Upload
cefora-cevora
View
3.078
Download
0
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Citation preview
1
CEVORA
Aftrek inzake BTW
9 december 2011
Door Eddy SOENEN
E.a. Inspecteur diensthoofd
Bij de Administratie van de algemene fiscaliteit
Ieder gebruik of vermenigvuldiging op gelijk welke wijze is
niet toegestaan zonder voorafgaand akkoord van de auteur.
2
DE AFTREKREGELING
De aftrek van de voorbelasting is het hoofdkenmerk van de BTW-regeling. Deze
aftrek doet het cumulatief karakter teniet van de heffing van een belasting op
iedere juridische of daarmee gelijkgestelde handeling.
In principe hebben alle belastingplichtigen recht op aftrek, met uitzondering van
de belastingplichtigen bedoeld in artikel 44, van het wetboek en de
belastingplichtigen onderworpen aan de vrijstellingsregeling van artikel 56, § 2 ,
van het wetboek. De particulieren en de niet belastingplichtigen hebben
bijgevolg geen recht op aftrek.
De aftrekregeling is opgenomen in artikelen 45 tot 48 van het wetboek en het
koninklijk besluit nummer 3.
Eveneens is een aftrekregeling , onder de vorm van een teruggaaf, voorzien voor
de niet in België gevestigde belastingplichtigen , die hier niet over een vaste
inrichting beschikken ( zie aanschrijving nr. 30/1975) noch aansprakelijk
vertegenwoordiger hebben laten erkennen of over een rechtstreekse identificatie
beschikken.
Zie in dit verband artikel 55 van het wetboek (laatst gewijzigd op 20/12/2002,
met inwerkingtreding 01/01/2002).
Verder is er een bijzonder en beperkt recht op aftrek voorzien in de nieuwe
regeling voor beleggingsgoud ( artikel 44bis, van het wetboek ), in voege
getreden op 1 januari 2000 ( zie aanschrijving nr. 3, van 12/10/2000 ).
Algemene draagwijdte van het recht op aftrek ( artikel 45, § 1 ).
Artikel 1, van het koninklijk besluit nummer 3 voegt voor de toepassing van
artikel 45, § 1, van het wetboek, een belangrijke precisering toe door te bepalen
dat de belastingplichtige de belasting in aftrek brengt die werd geheven van de
goederen en diensten die hij bestemt voor het verrichten van in artikel 45, § 1, 1°
tot 5°, van het wetboek bedoelde handelingen.
Op het ogenblik dat de aftrek wordt toegepast door inschrijving van de af te
trekken belasting in de periodieke aangifte, moet de belastingplichtige bepalen
3
of de ontvangen goederen of diensten, volgens de normale gang van zaken, al
dan niet bestemd zijn om handelingen te verrichten die recht op aftrek verlenen
( zie supra).
Indien zich later wijzigingen voordoen in de aanwending van de voornoemde
goederen en diensten, zullen deze wijzigingen aanleiding geven tot
onttrekkingen ( artikel 12 van het wetboek ) en/of herzieningen van de
oorspronkelijk afgetrokken BTW ( artikel 48, van het wetboek en koninklijk
besluit nummer 3 ).
Tevens dient hij ook op dat ogenblik te bepalen of er geen uitsluitingen of
beperkingen zijn met betrekking tot het uitgeoefende recht op aftrek volgens de
uitsluitingen en beperkingen opgenomen in de artikel 45, §§ 2, 3, en 4, van het
wetboek.
Het spreekt vanzelf dat de aftrek uitdrukkelijk uitgesloten is van de belasting
geheven van goederen en diensten die voor privé-gebruik of, meer algemeen,
voor andere doeleinden dan die van de economische activiteit zijn bestemd.
Er wordt aan herinnerd dat wanneer men de hoedanigheid van
belastingplichtige, met recht op aftrek, op ondubbelzinnige wijze en zonder
frauduleus of bedrieglijk opzet heft verkregen, deze hoedanigheid van
belastingplichtige niet met terugwerkende kracht kan worden ontnomen noch
dat het uitgeoefende recht op aftrek in vraag kan worden gesteld, indien de
beoogde economische activiteit net effectief tot belastbare handelingen heeft
geleid ( zie BTW-revue nr. 122, blz. 686 - 691 en BTW-revue nr. 140, blz. 79 -
85 ).
Uitoefenen van het recht op aftrek
Opdat een belastingplichtige de belasting geheven van de door hem ontvangen
goederen en diensten zou mogen aftrekken :
1° moet het recht op aftrek van die belasting ontstaan zijn (K.B. nr. 3, art.2 );
2° moeten de voorwaarden om dat recht uit oefenen nagekomen zijn ( K.B.
nr. 3, art. 3, en K.B. nr. 31, art. 7° ).
4
Beperkingen inzake aftrekbare BTW.
De bijzonderste beperkingen inzake aftrekbare BTW kunnen als volgt op
summiere wijze worden samengevat :
1) Artikel 45, § 2 - aftrekplafond van 50 %
Overeenkomstig artikel 45, § 2 van het BTW-Wetboek is de aftrek van de BTW
geheven ten aanzien van de levering, de invoer en de intracommunautaire
verwerving van automobielen voor personenvervoer, daaronder begrepen de
voertuigen die zowel voor personenvervoer als voor goederenvervoer kunnen
dienen, en ten aanzien van goederen en diensten met betrekking tot die
voertuigen, is steeds beperkt tot maximaal 50% van de BTW.
Om elke betwisting te vermijden drong een specifieke, nauwkeurige en strikte
wettelijke bepaling zich op.
Dat is het doel van het nieuwe artikel 45, § 2, van het BTW-wetboek en meer in
het bijzonder van het tweede lid ervan, gewijzigd bij artikel 107 van de
programmawet van 27 december 2005 ( zie circulaire nr. AFZ 12/2006, dd. 6
juni 2006.
Artikel 45, § 2, nieuw, dat de eerder toegepaste uitsluitingen behoudt, is in die
zin gewijzigd.
Het eerste lid houdt voortaan een algemene beperking in van het recht op aftrek
dat van toepassing is op alle soorten autovoertuigen, dus met inbegrip van
vrachtwagens, lichte vrachtauto’s, autobussen en motorfietsen.
Het tweede lid bevat een restrictieve lijst van uitzonderingen op de beperking
van het recht op aftrek.
Behalve de reeds bestaande uitsluitingen somt het nieuwe tweede lid de
autovoertuigen op waarop de afwijking op de beperking van het recht op aftrek
van toepassing is.
Om elke betwisting te vermijden drong een specifieke, nauwkeurige en strikte
wettelijke bepaling zich op.
5
Uitzonderingen vermeld in artikel 45, § 2, twede lid, van het wetboek.
De beperking vervat in artikel 45, § 2, eerste lid, van het wetboek is niet van
toepassing op :
a) de voertuigen met een maximaal toegelaten massa van meer dan
3.500 kg;
b) de voertuigen voor personenvervoer met meer dan acht
zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen;
c) de voertuigen die speciaal zijn ingericht voor het vervoer van
zieken, gewonden en gevangenen en voor lijkenvervoer;
d) de voertuigen die, omwille van hun technische kenmerken, niet
kunnen worden ingeschreven in het repertorium van de D.I.V.;
e) de voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor het kamperen;
f) de voertuigen bedoeld in artikel 4, § 2, van het wetboek van de
met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde handelingen ( zie
circulaire nr. AFZ 12/2006, dd. 06/06/2006 );
g) de bromfietsen en de motorfietsen;
h) de voertuigen bestemd om te worden verkocht door een
belastingplichtige die een economische uitoefent die bestaat in
de verkoop van autovoertuigen;
i) de voertuigen bestemd om te worden verhuurd door een
belastingplichtige die een economische activiteit uitoefent die
bestaat in de verhuur van autovoertuigen aan om het even wie;
Twee cassatiearresten van 19 januari 2007 hebben betrekking op
de draagwijdte van artikel 45, § 2, tweede lid, i , van het BTW-
wetboek.
Overeenkomstig die arresten wordt met een (specifieke) econo-
mische activiteit die bestaat in de verhuur van autovoertuigen
bedoeld, een naar het publiek gerichte niet toevallige activiteit
van verhuur van autovoertuigen. Hierbij is niet vereist dat die
activiteit de enige of belangrijkste activiteit zou zijn, noch dat
het aanbod zou gedaan worden aan een onbegrensde klienteel.
Voor de toepassing van artikel 45, § 2, tweede lid, i , van het
wetboek hoeft de verhuuractiviteit dus geen hoofdactiviteit te
zijn ( het mag b.v. ook om een nevenactiviteit gaan die
automatisch gegenereerd wordt door een andere activiteit van de
belastingplichtige) en moet de onderneming die zich richt tot een
bepaald doelpubliek niet worden onderscheiden van een
belastingplichtige die aan iedereen autovoertuigen verhuurt.
6
Gelet op hetgeen voorafgaat is de aftrekbeperking van artikel 45,
§ 2, van het BTW-wetboek niet meer van toepassing wanneer
een belastingplichtige geregeld :
- vervangwagens ter beschikking stelt van zijn klanten in
afwachting van de herstelling of het onderhoud van het
voertuig van laatstgenoemden;
- vervangwagens ter beschikking stelt van zijn klanten in
afwachting van de levering van een nieuw voertuig;
- vervangwagens ter beschikking stelt van zijn klanten in het
kader van een pechverhelpingsdienst;
- autovoertuigen ter beschikking stelt van verbonden onderne-
mingen.
Aangezien artikel 45, § 2, tweede lid, i , van het BTW-wetboek
enkel ondernemingen beoogt die een economische activiteit
uitoefenen die bestaat in de verhuur van autovoertuigen, zoals
hierboven verduidelijkt (leasing daaronder inbegrepen), kan die
uitzondering op de aftrekbeperking, onder meer, niet worden
ingeroepen :
- door belastingplichtigen die slechts af en toe autovoertuigen
verhuren;
- door belastingplichtigen die zich beperken tot de verhuur van
een autovoertuig aan bijvoorbeeld aandeelhouders,
bestuurders of personeelsleden;
- voor autovoertuigen die gebruikt worden in omstandigheden
als bedoeld in artikel 19, § 1, van het BTW-wetboek.
