Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Stefanie Vlasschaert
Borduurwerk op het mannenvest in de 18de eeuw. Studie aan de hand van objecten uit Vlaamse collecties.
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van
Master in de Kunstwetenschappen
2013
Promotor Prof. dr. Anna Bergmans
Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen
INHOUD
Inhoudstafel _____________________________________________________________ p. 1
Lijst van gebruikte afkortingen _____________________________________________ p. 3
Dankwoord ______________________________________________________________ p. 5
1. Inleiding _____________________________________________________________ p. 7
1.1. Voorstelling en afbakening van het onderwerp ___________________________ p. 7
1.2. Onderzoeksvraag en status questionis __________________________________ p. 8
1.3. Onderzoeksstrategie en methodologie _________________________________ p. 10
2. Het mannenvest in de 18de
eeuw _________________________________________ p. 11
2.1. Evolutie van vorm en ontwerp _______________________________________ p. 11
2.2. Kledij en de socio-economische en politieke situatie: Frankrijk en Engeland _ p. 14
3. Borduurwerk _______________________________________________________ p. 19
3.1. Borduurwerkers ___________________________________________________ p. 19
3.1.1 Gilden en professionele borduurwerkers___________________________ p. 19
3.1.2 Amateur borduurwerkers en scholen ______________________________ p. 24
3.2. Ontwerp _________________________________________________________ p. 25
3.2.1 Ontwerpers en modelboeken ____________________________________ p. 25
3.2.2 Evolutie van patronen _________________________________________ p. 32
3.2.3 Casus: Vest, 1760-1790, Modemuseum, Antwerpen __________________ p. 38
3.2.4 Iconologie __________________________________________________ p. 39
3.2.5 Casus: Vest, 1790-1810, Modemuseum, Antwerpen __________________ p. 40
3.3. Uitvoering _______________________________________________________ p. 42
3.3.1 Patroon ____________________________________________________ p. 42
3.3.2 Werktuigen __________________________________________________ p. 44
3.3.3 Technieken __________________________________________________ p. 46
3.3.3.1 Goud- en zilverborduurwerk _______________________________ p. 46
3.3.3.2 Casus: Vest, 1725-1740, Museum voor het Kostuum en de Kant,
Brussel ________________________________________________ p. 49
3.3.3.3 Glazen stenen ___________________________________________ p. 51
3.3.3.4 Casus: Vest (onvoltooid), 1770-1800, Modemuseum, Antwerpen __ p. 52
3.3.3.5 Zijdeborduurwerk en bijzondere draden ______________________ p. 53
3.3.3.6 Casus: Vest (onderdeel), 1770-1800, Modemuseum, Antwerpen ___ p. 55
3.3.3.7 Casus: Vest, 1770-1880, Modemuseum, Antwerpen _____________ p. 57
3.3.3.8 Wolborduurwerk ________________________________________ p. 58
3.3.3.9 Tambour _______________________________________________ p. 59
3.3.3.10 Witborduurwerk en doorstikwerk __________________________ p. 60
3.3.3.11 Knoopwerk ____________________________________________ p. 63
3.3.3.12 Applicatieborduurwerk __________________________________ p. 64
3.3.3.13 Borduurwerk op canvas __________________________________ p. 64
3.4. De markt ________________________________________________________ p. 65
3.4.1 Casus: Vest, 1790-1820, Modemuseum Antwerpen __________________ p. 68
Besluit _________________________________________________________________ p. 70
Bibliografie _____________________________________________________________ p. 73
Afbeeldingen ___________________________________________________________ p. 77
1. Lijst van afbeeldingen ______________________________________________ p. 77
2. Afbeeldingen ______________________________________________________ p. 81
Bijlagen _______________________________________________________________ p. 157
1. Alfabetische lijst met vermelde steken _________________________________ p. 157
3
Lijst van gebruikte afkortingen
Fr. Frans
Eng. Engels
Nl. Nederlands
Cat. Catalogusnummer
Afb. Afbeelding
4
5
Dankwoord
In de eerste plaats wil ik mijn promotor, professor Doctor Anna Bergmans, bedanken om me
de vrijheid te geven dit onderwerp van naderbij te onderzoeken en voor de ondersteuning bij
alle stappen van het schrijven van deze Masterproef. De keuze voor het borduurwerk in de
18de
eeuw was allesbehalve voor de hand liggend, zeker omdat het ontwerp geen deel
uitmaakt van haar vakgebied. Ondanks de moeilijkheden die ik met het onderwerp heb
ervaren en de koerswijzigingen die hiervan het gevolg waren, heb ik mijn studie van het
onderwerp kunnen en mogen verder zetten.
Ik wil graag de medewerkers van het Museum voor het Kostuum en de Kant te Brussel
bedanken. Ook de medewerkers van het Modemuseum te Antwerpen hebben me een heel eind
vooruit geholpen. In het bijzonder Wim Mertens, die me hielp een andere richting aan mijn
masterproef te geven en de vragen en onzekerheden waar ik mee kampte heeft helpen
oplossen. Graag wil ik ook de andere medewerkers bedanken, voor hun gastvrijheid en om me
te vertrouwen in de omgang met de 18de
-eeuwse kledingstukken.
De medewerkers van de verschillende bibliotheken en instellingen die ik bezocht heb, onder
andere het MIAT te Gent, het Designmuseum Gent en het Modemuseum Hasselt, wil ik graag
bedanken voor hun hartelijkheid. Hierbij vermeld ik in het bijzonder Ria Verstappen en
Marijke Detremmerie van het Designmuseum Gent omwille van hun enthousiasme.
Verder wil ik graag mijn ouders en tante vermelden, voor de morele en de materiële steun die
ze mij hebben verleend, mijn vrienden die het op zich genomen hebben om mijn Masterproef
meermaals te herlezen, en niet in het minst, mijn medestudenten, voor de steun en de moed
die we met elkaar hebben kunnen delen.
6
7
1. Inleiding
1.1 Voorstelling en afbakening van het onderwerp
“Broder est l’art d’ajouter à la surface d’une étoffe déjà fabriquée et finie, la représentation
de tel objet qu’on le desire, à plat ou de relief; en or, argent ou nuances.”1
Binnen de kunst van het borduurwerk kan onderscheid worden gemaakt tussen vrij en
toegepast borduurwerk enerzijds, en religieus en profaan borduurwerk anderzijds. Het vrije
borduurwerk betreft de zogenaamde schilderijen met naald en draad, waarbij verschillende
voorstellingen en taferelen werden geborduurd. Dit vrije borduurwerk kon op zichzelf staan
maar werd vaak ingewerkt in toegepast borduurwerk, zoals de bekleding van meubilair en
kleinere gebruiksobjecten, zoals boekbanden. De categorie van het toegepaste borduurwerk
omvat al het borduurwerk dat als decoratievorm is toegepast op kledingstukken, accessoires
en interieurtextiel.2 In beide categorieën is zowel religieus als profaan borduurwerk terug te
vinden. Verschillende religieuze gewaden, waaronder kazuifels, werden rijkelijk gedecoreerd
met borduurwerk. De borduurwerkers werden niet toevallig in sommige streken en sommige
perioden aangeduid met de term brodeurs-chasubliers (Fr.), borduurwerkers-kazuifelmakers.3
De studie van borduurwerk op het mannenvest in de 18de
eeuw, situeert zich duidelijk in de
categorie van het profane, toegepaste borduurwerk.
Aanvankelijk was het mijn intentie om het borduurwerk op 18de
-eeuwse kledij in de
Zuidelijke Nederlanden te onderzoeken. Verder onderzoek toonde echter aan dat het heel erg
moeilijk zou worden om specifiek kledingstukken te gaan onderzoeken die afkomstig waren
uit de Zuidelijke Nederlanden. Het is namelijk enorm moeilijk, of zelfs onmogelijk, om de
herkomst van kledingstukken die zich in collecties bevinden te achterhalen. Onderzoek naar
de uitvoering van het borduurwerk zelf, meer bepaald de borduurwerkers aanwezig in de
Zuidelijke Nederlanden en de ontwerpers van dit borduurwerk, is geen onmogelijke opgave,
maar vraagt archiefwerk waar hoogstwaarschijnlijk meer tijd voor nodig zou zijn dat de tijd
die men aan een eindwerk kan besteden. Deze omstandigheden dwongen me tot het verleggen
van de focus van mijn Masterproef, naar een visie op het borduurwerk in de context van de
1 Charles Germain de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, trans. Nikki Scheuer (Los Angeles: Los Angeles
County Museum of Art, 1770, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://archive.org/details/lartdubrodeur00sain.), 2. 2 Saskia de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw
(Bloemendaal: J. H. Gottmer/H. J. W. Becht, 1987), 12. 3 Harriet Bridgeman en Elizabeth Drury, Needlework. An Illustrated History (New York: Paddington Press,
1978), 85.
8
Europese mode in de 18de
eeuw. De Zuidelijke Nederlanden vormden in deze periode geen
onafhankelijk gebied, zij stonden namelijk onder bestuur van de Oostenrijkse Habsburgers
van 1715 tot aan 1795. Met Frankrijk als buurland stonden de Zuidelijke Nederlanden
bovendien, net zoals de meerderheid van Europa, onder sterke invloed van de Franse cultuur.4
Men kan niet ontkennen dat ongetwijfeld heel wat lokale en volkse elementen aanwezig
waren in de mode, maar gezien de hogere klasse zich voornamelijk richtte op de dominante
Franse cultuur en borduurwerk voornamelijk voor deze klasse bestemd was, bleven deze
lokale invloeden in het borduurwerk beperkt.
De keuze voor het bestuderen van het vest voor mannen was een eenvoudig gevolg van het
feit dat er in de 18de
eeuw heel wat verschillende kledingstukken waren die van borduurwerk
werden voorzien, zowel voor vrouwen als voor mannen, met elk hun eigen technieken en
evolutie. Het was noodzakelijk om één kledingstuk uit te kiezen als onderwerp voor verder
onderzoek. Het vest voor mannen was in de 18de
eeuw het kledingstuk dat het vaakst en meest
uitgebreid werd gedecoreerd met borduurwerk. De keuze voor het vest was dan ook voor de
hand liggend.
1.2 Onderzoeksvraag en status questionis
In dit onderzoek wordt op zoek gegaan naar wat afgebeeld werd op 18de
-eeuws borduurwerk
op vesten voor mannen, hoe men het borduurwerk uitvoerde en wie het borduurwerk
uitvoerde. Om deze vragen met betrekking tot borduurwerk te kunnen beantwoorden, is het
noodzakelijk een ruimer kader te scheppen van de algemene Europese mode en cultuur in de
18de
eeuw. In een eerste deel zal kort worden ingegaan op de ontwikkeling van en de
dominante factoren in de 18de
-eeuwse mode. De ontwikkeling van het ontwerp en de snit van
het vest komt ook in dit eerste deel aanbod, gezien deze evolutie een directe invloed
uitoefende op het borduurwerk op het vest.
In het tweede deel wordt dieper ingegaan op het borduurwerk zelf, met als eerste
aandachtspunt degenen die het borduurwerk tot uitvoering brachten, met aandacht voor zowel
professionelen als amateurs. Vervolgens komt datgene wat wordt afgebeeld aan bod.
Enerzijds wordt ingegaan op wie deze ontwerpen maakte en aanbood, anderzijds hoe deze
ontwerpen en patronen evolueren doorheen de 18de
eeuw, onder invloed van de eigentijdse
4 René Vermeir (ed.), Een Inleiding Tot De Geschiedenis Van De Vroegmoderne Tijd (Wommelgem: Van In,
2008), 92-94.
9
mode. Daarna wordt ingegaan op de technische kant van de uitvoering van het borduurwerk,
met aandacht voor zowel de werktuigen die men gebruikte als de verschillende
borduurtechnieken die beoefend werden in de 18de
eeuw. Ten slotte wordt ook de markt
vermeld, als bron voor het gebruikte materiaal maar ook als verkooppunt voor het afgewerkte
borduurwerk. Hoewel niet alle elementen steeds van toepassing zijn op het borduurwerk op
vesten voor mannen, zijn ze het vermelden waard, om een volledig beeld te scheppen van de
borduurkunst in de 18de
eeuw. Aan de elementen die betrekking hebben tot het borduurwerk
op het mannenvest wordt hoe dan ook het meeste aandacht geschonken.
Er is gekozen om de bestudeerde stukken uit de collecties van het Modemuseum in
Antwerpen en het Museum voor de Kostuum en de Kant in Brussel een plaats te geven als
casussen verspreid over dit geheel. Hoewel sommige casussen qua inhoud mogelijk beter een
andere plaats in het geheel hadden kunnen krijgen, is bewust voor deze verspreiding gekozen
om het geheel te voorzien van voldoende variatie en eentonigheid te vermijden. Deze
casussen vormen enerzijds een illustratie bij de tekst, anderzijds verschaft de tekst de nodige
informatie voor een goede studie van deze objecten.
Met betrekking tot borduurwerk zijn reeds heel wat overzichtswerken gepubliceerd, waarin
borduurwerk uit verschillende perioden, met bijhorende ontwerpen en technieken, aan bod
komt. Hierin zijn ook meerdere werken te onderscheiden waarin een specifieke collectie als
vertrekpunt dient voor de publicatie. Werken die zich toespitsen op borduurwerk in de 18de
eeuw, zijn zeldzamer. Een recente publicatie van Gail Marsh, getiteld 18th Century
Embroidery Tecniques, neemt verschillende 18de
-eeuwse borduurtechnieken onder de loep.
Hoewel dit werk een goede basis vormt, gebaseerd op degelijk bronnenmateriaal, blijft de
inhoud ervan relatief beperkt. Het valt eveneens op dat, hoewel heel wat verschillende
bronnen informatie verschaffen met betrekking tot 18de
-eeuws borduurwerk, de primaire
bronnen die telkens worden geraadpleegd beperkt zijn en telkens terugkomen. De
belangrijkste bron, die het meeste informatie uit eerste hand biedt, is het uit 1770 werk van
Charles Germain de Saint-Aubin getiteld L’Art du Brodeur.
In verband met terminologie moet worden vermeld dat de term vest (Nl.) wordt toegepast als
benaming voor de studieobjecten. Hoewel heel wat Nederlandstalige publicaties gebruik
maken van de Franse term gilet als benaming voor deze objecten, sluit de term vest (Nl.) meer
10
aan bij de Franse term vest (Fr.) en de Engelse term waistcoat (Eng.) die gebruikt wordt voor
deze kledingstukken.5
1.3 Onderzoeksstrategie en methodologie
Het literatuuronderzoek begon met de studie van algemene literatuur met betrekking tot
borduurwerk en specifiek borduurwerk in de 18de eeuw. Hoe gerichter de zoektocht naar
literatuur met betrekking tot specifieke literatuur, hoe minder resultaten deze zoektocht
opleverde. Een verruiming van het literatuuronderzoek was op dit punt noodzakelijk, niet qua
periode in de geschiedenis, maar qua onderwerp. Literatuur met betrekking tot bijvoorbeeld
geweven stoffen uit de 18de
eeuw of de afbeelding van bloemen in de toegepaste kunsten
vormden een nuttige aanvulling, maar de informatie die ze bijdroegen bleef relatief beperkt.
De studie van objecten was onontbeerlijk, enerzijds om een bijdrage te kunnen leveren aan de
literatuur met betrekking tot dit onderwerp, anderzijds om het onderwerp voldoende te
doorgronden. Deze objecten en de mogelijkheid tot het bestuderen ervan was uitermate nuttig
voor het onderzoek, maar evenzeer voor de algemene ontwikkeling van een correcte
onderzoekshouding en een correcte omgang met objecten. De objecten zijn aandachtig
bekeken en gefotografeerd, waarbij nodige aantekeningen werden genomen in verband met
opvallende eigenschappen van de objecten in kwestie. Aan de hand van de foto’s en de
notities werden deze objecten aan een verdere studie onderworpen, met behulp van de reeds
verzamelde literatuur. Het ontwerp en de uitvoering van deze objecten vroegen naast de
algemene vormgeving van de objecten om een verder literatuuronderzoek en nieuwe bronnen,
dit om vragen in verband met de objecten op te lossen. De studie van de vesten hielp bij het
bekomen van een inzicht in het creatieproces van 18de
-eeuws borduurwerk op mannenvesten.
Kleine details en aanvullingen in verband met de verkoop en de handel van kledingstukken in
de 18de
eeuw of specifieke materialen en motieven werden opgezocht in bronnen die buiten de
afbakening van het onderwerp te vinden waren.
5 Zie deel 2.1 Evolutie van vorm en ontwerp.
11
2. De mode en het mannenvest in de 18de
eeuw
2.1 Evolutie van vorm en ontwerp
Het 18de
-eeuwse vest voor mannen vormde doorheen het grootste deel van de 18de
eeuw een
belangrijk onderdeel van het habit à la française, zo genoemd omwille van de dominante
positie van de Franse mode in de 18de
eeuw.6 In 1769 werd dit habit à la française door de
schilder en botanist François de Garsault (1691-1778) zelfs omgedoopt tot ‘Europees
kostuum’ in zijn werk Art du tailleur, omwille van de grote verspreiding van dit kostuum over
heel Europa.7 Het habit à la française bestaat uit een jas of justaucorps, het vest en de
kniebroek (afb. 1). De Franse term justaucorps (just-au-corps) verwijst naar de nauwer
aansluitende snit dan de jas daterend rond de eeuwwisseling.8 Verschillende benamingen voor
het vest circuleerden doorheen de eeuwen, deels afhankelijk van de constructie van het vest in
kwestie. In het algemeen werd het vest aangeduid als een waistcoat (Eng.) in het Engels en
een gilet (Fr.) in het Frans. Het Engelse waistcoat werd in het Frans ook aangeduid met de
termen vest (Fr.) en veston (Fr.). Deze laatste term werd gebruikt om laat 18de
-eeuwse
mannenvesten aan te duiden, die vrij kort waren tegenover voorgaande decennia en slechts
kleine zakkleppen hadden. Wat in het Frans gilet (Fr.) of camisole (Fr.) genoemd werd, was
een soort van ondervest of underwaistcoat (Eng.) die als onderste laag gedragen werd of als
eerste kledingstuk boven het hemd werd gedragen. Deze was niet gevoerd, op de inzet van
een stuk stof ter bescherming, hetzelfde als de stof van het kledingstuk, aan de voorzijde van
het kledingstuk na, en werd gesloten met vrij platte knopen.9 Een andere bron beschrijft het
gilet als een rechte waistcoat zonder schootdelen en zonder mouwen, die werd gedragen in
combinatie met de frac.10
De snit van het vest was aan het einde van de 17de
eeuw en het begin van de 18de
eeuw nog
vrij gelijkaardig aan de snit van de jas. Deze bestond uit twee voorpanden en een achterpand,
met aan de zijkanten vanaf de taille een uitwaaierend schootdeel. Deze toegevoegde delen aan
de zijkant werden vanaf het begin van de 18de
eeuw geplooid. Door het toevoegen van een
extra deel aan het achterpand, vanaf de taille, werd een wijd schootdeel gecreëerd, dat het
breedst was rond de jaren 1720 en populair bleef tot halverwege de 18de
eeuw.11
Het vest
6 Corinne Ter Assatouroff en Martine Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw
(Brussel: Musea van de Stad Brussel, 2012), 10. 7 P.G. Ballestores en M. (eds.) Hohe, En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De 18de Eeuw (Zwolle:
Waanders, 2005), 39. 8 Aileen Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789 (Londen: Yale University Press, 2002), 17.
9 Norah Waugh, The Cut of Men's Clothes. 1600-1900 (Londen: Butler and Tanner Ltd., 1985 (1964)), 89-90.
10 Eleanor B. Saxe, "Embroidered Waistcoats: A Phase of Eighteenth-Century Elegance," The Metropolitan
Museum of Art Bulletin 22, no. 1 (1927): 11. 11
Waugh, The Cut of Men's Clothes. 1600-1900, 53.
12
werd op dezelfde wijze gesneden, mee met de draadrichting12
van de stof, maar zonder de
plooien opzij, zodat het onderste deel van het vest minder wijd was dan de jas. Aanvankelijk
was het vest in lengte grotendeels gelijk aan de knielange jas die erover werd gedragen. De
mouwen van het vest waren even lang of langer dan de mouwen van de jas, zodat de
manchetten van het vest over de mouwen van de jas konden geplooid worden. Deze
manchetten werden uitgevoerd in dezelfde stof als het voorpand van het vest, terwijl het
achterpand en de mouwen, die niet zichtbaar waren, werden uitgevoerd in een goedkopere
stof, zoals linnen.13
Aan het begin van de 18de
eeuw, voor het bewind van Lodewijk XV (1715-1774), werden de
kniebroek en jas uit eenzelfde stof gesneden, zonder ingeweven of bedrukte motieven.
Omwille van het ingewikkelde patroon van de jas was het niet mogelijk deze in een stof met
motieven uit te voeren. Vanaf 1715 werden de kniebroek, het vest en de jas uitgevoerd in
dezelfde stof, vanwege de eenvoudigere snit van de jas. Bij ensembles te dateren voor 1715
werd het vest gesneden uit een andere stof dan het jas, vanwege het complexere patroon van
de jas.14
Halverwege de 18de
eeuw werd de jas opnieuw smaller en werd een rechtere snit gecreëerd,
waarbij men al snel evolueerde naar voorpanden die schuin naar buiten werden gesneden
zodat een gebogen lijn werd gecreëerd. In de snit van het vest werden deze lijnen herhaald,
maar het vest werd korter dan de jas. De evolutie van de knielange vest naar een vest tot het
midden van de dij deed zich voor in slechts een tiental jaren, tussen 1740 en 1750. Het
achterpand werd in dezer periode ook korter gesneden dan de voorkant van het vest. Gezien
het vest bedoeld was om te dragen onder een jas, werd het achterpand meestal uitgevoerd in
een goedkopere stof zoals linnen of katoen. De zichtbare delen werden uitgevoerd in zijde of
satijn, net zoals de jas en de kniebroek.15
De benaming voor de jas evolueerde in deze periode ook van justaucorps naar habit habillé.16
De regel uit het begin van de 18de
eeuw, dat alle delen van het kostuum moesten gemaakt
worden uit dezelfde stof, was niet langer geldig halverwege de 18de
eeuw, behalve voor het
winterkostuum uit fluweel, formele kledij en hofkledij. De drie delen van het kostuum werden
12
De plaatsing van de patronen op de stof die het best past bij het doel van het kledingontwerp. Er zijn rechte,
dwarse en schuine draadrichtingen. - Gail. Baugh, Textielgids Voor Modeontwerpers (Kerkdriel: Librero, 2012),
312. 13
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 18. 14
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 10. 15
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 122. 16
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 12.
13
soms elk in een ander type stof en een andere kleur uitgevoerd.17
In de loop van de 18de
eeuw
zou men opnieuw een contrasterende stof gaan gebruiken voor het vest. Gezien het vest steeds
meer zichtbaar werd vanwege de aansluitende en steeds meer weggesneden voorpanden van
de jas, werd er ook meer aandacht besteed aan het borduurwerk op het vest.18
Tevens
verdwenen de mouwen of werden ze vervangen door eenvoudige, linnen mouwen die
onzichtbaar bleven en louter functioneel waren.19
Tegen 1750 werd het dragen van een vest
met lange mouwen gezien als ouderwets, tenzij voor binnenshuis of in koude periodes.20
Het
verdwijnen van de mouwen was een logisch gevolg van de meer aansluitende vorm van de
jas, die zich in de loop van de eerste helft van de 18de
eeuw ontwikkelde.21
Dit elegantere en slankere silhouet kwam volledig tot zijn ontwikkeling rond 1760. In dit
decennium was er een bepaalde groep jongemannen die dit slanke silhouet zeer sterk
benadrukten, door een kostuum te dragen gemaakt uit stof waarin een verticaal streepmotief
was geweven, in combinatie met en zeer hoge, volumineuze pruiken. Deze jongemannen
werden in Frankrijk de élégants (Fr.) genoemd en de macaronis (Eng.) in Engeland. Tegen
1780 was het aansluitende kostuum standaard voor modieuze mannenkledij en kon men het
zich als man niet veroorloven zich te vertonen in losse kledij.22
In deze periode kende het
witte vest ook een grote populariteit. Het was zelfs gebruikelijk meerdere exemplaren in één
keer te bestellen.23
Een element dat werd toegevoegd aan jassen en vesten in de tweede helft van de 18de
eeuw,
rond 1770, is de kleine rechtop staande kraag en revers, die afwezig waren bij vesten en
jassen eerder in de 18de
eeuw. Het vest werd aan het einde van de eeuw opnieuw korter, met
een rechte zoom ter hoogte van de heupen en bescheidenere zakken.24
De korte lengte van het
vest maakte het noodzakelijk om de taille van de kniebroek zeer hoog te houden.25
Onder
invloed van het classicisme gebruikte men aan het einde van de 18de
eeuw stoffen in lichtere
en zachtere kleuren, waaronder beige of een zachtroze.26
17
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 122-24. 18
Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 121. 19
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 12. 20
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 122. 21
Saxe, "Embroidered Waistcoats: A Phase of Eighteenth-Century Elegance," 11. 22
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 211. 23
Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 58. 24
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 10-12. 25
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 211. 26
Avril Hart en Susan North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries (Londen: V&A
Publications, 2005 (1998)), 108-09.
