17
De snaarinstrumenten Bij snaarinstrumenten of chordofonen wordt de klank voortgebracht door een snaar. Je kan een snaar op verschillende manieren aan het trillen brengen. Hierdoor kunnen we de instrumenten in drie groepen verdelen: Manier om de snaar te doen trillen Instrument Waardoor kan de toonhoogte van de snaar bepaald worden? __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________ 1. De strijkinstrumenten De vier meest voorkomende strijkinstrumenten zijn de viool, de altviool, de cello en de contrabas. Bekijk het filmpje ‘How it’s made: violins’ en probeer de onderdelen van de viool aan te vullen. 1. ____________________________________ 2. ____________________________________ 3. ____________________________________ 4. ____________________________________ 5. ____________________________________ 6. ____________________________________ 7. ____________________________________

De snaarinstrumenten - PBworks

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

De snaarinstrumenten

Bij snaarinstrumenten of chordofonen wordt de klank voortgebracht door een snaar. Je kan een

snaar op verschillende manieren aan het trillen brengen. Hierdoor kunnen we de instrumenten in

drie groepen verdelen:

Manier om de snaar te doen trillen Instrument

Waardoor kan de toonhoogte van de snaar bepaald worden?

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

1. De strijkinstrumenten

De vier meest voorkomende strijkinstrumenten zijn de viool, de altviool, de cello en de contrabas.

Bekijk het filmpje ‘How it’s made: violins’ en probeer de onderdelen van de viool aan te vullen.

1. ____________________________________

2. ____________________________________

3. ____________________________________

4. ____________________________________

5. ____________________________________

6. ____________________________________

7. ____________________________________

De altviool is iets groter dan de viool en klinkt dus ook wat lager. Omdat er veel hulplijnen nodig zouden zijn om een partij voor altviool te noteren, wordt er een andere sleutel gebruikt: de utsleutel, ook wel altsleutel genoemd.

_____________________________________ Ut is een oud woord voor do. De lijn die door het midden van deze sleutel loopt, is de do (c’). Schrijf in het fragment hierboven de notennamen onder de aangeduide noten. De laagste noot op een altviool is een kwint lager dan op een viool.

De cello is exact hetzelfde gebouwd als een viool, maar dan groter. Door haar grootte, wordt het instrument verticaal tussen de knieën gehouden. Onderaan zit er een pin die op de grond steunt tijdens het spelen. De cellopartij wordt in fasleutel genoteerd. De laagste noot van de cello klinkt een octaaf lager dan die van de altviool. De contrabas is het buitenbeentje van de familie. Verglijk de viool met de contrabas. Wat verschilt er, buiten de grootte?

________________________________________________________

________________________________________________________

________________________________________________________

Er is ook nog een verschil dat je niet kan zien. Bij de contrabas is er een kwart verschil tussen elke snaar. Bij alle andere strijkers is dat telkens een kwint. De meeste contrabassen hebben vier snaren, zoals de andere strijkinstrumenten. Sommige contrabassen hebben nog een 5e, lager klinkende snaar. Contrabaspartijen worden in fasleutel genoteerd. Alles klinkt echter een octaaf lager dan wat er geschreven staat. Daarom is de contrabas een octaverend instrument. Hieronder zie je de laagste noot van elk strijkinstrument:

viool altviool cello contrabas contrabas met 5e snaar Welk(e) strijkinstrument(en) hoor je?

1

2

3

4

5

6

Een aantal speeltechnieken zijn typisch voor strijkinstrumenten of worden veel door strijkers gebruikt. Vind de juiste betekenis bij volgende speeltechnieken.

Techniek Betekenis Letter Betekenis

pizzicato

A Met een demper op de kam spelen.

vibrato

B De snaren tokkelen met de vingers.

tremolo

C Boventonen laten klinken.

glissando

D Van één toon naar een andere glijden.

con sordino

E Eén noot zeer snel herhalen.

flageolet (flautando)

F De toon laten trillen.

