61
Evaluatie Stimuleringsregeling BPV+ 2003 Hoofdrapport

Evaluatie Stimuleringsregeling BPV+ 2003 · De projectleiding was in handen van ondergetekende. drs F.A.P.M. Heere . Inhoudsopgave Pagina Voorwoord ... (o.m. integrale aanpak, structurele

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Evaluatie Stimuleringsregeling BPV+ 2003 Hoofdrapport

Evaluatie Stimuleringsregeling BPV+ 2003 Hoofdrapport drs E.D. Boorsma Amsterdam, oktober 2003

132/oktober 2003 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM Tel.: 020 - 6373623 Fax: 020 - 6362645 [email protected] www.dijk12.nl

Voorwoord In opdracht van het landelijk orgaan voor beroepsonderwijs de OVDB en de Sectorfondsen Zorg en Welzijn is het onderzoek ‘Evaluatie Stimuleringsregeling BPV+’ uitgevoerd. De evalu-atie is gericht op de uitvoering en resultaten van de regeling en mogelijkheden voor de toe-komst. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode januari 2003 - mei 2003. De verslaglegging van de ‘Evaluatie Stimuleringsregeling BPV+’ wordt weergegeven in drie rapporten. • Hoofdrapport. Dit rapport geeft verslag van de resultaten op overkoepelend niveau; • Rapportage per regio. Dit rapport geeft verslag van de resultaten per regio; • Bijlagerapport. Dit rapport geeft een nadere toelichting en specificatie van de

onderzoeksresultaten. Voor u ligt het Hoofdrapport. De rapporten zijn beschikbaar op de internetsite van de OVDB, www.ovdb.nl (doorklikken op ‘BPV’ op de homepage) en op de internetsite van de Sectorfondsen, www.fondsenzw.nl (doorklik-ken op ‘publicaties’ onderaan de homepage). Het onderzoek is vanuit OVDB en de Sectorfondsen begeleid door een commissie bestaande uit: • Mw M. Freeman; • Mw H. Melis; • Mw K. Swart; • Dhr K. Meijer. Het onderzoek is uitgevoerd door drs E.D. Boorsma. De projectleiding was in handen van ondergetekende. drs F.A.P.M. Heere

Inhoudsopgave

Pagina Voorwoord 1 Inleiding 9 2 Het verbeteren van de samenwerking bij de BPV 15 2.1 Activiteiten 15 2.2 Mate van realisering volgens betrokkenen 16 2.3 Samenwerking in de praktijk 18 2.4 Samenvattend 21 3 Het verbeteren van de kwantitatieve match bij de BPV 23 3.1 Activiteiten 23 3.2 Mate van realisering volgens betrokkenen 25 3.3 De kwantitatieve match in de praktijk 29 3.4 Samenvattend 31 4 Het verbeteren van de kwaliteit van de BPV 33 4.1 Activiteiten 33 4.2 Mate van realisatie volgens betrokkenen 34 4.3 De kwaliteit van de BPV in de praktijk 37 4.4 Samenvattend 38 5 Ondersteuning van en samenwerking tussen de regio’s 41 5.1 Ondersteuning door het BPV+punt 41 5.2 Samenwerking tussen regio’s 42 5.3 Samenvattend 43 6 Tevredenheid over BPV+ alles overziend 45 7 Toekomst 49 7.1 Voortzetting van BPV+ na 2003: belang en doelstellingen 49 7.2 Financiering nu en na 2003 50 7.3 Knelpunten bij voortzetting BPV+ 53 7.4 Samenvattend 53 8 Samenvatting en conclusies 55

Het Bijlagerapport en de Rapportage per regio zijn beschikbaar op de internetsite van de OVDB, www.ovdb.nl (doorklikken op ‘BPV’ op de homepage) en op de internetsite van de Sectorfondsen, www.fondsenzw.nl (doorklikken op ‘publicaties’ onderaan de homepage).

1 Inleiding In 1998 is het Convenant Arbeidsmarkt Zorgsector (CAZ) afgesloten. In het CAZ hebben de partijen i.e. de Sociale Partners in de zorg en de overheid landelijke meerjarenafspraken ge-maakt met betrekking tot een arbeidsmarktbeleid (o.m. integrale aanpak, structurele verbetering van de werking en het leveren van een bijdrage aan de bestrijding van werkloosheid). In dit kader is besloten de dreigende tekorten in de personeelsvoorziening van ca. 37.500 men-

n 60% een MBO-

innen de zorgsectoren is de beroepspraktijkvorming (BPV) een wezenlijk onderdeel van de

oelstelling van de Stimuleringsregeling BPV+ oor middel van intensieve regionale samen-

sen in de verplegende en verzorgende beroepen in de periode 1999-2003 terug te dringen tot de gebruikelijke frictie. Een en ander betekent dat er in die tijd het geraamde tekort met 8% moet afnemen en dat dit o.m. moet geschieden door de instroom in opleidingen met 20% te verhogen en de voortijdige uitstroom uit opleidingen met 20% te reduceren. In de verpleging en verzorging werken in het totaal 459.200 mensen waarvaopleiding verpleging en verzorging heeft voltooid.1 De zorgsector kan worden verdeeld in zeven sectoren: ziekenhuizen, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, verpleeghuizen, ver-zorgingshuizen, thuiszorg en overigen. Samen dekken deze zeven sectoren ongeveer 95% van de markt. De thuiszorg is met 153.000 werknemers de grootste werkgever. Bopleidingen. Knelpunten die zich daarbij voordoen zijn enerzijds onvoldoende BPV-plaatsen die anderzijds onvoldoende kwaliteit hebben.2 Tegen deze achtergronden is begin 2000 door de Sectorfondsen Zorg en Welzijn en de OVDB besloten tot het inzetten van de Stimuleringsrege-ling BPV+. DHet doel van de Stimuleringsregeling BPV+ is ‘dwerking te streven naar enerzijds een kwantitatief betere match tussen vraag en aanbod van BPV-plaatsen en anderzijds een kwalitatief betere inkadering van de BPV in verplegende, ver-zorgende en agogische opleidingen op de niveaus 1 t/m 5’. In een breder perspectief is het uit-eindelijke doel van de Stimuleringsregeling BPV+ het tot stand brengen van een effectieve en efficiënte reguliere samenwerking bij de BPV tussen alle partners in een zorgregio. De Stimuleringsregeling BPV+ in hoofdlijnen

zorgregio in Nederland de mogelijkheid is

lan op te stellen waarin onderling op el-

d;

Kern van de Stimuleringsregeling is dat aan elke geboden een BPV+plan uit te voeren. In een dergelijk plan moest sprake zijn van het volgende. • Een geïntegreerde aanpak van de BPV-situatie.

Partners in de regio dienden een lange termijn pkaar afgestemde activiteiten zijn opgenomen, die gericht zijn op het komen tot: - het versterken van regionale samenwerking;

- het verbeteren van match van vraag en aanbo - het bevorderen van de kwaliteit van de BPV.

1 Zie voor deze alinea Macrodoelmatigheidsadvies OVDB 2002. 2 De tekorten op MBO-niveau geven een indicatie. Uit een enquête van de OVDB onder ROC’s bleek over de gehele linie een tekort aan BPV-plaatsen, zij het dat de meeste ROC’s geen tekorten constateerden aan BPV-plaatsen voor de kwalificaties zorghulp en zorghelpende. BPV-plaatsen voor verpleegkundige niveau 4 vormde het grootste tekort in vrijwel alle sectoren, gevolgd door BPV-plaatsen voor verzorgende beroepen. Tweederde van de ROC-respondenten had een tekort aan BPV-plaatsen voor verpleegkundigen geconstateerd voor het jaar 2001 - 2002 en 75% van de responderende ROC’s verwacht ook voor het jaar 2002-2003 een tekort voor deze kwalificatie. (Macro-doelmatigheidsadvies OVDB 2002, blz. 41/42).

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 9

• Een onderbouwde en passende aanpak van de BPV-problematiek. De te kiezen verbeteringsactiviteiten dienden aan te sluiten op de regionaal ervaren kwan-

titatieve en kwalitatieve BPV-knelpunten, zowel op MBO- als HBO-niveau. Daarnaast diende de aanpak te passen bij de al bestaande samenwerkingspatronen en afspraken tus-sen de betrokken partijen in de regio.

• Een ingekaderde aanpak. De voorgestelde activiteiten dienden aan te sluiten op andere landelijke en regionale

initiatieven en (fiscale) regelingen. Ten slotte moest de inbreng van partners als TSO-RAPV, ROC’s, hogescholen en zorginstellingen en de opzet van planning en begroting helder zijn.

Niet in alle regio’s was al voldoende basisinformatie aanwezig om direct een BPV+plan op te kunnen stellen. Daarom bood de Stimuleringsregeling BPV+ de mogelijkheid om eerst een plan voor een ‘Voorloopfase’ in de dienen. In een dergelijke fase kregen de regionale partners de tijd om door aanvullende onderzoeksactiviteiten en werkconferenties met zorginstellingen en andere partijen te komen tot een voldragen BPV+plan. Vanuit de regio’s konden dus twee typen aanvragen worden ingediend. • Een aanvraag voor een meerjarig BPV+plan (een of meer deelprojecten met een looptijd

langer dan een jaar naar aanleiding van een analyse van de regionale BPV-situatie). • Een aanvraag voor een voorloopfase (een project van maximaal zes maanden om een

BPV+plan op te stellen indien nog onduidelijkheid of onvoldoende overeenstemming be-stond om dit direct te doen). Hiervoor was éénmalig € 22.775,- beschikbaar .

Vanaf eind 2000 konden de 24 zorgregio’s een aanvraag voor een BPV+plan indienen. Per regio was jaarlijks een richtbedrag van € 56.750,- beschikbaar. Vanaf eind 2000 t/m 2003 konden (en kunnen) activiteiten worden uitgevoerd. Bij de uitvoering worden de regio’s gesteund door het BPV+punt, waarin expertise vanuit de Sectorfondsen en de OVDB is ondergebracht.

Uitvoering Stimuleringsregeling BPV+ De meeste regio’s (15 van de 24) hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid eerst een voor-loopfase uit te voeren. Na de zomer van 2002 heeft een omslag plaatsgevonden van voorloopfa-se naar BPV+plan. Het BPV+punt concludeert dat de regeling met groot enthousiasme is ont-vangen in de diverse regio’s en eind 2002/begin 2003 kan worden geconstateerd dat in (in prin-cipe) alle regio’s een BPV+plan in uitvoering is.1

1 In regio 15, Amsterdam - Zaanstreek - Waterland, is na afronding van de voorloopfase besloten om geen aanvraag voor een vervolg in te dienen.

10 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Overzicht 1 Regio’s naar moment waarop zij gestart zijn met de uitvoering van het BPV+plan

VROEG (2000) MEDIUM (2001) LAAT (2002 en later) 1-3 Groningen/Drenthe 5 Twente 8-9 Arnhem/Nijmegen 13 t’ Gooi 16 KAM

4 IJssel Vecht 6 Midden IJssel 14 Noord Holland Noord 17 Rijnstreek 21 Zeeland 22-23 West Brabant 24 Midden Brabant 26 Zuid Oost Brabant 27 Noord Limburg 28 Zuid Limburg

2 Friesland 7 Veluwe 10 Flevoland 11-12 Utrecht 20 Rijnmond

(18 Haaglanden)1 (19 Zuid Holland Zuid)2 (25 Noord Oost Brabant)2

In het rapport wordt bij de analyse onderscheid gemaakt tussen vroege starters, middelstarters en late starters. Hiermee wordt het volgende bedoeld. • Vroege starters: dit zijn regio’s die in 2000 zijn gestart. • Medium starters: dit zijn regio’s die in 2001 zijn gestart. • Late starters: dit zijn regio’s die in 2002 of erna zijn gestart.

Evaluatie Stimuleringsregeling BPV+ De Stimuleringsregeling BPV+ loopt vanaf september 2000. Aan het eind van dat jaar is een kwart van de regio’s begonnen met een BPV+plan. Begin 2003 lopen in alle regio’s projecten in het kader van de Stimuleringsregeling BPV+. De Stimuleringsregeling loopt nog gedurende 2003. Eind 2002 stellen de Sectorfondsen en de OVDB zich de vraag welk beleid zij voor de toekomst moeten inzetten en wat de beste besluitvorming is aangaande de Stimuleringsregeling BPV+. Hierbij spelen vragen een rol als onder meer: worden de doelen (in de nabije toekomst) bereikt door de regeling en kan het uitgangspunt om in 2003 te stoppen, worden gehandhaafd of moet de Stimuleringsregeling BPV+ ook na 2003 doorgaan en zo ja, in welke vorm? Tegen deze achtergrond is in onderhavig onderzoek de Stimuleringsregeling BPV+ geëvalueerd. Het centrale doel van onderhavige (tussen)evaluatie is het verkrijgen van inzicht in de kwantita-tieve en kwalitatieve stand van zaken bij de uitvoering van de Stimuleringsregeling BPV+ en van de ontwikkeling daarin. Dit teneinde meer informatie te verkrijgen voor het toekomstige beleid en besluitvorming. Naar aanleiding van de hoofddoelen van het onderzoek, te weten: ‘zicht op de realisatie’ en ‘toekomst’ zijn de volgende centrale vragen geformuleerd.3 1. In welke mate zijn de beoogde effecten met de regeling (al) bereikt, en waardoor? 2. Indien nog niet alle effecten in voldoende mate zijn gerealiseerd: welke vervolgstap-

pen kunnen dan worden aanbevolen?

1 Voor wat betreft regio Haaglanden hebben zowel betrokken instellingen en organisaties als de BPV+coördinator aan het onderzoek deelgenomen. De vragenlijst van de BPV+coördinator is echter (deels ingevuld) na sluitingsdatum geretourneerd, waardoor deze vragenlijst niet is meegenomen in de analyses. 2 Voor wat betreft de regio’s Zuid Holland Zuid en Noord Oost Brabant hebben uitsluitend betrokken instellingen en organisaties aan het onderzoek deelgenomen. De BPV+coördinatoren van deze regio’s hebben niet aan het onderzoek deelgenomen. 3 Offerteverzoek De externe evaluatie van de Stimuleringsregeling BPV+, Projectteam BPV+, 6 november 2002

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 11

Opzet van het onderzoek In dit evaluatieonderzoek diende dus meer inzicht te worden verkregen over in welke mate be-oogde effecten met de Stimuleringsregeling inmiddels zijn bereikt en nog worden bereikt. Het onderzoek diende zich hierbij met name te richten op de gerealiseerde effecten op landelijk ni-veau, dus over alle regio’s heen. Een complicerende factor hierbij was echter dat de (sub)doelen en effecten van de Stimuleringsregeling per regio sterk kunnen variëren. Weliswaar hebben de regio’s algemene doelen gesteld gekregen (zoals het verbeteren van de samenwerking, de kwan-titatieve match en de kwaliteit van de BPV), maar de regio’s konden zelf bepalen op welke wij-ze zij deze doelen wilden invullen en op welke wijze c.q. via welke deelprojecten zij deze wil-den bereiken. Doelen, activiteiten (deelprojecten) en hiermee het soort resultaten variëren dus per regio. In de opzet van het onderzoek is rekening gehouden met bovenstaande problematiek, zodat toch inzicht kon worden verkregen in effecten van BPV+ op landelijk niveau. Zo hebben de onder-zoekers bijvoorbeeld in de vragenlijst gebruik gemaakt van de door hen geformuleerde (over-koepelende) doelstellingen. Respondenten konden in de vragenlijst aangeven welke van deze doelen in hun regio gelden en in welke mate zij van mening zijn dat deze doelen bereikt zijn/worden. Tevens hebben de onderzoekers - om inzicht te krijgen in de activitei-ten/deelprojecten op landelijk niveau - in de vragenlijst een lijst opgesteld van activitei-ten/deelprojecten die overkoepelend zijn over de regionale activiteiten/deelprojecten. Respon-denten konden aanvinken welke van deze activiteiten/deelprojecten in hun regio worden uitge-voerd. Ter verkrijging van informatie ten behoeve van het onderzoek zijn diverse groepen en belanghebbenden benaderd. Uitvoering van het onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd door middel van: • deskresearch; • een schriftelijke enquête onder 23 BPV+coördinatoren (één coördinator was verantwoor-

delijk voor twee regio’s); • een schriftelijke enquête onder 196 bij de uitvoering van BPV+ in de regio’s betrokken

instellingen en organisaties; • telefonische interviews met BPV+coördinatoren. De in dit rapport gepresenteerde resultaten zijn onder meer gebaseerd op: • deskresearch. • 20 geretourneerde vragenlijsten van BPV+coördinatoren. • 20 telefonische interviews met BPV+coördinatoren. • 109 vragenlijsten van respondenten van betrokken instellingen en organisaties, waaron-

der1: - 58 zorginstellingen (respons 56%);

- 14 ROC’s (respons 48%); - 7 HBO-instellingen (respons 39%); - 21 respondenten van de OVDB (respons 78%); - 8 respondenten van TSO (respons 44%). In tabel 1 is de respons per soort zorginstelling weergegeven.

1 In het totaal zijn 196 instellingen benaderd. Het betreft ongeveer 4 á 5 instellingen per regio die door de BPV+coördinatoren voor dit onderzoek waren geselecteerd. Hiervan zijn 109 vragenlijsten retour ontvangen. Een respons van 56%, wat een hoog retourpercentage is. Na het sluiten van de terugzenddatum zijn nog 28 vragenlijsten ontvangen.

12 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Tabel 1 Respons naar zorgbranche

Soort instelling/organisatie Aantal verstuurde vragenlijsten

Respons Abs.

