van enig ander
internationaal lichaam, maakt zich schuldig aan agressie. En de gevolgen voor de
internationale rechtsorde kunnen we vandaag hier in Rusland aan den lijve ondervinden.
Wat zich nu in Tsjetsjenië voltrekt kan niet los worden gezien van wat er in Kosovo is
gebeurd. Als het een is toegestaan in de wereld, dan is het ander dat ook. Wat in Kosovo
mocht, mag nu overal. Dat betekent dat het ook in Rusland kan gebeuren, of in de
Oekraïne, of waar dan ook. De enige reden waarom Rusland door de NAVO niet zal
worden aangevallen, is het nucleaire arsenaal waarover Rusland beschikt. Dat maakt dat
de Kosovo-oorlog strategisch gezien ook een enorme teleurstelling was. Het was een
desillusie ten aanzien van hoe we dachten dat de relatie tussen grootmachten en
oorlogsvoering zich had ontwikkeld.’
Maar het Westen zegt: wij konden niet werkloos toezien hoe zich in Kosovo zou herhalen
wat we ook al in Bosnië hebben zien gebeuren. Men wilde een nieuwe humanitaire ramp
voorkomen.
Loekin gedecideerd: ‘Als dat het geval is, moet je vaststellen dat men niet in die opzet is
geslaagd. De ene vorm van etnische zuivering heeft simpelweg plaatsgemaakt voor een
andere vorm van etnische zuivering. Dat is geen kwestie van geloof of opinie, dat is een
kwestie van feiten.’
Je kunt ook zeggen: in Rambouillet heeft men geprobeerd om met Milosevic tot
afspraken te komen, en daarbij heeft men gedreigd met geweld om een stok achter de
deur te hebben. Uiteindelijk heeft men zich gedwongen gezien dat dreigement ook uit te
voeren, omdat Milosevic niet genegen bleek om tot een oplossing te komen.
93
Loekin: ‘Dat deed Hitler ook, zeggen: als je niet meewerkt zullen we geweld gebruiken.
En als het Westen zegt dat het slechts handelde uit de nobelste bedoelingen, dan zeg ik
op mijn beurt: Hitler vond ook dat hij nobele bedoelingen had. Hitler geloofde werkelijk
dat wat hij deed in het belang was van het Duitse volk. Daarom moet je het
internationale recht niet bouwen op wat iemand op een bepaald moment in de
geschiedenis denkt dat het juiste is, maar op datgene waarover je het gezamelijk eens
kunt zijn.’
U noemde de woorden teleurstelling en desillusie.
Loekin: ‘Voor de democratische in Rusland was wat zich in Kosovo heeft voltrokken een
enorme deceptie. Maar dat kan niemand geloof ik nog wat schelen. De interventie in
Kosovo is onderdeel van een politiek waarmee een verdere verbrokkeling van de Sovjet-
Unie wordt bewerkstelligd. Het belangrijkste doel van die politiek is niet om het
democratisch gehalte van Rusland te vergroten, maar om versteviging van de banden
tussen Rusland en zijn buurstaten, zoals Oekraïne, te voorkomen. Wij willen graag goede
relaties met de Oekraïne, niet omdat wij het land weer willen inlijven, maar omdat wij
ons bekommeren om de Russisch-sprekende bevolking aldaar. Doet het Westen zijn best
om ons daarbij te helpen? In tegendeel, men streeft polarisatie na. Zowel de Verenigde
Staten als de Europese Unie proberen de afstand tussen Rusland en Oekraïne te
vergroten. Ze steunen de mensen in Oekraïne die aansluiting zoeken bij Polen, en niet bij
Rusland.’
Maar het Westen beweert toch ook de democratische krachten in Rusland te steuenen?
Loekin: ‘Daar zie ik niets van. Het blijft bij mooie woorden.’
Tony Blair verklaarde direct na de Russische parlementsverkiezingen dat hij heel
tevreden was over het resultaat.
Loekin: ‘Dat bewijst alleen maar dat Tony Blair helemaal niets begrijpt van de Russische
werkelijkheid. Deze verkiezingen waren een machtsstrijd tussen twee elkaar
beconcurrerende bureaucratische machtsblokken. Het is het soort democratie wat men
ook in Indonesië kent, of in Egypte. Echte politieke partijen hebben nauwelijks mee
kunnen doen aan het politieke proces. Alles werd gedomineerd door die machtsblokken –
het ene blok van Jeltsin en het Kremlin, het andere van de burgemeester van Moskou,
Joeri Loesjkov.’
En zo zijn we weer terug op het punt waar we met Georgi Arbatov waren gebleven: bij
de vraag of het Westen wel werkelijk geïnteresseerd is in een democratisering van de
voormalige Sovjet-Unie en van al die andere delen van de wereld waar chaos heerst of
juist de schijnbare orde van een dictatuur. Zal er ooit nog iets terechtkomen van die
Nieuwe Wereldorde?
Georgi Arbatov: ‘Ik hou niet van de woorden “Nieuwe Wereldorde”. Die doen me te veel
aan Hitlers woorden denken. Maar goed, misschien zijn de woorden niet belangrijk, ik
begrijp wat er mee wordt bedoeld. Ik heb zelf ook gedacht dat het einde van de Koude
Oorlog de kans bood voor nieuwe verhoudingen in de wereld. Maar ik denk nu dat we
veel meer tijd nodig zullen hebben, voordat de dingen werkelijk ten goede veranderen.
Op dit moment maken de leiders van de wereld zich veel te veel zorgen om hun eigen
kleine belangetjes. Over hoe ze een affaire met een stagiare moeten overleven,
bijvoorbeeld. Of in het geval van Yeltsin: hoe hij kan voorkomen dat zijn opvolger alle
misdaden en corruptie zal gaan onderzoeken waaraan hij en zijn familie zich schuldig
94
hebben gemaakt. Er is een verschrikkelijk gebrek aan werkelijk goede staatsmannen op
dit moment. Nog niet zo lang geleden had je mensen als Palme in Zweden, Papandreou
in Griekenland, Kreisky in Oostenrijk, Ghandi in India – allemaal denkers, allemaal
mensen met grote kwaliteiten, die er mede aan hebben bijgdragen dat de zaken ten tijde
van de Koude Oorlog nooit echt uit de hand zijn gelopen. En kijk nu eens, er is vrijwel
niemand meer die de middelmaat ontstijgt.’
Wat had er volgens u aan het einde van de Koude Oorlog met de NAVO moeten
gebeuren?
Arbatov: ‘De enige rechtvaardiging van het bestaan van de NAVO was de aanwezigheid
van een sterke vijand. Die vijand bestaat niet meer. De Sovjet-Unie is uiteen gevallen,
en Rusland heeft de kracht niet om nog als werkelijke bedreiging te worden gezien. Dus
is de levensvatbaarheid van NAVO ten einde. Na de beëindiging van de Koude Oorlog
hebben we ons aan beide zijden de vraag moeten stellen: hoe nu verder? Die vraag
hadden we moeten beantwoorden door op zoek te gaan naar mechanismes en
organisaties die zowel de veiligheid garandeerden als een werkelijk integratie van
Rusland in Europa konden bewerkstelligen. De NAVO is nooit een organisatie geweest die
gericht was op integratie, alleen maar op veiligheid. De NAVO heeft geen moraal, behalve
een militaire. De OVSE, daarentegen, heeft wel een moraal, maar ontbeert het
instrumentarium. Het gevolg is nu dat de Verenigde Staten, als enig overgebleven
supermacht, het instituut dreigen te worden voor zo’n beetje alle internationale lichamen.
Ze verdringen de EU, de OVSE, de NAVO, de VN – alles. Steeds meer lijkt alleen datgene
te gebeuren wat de Verenigde Staten voorstaan. Dat is ook onze grootste zorg geweest
in de Kosovo-oorlog. Het is een oorlog geweest die de deur openzet naar nog verder
machtsvertoon van de Verenigde Staten. Want wie zijn de volgende die aan beurt zijn?
Bulgarije? Oekraïne? Wie zal het zeggen. Voeg daar de economische crisis in Rusland bij,
die in belangrijke mate is veroorzaakt door verkeerd-ontworpen hervormingen van
Amerikaanse makelijk, en u begrijpt waarom de anti-Amerikaanse gevoelens hier weer
zo opleven. Geen zichzelf respecterend politicus kan het zich hier nog veroorloven om
iets positiefs te zeggen over de Verenigde Staten. En dat is buitengewoon bedreigend
voor de toekomst van de relaties tussen Rusland en het Westen.’
En Vladimir Loekin vult aan: ‘De Nieuwe Wereldorde was natuurlijk vooral een
romantisch concept en geen realistisch idee. Maar tegelijkertijd was er begin jaren
negentig wel de mogelijkheid om dingen anders en beter te doen dan ze zijn gegaan. Het
was mogelijk geweest om een nieuwe veiligheidsconstructie voor Europa te bedenken,
waarvan Rusland onderdeel zou uitmaken. Maar de Amerikanen hebben dat nooit gewild.
Die willen niet dat de NAVO europeaniseert. Zij willen aan beide kanten van de
Atlantische Oceaan de zaken onder controle houden. Als er buitenstaanders zijn die zich
aanmelden en mee willen doen met de NAVO dan mag dat, maar een werkelijke
verandering van de NAVO van binnenuit, daar zijn de Amerikanen tegen. De Amerikanen
begrijpen ook niet wat er in Rusland gebeurt, omdat zij zich niet werkelijk voor Rusland
interesseren. Het enige wat hun interesseert is of Rusland een tweede Amerika wordt of
niet. Dus toen Rusland een president kreeg, net als Amerika, toen waren ze blij. Toen er
McDonalds kwamen en Pepsi-reclames, waren ze zeer verheugd. En toen wij, net als zij
een congres kregen, een gekozen parlement, toen waren ze helemaal tevreden. Maar
toen ze op zeker moment ontdekten dat Rusland desalniettemin geen tweede Amerika
zou worden, dat wij over sommige dingen anders denken dan zij, toen hebben ze
Rusland onmiddellijk opgegeven. Toen zeiden ze: Russia is dead. Amerikanen kunnen er
niet tegen als anderen het met hun oneens zijn.’
95
Als gevolg van de Kosovo-oorlog gaan er ook in Europa steeds meer stemmen op dat we
minder afhankelijk moeten worden van de Amerikanen, dat er een eigen Europese
defensiemacht moet komen, bijvoorbeeld. Hoe denkt u daarover?
Loekin: ‘Ik vind dat op zichzelf niet negatief. De kwestie-Joegoslavië heeft wel duidelijk
gemaakt hoe belangrijk het is dat Europa dit soort problemen zelf leert op te lossen. De
Amerikanen hebben zich drie jaar lang niet met het probleem willen bemoeien, en toen
zij zich er uiteindelijk wel inmengden gebeurde dat op een totaal onacceptabele en
contraproductieve manier. Maar voor een werkelijk effectieve Europese
veiligheidsorganisatie is het absoluut noodzakelijk dat Rusland en de Oekraïne eraan
deelnemen. De kwestie-Joegoslavië is zonder Russische inbreng niet op te lossen, zoals
ook in Kosovo weer is gebleken. Het gaat ons er niet om West-Europa los te weken van
de Amerikanen, dat kan niet eens en het is bovendien niet nodig: als Nederland het
bijvoorbeeld prettig vindt om via een of andere constructie beschermd te blijven onder
de Amerikaanse paraplu en ze zijn bereid daarvoor te betalen, waarom niet. Maar waar
het om gaat is dat het vertrouwen van Rusland in de Europese landen hersteld moet
worden, een vertrouwen dat in Kosovo enorme schade heeft opgelopen, doordat de
Europese landen steeds zijn meegegaan in het eigenzinnige optreden van Generaal Clark
en de NAVO. Waarom heeft men zich niet gehouden aan de afspraken die in het door
Rusland bewerkstelligde vredesverdrag waren vastgelegd? Men maakte zich vreselijk
boos over de snelle opmars van Russische troepen naar het vliegveld van Pristina, maar
voor ons was het volstrekt duidelijk dat als wij dat niet zouden doen, er geen enkele kans
was dat de Servische bevolking van Kosovo de bescherming zou krijgen die was
afgesproken. En waarom worden de Russen in Kosovo behandeld alsof zij een
bezettingsmacht zijn, en geen onderdeel vormen van de internationale vredestroepen?
Waarom treedt men zo weinig op tegen het geweld van de Albanezen? Waarom laat men
toe dat er dagelijks Serven worden vermoord? Dat soort zaken maakt dat wij veel van
ons vertrouwen in de Europese landen zijn kwijtgeraakt. En dat vertrouwen zal eerst
moeten worden hersteld. Om dat te bereiken zouden we een soort regionale
veiligheidsraad in het leven kunnen roepen. Een podium waarop we gezamelijk kunnen
komen tot oplossingen voor dit soort problemen. Dat zou een goede weg zijn naar een
Europese oplossing voor de Europese problemen. Dat is een heel andere weg dan die van
de NAVO en ook een andere weg dan de meeste Europese leiders nu bepleiten.’
Blijft nog staan de kwestie die op het moment dat dit boek wordt geschreven het
grootste struikelblok vormt tussen Rusland en het Westen: de oorlog om Tsjetsjenië.
Joeri Kobaladze, de man van de nieuwe nucleaire strategie, de man die Margareth
Thatcher zo bewondert, de man die heeft geconcludeerd dat de wereld slechts winnaars
en verliezers kent – en die heeft besloten dat hij voortaan koste wat kost bij de winnaars
zal behoren, diezelfde Joeri Kobaladze verraste ons met een ondubbelzinnige
stellingname tegen de oorlog in Tsjetsenië. ‘Die oorlog is misdadig en stompzinnig,’ zei
hij, ‘en we zullen hem, net als de vorige oorlog om Tsjetsjenië uiteindelijk verliezen.’
96
En ook Georgi Arbatov was uitermate kritisch over de jongste oorlog op de Kaukasus.
‘Het lijkt er soms wel op alsof die oorlog speciaal is begonnen om Vladimir Poetin in het
zadel te helpen,’ zei hij. ‘Officieel waren er twee redenen om de oorlog te beginnen.
Allereerst de bomexplosies in Moskou en enkele andere steden. Dat waren ongetwijfeld
daden van terroristen, maar of dat ook Tsjetsjeense terroristen waren, dat is absoluut
niet zeker. Men heeft nooit iemand in staat van beschuldiging gesteld en is ook nooit een
echt onderzoek begonnen naar de mogelijke daders. De tweede reden was de inval van
de Tsjetsjenen in Dagestan. We hadden de Tsjetsjenen na de vorige oorlog de kans
gegeven om hun land naar eigen inzicht te runnen, en het gevolg was dat men de
Tsjetsjeense manier van doen ging exporteren naar andere provincies, zoals Dagestan.
Die twee zaken hebben het mogelijk gemaakt om deze nieuwe oorlog af te schilderen als
een oorlog tegen bandieten en terroristen. Maar een oorlog tegen terroristen voer je niet
met massavernietigingswapens, met tanks en luchtbombardementen. Wat men wil is
Tsjetsjenië vernietigen, zorgen dat er niemand meer is die voor de Tsjetsjeense
onafhankelijkheid zal stemmen simpelweg omdat er geen Tsjetsjeen meer in Tsjetsjenië
over zal zijn.’
Maar Vladimir Loekin, wiens partij als enige in Rusland voor de verkiezingen heel
voorzichtige pogingen ondernam om tot een niet-militaire oplossing van de problemen in
Tsjetsjenië te komen, die Vladimir Loekin verdedigt de oorlog die zijn land in de afvallige
provincie voert.
U zei aan het begin van ons gesprek dat de oorlog in Tsjetsjenië niet los gezien kan
worden van de Kosovo-oorlog. Wat bedoelde u daarmee?
Loekin: ‘Dat in Kosovo de regels van het spel zijn veranderd. En dat wij ons nu
gedwongen zien om te spelen volgens die nieuwe regels.’
Maar vindt u die oorlog in zichzelf te rechtvaardigen?
Loekin: ‘U weet hoe hij is begonnen. Na de vorige oorlog hebben we ingestemd met een
toestand van vreedzame co-existentie. We hebben de Tsjetsjenen de kans gegeven om
het op hun manier te doen. En wat gebeurde er? Ze vielen Dagestan binnen. Hoe zou u
in die situatie hebben gereageerd? Rusland is een buitengewoon vredelievend land. Wij
hebben ons niet gemengd in de interne aangelegenheden van Oezbekistan, van de
Oekraïne, en zelfs niet die van Tsjetsjenië. Maar nu konden we niet anders.’
Denkt u dan dat het Russisch leger en dat de Russische leiders in hun opzet zullen slagen
en de oorlog zullen winnen?
Loekin: ‘Ik zie niet in hoe ze niet zouden kunnen slagen. Het enige probleem is de tijd.
Maar uiteindelijk zal iedere uitkomst, welke dat dan ook is, een succes zijn. Het enige
wat we niet kunnen doen is de Russische troepen eenzijdig terugtrekken. Want dan zal
de situatie binnen de kortste keren weer worden zoals hij voor de oorlog was. En dan
zullen we ons binnen twee jaar opnieuw genoodzaakt zien om orde op zaken te stellen.
Het Westerse advies aan Rusland is dus buitengewoon onrealistisch en onpraktisch.’
97
En hier krijgt Loekin tenslotte weer steun van zijn oude leermeester. Want Georgi
Arbatov zegt: ‘Laat het Westen nou eens ophouden met Rusland te vertrappen. Laat het
ophouden met recepten voor te schrijven die ons land steeds verder het moeras
induwen. Nog niet zo lang geleden was Moskou de veiligst stad van de wereld, nu zou ik
niemand meer aanraden om hier ‘s nachts alleen over straat te gaan. Onze overheid
heeft zo weinig geld dat het niet veel had gescheeld of het Bolshoi Ballet zou op de fles
zijn gegaan, men wilde de Hermitage sluiten, onze hele rijke cultuur wordt bedreigd,
allemaal omdat we ons moeten aanpassen aan Westerse economische recepten. En als je
daar dan de arrogantie van de NAVO bij optelt, dan is het niet raar dat het fascisme hier
de kop opsteekt. Dat extreme nationalisten enorm populair zijn. Uiteindelijk is elk land
verantwoordelijk voor zijn eigen problemen. Ik wil de Russische problemen dan ook niet
in de schoenen van het Westen schuiven. Maar men de democratische krachten in
Rusland werkelijk wil helpen, dan moet het Westen lering trekken uit wat er nu in dit
land gebeurt.’
98
1.9 NOAM CHOMSKY IN VAN AARTSENS PARADIJS
‘We cannot solve our problems with the same thinking we used when we created them.’
Albert Einstein
Voor de meeste gewone stervelingen die ooit de Algemene Vergadering van de Verenigde
Naties hebben mogen toespreken, zal het een van de hoogtepunten uit hun leven zijn
geweest. Of dat ook geldt voor een politicus als Jozias van Aartsen, onze eigen minister
van Buitenlandse Zaken, is een vraag die wij hem graag hadden gesteld, maar die wij nu
noodgedwongen onbeantwoord moeten laten. Wat we wel kunnen vaststellen, is dat Van
Aartsen, toen hij op 24 september 1999 in de grote vergaderzaal in New York het woord
voerde, van de gelegenheid gebruik maakte om de geachte afgevaardigden te laten
weten dat Nederland nog altijd voorop loopt in het streven naar een betere wereld.
De titel van zijn toespraak, Shifting emphasis (Veranderende nadruk) mocht dan weinig
ambitieus klinken, de inhoud loog er niet om. Wat Van Aartsen, in zijn hoedanigheid van
tijdelijk voorzitter van de Veiligheidsraad, aan de orde stelde, was de stelling dat de VN
en de Veiligheidsraad een stuk effectiever zouden worden als alle lidstaten inzagen dat
de soevereiniteit van landen voortaan ondergeschikt is aan de mensenrechten. En daar
bleef het niet bij. Minister van Aartsen in zijn toespraak: ‘Laat ik een stap verder gaan.
Het vervagen van de grenzen van de soevereiniteit stopt niet bij de mensenrechten. In
de toekomst zal de notie van soevereiniteit nog verder op de proef worden gesteld. Denk
aan versleten nucleaire installaties. Massale schade aan het milieu. Gebrek aan water.
Massale verspreiding van drugs. Kunnen verantwoordelijke bewindslieden (letterlijk:
‘responsible statesmen’) het zich permitteren om te wachten tot de schade daadwerkelijk
is aangericht? Of rust op hen de plicht om die schade te voorkomen? Dit zijn vragen die
in de Veiligheidsraad vroeger of later aan de orde zullen moeten komen.’
Van Aartsen sloot af met de volgende woorden: ‘De Veiligheidsraad zou sterker moeten
zijn, niet zwakker. Zij zou een geloofwaardige leider moeten zijn in het handhaven van
vrede. Om geloofwaardig te zijn, moet zij consistent, snel en pro-actief zijn. Zij moet
moed, gedrevenheid en visie tonen. Zij moet blijven meeveranderen met de tijd. Zij
moet mensen belangrijker achten dan politiek. Dat is een zware opdracht. Maar het
optreden in Oost-Timor geeft ons hoop voor de mogelijkheden die de Raad in zich
draagt.’ (Noot: Shifting emphasis, toespraak van minister J. van Aartsen voor de
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, New York, 24 september 1999, vertaling
uit het Engels door de auteurs)
99
Minister van Aartsen verkondigt een boodschap, en dat doet hij overal waar hij daar de
gelegenheid toe krijgt. Bijvorbeeld op 18 mei 1999, midden in de Kosovo-oorlog, in het
Haagse Vredespaleis. Daar sprak hij een bijeenkomst toe van internationale
vredesactivisten, ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de Eerste
Internationale Vredesconferentie die destijds eveneens in Den Haag werd gehouden. Hij
zei toen ondermeer: ‘De afgelopen maanden heeft de oorlog om Kosovo al onze aandacht
opgeslokt. Mensen worden vervolgd, mensen vluchten, mensen sterven. Naar mijn
mening, moet Kosovo een belangrijk referentiepunt worden in ons denken over de
toekomst van de internationale rechtsorde. (…) Afgezien van de menselijke tragedie,
afgezien van de verwoesting en vernietiging, laat de oorlog in de Balkan ook zien dat
zowel de internationale wetten als de manier waarop wij conflicten oplossen verbetering
behoeven, en dan vooral op het snijvlak van wet en diplomatie. Dit is, volgens mij, de
belangrijkste les die geleerd moet worden. De blauwdruk voor wetgeving en diplomatie
die in 1899 en later in 1907 is ontwikkeld, kan de ontwikkelingen in de wereld zoals wij
die vandaag kennen niet meer bijbenen. We zullen die moeten aanpassen.’ (noot:
Toespraak van minister J. van Aartsen ter gelegenheid van de Centennial of the First
International Peace Conference, Vredespaleis, Den Haag, 18 mei 1999, vertaling uit het
Engels van de auteurs.)