In welke volgorde hoor je de volgende fragmenten? Schrijf ook de juiste speeltechniek bij elk fragment. W.A.Mozart: Piano concerto nr.21: II. Andante

J. Strauss: polka

P.I. Tchaikovsky: uit Sleeping Beauty: Entracte

F. Schubert: Quartettsatz in do klein

De viool is al honderden jaren oud, maar de muziekinstrumentenbouw zit niet stil. Er bestaan

intussen ook elektrische violen en cello’s.

Bekijk het filmpje “History of music” van String Fever. Zet de muziekstukken in de volgorde van de

film:

L. Van Beethoven: 5e symfonie

W.A. Mozart: Ein Kleine Nachtmusik

Amazing Grace

L. Van Beethoven: 9e symfonie

G. Bizet: uit Carmen: L’air de toreador

J. Offenbach: uit Orphée aux enfers: Cancan

G.F. Händel: uit Messiah: Hallelujah

S. Joplin: The entertainer

R. Strauss: Also sprach Zarathustra

G. Gershwin: Summertime

Zijn er nog andere muziekstukken en liedjes die je herkend hebt?

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

__________________________________________________________________________________

2. De tokkelinstrumenten Schrijf de juiste naam bij elk instrument.

___________________ __________________ ______________________________

__________________________ ____________________________________

Welk instrument hoor je? Wat vind je van dit muziekstuk? Laat je helpen door de luisterwijzer.

Instrument Mijn mening

1

2

3

4

5

Het klavecimbel is een snaarinstrument. De snaren worden getokkeld door een pennetje. Een pennetje tokkelt een snaar. Je kan op een klavecimbel slechts een klanksterkte maken, en de toon sterft snel weg.

Een gitaar is een snaarinstrument en wordt bespeeld met de vingers of met een plectrum. Het woord

gitaar is van Perzische oorsprong; het Perzische woord "taar" betekent "snaar". Een gitaar heeft zes

snaren. De laagste noot van de gitaar is de E. De gitaar wordt, in solsleutel genoteerd, maar klinkt

een octaaf lager dan er geschreven staat, Het is dus een ___________________________

instrument.

De luit is een erg oud tokkelinstrument. Het is de voorloper van de gitaar en is afkomstig uit Arabië.

De klankkast heeft de vorm van een in de lengte doorgesneden ei en er zit een hoek in de hals. Vaak

heeft de luit meerdere snaren die dezelfde noot spelen: snarenkoren. Dit dient om het instrument

wat luider te laten klinken.

De naam mandoline komt van het Italiaanse woord ‘mandorla’, wat amandel betekent. Dit verwijst

naar de amandelvormige klankkast. Het instrument heeft acht snaren, die gegroepeerd zijn in 4

snarenkoren en wordt bespeeld met een plectrum.

De harp bestaat al een paar duizend jaar. De eerste harpen werden al rond 3500 v.C. gebruikt. Toch

werd het instrument pas in de 19e eeuw in orkesten gebruikt. Dit komt omdat de oude harpen maar

in één toonaard konden spelen: een harp kon geen kruisen of mollen spelen. De moderne harp heeft

pedalen die dit probleem oplossen. Er zijn 7 pedalen, één per noot. Elke pedaal heeft drie standen:

los, halverwege ingetrapt en volledig ingetrapt. Als de pedaal van bijvoorbeeld mi los is, klinkt er een

mib. Wordt de pedaal halverwege ingetrapt, dan wordt de snaar een beetje harder opgespannen en

wordt de toon een halve toon hoger:mi hersteld. Duw je de pedaal nog verder in, dan klinkt de snaar

nog een halve toon hoger: mi#.

3. De piano

Een moderne vleugelpiano heeft een mechanisch binnenwerk dat uit meer dan 6000 onderdelen

bestaat. Toch heeft het instrument een vrij eenvoudige voorvader: het hakkebord of cimbalom.

Dit instrument bestaat uit een aantal snaren die boven een

klankkast gespannen zijn, en die aangeslagen worden met

hamertjes. Een piano werkt volgens net hetzelfde systeem,

alleen worden de hamertjes door toetsen bediend.