Respons %

GGZ-instelling 21 12 57%

Instelling voor gehandicaptenzorg 17 11 65%

Instelling voor de thuiszorg 20 12 60%

Verpleeg- of verzorgingshuis 25 10 40%

Ziekenhuis 21 13 62%

Totaal 104 58 56%

In het rapport wordt geregeld de term ‘betrokken instellingen’ gebruikt. Hiermee worden zowel de respondenten van zorginstellingen als de respondenten van onderwijsinstellingen, de OVDB en TSO bedoeld. Bij analyse is steeds nagegaan of de antwoorden van de verschillende groepen respondenten onderling verschilden. Indien dit het geval was, is dit vermeld in het rapport. Zie voor een uitgebreider overzicht van de opzet, uitvoering en responsgegevens van het onder-zoek hoofdstuk 1 van het Bijlagerapport. Leeswijzer Het rapport is verder als volgt opgebouwd. • In de eerstvolgende drie hoofdstukken wordt ingegaan op de mate van realisering van

verschillende hoofddoelstellingen van de Stimuleringsregeling BPV+, namelijk: - het verbeteren van de samenwerking bij de BPV (hoofdstuk 2); - het verbeteren van de kwantitatieve match van vraag en aanbod bij de BPV (hoofd-

stuk 3); - het verbeteren van de kwaliteit van de BPV (hoofdstuk 4). • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op ondersteuning van regio’s en samenwerking tussen

regio’s. • Hoofdstuk 6 behandelt de tevredenheid van respondenten over BPV+ alles overziend. • Hoofdstuk 7 gaat in op de toekomst van de Stimuleringsregeling. • Het laatste hoofdstuk betreft de samenvatting en conclusies. Verder moet bij het lezen van onderhavig rapport de volgende zaken in gedachten worden ge-houden. • In de tabellen zijn percentages aangegeven. Door afronding tellen deze percentages niet

altijd op tot 100%. • Genoemde percentages in de tabellen en de tekst hebben betrekking op de respondenten

die desbetreffende vraag daadwerkelijk hebben beantwoord. • Ten aanzien van een aantal aspecten van BPV+ is de tevredenheid van respondenten ge-

meten. Bij de nadere analyses wordt gesproken over ‘relatieve tevredenheid’ en ‘relatieve ontevredenheid’. Het woord ‘relatief’ wordt gebruikt wanneer de antwoorden van de ver-schillende respondentgroepen onderling worden vergeleken. Er is bij zo’n vergelijking al-tijd een respondentgroep die het meest tevreden is, en een groep die het minst tevreden is. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een bepaalde respondentgroep absoluut gezien tevreden is over een bepaald aspect (ze scoren bijvoorbeeld een 8), maar in vergelijking met andere respondentgroepen (die scoren bijvoorbeeld een 9) wél het minst tevreden is. In dit geval is deze groep ‘relatief het minst tevreden’. Andersom kan het voorkomen dat een bepaalde respondentgroep absoluut gezien ontevreden is over een bepaald aspect,

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 13

maar in vergelijking met andere groepen wél het minst ontevreden. Deze groep is dan ‘re-latief het meest tevreden’.

• De resultaten in het rapport zijn over het algemeen gebaseerd op twee groepen responden-ten: BPV+coördinatoren en de groep betrokken instellingen en organisaties. In een aantal hoofdstukken zijn de resultaten echter uitsluitend afkomstig van BPV+coördinatoren. Voor verschillende as• pecten is bezien of er samenhang is met onder meer:

t met BPV+. Indien er sprake was van samen-

- soorten instellingen of organisatie; - moment waarop regio’s zijn gestar

hang is dit in het rapport vermeld.

14 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

2 Het verbeteren van de samenwerking bij de BPV Eén van de hoofddoelstellingen van de Stimuleringsregeling BPV+ is het verbeteren van de reguliere samenwerking tussen organisaties/instellingen ten behoeve van de BPV. In de regio’s waar vóór BPV+ de functionaliteit van de samenwerking nog niet optimaal was, verdiende het aanbeveling de ‘regionale school-zorgfunctie’ te stimuleren. De taken van zo’n school-zorgfunctie kunnen, volgens de in 2000 verschenen Leidraad bij de regeling, onder meer zijn: • het initiëren en coördineren van al die activiteiten die de samenhang tussen theorie en

praktijk van de opleiding verhogen; • het vervullen van de voortrekkersrol bij het opzetten en uitvoeren van concrete activitei-

ten met betrekking tot onder meer het verbeteren van de match tussen vraag een aanbod van BPV-plaatsen;

• het treffen van maatregelen die de kwaliteit van de BPV bevorderen. Goede samenwerking tussen de regionale partners vormt een basisvoorwaarde voor het realise-ren van een kwantitatief en kwalitatief goed op elkaar afgestemd scholingsaanbod binnen scho-lings- en zorginstellingen.1 Om tot kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te komen, is het allereerst nodig dat er in een regio hierover afstemming plaatsvindt. Daartoe is een voorwaarde dat er onderlinge contacten plaatsvinden, relaties met elkaar worden aangegaan, netwerken worden opgebouwd én dat dit alles wordt georganiseerd en enigszins wordt gestructureerd. Dit alles kan worden ondergebracht onder de noemer ‘samenwerking’ en ‘organisatie van de sa-menwerking’. In deze zin is samenwerking bij de BPV een belangrijke randvoorwaarde voor het behalen van kwantitatieve en kwalitatieve hoofddoelstellingen in de regio’s. In dit onderzoek is onder meer nagegaan wat de stand van zaken is van de regionale samenwer-king, hoever deze is gevorderd en hoe betrokkenen de samenwerking beoordelen. 2.1 Activiteiten Het belang van het verbeteren van de samenwerking bij de BPV wordt door zowel BPV+coördinatoren als andere betrokkenen erkend. Het is, volgens de BPV+coördinatoren, in bijna alle regio’s (negentien van de twintig) een hoofddoelstelling van het regionale BPV+plan’.2 Ook betrokken instellingen onderschrijven het belang van betere samenwerking: bijna alle instellingen (94%) zien dit als een doelstelling in de regio. Ten behoeve van het realiseren van deze doelstelling richten regio’s zich hierbij onder meer op het verbeteren van specifieke samenwerkingsrelaties, zoals bijvoorbeeld de samenwerking tus-sen: • onderwijs- en zorginstellingen over het afstemmen van vraag en aanbod van BPV-

plaatsen; • scholen onderling; • zorginstellingen onderling; • tussen BPV-coördinatoren binnen een ROC of HBO-instelling. Tevens richten sommige regio’s zich op het verbeteren van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen scholen en zorginstellingen over leerlingen.

1 Zie Leidraad bij het opstellen van een aanvraag in het kader van de Stimuleringsregeling BPV+, blz. 41. 2 Uitsluitend in regio West-brabant vormt dit geen doelstelling van het regionale BPV+plan.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 15

Regio’s hebben verschillende activiteiten en deelprojecten om de samenwerking binnen hun regio te verbeteren. Een activiteit of deelproject waar meerdere regio’s zich mee bezighouden, is het opzetten van een regie- of coördinatiepunt, waar bovengenoemde relaties samenkomen (zie hiervoor paragraaf 2.3) Tevens zijn er activiteiten of deelprojecten die meer regiospecifiek zijn, zoals het opzetten en ondersteunen van netwerken of het opzetten van een digitaal informatie-punt. Hieronder volgt een aantal voorbeelden van deelprojecten en activiteiten gericht op het verbeteren van de samenwerking in hun regio. “Tussen zorg en ROC’s is de samenwerking verbeterd: er is veel meer contact

tussen hen over allerlei onderwerpen. Vroeger moesten leerlingen voor het regelen van een stage eerst naar iemand bij het ROC en erna naar iemand bij een zorgin-stelling. Nu is dit gebundeld in een commissie. De te volgen procedures voor het regelen van een stage zijn voor betrokkenen, dus ook voor leerlingen nu veel helderder.”

“Er is een nieuwe overlegstructuur tussen onderwijs en zorg op het niveau van

praktijkopleiders, werkbegeleiders en BPV-docenten in opleidingen. Over het al-gemeen worden betrokkenen in de regio meer geïnformeerd en tevens meer betrok-ken bij het regionale beleid.”

“Afstemming vooral. Vroeger hadden scholen meerdere mensen die hun eigen

kringetje gingen rondbellen, wanneer er een BPV-plaats nodig was. Dat is micro-niveau. Nu wordt alles op een meer overkoepelend niveau aangepakt. Bij elkaar komen en afstemmen, zodat daar in één keer alles wordt afgestemd.”

2.2 Mate van realisering volgens betrokkenen In het onderzoek is nagegaan in welke mate betrokkenen van mening zijn dat de hoofddoelstel-ling ‘het verbeteren van de samenwerking bij de BPV’ is bereikt (bij BPV+coördinatoren) c.q. dat de situatie hiervan is verbeterd (bij betrokken instellingen). BPV+coördinatoren zijn relatief vaker van mening dat de doelstellingen in bepaalde mate zijn gerealiseerd, terwijl respondenten van instellingen relatief vaak aangeven dat er niets is veran-derd. • Volgens de BPV+coördinatoren is de samenwerkingsdoelstelling in ruim de helft van de

regio’s (58%) in grote mate tot redelijk grote mate bereikt. In ongeveer een derde van de regio’s (32%) is de doelstelling in beperkte mate bereikt en in twee regio’s (11%) hele-maal niet. In géén enkele regio is de doelstelling volledig bereikt.

• Volgens ruim een derde van de betrokken instellingen (38%) is de situatie van de samen-werking bij de BPV in de regio (sterk) verbeterd. Ongeveer een derde van hen (34%) is van mening dat dit enigszins is verbeterd en ongeveer een kwart van hen (23%) is van mening dat dit niet is veranderd.1 Hierbij zijn zorginstellingen relatief het minst vaak van mening dat dit (sterk) is verbeterd (20% van hen). Meer in het bijzonder betreft het GGZ-instellingen en instellingen voor de gehandicaptenzorg die hierover relatief vaak negatief zijn. Respondenten van de OVDB en TSO zijn juist relatief vaak positief hierover.

BPV+coördinatoren geven relatief vaker aan dan instellingen dat er sprake is (geweest) van knelpunten bij de (verbetering van de) samenwerking. Dit wordt door bijna driekwart van hen aangegeven tegenover ongeveer een derde van de betrokken instellingen (34%). Beide respon- 1 De overige respondenten hebben aangegeven dit niet te kunnen beoordelen.

16 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

dentgroepen geven aan dat problemen in de samenwerking met name zijn veroorzaakt door de (eigen) belangen die organisaties bij de samenwerking hebben. Een andere reden die door beide groepen wordt genoemd is (de veranderingen van) de projectorganisatie. Het moment waarop regio’s zijn gestart met de uitvoering van BPV+ blijkt van groot belang te zijn bij het bereiken van een verbeterde samenwerking. Respondenten uit regio’s die vroeg ge-start zijn met de uitvoering van BPV+ zijn positiever over de mate waarin de samenwerking is verbeterd dan respondenten uit laat gestarte regio’s (zie onderstaande grafiek). Grafiek 1 Percentage respondenten dat vindt dat de doelstelling ‘verbeteren van de sa-

menwerking’ in (redelijk) grote mate is bereikt naar startmoment van regio’s

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

Laat

Medium

Vroeg

Moment waarop is gestart met uitvoering BPV+

BPV+coördinatoren

Betrokken instellingen

De grafiek laat duidelijk zien dat er een stijgende lijn is naarmate regio’s langer bezig zijn. De meest voor de hand liggende verklaring is dat communicatie, relaties met elkaar, netwerken en samenwerking moeten groeien. Een andere verklaring, namelijk dat de verschillende betrokke-nen in vroeg gestarte regio’s al goed met elkaar omgingen vóór BPV+, blijkt niet houdbaar. Uit tabel 3 blijkt namelijk dat betrokken instellingen uit vroeg gestarte regio’s juist meer ontevreden waren over de samenwerkingsrelaties tijdens de start van BPV+ dan de instellingen uit laat en medium gestarte regio’s. Realisering vóór 2004 Hierboven is ingegaan op de mate waarin de doelstelling ‘verbeteren van de samenwerking’ volgens BPV+coördinatoren in april 2003 is gerealiseerd. Aan BPV+coördinatoren is tevens gevraagd of deze doelstelling volledig gerealiseerd zal worden vóór 2004. Op hun antwoorden wordt hieronder verder ingegaan. Volgens ongeveer tweevijfde van de BPV+coördinatoren (acht regio’s: 42%) wordt de doelstel-ling ‘verbetering van de samenwerking van de BPV’ nog geheel gerealiseerd vóór eind 2003. Dit wordt met name aangegeven door BPV+coördinatoren van regio’s waar de doelstelling op dit moment al in (redelijk) grote mate is gerealiseerd. Eveneens 42% van de

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 17

BPV+coördinatoren geeft aan dat dit misschien het geval is of dit niet te weten. Volgens 16% van hen wordt de doelstelling niet in 2003 gerealiseerd. Ook hier is het startmoment belangrijk: BPV+coördinatoren uit regio’s die vroeg gestart zijn met BPV+ geven relatief vaker aan dat deze doelstelling nog in 2003 wordt behaald, namelijk 60% van hen tegenover 20% van de BPV+coördinatoren uit laat gestarte regio’s. In ongeveer tweevijfde van de regio’s wordt de doelstelling ‘verbetering van de samenwerking bij de BPV’ dus bereikt vóór 2004. Daarnaast blijkt deze doelstelling in nog eens vijf regio’s (26%) in redelijk grote mate gerealiseerd te worden vóór 2004. Deze regio’s hebben namelijk de doelstelling op dit moment al in (redelijk) grote mate gerealiseerd, maar hebben niet aangegeven dat zij de doelstelling vóór 2004 geheel realiseren. Als deze regio’s worden meegerekend, kan gezegd worden dat de doelstelling in ongeveer tweederde van de regio’s in (redelijk) mate tot volledig wordt gerealiseerd. Grafiek 2 Percentage BPV+coördinatoren dat aangeeft dat de doelstelling ‘verbeteren van de

samenwerking bij de BPV’ in (redelijk) grote mate of geheel is en wordt gereali-seerd

58%

42%

26%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

begin 2003 eind 2003 (verwachting)

Geheel In (redelijk) grote mate

De meeste BPV+coördinatoren hebben overigens aangegeven dat er knelpunten bestaan ten aanzien van het realiseren van de hoofddoelstellingen van BPV+ vóór 2004. Met name wordt aangegeven dat er meer geld en tijd nodig is om de doelstellingen van de Stimuleringsregeling BPV+ te realiseren. 2.3 Samenwerking in de praktijk Naast de mening van betrokkenen over de mate waarin de doelstelling ‘verbeteren van de sa-menwerking’ is gerealiseerd, is in het onderzoek tevens bezien wat in de praktijk is bereikt en hoe respondenten hierover oordelen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op: • opzetten en uitbreiden van regie- of coördinatiepunt; • deelname van instellingen en betrokkenen aan BPV+;

18 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

• nieuwe en intensievere samenwerking door BPV+; • oordeel van betrokkenen over een aantal aspecten van de samenwerking. Regie- of coördinatiepunt In zeven regio’s functioneert inmiddels een BPV-coördinatie of regiepunt. Opvallend is dat het hier uitsluitend regio’s betreft die in 2001 of eerder met de uitvoering van BPV+ zijn gestart. Daarnaast wordt op dit moment in eveneens zeven regio’s gewerkt aan de opstart van zo’n re-gie- of coördinatiepunt. Op termijn zal er dus in veertien regio’s sprake zijn van een dergelijk coördinatiepunt. De zeven regio’s waar op dit moment inmiddels met een regie- of coördinatiepunt wordt ge-werkt, hebben aangegeven dat deze coördinatie- of regiepunten tot op dit moment tot een aantal positieve effecten hebben geleid. Het betreft vooral verbeteringen in de afstemming en samen-werking tussen organisaties, maar in een aantal gevallen betreft het tevens realisering van kwan-titatieve doelstellingen, zoals bijvoorbeeld meer of betere benutting van BPV-plaatsen. Deelname aan BPV+ In de enquête onder BPV+coördinatoren is nagegaan met hoeveel en hoeveel verschillende or-ganisaties in een regio wordt samengewerkt. In totaal werken 45 ROC’s (dus vrijwel alle ROC’s in Nederland), 626 zorginstellingen en 18 HBO-instellingen mee aan de uitvoering van BPV+deelprojecten1. Verder blijkt wat dit betreft onder meer het volgende. • In alle regio’s werken ROC’s mee aan de uitvoering van BPV+projecten. Gemiddeld gaat

het om ongeveer twee ROC’s per regio. • In alle regio’s werken zorginstellingen hieraan mee. Gemiddeld gaat het om 39 zorgin-

stellingen per regio. Dit blijkt 42% te zijn van het totale aantal zorginstellingen in de re-gio’s2. Met name instellingen binnen de gezondheidscentra (het betreft hier slechts drie instellingen), gehandicaptenzorg, GGZ, thuiszorg en ziekenhuizen blijken relatief vaak mee te werken aan de uitvoering van BPV+ (zie tabel 2).

Tabel 2 Totaal aantal zorginstellingen per branche en aandeel zorginstellingen dat mee-

werkt aan BPV+ (n=16)

Soort instelling Totaal aantal instellingen

Aantal dat meewerkt aan BPV+

% Instellingen dat meewerkt

GGZ-instellingen 85 44 52%

Gehandicaptenzorg-instellingen 384 261 68%

Gezondheidscentra 3 3 100%

Thuiszorginstellingen 84 44 52%

Verpleeg- en verzorgingshuizen 830 229 28%

Ziekenhuizen 74 38 51%

Branche onbekend 36 7 19%

Totaal 14963 626 42%

1 Niet alle regio’s hebben aantallen zorginstellingen en HBO-instellingen genoemd. Het werkelijke aantal ligt dus hoger. 2 Niet alle regio’s hebben aangegeven hoeveel zorginstellingen meewerken: zestien regio’s hebben dit wél gedaan. De hier vermelde gegevens hebben dan ook betrekking op deze zestien regio’s. Voor alle regio’s te zamen wordt het aantal zorginstellingen dat aan BPV+ meewerkt, geschat op ongeveer 900. 3 Doordat regio’s deze vraag op verschillende wijze hebben ingevuld, zijn geen betrouwbare uitspraken te doen over het absolute aantal (locaties van) zorginstellingen in alle regio’s te zamen. Wel zijn uitspraken te doen over het per-centage zorginstellingen dat per sector deelneemt aan de uitvoering van BPV+.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 19

• In 17 van de twintig regio’s werken tevens HBO-instellingen mee aan de uitvoering van BPV+projecten. Gemiddeld betreft het één HBO-instelling per regio.

Het betreft dus een redelijk breed palet van betrokken instellingen in de diverse regio’s. De mate van participatie de mate van betrokkenheid verschilt echter nogal in diverse regio’s. Over het algemeen geldt dat intermediaire organisaties het minst betrokken zijn bij de samenwerking (zie bijlagerapport, tabel 9, blz. 19). In het onderzoek is nagegaan hoe betrokken partijen oordelen over de betrokkenheid van ande-ren. • Over het algemeen vinden de meeste respondenten van betrokken instellingen het essenti-

eel of van belang dat organisaties als zorginstellingen, ROC’s en HBO-instellingen deel-nemen aan BPV+. Dit geldt met name voor zorginstellingen: alle respondenten vinden het essentieel of belangrijk dat zij aan BPV+ deelnemen.