Enkele maanden later, op 9 september, sprak hij in Duisburg de Vierde Nederlands-
Duitse Conferentie toe die dit keer als motto had meegekregen ‘Op weg naar de
Kennismaatschappij’. Die toespraak baarde in Nederland vooral opzien doordat de
minister enige kritische woorden sprak over de rol van de electronische media ten tijde
van internationale crises (zie ook hoofdstukken 5 en 6). Maar zeker zo opmerkelijk was
wat de minister zei over de diplomatie en de internationale gemeenschap. Van Aartsen:
‘Terwijl burgers door de technologische ontwikkelingen meer en meer van de overheid,
de EU en de VN verwachten, moeten we handelen binnen het kader van een Handvest
van de VN van een halve eeuw oud. (…) Vandaag de dag beschouwen we het als een
algemeen aanvaarde regel van het internationaal recht, dat geen enkele soevereine staat
het recht heeft zijn eigen burgers te terroriseren. De NAVO-acties tegen Joegoslavië
bevestigen deze stelling. De internationale gemeenschap zal zich serieus moeten buigen
over de verschuiving van de balans tussen het respect voor de nationale soevereiniteit
enerzijds en de mensenrechten en fundamentele vrijheden anderzijds. Dat zal geen pro-
Westers of anti-Derde Wereld debat zijn. De verschuiving in deze balans brengt
onzekerheden met zich mee. Maar de internationale gemeenschap kan het zich niet
veroorloven deze ontwikkeling te negeren. Gisteren was het Kosovo, vandaag is het
Oost-Timor, en wie weet wat morgen in het verschiet ligt?’
In een radio-uitzending drie dagen later lichtte Van Aartsen zijn Duitse rede nog eens
toe, en zei toen ondermeer: ‘Een belangrijk onderdeel van het debat dat ik daar heb
willen lostrekken, is dat we op het moment dat we worden geconfronteerd met vreselijke
situaties, zoals bijvoorbeeld in Oost-Timor, we nog steeds te maken hebben met de oude
omheining van het handvest van de Verenigde Naties, de snelheid van het nieuws en het
voetpad van de diplomatie. Het Handvest heeft nu eenmaal in het kader van de
soevereiniteitsdiscussie zijn beperkingen. Op dat feit moet ik wijzen. En die discussie wil
ik lostrekken. Want ik ben een type politicus dat niet bij de pakken neerzit, maar ook iets
wil doen.’
100
Kort samengevat komt minister Van Aartsens boodschap voor de wereld dus hier op
neer: de internationale wet- en regelgeving moet zodanig worden aangepast dat de VN-
Veiligheidsraad meer mogelijkheden krijgt om militair te interveniëren in soevereine
landen die er een potje van maken op het gebied van de mensenrechten, maar ook op
terreinen als de drugshandel of milieuvervuiling. Een eerste stap in die richting, zo heeft
Van Aartsen bij andere gelegenheden inmiddels duidelijk gemaakt, zou zijn om het veto-
recht binnen de Veiligheidsraad af te schaffen. Dat recht biedt de vijf permanente leden
van die raad, Amerika, Rusland, Engeland, Frankrijk en China, de mogelijkheid om elk
besluit door middel van een veto tegen te houden. Zoals bekend was een van de redenen
waarom de Veiligheidsraad niet kon besluiten tot een militair optreden tegen Joegoslavië
in de kwestie-Kosovo dat Rusland en China een een dergelijk besluit zeer waarschijnlijk
met een veto zouden hebben geblokkeerd.
Voor ieder mens die nog niet totaal door cynisme is bevangen, zullen de woorden van
Van Aartsen een zekere aantrekkelijkheid hebben. Wat zou er immers mooier zijn dan
een wereld waarin ‘verantwoordelijke bewindslieden’ via een internationaal forum zouden
kunnen optreden tegen schending van mensenrechten, milieuvervuiling en drugshandel.
Of nog beter zelfs: dat zij dergelijke wandaden via zo’n internationaal forum zouden
weten te voorkomen. Zou dat ons niet brengen in een toestand die wel haast het paradijs
op aarde zou betekenen? Zou daarmee niet het streven van de mens naar een betere
wereld ten langen leste worden bekroond?
We leggen die vragen voor aan een kritisch en onafhankelijk denker bij uitstek, de in
hoofdstuk 3 al aangehaalde taalwetenschapper en politiek commentator, Noam Chomsky.
En omdat ook wij de electronische snelweg soms verkiezen boven het voetpad van het
aloude interview-met-cassette-recorder (en omdat Chomsky’s overvolle agenda het
welhaast onmogelijk maakt om een afspraak met hem te maken), deden we dat per e-
mail.
Wat is u mening over de ‘vervagende grenzen van de soevereiniteit’? Of anders gezegd:
wat zou er mis kunnen zijn met ‘verantwoordelijke bewindslieden’ die optreden als
mensenrechten worden geschonden, of als de gezondheid van miljoenen mensen
gevaarloopt?
Noam Chomsky: ‘Een paar opmerkingen vooraf. Om te beginnen heb ik niet de indruk
dat mensenrechten op dit moment zwaarder wegen dan soevereiniteit. Integendeel. De
rijke en machtige landen hebben nauwelijks belangstelling voor de mensenrechten, en
schenden ze vaak in extreme mate. Voor voorbeelden hoeven we niet ver te zoeken:
denk eens aan de zuidoostelijke uithoek van de NAVO in het midden van de jaren
negentig. In Turkije hebben de Koerden de meest krankzinnige etnische zuiveringen en
wreedheden over zich heen gekregen van dat grimmige decennium. Het directe gevolg
waren enkele miljoenen vluchtelingen, vijfendertighonderd verwoeste dorpen (zeven keer
zoveel als in Kosovo tijdens de NAVO-bombardementen), en tienduizenden doden.
Hebben de andere lidstaten toen de mensenrechten verdedigd? Of hebben zij enthousiast
meegedaan door high-tech wapens te leveren, militaire trainingen te verzorgen en
diplomatieke steun te verlenen, waardoor de terreur succesvol kon worden volbracht?
Het is slechts één voorbeeld, dat er niet alleen uitspringt vanwege de schaal van de
terreur, maar vooral ook omdat het zó dicht bij huis is gebeurd, dat het ons onmogelijk
heeft kunnen ontgaan – tenzij daar bewust voor is gekozen.
101
De rijke en machtige landen beschermen hun eigen soevereiniteit met alle middelen en
hebben diepe minachting voor de mensenrechten, zoals de feiten maar al te duidelijk
aantonen. Wat dat betreft is er geen breuk met het verleden – ook in het verleden is al
vaak gesproken over een “nieuwe tijd” en over toewijding aan de mensenrechten, aan
vrijheid, en aan al die andere behartenswaardige zaken uit de moderne, en de niet zo
moderne geschiedenis.
Ten tweede: de soevereiniteit ligt inderdaad onder vuur, en al zo’n vijfentwintig jaar.
Alleen niet uit naam van de mensenrechten, maar ten behoeve van de belangen van met
name multinationale ondernemingen. De liberalisering van de financiële markten,
waarmee in de vroege jaren zeventig is begonnen, heeft tot gevolg en als bedoeling de
democratische controlemogelijkheden te beperken (en daarmee de soevereiniteit van
landen). De macht om beslissingen te nemen wordt steeds meer overgedragen aan het
‘virtuele parlement’ van investeerders en banken, die zich tegenwoordig vooral
bezighouden met korte-termijn speculatie, wat zowel schadelijk is voor de economie, als
voor de uitoefening van de democratische, soevereine rechten.
Ten derde, elk geval apart moet op zijn eigen merites worden beoordeeld. Laten we dat
vooral in gedachten houden als we ons gaan bezighouden met het meer abstracte niveau
van principes. De vraag die jullie opwerpen, met betrekking tot de woorden van meneer
Van Aartsen, is een vraag over principes: het principe, namelijk, dat ‘verantwoordelijke
bewindslieden’ de macht zouden moeten hebben om schendingen van de mensenrechten,
risico’s voor de gezondheid, en de gevaren van nucleaire installaties en dergelijke uit te
bannen. Uit de woorden van Van Aartsen, begrijp ik dat hij daarbij denkt aan VN-acties
onder toezicht van de Veiligheidsraad. Als dat inderdaad zo is, dan valt dat ook nu al
ruimschoots binnen het raamwerk van het internationaal recht en de wereldorde.
Uiteraard wordt de toepasbaarheid van dit principe nu nog ernstig beperkt door het veto-
recht van de grootmachten (wat je daar verder ook van mag denken).
Hoe werken die beperkingen nu in de praktijk? Daarvoor kunnen we kijken naar het
feitelijk stemgedrag in de Veiligheidsraad in de achter ons liggende decennia. In
tegenstelling tot wat men graag wil doen geloven, ontdekken we dan dat de Verenigde
Staten verreweg het meest gebruik hebben gemaakt van het veto-recht, op afstand
gevolgd door Groot-Brittannië en Frankrijk. In sommige gevallen nemen de
grootmachten hun toevlucht tot een veto om internationaal optreden tegen grove
gewelddaden te verhinderen. Soms is daarvoor een veto niet eens nodig. Zo spraken de
Verenigde Staten een veto uit over een resolutie die alle staten opriep om het
internationaal recht te respecteren (zonder dat er één land in het bijzonder werd
genoemd, maar het was voor iedereen duidelijk om wie het ging), nadat Washington had
geweigerd gehoor te geven aan de eis van het Internationaal Gerechtshof om een einde
te maken aan het “onwettig gebruik van geweld” tegen Nicaragua. Vervolgens kon
Washington via andere wegen bereiken dat Nicaragua door de knieën ging en zijn eis tot
schadeloosstelling introk.
102
Of om een ander voorbeeld te noemen: de Verenigde Staten hadden geen veto nodig om
een onderzoek tegen te houden naar de vernietiging van de halve medicijnvoorraad van
een arm Afrikaans land, een actie die leidde tot de dood van vele duizenden onschuldige
burgers. Hoeveel burgers er precies zijn omgekomen weet in het Westen niemand, en
het schijnt ook niemand veel te kunnen schelen, wat ongetwijfeld veel te maken heeft
met het feit dat deze gruweldaad door de Amerikanen werd verricht en niet door een als
vijandig beschouwde overheid. (Chomsky doelt op de raketaanval op een
pharmaceutische fabriek in Soedan van DATUM??? 1998. Volgens de Amerikanen werden
daar stoffen vervaardigd voor chemische wapens. Het bewijs daarvoor is echter nooit
geleverd. Het verzoek van de regering van Soedan om een onafhankelijk VN-onderzoek
is onder druk van Amerika afgewezen. JM/KGvL) Dit laatste geval, hoewel tamelijk
onbeduidend op de schaal van wreedheden (met name die begaan door het Westen),
illustreert trouwens goed hoe er over “soevereiniteit” wordt gedacht door de rijke landen,
die zichzelf graag omschrijven als “de internationale gemeenschap”. Stelt u zich eens
voor dat islamitische terroristen hetzelfde hadden gedaan in Nederland of in de Verenigde
Staten. In dat geval zou aan de ‘soevereiniteit’ allicht iets zwaarder zijn getild.
Zoals gezegd hebben de gruwelijke misdaden in Turkije, die konden rekenen op
beslissende en zelfs in kracht toenemende steun van de regering-Clinton op het moment
dat het geweld een hoogtepunt bereikte, nooit de aandacht getrokken van “de
internationale gemeenschap” en zijn “veranwoordelijke bewindslieden”. Ze zijn zelfs nooit
genoemd ten tijde van de vijftigste verjaardag van de NAVO, die eveneens werd gevierd
onder de sombere schaduw van “etnische zuiveringen” – maar dit keer verricht door de
“verkeerde” lieden.
Kortom: in de echte wereld doen “verantwoordelijke bewindslieden” wat hun goeddunkt.
Zij streven, net als in het verleden, hun eigen machtsbelangen na. En zij kunnen dat
goeddeels ongestraft doen, tenzij zij daar van binnenuit van afgehouden worden.
Maar laten we er even van uitgaan dat zich een wonderbaarlijke omslag voordoet, dat
gebroken wordt met de patronen uit de geschiedenis, en dat “verantwoordelijke
bewindslieden” plotseling gaan handelen in overeenstemming met hun indrukwekkende
retoriek. Dan nog moeten wij onszelf een aantal simpele vragen stellen: wie zijn die
“verantwoordelijke bewindslieden”, en hoe zijn zij gekomen waar ze zitten? We kunnen
evenmin de vraag ontlopen die Juvenalis al 2000 jaar geleden formuleerde: wie bewaakt
de bewakers? En wat te denken van de vraag: neemt iemand die voorstellen over een
nieuw tijdperk eigenlijk serieus? Dat laat zich eenvoudig onderzoeken.
103
Neem de voorbeelden die de heer Van Aartsen noemt: “massale schade aan het milieu”,
“massale handel in drugs” en “nucleaire dreiging”. Dat zijn inderdaad buitengewoon
serieuze problemen die vandaag de dag al spelen. Zouden “verantwoordelijke
bewindslieden” dan iets moeten ondernemen om die problemen op te lossen,
voorbijgaand aan de soevereiniteit, en dus naar we mogen aannemen met geweld? Dat
zou niet zo moeilijk hoeven te zijn. De Amerikaanse luchtmacht is zeer wel in staat om
Washington te bombarderen, wat onder de voorgestelde nieuwe principes gepast zou
zijn, omdat de Verenigde Staten in alle genoemde gevallen de grootste boosdoener zijn.
De Verenigde Staten zijn ‘s werelds grootste vervuiler. Ze vormen niet alleen de grootste
afzetmarkt voor drugs, maar zijn ook een van de grootste producenten (met name van
“high-techdrugs”). Bovendien vloeit naar schatting de helft van de winsten uit de
narcoticahandel op enig moment door Amerikaanse banken, en vroege pogingen om daar
wat tegen te doen zijn tegengehouden door George Bush, toen nog in zijn hoedanigheid
van “Drug Czar” van de regering-Reagan.
En dan de nucleaire dreiging, misschien wel de grootste bedreiging voor het leven op
aarde. Er bestaan verslagen van inventarisaties van dit gevaar, bijvoorbeeld door de
voormalige opperbevelhebber van de US Strategic Command, Generaal Lee Butler, die de
helft van zijn professionele loopbaan aan deze problematiek heeft geweid. Hij beschouwt
het als “dangerous in the extreme dat in de snelkookpan van vijandigheid die wij het
Midden-Oosten noemen zich één land bevindt dat zich tot de tanden toe bewapent met
nucleaire wapens, wat andere landen er wellicht toe inspireert om hetzelfde te doen.” Dat
lijkt mij een redelijke vaststelling. Strategische analysten hebben beweerd dat het
belangrijkste struikelblok in de onderhandelingen tussen Israel en Syrië die op dit
moment gaande zijn (Chomsky’s e-mail dateert van 12 januari 2000, JM/KGvL) , wordt
gevormd door Israels onwil om internationale inspectie toe te staan van de kerncentrale
in Dimona – en dat die weigering ongestraft blijft, is te danken aan de steun van de
Verenigde Staten. Hoe zouden “verantwoordelijke bewindslieden” met dit gevaar moeten
omgaan? Moeten zij Dimona bombarderen, of Tel Aviv, of Washington? Of moeten zij
sancties opleggen? Of misschien volstaan met een gefluisterd woord van kritiek?
En om verder te gaan: hoe zouden “verantwoordelijke bewindslieden” en
verantwoordelijke intellectuelen in het Westen, moeten reageren op de dreiging die
uitgaat van de enig overgebleven supermacht? Zoals zij weten, of zouden kunnen weten,
houden de Verenigde Staten er een first strike-politiek op na. Dat wil zeggen dat zij zich
het recht voorbehouden om als eerste een preventieve nucleaire aanval te lanceren, zelfs
tegen landen die zelf niet over nucleaire wapens beschikken en die het non-
proliferatieverdrag (het internationale verdrag tegen de verspreiding van kernwapens,
JM/KGvL) hebben ondertekend. En dan hebben we het nog niet eens over de rest van de
nucleaire strategie zoals die onlangs naar buiten is gekomen, en die iedereen zich ter
harte zou moeten nemen die waarde hecht aan zijn vrijheid.
Dit zijn allemaal buitengewoon serieuze problemen, en zoals deze zijn er nog veel meer.
Als die op de politieke agenda komen, dan weten we dat de mooie woorden van minister
Van Aartsen inderdaad serieus zijn bedoeld.’
Onze tweede vraag ging over Oost-Timor. In het verleden heeft Noam Chomsky
regelmatig over de kwestie-Timor gepubliceerd. Daarbij heeft hij bij voortduring gewezen
op de betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de Indonesische terreur op het eiland.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij met nauwelijks verholen woede reageert op de
vraag die we hem voorleggen. Die vraag luidt:
104
Minister Van Aartsen haalde in zijn speech voor de Verenigde Naties het VN-optreden in
Oost-Timor aan als een hoopgevend voorbeeld van de richting waarin de VN zich zou
moeten ontwikkelen als het gaat om humanitaire interventies. Hoe ziet u de VN-
interventie op Oost-Timor?
Chomsky: ‘Het is al vaker opgemerkt dat de manier waarop een vraag wordt gesteld,
veelal bepaalt hoe het antwoord eruit komt te zien, hetgeen zeer misleidend kan zijn. Dit
lijkt mij daar een typisch voorbeeld van. De context waarin jullie je vraag stellen is zo
misleidend dat het welhaast onmogelijk wordt om hem redelijk te beantwoorden.
De zogenaamde “humanitaire interventie” op Oost-Timor vond plaats op grondgebied dat
sinds 1975 zuchtte onder een militaire bezetting van een agressor. De Veiligheidsraad
heeft van het begin af aan gesteld dat die agressor (Indonesië) zich onmiddellijk diende
terug te trekken. Er was in dit geval dus geen sprake van “soevereiniteit” – Indonesië’s
soevereine rechten over Oost-Timor waren evenveel waard als de soevereine rechten van
Nazi-Duitsland in bezet Europa. De enige rechtvaardiging voor Indonesië’s soevereiniteit
bestond uit het feit dat de grootmachten, in weerwil van hun formele standpunt in de
Verenigde Naties, de agressie al die jaren hebben stilzwijgend hebben gesteund. Er was
dus in feite geen sprake van een “interventie”, laat staan een “humanitaire interventie”
van dit voormalige Portugese grondgebied, dat allang onder de zeggenschap van de VN
gebracht had moeten worden.
Gedurende drieëntwintig jaar hebben de Verenigde Staten en hun bondgenoten actief
meegeholpen aan de Indonesische agressie tegen Oost-Timor en de ongelooflijke
misdaden die daaruit voortvloeiden. Het algemeen aanvaarde dodencijfer is op dit
moment 200 duizend, bijna eenderde van de bevolking. Het staat vast dat de regering-
Clinton, in weerwil van beperkingen die het Congres oplegde, zeker tot in 1998 wapens
heeft gestuurd aan en trainingen heeft verzorgd van het Indonesische leger, in het
bijzonder de Kopassus elite-commando’s, die berucht zijn om hun wreedheden. In
januari 1999 begonnen paramilitaire milities, onder regie van Kopassus en andere
eenheden van het Indonesische leger, aan een nieuwe ronde van terreur. Die terreur
nam gedurende het jaar in hevigheid toe, en leidde ondermeer tot de gewelddadige dood
van tientallen burgers die bescherming hadden gezocht in een kerk in het plaatsje
Liquica. Toen de VN probeerde om waarnemers te sturen, ter voorbereiding van het
referendum van 30 augustus, heeft de regering-Clinton dit vertraagd door heel lang geen
autorisatie te verstrekken. De paar honderd waarnemers die uiteindelijk gingen waren
ongewapend. Washington stelde zich op het standpunt dat de Indonesische regering de
baas was. Of zoals het officieel heette: “Het is hun verantwoordelijkheid, en we willen
hun die verantwoordelijkheid niet ontnemen.”
Natuurlijk was men zeer op de hoogte van de misdaden die door het Indonesische leger
werden begaan. Dat blijkt zowel uit uitgelekte geheime rapporten van de Australische
inlichtendienst, als uit rapporten van de VN-waarnemers en andere bronnen.
105
Op 6 augustus schatte de Oost-Timorese Kerk, die in de afgelopen jaren een
betrouwbare bron van informatie is gebleken, het aantal doden in de daaraan
voorafgaande maanden, op drie- tot vijfduizend. Ter vergelijking: dat is dus twee keer
het aantal doden aan beide kanten van het conflict in Kosovo voordat de NAVO-
bombardementen begonnen, en vier keer zo veel als je het relateert aan de omvang van
de bevolking (waarmee het vergelijkbaar wordt met het aantal doden in Kosovo na de
bombardementen). Enkele weken later voerden de U.S. Army en het Indonesische leger
een gezamelijke oefening uit, volgens het Petagon gericht op “humanitarian and disaster
relief activities.” De lessen die daar werden geleerd, werden enkele dagen later al in
praktijk gebracht, toen de militaire en paramilitaire wreedheden een nieuw hoogtepunt
bereikten, waarbij het land grotendeels werd verwoest en de bevolking verjaagd naar de
heuvels of naar concentratiekampen op Indonesisch grondgebied. Zowel de Verenigde
Staten als Groot-Brittannië bleven het Indonesische leger steunen; nog op 20 september
werden er Britse straaljagers geleverd aan Indonesië.