14
Het borduurwerk op het vest was vaak gelijk aan of een lichte variant op het borduurwerk op
de jas.27
Doorheen de hele 18de
eeuw werd het borduurwerk aangebracht aan de randen van
het vest en de jas, op de zakken, manchetten en de splitten opzij en later achteraan de jas. Op
de kniebroek was borduurwerk terug te vinden op de zomen van de broekspijpen. Knopen
vormden ook een belangrijk onderdeel van zowel de jas als het vest, die uitgebreid met
borduurwerk versierd werden. Een jas telde gemiddeld 24 tot 26 knopen, een vest telde er
gemiddeld 12, die kleiner werden uitgevoerd dan de knopen op de jas.28
Voornamelijk
hofkledij werd gedecoreerd met rijke materialen. In de eerste drie decennia van de 18de
eeuw
werden vaak goud- en zilverdraad gebruikt in het borduurwerk, gecombineerd met zijden
franjes en chenille. In deze periode maakte men ook gebruik van dure, zijden stoffen waarin
heel drukke patronen geweven waren, onder sterk invloed van het oriëntalisme. In de
volgende decennia werd het gebruik van pailletten en metaalfolie, die in verschillende kleuren
te verkrijgen waren, populair.29
Al deze decoratie aangebracht in de vorm van borduurwerk,
was vaak de grootste kost aan het volledige kostuum voor mannen.30
2.2 Kledij en de socio-economische en politieke situatie: Frankrijk en Engeland
Binnen de 18de
-eeuwse mode in Europa speelden voornamelijk Frankrijk en Engeland een
dominante rol, omwille van hun hoge politieke status in deze periode. Frankrijk en zijn Franse
hof dat zich situeerde in Parijs en Versailles, domineerde de cultuur in Europa vanaf het begin
van de 18de
eeuw. Naarmate het Franse hof in moeilijkheden kwam en Frankrijk op sociaal en
politiek gebied op losse schroeven kwam te staan, nam de invloed van Engeland op de
Europese cultuur toe. De belangrijke functie van het hof op de cultuur, niet alleen in Frankrijk
maar ook in Engeland en andere Europese landen, was ook bepalend in verband met de mode.
Een algemene tendens die valt op te merken met betrekking tot de snit, de algemene keuze
van materialen en het borduurwerk is dat men een meer conservatieve keuze maakte wanneer
het kledingstuk bedoeld was om te worden gedragen binnen een meer formele of hoofse
context. Indien de kledingstukken bedoeld waren om binnenshuis te dragen of binnen een
meer informele context, maakte men meer gedurfde keuzes.31
Tot 1724 werd in Frankrijk de
kledij van de onderdanen gereguleerd door verscheidene ordonnanties, om te voorkomen dat
27
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 122. 28
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 12. 29
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 21. 30
Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 20. 31
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 146.
15
mensen zich kleedden boven hun stand. Engeland had dergelijke wetten reeds afgeschaft aan
het begin van de 17de
eeuw, omwille van het feit dat controle hierover moeilijk uit te oefenen
was. In de 18de
eeuw zullen deze verordeningen echter niet meer hernieuwd worden en zal het
verschil tussen de bevolkingsgroepen in de hogere klasse kleiner worden, met uitzondering
van het hof, waar de kledijvoorschriften vrij streng bleven. Het tonen van weelde was
namelijk de ideale manier om een bepaalde status uit te drukken.32
Kledij als een uitdrukking van politiek gezag, maar ook als stimulans van de nationale en
regionale economie, speelde een belangrijke rol tijdens het bewind van Lodewijk XIV (1643-
1715) en later eveneens onder het bewind van Lodewijk XVI (1774-1792). Reeds in de 17de
eeuw werden door Lodewijk XIV en Jean-Baptiste Colbert (1619–1683), beheerder van onder
andere de koninklijke financiën, protectionistische maatregelen genomen. Colbert verbood de
invoer van kant, stof en passement uit het buitenland. Lodewijk XIV zou zelfs een van de
jassen van zijn zoon hebben laten verbranden, omdat ze niet vervaardigd was uit Franse stof.33
Ook Lodewijk XV en zijn vrouw Marie Antoinette (1755-1793) zouden de Franse
textielindustrie openlijk gesteund hebben.34
De Franse textielnijverheid, waaronder ook het borduurwerk, werd onder andere bedreigd
door de verschillende compagnieën die handel dreven met het Oosten. Vanuit verschillende
oosterse landen bracht men zijden stoffen mee met borduurwerk van een hoge kwaliteit en
tegen een betaalbare prijs.35
Sinds de 17de
eeuw werden dan ook verschillende
verbodsmaatregelen ingevoerd met betrekking op de invoer van stoffen uit het Oosten. In
Frankrijk hield deze verbodsmaatregel stand van 1686 tot 1759.36
Ondanks verschillende protectionistische en bevorderende maatregelen, was het hof ook
verantwoordelijk voor dieptepunten in de Franse nationale economie. Wanneer het hof in
rouw was, was men verplicht zich te kleden in het zwart en werden allerlei sociale activiteiten
opgeschort, waardoor men geen nood had om nieuwe kledij te bestellen. Ook buiten het hof
deed men mee aan deze rouwperiodes, in dergelijke mate dat de economie hier zwaar onder te
lijden had. Bovendien was het statusverschil, dat doorgaans door de rijkdom van de kledij
32
Philip Mansel, Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii (Yale: Yale
University Press, 2005), 2-4. 33
Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii (Yale: Yale University Press,
2005), 8. 34
Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 32. 35
Henri Noirot (ed.), usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale
e , à aris aint- loud elin r res, 1900), 62. 36
Ballestores en Hohe, En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De 18de Eeuw, 63.
16
werd uitgedrukt, niet langer zichtbaar door de zeer overeenkomstige kledij die iedereen droeg.
Gelijkaardige toestanden van algemene rouw deden zich ook in Engeland voor.37
Niet enkel Frankrijk nam maatregelen om de nationale economie te behoeden. Als
tegengewicht tegen de Franse dominantie trachtte onder andere Engeland sinds de 17de
eeuw
de eigen economie te beschermen en bevorderen. Dit deed men door de eigen kledij te
bestellen bij nationale en lokale kleermakers, waarbij gebruik gemaakt werd van stoffen
geproduceerd in eigen land. Ook de pogingen van Engeland om een soort van nationale kledij
te creëren zijn te situeren binnen deze protectionistische context en het creëren van een
nationale identiteit, met als voorbeeld onder andere de vandyke dress (Eng.) populair tussen
1740 en 1780. Dit nationale kostuum is ook iets wat Frankrijk probeert te verwezenlijken met
het costume à la Henri IV (Fr.).38
Zowel Frankrijk als Engeland slaagden nooit volledig in
hun opzet. De nood aan een nationaal kostuum was in de 18de
eeuw het hoogst in de landen
die een sterke nood hadden aan een nationale identiteit, waaronder Zweden, Polen en
Schotland.39
De afkeer die Frankrijk doorheen de 18de
eeuw vertoonde tegenover de opkomst van de
Engelse mode, was sterk verbonden met de socio-politieke relatie tussen Frankrijk en
Engeland. De comfortabele Engelse mode werd onder andere door Jean-Jacques Rousseau
(1712-1778) gezien als een uiting van de vrijheid van de Engelse grondwet.40
Aan het einde
van de 18de
eeuw, in 1786, werd een handelsverdrag gesloten tussen Engeland en Frankrijk,
om wederzijdse handel te stimuleren. Dit kon echter niet voorkomen dat de invloed van
Engeland en van de zogenaamde anglomanie overheersend was.41
Bij een gebrek aan een uitgebreid gamma aan modebladen in de 18de
eeuw, werd de Franse
mode verspreid door middel van poppen gekleed in de laatste nieuwe mode. Er werden
telkens twee poppen uitgezonden, de ene gekleed in alledaagse kledij volgens de laatste mode,
la petite Pandora genoemd, de andere in modieuze hofkledij, genaamd la grande Pandora.
Deze poppen werden vervolgens door de kledingmakers aan het hof gekopieerd, om tentoon
37
Mansel, Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 16-17. 38
Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 50. 39
Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 37. 40
Ballestores en Hohe, En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De 18de Eeuw, 52. 41
Ibid.
17
te stellen in de etalages van verschillende hoogstaande winkels (afb. 2).42
Deze poppen
bereikten doorheen de 18de
eeuw zelfs verre uithoeken van Europa waaronder het Russische
St. Petersburg.43
Ondanks de Franse dominantie op het vlak van mode, was Frankrijk niet het
enige land om poppen uit te sturen. Ook Engeland verspreidde poppen gekleed in de laatste
ontwikkelingen op vlak van de Engelse mode. Vanaf 1770 werden de eerste modeplaten op
regelmatige basis gepubliceerd in het Lady’s agazine, wat mogelijkheden bood om de mode
sneller en op een grotere schaal te verspreiden. In de eerdere versies van het Lady’s agazine
en andere vroegere modemagazines, zoals Mercure de France, verschenen slechts sporadisch
modeplaten. In de volgende decennia verschenen zowel in Engeland en Duitsland meerdere
modemagazines 44
In Frankrijk werden in de 18de
eeuw reeds rond 1750 modemagazines
gepubliceerd, waaronder le Cabinet des Modes en le Journal des Dames, wat de impact van
de Franse mode op de Europese mode vergrootte.45
In 1786 veranderde le Cabinet des Modes
zijn naam in Magasin des Modes Nouvelle, Françaises et Angloises, wat wees op de
erkenning van de grote invloed van de Engelse mode op de Europese mode.46
Het habit à la française, en bijhorende habit habillé, werden verspreid over heel Europa, met
uitzondering van steden zonder een hofcultuur of steden die vijandig tegenover Frankrijk
stonden. Ondanks de vijandige houding van Wenen en de Oostenrijkse Habsburgers
tegenover de Franse cultuur in de eerste helft van de 18de
eeuw, oefende de Franse cultuur ook
een sterke invloed uit op de Oostenrijkse Nederlanden.47
De opkomst van het militaire uniform in de 18de
eeuw bracht de creatie van unieke nationale
uniformen, die varieerden naargelang de rang van de soldaat, tot stand. Aan het einde van de
18de
eeuw werd ook aan het hof het uniform door sommige vorsten en hoge militairen
gedragen, vooral in militaire monarchieën zoals Pruisen. Beschrijvingen van uniformen van
verschillende hoge militairen en oudgedienden vermelden meermaals het gebruik van
goudborduurwerk op de jas en het vest.48
Ondanks de opkomst van het uniform als kledij,
blijft Frankrijk hierop een uitzondering. Het bleef traditie om bij belangrijke gebeurtenissen
aan het hof zich in de meest rijkelijke hofkledij te hullen, waar sommigen een groot deel van
hun inkomsten aan spendeerden.49
42
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 61. 43
Mansel, Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 8-9. 44
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 62-64. 45
Mansel, Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 33. 46
Ballestores en Hohe, En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De 18de Eeuw, 51. 47
Mansel, Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 10. 48
Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 28-31. 49
Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 30-31.
18
In de tweede helft van de 18de
eeuw verliest het Franse hof aan gezag en status, ook wat
betreft de mode. Voor de Franse vorst primeerde de economie nog steeds op het militaire
aspect. Deze conservatieve houding en excessieve uitgaven van het hof waren nadelig voor de
status van Frankrijk. Kleermakers opteerden steeds vaker voor een ensemble met een fraque
of frock coat die goedkoper was dan het habit habillé. Deze frac was een herenjas die vrij los
zat voor de drager, zonder zakken en met enkel de noodzakelijke knopen, zonder verdere
overbodige decoratieve elementen.50
Naast deze frac kwam ook de Engelse riding coat,
redingote in het Frans, de zogenaamde ruitersjas, op als alternatief voor het habit habillé. De
term redingote was een Franse verbastering van de Engelse term riding coat. Bij de productie
van deze ensembles was er echter geen sprake van een complete ommekeer. Borduurwerk in
rijkelijke materialen werd nog steeds toegepast, maar op kleinere schaal.51
De opkomst van de
Engelse mode in de tweede helft van de 18de
was voornamelijk te danken aan het grote
comfort van de Engelse kledij. Waar de Franse kledij de natuurlijke vorm van het lichaam
manipuleerde, volgde en accentueerde de Engelse kledij de natuurlijke vormen van het
lichaam. De vele reizen die de Britse mannen en vrouwen maakten, waarbij ze hun eigen
Engelse kledij bleven dragen, droegen bij aan de verspreiding van de Engelse mode doorheen
de rest van Europa. Door de band genomen was de Engelse mode dominant met betrekking
tot de vrijetijdskleding die voornamelijk comfortabel en functioneel moest zijn. Wat betreft de
elegante kledij voor officiële en formele aangelegenheden bleef de Franse mode haar
dominante positie min of meer behouden. De Fransen gingen de Engelse mode echter ook
toepassen in situaties waarin Engelsen deze ongepast vonden. Dit zou op zijn beurt echter
weer worden overgenomen van de Fransen door de Engelsen zelf.52
50
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 13. 51
Mansel, Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 35-36. 52
Ballestores en Hohe, En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De 18de Eeuw, 50-53.
19
3. Borduurwerk
3.1 Borduurwerkers
3.1.1 Gilden en Professionele Borduurwerkers
De borduurwerkersgilde ontstond reeds in de middeleeuwen, aan het einde van de 13de
eeuw.
In Parijs zou in 1272 de gilde van de brodeurs, découpeurs, égratigneurs en chasubliers53
opgericht zijn door Etienne Boileau, provoost van Parijs. Voordien vormden zij een
broederschap.54
In de 13de
-eeuwse statuten werd ook vermeld dat zowel mannen als vrouwen,
‘broudeur et brouderresse’, deel konden uitmaken van de borduurwerkersgilde.55
Het
vermelden van zowel vrouwelijke als mannelijke borduurwerkers in de statuten, bleef zo
doorheen de geschiedenis van de gilde van de borduurwerkers.56
Vanwege hun verwantschap
met de beeldende kunsten werden verschillende kunstnijverheden, waaronder de
borduurkunst, vaak ondergebracht in de overkoepelende Sint-Lucasgilde.57
Dit was reeds het
geval sinds de 15de
eeuw en bleef zo in veel Noord-Nederlandse, maar ook enkele Zuid-
Nederlandse steden, waaronder Antwerpen. Borduurwerkers werden in deze periode
acupictores (Lat.) genoemd, wat letterlijk ‘schilders met naald’ betekende.58
In de 17de
eeuw
doormaakte de gilde van de borduurwerkers enkele belangrijke veranderingen. De gilde van
de borduurwerkers kwam langzaamaan los van de Sint-Lucasgilde en ging steeds vaker deel
uitmaken van de gilden van grondstoffenvervaardigers en –handelaars. In andere gevallen
verenigde de gilde van de borduurwerkers zich ook met de kramersgilde. Deze evolutie in de
17de
eeuw was het gevolg van een verschuiving naar een groter aandeel van het passement en
applicatieborduurwerk en het steeds meer werken met metaaldraad in plaats van gekleurde
draden. In sommige steden hoorde de gilde van de borduurwerkers in de 16de
en de 17de
eeuw
niet bij de Sint-Lucasgilde, maar bij de kleermakersgilde of de snijdersgilde. Na verloop van
tijd maakten deze gilden van borduurwerkers zich alsnog los van deze gilden om zelfstandig
te werk te gaan of bij een andere verzamelgilde toe te treden. Onder andere in Brugge en Gent
waren de gilden van de borduurwerkers afkomstig uit de kleermakersgilde.59
Tussen 1630 en
1717 maakte de Gentse gilde van borduurwerkers deel uit van de Sint-Lucasgilde.60
Het
53
“borduurwerkers, snijders, villers en kazuifelmakers” 54
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 4. 55
Albert Franklin, Dictionnaire Historique Des Arts, Métiers Et Professions Exercées Dans Paris Depuis Le
Xiiie Siècle (Parijs: H. Welter, 1906), 747-48. 56
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 33. 57
...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 8. 58
...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 22. 59
...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 22-23. 60
G. Duverger, "De Gentse Borduurwerkers Jakob En Michiel De Rynck," in Miscellanea Jozef Duverger.
Bijdrageǹ Tot e Kunstgeschiedenis er Nederlanden, Volume (Gent: Vereniging voor de Geschiedenis der
Textielkunsten, 1968), 852.
20
loskomen van andere gilden of uit een verzamelgilde was niet altijd evident. Dit gebeurde
meestal omwille van een te groot ledenaantal of onenigheid tussen de gilden, bijvoorbeeld
over welke taken men al dan niet mag uitvoeren als lid van de ene of de andere gilde.61
In
Gent leidde in 1717 een conflict met een onvrij persoon die het lidgeld van de gilde niet zou
betaald hebben, tot een proces. In de jaren daarna onthielden de borduurwerkers zich van het
betalen van het lidgeld, in afwachting van het resultaat van het proces. Vanaf 1730 werden de
borduurwerkers niet langer vermeld in de rekeningen van de Sint-Lucasgilde.62
Mogelijk
maakten de Gentse borduurwerkers in het vervolg van de 18de
eeuw deel uit van een andere
verzamelgilde of vormden zij een zelfstandige gilde. Dit proces wijst overigens ook op de
eerste voorwaarde waaraan men moet voldoen om lid te kunnen worden van een gilde. Men
moest namelijk officieel burger of poorter zijn van de stad in kwestie.63
In Frankrijk probeerden borduurwerkers reeds in de 16de
eeuw tevergeefs het recht te
verkrijgen om stoffen te bedrukken en te bewerken met scherpe metalen voorwerpen. In 1648
werden de statuten echter herzien, waarbij in artikel 20 het recht werd opgenomen om stoffen
te bedrukken, snijden en versnijden en andere verwerkingstechnieken toe te passen op de
gebruikte stoffen. Bovendien werd in de statuten ook opgenomen dat het maximum aantal
meesters in de kunst van het borduren werd beperkt tot 200. Dit had tot gevolg dat een
meester slechts een beperkt aantal leerlingen kon aanvaarden en deze leerlingen enkel uit de
eigen zoons en dochters gekozen werden.64
Tegen het jaar 1700 was het aantal meesters
echter opnieuw uitgegroeid tot 294, zodat men genoodzaakt was de statuten opnieuw te
herzien. Pas tegen 1718 werden de hernieuwde statuten aangenomen, die echter weinig
verschilden van de eerdere statuten.65
In 1725 waren in Parijs een 265 meesters actief in het borduurwerk. Een vijftigtal jaren later,
in 1779, waren dat er nog ongeveer even veel, namelijk 262.66
Charles Germain de St. Aubin
zou in een schriftelijke bron vermeld hebben dat in 1780 in Parijs precies 260 borduurwerkers
actief waren.67
In 1779 werd een edict uitgevoerd dat de borduurwerkers verenigde met de
61
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 22-23. 62
Victor Van der Haeghen, La Corporation Des Peintres Et Des Sculpteurs De Gand (Brussel: G. Van Oest &
Compagnie, 1906), 111-21. 63
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 24. 64
Noirot (ed.), usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e
, à aris, 67. 65
usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e , à aris,
69. 66
Ibid. 67
Margaret Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, Schriften Der Abegg-Stiftung
(Bern: Abegg Stiftung, 1998), 161.
21
passement- en knopenmakers. Deze statuten beleven van kracht tot de Franse revolutie aan
het einde van de 18de
eeuw.68
Naast Parijs waren er nog andere belangrijke centra voor borduurwerkers, waaronder Lyon.
Deze stad was in het 18de
-eeuwse Frankrijk het centrum voor de productie van geweven
stoffen, waaronder damast en brokaat, maar naast de productie van geweven stoffen waren er
ook een zesduizend mannen en vrouwen actief binnen de nijverheid van het borduurwerk en
verwante nijverheden.69
Naar het einde van de 18de
eeuw toe daalde het aantal borduurwerkers sterk. Dit gebeurde
onder invloed van de veranderingen in de mode, die meer onder invloed van de eenvoudigere
Engelse mode kwam. Ook het socio-politieke klimaat had zijn invloed op deze evolutie. Men
zette zich immers steeds meer af tegen de weelde van het hof, waartoe ook borduurwerk
behoorde. Het aantal borduurwerkers dat actief was in Lyon werd gehalveerd in de periode
van 1782 tot 1791. Ondanks pogingen vanuit het hof om de textielindustrie te beschermen,
werd in 1791 melding gemaakt van borduurwerkers die failliet waren, kleermakers die meer
dan de helft van hun personeel moesten ontslaan en allerlei winkels in de modesector die hun
deuren moesten sluiten.70
In de Zuidelijke Nederlanden werd in 1773 door Maria Theresia van Oostenrijk (1717-1780)
een decreet uitgevaardigd waarin geschreven stond dat men vrij was in het beoefenen van de
schilderkunst, beeldhouwkunst, grafiek en architectuur. Het was niet langer noodzakelijk om
deel uit te maken van een gilde of een dergelijke organisatie om in deze sectoren een beroep
uit te oefenen.71
Op dit moment maakte de borduurwerkersgilde in de meeste delen van de
Zuidelijke Nederlanden hoogstwaarschijnlijk geen deel meer uit van de Sint-Lucasgilde,
waarin bovengenoemde kunsten waren opgenomen. Of een dergelijk decreet ook werd
uitgevaardigd in verband met de borduurkunst is niet gekend, maar mogelijk lag de situatie
anders voor de toegepaste kunsten dan voor de vrije kunsten en bleven de toegepaste kunsten
net iets langer gebonden aan de gilden.
Een van de hoofdfuncties van de gilde van de borduurwerkers was het uitoefenen van een
kwaliteitscontrole op de gebruikte materialen. De gebruikte goud- en zilverdraad moest aan
strenge kwaliteitsnormen voldoen en de zijdedraad die gebruikt werd, mocht enkel bestaan uit
68
Noirot (ed.), usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e
, à aris, 69-70. 69
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 161. 70
Mansel, Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii, 71. 71
Van der Haeghen, La Corporation Des Peintres Et Des Sculpteurs De Gand, 331.
22
kwalitatieve, pure zijde. Indien materiaal circuleerde dat een lage kwaliteit had en onzuiver
was, was de schuld meestal niet te zoeken bij de borduurwerkers zelf maar bij de handelaren
en makers van het materiaal. Het was de verantwoordelijkheid van de borduurwerkers om het
valse materiaal dat zij als echt materiaal hadden aangekocht, onmiddellijk te melden en terug
te brengen. Indien men als borduurwerker dit materiaal alsnog verwerkte in zijn borduurwerk,
was men strafbaar.72
In de 17de
eeuw werd in een zaak in Den Haag melding gemaakt van
materiaal dat meer koper dan zilver bevatte en moeilijk te bewerken was. Het percentage
zilver lag in deze legering lager dan bij de draden die werden toegestaan, zoals deze uit
Milaan. Anderzijds waren er ook meldingen dat deze draad echter minder snel oxideerde dan
de draden die wel toegestaan waren.73
Een andere belangrijke functie van de gilde was het beschermen van het ambacht door te
controleren wie welk beroep uitoefende in de stad en of zij het recht hiertoe hadden. Dit recht
verkreeg men door lid te worden en lidgeld te betalen om tot de gilde van de beroepsgroep in
kwestie te behoren. Om lid te kunnen worden van een gilde, moest men in eerste instantie ook
burger of poorter zijn van de stad. Hetzelfde gold voor degenen die het borduurwerk
verkochten.74
Hoewel alle professionele borduurwerkers verplicht waren lid te worden van de gilde en de
voorschriften van deze gilde te volgen, werden de borduurwerkers aan het hof van de Franse
vorst gevrijwaard.75
Deze koninklijke borduurwerkers werkten in de borduurwerkersateliers
van de manufacturen van de Gobelins in Parijs. Onder Lodewijk XIV, in de 17de
eeuw tot
begin 18de
eeuw, werden deze borduurwerkersateliers geleid door Simon Fayette en Philibert
Balland. In deze koninklijke ateliers werd voornamelijk borduurwerk uitgevoerd op
interieurtextiel.76
Onder Lodewijk XV was aan het Franse hof een zekere Rocher actief als
koninklijk borduurwerker.77
Ook aan het Engelse hof waren verscheidene koninklijke
borduurwerkers aanwezig, zij het op een kleinere schaal dan aan het hof in Frankrijk.78
72
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 27-29. 73
...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 29-30. 74
...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 24. 75
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 4-5. 76
Noirot (ed.), usée étrospectif De La Classe 84 Broderie à L e position ni erselle nternationale e
, à aris, 57. 77
usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e , à aris,
60. 78
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 74.
23
Het borduurwerk werd, zoals de meeste ambachten, uitgevoerd in het atelier van de meester in
het borduurwerk (afb. 3). De meester werd bijgestaan door zijn leerlingen en knechten. Het
aantal leerlingen dat men als meester mocht aannemen werd bepaald door de gilden. Na de
leertijd legde men een meesterproef af. Indien deze meesterproef werd beschouwd als
geslaagd, verwierf men het statuut van meester in de borduurkunst. De werkplaats of atelier
was tevens de plaats waar men het borduurwerk verkocht. In de 17de
eeuw werd het atelier als
gevolg hiervan ook aangeduid met de term winckel.79
In de Zuidelijke Nederlanden waren in
de 18de
eeuw onder andere Jakob en Michiel de Rynck actief als professionele
borduurwerkers. De vrouw van Jakob de Rynck werd in 1700 als borduurwerkster lid van de
Sint-Lucasgilde te Gent.80
Zij stierf echter in 1705. Het is mogelijk dat Jakob de Rynck (ca.
1680-1737) zich onder invloed van zijn vrouw Petronella Mihoot is gaan toeleggen op het
borduurwerk. Tijdens zijn tweede huwelijk kocht hij in 1712 een woning in Onderbergen, een
belangrijke straat in deze periode. In 1717 werd een zoon geboren, genaamd Michiel de
Rynck (1717-onbekend). Na de dood van zijn vader in 1737 nam Michiel vermoedelijk het
familiebedrijf over.81
Borduurwerk van de hand van Michiel en Jakob de Rynck is vooral religieus borduurwerk. Er
is bekend dat Jakob de Rynck werkte voor de kapel van Onze-Lieve-Schreiboom. In verband
met het werk van Michiel zijn verschillende vermeldingen bekend uit de tweede helft van de
18de
eeuw, met name werk voor de Sint-Michielskerk en de abdij van Baudelo. Naast religieus
werk zijn ook vaandels en vrije taferelen bekend van de hand van Jakob en Michiel de Rynck.
Of zij ook borduurwerk voor kostuum produceerden is niet geweten.82
Omwille van het oriëntalisme en verschillende handelscompagnieën die materialen maar ook
afgewerkte objecten meebrachten uit het Oosten, is het waarschijnlijk dat ook borduurwerk
werd ingevoerd dat in het Oosten werd vervaardigd. Dit borduurwerk had als voordeel dat de
werkkrachten die het uitvoerden goedkoper waren dan Europese borduurwerkers. Niettemin
was het aandeel van ingevoerd borduurwerk vervaardigd buiten Europa, waarschijnlijk klein
tegenover het borduurwerk vervaardigd in Europa.83
79
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 32-35. 80
Van der Haeghen, La Corporation Des Peintres Et Des Sculpteurs De Gand, 96. 81
Duverger, "De Gentse Borduurwerkers Jakob En Michiel De Rynck," 852-55. 82
"De Gentse Borduurwerkers Jakob En Michiel De Rynck," 853-56. 83
Saxe, "Embroidered Waistcoats: A Phase of Eighteenth-Century Elegance," 12.