• Bijna alle respondenten van betrokken instellingen (94%) vinden het essentieel of belang-rijk dat hun eigen organisatie aan BPV+ deelneemt.

• De meeste respondenten zijn van mening dat er géén organisaties in de samenwerking ontbreken. Ook vinden de meeste respondenten dat organisaties als ROC’s, HBO-instellingen en zorginstellingen hierbij in voldoende mate vertegenwoordigd zijn. Een minderheid (ongeveer een kwart of minder) geeft aan dat wél organisaties ontbreken of in onvoldoende mate vertegenwoordigd zijn. Het meest worden hierbij HBO-instellingen en zorginstellingen genoemd.

Nieuwe en intensievere samenwerkingsrelaties door BPV+ Het doel van BPV+ is dat (directe) contacten worden gelegd en zodoende bestaande relaties worden geïntensiveerd of nieuwe samenwerkingsrelaties worden aangegaan. BPV+ kan zo wer-ken als een vliegwiel voor samenwerkingsrelaties in het netwerk. De vraag is derhalve of ten gevolge van BPV+ bestaande relaties inderdaad zijn geïntensiveerd en/of nieuwe relaties zijn ontstaan. Bijna alle BPV+coördinatoren (90%) zijn van mening dat BPV+ heeft geleid tot intensivering van bestaande samenwerkingsrelaties. Daarnaast is ruim de helft van de BPV+coördinatoren (60%) van mening dat nieuwe samenwerkingsrelaties in de regio zijn ontstaan door BPV+. Respondenten van betrokken instellingen vinden iets minder vaak dat BPV+ heeft geleid tot intensievere en nieuwe samenwerkingsrelaties, namelijk respectievelijk ongeveer de helft (53%) en een kwart (25%) van hen. Van alle respondentgroepen zijn zorginstellingen relatief het minst vaak van mening dat BPV+ heeft geleid tot nieuwe of intensievere samenwerkingsrelaties. Beide respondentgroepen zijn het erover eens dat BPV+ met name heeft geleid tot intensivering van bestaande samenwerkingsrelaties en minder tot nieuwe samenwerkingsrelaties. Oordeel van betrokkenen over de samenwerking In het onderzoek is bezien hoe respondenten oordelen over (de verbetering van) de samenwer-king ten behoeve van de BPV. Dit oordeel bestaat uit de volgende aspecten. • Een vergelijking tussen de mate van tevredenheid over de huidige samenwerking en die

tijdens de start van BPV+; • De mate waarin de verbetering van de samenwerking voldoet aan de verwachtingen van

respondenten; • De mate van tevredenheid over de huidige samenwerking: alles overziend.

20 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Uit het onderzoek komt wat bovenstaande betreft het volgende naar voren. • Respondenten van betrokken instellingen zijn over alle samenwerkingsrelaties nu meer

tevreden dan zij waren tijdens de start van BPV+: in rapportcijfer uitgedrukt neemt de te-vredenheid toe van een 6+ naar een 7-. Respondenten van zorginstellingen geven echter relatief lage cijfers, respondenten van ROC’s geven juist relatief vaak hogere cijfers.

• De toename van de tevredenheid is groter naarmate regio’s vroeger zijn gestart (zie ook tabel 3).

Tabel 3 Gemiddelde rapportcijfers voor samenwerkingsrelaties naar startmoment volgens

betrokken instellingen

Gemiddeld rapportcijfer voor de situatie tijdens

start BPV+ (n=73)

Gemiddeld rapportcijfer voor huidige situatie

(n=79)

Toe- of afname De samenwerking met:

Vroeg Medium Laat Vroeg Medium Laat Vroeg Medium Laat

Zorginstellingen 5,8 6,7 6,4 6,8 7,0 6,8 +1,0 +0,3 +0,4

ROC’s 6,3 6,4 6,3 7,3 6,9 6,8 +1,0 +0,5 +0,5

HBO-instellingen 4,5 6,1 5,3 5,0 6,7 5,5 +0,5 +0,6 +0,2

BPV+coördinator 5,4 6,6 6,0 7,6 7,2 6,3 +2,2 +0,6 +0,3

OVDB-consulenten 5,9 6,8 7,0 7,1 7,1 6,7 +1,2 +0,3 -0,3

Gemiddeld 5,6 6,5 6,2 6,8 7,0 6,4 +1,2 +0,5 +0,2

• Daarnaast geeft ruim de helft van de betrokken instellingen (60%) aan dat de mate waarin

de samenwerking is verbeterd, voldoet aan hun verwachtingen daarover. ROC’s en HBO-instellingen zijn wat dit betreft relatief het meest tevreden, zorginstellingen (verpleeg- en verzorgingshuizen en instellingen voor de gehandicaptenzorg) het minst.

• Alles overziend is een ruime meerderheid van zowel de BPV+coördinatoren (65%) als de betrokken instellingen (55%) tevreden tot zeer tevreden over de huidige samenwerking. Als tevens de tevredenheid over meer specifieke aspecten (verloop, mate, effectiviteit en efficiency) van de samenwerking wordt bezien, blijkt dat men met name (zeer) tevreden is over de mate waarin wordt samengewerkt. Het minst tevreden is men over de efficien-cy van de samenwerking.

Voor zowel de tevredenheid in het algemeen als de tevredenheid over de specifieke aspecten geldt dat BPV+coördinatoren relatief meer tevreden zijn dan betrokken instellingen. Van de betrokken instellingen zijn zorginstellingen relatief het minst vaak tevreden over de samenwer-king, met name de instellingen voor gehandicaptenzorg en verpleeg- en verzorgingshuizen. Verder blijkt dat respondenten over het algemeen meer tevreden zijn over de samenwerking, naarmate de samenwerking in hun regio meer verbeterd is.

2.4 Samenvattend Eén van de doelstellingen van de Stimuleringsregeling BPV+ is het verbeteren van de samen-werking ten behoeve van de BPV. Het belang van dit doel wordt door betrokkenen in de regio’s onderschreven. In slechts één regio wordt verbetering van de samenwerking niet als doel ge-noemd.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 21

In alle regio’s nemen ROC’s en zorginstellingen deel aan de samenwerking. Tevens zijn HBO-instellingen in de meeste regio’s vertegenwoordigd. De meeste respondenten vinden dat er geen organisaties in de samenwerking ontbreken, maar respondenten die wél vinden dat er organisa-ties ontbreken, geven vaak aan dat het hier HBO-instellingen en zorginstellingen betreft. Uit het onderzoek komt naar voren de samenwerking al in (redelijk) grote mate is verbeterd. Dit blijkt onder meer uit het volgende. • Een verbeterde samenwerking is volgens BPV+coördinatoren in 60% van de regio’s in

(redelijk) grote mate gerealiseerd. • De regio’s waar inmiddels een coördinatie- of regiepunt fungeert, geven aan dat dit imid-

dels tot positieve effecten heeft geleid. Het meest betreft het hier verbeteringen in de af-stemming en samenwerking tussen organisaties, maar in een aantal gevallen tevens tot re-alisering van kwantitatieve doelstellingen, zoals bijvoorbeeld meer of betere benutting van BPV-plaatsen.

• Respondenten zijn meer tevreden over de huidige samenwerking tussen allerlei organisa-ties en instellingen dan over de samenwerking vóór BPV+.

• Bestaande samenwerkingsrelaties zijn intensiever geworden volgens een meerderheid van beide respondentgroepen. Tevens geeft een aantal respondenten aan dat nieuwe samen-werkingsrelaties zijn ontstaan.

Een ruime meerderheid van alle respondenten is (zeer) tevreden over de huidige samenwerking, met name over de mate van samenwerking. Over het algemeen is men het minst tevreden over de efficiency van de samenwerking. BPV+coördinatoren zijn relatief meer tevreden dan de (zorg)instellingen over de huidige sa-menwerking. Zij geven relatief vaker aan dan de betrokken instellingen dat er wat dit betreft sprake is (geweest) van knelpunten. Beide respondentgroepen geven aan dat problemen in de samenwerking met name zijn veroorzaakt door de (eigen) belangen die organisaties bij de sa-menwerking hebben. Op basis van de verwachtingen van BPV+coördinatoren en de mate waarin de doelstelling op dit moment al is gerealiseerd, kan worden gesteld dat de doelstelling ‘verbeteren van de samen-werking’ vóór 2004 in tweederde van de regio’s (dertien) in (redelijk) grote mate bereikt, waar-van in acht regio’s volledig.

22 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

3 Het verbeteren van de kwantitatieve match bij de BPV De tweede hoofddoelstelling van BPV+ betreft het verbeteren van de kwantitatieve match. In algemene zin is de Stimuleringsregeling BPV+ te zien in het verlengde van het convenant Ar-beidsmarkt Zorgsector waarin als doelstelling was opgenomen de instroom in opleidingen te verhogen met 20% en de voortijdige uitval te reduceren met 20%. Onder de kwantitatieve match wordt in dit rapport verstaan alle doelstellingen die rechtstreeks vraag en aanbod van BPV-plaatsen betreffen. Onder die noemer vallen: het vergroten van het aantal BPV-plaatsen, het vergroten van de instroom van leerlingen en het terugdringen van de voortijdige uitval. Verder wordt hieronder ook kwantitatieve afstemming verstaan, bijvoorbeeld wanneer de aanwezige BPV-plaatsen niet optimaal worden benut en meer (centrale) regie (dus) nodig is. In het onderzoek is een aantal vragen over de kwantitatieve match gesteld, zoals onder meer over de huidige stand van zaken met betrekking tot deze match en over de mate waarin en de wijze waarop verbeteringen zijn bereikt. Tevens is nagegaan hoe betrokkenen hierover oorde-len. 3.1 Activiteiten Hierboven is ingegaan op het belang van het verbeteren van de kwantitatieve match bij de BPV. In het onderzoek is nagegaan of dit belang wordt onderschreven door respondenten. Uit het onderzoek blijkt dat ‘het verbeteren van de kwantitatieve match van vraag en aanbod bij de BPV’ volgens de BPV+coördinatoren in de meeste regio’s (zeventien regio’s: 85%) een doel-stelling is. Respondenten van instellingen vinden relatief iets vaker dat dit een doelstelling is in de regio, namelijk 92% van hen.1 Binnen de hoofddoelstelling ‘verbeteren van de kwantitatieve match’ bestaan drie subhoofd-doelstellingen, namelijk: • groter aanbod van BPV-plaatsen vanuit de zorginstellingen; • meer leerlingen voor BPV-plaatsen; • terugdringen van de uitval van leerlingen. Over deze kwantitatieve doelstellingen blijken binnen de diverse regio’s enige verschillen van optiek tussen de instellingen en de BPV+coördinator zijn over wat nu de precieze subdoelstel-lingen zijn van het BPV+project in de regio. In tabel 4 is - voor alle regio’s te zamen - weerge-geven in welke mate respondenten deze subhoofddoelstellingen als doelstellingen van hun regio zien.

1 Een mogelijke verklaring hiervoor is dat instellingen bepaalde projecten die kwalitatieve verbetering tot doel heb-ben, eveneens toerekenen tot het doel ‘terugdringen van de uitval’.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 23

Tabel 4 Respondenten naar het soort kwantitatieve subhoofddoelstellingen in de regio’s

Kwantitatieve subhoofddoelstelling % - BPV+coördinatoren volgens wie dit doelstelling is

(N=20)

% Betrokken instellingen volgens wie dit doelstelling

is (n=95-98)

Groter aanbod van BPV-plaatsen vanuit de zstellingen

orgin- 65% 70%

Meer leerlingen voor BPV-plaatsen 35% 47%

Terugdringen van de uitval van leerlingen 30% 71%

Binnen de kwantitatieve match is men het erover eens dat ‘groter aanbod van BPV-plaatsen vanuit de zorginstellingen’ de belangrijkste subhoofddoelstelling is. Men verschilt van mening over welke subhoofddoelstelling het minst van belang is. Met name over de doelstelling ‘terug-dringen van de uitval van leerlingen’ bestaat minder eensgezindheid: volgens bijna driekwart van de instellingen (71%) is dit een doelstelling in de regio’s, terwijl dit volgens BPV+coördi-natoren veel minder vaak het geval is. Binnen de diverse regio’s is de wijze waarop deze doelstelling(en) bereikt dient te worden op verschillende wijze ingevuld in de diverse deelprojecten/activiteiten. In het onderzoek zijn deze projecten vertaald naar elf verschillende activiteiten (zie tabel 5). Het blijkt dat regio’s zich over het algemeen het meest richten op activiteiten die gericht zijn op de volgende aspecten. • Het vergroten van de afstemming en samenwerking tussen onderwijs en zorginstellingen

over het afstemmen van vraag en aanbod van BPV-plaatsen (vijftien regio’s). • Optimaliseren van de benutting van beschikbare BPV-plaatsen (dertien regio’s). • Vergroten van het zicht op welke BPV-plaatsen bij welke zorginstellingen wanneer be-

schikbaar zijn (dertien regio’s). • Makkelijker maken voor betrokkenen om toegang te krijgen tot informatie over welke

BPV-plaatsen wanneer beschikbaar zijn bij welke instellingen (tien regio’s).

24 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Tabel 5 Kwantitatieve activiteiten in de regio’s (n=16 regio’s)

Kwantitatieve activiteiten In de regio’s: Totaal aantal regio’s met deze doelstelling

(n=16)

1. Vergroten van het aantal BPV-plaatsen in het algemeen

1-3, 5, 6, 8, 10, 11-12, 21 7

2. Vergroten van het aantal BPV-plaatsen in specifieke zorgbranches

1-3, 2, 5, 6, 10, 14, 26, 27, 28

9

3. Vergroten van het aantal BPV-plaatsen met een bij deelkwalificaties passend leerplaatsprofiel

1-3, 6

2

4. Vaker beschikbaar krijgen van BPV-plaatsen op de juiste momenten

1-3, 5, 10, 16, 27, 28 6

5. Optimaliseren van de benutting van bbare BPV-plaatsen (i.c. het hele jaar bezet-ten)

eschik- 1-3, 2, 4, 5, 6, 7, 8-9, 10, 11-12, 16, 21, 26, 28

13

6. Vergroten van het zicht op welke BPV-plaatsen, bij welke zorginstellingen wanneer beschikbaar zijn

1-3, 2, 4, 5, 6, 7, 10, 11-12, 14, 16, 21, 27, 28

13

7. Verzamelen van actuele informatie over leermogelijkheden/leerplaatsprofiel van een BPV-plaats

1-3, 5, 6, 7, 8, 11-12, 14, 16 8

8. Makkelijker maken voor betrokken om tgang te krijgen tot informatie over welke BPV-plaatsen wanneer beschikbaar zijn bij welke instellingen

oe- 1-3, 2, 5, 6, 10, 11-12, 14, 16, 21, 28

10

9. Vergroten van het aantal leerlingen voor BPV-plaatsen

1-3, 10, 13, 16 4

10. Verkleinen van de uitval van leerlingen 8, 16 2

11. Vergroten van de afstemming en sking tussen onderwijs en zorginstellover het afstemmen van vraag en aanbod vBPV-plaatsen

amenwer-ingen

an

1-3, 2, 4, 5, 6, 7, 8-9, 10, 11-12, 13, 14, 16, 21, 27, 28

15

3.2 Mate van realisering volgens betrokkenen In het onderzoek is nagegaan in welke mate respondenten van mening zijn dat de hoofddoelstel-ling ‘verbeteren van de kwantitatieve match’ is bereikt (bij BPV+coördinatoren) c.q. dat de situatie hiervan is verbeterd (bij betrokken instellingen). Hierbij is de hoofddoelstelling dus opgedeeld in drie subhoofddoelstellingen.1 Volgens de BPV+coördinatoren In een derde van de gevallen (35%) is, volgens de BPV+coördinatoren, de hoofddoelstelling ‘verbeteren van de kwantitatieve match’ in (redelijk) grote mate bereikt. In iets meer dan een kwart van de gevallen (27%) wordt aangegeven dat de doelstelling in beperkte mate is bereikt. In ruim een derde van de gevallen (38%) geven zij aan dat de doelstelling helemaal niet is gere-aliseerd. In géén enkele regio is de doelstelling volledig bereikt. 1 Voor de berekening van de realisering van de hoofddoelstelling ‘het verbeteren van de kwantitatieve match’ zijn de scores op de drie subhoofddoelstellingen opgeteld. Zie voor de wijze waarop dit is berekend en geanalyseerd Bijlage-rapport, pag. 77.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 25

De activiteiten en deelprojecten gericht op het verbeteren van aspecten van de kwantitatieve match blijken wisselend succesvol te zijn. BPV+coördinatoren hebben zowel projecten ge-noemd die succesvol zijn als projecten die minder succesvol zijn. Zo worden bijvoorbeeld de volgende succesvolle projecten genoemd: • “het verkrijgen van BPV-plaatsen per opleidingsniveau”. • “het zorgen voor communicatie en gezamenlijke inkoop van opleidingsplaatsen”. De

BPV+coördinator zegt hierover: “Voor de start van BPV+ was het grootste knelpunt de geringe instroom van leerlingen in de zorgopleidingen, waardoor opleidingen niet van start gingen. Om opleidingen in de regio te behouden, zijn afspraken gemaakt rondom in-koopprocedures en samenwerkingsovereenkomsten tussen ROC’s en deelnemende instel-lingen”.

Als minder succesvol project is bijvoorbeeld het project ‘software voor het matchingssysteem’ genoemd. Driekwart van de BPV+coördinatoren (15) geeft aan dat er bij het verbeteren van de kwantita-tieve match sprake is (geweest) van knelpunten. Hierbij is met name genoemd dat de projecten veel meer tijd kosten dan beoogd en dat het moeilijk was om betrokkenen op één lijn te krijgen. Volgens betrokken instellingen

ate van mening dat de kwantitatieve match al is verbeterd. In Instellingen zijn in wat mindere mongeveer een derde van de gevallen (35%) wordt aangegeven dat de matching duidelijk is ver-beterd, waarvan ongeveer een kwart (23%) aangeeft dat deze enigszins verbeterd is. In ongeveer de helft van de gevallen (47%) geven zij aan dat de situatie van de hoofddoelstelling niet is ver-beterd c.q veranderd.1 Onderwijs-instellingen blijken hierover relatief het minst positief te zijn. Respondenten van OVDB en TSO zijn relatief het meest positief hierover. Ook over de mate waarin subhoofddoelstellingen betreffende de matching zijn gerealiseerd,

verzicht 2 Respondenten naar het soort kwantitatieve subhoofddoelstellingen in de regio’s

Subhoofddoelstelling Volgens BPV+coördinatoren Volgens betrokken instellingen

lopen de meningen tussen BPV+coördinatoren en betrokken instellingen uiteen. O

Meer aanbod van BPV-plaatsen Volgens 62% in bepaalde mate gerealiseerd

Volgens 45% in bepaalde mate gerealiseerd

Volgens 86%gerealiseerd

Volgens 42%gerealiseerd

Volgens 33%gerealiseerd

Volgens 18%gerealiseerd

Meer leerlingen voor BPV-plaatsen in bepaalde mate in bepaalde mate

Terugdringen van de uitval in bepaalde mate in bepaalde mate

et als in het vorige hoofdstuk over samenwerking geldt dat het moment waarop regio’s met de

Nuitvoering van BPV+ zijn gestart belangrijk is voor de mate waarin verbeteringen zijn bereikt. Respondenten uit regio’s die vroeg gestart zijn met de uitvoering van BPV+ zijn relatief posi-tiever over de mate waarin de hoofddoelstelling ‘verbeteren van de kwantitatieve match’ is be-reikt dan laat gestarte regio’s (zie tabel 6).

