Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent Academiejaar 2011-2012
De twee ambtstermijnen van voormalig minister van
Justitie Stefaan De Clerck
(gefocust op het opsporings- en vervolgingsbeleid)
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’
Ingediend door
Deneve Jessie
(studentennr. 00701598)
(major: Burgerlijk Recht en Strafrecht)
Promotor: Prof. Dr. Brice De Ruyver
Commissaris: Prof. Dr. Tom Vander Beken
2
Voorwoord
Deze masterproef is de kers op de taart in het kader van de masteropleiding
Rechtsgeleerdheid.
Deze opleiding heeft bijgedragen tot mijn intellectuele ontwikkeling en ik wens in het
bijzonder mijn promotor professor Brice De Ruyver te bedanken voor de kans om deze
masterproef tot een goed einde te brengen.
Daarnaast wil ik ook de Dienst Strafrechtelijk Beleid (DSB) danken voor het materiaal dat
men ter beschikking heeft gesteld.
Tot slot wil ik mijn ouders bedanken voor de morele steun alsook mijn vrienden. In het
bijzonder Hanne Van Opdenbosch voor het nalezen van mijn werkstuk alsook Lien
Timmermans voor de vele aanmoedigingen tijdens moeilijke perioden.
3
Inhoudsopgave
VOORWOORD………………………………………………………………………………………………1
INHOUDSTAFEL…………………………………………………………………………………………….3
INLEIDING…………………………………………………………………………………………………….7
DEEL 1: DE EERSTE AMBTSTERMIJN VAN MINISTER VAN JUSTITIE DE CLERCK
HET OPSPORINGSBELEID
HOOFDSTUK 1: DE ORGANISATIE VAN DE POLITIE VOOR DE ZAAK DUTROUX ......................... 8
AFDELING 1: INLEIDING
AFDELING 2: DE DRIELEDIGE POLITIESTRUCTUUR
AFDELING 3: BESLUIT
HOOFDSTUK 2: DE PARLEMENTAIRE ONDERZOEKSCOMMISSIES…………………………………………11
AFDELING 1: DE BENDECOMMISSIE I EN DE PINKSTERPLANNEN I EN II
AFDELING 2: HET BELEID VAN DE REGERING DEHAENE II MET MINISTER VAN JUSTITIE DE CLERCK
AFDELING 3: DE DUTROUXCOMMISSIE
3.1 DE DUTROUXCOMMISSIE OP POLITIONEEL VLAK
3.2 HET BELEID VAN MINISTER DE CLERCK
HOOFDSTUK 3: HET OCTOPUSAKKOORD OMTRENT DE INTEGRATIE VAN DE POLITIE………… 18
HET VOORONDERZOEK IN STRAFZAKEN
HOOFDSTUK 1: DE VOORLOPIGE HECHTENIS EN DE VRIJHEID OF DE INVRIJHEIDSTELLING
ONDER VOORWAARDEN……………………………………………………………………………………………………..22
HET VERVOLGINGSBELEID
HOOFDSTUK 1: DE ORGANISATIE VAN HET OPENBAAR MINISTERIE VOOR DE ZAAK
DUTROUX……………………………………………………………………………………………………………………………26
HOOFDSTUK 2: DE PARLEMENTAIRE ONDERZOEKSCOMMISSIES……………………………………….27
AFDELING 1: DE BENDECOMMISSIE I, PINKSTERPLAN EN COMMISSIE VOOR MENSENHANDEL
4
AFDELING 2: HET BELEID VAN DE REGERING DEHAENE II MET MINISTER VAN JUSTITIE DE CLERCK
AFDELING 3: DE DUTROUXCOMMISSIE OP JUSTITIEEL VLAK
HOOFDSTUK 3: HET OCTOPUSAKKOORD OMTRENT DE HERVORMING VAN HET OM………….30
AFDELING 1:OPRICHTING VAN EEN FEDERAAL PARKET
1.1 BESLUIT: GOEDE HERVORMING?
AFDELING 2: DE UITBOUW VAN HET COLLEGE VAN PROCUREURS –GENERAAL
AFDELING 3: DE HERDEFINIERING VAN DE ROL VAN DE PARKETTEN-GENERAAL
3.1 BESLUIT: GOEDE HERVORMING?
AFDELING 4: VERSTERKING VAN DE PARKETTEN VAN EERSTE AANLEG
AFDELING 5: DE EENHEIDSRECHTBANK
AFDELING 6: DE HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE
AFDELING 7: HET MANDATENSYSTEEM
DEEL 2: DE TWEEDE AMBTSTERMIJN VAN MINISTER VAN JUSTITIE DE CLERCK
HET OPSPORINGSBELEID
HOOFDSTUK 1: EVALUATIE VAN DE POLITIEHERVORMING………………………………………………….45
AFDELING 1: EVALUATIE FEDERALE POLITIERAAD TIEN JAAR POLITIEHERVORMING
1.1 INLEIDING
1.2 PIJNPUNTEN
1.3 BESLUIT
AFDELING 2: HUIDIGE EVALUATIE VAN DE POLITIEHERVORMING
1.1 INLEIDING
1.2 CAPACITEIT
1.3 OPLEIDING
1.4 SCHAALVERGROTING
1.5 INFORMATISERING EN CAPACITEITSMETING
1.6 AANDACHTSPUNTEN
1.7 BESLUIT
HOOFDSTUK 2: BIJSTAND VAN EEN RAADSMAN BIJ HET POLITIEVERHOOR…………………………52
AFDELING 1:HET SALDUZ-ARREST
AFDELING 2: INVLOED OP RECHTSPRAKTIJK IN BELGIE
5
AFDELING 3: ACTIES VAN DE WETGEVENDE EN RAADGEVENDE INSTANTIES
AFDELING 4: DE SALDUZ-WET IS EINDELIJK EEN FEIT
AFDELING 5: DE HOUDING VAN DE REGERING EN MINISTER DE CLERCK
AFDELING 6: HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
AFDELING 7: BESLUIT
HET VOORONDERZOEK IN STRAFZAKEN
HOOFDSTUK 1: UITWERKING PROJECT TOEPASSING ELEKTRONISCH TOEZICHT TIJDENS
VOORLOPIGE HECHTENIS…………………………………………………………………………………………………….64
HET VERVOLGINGSBELEID
HOOFDSTUK 1: EVALUATIE VAN DE JUSTITIEHERVORMING NA HET
OCTOPUSAKKOORD…………………………………………………………………………………………………………….68
AFDELING 1: DE WEG NAAR DE NOTA HET GERECHTELIJK LANDSCHAP
AFDELING 2: DE EENHEIDSRECHTBANK HOEFT GEEN EENHEIDSWORST TE ZIJN
2.1 DE EENHEIDSRECHTBANK IN DE NOTA
2.2 DE VOORDELEN VAN EEN SCHAALVERGROTING
2.3 HET ATOMIUMOVERLEG
2.4 HET POLITIEK AKKOORD
2.5 DE HUIDIGE REGERING EN DE HERVORMING
AFDELING 3: DE HERVORMINGEN INZAKE HET TUCHTSYSTEEM
AFDELING 4: DE ANDERE VOORSTELLEN IN DE NOTA HERVORMING GERECHTELIJK LANDSCHAP
HOOFDSTUK 2: AFHANDELING VAN MISDRIJVEN DOOR HET OPENBAAR MINISTERIE…………81
AFDELING 1: MINNELIJKE SCHIKKING.IS ER SPRAKE VAN KLASSEJUSTITIE?
1.1 DE MINNELIJKE SCHIKKING
1.2 DE VERRUIMDE MINNELIJKE SCHIKKING
1.3 BESLUIT
AFDELING 2: BEMIDDELING IN STRAFZAKEN
2.1 DE BEMIDDELING IN STRAFZAKEN EERSTE AMBTSTERMIJN
6
2.2 DE BEMIDDELING IN STRAFZAKEN TWEEDE AMBTSTERMIJN
DEEL 3: BESLUIT
HOOFDSTUK 1: BESLUIT OMTRENT DE EERSTE AMBTSTERMIJN …………………………………………90
HOOFDSTUK 2: BESLUIT OMTRENT DE TWEEDE AMBTSTERMIJN……………………………………….91
DEEL 4: BIBLIOGRAFIE
7
Inleiding
In het kader van deze masterproef zullen we de ambtstermijnen van voormalig minister
Stefaan De Clerck onder de loep nemen, in het bijzonder het opsporings- en
vervolgingsbeleid.
In deel 1 zullen we de stand van zaken bespreken op politioneel en justitieel vlak zowel in de
periode voor de zaak Dutroux als in de periode na de zaak Dutroux, met de speciale focus op
de handelingen die door voormalig minister Stefaan De Clerck gesteld zijn.
In deel 2 zullen we bespreken hoe deze hervormingen evalueren en of de doelstellingen,
vooropgesteld in de eerste ambtstermijn, zijn gerealiseerd. Alsook zullen de nieuwe
initiatieven door Stefaan De Clerck in het kader van het opsporings- en vervolgingsbeleid
worden besproken, net zoals de belangrijke actuele thema’s.
In het besluit zal er een standpunt ingenomen worden omtrent het beleid van voormalig
minister De Clerck. Was deze een goede minister van Justitie? Heeft hij zijn beleid tot
uitvoering kunnen brengen? Waren er verschillen of gelijkenissen tussen beide
ambtstermijnen?
Deel 1: De eerste ambtstermijn van minister van Justitie De Clerck
8
Het opsporingsbeleid
Hoofdstuk 1: De organisatie van de politie voor de zaak Dutroux
Afdeling 1: Inleiding
Velen maken de veronderstelling dat het justitiebeleid er altijd al veel erger aan toe is
geweest dan het politiebeleid. Hier zit een zekere waarheid in, omdat het justitiebeleid veel
trager op gang is gekomen en dus steeds meer achterstand had goed te maken. Toch mag
men hier niet uit concluderen dat er altijd al een politiebeleid is geweest. Begin jaren ’80 was
er hiervan geen sprake. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat bevoegdheden van de
verschillende politiediensten overlapten, omdat men niet goed wist wat hun takenpakket nu
precies inhield. Het lijkt in onze geschiedenis bijna legio te zijn: elke crisis biedt grote
opportuniteiten! Dit was eind jaren ’80 ook het geval, toen we in België te maken kregen
met een plaag van georganiseerde criminaliteit. Men moet maar denken aan de bende van
Nijvel, het Heizeldrama1, …De politie bleek niet opgewassen tegen dit enorme geweld en dit
was vooral te wijten aan een slechte structuur. Het lijkt mij dan ook belangrijk om kort te
schetsen hoe de structuur van de politie er toen precies uitzag.
Afdeling 2: De drieledige structuur
De gemeentelijke politie was, zoals het woord zelf zegt, bevoegd per gemeente en hun taak
bestond uit het handhaven van de openbare orde, alsook taken van algemene preventie en
bewaking. Het politiebeleid werd bepaald volgens de richtlijnen van de burgemeester. De
gemeentepolitie vond zijn basis in de gemeentewet, waarbij de korpschef aan het hoofd
1 C. FIJNAUT en T. PETERS, ‘Het drama op de Heizel. Een nabeschouwing over het parlementair onderzoek.’, Panopticon 1986, 210.
9
stond en zorgde voor de leiding en de organisatie. 2 Daarnaast had de gemeentepolitie ook
een aantal gerechtelijke opdrachten, zoals het opsporen van daders van misdrijven. Hierbij
stond men onder het gezag van het openbaar ministerie. Deze tweedeling, enerzijds het
gezag van de burgemeester voor het uitoefenen van de administratieve opdrachten
anderzijds het gezag van het openbaar ministerie voor de gerechtelijke opdrachten, moest
ervoor zorgen dat het evenwicht behouden werd.
Naast de gemeentepolitie had men ook de gerechtelijke politie bij de parketten. Deze
werden opgericht in 1919 en het was de bedoeling dat de gerechtelijke politie bij het
uitoefenen van zijn takenpakket de grenzen van de gemeenten zou overstijgen.3 Ze hadden
de wettelijke taak om daders van misdrijven op te sporen en dit onder het toezicht van het
openbaar ministerie. Hun taak is voornamelijk repressief van aard, hoewel men in de praktijk
een verschuiving zag naar meer alledaagse controleopdrachten. Hierdoor werd de capaciteit
van de gerechtelijke politie verkeerdelijk aangewend. Naast hun eigen bevoegdheden werd
men ook ingezet om bijstand te verlenen aan de gemeentepolitie of Rijkswacht.
Deze laatste politiedienst is in tegenstelling tot de gemeentepolitie bevoegd voor het ganse
grondgebied van België. 4 De Rijkswacht kreeg een ruime bevoegdheid die kon gaan van
verkeersagent tot het vervullen van gerechtelijke taken. 5 Het was een politiedienst die niet
dicht bij de bevolking stond en een voorbeeld was van een staatspolitie.6 De Rijkswacht,
onderdeel van het leger, kon optreden op vordering van de minister van Binnenlandse
zaken, op vordering van een verantwoordelijke instantie alsook op eigen initiatief. Door het
eigen initiatiefrecht en het gebrek aan controle op de Rijkswacht leidde dit tot een enorme
2 C. FIJNAUT, W. BRUGGEMAN, F. DENIS, C. NUYTS en F. REYNIERS, De politiediensten in België. Vier commentaren op het rapport van Team Consult, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1989, 60. 3 Wet 7 april 1919 houdende sommige statutaire bepalingen betreffende de gerechtelijke officieren en agenten, BS 12 april 1919. 4 C. FIJNAUT, Een kleine geschiedenis van de huidige organisatie van het Belgisch politiewezen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, 104-105. 5 Wet 2 december 1957 tot oprichting van de Rijkwacht, BS 12 december 1957. 6 P. PONSAERS en S. DE KIMPE, Consensusmania. Over de achtergronden van de politiehervorming, Leuven, Acco, 2001, 25.
10
bewegingsvrijheid. De inspecteur-generaal bij de Rijkswacht moest rapporten overmaken
aan de ministers, maar in de praktijk gebeurde dit niet. Ook de budgetten en het
tuchtsysteem werden intern bepaald. Er werd in de schoot van de Rijkswacht een Centraal
Bureau voor Opsporingen opgericht, waaraan informatie inzake gerechtelijke onderzoeken
werd overgemaakt en die een ondersteunende en coördinerende rol diende te spelen bij het
uitvoeren van de gerechtelijke opdrachten.
Afdeling 3: Besluit
Hoewel elke politiedienst zijn eigen bevoegdheid had, bleek er in de praktijk een overlapping
te zijn van verschillende taken. Dit hoeft niet te verwonderen, aangezien er in het verleden
nooit aanpassingen zijn gebeurd met een beleidsplan in het achterhoofd. In de jaren ’60,
jaren waarin er een sociale onrust heerste in België, kreeg de Rijkswacht een groter
bevoegdheid alsook meer financiële middelen toegewezen.7 Dit zorgde er in de latere jaren
voor dat er een gebrek aan coördinatie en samenwerking zou ontstaan tussen de
verschillende politiediensten. Een politiedienst die uren wachtte vooral het parket in te
lichten uit vrees dat een andere politiedienst met de zaak zou gaan lopen was schering en
inslag in die tijd. Het was namelijk de onderzoeksrechter die toen zonder objectieve criteria
kon beslissen wie een bepaalde zaak moest onderzoeken.8 Hoewel de regering het probleem
van de concurrerende politiediensten erkende, bleven grote veranderingen uit. Dit bleek ook
uit de beleidsnota van Stefaan De Clerck.9 Er is enige aandacht voor de verbetering van de
politiediensten, maar het codewoord in zijn nota is overleg. Het hoeft dan ook niet te
verwonderen dat er van grote hervormingen nog geen sprake was. Ook bij het installeren
van de commissie Huybrechts is er van het wijzigen van de politiestructuur nog geen
sprake.10 Het is pas met de aanbevelingen van de Bendecommissie, naar aanleiding van de
vele drama’s zoals het Heizeldrama, dat er een beleidswijzigende aanpak werd gelanceerd.
7 Wet van 8 april 1969 tot wijziging van de wet van 2 december 1957 tot oprichting van de Rijkswacht, BS 23 april 1969. 8 H. COVELIERS, Securitas Belgica, De Rijkswacht is overbodig, Hadewijch, 1989, 77. 9 Beleidsnota van het Ministerie van Justitie voor het begrotingsjaar 1996 bij het ontwerp van de algemene uitgavenbegroting, Parl.St. Kamer 1995-1996, nr. 131/4. 10 DE COMMISSIE VOOR EEN EFFICIENTERE POLITIESTRUCTUUR, Eindrapport ‘ Eenheid in
verscheidenheid, vrijheid in gebondenheid’, 20 juni 1997, 2.
11
Hoofdstuk 2: De parlementaire onderzoekscommissies
Afdeling 1: De Bende-commissie I en Pinksterplannen I en II
De hervorming van de politie is niet onmiddellijk gerealiseerd. Om een goed begrip te
hebben hoe deze hervorming tot stand is gekomen, is het belangrijk dat we even
terugblikken naar de Bendecommissie. Deze onderzoekscommissie ging op 24 mei 1988 van
start naar aanleiding van de bende van Nijvel die ongrijpbaar bleek te zijn. Volgens de
commissie waren meerdere factoren verantwoordelijk voor dit probleem. Zo bleek er een
onvoldoende communicatie en groot wantrouwen binnen de politiediensten. 11 Maar ook
tussen onderzoekers en magistraten speelden zich dezelfde problemen af. Daarbovenop
werd de opmerking gemaakt dat er een tekort was aan middelen om de politie zijn werk te
laten doen. Het gaat hier om een tekort aan efficiënte opleiding en communicatiemiddelen,
maar ook aan materiele zaken zoals voertuigen bleek een gebrek. Ook was er het probleem
dat de politie enkel reactief optrad. De politie trad vaak enkel op wanneer bepaalde feiten
zich al hadden voorgedaan en dit met maatregelen die een tijdelijk effect resulteerden.12
Van een geïntegreerd beleid was er geen sprake.
Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de onderzoekscommissie tot het besluit kwam
dat een herstructurering van de politiediensten zich opdrong. 13 De drieledige structuur
werkte niet, omdat deze diensten qua opleiding, statuut en werkterrein te sterk uit elkaar
liepen. Door een herstructurering moest er ook een einde worden gemaakt aan de
onderlinge concurrentie. Ook een demilitarisering van de Rijkswacht, een extern
controleorgaan alsook een hervorming van de opleiding werden voorgesteld. Daarnaast
vond men dat er nood was aan de oprichting van een wetenschappelijke dienst (NICC) die er
zou voor zorgen dat de minister van Justitie wordt bijgestaan in zijn beleid.
11 Verslag namens de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme wordt georganiseerd, Parl.St. Kamer 1988, 59/10. 12 L.ARNOU, ‘Strafrechtspleging voor de 21ste eeuw. Beknopt overzicht van de inhoud en de beleidsvoorstellen van de bendecommissie’, RW 1990-91, 970-971. 13 Verslag namens de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme worden georganiseerd, Parl.St. Kamer 1988, 59/8- 59/10.
12
De regering Martens voelde dat er iets moest gebeuren met de aanbevelingen die door de
Bendecommissie werden geuit. Daarom publiceerde men op 5 juni 1990 een
regeringsverklaring, het Pinksterplan genoemd, waarin werd uitgedrukt wat er allemaal
gerealiseerd diende te worden.14 Veel van deze zaken werden ook effectief verwezenlijkt
waaronder een demilitarisering van de Rijkswacht, een controle door het parlement op de
politiediensten alsook een vernieuwing van de gemeentepolitie.15
De regering Dehaene I gaf een verder vervolg aan het Pinksterplan met zijn eigen beleidsplan
in juni 1992, het Pinksterplan II. Naast de uitvoering van het eerste plan bevatte dit ook
nieuwe elementen zoals een uitbouw van slachtofferhulp op het niveau van politie en
parket, alsook modernisering van de infrastructuur en een modernisering van de
administratie wat een beperking met zich mee moest brengen van de administratieve
werklast. Daarnaast was er de wet op het politieambt van 5 augustus 1992, eveneens
onderdeel van het Pinksterplan, dat op 1 januari 1993 van kracht werd. Deze wet had als
doel het wettelijk kader waarbinnen de politiediensten optraden duidelijk te formuleren om
op die manier de coördinatie van de politiediensten op centraal en lokaal vlak te verbeteren.
Afdeling 2: Het beleid van de regering Dehaene II met minister van Justitie De Clerck
Het werd als snel duidelijk dat de minister van Binnenlandse Zaken zowel de Rijkswacht als
de gemeentepolitie wou belasten met dezelfde politietaken. De interpolitiezones die in
december 1995 werden opgericht hadden de taak de samenwerking tussen de lokale
diensten te verbeteren.16 Dit moest als resultaat hebben het efficiënter inzetten van de
beschikbare middelen, alsook het streven naar een permanente basiszorg. Er gingen rond
deze periode steeds meer stemmen op om een complete reorganisatie van het politiewezen
te realiseren. Daarmee werd niet enkel de verhouding tussen de gerechtelijke politie en de
Rijkswacht bedoeld, maar ook de verhouding tussen de Rijkswacht en gemeentepolitie. Deze
14 C. FIJNAUT en K. LAUWAERT., Het Belgische politiewezen; wetgeving, beleid, literatuur, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, 195-210. 15 C. FIJNAUT, ‘ De Dutroux-crisis in België’, in C. FIJNAUT EN D. VAN DAELE, De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire pers, 1999, 412. 16 C. FIJNAUT, “Tien jaar reorganisatie van het politiewezen”, in C. FIJNAUT, B. DE RUYVER EN F. GOOSSENS, De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers, 1999, 19.
13
stemmen gingen op omdat hoewel de werking tussen gemeentepolitie en Rijkswacht beter
liep, de communicatie tussen de Rijkswacht en gerechtelijke politie ondermaats bleef. Ook
de bevoegdheden tussen beiden bleken te overlappen. Het werd tijd om de indeling in drie
zelfstandige diensten van het politiewezen los te laten. Toch bleek de regering Dehaene II
geen voorstander van een grote omwenteling bij de politiediensten.17
In juli 1996 sloot de minister van Justitie een akkoord omtrent de taakverdeling tussen de
politiediensten met het College van de procureurs- generaal en met de politiechefs. Er werd
gezegd in de nota dat iedere politiedienst zijn eigen kenmerken heeft, waardoor het de
bedoeling was om die specialisaties af te bakenen zodat het politiekorps daarin maximaal
kan investeren en de onderlinge concurrentie kon vermeden worden. 18 Het was niet de
bedoeling dat de specialisaties een exclusiviteit met zich meebrengen. Dit betekende dat de
politiedienst wel mocht werken omtrent een bepaald domein dat niet tot haar specialisatie
behoorde, maar enkel in overleg met de andere diensten en onder toezicht van de
magistraten. Een lijst van specialisaties werd opgemaakt.
Het was duidelijk dat Stefaan De Clerck hier koos voor het behoud van de drie
politiediensten met algemene bevoegdheid.19 De kaart die werd getrokken om het optreden
van de politiediensten doeltreffender te maken was specialisatie, geen reorganisatie. De
tegenkanting die door de gerechtelijke politie op deze consensusnota werd geuit was enorm.
Ze waren van oordeel dat de Rijkswacht bevoordeeld werd met diverse bevoegdheden, daar
waar dit bij de gerechtelijke politie veel minder het geval was. In augustus 1996 kwam de
Dutrouxzaak naar de oppervlakte. Hoewel het beleid van de regering onder druk kwam te
staan, zag Stefaan De Clerck geen onmiddellijk nut in het installeren van een commissie om
tot op de bodem uit te spitten wat er verkeerd liep. Eerst richtte hij een verzoek naar de
politiecommandant van de Rijkswacht, naar de procureur- generaal van de Hoven van
17 Regeringsverklaring uitgesproken voor het Parlement op 28 juni 1995 door de Eerste Minister, de heer Jean- Luc Dehaene, en de krachtlijnen voor het federaal regeringsprogramma, Brussel, BS 1995. 18 De nota is getiteld: Verdergaande specialisering, betere taakverdeling en samenwerking tussen politiediensten, 3 juli 1996. 19 Hand. Senaat, 18 juli 1996, nr.1- 59, http://www.senate.be/www/?MIval=/Registers/ViewReg&COLL=H&PUID=16777363&TID=16781285&POS=1&LANG=nl
14
Beroep te Gent en te Luik, alsook naar de procureur-generaal van het Hof van Cassatie. Het
was de bedoeling dat deze onafhankelijk van elkaar een onderzoek naar de toedracht van
het strafrechtelijk onderzoek verrichtten. Hij richtte daarnaast ook een verzoek aan het vast
comité van toezicht op de politiediensten met de vraag om de kwaliteit van de onderzoeken
in een rapport samen te vatten sedert het uitbreken van de zaak Dutroux. De rapporten
bleken geen duidelijk antwoord te bieden.20 Politie en magistratuur kwamen lijnrecht
tegenover elkaar te staan en gaven elkaar de schuld waardoor het installeren van een
parlementaire onderzoekscommissie niet kon uitblijven. 21
Afdeling 3: De Dutrouxcommissie
De roep naar een parlementaire onderzoekscommissie was luider dan ooit. Ook de
samenleving werd door de zaak Dutroux aangetast. Het hoogtepunt kwam er met de Witte
Mars op 20 oktober 1996. De regering kon niet doof blijven voor de roep van het volk naar
een degelijk onderzoek.22
Op 6 december 1996, met het Sinterklaasconclaaf, kwam er dan de ommezwaai. Naast de
justitiële en strafvorderlijke veranderingen, kwam er ook op politievlak beweging. Maar
zoals al eerder werd benadrukt, was de regering Dehaene II geen voorstander van een
onmiddellijke hervorming op politioneel vlak. Ook de minister van Justitie bewierookte in
zijn nota het politionele en justitiële beleid en de vele zaken die al gerealiseerd waren,
hoewel deze geen aandacht meer zou krijgen.23 Het eerste rapport van de commissie
Dutroux stelde namelijk onmiddellijke structurele hervormingen voor in het politiewezen,
gesteund op het plan De Ruyver. 24
20 COMMISSIE, Project voor een efficiëntere politiestructuur- Eindrapport, 1 juni 1997. 21 C. FIJNAUT, “Tien jaar (discussie over de ) reorganisatie van het politiewezen”, in C. FIJNAUT, B. DE RUYVER EN F.GOOSSENS, De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire pers Leuven, 1999, 22. 22 De parlementaire onderzoekscommissie “ Dutroux-Nihoul en consoorten”, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 713/6. 23 Stefaan De Clerck, Dutroux en consoorten: acties van de regering, Brussel, 1997. 24 B. DE RUYVER, ‘ De reorganisatie van de reguliere politiediensten in het licht van de parlementaire onderzoekscommissies Dutroux en de Bende van Nijvel’ in C. FIJNAUT, B. DE
RUYVER en F. GOOSSENS (eds.), De reorganisatie van het politiewezen, Universitaire
Pers, Leuven, 1999, (43) 53.
15
3.1 De Dutrouxcommissie op politioneel vlak
De commissie Verwilghen publiceerde zijn rapport op 14 april 1997. Een tweede verslag
volgde in februari 1998. Deze kunnen concreet samengevat worden in twee delen. Enerzijds
moest er een totale reorganisatie van het politiewezen komen, gebaseerd op één structuur
georganiseerd op het lokale en federale niveau. Anderzijds hadden de aanbevelingen
betrekking op de organisatie en werking van het openbaar ministerie. De werking van de
parketten, de introductie van de managementtechnieken alsook de informatisering en
samenwerking tussen de rechtsgebieden kwam aan bod.25
Hoewel de commissie met een grote eensgezindheid vaststelde dat een reorganisatie van
het politiewezen noodzakelijk was, werd de manier waarop dit moest gerealiseerd worden
niet zo snel gevonden.26 De taak van de commissie bleef beperkt tot het geven van
aanbevelingen. De commissie opteerde voor een geïntegreerde politie, gestructureerd op
(boven)lokaal en federaal niveau. Wat het bovenlokaal niveau en de gerechtelijke politie
betreffen, zou het opsporings- en vervolgingsbeleid bepaald worden door het Openbaar
Ministerie. 27 Deze dient wel rekening te houden met het strafrechtelijk beleid dat wordt
uitgetekend door de procureurs-generaal onder leiding van de minister van Justitie. De
bestuurlijke politie zal zich moeten houden aan een beleid dat door de gemeenteraad zal
worden bepaald na overleg met de burgemeester. Wat betreft het federale niveau zal de
bestuurlijke politie onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken staan en de
gerechtelijke politie onder dat van de minister van Justitie. 28
25 Zakboekje Politiezones 2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 15. 26 D.J. EPPINK, “Commissie-Dutroux lost op in grote mea culpa”, De Standaard, 20 februari 1998; W. BRUGGEMAN, “De politiehervorming: een (de) grote (grootste) uitdaging in de Belgische politiegeschiedenis”, Panopticon 2001, afl. 3, 215 27 http://www.polfed-fedpol.be/org/pdf/Brochure_FGP_NL.pdf 28 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en het gerecht werd gevoerd in de zaak “Dutroux- Nihoul en consorten”, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 713/6, 164 ev. http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/comm/dutroux/49K0713006.pdf ; W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie Dutroux ( met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 261.