Pas halverwege september gaf Clinton, onder grote internationale (met name
Australische) druk, het signaal aan de Indonesische generaals dat het spel uit was.
Onmiddellijk daarop kondigden zij terugtrekking van de troepen aan, wat nog eens
illustreert hoe groot de latente macht van Amerika in deze altijd is geweest. Op dat
moment gaf de Veiligheidsraad toestemming voor een “peace-keeping force” onder
Australische leiding. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië, die direct verantwoordelijk
waren geweest voor de wandaden in de voorafgaande periode (een verantwoordelijkheid
die zij deelden met Frankrijk en andere landen) weigerden een vinger uit te steken. Er
vonden geen voedseldroppings plaats om de honderdduizenden vluchtelingen te helpen
die in de bergen van de honger dreigden om te komen, en de generaals die de
concentratiekampen in West-Timor beheerden kregen slechts een paar loze
waarschuwingen. Van de genoemde landen komt vrijwel geen hulp voor
herstelwerkzaamheden, laat staan dat zij een bijdrage leveren aan de enorme
werderopbouwinspanningen die uit oogpunt van puur fatsoen eigenlijk nodig zouden zijn.
Naar je mag aannemen, willen zij hun goede relaties met het Indonesische leger niet op
het spel zetten, een leger dat nog altijd een enorme macht heeft in dit “paradijs voor
investeerders
De Verenigde Naties worden vaak bekritseerd vanwege de slechte prestaties; sterker
nog, veel wandaden van het Westen worden bewust in de schoenen geschoven van de
VN, om zo de aandacht af te leiden van de werkelijk verantwoordelijken. In werkelijkheid
kunnen de Verenigde Naties natuurlijk slechts optreden binnen de grenzen die daaraan
worden gesteld door de grootmachten. , of zoals de Amerikaanse VN-ambassadeur
Patrick Moynihan twintig jaar geleden al zei over de situatie op Oost-Timor: “De
Verenigde Staten wilden dat de zaken zo zouden lopen als ze gelopen zijn. Het
Department of State (het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken, JM/KGvL)
wilde dat zou blijken dat de Verenigde Naties totaal ineffectief zijn in wat zij ook
proberen te doen. Die taak werd aan mij toevertrouwd, en ik heb hem met niet te
onderschatten succes volbracht,” – waarbij hij zich, zoals uit zijn memoires ook blijkt,
volledig bewust was van de prijs die daarvoor in mensenlevens werd betaald.
Nogmaals, in samenlevingen waar men zijn vrijheid hoog acht, zouden deze woorden op
elke school moeten worden onderwezen.
106
De situatie zoals Moynihan die beschrijft is blijven voortbestaan tot half-september 1999.
Om een einde te maken aan de agressie en de gruwelijkheden, was het niet nodig om
Jakarta te bombarderen of sancties af te kondigen, het zou waarschijnlijk zelfs niet nodig
zijn geweest om een VN-interventiemacht te sturen. Net als ten tijde van de etnische
zuiveringen binnen de NAVO zelf, in het midden van de jaren negentig, zou het genoeg
zijn geweest als de Verenigde Staten en hun bondgenoten hun actieve deelname en
steun hadden stopgezet, en aan de Indonesische legerleiding de boodschap hadden
gegeven die Clinton pas zo laat, en nadat de gruwelijkheden hun hoogtepunt al hadden
bereikt, bereid was te sturen.
Om terug te keren naar jullie vraag: we kunnen deze beschamende vertoning toch
onmogelijk beschouwen als een aanwijzing van de richting waarin de VN zich zou moeten
ontwikkelen. Beter ware het als wij open en eerlijk zouden toegeven wat wij hebben
misdaan, en een poging zouden ondernemen om de slachtoffers van onze
verschrikkelijke misdaden te compenseren. Om die misdaden om te toveren tot een
bewijs van onze menslievendheid en onze toewijding aan de mensenrechten overstijgt
alle grenzen van het cynisme.’
Tot slot vroegen wij Noam Chomsky wat hij ziet als het grootste gevaar van de huidige
tendens om zogenaamde humanitaire interventies te zien als een oplossing voor de
wereldproblemen.
Chomsky: ‘Ook hier is de vraag verkeerd geformuleerd. Is het wel zo dat er een tendens
is om humanitaire interventies te zien als een oplossing? Ik denk niet dat dat nu meer
het geval is dan in het verleden. Tenslotte verdedigden zelfs Hitler en Mussolini hun
daden met indrukwekkende retoriek over het lot van de mensheid – daarin overigens
aanvankelijk luid bijgevallen door andere grote mogendheden. In 1937 omschreef het
State Department Mussolini’s optreden in Ethiopië als ‘magnificent’ en
‘spuperlative…achievements’, terwijl Hitler werd omschreven als een gematigd man, die
het midden bewaarde tussen links en rechts extremisme. En honderd jaar geleden nam
Europa het ook al op zich om de wereld beschaving bij te brengen via ‘humanitaire
interventies’, met alle gevolgen vandien. Men kwan wel beweren dat de moderne
interventies van een andere orde zijn, maar men moet dat dan ook aantonen. Dat
betekent dat wij de feiten moeten onderzoeken, zoals ik dat hierboven in veel te kort
bestek heb gedaan voor Oost-Timor. Als we dat doen zullen we, vrees ik, weinig reden
vinden voor al te mooie pretenties; in tegendeel, we ontdekken dan variaties op
eeuwenoude thema’s.
Vijftig jaar geleden stelde het Internationaal Gerechtshof zichzelf al de vraag wat wij ons
moesten voorstellen bij humanitaire interventies. Het Hof concludeerde toen dat “het
recht op interventie slechts bezien kan worden als de manifestatie van een politiek van
kracht, die in het verleden heeft geleid tot ernstig misbruik, en die… door de aard der
dingen… slechts zou zijn voorbehouden aan de machtiste staten, en gemakkelijk kan
leiden tot een corrumpering van het recht.” Is er sindsdien veel veranderd? Laten we de
feiten onder ogen zien.
Ik wil hier herhalen wat ik aan het begin al zei: dat elk geval op zijn eigen merites
beoordeeld moet worden, binnen zijn eigen historische context. Degenen die kiezen voor
het inzetten van geweld, nemen een zware bewijslast op zich. Misschien is het gebruik
van geweld in sommige gevallen verstandig, maar dan moet men dat met argumenten
onderbouwen en kan niet worden volstaan met een loze herhaling van het oude liedje
van zelf-verheerlijking.’
107
2.1 DE KATER NA KOSOVO
Nooit heeft een oorlog iets tot stand gebracht waartoe we zonder hem niet beter in staat
waren geweest.
Henry Ellis, Engels schrijver, 1859-1939,
Selected Works
Ergens in de nabije toekomst zal het Internationale Hof van Justitie in Den Haag
uitspraak doen over de klacht die de Federatieve Republiek Joegoslavië heeft ingediend
over de rechtmatigheid van Operation Allied Force (zie ook hoofdstuk 7). Daarbij zullen
ongetwijfeld vragen aan de orde komen die elders in dit boek ook al zijn opgeworpen.
Hoe zit het met de proportionaliteit van de navo-acties? Waren er geen andere middelen
dan massieve en langdurige bombardementen? Moesten er echt fabrieken,
elektriciteitscentrales, bruggen, tv-studio’s en andere civiele doelen worden
gebombardeerd? Is er gehandeld conform het oorlogsrecht? Heeft men voldoende
gedaan om burgerslachtoffers te vermijden? Waarom heeft men op tijdstippen
gebombardeerd waarvan men zeker wist dat er dan mensen in de gebouwen en op de
bruggen waren? Is de term collateral damage (bijkomende schade) wel altijd terecht
gebruikt en heeft men voldoende gedaan om zulke schade zo veel mogelijk te
voorkomen? Waarom heeft men clusterbommen ingezet, wetende dat die bommen ook
maanden na de oorlog nog vele slachtoffers zouden maken?
Belangrijk is ook de vraag of er een alternatief voor de bombardementen was. Met
andere woorden: is er voor aanvang van de oorlog werkelijk voldoende gedaan op het
politieke en diplomatieke vlak, zoals steeds is beweerd?
Voor het antwoord op die laatste vraag is een goed begrip van de voorgeschiedenis van
de Kosovo-oorlog van het grootste belang. De interviews in de vorige hoofdstukken
hebben al duidelijk gemaakt dat over die voorgeschiedenis een groot aantal
misvattingen, versimpelingen en mythes de ronde doen. Daarom zullen we nu, mede aan
de hand van wat ons door de diverse geïnterviewden hierover is verteld, trachten om te
reconstrueren wat er precies aan onze laatste oorlog voorafging. Om vervolgens de vraag
te beantwoorden of Operation Allied Force nu wel of niet een succes kan worden
genoemd.
Velen beginnen de voorgeschiedenis van de Kosovo-oorlog bij de slag op het Merelveld in
1389. Maar zoals de historicus Raymond Detrez in hoofdstuk 2 al uiteenzette heeft die
fameuze slag in feite weinig met het conflict te maken – hij is er later om
opportunistische redenen door onder meer Slobodan Milosevic met de haren bijgesleept.
En van Milosevic’ historisch besef hebben wij geen al te hoge pet op.
108
Zinvoller lijkt het ons daarom om terug te gaan naar 1974, het jaar dat Joegoslavië
onder leiding van maarschalk Tito een nieuwe grondwet kreeg. Tito verleende toen aan
Kosovo, dat onderdeel uitmaakt van Servië, bijna dezelfde rechten als van de officiële
deelrepublieken zoals Slovenië en Kroatië. De reden voor deze autonome status was dat
men zo de macht wilde inperken van de qua oppervlak en inwonertal grootste
deelrepubliek, Servië. Aangezien de Albanezen de overgrote meerderheid vormden
binnen Kosovo werd het Albanees de voertaal, kwamen er Albanese scholen en
universiteiten, en een eigen autonome Albanese pers. Ook werden de banden met
Albanië aangehaald. De in Kosovo wonende Serven – ook de families die er al generaties
verbleven – voelden zich door dit alles steeds meer geïsoleerd en in het nauw gebracht.
Na de dood van Tito in 1980 kwamen er in heel Joegoslavië steeds meer centrifugale
krachten vrij, zoals uiteen is gezet door Kees van der Pijl in hoofdstuk 3. In Kosovo nam,
net als in andere delen van Joegoslavië, het nationalisme snel toe. De roep om
aansluiting bij Albanië werd steeds luider. De politie trad weliswaar hard op tegen de
Albanese demonstranten, maar kon toch niet verhinderen dat er een uittocht van Serven
op gang kwam. Als reactie daarop besloot de toenmalige president van Servië, Milosevic,
om in 1989 de autonomie van Kosovo ongedaan te maken. En daar bleef het niet bij.
Veel Albanezen werden uit overheidsdienst ontslagen en vervangen door Serven, wat
weer voedsel gaf aan de nationalistische gevoelens van de Albanezen. In 1990 keerden
de Albanezen zich openlijk af van het officiële bestuur, en riepen de onafhankelijkheid
uit. Ze hielden eigen verkiezingen en richtten een parallelle samenleving in met eigen
scholen en eigen medische voorzieningen. Halverwege de jaren negentig namen de
confrontaties met het Joegoslavische leger toe, zowel in aantal als in intensiteit. Het uck,
het Albanees bevrijdingsleger, kreeg meer en meer aanhang, en de gewelddadige strijd
voor onafhankelijkheid en aansluiting bij Albanië begon vorm te krijgen. Rob de Wijk, van
instituut Clingendael, heeft er in hoofdstuk 5 al op gewezen dat het toenemend succes
van het tegen Serviërs gerichte geweld in Bosnië en Kroatië hierbij een belangrijke rol
speelde.
Net als in Bosnië en Kroatië leidde de intensivering van het geweld ook in Kosovo
uiteindelijk tot internationale bemoeienis. Als reactie op de groeiende activiteit van het
uck, begonnen de Servische autoriteiten in Kosovo namelijk een klopjacht op de
separatisten, waarbij veel doden vielen en delen van de bevolking op drift raakten. Voor
de Veiligheidsraad was dat in september 1998 aanleiding om resolutie 1199 aan te
nemen, waarin werd geëist dat de vijandelijkheden zouden worden gestaakt. In het
verlengde van die resolutie kwam op 13 oktober van dat jaar het akkoord van Belgrado
tot stand tussen president Milosevic en de Amerikaanse Balkangezant Holbrooke. Dat
akkoord behelsde: terugtrekking van de Joegoslavische troepen uit Kosovo,
vredesonderhandelingen, de komst van tweeduizend ovse-waarnemers, en het toestaan
van onbewapende waarnemingsvluchten boven Kosovo. In het nabij gelegen Macedonië
werden 2300 manschappen gelegerd voor het geval dat de waarnemers in gevaar
mochten komen, de zogenaamde Extraction Force. Ook op 13 oktober vaardigde de
Noord-Atlantische Raad (zeg maar de politieke leiding van de navo) de zogenaamde
Activation Order (Actord) voor Operation Determined Force uit. Het Joegoslavische leger
trok zich vervolgens inderdaad terug, zoals in het akkoord van Belgrado was
afgesproken, alleen de vredesonderhandelingen kwamen niet op gang. Sterker nog: het
uck ging ondertussen door met haar guerrilla-activiteiten, waarbij ook Servische burgers
tot slachtoffer werden gemaakt.
109
Het kan geen kwaad om hier nog eens te memoren dat minister Van Aartsen deze gang
van zaken destijds ook bevestigde in brieven aan de Tweede Kamer. Op 5 november
1998 schreef hij: ‘De Federatieve Republiek Joegoslavië heeft in grote lijnen voldaan aan
de eis met betrekking tot de terugtrekking van eenheden en hun zware wapens naar de
posities van vóór maart dit jaar. Het uck neemt in een aantal gevallen deze posities over.
Aanhoudende zorg bestaat over de broosheid van het staakt-het-vuren, met name als
gevolg van provocaties door het uck. Vooralsnog reageren de frj-eenheden over het
algemeen terughoudend.’ En in een brief op 10 november schrijft hij: ‘Tegelijkertijd blijft
(…) ondanks de verklaring van uck-leider Demaci dat het uck zich zal houden aan het
eenzijdig afgekondigd staakt-het-vuren, de positie van het uck een punt van zorg. Het
staakt-het-vuren wordt weliswaar in grote lijnen gerespecteerd, maar blijft dan ook
kwetsbaar als gevolg van provocaties door het uck en de reacties van Servische zijde. De
posities van teruggetrokken frj-eenheden worden veelal ingenomen door het uck.’
Omdat het geweld van de kant van het uck doorgaat, ook richting burgers, en Kosovo
nog steeds onder Servië valt, besluit Milosevic zijn veiligheidstroepen weer terug te
sturen naar Kosovo, nu nog vaster besloten om het uck met wortel en tak uit te roeien.
Er vallen bij de gevechten die daarop volgen vele doden, en tienduizenden mensen slaan
op de vlucht. Op 15 januari 1999 nemen Joegoslavische veiligheidstroepen het plaatsje
Racak in. Een dag later worden de lichamen gevonden van vijfenveertig mensen die zijn
doodgeschoten. Deze slachtpartij, waarvan nooit is opgehelderd wie de daders zijn
geweest, maakt grote indruk in de wereld. De leider van de ovse-waarnemers in Kosovo,
de Amerikaan Walker, trekt nog dezelfde dag de conclusie dat de daders gezocht moeten
worden in de kring van de Serven. Zijn veronderstelling staat haaks op de mening van
Franse tv-journalisten die erbij waren toen de Serven Racak innamen en achteraf zeiden
dat die doden er nog niet lagen toen de Serven zich weer uit Racak terugtrokken. De
regering in Belgrado is dan ook woedend over de overhaaste conclusie van Walker en eist
zijn vertrek. Bovendien weigert men mevrouw Arbour, de hoofdaanklager van het
Joegoslaviëtribunaal, bij de grens met Macedonië de toegang tot Kosovo.
Er bestaat een opvallende overeenkomst tussen de moord op de burgers in Racak, en de
aanslag enkele jaren daarvoor op de markt van Sarajevo. Beide vormden een belangrijke
aanleiding voor militair navo-ingrijpen. De vreselijke bomaanslag in Sarajevo, waarbij op
28 augustus 1995 vijfendertig doden vielen, was destijds voor de navo het sein zich
actief met het conflict in Bosnië te gaan bemoeien en over te gaan tot het bombarderen
van de Servische stellingen rond Sarajevo. Zoals we hebben gezien was die beslissing
voor de navo en veel politici het begin van het einde van de oorlog – een visie die door
een groot aantal deskundigen, onder wie Rob de Wijk en sir Michael Rose, wordt
bestreden. De Wijk en Rose achten het beiden ook zeer wel mogelijk dat de aanslag op
de markt in Sarajevo in werkelijkheid is gepleegd door moslimstrijdkrachten, die op die
manier de navo onder druk hebben gezet om op te treden. Rose: ‘Het is zeker mogelijk
dat iemand anders dan de Serven het gedaan heeft. Ik weet dat natuurlijk niet zeker,
maar ik heb destijds wel aanwijzingen gehad die daarop duiden. Om de richting te
bepalen van waaruit werd gevuurd heb je minstens vier inslagen nodig. Op de markt viel
maar één bom. Het is in dit geval dus absoluut onmogelijk om met zekerheid vast te
stellen vanuit welke richting het vuur werd geopend.’ De stellige bewering van zijn eigen
ministerie van Defensie dat de bom zeker van de Serven afkomstig was, doet hij af als
‘propaganda’.
110
En Rob de Wijk is nog stelliger. Hij zegt: ‘Ik ben met vertegenwoordigers van de ovse en
de navo in Sarajevo geweest, en ze zeiden allemaal dat het alleen de moslims konden
zijn geweest.’ Over de moordpartij in Racak, zegt hij: ‘Het uck deinst er niet voor terug
om de eigen bevolking op te offeren voor de goede zaak. Ik loop lang genoeg mee, heb
genoeg gezien, met genoeg mensen gesproken, voldoende zaken bestudeerd, om te
weten dat dat gewoon gebeurt. Het moet niet al te grote vormen aannemen, maar
enkele tientallen mensen is niet zo erg. Zo redeneren die lui.’
Speciaal uit Finland overgevlogen forensische experts noch andere experts van de
Verenigde Naties, de navo of de ovse hebben later definitief uitsluitsel kunnen geven
over de vraag wie de daders van de slachtpartij bij Racak zijn geweest. En omdat het
definitieve, allesomvattende verslag van de Finse experts niet openbaar wordt gemaakt
(een feit dat op zichzelf al ernstig te denken geeft), zal die vraag voorlopig ook niet
beantwoord worden.
Ondertussen werd de lezing van de leider van de ovse-missie, Walker, wel algemeen
overgenomen. En net als na de aanslag op de markt in Sarajevo, zou ook dit keer een
westerse reactie niet uitblijven: op 31 januari kreeg navo-secretaris-generaal Solana alle
volmachten voor acties tegen Joegoslavië. Dat het vervolgens toch nog bijna twee
maanden zou duren voordat er daadwerkelijk werd ingegrepen, had ongetwijfeld te
maken met het feit dat ook voor de navo de problemen rondom deze nieuwe crisis niet
gering waren. Niet alle landen waren bijvoorbeeld even enthousiast over een militair
ingrijpen. Bovendien bestond er twijfel over de te volgen strategie, en onzekerheid over
de rol van het uck.
Daarom werd aanvankelijk gekozen voor het verhogen van de druk op Milosevic door een
conferentie te beleggen in het kasteel van Rambouillet, vlak bij Parijs. Onder leiding van
de zogenaamde Contactgroep, in het leven geroepen ten tijde van de oorlog in Bosnië en
bestaande uit vertegenwoordigers van de grootmachten, werd daar van 3 tot 23 februari
gesproken over een oplossing van de kwestie-Kosovo. Opmerkelijk is dat de strijdende
partijen niet met elkaar spraken, maar slechts gesprekken hadden met de
onderhandelaars van de Contactgroep, vertegenwoordigers van Engeland (Cook) en
Frankrijk (Védrine). Desalniettemin waren de eerste berichten positief. Op 23 februari
bleek de zaak echter toch vast te zitten: enerzijds vanwege de weigering van Milosevic
om navo-troepen op Joegoslavisch grondgebied toe te laten, en anderzijds vanwege de
eis van de Albanese Kosovaren om onafhankelijk te worden van Joegoslavië. De
besprekingen werden daarop verdaagd tot 15 maart. Tegen beide partijen werd gezegd:
wij hebben een akkoord geschreven en voor jullie is het nu ja of nee. Op de vijftiende is
het tekenen of niet tekenen.
111
Zeer opmerkelijk is dat de details van het concept-akkoord geheim bleven, ook voor
bijvoorbeeld parlementariërs in de navo-landen. Ondertussen werd er door de Verenigde
Staten steeds openlijker gesproken over militair ingrijpen en werden alle diplomatieke
registers opengetrokken om de navo op één lijn te krijgen achter de VS. Veel druk werd
ook uitgeoefend op de vertegenwoordigers van het uck. Hun werd duidelijk gemaakt dat
de navo niets kon doen wanneer zij zouden blijven weigeren het akkoord te tekenen. De
Kosovo-Albanezen wisten vervolgens te bereiken dat er een bepaling in het akkoord
kwam die binnen drie jaar een referendum in het vooruitzicht stelde waarin de bevolking
van Kosovo zich kon uitspreken over de gewenste staatsrechtelijke status in de toekomst
(letterlijk: ‘according to the will of the people’). Die bepaling, en de druk van met name
de Verenigde Staten, zouden er ten slotte toe leiden dat de Albanezen tekenden en zich
aldus verzekerden van de steun van de navo. Het zou, vanuit uck-perspectief gezien, een
uitstekende zet blijken te zijn: de navo zou voor hen de kastanjes uit het vuur halen en
de onafhankelijkheid zou op termijn onvermijdelijk blijken, iets wat de navo en de VN
steeds hebben gezegd beslist niet te willen.