1 In 16% van de gevallen wordt aangegeven ‘dit niet te kunnen beoordelen’ en in 3% van de gevallen wordt aangege-ven dat de situatie is verslechterd.

26 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Tabel 6 Mate van realisering van de hoofddoelstelling naar startmoment van de regio’s

Respondentgroep Vroege starters Medium starters Late starters

BPV+coördinatoren: ‘de kwantitatieve hoofddoelstelling is in (redelijk) grote mate gerealiseerd’, vindt:

58%

20%

0%

Betrokken instellingen ‘de kwantitatieve situatie in de regio is (enigszins) verbeterd’, vindt:

70%

33%

20%

Realisering vóór 2004 Hierboven is onder meer ingegaan op de mate waarin de doelstelling ‘verbeteren van de kwanti-tatieve match’ volgens BPV+coördinatoren in april 2003 is gerealiseerd. BPV+coördinatoren is echter tevens gevraagd of deze doelstelling geheel wordt gerealiseerd vóór 2004. Op dit laatste wordt hier verder op ingegaan. Door BPV+coördinatoren wordt in ongeveer een derde van de gevallen (31%) aangegeven dat de doelstelling ‘verbetering van de kwantitatieve match’ nog geheel wordt gerealiseerd vóór 2004. In ruim de helft van de gevallen (57%) wordt aangegeven dat de doelstelling misschien voor 2004 geheel wordt gerealiseerd of dat men dit niet weet. In 12% van de gevallen wordt aangegeven dat de doelstelling niet in 2003 wordt gerealiseerd. In bijna een derde van de gevallen wordt de doelstelling ‘verbetering van de kwantitatieve match dus geheel bereikt vóór 2004. Daarnaast blijkt dat deze doelstelling in nog eens 15% van de gevallen in (redelijk) grote mate gerealiseerd wordt vóór 2004. Het betreft hier regio’s die op dit moment de doelstelling al in (redelijk) grote mate hebben gerealiseerd, maar die niet hebben aangegeven dat zij de doelstelling vóór 2004 geheel realiseren. Als deze worden meegerekend, kan gezegd worden dat de doelstelling in 46% van de gevallen in (redelijk) mate tot volledig wordt gerealiseerd (zie ook grafiek 3).

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 27

Grafiek 3 Percentage gevallen waarin door BPV+coördinatoren wordt aangegeven dat de doelstelling ‘verbeteren van de kwantitatieve match bij de BPV’ in (redelijk) grote mate of geheel is en wordt gerealiseerd

35%31%

15%

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

40%

45%

50%

begin 2003 eind 2003 (verwachting)

Geheel In (redelijk) grote mate

Ten aanzien van de subhoofddoelstellingen komt uit het onderzoek het volgende naar voren. • Van de subhoofddoelstelling ‘terugdringen van de uitval van leerlingen’ wordt relatief het

meest aangegeven dat deze nog voor 2004 wordt behaald, namelijk door de helft van de regio’s (drie van de zes).

• Van de subhoofddoelstelling ‘meer aanbod van BPV-plaatsen vanuit de zorginstellingen’ wordt het minst aangegeven dat nog in 2004 wordt behaald, namelijk door 15% van de regio’s (twee van de dertien).1

• Door iets minder dan helft van de BPV+coördinatoren (43%) wordt aangegeven dat de subhoofddoelstelling ‘meer leerlingen voor BPV-plaatsen’ nog voor 2004 wordt gereali-seerd (drie van de zeven).2

Het moment waarop met de uitvoering van BPV+ is gestart, blijkt ook hier belangrijk te zijn. BPV+coördinatoren uit regio’s die vroeg gestart zijn met BPV+ geven relatief vaker aan dat de hoofddoelstelling ‘verbeteren van de kwantitatieve match’ in 2003 wordt behaald, namelijk 42% van hen tegenover 0% van de BPV+coördinatoren uit laat gestarte regio’s. Verder hebben de meeste BPV+coördinatoren aangegeven dat er knelpunten bestaan ten aanzien van het realiseren van de hoofddoelstellingen van BPV+ vóór 2004. Met name wordt aangege-ven dat er meer geld en tijd nodig is om de doelstellingen te realiseren.

1 Er zijn twee regio’s met deze doelstelling die hier niet hebben aangegeven de doelstelling nog vóór 2004 geheel te realiseren, maar die op dit moment de doelstelling wél al in (redelijk) grote mate hebben gerealiseerd. Als deze twee regio’s worden meegerekend kan worden gezegd dat 31% van de regio’s deze doelstelling in (redelijk) grote mate realiseren vóór 2004. 2 Hier geldt hetzelfde als bij de vorige doelstelling. Na correctie voor deze twee regio’s kan worden gezegd dat 71% van de regio’s deze doelstelling in (redelijk) grote mate realiseren.

28 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

3.3 De kwantitatieve match in de praktijk Naast de mening van betrokkenen over de mate waarin de doelstelling ‘verbeteren van de kwan-titatieve match’ is gerealiseerd, is in het onderzoek tevens bezien wat de meer feitelijke situatie is en hoe respondenten hierover oordelen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op: • de verhouding van vraag en aanbod van BPV-plaatsen; • de uitval van leerlingen; • het oordeel van respondenten hierover. BPV-plaatsen In het onderzoek is bij BPV+coördinatoren nagegaan wat de verhouding tussen vraag en aanbod is van BPV-plaatsen voor BOL- en BBL-opleidingen in de regio. Opvallend is dat lang niet alle BPV+coördinatoren zicht hebben op de verhouding van vraag en aanbod: 40% van hen (acht regio’s) beantwoordde de vraag niet. Twaalf regio’s hebben (soms gedeeltelijk) wél antwoord op deze vraag gegeven.1 Driekwart van deze regio’s is vóór 2002 gestart met BPV+ (vroege en medium starters) en op één na alle vroege starters zijn hier vertegenwoordigd. Ten aanzien van deze twaalf regio’s blijkt dat zich over het algemeen de situatie van een licht tekort tot evenwicht aan BPV-plaatsen in de opleidingen voordoet. Bij een aantal specifieke opleidingen/niveaus doen zich echter iets meer tekorten voor, welke in tabel 7 zijn aangegeven. In de tabel zijn de volgende cijfers met bijbehorende betekenis gebruikt. 1 = Fors tekort aan BPV-plaatsen 2 = Licht tekort aan BPV-plaatsen Tabel 7 Opleidingen, niveaus en deelsectoren met lichte tot forse tekorten aan BPV-

plaatsen NB: het betreft hier gegevens van twaalf regio’s

Deelsectoren Niveau

Ziekenhuizen Verpleeg- en verzorgings-

huizen

Thuiszorg/ kraamzorg

Geestelijke Gezondheids-

zorg

Gehandi- captenzorg

VMBO-oriënterend BOL: 2,0 BBL: 2,0

BOL: 2,0 BBL: 2,0

BOL: 2,0 BBL: 2,0

VMBO leerwerktraject

Zorghulp (niveau 1) BOL: 1,8

Helpende (2)

Verzorgende (3)

Verpleegkundige (4) BOL: 1,8

Verpleegkundige (5)

1 De betreffende BPV+coördinatoren hebben niet altijd bij elke opleiding en niveau aangegeven wat hier de verhou-ding is van BPV-plaatsen. In sommige regio’s worden bepaalde opleidingen niet gegeven, dus zijn die voor hen niet van toepassing. Ook komt het relatief veel voor dat zij geen zicht hebben op de verhouding van vraag en aanbod bij bepaalde niveaus en/of bepaalde opleidingen.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 29

Verder blijkt onder meer het volgende. • Voor wat betreft opleidingsniveau doen zich de meeste tekorten voor op VMBO-

oriënterend. Ook doen zij zich voor op niveau 1 (Zorghulp) en niveau 4 (Verpleegkundi-ge).

• Voor wat betreft de deelsectoren doen zich de meeste tekorten voor in de thuis- en kraamzorg. Het minst doen zij zich voor in de verpleeg- en verzorgingshuizen.

• De grootste tekorten doen zich voor bij de (BOL-)opleiding Verpleegkunde, niveau 4 en Zorghulp.

• Bij de BOL-opleidingen doen zich iets vaker tekorten voor als bij de BBL-opleidingen. Het antwoord op de vraag of alle leerlingen geplaatst kunnen worden, komt overeen met de bovenstaande informatie. In de meeste van de dertien regio’s die de vraag beantwoord hebben, blijken alle leerlingen geplaatst te zijn. In vier regio’s zijn echter niet alle leerlingen geplaatst. In de meeste regio’s zijn er overigens wel knelpunten bij het plaatsen van met name MBO-leerlingen. Het meest genoemde knelpunt is dat leerlingen of studenten niet kunnen worden geplaatst op plaatsen die zij ambiëren. Uitval van leerlingen In het onderzoek is nagegaan of BPV+coördinatoren zicht hebben op de uitval van leerlingen. Het blijkt dat dit nauwelijks het geval is: slechts twee regio’s hebben hier deels zicht op. Meestal wordt aangegeven dat de uitval van leerlingen niet op regionaal niveau in kaart is ge-bracht en dat er daardoor bij de BPV+coördinatoren geen zicht hierop is. Oordeel van respondenten In het onderzoek is nagegaan hoe respondenten oordelen over aspecten van de kwantitatieve match. Dit oordeel bestaat uit de volgende aspecten. • De mate waarin de verbeteringen van de kwantitatieve match voldoen aan de verwachtin-

gen. • De mate van tevredenheid over de huidige kwantitatieve situatie. Uit het onderzoek komen wat dit betreft onder meer de volgende bevindingen naar voren. • Bij een kwart van de gevallen geven betrokken instellingen aan dat de bereikte verbete-

ringen van de kwantitatieve match voldoen aan hun verwachtingen. In iets minder dan de helft van gevallen (44%) geven instellingen aan dat deze verbeteringen niet voldoen aan hun verwachtingen. In minder dan een derde (30%) van de gevallen geven zij aan dit niet te weten.

• Verder blijkt uit het onderzoek dat met betrekking tot de mate waarin aan verwachtingen

wordt voldaan, respondenten uit vroeg gestarte regio’s relatief vaak positiever zijn dan respondenten uit laat gestarte regio’s. ROC’s en zorginstellingen (met name de verpleeg- en verzorgingshuizen en instellingen voor de thuiszorg) oordelen hierover relatief het minst positief.

• Meer dan de helft van de BPV+coördinatoren (53%) is (zeer) ontevreden over de huidige

kwantitatieve situatie ten aanzien van de BPV in hun regio. Bijna een vijfde (18%) is tevreden hierover.

30 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Ten aanzien van bovenstaande aspecten blijkt dat respondenten relatief vaker tevreden zijn over de kwantitatieve situatie, naarmate dit meer is verbeterd in hun regio. Hiermee samenhangend blijkt tevens dat respondenten uit vroeg gestarte regio’s relatief vaker tevreden zijn dan respon-denten uit laat gestarte regio’s.

3.4 Samenvattend Eén van de doelstellingen van de Stimuleringsregeling BPV+ is het verbeteren van de kwantita-tieve match. Uit het onderzoek komt naar voren dit over het algemeen in beperkte mate is gerea-liseerd. Dit blijkt onder meer uit het volgende. • Er bestaan in enige mate verschillen tussen betrokkenen over welke doelstellingen in de

regio’s gelden. Dit is met name het geval voor wat betreft de doelstelling ‘het terugdrin-gen van de uitval’.

• Zowel BPV+coördinatoren als de betrokken instellingen geven met name aan dat de doel-stelling ‘verbeteren van de kwantitatieve match’ helemaal niet of in beperkte mate is ge-realiseerd.

• BPV+coördinatoren hebben ten aanzien van een aantal kwantitatieve aspecten (nog) rela-tief weinig zicht.

• Uit de gegevens van regio’s die over de verhouding tussen vraag en aanbod aan BPV-plaatsen hebben gerapporteerd, blijkt dat bij het merendeel van de opleidingen in deze re-gio’s sprake is van een evenwicht tot een licht tekort. Bij een beperkt aantal opleidingen is sprake van duidelijke en grote tekorten. Tegelijkertijd heeft bijna de helft van de regio’s geen of nauwelijks zicht op de verhouding tussen vraag en aanbod van BPV-plaatsen. Daarnaast geldt voor wat betreft de regio’s die hierover wél hebben gerapporteerd (en wél zicht hierop hebben) dat hun zicht op de verhouding tussen vraag en aanbod van BPV-plaatsen meestal niet volledig is: in bijna elke regio is een aantal opleidingen waarbij het zicht op de verhouding van BPV-plaatsen ontbreekt.

Verder is gebleken dat respondenten relatief vaak niet of nauwelijks tevreden zijn over de situa-tie van de kwantitatieve match en de mate waarin verbeteringen zijn bereikt. • Meer dan de helft van BPV+coördinatoren is nog (zeer) ontevreden over huidige

kwantitatieve situatie. • In een kwart van de gevallen wordt door betrokken instellingen aangegeven dat de bereik-

te verbeteringen voldoen aan de verwachtingen die zij hiervan hadden. In iets minder dan de helft van de gevallen (44%) geven instellingen aan dat deze verbeteringen niet voldoen aan hun verwachtingen.

Daarnaast is gebleken dat de mate van tevredenheid samenhangt met de mate waarin de doel-stelling is gerealiseerd: respondenten zijn relatief vaker tevreden over de kwantitatieve situatie, naarmate dit meer is verbeterd in hun regio. Verder blijkt dat voor wat betreft de kwantitatieve match meer resultaten zijn geboekt in vroeg gestarte regio’s dan in laat gestarte regio’s. Op basis van de verwachtingen van BPV+coördinatoren en de mate waarin de doelstelling op dit moment al is gerealiseerd kan het volgende worden gezegd over de mate waarin deze doel-stelling nog vóór 2004 gerealiseerd wordt. De doelstelling ‘verbeteren van de kwantitatieve match’ wordt vóór 2004 in 31% van de gevallen volledig bereikt en in 15% van de gevallen in (redelijk) grote mate.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 31

32 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

4 Het verbeteren van de kwaliteit van de BPV Een derde hoofddoelstelling van de Stimuleringsregeling BPV+ is het verbeteren van de kwali-teit van de BPV. Door de kwaliteit van de BPV te verbeteren, wordt de attractiviteit en het ren-dement van zorgopleidingen vergroot1. Het idee hierachter is dat bij een goede kwaliteit van de BPV de kans op het succesvol afronden van de opleiding door deelnemers groter wordt en op deze wijze wordt het voor potentiële deelnemers (nog) aantrekkelijker gemaakt om in te stro-men in de zorg. Met betrekking tot de hoofddoelstelling ‘het verbeteren van de kwaliteit van de BPV’ is in het onderzoek nagegaan in welke mate en op welke wijze deze doelstelling is bereikt, hoe de stand van zaken wat dit betreft is en hoe betrokkenen dit beoordelen. 4.1 Activiteiten Het verbeteren van de kwaliteit van de BPV is volgens de BPV+coördinatoren een hoofddoel-stelling in bijna alle regio’s (negentien regio’s: 95%). Hierover bestaat in grote mate overeen-stemming met de instellingen: volgens 89% van hen is dit een doelstelling in de regio. Binnen de diverse regio’s is de wijze waarop deze doelstelling bereikt dient te worden op ver-schillende wijzen ingevuld in de diverse deelprojecten/activiteiten. In het onderzoek zijn deze projecten vertaald naar dertien verschillende activiteiten (zie tabel 8). Het blijkt dat regio’s zich over het algemeen het meest richten op activiteiten die gericht zijn op de volgende aspecten. • Verbeteren van de begeleiding op de BPV-plaats (vijftien regio’s). • Verbeteren van de afstemming en samenwerking tussen scholen onderling bij de BPV

(vijftien regio’s). • Verbeteren van de afstemming en samenwerking tussen zorginstellingen onderling bij de

BPV (vijftien regio’s). • Ontwikkelen van een gezamenlijke visie op de BPV (veertien regio’s).