Voor ondernemingen als beoogd in artikel 45, § 2, tweede lid, i ,
van het BTW-wetboek, geldt de uitzondering op de aftrekbeper-
king slechts voor de voertuigen die bestemd zijn om te worden
verhuurd en die effectief die bestemming krijgen. De voertuigen
die gedeeltelijk voor andere doeleinden worden gebruikt ( b.v.
gebruik voor eigen beroepsbehoeften of gebruik in
omstandigheden als bedoeld in artikel 19 § 1, van het wetboek )
vallen in beginsel buiten de uitzondering ( zie evenwel
aanschrijving nr. 9, van 30 juli 1985 – regeling demonstratie-
wagens )
7
j) De voertuigen bestemd om te worden gebruikt voor bezoldigd
personenvervoer ( v.b. taxibedrijven ).
Daar de exploitanten van autorijscholen niet worden bedoeld in
een van de hierboven opgesomde uitzonderingen, is de
beperking ingesteld bij artikel 45, § 2, van het wetboek van
toepassing op deze belastingplichtigen.
k) De nieuwe voertuigen in de zin van artikel 8bis, § 2, 2), eerste
gedachtenstreep, andere dan deze bedoeld onder h), i) en j), die
het voorwerp uitmaken van een op grond van artikel 39bis
vrijgestelde intracommunautaire levering.
Zie artikel 107 van de programmawet van 27 december 2005 ( zie ook circulaire
nr. AFZ. 12/2006 van 6 juni 2006).
NIEUW
Wetswijziging op 1 januari 2011 met betrekking tot de
aftrek inzake BTW.
Beslissing BTW nr. E.T. 119.650, dd. 20 oktober 2011.
Artikelen 45, § 1quinquies.
Woord vooraf
Met terugwerkende kracht op 1 januari 2011 werden de bepalingen van artikel
45 WBTW gewijzigd.
In deze beslissing van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit wordt het
artikel 45, § 1quinquies grondig gewijzigd.
Tevens vormt het Arrest BAKCSKI van het Europees Hof van Justitie (H.v.J. –
zaak C-415/98, van 8 maart 2011) de “rode draad” in deze beslissing.
8
Artikel 45, 1quinquies (nieuw) WBTW
Ten aanzien van de uit hun aard onroerende goederen en de andere
bedrijfsmiddelen en diensten die op grond van artikel 48, § 2 aan de herziening
zijn onderworpen en behoren tot het vermogen van de onderneming van de
belastingplichtige, en die zowel voor de doeleinden van zijn economische
activiteit als voor zijn privé-doeleinden of voor de privé-doeleinden van zijn
personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden dan deze van zijn
economische activiteit worden gebruikt, mag de belastingplichtige de belasting
geheven van de goederen en de diensten met betrekking tot die goederen slechts
tot beloop van het gebruik voor de doeleinden van zijn economische activiteit in
aftrek brengen.
Artikel 45, 1quinquies, gewijzigd door artikel 12 van de wet van 29 december
2010 (B.S. 31/12/2010, 4de
editie), is de omzetting in Belgisch recht van artikel
168bis van de richtlijn 2006/112/EG.
Het Arrest BAKCSKI
In dit arrest bevestigt het Europees Hof van Justitie dat een belastingplichtige,
natuurlijk persoon, de keuze heeft om een bedrijfsmiddel al dan niet volledig of
gedeeltelijk in zijn bedrijfsvermogen op te nemen, met recht op aftrek.
Deze keuze is enkel voorbehouden aan de natuurlijke personen.
Opgepast !!
Er wordt nogmaals aan herinnerd dat al deze bepalingen in werking zijn
getreden op 1 januari 2011.
9
Toepassingsgebied van het nieuw artikel 45, § 1quinquies
Worden beoogd door de nieuwe bepaling:
- de uit hun aard onroerende goederen, de andere bedrijfsmiddelen en de
diensten die op grond van artikel 48, § 2, aan de herziening zijn
onderworpen;
- die behoren tot het bedrijfsvermogen van de onderneming van de
belastingplichtige;
- en die zowel voor de doeleinden van zijn economische activiteit als
voor zijn privé-doeleinden of voor de privé-doeleinden van zijn
personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden dan deze van
zijn economische activiteit worden gebruikt.
Beoogde goederen en diensten
De aftrekbeperking van artikel 45, § 1quinquies heeft slechts betrekking op de
goederen en diensten welke inzake BTW als een bedrijfsmiddel worden
aangemerkt en bijgevolg mogelijks onderworpen kunnen worden aan de
herziening van de oorspronkelijk afgetrokken BTW, bij toepassing van artikel
48, § 2 ( zie artikel 6 en 7 van het kon. besluit nr. 3).
Voor de definitie van het begrip bedrijfsmiddel inzake BTW, wordt verwezen
naar de punten 386 tot 391 van de BTW-handleiding, alsook naar punt 51 van de
circulaire nr. AFZ. 3/2007, van 15 februari 2007.
Goederen en diensten die niet worden beoogd door artikel 45, § 1quinquies.
Er dient te worden benadrukt dat de gehuurde goederen ( vb. leasing) niet
worden beoogd door artikel 45, § 1quinquies, aangezien ze in hoofd evan de
huurder niet als bedrijfsmiddelen worden aangemerkt ( zie punt 391 van de btw-
handleiding).
De belasting geheven van leveringen van goederen en diensten (herstelling,
onderhoud, brandstof, enz..) met betrekking tot bedrijfsmiddelen wordt evenmin
beoogd.
De aftrek van deze voorbelasting gebeurt dan krachtens artikel 45, § 1, en in
voorkomend geval, krachtens artikel 45, § 2.
10
Opname in het bedrijfsvermogen van het bedrijfsmiddel.
Opdat artikel 45, § 1quinquies van toepassing zou zijn , is het nodig dat het
bedrijfsmiddel deel uitmaakt van het vermogen van de onderneming van de
belastingplichtige (expliciete voorwaarde).
In dat opzicht behoort tot een vaste administratieve doctrine dat bedrijfs-
middelen die een rechtspersoon verkrijgt enkel kunnen behoren tot het
bedrijfsvermogen, aangezien een rechtspersoon geen privé-vermogen heeft
( zie punt 3.2. van de circulaire nr. AOIF 5/2005).
Een belastingplichtige natuurlijk persoon daarentegen heeft de keuze om het
bedrijfsmiddel geheel of gedeeltelijk op te nemen in zijn bedrijfsvermogen of
zelfs om het er niet in op te nemen ( zie Arrest Laszlo BAKCSKI).
De bedoeling om een bedrijfsmiddel op te nemen in het bedrijfsvermogen
impliceert dat dit goed in de bedrijfsboekhouding moet zijn opgenomen ( zie
punt 3.2. van de circulaire nr. AOIF 5/2005, voornoemd).
In het geval van gedeeltelijke opname in het bedrijfsvermogen door een
belastingplichtige natuurlijk persoon , behoort enkel dat deel dat werd
opgenomen in het bedrijfsvermogen tot het toepassingsgebied van de BTW.
Dit betekent dat elke aftrek of herziening uitgesloten is met betrekking tot het
gedeelte dat niet werd opgenomen in het bedrijfsvermogen alsook dat, in geval
van (weder)verkoop van het bedrijfsmiddel, het daarmee overeenstemmend deel
van de prijs, in principe, geen deel uitmaakt van de maatstaf van heffing ( zie
cases op het einde).
Beoogd gebruik voor de toepassing van artikel 45, § 1quinquies.
Artikel 45, § 1quinquies bepaalt dat de belastingplichtige de belasting geheven
van de beoogde goederen en van diensten met betrekking tot die goederen niet
in aftrek kan brengen in de mate daar ze worden gebruikt voor zijn privé-
doeleinden of die van zijn personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden
dan deze van zijn economische activiteit.
Er wordt aan herinnerd dat het privé-gebruik van een transportmiddel (voertuig),
ook het woon-werkverkeer van de belastingplichtige of van zijn personeel
omvat.
11
Het gebruik van het bedrijfsmiddel behorend tot het bedrijfsvermogen, dient dus
vanaf het begin gemengd te zijn, dit wil zeggen dat het vanaf het begin zowel
dient gebruikt te worden voor beroepsdoeleinden als voor andere doeleinden
( privé-gebruik, gebruik voor behoeften van het personeel, enz..).
In het omgekeerde geval, indien het bedrijfsmiddel behorend tot het
bedrijfsvermogen vanaf het begin enkel wordt gebruikt voor uitsluitend
beroepsdoeleinden, is artikel 45, § 1quinquies niet van toepassing.
De aftrek dient in dit geval uitgeoefend te worden volgens de terzake geldende
regels ( artikel 45, § 1 en, in voorkomend geval, artikel 45, § 2).
In het geval later een wijziging optreedt in het gebruik, dient de regularisatie
uitgevoerd te worden op basis van artikel 19, § 1 (voordeel van alle aard).
Beoogde overeenkomsten voor de toepassing van artikel 45, § 1quinquies.
Uitsluitend de overeenkomsten krachtens welke de bedrijfsmiddelen “ om niet “
ter beschikking worden gesteld van de gebruikers worden beoogd door artikel
45, § 1quinquies.
Wanneer de gebruiker gehouden is een huur te betalen betreft het een
terbeschikkingstelling onder bezwarende titel.
De aftrek van voorbelasting gebeurt dan krachtens artikel 45, § 1 en, in
voorkomend geval, krachtens artikel 45, § 2.
De toepassing en de combinatie van artikel 45, § 1quinquies en artikel 45, § 2,
kan moeilijkheden opleveren.
Er wordt verduidelijkt dat indien het beroepsmatig gebruik van en voertuig,
beoogd door artikel 45, § 2, de 50 % niet overschrijdt, de aftrekbeperking van
artikel 45, § 2, niet van toepassing is.
Het recht op aftrek moet beperkt worden conform artikel 45, § 1, quinquies tot
beloop van het beroepsmatig gebruik.
Voorbeeld 1
Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een belastingplichtige, die in 2011 een
personenwagen aankoopt en opneemt in zijn bedrijfsvermogen, deze wagen
slechts voor 40 % gebruikt voor de doeleinden van zijn economische activiteit .
Het recht op aftrek van de btw geheven van de aankoop van de personenwagen
zal beperkt zijn tot 40 % ingevolge artikel 45, § 1quinquies.
12
Indien het beroepsmatig gebruik echter hoger is dan 50 % , moeten de aftrek-
beperkingen voorzien in de artikelen 45, § 1quinquies en 45, § 2 worden
gecombineerd.
Voorbeeld 2
Dit is het geval wanneer de belastingplichtige uit bovenstaand voorbeeld de
personenwagen voor 60 % gebruikt voor de doeleinden van zijn economische
activiteit.
Het recht op aftrek van de btw geheven van de aankoop van de personenwagen,
dat ingevolge artikel 45, § 1quinquies slechts zou worden beperkt tot 60 % ,
wordt krachtens de algemenen aftrekbeperking bedoeld in artikel 45, § 2 verder
beperkt tot 50 %.