16
Belangrijk om te begrijpen is dat de politiehervorming alleen maar een hoge efficiëntiegraad
kan bereiken indien het beleid van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse
Zaken op elkaar worden afgestemd, alsook het beleid op (boven)lokaal niveau van de
gerechtelijke en bestuurlijke politie. 29 Ook het (boven)lokaal en federaal niveau moet een
beleids- en operationele overeenstemming bereiken, vooral gerealiseerd door een goede
informatiewisseling.30 Tot slot gaf de commissie ook nog mee dat aangezien de politie een
gezagsafhankelijke instantie was, de justitiële reorganisatie een noodzakelijke voorwaarde
was om tot een goede politiehervorming te komen.31
De commissie had haar werk gedaan: ze gaf de grote lijnen mee, de invulling diende te
gebeuren door de regering. En daar wou het niet echt vlotten. Tussen 1996 en 1998 werden
meerdere parlementaire debatten gevoerd omtrent de politiehervorming.32 Deze vertoonde
meerdere moeilijkheden waar de burgemeesters die tevens ook parlementair waren een
grote rol in speelden.33 Deze hadden de vrees dat ze het gezag over 'hun' politieagenten
zouden verliezen door de integratie van de rijkwacht en gemeentepolitie in een zonale
politie.34 Ook een geïntegreerde politie op 2 verschillende niveaus zou hun macht doen
afnemen ten opzichte van de lokale politie. Daarnaast vertoonde het debat ook een
communautair tintje. De verschillen tussen Noord en Zuid lagen aan de basis hiervan. Een
eerste verschilpunt was dat in Wallonië de burgemeester zichzelf ziet als de chef van de
politie. De korpschef moet dan enkel zijn bevelen uitvoeren, terwijl dit in Vlaanderen veel
minder het geval was aangezien de burgemeester in Vlaanderen meer beschouwd werd als
een soort beheerder. Ook budgettair heerste er een verschil tussen Noord en Zuid. Het
verschil is te herleiden tot het feit dat Wallonië jarenlang niet geïnvesteerd heeft in de
gemeentepolitie. Doordat men in Wallonië in die tijd vooral een overwicht had van de
29 W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie Dutroux ( met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 261. 30 Ibid., 263 31 B. DE RUYVER, “Het voorstel van de parlementaire onderzoekscommissie ‘Dutroux’: genese en krachtlijnen”, Panopticon 1998, afl. 3, 225. 32 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en het gerecht werd gevoerd in de zaak “Dutroux- Nihoul en consorten”, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 713/6, http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/comm/dutroux/49K0713006.pdf. 33 S. DE KIMPE, ‘ Zonder cyclus loopt het vierkant’ in Handboek politiediensten, nr. 57, maart 2001, 25. 34 Art. 90 Gemeentewet van 30 maart 1836, BS 1 april 1836.
17
Rijkswacht, gefinancierd door de federale regering, betekent dit dat bij de samensmelting
tot de lokale politie er vooral door de Waalse gemeentes een budgettaire inspanning moest
gebeuren. De invulling door de regering ontbrak bij gebrek aan eensgezindheid waardoor
men de taak doorgaf aan de commissie Huybrechts, die al bestond sinds het
Sinterklaasconclaaf. Hoewel de Bendecommissie II opnieuw dezelfde aanbevelingen uitte als
de Dutrouxcommissie35 en er in juli 1997 een rapport werd uitgebracht36, bleek de regering
niet geneigd om hier snel gepast op te reageren. Pas een klein half jaar later realiseerde de
regering een plan dat vooral gekenmerkt werd door compromis. Het zal dan ook niet
verwonderen dat van een volledige integratie van de politie geen sprake is. De regering zag
een fusie van de gerechtelijke politie en Rijkswacht nog zitten, maar het samenvoegen van
de Rijkswacht en de gemeentepolitie was een brug te ver. 37 Toch moet het gezegd zijn dat
het plan wel maatregelen voorzag om in de toekomst te komen tot een echte reorganisatie.
3.2 Het beleid van minister De Clerck
Hoewel met Stefaan De Clerck de minister van Justitie een sterkere invulling kreeg dan in het
verleden en hij effectief een beleid wou realiseren op een stapsgewijze manier, werd hij hier
ingehaald door de jarenlange verwaarlozing van politie en gerecht. De tijd om als voorzichtig
jurist een beleid uit te stippelen was voorbij. 38 Toch moet het gezegd zijn dat het beleid dat
hij voor ogen had niet zoveel afweek met de aanbevelingen die de Commissie Dutroux zou
maken. Zo had hij al oog voor de slachtofferpositie alsook de modernisering van het
openbaar ministerie stond op de agenda. Het meest fundamentele verschil is dat er in zijn
35 Verslag namens de commissie belast met het parlementair onderzoek naar de noodzakelijke aanpassingen van de organisatie en de werking van het politie-en justitiewezen op basis van de moeilijkheden die gerezen zijn bij het onderzoek naar de “bende van Nijvel”, Parl.St. kamer 1995-1996, nr. 573/7. 36 Verslag namens de commissie voor de binnenlandse en administratieve aangelegenheden, Parl.St. Senaat, 1996-1997, nr. 1-700/1. 37 C. FIJNAUT, “Tien jaar (discussie over de) reorganisatie van het politiewezen” in C. FIJNAUT, B. DERUYVER en F. GOOSSENS (eds.), De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers, 1999, (15) 29 38 D. HEIRBAUT, Hadden/hebben de Belgische ministers van Justitie een civielrechtelijk beleid?, Mechelen, Kluwer, 2005, 70- 80.
18
beleid geen sprake was van een doorgedreven politiehervorming waarbij de driedelige
politiestructuur zou worden opgeheven.39
Het is frappant te zien dat het uitbreken van de zaak Dutroux voor de regering geen
voldoende reden was om een verregaande hervorming op korte termijn door te voeren. In
die zin is het dan ook een zege dat er een tweede crisis- de ontsnapping van Dutroux uit de
armen van de Rijkswacht- uitbrak. Deze zal ervoor zorgen dat de regering eindelijk deed wat
ze moest doen, hoewel er hiervoor wel koppen moesten rollen. In april 1998 werden zowel
de minister van Binnenlandse zaken als de minister van Justitie Stefaan De Clerck verplicht
ontslag te nemen naar aanleiding van de ontsnapping.40
Hoofdstuk 3: Het Octopusakkoord omtrent de integratie van de politie
Het Octopusakkoord werd concreet gemaakt door de Wet van 7 december 1998 tot
organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus41. De
niveaus hangen van verschillende overheden af: de federale politie staat op federaal niveau
en de politiezone op lokaal niveau. De niveaus zijn autonoom en tussen beide is er een
functionele band gecreëerd die steunt op mechanismen en structuren.
De federale politie
De federale politie verzorgt over het ganse grondgebied de supra-lokale en gespecialiseerde
opdrachten van de bestuurlijke en gerechtelijke politie. Daarnaast staan ze ook in voor de
operationele en niet- operationele ondersteuning van de lokale politie. Deze taken vervult
men met inachtneming van de principes van specialiteit en subsidiariteit. Eigenlijk komt het
erop neer dat de federale politie zich bezighoudt met het opsporen van de zwaardere
criminaliteit en met de bovenlokale problemen die zich in de sfeer van de openbare orde
voordoen.
39 P. PONSAERS en S. DE KIMPE, Consensusmania. Over de achtergronden van de politiehervorming, Leuven, Acco, 2001, 38. 40 L. HUYSE en A. VERDOODT, “Dertig jaar justitiebeleid. Kroniek van een aangekondigde crisis”, Panopticon 1999, afl. 1, 20. 41 Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, BS 5 januari 1999.
19
De federale politie bestaat uit een commissariaat-generaal en drie algemene directies,
namelijk de bestuurlijke politie, de Federale Gerechtelijke Politie en de directie
ondersteuning en beheer. De bestuurlijke politie zal de lokale en bovenlokale fenomenen
aanpakken, waar de federaal Gerechtelijke Politie eerder zich eerder zal toeleggen op
gespecialiseerd onderzoek.42 De federale politie zal een deel van het werk op het
gedeconcentreerd niveau van de gerechtelijke arrondissementen uitvoeren. Zo zullen de
coördinatie- en steundirecties de taken van de lokale politie in verband met de openbare
orde ondersteunen en ze staan hiervoor onder leiding van de bestuurlijke directeur-
coördinator. Daarnaast is de federale politie ook nog gedeconcentreerd aanwezig in de
gerechtelijke arrondissementen met de Federale Gerechtelijke Politie, die onder leiding
komt te staan van een gerechtelijk directeur. Deze twee actoren zijn belangrijk binnen de
federale politie, omdat ze de spilfiguur vormen om een geslaagde geïntegreerde
politiewerking te creëren.43
De federale politie, die onder de bevoegdheid valt van de ministers van Binnenlandse Zaken
en Justitie, werkt op basis van vierjaarlijkse nationale veiligheidsplannen.
De lokale politie
De lokale politie verzekert op het lokale niveau de basispolitiezorg, dit zijn alle opdrachten
van bestuurlijke en gerechtelijke politie die noodzakelijk zijn om de lokale fenomenen op het
grondgebied van een welbepaalde zone de baas te kunnen, evenals sommige
politieopdrachten van federale aard.44 Daarnaast waarborgt de geïntegreerde politiedienst
een community policing voor de burger en overheden.45 Dit is een minimale dienstverlening
42 Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 17. 43 E. DEVROE, S. DE KEULENAER EN S. THOMAES, De procureurs des Konings aan het woord- Evaluatieonderzoek zonale veiligheidsplannen, Antwerpen, Maklu, 2006, 149. 44 Art. 61-64 WGP; Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 8. 45 KB van 16 oktober 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, BS 29 oktober 2009.
20
over het hele grondgebied van het Rijk die het gebrek aan legitimiteit van de politie moest
oplossen.46
De interpolitiezones werden omgevormd tot 196 politiezones.47 Nu zijn het er 195
geworden, omdat Lanaken en Maasmechelen onlangs zijn gefusioneerd. Naargelang het
grondgebied dat ze innemen worden ze ééngemeentezones en meergemeentezones
genoemd.48 De burgemeester werkt de richtlijnen voor de politiezone uit en het is de
opdracht van de korpschef om het lokaal politiebeleid, meer bepaald het zonaal
veiligheidsplan, correct uit te voeren.49 De korpschef staat, onder het gezag van de
burgemeester, ook in voor de organisatie en het beheer van het korps. Het belangrijkste
verschil tussen de zones is dat de korpschef bij de ééngemeentezones verantwoording moet
afleggen aan de burgemeester van de gemeente en bij de meergemeentezones aan het
politiecollege, samengesteld uit de burgemeesters van de politiezone.
Lokaal valt de politie onder de burgemeesters en de procureur die de zonale
veiligheidsplannen goedkeuren.
Samenwerkingsverbanden
De niveaus die werden gecreëerd mogen geen isolatie met zich meebrengen. Als men een
geïntegreerde politiezorg wenst te bereiken, dient er voorzien te worden in
samenwerkingsverbanden.50 Zo zal het zonaal veiligheidsplan moeten worden opgesteld met
het nationaal veiligheidsplan in het achterhoofd.51 Door het feit dat de zonale
veiligheidsplannen ook door de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie moeten
46 COL van 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 9 juli 2003. 47 JEAN-CHARLES VERWAEST, De Justitiegids: wegwijs in het labyrint van het Belgisch gerecht, Globe, 1998, 105-106. 48 Art. 9 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, BS 5 januari 1999. 49 W. BRUGGEMAN, ‘ De politiehervorming: een (de) grote (grootste) uitdaging in de Belgische politiegeschiedenis’, Panopticon 2001, 215. 50 Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 2. 51 Art. 37 van de wet van 7 december 1998, BS 5 januari 1999.
21
worden goedgekeurd, zal een integraal en geïntegreerd beleid ontstaan waardoor een
coherente en performante politiestructuur mogelijk is.52
Nog een feit dat daartoe bijdraagt, is de mogelijkheid die de ministers van Binnenlandse
Zaken en Justitie hebben om op basis van het nationaal veiligheidsplan en binnen hun
bevoegdheid federale politiezaken toe te wijzen aan de lokale korpsen.
Het Octopusakkoord heeft daarnaast geopteerd voor één administratief en geldelijk statuut
voor alle politieambtenaren.53 Dit moest alsook bijdragen tot een goede werking van de
nieuwe politiestructuren en ervoor zorgen dat er een grote mobiliteit was tussen lokale
politiediensten onderling alsook tussen de lokale politiediensten en de federale politie. Op 1
januari 2001 werd de federale politie operationeel, een jaar later de lokale korpsen. Met
deze wet werd eindelijk de stap gezet naar een geïntegreerde politiezorg.
52 Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 20. 53 Regeringsnota betreffende het Octopusakkoord in verband met de hervorming van de politie, Kabinet van de Eerste Minister, 24 mei 1998, 2-3.
22
Het vooronderzoek in strafzaken
Hoofdstuk 1: De voorlopige hechtenis en de vrijheid of de invrijheidstelling
onder voorwaarden
De wetgever heeft de vrijheidsberoving tijdens het strafonderzoek tot een minimum willen
beperken. De wet op de voorlopige hechtenis, waarin voorzien wordt in de vrijheid of de
invrijheidstelling onder voorwaarden, kon dus niet uitblijven.54 Hoewel dit een belangrijke
innovatie was, duurde het een ganse tijd vooraleer men dit invoerde. Bij vrijheid of
invrijheidsstelling onder voorwaarden55 zal de verdachte in afwachting van zijn proces door
de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht in vrijheid worden
gesteld, mits het naleven van bepaalde voorwaarden. Enkel wanneer de voorlopige
hechtenis kan worden bevolen is, er de mogelijkheid om een vrijheid of een
invrijheidsstelling onder voorwaarden op te leggen.56 Deze voorwaarde werd ingebouwd,
omdat men het netwidening-effect wil vermijden. Het is namelijk niet de bedoeling dat men
de invrijheidsstelling onder voorwaarden gaat opleggen wanneer men twijfelt over het
uitschrijven van een aanhoudingsbevel. Andere materiele voorwaarden zijn dat er feiten
moeten bestaan waar de wet een hoofdgevangenisstraf van één of meer jaar op stelt, de
voorlopige hechtenis moet volstrekt noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid en er
moeten ernstige aanwijzingen zijn van schuld. Daarbij komt dat indien de wettelijke straf de
vijftien jaar opsluiting niet overschrijdt, er de kans op recidive, vlucht, collusie of
54 Wet van 7 mei 1999 - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964 BS, 29 juni 1999. 55 Artikelen 35-38 van de Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990. 56 Art. 35§1 VHW.
23
verduistering moet worden aangetoond.57 Deze voorwaarden dienen niet cumulatief vervuld
te zijn.58 De voorwaarden, met uitzondering van de borgsom, worden opgelegd voor een
termijn van drie maanden en kunnen tijdens het onderzoek eventueel worden opgeheven,
gewijzigd of verlengd.59 De maatregel mag niet gebruikt worden als onmiddellijke bestraffing
noch als dwangmiddel.
De rechter kan de voorwaarden trouwens zelf invullen. Een sociale, psychologische
begeleiding, maar ook een verbodsvoorwaarde of een borgsom behoort tot de
mogelijkheden. De voorwaarden dienen betrekking te hebben op het gevaar voor recidive,
vlucht, verduistering of collusie en er moet rekening gehouden worden met de
omstandigheden van de zaak. Dit wordt de bijzondere motiveringsverplichting genoemd die
bestaat naast de gewone motiveringsplicht die ook geldt bij een bevel tot aanhouding of bij
een handhaving van de voorlopige hechtenis.60 Een ander beperking die aan de
voorwaarden werden gesteld is dat deze in indirect verband moeten staan met het misdrijf
en ook geen vrijheidsbenemend karakter mogen hebben.61 Dit lijkt mij logisch aangezien de
term ‘alternatief’ wel degelijk iets anders moet inhouden dan de vrijheidsberoving, zoals dit
bij de voorlopige hechtenis het geval is.
Om nog even door te gaan op de voorwaarden die kunnen worden opgelegd wens ik even
een opmerking te formuleren. Het is namelijk zo dat toenmalig minister Stefaan De Clerck in
zijn boek pleitte voor een streven naar dienstverlening en vooral het streven naar het herstel
van de schade. Maar in hoeverre is dit verenigbaar met het vermoeden van onschuld, wat de
verdachte op dat ogenblik toch nog steeds is? Het lijkt mij daarom meer aangewezen om
controlemaatregelen op te leggen, aangezien dit zal trachten te voorkomen dat de
verdachte recidive-, vlucht- of collusiegedrag gaat vertonen. Ook hulpverlening kan helpen in
de hoop dat de verdachte niet recidiveert. Hoewel de wet voorzag in de oprichting van de
sociale diensten bij de rechtbanken is het niet zo ver gekomen. 62 Stefaan De Clerck heeft wel
57 PHILIP DAENINCK, ‘ Vrijheid onder voorwaarden en invrijheidstelling onder voorwaarden als alternatieve maatregelen in een vernieuwd straflandschap’, jura falconis, jg 6, 1999-2000, nr. 3, 423. 58 Cass. 15 maart 1995, Pas. 1995, 316. 59 Art. 36 VHW 60 Art. 35 §2 en 35 §3 VHW. 61 Parl.St. Senaat, 1988-89, nr. 658/2, 108. 62 Art. 38 §1 VHW.
24
gezorgd voor de oprichting van de Dienst Justitiehuizen die de taak hieromtrent voor hun
rekening neemt. Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, bestaat de mogelijkheid
voor de onderzoeksrechter, de rechtbank of het hof van beroep om alsnog een bevel tot
aanhouding uit te vaardigen.63 Let wel, deze kan enkel worden uitgevaardigd indien is
voldaan aan de voorwaarden in art. 28 VHW. Naar mijn mening zal het overtreden van de
voorwaarden wel degelijk ook als een nieuwe en ernstige omstandigheid kunnen worden
beschouwd.
De borgsom is een tweede alternatief voor de voorlopige hechtenis, maar hieromtrent geldt
een bijzonderheid.64 Het is de rechter die het bedrag van de borgsom bepaalt en die een
voorafgaande en volledige betaling van een borgsom kan vorderen. De verdachte wordt pas
in vrijheid gesteld wanneer het volledige bedrag is gestort in de Deposito- en Consignatiekas.
Het openbaar ministerie zal dan het arrest of de beschikking van invrijheidsstelling ten
uitvoer leggen. De borgsom gaat naar de staat wanneer blijkt dat de verdachte zonder
verschoningsgrond niet is verschenen bij de proceshandelingen en bij de tenuitvoerlegging
van het vonnis. Nochtans heeft het Hof van Cassatie bepaald dat een debat zijn contradictoir
karakter niet verliest door afwezigheid van de verdachte op het moment van de uitspraak.
Zodoende kan dit niet leiden tot verliezen van de borgsom.65 Nog één opmerking met
betrekking tot de borgsom. Hoewel in de wet66 staat ingeschreven dat de borgsom maar kan
teruggegeven worden wanneer men is verschenen bij de proceshandelingen en ter
tenuitvoerlegging van het vonnis, blijkt het in de praktijk anders te zijn. Aangezien de
borgsom in ons rechtssysteem als een alternatieve maatregel wordt bedoeld, heeft men
terecht besloten dat men deze opgelegde voorwaarde ook kan intrekken overeenkomstig
art. 36 VHW.67
Stefaan De Clerck had in zijn oriëntatienota‘ strafbeleid en gevangenisbeleid’ kritische
bedenkingen omtrent het huidige sanctiearsenaal. De vrijheidsberovende sanctie, al dan niet
in het kader van het vooronderzoek, diende een ultimum remedium- oplossing te worden.
63 Art. 38 §2 VHW. 64 Art. 35 §4 VH. 65 Cass. 11 juni 1996, JT 1997, 269. 66 Art. 35 §4 lid 4 VHW. 67 Brussel (K.I.) 9 september 1997, Rev. dr. pén. 1998, 114.
25
De vraag die men zich kan stellen is of deze alternatieve maatregel de gewenste doelstelling
heeft bereikt twintig jaar later? We gaan er in de tweede ambtstermijn dieper op in.
26
Het vervolgingsbeleid
Hoofdstuk 1: De organisatie van het openbaar ministerie voor de zaak
Dutroux
De zaak Dutroux gaf niet alleen de aanleiding tot de hervorming op politievlak, ook de
justitiehervorming werd danig aangepakt. Toch is het niet zo dat deze problemen door de
zaak Dutroux plotseling werden ontdekt en de oplossingen zomaar werden gevonden. Een
lange weg werd afgelegd vooraleer het zover was. Mede doordat de politieke klasse steeds
twijfelde om hun verklaringen in daden om te zetten. Op het justitievlak bleek de
verwaarlozing totaal doordat de toenmalige minister van Justitie Wathelet niet enkel
minister van Justitie was, maar ook vicepremier met meerdere portefeuilles op zak. Ook de
geesten van de magistratuur waren nog niet rijp voor een ingrijpende verandering.
Traagheid en gebrek aan tempo waren de kernwoorden die de regering toen kenmerkten.
De organisatie van het openbaar ministerie, 27 gerechtelijke arrondissementen met elk een
parket met aan het hoofd een procureur des Konings, was opgericht om een uniform
strafbeleid te kunnen voeren. Toch bleken de verschillen in de praktijk tussen de
arrondissementen onderling met betrekking tot het uitoefenen van de strafvordering en het
toepassen van de strafwet zeer groot.
Ook bleek de mobiliteit en de schaal van de misdrijven, zoals georganiseerde criminaliteit en
fraude, zich uit te breiden. Dit zorgde ervoor dat de beperkingen van de organisatie van het
openbaar ministerie naar boven kwamen en men zich begon af te vragen of het
arrondissement wel de juiste schaal was om bepaalde vormen criminaliteit te bestrijden.
De gerechtelijke achterstand was toen ook al een groot probleem. Elke actor in de
strafrechtsketen mag nog zo goed georganiseerd zijn, als er geen beleidskeuzes gemaakt
worden en men zijn prioriteiten niet op orde heeft, kan de gerechtelijke achterstand niet
weggewerkt worden. 68 Dit komt eigenlijk neer op de essentie van strafrechtelijk beleid. Men
moet durven de strafrechtelijke normen aanpassen om op die manier de druk van de ingang
van de trechter te nemen.
68 S. DE CLERCK, Het bos en de bomen: Justitie hervormen, Lannoo, 1997, 68.
27
Tot slot bleek ook de informatisering en specialisering van het parket een groot probleem.
Door de structuur van het parket blijft de informatie binnenshuis. Dit zorgt ervoor dat fouten
in bepaalde zaken worden gemaakt, maar ook dat de kennis en specialisering hierdoor wordt
belemmerd.
Hoofdstuk 2: De parlementaire onderzoekscommissies
Afdeling 1: De Bendecommissie I, de Pinksterplannen en de commissie van
mensenhandel
Net zoals bij de politiehervorming, bleek de Bendecommissie I een belangrijk beginpunt.69
Toch kwam de hervorming van het Openbaar Ministerie maar terloops ter spraak, het moet
dan ook niet verwonderen dat in het Pinksterplan daaropvolgend weinig melding werd
gemaakt van een echte hervorming.
Meer nog, in het Pinksterplan werd een loskoppeling vooropgesteld tussen het
strafrechtelijk vooronderzoek en de organisatie van het politiewezen. Dit gaat volledig in
tegen de bevindingen die de Bendecommissie deed. Ook vele zaken bleven onvermeld in het
Pinksterplan. Een aantal zaken werden vooropgesteld zoals het voorzien in het ambt van
nationaal magistraat70, het oprichten van een dienst die de minister van Justitie moest
bijstaan bij het strafrechtelijk beleid alsook met betrekking tot de mobiliteit van de
magistratuur werd er voorgesteld een termijnbeperking van de procureurs-generaal tot tien
jaar door te voeren. 71
De toenmalige minister van Justitie Wathelet bleek zijn verantwoordelijk niet ernstig te
nemen en voerde de meeste maatregelen van het Pinksterplan niet uit. Het hoeft dan ook
niet te verwonderen dat er veel zaken bleven foutlopen. Zo was er een echte discrepantie
aanwezig tussen het aantal middelen en personeel ten opzichte van de te verrichten
werklast. Het tekort aan middelen en personeel werd daarbij nog versterkt doordat er een
69 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren Van Parys en Laurent, Parl.St. Kamer 1988, nr. 59/8 70 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, ‘Het federaal parket’, Panopticon 1999, (56) 57. 71 Regeringsmededeling, Brussel, 5 juni 1990.
28
totale afwezigheid was van een opsporings- en vervolgingsbeleid. Ook de vijandigheid tussen
de parketten van eerste aanleg en de parketten-generaal zorgde ervoor dat er een tekort
aan communicatie ontstond. Een meerjarenplan voor justitie in juni 1993 werd uitgewerkt
om een oplossing te bieden voor deze verschillende problemen72.
In 1994 werd de commissie ingesteld met het oog op uitroeiing van de mensenhandel 73 en
ook hier bleek het organisatorische probleem waar het openbaar ministerie mee te maken
had naar de oppervlakte te komen.74 Opnieuw werd de conclusie geformuleerd dat het
openbaar ministerie zowel qua personeel, infrastructuur als organisatie niet in staat is om
grote problemen het hoofd te bieden.
Afdeling 2: Het beleid van de regering Dehaene II met minister van Justitie De Clerck
Tijdens de commissie Dutroux zat de regering niet stil. Minister De Clerck bleek namelijk oog
te hebben voor een verdere objectiveringsmaatstaf van de benoeming van magistraten. Ook
bij de bevoegdheden van de Hoge Raad voor de Justitie werd er uitvoerig stilgestaan, alsook
werd er blijvend geïnvesteerd in de huisvesting en informatisering van Justitie.75
Toch stelde de regering vast dat een investering maar nut zou hebben wanneer deze
gepaard ging met een betere werking van de parketten en rechtbanken. Een doorlichting
van de parketten-generaal was nodig, alsook het verder ondersteunen van de integrale
kwaliteitszorg. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat minister De Clerck zijn beleid
grotendeels strookte met de aanbevelingen van de commissie Dutroux, maar toch had hij
geen echte hervorming van het openbaar ministerie als doel.76 In zijn beleid ontbrak ook de
herdefiniëring van de rol van de parketten-generaal. Toch keurde de ministerraad die op 7
oktober 1997 vergaderde het tweede meerjarenplan Justitie en veiligheid goed. Dit plan was
72 B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2011-2012. 73 C. DE STOOP, Ze zijn zo lief, meneer. Over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de Bende van de miljardair, Leuven, Kritak, 1992, p. 284 74 Commissie betreffende een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel, Parl.St. Kamer 1993-1994, nr. 673/7, 90-95. 75 Beleidsnota van het Ministerie van Justitie voor het begrotingsjaar 1997, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 727/12. 76 Algemene beleidsverklaring bij de opening van het parlementaire zittijd 1997-1998, Brussel, oktober 1997.
29
noodzakelijk aangezien justitie ten opzichte van de politie een achterstand goed te maken
had.77
Het meerjarenplan voor de justitie wou zorgen voor een optimalisering van de huisvesting
en informatisering. Daarnaast zou er voorzien worden in een verbetering van de vorming
van magistraten, alsook was er nood aan de versterking van de ondersteunende diensten.