1 Zie: Leidraad bij het opstellen van een aanvraag in het kader van de Stimuleringsregeling BPV+, blz. 40.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 33

Tabel 8 Kwalitatieve activiteiten in de regio’s (n=19 regio’s)

Kwalitatieve activiteiten In de regio’s: Totaal aantal regio’s met deze doelstelling (n=19)

1. Verbeteren van de mogelijkheden om te le-ren/eindtermen te behalen op BPV-plaatsen

1-3, 4, 7, 10, 24 5

2. Verbeteren van de begeleiding op de BPV-plaats 2, 4, 5, 7, 8-9, 11-12, 14, 17, 20, 21, 22-23, 24, 27, 28

15

3. Verbeteren van praktijkboeken/leermiddelen 1-3, 4, 5, 8-9, 10, 16, 28 7

4. Verbeteren van toetsingsmiddelen/examens 1-3, 6, 28 3

5. Verbeteren van de afstemming tussen theorie (op school) en praktijk (in de zorginstelling)

2, 4, 5, 6, 7, 8-9, 10, 11-12, 17, 24

10

6. Verbeteren van de wijze/criteria waarop leerlin-gen aan BPV-plaatsen worden toegewezen

5, 8-9, 14, 17, 24, 28 6

7. Vergroten van het zicht op of leerlingen op de juiste BPV-plaatsen terecht komen

2, 5, 16, 22-23, 24 5

8. Verbeteren van de BPV gerelateerde onderwijs-methoden op school en in de praktijk

1-3, 10 2

9. Ontwikkelen van een gezamenlijke visie op BPV in de regio

5, 6, 7, 8-9, 10, 14, 16, 17, 21, 22-23, 24, 26, 27, 28

14

10. Verbeteren van de samenwerking tussen BPV-coördinatoren binnen een ROC/HBO

2, 4, 5, 6, 7, 8-9, 10, 14, 27, 28 10

11. Verbeteren van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen school en instelling over leer-lingen

5, 6, 7, 8-9, 10, 16, 17, 21, 24, 26

10

12. Verbeteren van de afstemming en samenwerking tussen scholen onderling bij de BPV

2, 4, 5, 6, 7, 8-9, 10, 11-12, 14, 16, 20, 22-23, 24, 26, 28

15

13. Verbeteren van de afstemming en samenwerking tussen zorginstellingen onderling bij de BPV

2, 5, 6, 7, 8-9, 10, 11-12, 16, 20, 22-23, 24, 26, 27, 28

14

Vrijwel alle regio’s voeren inhoudelijke projecten uit gericht op kwalitatieve verbetering. Deze zijn met name gericht op verbetering van de begeleiding van de BPV, maar ook zijn de activitei-ten en projecten veelal gericht op afstemming en het op één lijn krijgen van de verschillende partijen (visie op BPV). 4.2 Mate van realisering volgens betrokkenen In het onderzoek is nagegaan in welke mate respondenten van mening zijn dat de hoofddoelstel-ling ‘verbeteren van de kwaliteit van de BPV’ is bereikt (bij BPV+coördinatoren) c.q. dat de situatie hiervan is verbeterd (bij betrokken instellingen). Volgens BPV+coördinatoren Volgens de BPV+coördinatoren is de doelstelling ‘verbeteren van de kwaliteit van de BPV’ in nog geen enkele regio volledig bereikt, maar in ruim een kwart van de regio’s (28%) is deze wel in (redelijk) grote mate bereikt. In tweederde van de regio’s (67%) is de doelstelling in beperkte mate bereikt en in één regio (6%) helemaal niet.

34 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Volgens de BPV+coördinatoren zijn de activiteiten en deelprojecten gericht op verbetering van de kwaliteit van de BPV wisselend succesvol. Relatief het meest succesvol zijn activiteiten ge-richt op: • verbeteren van de afstemming en samenwerking tussen zorginstellingen onderling bij de

BPV; • verbeteren van de wijze/criteria waarop leerlingen aan BPV-plaatsen worden toegewezen; • verbeteren van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen school en instelling

over leerlingen. Relatief het minst succesvol zijn activiteiten gericht op het verbeteren van de BPV gerelateerde onderwijsmethoden op school en in de praktijk: dit aspect is in geen enkele regio (sterk) verbe-terd. Ook de activiteiten die het verbeteren van de begeleiding op de BPV-plaats tot doel hebben zijn (nog) minder succesvol: in 14% van de regio’s is dit (sterk) verbeterd en in bijna een derde van de regio’s is dit nauwelijks veranderd. Volgens overigens meer dan driekwart van de BPV+coördinatoren (16) is er bij het verbeteren van de kwaliteit van de BPV sprake (geweest) van knelpunten. Hierbij gaat het met name om de samenwerking tussen bepaalde organisaties, zoals bijvoorbeeld het op één lijn krijgen van orga-nisaties of het creëren van draagvlak. Volgens betrokken instellingen Betrokken instellingen vinden vaker dan BPV+coördinatoren dat er wat betreft de kwaliteit van de BPV nog nauwelijks iets is veranderd, namelijk ongeveer een derde van hen (35%). Onge-veer de helft van hen is van mening dat dit wél is verbeterd: 15% geeft aan dat de kwaliteit van de BPV (sterk) is verbeterd en ruim een derde (36%) geeft aan dat dit enigszins is verbeterd.1 Vooral HBO-instellingen en zorginstellingen (met name ziekenhuizen en instellingen voor de thuiszorg) zijn hier relatief minder vaak van mening dat de kwaliteit van de BPV is verbeterd. Net als in de voorgaande hoofdstukken blijkt het moment waarop met de uitvoering van BPV+ is gestart belangrijk te zijn. Respondenten uit regio’s die vroeg gestart zijn met de uitvoering van BPV+ zijn relatief positiever over de mate waarin de kwaliteit van de BPV is verbeterd dan laat gestarte regio’s (zie tabel 9). Tabel 9 Mate van realisering van de doelstelling naar startmoment van de regio’s

Respondentgroep Vroege starters Medium starters Late starters

BPV+coördinatoren ‘De kwaliteit van de BPV is in (redelijk) grote mate verbeterd’, vindt:

50%

30%

0%

Betrokken instellingen ‘De kwaliteit van de BPV is (enigszins) verbeterd’, vindt:

64%

53%

32%

Realisering vóór 2004 Hierboven is onder meer ingegaan op de mate waarin de doelstelling ‘verbeteren van de kwali-teit van de BPV’ volgens BPV+coördinatoren in april 2003 is gerealiseerd. BPV+coördinatoren is echter tevens gevraagd of deze doelstelling nog wordt gerealiseerd vóór 2004. Op dit laatste wordt hier verder op ingegaan.

1 13% van de respondenten kan dit niet beoordelen en 1% vindt de kwaliteit verslechterd.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 35

Volgens iets minder dan een kwart van de BPV+coördinatoren (vier regio’s: 22%) wordt deze doelstelling in 2003 nog gerealiseerd. Precies de helft van hen geeft aan dat dit misschien het geval is of dit niet te weten. Volgens ruim een kwart (vijf regio’s: 28%) van hen wordt de doel-stelling niet in 2003 gerealiseerd. Ook hier geldt het belang van het startmoment van de uitvoering van BPV+: BPV+coördinato-ren uit regio’s die vroeg gestart zijn met BPV+ geven relatief vaker aan dat deze doelstelling in 2003 wordt behaald, namelijk 50% van hen tegenover 20% van de BPV+coördinatoren uit laat gestarte regio’s. In vier regio’s (22%) wordt de doelstelling ‘verbeteren van de kwaliteit van de BPV’ dus vóór 2004 geheel gerealiseerd. Er zijn echter nog eens vier regio’s waar deze doelstelling in (redelijk) grote mate wordt gerealiseerd vóór 2004. Het betreft hier namelijk regio’s die deze doelstelling op dit moment al in (redelijk) grote mate hebben gerealiseerd, maar die niet aangeven dat zij dit vóór 2004 geheel realiseren. Als deze vier regio’s wél worden meegerekend, wordt de doelstel-ling in 44% van de regio’s in (redelijk) grote mate tot volledig bereikt (zie ook grafiek 4). Grafiek 4 Percentage BPV+coördinatoren dat aangeeft dat de doelstelling ‘verbeteren van de

kwaliteit van de BPV’ in (redelijk) grote mate of geheel is en wordt gerealiseerd

28%22%

22%

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

40%

45%

begin 2003 eind 2003 (verwachting)

Geheel In (redelijk) grote mate

Verder hebben de meeste BPV+coördinatoren aangegeven dat er knelpunten bestaan ten aanzien van het realiseren van de hoofddoelstellingen van BPV+ vóór 2004. Met name wordt aangege-ven dat er meer geld en tijd nodig is om de doelstellingen te realiseren.

36 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

4.3 De kwaliteit van de BPV in de praktijk Naast de mening van betrokkenen over de mate waarin de doelstelling ‘verbeteren van de kwali-teit van de BPV’ is gerealiseerd, is in het onderzoek bezien wat in de praktijk is bereikt en hoe respondenten hierover oordelen. De invloed van de spinn-off van BPV+ op de kwaliteit van de BPV kan zeer divers zijn. Het meten van totstandgekomen feitelijke veranderingen is daarbij geen sinecure en dat zou een onderzoek op zich zelf zijn. In dit onderzoek is dit beperkt tot de vraag of leermiddelen en didactische methoden, die in BPV+ zijn ontwikkeld, ook daadwerke-lijk in het onderwijs zijn geïmplementeerd. Daarnaast is bij betrokkenen nagegaan of activiteiten/projecten en de uitkomsten daarvan vol-doen aan de verwachtingen en in welke mate men hierover tevreden is. In onderstaande wordt hier achtereenvolgens op ingegaan. Opname van leermiddelen In ongeveer de helft van de regio’s (negen van de negentien met deze doelstelling) zijn volgens BPV+coördinatoren nieuwe leermiddelen/didactische methoden ontwikkeld en/of is de regio (daarnaast) nog bezig met de ontwikkeling hiervan: vijf regio’s hiervan zijn hier nog mee bezig. Acht regio’s hebben dit niet ontwikkeld en zijn hier ook niet mee bezig. Er zijn dus vier regio’s die inmiddels leermiddelen hebben ontwikkeld en deels zijn deze geïm-plementeerd. Het betreft hier de regio’s Groningen / Drenthe, Flevoland, Arnhem / Nijmegen en Zuid Limburg. In onderstaand overzicht is weergegeven in welke mate deze leermiddelen zijn opgenomen door ROC’s, HBO-instellingen en zorginstellingen. Tabel 10 Opname leermiddelen/didactische methoden in het onderwijs en zorginstellingen

Opname leermiddelen/didactische methoden Bij ROC’s (n=4)

Bij HBO’s (n=3)

Bij zorg-instellingen

(n=4)

Alle ontwikkelde leermiddelen/didactische methoden zijn opgenomen 2 1 1

Een aantal, maar niet alle ontwikkelde leermiddelen/didactische me-thoden zijn opgenomen

1 0 1

De ontwikkelde leermiddelen zijn niet opgenomen 1 0 1

Weet niet/geen zicht op 0 2 1

De ontwikkelde methoden/leermiddelen zijn dus (nog) niet overal geïmplementeerd. De regio’s waar geen of niet alle leermiddelen/didactische methoden zijn opgenomen door het onderwijs en/of zorginstellingen, is gevraagd welke reden dit heeft.1 De volgende redenen zijn hierbij aan-gegeven. • “Dat gebeurt nog, en wel volgend jaar”. • “Het HBO stemt op hoofdlijnen erop af, maar neemt het niet over”. Oordeel van betrokkenen Ten aanzien van de (verbeteringen van) kwaliteit van de BPV is in het onderzoek bezien hoe respondenten hierover oordelen. Dit oordeel bestaat uit de volgende aspecten. • De mate waarin de verbeteringen van de kwaliteit van de BPV voldoen aan de verwach-

tingen. • De mate van tevredenheid over de huidige kwaliteit. 1 Eén regio heeft hierop geen antwoord gegeven.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 37

Uit het onderzoek komen wat dit betreft onder meer de volgende bevindingen naar voren. • Bij 45% van de betrokken instellingen voldoet de mate waarin de kwaliteit van de BPV is

verbeterd aan de verwachtingen. Een derde van de betrokken instellingen (34%) geeft aan dat dit niet het geval is. Een vijfde van hen (21%) weet dit niet of heeft hier geen oordeel over.

• Voor wat betreft de mate waarin de verbetering van de kwaliteit van de BPV voldoet aan de verwachtingen van respondenten, zijn vroege en medium gestarte regio’s relatief posi-tiever dan laat gestarte regio’s. Verder blijkt dat met name onderwijsinstellingen hier rela-tief het minst positief over zijn. Zorginstellingen zijn iets minder positief hierover dan gemiddeld het geval is: dit geldt met name voor ziekenhuizen en instellingen voor de ge-handicaptenzorg. Respondenten van TSO en OVDB zijn relatief positief hierover.

• Ruim de helft (61%) van de BPV+coördinatoren is noch tevreden, noch ontevreden over de huidige kwaliteit van de BPV. Bijna een vijfde is tevreden hierover (17%) en één BPV+coördinator is ontevreden hierover (6%).1 De mate van tevredenheid hangt samen met het moment waarop regio’s zijn gestart met BPV+ én met de mate waarin de doelstelling ‘verbeteren van de kwaliteit van de BPV’ is gerealiseerd. BPV+coördinatoren uit vroeg gestarte regio’s én uit regio’s waar relatief veel is gerealiseerd, zijn relatief vaker tevreden.

Ten aanzien van bovenstaande aspecten blijkt dat respondenten relatief vaker tevreden zijn over de kwalitatieve situatie, naarmate dit meer is verbeterd in hun regio. Hiermee samenhangend blijkt tevens dat respondenten uit vroeg gestarte regio’s relatief vaker tevreden zijn dan respon-denten uit laat gestarte regio’s. 4.4 Samenvattend Eén van de doelstellingen van de Stimuleringsregeling BPV+ is het verbeteren van de kwaliteit van de BPV. Uit het onderzoek komt naar voren dat deze doelstelling over het algemeen in be-perkte mate is gerealiseerd. Dit blijkt onder meer uit het volgende. • Volgens een meerderheid van de BPV+coördinatoren (67%) is deze doelstelling in be-

perkte mate bereikt. Volgens ruim een kwart is de doelstelling in (redelijk) grote mate be-reikt.

• Een meerderheid van de instellingen (71%) is van mening dat de kwaliteit van de BPV enigszins is verbeterd of helemaal niet is veranderd. Volgens een minderheid van 15% is dit (sterk) verbeterd.

• In vier regio’s zijn inmiddels leermiddelen ontwikkeld. Daarnaast zijn vijf regio’s hier nog mee bezig. Reeds ontwikkelde leermiddelen blijken niet altijd te zijn opgenomen door onderwijs- en/of zorginstellingen.

Verder blijkt dat respondenten redelijk tevreden zijn over de kwaliteit van de BPV en de mate waarin resultaten zijn bereikt. • Bij bijna de helft van de betrokken instellingen voldoet de mate waarin de kwaliteit van

de BPV is verbeterd aan de verwachtingen die zij hiervan hadden. Bij een derde is dit niet het geval.

• Ruim de helft (61%) van de BPV+coördinatoren is noch tevreden, noch ontevreden over de huidige kwaliteit van de BPV. Verder is bijna een vijfde tevreden en is één BPV+coördinator ontevreden hierover.

1 Drie BPV+coördinatoren hebben ‘weet niet/geen mening’ geantwoord.

38 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Betrokken instellingen zijn over het algemeen minder vaak van mening dat de kwaliteit van de BPV is verbeterd dan BPV+coördinatoren. Verder geldt ten aanzien van de meeste van boven-genoemde aspecten dat respondenten uit vroeg gestarte regio’s relatief positiever zijn dan res-pondenten uit laat gestarte regio’s. Op basis van de verwachtingen van BPV+coördinatoren en de mate waarin de doelstelling op dit moment al is gerealiseerd kan het volgende worden gezegd over de mate waarin deze doel-stelling nog vóór 2004 wordt gerealiseerd. De doelstelling ‘verbeteren van de kwaliteit bij de BPV’ wordt vóór 2004 in iets minder dan helft van de regio (acht regio’s: 44%) in (redelijk) grote mate gerealiseerd, waarvan in vier regio’s volledig.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 39

40 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

5 Ondersteuning van en samenwerking tussen de regio’s Ten behoeve van de Stimuleringsregeling BPV+ is een landelijk steunpunt opgezet: het BPV+punt. Dit steunpunt, gebaseerd op een samenwerkingsverband tussen de Sectorfondsen en de OVDB voert het management van deze stimuleringsregeling uit. Daarnaast verleent het steunpunt ondersteuning aan regio’s. Zo konden regio’s bijvoorbeeld ondersteuning krijgen bij het opstellen van een BPV+plan of een plan voor een voorloopfase. Tevens heeft het BPV+punt een voorlichtende functie ten aanzien van de interregionale uitwisseling van projecten en resul-taten daarvan. Het doel daarbij was tevens dat regio’s zouden komen tot informatie-uitwisseling teneinde het onderlinge leerproces te intensiveren.1 In het onderzoek is nagegaan in welke mate en op welke wijze regio’s zijn ondersteund door het BPV+punt, in welke mate en op welke wijze regio’s met elkaar samenwerken en hoe respondenten over beide aspecten oordelen.

5.1 Ondersteuning door het BPV+punt In het kader van de uitvoering van BPV+projecten kunnen regio’s ondersteuning van het BPV+punt ontvangen. Over het algemeen vinden BPV+coördinatoren het essentieel dan wel belangrijk dat zij worden ondersteund door het BPV+punt. Bijna driekwart van de BPV+coördinatoren (70%) geeft dit aan. Zes BPV+coördinatoren vinden dit niet zo belangrijk of onbelangrijk. Desgevraagd heeft het BPV+punt aangegeven dat ondersteuning beschikbaar is (geweest) in de vorm van onder meer: • het geven van aanwijzingen bij het indienen van de BPV+aanvragen, zodat deze goedge-

keurd zouden worden; • het houden van werkbesprekingen in regio’s over de uitvoering van BPV+plannen; • het verstrekken van overzichten met hierin de deelprojecten van alle regio’s; • het maken van overzichten van in regio’s ontwikkelde producten; • het organiseren van twee landelijke conferenties, waarop (bijna) alle BPV+coördinatoren

aanwezig zijn geweest; • het organiseren van een reeks coördinatoren-overleggen, waarin zowel inhoudelijke als

praktische zaken besproken worden. Opvallend is dat uit het onderzoek blijkt dat iets minder dan de helft van de regio’s (acht) zegt daadwerkelijk ondersteuning van het BPV+punt te hebben ontvangen. Het betrof hier met name ondersteuning in de vorm van advisering/informatieverstrekking (zie tabel 11). Tien regio’s geven aan geen ondersteuning te hebben gekregen. Twee regio’s weten het niet. Een aantal BPV+coördinatoren heeft de ondersteuning blijkbaar niet als zodanig ervaren. Een mogelijke verklaring voor dit beeld is wellicht dat er verschillen bestaan tussen betrokkenen voor wat be-treft hun visie op hetgeen onder ‘ondersteuning’ wordt verstaan.