In beide veronderstellingen kan artikel 19, § 1 niet meer van toepassing zijn ( zie
de principes van het toepassingsgebied van het nieuwe artikel 19, § 1, in supra –
het bedrijfsmiddel werd niet vanaf het begin uitsluitend gebruikt voor de
economische doeleinden van de belastingplichtige).
In voorkomend geval moet de belastingplichtige een gewijzigd gebruik van de
personenwagen (verhouding beroepsmatig – privé-gebruik) rechtzetten middels
het stelsel van de herzieningen.
De hierna opgenomen cases moeten hier duidelijkheid over verschaffen.
Case 1
Een vennootschap koopt in de loop van 2011 een personenwagen die om niet ter
beschikking zal worden gesteld van de manager.
De aankoopprijs bedraagt 50.000 € + 10.500 € btw.
Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, ondercontrole van de administratie,
als volgt vastgesteld:
- 15.000 km : woon-werkverkeer;
- 7.000 km : ander privé-gebruik (vb. verplaatsingen met het
gezin);
- 8.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als
manager.
De wagen wordt in deze hypothese voor 73 % ( 15.000 + 7.000) / 30.000)
gebruikt voor privé-doeleinden van de manager.
13
Ingevolge artikel 45, § 1quinquies zal het recht op aftrek bij aankoop van het
voertuig bijgevolg beperkt zijn tot 10.500 x 27 % = 2.835 €;
Artikel 19, § 1 is niet van toepassing op het privé-gebruik.
Het recht op aftrek van btw geheven van diensten en leveringen van goederen
met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) wordt
overigens eveneens beperkt tot 27 % en dit ingevolge artikel 45, § 1.
Indien voor het jaar 2012 wordt vastgesteld dat de omvang van het privégebruik
afwijkt van de verhouding vastgesteld met betrekking tot 2011 ( er is nu
bijvoorbeeld sprake van 60 % privé-gebruik), dient een herziening te worden
verricht krachtens artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, van het kon. besluit nr. 3
De herziening gebeurt jaar per jaar (artikel 11, § 1, eerste lid van het kon. besluit
nr. 3).
Deze herziening wordt voor het jaar 2012 als volgt berekend:
(10.500 x 40 %) – (10.500 x 27 %) /5 = 273 € (in het voordeel van belasting-
plichtige).
Case 2
Een vennootschap koopt in de loop van 2011 een personenwagen die om niet ter
beschikking zal worden gesteld van een technisch medewerker.
De aankoopprijs bedraagt 10.000 € + 2.100 € btw.
Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de
administratie, als volgt vastgesteld :
- 15.000 km : woon-werkverkeer;
- 7.000 km : ander privé-gebruik ( verplaatsingen met het
gezin);
- 28.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als
technisch medewerker.
De wagen wordt in deze hypothese voor 44 % (15.000 + 7.000) / 50.000)
gebruikt voor de privé-doeleinden van de technisch medewerker.
14
Ingevolge een gecombineerde toepassing van artikel 45, § 1quinquies en artikel
45, § 2, zal het recht op aftrek bij de aankoop van het voertuig bijgevolg beperkt
zijn tot 2.100 x 50 % = 1.050 €.
Artikel 19, § 1 is niet van toepassing voor het privé-gebruik.
Het recht op aftrek van de btw geheven van diensten en leveringen van goederen
met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) wordt
overigens beperkt tot 50 % ingevolge artikel 45, § 2.
Indien voor het jaar 2012 wordt vastgesteld dat de omvang van het privé-gebruik
afwijkt van de verhouding vastgesteld met betrekking tot 2011 (er is nu
bijvoorbeeld sprake van 55 % privé-gebruik), dient een herziening te worden
verricht krachtens artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, van het kon. besluit nr. 3.
De herziening gebeurt per jaar (artikel 11, § 1, eerste lid, van het kon. besluit nr.
3).
Deze herziening voor 2012 wordt als volgt berekend:
(2.100 x 50 %) – (2.100 x 45 %) / 5 = 21 € (in het nadeel van
belastingplichtige).
Er is bij de aanschaf van het voertuig geen gemengd gebruik.
De belastingplichtige oefent zijn recht op aftrek uit overeenkomstig artikel 45, §
1 en, in voorkomend geval, krachtens artikel 45, § 2.
Ingevolge artikel 19, § 1 moet de maatstaf van heffing bepaald worden
krachtens artikel 33, § 1, 2° van het btw-wetboek, zijnde de door de
belastingplichtige gedane uitgaven.
De hierna opgenomen cases moeten hier duidelijkheid over verschaffen.
15
Case 3
Een vennootschap koopt in de loop van 2011 een personenwagen en stelt deze
onder bezwarende titel ter beschikking van de manager.
Voor het privé-gebruik betaalt de manager 2.000 € + btw per jaar
(overeenkomstig de normale waarde – zie supra).
De aankoopprijs bedraagt 50.000 € + 10.500 € btw.
De vennootschap verricht een verhuurdienst bedoeld in artikel 18 van het btw-
wetboek.
Het recht op aftrek van de btw geheven bij de aankoop van de wagen is slechts
aftrekbaar tot beloop van 5.250 € (toepassing van artikel 45, § 2).
Vanaf 2012 wijzigt de arbeidsovereenkomst met de manager derwijze dat hij
geen eigen bijdrage meer moet betalen.
Aangezien bij de aanvang artikel 45, § 1quinquies niet van toepassing was, dient
het gebruik om niet van het voertuig te worden belast bij toepassing van artikel
19, § 1.
Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de
administratie, als volgt samengesteld :
- 15.000 km : woon-werkverkeer;
- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het
gezin);
- 8.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als
manager.
Het gebruik voor andere doeleinden dan deze van de economische activiteit van
de belastingplichtige bedraagt bijgevolg 73 %.
Aangezien het privé-gebruik hoger is dan 50 % dient artikel 19, § 1 te worden
toegepast.
De maatstaf van heffing moet als volgt worden berekend :
(50.000 x (73 % - 50 % )) /5 = 2.300 €.
De verschuldigde btw is in casu bijgevolg : 2.300 x 21 % = 483 €.
16
Het recht op aftrek van de btw geheven van diensten en leveringen van goederen
met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) wordt
overigens beperkt tot 27 % ingevolge artikel 45, § 1.
Case 4
Een vennootschap koopt in de loop van 2011 een personenwagen en stelt deze
onder bezwarende titel ter beschikking van de technische medewerker.
Voor het privé-gebruik betaalt het personeelslid 400 € + btw (overeenkomstig de
normale waarde).
De aankoopprijs bedraagt : 10.000 € + 2.100 € btw.
De vennootschap verricht een verhuurdienst bedoeld in artikel 18 van het btw-
wetboek.
Het recht op aftrek van de btw geheven bij de aankoop van de wagen is slechts
aftrekbaar tot beloop van 1.050 € (toepassing van artikel 45, § 2)
Vanaf 2012 wijzigt de arbeidsovereenkomst met de technische medewerker
derwijze dat hij geen eigen bijdrage meer moet betalen.
Aangezien bij de aanvang artikel 45, § 1quinquies niet van toepassing was, dient
het gebruik om niet van het voertuig belast worden bij toepassing van artikel 19,
§ 1.
Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de
administratie, als volgt vastgesteld :
- 15.000 km : woon-werk verkeer;
- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het
gezin);
- 28.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als
technisch medewerker.
Het gebruik voor andere doeleinden dan deze van de economische activiteit van
de belastingplichtige bedraagt bijgevolg 44 %.
Aangezien het privé-gebruik niet de 50 % overschrijdt, dient artikel 19, § 1 niet
te worden toegepast.
17
Het recht op aftrek van de btw geheven van diensten en leveringen van goederen
met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) wordt
overigens eveneens beperkt tot 50 % ingevolge artikel 45, § 2.
Het voertuig wordt door de belastingplichtige gehuurd.
Principes
In het geval de belastingplichtige een voertuig huurt (vb. leasing) kan het niet
worden aangemerkt als een bedrijfsmiddel in zijn hoofde (zie supra).
Hij ontvangt een dienst en moet zijn recht op aftrek uitoefenen overeenkomstig
artikel 45, § 1 en, desgevallend, artikel 45, § 2 ( zie supra).
De hierna opgenomen cases moeten hier duidelijkheid over verschaffen.
Case 5
Een vennootschap huurt in de loop van 2011 een personenwagen die om niet ter
beschikking zal worden gesteld van de manager.
De jaarlijkse huurprijs van de wagen bedraagt : 15.000 € + 3.150 € btw.
Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de
administratie, als volgt samengesteld :
- 15.000 km : woon-werkverkeer;
- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het
gezin);
- 8.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als
manager.
De wagen wordt in deze hypothese voor 73 % (15.000 + 7.000) / 30.000)
gebruikt voor de privé-doeleinden van de manager.
Ingevolge artikel 45, § 1 zal de jaarlijkse huurprijs (inclusief brandstofkosten)
slechts aftrekbaar zijn tot beloop van 3.150 x 27 % = 850,50 €.
18
Artikel 19, § 1 is niet van toepassing aangezien het voertuig niet behoort tot het
vermogen (een gehuurd goed is geen bedrijfsmiddel) van de belastingplichtige.
Case 6
Een vennootschap huurt in 2011 en personenwagen die om niet ter beschikking
zal worden gesteld van de technisch medewerker.
De jaarlijkse huurprijs bedraagt : 10.000 € + 2.100 € btw.
Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de
administratie, alsvolgt samengesteld :
- 15.000 km : woon-werkverkeer;
- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het
gezin);
- 28.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als
technisch medewerker.
De wagen wordt in deze hypothese voor 44 % ( 15.000 + 7.000) / 50.000)
gebruikt voor de privé-doeleinden van de technisch medewerker.
Ingevolge een gecombineerde toepassing van artikel 45, § 1 en 45, § 2, zal het
recht op aftrek bijgevolg beperkt zijn tot 2.100 x 50 % = 1.050 €.
Artikel 19, § 1 is niet van toepassing aangezien het voertuig niet behoort tot het
vermogen van de belastingplichtige.
Wat met voertuigen verworven voor 1 januari 2011 ?
Principe.
Ten aanzien van de voertuigen die de belastingplichtige heeft verworven en
waarvoor het belastbaar feit zich heeft voorgedaan uiterlijk op 31 december
2010, werd het recht op aftrek uitgeoefend krachtens artikel 45, § 1 en,
desgevallend, artikel 45, § 2.