24
3.1.2 Amateur borduurwerkers en scholen
Ondanks de toelating van vrouwen, waren binnen de professionele borduurwerkersgilde
voornamelijk mannen actief. Binnen de opvoeding van vrouwen, voornamelijk bij de hogere
standen, speelde borduurwerk echter ook een belangrijke rol.84
De meisjes binnen de hoge
standen werden meestal naar speciaal daarvoor opgerichte scholen gestuurd om zich te
bekwamen in verschillende kunstvormen ten behoeve van hun opvoeding, waaronder het
borduurwerk (afb. 4). Hiertoe werden in de 17de
en de 18de
eeuw enkele scholen opgericht
door aristocratische dames. De vrouw van Lodewijk XIV, Madame de Maintenon (1635–
1719), richtte een school op gefocust op de borduurkunst, aanvankelijk gesitueerd in het
klooster van Noisy. De school verhuisde echter snel naar het klooster van Saint Cyr, dichtbij
Versailles. Een tweede bekende school te Parijs, bevond zich in het klooster van St. Joseph.85
Meestal waren handwerkscholen gericht op meerdere ambachten en vormde het borduurwerk
slechts een onderdeel van de volledige opleiding.86
De vorm van borduurwerk die sterk
verwant is met de context van deze scholen is de merklap of sampler (Eng.). Merklappen
waren ontstaan als een manier om patronen bij te houden en te verdelen in de periode voor de
verspreiding van de ontwerpboeken. Sinds de 16de
eeuw kwam het uitvoeren van deze
merklappen steeds meer in handen van schoolmeisjes. Merklappen uit de 18de
eeuw zijn zo
goed als uitsluitend binnen de context van de handwerkscholen te situeren.87
Verschillende vrouwen bouwden zelfs een reputatie op als belangrijk en getalenteerd
borduurwerkster. In Engeland verwierf Mrs Mary Delaney (1700–1788) grote bekendheid
omwille van haar borduurwerk. Enkele technieken genoten haar voorkeur, waaronder het
witwerk en knoopwerk. Haar borduurwerk bestond voornamelijk uit verschillende bloemen en
planten, die zeer natuurgetrouw waren weergegeven. Haar talent bestond erin de natuur op
een nauwkeurige manier waar te nemen en deze te reproduceren op een manier die zo
esthetisch mogelijk was, zonder afbreuk te doen aan het naturalisme van haar werk. Ze
slaagde er telkens in hiervoor de meest geschikte materialen en steken te gebruiken. Haar
interesse in bloemen en planten kwam ook tot uiting in haar andere bezigheden zoals
tuinieren. Dit had ongetwijfeld ook zijn invloed op de natuurgetrouwe weergave van de
bloemen in haar borduurwerk.88
Een andere Engelse dame bedreven in de borduurkunst was
Mary Knowles (1733-1802). Zij was gespecialiseerd in het uitvoeren van schilderachtige
84
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 45. 85
Bridgeman en Drury, Needlework. An Illustrated History, 91. 86
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw. 87
Donald King, Samplers (Londen: Victoria and Albert Museum, 1960), 7-8. 88
Thomasina Beck, Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery (Devon: David and
Charles, 1997), 91-93.
25
taferelen met naald en draad. Haar werk was zodanig indrukwekkend dat zij zelf de aandacht
van koningin Charlotte, vrouw van de Engelse koning George III, zou getrokken hebben.89
Aan het Franse hof was Madame de Blois (1677–1749), een buitenechtelijke dochter van
Lodewijk XIV getrouwd met de hertog van Orleans, gepassioneerd door de borduurkunst. Ze
had een eigen atelier met allerlei borduurwerksters, waar ze verschillende functionele
borduurwerken uitvoerde in samenwerking met andere adellijke dames.90
Ook de vrouw van
Lodewijk XIV, Madame de Maintenon, was bedreven in de borduurkunst. Haar interesse in
het borduurwerk leidde tot de oprichting van de school in het klooster van Saint Cyr. Aan het
hof van Lodewijk XV was ook de koningin Marie Leczinska (1703–1768) actief als
borduurwerkster, net zoals hun dochters. Ook Madame de Pompadour (1721–1764)
vervaardigde relatief hoogstaand borduurwerk.91
Zij was in het algemeen sterk begaan met
culturele activiteiten en sponsorde onder andere de stichting van de école gratuite de dessin
door Jean-Jacques Bachelier (1724–1806) te Parijs.92
Marie-Antoinette vervaardigde onder
meer een geborduurd tapijt bestemd voor haar appartement in het Palais des Tuileries, met
behulp van Madame Elisabeth.93
Zelfs Lodewijk XV zou zich regelmatig beziggehouden
hebben met de kunst van het borduren en trots geweest zijn op de resultaten.94
Het kwam wel
vaker voor dat in geschreven bronnen gegevens terug te vinden zijn in verband met het
geproduceerde werk van adellijke dames. In werkelijkheid werden zij vaak bijgestaan door
andere vrouwelijke borduurwerksters, gezien de borduurkunst een tijdrovend werk was en zij
een dergelijke hoeveelheid borduurwerk nooit alleen konden produceren.95
3.2 Ontwerp
3.2.1 Ontwerpers en Modelboeken
Verschillende ontwerpers waren actief, enerzijds aan het hof als ontwerper voor de vorst,
anderzijds in de verschillende ateliers actief binnen de textielnijverheid. Ontwerpers
89
The Embroiderer's Story: Needlework from the Renaissance to the Present Day (Devon: David and Charles,
1999), 78-81. 90
Noirot (ed.), usée étrospectif De La Classe Broderie à L e position ni erselle nternationale e
, à aris, 56-57. 91
usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e , à aris,
57. 92
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 160-61. 93
Noirot (ed.), usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e
, à aris, 60. 94
Lanto Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique Londen Antique ollecters’ lub,
2001), 174. 95
Noirot (ed.), usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e
, à aris, 60.
26
beperkten zich immers niet tot het ontwerpen van patronen voor borduurwerk, maar ook
ontwerpen voor geweven stoffen, bedrukking van stoffen en kant. Ontwerpen die toegepast
werden binnen het textiel werden ook toegepast binnen andere nijverheden naast de
textielnijverheid.96
Zo is een 18de
-eeuws ontwerp van de Italiaanse schilder Jacopo Amigoni
(1682–1752) dat te zien is op porselein geproduceerd in China, ook te zien op Frans
behangpapier daterend van circa 1770.97
Bovendien waren ontwerpers van patronen voor de
textielnijverheid in de eerste plaats vaak actief binnen de schilderkunst.98
Borduurwerkers en
ontwerpers van patronen volgden de heersende trends binnen de architectuur en verschillende
takken van de kunstnijverheid. Verschillende types van wandbekleding maar ook
gebruiksvoorwerpen zoals porselein vormden een leidraad voor hun ontwerpen.99
De
ontwerpen voor borduurwerk werden meestal uitgevoerd in waterverf of tempera op papier en
gebonden in albums wat de presentatie van de patronen makkelijker maakte. De patronen
werden tevens op schaal uitgevoerd in de vorm van het oppervlak waarvoor deze bedoeld
waren, bijvoorbeeld de bekleding van de rugleuning van een stoel of een vest.100
Verspreiding
van de ontwerpen op grotere schaal gebeurde op basis van grafische reproducties, door middel
van houten blokdrukken of gravures.101
In 1523 verscheen in Augsburg het eerste gedrukte
patronenboek, waarna snel meerdere boeken volgden uit onder andere Duitse, Italiaanse,
Franse en Engelse drukkerijen.102
Vooral in de 17de
en de 18de
eeuw verschenen heel wat
modelboeken met patronen voor borduurwerk in de vorm van florale decoratie op kledij.103
Het aantal overgeleverde modelboeken is niet zo groot, gezien deze boeken actiever gebruikt
werden dan literaire boeken. Er werden vaak pagina’s uitgescheurd of doorprikt om het
patroon door middel van ponsen te kunnen overbrengen op de stof (afb. 5).104
Naast de
reproducties van ontwerpen die te vinden waren in verschillende modelboeken, werden
ontwerpen ook op maat besteld bij de ontwerper of borduurwerker. Onder andere Abraham
Pinhorn zou verschillende patronen voor verschillende vormen van borduurwerk uitgevoerd
hebben op bestelling. Ook Walter Gale, die schoolmeester aan de school van Mayfield te
Sussex was, schreef dat hij meerdere patronen tegen een kleine vergoeding uitvoerde op
bestelling. Daarnaast werden ook advertenties geplaatst om de nieuwe patronen die
96
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 155. 97
Margaret Swain, Figures on Fabric (Londen: Adam and Charles Black, 1980), 15. 98
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 37. 99
Beck, Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 82. 100
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 161. 101
Swain, Figures on Fabric, 15. 102
King, Samplers, 3. 103
Nadine Gasc (ed.), Embroidery through the Ages (Houston: Rice University, 1978), 33. 104
Swain, Figures on Fabric, 79.
27
ontworpen waren aan te prijzen. Een voorbeeld hiervan is de ontwerper Marmaduke Smith die
in 1732 een advertentie liet plaatsen.105
Naast deze ontwerpboeken werden door meesters en
leerlingen in het borduurwerk ook stalen uitgevoerd, die in een stalenboek werd genaaid,
samen met hun identificatienummer en –letters. Deze stalen konden door de handelaars of de
particuliere klant bekeken worden, om zich een idee te vormen van de uiteindelijke uitvoering
van het ontwerp.106
Het maken van illegale kopieën en het stelen van ontwerpen is van alle tijden. Ook in de 18de
eeuw kwam plagiaat voor, niet alleen met betrekking tot ontwerpen voor borduurwerk maar
ontwerpen in het algemeen. Het uitzenden van stalenboeken werd een algemeen gebruik rond
1740, maar rond 1765 werd een wet ingevoerd die deze praktijk verbood, omwille van het
groot aantal gevallen van plagiaat. Door stalenboeken uit te zenden, bijvoorbeeld van Lyon
naar Parijs, maar ook naar de provincies en het buitenland, werd het plagiëren van ontwerpen
immers een gemakkelijk proces. De modehandelaars en potentiële klanten konden het
uitvoeren van de ontwerpen afkomstig uit een bepaald atelier opdragen aan een ander atelier.
Volgens een bepaalde schatting zou slechts één op de tien ontwerpen uit Lyon geproduceerd
zijn door Lyon zelf. De overige negen op de tien ontwerpen zouden onder andere in Hamburg,
Napels, Londen, Duitsland, Holland en Vlaanderen gekopieerd zijn. Naast het ontwerp zelf,
kon men ook de stof en de draden analyseren aan de hand van de stalen en deze kennis
toepassen in een ander atelier. Om dergelijke praktijken tegen te gaan werden de ontwerpen in
sommige nijverheden systematisch geregistreerd. Dit was in de textielateliers in Lyon echter
niet het geval. Bovendien waren nieuwe ontwerpen steeds gebaseerd en geïnspireerd op
eerdere ontwerpen, wat de situatie van het originele ontwerp bemoeilijkte.107
Een belangrijke contemporaine bron in verband met het 18de
-eeuwse borduurwerk in
Frankrijk in het algemeen, maar ook met betrekking tot de ontwerpen en patronen, is ‘L’Art
du Brodeur’ geschreven door Charles Germain de St. Aubin. Deze was de zoon van Gabriel
Germain de St. Aubin (1696-1756) die ten tijde van Lodewijk XV werkte als borduurwerker
aan het koninklijk hof.108
Volgens de St. Aubin vormde de ontwerptekening een belangrijke
basis voor het borduurwerk, gezien het ontwerp de harmonie en balans van de compositie
105
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 197. 106
Ballestores en Hohe, En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De 18de Eeuw, 44-45. 107
Carolyn Sargentson, Merchants and Luxury Markets: The Marchands Merciers of Eighteenth-Century Paris
(Londen: Victoria and Albert Museum, 1996), 107-09. 108
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 161.
28
bepaalde en bijgevolg bepalend was voor het succes van het eindresultaat. Hij noemt het
ontwerp dan ook, zelf een ontwerper zijnde, ‘de ziel van het borduurwerk’.109
In dit werk zijn
verschillende afdrukken van ontwerpen opgenomen, naast illustraties bij de verschillende
werktuigen, benodigdheden en technieken van het borduurwerk.110
Omwille van de dominantie van Frankrijk wat betreft de 18de
-eeuwse mode is het niet
verwonderlijk dat een groot deel van de overgeleverde ontwerpen afkomstig zijn van Franse
ontwerpers en dat in geschreven bronnen vaak van Frans ontwerpers melding wordt gemaakt.
Een van deze Franse ontwerpers die heel wat ontwerpen maakte binnen de trend van het
oriëntalisme, was de landschapsschilder en ontwerper Jean-Baptiste Pillement (1728-1808).
Zijn ontwerpen vol chinoiserieën werden veelvuldig gekopieerd, zowel in kleur als zwart wit,
en verspreid over verschillende landen in Europa (afb. 6).111
De ontwerpen van Pillement
werden onder andere gepubliceerd door de drukker Robert Sayer (1725–1794) rond 1760, in
het werk getiteld The Ladies Amusement, The Whole Art of Japanning made easy. Hierin
stonden verschillende ontwerpen, bestaande uit landschappen, dieren, vazen, bloemen,
schelpen en dergelijke meer, waarvan een groot deel van de hand van Pillement was. Hoewel
ontwerpen uit deze publicatie zijn geïdentificeerd als inspiratiebron voor onder andere
porselein, email, meubilair en bedrukte stoffen, is nog geen borduurwerk bekend gebaseerd op
patronen uit deze publicatie.112
Andere ontwerpers die werkten binnen de traditie van het oriëntalisme waren Christophe Huet
(1700–1759), ontwerper van singeries, taferelen waarin aapjes menselijk gedrag imiteren en
parodiëren, en zijn neef Jean-Baptiste Huet (1745–1811), leerling van François Boucher
(1703–1770). Huet werkte zelfs in het atelier van Oberkampf in Jouy, dat naast Lyon een
tweede belangrijk productiecentrum van textiel in Frankrijk was. Hier werden ook
zogenaamde indiennes geproduceerd, stoffen bedrukt met oosterse motieven in heldere
kleuren.113
Halverwege de 17de
eeuw begon men deze indiennes in te voeren, maar na verloop
van tijd ging men ze ook zelf produceren. Deze indiennes (Fr.) werden in Engeland en
Nederlandstalig gebied respectievelijk chintz (Eng.) en sits (Nl.) genoemd.114
Naast dit oriëntalisme, dat reeds opkwam in de 17de
eeuw, kwam ook de Klassieke Oudheid
en het rustieke aspect van het platteland op als inspiratiebron voor ontwerpers in de tweede
109
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 4. 110
Art of the Embroiderer, 53-69. 111
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 155. 112
Swain, Figures on Fabric, 83. 113
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 150. 114
Ballestores en Hohe, En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De 18de Eeuw, 62-63.
29
helft van de 17de
eeuw. Claude Gillot (1673-1722) was een van de eerste ontwerpers die
binnen deze trend werkte. Zijn ontwerpen werden gebruikt voor de koninklijke manufacturen
van onder andere tapijten en borduurwerk, de Gobelins, in Parijs. Een ontwerper die binnen
deze opkomende tendens verder werkte was Pierre Ranson (1736-1786), verwant aan de
Gobelins in Parijs. Hij maakte tevens ontwerpen voor borduurwerk. In de loop van de 18de
eeuw werd dit opkomende classicisme gestimuleerd door de ontdekkingen van Pompeji en
Herculaneum.115
Toen François Boucher als hofschilder onder Lodewijk XV aangesteld werd, introduceerde
hij de pastorale motieven ook aan het hof.116
Binnen de opkomende pastorale tendens zijn
ontwerpers zoals Jean-Jacques Bachelier (1724–1806) en Philippe de La Salle (1723-1805),
een van de beroemdste Franse ontwerpers van borduurwerk in de 18de
eeuw.117
De La Salle
was actief in Lyon, waar ook Jean-François Bony (ca. 1760-ca. 1825) een belangrijke
reputatie als ontwerper had opgebouwd (afb. 7).118
De toenemende aandacht voor de natuur en
integratie ervan in de ontwerpen, kan ook verbonden worden met deze pastorale tendens.
Florale motieven vormen een belangrijk onderdeel van het ontwerp voor borduurwerk
doorheen de 18de
eeuw. Hiervoor vormden de tuinen die werden aangelegd op initiatief van de
staat een grote inspiratiebron. Deze tuinen, die niet alleen inheemse maar allerlei exotische
planten bevatten, werden frequent bezocht door ontwerpers van textiel en borduurwerk.119
In
de 17de
eeuw werd de eerste plantentuin in Frankrijk zelfs aangelegd op initiatief van de
tuinarchitect van Henri IV, Jean Robin (1550-1629), die bevriend was met de koninklijke
borduurwerker Pierre Vallet (1575-1657). Hij ijverde voor het aanleggen van deze plantentuin
omwille van de functie die deze kon hebben voor ontwerpers en makers van borduurwerk.120
Pierre Vallet maakte vijfenzeventig tekeningen en gravures naar het voorbeeld van de planten
en bloemen uit deze tuin. Hiervan getuigde zijn publicatie le jardin du Roy tres Chrestien
Henri IV uit 1608.121
Een 18de
-eeuwse publicatie die getuigt van de grote aandacht voor de
flora was het werk uit 1734 met verschillende afbeeldingen van bloemen door Robert Furber
(1674-1756), boomkweker uit Kensington (afb. 8). Dit werk, getiteld The Twelve Months of
Flowers, werd opgebouwd uit prenten van vazen gevuld met bloemen, één vaas per maand
115
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 159. 116
Ernest Lefébure, Broderie Et Dentelles (Parijs: A. Quantin, 1887), 156. 117
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile. 118
Lefébure, Broderie Et Dentelles, 159. 119
Noirot (ed.), usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e
, à aris, 54. 120
Ibid. 121
Christian Coppens, Saskia de Bodt, et al., L'empire De Flore. Histoire Et Representation Des Fleurs En
Europe Du Xvie Au Xix
e Siècle (Brussel: Renaissance du Livre, 1996), 210.
30
van het jaar. Deze prenten waren gegraveerd door Henri Fletcher (ca. 1710–1750) op basis
van originelen afkomstig van de Vlaamse kunstenaar Pieter Casteels (1684-1749).122
Hoewel
dit werk aanvankelijk bedoeld was als inspiratie voor tuinmannen en schilders, werd dit werk
ook een referentie voor borduurwerkers omtrent de realistische weergave van verschillende
bloemen en planten. Een tweede publicatie binnen dezelfde sfeer was Select Collection of the
Most Beautiful Flowers, Drawn after Nature, Disposed in their Proper Order in Baskets,
Intented for the Improvement of Ladies in Drawing or Needlework, verzorgd door Heckell.123
Uit deze titel blijkt ook het belang van borduurwerk in de opvoeding van de aristocratische
dame. Een ander belangrijk ontwerper was Daniel Marot (1661-1752), wiens ontwerpen in
eerste instantie ook bedoeld waren voor architecturale constructies of de aanleg van tuinen.
Hij ontwierp in het derde kwart van de 17de
eeuw onder andere de zogenaamde parterres van
borduurwerk voor de Great Fountain Garden te Hampton Court, in opdracht van koning
Willem III (1650–1702) en zijn vrouw Mary.124
De ontwerpen van Daniel Marot werden ook
in de 18de
eeuw gebruikt door de professionele borduurwerkers aan het hof van Lodewijk XV.
Andere ontwerpers wiens werk gebruikt werd als inspiratie voor borduurwerk aan het hof van
Lodewijk XV waren Jean Berain I (1637-1711) en Juste Aurèle Meissonnier (1696-1750).125
In 1734 werden kopergravures met morceaux de fantaisie en morceaux de caprice van de
hand van Meissonier gepubliceerd, waaruit de lichtheid en speelsheid van de ontwerpen na de
dood van Lodewijk XIV blijkt.126
Verschillende ontwerpers hadden ook hun eigen
specialiteiten. Zo ontwierp de Franse ontwerper Pierre Dechazelle (1732-1833) voornamelijk
voor borduurwerk op vesten en sjerpen.127
Naast Franse en Engelse ontwerpers zijn ook enkele ontwerpen en publicaties van Duitse
ontwerpers overgeleverd, waaronder het werk ‘Zeichen- ahler und Stickerbuch’ door
Johann Friedrich Netto (1756-1810) gepubliceerd in 1798, bestaande uit drie delen, waarvan
het tweede betrekking heeft op de borduurkunst. Netto publiceerde in 1795 reeds een eerste
patroonboek, met ontwerpen die nog een duidelijk beïnvloed waren door de lichte,
classicistische stijl onder Lodewijk XVI. In dit werk uit 1798 zijn de ontwerpen groter en
122
L'empire De Flore. Histoire Et Representation Des Fleurs En Europe Du Xvie Au Xix
e Siècle (Brussel:
Renaissance du Livre, 1996), 121. 123
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 176. 124
Beck, Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 66. 125
Noirot (ed.), usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle nternationale e
, à aris, 60. 126
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 150. 127
Bridgeman en Drury, Needlework. An Illustrated History, 93.
31
zwaarder, onder invloed van het Directoire in Frankrijk.128
Een tweede Duits ontwerper van
patronen voor onder andere borduurwerk, is Friedrich Gotthelf Baumgartner (1759-1843).
Kenmerkend voor zijn ontwerpen was de Engelse invloed, met lichte en delicate motieven als
resultaat, passend bij de mode tijdens het 19de
-eeuwse Empire.129
Niet iedereen liep echter hoog op met ontwerpers van patronen ter decoratie van textiel. In
Engeland verscheen in 1747 het werk The London Tradesman, waarin verschillende
richtlijnen met betrekking tot verschillende beroepen werden meegegeven. De auteur, een
zekere R. Campbell, was echter niet enthousiast over tekenaars van patronen voor de
textielnijverheid. Deze ontwerpers ontbraken volgens hem enige vorm van artistiek talent. Om
dergelijke patronen te kunnen ontwerpen, moest men enkel beschikken over grote
verbeelding, aldus Campbell. Als gevolg hiervan had men als ontwerper ook geen nood aan
een degelijke opleiding en hadden deze borduurwerkers geen enkele literaire of
wetenschappelijke kennis. Bovendien zouden deze patronen voornamelijk bestemd zijn om te
voldoen aan de wispelturige verlangens op vlak van mode van de adellijke dames.130
In 1760
werd te Edinburgh, in Schotland, een tekenacademie opgericht als reactie op deze heersende
negatieve visie op de ambacht van het ontwerpen voor textiel.131
Adellijke dames of andere amateur borduurwerkers maakten niet altijd gebruik van patronen
uit modelboeken of ontwerpen op bestelling. Soms ontwierpen zij ook zelf patronen. In
Engeland maakte het schetsen van bloemen deel uit van de opvoeding van jonge, adellijke
vrouwen. Naast het borduren zelf, dat onderdeel was van hun opvoeding, leerden zij
bovendien dus ook om te schetsen zodat zij zelf ook in hun ontwerpen konden voorzien.
Indien zij niet voldoende aanleg of talent vertoonden om zelf hun patronen uit te tekenen,
konden zij nog altijd beroep doen op een familielid, vriend of professioneel ontwerper.132
Een voorbeeld van een dame met een talent in de tekenkunst, was de uit Edinburgh
afkomstige Henrietta Cumming (1734-1823). Zij had gestudeerd aan een school in Edinburgh,
waar ze ook in de tekenkunst onderwezen was. Tijdens haar verblijf bij de familie Balcarres
als gouvernante, ontwierp ze patronen voor borduurwerk voor de dochters van de vrouw des
huizes. Een aantal van deze patronen bevinden zich momenteel in bruikleen in de nationale
128
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 183. 129
Ibid. 130
Swain, Figures on Fabric, 22. 131
Ibid. 132
Figures on Fabric, 36.
32
bibliotheek van Schotland.133
Bovendien verschenen patronen voor borduurwerk ook in
magazines in de tweede helft van de 18de
eeuw. Het Engelse Lady’s agazine begon in 1770
met het publiceren van patronen voor borduurwerk, meestal bedoeld voor kledij. Geborduurde
kledingstukken waarvan de ontwerpen te herleiden zijn tot ontwerpen aangeboden in dit
magazine, zijn tot nu toe echter onbekend.134
3.2.2 Evolutie van Patronen
De stijlen van het ontwerp en patroon binnen het borduurwerk, volgen de algemene
stijlontwikkelingen binnen de kunsten. Ontwerpen bestemd voor gebruik binnen het interieur
waren sterker onderhevig aan de architecturale ontwikkelingen, dan borduurwerk bestemd
voor het kostuum. Ontwerpers van borduurwerk voor op kledij waren vrijer in hun ontwerpen
en heel wat frivolere en fantasierijke details werden in deze ontwerpen verwerkt.135
Deze
tendens was ook een gevolg van de sterk gespecialiseerde textielindustrie die opkwam in de
18de
eeuw. Deze zorgde er voor dat de ontwerpers gespecialiseerd in het textielontwerp stegen
in aantal, maar ook dat zij sterker inspeelden op de ontwikkelingen binnen de mode.136
Hoewel ontwerpers mogelijk zowel ontwerpen voor borduurwerk op interieurtextiel als op
kledij ontwierpen, was er een belangrijk verschil tussen deze twee toepassingen van
borduurwerk. Borduurwerk toegepast op textiel nam vaak de volledige oppervlakte in, in
tegenstelling tot borduurwerk op kledij dat meestal slechts op bepaalde delen werd toegepast.