Zoals bekend tekende de Joegoslavische regering het akkoord van Rambouillet niet.
Hoewel men bereid was in te stemmen met het hele politieke deel van het akkoord over
autonomie, verkiezingen onder internationaal toezicht, eigen rechtspraak, politie,
belastingen, gezondheidszorg, onderwijs, cultuur, ja zelfs de invoering van een
vrijemarkteconomie, weigerde men akkoord te gaan met een referendum over drie jaar.
Bovendien bleef men onoverkomelijke bezwaren houden tegen de rol die de navo zich in
het akkoord toebedeelde. De navo zou (zo bleek later toen de militaire annexen bij het
akkoord openbaar werden) zeer vergaande bevoegdheden krijgen, niet alleen in Kosovo
maar in heel Joegoslavië. Zo stond er in Annex B, artikel 6, dat de navo immuun zou zijn
voor alle juridische procedures; in artikel 8 dat de navo vrije, onvoorwaardelijk doorgang
en toegang moesten worden gegeven in het hele gebied van de Federatieve Republiek
Joegoslavië, zowel in de lucht, als op het water en het land; en in artikel 10 dat de
Joegoslavische autoriteiten aan dit alles ook nog eens moesten meewerken. Feitelijk
moest Joegoslavië dus zijn soevereiniteit opgeven.
De polemoloog Leon Wecke, van het Instituut voor Vredesvraagstukken in Nijmegen,
heeft hierover gezegd: ‘Dit is een bezettingsstatuut en voor niemand te aanvaarden.’
Prof. Paul de Waart sprak tegenover ons van ‘een worgcontract’. Behalve de Joegoslaven
wezen ook de Russen, lid van de Contactgroep, deze navo-eisen af. De Joegoslavische
regering bood nog aan verder te onderhandelen over het akkoord, maar voor de
Verenigde Staten en de navo bleek de maat inmiddels vol. De ovse-waarnemers in
Kosovo werden teruggetrokken en de ambassades van de navo-landen in Belgrado
werden gesloten. De ogen en oren van de internationale gemeenschap zouden de eerste
maanden niets meer zien of horen van wat er in Kosovo gebeurde. Op 22 maart reisde
Holbrooke nog wel naar Belgrado, maar niemand geloofde toen nog werkelijk in een
vreedzame oplossing.
Op 24 maart 1999 rond 19.00 uur lokale tijd begonnen de bombardementen. Omdat de
navo-landen wisten dat de Veiligheidsraad nooit toestemming zou geven voor de acties,
vanwege de Russische onvrede over de gang van zaken in Rambouillet, werd geen
poging ondernomen om de Verenigde Naties achter het optreden te krijgen. Op de
gevolgen daarvan voor de nieuwe wereldorde zullen we in de vervolghoofdstukken van
dit boek nog uitgebreid ingaan. Maar zeker zo belangrijk als de vraag van de legitimiteit
van Operation Allied Force blijft de vraag: was de operatie effectief?
112
Vastgesteld kan worden dat door de maandenlange dreiging met geweld de
geloofwaardigheid van de navo op het spel was komen te staan. Daardoor, en omdat
men om wat voor redenen dan ook niet verder wilde onderhandelen in Rambouillet, had
de navo zichzelf in een dwangpositie gebracht. Men moest iets doen, alleen: met welk
doel? Zoals we in hoofdstuk 1 hebben gezien, luidde de officiële lezing: het voorkómen
van een humanitaire ramp in Kosovo en het dwingen van Milosevic om alsnog akkoord te
gaan met de in Rambouillet gestelde voorwaarden voor een politieke regeling.
De kritiek op de navo-acties gold van het begin af aan niet alleen de réchtmatigheid,
maar ook de dóélmatigheid. Aan de door de navo gekozen strategie hebben twee
aannames ten grondslag gelegen die beide niet bleken te kloppen. De eerste: Milosevic
luistert alleen naar geweld. En de tweede: hij is zo uit op zijn eigen macht dat hij ook
nog snél zal luisteren naar geweld. De inschatting van de navo (en van vrijwel de gehele
Nederlandse politiek) was dat een paar bommen en raketten gedurende een paar dagen
genoeg zouden zijn om de Joegoslavische regering op de knieën te krijgen. Niets bleek
echter minder waar. Erger nog, de navo bereikte precies wat men zei te willen
voorkomen: een humanitaire catastrofe in Kosovo. Waar twee olifanten vechten, wordt
het gras vertrapt. Vanaf het moment dat de eerste bommen op Servië neerdaalden,
kwam de exodus uit Kosovo pas echt goed op gang. Massaal sloegen mensen op de
vlucht voor het geweld van het Joegoslavische leger en de paramilitairen, die zinden op
wraak op het bondgenootschap tussen de navo en het uck, en voor de bombardementen
van de navo-vliegtuigen. Honderdduizenden zochten een veilig heenkomen naar de
aangrenzende landen Macedonië en Albanië, en de Joegoslavische republiek Montenegro.
Merkwaardig genoeg bleek er voor de vluchtelingen geen opvang te zijn aan de grens.
Had de navo niet gerekend op de vluchtelingenstroom, omdat men dacht dat Milosevic
onmiddellijk zou inbinden? Of had de navo er wel rekening mee gehouden, maar zagen
de lidstaten het niet als hun taak om iets voor de vluchtelingen te doen? Het blijft curieus
dat er miljarden guldens werden uitgetrokken voor een luchtoorlog en dat men
tegelijkertijd ‘vergat’ dat een oorlog vluchtelingen voortbrengt. Pas na weken was er
sprake van een provisorische opvang.
113
Op het politieke en diplomatieke vlak gebeurde er de eerste weken van de oorlog
helemaal niets. Ondertussen gooide de navo zijn bommen en vuurde zijn raketten af,
eerst op militaire en daarna steeds vaker ook op civiele doelen; het Joegoslavische leger
ging door met zijn niets en niemand ontziende strijd tegen het uck en tegen allen die zich
daarmee verbonden hadden, en het uck op zijn beurt zette eerst met de moed der
wanhoop, maar gaandeweg met steeds meer vertrouwen en succes zijn guerrillaoorlog
voort. Pas op 6 mei kwamen Rusland en de navo elkaar enigszins tegemoet op een
conferentie van de G8: daar werd een principeakkoord bereikt over een door de VN-
geleide troepenmacht voor Kosovo. Maar een staakt-het-vuren kwam pas in zicht toen
beide partijen in de problemen begonnen te komen. Aan de ene kant merkte Milosevic
dat hij de steun van Rusland begon te verspelen. Bovendien liep hij het risico dat als zijn
land nog verder in puin zou worden geschoten, hij de massale steun van de Servische
bevolking die hem dankzij de navo-bombardementen in de schoot was gevallen, weer
zou verspelen. Aan de andere kant begon de navo met het probleem te zitten dat er
geen doelen meer over waren om te bombarderen (en ook steeds minder smart bombs
om dat mee te doen), terwijl tegelijkertijd een deel van de navo-lidstaten, waaronder
Nederland, beslist geen grondtroepen wilde sturen. Bovendien begon zich aan de horizon
nóg een humanitaire ramp af te tekenen: wanneer de honderdduizenden vluchtelingen
niet voor de winter terug zouden kunnen keren naar hun huizen in Kosovo, zouden velen
ongetwijfeld omkomen van honger en koude – en dan werd het wel heel erg moeilijk om
nog van een humanitaire missie te blijven spreken.
Er was, met andere woorden, een patstelling ontstaan die beide partijen geen andere
mogelijkheid bood dan te kiezen voor een diplomatieke oplossing – precies zoals Rob de
Wijk in zijn theoretische verhandeling over hoe oorlogen eindigen heeft beschreven.
Nadat er duizenden doden waren gevallen, en miljarden guldens aan bommen en
raketten waren afgevuurd, waarmee een veelvoud daarvan aan schade was aangericht,
boekten de Russische gezant Tsjernomyrdin en de Finse oud-president Ahtisaari eindelijk
vooruitgang op het diplomatieke vlak. Op 1 juni werden zij het op de Petersberg bij Bonn
eens met Strobe Talbott, de Amerikaanse plaatsvervangend minister van Buitenlandse
Zaken, over een nieuw voorstel. De volgende dag legden ze dat voorstel voor aan
Milosevic, die instemde, net als nog weer een dag later het Servische parlement. Het zou
nog een week duren voordat de strijdende partijen het ten slotte ook eens werden over
de uitwerking van dat akkoord: de terugtrekking van de militaire eenheden en de
stationering van kfor, de onder VN-vlag opererende vredesmacht in Kosovo. Op 10 juni
kwam er een eind aan de bombardementen op Joegoslavië, nam de Veiligheidsraad een
resolutie aan die het mandaat vormde voor kfor, en was de oorlog officieel ten einde. In
de dagen daarna trokken lange colonnes kfor-troepen met in hun kielzog
honderdduizenden opgeluchte vluchtelingen Kosovo binnen.
114
Maar had de navo de oorlog nu gewonnen?
In NRC Handelsblad van 12 juni 1999 beschrijft Robert van de Roer in een uitvoerige
reconstructie van de dagen vlak voor het sluiten van het akkoord hoe de bijeenkomst op
2 juni met Milosevic verliep. Volgens de NRC-correspondent duurde de bijeenkomst
vierenhalf uur. De Finse onderhandelaar Ahtisaari liet MiloMilosevic weten dat hij niet
bevoegd was om te onderhandelen: het was take it or leave it. Milosevic, zo blijkt uit het
verslag, was kalm en beheerst. Hij stelde enkele vragen. Zoals: ‘Zouden de VN eerder
het gezag in Kosovo vormen dan de navo?’ Ja, zei Ahtisaari, maar de navo kreeg wel de
operationele leiding. ‘Is het akkoord van Rambouillet nog van kracht?’ wilde Milosevic
weten. Ahtisaari zei dat dat vervangen was door het nieuwe vredesplan. Anders dan
‘Rambouillet’ gaf dit plan de navo geen bewegingsvrijheid in heel Joegoslavië, maar
alleen in Kosovo. Evenmin bood het de Kosovaren na drie jaar van autonomie een
referendum over onafhankelijkheid, zoals in Rambouillet nog was afgesproken.
MiloMilosevic leunde met een tevreden lach ontspannen achterover.
Wat zegt dit alles nu over de doelmatigheid van de navo-bombardementen? Een
humanitaire ramp werd niet voorkomen, maar eerder bespoedigd en fors vergroot. De
politieke overeenkomst is er gekomen, maar de vraag is hoeveel dat akkoord eigenlijk
afwijkt van de voorstellen die de Joegoslavische regering bij Rambouillet ii op tafel legde,
en die toen voor de navo nog onaanvaardbaar heetten. De belangrijkste struikelpunten
voor de Serviërs (het referendum en de navo-troepenmacht) zijn beide uit het nieuwe
akkoord verdwenen. Niet de navo maar de VN is de baas in Kosovo, en het mandaat
beperkt zich tot Kosovo en beslaat niet meer het hele grondgebied van Joegoslavië.
En laten we eens kijken naar wat de navo-acties nog meer hebben opgeleverd. Hoe is de
situatie nu in Kosovo? De Serven, de Roma en andere minderheden zijn inmiddels
massaal vertrokken of het slachtoffer geworden van geweld van de kant van het uck. Het
is niet overdreven te stellen dat zowel het politieke als het maatschappelijke leven geheel
worden gedomineerd door het uck en daaraan gelieerde personen en organisaties.
Ondertussen blijft het uck onverminderd voorstander van afscheiding van Kosovo van
Joegoslavië en aansluiting bij Albanië. Daarmee is de politieke toekomst van Kosovo nog
altijd zeer ongewis. In feite is het gebied nu een soort VN-protectoraat. De internationale
gemeenschap steekt vele miljarden guldens in de wederopbouw van het getroffen land,
maar wat moet de VN doen wanneer de opbouw is voltooid en het uck de kfor-troepen
bestempelt als een bezettingsmacht en het vertrek ervan eist? En Belgrado heeft in
Kosovo niets meer te zeggen. Hoe kan het gezag van de Joegoslavische regering in
Kosovo ooit nog worden hersteld, wat ook al zo’n mooie doelstelling van de westerse
landen is?
115
De escalatie van het geweld, waaraan de navo-bombardementen in belangrijke mate
hebben bijgedragen, heeft de onderlinge haatgevoelens tussen Serven en Albanezen
verder versterkt. Gematigde krachten aan beide zijden zijn hun leven niet zeker omdat
nuances niet meer worden geaccepteerd. En waar in Kosovo nog sprake is van gemengde
gemeenschappen, kan daar op elk moment de vlam in de pan slaan, zoals nog eens
bleek in de eerste week van februari 2000. Servische en Albanese inwoners van de
Kosovaarse provincieplaats Mitrovica gingen elkaar te lijf met alle mogelijke uit de oorlog
achtergebleven wapentuig, waarbij aan beide zijden doden vielen. De aanwezige kfor-
troepen konden weinig uitrichten in de chaos die in de nachtelijke uren uitbrak, en
werden bovendien zelf het doelwit van aanvallen van beide kampen. Het nationalisme en
het etnisch bepaalde superioriteitsgevoel – dat zo velen op de Balkan nu al zo’n tijd in de
greep heeft – zijn al met al het enige dat versterkt uit de strijd is gekomen. Daarmee is
het streven van de VN naar een multi-etnisch Kosovo voor de eerste decennia een niet te
bereiken doel geworden. En het is niet realistisch en zelfs gevaarlijk om niet te bereiken
doelen na te streven – de recente geschiedenis van de Balkan heeft dat onomstotelijk
aangetoond. Alle betrokken partijen, uitgezonderd het uck, hebben steeds op het
standpunt gestaan dat aansluiting van Kosovo bij Albanië ongewenst is, omdat het zal
leiden tot soortgelijke wensen van de Albanese minderheden in Montenegro en
Macedonië. Bovendien zou het moeilijk verdedigbaar zijn als aan de Albanezen in Kosovo
zou worden toegestaan wat elders op de Balkan aan bijvoorbeeld de Serven in de
Bosnische deelrepubliek Srpska wordt ontzegd, namelijk aansluiting bij het land van
eigen keuze.
Een laatste, zij het nooit officieel geproclameerde doelstelling van de navo-acties was een
verdere isolatie van Milosevic en zijn bewind. Welnu, internationaal was hij al volledig
geïsoleerd, en in eigen land blijkt hij soeverein tegenover een tot op het bot verdeelde
oppositie. Milosevic lijkt alles behalve verzwakt uit de strijd te zijn gekomen, nu hij via de
door hem gedomineerde media keer op keer kan zeggen dat hij en zijn volk het
slachtoffer zijn van een internationaal, door de navo gesmeed complot. Reeds vele malen
hebben de leiders van de oppositie duidelijk gemaakt dat de bombardementen hen niet
hebben geholpen, maar juist hebben verzwakt. Ook dat maakt dat de operatie Allied
Force onmogelijk doelmatig kan worden genoemd.
Een van de mensen met de meest vergaande oorlogsretoriek tijdens de Kosovocrisis was
zonder twijfel de man die de Spanjaard Solana opvolgde als secretaris-generaal van de
navo, de Britse oud-minister van Defensie George Robertson. In een interview in NRC
Handelsblad van 13 november 1999 zegt hij: ‘We hebben uiteindelijk zijn militaire
machine afgebroken, en dat was ons doel.’ Gek genoeg is dat door de navo nooit eerder
aan iemand verteld. Was dat wel gebeurd – en in een bondgenootschap van zichzelf
democratisch noemende landen had dat natuurlijk moeten gebeuren – dan zou
onmiddellijk de volgende vraag zijn geweest: ten koste van hoeveel menselijk leed bent
u bereid uw doel te bereiken?
116
En de vraag die Robertsons uitspraak nú oproept is deze: zou hij zelf werkelijk geloven
dat de militaire machine van Milosevic (waarmee hij natuurlijk doelt op het leger van de
Federatieve Republiek Joegoslavië, waarvan Milosevic de president is) – zou de nieuwe
secretaris-generaal van de navo werkelijk geloven dat dat leger door de
bondgenootschappelijke strijdkrachten vernietigend is verslagen? Wie zich de beelden
van de uittocht van de Servische troepen uit Kosovo herinnert, zal het zich nauwelijks
kunnen voorstellen. Daarvoor rolden er te veel tanks door de straten van Pristina.
Daarvoor was er te veel vertoon van ongebroken strijdlust. Zoals Clifford Beal, de
hoofdredacteur van Jane’s Defence Weekly eerder in dit boek al opmerkte, is er alle
reden om ernstig te twijfelen aan de navo-cijfers over de Servische verliezen. Zodat zelfs
dit ene, zeer beperkte, weinig humanitaire, en niet vooraf of tijdens de luchtcampagne
genoemde doel, niet gehaald lijkt te zijn. Dat de oud-generaal sir Michael Rose beweert
dat men binnen de navo zeer ontevreden is over Operation Allied Force lijkt ons dan ook
een stuk waarschijnlijker dan dat secretaris-generaal Robertson werkelijk gelooft wat hij
zegt.
117
2.2 OEFENING IN BESCHEIDENHEID
Te veel moralisten beginnen met een afkeer van de werkelijkheid: een afkeer van de
mens zoals hij is.
Clarence Day
Op 25 april 1999, vijftig jaar nadat de navo werd opgericht als schild tegen het Rode
Gevaar, ondertekenden de lidstaten in de Amerikaanse hoofdstad Washington een nieuw
strategisch concept voor het bondgenootschap. Rob de Wijk heeft in het verleden van
dichtbij meegemaakt hoe de besluitvorming en het beleid binnen de navo tot stand
komen. Daarom vroegen wij hem op welk moment de Nederlandse regering nu enige
inspraak heeft gehad bij het opstellen van dat belangrijke document.
De Wijk: ‘Daar moet je je niet te veel van voorstellen. Ik heb zelf meegewerkt aan het
concept van 1990 en de voorbereidingen voor het concept van 1999, maar dat werd
allemaal afgedaan op ambtelijk niveau. De minister werd pas in een heel laat stadium
geïnformeerd. Er is wel enige politieke sturing in, maar die is voornamelijk indirect door
de navo-ambassadeurs die worden geïnstrueerd door hun hoofdsteden. De uiteindelijke
tekst is een compromisdocument dat voor 80 tot 90 procent wordt uitonderhandeld door
ambtenaren. Vervolgens wordt er tijdens zo’n top nog een beetje over gerommeld door
de regeringsleiders. Die passen hier en daar nog een zinnetje aan. Maar grosso modo is
het een ambtelijk stuk, waarin formeel wordt vastgelegd wat in de praktijk al lang
gebeurt. Want bij de navo holt de theorie altijd achter de praktijk aan.’
Wat is er nu precies nieuw aan dat nieuwe strategische concept van de navo? Een van de
belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het verleden is ongetwijfeld dat het
bondgenootschap zich voortaan het recht voorbehoudt om overal te interveniëren waar
men een bedreiging ziet (letterlijk: ‘waar de veiligheid van de Euro-Atlantische regio in
het geding is’.
Bovendien is aan de lijst van kerntaken van de navo, mede dankzij de inspanningen van
de Nederlandse navo-ambassadeur, het uitvoeren van ‘crisisbeheersingsoperaties’
toegevoegd – zowel peace keeping- als peace enforcing-operaties. In het nieuwe
strategisch concept staat verder dat het in den vreemde interveniëren ‘bij voorkeur’ moet
gebeuren met een mandaat van de Veiligheidsraad. Toen de Tweede Kamer op 21 april
1999 met de regering van gedachten wisselde over het concept, waaraan op dat moment
door de navo nog werd gewerkt, diende SP-kamerlid Harry van Bommel een motie in om
te bewerkstelligen dat de regering zich zou inspannen om de woorden ‘bij voorkeur’ te
vervangen door ‘per definitie’. Maar die motie kreeg slechts de steun van zijn eigen
vijfkoppige fractie. Het was de laatste keer dat de Kamer zich over de kwestie zou
buigen, want de regering hoeft een navo-concept niet aan het parlement voor te leggen
ter ratificatie.
Met de aanname van het nieuwe strategisch concept is de navo dus definitief geen
verdedigingsorganisatie meer, maar een militair machtsblok dat zichzelf toestemming
geeft om ook buiten het verdragsgebied actief te zijn, ten behoeve van het eigen
economische of politieke belang. Of zoals de voorstanders van deze nieuwe strategie het
liever verwoorden: ten behoeve van de naleving van de mensenrechten, de
internationale wereldorde, de vrede. De kans is dus groot dat er in het kader van
‘crisisbeheersingsoperaties’ nog meer ‘Kosovo’s’ zullen volgen.
118
In de brief aan de Kamer waarin verslag werd gedaan van de navo-top in Washington,
schrijft de minister van Buitenlandse Zaken het zo:
De politieke, militaire en humanitaire aanpak van de Kosovocrisis werd krachtig
ondersteund, in het besef dat deze de meest heldere manifestatie vormt van het beleid
dat de navo in het Strategisch Concept voor de komende periode heeft uitgezet.
