21
De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond, heeft zij het licht gevonden en ontsloot toen blij het gouden hart. Nu rust zij peinzend op het watervlak en wenst niet meer . . . Frederik van Eeden

De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

De waterlelie

Ik heb de witte water-lelie lief,daar die zo blank is en zo stil haar kroonuitplooit in 't licht.

Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,heeft zij het licht gevonden en ontsloottoen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlaken wenst niet meer . . .

Frederik van Eeden

Page 2: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

De moeder de vrouw 

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijdendie elkaar vroeger schenen te vermijden,worden weer buren. Een minuut of tiendat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd -laat mij daar midden uit de oneindigheideen stem vernemen dat mijn oren klonken.

 Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoerkwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,

 en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

  

Martinus Nijhoff

Page 3: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

De moeder het water

Ik ging naar moeder om haar terug te zien.Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd enleeg, als keek zij naar de verre overzijdevan een water, niet naar mij. Ik dacht: misschien

 _ toen ik daar stond op het gazon, pilsje gedronkenin de kantine van het verpleegtehuis, de tijdging langzaam in die godvergeten eenzaamheid _misschien zou ’t goed zijn als nu Psalmen klonken.

 Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-loos stond in ’t gras, alleen haar dunne harenbewogen nog een beetje in de wind, als voer

 zij over stille waatren naar een oneindig daar en later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoerHem Zijn belofte na te komen, haar te bewaren.

  Rutger Kopland

Page 4: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Weg Ik ga naar Willemsdorp en zie de nieuwe brug.Dit is mijn doel, want aan de overzijdeligt niet meer wat ik zoek en wie ik zochtis weg. Wat bindt de automobilist van nunog aan de smalle brug waarop hij hoopvol bromde? Eens reed ik richting Brabant in de wind;een brommer had ik, en als doel een meisje.Een binnenschip voer onder mij, de washing uit; had dat een vrouw gedaan?Misschien kwam uit haar mond wel psalmgezang;in mijn geheugen echter waait verliefdeen wind waardoor ik niets verstond. Het water is te breed, de weg te hoog:wie zegt dat woorden tot de hemel reiken?Wanneer ik roep, staat in Moerdijk niets stil.Ik zwijg ook zonder mij gaat alles over. 

Ad Zuiderent

Page 5: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Nacht  

Dieper naar voren kan ik mij niet buigenover de wereldrand, spaarzaam verlicht.Met het gelaat op blinde duisternis gerichtkan ik mij van Gods glans niet overtuigen.

 De verste nadering betracht ik in de velegedachten die ik naar dat hol gebieduitzend; talrijke keren niet,doch ik verlies mij in dit koppig spelen

 en in de pijn die tot een lust verdooftom hun verminkte wederkomst waaraan'k een wreed en zeker teken hecht van Gods bestaan:dat ginds een wand is waar wat in hem gelooften tot zijn licht vliegt blindelings op stuit.

 Doch wellicht hoort hij in de stilste nachtenhet zieke ritselen van mijn gedachtendie zich te pletter fladderen op zijn ruit.

 Leo Vroman

Page 6: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Al die mooie beloften De grazige weiden, de stille wateren,ik heb ze gezocht en inderdaadgevonden, ze waren nog mooierdan mij was beloofd,prachtig. En in dit liefelijke landschap de zoonvan de maker, aan een boom genageld,maar geen spoor van geweldof verzet, alleen maarvrede, rust. Zijn lege ogen kijken het landschap in,om zijn mond spelen eeuwige vragen,waarom dan, wie ben je,waar was je, e.d. Zonder verwijt, hij moet hebben gewetenwat er zou gaan gebeuren.Ik heb geen antwoord. 

Rutger Kopland

Page 7: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Je bent me zo nodig 

Je bent me zo nodig. Ik weet het wel datde Heer mijn herder is en dat Hij mijniets laat ontbreken, maar wanneer jij mij dat niet bent, weet ik niet wat

 mijn leven nog kan zijn. Wanneer Hij jouniet geeft, geeft Hij mij niets, wantwat mij niet gereikt wordt door jouw handis dood voordat ik het ooit krijgen zou.

 Dat kan niet, zeg je, want dan stel je mijvoor Hem, een verantwoordelijkheid dieik niet dragen kan. Weet je dat zeker?

 Lees de psalm. Wie dorst schenkt Hijin overvloed zijn wijn. Maar, liefste, wieanders dan jij is mij zijn beker.