De compositie van het borduurwerk op de kledij werd zorgvuldig gecomponeerd.137
Het begin van de 18de
eeuw werd gekenmerkt door de régence stijl onder het regentschap van
Philippe d’Orleans (1715-1723), en de overgang van de barok naar de rococo, die ten volle tot
uiting kwam onder Lodewijk XV. Vesten die deel uitmaakten van de hofkledij, werden
gedecoreerd met borduurwerk van goud- en zilverdraad, chenille en pailletten. De alledaagse
vesten volgden deze trend.138
Grote bloemen- en slingerpatronen werden uitgevoerd in een
symmetrisch patroon. Naast goud en zilver werden ook pastelkleuren en meer natuurlijke
kleuren gebruikt voor het borduurwerk. De patronen werden groot en robuust uitgevoerd,
waardoor zij ook een groot deel van de geborduurde oppervlakte bedekten, in tegenstelling tot
later borduurwerk. Het groot aandeel van het goudborduurwerk maakte in de eerste helft van
133
Figures on Fabric, 86-87. 134
Figures on Fabric, 84. 135
Bridgeman en Drury, Needlework. An Illustrated History, 93. 136
Needlework. An Illustrated History, 102. 137
Barbara Snook, English Historical Embroidery (Londen: B. T. Batsford Ltd., 1960), 92-99. 138
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 21.
33
de 18de
eeuw geleidelijk aan plaats voor borduurwerk in uitsluitend natuurlijke kleuren. Rond
1720 was ook geel een populaire kleur voor stoffen en borduurwerk, onder invloed van het
Oriëntalisme.139
In de eerste decennia van de 18de
eeuw werden de motieven die onder invloed van de barok
nog groot en robuust werden uitgevoerd, steeds dunner, fijner en preciezer. Vanaf de jaren
1730 à 1740 kwam deze ontwikkeling in een stroomversnelling. Ook de kleuren en de
verdeling van deze kleuren was onderhevig aan verandering. Vurig rood verving de vleesrode
kleur uit de jaren 20 van de 18de
eeuw, de kleur van dode bladeren werd vervangen door
paarsachtige rozen en de kleur grijs moest wijken voor kleuren als blauw, geel en groen.140
Over het algemeen maakte men halverwege de 18de
eeuw gebruik van vrij gedurfde en
levendige kleuren.141
Het felle kleurenpalet evolueerde na het midden van de 18de
eeuw al
snel naar een meer gevarieerd kleurenpalet, met zachtere kleurovergangen en meer nuances.
Dit nieuwe kleurenpalet was tegen 1765 volledig tot zijn ontwikkeling gekomen, als men mag
vertrouwen op eigentijdse bronnen. In essinateur pour les fabrique d’etoffes d’or, d’argent
et de soie schreef Antoine-Nicolas Joubert de l’Hiberderie (1715-1770) dat men alleen al in
de kleur groen zes verschillende tinten gebruikte, waaronder smaragdgroen, eendengroen,
mosgroen, aventurijn groen en pistachegroen.142
De zogenaamde macaronis (Fr.) die
opkwamen in de jaren 1760 bleven zachte pastelkleuren dragen, die in deze periode al
ouderwets waren, met uitzondering van de hofkledij.143
Voor winterkledij werden over het
algemeen meer donkere kleuren gekozen, waaronder donkergroen en kastanjebruin.144
De bloemen in groot formaat, kenmerkend voor de barok, maakten onder Lodewijk XV
langzaam aan plaats voor een realistischere weergave. Bovendien werden de patronen in het
algemeen kleiner, bescheidener en zo ook eleganter.145
In de jaren 1740 werden grote,
naturalistische bloemen onder invloed van het oriëntalisme in opvallende kleuren
weergegeven (afb. 9).146
In de tweede helft van de 18de
eeuw zette de trend naar een meer
naturalistische weergave van de natuur zich nog sterker door, een trend die reeds opkwam in
139
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 195. 140
Roger Armand Weigert, Louis François Armand du Plessis, en Valerie Sutton, Textiles En Europe Sous Louis
Xv: Les Plus Beaux Spécimens De La Collection Richelieu (Fribourg: Office du Livre, 1964), 29. 141
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 156. 142
Weigert, du Plessis, en Sutton, Textiles En Europe Sous Louis Xv: Les Plus Beaux Spécimens De La
Collection Richelieu, 29. 143
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 211. 144
Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 20. 145
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 155. 146
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 156.
34
de 17de
eeuw. De opkomst van Lyon als centrum voor de textielproductie in de 17de
eeuw
bevorderde deze toenemende interesse in tuinen en hun flora als inspiratiebron voor de meer
naturalistische motieven, die in de tweede helft van de 18de
eeuw een bloei kenden.147
In het
borduurwerk werden de bloemen steeds meer herkenbaar. Verschillende geschreven bronnen
geven uitgebreide beschrijvingen van kledingstukken waar allerlei verschillende
bloemsoorten op te zien waren. Een familielid van Mrs. Delaney, een befaamd Engels
amateur borduurwerkster, beschreef de bloemen die Mrs. Delaney geborduurd had op één van
haar onderrokken of petticoats (Eng.). In haar beschrijving van dit kledingstuk vermelde ze
onder andere gele en witte jasmijn, wilde roos, kamperfoelie, papaver, geranium, sleutelbloem
en lelietje-van-dalen, maar ook bloemen die vandaag de dag minder gekend zijn zoals de
aurikel.148
Onder invloed van de aanleg van botanische tuinen en het importeren van
verscheidene exotische bloemen- en plantensoorten, verschenen ook de laatste nieuwe
bloemen en planten als motief in het borduurwerk. Dezelfde Mrs. Delaney zou de laatste
nieuwe anemonen en een Zuid-Afrikaanse geranium hebben afgebeeld op het borduurwerk op
één van haar onderrokken.149
Andere bloemen die pas hun intrede deden na 1750 zijn de
passiebloem, de blauwe winde en de aurikel, die ook reeds vermeld werd als motief op de
onderrok van Mrs. Delaney.150
Ondanks de opkomst van allerlei exotische bloemen- en
plantensoorten, baseerde men zich ook vaak op bloemen zoals de pioen, met haar grote,
golvende bloemblaadjes. De 17de
-eeuwse bloementaferelen die populair waren in de Zuid-
Nederlandse schilderkunst vormden voor al deze bloemmotieven ongetwijfeld een grote bron
van inspiratie.151
Mrs. Delaney liet ook beschrijvingen na van borduurwerk op andermans
kledij. Zo bewonderde ze zelf het borduurwerk op de onderrok van de hertogin van Bedford
in 1740, waarvan het patroon bestond uit ‘festoenen van schelpen, koraal, koren,
korenbloemen en zeewier’.152
De invloed van tuinen en hun flora op de toegepaste kunsten was zo groot, dat ook de
toegepaste kunsten zelf een invloed uitoefenden op de tuinarchitectuur. Men sprak binnen de
17de
- en de 18de
-eeuwse literatuur omtrent de tuinarchitectuur zelfs van ‘borduurwerk’, meer
bepaald de parterre de broderie werd populair vanaf de 17de
eeuw (afb. 10). Op deze
geometrische vlakken werden verschillende planten en bloemen aangebracht, liefst in zoveel
147
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 141. 148
Beck, Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 92. 149
Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 99. 150
Swain, Figures on Fabric, 35. 151
Snook, English Historical Embroidery, 92. 152
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 74.
35
mogelijk verschillende kleuren, in vloeiende lijnen en figuren die heel sterk terugkwamen in
het borduurwerk met florale motieven. Ook de symmetrie die één van de belangrijkste
kenmerken van een dergelijk tuinontwerp vormde, kwam terug in het gelijkaardige
borduurwerk op kledij.153
Vanwege deze symmetrie en sterke gestileerdheid waren deze
tuinen vooral populair in Frankrijk. Asymmetrie stond bekend als algemeen kenmerk van de
latere rococo, nadat ze de symmetrie afkomstig uit de barok afgeworpen had. Deze
asymmetrie was afkomstig uit het Oosten, waar deze asymmetrie het ideaal van schoonheid
was. De Chinese tuinen die door de Engelsen zo werden bewonderd, werden opgebouwd
volgens dit principe van asymmetrie. Ontwerpers namen dit Oosterse idee over en verwerkten
deze asymmetrie en uniformiteit van een meer organisch ontwerp in hun eigen werk.154
Typische rococo motieven zijn de asymmetrische rocaillemotieven en motieven beïnvloed
door de Klassieke Oudheid. De invloed van de Klassieke Oudheid kwam reeds op halverwege
de 18de
eeuw door de opgravingen in Herculaneum en Pompeji, en later verschillende Griekse
tempels en Phaestum. Verschillende architecten en kunstenaars werden naar Italië gezonden
om de ontwerpen te bestuderen en vast te leggen. De resultaten hiervan nam men terug mee
en vormden een inspiratiebron voor allerhande ontwerpen.155
Motieven die hun intrede deden
in het borduurwerk onder invloed van dit vroege neoclassicisme waren bloemenguirlandes,
boeketten, cornucopiae (Lat.) of hoorns des overvloeds en Griekse vazen.156
Ook grotesken
deden reeds tijdens het bewind van Lodewijk XV hun intrede.157
Andere motieven in het
borduurwerk in het algemeen waren fonteinen en standbeelden, die net zoals de Griekse vazen
een onderdeel vormden van de Franse tuinen (afb. 11). De boeketten en manden met bloemen
in de ontwerpen waren mogelijk afkomstig van schilderijen uit de Zuidelijke Nederlanden.
Dergelijke boeketten werden vaak weergegeven in vazen van Chinees porselein of Delfts
blauw. Het weergeven van bloemen op deze manier, als afgeknipte bloemen geschikt volgens
een bepaalde compositie, verschilde van de 17de
-eeuwse trend om bloemen weer te geven
samen met de bodem waaruit ze groeiden.158
In deze periode van het vroeg opkomende
neoclassicisme zouden ook eigentijdse gebeurtenissen het ontwerp geweest zijn voor
sommige ontwerpen voor borduurwerk op mannenvesten in deze periode.159
153
Beck, Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 66-67. 154
Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 82-83. 155
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 159. 156
Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 160. 157
Lefébure, Broderie Et Dentelles, 156. 158
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 175. 159
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 160.
36
Naast de motieven geïnspireerd op de Klassieke Oudheid, vormden Oosterse motieven een
ander belangrijk onderdeel van het 18de
-eeuwse borduurwerk. Net zoals pastorale taferelen,
werden idyllische Oosterse taferelen afgebeeld op borduurwerk. Deze zogenaamde
chinoiserieën werden opgebouwd uit Oosterse pagodes en tempels, exotische planten,
bloemen, vogels en dieren, in combinatie met Oosterse personages, vaak op karikaturale wijze
weergegeven.160
Tafereeltjes gevuld met bruggen in combinatie met de eerder vermelde
Oosterse gebouwen, flora en fauna werden afgebeeld, waarop Oosterse personages te zien
waren die bezig waren met het vangen van vis, fruit plukten en genoten van hun omgeving
(afb. 12).161
Deze typische Oosterse gebouwen vonden niet alleen hun weg naar ontwerpen
voor textiel, maar rond 1750 werden ook in de aanleg van tuinen dergelijke constructies
geïntegreerd.162
De schikking van de Oosterse elementen in het borduurwerk, maar ook
binnen de tuinarchitectuur, gebeurde op een heel Westerse wijze, waarbij de nadruk lag op het
frivole karakter van het geheel. De symboliek van de echte Oosterse tuinen had bijgevolg
geen plaats meer in het geheel.163
Het oriëntalisme was ook zichtbaar in minder voor de hand
liggende Oosterse motieven, zoals bladeren in de vorm van veren en het zogenaamde trellis
patroon, bestaande uit kruisende lijnen met decoratie op de kruisingen van de lijnen.164
In de rococo stijl binnen het borduurwerk, die zich ontwikkelde doorheen de 18de
eeuw, kan
een Franse en een Engelse trend onderscheiden worden. Rond de helft van de 18de
eeuw was
de Franse rococo stijl zwaarder, met meer en grotere figuren op dezelfde oppervlakte in
vergelijking met de Engelse rococo. De Engelse rococo werd gekenmerkt door meer
naturalistische bloemen, een lichter kleurenpalet en een luchtiger totaalontwerp.165
Dit
onderscheid had ook te maken met het feit dat het Franse borduurwerk vaker werd uitgevoerd
door professionelen en formeler was dan het Engelse borduurwerk, waarin adellijke dames
een grotere rol speelden bij de uitvoering.166
In de tweede helft van de 18de
eeuw werden naast florale motieven, ook verschillende
figuratieve en picturale motieven gebruikt in het borduurwerk op mannenvesten. In een
160
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 194. 161
Beck, Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 80. 162
Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 83. 163
Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery, 84. 164
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 195. 165
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 62-65. 166
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 173.
37
patronenboek dat zich bevindt in het Historisch Museum van Lyon, zijn ontwerpen terug te
vinden waarop luchtballonnen, leeuwen, pastorale scènes (afb. 13) en architecturale ruïnes
(afb. 14) weergegeven zijn.167
Heel wat andere scènes en taferelen zijn terug te vinden op
ontwerpen en mannenvesten uit deze periode, zoals honden, schepen op zee en musicerende
aapjes.168
Dieren waren in deze periode vrij populair motief en heel wat verschillende soorten
werden afgebeeld, waaronder makaken en eekhoorns, maar ook allerlei soorten vogels en
vlinders.169
Deze picturale en figuratieve motieven werden aangebracht op de schootdelen of
onder de zakkleppen van het mannenvest, waarbij het motief gespiegeld werd. De linkerzijde
van het vest was steeds symmetrisch aan de rechterzijde van het vest.
De invloed van de Klassieke Oudheid culmineerde aan het einde van de 18de
eeuw, tijdens het
bewind van Lodewijk XVI, in het neoclassicisme, zo ook binnen het borduurwerk. Het
kleurenpalet werd over het algemeen bleker en de decoraties ingetogener. Motieven afkomstig
uit de rococo werden kleiner van formaat, meer gestileerd en geometrisch weergegeven.170
Typisch classicistische motieven, die reeds in het rococoborduurwerk aanwezig waren, zoals
festoenen en linten, werden aangevuld met amforen, medaillons, mythologische figuren en
Grieks-Romeinse landschappen (afb. 15).171
De randen van de medaillons werden
gedecoreerd met parels of bloemenguirlandes, waaraan soms attributen waren bevestigd
afkomstig uit een landelijke of mythologische context. Dergelijke motieven werden vaak
omgeven door tulpen, anjers en rozen die waren samengebonden of verbonden met linten en
weergegeven werden in zachte kleuren.172
Het tambourwerk dat reeds rond 1760 zijn intrede
deed in Europa, werd in deze periode meer toegepast op kostuum, in combinatie met
geometrische motieven, zoals het zigzag motief.173
Ondanks de voorbeelden van kostuums
daterend uit deze periode, was het borduurwerk een kunst die zich niet makkelijk liet
combineren met de nieuwe, gestileerde, neoclassicistische vormgeving. Borduurwerk werd
minder gebruikt als toegepaste kunst en adellijke dames produceerden in deze periode
voornamelijk vrij borduurwerk.174
Onder invloed van het classicisme en de gout grec (Fr.)
werden ook dunne witte stoffen zoals mousseline en witte zijde populair in de periode vanaf
1780. Borduurwerk toegepast op mousseline werd vaak uitgevoerd met de tambournaald of de
167
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 108. 168
Abegg, Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile, 166. 169
Lefébure, Broderie Et Dentelles, 156. 170
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 108. 171
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 175. 172
Lefébure, Broderie Et Dentelles, 160. 173
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 108-09. 174
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 218.
38
stof werd door middel van bedrukking van decoratie voorzien.175
De populariteit van witwerk
in deze periode stimuleerde de bloeiende witwerknijverheid in Belfast en het westen van
Ierland.176
Rond de eeuwwisseling en in de eerste helft van de 19de
eeuw bleef het witwerk
één van de meest populaire vormen van borduurwerk.177
3.2.3 Casus: Vest, 1760-1790, Modemuseum, Antwerpen (afb. 16)
In het Modemuseum Antwerpen bevindt zich een bijzondere vest met exotische taferelen,
meer bepaald singeries, op afgebeeld. Op elk schootdeel is een scène met een musicerend
aapje afgebeeld, onder een soort van exotische ronde boog of tent. Hiernaast is een exotische
boom afgebeeld. De rest van het vest is gedecoreerd met motieven van exotische bloemen en
planten met zijde in felle kleuren.
De meeste elementen zijn in satijnsteek of platsteek uitgevoerd. Er is gebruik gemaakt van
een opvallende afwisseling van korte en lange satijnsteken, voor het roze tentdoek en voor een
wit plantenmotief. Voor de lijnen op de zuilen en de takken van de planten is gebruik gemaakt
van de steelsteek, net zoals voor details op het snaarinstrument van het aapje. Franse knopen
zijn toegepast om het groen laag bij de grond weer te geven, voor details in het tentdoek, voor
de rode vruchten aan de tropische boom en voor kleine details in de bloemen (afb. 17). Langs
de rand van het vest is een strook aangebracht met zwarte zijde in satijnsteek met aansluitend
een strook met bruine zijde in satijnsteek. Langs de knopen en de knoopsgaten is een patroon
aangebracht met twee alternerende, exotische bloemmotieven. De overige oppervlakte is
bedekt met kleine motieven op een vaste afstand van elkaar. In tegenstelling tot heel wat
andere vesten, waarbij hier slechts twee verschillende motieven worden afgewisseld, zijn hier
vijf motieven aanwezig. De bloemmotieven worden steeds afgewisseld met een enkel groen
blaadje.
Opvallend is dat deze aapjes grijs zijn weergegeven. Op andere borduurwerk zijn aapjes vaak
in warme bruintinten uitgevoerd. Een van de mooiste voorbeelden van borduurwerk met
aapjes bevindt zich in het Victoria and Albert Museum (afb. 18). Het patroon voor deze aapjes
zou afkomstig zijn uit een boek met patronen voor borduurwerk op vesten dat zich in het
Historische Museum voor stoffen in Lyon bevindt.178
In vergelijking met de aapjes op dit
vest, zijn de grijze aapjes heel eenvoudig weergegeven.
175
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 234. 176
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 188. 177
Bridgeman en Drury, Needlework. An Illustrated History, 105. 178
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 108-09.
39
Een andere vest, die zich bevindt in het Cooper-Hewitt Museum of Design in New York,
vertoont ook borduurwerk waarop musicerende aapjes te zien zijn (afb. 19). Hier zijn per
voorpand echter drie musicerende aapjes aanwezig, die elk een ander instrument bespelen.
Ook op de rechthoekige delen van de zakken is een aapje afgebeeld. Dit vest is van latere
datum dan het vest in het Modemuseum te Antwerpen, wat het kleurverschil tussen beide
vesten verklaart. Het borduurwerk op het vest uit New York is uitgevoerd in zachtere kleuren,
wat kenmerkend is voor het einde van de 18de
eeuw en contrasteert met de fellere kleuren van
het borduurwerk op het vest in de collectie van het Modemuseum. De bloemen die deel
uitmaken van het ontwerp op het vest in New York zien er ook minder exotisch uit. De aapjes
op het vest uit New York zijn tevens weergegeven in bruine zijde, maar zijn minder
natuurgetrouw dan de aapjes op het vest in het Victoria and Albert Museum. Qua naturalisme
komen ze beter overeen met de aapjes op het vest in Antwerpen, die er ook ietwat gekunsteld
uitzien.
3.2.4 Iconologie
De betekenis van de gebruikte patronen en motieven is zelden duidelijk. In de voorgaande
eeuwen, voornamelijk in het kerkelijke borduurwerk, hadden verschillende motieven,
voornamelijk verschillende soorten bloemen, een specifieke iconologie.179
Maar ook binnen
de Middeleeuwse hoofse cultuur had de soort en de kleur van de bloem een heel eigen
betekenis. De bloem heeft als eigenschap heel kwetsbaar en vergankelijk te zijn. Dit maakte
dat de bloem als symbool vaak verbonden werd met werelden die zelf kwetsbaar zijn of
buiten de dagelijkse realiteit staan. Verschillende bloemen werden verbonden met de dood,
wilde dieren, soldaten, helden en demonen. Gezien ook de vrouw lang gezien werd als
kwetsbaar en zwak, werd zij vaak verbonden met verschillende soorten bloemen.180
Met de opkomst van de boekdrukkunst werden heel wat ontwerpboeken verspreid met
betrekking tot de natuurwetenschappen. Het hoogtepunt van deze productie lag in de 16de
en
de 17de
eeuw, waarin deze boeken verzameld werden door onder andere collectioneurs en
ontwerpers. Hieruit werden heel wat motieven gehaald die werden toegepast in borduurwerk,
zonder dat zij nog een specifieke betekenis meekregen.181
Dit werpt de vraag op of de keuze
van het uiteindelijke ontwerp door de opdrachtgever of de klant louter gemotiveerd was door
179
Swain, Figures on Fabric, 32-36. 180
Coppens, de Bodt, et al., L'empire De Flore. Histoire Et Representation Des Fleurs En Europe Du Xvie Au
Xixe Siècle, 338.
181 Swain, Figures on Fabric, 32-36.
40
eigen smaak en voorkeur, of deze bepaald werd door een diepere betekenis die het afgebeelde
met zich mee droeg.
3.2.5 Casus: Vest, 1790-1810, Modemuseum, Antwerpen (afb. 20)
Deze laat 18de
-eeuwse vest is gedecoreerd met een motief van medaillons zowel in het midden
als langs de zoom onderaan het vest. Langs de rand is een dunne strook van de witte stof
beschilderd met een groene kleur. Dit zou ook de broosheid en slechte staat van deze strook
kunnen verklaren. Bovenop deze groene strook is een strook gaasstof aangebracht met een
honingraatmotief. Naast deze groene strook is aan de rand van de voorpanden een lijn
aangebracht in bleke zijde met een schuine platsteek. De medaillons overlappen deze strook
voor precies de helft van hun eigen breedte. In deze medaillons is afwisselend een patroon
aangebracht van landbouwwerktuigen enerzijds, een gekruiste hark en spade, en religieuze
symbolen anderzijds, een gekruiste kromstaf en een dubbel kruis. De kruising van de
symbolen is gedecoreerd met een roze strik. Op de rechte kraag zijn twee medaillons
aangebracht waarin een dolk en wat lijkt op een vlag aan een vlaggenstok elkaar kruisen en
deze kruising gedecoreerd wordt met een blauwe strik. Dit medaillon met de blauwe strik
komt nog eens voor in het midden van de reeks medaillons aan de rand van de voorpanden.
Naast deze medaillons zijn de randen verder gedecoreerd met planten- en bloemenmotieven
die schuin opwaarts gericht zijn.
Het motief van het medaillon is te linken aan neoclassicisme die de periode waarin dit vest
overheerste.182
Een gelijkaardig globaal ontwerp is terug te vinden op een vest in het
Metropolitan Museum of Art te New York (afb. 21). Ook hier zijn medaillons aangebracht, zij
het enkel langs de verticale randen van het vest. Ook op het revers zijn medaillons
weergegeven. Op de rechthoekige delen van de zakken is ook een medaillon aangebracht, wat
niet het geval is bij het vest in de collectie van het Modemuseum Antwerpen. De invulling
van de medaillons en de rest van het ontwerp is tevens op een heel andere manier vorm
gegeven.
Het motief in de medaillons op het vest in de collectie van het Modemuseum doet denken aan
een ontwerp uit het werk Ornamentale Vorlageblätter Des 15. Bis 18. Jahrhunderts van
Rudolf Berliner (afb. 22). Dit ontwerp bestaat uit verschillende landbouwwerktuigen die
zowel naar de bovenzijde als naar de onderzijde van het ontwerp gericht zijn. Ook hier zijn
een hark en een spade aanwezig, naast andere werktuigen zoals een sikkel en een zeis. Tussen
182
Zie deel 3.2.2 Evolutie van patronen.
41
de werktuigen zijn bloemen en planten geschikt. Het geheel lijkt opgehangen aan een strik
gevormd door linten. Deze linten vormen een rechthoek rond het centrale ontwerp. Aan het
lint dat een verbinding vormt tussen de werktuigen en de grote strik, is tussen de bovenste
werktuigen ook nog een strik bevestigd.183
Een gelijkaardig, maar kleiner ontwerp is terug te
vinden op plaat no. III in het werk Zeichen-Mahler- und Stickerbuch zur Selbstbelehrung für
Damen van Johann Friedrich Netto uit 1798 (afb. 23). Dit ontwerp bestaat uit een rieten
mand, gevuld met bloemen, die door een lint aan het handvat wordt gedragen. Bovenaan
wordt door het roze lint een typische rococostrik gevormd. Waar het lint het handvat kruist,
zijn een hark en een spade aangebracht, in tegenovergestelde richting en schuin tegenover de
mand.184
Opvallend is dat in dit motief de spade en de hark worden gecombineerd, net zoals
in het medaillon met landbouwwerktuigen op het vest in het Modemuseum te Antwerpen.
De combinatie van landbouwwerktuigen, bloemen- en plantenmotieven en linten toont aan dat
het samenbrengen van deze elementen vaker werd toegepast in allerlei ontwerpen. De
combinatie van deze elementen met de dolk en de twee religieuze symbolen lijkt in eerste
instantie echter een vreemde combinatie. De spade en de hark zijn twee symbolen die
duidelijk verbonden zijn met de landbouw en op symbolisch niveau vaak verbonden worden
met de lente.185
Het dubbele kruis wordt ook het patriarchale kruis, het kruis van Lotharingen
of het Lorrainekruis genoemd. Dit kruis werd afgeleid van het Latijnse kruis om te worden
gedragen door patriarchen.186
De kromstaf, herdersstaf of krootse werd gedragen door
bisschoppen en werd wel eens verward met de patriarchale staf of crosier, die voorzien is van
een al dan niet dubbel kruis.187
De dolk tenslotte staat vaak symbool voor het zwaard, dat
verwijst naar het martelaarschap van verschillende martelaren.188
Er lijkt geen direct verband
te zijn tussen de verschillende motieven, afgezien van een algemene religieuze context, en het
is bijgevolg waarschijnlijk dat deze motieven in eerste instantie om esthetische redenen zijn
gekozen.
Alle motieven op het zijden vest zijn uitgevoerd in borduurzijde. Op de rest van de
voorpanden is een regelmatig patroon aangebracht van bloemen en sterren. Deze sterren zijn
uitgevoerd in een geknoopte stersteek. De rand van de medaillons en de rand van de groene
183
Rudolf Berliner, Ornamentale Vorlageblätter Des 15. Bis 18. Jahrhunderts (Leipzig: Klinkhardt und
Biermann, 1925), 427. 184
Johann Friedrich Netto, Zeichen-Mahler- Und Stickerbuch Zur Selbstbelehrung Für Damen (Leipzig: Voss
und Compagnie, 1798, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013, https://archive.org/details/zeichenmahlerund00nett.),
47. 185
James Hall, Dictionary of Subjects and Symbols in Art (New York: Harper & Row, 1974), 155. 186
Dictionary of Subjects and Symbols in Art (New York: Harper & Row, 1974), 77-78. 187
Dictionary of Subjects and Symbols in Art, 80. 188
Dictionary of Subjects and Symbols in Art, 89.