1 In ‘De Stimuleringsregeling BPV+: regionale activiteiten ter bevordering van instroom, rendement en kwaliteit BPV’ staat daarnaast het volgende beschreven: “Om het onderlinge leerproces te intensiveren, zal er vanuit het centrale projectmanagement, waar nodig ondersteund door externe expertise, pro-actief worden gewerkt aan het uitwisselen van informatie tussen regio’s en het verspreiden van resultaten”.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 41

Tabel 11 Soort ondersteuning door het BPV+ punt (n=8)

Soort ondersteuning door het BPV+punt Aantal keren genoemd

Advisering/informatieverstrekking 6

Organisatorische ondersteuning 1

Deelname van het BPV+punt aan bijeenkomsten in de regio 1

Administratieve ondersteuning 0

Anders 3

Oordeel van respondenten In het onderzoek is nagegaan wat het oordeel is van de BPV+coördinatoren over de ondersteu-ning door het BPV+punt. Het betreft hier de volgende aspecten. • De mate waarin BPV+coördinatoren hierbij knelpunten hebben ervaren. • De mate van tevredenheid over (aspecten van) de ondersteuning. De helft van de acht BPV+coördinatoren die hebben aangegeven dat zij ondersteuning hebben ontvangen, geeft aan dat hierbij sprake is geweest van knelpunten. Het gaat hierbij om verschil-lende soorten knelpunten, zoals bijvoorbeeld: • het BPV+punt heeft te weinig mandaat, waardoor te weinig tijdige invulling kan worden

gegeven aan ondersteuning die nodig is; • er wordt te weinig informatie verstrekt over projecten/producten van andere regio’s; • vertraging van het beschikbaar stellen van het matchingsprogramma; • het accent ligt teveel op de administratieve en organisatorische onderwerpen. Alles overziend is meer dan de helft van de acht BPV+coördinatoren (zes) ontevreden of niet tevreden/niet ontevreden over de ondersteuning door het BPV+punt. Als tevens de tevredenheid over verschillende aspecten van ondersteuning (soort, mate en deskundigheid van de ondersteu-ning) worden bezien, blijkt dat BPV+coördinatoren het meest tevreden zijn over de deskundig-heid van het BPV+punt. Het minst tevreden zijn zij (zie ook genoemde knelpunten) over het soort ondersteuning dat hun regio heeft gekregen. 5.2 Samenwerking tussen regio’s Naast hetgeen het BPV+punt organiseert ten aanzien van de interregionale informatie-uitwisseling wordt ook nagestreefd dat regio’s onderling met elkaar samenwerken. Uit het on-derzoek komt naar voren dat bijna alle BPV+coördinatoren (achttien) het belangrijk of essenti-eel vinden dat hun regio in het kader van BPV+ met andere regio’s samenwerkt. BPV+coördinatoren vinden dit met name van belang, omdat het hierdoor mogelijk is ontwik-kelde methoden, plannen, producten, kennis en expertise met elkaar uit te wisselen en van el-kaar te leren. Volgens BPV+coördinatoren werkt de helft van de regio’s (tien) met andere regio’s samen, gemiddeld met twee andere regio’s. Meestal betreft het een samenwerking ten aanzien van een aantal deelprojecten, maar in een aantal regio’s betreft het samenwerking ten aanzien van één deelproject of juist alle deelprojecten. Verder komt uit het onderzoek naar voren dat er verschil-len in opvattingen bestaan tussen regio’s over met wie wordt samenwerkt (zie overzicht 3, pag. 57 van het Bijlagerapport).

42 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Alhoewel bijna alle BPV+coördinatoren het belangrijk vinden dat er wordt samengewerkt met andere regio’s, blijkt uit het onderzoek dat er door de helft van de regio’s niet wordt samenge-werkt. Het is mogelijk dat dit samenhangt met het moment waarop de regio’s zijn gestart met BPV+: vroeg gestarte regio’s geven namelijk vaker aan dat zij samenwerken met andere regio’s dan laat gestarte regio’s. Oordeel van respondenten In het onderzoek is nagegaan hoe respondenten over de samenwerking met andere regio’s oor-delen. Dit oordeel bestaat uit de volgende aspecten. • De mate waarin er bij de samenwerking met andere regio’s sprake is geweest van knel-

punten. • De mate van tevredenheid over de samenwerking tussen regio’s. Een meerderheid van de BPV+coördinatoren van regio’s die met andere regio’s samenwerken (5) geeft aan dat er hierbij geen sprake is geweest van knelpunten. Volgens een minderheid (drie BPV+coördinatoren) is dit wel het geval geweest. Zij noemen hier verschillende knelpunten, zoals bijvoorbeeld dat er verschillen bestaan tussen regio’s met betrekking tot de startdatum van BPV+activiteiten en dat er gebrek aan tijd is. Alles overziend is de helft van de BPV+coördinatoren (vier) (van de BPV+coördinatoren die met andere regio’s samenwerken) tevreden of zeer tevreden over de samenwerking met andere regio’s. Eén BPV+coördinator is neutraal en twee BPV+coördinatoren zijn niet tevreden/niet ontevreden of ontevreden hierover.1 Als tevens de tevredenheid over verschillende aspecten van de samenwerking (mate, verloop, doeltreffendheid en efficiency van de samenwerking) wordt bezien, blijkt dat men het meest tevreden is over het verloop van de samenwerking. Het minst is men tevreden over efficiency van de samenwerking. 5.3 Samenvattend Alhoewel BPV+coördinatoren het over het algemeen van belang vinden dat hun regio onder-steund wordt ofwel door het BPV+punt ofwel door middel van samenwerking met andere re-gio’s, blijkt dat BPV+coördinatoren relatief vaak van mening zijn dat er nauwelijks sprake is van deze ondersteuning. Verder komt uit het onderzoek het volgende naar voren. • Regio’s die ondersteuning van het BPV+-punt hebben gekregen, hebben deze ondersteu-

ning meestal in de vorm van advisering/informatieverstrekking ontvangen. • Regio’s zijn over het algemeen neutraal of ontevreden over de ondersteuning door het

BPV+punt. De ontevredenheid betreft met name het soort ondersteuning dat de regio’s van het steunpunt hebben gekregen. Men oordeelt het meest positief over de deskundig-heid van het steunpunt.

• Regio’s die vroeg gestart zijn met BPV+ geven relatief vaker aan samen te werken met andere regio’s.

• Over het algemeen zijn de samenwerkende regio’s redelijk tevreden over deze samen-werking, met name over het verloop hiervan. Minder tevreden zijn zij over de efficiency van de samenwerking.

1 Twee BPV+coördinatoren hebben geen mening hierover.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 43

44 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

6 Tevredenheid over BPV+ alles overziend In de vorige hoofdstukken zijn de verschillende doelstellingen en de mate van realisering daar-van bezien en is ingegaan op de ondersteuning, alsmede de interregionale samenwerking. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag hoe betrokkenen in algemene zin en alles overziend het BPV+project in hun regio beoordelen. In het onderzoek is op verschillende manieren nagegaan hoe respondenten - alles overziend - oordelen over BPV+. Het betreft hier een alles overziend oordeel met betrekking tot een aantal aspecten, namelijk: • de mate waarin de bereikte verbeteringen voldoen aan de verwachtingen; • de mate waarin instellingen inmiddels zelf profijt hebben gehad van BPV+; • tevredenheid over de huidige BPV-situatie in hun regio; • tevredenheid over de situatie van de BPV vóór de start van BPV+; • meningen van betrokken instellingen ten aanzien van een aantal stellingen. Uit het onderzoek komt wat dit betreft het volgende naar voren. • Respondenten van betrokken instellingen zijn wisselend tevreden als het gaat om de mate

waarin inmiddels bereikte verbeteringen binnen BPV+ voldoen aan hun verwachtingen (zie overzicht 3).

Overzicht 3 Mate waarin verbeteringen van/bij de BPV voldoen aan verwachtingen

van betrokken instellingen

Verbeteringen m. b.t. de kwantitatieve match

Verbeteringen m. b.t. de kwaliteit van de BPV

Verbeteringen m. b.t. sking bij de BPV

amenwer-

Bij 25% van de betrokken instellingen wordt voldaan aaverwachtingen

n de 1

Bij 45% van de betrokken instellin-gen wordt voldaan aan de verwach-tingen

Bij 60% van de betrokken instellin-gen wordt voldaan aan de verwach-tingen

Wat dit betreft komt tevens uit het onderzoek naar voren dat zorginstellingen over het

geheel bezien het minst positief zijn. Dit geldt met name voor verpleeg- en verzorgings-huizen en instellingen voor de gehandicaptenzorg. Dit in tegenstelling tot respondenten van de OVDB en TSO, die veel positiever zijn over de bereikte resultaten.

• Bijna de helft van de betrokken instellingen (45%) geeft aan inmiddels profijt te hebben

gehad van BPV+. Zorginstellingen geven relatief het vaakst aan dat zij geen profijt heb-ben gehad van BPV+. Het betreft hier met name instellingen voor de gehandicaptenzorg, de thuiszorg en verpleeg- en verzorgingshuizen. ROC’s geven daarentegen relatief vaak aan dat zij inmiddels wél profijt hiervan hebben gehad.

Tevens hebben respondenten uit regio’s die vroeg of medium zijn gestart relatief vaker profijt gehad van BPV+ dan respondenten uit laat gestarte regio’s (zie tabel 12).

1 Dit percentage heeft betrekking op de subhoofddoelstellingen van de kwantitatieve match te zamen.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 45

Tabel 12 Instellingen naar of zij inmiddels profijt hebben gehad van BPV+

Het al dan niet inmiddels profijt hebben gehad van BPV+ Vroeg Medium Laat

Ja 53% 57% 27%

Nee 40% 35% 53%

Weet niet 7% 8% 21%

Totaal 100% 100% 100%

Instellingen die profijt hebben gehad hebben aangegeven welk profijt het hier betreft (zie tabel 13). Het betreft hier zeer diverse aspecten, maar veruit het meest wordt aangegeven dat meer afstemming en samenwerking is ontstaan tussen bepaalde organisaties ten be-hoeve van de BPV.

Tabel 13 Instellingen naar soort profijt van BPV+

Effecten van BPV+ waarvan organisaties profijt hebben gehad Aantal keren genoemd (n=47)

Meer/betere samenwerking en afstemming bij de BPV 40

Specifieke projecten 13

Het verbeteren van de kwaliteit van de BPV 10

Meer inzicht in vraag en aanbod van BPV-plaatsen 8

Bewustwording bij organisaties van de problematiek rondom de BPV 8

Coördinatiepunt 4

Eigen organisatie meer in beeld 4

Meer zichtbaar waar knelpunten t.a.v. de BPV zich bevinden 3

Meer leerlingen voor BPV-plaatsen 2

Meer afstemming tussen theorie en praktijk 2

Meer of betere benutting van BPV-plaatsen 2

Overige effecten 8

• Respondenten zijn over het algemeen niet ontevreden, maar ook niet tevreden over de

huidige situatie van de BPV (zie tabel 14). Instellingen (38%) zijn relatief vaker (zeer) te-vreden over de huidige situatie van de BPV dan de BPV+coördinatoren (25%). Er bestaan wat dit betreft geen grote verschillen tussen soorten instellingen.

46 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Tabel 14 Mate van tevredenheid - alles overziend - over huidige situatie van de BPV

BPV+coördinatoren (N=20)

Betrokken instellingen en organisaties (n=104)

Mate van tevredenheid

Abs. % Abs. %

Zeer tevreden 1 5% 2 2%

Tevreden 4 20% 37 36%

Niet tevreden/niet ontevreden 11 55% 47 45%

Ontevreden 3 15% 12 12%

Zeer ontevreden 0 0% 1 1%

Weet niet/geen mening 1 5% 5 5%

Totaal 20 100% 104 100%

‘Tevreden’ respondenten hebben aangegeven waarom zij tevreden zijn. Het meest wordt hierbij genoemd dat er verbeterde samenwerking en communicatie is (opgezet). Ook wordt door instellingen aangegeven dat er sprake is van voldoende/meer BPV-plaatsen voor leer-lingen. Een aantal voorbeelden van BPV+coördinatoren over de verbeterde samenwerking.

“Het is een verdienste van BPV+ dat er een goede communicatiestructuur

tussen onderwijs en werkveld is opgezet. Er is een samenwerkingsovereen-komst tussen school en instellingen gesloten en binnen de instellingen wor-den in toenemende mate opleidingsverantwoordelijken aangesteld.”

“Verbetering van de kwaliteit van de BPV staat bij alle zorgorganisaties op

de agenda. De regio heeft ingestemd met een nieuwe overleg- en communi-catiestructuur. Dit wordt als verbetering ervaren en dat geldt ook voor het convenant. Men heeft ingestemd met het invoeren van kwaliteitsstandaarden en het systeem van de kwaliteit van de BPV-leerplaats. We gaan starten met pilots en breed informeren en met alle betrokkenen is de afspraak gemaakt om per 1 mei 2003 te starten met één format voor alle leerplaatsprofielen.”

Respondenten geven diverse redenen waarom zij ontevreden zijn. Onder meer wordt ge-

noemd dat er te weinig sprake is van regie of coördinatie binnen de BPV, de resultaten beter kunnen of dat de betrokkenheid en het draagvlak groter zouden kunnen zijn (zie voor meer redenen pag. 63 en 64 van het Bijlagerapport).

• Respondenten zijn nu vaker tevreden over de situatie van de BPV dan zij waren vóór de

start van BPV+ (zie tabel 15).

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 47

Tabel 15 Vergelijking van tevredenheid betrokken instellingen over situatie BPV vóór BPV+ en nu

Mate van tevredenheid Over BPV-situatie vóór de start van BPV+ (n=105)

Over huidige BPV-situatie (n=104)

Zeer tevreden 0% 2% Tevreden 21% 36% Niet tevreden/niet ontevreden 49% 45% Ontevreden 22% 12% Zeer ontevreden 1% 1% Weet niet/geen mening 8% 5% Totaal 100% 100%

Vóór BPV+ was een vijfde van de respondenten tevreden hierover (21%), nu is dat per-

centage (zeer) tevreden respondenten bijna verdubbeld naar 38%. Bovendien is het per-centage (zeer) ontevreden respondenten afgenomen: van 23% toen naar 13% nu.

Verder blijkt uit analyse dat zeven respondenten nu (zeer) tevreden zijn over de situatie van de BPV, maar vóór de start van BPV+ ontevreden hierover waren. Deze groep be-staat uitsluitend uit respondenten uit regio’s die in 2001 of daarvoor zijn gestart.

• Respondenten van betrokken instellingen is een aantal stellingen met betrekking tot

BPV+ voorgelegd. Hieruit komt naar voren dat ruim de helft van de instellingen (56%) ‘erg enthousiast is over BPV+’. Hierbij zijn respondenten relatief vaker enthousiast wan-neer zij afkomstig zijn uit regio’s die vroeg zijn gestart.

Een ruime meerderheid (88%) is ‘heel blij dat er eindelijk geld is voor de verbetering van de BPV’, maar daarentegen geeft ‘slechts’ de helft aan dat het BPV+plan hard nodig was in de regio. Eveneens de helft van de respondenten vindt BPV+ de ‘beste’ manier om dit soort problemen ten aanzien van de BPV aan te pakken. Volgens ruim een derde (38%) is dit zelfs de ‘enige’ manier. Respondenten vinden BPV+ over het algemeen geen ‘verspil-ling van geld’. Respondenten verschillen echter van mening over of BPV+ erg veel tijd kost: respondenten zijn het hiermee in gelijke mate eens en oneens (zie pag. 63 van het Bijlagerapport voor een volledig overzicht van de stellingen).

Ten aanzien van de stellingen zijn respondenten van de OVDB en TSO relatief vaak het meest positief. Onderwijsinstellingen zijn over het algemeen relatief het vaakst negatief.

Samenvattend Betrokkenen zijn over het algemeen niet tevreden, maar ook niet ontevreden over (resultaten van) BPV+. Daarnaast blijkt het volgende. • BPV+ heeft bijgedragen aan een vergroting van de tevredenheid van betrokken instellin-

gen over de situatie van de BPV: zij zijn nu meer tevreden hierover dan zij waren vóór de start van BPV+.

• Men is met name tevreden over BPV+, omdat de samenwerking en communicatie is ver-beterd.

• Iets minder dan de helft van de instellingen (45%) heeft inmiddels profijt gehad van BPV+.

• Meer dan de helft van de betrokken instellingen (56%) is ‘erg enthousiast’ over BPV+. Verder geldt over het algemeen dat zorginstellingen relatief vaak minder tevreden zijn dan de andere respondentgroepen. Respondenten van het TSO en de OVDB zijn juist relatief vaker wél tevreden. Tevens is gebleken dat regio’s die vroeg gestart zijn met BPV+ relatief vaker tevreden zijn over (resultaten van) BPV+ dan regio’s die laat zijn gestart.

48 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

7 Toekomst Een van de centrale vragen in dit onderzoek is welke toekomstmogelijkheden er zijn met be-trekking tot de Stimuleringsregeling BPV+. Immers, na 2003 wordt de Stimuleringsregeling BPV+ in principe stopgezet. Hiermee eindigt tevens de BPV+subsidie, waarmee regio’s de uit-voering van de regionale BPV+plannen financieren. In dit kader is in het onderzoek nagegaan welk belang de voortzetting van de Stimuleringsrege-ling BPV+ heeft. Eén van de vragen daarbij is of het noodzakelijk is om BPV+activiteiten na 2004 voor te zetten en in hoeverre dit mogelijk is voor de regio’s. Hieronder wordt nader ingegaan op deze aspecten, waarbij allereerst wordt ingegaan op de mate waarin respondenten het belangrijk vinden dat BPV+ na 2003 wordt voortgezet en op de doel-stellingen die met voortzetting bereikt dienen te worden. 7.1 Voortzetting van BPV+ na 2003: belang en doelstellingen Na 2003 wordt de Stimuleringsregeling BPV+ stopgezet. Uit het onderzoek komt naar voren dat respondenten het echter essentieel dan wel belangrijk vinden dat BPV+activiteiten na 2003 worden voortgezet: dit vinden álle BPV+coördinatoren en 87% van de betrokken instellingen. Ook wordt het voortzetten van de samenwerking bij de BPV na 2003 over het algemeen essenti-eel of belangrijk gevonden door respondenten, namelijk door alle BPV+coördinatoren en 81% van de betrokken instellingen. Zo is men ook zeer bereid zich in te zetten voor BPV+activiteiten na 2003: ongeveer tweederde van zowel de BPV+coördinatoren als de betrokken instellingen is in (zeer) grote mate bereid zich hiervoor in te zetten. Hierbij zijn met name zorginstellingen1 en HBO-instellingen relatief minder vaak bereid om zich hiervoor in (zeer) grote mate in te zetten. Gevraagd naar de doelen die BPV+coördinatoren en betrokken instellingen in de toekomst met de voortzetting van BPV+ willen bereiken, dan blijken dit over het algemeen dezelfde doelstel-lingen te zijn als welke nu al het meest in de regio’s gelden, namelijk ‘verbetering van de sa-menwerking bij de BPV’ en ‘het verbeteren van de kwaliteit van de BPV’. De doelstelling ‘ver-beteren van de kwantitatieve match’ wordt het minst vaak als doelstelling voor de toekomst gezien. Voor wat betreft de kwantitatieve subhoofddoelstellingen valt op dat ‘het terugdringen van de uitval van leerlingen’ in de toekomst iets vaker een doelstelling vormt dan nu het geval is, terwijl ‘meer leerlingen voor BPV-plaatsen in de toekomst’ juist minder vaak een doelstel-ling vormt dan nu het geval is. BPV+coördinatoren hebben tevens aangegeven welke activiteiten zij willen voortzetten na 2003: het betreft hier een groot aantal activiteiten. In tabel 16 zijn de tien meest genoemde acti-viteiten weergegeven (zie voor een volledig overzicht tabel 55, pag. 70 van het Bijlagerapport).