Afdeling 3: De Dutrouxcommissie op justitieel vlak
Toen het eerste rapport van de commissie Dutroux werd gepubliceerd, stelde zij zaken vast
die door de twee vorige commissies ook al werden vastgesteld. Toch ging deze commissie
verder en formuleerde concrete voorstellen om op deze manier de het openbaar ministerie
uit het slop te halen. 78
Zo stelde de commissie vast dat binnen justitie iedereen los werkte van elkaar zonder
de nodige communicatie. De commissie stelde dan ook voor dringend een
implementatie van het ketendenken te verwezenlijken. De nood aan een echt
strafrechtelijk beleid drong zich op.79
Het beheer van de parketten had nood aan een modernisering waarin de korpschefs
een belangrijke verantwoordelijkheid dienden op te nemen in verband met de
budgettaire middelen.80
De informatisering stond nog steeds op een laag niveau. Een nationaal meldpunt
werd voorgesteld, alsook moet de informatiestroom op parketniveau worden
77 D. VAN DAELE, ‘ De politieke agenda’, Panopticon 1999, 17. 78 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en het gerecht werd gevoerd in de zaak “Dutroux- Nihoul en consorten”, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 713/6, http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/comm/dutroux/49K0713006.pdf 79 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en het gerecht werd gevoerd in de zaak “Dutroux- Nihoul en consorten”, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 713/6, 171; W. WINCKELMANS Het rapport de commissie Dutroux ( met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 260. 80 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en het gerecht werd gevoerd in de zaak “Dutroux- Nihoul en consorten”, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 713/6, 176; W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie Dutroux ( met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 272-274.
30
geautomatiseerd.81 Ook de uitwisseling van informatie tussen magistratuur en
politiediensten is voor verbetering vatbaar.
Ook de rol van de parketten-generaal diende te worden herbekeken: er werd
aanbevolen de zaken in hoger beroep niet meer door hen te laten behandelen, maar
door de magistraten die ze in eerste aanleg hebben behandeld. Ook de puur
hiërarchische rol die de parketten-generaal speelde, moest worden afgekalfd. Dit zou
de kwaliteit en eenvormigheid van het vervolgingsbeleid ten goede komen.82
Hoewel ongeveer ten tijde van de commissie Dutroux, ook de Bende-commissie II zijn
aanbevelingen uitbracht, kan ik hierover kort zijn. 83 Dezelfde aanbevelingen werden geuit,
hoewel de Bende-commissie II in tegenstelling tot de Dutrouxcommissie de zaken in hoger
beroep wel nog behandeld wilde zien door de parketten-generaal. Eén nieuwe belangrijke
aanbeveling was de oprichting van een federaal parket waar de nationale magistraten deel
van zouden uitmaken. De leiding van het parket zou in handen gegeven worden van de
federale procureur-generaal die op gelijke voet zou staan met het College van procureurs-
generaal. Hierdoor gaf men gevolg aan de aanbevelingen die in de eerste Bendecommissie
werden geuit om de positie van de nationale magistraat te versterken.
De Dutrouxcommissie gaf ook nog een tweede verslag uit op 16 februari 1998 waar het zich
volledig achter het voorstel van het federaal parket schaarde. 84
Hoofdstuk 3: Het Octopusakkoord omtrent de hervorming van het OM
Hoewel de commissies voldoende aanbevelingen hadden gemaakt, bleek de regering niet
geneigd enige daadkracht aan de dag te stellen. Blijvende onenigheid omtrent het federaal
parket zorgde ervoor dat alles bij het oude bleef. Een geluk bij een ongeluk dus, dat Dutroux
81 Ibid., 174; W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie Dutroux ( met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 271. 82 Ibid., 177. 83 Parl. St. Kamer 1997-1998, nr. 573/7. 84 Aanvullend verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heer Renaat LANDUYT en mevrouw Nathalie DE T’ SERCLAES, Parl.St. Kamer, 1996-97, nr. 713/8, 165-1681; R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, ‘ Het federaal parket,’ Panopticon, 1999, 58-59.
31
het hazenpad koos en vluchtte uit de handen van de Rijkswacht. Hierdoor werd eindelijk het
Octopusakkoord afgesloten op 24 mei 199885. Dit akkoord bevatte vier grote krachtlijnen
Oprichting van een federaal parket
Rol van de parketten- generaal herdefiniëren
De uitbouw van het college van procureurs-generaal
Versterking van de parketten van eerste aanleg
Afdeling 1: Oprichting van het federaal parket
Hoewel al in de eerste bendecommissie werd aanbevolen een magistraat ad hoc aan te
stellen om het strafrechtelijk onderzoek over het hele grondgebied te coördineren86, duurde
het nog tot 1997 vooraleer de nationale magistraat een wettelijke basis kreeg.87 Het was
minister Stefaan De Clerck die stelde dat de magistraat met zijn kennis en ervaring een
meerwaarde zou zijn met betrekking tot strafrechtelijke onderzoeken.88 Met deze wet werd
art. 144bis Ger.W ingevoerd die de nationale magistraat met een dubbele opdracht belaste.
In de eerste plaats moesten ze zorgen voor het vergemakkelijken van de internationale
samenwerking en een coördinatie van de strafvordering. Ten tweede waren ze belast met
het nemen van dringende maatregelen die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van de
strafvordering, zolang de procureur des Konings zijn wettelijke bevoegdheden nog niet had
uitgeoefend. Toch zag hij nog geen nut in de oprichting van een federaal parket.89
85 I. DUPRE en R. VAN NUFFELEN, ‘Maatschappelijke en politieke context’, Panopticon 1999, 21. 86 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren Van Parys en Laurent, Parl.St. Kamer 1988, nr. 59/8, 381. 87 Wet 4 maart 1997 tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat, BS 20 april 1997, http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1997030441&table_name=wet 88 Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat. Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Thierry Giet en Frans Lozie, Parl. St. kamer 1996-97, nr. 867/6, 5. 89 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, ‘ Het federaal parket’, Panopticon 1999, 57.
32
Nochtans bleek door de versnippering in zeventwintig gerechtelijke arrondissementen en
door de complexiteit van bepaalde dossiers die nood te bestaan.90 Ten tijde van het
Octopus- voorstel werd er dan ook een werkgroep met betrekking tot het de uitwerking van
federaal parket opgericht die daarover een uitgebreid rapport publiceerden.91 De
bevoegdheden die aan het federale parket werden gegeven zijn viervoudig:
het uitoefenen van de strafvordering waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt over het
hele Belgische grondgebied;
instaan voor de coördinatie van de strafvordering;
het vergemakkelijken van de internationale samenwerking (de taken van de
vroegere nationale magistraten);
het uitoefenen van toezicht op de werking van de federale politie.
Het federaal parket kwam onder de leiding te staan van een federaal Procureur. Nochtans
werd in eerste instantie door de Octopusleden, afwijkend van de werkgroep, gekozen voor
een federaal parket dat zou geleid worden door een federale Procureur-generaal. 92 In een
amendement heeft men dit wegens verwarring aangepast, aangezien het federaal parket
functioneel gelijk staat met de lokale parketten. Ook oefenen de Procureurs-generaal bij het
hof van beroep hun bevoegdheid uit binnen hun rechtsgebied, daar waar het federaal parket
een nationale bevoegdheid heeft.93 Dit bleek een goede keuze omdat de kans bestond dat
90 Parlementair onderzoek naar de noodzakelijke aanpassingen van de organisatie en de werking van het politie- en justitiewezen op basis van de moeilijkheden die gerezen zijn bij het onderzoek naar de ‘Bende van Nijvel’. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren Renaat Landuyt en Jean- Jacques Viseur, Parl.St. Kamer 1995-96, nr. 573/7, 51; Wetsvoorstel van 15 juli 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de Procureur des Konings, parl.St. Senaat, 1997-98, nr. 1-1066/1, 4-5 91 R. VERSTRAETEN, A. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, ‘ Bijlage: model voor de werking van het federaal parket’, in C. FIJNAUT en D. VANDAELE, (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 371-452. 92 Krachtlijnen van de gerechtelijke organisatie. Vergaderingen van donderdag 24 mei 1998, Parl. Hand. Senaat 24 mei 1998. 93 Amendement bij het wetsvoorstel van 15 juli 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar minister, het federaal parket en de raad van Procureurs des Konings. Toelichting, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1- 1066/1, punt 6, http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=1&NR=106
33
men door de lokale parketten als een elitekorps zou worden beschouwd, wat tot spanningen
zou leiden tussen het federaal parket en de lokale parketten.
Het federaal parket zou samengesteld worden uit de federale Procureur en een aantal
federale magistraten. Ook werd bepaald dat de nationale magistraten, waarvan de
benaming zou verdwijnen, in het federaal parket zouden worden geïncorporeerd. 94
De kamer keurde de oprichting van een federaal parket goed op 15 maart 2001, waardoor
het federaal parket door de wet van 1 mei 2002 werd opgericht.95 Het federaal parket zal
dienen in te staan voor de behandeling van dossiers op federaal niveau die een
grensoverschrijdend karakter hebben of een band met de georganiseerde criminaliteit. Het
gaat dan onder andere over zaken zoals terrorisme, wapen- en mensenhandel, witwassen,
georganiseerde misdaad alsook misdaden tegen de mensheid. In tegenstelling tot de
vroegere nationale magistraten zal het federaal parket wel tot vervolging kunnen overgaan.
De federale procureur staat onder het rechtstreeks gezag van de minister van Justitie en
wordt bijgestaan door achttien federale magistraten.
1.1 Besluit: Goede hervorming?
De hervorming met betrekking tot het federaal parket was zeker noodzakelijk en is wel
degelijk een succes.96
Men zou kunnen stellen dat de controle op de federale procureur voldoende gewaarborgd
is. Zo is er de parlementaire controle alsook het rechtstreekse gezag van de minister van
Justitie.97 Daarnaast heeft men ook nog het strafrechtelijk beleid, waar het college van
Procureurs-generaal een algemene controle op uitoefent. Bijkomend zal naar mijn mening
6&VOLGNR=1&LANG=nl; R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, ‘ Het federaal parket,’ Panopticon, 1999, 69. 94 Wet van 22 december 1998 betreffende de veritcale integratie van het Openbaar Ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings, BS 10 februari 1999. 95 Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket, BS 20 juli 2001; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 52. 96 B. DE RUYVER, ‘ Een historisch moment’, De Standaard, 6 mei 2002. 97 Art. 151, § 1 GW en art. 364 Sv.
34
de controle op de federale Procureur bij het uitoefenen van de strafvordering voldoende
gewaarborgd zijn, omdat dit in de meeste gevallen gepaard gaat met een gerechtelijk
onderzoek waar er voldoende controle is. Echter, er zouden eventuele problemen kunnen
rijzen in de toekomst.
Men heeft namelijk bewust gekozen om de federale Procureur niet onder het gezag van het
college van Procureurs-generaal te plaatsen. Het enige wat het college wel kan doen is a
posteriori toezicht uitoefenen op basis van de jaarlijkse verslaggeving dat wordt opgemaakt
door de federale procureur. Dit brengt dan ook met zich mee dat een controle van
individuele dossiers niet mogelijk is.
Hoewel de federale Procureur onder het rechtstreekse gezag van de minister van Justitie
staat, blijkt ook hier de individuele controle niet mogelijk door het principe van de scheiding
der machten. Let wel, door dat rechtstreekse gezag is er naar mijn mening te weinig controle
op de macht die de minister van Justitie zou kunnen uitoefenen. Hoewel er in ons recht geen
negatieve injunctierecht bestaat, hoop ik dat dit in de praktijk ook het geval is.
Inzake de politieke verantwoordelijkheid werd er in de zitting van de senaat met betrekking
tot het wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket
opgeworpen dat het feit dat er geen tussenschot bestaat tussen de federale Procureur en de
minister van Justitie deze laatste in een moeilijke positie brengt. Bij een falend optreden van
de federale Procureur zal de minister zijn eigen politieke verantwoordelijkheid maar moeilijk
kunnen ontlopen. 98 Ook de Hoge Raad voor de Justitie bracht hieromtrent een advies uit. 99
In 2007- 2008 was er in de actualiteit commotie ontstaan omtrent het federaal parket. De
Orde van Vlaamse Balies uitte de kritiek dat het federaal parket zijn eigen doelstellingen
nastreefde, over speciale bevoegdheden beschikte alsook buiten de controles viel.100 Met
andere woorden het federaal parket was een “superparket” geworden. Hier diende
98 Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket, Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 2-691/4. 99 Wetsvoorstel inzake het federaal parket, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 897/1; Advies van de Hoge Raad voor de Justitie betreffende het wetsvoorstel inzake het federaal parket, Adv. HRJ, 6 december 2000, http://www.hrj.be/NL/download/avis0003cn.pdf 100 F. VERHOEST, ‘ Verjaring dossier politiemol is fout van parket’, De Standaard, 20 februari 2008.
35
verandering in te komen en men pleitte dan ook om het federaal parket te integreren in de
bestaande, normale structuur. Verschillende parlementairen uitten ook kritiek, waaronder
Renaat Landuyt.101 Deze zag heil in een eenheidsstructuur voor de parketten waardoor de
concurrentie tussen de lokale parketten en het federaal parket zou verdwijnen. 102 Ook
drong hij aan op een doorlichting van het federale parket door de Hoge Raad voor Justitie.
Samenvattend kunnen we dus stellen dat de federale procureur zich in een machtige positie
bevindt, aangezien hij als enige autonoom zal beslissen over de informatie waarover hij
beschikt. Ook het federaal parket is machtig en zweeft boven de lokale parketten, waarbij
het geen echte controle ondergaat.
Afdeling 2: De uitbouw van het College van Procureurs-generaal
Het College van procureurs-generaal wordt gevormd door de procureurs-generaal bij de
hoven van beroep. Het college staat onder het gezag van de minister van Justitie en hun
beslissingen binden zowel de procureurs-generaal bij de hoven van beroep als alle leden van
het openbaar ministerie die onder hun toezicht en leiding staan. De uitbouw van het College
van procureurs-generaal lag volledig in de lijn van de institutionalisering van het College van
procureurs-generaal dat zich in 1997 al had voltrokken. Door deze wet werd het artikel
143bis ingevoerd in het gerechtelijk wetboek. Daarin werd bepaald dat het College zal
instaan voor een goede uitvoering en coördinatie van het strafrechtelijk beleid enerzijds, en
voor de algemene goede werking van het openbaar ministerie anderzijds. Daarnaast zal hij
de minister van Justitie kunnen adviseren over zaken die handelen in het kader van het
openbaar ministerie, zowel ambtshalve als op zijn verzoek. Het is de minister van Justitie die
de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid vastlegt, nadat hij het advies van het College
heeft ingewonnen.103 Toch bleef De Clerck ook hier voorzichtig in zijn rol als maker van het
101 ‘Landuyt vreest oorlog tussen parketten’, De Standaard, 24 april 2007. 102 ‘Harde kritiek op federaal parket’, Gazet van Antwerpen, 6 februari 2008. 103 Wet van 4 maart 1997 tot instelling van het College van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat, BS 30 april 1997, art 2.
36
strafrechtelijk beleid, aangezien hij zich verzette tegen de mogelijkheid die hij kreeg om, bij
discussie binnen het College, de uiteindelijke beslissing te nemen.104
Het mag duidelijk zijn dat de minister door middel van het College een beleid wou uitwerken
waarbij de grenzen van de arrondissementen geen belemmering meer mochten zijn voor het
uitoefenen van de strafvordering. Toch bleken bijkomende acties nodig om het College van
procureurs-generaal een voortrekkersrol te laten spelen in de komende hervorming van het
openbaar ministerie, waardoor men in het Octopusakkoord besliste om het College verder
uit te bouwen.105
Een versterking werd gerealiseerd door aan het College bijstandsmagistraten toe te voegen
met de opdracht het college permanent bij te staan bij de uitvoering van hun opdrachten.
Ook werd de mogelijkheid geboden aan het College om bij hun opdrachten beroep te doen
op andere leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van de parketmagistraten bij
het Hof van Cassatie.106 Daarnaast werd het voor het College mogelijk om de nog op te
richten raad van procureurs des Konings te consulteren voor advies alsook zal men een
uitbreiding voorzien van de bestaande portefeuilleverdeling.107 En om de uitbouw van het
College nog verder te versterken werd er gesteld dat de taak van de procureurs-generaal
vooral bij het College komt te liggen, hoewel men nog steeds het hoofd vormt van de
parketten-generaal. Het komt er dus op neer dat de procureurs-generaal zowel op
ressortelijk als op nationaal niveau zal worden ingeschakeld. De vraag die hier moet gesteld
worden is in hoeverre deze dubbele functie zal leiden tot conflicten.
104 Beleidsnota van het Ministerie van Justitie voor het begrotingsjaar 1996, Parl.St. Senaat 1995, nr. 1-167/1, 35. 105 Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 39. 106 Advies van de Raad van State bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/2, 2; Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1 ( punt 8). 107 Krachtlijnen van de gerechtelijke organisatie. Vergaderingen van donderdag 24 mei 1998, Parl.Hand. Senaat 24 mei 1998, 3.
37
Dit doet mij naadloos overgaan naar een ander belangrijk thema dat alsook in het kader van
de Octopusakkoord werd voorgesteld nl. de herdefiniëring van de rol van de parketten-
generaal.
Afdeling 3: De herdefiniëring van de rol van de parketten-generaal
Het voorstel tot de verticale integratie van het openbaar ministerie moet niet verwonderen.
Dit is namelijk een rechtstreeks gevolg van de uitbouw van het College van de Procureurs-
generaal. Hoewel de procureurs-generaal de band blijven behouden met de ressorten, zijn
ze niet langer belast met de leiding en toezicht over alle gerechten met betrekking tot het
uitoefenen van de strafvordering. Deze band is ietwat onduidelijk en het moet dan ook niet
verwonderen dat er tussen de parketten-generaal en de parketten van eerste aanleg een
zekere wrijving aanwezig was. Ook bleek de parketten-generaal niet meer optimaal te
functioneren. Deze twee redenen hebben er voor gezorgd dat er een herdefiniëring
plaatsvond op twee vlakken: enerzijds kreeg de parketten- generaal een nieuwe functie 108,
anderzijds zal men hen de zaken in hoger beroep ontnemen.109
Dit voorstel lag in de lijn met de voorstellen die eerder door de commissie Dutroux werden
gedaan inzake de integrale afhandeling van de strafdossiers.110 Dit zal ertoe leiden dat de
procureurs-generaal niet meer zullen tussenkomen in individuele strafdossiers.111 Toch blijkt
de band niet opnieuw volledig te worden doorgeknipt. Zo kan de procureur-generaal wel de
108 Invoeren van art. 146 Ger. W. door Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings. 109 F. VOETS, “Magistraten verontrust over plannen parketintegratie”, De Juristenkrant 2001, afl. 35, 1. 110 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en het gerecht werd gevoerd in de zaak “Dutroux- Nihoul en consorten”, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 713/6; Invoeren van ar. 138 Ger. W. door artikel 2 Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings. 111 Krachtlijnen van de gerechtelijke organisatie. Vergaderingen van donderdag 24 mei 1998, Parl. Hand. Senaat 24 mei 1998, 3; J. VAN DEN HEUVEL, “De verticale integratie van het openbaar ministerie”, RW 1999-2000, afl. 23, 766.
38
opdrachten van het OM uitoefenen, maar enkel volgens de voorwaarden en in de gevallen
die de wet bepaalt.112
3.1 Besluit: Goede hervorming?
Het hoeft weinig betoog dat de magistratuur voor dit voorstel niet te vinden was.113 Ten
eerste verloren de parketten-generaal hun kerntaak zonder te weten wat hun nieuwe
functie exact zou inhouden. Aangezien er al een gebrek was aan uitwerking van de nieuwe
functie, moet het ook niet verbazen dat er op het vlak van organisatie en personeel en op
financieel vlak geen maatregelen werden getroffen. Ik denk dat de Octopuspartner te
enthousiast waren en de gevolgen hiervan onderschatte. Er bestaat namelijk volgens mij
geen twijfel over de paniek die door dit voorstel zou worden veroorzaakt.
Ten tweede werd er door het Octopusakkoord onomwonden gesteld dat de capaciteit,
vrijgekomen door het wegnemen van de behandeling in hoger beroep, kon worden
aangewend om het college van procureurs-generaal, het federaal parket en de parketten
van eerste aanleg te ondersteunen. Dit voelde binnen de parketten-generaal aan als een
degradatie. Daarbovenop moet naar mijn mening de vraag gesteld worden of er wel een
capaciteit zou vrijkomen. Dit werd namelijk nergens aangetoond. Het moet dan ook niet
verwonderen dat dit onderdeel van het Octopusakkoord van bij het begin al weinig kans op
slagen had.
Ook de Orde van Vlaamse Balies bleek niet gelukkig met het voorstel, maar dan om een
andere reden. 114 Men stelde namelijk dat de zogenaamde hogere efficiëntie bereikt door dit
voorstel niet zal opwegen tegen het dubbel onderzoek door parketmagistraten uitgevoerd.
Hiermee herhaalde men het advies dat de Raad van State met betrekking tot dit voorstel had
112 Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1 ( punt 3). 113 F. VOETS, “Magistraten verontrust over plannen parketintegratie”, De Juristenkrant 2001, afl. 35, 1. 114 Standpunt van de vereniging van Vlaamse Balies met betrekking tot wetsvoorstel 1066/1 betreffende de verticale integratie van het Openbaar Ministerie, het federale parket en de Raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1998-1999, nr. 1-1066/7, (punt 8, II).
39
gegeven.115 Daarnaast vond de Orde dat er een schending was van het recht op een eerlijk
proces door het ontbreken van het hoger beroep op een ander niveau.
Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de wetgever een antwoord gaf op deze
ongerustheid.116 De wet zorgde ervoor dat de relatie tussen procureur des Konings en
arbeidsauditeurs enerzijds en procureurs-generaal anderzijds duidelijk werd. 117 De
parketten-generaal zal de strafvordering blijven uitoefenen in hoger beroep.118 De
geïntegreerde behandeling van dossiers zal beperkt worden tot de complexe zaken.119
Afdeling 4: Versterking van de parketten van eerste aanleg
In het Octopusakkoord werd ook voorzien in een horizontale integratie van het openbaar
ministerie. De bedoeling was dat er een integratie zou plaatsvinden van de
arbeidsauditoraten in de parketten van eerste aanleg.120 Binnen de parketten van eerste
aanleg zouden er sociale-economische en financiële afdelingen worden opgericht, wat
diende te gebeuren met het behoud van de nodige specialisatie. Enkel de leden van die
afdelingen zullen de opdrachten van het OM uitoefenen bij de arbeidsrechtbanken,
rechtbanken van koophandel en bij de arbeidshoven, behoudens de uitzonderingen bepaald
door de wet. Men zou dit doen onder het toezicht en de leiding van de procureur des
115Advies Raad van State bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/2 ( opmerking 2). 116 Wet van 12 april 2004 houdende verticale integratie van het Openbaar Ministerie, BS 7 mei 2004, http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/api2.pl?lg=nl&pd=2004-05-07&numac=2004009321. 117 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende verticale integratie van het Openbaar Ministerie, Parl.St. Kamer 2003-2004, nr. 613/001, 5-6. 118 N. STAESSENS, ‘Het Octopusakkoord viert weldra zijn tiende jaar…Wordt 2008 een justitieel jubeljaar?’, in De hervormingen bij politie en justitie: in gespreide dagorde. Jubileumeditie ter gelegenheid van 10 jaar Orde van de Dag, Mechelen, Kluwer, 125. 119 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 572; A. DE NAUW, ‘ De tweede wet op de verticale integratie van het Openbaar Ministerie: bijna terug naar af’, RW 2004-2005, afl. 28, p. 1081-1089. 120 Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1 ( punt 5); Krachtlijnen van de gerechtelijke organisatie. Vergaderingen van donderdag 24 mei 1998, Parl. Hand. Senaat 24 mei 1998, 3.
40
Konings. 121. De horizontale integratie werd niet gerealiseerd, mede door protest van de
arbeidsauditoraten.122 Ze waren tegen de integratie van de arbeidsauditoraten, omdat
sommige parketten nu al te groot waren om behoorlijk te worden bestuurd.123
Daarnaast wou men de horizontale mobiliteit van de parketmagistraten mogelijk maken
door hen de strafvordering te laten uitoefenen voor alle rechtbanken van de gerechtelijke
arrondissementen gelegen in het rechtsgebied van het hof van beroep waar men is
benoemd.124 Dit zal dus een uitbreiding inhouden van de territoriale bevoegdheidssfeer van
de parketmagistraten tot het ressort van het hof van beroep. 125 Deze mobiliteit zou ook
gelden voor de auditoraten. Daarnaast heeft men de Koning de bevoegdheid gegeven om
toegevoegde rechters aan te duiden om hun ambt tijdelijk uit te oefenen wanneer de
behoefte van een dienst dit vergt.126
Als laatste versterking van de eerstelijnsparketten zou er voorzien worden in de oprichting
van een raad van procureurs des Konings.127 Deze diende de communicatie tussen de
121 Invoeren van ar. 152 Ger. W. door artikel 13 van het Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings. 122 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 572. 123 A. DE NAUW, ‘ De tweede wet op de verticale integratie van het openbaar ministerie: bijna terug naar af’, RW 2004-05, nr. 28, 1085. 124 Art.10 van de wet van 20 juli 1998 tot wijziging van de Wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, de Wet van 15 juli 1979 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de Wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, de Wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en de artikelen 151 en 213 van het Gerechtelijk Wetboek, BS 21 juli 1998. 125 Invoeren van ar. 138 Ger. W. door artikel 2 van het Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings. 126 Artikel 86bis Ger. W., zoals ingevoegd bij Wet van 10 februari 1998 tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de benoeming van toegevoegde rechters, BS 20 februari 1998. 127 Art.12 van de Wet 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureur des Koning, BS 10 februari 1999; Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1 ( punt 7); Art 143§ 2 1ste lid Ger. W.
41
eerstelijnsparketten te vergemakkelijken alsook moest door het overleg aan het college van
procureurs-generaal meer inzichten worden geboden in het uitwerken van het strafrechtelijk
beleid. Daarom werd er voorzien in een horizontaal overleg tussen de
eerstelijnskorpsoversten. De raad heeft de taak het college van procureurs-generaal
ambtshalve of op hun verzoek te adviseren over de uniforme toepassing van de
strafrechtelijke bepalingen, alsook over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van
het openbaar ministerie. 128 De adviezen worden naast het college ook aan de minister van
Justitie overgemaakt, waardoor deze hieruit ook informatie kan putten.
Afdeling 5: De eenheidsrechtbank
Er werd in het verlengde van de commissie Dutroux ook gedacht aan de hervorming van de
zetel. Door een eenheidsrechtbank zou de rechtstoegang voor de rechtszoekende
eenvoudiger worden, alsook zou het de gerechtelijke achterstand verminderen. 129
Hoewel men kort aan deze hervorming heeft gedacht, blijken de geesten nog niet rijp voor
een zodanige hervorming.130 Men gaf namelijk vaak de kritiek dat maatregelen door de
politiek worden genomen om een zekere daadkracht uit te stralen, zonder stil te staan bij de
effecten die deze zullen hebben voor de burger. Er was na de zaak Dutroux nood aan
aandacht voor het slachtoffer alsook nood aan een verbetering van de strafrechtspleging.
Stemmen gingen op dat door een eenheidsrechtbank de afstand tussen burger en Justitie
groter zou worden, waardoor de oplossing diende gezocht te worden in een
vereenvoudiging alsook in een herziening van de gerechtelijke kaart.
Afdeling 6: De Hoge Raad voor de Justitie
Het imago van het gerecht had een boost nodig. Het vertrouwen van de burger in Justitie
was laag, niet in het minst door het aantal politieke benoemingen die in de magistratuur
128 Artikel 150bis Ger. W. 129 Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van politiediensten en van de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 40. 130 L. LENAERTS, ‘ Eenheidsrechtbank: een antwoord op de Witte Mars?’, De Juristenkrant 1 maart 2000, 2.
42
plaatsvonden. Daarom moest er een orgaan worden opgericht, dat zou zorgen voor
onafhankelijke benoemingen waardoor de objectieve rechtspraak zou terugkeren.