42
strook langs de rand is opgebouwd uit Franse knopen in zwarte borduurzijde, aangebracht met
enkele millimeters tussenruimte tussen elke Franse knoop. De bloemstelen zijn uitgevoerd in
steelsteek, alle andere figuurdelen zijn uitgevoerd in satijnsteek, ook platsteek genoemd.
Kleurovergangen zijn niet weergegeven door een afwisseling van korte en lange platsteken,
maar door het simpelweg naast elkaar aanbrengen van de kleur. De kleurovergangen zijn
bijgevolg niet erg subtiel (afb. 24). Opvallend is het gebruik van metalen knopen. 18de
-eeuwse
vesten zijn meestal voorzien van stoffen knopen met borduurwerk in dezelfde stijl als het vest.
Een ander opvallend kenmerk is de aanwezigheid van borduurwerk aan de binnenzijde van
het vest, meer bepaald ter hoogte van de kraag en de bovenkant van de randen van de
voorpanden. Hier ziet men ook dat op de bleke rand van het borduurwerk een dunne lijn is
aangebracht, mogelijk in steelsteek, in een roze draad. Mogelijk was deze roze lijn ook
aanwezig op de buitenranden, maar is deze verdwenen door slijtage. De aanwezigheid van het
borduurwerk op een dergelijke ongewone plaats zou een teken kunnen zijn van een latere
aanpassing aan het vest. Het lijkt er echter op alsof in dat geval de gehele vest uit elkaar
gehaald moet geweest zijn, gezien het paspel van het vest, een rand opgebouwd uit ombiesd
koord, en de gebruikte voering duidelijk een eenheid vormen met de rest van het vest.
3.3 Uitvoering
3.3.1 Patroon
De patronen die de ontwerpers creëerden voor de borduurwerkers, konden op twee manieren
worden uitgevoerd. Enerzijds is er sprake van patronen aangebracht op papier. Er circuleerden
verschillende modelboeken met patronen. Indien men zijn gading niet vond in deze
modelboeken was het ook mogelijk een specifiek patroon te bestellen bij de ontwerper, dat
werd afgeleverd op papier, meestal uitgevoerd in waterverf. Dit patroon werd vervolgens door
de borduurwerker overgebracht op de stof. Anderzijds was het ook mogelijk stoffen te
verkrijgen waarop de patronen reeds aangebracht waren door de ontwerpers.189
Het reeds
aanbrengen van het patroon op de stof werd mogelijk ook uitgevoerd door de graveurs die
originele ontwerpen omzetten in platen voor reproductie. Indien zij hiertoe in staat waren,
waren zij hoogstwaarschijnlijk ook capabel om het ontwerp rechtstreeks aan te brengen op de
stof.190
Patronen werden soms namelijk met een houten blokdruk op de stof gedrukt in een
189
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 37. 190
Swain, Figures on Fabric, 35.
43
uitwisbare blauwe inkt, onder andere op mousseline.191
Het rechtstreeks aanbrengen van het
ontwerp op de stof voor het uiteindelijke kledingstuk, zonder gebruik te maken van een
voorstudie of een voorontwerp, was enkel weggelegd voor de zeer ervaren tekenaar. Daarom
werd meestal gebruik gemaakt van een ontwerp op papier, dat via verschillende technieken
kon overgebracht worden op de stof.192
In het geval van dunne en semitransparante stoffen zoals mousseline was het mogelijk de stof
over het ontwerp heen te leggen, zodat men het ontwerp door de stof heen zag. In dat geval
was het mogelijk het ontwerp over te tekenen zonder gebruik te maken van transfermethodes.
Het tekenen van het patroon gebeurde in materialen die in geval van vochtigheid niet
uitliepen, wat wel het geval was bij bijvoorbeeld de loodstift. 193
De oudste en meest betrouwbare methode voor het overbrengen van patronen, was het
ponsen. Hiervoor was het noodzakelijk het patroon eerst over te brengen op een ander papier.
Dit overbrengen werd uitgevoerd met behulp van een ietwat transparant ingevet papier of
door het papier of perkament met het patroon eronder tegen een lichtbron te houden.
Vervolgens werden gaatjes geprikt langs de lijnen van het patroon, waarna het op de stof
gelegd werd. Met een gekleurde poeder, bestaande uit krijt, puimsteen of sepia afkomstig van
inktvissen voor donkere stoffen en houtskool voor lichte stoffen, wreef men over de gaatjes,
zodat deze op de onderliggende stof werden overgebracht. Deze puntjes werden eerst
gefixeerd met een inkt of een lichte verf, waarna het overschot aan poeder werd weggeblazen.
De puntjes kon men met elkaar verbinden om het patroon te vervolledigen.194
Het overbrengen van patronen met behulp van een raster was tevens een methode die werd
toegepast, maar enkel op stoffen met een eenvoudige en even weefbinding, zoals canvas of
linnen. Deze methode werd voornamelijk toegepast bij kleine patronen. Voornamelijk in
Duitsland werden nog tot in de 19de
eeuw patronen gedrukt met een raster, zodat de
borduurwerker aan de hand van dit raster het patroon kon overbrengen op de stof. In andere
Europese landen kwam deze techniek ook sporadisch voor. In Engeland is deze techniek
ongezien in ontwerpboeken, tot in de 19de
eeuw. Door middel van ingevoerde Duitse patronen
krijgt deze techniek met het raster een nieuwe impuls.195
191
Gail Marsh, 18th Century Embroidery Techniques (East Sussex: Guild of Master Craftsman Publications
Ltd., 2012 (2006)), 132. 192
Swain, Figures on Fabric, 100. 193
Figures on Fabric, 100-01. 194
Figures on Fabric, 104-05. 195
Figures on Fabric, 107.
44
Op afdrukken van houtsneden door Alessandro Paganino (1509–1538) uit de 16de
eeuw werd
nog een bijkomende methode afgebeeld, waarbij men puur op het zicht de tekening
overtekende op de uiteindelijke drager (afb. 25). Er werd geen gebruik gemaakt van extra
hulpmiddelen zoals een raster of een patroon dat onder de stof gelegd werd. Dit was ook een
techniek die enkel kon toegepast worden in het geval van heel kleine motieven en patronen.196
Voor het overbrengen of het aanbrengen van het patroon op de stof gebruikte men in
voorgaande eeuwen soms definitieve materialen waaronder inkt en verf, om de verschillende
kleuren en schaduwen van het patroon aan te geven. Gezien men deze permanente materialen
enkel kan gebruiken indien het borduurwerk de drager grotendeels zal bedekken, werd deze
techniek vermoedelijk niet of nauwelijks toegepast op mannenvesten in de 18de
eeuw. Sporen
van de getekende patronen die terug te vinden zijn op 18de
-eeuwse kledij, en mannenvesten in
het bijzonder, zijn meestal aangebracht in een tijdelijk en zachter materiaal, zoals krijt of
houtskool (afb. 26).197
3.3.2 Werktuigen
Om de stof strak te houden tijdens het borduren, maakte men gebruik van verschillende
werktuigen. Verschillende borduurframes werden gebruikt om de stof op te spannen. Het
rechthoekige borduurraam was het oudste dat gebruikt werd. Dit raam bestond uit twee dunne
houten balken, waartussen twee dwarsbalken werden gespannen (afb. 27). Aan deze
dwarsbalken werden de zelfkanten198
van de stof vastgemaakt, zodat de draadrichting van de
stof parallel liep met deze dwarsbalken. Deze rechthoekige borduurramen kwamen voor in
zeer klein tot zeer groot formaat, groot genoeg om een bedovertrek te borduren. In sommige
gevallen werden ook poten onder de frames geplaatst, zodat men een borduurraam ter hoogte
van een tafel verkreeg wat het borduren makkelijker maakte. Dergelijke rechthoekige
borduurramen werden zelden gebruikt door adellijke dames voor wie borduren geen
professionele bezigheid was, vanwege de beperkende eigenschappen van het borduurraam
maar ook vanwege het feit dat men meende dat men voor de omgang met dergelijke
borduurramen een professionele kennis hierover nodig had.199
Het opspannen van de stof op
een groot, rechthoekig borduurraam was volgens Charles German de Saint-Aubin niet
eenvoudig. Al te vaak werd dit voorbereidend werk overgelaten aan leerlingen, die door
196
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 38. 197
Ibid. 198
Dichter geweven randen van een stof die evenwijdig aan de rechte draadrichting lopen. - Baugh, Textielgids
Voor Modeontwerpers, 314. 199
Swain, Figures on Fabric, 121-26.
45
onvoorzichtigheid de stof regelmatig te los of te strak opspanden of beide kanten ongelijk
opspanden waardoor de stof vervormde.200
Een tweede borduurraam, dat rond 1760 geïntroduceerd werd in Europa vanuit Turkije, was
het ronde tambourraam (afb. 28).201
Hoewel het tambourraam vaak gebruikt werd door
amateurs, had het zijn beperkingen. Gezien het beperkte formaat van het raam was het enkel
mogelijk kleine borduurwerken uit te voeren. De delicate aard van zijde stoffen, maakte het
moeilijk om de zijde niet te kreuken door het opspannen in de ring. Daarvoor werd de
binnenste ring voorzien van een zachte bekleding, wat het kreuken echter ook niet altijd kon
voorkomen. Het tambourraam was daarnaast ook ongeschikt om borduurwerk uit te voeren
waarbij het nodig was de draden te tellen. Hiervoor was het noodzakelijk om de schering- en
inslagdraden in een rechte hoek op te spannen, wat enkel mogelijk was met een rechthoekig
borduurraam.202
Het tambourraam was wel populair voor het borduren van mousseline, dat
gebruikt werd voor de chemise à la reine, die opkwam aan het einde van de 18de
eeuw.203
Naast het raam om de stof op te spannen, was de borduurnaald een tweede essentieel
instrument bij het borduren. Tegen de 18de
eeuw waren naalden die met de hand vervaardigd
werden uit metaal, wijd verspreid. De naalden werden bewaard in een daarvoor bestemd
doosje of etui.204
Samen met het tambourraam deed ook de tambournaald rond 1760 zijn
intrede (afb. 29).205
Deze naalden hadden het uiterlijk van een heel fijne, smalle haakpen en
werden gebruikt voor de kettingsteek die populair was in de tweede helft van de 18de
eeuw.206
De metalen haak werd door middel van een kleine schroef vastgezet in de houder van de
tambour naald. De haak van de naald werd in dezelfde richting geplaatst als de schroef, zodat
men ook zonder dat de haak zichtbaar was, wist in welke richting deze stond.207
Deze steek
kon ook worden uitgevoerd met een gewone borduurnaald, maar met de tambournaald verliep
het borduren van de kettingsteek sneller en gemakkelijker.208
Een ander hulpmiddel dat gebruikt werd voor het goud- en zilverborduren was de brodse (afb.
30). Dit instrument werd gebruikt om de metaaldraad, goud of zilver, op de stof te leggen en
tijdens het borduren op de stof te drukken, zodat de draad strak genoeg bleef. Deze brodse
heeft de vorm van een smalle houten klos, met aan het uiteinde een gleuf. De draad werd om
200
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 6. 201
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 75. 202
Swain, Figures on Fabric, 121. 203
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 75. 204
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 15. 205
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 75. 206
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 22. 207
18th Century Embroidery Techniques, 131. 208
Zie deel 3.3.1.1Tambour.
46
de klos gewonden en door de gleuf naar de stof geleid.209
Deze brodse werd gebruikt om te
voorkomen dat de borduurwerker tijdens het borduren met zijn handen de kostbare
metaaldraad zou moeten aanraken, waardoor het metaal zou kunnen verkleuren.210
Andere kleine hulpmiddelen die noodzakelijk of handig waren tijdens het borduren waren de
schaar, vervaardigd uit ijzer, geelkoper of in uitzonderlijke gevallen uit goud, bobijnen,
spoelen, vingerhoeden en andere kleine hulpmiddelen.211
3.3.3 Technieken
Binnen de verschillende borduurtechnieken kan men op basis van verschillende criteria
meerdere onderverdelingen maken. Enerzijds kan een onderscheid gemaakt worden volgens
het gebruikte materiaal, waaronder metaaldraad, zijde, wol, pailletten, chenille en dergelijke
meer. Anderzijds kan men een onderscheid maken volgens specifieke eigenschappen van een
bepaalde stijl of techniek, zoals witwerk, open borduurwerk, doorstikwerk, tambour
borduurwerk en knoopwerk. Binnen deze verschillende technieken wordt gebruik gemaakt
van verschillende borduursteken, waarbij bepaalde technieken gebruik maken van zeer
specifieke steken en andere steken in heel wat verschillende vormen van borduurwerk terug te
vinden zijn. Opmerkelijk is dat het aantal steken dat gebruikt werd in de 18de
eeuw beperkt is
in vergelijking met voorgaande eeuwen. De vereenvoudiging van het aantal steken en de
mogelijkheid tot het sneller uitvoeren van de kettingsteek met de tambournaald, hangen
samen met de expansieve productie van textiel en borduurwerk in de 18de
eeuw, voornamelijk
in Frankrijk. Deze meer gecentraliseerde en steeds meer geïndustrialiseerde productie van
borduurwerk en textiel prefereerde technieken die snel konden uitgevoerd worden, om de
productie hoog te houden.212
3.3.3.1 Goud- en zilverborduurwerk
Een van de rijkste borduurtechnieken is het borduren met goud- of zilverdraad, ook or nué
genoemd. Deze techniek bleef lange tijd populair aan het Franse hof, omdat dit qua materiaal
het duurst was. Het dragen van kledij gedecoreerd met goud- of zilverborduurwerk getuigde
van een zeer hoge status. Het borduren met deze kostbare en schitterende materialen is
gerelateerd aan het gebruik van kaarslicht als voornaamste bron van licht. Deze goud- en
zilverdraad, maar ook andere elementen uit het borduurwerk, waaronder pailletten,
209
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 42. 210
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 42. 211
18th Century Embroidery Techniques, 16-23. 212
Bridgeman en Drury, Needlework. An Illustrated History, 103.
47
reflecteerden zeer mooi in kaarslicht. Dit verklaart eveneens de relatief felle kleuren van de
zijde en de wol die werd gebruikt voor het borduurwerk.213
Vanwege het gebruik van dure
materialen en de kennis die vereist is om hiermee om te gaan, was het borduren met een
metaaldraad een techniek die enkel door professionele borduurwerkers werd uitgevoerd.214
Omdat de materialen gebruikt in dit borduurwerk van grote waarde waren, werden deze van
oude kledij, die men niet meer kon of wou dragen, afgehaald. Vervolgens kon men deze
opnieuw gebruiken voor nieuw borduurwerk of versmelten. Dit proces werd drizzling (Eng.)
of parfilage (Fr.) genoemd.215
Verschillende soorten steken en technieken werden gebruikt bij het borduren met
metaaldraad. Een van de makkelijkste vormen van goud- of zilverborduurwerk is het werken
met zeer fijne cilindervormige gouden of zilveren flexibele purl, die in de verschillende
lengtes werd geknipt die nodig waren voor het patroon. Deze purl werden opgebouwd uit een
dunne massieve goud- of zilverdraad die werd opgewonden als een spiraal, zonder
tussenruimte tussen de opeenvolgende ringen (afb. 31).216
De zwaardere en grotere vormen
van purl werd ook bouillon (Fr.) of bullion (Eng.) genoemd. Er bestond ook een goedkopere
variant op de zilveren purl, namelijk gemaakt van koper. Deze werden zijden purl
genoemd.217
Deze purl werden vervolgens zoals kralen vastgemaakt op de ondergrond,
waarbij het stuk goud over de draad geschoven werd aan de zichtbare zijde van de stof. Bij
deze techniek kon ook gevarieerd worden tussen goud en zilver, om een schaduweffect te
creëren.218
Op deze techniek kon gevarieerd worden door de gouden purl in zeer kleine
stukjes te snijden, waardoor verschillende kleine details konden worden gecreëerd zoals
blaadjes, zaadjes, lusjes en dergelijke meer.219
Een tweede veelgebruikte methode voor metaalborduurwerk was het opnaaien of het
borduurwerk in reliëf. Hierbij werd de metaaldraad aangebracht op de stof over vormen
gesneden uit vellum of velijn, perkament afkomstig van kalfsleder. De draad kon aangebracht
worden in verschillende steken, waaronder satijnsteek met fijne metaaldraad of door gebruik
te maken van een dubbele fijne metaaldraad. De metaaldraad zelf bestond uit een kern van
213
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 20. 214
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 39. 215
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 172. 216
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 30. 217
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 172. 218
Thérèse de Dillmont, The Complete Encyclopedia of Needlework (Philadelphia: Running Press, 1972). 219
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 41.
48
zijde of linnen, bekleed met metaal.220
Een strook goud of zilver werd afgeplat en dicht tegen
elkaar om een zijden draad gewonden.221
De gouddraad was zelden bekleed met echt goud.
Meestal was de zijden kern bekleed met zilver dat al dan niet verguld werd om gouddraad te
bekomen. Door de manier waarop men het metaal aanbracht op de draad, werden
verschillende types metaaldraad gecreëerd, waaronder filé (Fr.) en frisé (Fr.) draad. Filé is
metaaldraad waarbij de kern strak omwonden werd metaal, frisé was net hetzelfde, maar na
het omwinden met metaal werd de draad gedraaid om een getorst effect te creëren (afb. 32).222
Een andere methode om een opgehoogd resultaat te bereiken is het opnaaien van draad over
een dikke draad gedrenkt in was. Deze dikke draad werd eerst aangebracht op de ondergrond.
Vervolgens werd de metaaldraad opgenaaid over deze dikke draad waarbij de metaaldraad
enkel gebruikt werd op de zichtbare zijde van de stof en werd vastgezet aan de rand van de
figuur, waar de draad keert, met behulp van een zijdedraad via de achterzijde van de stof.
Deze techniek staat in het Engels bekend onder de term couching (afb. 33).223
Wanneer men
de metaaldraad telkens vastmaakte ter hoogte van de contouren van de figuur, sprak men van
guipure borduurwerk (afb. 34).224
In dit opnaaien over dikke draad heen kon men ook
verschillende kleine patronen creëren, door de metaaldraad ook tussentijds vast te maken aan
de ondergrond met behulp van zijdedraad. Hierbij werden de dikke draden met was iets verder
uit elkaar geplaatst dan bij guipure om ruimte te voorzien om de metaaldraad vast te hechten.
Hiermee kon een effect van vlechtwerk gecreëerd worden.225
Deze vorm van opnaaien werd
gaufrure borduurwerk genoemd (afb. 35).226
Naast fijne metaaldraad werd er ook gewerkt met
bredere, platte stroken puur metaal, zonder zijden kern, ook plate (Fr.) genoemd (afb. 36).
Deze werden ook aangebracht door middel van opnaaien, waardoor een zigzag effect
gecreëerd werd.227
Pailletten werden vaak gebruikt in combinatie met metaalborduurwerk en waren verkrijgbaar
in dezelfde kleuren waaronder goud en zilver, maar ook in andere kleuren zoals roze, blauw
en groen. Naast deze verschillende kleuren waren pailletten ook verkrijgbaar in verschillende
220
18th Century Embroidery Techniques, 40-41. 221
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 30. 222
Katharine B. Brett, English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to Eighteenth Centuries
(Toronto: Royal Ontario Museum, 1972), 92. 223
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 40-42. 224
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 15-16. 225
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 40. 226
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 18-19. 227
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 41.
49
formaten.228
Deze pailletten werden vaak gebruikt om randen van figuren of lijnen te
decoreren. Het aanbrengen van de pailletten gebeurde met behulp van een zijden draad en
meerdere metalen purl. Allereerst hechtte men de draad vast aan de stof met behulp van
enkele stiksteken. Vervolgens schoof men een paillet over de draad, gevolgd door een purl,
waarna men de naald met een stiksteek naar de achterzijde van het werk bracht. Nadien bracht
men de naald opnieuw naar de voorzijde een halve paillet naast de vorige paillet. Men schoof
opnieuw een paillet en een purl over de draad, waarna men opnieuw met een stiksteek door de
vorige paillet naar de achterkant van het werk ging. De volgende pailletten werden telkens op
deze manier aangebracht. Sommigen brachten eerst de pailletten aan met zijde, om vervolgens
de purl toe te voegen, wat een steviger resultaat opleverde, maar waarvoor meer draad nodig
was. Afhankelijk van de borduurwerker die het werk uitvoerde, werden de pailletten
overlappend aangebracht of met meer ruimte tussen de pailletten.229
Het aanbrengen van pailletten gebeurde meestal enkel aan de buitenzijde van de stof, maar
wanneer beide kanten van de stof zichtbaar waren, bracht men pailletten aan op beide kanten.
Hierbij maakte men gebruik van twee naalden.230
3.3.3.2 Casus: Vest, 1725-1740, Museum voor het Kostuum en de Kant, Brussel (afb. 37)
Aan de vorm van dit vest is te zien dat deze dateert uit de eerste helft van de 18de
eeuw. Het
vest is nog vrij lang, tot op de knie, met een uitwaaierend schootdeel en met lange mouwen.
Enkel de open manchetten van de mouwen zijn uitgevoerd in ripszijde, de rest van de mouw
en het rugpand bestaat uit linnen. Het patroon is aangebracht in één kleur, namelijk zilver. Het
grootste deel van het patroon is uitgevoerd in reliëf. Een gelobde boord is aangebracht langs
de randen van de voorpanden, de zakkleppen en de manchetten. De rest van het patroon is
opgebouwd uit vrij abstracte en grove bladmotieven, waarin ook de gelobde boord terugkeert.
De gelobde bies en de bladmotieven zijn uitgevoerd in een dubbele dunne zilverdraad die
opgenaaid is over een vorm van velijn. De steken waarmee de zilverdraad vastgezet is langs
de vorm heen zijn duidelijk zichtbaar. Als men de achterzijde van de stof zou kunnen
bekijken (wat door de voering niet mogelijk is), zou men zien dat aan de achterzijde geen
metaaldraad zichtbaar is. De opvullingen van de figuren die gecreëerd werden door de
gelobde bies en de bladmotieven, zijn met verschillende soorten zilverdecoratie opgevuld.
228
18th Century Embroidery Techniques, 43. 229
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 20. 230
Art of the Embroiderer, 18.
50
Een eerste vorm van opvulling is uitgevoerd in gaufrure, maar in plaats van een metaaldraad
heeft men gebruik gemaakt van purl. Een tweede vorm van opvulling bestaat uit een
geribbelde platte zilveren strook, afgewisseld met een rij bestaande uit een dubbele dunne,
geribbelde zilverdraad. Beide zijn opgenaaid. Daarnaast komt ook de dunne, geribbelde
opgenaaide zilverdraad op zichzelf voor als opvulling voor figuren. Door toevoeging van
zilveren pailletten, vermoedelijk aangebracht met zilverdraad door middel van een kruissteek
of een platsteek, krijgt het volledige ontwerp een iets frivoler karakter. De zilveren pailletten
worden elk omringd door een dubbele rij dunne zilverdraad. Deze pailletten worden met de
figuren verbonden door een lijn bestaande uit een opgenaaide afgeplatte, geribbelde strook
zilver en een rij dubbele dunne, geribbelde zilverdraad (afb. 38).
De knopen zijn volledig gedecoreerd met zilverdraad. Als buitenste rand zijn een zevental
rijen dunne zilverdraad aangebracht. Daarin is een driehoek aangegeven door een dubbele rij
dunne zilverdraad. In deze driehoek is nog een kleinere omgekeerde driehoek aangebracht.
Het midden van de zijden van de buitenste driehoek zijn verbonden met de rand van
zilverdraad door middel van enkele ineen gevlochten zilverdraden. De vlakken die door deze
combinatie van driehoeken en lijnen gevormd worden, zijn opgevuld met afgeplatte zilveren
strook en zilveren purl.
Een vrij gelijkaardige vest is terug te vinden in de collectie van het Victoria and Albert
Museum te Londen (afb. 39). Dit vest is uitgevoerd in een blauwe ripszijde, net zoals het
exemplaar dat zich bevind in het Museum voor de Kostuum en de Kant in Brussel, dat
uitgevoerd is in een blauwgroene ripszijde. Het borduurwerk is aangebracht in zilverdraad
met toevoeging van zilveren pailletten en purl. Het ontwerp vertoont eveneens de gelobde
boord, die terug te vinden is op het vest in Brussel, maar in beperktere mate. Het ontwerp op
het vest uit Brussel bestaat grotendeels uit bladmotieven. In contrast daarmee staat het vest uit
London, waar ook heel wat bloemmotieven uitgevoerd zijn in opnaaiwerk met zilverdraad.
Dit verschil vormt het grootste verschil tussen de twee vesten. De figuren zijn tevens op
eenzelfde manier opgevuld, waarbij afgeplatte stroken zilver afgewisseld met een dunne
zilverdraad werden opgenaaid. Ook het opvullen met behulp van een dunne zilverdraad op
zichzelf is terug te vinden op dit vest. De pailletten zijn op eenzelfde manier aangebracht, met
vier draden over het paillet heen en een dubbele zilverdraad rondom het paillet aangebracht.