1 Het betreft hier met name instellingen voor thuiszorg, gehandicaptenzorg en verpleeg- en verzorgingshuizen.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 49

Tabel 16 BPV+coördinatoren naar activiteiten die zij na 2003 willen voortzetten (N=20)

Activiteiten gericht op het: Aantal keren genoemd (N=20)

1. Verbeteren van de begeleiding op de BPV-plaats 14

2. Verbeteren van de afstemming en samenwerking tussen scholen onderling bij de BPV 13

3. Vergroten van het zicht op welke BPV-plaatsen, bij welke zorginstellingen wanneer beschik-baar zijn

13

4. Verbeteren van de afstemming en samenwerking tussen zorginstellingen onderling bij de BPV 12

5. Vergroten van de afstemming en samenwerking tussen onderwijs en zorginstellingen over het afstemmen van vraag en aanbod van BPV-plaatsen

12

6. Optimaliseren van de benutting van beschikbare BPV-plaatsen (i.c. het hele jaar bezetten) 11

7. Makkelijker maken voor betrokken om toegang te krijgen tot informatie over welke BPV-plaatsen wanneer beschikbaar zijn bij welke instellingen

10

8. Ontwikkelen van een gezamenlijke visie op BPV in de regio 10

9. Verbeteren van de afstemming tussen theorie (op school) en praktijk (in de zorginstelling) 9

10. Verzamelen van actuele informatie over leermogelijkheden/leerplaatsprofiel van een BPV-plaats

8

Verder geeft een meerderheid van de BPV+coördinatoren (zestien) aan tevens nieuwe activitei-ten na 2003 te willen starten. Over het algemeen willen regio’s met name activiteiten voortzet-ten en starten, die gericht zijn op het verbeteren van de afstemming en samenwerking bij de BPV (zie ook pag. 70 en 71 van het Bijlagerapport). 7.2 Financiering nu en na 2003 Hierboven is gebleken dat regio’s hun huidige BPV+activiteiten na 2003 (over het algemeen) willen voortzetten. Het is de vraag of de regio’s hiervoor - zonder BPV+subsidie - voldoende budget hebben. In dit kader is nagegaan of regio’s op dit moment naast de BPV+subsidie extra financiers hebben voor het BPV+plan in hun regio. Extra financiering in huidige BPV+projecten Iets meer dan de helft van de regio’s (elf) blijkt - naast de BPV+subsidie - over extra financie-ringsbronnen te beschikken.1 Het betreft hier relatief iets meer regio’s die in 2001 of later zijn gestart. De betreffende regio’s geven aan dat het hier verschillende soorten financiers betreft, maar met name worden ROC’s en HBO-instellingen genoemd (zie tabel 17).

1 Negen regio’s beschikken niet over extra financieringsbronnen en acht hiervan hebben hier ook niet naar gezocht, met name omdat dit niet nodig was of omdat dit niet aan de orde is geweest in de regio.

50 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Tabel 17 Soort medefinanciers van het BPV+plan in de regio’s (n=11)

Soort medefinanciers van het BPV+plan Aantal keren genoemd

ROC’s 5

HBO-instellingen 5

Koepel van zorginstellingen 3

Provincie 2

Rijksoverheid 2

Zorgverzekeringsmaatschappij 1

Anders 6

Uit het onderzoek komt naar voren dat de financiering door ROC’s en HBO-instellingen vaak financiering van personele inzet en taakuren betreft. Verder is de elf regio’s gevraagd wat het aandeel van deze extra financiering is op de totale kosten van het BPV+plan. De antwoorden lopen uiteen van ‘nihil’ tot tweederde van de totale kosten (67%). Zoeken naar extra financieringsbronnen BPV+coördinatoren hebben aangegeven op welke wijze zij hebben gezocht of in een aantal gevallen nog zoeken naar extra financieringsbronnen. Zij geven het meest aan dat dit op één of andere wijze via netwerken wordt gedaan, bijvoorbeeld bij sectordirecties van scholen, werkge-versverenigingen etc. Hierbij wordt een aantal keer aangegeven dat het van belang is dat beoogd medefinanciers het belang en profijt kunnen zien dat zij hiervan zullen hebben. Een paar voorbeelden van BPV+coördinatoren over het zoeken naar extra financiers.

“Ik zit in allerlei overlegorganen en raden van commissarissen waarin allerlei mensen zitten, die weten waar geld vandaan te halen is. Je moet een netwerk heb-ben, dat is essentieel.”

“Ik ben aan het uitzoeken wat overeenkomsten en gemeenschappelijke belangen

zijn van de verschillende organisaties en instellingen in de samenwerking. Dan kunnen we om de tafel gaan zitten en kijken of we het eens kunnen worden over fi-nanciële bijdragen. Als iedereen het belangrijk vindt, moet er toch ook geld voor zijn.”

Financiering in de toekomst BPV+coördinatoren hebben tevens aangegeven of de activiteiten naar hun mening zonder BPV+subsidie kunnen worden voortgezet na 2003 en dus of alternatieve financiering voor BPV+ voor handen is c.q. haalbaar wordt geacht. Het is voor de helft van de regio’s (tien) niet duidelijk of deze activiteiten zonder de subsidie kunnen worden voortgezet. Het betreft hier in gelijke mate regio’s mét en zonder extra financiers. In de andere regio’s is hier wél duidelijk-heid over: zonder BPV+subsidie kunnen de huidige activiteiten over het algemeen slechts ge-deeltelijk worden voortgezet (zie tabel 18).

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 51

Tabel 18 Al dan niet voldoende budget voor het voortzetten van activiteiten (N=20)

Mate waarin activiteiten kunnen worden voortgezet zonder BPV+subsidie

Aantal BPV+coördinatoren (N=20)

Er is voldoende budget om (al) deze activiteit(en) voort te zetten 1

Slechts een aantal activiteiten kan worden voortgezet 4

Slechts één van de activiteiten kan worden voortgezet 2

Geen enkele activiteit kan worden voorgezet 3

Weet niet/daar is nog geen zicht op 10

Totaal 20

Verder blijkt het hebben van alternatieve financieringsbronnen hierbij belangrijk te zijn: regio’s die op dit moment geen extra financiering genieten, geven relatief vaker aan geen enkele of slechts één activiteit te kunnen voortzetten. Regio’s die in de huidige projecten al extra financie-ring genieten, kunnen relatief vaak een aantal activiteiten voortzetten. Bereidheid tot financiering door instellingen BPV+coördinatoren van de vijftien regio’s waar onderwijs- of zorginstellingen op dit moment niet medefinancieren, hebben aangegeven in welke mate zij denken dat dit soort instellingen bereid zou kunnen zijn om een financiële bijdrage te leveren aan de voortzetting van BPV+. Uit het onderzoek komt naar voren dat een derde van de BPV+coördinatoren hier geen zicht op heeft. Ongeveer een kwart is van mening dat óf onderwijsinstellingen óf zorginstellingen hiertoe bereid zullen zijn. Eveneens ongeveer een kwart van hen is van mening dat dit soort instellingen hiertoe niet bereid zullen zijn. BPV+coördinatoren verwachten dit men name omdat instellingen het belang van samenwerking niet zullen zien of dat zij teveel bezig zijn met eigen belangen. Een BPV+coördinator geeft aan:

“Zorginstellingen hebben wat betreft samenwerking en dus ook wat betreft financie-ring bedenkingen. Zij willen externe uitwisseling tussen leerlingen niet stimuleren. Een voorbeeld: ouderenzorginstellingen zijn bang dat leerlingen van niveau 3 en 4 na een externe stage in bijvoorbeeld een ziekenhuis liever blijvend in het ziekenhuis gaan werken.”

Een andere BPV+coördinator omschrijft het als volgt:

“De bereidheid om (mede) te financieren is er in principe wel, maar uiteindelijk is

het toch lastig (mede) financiering te verkrijgen. Het management van instellingen wil uiteraard weten welk profijt investeringen hen opleveren. Hierbij speelt een aantal knelpunten. Het profijt is onzeker en dient niet direct, maar indirect het ei-gen belang.”

Ook wordt aangegeven dat er tekort is aan geld bij de instellingen of dat verantwoordelijkheden wat dit betreft worden afgeschoven naar elkaar. Voorkeur uitvoering Stimuleringsregeling BPV+ na 2003 BPV+coördinatoren hebben aangegeven - stel dat BPV+ op een op andere wijze wordt voortge-zet - welke van de mogelijke opties daarbij hun voorkeur heeft (zie tabel 19).

52 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

Tabel 19 BPV+coördinatoren naar voorkeuropties bij voortzetting van BPV+ (N=20)

Opties voortzetting BPV+ Aantal keren genoemd (N=20)

Verlengen van de huidige uitvoeringstermijn 13

Aanpassen van de huidige regeling 6

Opzetten van een nieuwe regeling 2

Anders 2

Een meerderheid van de BPV+coördinatoren (65%) heeft de voorkeur voor het verlengen van de huidige uitvoeringstermijn. Daarbij hebben de meeste van hen aangegeven dat de uitvoe-ringstermijn moet worden verlengd tot en met het jaar 2005. 7.3 Knelpunten bij voortzetting BPV+ Ongeveer de helft van zowel de BPV+coördinatoren (59%) als de betrokken instellingen (47%) verwacht knelpunten bij de voortzetting van BPV+activiteiten na 2003. Hierbij blijken met na-me onderwijsinstellingen relatief vaak geen knelpunten te verwachten. Respondenten van de OVDB en verpleeg- en verzorgingshuizen verwachten juist relatief vaak wél knelpunten. Men verwacht met name knelpunten met betrekking tot draagvlak, belangentegenstellingen, samenwerking, financiën en aspecten van tijd (beschikbare tijd bij betrokkenen, tijdsduur van veranderingen, etc). Betrokken instellingen noemen daarnaast nog relatief vaak knelpunten met betrekking tot de organisatie of coördinatie van het regionale BPV+project. Ten aanzien van de samenwerking na 2003 wordt door driekwart van de BPV+coördinatoren en ongeveer de helft van de betrokken instellingen (48%) knelpunten verwacht. Hierbij blijken met name HBO-instellingen relatief minder vaak knelpunten te verwachten. Respondenten van betrokken instellingen noemen relatief vaak inhoudelijke en financiële knel-punten. BPV+coördinatoren verwachten met name knelpunten die te maken hebben met de on-derwijsinstellingen in de samenwerking. Beide groepen verwachten knelpunten met betrekking tot draagvlak en afstemming tussen organisaties. 7.4 Samenvattend De meeste respondenten willen de huidige BPV+activiteiten en de huidige samenwerking ten aanzien van de BPV na 2003 voortzetten. Tevens wil een meerderheid na 2003 nieuwe activitei-ten starten. Over het algemeen wil men zich hiervoor ook inzetten. Uit het onderzoek is echter gebleken dat ten aanzien van de voortzetting van deze aspecten een tweetal knelpunten bestaat. • Allereerst bestaat in de helft van de regio’s onduidelijkheid over of voortzetting van

activiteiten financieel mogelijk is. Bij de andere regio’s blijkt het over het algemeen slechts mogelijk om activiteiten gedeeltelijk voort te zetten.

• Daarnaast wordt door een meerderheid van de BPV+coördinatoren tot de helft van de instellingen knelpunten verwacht als de BPV+activiteiten en samenwerking worden voortgezet. Het betreft hier diverse knelpunten, maar relatief vaak betreft het knelpunten met betrekking tot draagvlak, belangen en afstemming tussen organisaties en de financie-ring van het project.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 53

54 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

8 Samenvatting en conclusies In het onderzoek ‘Evaluatie van de Stimuleringsregeling BPV+’ stonden de volgende vragen centraal: 1. In welke mate zijn de beoogde effecten met de regeling (al) bereikt en waardoor? 2. Indien nog niet alle effecten in voldoende mate zijn gerealiseerd: welke vervolgstappen

kunnen dan worden aanbevolen? De resultaten in het onderzoek zijn gebaseerd op deskresearch, 20 geretourneerde vragenlijsten van BPV+coördinatoren, 20 telefonische interviews met BPV+coördinatoren en 109 geretour-neerde vragenlijsten van respondenten van betrokken instellingen en organisaties. Uit alle - in het onderzoek betrokken - regio’s en zorgbranches zijn vragenlijsten van betrokken instellingen en organisaties ontvangen. Voor wat betreft de twee bovenstaande centrale evaluatievragen komt het volgende uit het on-derzoek naar voren. 1. In welke mate zijn de beoogde effecten met de regeling (al) bereikt en waardoor? Onder ‘effecten’ in de bovenstaande centrale vraag wordt verstaan de mate waarin de hoofd-doelstellingen van de Stimuleringsregeling BPV+ zijn bereikt. Het gaat hier om drie doelstellin-gen. • Het verbeteren van de samenwerking bij de BPV. • Het verbeteren van de kwantitatieve match bij de BPV. • Het verbeteren van de kwaliteit van de BPV. In het onderzoek is onder betrokkenen - d.w.z. zorginstellingen, ROC’s, HBO-instellingen, OVDB-consulenten, regiofunctionarissen en regionale BPV+coördinatoren - nagegaan in welke mate zij van mening zijn dat doelstellingen inmiddels zijn bereikt en nog worden bereikt vóór 2004. Daarnaast is op diverse onderdelen gevraagd naar de situatie in de praktijk ten aanzien van de samenwerking bij de BPV, de kwaliteit en de kwantitatieve match van de BPV. Uit het onderzoek komt wat bovenstaande betreft het volgende naar voren. De realisatie van de doelen begin 2003 Zoals verwacht werd, blijkt dat aan het begin van 2003 geen enkele inhoudelijke hoofddoelstel-ling volledig is bereikt. Wel zijn er duidelijke vorderingen gemaakt bij het verbeteren van aspecten van de BPV. De mate waarin dit het geval is, verschilt tussen de hoofddoelstellingen. De samenwerking bij de BPV is al duidelijk verbeterd De doelstelling ‘verbeteren van de organisatie van de samenwerking’ is het meest gerealiseerd. Dit blijkt uit zowel de feitelijke gegevens als de meningen van betrokkenen hierover. • Bijna 60% van de BPV+coördinatoren en bijna 40% van de andere respondenten vindt

dat de samenwerking in de looptijd van BPV+ al in (redelijk) grote mate dan wel (sterk) verbeterd is.

• Bestaande samenwerkingsrelaties zijn volgens de meeste respondenten intensiever ge-worden. Tevens zijn soms nieuwe samenwerkingsrelaties ontstaan. Het rapportcijfer voor de kwaliteit van de samenwerking is in twee jaar van een 6+ naar een 7- gegaan.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 55

• In de meeste regio’s wordt ter bestendiging van bestaande en nieuwe samenwerkingsrela-ties al gewerkt met een coördinatie- of regiepunt of gaat dit binnenkort gebeuren.

Bovenstaande wil overigens niet zeggen dat de samenwerking nu overal optimaal is. Betrokke-nen zijn met name over de efficiency van de samenwerking nog niet altijd tevreden. Tevens geldt dat met name zorginstellingen relatief vaak minder tevreden over de (efficiency van de) samenwerking zijn. Kwalitatieve aspecten van de BPV zijn in enige mate verbeterd Voor de doelstelling ‘het verbeteren van de kwaliteit van de BPV’ geldt dat er in bijna alle re-gio’s vorderingen zijn gemaakt. Zo meldt een derde van de BPV+coördinatoren (redelijk) grote en tweederde beperkte vorderingen bij het verbeteren van de kwaliteit. Bij de instellingen meldt 15% (sterke) verbeteringen en 36% beperkte verbeteringen. Volgens één BPV+coördinator en een derde van de instellingen is de kwaliteit van de BPV niet veranderd. Het valt op dat het oordeel van de BPV+coördinatoren het dubbele (in positieve zin) is van het oordeel van de an-dere partijen. Verder komt het volgende naar voren. • In de helft van de regio’s zijn er nieuwe leermiddelen en/of didactische methoden ont-

wikkeld of zijn deze nog in ontwikkeling. Ontwikkelde leermiddelen/didactische metho-den zijn echter (nog) niet altijd opgenomen door onderwijs- of zorginstellingen.

• Respondenten zijn over het algemeen redelijk tevreden of neutraal over de kwaliteit en de mate waarin verbeteringen zijn bereikt.

Kwantitatieve aspecten van de BPV zijn enigszins verbeterd Ook bij het realiseren van het doel ‘het verbeteren van de kwantitatieve match van vraag en aanbod bij de BPV’ zijn vorderingen te constateren, maar in vergelijking met de andere twee doelstellingen wordt bij deze doelstelling relatief vaak aangegeven dat er niets of nauwelijks iets is veranderd (door 38% van de BPV+coördinatoren en bijna de helft van de instellingen). Vol-gens een derde van de BPV+coördinatoren is de doelstelling in (redelijk) grote mate bereikt en volgens 27% in beperkte mate. Bij de instellingen meldt 12% sterke verbeteringen en 23% be-perkte verbeteringen. Uit het onderzoek komt onder meer het volgende naar voren: • Uit de gegevens van regio’s die over de verhouding tussen vraag en aanbod aan BPV-

plaatsen hebben gerapporteerd, blijkt dat bij het merendeel van de opleidingen in deze re-gio’s sprake is van een evenwicht tot een licht tekort. Bij een beperkt aantal opleidingen is sprake van duidelijke en grote tekorten.

• Tegelijkertijd heeft bijna de helft van de regio’s nauwelijks of geen zicht op de verhou-ding tussen vraag en aanbod van BPV-plaatsen. Daarnaast geldt voor wat betreft de re-gio’s die hierover wél hebben gerapporteerd (en wél zicht hierop hebben) dat hun zicht op de verhouding tussen vraag en aanbod van BPV-plaatsen meestal niet volledig is: in bijna elke regio is een aantal opleidingen waarvan het zicht op de verhouding van BPV-plaatsen ontbreekt.

• Alhoewel in de meeste regio’s alle leerlingen geplaatst kunnen worden, verloopt dit niet zonder enige problemen. Zo komt men niet altijd op de stageplaats van de eerste keus.