Het is op z’n zachtst gezegd opmerkelijk dat de navo de aanpak van de Kosovocrisis
heeft verheven tot hét strategisch concept voor de toekomst, gezien het gebrek aan
doelmatigheid ervan, afgemeten aan de door haar zelf geformuleerde doelen. In het
vorige hoofdstuk zijn we daar al op ingegaan. En de negatieve ervaringen in Kosovo
staan bepaald niet op zichzelf. Het lijkt erop dat de internationale gemeenschap sowieso
haar mogelijkheden om succesvol ‘humanitair’ te interveniëren systematisch overschat.
Rob de Wijk en anderen hebben daar elders in dit boek al veel behartenswaardige dingen
over gezegd. Noch de Verenigde Naties, noch enig land of bondgenootschap kan wijzen
op werkelijk succesvolle operaties in het kader van humanitaire interventies. In het beste
geval lijkt men in staat om tot een bevriezing van de status quo te komen, zoals in VN-
verband op Cyprus (unficyp, aanwezig sinds 1964), op de Golanhoogte (undof, aanwezig
sinds 1974), in Zuid-Libanon (unifil, aanwezig sinds 1978) en in Bosnië (unmibh,
aanwezig sinds 1995). Op zichzelf is daar niks mis mee, behalve wanneer die bevriezing
een definitieve oplossing in de weg staat, wat in vrijwel alle bovengenoemde gevallen zo
is.
Echt ernstig wordt het wanneer de mening post vat – en dat lijkt steeds meer het geval
te zijn – dat landen, verenigd of alleen, in staat zijn om door middel van massief geweld
ergens vrede op te leggen aan strijdende partijen. Dat is een gevaarlijke vorm van
zelfoverschatting. Het mag dan zo zijn dat de navo wekenlang kan bombarderen zonder
zelf een slachtoffer te hoeven betreuren, en natuurlijk is de verleiding dan groot om te
denken dat men dus in principe in staat is wie dan ook waar dan ook in de wereld de wil
op te leggen, maar zowel de huidige situatie in Kosovo, als die in Bosnië laat zien dat dit
toch echt een misvatting is.
Aan militair ingrijpen gaat meestal een diplomatiek proces vooraf, een proces gebaseerd
op de politieke analyse van de betrokken partijen. Wie er allemaal ‘betrokken partij’ zijn,
dat maakt ieder land of verband van landen zelf uit, op basis van de economische,
politieke en ideologische kracht en belangen. De bemoeienis met een conflict wordt dus
lang niet altijd – of eigenlijk: meestal niet – ingegeven door de behoefte om zich
belangeloos in te zetten voor de vrede en de menselijkheid. Het voorbeeld van de
westerse bemoeienis met de crisis op de Balkan laat zien dat daardoor gemakkelijk het
tegenovergestelde bereikt kan worden van wat men aanvankelijk beoogde: geen
bemoeienis van buiten was zeer waarschijnlijk beter geweest dan de op tegenstrijdige
gedachten hinkende bemoeienis van de EU, de VN en de navo die nu heeft
plaatsgevonden.
119
Zoals we hebben gezien, ging het al meteen mis toen Duitsland tegen de wil van de
meeste andere Europese landen de vroegtijdige erkenning van Slovenië en Kroatië
erdoor drukte. In plaats van het opkomende nationalisme en separatisme te temperen,
besloot men het te honoreren. Er werd niet langer gezocht naar een allesomvattende
oplossing voor de Balkan, maar er werd besloten om bij elke nieuwe ontwikkeling iets
nieuws te proberen. Had men – in de wetenschap dat er in alle republieken grote
etnische minderheden woonden – vanaf het allereerste begin ferm gepleit voor een
confederatief Joegoslavië waarin er maximale vrijheid zou zijn voor de afzonderlijke
republieken maar dus ook garanties voor de veiligheid van de minderheden, dan zou de
‘vulkaan’ van etnische onvrede wellicht niet tot uitbarsting zijn gekomen. En ook als die
confederatie niet haalbaar was gebleken, had men via het door Carrington voorgestelde
‘Joegoslavië à la carte’ kunnen voorkomen dat de zaken zo verschrikkelijk uit de hand
zouden lopen als nu is gebeurd. Want hoe het verder is gegaan met de Balkan, is
bekend. Europa, de Verenigde Naties en uiteindelijk ook de navo raakten steeds meer
betrokken bij het conflict en werden zelf ook steeds vaker een actor in het geheel. Oud-
minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo sprak wel eens over het gevaar van
‘hospitalisering’. Het is een vervelend woord in dit verband, maar zijn bedoeling was
duidelijk: door zich steeds nadrukkelijker in het conflict te mengen werden de EU en de
VN ook steeds vaker verantwoordelijk gehouden voor het uitblijven van de vrede – ook,
of juist door de strijdende partijen die zelf rustig doorgingen met het op gewelddadige
wijze veiligstellen van hun belangen. Sir Michael Rose mocht dat, zo hebben we kunnen
lezen, aan den lijve ondervinden.
Kroaten, moslims, Slovenen, Macedoniërs, Montenegrijnen, Serviërs, maar ook Turken,
joden en Roma hebben op de Balkan eeuwenlang naast elkaar gewoond. En op enkele
conflicten na, is dat vrijwel altijd vreedzaam verlopen. De verwoesting van de oude brug
in Mostar was ook om die reden zeer symbolisch: gedurende vele eeuwen had kennelijk
niemand de behoefte gevoeld om de verbinding tussen de bevolkingsgroepen met geweld
te verbreken. Een zeer ruim deel van de Joegoslavische bevolking bestaat dan ook uit
mensen die zijn geboren uit gemengde huwelijken. Het kwaad op de Balkan wordt niet
gevormd door dé Serviërs of dé moslims of door welke bevolkingsgroep dan ook, het
kwaad op de Balkan is het kwaad van het nationalisme en het etnische
superioriteitsgevoel dat door onverantwoordelijke types binnen de belangrijkste
bevolkingsgroepen welbewust en met gebruikmaking van de grofste middelen is
aangekweekt. Als de vlam dan uiteindelijk in de pan slaat, volgt alleen nog escalatie op
escalatie, totdat het gezonde verstand zich herneemt en de overhand krijgt, en het besef
dat men elkaar nodig heeft het wint van de onderlinge haat. De mogelijkheden van de
internationale gemeenschap om in dit proces door middel van geweld een oplossing te
forceren en van buitenaf een pacificatie op te leggen, zo hebben de oorlogen in Bosnië en
Kosovo bewezen, zijn nihil. Eerder heeft men de problemen verergerd en verlengd.
Laten we de loop der gebeurtenissen in Bosnië nog eenmaal reconstrueren, en ons
daarbij concentreren op de bemoeienissen van de buitenlandse mogendheden.
120
Twee weken nadat het Bosnische parlement in afwezigheid van de Servische leden zich
op 14 oktober 1991 uitsprak voor de onafhankelijkheid (daarmee het voorbeeld volgend
van Kroatië en Slovenië), kwam het Carrington-plan tot stand, opgesteld door Lord
Carrington, die in hoofdstuk 4 uitvoerig aan het woord is geweest. Het plan van de Britse
bemiddelaar voorzag in een opsplitsing van Bosnië in drie kantons in een confederatief
verband, en werd getekend door de Kroaten, de Serviërs én de moslims. Op dat moment
leek een oorlog in Bosnië voorkomen. Maar de Bosnische president Izetbegovic kwam
kort daarop terug op zijn standpunt, daartoe aangespoord door de Verenigde Staten en
de Europese landen. Bij nader inzien vond hij (vonden de VS en de EU) dat er één multi-
etnisch Bosnië moest komen. In plaats daarvan kwam er oorlog.
In augustus 1992 werd er een nieuwe poging gedaan om het conflict langs diplomatieke
weg op te lossen: het Vance-Owen-plan kwam op tafel. Dat voorzag in een opsplitsing
van Bosnië in tien provincies: drie voor de Serviërs, drie voor de Kroaten en drie voor de
moslims – Sarajevo zou multi-etnisch worden. De onderhandelingen over dit plan
duurden tot februari 1993. Op de vierentwintigste van die maand liet Madeleine Albright,
toenmalig Amerikaans vertegenwoordiger bij de VN, op een persconferentie weten dat de
Verenigde Staten er geen heil in zagen: ‘Dit plan,’ aldus Albright, ‘komt neer op het
belonen van agressie en het straffen van de slachtoffers.’ En dus stemden de VS in de
Veiligheidsraad tegen een Frans voorstel om het Vance-Owen-plan goed te keuren. De
Verenigde Staten hadden ‘andere maatregelen’ in gedachte: de lift and strike-strategie
(het opheffen van het wapenembargo voor de Bosnische moslims en het bestrijden van
de Bosnische Serviërs vanuit de lucht). Dat het daar niet van kwam, was omdat deze
strategie op onoverkomelijke bezwaren van de Engelsen stuitte. Die hadden, in
tegenstelling tot de Amerikanen, mensen in het veld die rechtstreeks slachtoffer zouden
kunnen worden van een full-blown war. Om toch iets te doen voor de steeds grotere
aantallen in het nauw gedreven burgers, werden op diverse plaatsen zogenaamde safe
havens gevormd, waarover zo dadelijk meer. Maar vrede werd het, dankzij het
Amerikaanse verzet tegen het Vance-Owen-plan, opnieuw niet.
Daarna kwam het Owen-Stoltenberg-plan. Dit plan leek sterk op het eerder door de
moslims verworpen plan van Carrington. Het kreeg de steun van de Bosnische Kroaten
en de Bosnische Serviërs, maar werd, om dezelfde redenen als het Plan Carrington, in
september 1993 verworpen door het Bosnische parlement. De oorlog nam weer in
hevigheid toe.
In maart 1994 kwam vervolgens onder Amerikaanse druk een federatie van Bosnische
Kroaten en moslims tot stand. Daarmee werd de oorlog formeel een conflict tussen twee,
in plaats van drie partijen.
In datzelfde jaar 1994 werd ook de zogenaamde Contactgroep opgericht, bestaande uit
het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Rusland en de Verenigde Staten, in de
hoop dat daarmee een einde zou komen aan de vele tegenstrijdigheden in de
buitenlandse bemoeienis met het conflict. Het eerste voorstel dat de Contactgroep deed,
was om te komen tot opsplitsing van Bosnië in twee delen: één deel van 51 procent van
het oppervlak voor de federatie van moslims en Kroaten, en 49 procent voor de
Bosnische Serviërs. Omdat de Serviërs, die vanaf het begin van de oorlog een militair
overwicht hadden, op dat moment echter 70 procent van het land in handen hadden,
weigerden zij te tekenen. Opnieuw sleepte de oorlog zich voort – maar achter de
schermen vond een dramatische verandering plaats.
121
In mei 1995 startten de Kroaten, die naar later is gebleken inmiddels door de
Amerikanen waren opgeleid en bewapend, een groot offensief tegen de Bosnische
Serviërs in West-Slavonië, gevolgd door een nog groter offensief in de Krajina in
augustus, waarbij 200000 Serviërs van Kroatisch grondgebied werden verjaagd.
Plotseling waren de Serven aan de verliezende hand: bijna vier jaar na het begin van de
oorlog was de situatie weer rijp voor een oplossing die in 1991 onder handbereik had
gelegen, maar die door onbegrip en kortzichtigheid van de buitenstaanders (lees: de EU
en de Verenigde Staten) niet was verwezenlijkt. Toen Richard Holbrooke in de herfst van
1995 zijn pendeldiplomatie begon, leidde dat uiteindelijk tot een staakt-het-vuren in
oktober en tot de Dayton-gesprekken in Ohio (VS) vanaf 1 november. Het Dayton-
akkoord dat daaruit voortkwam deelt Bosnië in twee bijna gelijke delen: De Republica
Srpska en de Bosnische Federatie, en week slechts in de details af van wat Lord
Carrington vier jaar daarvoor al had voorgesteld.
Terwijl dit politiek-diplomatieke proces, zwaar gehinderd door de vele landen en
organisaties die zich er ieder vanuit hun eigen belangen en meningen mee bemoeiden,
zich voltrok, was op de grond de VN-vredesmissie unprofor actief. Met een onduidelijk
mandaat probeerden soldaten (de zogenaamde blauwhelmen) uit vele verschillende
landen zoveel mogelijk voor de bevolking te betekenen. Zoals oud-unprofor-bevelhebber
sir Michael Rose eerder in dit boek goed voelbaar maakte, was hun werk dankbaar in de
zin dat ze in de gegeven situatie mensen konden helpen, maar uiterst onbevredigend in
de zin dat ze de strijdende partijen niet tot vrede konden brengen zolang die dat zelf niet
wilden.
Natuurlijk moet in dit verband het debacle ‘Srebrenica’ genoemd worden. Het overstijgt
de bedoeling van dit boek om daar zeer uitvoerig op in te gaan, maar omdat het hier een
nationaal trauma betreft, en omdat het in een notendop de beperkingen van de
‘humanitaire interventie’ laat zien, willen we toch onze kijk geven op deze pijnlijkste van
alle Nederlandse vredesoperaties.
Op 4 februari 2000 stond in NRC Handelsblad het volgende bericht:
Overlevenden uit Srebrenica eisen dat een aantal (voormalige) VN-functionarissen wordt
aangeklaagd wegens volkerenmoord, evenals de Nederlanders Joris Voorhoeve (minister
van Defensie ten tijde van de val van Srebrenica) en Ton Karremans (commandant van
de Nederlandse VN-troepen in de enclave). Een delegatie van de overlevenden heeft dat
vanmorgen gezegd tijdens een gesprek met hoofdaanklaagster Carla Del Ponte van het
Joegoslaviëtribunaal.
Daarmee begint een nieuw hoofdstuk van een boek dat, ondanks grote inspanningen van
de Nederlandse regering, maar niet gesloten wil raken.
122
Op de morgen van 11 juli 1995 openden Bosnisch-Servische troepen, onder leiding van
generaal Mladic, de aanval op het dorp Srebrenica, een zogenaamde ‘safe haven’
ingesteld door de Veiligheidsraad (resolutie 819) ten behoeve van gevluchte moslims.
Nederlandse VN-soldaten, opererend onder de naam Dutchbat, hadden de
verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de mensen in de enclave, maar tegenover de
overmacht aan Servische troepen, onder leiding van generaal Mladic, stonden zij
machteloos. De door de VN beloofde luchtsteun bleef uit, en het onvermijdelijke
gebeurde: de enclave viel. Duizenden moslimmannen op weerbare leeftijd werden
gescheiden van de rest van hun familie en afgevoerd. Vrijwel zonder uitzondering werden
ze vermoord, net als veel van de mannen die in de nacht voor de val de enclave waren
ontglipt, maar later alsnog in Servische handen vielen. Op het moment dat het er écht op
aankwam, bood de VN niet wat ze had beloofd: een veilige haven voor de moslims.
Een belangrijke vraag die nog altijd niet afdoende is beantwoord luidt: wie waren er
allemaal van op de hoogte dat Srebrenica zou worden opgegeven op het moment dat de
Bosnische Serviërs aanstalten zouden maken de enclave te overrompelen? De VN geeft
in haar in 1999 verschenen evaluatierapport weliswaar ruiterlijk toe ‘gefaald’ te hebben,
echte opheldering over deze kwestie komt er niet. Laat staan dat de verantwoordelijken
gedwongen worden verantwoording af te leggen. In ons land is het zelfs vijf jaar na dato
politiek niet mogelijk de verantwoordelijken in een parlementaire enquête onder ede te
horen.
Tijdens een overleg met de Tweede Kamer een paar maanden na de val van Srebrenica
liet minister Voorhoeve weten dat het nooit de bedoeling was geweest de enclave écht te
verdedigen en dat safe niet letterlijk ‘veilig’ betekende. Dat had hij al begrepen toen hij
in Srebrenica was geweest vlak na zijn aantreden als minister. Maar wisten de leden van
Dutchbat en de in Srebrenica samengedreven moslims dat ook? Nee dus. En als de
minister dit dan wél wist, had hij dan niet aan de Bosnische autoriteiten moeten
voorstellen om de enclave te ontruimen en de mensen te evacueren zodat op voorhand
mensenlevens gered hadden kunnen worden? ‘Dat hebben we gedaan,’ was Voorhoevens
reactie toen deze vraag hem in de Kamer werd gesteld. ‘Maar men wilde dat niet.’ Als dit
waar is, en het stemt overeen met wat sir Michael Rose hierover heeft gezegd in
hoofdstuk 6, dan laadt dat een enorme verantwoordelijkheid op de schouders van de
Bosnische leiders van die dagen – al blijft ook dan de vraag gerechtigd in hoeverre de
Nederlandse minister van Defensie mede schuldig is. Door publiekelijk alarm te slaan had
de druk op de Bosnische autoriteiten ongetwijfeld aanzienlijk kunnen worden verhoogd.
Een andere vraag die gesteld moet worden is deze: hoe heeft het kunnen gebeuren dat
Nederland zich ooit heeft laten verleiden om zich in dit wespennest te wagen? Daarvoor
moeten we terug naar de dagen dat Relus ter Beek nog minister van Defensie was. Het
was de tijd dat ons land een Luchtmobiele Brigade aan het opbouwen was. En de tijd dat
er vrijwel dagelijks beelden tot ons kwamen van moslims op de vlucht voor de Bosnische
Serviërs. En juist op dat moment wilde het Canadese bataljon dat Srebrenica onder zijn
hoede had, terug naar huis. Nederland was het enige land dat bereid was troepen te
leveren voor Srebrenica. Geen enkel groot land met invloed binnen de navo en/of de VN
geloofde dat de enclave verdedigd kon worden. Maar de morele verontwaardiging in ons
land was zo groot over wat er allemaal in Bosnië gebeurde, dat de politiek en de media
het zicht op de werkelijkheid verloren. Negatieve signalen van navo-bondgenoten werden
niet opgepikt, hoewel we – indien er problemen zouden ontstaan – wel afhankelijk waren
van die landen. Niemand wist toen nog dat het save haven-concept alleen maar was
bedacht om te verhullen dat de Amerikanen af wilden van het Vance-Owen-plan.
123
Op aandrang van de Tweede Kamer, onder aanvoering van het inmiddels overleden
PvdA-kamerlid Van Traa en de cda’er Van Vlijmen, stelde Ter Beek op 7 september 1993
zeer tegen zijn zin Nederlandse militairen ter beschikking van Boutros-Ghali, toenmalig
secretaris-generaal van de VN, ten behoeve van de verdediging van Srebrenica.
Luitenant-generaal Couzy, bevelhebber van de landstrijdkrachten, verwoordt zijn
gedachten over die beslissing in zijn memoires als volgt:
Het was op die manier bij voorbaat een onmogelijke opgave: te weinig militairen, wier
handen ook nog eens op de rug werden gebonden. De Bosnische Serviërs, die Srebrenica
volledig hadden omsingeld, hadden zo vrij spel. (…) De andere opdracht, het ontwapenen
van de moslimstrijders, was eveneens bij voorbaat een wassen neus.
In zijn boek noemt Couzy de operatie een mission impossible en spreekt hij zijn
verbazing uit over officieren in zijn eigen staf die voorstander waren van deelname
‘omdat het goed is voor het imago en de presentatie van de Koninklijke Landmacht’. Ook
Couzy heeft echter destijds geen verdere consequenties aan zijn standpunt verbonden.
Ons land had zichzelf, zo bleek ook al snel in de praktijk, opgezadeld met een
onmogelijke opdracht. Moslimstrijders trokken ‘snachts vanuit de ‘veilige haven’ de
omliggende heuvels in om aanvallen uit te voeren op Servische dorpen. Ook vonden er
vanuit de enclave beschietingen plaats, in de hoop dat de Nederlanders en de Bosnische
Serviërs konden worden verleid tot een vuurgevecht. Toen de Bosnische Serviërs er
voldoende van overtuigd waren dat de VN en de navo niets zouden ondernemen als zij de
enclave aanvielen, besloten zij ten slotte de provocaties te beantwoorden. Met het
bekende resultaat.
Welke andere les kan er uit deze beschamende episode van de Nederlandse geschiedenis
getrokken worden, dan de les van bescheidenheid? Maar is die les geleerd? Slechts
anderhalve maand na de val van Srebrenica publiceerde de toenmalige minister van
Defensie Voorhoeve een boek met de titel Labiele Vrede. Het slot van het op een na
laatste hoofdstuk luidt als volgt:
Het belangrijkste middel voor constructieve invloed van een niet zo machtige staat als
Nederland ten gunste van ontwikkeling naar wereldrechtsorde is het verwerven van de
internationale reputatie een geloofwaardige partner te zijn. Dat wil zeggen: goede
voorstellen indienen op het juiste moment, gedekt door consistent binnenlands beleid, en
geschraagd door relatief grote economische en zo nodig militaire bijdragen aan de
oplossing van internationale problemen. (…) Als Nederland invloedrijk wil zijn, kan het
dat bereiken door juist in de moeilijke vraagstukken de risico’s van
medeverantwoordelijkheid te aanvaarden. Wie grotere lasten draagt heeft een groter
gewicht. Dat geldt ook in de internationale politiek.
De les in bescheidenhied was toen dus nog niet geleerd – maar misschien konden de
persen niet meer tijdig worden gestopt.
Wanneer de internationale gemeenschap zich wil bemoeien met binnenlandse en
regionale conflicten zijn bescheidenheid, behoedzaamheid en terughoudendheid geboden,
zeker als het gaat om het toepassen van geweld. Het gevaar dat het middel erger zal
blijken dan de kwaal is steeds levensgroot aanwezig.
124
Maar de kwaal is zo vreselijk, zullen velen roepen. Hoe zouden wij ons bescheiden,
behoedzaam en terughoudend kunnen opstellen bij het zien van zo veel ellende?