Het gebruik voor privé-doeleinden van dat voertuig door de belastingplichtige of
door iemand van zijn personeel werd aan de belasting onderworpen bij
toepassing van artikel 19, § 1.
19
De heffingsgrondslag van de verschuldigde btw werd bepaald door het
vaststellen van de gedane uitgaven (artikel 33, § 1, 2°), waarbij de administratie
in een facultatieve berekeningswijze voorzag rekening houdend met het inzake
inkomstenbelastingen vastgestelde voordeel van alle aard.
Einde van de facultatieve berekeningswijze conform de inkomstenbelasting.
Aangezien artikel 45, § 1quinquies uiteraard niet van toepassing was ten aanzien
van bedoelde voertuigen blijft het gebruik voor privé-doeleinden van dergelijk
voertuig door de belastingplichtige of door iemand van zijn personeel ook na 31
december 2010 belast bij toepassing van artikel 19, § 1, doch slechts op
voorwaarde dat het gebruik voor andere doeleinden dan deze van zijn
economische activiteit de 50 % overschrijdt en dan nog enkel tot beloop van die
overschrijding.
De facultatieve berekeningswijze om de maatstaf van heffing te bepalen in het
geval een voordeel van alle aard wordt vastgesteld inzake inkomstenbelastingen
is dus niet langer van toepassing ten aanzien van die voertuigen.
Het volgende voorbeeld zal dit duidelijk maken.
Een vennootschap koopt in de loop van 2010 een personenwagen die om niet ter
beschikking zal worden gesteld van de zaakvoerder.
De aankoopprijs bedraagt : 50.000 € + 10.500 € btw.
De zaakvoerder gebruikt de personenwagen zowel voor beroepsdoeleinden als
voor privé-doeleinden en een voordeel van alle aard werd vastgesteld inzake
inkomstenbelastingen.
Overeenkomstig de regels die van toepassing waren in 2010 kon de
vennootschap haar recht op aftrek uitoefenen tot beloop van 5.250 € (toepassing
van artikel 45, § 2).
Het privé-gebruik van het voertuig werd belast bij toepassing van artikel 19, § 1.
De heffingsgrondslag van de verschuldigde btw werd bepaald conform de
facultatieve berekeningswijze op basis van het voordeel van alle aard vastgesteld
inzake inkomstenbelastingen.
20
Vanaf 2011 dient uitsluitend rekening te worden gehouden met het
daadwerkelijk gebruik dat wordt gemaakt van het voertuig.
Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de
administratie, als volgt samengesteld :
- 15.000 km : woon-werkverkeer;
- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het
gezin);
- 8.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als
zaakvoerder.
Het gebruik voor andere doeleinden dan deze van zijn economische activiteit
van de belastingplichtige bedraagt bijgevolg 73 %.
Aangezien het privé-gebruik hoger is dan 50 %, dient artikel 19, § 1 te worden
toegepast.
De maatstaf van heffing moet als volgt worden berekend :
(50.000 x (73 % - 50 %)) / 5 = 2.300 €
De verschuldigde btw voor het jaar 2011 is bijgevolg 2.300 x 21 % = 483 €.
Het recht op aftrek van btw geheven van diensten en leveringen van goederen
met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) worden
overigens beperkt tot 27 % ingevolge artikel 45, § 1.
Ander voorbeeld.
Case 7
Een belastingplichtige koopt voor een totaal bedrag van 8.000 € (exclusief btw)
een tiental draagbare computers aan voor zijn werknemers.
De betreffend computers worden volledig opgenomen in het bedrijfsvermogen
van de belastingplichtige.
Hij staat toe dat zij deze computers gebruiken voor privé-doeleinden.
Dit gebruik wordt geschat, onder controle van de administratie, op 30 %.
21
De aftrekbare btw bedraagt bijgevolg 1.176 € (8.000 x 21 % x 70 %), bij
toepassing van artikel 45, § 1quinquies.
Voor 1 januari 2011 werd de aftrek niet beperkt en werd het privé-gebruik belast
bij toepassing van artikel 19, § 1.
Verkoop van bedrijfsmiddelen
Algemene principes
In overeenstemming met artikel 2 van het btw-wetboek en rekening houdend
met voormeld arrest BAKCSKI is de verkoop door een belastingplichtige met
recht op aftrek van een bedrijfsmiddel :
- dat volledig werd opgenomen in zijn bedrijfsvermogen in
principe volledig te belasten;
- dat slechts gedeeltelijk werd opgenomen in zijn
bedrijfsvermogen enkel onderworpen aan de belasting tot
beloop van dat gedeelte.
Verkoop van autovoertuigen als bedoeld in artikel 45, § 2 – maatstaf van
heffing is maximum 50 % van de overeengekomen prijs.
Aangezien de nieuwe bepalingen, in de algemene zin, een juistere aftrek beogen
en rekening moet worden gehouden met de principes van de fiscale neutraliteit
en evenredigheid, aanvaardt de administratie dat de btw bij (door)verkoop van
een autovoertuig als bedoeld in artikel 45, § 2, in elke veronderstelling slechts
geheven wordt over de helft van het gevraagde bedrag, zonder dat moet
worden nagegaan of de aftrek oorspronkelijk werd beperkt op basis van artikel
45, § 2, of op basis van artikel 45, § 1quinquies.
Deze kompleet nieuwe visie is van toepassing sedert 1 januari 2011, ingevolge
huidige beslissing.
22
Maatstaf van heffing bij verkoop
Bij de latere verkoop van het bedrijfsmiddel (personenwagen) verwijs ik naar
artikel 2 van het btw-wetboek, waarin gesteld wordt dat aan de btw zijn
onderworpen de leveringen van goederen en de diensten die door een als
zodanig handelende belastingplichtige worden verricht, wanneer zij in België
plaatsvinden.
Een privé-persoon is geen als zodanig handelende belastingplichtige.
Bijgevolg is de wederverkoop van een investeringsgoed dat door een
belastingplichtige bij de aankoop deels of geheel werd bestemd voor zijn privé-
vermogen, geen verkoop door een als zodanig handelende belastingplichtige
voor het geheel of gedeelte welke hij heeft bestemd voor zijn privé-vermogen.
De volgende voorbeelden zullen dit duidelijk maken:
Voorbeelden
De onderstaande voorbeelden betreffen een belastingplichtige wiens
economische activiteit hem toelaat om een volledige aftrek van voorbelasting te
verrichten, mits naleving uiteraard van alle beperkingen terzake. De voorbeelden
betreffen geenszins gemengde belastingplichtigen.
Voorbeeld 1
Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een nieuwe personenwagen ten
bedrage van 20.000 €.
Hij neemt de investering volledig op in zijn bedrijfsvermogen.
Zijn recht op aftrek bedraagt: (20.000 x 21) x 50 % = 2.100 €, krachtens
artikel 45, § 2.
Wederverkoop van de personenwagen voor 10.000 €
Maatstaf van heffing = (10.000 x 50 %) = 5.000 €
23
Voorbeeld 2
Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een nieuwe personenwagen ten
bedrage van 20.000 €.
Hij neemt de investering voor 50 % op in zijn bedrijfsvermogen.
Zijn recht op aftrek bedraagt: (20.000 x 21) x 50 % = 2.100 €, krachtens
artikel 45, § 1quinquies.
Wederverkoop van de personenwagen voor 10.000 €.
Maatstaf van heffing = ( 10.000 x 50 % ) = 5.000 €.
Voorbeeld 3
Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een nieuwe personenwagen ten
bedrage van 20.000 €.
Hij neemt de investering voor 20 % op in zijn bedrijfsvermogen.
Zijn recht op aftrek bedraagt: (20.000 x 21) x 20 % = 840 €, krachtens artikel
45, § 1quinquies.
Wederverkoop van het voertuig voor 10.000 €.
Maatstaf van heffing = ( 10.000 x 20 % ) = 2.000 €.
Voorbeeld 4
Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een nieuwe personenwagen ten
bedrage van 20.000 €.
Hij bestemd het voertuig voor 100 % voor zijn privé-vermogen.
Hij heeft geen enkel recht op aftrek, krachtens artikel 45, § 1.
Wederverkoop van de personenwagen voor 10.000 €.
Maatstaf van heffing = ( 10.000 x 0 % ) = nihil
Voorbeeld 5
Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een tweedehandse personen-
wagen aan een particulier ten bedrage van 10.000 €.
Hij neemt de investering voor 6/7 op in zijn bedrijfsvermogen.
Hij heeft geen enkel recht op aftrek (de btw was niet verschuldigd).
Wederverkoop van de personenwagen voor 5.000 €
Maatstaf van heffing = ( 5.000 x 50 % ) = 2.500 €
24
Voorbeeld 6
Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een tweedehandse personen-
wagen aan onder het stelsel van de margeregeling ( artikel 58, § 4, van het btw-
wetboek) ten bedrage van 5.000 €.
Hij neemt de investering voor 100 % op in zijn bedrijfsvermogen.
Hij heeft geen enkel recht op aftrek ( de regeling van de belastingheffing over de
winstmargeregeling ontneemt de koper- belastingplichtige elk recht op aftrek
van de voorbelasting bij de aankoop).
Wederverkoop van de personenwagen voor 2.000 €.
Maatstaf van heffing = (2.000 x 50 %) = 1.000 €
Nabeschouwingen
Wanneer het bedrijfsmiddel (personenwagen) volledig werd bestemd voor het
privé-vermogen van belastingplichtige ontsnapt de wederverkoop van de
personenwagen volledig aan de heffing van de btw.
Het feit dat deze belastingplichtige het voertuig heeft gebruikt voor zijn
economische activiteit die aan de btw is onderworpen en dat deze
belastingplichtige (naar verhouding van het gebruik voor deze btw-plichtige
economische activiteit) aftrek heeft verricht met betrekking tot de kosten van
onderhoud en herstelling, van het verbruik, enz.. (aftrek met een maximum van
50 % ), doet geen enkele afbreuk aan het feit dat bij de wederverkoop van de
personenwagen de btw niet opeisbaar wordt.
Het feit van deze voornoemde toegepaste aftrek heeft niet tot gevolg dat de
oorspronkelijke bestemming voor het privé-vermogen wordt in vraag gesteld,
zodat de wederverkoop verder wordt beschouwd als een verkoop gerealiseerd uit
het privé-vermogen van belastingplichtige en bijgevolg ontsnapt aan de
toepassing van de btw.
Wanneer een btw-belastingplichtige een personenwagen koopt van een andere
belastingplichtige, die de personenwagen deels had bestemd voor zijn privé-
vermogen, en bijgevolg slechts btw heeft aangerekend op het gedeelte komende
uit zijn bedrijfsvermogen heeft dit voor de koper geen enkele invloed.