• Ongeveer de helft van de respondenten constateert een - zij het beperkte - toename van het aanbod aan BPV-plaatsen.

• Tegelijkertijd kan geconstateerd worden dat voor wat betreft het vergroten van de vraag naar BPV plaatsen (meer leerlingen) positieve resultaten zijn geboekt. In regio’s waar de

56 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

vraag naar BPV-plaatsen (meer leerlingen) moest toenemen, is dit volgens respondenten relatief vaak gelukt.

Het valt op dat relatief veel BPV+coördinatoren (nog) relatief weinig zicht hebben op een aantal kwantitatieve aspecten, zoals de verhouding van vraag en aanbod van BPV-plaatsen, de mate waarin leerlingen geplaatst kunnen worden en de uitval van leerlingen. Doordat regio’s hierover relatief weinig informatie hebben, kan nauwelijks iets worden geconcludeerd ten aanzien van de meer algemene doelstelling van de Sectorfondsen, namelijk dat het geraamde tekort van leerlin-gen met 8% zou afnemen en dat dit onder meer moest geschieden door verhoging van de in-stroom van leerlingen met 20% en reductie van 20% met betrekking tot de voortijdige uit-stroom. Opvallend is vervolgens het uitgesproken oordeel van zowel BPV+coördinatoren als andere betrokkenen over de kwantitatieve situatie. In vergelijking met de andere twee hoofddoelen wordt bij de kwantitatieve doelstelling veel vaker aangeven dat niets of nauwelijks iets is veran-derd. Dit geldt voor iets meer dan de helft van de BPV+coördinatoren en voor 44% van de in-stellingen. Aan de andere kant, wanneer men positief oordeelt, dan is het oordeel ook duidelijk positief. Zo vindt 35% van de instellingen dat de kwantitatieve situatie verbeterd is (en maar 15% van hen zegt dat over de kwalitatieve situatie). Van de BPV+coördinatoren vindt 35% dat de kwantiteit is verhoogd en zegt 28% dat de kwaliteit is verbeterd. Het lijkt erop dat daar waar er bij de kwaliteit sprake is van een ‘glijdende’ beoordelingsschaal (meer of minder kwaliteit) er bij de kwantiteit gewerkt wordt met een ‘alles of niets’ oordeel. Men heeft wel of niet een tekort aan BPV-plaatsen. Er is wel of niet een plaats beschikbaar. Een stagiair komt wel of niet op een stageplaats van zijn of haar voorkeur. Tevredenheid over de BPV is vergroot De mate van tevredenheid met de BPV is toegenomen. Voor de start van BPV+ was 21% van de respondenten in de instellingen tevreden met de BPV-situatie, over de situatie aan het begin van het jaar 2003 was 38% van hen tevreden. Realisering van de doelen vóór 2004 Als tevens wordt bezien in welke mate de hoofddoelstellingen van BPV+ nog volledig bereikt kunnen worden vóór het eind van de looptijd van de Stimuleringsregeling, d.w.z. voor 31 de-cember 2003, dan is het volgende te concluderen. Niet alle BPV+coördinatoren kunnen duidelijke uitspraken doen over of doelstellingen - naar hun verwachting - kunnen worden gerealiseerd vóór 2004. Tevens varieert deze verwachting per te realiseren doelstelling. Op basis van de verwachtingen van BPV+coördinatoren én op basis van hetgeen nu al is gerealiseerd, kan het volgende hierover worden gezegd. • De doelstelling ‘het verbeteren van de samenwerking’ wordt nog het meest gerealiseerd.

In 68% van de regio’s (dertien regio’s) wordt deze doelstelling in 2004 in (redelijk) grote mate gerealiseerd, waarvan acht regio’s verwachten dit volledig te kunnen doen.

• De doelstelling ‘het verbeteren van de kwaliteit’ wordt in 44% van de regio’s (acht re-gio’s) in (redelijk) grote mate gerealiseerd, waarvan in vier regio’s volledig.

• De doelstelling ‘het verbeteren van de kwantitatieve match’ wordt vóór 2004 in 31% van de gevallen volledig bereikt en daarnaast in 15% van de gevallen in redelijk grote mate.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 57

2. Indien nog niet alle effecten in voldoende mate zijn gerealiseerd: welke vervolg-stappen kunnen dan worden aanbevolen?

Alles overziend kan worden gesteld dat tot nu met name resultaten zijn geboekt ten aanzien van de doelstelling samenwerking. De kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen hebben tot (veel) minder resultaten geleid. In de resterende periode van april tot en met december 2003 zal nog het nodige worden bereikt, maar het is zeker niet de verwachting dat voor 2004 de doelen van BPV+ volledig zijn bereikt: regionaal evenwicht van vraag en aanbod, een adequate kwalitatie-ve invulling en dit alles op basis van een goede samenwerking tussen de diverse regionale be-trokkenen. De vraag is hoe dit resultaat geduid kan worden: is dit nu een goed of een slecht resultaat? Ui-teraard is het niet in de eerste plaats aan de onderzoekers om deze vraag te beantwoorden, maar aan de beleidsmakers. Wel kan een aantal zaken worden aangehaald die het bereik van de doe-len in de context plaatsen en helpen het resultaat te duiden. In bovenstaande paragrafen zijn de behaalde resultaten van alle regio’s samengenomen. De Stimuleringsregeling BPV+ is eind 2000 gestart. In 2000 zijn echter slechts vijf regio’s gestart. De andere vijftien regio’s zijn later gestart, waarvan vijf zelfs pas in 2002 of later. Deze laatste groep was dus maximaal één jaar en drie maanden bezig toen onderhavig evaluatieonderzoek plaatsvond. Met name deze laatste regio’s hebben nauwelijks of slechts beperkte resultaten kun-nen behalen, maar zijn wel meegenomen in het geheel. In die zin vertekenen zij de resultaten enigszins. In de voorgaande hoofdstukken is nagegaan of regio’s die vroeg (in 2000) van start zijn gegaan meer resultaten hebben geboekt dan de regio’s die laat (in 2002 of erna) hun werkzaamheden hebben aangevangen. Het algemene beeld is helder: in vroeg gestarte regio’s is, in vergelijking met de laat gestarte regio’s, de BPV situatie op relevante aspecten sterker verbeterd. In de vroeg gestarte regio’s: • is de samenwerking intensiever; • verloopt de matching van vraag en aanbod beter; • zijn de kwantitatieve doelen in grotere mate gerealiseerd; • is de kwaliteit van de BPV meer toegenomen; • is de tevredenheid met de BPV sterker toegenomen. Aanvullende analyses hebben laten zien dat deze ‘winst’ niet toe te schrijven is aan verschillen in de startsituatie ten aanzien van de samenwerking binnen de regio’s. Zo is bijvoorbeeld geble-ken dat de tevredenheid over de samenwerking tijdens de start van BPV+ niet groter was bij vroeg gestarte regio’s en niet kleiner bij laat gestarte regio’s. Duidelijk is dat het verbeteren van de situatie van de BPV in de regio’s tijd kost. Indien het bereik wordt bezien, is met name het grootste resultaat geboekt ten aanzien van de samenwerking bij de BPV. In het merendeel van de regio’s lijkt hiervoor nu een basis gelegd. Met betrekking tot de deelname aan en het draagvlak voor BPV+ is het volgende te stellen. • In alle 24 zorgregio’s zijn BPV+activiteiten gestart. In 23 daarvan is er, al dan niet vooraf

gegaan door een voorloopfase, een BPV+plan van start gegaan. Gemiddeld telde elk plan vijf deelprojecten. Wederom geldt in het algemeen dat de thema’s ervan verdeeld waren over organisatorische, kwantitatieve en kwalitatieve onderwerpen.

• In alle regio’s zijn regionale samenwerkingsverbanden/teams opgezet om het plan voor te bereiden en uit te voeren. In alle regio’s zijn zorginstellingen en tenminste één ROC be-trokken bij de uitvoering van de BPV+activiteiten. In de meeste regio’s is tevens een OVDB-consulent en een HBO-instelling betrokken.

58 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

• Naar de mening van deze betrokkenen nemen (bijna) altijd alle, voor de BPV relevante, organisaties en instellingen deel aan het regionale werk om de BPV te verbeteren. Daar-naast is men meestal van mening dat de betreffende partijen in voldoende mate vertegen-woordigd zijn in het samenwerkingsverband.

• Bij de uitvoering van BPV+ zijn redelijk veel zorginstellingen betrokken. Iets minder dan de helft van de instellingen uit de sectoren werkt mee aan de uitvoering van BPV+activiteiten. Voor de sector verpleeg- en verzorgingshuizen gaat het om drie van de tien instellingen en voor de gehandicaptensector gaat het om zeven van de tien instellin-gen. Tevens nemen vrijwel alle ROC’s deel. Bij de HBO-instellingen ligt de deelname-graad lager.

• De deelnemende instellingen zijn over het algemeen ‘zeer enthousiast over BPV’ en me-nen dat het om een goede investering van middelen gaat.

• De Stimuleringsregeling sluit aan op de in het veld gevoelde behoeften. Bijna alle regio’s vinden dat het nodig is de samenwerking bij de BPV te verbeteren. Dit geldt eveneens voor het verbeteren van de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de BPV.

Duidelijk is dat er in de regio’s een organisatorische basis is om de meer inhoudelijke effecten te realiseren. Deze basis is belangrijk, omdat zij vooraf gaat aan het bereik van andere kwantita-tieve en kwalitatieve doelstellingen. Als wordt gekeken naar de resultaten van de doelstelling samenwerking (het aantal organisaties dat participeert, de breedte daarvan, de tevredenheid in het algemeen van de instellingen over BPV+ en dergelijke) dan moet dit als positief worden beoordeeld. Het kan uiteraard altijd beter, maar de BVP+coördinatoren geven aan dat zich juist in de samenwerking vele knelpunten hebben voorgedaan en dat deze zich wellicht ook in de toekomst nog voor zullen doen. De samenwerking tussen onderwijs en het afnemende veld, tussen school en instelling, school en bedrijf is echter geen sinecure. Contacten, communicatie en samenwerking tussen onderwijs en het afnemende veld zijn redelijk problematisch: dit geldt niet uitsluitend voor de zorg, maar voor vrijwel alle sectoren en branches. Het kost andere sectoren en branches dan ook de nodige inspanning en geld om dit beter te laten verlopen. In sommige sectoren en branches is dit struc-tureel geregeld. In een sector als de metaalindustrie waren een tiental jaar geleden al projecten aan de orde om de theorie van het ROC en de praktijk van de bedrijfsschool dichter bij elkaar te brengen. Te-vens is onlangs een project gestart (Metopia) waarin de eerste fase gericht is op de basis, name-lijk contacten, communicatie en netwerken tussen ROC’s en bedrijven, waarin het O&O-fonds redelijk veel middelen investeert.1 Verder kan worden opgemerkt dat bijvoorbeeld zowel de SOM als de VEV (nu Kenteq) vrijwel direct na invoering van de Wet Educatie Beroepsonder-wijs met een commerciële dienstverlening zijn gestart. Hierbij worden bedrijven geholpen bij de BPV (begeleiding, invulling praktijk, communicatie naar scholen, examentraining, theorie en dergelijke). Veel bedrijven in de metaal en elektro maken gebruik van deze diensten en betalen daar dus voor. Zo zijn in de bouw alle leerlingen in dienst van een regionaal samenwerkingsor-gaan, dat de BPV verzorgt en contact onderhoudt met de afnemende bedrijven en de scholen. In de installatie kent men de ROI’s (Regionale Opleidingscentra Installatietechniek), die de ver-antwoordelijkheid van de BPV desgewenst en tegen betaling overnemen van bedrijven en de contacten met scholen onderhouden.

1 In de technische sectoren doet zich overigens al vele jaren nauwelijks een tekort aan BPV-plaatsen voor, maar eerder een tekort aan leerlingen.

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 59

Kortom: goede communicatie en samenwerking met het onderwijs en een goede kwaliteit van de BPV is iets van de lange termijn. Overwegende: • de huidige stand van zaken van de BPV+projecten en de basis die is gelegd; • het gegeven dat significant meer relevante resultaten zijn behaald in regio’s waar de

uitvoering van BPV+ langer loopt; • het gebrek aan alternatieve financiering in de regio’s voor de toekomst c.q. de voortzet-

ting; • en het gevaar van afbreuk van de tot nu toe bereikte samenwerking als BPV+projecten en

coördinatie nu wegvallen, is het van belang de huidige BPV+projecten/de Stimuleringsregeling BPV+ op een of andere wijze te continueren. Bezien kan worden of alle regio’s, ook de regio’s die al in 2000 zijn ge-start, daarbij in gelijke mate worden bekostigd. In geval van continuering van de Stimuleringsregeling BPV+ is er een aantal aangrijpingspun-ten, die extra aandacht behoeven. 1. Zorginstellingen zijn van alle soorten betrokken instellingen en organisaties relatief vaak

het minst positief over bepaalde aspecten van BPV+. Dit geldt met name voor wat betreft de volgende aspecten. • De mate waarin doelstellingen zijn gerealiseerd: zorginstellingen zijn over het al-

gemeen relatief het vaakst van mening dat er nauwelijks iets is verbeterd. • De mate waarin voldaan is aan de verwachtingen van de zorginstellingen voor wat

betreft het bereiken van de doelstellingen. • De mate waarin zij tevreden zijn over (aspecten) van samenwerking. • De mate waarin men aangeeft inmiddels profijt te hebben gehad van BPV+.

Binnen de groep zorginstellingen zijn verschillende soorten zorgbranches vertegenwoor-digd. Van deze branches zijn de gehandicaptenzorg en in iets mindere mate de verpleeg- en verzorgingshuizen relatief vaak het minst positief over bovengenoemde aspecten. Met betrek king tot dit punt wordt dan ook aanbevolen meer aandacht te geven aan zorg-

2. derzoek is zowel bij de BPV+coördinatoren als bij de instellingen nagegaan

welke hoofddoelstellingen het BPV+project in hun regio heeft. Er zijn in elke regio wel

elijk globale doelstellingen en naamgevingen van projecten zijn door de onderzoekers ingekaderd, ingeperkt en geconcretiseerd tot hoofd- en subdoelstellingen. Deze actie kan

instellingen en behoeften binnen deze sector. Meer concreet gaat het daarbij om het volgende. De zorginstellingen zien minder het profijt van BPV+ en de resultaten van BPV+ voldoen - in vergelijking met andere respondenten - minder aan hun verwachtingen. Het valt te overwegen na te gaan welke verwachtingen de zorginstellingen eigenlijk hebben en welk profijt zij zien (voor de kortere en langere termijn). In het on

verschillen geconstateerd tussen hetgeen de BPV+coördinator als hoofddoelstellingen aangeeft en hetgeen de respondenten van instellingen aangeven als te bereiken hoofddoel-stellingen. De respondenten van instellingen zijn iets vaker dan de BPV+coördinatoren van mening dat een bepaalde doelstelling beoogd wordt. Dat geldt met name voor de kwantitatieve doelstellingen en in het bijzonder voor het ‘terugdringen van de uitval van leerlingen’, dat de respondenten van instellingen als een expliciete doelstelling zien, ter-wijl dit in zes van twintig regio’s ook daadwerkelijk een doelstelling is.

Voor een deel valt dit overigens te verklaren door de uitvoering van het onderzoek zelf. Red

op zichzelf al tot ruis leiden. Daarnaast kan er sprake zijn van een verschil in opvatting tussen expliciete en impliciete doelstellingen (het verbeteren van de kwaliteit van de BPV dient wellicht ook het doel terugdringing uitval leerlingen).

60 DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003

r dus enige ruis over de doelstellingen is. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat niet alle betrokkenen heel scherp voor ogen hebben wat de exacte doelstellingen van hun regionale BPV+project zijn. Dit is daarmee een aandachtspunt voor de toekomst. Een tweede opmerking in dit kader is dat de onderzoekers de gegeven informatie van de BPV+coördinatoren over het bereik van de doelstellingen betrouwbaarder achten dan de informatie van de instellingen dienaangaande.

Gezien het bovenstaande is het bij een vervolg van de regeling te overwegen om de communicatie ten aanzien van het soort doelstellingen in de regio’s te verbeteren. Hier-door kan er meer duidelijkheid binnen de regio’s ontstaan over welke doelstellingen bin-nen BPV+ gelden en waaraan precies wordt gewerkt.

3. Enigszins samenhangend met bovenstaande verdient het aanbeveling doelstellingen bin-

nen de regio’s meer te concretiseren. Dat kan ook gelden voor kwalitatieve doelstellingen en doelstellingen met betrekking tot betere samenwerking. Resultaten binnen de regio’s zijn op dit moment moeilijk meetbaar, omdat nauwelijks duidelijke criteria zijn ontwik-keld om vooruitgang binnen de regio’s te meten.

4. Gezien het feit dat er op regionaal niveau nog weinig zicht bestaat op aspecten als aantal

leerlingen, uitval, aantal BPV-plaatsen en dergelijke, wordt aanbevolen meer aandacht te geven aan de (kwantitatieve) informatievoorziening en regionale registratie van dit soort aspecten.

5. Op dit moment heeft ongeveer de helft van de regio’s additionele financieringsbronnen

voor BPV+. Op dit moment biedt dit echter onvoldoende grondslag voor regio’s om zelf-standig de projecten te kunnen voortzetten. Het is te overwegen om het vinden van struc-turele financiering (elders) meer als structurele doelstelling te stellen.

6. Alhoewel regio’s ondersteuning (door het BPV+punt of in de vorm van interregionale

samenwerking) over het algemeen belangrijk vinden, blijkt dat zij in de praktijk niet vaak ondersteuning krijgen. Aanbevolen wordt dan ook meer landelijke en interregionale af-stemming te laten plaatsvinden, met name op het gebied van nieuwe vormen van samen-werking, leermiddelen, didactische methoden en dergelijke.

7. Het HBO participeert niet in alle regio’s en lijkt minder betrokken. Indien de betrokken-

heid van het HBO van belang is, is het te overwegen na te gaan op welke manier het HBO beter betrokken kan worden.

8. Veel regio’s voelen de geleverde ondersteuning door het BPV+punt niet als zodanig. Het

is voor het BPV+punt te overwegen om naast de huidige ondersteuning ook meer (onge-vraagde) directe contacten aan te gaan met de diverse regio’s.

De verschillen zijn niet groot, en niet zó groot dat dit tot correcties van de onderzoeksresultaten moet leiden, maar er moet desondanks op worden gewezen dat er blijkbaar geen 100% overeenstemming bestaat en dat e

DIJK12 Beleidsonderzoek - oktober 2003 61