Voor dit systeem met toetsen, haalde men de inspiratie bij het clavecimbel. Bartolomeo Cristofori

combineerde als eerste een klavier met hamers en noemde zijn instrument gravicembalo col pian e

forte, later pianoforte. Het belangrijkste verschil in klank met het clavecimbel was immers dat je er

luid en zacht op kon spelen.

Later werden er nog een hoop vernieuwingen aangebracht, onder andere de pedalenmechaniek,

meer toetsen en snaren, en een mechaniek waardoor je eenzelfde noot sneller kan herhalen. Zo

ontstond onze moderne piano.

We kennen twee soorten piano’s:

Bij een buffetpiano staan de snaren rechtop. Bij een vleugelpiano liggen de snaren horizontaal.

Een vleugelpiano heeft 3 pedalen:

- Als je de linkerpedaal indrukt, verschuiven de hamers en de toetsen een beetje, zodat er

slechts één snaar per noot gespeeld wordt (anders zijn dat er 2 of 3 met dezelfde

toonhoogte). Hierdoor is de klank stiller en dunner.

- Als je de rechterpedaal indrukt, gaan de dempers van de snaren omhoog. Hierdoor stoppen

de snaren niet met klinken als je de toets loslaat.

- De pedaal in het midden heeft dezelfde functie als de rechterpedaal, maar hier gaan enkel de

dempers van de snaren die op dat moment ingedrukt zijn. De noten die daarna gespeeld

worden blijven dus niet doorklinken.

Akkoord?

Op de meeste tokkelinstrumenten en op de piano kan je meerdere noten tegelijk spelen. Vaak

maken deze instrumenten dan ook gebruik van akkoorden. Maar hoe zitten die dingen in elkaar?

De basis van bijna alle akkoorden is de drieklank. Een drieklank is een opeenstapeling van tertsen.

Een grote drieklank bestaat uit een grote terts met daarboven een kleine terts. Bij een kleine

drieklank heb je onderaan een kleine terts met daarop een grote. De onderste noot van een

drieklank noemen we de grondnoot, de tweede is de terts, de derde de kwint.

Bv.:

_________ _________ _________ __________ __________ __________ __________

Deze drieklanken kunnen ook door elkaar gegooid worden, zodat de noten in een andere volgorde

staan.

Fantaisie pour harpe op.95 van Camille Saint-Saens.

1

2

3

4

Schrijf de drieklanken in de kaders in grondligging en benoem ze.

Klinkt het goed? Sommige noten klinken goed samen, andere wringen. Een grote of kleine drieklank klinkt goed. Dit

noemen we consonnant. Alle reine intervallen (_____________________, _____________________,

_____________________ en _______________________), en grote of kleine tertsen of sexten

klinken consonnant. Als er in een akkoord een ander interval zit, dan gaan de tonen meer wringen.

Dit noemen we dissonant.

Prelude op.28 nr.4 van F. Chopin.

Zullen de omcirkelde akkoorden consonant (C) of dissonant (D) klinken? Duid dit eerst aan, beluister

daarna het stuk en verbeter waar nodig.

Elke drieklank speelt zijn rol

Binnen één toonaard bestaan er zeven drieklanken: één op elke trap van die toonaard.

Bv.: do groot:

I II III IV V VI VII

Zoals je ziet, wordt elke drieklank aangeduid met een Romeins cijfer.

Elk van deze drieklanken speelt binnen deze toonaard zijn eigen rol. Je kan het haast vergelijken met

een familie. We halen er even de belangrijkste akkoorden uit:

I : de tonica. Dit is de opa. Hij is de belangrijkste van de familie. Iedereen kent hem, en alles begint en

eindigt met hem.

Dit akkoord dient als rustpunt. Hiermee begint en eindigt het stuk en kan tussendoor ook een zin

worden afgesloten.

V: de dominant. De gekke nonkel van de familie. Als hij er is, heeft iedereen hem gezien. Hij is anders

dan de rest, en dat zorgt wel eens voor spanningen. Maar hij hoort erbij en iedereen accepteert hem

als een deel van de familie. Als hij er niet is, is het maar een saaie boel.