Het is opnieuw de belastingplichtige koper (natuurlijk persoon) die beslist voor
welk gedeelte hij de personenwagen zal opnemen in zijn bedrijfsvermogen.
25
Mededeling door FOD Financiën
De administratie geeft met haar beslissing van 20 oktober 2011 (nr. E.T.
119.650) toelichting bij een wijziging van het btw-wetboek die op 1 januari
2011 in werking is getreden en waarbij het recht op aftrek wordt beperkt voor
bedrijfsmiddelen die zowel voor privé- als voor beroepsdoeleinden worden
gebruikt.
Als het privé-gebruik van bedrijfsmiddelen voor het jaar 2011 met
terugwerkende kracht moet worden vastgesteld, kan dat in bepaalde gevallen
praktische problemen met zich meebrengen.
Daarom wordt er momenteel gewerkt aan een “addendum” bij die beslissing
met daarin de praktische uitvoeringsmodaliteiten.
Bovendien wordt de uitvoering van deze beslissing tijdelijk, tot nader order,
opgeschort.
26
2) Uitsluiting van het recht op aftrek voor de BTW geheven van sommige
beroepsuitgaven.
a) Tabaksfabrikaten ( artikel 45, § 3, 1° )
Ieder recht op aftrek is uitgesloten voor tabaksfabrikaten, gezien deze onder een
bijzonder stelsel vallen ( zie in dit opzicht artikel 58, § 1, van het wetboek en
koninklijk besluit nummer 13 );
b) Geestrijke dranken ( artikel 45, § 3, 2° )
Geen aftrek is voorzien voor de BTW geheven op de aankoop van geestrijke
dranken, behoudens wanneer deze bestemd zijn om te worden verkocht, of
verwerkt, of te worden verstrekt ter gelegenheid van een dienstprestatie.
Over het algemeen mag aangenomen worden dat met sterke dranken wordt
bedoeld de dranken met een alcoholgehalte van meer dan 22 °.
c) Kosten van logies en kosten van spijzen en dranken ( artikel 45, § 3, 3° )
Kosten van logies, spijzen of dranken, volgend uit een huisvestings- of
restauratiecontract zijn uitgaven waarbij men moeilijk het onderscheid tussen
privé- en beroepsgebruik kan maken. Daarom mag de BTW die ter zake van die
kosten werd voldaan ( hotel- en restaurantrekeningen, enz..) in de regel niet
worden afgetrokken.
Op die regel bestaan echter twee uitzonderingen :
1. hotel- en restauratiekosten die door personeel worden gemaakt.
De belastingplichtige mag de BTW aftrekken ter zake van de kosten van logies,
spijzen en dranken, die worden gedaan voor het personeel dat buiten de
27
onderneming belast is met een levering van goederen of met een
dienstverrichting ( artikel 45, § 3, 3°, a ).
2. hotel- en restauratiekosten gedaan door belastingplichtigen die op hun beurt
dezelfde diensten verstrekken.
Krachtens artikel 45, § 3, 3°, b, van het wetboek mag de BTW geheven van
hotel- en restauratiekosten gedaan door belastingplichtigen die op hun beurt
deze diensten onder bezwarende titel verstrekken, door deze laatsten worden
afgetrokken.
In het bijzonder wordt hier bedoeld de hotel- en restauranthouders die in
onderaanneming een beroep doen op een vakgenoot, alsook voor de
bedrijfskantines die maaltijden laten verstrekken door uitzenders van diners of
door gespecialiseerde bedrijven ( cateringbedrijven ).
Dit is eveneens het geval bij de organisatie van conferenties, seminaries,
congressen, enz…, waarbij de organisatoren dergelijke kosten die hen te laste
werden gelegd, als dusdanig en voor een afzonderlijke prijs doorfactureren (in
hun eigen naam) aan de deelnemers van de betrokken manifestaties ( BTW-
revue nr. 114, blz. 671 - 673 ).
3) Kosten van onthaal ( artikel 45, § 3, 4° )
Kosten van onthaal, waarvan het recht op aftrek is uitgesloten, krachtens artikel
45, § 3,vierde lid, van het wetboek, zijn de kosten die de belastingplichtigen
aangaan in het kader van public relations, ontvangst en vermaak van aan het
bedrijf vreemde personen ( Europese Richtlijn 77/388/EG van 17/05/1977 ).
Onder aan het bedrijf vreemde personen wordt verstaan de personen die niet in
de onderneming werken als directie of personeelslid. Het begrip aan het bedrijf
vreemde personen beoogt dus niet enkel de leveranciers en de klanten, maar ook
de aandeelhouders of vennoten van een onderneming en de leden van een
vereniging.
Deze uitgaven die vooral worden gedaan naar aanleiding van manifestaties of
bijzondere gebeurtenissen ( banket, receptie, inhuldiging, feest, reizen,
allerhande animatie, ….) kunnen bestaan zowel uit hotelkosten, restaurant- of
28
traiteurskosten, als uit de aankoop van drank en voeding, de aankoop van
bloemen, de huur van materiaal, enz…
Kosten die niet de aard hebben van kosten onthaal :
a) de inrichting van een hall, een wachtzaal, een vergaderzaal en andere
beroepslokalen, en de aankoop van goederen om die plaatsen uit te rusten
(zetels, tafels, kapstokken, enz..) en versieringen ( planten , bloemen,
muurdecoraties, en andere ) in de normale context van de exploitatie, het
werkkader van het personeel, en de normale omstandigheden van de
handelscontacten. Er dient opgemerkt dat wat muurversiering betreft, iedere
aftrek is uitgesloten met betrekking tot originele kunstwerken;
b) het ter beschikking stellen van parkeergelegenheid bij de onderneming ten
behoeve van klanten en leveranciers, zonder dat zij daarvoor betalen;
c) het gratis vervoer van mogelijke klanten, vanaf een welbepaalde plaats tot aan
de onderneming en terug, met als duidelijk doel, buiten elk feest of receptie,
hen de mogelijkheid te geven een technisch bezoek aan de inrichting te
brengen en zo de verkoop van de produkten te stimuleren. Daartegenover mag
de BTW niet worden afgetrokken op de eventuele maaltijd die bij die
gelegenheid zou aangeboden worden;
d) de verfraaiing van lokalen van een hotel of restaurant ( versiering, bloemen,
..) waarbij de uitgaven tot doel hebben de klanten een aangenaam verblijf te
bezorgen.
Anderzijds mogen kosten van onthaal niet worden verward met
demonstratiekosten, waarbij monsters worden uitgedeeld of waarbij goederen ter
die gelegenheid worden verbruikt ( bv. Bier of wijn ).
Ten aanzien van het ter beschikking stellen tegen vergoeding door voetbalclubs
van business-seats en loges aan ondernemingen is de BTW wel aftrekbaar
gezien deze kosten worden aanzien als publiciteitskosten ( BTW-revue, nr. 88,
blz. 433 - 436 , nr. 915 ).
Deze regels zijn uiteraard mutadis mutandis van toepassing ten aanzien van
andere sportmanifestaties en van culturele manifestaties.
De spijzen en de dranken die eventueel onder de bovengenoemde
omstandigheden worden verstrekt, blijven echter van iedere aftrek uitgesloten.
29
Belangrijk in dit verband is de navolgende beslissing, naar aanleiding van een
uitspraak door het Hof.
De btw op kosten van logies, spijzen en dranken is in principe niet aftrekbaar
(art. 45 § 3 3 ° WBTW). Hierop bestaan twee uitzonderingen:
- de kosten voor het personeel dat buiten de onderneming belast is met een
levering van goederen of een dienstverrichting1;
- de kosten door belastingplichtigen die op hun beurt dezelfde diensten
onder bezwarende titel verstrekken2.
Hof van Cassatie 8 april 2005
In haar arrest van 8 april 2005 heeft het Hof van Cassatie (zaak Sanoma
Magazines Belgium, zie Creatief Boekhouden, nr. 10, 11 mei 2006), zich
uitgesproken over de kwalificatie van kosten van ontspanning en vermaak die
worden gemaakt in het kader van een feestelijke bijeenkomst die hoofdzakelijk
en rechtstreeks tot doel heeft kopers in te lichten over het bestaan en de
hoedanigheid van een product of dienst met de bedoeling de verkoop ervan te
bevorderen.
Kost van onthaal = kosten gedaan voor onthaal en ontvangst, desgevallend
gepaard gaand met vermaak en ontspanning, van aan het bedrijf vreemde
bezoekers, inzonderheid klanten en leveranciers, met het oog op het bestendigen
of verstevigen van zakelijke relaties.
Reclamekost = wanneer de betrokken activiteit hoofdzakelijk en rechtstreeks tot
doel heeft de eindkoper in te lichten over het bestaan en de hoedanigheden van
een product of dienst met de bedoeling de verkoop ervan te bevorderen.
Reactie administratie
In haar beslissing van 24 juli 2005 (nr. E.T. 109.632) legt de administratie zich
neer bij de beslissing van het Hof van Cassatie om voor de kosten van onthaal
(artikel 45, § 3, 4°), d.w.z. andere kosten dan horecakosten – kosten van logies,
spijzen en dranken (artikel 45, § 3, 3°), die werden gemaakt met het oog op de
publiciteit voor welbepaalde producten en het derhalve om publiciteit gaat met
een strikt professioneel karakter, niet langer meer de aftrek te beperken of te
weigeren. De btw op deze kosten wordt dus volledig aftrekbaar.
1 Art. 45, § 3, 3°, a) van het BTW-Wetboek.
2 Art. 45, § 3, 3°, b) van het BTW-Wetboek.
30
Rechtspraak niet eens met administratief standpunt
Maar de rechtspraak is het met deze administratieve zienswijze niet eens. Het
hof van beroep te Gent besliste op 14 februari 2006 dat kosten van spijzen en
dranken die in het kader van een publicitaire actie werden gemaakt, zelf ook als
publiciteitskosten aangemerkt moeten worden en dat de btw hierop volledig
aftrekbaar was. Deze rechtspraak is en blijft verdeeld: soms krijgt de
belastingplichtige gelijk, soms haalt de administratie het. Zoals in de uitspraak
van de rechtbank van eerste aanleg te Luik ( niet gepubliceerd), waarin die
beslist dat de administratie de btw op kosten van spijzen en dranken ter
gelegenheid van een publicitair evenement terecht verworpen had.