 Gabriël Smit

Page 8: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Ik ben de kleine dochter van Jaïrus Ik ben de kleine dochter van Jaïrus,Ik lig hier op een veel te grote baar.De dood zit in mijn ogen en mijn haar,dat, nu de krul eruit is, zonder zwier is. Ik mis mijn pop, die nu zij niet meer hier is,slaapt als ik slaap, de vingers in elkaar.Ik weet dat twee en twee te zamen vier is,maar nu ik dood ben, is dat niet meer waar. Waarom had ik daar straks ook weer verdriet?Er zou een man die toveren kon, komen,mij beter maken, maar toen kwam hij niet. De mensen op het dak en in de bomengingen naar huis, maar ik blijf van hem dromen.Morgen ben ik de eerste die hem ziet. 

Ed Hoornik

Page 9: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

In de oudste lagen van mijn ziel 

In de oudste lagen van mijn ziel,waar hij van stenen is gemaakt,bloeit als een gaaf, ontkleurd fossielde stenen bloem van uw gelaat.

 Ik kan mij niet van u bevrijdener bloeit niets in mijn steen dan gij.De oude weelden zijn voorbijmaar niets kan mij meer van u scheiden.

 Maria Vasalis

Page 10: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Ooit 

Het is niet meer in dagen of in wekendat ik de spanne die ons scheidt,dat ik de eeuw dat ik je kwijt ben reken,wie meet de leegte van de tijd?En wie weet of de tijd die is verstrekenniet telkenmale weer verglijdt.

 Wie weet keert ook de tijd die is vergledeneens tegen elke reden omen worden lijnen die elkaar nooit snedenalsnog als door een wonder krom,zodat ik je in een volmaakt verledenopnieuw in leven tegenkom.

 Ontneem mij nimmer dit subliem vertrouwenwaar ieder aards begrip voor zwicht,dat steeds mijn levenslijn nog met de jouwein één fataal verlengde ligten wij elkaar ooit weer zullen aanschouwenvan aangezicht tot aangezicht.

Jean Pierre Rawie

Page 11: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Preek op Terschelling 

‘Want zij waren vissers’. Matth. 4:18 

Raak mij niet tot in het hartmet uw starend vragen;mij, in kleren zwaar en zwartaan de wand geslagen,

 vissers, met uw stroef gebeden uw simpele wetten;als bij 't meer Genésarethkomend van de netten.

 Die het woord 'Komt achter mij'eenmaal hoorden spreken,vissers waren zij, als gij.En de vis is teken.

 Vis en Visser ken ik niet,die voor u moet bidden.Die mijn zwarte armoe ziet,Hij zij in uw midden

Ida Gerhardt

Page 12: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Steeds 

Steeds achter de weer hoopvol opgelaten vliegers aan lopend van mijn eigen woorden,heeft mij ook dat niet duidelijk gemaaktwat of ik hier al meer dan vijftig jaar

 nu eigenlijk te zoeken heb of waarhet om begonnen is, zo er ooit ietsmocht wezen als een berekend meesterplan(en dat is meer dan ik geloven kan),

 maar onvoorstelbaar naamloze, jij diebekleed werd en omkleed met zoveel namenwaar niemand meer van weet of weten wil,

 laat soms me even merken dat je er bent,niet in een blinkend inzicht, bliksemflits,maar als een lichtheid in mij ademend.

Hans Andreus

Page 13: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Laatste gedicht 

Dit wordt het laatste gedicht wat ik schrijf,nu het met mijn leven bijna is gedaan,de scheppingsdrift me ook wat is vergaanmet letterlijk de kanker in mijn lijf,

 en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan, ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,maar ik praat liever tegen iemand aandan in de ruimte en zo is dit wel

 de makkelijkste manier om wat te zeggen), -hoe moet het nu, waar blijf ik met dat lichtvan mij, van jou, wanneer het vallen, weg in

 het onverhoeds onnoemelijke begint?Of is het dat jij me er een onverdichtwoord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt?

 Hans Andreus

Page 14: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Poëzie is spaarzaam met woorden

Page 15: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

De dichter beschikt niet over het woord maar staat in dienst van het (W) woord

 

Page 16: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Poëzie moet verklankt en beluisterd worden  

Page 17: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Poëzie haalt haar zeggingskracht uit de vorm 

Page 18: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Poëzie brengt het onzegbare ter sprake 

Page 19: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Dichterlijke taal nodigt uit tot dialoog   

Page 20: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

De dichter spreekt niet in eigen naam

Page 21: De waterlelie Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht. Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,

Ik ben een snaar op Uwe harp,En wacht naar ’t roeren van Uw vingren,Om ook mijn klank, doorheen ‘t gerank,

Van Uwe symfonie te slingeren.                              

Felix Timmermans