Op de zakklep van het vest uit het Victoria and Albert Museum, is op elke hoek een knop
aangebracht en vier onder de zakklep. Het vest in Brussel heeft vijf knopen onder elke
zakklep. De knopen zijn op een zeer gelijkaardige manier gedecoreerd, maar in plaats van een
driehoekmotief is gebruik gemaakt van een stervormig motief. De zakkleppen hebben
51
bovendien dezelfde golvende vorm, zij het net iets meer uitgesproken op het vest die zich in
Londen bevindt. Tevens zijn de motieven op beide vesten niet erg symmetrisch. Het
linkervoorpand en het rechtervoorpand zijn steeds symmetrisch aan elkaar, maar het motief op
de afzonderlijke delen vertoont op beide vesten geen symmetrie, zoals bijvoorbeeld op de
zakkleppen. Wel komt een duidelijke herhaling voor van een vast motief, onder andere in het
borduurwerk op de zoom van de schootdelen op het vest in Brussel. Volgens het Victoria and
Albert Museum was de toepassing van zilverborduurwerk op blauwe zijde populair voor het
huwelijkskostuum van de bruidegom. Literaire bronnen, waaronder Pamela door Samuel
Richardson uit 1741 en The Adventures of Sir Lancelot Greaves door Tobias Smollet uit
1760, beschrijven hoe mannen tijdens hun bruiloft een dergelijke vest met bijpassende jas
dragen.231
In het Metropolitan Museum of Art te New York bevinden zich enkele Engelse mannenvesten
met goudborduurwerk uit het tweede decennium van de 18de
eeuw. Hoewel de gebruikte
technieken gelijkaardig zijn, is het patroon verschillend. Op het vest dat gedateerd wordt
tussen 1725 en 1750 is een grotere willekeur in het patroon aanwezig en weinig herhaling van
motieven (afb. 40). Bovendien is het hele schootdeel bijna voorzien van borduurwerk en de
ruimtes op de voorpanden die op het vest in Brussel vrij zijn van borduurwerk, zijn hier
gedecoreerd met een willekeurig patroon van ranken. Op de andere vest, die rond 1720
gedateerd wordt, is er meer symmetrie en evenwicht in het patroon te onderscheiden (afb. 41).
Ook hier is echter een motief aangebrachte van grote bloemen op de delen van de voorpanden
die vrijgelaten zijn op het vest in Brussel en het vest in Londen. Het onderscheid tussen deze
vesten en het vest uit het museum te Brussel is mogelijk dat de vesten uit New York bedoeld
waren om te dragen tijdens algemene formele aangelegenheden, in tegenstelling tot het vest
uit Brussel dat waarschijnlijk in eerste instantie specifiek bedoeld was voor een huwelijk.
3.3.3.3 Glazen stenen
Een ander materiaal dat vaak gebruikt werd in combinatie met goud- of zilverborduurwerk,
waren verschillende soorten kralen. In borduurwerk op vesten werden voornamelijk
plakstenen gebruikt, gemaakt uit glas. Deze hadden meestal een ronde of elliptische vorm en
werden vaak in combinatie met goudborduurwerk en pailletten gebruikt.232
Deze
imitatiediamant werd ook strass genoemd, naar de 18de
-eeuwse uitvinder van dit materiaal.
Dit glas werd verkregen door het toevoegen van bismut en thallium aan de basisbestanddelen
231
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 98-99. 232
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 50-53.
52
van glas, soda en silicium. Door toevoeging van deze metalen schitterde het glas bijna zoals
diamant, veel meer dan gewoon glas. De glazen stenen werden op verschillende manieren
geslepen als toepassing binnen de edelsmeedkunst en andere toegepaste kunsten, zoals het
borduurwerk.233
De strass stenen konden met lijm worden aangebracht op een paillet, dat iets
groter was dan de steen zelf, met gaatjes aan de rand om het paillet met draad aan de stof te
bevestigen.234
Het gebruik van glazen stenen in borduurwerk was kenmerkend voor de laatste
drie decennia van de 18de
eeuw, als vervanging voor edelstenen die sinds het einde van de
17de
eeuw nog nauwelijks werden toegepast in borduurwerk.235
3.3.3.4 Casus: Vest (onvoltooid), 1770-1800, Modemuseum, Antwerpen (afb. 42)
Dit vest toont hoe de stofdelen voor het maken van een vest eerst geborduurd werden om
vervolgens naar de kleermaker gezonden te worden. Deze versneed de stof op basis van de
maten van de klant, om er vervolgens een vest van te maken. De stofdelen voorzagen ook net
in voldoende stof om de voorzijde van het vest te maken. De stof voor het achterpand, die
goedkoper was gezien deze niet zichtbaar was, had de kleermaker zelf op voorraad. Ook het
borduurwerk voor de knopen was aanwezig op de stof, zodat de knopenmaker de knopen voor
dit vest kon vervaardigen. De stofdelen zijn ook nog niet gevoerd, omdat het inzette van de
voering pas gebeurde na het aan elkaar zetten van de verschillende delen. Dit biedt de
mogelijkheid om ook de achterzijde van het borduurwerk te bekijken (afb. 43).
De rand van de voorpanden en van de zakkleppen is voorzien van een boord opgebouwd uit
zilveren pailletten, die met een stiksteek aangebracht zijn in combinatie met zilveren purl, en
purl aangebracht met een omslingerende stiksteek. Langs deze rand is een herhalend motief
aangebracht bestaande uit bloemen uitgevoerd in gekleurde zijde, een losstaand groen blad en
een bloem- of bladmotief uitgevoerd met purl. De bloemen en bladeren uit zijde zijn
uitgevoerd met een satijnsteek. Sommige steeltjes zijn uitgevoerd in kettingsteek. Voor de
hartjes van de bloemen en de toppen van de kleine bloemen zijn Franse knoopjes gebruikt. De
bloemen en blaadjes uit zilver zijn opgebouwd uit purl, de bovenste drie blaadjes bestaan uit
ellipsvormige steentjes van glas, die omgeven zijn door purl. Vaak werd rond plakstenen purl
of metaaldraad aangebracht om de aanhechting van de plakstenen te verbergen.236
De ruimte
onder de zakkleppen en de zakkleppen zelf zijn gedecoreerd met motieven die een uitbreiding
233
Charles Knight (ed.), Arts and Sciences. Or, Fourth Division of the English Encyclopedia (Bradbury: Evans
& Company, 1867), 396-97. 234
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 50. 235
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 146. 236
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 52.
53
vormen op het motief aan de rand. Dezelfde bloemen worden in een iets groter formaat
herhaald en zijn op een zeer naturalistische wijze weergegeven. Hierbij is gebruik gemaakt
van dezelfde steken als voor de bloemen aan de rand van het vest. Links en rechts van de
bloemen uitgevoerd in zijde, zijn takjes met kleine blaadjes uitgevoerd in purl en strass. De
boord van de zakklep is nog uitgebreid met een dunne boord in donkere zijde, uitgevoerd in
wat een variant op de dubbele taksteek lijkt. De rest van de oppervlakte is gedecoreerd met
een patroon van twee soorten kleine bloemetjes. De bloemetjes zijn gelijk verspreid over de
stof. De bloemetjes opgebouwd uit purl en kleine zilveren pailletten wijzen naar links, de
bloemetjes uit gekleurde zijde wijzen naar rechts (afb. 44). Wanneer men vergelijkt met
andere vesten is op te merken dat in geval van een dergelijk patroon van kleine bloemetjes
gelijk verspreid over de stof, er meestal twee soorten te onderscheiden zijn die in
tegenovergestelde richting wijzen.237
Verschillende vesten vertonen technische gelijkenissen
maar verschillen qua patroon en motieven. De vorm van de zakkleppen is typisch voor deze
periode en is terug te vinden op verschillende vesten die omstreeks deze periode gedateerd
zijn. Een vest uit de collectie van Gawthorpe Hall te Lancashire in Engeland, gedateerd in de
periode 1775-1785, vertoont een gelijkaardige afwerking met pailletten langs de randen van
het vest en de zakkleppen (afb. 45). Andere bladmotieven zijn ook aangebracht met purl en
ronde plakstenen als opvulling van de bladeren. In combinatie met deze bladmotieven uit purl
zijn andere bloem- en bladmotieven aangebracht in zijdedraad en chenille. Het patroon is
echter verschillend. Dit vest vertoont een zeer symmetrisch en gestileerd patroon opgebouwd
uit classicistisch geïnspireerde elementen, zoals linten, strikken en bloemenslingers. Het
patroon op het vest uit het Modemuseum te Antwerpen is daarentegen allesbehalve
symmetrisch. Het patroon op de zakkleppen en op de zone onder de zakken is heel organisch
opgebouwd en oogt meer naturalistisch dan het patroon op het vest in Lancashire.
Laatsgenoemde is vermoedelijk ook van latere datum dan het vest in het Modemuseum te
Antwerpen.
3.3.3.5 Zijdeborduurwerk en bijzondere draden
Voor het borduren van gekleurde motieven, werd meestal gebruik gemaakt van zijde.
Verschillende soorten zijden draden waren in omloop en werden toegepast in het
borduurwerk. De borduurzijde varieerde van los gedraaide draden bestaande uit zes koorden
tot zeer vaste gedraaide zijden draden bestaande uit twee of vier koorden. Afhankelijk van de
237
Snook, English Historical Embroidery, 100-01.
54
bewerking en de manier waarop de draad behandeld werd, ontstonden verschillende types
borduurzijde.238
De kunst van het borduren met zijde was het suggereren van volume en vorm door gebruik te
maken van verschillende tonen en tinten van eenzelfde kleur en de kleurovergangen zo subtiel
mogelijk weer te geven. Een groot deel van de patronen toegepast in de 18de
eeuw waren
opgebouwd uit naturalistische bloem- en plantenmotieven. De kleuren die gekozen werden,
moesten aansluiten bij de kleuren zoals ze voorkomen in de natuur. Om een naturalistische
weergave te bekomen, werden verschillende borduursteken gebruikt in combinatie met de
verschillende kleuren draad. Bloemblaadjes en bladeren werden vaak uitgevoerd in een
satijnsteek of platsteek (afb. 46), waarbij voor overgangen gebruik werd gemaakt van een
afwisseling tussen een lange en een korte steek, ook wel ingrijpsteek of point fondu (Fr.)
genoemd (afb. 47). Voor de bloemstelen, bladstelen en de centrale nerf van het blad werd
meestal de steelsteek toegepast (afb. 48). De hartjes van de bloemen werden opgebouwd uit
Franse knoopjes als imitatie van de meeldraden (afb. 49).239
De varensteek (afb. 50) en de
visgraatsteek zijn ook steken die werden toegepast om bepaalde details van planten en
bloemen weer te geven.
Hoewel deze florale en naturalistische patronen populair zijn in een belangrijk deel van de
18de
eeuw, waren er ook andere trends binnen het kleurgebruik in zijdeborduurwerk. Aan het
begin van de 18de
eeuw komt de populariteit van gele stoffen op, met het bijhorende
borduurwerk in gele zijde.240
Via India ontdekte men een natuurlijk gele zijde, genaamd
Tussar zijde, en het zogenaamde Bengaalse borduurwerk, waarbij in gele zijde op een witte
katoenen ondergrond werd geborduurd. Hiervoor werd voornamelijk de stiksteek toegepast.241
In de loop van de 18de
eeuw volgde het kleurgebruik in het borduurwerk de heersende
modetrends in verband met kleur.
In de eerste helft van de 18de
eeuw, waarin goud- en zilverborduurwerk nog vaak toegepast
werd, combineerde men ook het gebruik van zilver- en gouddraad met zijdeborduurwerk.
Vooral in de periode 1730-1750 werd deze combinatie van materialen vaak toegepast, waarbij
het grootste deel van het ontwerp werd uitgevoerd in metaaldraad. Een vest uit 1730 die zich
in het Victoria and Albert Museum te Londen bevindt illustreert de combinatie van
metaaldraad met borduurzijde, waarbij een groot aandeel is uitgevoerd in zilverdraad maar de
grote, oriëntalistische bloemen deels zijn uitgevoerd in borduurzijde (afb. 9). Op deze manier
238
Brett, English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to Eighteenth Centuries, 65. 239
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 70-72. 240
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 158-59. 241
Brett, English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to Eighteenth Centuries, 65.
55
wordt reeds een stap gezet naar een groter naturalisme. In de tweede helft van de 18de
eeuw
werd een steeds groter aandeel van het borduurwerk uitgevoerd in borduurzijde en beperkte
men het gebruik van metaaldraad tot kleinere motieven en details.
Enkele andere materialen werden gecombineerde met zijdeborduurwerk, om een
driedimensionaal effect te bereiken. Eén ervan is chenille (Fr.), een getufte draad van zijde of
kamgaren (afb. 51). Deze draad kon op twee manieren bevestigd worden aan de stof, namelijk
door couching of opnaaien, of op gelijke wijze als een andere draad. Omwille van zijn meer
pluizige en dikkere eigenschap, gebruikt men enkel de dunste chenille om door de stof te
halen, omdat men anders teveel van de draad verloor. Bovendien werd de draad ook weinig
gebruikt omdat zij snel versleet en snel allerlei vuil en stof aantrok.242
Naast chenille werden ook linten van verschillende dikte en kleur gebruikt om bloemvormen
mee te creëren, net zoals de stof aerophane (Eng.), een dunne satijnen crêpe stof.243
Deze
laatste werd vooral aan het begin van de 19de
eeuw zeer populair voor decoratieve
appliqués.244
3.3.3.6 Casus: Vest (onderdeel), 1770-1800, Modemuseum, Antwerpen (afb. 52)
Deze twee voorpanden van een vest zijn gedecoreerd met zijdeborduurwerk in heldere,
natuurlijke kleuren. In de zijnaad van het linkervoorpand is een deel van de stof verwerkt
waarop het borduurwerk bestemd voor de knopen aangebracht is. De rand van het vest is
gedecoreerd met zwarte boord met daarop een patroon van halve rondes aangebracht met een
steelsteek, die opgevuld zijn met een halve roze bloem. Deze bloem is uitgevoerd met een
rijgsteek, de hartjes van de bloemen zijn opgebouwd uit Franse knoopjes in gele zijde. Op
enkele centimeters van deze rand is herhalend bloem- en plantenmotief aangebracht. Deze
bloemen zijn heel natuurgetrouw weergegeven en verschillende bloemsoorten zijn te
onderscheiden, waaronder drie roze rozen met doornen, waarvan twee open zijn en één nog
gesloten is. Daarnaast zijn een rij blauwe en roze bloemetjes links en rechts van het groepje
rozen aangebracht. De bloemen worden door twee fijne, classicistische strikken van geel en
lichtroze lint samengehouden. Een bos fijne groene blaadjes of takjes verbindt de
opeenvolgende groepjes bloemen met elkaar. De bloemblaadjes van de rozen zijn uitgevoerd
in vijf of zes verschillende tinten roze en rood, met een platsteek waarbij korte en langere
242
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 25-26. 243
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 159. 244
Philippa Scott, The Book of Silk (Londen: Thames and Hudson, 1993).
56
steken onregelmatig worden afgewisseld om een geleidelijke overgang van kleuren te creëren.
Deze steek werd ingrijpsteek of point fendu (Fr.) genoemd (afb. 53). Voor de takjes en de
kelkblaadjes van de rozen heeft men gebruik gemaakt van een vijftal verschillende tinten
groen. Hier maakt men opnieuw van dezelfde steken gebruik om een driedimensionaal effect
te creëren, met behulp van licht en schaduw. De puntjes van de doornen zijn met een roze
zijde afgewerkt, zoals bij echte rozen. De toppen van de meeldraden van de rozen zijn
weergegeven met Franse knoopjes uit lichtgroene zijde. De blauwe en roze bloemetjes naast
de rozen zijn eenvoudiger opgebouwd, met een lichte en een donkere tint blauw of roze. De
hartjes van de blauwe bloemetjes zijn gevuld met Franse knoopjes in roze zijde, de hartjes van
de roze bloemetjes zijn gevuld met Franse knoopjes van een groenblauwe zijde. Er is ook een
lang blad aanwezig in deze compositie, opgebouwd uit verschillende blauwtinten. De gele en
roze strik zijn tevens met een steelsteek weergegeven, net zoals de andere lijnen die het
groene bladwerk vormgeven tussen de verschillende bloemencomposities. De stervormige
uitsteeksels op dit groene bladwerk zijn met een platsteek aangebracht (afb. 54). De knopen
zijn gedecoreerd met een klein bloemetje met een felgeel en een lichtgeel blaadje in platsteek.
De stengel en de twee blaadjes bestaan uit groene zijde in steelsteek. Deze bloemetjes zijn
ook terug te vinden op het deel dat aan de zijnaad van het linkervoorpand is toegevoegd, met
de motieven op bestemd voor de knopen.
De zakkleppen zijn gedecoreerd met een variant op de bloemencompositie uit de rand. Eén
roos is centraal geplaatst, met links en rechts het groene bladmotief met stervormige
uitsteeksels en een rij blauwe en roze bloemetjes. Deze zijn uitgevoerd in dezelfde kleuren en
steken als de bloemen op de rest van het vest. De ruimte onder de zakkleppen is beperkt, door
de evolutie van het model van het 18de
-eeuwse mannenvest, en wordt volledig ingenomen
door het motief aan de rand.
Rozen zijn een veelvoorkomend motief op borduurwerk in de 18de
eeuw, voornamelijk in de
tweede helft. Verschillende ontwerpen uit het werk van Johann Friedrich Netto uit 1798,
getiteld Zeichen-Mahler- und Stickerbuch zur Selbstbelehrung für Damen, zijn opgebouwd uit
onder andere rode rozen. Onder andere ontwerp nummer VIII vertoont een patroon van open
en gesloten rozen, rozenblaadjes en doornen, in combinatie met andere bloemen, waaronder
lelietjes-van-dalen (afb. 55). In hetzelfde werk zijn ook rozen terug te vinden op een groot
aantal andere ontwerpen, waarbij deze gecombineerd worden met verschillende andere
soorten bloemen.245
245
Netto, Zeichen-Mahler- Und Stickerbuch Zur Selbstbelehrung Für Damen.
57
3.3.3.7 Casus: Vest, 1770-1880, Modemuseum, Antwerpen (afb. 56)
Het ontwerp van het borduurwerk op dit vest is een voorbeeld van de evolutie naar kleinere en
fijnere patronen, in zachte kleuren, kenmerkend voor het neoclassicisme aan het einde van de
18de
eeuw. Het vest heeft nog een weggesneden schootdeel en zakkleppen, in tegenstelling tot
vesten in volledige neoclassicistische stijl. Dit vest is een illustratie van de evolutie van de
rococo naar het classicisme in de tweede helft van de 18de
eeuw. Het vest is uitgevoerd in een
witte ripszijde, waarvan de randen blauwgroen geschilderd zijn. De voorpanden zijn gevoerd
in keperzijde, het rugpand is gevoerd met wit linnen.246
De boord is opgebouwd uit een dunne lijn in een lichte blauwgroene sterk getorste zijde, in
steelsteek. Opeenvolgend is een dunne lijn in een witte, minder sterk getorste zijde
aangebracht, eveneens in steelsteek. Daarnaast is een rij van rondjes aangebracht, geborduurd
door middel van het opnaaien van een witte zijden draad over rondjes van velijn of pailletten.
Op enkele centimeters van deze boord zijn bloemenranken aangebracht. Het is de zone tussen
de boord en deze bloemenranken die blauwgroen geschilderd is. Op het voorpand met de
knopen is ook een centimeter tussen de rand van de stof en de boord gelaten, waarop de
knopen bevestigd zijn. Op deze manier is de boord op beide voorpanden duidelijk zichtbaar,
ook wanneer het vest met de knopen is gesloten. De bloemenranken lopen volgens een flauwe
zigzaglijn, waarvan de lijnen die naar het midden toe gaan voorzien zijn van een takje of
nervatuur in steelsteek in een lichtroze, sterk getorste zijde. De druppelvormige blaadjes zijn
op de geverfde stof met een platsteek uitgevoerd in witte zijde en op de witte ripszijde zijn ze
uitgevoerd in blauwgroene zijde. Hetzelfde type draad is gebruikt als voor de randen van het
vest in steelsteek. De andere delen van deze boord zijn voorzien van een meer naturalistisch
en minder gestileerd patroon van kleine rozen met groene blaadjes. De stengel is uitgevoerd in
steelsteek, de rest van de bladeren in platsteek. Om een schaduweffect te creëren heeft men
gebruik gemaakt van een viertal tinten roze en een viertal tinten groen.
Alle randen van de zakkleppen, behalve de rand van de aanhechting zijn op dezelfde wijze
beschilderd en geborduurd als de randen van de voorpanden. In het onderste, centrale punt
van de zakklep is een motief van roze bloemen aangebracht dat verder uitwaaiert over de rest
van de zakklep. De uitwaaierende takjes zijn in steelsteek met donkerrode zijde aangebracht.
Op deze takjes groeien verschillende kleine blauwe en witte bloemetjes met een geel hartje
van Franse knopen. Op het midden van de boord op het schootdeel vanuit een bosje roze
246
“Modemuseum Antwerpen”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.provant.be/momu/CollectionConnection/.
58
bloemetjes met groene blaadjes waaieren gelijkaardige takjes met blauwe en witte bloemetjes
uit. Vanuit het onderste bosje is ook een abstracte classicistische vaas aangebracht in beige en
bruine tinten in platsteek. De knopen zijn overtrokken met witte ripszijde, met daarop een
roos bloemetje geborduurd in platsteek met een steeltje uitgevoerd in steelsteek, met daaraan
twee blaadjes. Op de rand van de knopen is een cirkel aangebracht in steelsteek met
blauwgroene zijde (afb. 57).
De verdeling van het borduurwerk op het vest is gelijkaardig aan andere vesten uit dezelfde
periode. Opvallend is dat een andere vest van latere datum uit de collectie van het
Modemuseum Antwerpen ook een beschilderde rand vertoont247
. Bepaalde elementen uit het
borduurwerk komen terug op andere vesten, zoals de rij opgenaaide rondjes langs de boord
van het vest. Dit motief is eveneens terug te vinden op een vest uit de collectie van het
Metropolitan Museum of Art te New York (afb. 58). Op dit vest is dit motief op dezelfde
plaatsen aangebracht met nog een extra rij net onder de zakklep. Hier zijn de ronde vormen
niet vastgemaakt in het midden, maar volledig opgenaaid zonder onderbreking. Ze zijn ook
net iets verder uit elkaar geplaatst en met enkele platsteken met elkaar verbonden.
3.3.3.8 Wolborduurwerk
Naast draad uit zijde, werd in de 18de
eeuw ook geborduurd met wol of kamgaren, waarbij
dezelfde technieken en steken gebruikt werden als bij zijdeborduurwerk. Borduurwerk met
wol of kamgaren werd voornamelijk uitgevoerd in Engeland, waar ook de veel gebruikte term
voor dit borduurwerk, crewel work (Eng.), vandaan komt. Dit borduurwerk werd
voornamelijk toegepast op interieurtextiel, maar ook op bepaalde kledingstukken, zoals
zakken of japonnen voor vrouwen.248
De toepassing van borduurwerk met wol op
mannenvesten is zeldzaam (afb. 59). Bij het crewel work werd in de 18de
eeuw vooral gebruik
gemaakt van de kettingsteek. Het was mogelijk om met kettingsteek toch een effen effect te
bereiken, omdat de wolvezels zich makkelijker verspreidden dan zijde. Als basis voor het
crewel work werd meestal gebruik gemaakt van katoenen of linnen stoffen geweven in
keperbinding, een schuine weefbinding.249
247
Zie 3.2.5 Casus: Vest, 1790-1810, Modemuseum Antwerpen. 248
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 147. 249
Brett, English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to Eighteenth Centuries, 55.
59
3.3.3.9 Tambour
In de tweede helft van de 18de
eeuw werd het borduren van de kettingsteek een gemakkelijke
en populaire bezigheid, door de invoer van de tambournaald en het tambourraam. Sinds de
beschikbaarheid van deze hulpmiddelen werd het mogelijk om metaaldraad te gebruiken in
combinatie met de kettingsteek. Voordien voerde men de kettingsteek uit met een gewone
borduurnaald, waardoor men de draad meermaals door de stof moest halen (afb. 60). Dit had
als gevolg dat de metalen laag van de metaaldraad afsleet. Met de tambournaald moest de
draad slechts één keer door de stof gehaald worden, waardoor het gebruik van metaaldraad
mogelijk werd.250
Omwille van het gebruik van de tambournaald, moest de draad sterk
gedraaid zijn, zodat de naald de draad niet zou splitsen en in twee zou trekken tijdens het
borduren.251
Men werkte met de tambournaald boven de stof en men haalde draad op van
onder de stof, door de naald van boven naar onder door de stof te steken. Op deze manier
werd een lus gecreëerd. Voor de volgende steek ging men met de naald door de laatste lus
heen door de stof, haalde men de draad op door de laatste lus en creëerde men een nieuwe lus
(afb. 61). Dit proces werd telkens herhaald voor de volgende steken. Met de vrije hand hield
men de draad strak onder de stof, zodat deze aan de zichtbare zijde niet te los zou zitten (afb.
62).252
Het verschil tussen kettingsteek uitgevoerd met een gewone borduurnaald en
tambourborduurwerk, is erg moeilijk te zien met het blote oog. Indien men het borduurwerk
in kwestie van beide kanten kan bekijken, met een vergrootglas, is het mogelijk om een
onderscheid te maken. Enkele verschillen zijn dat tambourwerk ook werd gebruikt om figuren
op te vullen, de gewone kettingsteek niet.253
Patronen voor tambourwerk werden opgebouwd
uit zoveel mogelijk doorlopende lijnen, zodat de borduurwerker de draad zo weinig mogelijk
moest stoppen en opnieuw starten. De lijnen uitgevoerd in tamboursteek zijn bijgevolg ook
veel langer dan lijnen uitgevoerd in gewone kettingsteek, gezien het uitvoeren van een
gewone kettingsteek een vrij arbeidsintensief proces was.254
Een laat 18de
-eeuws voorbeeld van tambourwerk toegepast op een mannenvest, bevindt zich
in de collectie van het Victoria and Albert Museum in London (afb. 63). Dit vest is
vervaardigd uit een zachtroze satijn, een stof geweven in satijnbinding met draden van linnen
(of katoen). De kleuren van de gebruikte draden zijn ook zeer sober en passen binnen het
neoclassicisme aan het einde van de 18de
eeuw. Geometrische patronen, waaronder rechte
250
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 131. 251
de Dillmont, The Complete Encyclopedia of Needlework, 521. 252
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 132-33. 253
18th Century Embroidery Techniques, 134. 254
18th Century Embroidery Techniques, 132.