Anderzijds diende ook de kwaliteit binnen de magistratuur naar omhoog te gaan, waardoor
de Hoge Raad voor de Justitie ook zou instaan voor een permanente evaluatie en
controle.131
Het Octopusakkoord voorzag een invoering van de Hoge Raad door een herziening te laten
plaatsvinden van het artikel 151 van de Grondwet.132 Dit artikel voorziet in de
onafhankelijkheid van de Hoge Raad ten opzichte van de wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke macht. Daarom heeft men bij de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie
geopteerd voor een sui generis- karakter.133
De Hoge Raad zou paritair samengesteld worden. Een Nederlandstalig en Franstalig
rechtscollege met elk 22 leden zou worden opgericht waarvan de éne helft magistraat en de
andere helft niet- magistraat zou zijn.134
Ik zou de verdere organisatie van de Hoge Raad kunnen beschrijven, maar deze staat
duidelijk uitgelegd in het art. 259bis Ger. W. Ik zal mij hier dan ook beperken tot de
essentiële activiteiten van de Hoge Raad.
Zowel het Nederlandstalig als het Franstalig college werden uitgerust met 2 commissies. Zo
was er de Benoemings- en Aanwijzingscommissie (BAC) die ervoor moest zorgen dat de
benoemingen in de magistratuur opnieuw gekenmerkt werden door bekwaamheid en
onafhankelijkheid. De onafhankelijkheid zou worden gerealiseerd door de
benoemingsprocedure voor magistraten fundamenteel om te gooien.
131 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd gevoerd in de zaak ‘Dutroux-Nihoul en consorten’. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heer Renaat Landuyt en mevrouw Nathalie De T’Serclaes, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 713/6, 172-173. 132 Voorstel tot herziening van artikel 151 van de Grondwet, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 740/1; herziening van artikel 151 van de Grondwet, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. 1675/1, http://www.dekamer.be/FLWB/pdf/49/1675/49K1675001.pdf 133Art. 151 §2 GW ingevoegd bij wet van 20 november 1998 houdende wijzigingen aan de grondwet, BS 24 november 1998. 134 Art. 151§2, 2de lid GW; art. 259bis Ger. W ingevoegd bij wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, BS 2 februari 1999.
43
Om de bekwaamheid van de magistraten te verhogen zou er worden voorzien in een
kwaliteitscontrole door middel van een evaluatiesysteem binnen elk rechtscollege.
De andere commissie die, in elk college werd opgericht, werd de advies- en
onderzoekscommissie genoemd. De externe controle door de Hoge Raad gebeurt in principe
op twee manieren. Enerzijds heeft men de evaluatiecriteria voor magistraten die door de
Hoge Raad voor de Justitie zullen worden goedgekeurd, anderzijds heeft men een externe
controle door middel van algemeen en bijzonder toezicht en klachtenbehandeling.
Het algemeen toezicht gebeurt door middel van het jaarverslag door de algemene
vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie. Hierin zullen de middelen, de organisatie
alsook de gerechtelijke achterstand, op basis van een jaarlijks verslag van de rechtbanken,
hoven, parketten of auditoraten, worden geëvalueerd135.
Het bijzonder toezicht136 zal vorm krijgen doordat de Hoge Raad de bevoegdheid heeft een
bijzonder onderzoek in te stellen naar aanleiding van een concreet probleem. Dit zal vaak
een individuele tekortkoming zijn of eventueel de gerechtelijke achterstand bij een
rechtbank.137 Let op, het is niet de bedoeling dat men zich zou mengen met de behandeling
van lopende dossiers.
De rechtzoekende zal de mogelijkheid geboden worden om een klacht in te dienen omtrent
de werking van de gerechtelijk apparaat.138 Klachten omtrent de inhoud van een beslissing
of klachten die al behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van een
ander college of overheid horen hier niet thuis.
Afdeling 7: Mandatensysteem
De octopuspartners vonden dat er een doorgedreven responsabilisering en
kwaliteitscontrole diende te komen op alle niveaus van de rechterlijke macht. Daarom werd
135 Art. 259bis 12-14 Ger.W. 136 Art. 259bis- 16 Ger.W. 137 G. VANDEWALLE, ‘Klachtenmanagement voor justitie: op zoek naar het evenwicht tussen controle en klantgerichtheid’, in De hervormingen bij politie en justitie: in gespreide dagorde, Orde van de dag 2008, afl.41, 233 env. 138 Art. 259bis -15 Ger.W.
44
er besloten dat de korpschefs een tijdelijk mandaat zouden toegewezen krijgen.139 Toch was
dit mandatensysteem niet nieuw. Het werd namelijk in de zittende en staande magistratuur
bij verschillende functies reeds toegepast.140 Deze mandaten dienden echter verenigbaar te
zijn met de onafzetbaarheid en benoeming voor het leven van de zittende magistratuur.
Daarom werd er gekozen voor een ontdubbeling tussen ambten en functies, waarbij men
eerst benoemd moest worden als rechter, vooraleer men een mandaat kan bekleden. De
korpschefs zullen hun korps op een efficiënte en rendabele manier moeten leiden.141
Responsabilisering moest het sleutelwoord worden van het beleid dat ze voerden. Dit was
dan ook de voornaamste reden om te voorzien in een tijdelijk mandaat van 7 jaar.142
139 Ook ajdunct-mandaten en bijzondere mandaten werden ingevoerd in het art. 58bis, 3° en 4° Ger.W. 140 Bijvoorbeeld de eerste substituut bij het openbaar ministerie telkens voor drie jaar. 141 Voorstel tot herziening van artikel 151 van de Grondwet, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1675/1. 142 Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 33.
45
Deel 2: De tweede ambtstermijn van minister van Justitie De Clerck
Het opsporingsbeleid
Hoofdstuk 1: Evaluatie van de politiehervorming
Afdeling 1: Evaluatie Federale Politieraad 10 jaar politiehervorming
1.1 Inleiding
In de tweede ambtstermijn van Stefaan De Clerck werd de politiehervorming onder de loep
genomen. Dit gebeurde door de Federale Politieraad. Dit is een adviesorgaan dat moet
bijdragen tot meer samenhang binnen het politiestelsel, waarbij het advies zal geven aan de
bevoegde ministers alsook een evaluatie zal doorvoeren van de werking en organisatie van
de politie.143 De Federale Politieraad is overwegend positief omtrent de
politiehervorming.144
Zorgt de geïntegreerde politie op twee niveaus voor een kader waarin het mogelijk is om
kwalitatieve, efficiënte en democratische politiezorg te verwezenlijken? Het antwoord luidt
volmondig ja. 145
De Federale Politieraad baseert zich op de rapporten van de commissie De Ruyver, alsook op
de rapporten van comité P, jaarverslagen en op de inbreng van de leden van de Federale
Politieraad. Alles in overweging genomen komt men tot het besluit dat de geïntegreerde
politie op twee niveaus werkt, waardoor aan de basisstructuur niet moet worden getornd.
Men stelt dat de politie zich als één geheel bekijkt en dat deze een gemeenschappelijke visie
heeft ontwikkeld over het soort politiezorg er moet worden geboden. Volgens de Federale
Politieraad is er ook een betere informatiedoorstroming en wisselwerking tussen de
verschillende componenten binnen de politie en is de kwaliteit en het professionalisme bij
143 Art. 6 WPG. 144 DE FEDERALE POLITIERAAD, Evaluatierapport 10 jaar politiehervorming, 28 mei 2009, http://www.infozone.be/biblio/fedpol/cg/2009-05-28/2009-05-28-advies-5-n.pdf 145 DE FEDERALE POLITIERAAD, Evaluatierapport 10 jaar politiehervorming, 28 mei 2009, 18.
46
de politie toegenomen, daarbij gebruikmakend van de veiligheidsplannen waarin men heel
resultaatsgericht denkt. 146 Hoewel de balans na 10 jaar vooral een positief geluid laat
klinken, valt het op dat de eventuele verbeterpunten toch uitgebreid zijn.
1.2 Pijnpunten
Met betrekking tot de planning en sturing binnen de politie vallen er een aantal pijnpunten
te vermelden. Zo hebben de parketten nog steeds geen gegevens uit de processen-verbaal
van de politie en maken ze dan maar elk hun eigen cijfers op. In verband met de
veiligheidsplannen springen meerdere problemen in het oog. Allereerst worden de plannen
in sommige korpsen niet geëvalueerd. Ten tweede hebben een aantal veiligheidsplannen
geen meetbare doelstellingen, waardoor men niet kan nagaan of de doelstellingen wel
behaald zijn. Allerlaatst worden de onderzoeksrechters niet betrokken bij de opmaak van de
plannen, zodat deze er zich dan ook niet aan houden. Het mag dus wel duidelijk zijn dat de
Federale Politieraad deze problemen dient opgelost te zien, want het vertalen van de
plannen in de dagdagelijkse werking van de politie is een absolute prioriteit.
Omtrent de capaciteit, leiding en middelen van de politie trekt de Federale Politieraad
bepaalde conclusies. Zo stelt men in het rapport dat de globale kadersterkte voldoende is
om de huidige taken uit te oefenen, maar uit men toch de ongerustheid dat de Belgische
politie nog steeds een Mexicaans leger is. Het feit dat er meer leidinggevenden zijn dan
mensen op het terrein blijkt vooral een probleem bij de federale politie. De Federale
Politieraad benadrukt dan wel het capaciteitsprobleem bij de federale politie, toch stelt het
geen concrete oplossingen voor.147
In het regeerakkoord van 18 maart 2008 heeft men al in een bijkomende rekrutering
voorzien om aan de personeelsbehoeften te voldoen. 148 Daarnaast werd er aan de
gerechtelijke politie de mogelijkheid gegeven worden om een beroep te doen op externe
rekrutering. Ook de wijkwerking kreeg hierbij een nieuw elan. Het behoeft niet veel
146 DE FEDERALE POLITIERAAD, Evaluatierapport 10 jaar politiehervorming, 28 mei 2009, 81. 147 DE FEDERALE POLITIERAAD, Evaluatierapport 10 jaar politiehervorming, 28 mei 2009, 83. 148 E. SCHOUPPE, D. REYNDERS, E. DI RUPO, B. SOMERS en J. MILQUET, Regeerakkoord gesloten door de onderhandelaars van CD&V, MR, PS, Open VLD en CDH, 18 maart 2008, http://www.fedweb.belgium.be/nl/binaries/regeerakkoord180308_tcm120-14855.pdf, 27.
47
rekenwerk om te beseffen dat deze maatregelen een meerkost uitmaken. Het grote
probleem met de middelen bij politie is het feit dat dit voor 80 % en meer wordt opgeslorpt
door personeelskosten. Hierdoor blijft er te weinig budget over voor investeringen,
huisvesting, werkingskosten enzovoort. De Federale Politieraad benadrukt dan ook dat er
geen sprake kan zijn van een terugschroeven van het budget.
Het statuut van het personeel is te gedetailleerd, te omslachtig en te bureaucratisch. Het
lijkt de Federale Politieraad het meest aangewezen om op korte termijn het systeem van de
premies en toelagen te herzien om op die manier een gelijkschakeling van de verschillende
statuten te bereiken. Op lange termijn lijkt het hen aangewezen om het hele statuut te
veranderen. De politiemensen moeten namelijk soepel kunnen worden ingezet, maar het
statuut en de ermee gepaard gaande verworven rechten maakt dit heel moeilijk. Het statuut
moet doorzichtiger en eenvoudiger worden en de verloning dient gekoppeld te worden aan
de functie die men daadwerkelijk bekleedt.
Wat betreft de rekrutering formuleert de Federale Politieraad dat men promotiecampagnes
realistischer moet voorstellen en de eventueel geïnteresseerden moet wijzen op de plichten
van een agent. Hoe men de integriteit van de kandidaten dient te peilen wordt niet vermeld.
Men hekelt het feit dat de kwaliteit van een opleiding verschilt van regio tot regio. Eenzelfde
opleiding in België is nodig. Men pleit voor een Onderwijsraad om een globale
opleidingsstrategie uit te werken. De opleiding dient volgens de raad gekoppeld te worden
aan externe stages en een opleiding in het recht, specifiek strafrecht en strafvordering.
Hiervan is er nog steeds onvoldoende kennis door de afgestudeerden.
De Federale Politieraad waarschuwt voor de ICT- werking.149 Dit blijkt het zorgenkind te zijn
van de politie. Er is totaal geen eenheid van de informaticasystemen binnen de politie. De
federale politie en de lokale korpsen dienen met hetzelfde informaticasysteem te werken
om ondermeer processen-verbaal op te stellen. Men hoopt dat daarmee de kwaliteit van de
processen- verbaal zal verbeteren en de geïntegreerde werking zal versterkt worden.
Daarnaast blijkt de informatie waarover de Algemene Nationale Gegevensbank beschikt
onvoldoende nauwkeurig. Ook worden gegevens daar te vaak voor persoonlijke doeleinden
geraadpleegd. Voorstellen om dit op te lossen, formuleert de Federale Politieraad niet. 149
DE FEDERALE POLITIERAAD, Evaluatierapport 10 jaar politiehervorming, 28 mei 2009, 85.
48
Tot slot eindigt de Politieraad met de opmerking dat er nood is aan een toekomstplan. De
excellente politiezorg moet de basis uitmaken van de toekomstvisie. Het is de bedoeling dat
de toekomstvisie wordt uitgewerkt rekening houdend met de nationale en zonale
veiligheidsplannen alsook met de federale kadernota integrale veiligheid. En hier knelt nu
juist het schoentje, aangezien de toenmalige regering in 2008 er niet in slaagde een nieuwe
kadernota op te stellen. De federale politie echter stelde wel zijn nationaal veiligheidsplan.
Het mag duidelijk zijn dat door deze praktijk de beleidsstructuur die door de
Octopuswetgever werd vooropgesteld, ontwricht was.150
1.3 Besluit
Hoewel ik hier zeker geen kritiek wens te geven op de Federale Politieraad op zich, stel ik
toch enkele hiaten vast in het rapport.
De Federale Politieraad stelt dat het Octopusmodel goed werkt, maar men stelt geen
vergelijkingsmateriaal ter beschikking van de periode voor het Octopusmodel. Zo werd
tijdens de commissie Huybrechts geopteerd voor één korpschef die eventueel kan ingrijpen
in lokale korpsen. Toch heeft men de dag van vandaag 196 bijna onafhankelijke zones. Dit
zorgt naar mijn mening toch voor een versnippering en bemoeilijkt daarbij de controle en
hervorming. Hierover rept de Federale politieraad met geen woord.
Daarnaast heb ik nog een aantal bedenkingen bij bepaalde zaken die door de Politieraad
worden vermeld. Men zegt namelijk dat er voldoende politiepersoneel is, maar toch stelt
men verderop in het rapport vast dat bepaalde diensten waaronder wijkwerking,
autowegenpolitie, … meer personeel nodig hebben. Consequent is dit niet en bovendien
worden er geen beleidsvoorstellen gedaan omtrent het probleem van het Mexicaanse leger.
De Federale Politieraad doet ook vaak vaststellingen ( “de politie voelt zich één”) die niet
onderbouwd zijn, blijft op bepaalde punten zeer vaag en spreekt in managementtermen. Ik
vraag mij dan ook af in hoeverre het rapport een invloed heeft op de parlementsleden en de
150 B. DE RUYVER, ‘ Een proeve tot evaluatie van de evaluatie’, in W. BRUGGEMAN, E. DEVROE en M. EASTON, Evaluatie van 10 jaar politiehervorming: terugkijken in het verleden en vooruitkijken in de toekomst, Antwerpen, Maklu, 2010, 118.
49
burger. De evaluatie van de werking van de politiediensten zal verder moeten worden
verbeterd.151
Afdeling 2: Huidige evaluatie van de politiehervorming
1.1 Inleiding
Het klimaat tijdens de evaluatie tien jaar Octopushervorming was naar mijn mening heel wat
verschillend dan het huidige klimaat. Hoewel er toen ook al enkele stemmen opgingen met
punten van kritiek152, was de roze wolk waar men tijdlang op heeft gezweefd naar aanleiding
van de succesvolle politiehervorming nog sterk aanwezig. Deze fase lijkt echter voorbij en
men begint de punten die voor verbetering vatbaar zijn te zien. Sommigen uiten zelfs de
mening dat er werk moet gemaakt worden van een nieuwe politiehervorming. 153
1.2 Capaciteit
Het eerste probleem dat zich stelt is dat politie weinig in het straatbeeld aanwezig is. Er is
namelijk een gebrek aan operationele inzet van politiepersoneel ontstaan binnen de eigen
organisatie. Dit capaciteitsprobleem is het gevolg van het eenvormig statuut zowel op lokaal
als federaal vlak, zowel op structureel als punctueel vlak. Met punctueel doelt men op de
niet- alledaagse, niet-planbare gebeurtenissen. Met structureel wijst men op het onderling
en doeltreffend wisselen van betrekking in functie van de operationele noodzaak. Een
kerntakendebat dringt zich dan ook op. 154Men spreekt wel degelijk van een
capaciteitsprobleem, hoewel de manschappen in België beduidend hoger liggen dan in de
ons omringende buurlanden. 155 Meer mensen lijkt naar mijn mening niet in alle gevallen de
beste oplossing, denken aan meer efficiëntie, organisatie en opleiding wel. Ook het
uitbesteden van bepaalde taken lijkt een goede oplossing. De politie hoeft namelijk niet alles
151 W. BRUGGEMAN en P. PONSAERS, ‘ Evaluatie 10 jaar politiehervorming’, Panopticon 2009.4, 5. 152 B. DE RUYVER, ‘ Politiehervorming is niet af’, De Standaard, 13 juni 2008. 153 ‘Politiedirecteur Audenaert pleit voor nieuwe politiehervorming’, De Standaard, 9 april 2011. 154 B. DE RUYVER, ‘ Een proeve tot evaluatie van de evaluatie’, in W. BRUGGEMAN, E. DEVROE en M. EASTON, Evaluatie van 10 jaar politiehervorming: terugkijken in het verleden en vooruitkijken in de toekomst, Antwerpen, Maklu, 2010, 120. 155 C. FIJNAUT, ‘ België naar verhouding groter politiekorps dan buurlanden’, Express.be, 13 april 2012.
50
zelf te doen. 156 Zo is het niet nodig dat gerechtelijke taken met een louter administratief
karakter worden uitgevoerd door hooggekwalificeerde politieambtenaren. Dit kan evengoed
gebeuren door hulpagenten met aangepaste opleiding of door de private sector. Doet men
dit niet, dan gaat er veel capaciteit verloren en wordt de lokale politie van zijn operationele
taken weggehouden.157 Ik denk dat hier ook de basis ligt van de toch wel zichtbare
problemen die zich vandaag de dag stellen.158
1.3 Opleiding
Niet enkel de capaciteit, maar ook de opleiding lijkt een probleem te zijn.159 De selectie van
kandidaten blijkt te streng. Ook denkt men erover na om de opleiding van politieagenten
een meer academisch elan te geven. Betere kwaliteit en harmonisering van de opleiding
wordt vooropgesteld. 160 In het rapport van de visitatiecommissie wordt een combinatie van
drie factoren vooropgesteld namelijk een goed evaluatiesysteem, goede cursus en idem
lesgever. 161 Spijtig genoeg blijkt bijna overal deze combinatie nog te ontbreken.162
1.4 Schaalvergroting
Daarnaast kan de vraag gesteld worden of het geen tijd wordt om een schaalvergroting door
te voeren.163 De regionaliteit van de zones dient te worden bewaard, maar toch lijkt het
logisch dat als de schaal van de gerechtelijke arrondissementen zal vergroten tot de grens
van een provincie, en dit werd door Stefaan De Clerck in zijn tweede ambtstermijn
156 D. TERMONT, Grondige evaluatie politiehervorming nodig’, De Redactie, 15 april 2012. 157 A.DUCHTATELET en F. HUTSEBAUT (Eds.), Het nieuwe politiestatuut. Een eerste evaluatie van het Mammoetbesluit, Brussel, Politeia, 2003, 42. 158 SK, “ Tekort aan politiemensen: oplossing nog niet in zicht”, Knack, 12 april 2012. 159 L. BISSCHOP, E. DEVROE, M. EASTON, P. PONSAERS en A. VERHAGE, ‘ Politie in de maatschappij- Bakens voor de toekomst. De kerk in het midden houden’, Panopticon 2010.6, 58-59. 160 Nationaal veiligheidsplan 2012-2015, http://www.acodspoor.be/index.php?option=com_content&view=article&id=458:nationaal-veiligheidsplan-politie-2012-s2015&catid=57:laatste-nieuws&Itemid=58 161 DE VISITATIECOMMISSIE, Visitatierapport - Basisopleiding inspecteur & opleiding hoofdinspecteur van politie 2011, Brussel, 5 december 2011. 162 J. DE WIT, ‘ De problemen van de politieopleiding’, Gazet van Antwerpen, 15 april 2012. 163 E. CALLUY, ‘ Vernieuwde politieopleiding en schaalvergroting,’ Polinfo.be, 19 december 2011, http://www.polinfo.be/NewsView.aspx?contentdomains=POLICEB&id=VS201434334
51
voorgesteld, de federale gerechtelijke politie zich ook op dat niveau zal organiseren. Ook
mag men niet vergeten dat bepaalde politiezones te klein zijn om de basispolitiezorg te
kunnen verwezenlijken. Ook met de Salduz-wet zal het realiseren van de kerntaken nog
moeilijker te realiseren zijn.
1.5 Informatisering en capaciteitsmeting
Ook de informatisering binnen de politie blijft problematisch. De politie dient om dit
probleem op te lossen een nieuw programma te ontwikkelen dat het informatiebeheer zal
verbeteren. Een beschikbaarheid van gecontroleerde en geanalyseerde informatie is
essentieel wil men grote drama’s zoals de zaak Dutroux voorkomen. Naast de verbetering
van de informatisering kan ook een capaciteitsmeting niet uitblijven. Indien men wenst te
weten met welke interventielast politiezones worden geconfronteerd en welke capaciteit er
nodig is om dit op te vangen, dan is er nood aan een doorgedreven wetenschappelijk
studiewerk. Een echte capaciteitsmeting kan niet meer uitblijven. Misschien is het daarom
ook wat jammerlijk dat het octopusakkoord tot stand is gekomen zonder veel inspraak van
de wetenschappelijke wereld en magistratuur.
1.6 Aandachtspunten
Indien men zal overgaan tot een bijsturen of aanpassen van de politiehervorming, wil ik
waarschuwen voor overregulering. Bij de vorige politiehervorming werd namelijk in plaats
van een nieuw statuut te realiseren, een optelsom gemaakt van wat al bestond in de
onderscheiden korpsen. Overregulering leidt vaak tot misbruiken en zal in tijd enkel een
bijkomende loonkost tot gevolg hebben.
Verder mag de doorgedreven aandacht die er de laatste tijd bijna uitsluitend is geweest voor
de justitiehervorming er niet toe leiden dat men de politie uit het oog verliest. Er moeten
blijvend middelen worden vrijgemaakt voor de werking van de lokale en federale
politiediensten. Het creëren van een bovenlokaal gedeconcentreerde reserve kan ervoor
zorgen dat men gepast weet te reageren op een niet-gepland incident, zowel op federaal als
lokaal niveau.
52
Tot slot zou ik toch nog één essentieel punt willen benadrukken, wil men de toekomst van
de politiehervorming veilig stellen. Zo zal een verhoging van de controle nodig zijn, indien
men de taken van de politiemensen vergroot. Een voorbeeld: Waar de wet stelt dat de
bijzondere opsporingsmethoden het exclusieve terrein zijn van de onderzoeksrechter blijkt
in de praktijk de evolutie van delegatie naar de politiemensen. Men moet met dergelijke
praktijken oppassen en voorzien in voldoende controle.
1.7 Besluit
Hoewel we kunnen besluiten dat de politiehervorming die uit het Octopusakkoord
voortvloeide een goede hervorming is geweest, zijn er nu toch enkele nieuwe knelpunten
naar de oppervlakte gekomen. Dit lijkt logisch, aangezien een hervorming, hoe goed deze
ook was, na een tijd bijsturing nodig heeft. Daarom is het ook belangrijk dat de minister van
Justitie ook voldoende aandacht heeft voor het beleid inzake politie. De aandacht voor de
politie was in de tweede ambtstermijn van minister Stefaan De Clerck eerder minimaal. In
zijn beleidsnota 2010 staat te lezen dat Justitie meer aandacht verdient, zodat het eindelijk
versneld kan aansluiten bij de hervormingen van de politie. Maar zoals ik hierboven al heb
geschreven, zijn er zaken bij de politie vatbaar voor verbetering. Men kan deze best zo snel
mogelijk aanpakken, want stilstaan is altijd een beetje achteruitgaan…
Hoofdstuk 2: Bijstand van een raadsman bij het politieverhoor
Afdeling 1: Het Salduz- arrest
Grote veranderingen stonden er voor de politie aan te komen. Tijdens zijn tweede
ambtstermijn trof Stefaan De Clerck namelijk voorbereidende handelingen inzake de Salduz-
wetgeving. Het werd al snel duidelijk dat door de rechtspraak van het Hof voor de Rechten
van Mens een aanpassing van de Belgische wetgeving niet kon uitblijven. Het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens velde met het Salduz-arrest een echt principearrest. Het lijkt
mij dan ook belangrijk de feiten van het arrest kort even te schetsen.164
164 EHRM 27 november 2008, nr. 363901/02, Salduz/Turkije.
53
De 17-jarige Salduz werd in Turkije door de politie gearresteerd op verdenking van een
onwettige deelname aan een PKK-demonstratie. Tijdens het eerste politieverhoor legde hij
een bekentenis af, die hij later voor de openbare aanklager en bij de onderzoeksrechter
terug introk. Salduz beweerde dat hij onder druk werd gezet tijdens het eerste
politieverhoor, alsook werd geslagen waardoor hij tot bekennen overging. 165 Zijn advocaat
kreeg hij pas voor de eerste keer te zien bij de voorgeleiding voor de openbare aanklager en
onderzoeksrechter. Salduz werd veroordeeld tot een gevangenisstraf op basis van
ondermeer de bekentenis die hij onder druk had afgelegd. Salduz ging in beroep en wierp op
dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden omdat hij geen rechtsbijstand genoten
heeft bij het politieverhoor. Het hof besliste dat het recht op een eerlijk proces inderdaad
inhoudt dat de verdachte een toegang moet hebben tot een raadsman vanaf het eerste
politieverhoor. Indien de bekentenis, die is afgelegd door de verdachte vooraleer hij toegang
heeft gehad tot een advocaat, als bewijs wordt gebruikt dan zal dit een schending van het
recht op een eerlijk proces uitmaken. Afwijken van dit principe is enkel mogelijk in
uitzonderlijke gevallen op basis van dwingende redenen. Het EHRM veroordeelde Turkije in
het arrest Salduz op 27 november 2008 en stelde in zijn arrest: ‘… incriminating statements
made during police interrogation without access to a lawyer…’.166
Na het arrest Salduz bleef de discussie woeden omtrent het feit of er enkel een
consultatierecht werd bedoeld of wel degelijk de aanwezigheid van de advocaat bij het
politieverhoor.167 Na het arrest Salduz volgden er nog arresten van het EHRM zoals de zaak
Panovits168, Shabelnik169, … waarin dezelfde rechtspraak tot uiting kwam. Ook de
onduidelijkheid inzake de draagwijdte werd opgelost daar de rechtspraak van het EHRM
165 ‘ Het arrest Salduz 27 november 2008’, NJW 14 januari 2009, Afl. 194, ( 24-26); Arrest Salduz, T. Strafr. 2009/ 1, 37. 166 EHRM 27 november 2008, nr. 363901/02, Salduz/Turkije, §55. 167 L. VAN PUYENBROECK en G. VERMEULEN, ‘Omwenteling bij politieverhoor dichterbij dan verwacht’, De Juristenkrant, afl. 185, 11 maart 2009, 10; G.LATOIR en J. STEVEN, ‘ Recht op aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor bevestigd door E.H.R.M.?’, Ad Rem 2009, afl.2, (12), 14. 168 EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, Panovits/Cyprus; M. BORGERS, "Een nieuwe dageraad voor de raadsman bij het politieverhoor?", NJB 2009, afl. 2, 92. 169 EHRM 19 februari 2009, nr. 16404/03, Shabelnik/Oekraïne.