Hof van Cassatie 11 maart 2010
Ondertussen heeft het Hof van Cassatie in haar arrest van 11 maart 2010 beslist
dat, wanneer de betrokken activiteit hoofdzakelijk en rechtstreeks tot doel heeft
potentiële kopers in te lichten over het bestaan en de hoedanigheden van een
product of een dienst met de bedoeling de verkoop ervan te bevorderen, de
kosten van eten en drank ook reclamekosten zijn. De kosten zijn niet voor aftrek
uitgesloten. In dat arrest is er alleen sprake van “potentiële kopers” en niet meer
van “eindkoper”.
Einde van de betwistingen?
Velen hopen dat de administratie zich ook bij dit arrest neerleggen, maar de
administratieve beslissing is nog altijd niet ingetrokken. Een andere
mogelijkheid bestaat er in dat de “wetgever” artikel 45, § 3, 3° wijzigt. Ook dat
is met een regering in lopende zaken nog niet gebeurd.
Bijzonderheden in verband met het recht op aftrek.
Kosteloze uitdeling van monsters
Wanneer een bedrijf monsters uitdeelt, met een publicitair doel en met de
bedoeling te laten kennen aan het publiek, dan zijn de kosten met betrekking tot
de aankoop en/of de fabricage aftrekbaar.
( meer détails - zie BTW-handleiding nr. 348 ).
31
Premies in natura ter gelegenheid van een promotieverkoop
In zo’n geval wordt de verrichting geacht betrekking te hebben op de verkoop,
tegen een enige prijs, van een geheel van goederen.
Voor meer details - zie BTW-handleiding nr. 349; aanschrijvingen nrs. 85/1972
en 22/1975.
Geschenken van geringe waarde
Hier worden de voorwerpen bedoeld die in beroepsrelaties worden gegeven en
waarvan de kostprijs wordt geacht van geringe waarde te zijn, t.t.z. 50 euro.
Er wordt opgemerkt dat geen aftrek wordt toegestaan van de belasting die wordt
betaald bij de aankoop van goederen en diensten met het oog op het kosteloos
verstrekken van diensten, zelfs niet wanneer de waarde van deze prestatie geen
50 euro bereikt.
Deze regelen gelden eveneens voor goederen die een belastingplichtige
wegschenkt aan slachtoffers van een ramp.
Geschenken van geringe waarde.
Hier worden die voorwerpen bedoeld die in beroepsrelaties worden gegeven en
waarvan de kostprijs door de bedrijven als algemene onkosten wordt geboekt
(eindejaarsgeschenken, giften in natura, enz.). Deze voorwerpen verschillen van
de hierboven beoogde monsters doordat ze niet van dezelfde aard zijn als de
goederen die het bedrijf doorgaans verkoopt. Ze worden dan ook niet uitgedeeld
met de bedoeling ze te leren kennen of waarderen.
Deze geschenken worden, voor de toepassing van de BTW, geacht van "geringe
waarde" te zijn zo hun inkoopprijs, of bij gebreke daarvan, hun normale waarde,
voor het gehele geschenk, lager is dan 50 EUR , exclusief BTW. Is die
voorwaarde vervuld, dan mag de aftrek van de belasting welke van die
voorwerpen, of van de elementen waaruit ze zijn samengesteld, werd geheven,
worden toegepast zonder dat er bij de uitdeling ervan van herziening van de
aftrek of van onttrekking sprake is (Wetboek, art. 12, § 1, 2°).
Bereikt de waarde van dergelijke voorwerpen de aangeduide grens, of
overschrijdt ze die, dan mag geen aftrek plaatsvinden. Werd de belasting toch
32
reeds afgetrokken bij de verkrijging van die goederen, dan moet bij de uitdeling
ervan die aftrek niet worden herzien, maar is de onttrekking met het oog op de
afgifte als geschenk zelf een handeling die met een belastbare levering wordt
gelijkgesteld (Wetboek, art. 12, § 1, 2°). Diezelfde regel geldt overigens voor de
goederen, ongeacht de waarde ervan, die niet in beroepsrelaties worden
geschonken en waarvan op het tijdstip van de verkrijging en rekening houdend
met de normale gang van zaken in de onderneming, niet vaststond dat ze waren
bestemd om te worden geschonken .
Ten slotte wordt geen aftrek toegestaan van de belasting die de
belastingplichtige betaalt bij de aankoop van goederen en diensten met het oog
op het kosteloos verlenen van diensten, zelfs niet wanneer de waarde van deze
prestatie geen 50 € bereikt (BTW-REVUE nr. 10, blz. 80).
Kosten gedaan voor het personeel. Sociale voordelen die aan
personeelsleden worden toegekend. Voordelen van alle aard.
1° Bedrijfskantines. Bepaald restaurant buiten de onderneming.
Maaltijdcheques uitgereikt door gespecialiseerde vennootschappen.
A. Bedrijfskantines.
Sommige ondernemingen beschikken over hun eigen kantine waar, veelal tegen
verminderde prijzen, maaltijden worden verstrekt aan de personeelsleden. De
administratie gaat er in dat geval van uit dat deze ondernemingen handelen als
restauranthouder.
Het verstrekken van de eetmalen en van de dranken geschiedt ter uitvoering van
een contract onder bezwarende titel tussen werkgever en personeelsleden, hetzij
omdat de personeelsleden er een prijs voor betalen, hetzij omdat ze aldus een
bijkomend voordeel halen uit hun arbeid- of bediendecontract.
De belasting is derhalve opeisbaar. Zij wordt berekend hetzij over de prijs die
door de personeelsleden wordt betaald, hetzij, indien er geen prijs is, op het
voordeel van alle aard dat voor de heffing van de inkomstenbelasting werd
bepaald. Indien volgens deze regels de betaalde prijs niet normaal is, dan moet,
voor de berekening van de belasting, het voordeel van alle aard aan de prijs
worden toegevoegd.
33
Deze oplossing geldt eveneens voor de goederen die aan het personeel worden
verkocht (b.v. dranken of eetwaren verkocht via automaten die door de
werkgever worden geëxploiteerd) en voor alle uitdelingen van koopwaren,
kosteloos of tegen prijzen die lager zijn dan de werkelijke prijs, telkens wanneer,
op het gebied van inkomstenbelasting een voordeel van alle aard werd bepaald
(vb. flesjes bier die aan het personeel van een brouwerij worden gegeven, kolen
die aan de mijnwerkers worden gegeven, maaltijden genoten door het personeel
van een restaurant, enz.).
De werkgever mag vanzelfsprekend de belasting aftrekken die geheven werd
van de uitgaven die hij heeft moeten doen om die voordelen aan zijn personeel
te verschaffen. Dat is zelfs het geval wanneer die voordelen inzake
inkomstenbelasting niet als voordelen van alle aard worden aangemerkt. In dit
opzicht is het in de regel zonder belang of de bereiding en het opdienen van de
maaltijden worden verricht door de personeelsleden van de ondernemingen of
dat deze, voor het geheel of voor een gedeelte van de leveringen of diensten
welke voor zulk een activiteit noodzakelijk zijn, een beroep doen op een
gespecialiseerd bedrijf dat de kosten van deze handelingen aan de onderneming
factureert.
De toestand is totaal verschillend wanneer de onderneming de kosten draagt van
de zakenmaaltijden waaraan sommige van haar beheersorganen of sommige
personeelsleden deelnemen. In dit geval is, overeenkomstig artikel 45, § 3, 3° en
4°, van het Wetboek, de BTW, die aan de onderneming wordt aangerekend door
de restauranthouder die deze maaltijden heeft verstrekt, niet aftrekbaar. De
administratie zal in dergelijk geval echter het voordeel in natura niet belasten
dat, overeenkomstig de wetgeving op het gebied van inkomstenbelasting, hieruit
zou kunnen voortvloeien voor de beheersorganen of de personeelsleden die aan
deze maaltijden hebben deelgenomen.
B. Bepaald restaurant buiten de onderneming.
Het gebeurt dat een onderneming niet beschikt over haar eigen bedrijfskantine,
maar een overeenkomst sluit met een bepaalde restauranthouder, bij wie de
personeelsleden hun maaltijden kunnen gebruiken. Meestal overhandigt deze
restauranthouder aan de onderneming bons of tickets van een bepaalde of
bepaalbare waarde, in te ruilen voor een maaltijd. De onderneming betaalt een
prijs die overeenstemt met deze waarde en verschaft, veelal tegen een lagere
prijs, op haar beurt de tickets aan haar personeelsleden.
In een dergelijk geval, en voor zover de in het volgende lid gestelde
voorwaarden zijn vervuld, neemt de administratie aan dat de onderneming, net
34
zoals in het in A beoogde geval, een restauratieactiviteit uitoefent, waarvan zij
de uitvoering in onderaanneming laat verrichten door het restaurant waarmede
zij handelt. Zij mag daarom de BTW begrepen in de waarde van de bons en
tickets die zij werkelijk aan haar personeelsleden uitreikt, in aftrek brengen,
maar zij moet de BTW betalen die verschuldigd is over de aan hen voor het
verkrijgen van de tickets gevraagde prijs, die in voorkomend geval moet worden
verhoogd met het voordeel in natura dat voor de heffing van de
inkomstenbelasting in aanmerking wordt genomen.
Deze oplossing is slechts van toepassing voor zover de volgende voorwaarden
zijn vervuld :
1° het aantal aan elk personeelslid uitgereikte bons moet gelet op het aantal
werkdagen als normaal kunnen worden aangemerkt;
2° de waarde van de bons mag de normale aan personeelsleden gevraagde prijs
van een gewone maaltijd genomen in een bedrijfskantine niet overtreffen;
3° de bon moet, ten minste tot beloop van zijn waarde, werkelijk worden
gebruikt voor een maaltijd genomen tijdens de hiervoor overeenkomstig het
arbeidsreglement van de onderneming uitgetrokken rustpauze;
4° de restauranthouder en de onderneming die de bovengenoemde overeenkomst
hebben gesloten, moeten in staat zijn om ten behoeve van de administratie aan te
tonen dat de bovengenoemde voorwaarden werden nageleefd.
C. Maaltijdcheques uitgereikt door gespecialiseerde vennootschappen.
Gespecialiseerde vennootschappen geven, soms rechtstreeks, soms door
bemiddeling van banken, maaltijdcheques uit met een wisselende nominale
waarde, die door de ondernemingen worden verkregen voor hun waarde
verhoogd met een commissie, en die de mogelijkheid inhouden maaltijden te
gebruiken in een groot aantal gecatalogiseerde restaurants. De ondernemingen
die deze cheques hebben verkregen en betaald overhandigen ze aan hun
personeelsleden, veelal voor een bedrag dat lager is dan hun nominale waarde.