De vraag die hier aan de orde is, is echter niet die van de moraliteit. Het is de vraag van
de effectiviteit. Met andere woorden: wat is het dat ons doet denken dat de samenleving
wel ‘maakbaar’ is als het gaat om buitengewoon ingewikkelde, historisch zwaar beladen
conflicten elders in de wereld, terwijl we dat niet geloven als het gaat om relatief
eenvoudige nationale kwesties. Zij die de vraag van de effectiviteit niet stellen, en zich
alleen beroepen op hun morele motieven, kunnen aan het eind van de rit wel eens
ontdekken dat zij uiteindelijk immoreel hebben gehandeld. En de mensen om wie het
allemaal was begonnen, kunnen wel eens veel slechter af zijn dan wanneer men wel
bescheiden, behoedzaam en terughoudend was gebleven. Moraliteit verwordt tot cynisme
wanneer het eigen ‘goede geweten’ belangrijker wordt gevonden dan de realiteit van de
medemens. Moralpolitik zonder het filter van de Realpolitik is levensgevaarlijk. En het is
een cynische speling van het lot dat juist de politieke leiders die in hun binnenlandse
beleid het laatste restje idealisme lijken te hebben opgeofferd aan het ‘realisme’ van de
markt, die les in hun buitenlandse beleid niet lijken te willen leren.
Gelukkig gaan er ook steeds meer stemmen op van mensen die wél lering wensen te
trekken uit het falen in het verleden. Hans Achterhuis, hoogleraar wijsbegeerte aan de
Universiteit Twente, schrijft in zijn buitengewoon interessante boek Politiek van de goede
bedoelingen, geschreven naar aanleiding van de Kosovo-oorlog: ‘Wie de slachtoffers
centraal stelt zonder naar de politieke context te kijken, kan wel eens meer slachtoffers
maken dan helpen.’ bbc-journalist Misha Glenny, schrijver van het standaardwerk uit
1992 De ondergang van Joegoslavië, verwoordde het veel eerder al zo:
Ons begrip van de oorlog in Bosnië-Hercegovina wordt helaas verduisterd door de grote
mate van menselijk lijden en de neiging van veel ooggetuigen om de morele vragen die
door het conflict zijn opgeworpen, te verwarren met de politieke kwesties die het
verleden veroorzaakt. (…) Buiten de Balkan heeft de algemene mening postgevat dat die
oorlogen worden gevoed door ‘oude haatgevoelens’, zoals de Britse premier John Major
ze heeft gekarakteriseerd. Bovendien heeft overal de theorie ingang gevonden dat het
begaan van wreedheden een centraal oorlogsdoel is (vooral van de Serviërs). Dit wijst op
een gebrek aan historisch begrip, dat heeft geleid tot een vaak stompzinnige interpretatie
van de kant van de internationale spelers in het huidige drama. Vaak is deze
aangemoedigd door de medespelers ter plaatse om hun politieke doeleinden dichterbij te
brengen; dit alles heeft, over het algemeen, ervoor gezorgd dat dat wazige conglomeraat
dat pronkt met de naam ‘de internationale gemeenschap’, heeft bijgedragen tot een
verergering van de crisis. Om de wreedheden te begrijpen moeten we de politiek
begrijpen, en niet omgekeerd.
En de Nederlandse publicist Paul Scheffer schrijft in NRC Handelsblad van 11 december
1999:
De militarisering van de menslievendheid kan de wereld veel onveiliger maken. Zo kan
het doel dat men nastreeft, worden ontheiligd door de middelen die worden gebruikt. (…)
Humanitaire interventie, dat wil zeggen oorlog omwille van de mensenrechten, kan geen
algemeen aanvaarde regel in het verkeer tussen naties worden en zal een grote
uitzondering moeten blijven. De krijgsmacht moet zich dan ook niet in toenemende mate
op deze doctrine gaan baseren. Anders lopen we het gevaar dat het militaire aanbod
vanzelf de vraag naar interventie gaat oproepen.
125
Met name dit laatste punt moet ons zorgen baren. Niet alleen Nederland maar vrijwel alle
navo-lidstaten zijn hun krijgsmacht aan het ombouwen in de richting van een
interventiemacht, te gebruiken voor ‘conflictpreventie’ en ‘conflictbeheersing’, of wat voor
andere eufemismen er inmiddels voor zijn gevonden. In het debat waarin de Kamer in
1993 minister Ter Beek dwong Nederlanders naar Srebrenica te sturen, speelde het
argument van de beschikbaarheid van de Luchtmobiele Brigade een belangrijke rol, net
als bij een deel van de legertop – zoals wij hierboven reeds zagen. En wat te denken van
Madeleine Albrights beroemd geworden, verwijtende woorden aan het adres van generaal
Colin Powell toen die zich wat gereserveerd opstelde in reactie op Albrights voorstellen
voor een harde interventiepolitiek in Bosnië? De machtigste vrouw van de Balkan zou
gezegd hebben: ‘Wat hebben we aan zo’n fantastisch leger waar jij niet over
uitgesproken raakt, als we het niet kunnen inzetten?’ Powell schrijft in zijn boek My
American Journey naar aanleiding van het voorval: ‘Ik dacht dat ik ter plekke een
beroerte zou krijgen. Amerikaanse soldaten zijn geen speelgoedsoldaatjes die je over een
soort Riskbord heen en weer schuift.’ De oorlog in Kosovo heeft bewezen dat er naar
Colin Powell niet is geluisterd, al heeft men er wel voor gezorgd dat de Amerikaanse
speelgoedsoldaatjes zo hoog boven het Riskbord vlogen dat zíj het er in ieder geval
levend vanaf hebben gebracht. En inmiddels begint zich in de coulissen een nieuw team
warm te lopen voor het geopolitieke machtsspel – een team dat de Nederlandse
ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken inmiddels ook mag rekenen tot zijn
vurigste supporters.
126
2.3 EUROPA REDT DE WERELD (NIET)
Er zijn mensen die men overtuigt met verheven gebaren, maar die men achterdochtig
maakt met argumenten.
Friedrich Nietzsche
Op 29 november 1999 presenteerden minister van Defensie Frank de Grave en zijn
collega van Buitenlandse Zaken Jozias van Aartsen de Defensienota 2000. Er bleek een
‘foutje’ te staan in het lijvige stuk over de toekomst van de vaderlandse krijgsmacht. In
een aparte brief aan de Tweede Kamer op 8 december werd dat foutje rechtgezet: het
laatste deel van de zin ‘De regering hecht sterk aan een goede volkenrechtelijke
grondslag voor militair optreden, maar stelt uiteindelijk humaniteit boven soevereiniteit’
moest worden geschrapt. Over de achtergrond van deze wijziging werd geen informatie
verstrekt. Maar het meest waarschijnlijke is dat het kabinet de korte samenvatting van
het denken van De Grave en Van Aartsen niet wilde overnemen.
En gelukkig maar.
De nieuwe wereldorde die de twee ministers voor ogen staat, en die in belangrijke mate
is gebaseerd op het optreden van de navo in Kosovo, is om een groot aantal redenen
ongewenst. In de voorgaande hoofdstukken is door diverse mensen vanuit verschillende
disciplines reeds volop kritiek geleverd op het optreden van de westerse landen in de
Joegoslaviëcrisis. Bovendien hebben we aan de hand van een reconstructie van de oorlog
om Kosovo en die in Bosnië laten zien hoe weinig doelmatig het militaire optreden van de
navo is geweest. We zullen nu trachten om de samenhang zichtbaar te maken tussen de
diverse kritiekpunten, en om daaruit een aantal conclusies te trekken over de nieuwe
wereldorde, of wat daar voor door moet gaan. Bovendien zullen we stilstaan bij de
belangrijke vraag: als we niet de weg op willen van de militaire humanitaire interventies,
wat kunnen we dan wél doen om te helpen het aantal humanitaire tragedies in de wereld
terug te dringen? Want niets is zo’n goede voedingsbodem voor geweld en terreur als
onverschilligheid.
In het blad Wordt vervolgd van Amnesty International van december 1999 heeft minister
Van Aartsen een poging gedaan zijn visie op de nieuwe wereldorde uiteen te zetten. Het
‘essay’ van anderhalf A4′tje over ‘de humanitaire interventie’ is in feite een korte
samenvatting van de toespraak die hij eerder hield voor de Algemene Vergadering van
de Verenigde Naties (zie hoofdstuk 9). En net als die speech staat ook dit artikel weer bol
van de retoriek over hoe het er in de wereld vandaag de dag aan toegaat, en met
vérgaande suggesties over hoe dat anders zou moeten – zonder dat er ook maar een
moment wordt stilgestaan bij wat de gevolgen zouden zijn als die suggesties inderdaad
worden overgenomen. Een paar voorbeelden.
De minister schrijft: ‘Moet zij werkloos toezien hoe etnische zuiveringen, en zelfs
genocide, plaatsvinden omdat tussenbeide komen misschien in strijd zou zijn met het
internationale recht? Natuurlijk niet.’
127
De minister wekt hier de suggestie dat het internationale recht onder alle
omstandigheden aanzet tot passiviteit, zelfs als er sprake is van genocide. Dat is onjuist.
Het Handvest van de VN verplicht landen zelfs om op te treden wanneer er sprake is van
volkerenmoord. Maar, en dat is nog erger, de minister suggereert dat hij het
internationale recht niet al te serieus wil nemen; het is iets waar je je dan eens wél, en
dan weer eens níét aan hoeft te houden. Zo’n houding roept vragen op. Wat of wie is ‘de
internationale gemeenschap’ zonder ‘het internationale recht’? Wie beslist dan waarover?
Wie maakt dan uit of er sprake is van ‘etnische zuiveringen, en zelfs genocide’, zodat
militair ingrijpen gerechtvaardigd zou zijn? En wie besluit daartoe? Aan wie wordt er voor
die beslissing verantwoording afgelegd? Wie controleert dat er geen sprake is van een
dubbele agenda, en dat in plaats van het bestrijden van al of niet vermeende
systematische verkrachting van de mensenrechten er geen andere strategische doelen
worden nagestreefd met het militair ingrijpen in een ander land? Als antwoord op al deze
vragen is nu juist dat internationaal recht uitgevonden.
En de retoriek gaat nog verder. ‘Want het kan toch niet zo zijn,’ schrijft de minister, ‘dat
de misdrijven begaan in de killing fields van Cambodja, Rwanda en Joegoslavië wel
achteraf vervolgd zouden mogen worden, maar dat de wereldgemeenschap hier niet
tevoren tegen op zou mogen treden. Internationaal recht zonder gerechtigheid is geen
recht.’
Laten we even stilstaan bij het voorbeeld van Rwanda. Naar schatting 800000 mensen
zijn daar afgeslacht in een vreselijke burgeroorlog. Iedereen herinnert zich de
afschuwelijke beelden. Maar waar was de internationale gemeenschap en dus ook
Nederland toen? Al in januari 1994 kwam er een stroom van waarschuwingen op gang
richting de Verenigde Naties. In april pas ging de goed georganiseerde, massale slachting
van start. Op 29 april, toen de volle omvang van de gruwelijkheden al lang duidelijk was,
weigerden de Verenigde Staten en Engeland in te stemmen met een voorstel van de
toenmalige voorzitter van de Veiligheidsraad, de Nieuw-Zeelander Colin Keating, om te
erkennen dat het om ‘genocide’ ging – terwijl juist die erkenning het mogelijk zou maken
voor de VN om op te treden. De Britse vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties
beweerde zelfs dat de Veiligheidsraad zich met zo’n uitspraak belachelijk zou maken. In
een in december 1999 gepubliceerd rapport, opgesteld in opdracht van Kofi Annan, die
destijds zelf verantwoordelijk was voor alle VN-vredesmissies, concludeert de Zweedse
ex-premier Ingvar Carlsson dan ook dat de Verenigde Naties, en vooral de
Veiligheidsraad, medeverantwoordelijk zijn voor de bloedige volkerenmoord in Rwanda.
Niet het internationale recht had hier dus een tijdig optreden in de weg gestaan, maar de
onwil van twee grootmachten – toevalligerwijs precies dezelfde twee grootmachten die in
de kwestie-Kosovo het hardst hebben geroepen dat militair ingrijpen absoluut
noodzakelijk was. Het is natuurlijk mogelijk dat men uit de gebeurtenissen in Rwanda de
conclusie heeft getrokken: dit nooit weer. Maar is het niet waarschijnlijker dat dit
voorbeeld aantoont hoe opportunistisch de afwegingen van ‘de internationale
gemeenschap’ in werkelijkheid zijn?
128
En beweert Van Aartsen nu dat we daar (in Rwanda, maar ook in Cambodja) militair
hadden moeten ingrijpen? Zou Nederland dan troepen hebben geleverd? Hadden we daar
dan – net als in Bosnië en Kosovo – ook een VN-protectoraat gesticht? Op al die vragen
geeft de minister geen antwoord. En dat is weliswaar begrijpelijk (het zou hem in een
zeer lastig parket brengen, want hoe groot zou de Nederlandse krijgsmacht wel niet
moeten worden als we werkelijk overal in de wereld voor politie willen gaan spelen),
maar ook onvergeeflijk voor iemand die zo’n grote verantwoordelijkheid draagt en zulke
ambitieuze ideeën voor de toekomst ontvouwt.
De constatering ‘internationaal recht zonder gerechtigheid is geen recht’, is een uitspraak
waaraan niemand zich een buil kan vallen. Maar wat betekent die zin, in combinatie met
het voorafgaande? Betekent het dat ‘de wereldgemeenschap’ (nogmaals: wie of wat dat
is, als het níét de Verenigde Naties zijn die daar volgens het internationaal recht voor zijn
aangewezen, daar rept de minister niet over) tevoren moet optreden, omdat er anders
geen sprake is van gerechtigheid? En wanneer is dat dan: ‘tevoren’?
Nog een laatste citaat: ‘De evolutie van het begrip soevereiniteit,’ zo stelt de minister,
‘houdt daarmee niet op. In een globaliserende wereld hebben we niet alleen te maken
met schending van de mensenrechten. Denk ook eens aan krakende kerninstallaties, aan
massale ontbossing, gebrek aan water, grootschalige productie van verdovende
middelen, of aan zogenaamde “falende staten”. Moeten politici soms gaan zitten wachten
tot het onheil echt een feit is? Of hebben zij de plicht om preventief op te treden? De
vraag is terecht. Maar wie geeft het definitieve antwoord?’
Hier citeert de minister opnieuw zijn eigen speech voor de VN. Al schrijft hij het nog net
niet, het antwoord van Van Aartsen op zijn eigen retorische vragen is duidelijk: politici
moeten niet gaan zitten wachten tot het onheil is geschied. Zij hebben de plicht
preventief op te treden. En je hoeft die redenering niet tot in zijn meest absurde
consequenties door te denken, zoals Noam Chomsky deed in hoofdstuk 9, om in te zien
hoe krankzinnig die is. Want wat zou dit moeten inhouden? Dat wij militairen gaan sturen
naar Indonesië om de arme boeren van Borneo te weerhouden van het afbranden van
hun bossen om zo aan akkerland te komen? Dat we Rusland gaan binnenvallen omdat er
kerncentrales staan die niet aan de nieuwste eisen voldoen? Eén concreet voorbeeld van
waar dit soort politiek in de praktijk toe leidt, is er al: Nederland heeft de Amerikanen het
recht verschaft om vanaf de Antillen oorlog te voeren tegen de cocaïneboeren in
Colombia, om zo iets te doen aan ‘de grootschalige productie van verdovende middelen’.
Volgens analisten dreigt in Columbia inmiddels een tweede Vietnam.
Waar leiden al deze wijsheden van de minister nu concreet toe? In zijn artikel schrijft hij
dat hij drie dingen wil: de Commissie Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken en de
Adviesraad Internationale Vraagstukken moeten een gezamenlijk advies schrijven over
militair ingrijpen zónder machtiging van de Veiligheidsraad; daarnaast wil de minister
een internationaal seminar organiseren, en ten slotte wil hij – en dat is politiek het enig
relevante – het vetorecht van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad ter
discussie stellen, omdat dit een ‘anachronisme’ is.
129
Als uitkomst van de door hem zelf gelanceerde ‘doctrine van de humanitaire interventie’
is dat ene concrete voorstel natuurlijk nogal aan de magere kant, maar bovendien is het
de vraag of het een erg verstandig voorstel is. Natuurlijk, op het eerste gezicht lijkt het
sympathiek en ook nog democratisch: waarom zouden de Verenigde Staten, Rusland,
Frankrijk, Engeland en China immers de Verenigde Naties hun wil mogen opleggen in
kwesties van vrede en veiligheid? Alleen: het belangrijkste resultaat van afschaffing van
het vetorecht in het huidige tijdsgewricht zal zijn dat de Veiligheidsraad zichzelf
marginaliseert. Want het is natuurlijk niet voor niks dat deze vijf grote landen, die
allemaal de beschikking hebben over het kernwapen, dat vetorecht hebben toebedeeld
gekregen. Dat heeft alles te maken met hun buitengewoon grote politieke, soms
economische, en in ieder geval militaire macht. Geen van deze landen zal accepteren dat
de Veiligheidsraad een uitspraak doet die ingaat tegen het nationale belang van die
betreffende staat. Zou deze landen het vetorecht dus worden ontzegd, dan ontstaat
ófwel de levensgevaarlijke situatie dat door een beslissing van een meerderheid van de
Veiligheidsraad de betreffende grootmachten lijnrecht tegenover de minderheid zou
komen te staan, en dat zij vervolgens met elkaar in conflict raken, ófwel de beslissingen
van de Veiligheidsraad worden als onbelangrijk terzijde geschoven, zodat deze raad niets
meer voorstelt. Daarmee zou het enige podium verdwijnen waarop de grootmachten op
dit moment met elkaar spreken, de enige plek ook waar serieus gesproken kan worden
over de geopolitieke ontwikkelingen. Het is dus bepaald niet in het belang van de
wereldvrede om luchthartig, of zelfs denigrerend te spreken over de mogelijkheden van
dit gremium.
Maar binnen de Nederlandse regering wordt daar kennelijk anders over gedacht. Dat is
niet zo verbazingwekkend, want de navo-bombardementen op Joegoslavië vonden, zoals
we hebben gezien, ook al plaats zonder de toestemming van de Veiligheidsraad. Rusland
en China hadden van het begin af aan grote bezwaren tegen de wijze waarop het Westen
(lees: de navo-landen) opereerden in de Kosovocrisis. Zij wensten dan ook geen
goedkeuring te geven aan de militaire acties van de navo. Voor de navo, en dus ook voor
Nederland, bleek dat echter geen reden om van die acties af te zien. Integendeel. De
aanval wordt nu ingezet op de Veiligheidsraad zelf, terwijl men tegelijkertijd zoekt naar
rechtvaardigingen in het internationale recht om naar eigen inzicht en overal waar men
dat maar nodig acht – dus ook buiten het eigen verdragsgebied – militair te kunnen
interveniëren.
Die verandering in de Nederlandse houding ten aanzien van de Veiligheidsraad heeft zich
in snel tempo voltrokken. Op 10 augustus 1998 schreef minister Van Aartsen nog in
antwoord op vragen van de PvdA-kamerleden Koenders en Valk: ‘Nederland stelt zich op
het standpunt dat er een Veiligheidsraadresolutie als basis voor militair ingrijpen tot
stand moet komen.’ Nog geen half jaar later is dat standpunt ingeruild voor iets dat daar
haaks op staat. In de Kosovocrisis heeft men een westerse Alleingang verkozen boven
samenwerking in de Veiligheidsraad.
130
De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, heeft zich al diverse malen
zeer negatief uitgelaten over deze ontwikkeling. Hij maakt zich ernstig zorgen over de
almaar in aantal toenemende militaire acties van de Verenigde Staten, al of niet in
samenwerking met derden: de raketaanval op Soedan, de aanhoudende
bombardementen op Irak, de bombardementen op Afghanistan – met elke Amerikaanse
bom wordt er een bouwsteen weggeslagen uit het fragiele huis van de internationale
samenspraak binnen de VN. De Pax Americana krijgt steeds meer vorm. De Verenigde
Staten spelen niet langer alleen de rol van politieagent van de wereld, ze beschouwen
zich ook als de aanklager van alles en iedereen die afwijkt van de Amerikaanse norm, als
de rechter die de strafmaat vaststelt, en ook nog als degene die de straf ten uitvoer legt
– ze zijn the judge, the jury and the executioner in één. En dat alles, zonder zich te
storen aan wat de gevolgen op de langere termijn kunnen zijn.
Michael Gorbatsjov, de laatste president van de Sovjet-Unie, zei daarover ten tijde van
de navo-acties tegen Joegoslavië:
Deze oorlog toont aan dat de Verenigde Staten, die een gezaghebbende rol in de navo
spelen, bereid zijn niet alleen de normen van het internationale recht te negeren, maar
ook om de wereld hun eigen normen ten aanzien van de internationale relaties op te
leggen. In feite laten de Verenigde Staten zich bij het bepalen van die normen leiden
door hun eigen nationale belangen en wordt slechts rekening gehouden met de
Verenigde Naties wanneer de beslissingen en acties van de VN de belangen van de
Verenigde Staten dienen.
Daar komt nog bij dat de Verenigde Staten als enige land in de wereld in staat zijn om de
Verenigde Naties ook financieel te chanteren, met de contributie als onderpand. Van de
188 landen die inmiddels lid zijn van de VN en het Handvest hebben ondertekend, zijn de
Verenigde Staten het land met verreweg de grootste betalingsachterstand. De vordering
van de VN op de VS bedraagt inmiddels al 3 miljard gulden – net zoveel als de jaarlijkse
kosten voor het VN-secretariaat plus de kosten verbonden aan vredesoperaties. Men is
pas bereid die schulden af te lossen als er eerst een aantal zaken binnen de VN
veranderen op een manier die de Verenigde Staten wenselijk achten.