54
werd verstrengd in het arrest Dayanan waarin werd gesteld dat de rechten van verdediging
zijn geschonden indien men geen toegang heeft tot een advocaat.170
Afdeling 2: Invloed op rechtspraktijk in België
In België kreeg het Salduz- arrest beperkte navolging. Het hof van beroep te Antwerpen
oordeelde dat het recht op toegang van een advocaat moet gelden vanaf het eerste verhoor
en dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden hiervan kan worden afgeweken.171 Ook bij
de jeugdrechtbank in Antwerpen werd in maart 2010 de Salduz-rechtspraak onvervalst
toegepast.172 Toch bleken deze gevallen eerder uitzonderingen te zijn, aangezien de Kamer
van Inbeschuldigingstelling en nog belangrijker het Hof van Cassatie niet geneigd waren de
rechtspraak van het EHRM te volgen. In een arrest van het Hof van Cassatie van 11 maart
2009 173 oordeelde men dat het feit dat de verdachte pas na het eerste verhoor vrij verkeer
kan hebben met zijn raadsman geen schending uitmaakte van het recht op een eerlijk
proces. Dit werd in latere arresten ook bevestigd. 174 De KI stelde dan weer dat de
waarborgen, die door de wet Franchimont waren ingebouwd, voldoende waren om de
rechten van verdediging te waarborgen, zodat het politieverhoor alsook het verhoor bij de
onderzoeksrechter volledig rechtsgeldig is zonder bijstand van een advocaat.
Afdeling 3: Acties van de wetgevende en raadgevende instanties
De minister van Justitie had de houding ‘ Ik stond erbij en ik keek ernaar’.175 Hij was heel
afwachtend in zijn handelingen en stelde dat het arrest Salduz, alsook de Belgische
wetgeving moest worden geanalyseerd door de verschillende actoren.
De Hoge Raad voor de Justitie 176 stelde in zijn advies dat de waarborgen die in ons recht
worden geboden in het art. 47bis Sv. en 28 quinquies Sv. in het licht van de rechtspraak van
170 EHRM 19 november 2009, nr. 7377/03, Dayanan t. Turkije. 171 T. DECAIGNY, ‘Antwerps Hof van Beroep erkent recht op bijstand van advocaat bij politieverhoor’, De Juristenkrant, afl. 202, 27 januari 2010, 2 172 ‘13-jarige gaat vrijuit na diefstal wegens geen advocaat’, Gazet van Antwerpen, 15 maart 2010. 173 Cass. 11 maart 2009, P.09.0304.F. 174 Cass. 13 januari 2010, JT 2010, 74. 175 Vr. en Antw. Kamer 2008-09, 8 januari 2009, 2226 ( Vr. nr. 4 M. HERMANS)
55
het EHRM hoogstwaarschijnlijk onvoldoende zouden zijn. Men stelde daarom voor dat
wanneer een persoon zijn vrijheid wordt ontnomen deze het recht moet hebben op een
onderhoud met zijn raadsman voor het eerste verhoor.177 Men maakt er wel onmiddellijk de
bedenking bij dat een actieve of passieve aanwezigheid van de raadsman bij het verhoor niet
de beste oplossing is.178
Men is wel voorstander van een consultatierecht van maximum een half uur voor het eerste
verhoor. De verdachte moet na zijn vrijheidsberoving onmiddellijk worden ingelicht over zijn
recht op bijstand van een advocaat, waarna het verhoor pas kan starten na twee uur op een
advocaat te hebben gewacht. Afstand van het recht op bijstand van een advocaat kan
vrijwillig en met kennis van zaken na telefonisch contact met een advocaat en is
herroepbaar.
Indien de politie de opgesomde plichten niet zou nakomen, heeft dit de nietigheid van het
proces-verbaal tot gevolg.
De Hoge Raad voor de Justitie formuleert ook nog een aantal bedenkingen in zijn advies. Zo
stelt men dat de wijzigingen die worden voorgesteld alleen maar kunnen worden
gerealiseerd met voldoende personele en budgettaire middelen. Medewerking van de Balies
is vereist, aangezien er moet voorzien worden in een wachtdienst zowel overdag als ’s
nachts. Ook de audiovisuele registratie van het verhoor zal een, hoewel eenmalig,
investering vergen.
Een tweede bedenking wordt geuit omtrent het probleem dat zich dreigt te stellen omtrent
de 24uur- termijn. De hoge Raad is geen voorstander van een automatische verlenging van
de aanhouding naar 48 uur. Een verlenging zal mogelijk zijn via een met redenen omklede
beschikking door het parket of de onderzoeksrechter. 179
176 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Advies over het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen, 24 juni 2009, http://www.csj.be/doc/advice/Avis240609.pdf 177 Wijziging van art. 20§1 van de Wet betreffende de voorlopige hechtenis is nodig. 178 HOGE RAAD VOOR DE JUSTIE, Advies over het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen, 24 juni 2009, 11. 179 Ibid, 18.
56
De Hoge Raad voor de Justitie bracht ook nog een tweede advies uit. 180 Hierin stelde de
Hoge Raad dat de inverdenkinggestelde de mogelijkheid moet krijgen om voorafgaand aan
het verhoor voor de onderzoeksrechter een raadsman te spreken, die ook aanwezig dient te
zijn tijdens het verhoor. Hoewel de onderzoeksrechter à charge en à décharge feiten
verzamelt en ook de voorlopige hechteniswet waarborgen voorziet 181, blijken de meeste
waarborgen in de praktijk enkel van toepassing na het uitvaardigen van het
aanhoudingsbevel.
Ook vroeg de Minister van Justitie het advies aan het College van Procureurs- Generaal. Deze
formuleerde de richtlijn 4 mei 2010 waarin wordt gewezen op de problemen die zich zouden
stellen wanneer de bijstand van een advocaat bij het eerste politieverhoor zou worden
gerealiseerd.182 Zo werd er gewezen op de organisatorische problemen bij de balies zoals de
wachtdienst, maar ook de wachttijden en de vergoedingen. Ook stelde men dat de in het art
12 van de Grondwet gewaarborgde 24uur- termijn in het gedrang dreigde te komen door het
invoeren van de bijstand van een raadsman bij het verhoor.
Het College stelt een consultatierecht voor alsook om in het art. 47 bis Sv. een bijkomend
recht in te voeren, namelijk het recht om te weigeren op de gestelde vragen te antwoorden.
Wat de orde van Vlaamse Balies betreft onderschrijft deze de nood aan aanwezigheid van de
advocaat bij het eerste verhoor183, alsook benadrukt men het zwijgrecht. De Orde van de
Vlaamse Balies stoorde zich aan de traagheid waarmee de wetgever te werk ging.
180 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, 25 november 2010, http://www.csj.be/doc/advice/avis_071210.pdf 181 Art. 18§ 2VH, art. 20VH, art. 21§ 3VH en art. 22§ 3VH. 182 Omzendbrief nr. COL 7/2010 van het College van Procureurs-generaal bij de hoven van beroep, Brussel, 4 mei 2010, http://www.om-mp.be/extern/getfile.php?p_name=3729447.PDF 183 ORDE VAN VLAAMSE BALIES, advies omtrent Wetsvoorstel (Chr. Defraigne en A. Courtois) tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen, Parl.St. Senaat 2008-09, nr. 4-1079/1, 3 april 2009,13 p.
57
Afdeling 4: De Salduz-wet is eindelijk een feit
Op 13 augustus 2011 was de Salduz-wet eindelijk een feit.184 De belangrijkste principes
worden geschetst. Belangrijk om te begrijpen is dat de Salduz-wet drie soorten regels voor
verhoor inhoudt afhankelijk van de hoedanigheid die men heeft. Zo zijn er regels voor de
getuige, verdachte of slachtoffer185, alsook voor de verdachte186 en de gearresteerde
verdachte187.
De wet stelt dat vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor er aan de verdachte moet
worden meegedeeld dat:
hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen
hij de keuze heeft een verklaring af te leggen, te antwoorden op de aan hem gestelde
vragen of gewoon te zwijgen
hij recht heeft op een vertrouwelijk overleg met een advocaat naar keuze of een aan
hem toegewezen advocaat voor het eerste verhoor, in zoverre de feiten aanleiding
kunnen geven tot een misdrijf waarvan de straf aanleiding kan geven tot een
voorlopige hechtenis, met uitzondering van de verkeersmisdrijven
Recht op vertrouwelijk overleg 188
184 Wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, BS 5 september 2011,http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn=2011081313 185 Art. 2, (1) §1 van de wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, BS 5 september 2011. 186 Art. 2, (2) §2 van de Salduz-wet. 187 Art. 2, §3 van de Salduz-wet. 188 Art. 2bis § 1 van de Voorlopige hechteniswet.
58
Indien men van zijn vrijheid is beroofd, heeft men het recht om een vertrouwelijk overleg te
plegen met een advocaat naar keuze voor het eerstvolgend politieverhoor, of bij gebrek
hieraan voor het verhoor door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter.
Bij gebrek aan eigen advocaat, zal men contact opnemen met de permanentiedienst van de
Orde van Vlaamse Balies en l’Orde des barreaux francophones et germanophone de
Belgique. Vanaf het moment van contact moet het vertrouwelijk overleg, dat maximaal
dertig minuten mag duren, plaatsvinden binnen de twee uren. Stel dat het vertrouwelijk
overleg toch geen plaats vindt, dan zal het verhoor niet kunnen aanvangen. Dit kan pas na
een telefonisch vertrouwelijk overleg met de permanentiedienst.
Afstand doen van het recht op vertrouwelijk overleg kan enkel na contact met de
permanentiedienst waardoor de in hechtenis geplaatste meerderjarige vrijwillig en
weloverwogen afstand kan doen. Minderjarigen kunnen geen afstand doen van dit recht.
Bijstand door een advocaat tijdens het verhoor189
De advocaat heeft als taak toe te zien op de regelmatigheid van het verhoor, alsook het
toezien op het de afwezigheid van dwang of druk op de verdachte. Hij moet ook zijn cliënt in
kennis stellen van de rechten die hij heeft, zoals vermeld in artikel 47bis Sv. Hij zal ook
moeten toezien op het recht dat de te ondervragen persoon heeft zichzelf niet te
beschuldigen, alsook het recht om te antwoorden op de vragen, een verklaring af te leggen
of te zwijgen.
De advocaat kan aanwezig zijn tijdens het verhoor en kan in het proces-verbaal melding
laten maken van de vermeende schendingen. Het verhoor kan éénmaal maximum vijftien
minuten onderbroken worden wanneer de ondervraagde persoon een bijkomend
vertrouwelijk overleg wil of op verzoek van zijn advocaat. Ook wanneer er nieuwe strafbare
feiten aan het licht komen kan het verhoor worden onderbroken.
De onderzoeksrechter ,die ambtshalve optreedt of op verzoek van de procureur des Konings,
kan éénmaal een bevel tot verlenging van de arrestatieperiode verlenen.190 De verlenging
189
Art. 2bis§ 2 van de Voorlopige hechteniswet.
59
bedraagt vierentwintig uren die ingaan vanaf de betekening van het bevel. Dit bevel moet
met reden worden omkleed zoals de ernstige aanwijzingen van schuld aan een misdaad of
wanbedrijf, alsook de bijzondere omstandigheden.
De Salduz-wet trad in werking op 1 januari 2012 en dus niet in oktober 2011. Dit werd door
Stefaan De Clerck zo vooropgesteld zodat men voldoende tijd had om zich te organiseren.191
Afdeling 5: De houding van de regering en Minister De Clerck
Ondanks de talrijke wetsvoorstellen192, kwam er geen schot in de zaak. Het voorstel van de
Minister van Justitie Stefaan De Clerck ging namelijk niet ver genoeg. Het was opgebouwd
uit verschillende stappen, waarbij men eerst zou voorzien in een voorafgaand
consultatierecht. Pas later zou men evolueren naar een definitieve regeling dat een
bijstandsrecht zou omvatten. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat in maart 2010
België werd veroordeeld door het EHRM. Het Belgisch rechtssysteem biedt niet voldoende
waarborgen om te voorzien in een efficiënte bescherming van de rechten van verdediging.
Ook bij de val van de regering was er nog geen definitieve beslissing genomen. Wel werd er
door het College van Procureurs-Generaal geanticipeerd op de Salduz-rechtspraak.193 Zo zal
voorlopig het opnemen op video van het verhoor van verdachten van zware misdrijven de
lacune moeten opvullen. 194
190 Art. 6 van de Salduz-wet ter invoeging van het art. 15bis van de Voorlopige hechteniswet. 191 J. DE WIT, ‘ Kamer stemt Salduz’, Gazet van Antwerpen, 17 juni 2011. 192 Wetsvoorstel (Chr. Defraigne en A. Courtois) tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen, Parl.St. Senaat 2008-09, nr. 4-1079/1; Wetsvoorstel 24 maart 2010 tot wijziging van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, Parl.St. Senaat, nr. 4-1720/1; Wetsvoorstel 1 april 2010 tot wijziging van het wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ertoe strekkende rechten van de ondervraagde of verdachte persoon te verruimen, Parl.St. Senaat nr.4-1741/1. 193 Omzendbrief nr. 8/2011 van 23 september 2011 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep inzake de organisatie van de bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor binnen het kader van het Belgisch strafprocesrecht, p. 62. 194
‘ Anticiperen op Salduz’, De Juristenkrant 26 mei 2010, 14.
60
Frappant om te merken dat de regeringspartijen niet op dezelfde lijn zaten inzake Salduz. Zo
was Renaat Landuyt geen voorstander van de uiteindelijke Salduz- wet. Hij wou enkel de
bijstand van de advocaat bij het eerste verhoor voor de onderzoeksrechter waarbij de
verdachte effectief al is gearresteerd, niet bij het politieverhoor.195 Voor PS, MR en Groen
ging de huidige Salduz-wet niet ver genoeg. Zij waren voorstander van het recht op bijstand
van een advocaat bij ieder verhoor, zelfs bij een verkeersovertreding. Toenmalig minister
Stefaan de Clerck was wel voorstander van de wet in zijn uiteindelijke vorm.
Afdeling 6: Huidige stand van zaken
Voldoet onze Belgische Salduz-wet aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens? 196 Volgende de Orde van Vlaamse Balies niet. Men stapte in maart
van dit jaar naar het Grondwettelijk Hof met het oog op de vernietiging van de Salduz-wet
door strijdigheid met de mensenrechten, die alsook in onze Grondwet worden gewaarborgd.
Men vindt de wet in strijd met de rechtspraak van het EHRM, omdat de rol van de advocaat
te beperkt is om een efficiënte bijstand te kunnen garanderen. Ook de Liga voor
Mensenrechten onderschrijft deze mening. Zo mag de advocaat geen opmerkingen maken
tijdens het verhoor, alsook kan het verhoor maar eenmaal worden onderbroken voor een
maximum vijftien minuten durend vertrouwelijk overleg.197 Verder vindt de Orde dat het
toepassingsgebied van de wet te beperkt is en moet worden uitgebreid. Zo zal een
bijstandsrecht in de wet niet voorzien zijn wanneer de gevangenisstraf onder 1 jaar blijft,
alsook niet voor verkeersmisdrijven. Het feit dat de verdachte enkel bij het eerste verhoor
recht heeft op bijstand van zijn advocaat is alsook een lacune die dringend moet worden
opgelost. De Orde van Vlaamse Balies vraagt zich ook af welke sanctie er van toepassing zal
zijn, wanneer de rechten van de verdachte niet worden nageleefd. 198
195 http://www.renaatlanduyt.be/ 196 J. SWENNEN, ‘ De Salduz-wet, een maat voor niets’, De Standaard, 30 december 2011. 197 P. TERSAGO, ‘Invloed van voorafgaande consultatie en aanwezigheid van raadslieden op de organisatie en wijze van verhoren en de proceshouding van verdachten’, Panopticon 2011.5, 102-103 198 ORDE VAN VLAAMSE BALIES, ‘ Orde van Vlaamse Balies vraagt Grondwettelijk Hof om
vernietiging van de Salduz-wet’, www.advocaat.be, Brussel, 6 maart 2012.
61
De Salduz-wetgeving zorgde ook nog voor een ander incident. Zo was er een omzendbrief
van het Brussels parket waar een lijst van 51 misdrijven werd bekendgemaakt die niet
onmiddellijk moeten leiden tot aanhouding. Hoewel deze brief al bestond voor de
inwerkingtreding van de Salduz-wet, bleek de perceptie dat de Salduz-wetgeving leidt tot
straffeloosheid. Men liet de criminelen immers terug lopen. Nu dit leek niet enkel een
probleem te zijn in Brussel, ook in Vlaanderen verklaarde de Brugse hoofdcommissaris Van
Nuffel199 dat het bij betrapping op heterdaad vaak een feit is dat de politieagenten een
aantal vaststellingen doen en de gearresteerde de mogelijkheid geven iets vrijwillig op
papieren te zetten. Later zal men hem dan uitnodigen voor verhoor, waardoor hij de kans
heeft zelf een advocaat te consulteren. Deze praktijk is vooral het gevolg door het tekort aan
budget en een tekort aan capaciteit.
Er is niet alleen een tekort aan budget voor infrastructuur en voor personeel van de
gerechtelijke politie, maar ook voor de permanentiedienst. Deze werd namelijk op vrijwillige
basis opgestart en wordt nog steeds niet vergoed.200 De advocaten van de Franstalige en
Duitstalige balies van België dreigen daarom te stoppen met de Salduz-permanentie. Stefaan
De Clerck had nochtans oorspronkelijk voorzien in een bedrag van 17 miljoen euro om het
systeem te financieren, maar al snel bleek dit niet haalbaar en ging het bedrag naar beneden
tot zo een 3,5 miljoen voor het jaar 2012. Er dient toch te worden opgemerkt dat de
verzuchtingen van de Franstalige en Duitstalige advocaten wel kaderen in een breder geheel
en de problematiek van Salduz overstijgen. Zo wenst men ook een herwaardering van de pro
–deo puntwaarden.201
Dit gezegd zijnde toont de evaluatie van de stuurgroep aan dat de teneur inzake de
inwerkingtreding van de Salduz-wet overwegend positief is. Dit heeft te maken met de
immense inspanningen die er geleverd zijn door de verschillende actoren.202 In de tweede
199 R. BOONE en E. CALLUY, ‘ Salduz wordt harde dobber voor de lokale politie, De Juristenkrant 21 december 2011, 9. 200 ‘Geen duidelijkheid over vergoeding, geen Salduz- permanentie’, Het Nieuwsblad, 31 maart 2012; ORDE VAN VLAAMSE BALIES, ‘Minister Turtelboom, kom u beloftes na’, www.advocaat.be, Brussel, 25 april 2012. 201 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID, ‘ Evaluatie Salduz-wet, eerste tussentijdse rapport’, 1 februari 2012. 202
Ibid., 79.
62
tussentijdse evaluatie die werd uitgevoerd door de stuurgroep werd echter een punt van
kritiek gegeven. Er wordt gesteld dat de budgettaire omkadering nog steeds niet loopt zoals
verwacht.203
Afdeling 7: Besluit
Persoonlijk vind ik deze wet een goede zaak. Elke burger heeft vanaf nu de kans om zich bij
het eerste politieverhoor te laten bijstaan, wat ik een goede invulling vind van de rechten
van verdediging. Hoewel er mensen stellen dat op deze manier de crimineel beter af is, vind
ik dit een discussie naast de kwestie. We leven in een democratie en één van de principes
waarop deze steunt is vooralsnog dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is.
Hoewel er voor de politie qua opleiding en op organisatorisch vlak zaken zullen veranderen,
zal de praktijk au fond dezelfde blijven. Voor de meerderheid van de politieagenten die hun
werk naar behoren uitoefenen, verandert er niks. Wat men echter zal trachten te
voorkomen is intimidatie of andere praktijken die niet door de beugel kunnen. Ook voor de
kwaliteit van het politiewerk zie ik dus in de toekomst alleen maar voordelen. Pas op, ik
wens hier niet de functie en het goede werk van de vele politieagenten in twijfel te trekken.
Ik benadruk enkel dat in het kader van de mensenrechten, deze wet enkel kan worden
toegejuicht.
Toch blijkt deze wet voor verbetering vatbaar waardoor deze in de toekomst meermaals
onder de loep zal worden genomen. Het feit dat de verdachte enkel bij een vrijheidsberoving
recht heeft op bijstand van een advocaat lijkt niet door de beugel te kunnen. Ik ben ervan
overtuigd dat niet enkel de vrijheidsberoving zorgt voor een zekere kwetsbaarheid. Ook de
gemoedstoestand van de verdachte, alsook de verhooromstandigheden kunnen ervoor
zorgen dat de verdachte van zijn stuk wordt gebracht. Daarom lijkt het logisch dat bijstand
van een advocaat ook voorzien zou worden bij alle verhoren, ook die buiten het geval van de
vrijheidsberoving. Ook de andere beperktheden van de wet, zoals het uitsluiten van de
verkeersmisdrijven en de bijstand beperken tot enkel het eerste verhoor zie ik in de
toekomst aangepast.
203
DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID, ‘ Evaluatie Salduz-wet, tweede tussentijdse
rapport’, 30 maart 2012, 58.
63
Dit gezegd zijnde blijkt deze wet voor de advocaten een zware dobber. Ze moeten namelijk
vaak beschikbaar zijn overdag en ’s nachts om een goede permanentiedienst te vervullen
waarbij de financiële compensatie ontbreekt. De organisatorische elementen dienen dus
verder uitgewerkt te worden. Tot slot zou ik ook nog een kleine voetnoot willen toevoegen.
Misschien dient men in het verlengde van de wet consequent te zijn en moet men eraan
denken om ook slachtoffers en getuigen van een raadsman te voorzien bij de verhoren.
Want wat als een getuige plotseling als een verdachte wordt beschouwd?
Dit zijn zaken die meer duidelijkheid verdienen en die dan ook moeten worden uitgewerkt in
de toekomst.
64
Het vooronderzoek in strafzaken
Hoofdstuk 1: uitwerking project toepassing elektronisch toezicht tijdens
voorlopige hechtenis
Ik heb hierboven de vraag gesteld of de alternatieve maatregel vrijheid of invrijheidstelling
onder voorwaarden zijn doel heeft bereikt. Het antwoord op deze vraag is volmondig nee.
De wet van 20 juli 1990 had dan wel de duidelijke finaliteit om de duur en de toepassing van
de voorlopige hechtenis te beperken, maar in de praktijk dringt dit niet door daar de
toepassing van de voorlopige hechtenis hoog blijft. Recent nog hebben magistraten een
bezoek gebracht aan de gevangenis van Vorst en hun bezoek kan eventuele gevolgen met
zich mee brengen. De kans bestaat namelijk dat de onderzoeksrechter twee keer zal
nadenken voor men iemand aanhoudt, gelet op de levensomstandigheden.204 Dit lijkt een
tendens in de goede richting, aangezien de voorlopige hechtenis vandaag de dag dertig
procent van de gevangeniscapaciteit in beslag neemt. Nochtans is er geen sterke daling waar
te nemen in de afgelopen 20 jaar.205 Dat is opvallend en het betekent dat de wet in principe
geen enkel effect heeft veroorzaakt. Het is namelijk zo dat na het invoeren van de wet in
1991 de detentiepopulatie stabiel bleef, maar vanaf 1998 de hoogte inging.206 Daarom is het
ook opvallend dat nu pas het probleem van de hoge detentiepopulatie van de
inverdenkinggestelden door Stefaan De Clerck wordt aangekaart.207 Het hoge gebruik van de
voorlopige hechtenis blijft verbazingwekkend, ook nadat de wetgever in 2005208 heeft
trachten in te grijpen met een verstrenging van de voorwaarden.209 Een afweging moet bij
de voorlopige hechtenis steeds terecht gebeuren tussen de verdachte zijn recht op
204 ‘ Magistraten geschokt na bezoek aan de gevangenis Vorst’, Knack, 3 april 2011, http://www.knack.be/nieuws/belgie/magistraten-geschokt-na-bezoek-aan-gevangenis-vorst/article-4000076520846.htm 205 FOD Justitie, Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010, 56. 206 D. BURSSENS, ‘ De voorlopige hechtenis in België: synthese van bestaand empirisch onderzoek’, Fatik 2012, 17. 207 S. DE CLERCK, Nota: Straf- en strafuitvoeringsbeleid 2010, Brussel, februari 2010, 10. 208 Wet 31 mei 2005 tot wijziging van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor de onwerkzame voorlopige hechtenis, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van sommige bepalingen van het Wetboek van strafvordering, BS 16 juni 2005. 209 P. DAENINCK, “De voorlopige hechtenis, een (te lang) voorspel op de gevangenisstraf?”, Limburgs Rechtsleven, 2006 (eerste kwartaal), 29-48.
65
vermoeden van onschuld en persoonlijke vrijheid en anderzijds het garanderen van de
openbare veiligheid. 210 Hoewel ik er van overtuigd ben dat de magistraten hun werk naar
eer en geweten uitvoeren, blijkt deze afweging niet voldoende te gebeuren. De voorlopige
hechtenis wordt vaak gebruikt als een machtsmiddel om een bekentenis af te dwingen. Het
oneigenlijk gebruik van het aanhoudingsbevel vloeit ook voort uit het feit dat men het
evenwicht van de rechtsorde wil herstellen.211 Omdat korte gevangenisstraffen onder de
drie jaar niet worden uitgevoerd, wil men dit compenseren door de voorlopige hechtenis te
gebruiken als straf212. Daarbij komt ook nog dat de hechtenis vaak wordt toegepast en
verlengd zonder degelijke motivering. De voorlopige hechtenis dient te worden toegepast
met de inachtneming van het vermoeden van onschuld. Enkel in uitzonderlijke gevallen
waarin de openbare orde bedreigd wordt, zou er dus een toepassing mogen zijn.213 Dit is in
de praktijk niet het geval aangezien men bijna standaard de voorlopige hechtenis toepast.
Stereotiepe motiveringen zoals een gevaar voor de maatschappij of gevaar op het
onttrekken aan de rechtsgang blijken standaard te worden toegepast.214 Ook blijkt in de
praktijk het gebrek aan familiebanden en het gebrek aan werk en huisvesting vaak door
onderzoeksrechters beschouwd te worden als een criminogene situatie, waardoor
voorlopige hechtenis gerechtvaardigd blijkt.
Het is dus logisch dat men sterk zoekt naar oplossingen om de effectieve vrijheidsbeneming
om te zetten naar alternatieven. Het lijkt mij dan ook meer dan logisch dat men in het kader
van het vooronderzoek ook de alternatieven toepast, wanneer de veiligheid van de
maatschappij niet in gevaar komt.215 In 2007 werd er door Renaat Landuyt al een
210 TONY VAN PARYS, Parl.St., Kamer, 2000-2001, 1076/001, 85-86. 211 DE ORDE VAN VLAAMSE BALIES, Memorandum, 16 november 2011, 12. 212 S. SNACKEN, A. RAES, S. DELTENRE, C. VANNESTE en P. VERHAEGHE, Onderzoeksrapport- kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, NICC en Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 1998-1999, 227. 213 Art. 16 § 1 Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990. 214 D. DE CONINCK en Y. DESMET, ‘ Massaal misbruik van de voorlopige hechtenis’, De Morgen, 29 januari 2008. 215 R. DECLERCQ, ‘Actuele problemen inzake voorlopige hechtenis’, RW 1974-75, 293.
66
wetsvoorstel ingediend om het elektronisch toezicht als alternatief voor de
vrijheidsbeneming in het kader van de voorlopige hechtenis in te voeren.216
Het is in dit kader dat de voorganger van Stefaan De Clerck, Jo Vandeurzen, aan het NICC de
opdracht gaf om onderzoek te verrichten naar de toepasbaarheid van het elektronisch
toezicht in het kader van de voorlopige hechtenis. 217 In dit rapport worden de talrijke
voordelen die de alternatieven bieden in het kader van de voorlopige hechtenis besproken.