De restaurants die de voor de maaltijden gebruikte cheques bezitten, bieden deze
ter betaling aan bij de uitgevende vennootschappen zodat zij geen binding
hebben met de ondernemingen die dan ook geen enkel toezicht kunnen
uitoefenen op het werkelijke gebruik van de verdeelde cheques. Onder die
35
omstandigheden kunnen de ondernemingen die deze werkwijze toepassen niet
worden geacht aan hun personeelsleden maaltijden te verschaffen waarvan zij de
uitvoering laten verrichten door een restaurant. Hun tussenkomst bestaat in feite
in de toekenning van een geldelijke premie, welke de loontrekkende de
mogelijkheid biedt rechtstreeks, in het restaurant van hun keuze, tegen
voordeliger voorwaarden een maaltijd te gebruiken.
Hieruit volgt :
1° dat deze ondernemingen geen enkel recht op aftrek mogen uitoefenen voor de
uitgave die overeenstemt met de waarde van de maaltijdcheques;
2° dat zij, in hun relatie tot de personeelsleden, evenmin de belasting moeten
aanrekenen over de som die aan laatstgenoemden in rekening wordt gebracht bij
de overhandiging van de maaltijdcheques of, in voorkomend geval, over het
voordeel in natura dat in dit geval in aanmerking zou worden genomen.
Verder verrichten de vennootschappen die de maaltijdcheques uitgeven een
geheel van diensten (uitgifte van de cheques, incassering bij de ondernemingen,
betaling aan de restaurants, prospectie van deze laatste, reclame, enz.), bedoeld
in artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, van het BTW-Wetboek. De commissie die zij
voor deze prestatie boven de waarde van de cheques aanrekenen bij de verkoop
ervan is aan de BTW onderworpen tegen het tarief van 21 pct. Bovendien
hebben deze vennootschappen de hoedanigheid van niet-vrijgestelde
belastingplichtige en mogen zij, overeenkomstig de gewone regels, de belasting
geheven van hun beroepsuitgaven in aftrek brengen; de uitgifte van de cheques
kan in het onderhavige geval geen aanleiding geven tot een gedeeltelijke
belastingplicht, aangezien hun tegenwaarde geen element is van de omzet van
deze vennootschappen.
De ondernemingen die de cheques hebben verkregen mogen, voor zover zij niet-
vrijgestelde belastingplichtige zijn, op hun beurt de belasting geheven van de
commissie die hun wordt aangerekend, overeenkomstig de normale regels, in
aftrek brengen aangezien zij deze uitgave verrichten voor de behoeften van hun
economische activiteit.
Wanneer, tussen de uitgevende vennootschap en de onderneming, een
bankinstelling bemiddelt voor de afgifte en de incassering van de cheques, en zij
deze dienst in eigen naam factureert, wordt zij, bij toepassing van de artikelen
13 en 20 van het BTW-Wetboek, geacht de dienst die zij ontvangen heeft zelf te
verstrekken (het geheel van diensten). De belasting is daarom door de
bankinstelling verschuldigd over het totale bedrag van de commissie die zij aan
de onderneming aanrekent, terwijl in hoofde van de uitgevende vennootschap de
belasting verschuldigd is over het gedeelte van de commissie dat de bank haar
36
afstaat. De bank mag dan, overeenkomstig de normale regels, de belasting in
aftrek brengen die haar door de uitgevende vennootschap wordt aangerekend.
Ten slotte is het duidelijk dat, in de relatie van de personeelsleden van de
onderneming tot de restaurants, de BTW overeenkomstig de normale regels
verschuldigd is over de totale prijs die deze laatste voor de maaltijden
aanrekenen. Om het tijdstip van verschuldigdheid van de belasting te bepalen
dient men, wanneer de regel van de incassering van de prijs als bepaald in
artikel 17, van het koninklijke besluit nr. 1, van 29 december 1992, van
toepassing is, overigens ermee rekening te houden dat de afgifte van de
maaltijdcheques aan de restauranthouder kan worden aangemerkt als een geldige
betaling aan deze laatste. Bovendien mag de restauranthouder, naar aanleiding
van de terugbetaling van de waarde van de maaltijdcheques door de uitgevende
vennootschap, aan deze geen facturen uitreiken waarop de BTW wordt
aangerekend met betrekking tot de tegen afgifte van de maaltijdcheques
verschafte maaltijden (z. BTW-REVUE nr. 51, blz. 625, nr. 771).
2° Auto’s die door de onderneming ter beschikking van haar
personeelsleden of beheersorganen worden gesteld voor hun verplaatsingen.
Wanneer een onderneming auto’s ter beschikking stelt van haar personeelsleden
of beheersorganen voor hun beroepsreizen, maar ze hen eveneens laat gebruiken
voor privé-reizen, dan verschaft zij het genot van een roerend goed, dit is een
aan de BTW onderworpen handeling (z. Wetboek, artikel 18, § 1, tweede lid, 4°,
en artikel 19, § 1).
In dat geval is de BTW dus opeisbaar, hetzij over de huurvergoeding welke de
betrokkene betaalt, hetzij, indien geen vergoeding wordt gevraagd, in de regel
over de gemaakte uitgaven (z. Wetboek, art. 33, 2°).
Zie echter de nieuwe bepalingen met betrekking tot het artikel 19, § 1 (nieuw),
van het btw-wetboek, van toepassing sedert 1 januari 2011 ( beslissing BTW nr.
E.T. 119.650, van 20 oktober 2011).
37
3° Terbeschikkingstelling van woongelegenheid aan een gerant of aan
personeelsleden.
Wanneer, tegen betaling van een huurprijs, een bedrijf aan een van zijn
beheersorganen of aan een personeelslid woongelegenheid verschaft, dan
verschaft het ingevolge een contract onder bezwarende titel het genot van een
onroerend goed. Deze handeling is bedoeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 4°, van
het Wetboek. Wanneer geen huurprijs wordt betaald is sedert 1 januari 2011,
opnieuw artikel 19, § 1, van toepassing.
De onderneming kan echter geen aftrek toepassen van de belasting geheven van
goederen en diensten betreffende de oprichting van die woongelegenheid of op
onderhouds- en herstellingswerk dat aan die woongelegenheid wordt verricht.
Ten aanzien van de woongelegenheid welke een onderneming binnen haar
bedrijfsinstallatie ter beschikking stelt van haar huisbewaarder, wordt
bovenbedoelde aftrek echter toegestaan, indien is aangetoond dat het gebruik
van genoemde woongelegenheid strikt verantwoord is voor de behoeften van de
onderneming (ontvangst, bewaking, enz.) en het kader van deze behoeften niet
wordt overschreden.
4° Collectieve voordelen Medische dienst. Infirmerie, kinderkribbe,
badgelegenheid, enz.
Wanneer in het uitsluitende belang van alle personeelsleden, een bedrijf
bepaalde sociale voordelen verstrekt die een collectief karakter dragen en die
voor toepassing van het Wetboek van inkomstenbelasting niet als voordelen van
alle aard worden beschouwd, maar waarbij voor de toepassing van dat Wetboek
de aftrek wordt aanvaard van de goederen en diensten die worden gebruikt om
dat voordeel te realiseren, is de BTW, die geheven werd van de goederen en
diensten volgens de gewone regels aftrekbaar. Dit is onder meer het geval bij
goederen en diensten aangewend voor collectieve doeleinden, voor een receptie
of een feest gegeven naar aanleiding van een benoeming, de overhandiging van
een ereteken, Sint-Niklaas en andere dergelijke feesten. Dit met uitzondering
van de verrichte kosten die zijn uitgesloten krachtens artikel 45, § 3, eerste en
derde lid van het BTW-Wetboek (zie Parl. Vr. nr. 202 van Mevr. Trees Pieters
van 20 januari 2000, Bull. Vr. en Antw, tweede deel van de 50ste legislatuur,
nr. 34, blz. 3941-3945).
38
Deze oplossing blijft gelden wanneer de werkgever aan zijn personeelsleden een
bepaalde deelname in de door hem gedane kosten vraagt op voorwaarde althans
dat, indien hij die bijdrage in het geheel niet had gevraagd, het voordeel dat dan
werd verstrekt niet als een voordeel van alle aard zou worden aangemerkt.
Tot de hier bedoelde sociale voordelen behoren onder meer :
1) het inrichten en instandhouden van een clubhuis, sanitaire installaties, een
kinderbewaarplaats, een medische of farmaceutische dienst bestemd voor het
verstrekken van medische hulp bij arbeidsongevallen, een sportterrein;
2) de aankoop en het onderhoud van sportuitrustingen, muziekinstrumenten,
materialen en benodigdheden die door het personeel voor het beoefenen van
sport of voor het musiceren worden gebruikt en niet hun eigendom worden;
3) het gratis uitdelen van soep of dranken (koffie, thee, melk, bier, enz., doch
met uitzondering van zogenaamde «sterke dranken») aan de leden van het
personeel;
4) het gratis vervoer van arbeiders per autocar van de plaats waar ze wonen of
van een nabijgelegen plaats naar het bedrijf en omgekeerd;
5) de goederen en diensten die bestemd zijn voor collectieve doeleinden op een
receptie of een feest ter gelegenheid van een benoeming, een bekroning van
arbeidslaureaten, een Sinterklaasfeest, e.d. (bloemen voor versiering van het
lokaal waarin het feest of de receptie plaatsvindt, eetwaren en dranken - andere
dan de zogenaamde sterke dranken - die tijdens het feest of de receptie in de
onderneming worden verbruikt, enz.). BTW geheven van restaurant- of andere
in artikel 45, § 3, 3°, van het Wetboek bedoelde kosten is evenwel uiteraard niet
aftrekbaar.
5° Gelegenheidsgeschenken.
Wanneer een belastingplichtige aan bepaalde personeelsleden of aan leden van
hun gezin naar aanleiding van een bepaalde gelegenheid geschenken
overhandigt, gaat het, in de regel, om sociale voordelen die een privatief
karakter hebben.
39
De belasting die werd geheven van de goederen die worden aangewend om deze
privatieve voordelen te verstrekken is niet aftrekbaar als hun bestemming vooraf
is bekend. In de gevallen echter waarin het onmogelijk is met zekerheid de
bestemming te voorzien of deze voor elk voorwerp afzonderlijk te bepalen, of
nog de omvang ervan juist vast te stellen, is de aftrek van de belasting
toegestaan doch is de latere onttrekking aan de BTW onderworpen, zoals
bepaald in artikel 12, § 1, 1° en 2°, van het Wetboek.