60
lijnen en zigzaglijnen zijn uitgevoerd in kettingsteek. Ook de decoratie van de randen van
zowel de voorpanden als de zakken, bestaande uit een patroon van golfjes en verder
aangevuld met blaadjes, is in kettingsteek uitgevoerd. Naast de druppelvormige blaadjes, zijn
ook meer varenachtige blaadjes toegevoegd, waarvan de steel is uitgevoerd in kettingsteek en
de blaadjes bestaan uit chenille in rijgsteek. De chenille is verder toegepast om de
druppelvormige blaadjes op te vullen en om stervormige motieven aan te brengen. Kleine
sterren zijn geborduurd in de cirkels op de zakken, grotere en compactere sterren zijn
aangebracht langs de randen en verspreid over de voorpanden. De rondjes die waarschijnlijk
een heel gestileerde voorstelling zijn van bloemen, bestaan uit zijdedraad in rijgsteek langs de
randen en in het midden een parallelle afwisseling van rechte lijnen opgebouwd uit wat
vermoedelijk goud- en zilverdraad is. Hier is ook duidelijk te zien hoe de florale patronen aan
het eind van de 18de
eeuw kleiner worden, sterker gestileerd en meer geometrisch waren.255
3.3.3.10 Witborduurwerk en doorstikwerk
Een techniek die voornamelijk werd toegepast op dunne, witte stoffen zoals linnen, katoen en
mousseline was het witborduurwerk. Met deze techniek werd de techniek van de kant, dat
populair was in de 18de
eeuw, geïmiteerd.256
Ook het witborduurwerk werd beïnvloed door het
borduurwerk uit het Oosten. In landen zoals China, India en Turkije was witborduurwerk te
vinden op lichte, bleke stoffen, die ideaal waren voor kledij in een warm klimaat. Hier werd
mousseline gebleekt met behulp van citroenwater.257
Meestal werd voor witborduurwerk gebruik gemaakt van dun kamgaren of linnen draad.
Beide draden werden met de hand gesponnen. Wol was makkelijker te bewerken dan vlas.
Voor het spinnen van linnen draden van vlas waren gespecialiseerde spinsters nodig.258
Witborduurwerk als imitatie van kant werd ook aangeduid met de term Dresden borduurwerk.
Vanwege zijn delicate karakter, werd deze vorm van borduurwerk voornamelijk toegepast op
kledij voor volwassenen zoals schorten en fichus, grote, vierkante omslagdoeken gedragen
door vrouwen om de lage halslijn van hun lijfje op te vullen..259
Het patroon kon op meerdere
manieren overgebracht worden op de stof. Men kon zoals gebruikelijk het patroon met krijt of
houtskool aanbrengen op de stof, maar gezien het om witwerk ging, was de kans groot dat
deze tekening zichtbaar bleef na het aanbrengen van het borduurwerk. Een tweede methode
255
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 108-09. 256
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 30. 257
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 188. 258
Brett, English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to Eighteenth Centuries, 92. 259
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 111.
61
maakte gebruik van een stuk perkament of karton waarop het patroon getekend was. Over dit
stuk karton of perkament trok men vervolgens de stof strak en maakte deze met enkele steken
vast op het perkament of karton. Doordat het karton aan de achterzijde van de stof zat, was het
noodzakelijk al het borduurwerk vanaf de zichtbare zijde van de stof uit te voeren. Een derde
methode was het aanbrengen van het patroon op een tweede laag stof, die aan de bovenste
laag stof werd vastgemaakt. Na het overnemen van het patroon op de zichtbare stof, werd de
onderste laag weggeknipt. Deze methode was sneller dan de methode met het perkament of
karton.260
Verschillende steken werden gebruikt voor witborduurwerk. De contouren van het ontwerp
werden meestal uitgevoerd in een stiksteek, een kettingsteek of een steelsteek. De randen van
de afzonderlijke figuren werden aan het einde uitgevoerd in een satijnsteek of een
festonsteek, met toevoeging van Franse knopen en oogjes waar dat nodig was. De opvulling
van de figuren gebeurde door met een botte naald regelmatige steken aan te brengen en deze
zo nauw aan te spannen, dat de draden van de stof uiteen weken. Hierdoor ontstonden kleine
gaten in de stof, zoals ook bij kant te zien is.261
Een bijzondere vorm van witborduurwerk in de 18de
eeuw was het hollie point of holy point.
Dit borduurwerk was zeer arbeidsintensief, maar duurzaam, en werd meestal gebruikt als
kleiner onderdeel van een kledingstuk in witborduurwerk. Als ondergrond en patroon werd
een stuk perkament gebruikt, met de afmetingen van de uiteindelijke oppervlakte van het
werk. Langs de verticale randen van het perkament werd een draad in stiksteek of een
kettingsteek aangebracht als basis voor het verdere borduurwerk. Vervolgens werd een draad
gespannen tussen de bovenste steken op het perkament, van rechts naar links, en werd met het
verlengde van de draad van links naar rechts gewerkt op deze gespannen draad. Dit proces
werd herhaald voor de volgende rijen. De enige steek die werd gebruikt over deze draad heen,
is een variant op de festonsteek of knoopsgatsteek (afb. 64). Door steken te laten vallen
ontstonden gaatjes in het werk. Op deze manier kon een patroon gecreëerd worden (afb.
65).262
Hollie point werd enkel op kleine formaten uitgevoerd en in een kledingstuk ingezet
als een decoratief detail. Vanwege het kleine formaat, kwam dit borduurwerk vaak voor op
kledij voor baby’s en jonge kinderen, maar ook op kledij voor volwassenen waren soms
details in hollie point terug te vinden.263
In het Victoria and Albert Museum te London
bevindt zich een mannenvest uit 1744, uitgevoerd in verschillende vormen van witwerk (afb.
260
18th Century Embroidery Techniques, 112-13. 261
18th Century Embroidery Techniques, 113. 262
18th Century Embroidery Techniques, 123-25. 263
18th Century Embroidery Techniques, 122.
62
66). In de onderste twee hoeken van de voorpanden zijn hartvormige delen uitgevoerd in
hollie point ingezet. Op deze harten zijn de initialen PB en AB te zien, vergezeld van het
jaartal 1744. Deze elementen wijzen er op dat het vest mogelijk gemaakt was voor een
huwelijk. Naast dit hollie point is ook point de Marseille of Zaans stikwerk toegepast op het
vest. Hierbij werd gebruik gemaakt van verschillende steken, waaronder satijnsteek of
platsteek, steelsteek, rijgsteek en Franse knopen. Het kledingstuk vertoont ook vormgevende
plooien ter hoogte van de schouder en de taille. Dit wijst op latere aanpassingen van het
kledingstuk, om te voldoen aan de nieuwe modetrends, maar ook omwille van het
veranderende lichaam van de drager.264
Een andere variant op het witborduurwerk, verwant aan het doorstikwerk, was het
zogenaamde Zaans stikwerk of point de Marseille. Ondanks deze termen is er geen duidelijke
link met deze steden, afgezien van het feit dat ze relatief belangrijke centra voor borduurwerk
waren.265
Voor deze vorm van doorstikwerk werd gebruik gemaakt van twee witte stofdelen,
uit linnen of mousseline, op elkaar. Indien men mousseline gebruikte, werd als onderste stof
een andere, stevigere stof gebruikt. Bij deze techniek werden de lijnen van de figuren met
twee parallelle rijen steken aangegeven, waarna met behulp van de punt van een speld of een
stompe naald een katoendraad door de tunnels tussen de twee rijen borduursteken gehaald
werd. Een gaatje aan de achterzijde van elke figuur maakte dit proces eenvoudiger. Op deze
manier werd het patroon opgevuld en een reliëf gecreëerd (afb. 67).266
Soms werd de ruimte
tussen de figuren opgevuld met parallelle lijnen die niet opgevuld werden met koord, als
contrast met figuren in reliëf.267
Witborduurwerk en Zaans stikwerk in het bijzonder, was
populair op mannenvesten rond 1740 en met name geschikt voor zomerkledij, gezien het
makkelijk te wassen was en bovendien luchtig aanvoelde voor de drager.268
Doorstikwerk werd ook toegepast in combinatie met een tussenvulling van katoen of wol,
waarbij men niet uitsluitend witte stof gebruikte maar de modieuze kleuren toepaste. Op deze
wijze werden verschillende kledingstukken geproduceerd, waaronder onderrokken,
borstlappen, lijfjes, zakken voor vrouwen en jassen en vesten voor mannen. De primaire
functie van dit doorstikwerk met tussenvulling was het isoleren en warm houden van de
264
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 28-29. 265
Bridgeman en Drury, Needlework. An Illustrated History, 179. 266
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 29. 267
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 95. 268
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 28.
63
drager. Als zichtbare stof werd vaak gebruik gemaakt van satijn, maar ook eenvoudigere
stoffen werden toegepast. Linnen werd voornamelijk toegepast bij doorstikwerk voor
zomerkledij.269
Doorstikwerk gebeurde op dezelfde rechthoekige borduurramen als ander
borduurwerk, maar de stof werd minder strak opgespannen. De eerste steek was meestal een
stiksteek, het vervolg van het patroon werd gewoonlijk uitgevoerd in een kleine rijgsteek.
Door gebruik te maken van de rijgsteek was het voor de ervaren borduurwerker mogelijk om
tot vier steken tegelijkertijd uit te voeren (afb. 68). Soms werden de contouren van figuren
ook uitgevoerd in een stiksteek (afb. 69), die men wel steek per steek moest uitvoeren. Het
opvullen van de figuren gebeurde vervolgens opnieuw met een kleine rijgsteek. In theorie was
het doorstikwerk omkeerbaar, maar dit was niet altijd het geval. Soms waren aan de
achterzijde verspringende steken of onafgewerkte steken zichtbaar.270
In de collectie van het Museum voor de Kostuum en de Kant te Brussel bevindt zich een
voorbeeld van de toepassing van doorstikwerk op een mannenvest (afb. 70). Het vest dateert
uit de periode tussen 1725 en 1740, een periode waarin witborduurwerk vrij populair was.271
Een roomwit linnen is gebruikt voor de zichtbare delen van het vest, die gevoerd is met een
gebleekt linnen. Het vest heeft een ronde halslijn, zonder kraag en komt tot aan de knieën,
volgens het silhouet dat in de mode was in deze periode. Enkel het bovendeel van de rug is
onversierd, omdat het onderste deel mogelijk zichtbaar was door de plooien in het rokdeel op
de rug van de jas die men over het vest droeg. Een patroon van dubbele lijnen creëert een
motief van gelijke vierkanten, waarin een bloemmotief is aangebracht. Op de gebruikelijke
plaatsen, langs de randen van het vest, is een uitgebreid patroon aangebracht opgebouwd uit
bloemen- en plantenmotieven. Er zijn geen zakkleppen aanwezig, maar die indruk wordt wel
gewekt door borduurwerk in de vorm van zakkleppen iets onder de heupen. De geborduurde
zakkleppen zijn opgevuld met een motief van vierkanten bestaande uit een enkele lijn. Boven
en onder de zakkleppen zijn bladmotieven geborduurd.272
3.3.3.11 Knoopwerk
Een techniek die op zich geen borduurwerk is, maar vaak werd toegepast in combinatie met
borduurwerk, is knoopwerk. Knoopwerk werd vaak uitgevoerd door adellijke dames, als
bezigheid tijdens het ontspannen in aanwezigheid van visite in het publieke salon of tijdens
het luisteren naar muziek. Hierbij werden knopen gelegd in een draad, die op een spoel
269
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 85. 270
18th Century Embroidery Techniques, 86-87. 271
Hart en North, Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries, 28. 272
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 26-27.
64
gewonden was (afb. 71). De geknoopte draad werd verzameld in een buideltje dat aan de
andere pols van de vrouw hing. Deze geknoopte draad kon later verwerkt worden in
borduurwerk, door opnaaien of couching.273
Meestal werd hiervoor een draad van wit linnen
gebruikt, maar ook gekleurde zijde was af en toe in knoopwerk terug te vinden. Een van de
meest besproken Engelse borduurwerksters, Mrs. Delaney, hield zich ook vaak bezig met
knoopwerk. Ze maakte regelmatig melding van knoopwerk in haar correspondentie, waar ze
niet alleen haar eigen knoopwerk vermeldde maar ook dat haar dochtertje zich hiermee bezig
hield.274
In het Ulster Museum te Belfast bevindt zich een bedsprei geborduurd door Mrs.
Delaney met knoopwerk opgenaaid op Iers linnen (afb. 72). Op een van de randen van de
bedsprei is geschreven dat de sprei gemaakt werd door Mrs. Delaney en door haar werd
gegeven aan Thomas Sandford als verjaardagsgeschenk op zijn verjaardag in 1765.275
3.3.3.12 Applicatieborduurwerk
Een vorm van borduurwerk die minder werd toegepast maar wel voorkwam, onder andere op
het kostuum voor mannen, was broderie de rapport of applicatieborduurwerk. Deze techniek
kwam reeds op aan het einde van de 17de
eeuw, samen met de opkomst van het opnaaien van
passement.276
Deze applicaties werden in het atelier van de borduurwerker gemaakt en in de
opslagruimte bewaard in een blauw papier, klaar om op kledingstukken te worden genaaid.
Deze applicaties kwamen in verschillende vormen voor, zoals applicatieborduurwerk voor op
mannenvesten, delen voor op rokken voor vrouwen of Brandenburger knopen. Eens de
applicaties volledig afgewerkt waren, werden ze gewogen om hun waarde te bepalen, al
naargelang de gebruikte materialen. Alle gebruikelijke borduurtechnieken werden ook
toegepast in applicatieborduurwerk. Het voordeel van applicaties is dat men deze makkelijker
van de stof af kan halen en eventueel op een ander kledingstuk kan naaien.277
Het maken van
applicatieborduurwerk zou ook in de 18de
eeuw een van de vormen van borduurwerk geweest
zijn die werden uitgevoerd door amateur borduurwerksters.278
3.3.3.13 Borduurwerk op canvas
Een andere techniek die een belangrijk deel uitmaakte van de 18de
-eeuwse borduurkunst, maar
niet werd toegepast op vesten voor mannen, was het borduren op canvas. Hierbij werd met
273
Marsh, 18th Century Embroidery Techniques, 168-69. 274
18th Century Embroidery Techniques, 169-70. 275
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 188. 276
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw, 22. 277
de Saint-Aubin, Art of the Embroiderer, 16-17. 278
Bridgeman en Drury, Needlework. An Illustrated History, 84.
65
gekleurde wol en zijde in kruis- en halve kruissteek. Deze techniek werd voornamelijk
toegepast voor interieurtextiel, zoals wanddecoratie, vloertapijten en bekleding van
meubilair.279
Soms bestelden adellijke dames, die zich vaak het meest bekommerden om het
interieur, allereerst het borduurwerk om vervolgens meubilair te laten maken op maat van het
borduurwerk. Meestal werd het borduurwerk besteld tegelijkertijd met het meubel waarvoor
het borduurwerk bestemd was.280
Naast figuratieve voorstellingen van bloemen en vazen
gevuld met bloemen, werden ook narratieve voorstellingen afgebeeld, zoals mythologische of
zelfs Bijbelse taferelen. Meestal werd het tafereel omkaderd met een decoratieve boord.281
Vanwege de duidelijke structuur van het canvas kon men de draden tellen om patroon in
borduurwerk aan te brengen. Dit maakte borduurwerk op canvas één van de makkelijkste
vormen van borduurwerk, maar het leverde ook minder vaak waardevol artistiek werk op.282
Tapijten uitgevoerd in canvas werk werden daarentegen wel door professionele
borduurwerkers verricht.283
Tegen het einde van de 18de
eeuw daalde de populariteit van
canvas borduurwerk en werd steeds meer decoratief zijdeborduurwerk toegepast.284
3.4 De markt
De markt speelde op twee manieren een rol binnen het borduurwerk, enerzijds met betrekking
tot de aankoop van materialen nodig voor het borduurwerk, anderzijds voor de verkoop van
de geborduurde goederen. De Gentse borduurwerker Jakob de Rynck had naast zijn atelier
ook een winkel waar hij benodigdheden voor het borduurwerk verkocht, waaronder goud- en
zilverdraad. Deze metaaldraad kocht hij zelf in grote aantallen aan in Rijsel, bij Sieur de
Jaeghere en bij de vrouw Brunnynck in Amsterdam.285
Van Abraham Pinhorn, een ontwerper
van verschillende patronen voor borduurwerk, is ook gekend dat hij verschillende tinten
zijdedraad en kamgaren verkocht.286
Naast de verkoop van losse materialen, werden ook kant en klare pakketten verkocht, met
daarin de stof waarop het patroon reeds aangebracht was en voldoende draad in de juiste
kleuren om het borduurwerk mee te voltooien. Vermeldingen van dergelijke pakketten
dateren al uit de 17de
eeuw. Voor dames wiens woonst verder verwijderd was van een
commercieel centrum, vormden deze pakketten een nuttige uitkomst om hen te voorzien in
279
Brett, English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to Eighteenth Centuries, 59. 280
Beck, The Embroiderer's Story: Needlework from the Renaissance to the Present Day, 63-64. 281
Brett, English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to Eighteenth Centuries, 59. 282
Lefébure, Broderie Et Dentelles, 155. 283
Brett, English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to Eighteenth Centuries, 59. 284
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 174. 285
Duverger, "De Gentse Borduurwerkers Jakob En Michiel De Rynck," 854. 286
Synge, The Art of Embroidery. History of Style and Technique, 197.
66
materiaal voor borduurwerk. Borduurwerk dat op verschillende plaatsen is teruggevonden,
maar eenzelfde patroon en kleurgebruik vertoont, al dan niet met enkele kleine wijzigingen,
kan getuigen van de verspreiding van dergelijke pakketten.287
Naast het borduurwerk dat door amateurs voor eigen gebruik werd geproduceerd, werd
professioneel vervaardigd borduurwerk te koop aangeboden. In Gent werd melding gemaakt
van de verkoop van geborduurde sjaals, schorten en moffelen, een gewatteerd
winterkledingstuk voor vrouwen om hun handen warm te houden. Daarnaast werden ook
andere kleine geborduurde kledingstukken zoals schoenen en kousen te koop aangeboden.288
Men was overal heel beschermend tegenover de eigen economie. Zo was het meestal
verboden werk uit het buitenland te verkopen, tenzij op de jaarmarkten.289
Werk dat op deze
jaarmarkten werd verkocht, was meestal klein, toegepast borduurwerk zoals geborduurde
handschoenen of zakdoeken.290
Borduurwerk op stof die enkel nog moest versneden worden
op de maten van de klant, werd voornamelijk verhandeld door modehandelaars. Zij bestelden
de geborduurde stoffen in de professionele ateliers, aan de hand van stalenboeken. Deze
modehuizen voorzagen hun klanten soms ook van een volledige garderobe, die ze via
commissiehuizen verzonden naar de klant. Dit gebeurde voornamelijk wanneer de klant ver
van het modehuis verwijderd was. De afzetmarkt van productiehuizen en ateliers van
borduurwerk bestond voornamelijk uit de reeds genoemde groothandelaars in mode en
individuele kleermakers, maar ook particuliere klanten plaatsten soms via tussenpersonen
bestellingen.291
Prijzen van verhandeld borduurwerk en de afgewerkte kledingstukken zijn
niet vaak terug te vinden. Enkele vermeldingen van de kostprijs geven echter een richtlijn wat
betreft de prijs van geborduurde mannenvesten. In het geval van geborduurde kledingstukken
vormde het borduurwerk zelf meestal de grootste kost. In 1740 zond de koninklijke
kleermaker een rekening voor een kostuum waarvan de prijs voor het borduurwerk 85 thalers
of Pruisische daalders bedroeg naar Frederik de Grote, koning van Pruisen.292
Omgezet in
hedendaagse munteenheden is dat ongeveer 2500 dollar of een kleine 1900 euro.293
De prijs
voor de stof voor dit kostuum bedroeg daarentegen slechts 10 Pruisische daalders. Een andere
287
Swain, Figures on Fabric, 92-94. 288
G. Van der Donckt-Duverger, "Borduurwerkers En Borduurwerk Te Gent: Een Bijdrage," Artes textiles:
Bijdragen tot de geschiedenis van de tapijt-, borduur- en textielkunst 9(1978): 97. 289
Van der Haeghen, La Corporation Des Peintres Et Des Sculpteurs De Gand, 332. 290
de Bodt, ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De Zeventiende Eeuw. 291
Ballestores en Hohe, En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De 18de Eeuw, 44-45. 292
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 20. 293
“University of Michigan. Denominations”, laatst geraadpleegd op 5 augustus 2013,
http://www.umich.edu/~ece/student_projects/money/denom.html
67
rekening uit hetzelfde jaar vermeld een bedrag van 1000 Pruisische daalders of 21983 euro
voor zilverborduurwerk, waarvan onbekend is op welk textiel dit borduurwerk was
toegepast.294
Getuigenissen van een zekere Robert Adam vermelden dat hij van plan was op
zijn Grand Tour in 1754 in Lyon rijk geborduurde vesten te kopen die minstens 14 of 15
Britse pond sterling zouden kosten, wat ongeveer gelijkstaat aan respectievelijk 2860 of 3060
euro.295
Deze prijzen lijken in eerste instantie vrij hoog, maar toch was borduurwerk nog
steeds goedkoper dan geweven stoffen met een complex patroon. Hiervoor had men namelijk
gespecialiseerde arbeiders en werktuigen nodig. In vergelijking hiermee was borduurwerk
makkelijker te produceren.296
Men kocht echter niet altijd nieuwe kledingstukken. Naast het vermaken van gedateerde
kledingstuk uit de eigen garderobe, schaften mensen van lagere klasse zich heel wat
kledingstukken aan die werden verhandeld door handelaars van tweedehands kledij, die
behoorden tot de gilde van de marchands fripiers (Fr.). Verschillende handelaars kochten
kledij aan, onder meer kledij afkomstig van het hof, om deze door te verkopen aan verlaagde
prijs. Het gebeurde dat de waarde van het kledingstuk zo snel daalde dat het als tweedehands
kledingstuk geen waarde meer had, voornamelijk aan het einde van de eeuw. Meestal
verkocht men oude kledingstukken voor de prijs van de draden waaruit ze waren gemaakt.
Naast kledij werden ook andere textielgoederen verkocht op de tweedehands markt, die reeds
heel oud konden zijn. In de jaren 1730 zouden draperieën voor een bed verkocht zijn die in de
jaren 1660 gemaakt waren voor het kasteel van Vaux-le-Vicomte.297
Stoffen panelen met borduurwerk voor mannenvesten, werden onversneden verkocht aan de
kleermakers in drie maten. Deze stofdelen werden in de ateliers geborduurd, waarbij het ene
schootdeel afzonderlijk van de rest van het voorpand geborduurd werd, om op een zo
economisch mogelijke manier gebruik te maken van de stof. Dit heeft als gevolg dat één
voorpand meestal uit één deel bestaat, maar bij het andere voorpand het schootdeel als
afzonderlijk deel aan de rest van het voorpand werd aangezet. Dit is duidelijk te zien op
geborduurde stoffen die nog niet verwerkt zijn tot een vest (afb. 73), maar ook op het
eindresultaat. Dit was overigens niet altijd het geval. Mogelijk werden de voorpanden
afhankelijk van het budget van de klant soms ook beide als volledige delen geborduurd en
uitgeknipt. De zakkleppen werden uit een apart stuk stof geknipt en geborduurd. Vervolgens
294
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 20. 295
Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 65. 296
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 12. 297
Sargentson, Merchants and Luxury Markets: The Marchands Merciers of Eighteenth-Century Paris, 106-07.
68
werden deze met enkele losse steken vastgemaakt aan het stofdeel met de decoratie van de
twee voorpanden van het vest op geborduurd. Via een tussenhandelaar kwamen deze
stofdelen op verzoek van de klant bij de kleermaker terecht. Deze sneed de stofdelen uit op
maat van de klant en zette de verschillende onderdelen van het vest in elkaar.298
Voor de
zakken werd een smalle rechthoek uit elk voorpand gesneden, waarboven de zakklep werd
vastgemaakt (afb. 74). De kledingmaker werkte de zak verder af met stof uit zijn atelier. Na
het in elkaar zetten van alle patroondelen, werd het kledingstuk gevoerd. Als voering voor
kledingstukken in zijde werden lichtere zijde stoffen gebruikt, zoals tafzijde. Voor fluweel
maakte men doorgaans gebruik van satijn als voering. In uitzonderlijk koude klimaten werden
fluwelen kledingstukken ook wel gevoerd met bont of pluche.299
3.4.1 Casus: Vest, 1790-1820, Modemuseum, Antwerpen (afb. 75)
Indien een bepaald model uit de mode was, kocht men niet altijd een nieuw vest aan. Het
kwam heel vaak voor dat men oude kledingstukken ging aanpassen naar de nieuwe mode. Een
voorbeeld hiervan is een laat 18de
-eeuws of mogelijk vroeg 19de
-eeuws vest uit de collectie
van het Modemuseum te Antwerpen. Dit vest is gedecoreerd met een patroon van groene
bladeren en paarse bloemen, uitgevoerd in platsteek. Dit patroon vormt een boord langs de
oorspronkelijke rand van het vest, die schuin weggesneden was naar onder toe. Een dunne
strook met donkergroene zijde in platsteek is aangebracht op de rand van het vest naast een
dunne strook in platsteek met paarse bloemen. De stengels van de bladeren en de bloemen
zijn uitgevoerd in steelsteek. Er zijn een viertal tinten groen gebruikt en een drietal tinten
paars voor de weergave van de bloemen en de blaadjes. Er is geen sprake van langzame
overgangen tussen de verschillende tinten door gebruik te maken van een lange en korte
platsteek, zoals men vaak deed. De verschillende tinten zijn echter gewoon naast elkaar
geplaatst. De hartjes van de bloemen zijn met Franse knopen in gele zijde vorm gegeven. De
voorpanden zijn gedecoreerd met een regelmatig patroon van bladeren, kleine bloempjes en
groepjes van vier Franse knopen in gele zijde. Het vest heeft ook een rechtop staande kraag,
waarvan de rand op dezelfde wijze gedecoreerd is als de overige randen. De knopen zijn
overtrokken met dezelfde witte zijde als het vest, met daarop een klein paars rondje in
platsteek. Aan de rand van de knoop is een cirkel in steelsteek in groene zijde aangebracht
(afb. 76).
298
Ter Assatouroff en Vrebos, Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode in De 18de Eeuw, 10. 299
Ribeiro, Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789, 20.