Men beschrijft terecht dat het grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van persoon op deze
manier wordt in acht genomen, alsook blijkt deze oplossing voor de verdachte op sociaal
gebied en op werkvlak gunstiger te zijn. Daarnaast zal de kost van het elektronisch toezicht
heel wat kleiner zijn dan de traditionele gevangenisstraf. Ook recidive zal beter te bestrijden
zijn, aangezien men aan de invrijheidsstelling voorwaarden kan koppelen met een
hulpverlenend karakter.218
Wat het elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige hechtenis betreft, stelt men dat
het kan helpen om een geloofwaardiger karakter te geven aan de voorwaarden voor de
invrijheidsstelling.219 Toch bestaat de kans dat het elektronisch toezicht in de toekomst de
invrijheidsstelling onder voorwaarden of zelf de voorlopige hechtenis kan vervangen. Ik hoop
echt dat dit de bedoeling is, want ander zal een net-widening effect niet te overzien zijn. Het
is niet de bedoeling dat men de voorwaarden van invrijheidsstelling nog strenger maakt door
bijkomende controles.220 Men zal dit kunnen vermijden door een keuze te voorzien, ofwel
opsluiting in de gevangenis, ofwel elektronisch toezicht, maar dan enkel wanneer men
beslist tot een voorlopige hechtenis. Doet men dit niet dan zal van een daadwerkelijk
dententievervangend alternatief geen sprake zijn. Naar mijn mening is het rapport niet erg
positief over de toepassing van het elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige
hechtenis. Men waarschuwt voor de perceptie dat het elektronisch toezicht het
216 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis voor wat betreft het elektronisch toezicht, Parl.St. Kamer, 2007, nr. 52 - 0040/001. 217 E. MAES, C. DE MAN, F. DE BRAKEL en B. MINE, Onderzoeksrapport- toepassingsmogelijkheden van het elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige hechtenis ( 1maart- 31 december 2009), Nationaal instituut voor criminalistiek en criminologie, Brussel, 12 januari 2010, p. 330 218 Ibid., 251-252. 219 Ibid., 243. 220 Ibid., 248.
67
wondermiddel zou zijn om de overbevolking in gevangenis mee te lijf te gaan. 221Dit is het
niet zo, niet in het minst omdat het toepassingsbereik eerder gering zal zijn. Ook dient de
periode onder elektronisch toezicht te worden afgetrokken van de eventuele latere
vrijheidsberovende straf.222 Anders zal de gevangenispopulatie niet dalen. Ook de
kostenbesparing die dit alternatief met zich mee kan brengen, spreekt het rapport tegen.223
Het rapport werd samen met de nota van Stefaan De Clerck224 overgemaakt aan het
parlement voor bespreking in februari 2010. Het rapport wordt gekenmerkt door het gebrek
aan enthousiasme, maar misschien wel met zin voor enig realisme. Het is mede hierdoor dat
de nota zich beperkte tot de zinnen: ‘ … Het onderzoeksrapport moet de basis zijn voor
verder overleg met de actoren. In de gegeven omstandigheden is de uitbreiding van het
elektronisch toezicht in de fase van de strafuitvoering de eerste prioriteit.’
In de huidige regering wil minister van Justitie Annemie Turtelboom het elektronisch
toezicht tijdens de voorlopige hechtenis uitbreiden.225 Toch zal dit in de praktijk niet
eenvoudig te realiseren zijn, aangezien er nu al enorme wachtlijsten bestaan.226
221 E. MAES, C. DE MAN, F. DE BRAKEL en B. MINE, Onderzoeksrapport- toepassingsmogelijkheden van het elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige hechtenis ( 1maart- 31 december 2009), Nationaal instituut voor criminalistiek en criminologie, Brussel, 12 januari 2010, 263. 222 D. BURSSENS, ‘ De voorlopige hechtenis in België: synthese van bestaand empirisch onderzoek, Fatik 2012, 20. 223 E. MAES, C. DE MAN, F. DE BRAKEL en B. MINE, Onderzoeksrapport- toepassingsmogelijkheden van het elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige hechtenis ( 1maart- 31 december 2009), Nationaal instituut voor criminalistiek en criminologie, Brussel, 12 januari 2010, 265. 224 S. DE CLERCK, Nota: Straf- en strafuitvoeringsbeleid 2010, Brussel, februari 2010, 9-10. 225 J. VAN HORENBEEK, ‘Turtelboom wil nu ook enkelband tijdens voorlopige hechtenis’, De Morgen 20 maart 2012. 226 E. MAES, ‘ Enkele beschouwingen over een aantal juridisch-technische en praktisch-organisatorische aspecten’, Panopticon 33 (2) 2012, 111.
68
Het vervolgingsbeleid
Hoofdstuk 1: Evaluatie van de Justitiehervorming na het Octopusakkoord
Bij het begin van de tweede ambtstermijn staat de teller wat de Justitiehervorming betreft
bijna weer op nul. Het is cru gesteld, maar er zit een groot deel van waarheid in. Van de
zaken die het Octopusakkoord wilde verwezenlijkt zien, is er bitter weinig terecht gekomen.
Door het ingrijpen van de wetgever in 2004227, is er van een verticale integratie op het
niveau van het parket geen sprake meer. Het idee van het Octopusakkoord om de
strafvordering volledig in handen te geven van de procureur des Konings en de procureurs-
generaal te laten instaan voor de integrale kwaliteitszorg werd niet uitgevoerd. Zijn we nu
klaar voor een grotere hervorming?
Wat de horizontale mobiliteit van de magistratuur en het parketpersoneel betreft, zijn er in
1998 enkele kleine stappen ondernomen.228 Zijn we nu klaar om grotere stappen te
ondernemen?
Ook het idee van een functionele schaalvergroting op het niveau van de zetel werd door
Octopus voorgesteld, maar vond geen steun op het terrein zelf. Dit hoeft niet te
verwonderen, aangezien de geesten van de magistratuur toen nog niet klaar waren voor een
grote verandering. Is de geest van de magistratuur nu wel klaar?
Het Octopusakkoord hield ook nog andere aanbevelingen in zoals eindelijk werk maken van
een werklastmeting, alsook een performant ICT-systeem opzetten. Zijn er terzake al
vorderingen gemaakt?
Hoofdstuk 2: Orientatienota- Het gerechtelijk landschap. Naar een nieuwe
architectuur voor Justitie
227 Opheffing van artikel 3 van de Wet van 22 december 1998 door artikel 13 van de Wet van 12 april 2004 houdende verticale integratie van het Openbaar Ministerie, BS 7 mei 2004. 228 Zie supra, versterking van de parketten-generaal.
69
Afdeling 1: de weg naar de nota het gerechtelijk landschap
Het is geen geheim dat justitie te kampen heeft met een gerechtelijke achterstand. Dit is
deels te wijten aan de jarenlange verwaarlozing waardoor de structuren van onze
gerechtelijke organisatie verouderd zijn. Het gerechtelijk landschap dat wij de dag van
vandaag kennen is tamelijk versnipperd. Ondanks het feit dat het Octopusakkoord met het
invoeren van de arrondissementsrechtbank al een idee richting de functionele
schaalvergroting bevatte, was het pas met de oriëntatienota229 van de minister van Justitie
Stefaan De Clerck dat het probleem hartgrondig zou worden aangepakt. Hiermee luisterde
minister De Clerck naar de verschillende justitiële beleids- en adviesorganen die genoeg
hadden van het immobilisme op het vlak van de gerechtelijke organisatie. Daarom brachten
ze op eigen initiatief een nota uit. Het openbaar ministerie pleitte voor zowel een territoriale
als functionele schaalvergroting op het niveau van de parketten en auditoraten.230 Later
pleitte men in een advies hetzelfde met betrekking tot de zetel als antwoord op de nota van
De Clerck al bleek er een zekere terughoudendheid te bestaan omtrent de integratie van de
vredegerechten en politierechtbanken.231 Ook de zittende magistratuur bleef niet bij de
pakken zitten en publiceerde een rapport voorafgaand aan de nota, uitgebracht door de
Centrale Werkgroep, dat eerder pleitte voor een territoriale en minder voor een functionele
schaalvergroting.232 Toch blijkt in een later advies op de nota dat de Hoge Raad voor de
Justitie er een andere mening op nahield. Men pleitte hetzelfde als het College van
Procureurs-Generaal en men was dus te vinden voor een functionele schaalvergroting én
229 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, www.just.fgov.be/nl_htm/rechterlijke_orde/h-g-l/orientatienota.pdf, 38 ev. 230 OPENBAAR MINISTERIE, Krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het Openbaar Ministerie, juni 2008, www.just.fgov.be/nl_htm/rechterlijke_orde/h-g-l/strategisch-plan-NL.doc, 7. 231 COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL, Advies hertekening gerechtelijk landschap, onuitg. Advies op de Oriëntatienota, 17 september 2009, 5. 232 CENTRALE WERKGROEP, Project hertekenen van de rechterlijke organisatie. Tussentijds rapport, 4 september 2008, http://www.cmro-cmoj.be/sites/default/files/files/hertekenen_rechterlijke_organisatie_NL.pdf, 25 e.v.
70
met behoud van de specifieke kenmerken van elk gerecht233 én met uitzondering van de
politierechtbanken en vredegerechten.234
Ook de Orde van Vlaamse Balies steunde het tussentijdse rapport van de Centrale
Werkgroep, maar is daarnaast ook voorstander van een eenheidsrechtbank.235 Voor de Orde
van Vlaamse Balies is een moderne gerechtelijke hervorming gebaseerd op een korps dat op
een professionele manier is georganiseerd en op een hoogstaande manier recht spreekt ten
dienste van de burgers en hun advocaten. De hervormingen moeten vooral een verbetering
inhouden van de burger zijn procedurele rechten ook indien dit betekent dat de bijzondere
kenmerken van bepaalde rechtbanken hiervoor moeten verdwijnen. We kunnen dus stellen
dat hun advies nog iets verregaander en progressiever was dan de nota van minister De
Clerck.
Op het niveau van het hoger beroep blijkt er veel meer eensgezindheid te bestaan omtrent
een volledige horizontale integratie. De meeste kritieken in eerste aanleg betroffen de
problematiek omtrent de vredegerechten en politierechtbanken, dus hier kan in hoger
beroep geen probleem over rijzen.
Afdeling 2: De eenheidsrechtbank hoeft geen eenheidsworst te betekenen
2.1 De eenheidsrechtbank in de nota
De schaalvergroting die door minister De Clerck werd vooropgesteld was een ruime
functionele en territoriale schaalvergroting, die zowel de integratie bevatte van beroep als
eerste aanleg. Deze schaalvergroting is daarmee ruimer dan wat werd bepaald in het
regeerakkoord en in de eerdere hervormingsvoorstellen, aangezien de minister ook voorzag
233 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Advies over de Oriëntatienota ‘ Het Gerechtelijk Landschap- Naar een nieuwe architectuur voor Justitie’ van de minister van Justitie, 30 september 2009, 23 p., http://www.hrj.be/doc/advice/avis061009-2.pdf 234 Ibid. , 7. 235 ORDE VAN VLAAMSE BALIES, Advies hertekening van de gerechtelijke organisatie, 6 mei 2009, http://www.advocaat.be/UserFiles/Positions/STANDPUNT%20OVB%20HERTEKENING%20GERECHTELIJKE%20ORGANISATIE%207%20MEI%202009.pdf
71
in een integratie van de politierechtbanken en vredegerechten.236 De Oriëntatienota werd in
september 2009 voltooid en kreeg de naam ‘ het gerechtelijk landschap: naar een nieuwe
architectuur voor Justitie.’ Het is deze nota die als onderhandelingsbasis werd beschouwd
voor het Atomiumoverleg. Deze Oriëntatienota bevatte toekomstperspectieven die op zijn
minst baanbrekend kunnen worden genoemd. 237 Daarom is het belangrijk om de inhoud van
deze nota beknopt weer te geven.
De nota De Clerck wou een herziening van het gerechtelijk landschap organiseren met als
kernpunt een vermindering van het aantal gerechtelijke arrondissementen.238 De reden laat
zich gemakkelijk raden: men heeft namelijk nood aan een doorgedreven specialisering en
deze lijkt gemakkelijker te bereiken wanneer men opteert voor een groter rechtsgebied
waar dan ook meer personeel aanwezig is om te optimaliseren en specialiseren. Op het
niveau van eerste aanleg zou in elk arrondissement nog één enkele rechtbank aanwezig zijn,
de eenheidsrechtbank. Binnen deze rechtbank zullen alle andere rechtbanken, zowel
kantonnale als arrondissementele rechtspraak, zowel jurisdictioneel als organiek, als
afdelingen in opgaan.239 Toch herhaalt hij meermaals doorheen de nota de nood aan
nabijheid van de rechtbanken, alsook de noodzaak dat deze rechtbanken hun eigenheid
kunnen behouden.240
In zijn nota maakt De Clerck ook ruimte voor enkele alternatieven. Zo kan er ook geopteerd
worden voor de visie die in het regeerakkoord van 2008 werd vooropgesteld, nl. de
oprichting van een eenheidsrechtbank, maar dan zonder integratie van de
politierechtbanken en vredegerechten.241 Hierdoor lijken de problemen omtrent het hoger
beroep tegen deze vonnissen van de baan. Een ander alternatief blijkt te bestaan uit twee
verschillende rechtbanken op het niveau van eerste aanleg: De socio- economische
236 E. SCHOUPPE, D. REYNDERS, E. DI RUPO, B. SOMERS en J. MILQUET, Regeerakkoord gesloten door de onderhandelaars van de CD&V, MR, PS, Open Vld en cdH, 18 maart 2008, http://www.fedweb.belgium.be/nl/binaries/regeerakkoord180308_tcm120-14855.pdf , 28. 237 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009. 238 Ibid., 47. 239 Ibid., 38. 240 Ibid., 50 241 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 42.
72
rechtbank die zou bestaan uit de rechtbank van koophandel en de arbeidsrechtbank
enerzijds, de rechtbank van eerste aanleg met de huidige rechtbank van eerste aanleg alsook
de politierechtbanken en vredegerechten anderzijds.242 Daarnaast blijkt een fusie van de
kleinere entiteiten ook nog tot de opties te behoren.
Er is een onderzoeksrapport 243 uitgevoerd door de KUL in opdracht van de minister van
Justitie. Hierin werden de voorstellen en de alternatieven van de hertekening van het
gerechtelijk landschap aan een kritische analyse onderworpen. Met betrekking tot het eerste
alternatief stelde men vast dat het niet- integreren van de vredegerechten en
politierechtbanken middelen zou ontnemen aan de eenheidsrechtbank die broodnodig zijn.
Alsook bleek de afzonderlijke positie van het vredegerecht en politierechtbank niet te
passen binnen de hervormde justitie die werd vooropgesteld.244 Het tweede alternatief
hierboven vermeld, kon ook niet op veel bijval rekenen. Het onderzoeksrapport wees uit dat
dit de specialisatie niet ten goede zou komen, alsook dat er sprake zou zijn van een
gigantisch meerkost.245
2.2 De voordelen van een schaalvergroting
De voordelen
De nota had als doel om een schaalvergroting te realiseren. Het is naar mijn mening een
briljante nota dat een duidelijke reorganisatie voor ogen heeft met talrijke voordelen. Vele
voordelen worden genoemd246, maar naar mijn mening kunnen we vier grote voordelen
opsommen waartoe de schaalvergroting zeker zou leiden. Als eerste zal de specialisatiegraad
toenemen. Door een eenheidsrechtbank zal men de verschillende afdelingen met een hoge
specialisatiegraad kunnen inrichten. Dit zal ervoor zorgen dat in tijd de magistraten hun
zaken op een snellere manier kunnen afhandelen. Daarnaast zal de specialisatie als gevolg
242 Ibid., 41. 243 KUL- INSTITUUT VOOR DE OVERHEID IN SAMENWERKING MET ULG EN ULB, Wetenschappelijke studie naar de voorstellen van een hertekening van het gerechtelijk landschap en naar een methodologie om het gerechtelijk landschap structureel aan te passen, 2009, 361 p., http://soc.kuleuven.be/io/ned/publicaties/detail/05050083.htm 244 Ibid., 239. 245 Ibid., 238. 246 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 33.
73
hebben dat er een kwalitatief inhoudelijk hogere rechtspraak tot stand zal komen, aangezien
de rechters door de schaalvergroting nog beter vertrouwd zullen geraken met de materie.
Men kan een voorbeeld nemen aan de proefprojecten die al reeds zijn opgestart bij het
openbaar ministerie. In de ressorten van Gent en Antwerpen is er dergelijk project
gerealiseerd omtrent de samenwerkingsverbanden. Deze werden opgestart met het oog op
het realiseren van een meer doorgedreven specialisatie waardoor een betere
kennisverdeling en beheer kan gerealiseerd worden. Het is de bedoeling dat deze een
tussenstap vormen naar een ideale schaalvergroting.247
Het tweede voordeel betreft een beperking van de bevoegdheidsconflicten. Door te streven
naar een ideale schaalgrootte zal men een minimalisatie van het aantal territoriale
bevoegdheidsconflicten bereiken. Wat betreft de functionele schaalvergroting is het
aangewezen om alle vorderingen te laten inleiden bij de eenheidsrechtbank. Op deze manier
zullen de bevoegdheidsconflicten onbestaande zijn.
Daarnaast moet er ook nog iets gezegd worden over het beheer van de rechtbanken. Het
beheer kan niet achter blijven en zal moet gedecentraliseerd worden. Schaalvergroting en
beheer gaan hand in hand. Het zal leiden tot een kostenverlaging aangezien men de
materiele middelen en mensen op deze manier meer optimaal kan benutten. Wat betreft de
magistratuur kan deze efficiënt worden ingezet in een bepaalde afdeling, daar waar het
meeste werk zich bevindt.
Het laatste voordeel kan gelinkt worden aan het voorgaande. Het is namelijk zo dat een
schaalvergroting het gevolg kan hebben dat het personeel een grotere mobiliteit verwerft.248
De benoemingsvoorwaarden van de magistratuur blijft stug. Ze worden voor het leven
benoemd en een overplaatsing kan slechts geschieden mits toestemming en door een
nieuwe benoeming.249 Ook het gerechtspersoneel is in hetzelfde bedje ziek. Dit heeft als
gevolg dat er geen grote mobiliteit mogelijk is. De benoeming van de magistraten bij de
eenheidsrechtbank of éénheidshof zou ervoor zorgen dat er een groot aantal magistraten
beschikbaar is en dat deze kunnen worden ingezet naar gelang de noden van de rechtbank.
247 R. BOONE, ‘ Justitie heeft een globaal plan nodig’, De Juristenkrant 21 maart 2012, 8. 248 F. EVERS,’ De gerechtelijke hervorming moet radicaal zijn’, De Juristenkrant 7 december 2011, 11. 249 Art. 152 GW.
74
Op deze manier kan men het hoofd bieden aan de gerechtelijke achterstand en de
procedurele rechtspraak verhogen.
Er moet op gewezen worden dat alle hervormingen moeten worden doorgevoerd met als
doel een eenvoudigere rechtstoegang door de rechtzoekende. Het moet voor de burger
gemakkelijker worden om zich te richten tot de rechtbank.250 Een transparante structuur
moet worden bereikt zowel op territoriaal als functioneel vlak. Het lijkt op functioneel vlak
het meest aangewezen om te streven naar een maximale integratie. Territoriaal zal men de
transparantie het best bereiken door de arrondissementsgrenzen met de provinciegrenzen
gelijk te schakelen.
Het lijkt nu alsof de nadelen niet voldoende werden uitgespit, maar er zijn geen nadelen die
in zo een mate kunnen overtuigen dat ze opgenomen moesten worden. Het lijkt mij dan ook
logisch te besluiten dat deze horizontale integratie vooropgesteld door toenmalig minister
De Clerck een ideale vertrekbasis was om de onderhandelingen te starten.
2.3 Het Atomiumoverleg
De onderhandelingen startten op 19 oktober 2009. Deze ruime nota met zijn talrijke
voordelen was de basis voor het Atomiumoverleg. De naam van de werkgroep verwijst naar
de 9 partijen die bij de onderhandelingen aanwezig zijn. LDD en Vlaams Belang werden niet
uitgenodigd. Nog voor de werkgroep een aanvang nam, werden de plannen van minister De
Clerck al bijgestuurd onder druk van de meerderheidspartijen. De vrede- en politierechters
mochten onafhankelijk blijven en het voorstel omtrent de splitsing BHV verdween. Eind 2009
verliet NVA de werkgroep.251 Ze struikelden over het feit dat er geen eenheidsrechtbank
kwam, het tuchtrecht te magistraatvriendelijk bleef en er geen regeling werd getroffen over
BHV. Ook de andere overblijvende partijen formuleerden veelvuldig kritieken.
Minister De Clerck kon zijn ogen betreffende deze kritieken niet sluiten en antwoordde met
een synthesenota:
251 J. DE WIT, Atomium na het vertrek van N-VA, Gazet van Antwerpen, 18 januari 2010, http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/atomium-na-het-vertrek-van-de-n-va.aspx.
75
M.b.t. de hervorming van het gerecht252 werd er beslist geen eenheidsbank in te voeren. De
rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel bleven
naast elkaar bestaan. Dit is heel verwonderlijk, omdat op het parketniveau de basis al was
gelegd in het Octopusakkoord van 1998.253 Het was vooral de PS die het opgaan van de
arbeidsrechtbanken in de eenheidsrechtbanken niet zag zitten.254 Maar ook de vakbonden
waren tegen dit voorstel gekant omdat ze vreesden dat de lekenrechters hierdoor zouden
verdwijnen. In zijn synthesenota dat handelt over de hervorming van het gerecht maakt hij
ook melding van een orgaan, college van de zetel, dat de zetelende magistratuur moet
vertegenwoordigen255 alsook van een managementorgaan op centraal niveau. Ook de
sociale, economische en milieucriminaliteit zou overgeheveld worden naar de parketten van
de arbeidsauditoraten.
In principe komt het erop neer dat de partijen het maar eens waren over drie zaken:
de gerechtelijke arrondissementen moeten een schaalvergroting krijgen
de zetelende magistratuur heeft nood aan een vertegenwoordigend orgaan
een managementorgaan op centraal niveau
De synthesenota werd opnieuw overgemaakt voor advies aan de Hoge Raad voor de Justitie.
2.4 Het politiek akkoord
De onderhandelingen zaten door al deze verschillende discussies in het slop. In die tijd kwam
er ook kritiek op minister De Clerck. Deze zou niet pragmatisch genoeg te werk gaan. 256 Het
252 S.DE CLERCK, Het gerechtelijk landschap –synthesenota, 21 april 2010, http://www.stefaandeclerck.be/files/pdf/Krachtlijnen_Gerechtelijk_Landschap.pdf , 9-11; S. DE CLERCK, Het gerechtelijk landschap- politiek akkoord binnen de kern, 31 maart 2010, http://www.stefaandeclerck.be/nl/het-gerechtelijk-landschap---politiek-akkoord-binnen-de-kern/900, 2-3. 253 Wetsvoorstel van 15 juli 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de Procureur des Konings, parl.St. Senaat, 1997-98, nr. 1-1066/1 254 F. EVERS, ‘ Sloop de heilige huizen van de gerechtelijke organisatie’, De Juristenkrant 24 februari 2010. 255 S.DE CLERCK, Het gerechtelijk landschap –synthesenota, 21 april 2010, http://www.stefaandeclerck.be/files/pdf/Krachtlijnen_Gerechtelijk_Landschap.pdf , 6. 256 M. VANDEMEULEBROUCKE, ‘Le paysage judiciaire redessiné’, Le Soir, 1 april 2010.
76
is pas door de noodkreet van de Hoge Raad voor de Justitie dat het overleg op 31 maart
2010 toch resulteerde in een politiek akkoord.257
Er is een akkoord omtrent de reducering van het aantal arrondissementen van
zevenentwintig naar zestien, alsook zou er in deze grotere arrondissementen telkens een
beheersentiteit worden opgericht. De hertekening van het gerechtelijk landschap zal als
gevolg hebben dat het aantal korpschefs zal dalen, maar anderzijds zullen nieuwe functies
worden gecreëerd, zoals de voorzitters-beheerder en de beheersdirecteurs. Het beheer zou
gestalte krijgen door op het centraal niveau te voorzien in de oprichting van een
gemeenschappelijke beheersdienst, alsook op het niveau van de beheersentiteiten. Door de
decentralisatie van de materiele en personele middelen, is er meer verantwoordelijkheid
waar er op afgerekend kan worden.
Van een eenheidsrechtbank is er echter geen sprake meer en zo blijkt het aantal
tegenstanders van de horizontale integratie toch groter dan de invloed van de voorstanders,
aangezien er enkel een territoriale vergroting zal worden gerealiseerd.258
Toch bleek dit geen realisatie die Stefaan De Clerck op zijn conto kon schrijven, aangezien
Open VLD in april 2010 de regering doet vallen. Ze gaven het vertrouwen in de regering op,
omdat deze slabakte rond het BHV-dossier.259 Vanaf dan wil de ontslagnemende minister
zijn plan voor hervorming van justitie mondjesmaat vrijgeven en daarover parlementairen
laten stemmen. Dit plan kan door de Hoge Raad voor de Justitie op niet veel bijval rekenen.
2.5 De huidige regering
In de huidige regering Di Rupo werd Stefaan De Clerck opgevolgd door Open Vld- minister
Annemie Turtelboom.
257 S. DE CLERCK, Het gerechtelijk landschap- politiek akkoord binnen de kern, 31 maart 2010, http://www.stefaandeclerck.be/nl/het-gerechtelijk-landschap---politiek-akkoord-binnen-de-kern/900, 2-3. 258 O. VANACHTER, ‘ Mens is maat van alle dingen, ook bij justitie’, De Juristenkrant 14 april 2010. 259 ‘ B-H-V: Open VLD dreigt uit de regering te stappen’, Gazet van Antwerpen, 16 april 2010.
77
De hervorming van het gerechtelijk landschap lijkt er nu toch te komen. 260 Het kernkabinet
heeft namelijk groen licht gegeven voor de hervorming van het gerechtelijk landschap. Het
aantal gerechtelijk arrondissementen zal dalen van de huidige zevenentwintig naar twaalf en
dus niet naar zestien arrondissementen, zoals deze door voormalig minister De Clerck
werden vooropgesteld. Deze zullen samenvallen met de provincies en om de eigenheid van
Eupen en Brussel te behouden zullen ook zij elk een arrondissement vormen. Voor de burger
verandert er niks, aangezien de zittingsplaatsen behouden blijven. De korpschefs van die
nieuwe arrondissementen zullen wel veranderingen merken en een hoger aantal
magistraten onder hun hoede krijgen. Ook zullen er met de korpschefs
beheersovereenkomsten worden gesloten, op basis waarvan de decentralisatie van de
gelden zal gebeuren. 261 Ook mobiliteit blijkt een codewoord waaraan velen niet zullen
ontsnappen. Denk maar aan de parketmagistraat met een bepaalde specialisatie, als aan de
rechter die niet op een vaste plaats is benoemd. 262
Afdeling 3: De hervormingen inzake het tuchtsysteem
De oriëntatienota van minister De Clerck bevatte naast zijn kernpunt, de vergroting van de
gerechtelijke arrondissementen, ook een hervorming inzake het tuchtsysteem. Deze werd
apart uitgewerkt in zijn nota tucht, evaluatie en deontologie.263 Hij voorzag in een
tuchtafdeling binnen de rechtbank van eerste aanleg voor magistraten, advocaten,
notarissen en gerechtsdeurwaarders.264 Dit moest een onafhankelijk en onpartijdig
tuchtorgaan zijn, waarbij er voldoende afstand behouden werd ten aanzien van de
betrokken magistraat. Men stelde voor de Nationale Tuchtraad te ontbinden en deze
gedeeltelijk in te stellen als tuchtkamers. De samenstelling van die tuchtkamers diende te
worden bezet door magistraten, maar ook door derden. De korpschefs zouden hier geen
260 ‘ Aantal gerechtelijke arrondissementen daalt naar 12’, Knack, 17 april 2012. 261 M. VANDEMEULEBROUCKE, ‘ La nouvelle carte de la Justice’, Le Soir, 18 april 2012. 262 A. TURTELBOOM, Historische hervorming van Justitie, 18 april 2012, http://annemieturtelboom.be/2012/04/18/historische-hervorming-van-justitie/ 263 S. DE CLERCK, ‘Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie. Deel tucht, evaluatie en deontologie’, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, p.24, http://www.moniteur.be/nl_htm/rechterlijke_orde/h-g-l/Nota-tuchtdeontologie.pdf 264 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 42-43.