Nu is er natuurlijk veel aan te merken op de Verenigde Naties: de traagheid, het gebrek
aan efficiency, de geldverspilling, de geringe macht van de Algemene Vergadering, de
overheersende rol van de Veiligheidsraad, en de soms ronduit cynische houding. Maar
voorlopig zijn de Verenigde Naties wel het enige wat we hebben. De wereldgemeenschap
kent geen ander platform voor vraagstukken samenhangend met oorlog en vrede dan de
VN. Daarom moeten we zuinig zijn op dit instituut en ons te weer stellen tegen al die
personen en landen die de autoriteit van de VN ondermijnen en ridiculiseren. Het VN-
Handvest bevat zeer waardevolle morele ankers voor het internationale verkeer,
waaronder het verbod op agressie, en zelfs voor de verhouding tussen overheden en hun
burgers. Van verantwoordelijke staten mag worden verwacht dat zij de VN en het
internationale recht op hun waarde weten te schatten. Helaas kan dat toch niet worden
gezegd van de Verenigde Staten en de andere navo-landen. Als we kijken naar hun
optreden in de Kosovocrisis, kunnen we niet anders dan concluderen dat zij zowel de
belangen van de VN als het internationale recht hebben geschonden. Prof. mr. M. Bos,
emeritus hoogleraar volkenrecht en vice-president van de International Law Association,
zegt daarover het volgende:
131
Een kenmerk van het recht is dat het grenzen stelt. Het VN-Handvest doet dat
overduidelijk. Wie die grenzen overschrijdt, plaatst zich buiten het recht van de VN. Wie
zich daarbij op de mensenrechten beroept om langs die weg een grond van
rechtvaardiging voor een militaire interventie aan te voeren, is er met dat enkele beroep
niet van af. Zo’n beroep – gesteld al dat dit rechtens nog mogelijk is – kan slechts slagen
als het betrokken mensenrecht toe te passen is en de te hanteren middelen naar gemeen
volkenrecht toelaatbaar zijn. Wat het eerste betreft, mensenrechten kunnen dan wel
universeel zijn, maar een ‘absolute’ werking hebben ze niet. (…) Men zal zich altijd
moeten afvragen wat de rol en mogelijkheden van een ingeroepen mensenrecht zijn en
wat in de gegeven omstandigheden ‘rechtvaardig’ is of kan zijn. In een historisch
perspectief is rechtvaardigheid nooit anders geweest dan ‘wat werkt’. Dit moet het
leidende beginsel bij alle implementatie van mensenrechten zijn. (…) Het tweede punt,
de toelaatbaarheid van de middelen, vergt een onderzoek naar hun proportionaliteit. Ik
heb nog geen enkele analyse op deze grondslag gezien, toegepast op de kwestie Kosovo.
Zoals onze Russische geïnterviewden in hoofdstuk 8 van dit boek al aangaven, heeft het
feit dat de navo-landen zichzelf buiten het recht van de VN hebben geplaatst ook directe
gevolgen voor de discussies met andere landen over wat wel en niet is toegestaan in de
wereld. Velen hebben verontwaardigd gereageerd op hoe de Russen hun oorlog tegen de
Tsjetsjeense rebellen voeren, maar een fatsoenlijke discussie daarover kon noch in de
Veiligheidsraad, noch op de conferentie van de ovse in Istanboel worden gevoerd. Eén
enkele verwijzing naar Kosovo was voor de Russen voldoende om voor zichzelf te
rechtvaardigen dat men geen verantwoording wenste af te leggen aan de
wereldgemeenschap. Men hield het bij de simpele verklaring dat het om een
binnenlandse aangelegenheid ging, waarbij slechts werd afgerekend met bandieten en
terroristen.
Hoe verstrekkend de gevolgen precies zullen zijn van het onrechtmatig optreden van de
navo in de kwestie-Kosovo, is nu nog niet te overzien. Maar dat ze buitengewoon ernstig
zijn, staat inmiddels wel vast. Nu de navo van een veiligheidsorganisatie is omgetoverd
in een soort internationale interventiemacht van het rijke Westen, is de vraag niet langer
óf er nieuwe ‘Kosovo’s’ zullen komen, maar wanneer? Immers, zoals in Nederland is
aangetoond met de Luchtmobiele Brigade en de missie naar Srebrenica, kan alleen al het
eenvoudige gegeven van het bestaan van een interventiemacht, politici – al of niet onder
druk van de publieke opinie – sneller doen besluiten troepen naar een conflicthaard te
zenden.
De Europese Unie, die zich steeds meer ontwikkelt in de richting van een politieke unie,
werkt op dit moment hard aan een Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid.
Om de besluitvorming in het kader van dat beleid effectiever te maken wil men de
Europese Commissie meer bevoegdheden geven. Daarom heeft men oud secretaris-
generaal van de navo Javier Solana, die wij nog zo goed kennen uit de Kosovocrisis,
aangetrokken als de eerste Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijke
Buitenlands Beleid van de Europese Unie. Bovendien wil men af van het vetorecht van de
afzonderlijke staten en overgaan naar een regime dat werkt met gekwalificeerde
meerderheden. Zoals hierboven aangegeven met betrekking tot de Veiligheidsraad, kan
het afschaffen van het vetorecht ernstige consequenties hebben, en uiteindelijk zelfs
contraproductief blijken te zijn. Ook binnen Europa zullen de grote landen zich nooit de
wet laten voorschrijven door welk supranationaal orgaan dan ook. En zeker niet op een
zo belangrijk, en voor het nationaal belang zo gevoelig punt als de buitenlandse politiek.
132
Desalniettemin wil men verder op deze weg, en wat erger is: anticiperend op dat
mogelijke, echte, zogenaamd effectieve, gezamenlijke buitenlands beleid wil men nu ook
gaan werken aan een eigen Veiligheids- en Defensie Identiteit (evdi), zeg maar een soort
Euroleger. Men wil niet meer bij alles afhankelijk zijn van de VS en eist een eigen rol op
in het geopolitieke spel. Europa moet met één stem gaan spreken, en ‘geloofwaardiger’
worden. Het citaat van Joris Voorhoeve, aangehaald in het vorige hoofdstuk, laat zien
hoe die geloofwaardigheid wordt ingevuld: door grote militaire inspanningen te leveren.
Vandaar dat er nu ook een militaire arm moet komen aan het corpus van het
gemeenschappelijke buitenlands beleid.
Nu zullen wij de laatsten zijn om blij te zijn met de navo, en zeker niet met de rol van de
Verenigde Staten in het bondgenootschap. Maar het rare is: het Euroleger komt niet in
plaats van de navo, maar ernaast. Men wil beslist door met de navo, maar daarnaast ook
als Europese landen, gebruikmakend van de middelen van de navo – en als het moet los
van de navo met een geheel eigen militaire capaciteit. Dus het komt er allemaal nog
eens bovenop! En, zoals eerder gezegd, meer militaire mogelijkheden – zeker in
combinatie met ambitieuze politici (in casu: politici die Europa in de wereld een toontje
willen laten meeblazen) – leveren meer gevaarlijke voorbeelden van zelfoverschatting
op.
Naast het bevorderen van de geloofwaardigheid van de buitenlandse politiek van Europa
moet het evdi ook dienen (ook dat wordt inmiddels al openlijk uitgesproken) voor ‘het
oplossen van conflicten in de periferie van Europa’. Waar die periferie eindigt is niet lang
geheim gebleven. De Kaukasus wordt algemeen gezien als een gebied waar een
Europese militaire aanwezigheid zeer wel denkbaar is. Om te beginnen mag Europa vast
oefenen in Kosovo, alwaar het Eurocorps, waarin Duitsland, Frankrijk, Spanje, België en
Luxemburg reeds militair samenwerken, vanaf april 2000 voor zes maanden de leiding
krijgt over kfor. Het Eurocorps kan, net als de weu en de Frans-Engelse samenwerking
overeengekomen in de Franse badplaats St. Malo, worden beschouwd als een van de
voorlopers van het Euroleger. Al die initiatieven zullen daarin opgaan.
Het Europese bedrijfsleven heeft inmiddels goed begrepen welke nieuwe mogelijkheden
dit alles biedt. Zo zei Manfred Bischoff, voorzitter van de Raad van Bestuur van dasa,
tijdens een toespraak in München op 3 februari 1998: ‘Geef ons een visie. De politiek
moet antwoord geven op voor de hand liggende vragen: Waar wil Europa heen? Wat
verwacht Europa van zijn high technology, van zijn defensie-industrie? Welke producten
moeten worden gemaakt?’ Met andere woorden: Bischoff ruikt dat er, na jaren van
malaise als gevolg van het einde van de Koude Oorlog, weer groot geld te maken valt
met de oorlogsindustrie. Het Instituut Clingendael schrijft in een nota van december
1999 over het Euroleger: ‘Militair gezien zijn vele aanvullende inspanningen nodig, die
miljarden euro’s zullen vragen.’ De defensiebudgetten van de verschillende Europese
landen bieden daar nu nog weinig ruimte voor, dus als men alle mooie plannen
daadwerkelijk wil uitvoeren, zullen de budgetten de komende jaren fors omhoog moeten.
De onderzoekers van Instituut Clingendael waarschuwen vooral voor de Europese
tekortkomingen op het punt van de high technology. Men schrijft:
133
Juist vanwege de politiek zo hoog opgeschroefde eisen voor de minimalisering van het
aantal slachtoffers onder burgers en maximalisering van de veiligheid van de piloten
vervulde hoogwaardige technologie een cruciale rol. (…) Zonder Amerikaanse vliegtuigen,
uitgerust voor elektronische oorlogvoering (…), kon geen enkele gevechtsmissie worden
uitgevoerd. Geen enkel Europees land beschikt over een gronddoelverkenningssysteem
vanuit vliegtuigen. Slecht weer legt de meeste Europese landen ernstige beperkingen op
bij de uitvoering van luchtaanvallen.
Op de Europese top in Keulen van 3 en 4 juni 1999 werd dan ook besloten dat er ‘een
stevige industriële en technologische grondslag, een concurrerende en dynamische
Europese defensie-industrie’ moeten komen. Op de top van Helsinki in december van
datzelfde jaar werd dit besluit nog eens bevestigd en verder geconcretiseerd: in 2003
moeten de EU-lidstaten in totaal 200000 militairen paraat hebben, zodat op elk moment
binnen zestig dagen 60000 soldaten kunnen worden uitgezonden voor een langdurig
verblijf. Er zal meer samengewerkt moeten worden, en lacunes in organisatie,
bewapening en instrumenten voor het verzamelen van gegevens zullen moeten worden
verholpen. En dat gaat geld kosten. Minister De Grave: ‘De kost gaat voor de baat: eerst
moet er worden geïnvesteerd. Na jarenlange bezuinigingen ontbreekt daarvoor de
financiële ruimte. Het wordt tijd de Europese rekening op te maken.’ Manfred Bischoff
kan dus gerust zijn. Maar wie nog meer?
Er zit nog een aspect aan de wens van de EU-landen om ‘bewapend en daardoor
geloofwaardig’ politieke ruimte op te eisen op het geopolitieke speelveld. Wie nieuwe
ruimte eist, doet dat automatisch ten koste van een ander. En dat simpele gegeven leidt
tot spanningen, gevaarlijke spanningen. Waren de beide Wereldoorlogen immers ook
geen gewelddadige uitingen van de wil om te komen tot een herverdeling van de
invloedssferen? De onderzoekers van Clingendael zeggen daarover: ‘Spanningen tussen
de VS en de Europese bondgenoten over de omvang en de richting van de Europese
defensiesamenwerking zijn onvermijdelijk.’
Maar er is meer aan de hand. Binnen het Amerikaanse Congres wordt steeds openlijker
gekozen voor een meer isolationistische koers, en onafhankelijk van Europa. De
Verenigde Staten gaan onverminderd door met het ontwikkelen van een
verdedigingsschild in de ruimte, al is dat in strijd met het abm-verdrag. Maar ook op
economisch terrein nemen wrijvingen tussen de Verenigde Staten en Europa toe. De
beschuldigingen over en weer over het al dan niet vermeende afschermen van de eigen
economische belangen nemen hand over hand toe. Daar komt nog bij dat de Europese
economische en monetaire kracht zal toenemen nu de euro zal gaan concurreren met de
dollar. Voeg daarbij de politieke ambities van de steeds groter en machtiger wordende
EU op het wereldtoneel, en je kunt niet anders dan concluderen dat alle ingrediënten
voor een toekomstige clash aanwezig zijn.
134
2.4 EEN NIEUWE ‘NIEUWE WERELDORDE’
Zo lang de wereld – rijk genoeg om overal een eind te maken aan de armoede – is
verdeeld in zij die bezig zijn met de problemen van overvloed en zij die geconfronteerd
worden met de problemen van schaarste, zullen vrede en vrijheid breekbaar blijven.
Nelson Mandela, 24 juli 1998,
op een bijeenkomst van de Mercosur in Ushuaia, Argentinië
In de voorafgaande hoofdstukken hebben we gezien dat in het Westen in het algemeen,
en binnen de navo en de Europese Unie in het bijzonder, veel wordt verwacht van de
mogelijkheden van de militaire interventie bij binnenstatelijke en regionale conflicten.
Het nieuwe strategisch concept van de navo en de inspanningen van de EU om te komen
tot een eigen ‘militaire capaciteit’ zijn hiervan een rechtstreeks uitvloeisel.
Aan de hand van de oorlogen in Bosnië en Kosovo hebben we geprobeerd duidelijk te
maken dat deze verwachtingen onterecht, gevaarlijk en kortzichtig zijn. Onterecht omdat
de politieke doelen niet worden bereikt (zie Kosovo); gevaarlijk omdat men door middel
van het gewelddadig opleggen van de vrede nieuwe spanningen veroorzaakt, die op
termijn weer zullen leiden tot nieuwe conflicten (zie Kosovo en Bosnië); en kortzichtig
omdat men alleen denkt aan kortetermijnoplossingen op beperkte schaal, zonder acht te
slaan op de geopolitieke gevolgen (zoals bijvoorbeeld de relatie met Rusland) en
onvoldoende rekening houdt met de geschiedenis en andere achtergronden van
conflicten (zie vrijwel alle militaire interventies uit de recente geschiedenis).
Voor het bereiken van blijvende vrede – of bescheidener: het voorkomen van conflicten –
zijn andere middelen dan geweld vele malen geschikter. Daarom willen we tot slot van
dit boek een paar aanzetten geven voor een fundamenteel debat over een meer
structurele aanpak van internationale spanningen, ter voorkoming van gewelddadige
escalaties in de toekomst.
De relaties tussen etnische en/of religieuze meerderheden en minderheden binnen
staten, maar ook de relaties van staten onderling, worden vaak gezien in termen van
stereotypen. Te vaak worden spanningen verklaard vanuit een beperkte waarneming van
enkele incidenten, en op basis van platitudes en mythes die geen recht doen aan de
complexe werkelijkheid. Juist omdat het vanwege die complexiteit niet eenvoudig is om
een werkelijk goed inzicht te krijgen in de achtergrond van problemen elders in de
wereld, moet in de internationale politiek met de grootst mogelijke voorzichtigheid
worden geopereerd. Het adagium van verantwoordelijke bewindslieden zou moeten
luiden: beter geen buitenlandse politiek, dan een slechte buitenlandse politiek. Immers,
hoe groter de afstand, zowel geografisch als cultureel, hoe geringer het
inlevingsvermogen. En zonder inlevingsvermogen is het welhaast onvermijdelijk dat elke
bemoeienis uiteindelijk verkeerd zal aflopen – zoals in het afgelopen decennium keer op
keer is gebleken.
135
Wanneer in Rwanda de Hutu’s en de Tutsi’s vijandig tegenover elkaar staan, denken
velen dat het gaat om stammen die al jaren met elkaar in onmin leven, dat men elkaar
slechts op het uiterlijk identificeert en vervolgens beschouwt als vriend of als vijand. Dat
zijn gevaarlijke simplificaties. De geschiedenis en de sociaal-economische achtergronden,
zoals armoede, overbevolking en sociale ongelijkheid, blijven bij veel analyses over
Rwanda ernstig onderbelicht. Zoals dat ook het geval is geweest in de Joegoslaviëcrisis,
in de conflicten op de Kaukasus, in Indonesië, kortom: in vrijwel alle conflicten die de
afgelopen jaren de aandacht van de internationale gemeenschap hebben opgeëist.
Terwijl juist die sociaal-economische achtergronden zo buitengewoon belangrijk zijn voor
het vormen van een juist beeld van de oorzaken van die conflicten. En zonder kennis van
de oorzaken geen adequate oplossingen, zonder juiste diagnose geen goed medicijn.
De Pakistaanse ontwikkelingseconoom dr. Mahbul ul Haq zegt over het geweld dat op zo
veel plaatsen in de wereld in de afgelopen tien, vijftien jaar is opgelaaid: ‘Je kunt die
conflicten etnisch noemen of regionaal, maar de werkelijke oorzaken zijn sociaal en
economisch.’
Als dat zo is, en ‘de internationale gemeenschap’ is werkelijk betrokken bij al het onrecht
dat mensen elkaar aandoen, dan mag je verwachten dat er alles aan gedaan wordt om
de rijkdom in de wereld eerlijker te verdelen, om de arme landen te helpen in hun
ontwikkeling, en om kansen te scheppen voor hen die deze nu niet hebben.
Niets is echter minder waar: de tegenstellingen in de wereld groeien nog steeds. De
immense schulden van de arme landen aan de rijke maken dat er elk jaar 200 miljard
dollar netto verhuist van Zuid naar Noord, van arm naar rijk. Het gemiddeld inkomen
was in 1960 in de rijkste landen 30 maal zo hoog als in de armste landen, in 1990 was
die verhouding al 1:60, en in 1997 was de situatie weer verder verslechterd, 1:74. Het
Human Development Report van de Verenigde Naties over 1999 bevat – ter verdere
illustratie – de volgende bizarre vergelijking: het vermogen van de drie rijkste mensen
ter wereld is groter dan de waarde van de economieën van de vijfendertig armste landen
sámen.
Het leger echte armen in de wereld telt inmiddels 1,3 miljard mensen, en dat aantal
stijgt nog steeds. Wat betekent de uitdrukking global village in dit perspectief? In welk
dorp laat men één op de drie mensen creperen van de honger, terwijl tegelijkertijd een
minderheid zich naar hartelust kan overgeven aan alle geneugten van het leven? De
uitdrukking global village is uitgevonden en gepropageerd om de zogenaamde
globalisering te omschrijven, en om deze tegelijkertijd als een voldongen feit neer te
zetten. Die globalisering vormt op haar beurt de rechtvaardiging voor de steeds verder
doorgevoerde vrijhandel en het opheffen van alle restricties op het kapitaalverkeer,
ongeacht de sociale gevolgen voor ‘het dorp’. Of zoals Sakiko Fukuda-Parr, een van de
samenstellers van het Human Development Report 1999, zegt: ‘De globalisering heeft
grote voordelen voor sommigen maar voor de meeste wereldburgers betekent het alleen
een verdere uitsluiting en verarming.’
136
Eind jaren negentig trof een grote financiële crisis Azië. De beheerders van het
zogenaamde flitskapitaal (de enorme hoeveelheden geld – 1,5 triljoen US-dollars per dag
– uit de rijke landen die via de digitale snelweg over de wereld zwerven op zoek naar het
hoogste rendement) waren om een veelvoud aan redenen bang geworden hun geld te
verliezen, en besloten in korte tijd weg te trekken uit landen als Thailand, Maleisië,
Indonesië en Zuid-Korea, eens gezamenlijk aangeduid als de ‘Aziatische tijgers’. Binnen
een paar dagen verloren miljoenen mensen in de getroffen landen hun werk en
tuimelden de plaatselijke valuta naar recorddiepten. De crisis galmde nog lang na – niet
in het rijke Westen, waar men opgelucht en bijna triomfantelijk vaststelde dat de
mondiale economie wel tegen een stootje kon, maar des te meer in de getroffen landen
zelf. Volgens het eerder genoemde Rapport van het undp heeft de crisis geleid tot ‘erosie
van het sociaal weefsel, tot sociale onrust en tot een toename van de criminaliteit’. Het
oplaaien van allerlei ‘etnisch-religieuze’ conflicten in Indonesië in de afgelopen periode
kan niet los worden gezien van de economische crisis waarin het land is komen te
verkeren. Toen als gevolg van die crisis het Soeharto-regime ten val kwam, wisten
talloze westerse experts (onder wie bijvoorbeeld de hoogste baas van het ing-filiaal in
Jakarta) opeens precies wat er mis was in Indonesië: het land was door en door corrupt,
de democratie was een farce en met de mensenrechten nam men het ook niet al te
nauw. De crisis was, met andere woorden, de schuld van Indonesië zelf. Die analyse
stond in schril contrast met alles wat men in de jaren daarvoor over het land van
Soeharto had geroepen. Toen moesten mensenrechtenactivisten niet zeuren, en kreeg
minister Pronk van Ontwikkelingssamenwerking de wind van voren toen hij de euvele
moed had om de regering-Soeharto aan te spreken op de moordpartijen in Oost-Timor.
Bij een koninklijk bezoek aan Indonesië in het jaar dat het land de vijftigste verjaardag
vierde van de onafhankelijkheid, reisde een zware delegatie van Nederlandse
ondernemers mee om in het voetspoor van Hare Majesteit zaken te doen met wat toen
nog een voorbeeldige groeieconomie heette te zijn. Philips-topman Jan Timmer liet bij die
gelegenheid weten dat als hij nog jong was geweest hij zeker naar Zuidoost-Azië zou zijn
afgereisd om daar zijn zakelijk geluk te beproeven. Geen woord toen over corruptie, om
over de mensenrechten maar helemaal te zwijgen. Zo lang er geld te verdienen valt blijkt
keer op keer dat de bezorgdheid over het lot van de medemens plotseling als sneeuw
voor de zon kan verdwijnen. Om pas weer van stal te worden gehaald als de situatie
zodanig verslechtert dat de eigen investeringen en inkomsten gevaar lopen.
Om een einde te maken aan de vicieuze cirkel van economische scheefgroei, exploitatie,
armoede, migratie, instabiliteit, crisis en geweld, waarin zo veel arme landen gevangen
zitten, is het noodzakelijk dat de westerse landen hun economische bemoeienis met die
landen eindelijk kritisch tegen het licht durven te houden. Dan zal blijken dat structurele
maatregelen nodig zijn om een voortdurende herhaling van humanitaire tragedies te
voorkomen.