Dit akkoord is de tegenhanger van de tonica. Hij brengt het meeste spanning met zich mee. Vaak

wordt aan dit akkoord nog een terts toegevoegd, zodat het een dominant-septiemakkoord wordt.*

IV: de subdominant. De tante van de familie. Ze komt goed overeen met opa, maar is iets minder

rustig. Ze moet vaak bemiddelen tussen de opa en de nonkel, als de spanningen te hoog oplopen.

Dit akkoord hangt een beetje tussen deze beiden in. Vaak wordt het gebruikt als opstapje om van de

tonica naar de dominant te gaan.

* Een dominant-septiemakkoord is een grote drieklank met een extra’tje: er wordt nog een kleine

terts bovenop de drieklank geplaatst. Dit zorgt voor wat meer spanning in het akkoord: het akkoord

wordt nu immers dissonant!

Bijvoorbeeld:

Hieronder zie je de begeleiding van de eerste acht maten van een Ländler van Schubert. Schrijf op de

notenbalk daaronder telkens de drie- of vierklank die in die maat voorkomt.

- Schrijf bij elke maat ook het juiste Romeinse cijfer.

- Schrijf nu zelf een melodie bij deze begeleiding. Gebruik vooral noten uit de drieklank om het

goed te laten klinken.

Dit is wat Schubert er zelf van maakte:

Vioolsonate KV 301 van W.A. Mozart.

Benoem de akkoorden door middel van Romeinse cijfers:

Cadenzen

Je weet al dat sommige drieklanken binnen een toonaard belangrijker zijn dan andere. Er zijn ook

combinaties van akkoorden die opvallend vaak voorkomen. Zo zijn er vaste formules om een zin te

beëindigen. Zo’n formule noemen we een cadens. Er zijn verschillende soorten cadenzen:

- de volmaakte cadens: hierbij heb je echt het gevoel van een einde. De formule van een

volmaakte cadens is V – I.

- de halve cadens: dit soort cadens wordt nooit gebruikt om een stuk af te sluiten, alleen voor

een kleiner gedeelte. Deze cadens werkt een beetje zoals een cliffhanger in een soap: de

muziek stopt wel even, maar je verlangt ernaar de rest te horen. Een halve cadens eindigt

altijd op de Ve toontrap. De formule is dus: ... – V.

Volmaakte cadens:

Halve cadens:

________ ________ ________ ________

Benoem de cadenzen in de volgende fragmenten.

Uit: Menuet in G van Christian Petzold uit Notenbüchlein für A.M. Bach

Uit vioolconcerto in mi groot ‘De lente’ van Antonio Vivaldi: I. Allegro:

Welke cadens hoor je?

1

5

2

6

3

7

4

8

Cijfers en letters

In jazz en popmuziek worden akkoorden niet aangeduid met Romeinse cijfers, maar met letters.

Een partituur van een jazz-standard ziet er vaak zo uit:

Om een grote drieklank aan te duiden, wordt de hoofdletter die overeenkomt met de grondnoot

gebruikt. Voor een mol of kruis worden de achtervoegsels –es en –is niet gebruikt, men schrijft

gewoon een kruis of mol achter de letter.

Bijvoorbeeld:

C ______ _______ Bb F#

Om een kleine drieklank aan te duiden, schrijft men een ‘m’ achter de letter. Deze ‘m’ staat voor

minor of mineur, wat klein betekent.

Bijvoorbeeld:

Cm _______ _______ Dm C#m

Een dominant-septiemakkoord wordt aangeduid door een 7 achter de letter te plaatsen.

Bijvoorbeeld:

C7 _______ _______ Bb7 G7

Schrijf op de onderste notenbalk de juiste akkoorden.

Benoem de cadenzen aan de accolades.

Schrijf op de bovenste notenbalk een melodietje dat bij die akkoorden past. Gebruik vooral noten uit

het akkoord om het goed te laten klinken. Kies ook zelf de maatsoort.