78
deel van uitmaken, hun taak zou beperkt blijven tot louter het opstarten van de
tuchtprocedure.265
Bij het oprichten van de tuchtafdeling moet men zich toch de vraag stellen in hoeverre de
onafhankelijkheid hier kan worden gewaarborgd.266 Het lijkt mij logischer dat een extern
orgaan, bijvoorbeeld De Hoge Raad voor de Justitie deze taak op zich zou nemen.267
Nochtans is men hier in de nota tegen gekant. Het is namelijk zo dat het artikel 151 van de
Grondwet de tuchtrechtelijke bevoegdheid in hoofde van de Hoge Raad voor de Justitie
uitsluit. Zelf als er een 2/3 meerderheid wordt gevonden, dan nog zou de Hoge Raad voor de
Justitie, volgens de nota, niet geschikt zijn. Men zal namelijk zowel de interne tuchtcontrole
moeten uitvoeren alsook de controle erop moeten uitoefenen. 268 Ook dient een
tuchtinstantie opgericht te worden met voldoende waarborg voor de onafhankelijkheid van
de magistratuur.269 De Hoge Raad kan met zijn samenstelling van magistraten en niet-
magistraten de onafhankelijkheid in gevaar brengen, maar dit kan ook gezegd worden van
de samenstelling van de tuchtkamers.
In de nota werd ook nog gesteld dat enkel een hervorming van de tuchtprocedure voor
magistraten en het gerechtelijk personeel onvoldoende was. Er moest ook ingezet worden
op andere aspecten zoals de evaluatie van magistraten, maar ook het uitwerken van de
deontologie en de rol van de korpschefs blijft belangrijk.
Hoewel minister De Clerck hoopte op een consensus omtrent zijn voorstel tijdens het
Atomiumoverleg, bleek dit niet te lukken. Minister De Clerck heeft dan ook in een deel van
zijn nota een aantal aanpassingen doorgevoerd in de hoop toch nog een akkoord te kunnen
bereiken. Nochtans waren de wijzigingen hier miniem270:
265 S. DE CLERCK, ‘Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie. Deel tucht, evaluatie en deontologie’, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 12. 266 COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL, Advies hertekening gerechtelijk landschap, supra noot 3,6. 267 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Voorstel tot wijziging van het tuchtrecht van de rechterlijke orde, Brussel, 19 januari 2010, http://www.csj.be/doc/advice/avis261109.pdf, 6. 268 S. DE CLERCK, ‘Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie. Deel tucht, evaluatie en deontologie’, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 7. 269 S. DE CLERCK, ‘Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie. Deel tucht, evaluatie en deontologie’, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 9. 270 J. DE WIT, Atomium na het vertrek van N-VA, Gazet van Antwerpen, 18 januari 2010.
79
berisping wordt de lichtste straf, de waarschuwing bestaat niet meer
het inhouden van de wedde als tuchtstraf kon maximum twee maanden worden
opgelegd, deze termijn zal worden verhoogd
drie opeenvolgende negatieve evaluaties moeten aanleiding geven tot een tuchtstraf
Hoewel men dacht dat omtrent het tuchtrecht snel een akkoord zou kunnen worden
gesloten, bleek er ook hier een groot discussiepunt in de weg te staan. Hoewel de Vlaamse
zijde te vinden was voor een tuchtrechtbank waar ook externen aan zouden deelnemen271,
bleek dit voor de Franstalige zijde niet door de beugel te kunnen. Nochtans was dit naar mijn
mening geen onredelijk voorstel van Vlaamstalige kant waar ook de Hoge Raad voor de
Justitie achterstond.272 Het is namelijk zo dat al in vele landen externen in tuchtraden
aanwezig zijn.273 Ook Stefaan De Clerck zal hier later over zeggen dat hij lang te week is
geweest voor de magistratuur.274
Afdeling 4: De andere voorstellen in de nota hervorming gerechtelijk landschap
De Clerck wou naast de integratie van de bestaande afdelingen en een tuchtafdeling,
eventueel ook nieuwe afdelingen oprichten zoals een beroepsafdeling tegen de beslissing
van vrede- en politierechters, alsook een afdeling voor bemiddeling.275 Naast de nieuwe
afdelingen zouden er ook hypergespecialiseerde afdelingen komen.276
Wat het management betreft, is het de bedoeling dat de eenheid op dit vlak zal gerealiseerd
worden onder leiding van de korpschef. Voor de specialisaties is dit niet de bedoeling, deze
271 ‘De Clerck denkt aan tuchtrechtbank voor magistraten’, Het belang van Limburg, 3 oktober 2009. 272 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Voorstel tot wijziging van het tuchtrecht van de rechterlijke orde, Brussel, 19 januari 2010,14. 273 S. DE CLERCK, ‘Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie. Deel tucht, evaluatie en deontologie’, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 11. 274 J. VAN DELM, ‘ We zijn te lang te week gebleven tegenover de magistratuur’, De Juristenkrant, ( nr. 239) 7 december 2011. 275 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 42-43. 276 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 45.
80
zullen blijven.277 De bedoeling was dus dat er een aantal korpschefs zouden zijn met de
bevoegdheid over personeel en infrastructuur waardoor het Mexicaans leger278, waar men
tot op de dag van vandaag nog altijd mee kampt, zou verdwijnen. Het probleem bij justitie is
dat er niemand is die een verantwoording verschuldigd is en hier wou men een einde aan
stellen. Op basis van een werklastmeting kan het aantal middelen en personeel periodisch
worden hernieuwd. Spijtiggenoeg is er van een werklastmeting op de dag van vandaag nog
steeds geen sprake, hoewel dit in theorie al mogelijk is.279
De Clerck vond ook dat er werk moest gemaakt worden van een vertegenwoordigend
orgaan voor de zetelende magistratuur. Hoewel hij hierbij de wind van voren krijgt van de
Hoge Raad voor de Justitie en het Hof van Cassatie. Het ‘ College van de zetel’ blijkt namelijk
naar hun mening overbodig, aangezien hun taken nu al door bestaande instellingen worden
waargenomen. Daarom zou men beter de bestaande taken van de instellingen rationaliseren
en overlappingen trachten te voorkomen.280 Ook de nog verdere opdeling die mede door dit
orgaan zou ontstaan tussen het openbaar ministerie en de magistratuur van de zetel bleek
een argument om te twijfelen aan dit voorstel.
Mobiliteit van de rechters moet een feit worden. Ze kunnen in een andere afdeling worden
ingeschakeld indien dit nodig zou zijn. Op dit voorstel werd kritiek geuit, aangezien de
verplaatsing de verdieping in dossiers in de weg zou staan. Toch blijkt de regering inzake de
horizontale mobiliteit van de rechters wel al een aantal maatregelen te hebben genomen. 281
De Clerck is ook voorstander van een centraal loket.282 Deze zou bevoegdheidsconflicten
oplossen, aangezien het zou beslissen naar welke afdeling de zaak wordt gestuurd. Men wil
277 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 34- 40- 41. 278 J. DE WIT, ‘Het gerecht is een Mexicaans leger,’ Gazet Van Antwerpen, 6 oktober 2008. 279 Art. 352bis Ger. W; S. DE CLERCK, Beleidsverklaring van de Minister van Justitie, 2010, 38p, http://www.stefaandeclerck.be/files/pdf/Beleidsnota2010_NL_FR.pdf , 9 280 ‘ Geen vertegenwoordiging?’, De Juristenkrant 29 juni 2011, 14 281 Art. 60 Ger.W., art. 64 Ger.W, art. 69 Ger. W.; S. DE CLERCK, Beleidsverklaring van de Minister van Justitie, 2010, 38p, http://www.stefaandeclerck.be/files/pdf/Beleidsnota2010_NL_FR.pdf , 7. 282 S. DE CLERCK, Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 52.
81
de rechtszoekende hier ontlasten met het zoeken naar de bevoegde afdeling. Maar men kan
zich de vraag stellen of het aantal bevoegdheidsincidenten van die aard is dat er een
verwijzingsbevoegdheid moet gegeven worden aan het centraal loket zonder dat dit
vertraging met zich mee zal brengen. Dit zal naar mijn mening dan ook geen enkel nuttig
hebben en een rechtstreekse inleiding voor de afdeling door de partijen zelf lijkt het meest
aangewezen. Toch mag men zich niet terughoudend opstellen ten opzichte van enige
verandering. Indien blijkt dat een verruiming van de bevoegdheden die het in staat stellen
van de zaak betreffen een vlottere afhandeling als gevolg zou hebben, dan moet men dit
zeker in overweging nemen.283 Ook klachten van burgers over bepaalde rechters zouden er
kunnen worden behandeld, maar naar mijn mening zal het centraal loket eerder de functie
op zich nemen van centralisatie waarbij de Hoge Raad voor de Justitie zijn bevoegdheden
inzake klachtenbehandeling blijft behouden.284
Hoofdstuk 2: Afhandeling van misdrijven door het openbaar ministerie
Afdeling 1: Minnelijke schikking. Is er sprake van klassejustitie?
1. 1 Minnelijke schikking
De minnelijke schikking is één van de buitengerechtelijke afhandelingsvormen waarover het
openbaar ministerie beschikt.285 Deze werd gecreëerd door de invoering van het artikel
216bis in het wetboek van strafvordering bij wet van 28 juni 1984.286 Door het artikel werd
de term ‘het verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom’ gelanceerd. Dit
gebeurde naar aanleiding van het bezwaar van de Raad van State. Deze vond dat de term ‘
283 KUL- INSTITUUT VOOR DE OVERHEID IN SAMENWERKING MET ULG EN ULB, Wetenschappelijke studie naar de voorstellen van een hertekening van het gerechtelijk landschap en naar een methodologie om het gerechtelijk landschap structureel aan te passen, 2009, http://soc.kuleuven.be/io/ned/publicaties/detail/05050083.htm, 241. 284 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Advies over de Oriëntatienota ‘ Het Gerechtelijk Landschap- Naar een nieuwe architectuur voor Justitie’ van de minister van Justitie, 30 september 2009, 2. 285 Art. 216bis, §1, 1e lid Sv. 286 Wet van 28 juni 1984 tot uitbreiding van het toepassingsveld van het verval van de strafvordering voor sommige misdrijven, tegen betaling van een geldsom, BS 22 augustus 1984.
82
minnelijke schikking’ de indruk gaf dat er dadingen omtrent de strafvordering kon worden
gesloten hoewel dit de openbare orde raakt.
Een aantal zaken moeten duidelijk geponeerd worden. Het openbaar ministerie kan de
minnelijke schikking voorstellen, wat betekent dat de verdachte er geen recht op heeft. De
verdachte is ook niet verplicht hier op in te gaan. Indien men dit toch doet, zal dat allerminst
als een schuldbekentenis kunnen worden beschouwd. 287 Het openbaar ministerie kan onder
bepaalde voorwaarden een voorstel aan de verdachte formuleren tot betalen van een
geldsom en afstand van bepaalde goederen. Eén van de voorwaarden is dat dit mechanisme
enkel kan worden uitgeoefend wanneer de zaak nog niet bij de rechtbank aanhangig is
gemaakt of wanneer van de onderzoeksrechter het instellen van een gerechtelijk onderzoek
nog niet is gevorderd. Daarnaast is er de voorwaarde m.b.t. het strafplafond. Het misdrijf
mag strafbaar zijn met een geldboete, met een gevangenisstraf niet meer dan vijf jaar of met
beide van deze straffen. Ook moest de schade aan het slachtoffer al volledig vergoed zijn.
Uitzondering is echter dat de minnelijke schikking ook mogelijk zal zijn als de dader zijn
burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkend feit heeft erkend in een
geschrift en een bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste deel van de
schade. Hierdoor is de aanvaarding van de minnelijke schikking in hoofde van de verdachte
een onweerlegbaar vermoeden van fout op burgerrechtelijk vlak en kan het slachtoffer zijn
rechten voor de bevoegde rechtbank doen gelden.288 Het bedrag van de minnelijke schikking
mag niet meer zijn dat het maximum van de bij strafwet bepaalde geldboete, verhoogd met
de opdeciemen en mag niet minder zijn dan 10 euro, eveneens verhoogd met de
opdeciemen. Deze maatregel werd ingevoerd enerzijds om de gerechtelijke achterstand weg
te werken, anderzijds om een oplossing te bieden met betrekking tot kleine criminaliteit.
1.2 De verruimde minnelijke schikking
Wat betreft de minnelijke schikking was Stefaan De Clerck van oordeel dat het
toepassingsgebied van de wet diende te worden uitgebreid. Meer bepaald zou het art.
287 R.v.St. 15 maart 1995, Arr R.v.St 1995, 171, noot R. DEFOOR 288 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 112.
83
216bis van het wetboek van strafvordering hierbij worden aangepast. Hij diende een
wetsontwerp in samen met de staatssecretaris voor fraudebestrijding, waarbij men het
toepassingsgebied zowel procedureel als inhoudelijk wou uitbreiden.289 Zo werd aan het
Openbaar Ministerie de mogelijkheid geboden om een minnelijke schikking voor te stellen,
zelf wanneer de strafvordering al was ingesteld. Dit is een grote verandering met vroeger,
aangezien de minnelijke schikking enkel kon worden voorgesteld voor de instelling van een
gerechtelijk onderzoek of voor de aanhangigmaking van een zaak voor het vonnisgerecht.290
Ook inhoudelijk werd de toepassing uitgebreid, aangezien het mogelijk werd een minnelijke
schikking voor te stellen voor alle misdaden die vatbaar zijn voor correctionalisering.291 De
inhoudelijke uitbreiding was nodig, indien men het doel van de wet wou bereiken. Het was
namelijk de bedoeling dat fraude via deze weg kon worden afgehandeld, waardoor
correctionaliseerbare misdaden zoals witwassen of valsheid in geschrifte onder het
toepassingsgebied diende te vallen.
De minister van Justitie De Clerck vond zo een uitbreiding noodzakelijk om de druk van het
gerechtsapparaat te halen waardoor de instroom en om op een efficiënte manier geld in de
staatskas te krijgen.292 Het was namelijk vooral de bedoeling dat de vermogensrechtelijke
inbreuken voorwerp zouden zijn van deze verruimde minnelijke schikking.
Met de wet van 14 april 2011 diende dit gerealiseerd te worden. 293
Bij de totstandkoming van de wet werd geen rekening gehouden met het strafwetboek294,
zodat er een inconsistentie ontstond. Het is namelijk wettelijk geregeld dat er bij
289 voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering wat het verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom betreft, Parl.St, http://stefaandeclerck.be/files/pdf/verruimde_minnelijke_schikking_wet.pdf 290 Art. 216bis §2, 1ste lid Sv. gewijzigd door art. 84 van de Wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen, BS 6 mei 2011. 291 Art. 2 van het voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering wat het verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom betreft, Parl.St; misdaden die bij toepassing van de artikelen 1 en 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden vatbaar zijn voor correctionalisering 292 S. DE CLERCK, Nota: Straf- en strafuitvoeringsbeleid 2010, Brussel, februari 2010, 15. 293 Art. 84 van de Wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen, BS 6 mei 2011. 294 In het bijzonder met art. 80 van het strafwetboek
84
correctionalisering van een misdaad minstens één maand gevangenisstraf moet worden
opgelegd.
Dit diende dringend te moeten worden opgelost, of de wet zou haar doel voorbijschieten. In
maart 2011, dus nog voor de bekrachtiging van de wet, werd een wetsontwerp ingediend295.
Deze stelde een wijziging voor van het artikel 216bis §1 Sv. Het toepassingsgebied diende
aangepast te worden zodat de procureur des Konings de minnelijke schikking kon aanbieden
indien hij meent dat het feit niet gestraft diende te worden met een hoofdstraf van meer
dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf, of met een hoofdstraf
van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of met een zwaardere straf met
verbeurdverklaring.296
Het criterium zal dus niet de wettelijk bepaalde straf zijn, maar wel de hoofdstraf die
maximaal in concreto, na aanneming van verzachtende omstandigheden, schijnt te moeten
worden opgelegd.
In het wetsontwerp werd ook nog eens duidelijk opgenomen dat het niet de bedoeling is om
de nieuwe regeling uit te breiden naar de strafbemiddeling. In de herstelwet van 11 juli 2011
werd deze inconsistentie opgelost.297
1.3 Besluit
Zal deze verruimde minnelijke schikking leiden tot klassejustitie? Het antwoord kan niet
ondubbelzinnig worden gegeven. Naar mijn mening zullen mensen met geld in deze
procedure enigszins sterker staan en mensen zonder geld de dupe kunnen worden van deze
regeling. Als men stelt dat de procedure zal leiden tot het indijken van gerechtelijke
achterstand, waardoor men meer tijd heeft voor goede Justitie dan vraag ik mij af waarom
men de voorwaarden van deze wet zo streng heeft gemaakt. Betekent dit dan dat meer tijd
295 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-893/1. 296 Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-893/1, art. 2 297 Herstelwet 11 juli 2011, BS 1 augustus 2011.
85
voor goede Justitie gelijk zal staan aan het vervolgen van kleine criminelen met weinig geld?
Het is namelijk zo dat de verruimde minnelijke schikking een onmiddellijke en volledige
betaling vereist. Of is deze redenering te kort door de bocht?
Waarschijnlijk wel. Er is namelijk de beslissingsvrijheid van de procureur des Konings. Deze
kan beslissen dat een geldboete volstaat, maar kan evengoed de zaak aanhangig maken bij
de rechter. Het zal dus niet zo zijn dat straffeloosheid zal gelden voor fraudeurs met geld.
Hoe de regeling zich zal manifesteren, moet de toekomst uitmaken. Men kan enkel hopen
dat rechtvaardigheid zegeviert op alle vlakken.
Afdeling 2: Bemiddeling in strafzaken
2.1 Bemiddeling in strafzaken eerste ambtstermijn
Het openbaar ministerie kan met het oog op het verval van de strafvordering
gemeenschapsgerichte maatregelen voorstellen zoals een bemiddeling in strafzaken en
de minnelijke schikking.298 Deze kunnen enkel worden voorgesteld voor zover de
strafvordering nog niet is ingesteld.299
Van bemiddeling in strafzaken was in de jaren 70-80 nog helemaal geen sprake. Het is
pas ontstaan bij de herwaardering van justitie door het pinksterplan en het
daaropvolgende meerjarenplan, dat werd uitgewerkt in het regeerakkoord van 1992.
De bedoeling was om de maatschappelijke reactie op een misdrijf te versnellen en te
vereenvoudigen.300
Bij bemiddeling in strafzaken zal het parket op eigen initiatief en met vrijwillige
medewerking van alle partijen een overeenkomst trachten te sluiten zonder tussenkomst
298 Antwerpen 22 december 1999, RW 2000-01, 167, noot A. VANDEPLAS. 299 A. DE NAUW, ‘ Dienstverlening, bemiddeling, transactie en snelrecht: over de samenhang der dingen’, Panopticon, 1996, 437; B. DE RUYVER en K. VAN IMPE, ‘De minnelijke schikking en de bemiddeling in strafzaken’, RW 2000-01, 445-463 300 Parl.St. Senaat 1992-93/ nr. 652/ 1, p. 3-4
86
van de rechtbank. 301 In de parlementaire voorbereidingen van de wet werd bemiddeling in
strafzaken omschreven als volgt: ‘Een alternatieve vorm van tussenkomst door de
gerechtelijke overheid om een oplossing te bieden voor de conflictsituatie, veroorzaakt door
een misdrijf, en waarbij een beroep wordt gedaan op de verantwoordelijke medewerking van
de partijen’.302
De zaak mag dus nog niet aanhangig gemaakt zijn bij de rechter. De overeenkomst moet de
schade herstellen en kan al dan niet gepaard gaan met een alternatieve maatregel. Op het
misdrijf dat werd gepleegd mag geen hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele
gevangenisstraf gesteld zijn. De procureur des Konings zal het dossier doorzenden naar de
justitie assistent strafbemiddeling van zijn parket. Deze zal een gesprek starten tussen dader
en slachtoffer en als neutrale bemiddelaar kijken of een akkoord mogelijk is.303 Indien dit
niet het geval is, stuurt men de zaak terug naar de procureur die verder over het dossier
beslist. Indien een akkoord wordt bereikt zullen de partijen dit ondertekenen in een proces-
verbaal. Het akkoord zal vergoeding of herstel bevatten van de schade en eventueel een
dienstverlening (werkstraf), een geneeskundige behandeling of vorming304. Indien deze 2
laatste zaken worden overeengekomen dan moet dit gebeuren binnen de 6 maand na de
bemiddelingszitting. De procedure zal pas een einde nemen wanneer de maatregel is
gerespecteerd en de schade is vergoed.305
301 Wet van 10 februari 1994 betreffende de bemiddeling in strafzaken( nieuwe Art. 216ter Sv.), BS 27 april 1994; Alsook KB 24 oktober 1994 houdende de uitvoeringsmaatregelen inzake de procedure voor de bemiddeling in strafzaken, BS 1 november 1994. 302 Ontwerp van wet houdende regeling van een procedure voor de bemiddeling van strafzaken, Parl. St. Senaat 1992-1993, nr. 652/1, 3 303 L. WEYTS, J. COOLSTAET en E. PODEVEYN, Bemiddeling in strafzaken, Panopticon 1996, nr. 1, 38-39. 304 Ingevolge artikel 8 van de Wet van 17 april 2002 tot invoering van de werkstraf werd de mogelijkheid om een vorming op te leggen in het kader van een strafbemiddeling opgeheven. De Wet van 22 juni 2005, in werking getreden op 6 augustus 2005, voerde deze mogelijkheid opnieuw in. 305 FOD JUSTITIE, Justitie in cijfers 2011, 61- 65, http://justitie.belgium.be/nl/binaries/JIC_2011_NL_tcm265-157786.pdf
87
In 1999 306 kwam er een herstructurering van de bemiddeling in strafzaken. De dienst
bemiddeling in strafzaken werd onder de Dienst Justitiehuizen gebracht, opgericht door
minister De Clerck en de bemiddelingsassistenten werden omgevormd tot
justitieassistenten. De toepassing van de wet van 1994 bleef onverminderd van kracht. Toen
stelde zich de onterechte vrees dat de samenwerking tussen magistratuur en
justitieassistenten stroef zou verlopen, omdat voorheen de bemiddeling in strafzaken deel
uitmaakte van de rechterlijke orde.307
Daarnaast wil ik benadrukken dat er in 1999 een gemeenschappelijke omzendbrief werd
uitgewerkt door de toenmalige Minister van Justitie Van Parys in overleg met het College
van Procureurs-generaal. Deze had als doel een harmonisering inzake de bemiddeling in
strafzaken binnen de verschillende gerechtelijke arrondissementen. De kerndoelstelling die
hier duidelijk naar voor werd geschoven is een materieel en moreel herstel van de schade
ten opzichte van het slachtoffer, maar ook ten opzichte van de maatschappij. Deze
omzendbrief legde hier dus sterk de nadruk op een bemiddeling in dossiers met een
geïdentificeerd slachtoffer, waardoor de herstelgerichte logica hier sterk naar voor kwam.308
Toch blijft de vorming en dienstverlening ook na deze omzendbrief veel toegepaste
voorwaarden, alsook blijven dossiers zonder slachtoffer geselecteerd worden.
2.2 Bemiddeling in strafzaken in de tweede ambtstermijn
Intussen heeft men met de wet van 22 januari 2005 de bemiddelingspraktijken een wettelijk
306 Wet 7 mei 1999 tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 29 juni 1999. 307 TOM GOOSEN, ‘Bemiddeling in strafzaken: theorie en praktijk in 1999’, Panopticon 2001, 449. 308Gemeenschappelijke omzendbrief nr. COL. 8/99 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep 30 april 1999 inzake de bemiddeling in strafzaken, http://homeusers.brutele.be/cdc/justice/col9908n.pdf
88
kader gegeven. Sinds de jaren ’90 was het namelijk zo dat bemiddeling op alle niveaus van
de strafrechtsketen te vinden was. Zo had men naast de bemiddeling op politieniveau, de
bemiddeling in strafzaken, de herstelbemiddeling voor het vonnis, alsook de bemiddeling
tijdens de strafuitvoering. In 1996 werd de bemiddelingsdienst arrondissement Leuven
opgericht.309. Stefaan De Clerck was zo onder de indruk van de vooruitgang die werd
geboekt inzake bemiddeling, dat hij in 1997 de opdracht gaf om het aanbod van de
bemiddeling uit te breiden naar de andere gerechtelijke arrondissementen. In 2005 heeft
men met een wet inzake de herstelbemiddeling een grote stap voorwaarts genomen. Het
feit dat enkel de bemiddeling in strafzaken een wettelijk kader had, moest veranderen. Deze
wet 310 zorgde ervoor dat er een omkadering werd geboden voor de diverse slachtoffer-
daderbemiddeling praktijken doorheen de gerechtelijke procedure, met uitzondering van de
bemiddeling in strafzaken die bleef ressorteren onder de justitiehuizen en niet onder de
bemiddelingsdiensten.
In 2010 heeft minister De Clerck met betrekking tot de bemiddeling in strafzaken een
voorontwerp ingediend.311 Het was de bedoeling dat men zou komen tot wettelijk geregelde
afhandelingsmodaliteiten op het niveau van het openbaar ministerie onafhankelijk van het
slachtoffer.312 Het openbaar ministerie werd hier de mogelijkheid geboden om een
dienstverlening of opleiding voor te stellen bij slachtofferloze misdrijven en dus af te
stappen van het zuivere slachtoffer- daderbemiddeling. 313Hiermee wou men de inhoudelijke
breuk met de gemeenschappelijke omzendbrief duidelijk maken. De procedure moest ook
sneller en eenvoudiger worden, waardoor de bemiddelingszitting zou worden afgeschaft, en
309 L. AERTSEN, Slachtoffer-daderbemiddeling: Een onderzoek naar de ontwikkeling van een herstelgerichte strafrechtsbedeling, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2004, p. 218 310 Wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het wetboek van strafvordering, BS 27 juli 2005. 311 S. DE CLERCK, Voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 216ter van het Wetboek van Strafvordering wat de strafbemiddeling betreft (in een procedure van verval van de strafvordering na het uitvoeren van maatregelen), 27 januari 2010, http://stefaandeclerck.be/files/pdf/proefzorg_wet_NL.pdf 312 MvT betreffende wettelijke inbedding proefzorg in procedure bemiddeling in strafzaken, http://stefaandeclerck.be/files/pdf/proefzorg_NL.pdf 313 MvT betreffende wettelijke inbedding proefzorg in procedure bemiddeling in strafzaken, 5.
89
men dacht na over een naamsverandering.
Het ontwerp stelt voor de bestaande regeling aan te passen voor de slachtoffers. Wanneer
er een geïdentificeerd slachtoffer is, zal de procureur des Konings aan de dader voorstellen
om de schade die door het misdrijf werd veroorzaakt te vergoeden. Deze voorwaarde, die
nodig zal zijn om onder het art. 216ter Sv. te vallen, wordt de schaderegeling genoemd. In
principe komt het neer op dezelfde regeling als voorzien in het kader van het verval van de
strafvordering door het betalen van een geldsom. De rechtswaarborgen voor de dader
blijven in het kader van het voorstel behouden. Het was met dit ontwerp vooral de
bedoeling proefzorg een wettelijk kader te kunnen bieden door het te introduceren binnen
de bemiddeling in strafzaken. Het is de bedoeling dat een justitieassistent zorgt voor de
opvolging en controle en niet een proefzorgmanager. De procedure zal niet enkel gebruikt
worden voor drugsmisdrijven of projecten inzake proefzorg, ook andere misdrijven komen
hiervoor in aanmerking. Het toepassingsgebied inzake bemiddeling in strafzaken is grondig
uitgebreid door de wet van 14 april 2011.314 Door deze maatregelen wordt de band versterkt
tussen de hulpverlening en de justitie.315
314 Wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen, BS 6 mei 2011. 315 W. MEYVIS, ‘ De relatie tussen hulpverlening en justitie’, Panopticon 2001, 99.
90
Deel 3: Besluit
Hoofdstuk 1: Besluit omtrent de eerste ambtstermijn
Men kan niet ontkennen dat de voormalig minister zijn werk als minister van Justitie serieus
nam. Hij was een minister die zijn werk op het departement Justitie voorop stelde en hij
besefte dat dit zijn volledige aandacht verdiende, waardoor combinaties met andere
ministerportefeuilles uitgesloten waren. Voormalig minister van Justitie De Clerck is groot
voorstander van de stapsgewijze werkmethode. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat
de taak als crisismanager, die hem in de eerste ambtstermijn werd toebedeeld, hem niet lag.
Door zijn beleid in stappen te willen uitvoeren, werd hij in zijn eerste ambtstermijn
ingehaald door de tijdsgeest. Krachtdadig optreden bleken woorden te zijn waarmee de
regering de publieke opinie wou dienen in de zaak Dutroux.