137
Op de eerste plaats moeten de ontwikkelingslanden de vrijheid hebben en houden om
hun eigen ontwikkelingsstrategie te bepalen. Dit staat haaks op wat de Multilateral
Agreement on Investments (mai) van de oeso, de organisatie van de rijkste
industrielanden, en de World Trade Organization (wto) op dit moment beogen. De landen
van de Derde Wereld moeten niet langer gedwongen worden om de neoliberale receptuur
van het Internationale Monetaire Fonds (imf) te aanvaarden vooraleer zij steun krijgen
van de rijke landen. Zelfs Henry Kissinger, oud-minister van Buitenlandse Zaken van de
Verenigde Staten, hekelt de kortzichtige aanpak van het imf. ‘Net als een dokter die
maar één pilletje heeft voor iedere ziekte,’ zo liet hij niet zo lang geleden weten, ‘schrijft
het imf vrijwel altijd matiging voor, naast een hoge rentevoet om de kapitaalvlucht tegen
te gaan en forse devaluatie om de import te ontmoedigen en de export te stimuleren.
Dat leidt altijd tot een dramatische daling van de levensstandaard, explosieve
werkloosheid en groeiende malaise onder de bevolking, en die ondergraven weer de
politieke instituties die het imf-programma moeten uitvoeren.’ Daarmee schaart Kissinger
zich in een lange rij van oud-politici die, nadat zij hun ambt hebben neergelegd,
plotseling heel verstandige en kritische dingen gaan zeggen.
Organisaties als de wto en het imf vertegenwoordigen op dit moment uitsluitend en
alleen het geïnstitutionaliseerde marktdenken en de belangen van de landen die daar het
meeste voordeel bij hebben. Men spreekt steeds over de totale handelsvrijheid of de
totale onvrijheid, maar gelijke wetten en regels voor ongelijke landen bestendigen alleen
maar de ongelijkheid. Bovendien houdt de geglobaliseerde vrijhandel niet veel meer in
dan dat men werknemers overal ter wereld tegen elkaar uitspeelt in een nieuwe race to
the bottom als het gaat om lonen, sociale zekerheid, voorzieningen en
arbeidsomstandigheden. Behalve mensen betalen ook de natuur en het milieu hiervoor
onvermijdelijk een hoge prijs.
Arme landen moeten het recht hebben hun binnenlandse markten af te schermen voor
goedkope westerse producten, zodat ze de tijd krijgen om eigen industrieën op te
bouwen en hun eigen voedselvoorziening veilig te stellen. Anderzijds zouden de arme
landen in staat gesteld moeten worden hun producten te kunnen afzetten op de markten
van de rijke landen zonder dat zij worden geconfronteerd met barrières, in welke vorm
dan ook. In 1976 was 7,2 procent van de totale import van de Europese Unie afkomstig
uit de ontwikkelingslanden, in 1995 was dit percentage gedaald tot 4,5 procent. Het is
moreel volstrekt verwerpelijk dat wij nog steeds denken onze Europese markten te
moeten beschermen tegen goedkope producten uit deze landen, terwijl we die landen
tegelijkertijd dwingen om hun markten onbeperkt open te stellen voor ónze producten en
bedrijven. De deviezen die zij met hun export zouden kunnen verdienen zijn
onontbeerlijk, bijvoorbeeld om nieuwe technologie te kunnen aankopen.
138
Een concrete mogelijkheid om iets aan de ongelijkheid in de wereld te doen, zou de
introductie van een solidariteitsheffing kunnen zijn. Wanneer landen zich een
concurrentievoordeel verschaffen door sociale rechten en natuurbelangen aan hun laars
te lappen, worden hun producten van de internationale markten geweerd door middel
van een nieuw in te stellen heffing aan de grens van het importerende land. In verband
met de ongelijke economische positie van landen zou de hoogte van de heffing evenredig
moeten zijn met de hoogte van het bruto nationaal product van het exporterende land.
Dit alles onder de voorwaarde dat de armste landen – zoals reeds eerder gezegd – altijd
vrije toegang krijgen tot de ‘rijke’ markten. Als we dan ook nog bereid zijn een eerlijke
prijs te betalen voor hun producten, zodat ook zij kunnen werken aan de op- en uitbouw
van een rechtvaardige samenleving, dragen wij op een effectieve wijze bij aan een
herverdeling van de mondiale rijkdom en daarmee aan een veiliger wereld.
Een andere mogelijke maatregel is het temmen van wat oud-bondskanselier Helmut
Schmidt omschrijft als ‘het roofdierkapitalisme’. Dat zou kunnen door middel van het
herinvoeren van restricties voor het internationale kapitaalsverkeer, zodat economieën
niet langer – als gevolg van het kuddegedrag en de blinde winsthonger van
kapitaalbezitters – in één dag geruïneerd kunnen worden. Zelfs de voormalige
topadviseur van de gatt (tegenwoordig de wto), de Amerikaanse hoogleraar economie
Jagdish Bhagwati, lijkt tot dit inzicht te zijn gekomen. Hij schrijft aan het slot van een
uitvoerig artikel in het Financieele Dagblad van 26 september 1998:
En ondanks het bewijs van de risico’s die eigen zijn aan vrije kapitaalstromen, gaat het
Wall Street-financiën-complex gewoon door met de zichzelf dienende aanname dat de
ideale wereld er inderdaad een van vrije kapitaalstromen is, met bovenaan het imf. Maar
het gewicht van het bewijs en de kracht van de logica wijzen in de tegenovergestelde
richting, naar beperkingen op kapitaalstromen. Het is tijd om de bewijslast te
verschuiven van de tegenstanders naar de voorstanders van vrij kapitaal.
Om die kapitaalstromen te beperken zouden we kunnen overgaan tot de invoering van de
zogenaamde Tobin-tax. James Tobin, Amerikaans econoom en Nobelprijswinnaar, stelde
begin jaren zeventig al voor een belasting van 0,1 procent te heffen op internationale
geldstromen. Daarmee zouden situaties zoals die in Azië in 1997 en 1998 minder snel
voorkomen, en – nog belangrijker – de Verenigde Naties, die deze belasting zouden
moeten innen, zouden bijvoorbeeld over het jaar 2000 zomaar de beschikking krijgen
over 188 miljard dollar: twee maal zoveel geld als volgens deskundigen nodig is om de
ergste armoede in de wereld te bestrijden.
139
Tot slot zou er een ontwikkelingsplan voor de landen in de Derde Wereld moeten komen,
opgesteld onder verantwoordelijkheid van de VN, vanzelfsprekend in samenspraak met
de landen in kwestie, en gefinancierd door de rijke landen. Onder het motto
‘schuldsanering is de beste conflictpreventie’ zou begonnen kunnen worden met het
kwijtschelden van de schulden van de arme landen, dé centrale eis van het Jubilee 2000-
initiatief. De jaarlijkse rente en aflossing hangen als een molensteen om de nek van deze
landen en verhinderen dat zij omhoog kunnen klauteren uit de poel van armoede. Een
land als Ethiopië wordt nu gedwongen vier keer zoveel geld te besteden aan rente en
schuldenaflossing als aan gezondheidszorg, om maar eens één schrijnend voorbeeld te
noemen. En als we het dan toch over een ontwikkelingsplan hebben onder
verantwoordelijkheid van de VN, kan niet worden nagelaten diezelfde VN op te roepen de
multilaterale ontwikkelingshulp eens door te lichten op efficiency en effect. Nu is
ontwikkelingssamenwerking – bilateraal en multilateraal – over het algemeen een
ratjetoe van goede bedoelingen, zoals onder meer blijkt uit de praktijk in voormalig
Joegoslavië. In Bosnië, bijvoorbeeld, zijn maar liefst vierhonderdvijftig verschillende
hulporganisaties, ngo’s (non-governmental organizations) en consultancybureaus actief
om de 10 miljard D-mark te besteden die in totaal door de diverse donorlanden
beschikbaar is gesteld. Logisch dat de resultaten dan ver achter blijven bij de
verwachtingen, en dat de verspilling buitengewoon groot is: terwijl de corruptie welig
tiert, stagneert de wederopbouw waarvoor het geld was bedoeld.
Zoals gezegd zou een ‘internationale gemeenschap’ die zich werkelijk bekommert om de
humanitaire tragedies die zich op talloze plekken in de wereld voltrekken, deze en
soortgelijke maatregelen hoog op de politieke agenda plaatsen. Dat dat niet gebeurt zegt
zowel iets over de oprechtheid van de betrokken politici, als over de machtsverhoudingen
in de wereld na de val van de Muur. Een aardige illustratie van hoe die verhoudingen
momenteel liggen, vormden de wto-onderhandelingen in december 1999 in de
Amerikaanse stad Seattle. Bedrijven als Microsoft, Hewlett Packard, General Motors en
Northwest Airlines behoorden tot het exclusieve gezelschap sponsors dat zich door
middel van een storting van 250000 gulden verzekerd wist van de nodige privileges. Zo
kregen zij allemaal een plaatsje op de eerste rij en daarnaast – ten behoeve van hun
lobbywerk – direct toegang tot het informele circuit voor rechtstreeks contact met de
aanwezige staatshoofden, regeringsleiders en andere gedelegeerden. Ondertussen hield
een enorme politiemacht de duizenden demonstranten tegen die buiten de
conferentiegebouwen uiting gaven aan de grote onvrede die in steeds bredere kring is
gegroeid over de monomane wijze waarop de wto opereert. Als we werkelijk toe willen
naar een echt nieuwe wereldorde, dan zal de kloof tussen de deelnemers aan de wto-
onderhandelingen en die demonstranten moeten worden gedicht. Dan zal de eenzijdige
fixatie op vrijhandel, desnoods ten koste van de soevereiniteit van staten, zonder oog te
hebben voor de politieke, sociale, ecologische en veiligheidsrisico’s plaats moeten maken
voor een open oog en een open oor voor de belangen van al diegenen die nu vermalen
worden door de ongeremde krachten van de vrije markt.
140
Als het gaat om de aanpak van de belangrijkste oorzaken van veel conflicten – armoede,
achterstelling, gebrek aan ontwikkeling en hoop – is er dus nog een wereld te winnen.
Maar als die ‘nieuwe wereld’ werkelijk ons doel is, zullen we onvermijdelijk eerst
antwoord moeten geven op de vraag: Who do we want to rule this world? Zijn dat de
rijke landen waarbinnen de dienst wordt uitgemaakt door hen die de economische macht
bezitten? Zijn het de organisaties als de wto, het imf, de oeso en de G7 waarin de rijke
landen de toon zetten en hun wil aan de rest opleggen? Of zijn het de democratisch
gelegitimeerde, politieke krachten die streven naar ontwikkeling en vooruitgang in en
voor álle landen, een eerlijke verdeling van de rijkdom en bescherming van natuur en
milieu?
Eerder in dit boek is door verschillende mensen de rol en betekenis benadrukt van de
Verenigde Naties en regionale organisaties als de ovse. De Adviesraad voor
Internationale Vraagstukken schrijft daarover: ‘Zowel de VN als de ovse hebben een
overkoepelende verantwoordelijkheid ten aanzien van de handhaving van de
internationale vrede en veiligheid. De VN is het enige mondiale forum waar veiligheid en
stabiliteit, mensenrechten, duurzame sociaal-economische ontwikkeling en de
milieuproblematiek op de agenda staan in hun onderlinge samenhang.’ Iedereen – met
enige kennis van za-ken – zal met deze constatering kunnen instemmen. Maar die
constatering moet ook gevolgen hebben voor het beleid. Wie deze woorden serieus
neemt, kan niet tegelijkertijd verdedigen dat landen naar eigen inzicht en wanneer het
hun uitkomt het monopolie op het gebruik van geweld van de VN doorbreken, en zonder
legitimatie ten strijde trekken in den vreemde. Daarmee wordt het internationale recht
geschonden, de positie van de Veiligheidsraad ondermijnd en de geopolitieke stabiliteit in
de waagschaal gesteld.
De Pax Americana, waardoor de monopolaire wereld van na de val van de Muur wordt
gekenmerkt, heeft in het Westen geleid tot de hoogmoedige gedachte dat we het
allemaal wel alleen kunnen. De manier waarop het Westen Rusland sinds het vertrek van
Gorbatsjov tegemoet is getreden, is daarvoor illustratief: de uitbreiding van de navo
richting het Oosten; het negeren van het Russische (en Chinese) standpunt ten aanzien
van het conflict in Kosovo; wel gebruik maken van de diplomatieke diensten van Rusland
bij de oplossing van het conflict maar de Russen geen rol van betekenis gunnen in het
kader van kfor; het doorgaan van het ontwikkelen van een verdedigingsschild in de
ruimte door de Verenigde Staten, terwijl dat in strijd is met het Anti-Ballistic Missiles-
verdrag; het ontwikkelen van een nieuwe frontlijn in het zuiden van Rusland vanwege
strategische belangen in verband met de daar aanwezige olie. Waartoe deze politiek
binnen Rusland heeft geleid is in dit boek duidelijk verwoord door Georgi Arbatov en
Vladimir Loekin (hoofdstuk 8); tot welke gevolgen het in de buitenlandse politiek zal
leiden zal de toekomst leren.
Hoewel er veel kritiek mogelijk is op het functioneren van de VN – we schreven dat al
eerder – is het op dit moment (en dat zal voorlopig wel zo blijven) de enige plek waar in
samenhang door de grootmachten en de andere landen geopolitieke kwesties besproken
kunnen worden. Wijze buitenlandse politiek moet inhouden dat een van de doelen is het
versterken van de Verenigde Naties en haar instituties, en de Organisatie voor Vrede en
Samenwerking in Europa.
141
Max van der Stoel, Hoge Commissaris voor de nationale minderheden van de ovse,
beklaagt zich bij elke mogelijke gelegenheid over het gebrek aan belangstelling van de
internationale gemeenschap voor het investeren in inter-etnische samenwerking gericht
op vroegtijdige preventie van conflicten. Financiële middelen voor dergelijke projecten
kan hij in zijn eenzame strijd hoegenaamd niet bij elkaar krijgen. ‘Bijzondere aandacht
verdienen de staten die kampen met economische stagnatie of zelfs achteruitgang, met
als gevolg dat de hoop op een betere toekomst verloren dreigt te gaan,’ aldus Van der
Stoel in zijn inaugurele rede als hoogleraar aan de Universiteit Leiden. ‘In dergelijke
situaties gedijt het politieke extremisme. Het geven van nieuwe impulsen door hulp van
buitenaf kan helpen een dergelijk gevaar te keren en past in een modern
veiligheidsbeleid.’
Bij de brandweer bestaat een populair gezegde dat luidt: ‘Elke brand is te blussen met
een kommetje water, als je er maar vroeg genoeg bij bent.’ Voor diegenen die echt
willen bijdragen aan een veiliger wereld zijn er dus twee vragen te beantwoorden: willen
we er vroeg bij zijn? En: hebben we er een kommetje water voor over?
Om er vroeg bij te zijn moet er een wereldwijd zogenaamd early warning system komen,
dat de VN en regionale organisaties als de ovse in staat stelt vroegtijdig te helpen bij het
voorkomen van conflicten, en – als ze reeds bestaan – het vermijden van een verdere
escalatie. Vervolgens is het nodig dat de VN en de ovse over voldoende financiële
middelen beschikken om effectief te kunnen helpen.
Na de oorlog in Kosovo hebben de westerse landen een Stabiliteitspact opgesteld voor de
Balkan, exclusief de Federatieve Republiek Joegoslavië. De vraag is: waarom is men nu
wél bereid om vele miljarden uit te trekken voor deze regio, terwijl men dat eerder niet
was? Had het plan van Lord Carrington niet meer kans van slagen gehad wanneer we
toen bereid waren geweest om ook financieel een helpende hand uit te steken? Het is
een vraag die nu niet meer met zekerheid te beantwoorden is, maar vast staat wel dat
de vele miljarden guldens die nu zijn aangewend voor vernietiging plus de tientallen
miljarden aan aangerichte schade een veelvoud is van het bedrag dat in het begin van de
jaren negentig nodig zou zijn geweest om de neergaande economie van Joegoslavië om
te buigen in een groeiende economie. Was dat bedrag er destijds gekomen, en hadden
de Europese landen zich ingespannen voor de totstandkoming van een confederatie in
plaats van onafhankelijkheid voor alle deelrepublieken, dan had het menselijke drama
dat zich nu op de Balkan heeft ontrold zeer wel kunnen worden voorkomen.
Vergeleken met de ontwikkeling van militair wapentuig bevinden de preventieve
diplomatie, de vreedzame interventie, en de structurele hulp en adviezen zich nog op het
niveau van de uitvinding van de colt rond 1850.
142
Dat brengt ons bij een laatste punt: de heropleving van de wapenwedloop. Zo goed als
de alomtegenwoordigheid van vuurwapens als een van de belangrijkste oorzaken wordt
genoemd van de uitzonderlijk hoge intensiteit van het geweld in de Amerikaanse
samenleving, zo geldt het ruimschoots voorhanden zijn van wapentuig ook als een van
de verklaringen voor de gewelddadige escalaties van regionale en/of etnische conflicten.
Ondanks het feit dat de Koude Oorlog, die de wereld decennialang in zijn greep had, net
als de daaraan verbonden wapenwedloop, al bijna tien jaar verleden tijd is, groeit de
wereldwijde wapenhandel nog steeds. Nederland speelt daarin een voorname rol,
ondanks beweringen van verantwoordelijke bewindslieden dat de Nederlandse defensie-
industrie beperkt in omvang is in vergelijking met andere Europese landen. In 1998
stond ons land op de zesde plaats van de grootste wapenexporteurs ter wereld. Zonder
scrupules leverde en levert ons land wapens aan Turkije en het Indonesië onder
Soeharto. Ook wordt er nog steeds geleverd aan landen die een onevenredig groot deel
van hun bruto nationaal product besteden aan het aankopen van wapens, zoals Israël,
Oman en Katar. Daarnaast gaan er geregeld leveranties naar spanningsgebieden, zoals
Zuid-Korea en het Midden-Oosten. In 1998 werd vergunning gegeven voor de uitvoer
van militaire goederen met een totale waarde van iets meer dan 950 miljoen gulden. En
Nederland vormt geen uitzondering – noch in het Westen, noch in de wereld als geheel.
Vrijwel alle landen – of beter gezegd: de wapenproducenten in die landen – verdienen
nog dagelijks aan bewapening en wapenhandel.
De leden van de Europese Unie geven gezamenlijk jaarlijks bijna 300 miljard gulden uit
aan ‘defensie’, waarvan een groot deel gaat naar bewapening. Het wordt hoog tijd dat de
wereldwijde bewapening en vooral ontwapening weer onder de aandacht van de
internationale politiek komen. De omvang en het aantal wapenexporten moeten worden
teruggebracht, en op termijn moet de hele internationale wapenhandel misschien wel
verboden worden. Het ontwikkelen van steeds weer nieuwe aanvalswapens moet worden
stopgezet, te beginnen bij die landen die het verst gevorderd zijn in het ontwikkelen van
sophisticated, smart weapons. De verdere verspreiding van bestaande en introductie van
nieuwe massavernietigingswapens kan alleen worden tegengegaan als de nucleaire
grootmachten bereid zijn een no first use-verklaring te tekenen en eindelijk beginnen
met een afbouw van de arsenalen. Wie zijn wij om een inspectieteam naar Irak te sturen
om illegale massavernietigingswapens op te sporen, als we zelf een aanzienlijk
kernwapenarsenaal in stand houden? In het nieuwe strategisch concept van de navo
staat dat kernwapens essentieel zijn om de vrede te bewaren. Dat is in strijd met het
non-proliferatieverdrag dat stelt dat die staten die het verdrag ondertekenen een
verplichting hebben om onderhandelingen te voeren die leiden tot complete
kernontwapening onder strikte en effectieve internationale controle. Door de expliciet
aangegeven onwil van de navo om tot complete kernontwapening te komen worden de
fundamenten onder dat verdrag weggeslagen. En dat op een moment dat de
Amerikaanse senaat het kernstopverdrag heeft verworpen, India en Pakistan in een
nucleaire wapenwedloop zijn verwikkeld, en het Russische nucleaire beleid, zoals we
hebben gezien, zojuist is aangescherpt.
143
De koers die westerse militaire experts nu varen op het gebied van de niet-nucleaire
bewapening, en die in dit boek onder meer werd verwoord door de hoofdredacteur van
Jane’s Defence Weekly, Clifford Beal, leidt zonder twijfel tot nog meer geweld: ook
Clifford Beal moest ten slotte erkennen dat wanneer het Westen zijn ‘voorsprong’ op
andere landen verder uitbouwt, dit onherroepelijk zal leiden tot een tegenreactie. Die
hoeft niet altijd de vorm aan te nemen van een soortgelijk streven naar smart weapons
door tegenstrevers van het Westen, zoals China, Irak, Rusland of India. Het kan
evenzogoed een zogenaamde a-symmetrical response zijn – zoals het plegen van
terreuraanslagen.
144
DE LAATSTE OORLOG
Gesprekken over de nieuwe wereldorde
Laatste Oorlog‘Jan Marijnissen en Karel Glastra van Loon spraken op de drempel van het
nieuwe millennium met prominente deskundigen op het gebied van vrede en veiligheid in
binnen- en buitenland. Zij vroegen uiteenlopende personen als Lord Carrington, Sir
Michael Rose, Hans van den Broek, Noam Chomsky, Rob de Wijk en Georgi Arbatov naar
hun visie op de nieuwe wereldorde. Daarnaast schreven zij zelf een uitvoerig essay over
de Nederlandse rol in internationale conflicten.’
In deel 2 bespreken de schrijvers uitvoerig de conclusies die ze trekken uit de
gesprekken.