Tot de hier bedoelde sociale voordelen met een privatief karakter behoren onder
meer :
1) de geschenken of eretekens die worden overhandigd aan personeelsleden of
aan leden van hun gezin, op een feest of receptie georganiseerd ter gelegenheid
van een oppensioenstelling of een benoeming;
2) de geschenken die ter gelegenheid van het feest van de arbeid aan
personeelsleden die een bepaald aantal dienstjaren tellen worden overhandigd;
3) de bloemen en geschenken die een belastingplichtige aanbiedt ter gelegenheid
van het huwelijk van een personeelslid.
De administratie heeft het speelgoed dat aan de kinderen van de personeelsleden
wordt uitgedeeld ter gelegenheid van een Sinterklaasfeest en de geschenken die
ter gelegenheid van de eindejaarsfeesten aan de personeelsleden worden
uitgedeeld reeds, onder bepaalde voorwaarden, ingedeeld bij de collectieve
voordelen waarvan de verstrekking geen aanleiding geeft tot een herziening van
de aftrek of tot een onttrekking (BTW-REVUE nr. 49, blz. 480-481, nr. 759, en
BTW-REVUE nr. 57, blz. 149, nr. 801).
Dit is zo wanneer de volgende voorwaarden samen zijn vervuld :
1° het speelgoed wordt uitgedeeld aan al de kinderen van de personeelsleden die
beantwoorden aan een vooraf opgelegde leeftijdsvoorwaarde of, indien het om
geschenken aan personeelsleden gaat, deze geschenken worden aan alle
personeelsleden uitgedeeld;
40
2° de aankoopprijs of, indien er geen aankoopprijs is, de normale waarde van de
aangeboden goederen is lager dan 35 EUR (tot 31 december 2001 : 12,50 EUR),
exclusief BTW;
3° de uitgave, volgens de administratieve rechtspraak op het gebied van
inkomstenbelastingen, wordt als algemene onkosten aanvaard en de bedoelde
toekenning wordt niet als een voordeel van alle aard aangemerkt:
4° de uitgedeelde geschenken zijn geen goederen bedoeld in artikel 45, § 3, van
het Wetboek
.
6° Kosten van outplacement.
Werkgevers doen vaak tegen betaling beroep op een gespecialiseerd bureau van
leidingadvies, met als doel een werknemer toe te laten om zelf en zo snel
mogelijk werk te vinden bij een nieuwe werkgever of een beroepsactiviteit als
zelfstandige uit te bouwen.
Op het vlak van inkomstenbelasting worden de kosten van outplacement
gelijkgesteld met de eigen uitgaven van de werkgever die deze laatste als kosten
kan in aftrek brengen. Voor toepassing van de BTW, dient men bijgevolg de
kosten van outplacement te beschouwen als inherent aan de economische
activiteit van de werkgever. Indien laatstgenoemde een BTW-belastingplichtige
met recht op aftrek is, is de BTW geheven op deze kosten volgens de normale
regels aftrekbaar (Parl. vr. nr. 1477, 08/09/1998, M. de Volksv. R. Fournaux,
Bull. Vr. en Antw., Kamer, G.Z. 1998-1999, nr. 162, 08/02/1999, blz. 21826-
21827).
7° Kosten gedragen door de werkgever tot ontlasting van de
buitenlandse kaderleden.
De door de werkgever gedragen kosten tot ontlasting van zijn naar België
overgeplaatste buitenlandse kaderleden zijn voor de toepassing van de belasting
over de toegevoegde waarde, uitgaven die verband houden met de privé-
behoeften van die kaderleden, hoewel ze door de bepalingen van de nrs. 235/6
tot 235/10 van de administratieve commentaar op het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992 worden beschouwd als terugbetalingen van eigen
41
kosten van de werkgever (H.v.J. EG, 16 oktober 1997, zaak C-258/95, J.
Fillibeck Sohne GmbH t./Finanzamt Neustadt).
Bijgevolg kan de werkgever de van die kosten geheven belasting in de regel niet
in aftrek brengen.
Er werd nochtans toegestaan dat een werkgever de BTW geheven van de door
hem gedragen verhuiskosten tot ontlasting van zijn naar België overgeplaatste
buitenlandse kaderleden volgens de normale regels in intrek kan brengen (Zie
het antwoord op de parlementaire vraag nr. 1327 van M. de
Volksvertegenwoordiger L. Michel van 20 april 1998, BTW-Revue nr. 138,
p. 834, nr. 8).
Deze afwijking is een strikte interpretatie.
De aftrek van de BTW is echter uitgesloten voor alle andere kosten vermeld in
de voornoemde nrs. van de administratieve commentaar op het WIB 1992 (de
tussenkomst door een immobiliënkantoor bij het zoeken naar huisvesting, het
inrichten van een woning, de aankoop van meubilair, reizen voor het kaderlid en
zijn gezinsleden naar het land van herkomst, enz.).
Reis- en verblijfkosten.
Het komt vaak voor dat personeelsleden ter gelegenheid van beroepsreizen
kosten doen (hotel- en restaurantkosten, enz.). Ook doen zij vaak kosten voor de
beroepsreizen zelf (vervoerkosten). Ten einde terugbetaling daarvan te bekomen
overhandigen zij aan hun werkgever een globale rekening.
In hoofde van de werkgever komt de belasting die ter zake van die kosten
geheven werd slechts voor aftrek in aanmerking mits de volgende voorwaarden
samen vervuld zijn :
1° het moet gaan om de werkelijke kosten die voorkomen op een factuur die
door de leverancier of dienstverrichter op naam van de werkgever werd gesteld;
2° er mag geen uitsluiting van het recht op aftrek bestaan krachtens artikel 45, §
3, van het Wetboek.
Elke aftrek is dan ook, inzonderheid, uitgesloten :
42
wanneer aan het personeelslid een forfaitaire reisvergoeding wordt
toegekend, zonder dat de gedane uitgaven worden verantwoord;
wanneer het personeelslid de uitgave in eigen naam heeft gedaan en die
uitgave derhalve niet het voorwerp uitmaakt van een op naam van de
werkgever gestelde factuur;
wanneer, voor de beroepsreizen die hij met eigen autovoertuig doet, het
personeelslid een forfaitaire kilometervergoeding ontvangt.
De rekeningen voor gedane kosten die aan de werkgever worden overhandigd
moeten het detail van de uitgaven weergeven en moeten worden gestaafd met de
facturen die ze verantwoorden. De bedragen van die facturen en van de
aftrekbare belasting die daarop voorkomt mogen globaal en periodiek in het
boek voor inkomende facturen worden ingeschreven, op voorwaarde evenwel
dat daarbij verwezen wordt naar de inschrijving van die onkostennota's in het
financieel dagboek.
Begrafeniskosten
Wanneer bij een werkongeval een werknemer om het leven komt en de
werkgever de begrafeniskosten voor zijn rekening neemt, is de BTW gegeven
van de door de begrafenisondernemer aan de werkgever gefactureerde kosten
volgens de gewone regels aftrekbaar.
(Zie beslissing van 12 september 1975, nr. E.T. 21.496 ; BTW-revue nr. 22
(324).
De vraag of een onderneming de BTW mag aftrekken die geheven werd bij de
aankoop van bloemen, ter gelegenheid van de begrafenis van iemand die in de
onderneming is werkzaam geweest is “ontkennend”.
Hetzelfde geldt wanneer de overledene in een eenmanszaak het hoofd van de
onderneming was, of wanneer, in een vennootschap, de overledene een lid van
de onderneming was (de voorzitter van de raad van bestuur, een bestuurder of
zaakvoerder, en orgaan), zelfs al ontvingen ze een bezoldiging als vergoeding
voor hun werkzaamheid (gedelegeerd bestuurder).
Bij het gewoon overlijden van een personeelslid (arbeider of bediende) van de
onderneming zijn de bloemen (rouwkrans) wel aftrekbaar wanneer de
aankoopprijs de som van 35 € (exclusief btw) niet overtreft.
43
Bloemen
Zie reglementering inzake handelsgeschenken.
De bloemen die een belastingplichtige ter gelegenheid van een huwelijk aan een
van zijn klanten schenkt, zijn echter een gebruikelijk geschenk, zodat de BTW
aftrekbaar is, wanneer de prijs (exclusief btw) minder bedraagt dan 50 €.
Zo is de btw geheven bij de aankoop van bloemen of geschenken die ter
gelegenheid van het huwelijk van een personeelslid worden gegeven, slechts
aftrekbaar wanneer de bruid of de bruidegom een loon- of weddetrekkend
personeelslid is en de prijs (exclusief btw) de 35 € niet overtreft.
De BTW is daarentegen niet aftrekbaar bij de aankoop van bloemen of
geschenken, aangeboden bij de geboorte van een kind van een personeelslid, het
overlijden ervan of bij het overlijden van een naaste bloedverwant van het
personeelslid.
Bril
Volgens de administratie vormt de aankoop van een bril voor de zaakvoerder,
een personeelslid (boekhouder), geen kost die gemaakt wordt in het kader van
een economische activiteit, zodat de geheven BTW niet aftrekbaar is.
noot: de R.B. Bergen (niet gepubliceerd) heeft daar op 10 februari 2005, anders
over geoordeeld.
Bedrijfsmiddelen verkregen door de echtgenoot.
Een belastingplichtige die een bedrijfsmiddel gebruikt voor zijn aan de BTW
onderworpen economische activiteit, mag in de regel de bij de verkrijging ervan
geheven BTW slechts aftrekken indien het goed door hem is verkregen en op
zijn naam is gefactureerd.
44
Wanneer echter een bedrijfsmiddel is verkregen en gefactureerd op naam van
één der echtgenoten, maar bestemd is voor de andere echtgenoot die het gebruikt
voor zijn aan de BTW onderworpen economische activiteit, mag de bij de
verkrijging van dit goed geheven BTW worden afgetrokken alsof het goed
verkregen werd door en gefactureerd aan de echtgenoot die het goed voor zijn
belastbare economische activiteit gebruikt.
Deze regel geldt ongeacht het huwelijksstelsel van de echtgenoten en wie ook de
echtgenoot is die het goed heeft verkregen.
Hij is eveneens van toepassing wanneer beide echtgenoten ieder een
economische activiteit als belastingplichtige uitoefenen waarvoor ze aan de
normale BTW-regeling zijn onderworpen. In dit geval dient de aftrek van de bij
de verkrijging van het goed geheven BTW te worden verricht met inachtneming
van het werkelijk gebruik voor de doeleinden van de economische activiteit van
ieder van de echtgenoten. Deze laatste gedragslijn geldt overigens eveneens
wanneer een echtgenoot een economische activiteit als belastingplichtige
uitoefent en de andere echtgenoot een niet zelfstandige activiteit (verg. nr. 421,
2°, c).