Ook Stefaan De Clerck zou het niet aan wil ontbreken. Zo was hij voorstander van een
nieuwe organisatie van het parket. Hij had dus zeker een vooruitstrevende visie omtrent de
hervormingen van het openbaar ministerie. Ik stel mij enkel de vraag of een deel
hervormingen ook gerealiseerd zouden zijn, indien ze enkel op zijn beleid steunden. Ik wens
geen afbreuk te doen aan het deel van de hervormingen die na de grote crisis zijn
gerealiseerd, maar toch kan men niet ontkennen dat de hervorming daar een paniekreactie
op was. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de emotionele beslissingen zouden
leiden tot een aantal hervormingen zonder draagvlak.
Nochtans bleek de hervorming van het openbaar ministerie een kleine mijlpaal in de
geschiedenis. Met de wet van 22 december 1998 werd de basis gelegd voor de oprichting
van het federaal parket en de procureur des Konings.
Maar zoals hierboven reeds gezegd, konden het wetsontwerp en de wet die daarop volgde
met betrekking tot de verticale en horizontale integratie van het parket op weinig bijval
rekenen van de mensen op het terrein zelf. We kunnen dus zeker besluiten dat het
Octopusakkoord een politiek pact was, met weinig steun vanuit de magistratuur.
91
Hoewel ik nu koud en warm blaas tegelijkertijd, wil ik toch stellen dat Stefaan De Clerck naar
mijn mening iets teveel jurist is. Een kennis van juridische zaken is zeker nodig, maar bij
voormalig minister De Clerck heb ik het gevoel dat hij de magistratuur iets te graag wil
pleasen. En hoewel men inderdaad de mensen op het terrein moet kunnen warm maken
voor bepaalde hervormingen, moet een minister van Justitie af en toe ook eens op de
schenen durven schoppen.
Natuurlijk weet ik dat een ideale minister van Justitie niet bestaat. Moest deze echter
gecreëerd kunnen worden, zou deze de juridische kennis dienen te hebben van minister De
Clerck gecombineerd met een flinke dosis lef en charisma om bij grote, radicale
hervormingen de achterban op zijn hand te krijgen.
We kunnen niet ontkennen dat Justitie jarenlang verwaarloosd is, waardoor het moelijker
wordt om deze onmiddellijk goed en efficiënt te laten functioneren. In die zin draagt de
vorige politieke generatie zeker een grote verantwoordelijkheid. Had Justitie zijn doorstart
tijdens het Pinksterplan niet gemist, dan stonden we misschien al heel wat verder. Ook de
hiërarchische en statische structuur van het gerecht helpt niet om Justitie een modern elan
te geven. Hoewel Stefaan De Clerck met het mandaatsysteem en de horizontale mobiliteit
van de magistratuur hier iets trachtte aan te veranderen, blijkt dit niet ver genoeg te gaan.
Justitie is natuurlijk geen bedrijf, maar een externe doorlichting en werklastmeting lijkt zeker
op zijn plaats. Het is in principe de logica zelf. Men kan de gerechtelijke achterstand pas
bestrijden, indien men weet waar deze zich bevindt. Ik vertel natuurlijk niet nieuws. Ook de
partners van de Octopus hadden reeds een externe werklastmeting voorgesteld. Deze werd
in de eerste ambtstermijn niet gerealiseerd.
We kunnen dus besluiten dat de magistratuur de mentale switch nog niet bleek te hebben
gemaakt, maar dit gold ook voor de minister van Justitie.
Hoofdstuk 2: Besluit omtrent de tweede ambtstermijn
Men kan zich de vraag stellen of de tweede ambtstermijn beterschap bood.
92
Stefaan De Clerck werd, na de val van de federale regering van Yves Leterme door het Fortis-
schandaal, opnieuw minister van Justitie op 30 december 2008 in de regering Van Rompuy.
Hij gaf in die periode de indruk heel gedreven te zijn. De 10 jaar die tussen zijn eerste en
tweede ambtstermijn in lagen hebben hem een beter relativeringsvermogen gegeven alsook
de capaciteit om zaken meer van op een afstand te bekijken.
Hij besefte dat er aan het begin van zijn tweede ambtstermijn een heleboel zaken op
justitievlak nog moesten bewegen. Informatisering stond hoog op de lijst. Hieromtrent werd
in de eerste ambtstermijn niets gerealiseerd. Het Feniksproject bleek te ambitieus en
technisch bijzonder complex.. Een volledige terbeschikkingstelling van een elektronisch
dossier bleek te hoog gegrepen. De informatisering kan niet stoppen bij een mislukking, dus
hier wou toenmalig minister van Justitie hoog op inzetten. Het Cheops- project werd in
werking gesteld die een stap voor stap strategie voorzag.
Waar de tweede ambtstermijn van Stefaan De Clerck vooral door gekenmerkt zou worden,
bleek de drang om een hervorming van het gerechtelijk systeem te starten. Het aantal
parketten moest worden herbekeken gebruik makend van de moderne methoden zoals
werklastmeting en management. Stefaan De Clerck bleek geluk te hebben. De obstakels die
zich in de eerste ambtstermijn stelden, waren al heel wat minder. Het klimaat om
hervormingen te verwezenlijken bleek gunstiger niet in het minst omdat de
mentaliteitsverandering bij de magistratuur een feit was. Ook De eeuwige scheiding der
machten bleek geen kwestie meer. Scheiding der machten was een veel gevoeliger
probleem ten tijde van de zaak Dutroux. Toen klonk de roep naar een externe en interne
controle op justitie steeds luider, waarbij uiteindelijk de Hoge Raad voor de Justitie werd
ingevoerd.
Het probleem waar Stefaan De Clerck wel mee te maken kreeg, is datgene waarvoor ik ook
waarschuwde bij de politiehervorming. Men kan zoveel adviesraden en dergelijke creëren,
dat men in plaats van een vooruitgang te bereiken eerder tot een stilstand komt. Een
structuur kan soms te ingewikkeld zijn, waardoor een vereenvoudiging aan de orde is. De
hertekening van het gerechtelijk landschap was dus zeker een goed vooropgestelde
hervorming.
93
Waar zijn voorgangers niet in slaagden, lukte wel voor Stefaan De Clerck. Hij slaagde erin om
het gerechtelijk apparaat te vernieuwen. Door politieke impasse werden deze plannen
echter geboycot. Opvallend is echter dat de hervorming die werd vooropgesteld door de
toenmalige minister de Clerck voor de magistratuur niet ver genoeg ging. En dat is toch een
breuklijn met de eerste ambtstermijn.
Nu geesten van de magistratuur eindelijk rijp zijn geworden voor verandering, komt er een
ander probleem naar de oppervlakte.
Hoewel de hervormingen van de politie geslaagder bleken te zijn in het verleden, heeft dit er
toe geleid dat de politiehervorming tot stilstand kwam. Daardoor komen daar ook nieuwe
problemen aan de oppervlakte. De wijze raad die opgevolgd dient te worden is er één van
onmiddellijke daadkracht. Anders lijken grotere problemen in de toekomst niet te overzien.
Een zaak is alvast duidelijk: hoewel Stefaan De Clerck een grote bijdrage heeft geleverd, zal
hij niet de geschiedenis ingaan als de hervormer van ons justitieapparaat. Minister
Turtelboom heeft de werkzaamheden van Stefaan De Clerck voortgezet en er is een akkoord
uit de bus gekomen. Maar zonder negatief te willen klinken, met Justitie is de taak nooit af!
94
Deel 4: Bibliografie
I Wetgeving
A. Internationaal
1. Rechtspraak
EHRM 27 november 2008, nr. 363901/02, Salduz/Turkije.
EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, Panovits/Cyprus; EHRM 19 februari 2009, nr. 16404/03, Shabelnik/Oekraïne.
EHRM 19 november 2009, nr. 7377/03, Dayanan t. Turkije.
B. Nationaal
1. Normen
Gemeentewet van 30 maart 1836, BS 1 april 1836.
Wet 7 april 1919 houdende sommige statutaire bepalingen betreffende de gerechtelijke
officieren en agenten, BS 12 april 1919.
Wet 2 december 1957 tot oprichting van de Rijkwacht, BS 12 december 1957.
Wet van 8 april 1969 tot wijziging van de wet van 2 december 1957 tot oprichting van de
Rijkswacht, BS 23 april 1969.
Wet van 28 juni 1984 tot uitbreiding van het toepassingsveld van het verval van de strafvordering voor sommige misdrijven, tegen betaling van een geldsom, BS 22 augustus 1984.
Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990
Wet van 4 maart 1997 tot instelling van het College van procureurs-generaal en tot instelling
van het ambt van nationaal magistraat, BS 30 april 1997.
Wet van 20 juli 1998 tot wijziging van de Wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke
inrichting, de Wet van 15 juli 1979 tot vaststelling van de personeelsformatie van de
rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de Wet van 10 oktober 1967 houdende het
Gerechtelijk Wetboek, de Wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van
de rechtbanken van eerste aanleg en de artikelen 151 en 213 van het Gerechtelijk Wetboek,
BS 21 juli 1998.
95
Wet van 20 november 1998 houdende wijzigingen aan de grondwet, BS 24 november 1998
Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst
gestructureerd op twee niveaus, BS 5 januari 1999.
Wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, BS 2 februari 1999.
Wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het Openbaar Ministerie,
het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings, BS 10 februari 1999.
Wet van 7 mei 1999 - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van
het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande
titel van het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van
de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet
van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de
probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5
maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van
9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964 BS, 29 juni 1999.
Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket,
BS 20 juli 2001
COL van 27 mei 2003 betreffende Community Policing, definitie van de Belgische interpretatie van toepassing op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 9 juli 2003.
Wet van 10 februari 1994 betreffende de bemiddeling in strafzaken( nieuwe Art. 216ter Sv.),
BS 27 april 1994
Wet van 12 april 2004 houdende verticale integratie van het Openbaar Ministerie, BS 7 mei
2004.
Opheffing van artikel 3 van de Wet van 22 december 1998 door artikel 13 van de Wet van 12 april 2004 houdende verticale integratie van het Openbaar Ministerie, BS 7 mei 2004.
Wet 31 mei 2005 tot wijziging van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding
voor de onwerkzame voorlopige hechtenis, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de
voorlopige hechtenis en van sommige bepalingen van het Wetboek van strafvordering, BS 16
juni 2005.
96
KB van 16 oktober 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 september 2001 tot
vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een
gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, BS 29 oktober
2009.
Herstelwet 11 juli 2011, BS 1 augustus 2011.
Wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, BS 5 september 2011.
2. Parlementaire voorbereidingen
Verslag namens de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de
bestrijding van het banditisme en het terrorisme wordt georganiseerd, Parl.St. Kamer 1988,
59/10.
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren Van Parys en Laurent, Parl.St. Kamer 1988, nr. 59/8 Commissie betreffende een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing
van de mensenhandel’, Parl.St. Kamer 1993-1994, nr. 673/7.
Beleidsnota van het Ministerie van Justitie voor het begrotingsjaar 1996, Parl.St. Senaat
1995, nr. 1-167/1
Beleidsnota van het Ministerie van Justitie voor het begrotingsjaar 1996 bij het ontwerp van
de algemene uitgavenbegroting, Parl.St. Kamer 1995-1996, nr. 131/4.
Verslag namens de commissie belast met het parlementair onderzoek naar de noodzakelijke
aanpassingen van de organisatie en de werking van het politie-en justitiewezen op basis van
de moeilijkheden die gerezen zijn bij het onderzoek naar de “bende van Nijvel”, Parl.St.
kamer 1995-1996, nr. 573/7.
Parlementair onderzoek naar de noodzakelijke aanpassingen van de organisatie en de werking van het politie- en justitiewezen op basis van de moeilijkheden die gerezen zijn bij het onderzoek naar de ‘Bende van Nijvel’. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren Renaat Landuyt en Jean- Jacques Viseur, Parl.St. Kamer 1995-96, nr. 573/7.
Hand. Senaat, 18 juli 1996, nr.1- 59,
97
http://www.senate.be/www/?MIval=/Registers/ViewReg&COLL=H&PUID=16777363&TID=1
6781285&POS=1&LANG=nl
De parlementaire onderzoekscommissie “ Dutroux-Nihoul en consoorten”, Parl.St. Kamer
1996-1997, nr. 713/6.
Verslag namens de commissie voor de binnenlandse en administratieve aangelegenheden, Parl.St. Senaat, 1996-1997, nr. 1-700/1. Beleidsnota van het Ministerie van Justitie voor het begrotingsjaar 1997’, Parl.St. Kamer 1996-1997, nr. 727/12. Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat. Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heren Thierry Giet en Frans Lozie, Parl. St. kamer 1996-97, nr. 867/6. Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2. Wetsvoorstel van 15 juli 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de Procureur des Konings, parl.St. Senaat, 1997-98, nr. 1-1066/1. Amendement bij het wetsvoorstel van 15 juli 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar minister, het federaal parket en de raad van Procureurs des Konings. Toelichting, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1- 1066/1 Herziening van artikel 151 van de Grondwet, Parl.St. Kamer 1997-1998, nr. 1675/1
Standpunt van de vereniging van Vlaamse Balies met betrekking tot wetsvoorstel 1066/1 betreffende de verticale integratie van het Openbaar Ministerie, het federale parket en de Raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1998-1999, nr. 1-1066/7. Gemeenschappelijke omzendbrief nr. COL. 8/99 van het College van Procureurs-generaal bij
de Hoven van Beroep 30 april 1999 inzake de bemiddeling in strafzaken.
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket, Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 2-691/4. Wetsvoorstel inzake het federaal parket, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 897/1
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd
gevoerd in de zaak ‘Dutroux-Nihoul en consorten’.
Memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende verticale integratie van het
98
Openbaar Ministerie, Parl.St. Kamer 2003-2004, nr. 613/001
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
voor wat betreft het elektronisch toezicht, Parl.St. Kamer, 2007, nr. 52 - 0040/001.
ORDE VAN VLAAMSE BALIES, advies omtrent Wetsvoorstel (Chr. Defraigne en A. Courtois)
tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis,
teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon
die van zijn vrijheid is benomen, Parl.St. Senaat 2008-09, nr. 4-1079/1, 3 april 2009,13 p.
Wetsvoorstel (Chr. Defraigne en A. Courtois) tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen, Parl.St. Senaat 2008-09, nr. 4-1079/1. Vr. en Antw. Kamer 2008-09, 8 januari 2009, 2226 ( Vr. nr. 4 M. HERMANS) Omzendbrief nr. COL 7/2010 van het College van Procureurs-generaal bij de hoven van
beroep, Brussel, 4 mei 2010.
Wetsvoorstel 24 maart 2010 tot wijziging van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, Parl.St. Senaat, nr. 4-1720/1. Wetsvoorstel 1 april 2010 tot wijziging van het wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ertoe strekkende rechten van de ondervraagde of verdachte persoon te verruimen, Parl.St. Senaat nr.4-1741/1.
DE CLERCK, S., Voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 216ter van het Wetboek van
Strafvordering wat de strafbemiddeling betreft (in een procedure van verval van de
strafvordering na het uitvoeren van maatregelen), 27 januari 2010.
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van
strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal
Strafwetboek, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-893/
Omzendbrief nr. 8/2011 van 23 september 2011 van het College van Procureurs-generaal bij
de Hoven van Beroep inzake de organisatie van de bijstand door een advocaat vanaf het
eerste verhoor binnen het kader van het Belgisch strafprocesrecht.
3. Beleidsdocumenten
Regeringsmededeling, Brussel, 5 juni 1990.
Regeringsverklaring uitgesproken voor het Parlement op 28 juni 1995 door de
EersteMinister, de heer Jean- Luc Dehaene, en de krachtlijnen voor het federaal
regeringsprogramma, Brussel, BS 1995.
Nota: Verdergaande specialisering, betere taakverdeling en samenwerking tussen
99
politiediensten, 3 juli 1996.
Stefaan De Clerck, Dutroux en consoorten: acties van de regering, Brussel, 1997. Algemene beleidsverklaring bij de opening van het parlementaire zittijd 1997-1998, Brussel.
Regeringsnota betreffende het Octopusakkoord in verband met de hervorming van de
politie, Kabinet van de Eerste Minister, 24 mei 1998.
DE CLERCK, S., Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009. DE CLERCK, S., ‘Oriëntatienota: Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur
voor Justitie. Deel tucht, evaluatie en deontologie’, Brussel, FOD Justitie, oktober 2009, 24p.
DE CLERCK, S., Nota: Straf- en strafuitvoeringsbeleid 2010, Brussel, februari 2010.
DE CLERCK, S, Beleidsverklaring van de Minister van Justitie, 2010, 38p.
DE CLERCK, S., Het gerechtelijk landschap –synthesenota, 21 april 2010.
4. Adviezen van externe instellingen
DE COMMISSIE VOOR EEN EFFICIENTERE POLITIESTRUCTUUR, Eindrapport ‘ Eenheid in
verscheidenheid, vrijheid in gebondenheid’, 20 juni 1997, Brussel, Federale
voorlichtingsdienst, 118p.
SNACKEN, S., RAES, A., DELTENRE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Onderzoeksrapport-
kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder
voorwaarden, NICC en Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 1998-1999.
Advies van de Hoge Raad voor de Justitie betreffende het wetsvoorstel inzake het federaal
parket, Adv. HRJ, 6 december 2000.
OPENBAAR MINISTERIE, Krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het Openbaar Ministerie, juni 2008. CENTRALE WERKGROEP, Project hertekenen van de rechterlijke organisatie. Tussentijds
rapport, 4 september 2008.
KUL- INSTITUUT VOOR DE OVERHEID IN SAMENWERKING MET ULG EN ULB,
Wetenschappelijke studie naar de voorstellen van een hertekening van het gerechtelijk
landschap en naar een methodologie om het gerechtelijk landschap structureel aan te
passen, 2009, 361 p.
ORDE VAN VLAAMSE BALIES, Advies hertekening van de gerechtelijke organisatie, 6 mei
100
2009.
DE FEDERALE POLITIERAAD, Evaluatierapport 10 jaar politiehervorming, 28 mei 2009.
HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Advies over het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van
de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de
aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen,
24 juni 2009.
HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Advies over de Oriëntatienota ‘ Het Gerechtelijk Landschap- Naar een nieuwe architectuur voor Justitie’ van de minister van Justitie, 30 september 2009, 23 p. COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL, Advies hertekening gerechtelijk landschap, onuitg. Advies op de Oriëntatienota, 17 september 2009. FOD Justitie, Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010.
MAES, E., DE MAN, C., DE BRAKEL, F. en MINE, B., Onderzoeksrapport-
toepassingsmogelijkheden van het elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige
hechtenis ( 1maart- 31 december 2009), Nationaal instituut voor criminalistiek en
criminologie, Brussel, 12 januari 2010, 330 p.
HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Voorstel tot wijziging van het tuchtrecht van de rechterlijke
orde, Brussel, 19 januari 2010.
DE VISITATIECOMMISSIE, Visitatierapport - Basisopleiding inspecteur & opleiding
hoofdinspecteur van politie 2011, Brussel, 5 december 2011.
DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID, ‘ Evaluatie Salduz-wet, eerste tussentijdse
rapport’, 1 februari 2012.
DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID, ‘ Evaluatie Salduz-wet, tweede tussentijdse
rapport’, 30 maart 2012.
II Rechtspraak
Cass. 15 maart 1995, Pas. 1995, 316.
Brussel (K.I.) 9 september 1997, Rev. dr. pén. 1998, 114.
Cass. 11 maart 2009, P.09.0304.F. Cass. 13 januari 2010, JT 2010, 74.
III Rechtsleer
1. Boeken
101
COVELIERS, H., Securitas Belgica, De Rijkswacht is overbodig, Hadewijch, 1989.
DEVROE, E., DE KEULENAER, S. en THOMAES, S., De procureurs des Konings aan het woord- Evaluatieonderzoek zonale veiligheidsplannen, Antwerpen, Maklu, 2006, 149. DE CLERCK, S., Het bos en de bomen: Justitie hervormen, Lannoo, 1997, 184 p. DE STOOP, C., Ze zijn zo lief, meneer. Over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de Bende van de miljardair, Leuven, Kritak, 1992, 284 p.
FIJNAUT, C., BRUGGEMAN, W., DENIS, F., NUYTS, C., en REYNIERS, F., De politiediensten in België.
Vier commentaren op het rapport van Team Consult, Antwerpen, Kluwer
Rechtswetenschappen, 1989, 60.
FIJNAUT, C., Een kleine geschiedenis van de huidige organisatie van het Belgisch politiewezen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, 113 p. FIJNAUT, C. en LAUWAERT, K., Het Belgische politiewezen; wetgeving, beleid, literatuur, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995. HEIRBAUT, D., Hadden/hebben de Belgische ministers van Justitie een civielrechtelijk beleid?, Mechelen, Kluwer, 2005, 88p. PONSAERS, P. en DE KIMPE, S., Consensusmania. Over de achtergronden van de politiehervorming, Leuven, Acco, 2001, 283 p. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 572p. VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193 p. VERWAEST, J.-C., De Justitiegids: wegwijs in het labyrint van het Belgisch gerecht, Globe, 1998, 224p. WINCKELMANS, W., Het rapport de commissie Dutroux ( met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 335p.
Zakboekje Politiezones 2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 195p.
Bijdrage in verzamelwerken
DE RUYVER, B., ‘De reorganisatie van de reguliere politiediensten in het licht van de
parlementaire onderzoekscommissies Dutroux en de Bende van Nijvel’ in C. FIJNAUT, C., B. DE
RUYVER, B. en GOOSSENS, F. (eds.), De reorganisatie van het politiewezen, Universitaire Pers,
102
Leuven, 1999, (43) 53
DE RUYVER, B., ‘ Een proeve tot evaluatie van de evaluatie’, in BRUGGEMAN, W., DEVROE, E. en
EASTON, M., Evaluatie van 10 jaar politiehervorming: terugkijken in het verleden en
vooruitkijken in de toekomst, Antwerpen, Maklu, 2010, 118.
FIJNAUT, C., ‘ De Dutroux-crisis in België’, in FIJNAUT, C., en VAN DAELE, D., De hervorming van
het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire pers, 1999, 412.
FIJNAUT, C., “Tien jaar reorganisatie van het politiewezen”, in FIJNAUT, C., DE RUYVER, B. en GOOSSENS, F., De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers,
1999, 19.
STAESSENS, N., ‘Het Octopusakkoord viert weldra zijn tiende jaar…Wordt 2008 een justitieel
jubeljaar?’, in De hervormingen bij politie en justitie: in gespreide dagorde. Jubileumeditie ter
gelegenheid van 10 jaar Orde van de Dag, Mechelen, Kluwer, 125.
VANDEWALLE, G., ‘Klachtenmanagement voor justitie: op zoek naar het evenwicht tussen
controle en klantgerichtheid’, in De hervormingen bij politie en justitie: in gespreide dagorde,
Orde van de dag 2008, afl.41, 233
VERSTRAETEN, R., MASSET, A., VAN DAELE, D. en DEWANDELEER, D., ‘Bijlage: model voor de
werking van het federaal parket’, in FIJNAUT, C. en VANDAELE, D. (ed.), De hervorming van het
openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 371-452.
2. Bijdrage in tijdschriften
ARNOU, L., ‘Strafrechtspleging voor de 21ste eeuw. Beknopt overzicht van de inhoud en de
beleidsvoorstellen van de bendecommissie’, RW 1990-91, 970-971.
BISSCHOP, L., DEVROE, E., EASTON, M., PONSAERS, P. en VERHAGE, A., ‘ Politie in de maatschappij-
Bakens voor de toekomst. De kerk in het midden houden’, Panopticon 2010.6, 58-59.
BOONE, R., ‘Justitie heeft een globaal plan nodig’, De Juristenkrant 21 maart 2012, 8. EVERS, f., ’De gerechtelijke hervorming moet radicaal zijn’, De Juristenkrant 7 december
2011.
BRUGGEMAN, W. en PONSAERS, P., ‘Evaluatie 10 jaar politiehervorming’, Panopticon 2009.4, DAENINCK, P., ‘ Vrijheid onder voorwaarden en invrijheidstelling onder voorwaarden als alternatieve maatregelen in een vernieuwd straflandschap’, jura falconis 1999-2000, nr. 3, 423.
103
BRUGGEMAN, W., ‘De politiehervorming: een (de) grote (grootste) uitdaging in de Belgische politiegeschiedenis’, Panopticon 2001, afl. 3, 215 BURSSENS, D., ‘De voorlopige hechtenis in België: synthese van bestaand empirisch onderzoek’, Fatik 2012, 17. CALLUY, E., ‘ Vernieuwde politieopleiding en schaalvergroting,’ Polinfo.be, 19 december 2011
DE NAUW, A., ‘ De tweede wet op de verticale integratie van het Openbaar Ministerie: bijna terug naar af’, RW 2004-2005, afl. 28, p. 1081-1089.
DE RUYVER, B., ‘Het voorstel van de parlementaire onderzoekscommissie ‘Dutroux’: genese en krachtlijnen’, Panopticon 1998, afl. 3, 225. DE RUYVER, B., ‘Een historisch moment’, De Standaard, 6 mei 2002.
DE WIT, J., ‘ De problemen van de politieopleiding’, Gazet van Antwerpen, 15 april 2012. DECAIGNY, T., ‘Antwerps Hof van Beroep erkent recht op bijstand van advocaat bij politieverhoor’, De Juristenkrant, afl. 202, 27 januari 2010, 2. DUPRE, I. en VAN NUFFELEN, R., ‘Maatschappelijke en politieke context’, Panopticon 1999, 21.
EPPINK, D.J., ‘Commissie-Dutroux lost op in grote mea culpa’, De Standaard, 20 februari 1998.
FIJNAUT, C. en PETERS, T., ‘Het drama op de Heizel. Een nabeschouwing over het parlementair
onderzoek.’, Panopticon 1986, 210.
GOOSEN, T., Bemiddeling in strafzaken: theorie en praktijk in 1999, Panopticon 2001, 449.
HUYSE, L. en VERDOODT, A., ‘Dertig jaar justitiebeleid. Kroniek van een aangekondigde crisis’, Panopticon 1999, afl. 1, 20. LENAERTS, L., ‘ Eenheidsrechtbank: een antwoord op de Witte Mars?’, De Juristenkrant 1
maart 2000, 2.
SWENNEN, J., ‘ De Salduz-wet, een maat voor niets’, De Standaard, 30 december 2011.
TERSAGO, P., ‘Invloed van voorafgaande consultatie en aanwezigheid van raadslieden op de organisatie en wijze van verhoren en de proceshouding van verdachten’, Panopticon 2011.5, 102-103. VANDEMEULEBROUCKE, M., ‘Le paysage judiciaire redessiné’, Le Soir, 1 april 2010.
VANDEMEULEBROUCKE, M, ‘La nouvelle carte de la Justice’, Le Soir, 18 april 2012.
VAN DAELE, D., ‘De politieke agenda’, Panopticon 1999, 17. VAN DELM, J.,‘ We zijn te lang te week gebleven tegenover de magistratuur’, De
104
Juristenkrant 7 december 2011.
VAN DEN HEUVEL, J., ‘De verticale integratie van het openbaar ministerie’, RW 1999-2000, afl.
23, 766.
VAN PUYENBROECK, l. en VERMEULEN, G., ‘Omwenteling bij politieverhoor dichterbij dan
verwacht’, De Juristenkrant, afl. 185, 11 maart 2009
VERHOEST, F., ‘Verjaring dossier politiemol is fout van parket’, De Standaard, 20 februari
2008.
VERSTRAETEN, R., VAN DAELE, D. en DEWANDELEER, D., ‘Het federaal parket’, Panopticon 1999, (56) 57. VOETS, F., ‘Magistraten verontrust over plannen parketintegratie’, De Juristenkrant 2001, afl. 35, 1. ‘Landuyt vreest oorlog tussen parketten’, De Standaard, 24 april 2007. ‘Harde kritiek op federaal parket’, Gazet van Antwerpen, 6 februari 2008. ‘Politiedirecteur Audenaert pleit voor nieuwe politiehervorming’, De Standaard, 9 april 2011.
‘Geen duidelijkheid over vergoeding, geen Salduz- permanentie’, Het Nieuwsblad, 31 maart
2012.
‘ Aantal gerechtelijke arrondissementen daalt naar 12’, Knack, 17 april 2012.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
105