69
Bij een aanpassing van latere datum heeft men de schuin weggesneden delen weggewerkt
door het toevoegen van delen die men mogelijk elders van het vest heeft weggeknipt. Deze
delen hadden oorspronkelijk geen rechte hoek, gezien men een boord van een ander deel heeft
aangezet om een rechte hoek te kunnen creëren. Dit is te zien aan het feit dat er geen
vloeiende hoek gevormd is zoals op de andere hoeken van het vest, maar de verticale rand
wordt afgesneden door de horizontale rand. Bovendien zijn niet al deze delen van de rand in
dezelfde tint groen uitgevoerd. Op de toevoegde delen is bovendien ook nog een extra blaadje
genaaid dat oorspronkelijk op een ander deel van de stof geborduurd was. De delen stof die
men heeft toegevoegd onderaan waren mogelijk te weinig geborduurd, waardoor men een
extra blaadje uit een ander deel stof heeft geknipt en opgenaaid heeft. Ook de rechthoekige
stroken van de zakken zijn later toegevoegd. Deze zijn erg smal en klein ten opzichte van de
zakken van andere laat 18de
-eeuwse vesten, wat erop kan wijzen dat de aanpassingen van dit
vest ergens rond de eeuwwisseling zijn gebeurd. Het is duidelijk zichtbaar dat enkele bloemen
onder de rechthoekige strook van de zak zitten. In het originele ontwerp houdt men steeds
rekening met de positie van de zakken, wat aangeeft dat de plaatsing van de zakken mogelijk
anders was op de originele vest. In deze periode kwamen af en toe ook vesten voor zonder
zakken die zichtbaar waren aan de buitenzijde. Mogelijk heeft men deze delen stof geplaatst
om de indruk van zakken te wekken of heeft men alsnog zakken toegevoegd aan het vest.
70
Besluit
De verschillen of tegenstellingen tussen de hedendaagse markt en de markt in de 18de
eeuw
zijn opvallend kleiner dan men in eerste instantie zou verwachten. Bovendien blijkt nogmaals
hoe moeilijk het is een dergelijk dynamisch onderwerp te onderzoeken, waarvan heel wat
informatie niet is vastgelegd of verloren is gegaan.
Net zoals alle ambachtslui waren de professionele borduurwerkers doorheen het Ancien
Régime verenigd in een gilde. De gilde van de borduurwerkers blijkt een lastig studieobject te
zijn, gezien zij door de eeuwen heen verdeeld werd tussen de schone kunsten enerzijds, als
deel van de Sint-Lucasgilde, en de toegepaste kunsten anderzijds. Afhankelijk van de plaats
en periode maakten de borduurwerkers deel uit van een verzamelgilde, vaak de gilde waartoe
ook de schilders of de kleermakers behoorden, of vormden zij een eigen gilde. Gezien elke
stad zijn eigen gilden had, bestonden heel wat verschillende borduurwerkersgilden in de
Zuidelijke Nederlanden, die elk een eigen ontwikkeling doormaakten. Gezien hun moeilijke
positie, hebben zij niet altijd veel aandacht gekregen en vormen zij mogelijk een onderwerp
voor toekomstig onderzoek.
Professionele borduurwerkers voerden het grootste aandeel van het borduurwerk uit,
waaronder het borduurwerk op mannenvesten. Hoewel amateur borduurwerkers zich
toelegden op het borduren van heel wat verschillende objecten, waaronder interieurtextiel en
kledij, werd hofkledij en kledij voor andere belangrijke aangelegenheden meestal geborduurd
door professionelen. Zowel binnen de groep van de professionele als de amateur
borduurwerkers zijn zowel mannen als vrouwen te onderscheiden. Het aantal mannen was
echter groter onder de professionele borduurwerkers, in tegenstelling tot de amateur
borduurwerkers waarvan de meerderheid vrouwen waren. Dit was mogelijk zo ten gevolge
van de socio-economische situatie in het 18de
-eeuwse Europa. Gezien de omstandigheden, kan
men ervan uit gaan dat het borduurwerk op mannenvesten uitsluitend verzorgd werd door
professionele borduurwerkers, gegeven dat deze geborduurde vesten nagenoeg uitsluitend
gedragen werden in de hogere klassen en op belangrijke aangelegenheden. Dit neemt niet weg
dat heel wat ander borduurwerk op kledij wel uitgevoerd werd door amateurs, waaronder
adellijke dames. De Engelse Mary Delaney is een bijzonder voorbeeld van een adellijke dame
bedreven in het borduurwerk. Dergelijke gevallen waren echter eerder uitzondering dan regel.
71
Een andere factor die deel uitmaakte van het gecompliceerde traject dat het borduurwerk
aflegde in de 18de
eeuw, was het ontwerp. Als professioneel borduurwerker was het niet enkel
noodzakelijk de nodige technieken te beheersen, maar ook om oog te hebben voor de
compositie van het ontwerp en in functie hiervan een zo goed mogelijke keuze te maken met
betrekking tot de kleuren en materialen. Ontwerpers van borduurwerk oefenden daarnaast
vaak een beroep uit binnen de schone kunsten, meer bepaald in de schilderkunst, zoals
bijvoorbeeld de landschapsschilder en ontwerper van borduurwerk Jean-Baptiste Pillement
(1728-1808). Dit toont onder meer het grote verwantschap van de borduurkunst met de
schilderkunst aan. Bovendien ontwierpen heel wat ervaren meesters in het borduurwerk zelf
ontwerpen en zelfs amateurs waagden zich aan het componeren van ontwerpen voor
borduurwerk. Daarnaast waren er heel wat allerlei bronnen voorhanden die inspiratie voor het
borduurwerk boden. Ontwerpen kon men halen uit geïllustreerde boeken die op zich niets met
borduurwerk te maken hadden. Tevens begonnen magazines, die opkwamen in de tweede
helft van de 18de
eeuw, patronen te publiceren die konden dienen voor borduurwerk en
waarvan de afzetmarkt bestond uit amateurs. Naast allerlei legale manieren waarop ontwerpen
werden verspreid, verkocht en aangekocht, was er bovendien sprake van een illegale
verspreiding van patronen. Men associeert piraterij en het maken van illegale kopieën in
dergelijke mate met het digitale tijdperk, dat men zou vergeten dat piraterij van alle tijden is.
Het is bijgevolg zo goed als onmogelijk een eenduidig traject te onderscheiden, dat het
borduurwerk vanaf de conceptie tot de uitvoering en de verkoop doorliep. Verschillende
pogingen zijn reeds ondernomen om borduurwerk dat de tand des tijds heeft doorstaan te
verbinden met hun originele ontwerp en herkomst, met weinig resultaat tot gevolg. Het
aanbod aan ontwerpen was in de 18de
eeuw zodanig groot en het deel dat ervan is
overgeleverd is zodanig gering, dat in combinatie met de beperkte hoeveelheid borduurwerk
overgeleverd uit deze periode, het zo goed als onmogelijk is het originele ontwerp van het
borduurwerk te achterhalen.
Hoewel de ontwerpen die werden afgebeeld in het borduurwerk de algemene culturele trends
volgden, is duidelijk dat borduurwerk op mannenvesten en kledij in het algemeen sterk
verschilde van borduurwerk op ander textiel, zoals de verschillende vormen van
interieurtextiel. Narratieve voorstellingen kwamen niet voor op mannenvesten, terwijl dit wel
het geval was met betrekking tot sommige gevallen van interieurtextiel. Het borduurwerk op
mannenvesten was doorgaans lichter en op een zeer eigen manier gecomponeerd in
vergelijking met andere vormen van borduurwerk. De voorstellingen waren tevens
72
grotendeels louter decoratief en figuratief, zonder een narratieve component. Dit neemt niet
weg dat heel wat aandacht werd geschonken aan het ontwerpen van het borduurwerk voor
mannenvesten. Verschillende ontwerpen waren veelzijdig en konden op meerdere objecten
worden toegepast, maar er circuleerden ook heel wat ontwerpen specifiek op maat van
mannenvesten. Deze grote aandacht voor het ontwerp van borduurwerk op mannenvesten
toont nogmaals aan dat mannenvesten één van de meest rijkelijk gedecoreerde kledingstukken
waren in de 18de
eeuw.
Algemene literatuur met betrekking tot het borduurwerk stelde meermaals dat het aantal
steken en de technische complexiteit van het borduurwerk in de 18de
eeuw gedaald was. Dit
lijkt in eerste instantie een opvallende evolutie, gezien de rijke hofcultuur die in de 18de
eeuw
nog steeds aanwezig was, en dit niet alleen in Frankrijk. Deze evolutie blijkt echter niet zo
onlogisch te zijn, als aanvankelijk lijkt. Het ontstaan van grotere centra waar bijna op een
industriële manier op grote schaal werd te werk gegaan, zoals de textielnijverheid in Lyon,
vereiste snellere en bijgevolg eenvoudigere processen. Hoewel een groot aantal
borduurwerkers nog steeds op kleinere schaal werkte, zetten de eenvoudigere werkwijzen zich
ook hier door. Dit verklaart de afname van het aantal steken en het verdwijnen van de
complexere steken en technieken. Dit betekende niet dat alle gecompliceerde
borduurtechnieken verdwenen in de 18de
eeuw, zo werd het hollie point, wat heel tijdrovend
was, nog steeds toegepast, zij het op een kleinere schaal. Dit vormde slechts een detail in het
gehele borduurwerk. Het uitvoeren van panelen stof in drie verschillende maten, gedecoreerd
met borduurwerk en klaar om door de kleermaker te worden versneden op maat van de klant,
is tevens kenmerkend voor de 18de
-eeuwse economie. Hierbij maakte men bovendien op een
zo economisch mogelijke manier gebruik van de stof.
Al deze kenmerken van het 18de
-eeuwse borduurwerk op mannenvesten tonen aan dat de 18de
-
eeuwse modehandel en textielnijverheid reeds verder stond dan men zou vermoeden.
Anderzijds was dit de laatste periode waarin op een pre-industriële wijze dergelijke
kunstwerken met naald en draad gecreëerd werden. Latere politieke en socio-economische
ontwikkelingen doen de belangstelling voor borduurwerk dalen, waardoor borduurwerk op
kledij en specifiek op mannenvesten steeds minder werd toegepast en uiteindelijk uit het
modebeeld verdween.
73
Bibliografie
A Catalogue of Exquisite and Rare Works of Art Including 16th to 20th Century Costume
Textiles and Needlework. New York: Cora Ginsburg, 2002, laatst geraadpleegd op 30
juli 2013, http://coraginsburg.com/catalogues/2002catalogue.pdf.
Abegg, Margaret. Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile. Schriften Der
Abegg-Stiftung. Bern: Abegg Stiftung, 1998.
Ballestores, P.G., and M. (eds.) Hohe. En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in De
18de Eeuw. Zwolle: Waanders, 2005.
Baugh, Gail. Textielgids Voor Modeontwerpers. Kerkdriel: Librero, 2012.
Beck, Thomasina. The Embroiderer's Story: Needlework from the Renaissance to the Present
Day. Devon: David and Charles, 1999.
———. Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery. Devon: David
and Charles, 1997.
Bergemann, Uta-Christiane. Europäische Stickereien 1650-1820. Krefeld: Stadt Krefeld,
Deutsches Textilmuseum, 2006.
Berliner, Rudolf. Ornamentale Vorlageblätter Des 15. Bis 18. Jahrhunderts. Leipzig:
Klinkhardt und Biermann, 1925.
Brett, Katharine B. English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to
Eighteenth Centuries. Toronto: Royal Ontario Museum, 1972.
Bridgeman, Harriet, en Elizabeth Drury. Needlework. An Illustrated History. New York:
Paddington Press, 1978.
Coppens, Christian, de Bodt, Saskia et al. L'empire De Flore. Histoire Et Representation Des
Fleurs En Europe Du Xvie Au Xix
e Siècle. Brussel: Renaissance du Livre, 1996.
de Bodt, Saskia. ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De
Zeventiende Eeuw. Bloemendaal: J. H. Gottmer/H. J. W. Becht, 1987.
de Dillmont, Thérèse. The Complete Encyclopedia of Needlework. Philadelphia: Running
Press, 1972.
de Saint-Aubin, Charles Germain. Art of the Embroiderer. Translated by Nikki Scheuer. Los
Angeles: Los Angeles County Museum of Art, 1770, laatst geraadpleegd op 30 juli
2013, http://archive.org/details/lartdubrodeur00sain.
Diderot, Denis, en Jean le Rond d'Alembert. Encyclopédie, Ou Dictionnaire Raisonné Des
Sciences, Des Arts Et Des Métiers. Lausanne: les Sociétés typographiques, 1779-
1782.
74
Duverger, G. "De Gentse Borduurwerkers Jakob En Michiel De Rynck." In Miscellanea Jozef
u erger. Bijdrageǹ Tot e Kunstgeschiedenis er Nederlanden, Volume , 852-63.
Gent: Vereniging voor de Geschiedenis der Textielkunsten, 1968.
Franklin, Albert. Dictionnaire Historique Des Arts, Métiers Et Professions Exercées Dans
Paris Depuis Le Xiiie Siècle. Parijs: H. Welter, 1906.
Furber, Robert. The Flower-Garden Display'd: In above Four Hundred Curious
Representations of the Most Beautiful Flowers, Regularly Dispos'd in the Respective
Months of Their Blossom, Curiously Engrav'd on Copper-Plates. R. Montague, 1734.
Gasc, Nadine (ed.). Embroidery through the Ages. Houston: Rice University, 1978.
Hall, James. Dictionary of Subjects and Symbols in Art. New York: Harper & Row, 1974.
Hart, Avril, en Susan North. Historical Fashion in Detail. The 17th and 18th Centuries.
Londen: Victoria and Albert Museum, 2005 (1998).
King, Donald. Samplers. Londen: Victoria and Albert Museum, 1960.
Knight, Charles (ed.). Arts and Sciences. Or, Fourth Division of the English Encyclopedia.
Bradbury: Evans & Company, 1867.
Lefébure, Ernest. Broderie Et Dentelles. Parijs: A. Quantin, 1887.
Mansel, Philip. Dressed to Rule. Royal and Court Costume from Louis Xiv to Elizabeth Ii.
Yale: Yale University Press, 2005.
Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master Craftsman
Publications Ltd., 2012 (2006).
McCrum, Elizabeth. "The Wonder of Its Day. Irish Bedcovers of the Eighteenth Century."
Irish Arts Review (1997): 74-83.
Netto, Johann Friedrich. Zeichen-Mahler- Und Stickerbuch Zur Selbstbelehrung Für Damen.
Leipzig: Voss und Compagnie, 1798, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
https://archive.org/details/zeichenmahlerund00nett.
Nieuwdorp, Hans M. J. en Frieda Sorber. Textiel: Weefsels, Borduurwerk, Kant,
Wandtapijten. Antwerpen: Museum Mayer van den Bergh, 1980.
Noirot, Henri (ed.). usée étrospectif e La lasse Broderie à L e position ni erselle
nternationale e , à aris. aint- loud elin r res, 1900.
Ribeiro, Aileen. Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789. Londen: Yale University
Press, 2002.
Rothstein, Natalie, Ginsburg, Madeleine en Avril Hart. Four Hundred Years of Fashion.
Londen: Victoria and Albert Museum, 1984.
75
Sargentson, Carolyn. Merchants and Luxury Markets: The Marchands Merciers of
Eighteenth-Century Paris. Londen: Victoria and Albert Museum, 1996.
Saxe, Eleanor B. "Embroidered Waistcoats: A Phase of Eighteenth-Century Elegance." The
Metropolitan Museum of Art Bulletin 22, no. 1 (1927): 10-12.
Scott, Philippa. The Book of Silk. Londen: Thames and Hudson, 1993.
Seret, Natacha, en Stéphanie Voët. Basisboek Borduren. Baarn: Forte, 2012 (2010).
Snook, Barbara. English Historical Embroidery. Londen: B. T. Batsford Ltd., 1960.
Swain, Margaret. Figures on Fabric. Londen: Adam and Charles Black, 1980.
Synge, Lanto. The Art of Embroidery. History of Style and Technique. Londen: Antique
ollecters’ lub, 2001.
Ter Assatouroff, Corinne, en Martine Vrebos. Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De Mode
in De 18de Eeuw. Brussel: Musea van de Stad Brussel, 2012.
Van der Donckt-Duverger, G. "Borduurwerkers En Borduurwerk Te Gent: Een Bijdrage."
Artes textiles: Bijdragen tot de geschiedenis van de tapijt-, borduur- en textielkunst 9
(1978).
Van der Haeghen, Victor. La Corporation Des Peintres Et Des Sculpteurs De Gand. Brussel:
G. Van Oest & Compagnie, 1906.
Vermeir, René (ed.). Een Inleiding Tot De Geschiedenis Van De Vroegmoderne Tijd.
Wommelgem: Van In, 2008.
Waugh, Norah. The Cut of Men's Clothes. 1600-1900. Londen: Butler and Tanner Ltd., 1985
(1964).
Weigert, Roger Armand, du Plessis, Louis François Armand en Valerie Sutton. Textiles En
Europe Sous Louis Xv: Les Plus Beaux Spécimens De La Collection Richelieu.
Fribourg: Office du Livre, 1964.
76
77
Afbeeldingen
1. Lijst van afbeeldingen
1. Formeel habit à la française, 1790-1800, Frankrijk. Zijde handgeborduurd met zijde,
gevoerd met zijde en katoen. Victoria and Albert Museum, Londen.
2. Kleermakerspop of winkelmodel, ca. 1790, gemaakt uit bijenwas en gekleed in
contemporaine kledij. Christie’s, Londen, 27 juli 1978, lot. 171.
3. Borduurwerkers aan het werk in het atelier. Charles Germain de Saint-Aubin, Art of the
Embroiderer, 1770.
4. E. Porzelius, Embroidery Lessons, 1689.
5. Sporen van ponsen in Netto, Johann Friedrich. Zeichen-Mahler- Und Stickerbuch Zur
Selbstbelehrung Für Damen. Leipzig: Voss und Compagnie, 1798.
6. Jean Pillement, chinoiserie, 1728–1808, Franse School. Zwart krijt en grafiet met een
vage grijze wassing op papier. Metropolitan Museum of Art, New York.
7. Jean François Bony, tekening voor een mannenvest, ca. 1760-1808, Franse School.
Gouache op papier. Metropolitan Museum of Art, New York.
8. Robert Furber, The Flower-Garden Display'd. May, met de hand in gekleurde gravure,
ca. 1734. Joel Oppenheimer inc., Chicaco/Charleston.
9. Vest, 1730-1739, Engeland. Handborduurwerk met satijnzijde, zilverdraad, pailletten,
zijdedraad. Victoria and Albert Museum, Londen.
10. Parterre de broderie uit Spectacle de La Nature, 1740.
11. Vest (detail), 1782-1786, Brussel. Handborduurwerk in zijde. Museum voor de Kostuum
en de Kant, Brussel.
12. Vest (detail), 1787-1790. Handborduurwerk in zijde. Oosters geïnspireerd genretafereel.
Museum voor de Kostuum en de Kant, Brussel.
13. Vest (onvoltooid), 1780-1790, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Victoria and Albert
Museum, Londen.
14. Kostuum (jas, vest en kniebroek), ca. 1790, Frankrijk. The Kyoto Costume Institute,
Kyoto.
15. Vest (detail), 1780-1790, Engeland. Handborduurwerk in zijde en chenille en
beschilderde applicaties met medaillons. Victoria and Albert Museum, Londen.
16. Vest (detail), 1760-1790, Modemuseum, Antwerpen. (Cat. T12/1024/G13)
17. Analyse van steken en technieken. Vest, 1760-1790, Modemuseum, Antwerpen. (Cat.
T12/1024/G13)
78
18. Vest (detail), 1780-1789, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Victoria and Albert
Museum, Londen.
19. Vest (onvoltooid), 1780-1795, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Cooper-Hewitt
Museum of Design, New York.
20. Vest, 1790-1810, s.l. Handborduurwerk in zijde. Modemuseum Antwerpen. (Cat. 9319-
AF205)
21. Vest, ca. 1790, Amerika of Europa. Handborduurwerk in zijde. Metropolitan Museum of
Art, New York.
22. Ontwerp uit het werk Ornamentale Vorlageblätter Des 15. Bis 18. Jahrhunderts van
Rudolf Berliner.
23. Johann Friedrich Netto, Zeichen-Mahler- und Stickerbuch zur Selbstbelehrung für
Damen, 1798, no. III.
24. Analyse van steken en technieken. Vest, 1790-1810, s.l. Handborduurwerk in zijde.
Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9319-AF205)
25. Alessandro Paganino, Libro de Rechami, ca. 1532, Italië. Vier methoden om een tekening
op stof over te brengen.
26. Sporen van de ontwerptekening op de stof. Vest (onvoltooid) (detail), 1770-1800, s.l.
Handborduurwerk in zijde, zilverdraad, pailletten en glassteentjes. Modemuseum,
Antwerpen. (Cat. 15736-T93/221)
27. Borduurwerksters aan het werk op rechthoekige borduurramen en onderdelen van een
rechthoekig borduurraam.
28. Tambourraam.
29. Tambournaald.
30. Brodse. Afbeelding uit Van Emstede, I. De technieken van het kunstenaaldwerk.
Amsterdam, 1910, p. 84.
31. Purl (Eng.).
32. Frisé metaaldraad.
33. Opnaaien of couching (Eng.).
34. Guipure borduurwerk.
35. Gaufrure borduurwerk.
36. Plate (Fr.).
37. Vest, 1725-1740, s.l. Handborduurwerk in zilverdraad. Museum voor het Kostuum en de
Kant, Brussel. (Cat. 64.51-162)
79
38. Analyse van steken en technieken. Vest, 1725-1740, s.l. Handborduurwerk in zilverdraad.
Museum voor het Kostuum en de Kant, Brussel. (Cat. 64.51-162)
39. Vest (detail), 1740-1749, Groot-Brittannië. Handborduurwerk in zilverdraad. Victoria
and Albert Museum, Londen.
40. Vest, 1725-1750, Groot-Brittannië. Handborduurwerk met gouddraad. Metropolitan
Museum of Art, New York.
41. Vest, ca. 1720, Groot-Brittannië. Handborduurwerk met gouddraad. Metropolitan
Museum of Art, New York.
42. Vest (onvoltooid), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in zijde, zilverdraad, pailletten en
glassteentjes. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 15736-T93/221)
43. Achterzijde vest (onvoltooid), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in zijde, zilverdraad,
pailletten en glassteentjes. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 15736-T93/221)
44. Analyse van steken en technieken. Vest (onvoltooid), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk
in zijde, zilverdraad, pailletten en glassteentjes. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 15736-
T93/221)
45. Vest (detail), 1775-1785, s.l. Handborduurwerk in zijde, zilveren purl en pailletten.
Gawthorpe Hall, Lancashire.
46. Platsteek of satijnsteek.
47. Ingrijpsteek, lange en korte satijnsteek of point fondu (Fr.).
48. Steelsteek.
49. Franse knoop.
50. Varensteek.
51. Vest (detail), 1735-1745, Groot-Brittannië. Handborduurwerk in zijde en chenille.
Victoria and Albert Museum, Londen.
52. Vest (onderdeel), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in zijde. Modemuseum, Antwerpen.
(Cat. 3708-T00/36AB)
53. Vest (onderdeel) (detail), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in zijde. Modemuseum,
Antwerpen. (Cat. 3708-T00/36AB)
54. Analyse van steken en technieken. Vest (onderdeel), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in
zijde. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 3708-T00/36AB)
55. Johann Friedrich Netto, Zeichen-Mahler- und Stickerbuch zur Selbstbelehrung für
Damen, 1798, no. VIIII.
56. Vest, 1770-1880, s.l. Handborduurwerk in zijde. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9320-
AF55.47.1)
80
57. Analyse van steken en technieken. Vest, 1770-1880, s.l. Handborduurwerk in zijde.
Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9320-AF55.47.1)
58. Vest (detail), 1760-1770, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Metropolitan Museum of
Art, New York.
59. Vest (detail), ca. 1735-1745, s.l. Handborduurwerk in wol. Cora Ginsburg, New York.
60. Kettingsteek of point de chaînette (Fr.).
61. Schematische weergave van tambourborduurwerk.
62. François-Hubert Drouais, Madame de Pompadour, 1763-1764. Olieverf op doek. The
National Gallery, Londen. Madame de Pompadour is aan het werk met een tambour naald
en houdt onderaan het borduurwerk de draad vast zodat de steken vast genoeg zitten.
63. Vest (detail), 1790-1799, Groot-Brittannië. Handborduurwerk in zijde. Victoria and
Albert Museum, Londen.
64. Festonsteek of knoopsgatsteek.
65. Hollie point (Eng.) of holy point (Eng.).
66. Vest (detail), 1744, Groot-Brittannië. Zaans stikwerk en hollie point. Victoria and Albert
Museum, Londen.
67. Vest (detail), ca. 1725-1750, s.l. Zaans stikwerk of point de Marseille rond en op de
zakklep. Royal Ontario Museum, Ontario.
68. Rijgsteek.
69. Stiksteek.
70. Vest, 1725-1740, s.l. Doorstikwerk in rijgsteek. Museum voor de Kostuum en de Kant,
Brussel (Cat. 88.29.07)
71. Knoopwerk.
72. Mrs. Delaney, bedsprei, 1765, s.l. Geknoopt koord, opgenaaid op Iers linnen. Ulster
Museum, Belfast.
73. Vest (onvoltooid), 1760–75, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Metropolitan Museum
of Art, New York.
74. Vest (detail), 1770-1800, s.l. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 3708-T00/36AB)
75. Vest (detail), 1790-1820, s.l. Handborduurwerk met zijde. Modemuseum, Antwerpen.
(Cat. 9321-AF55.47.2)
76. Analyse van steken en technieken. Vest (detail), 1790-1820, s.l. Handborduurwerk met
zijde. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9321-AF55.47.2)
81
2. Afbeeldingen
1. Formeel habit à la française, 1790-1800, Frankrijk. Zijde handgeborduurd met zijde,
gevoerd met zijde en katoen. Victoria and Albert Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O15598/formal-ensemble-unknown/.
82
2. Kleermakerspop of winkelmodel, ca. 1790, gemaakt uit bijenwas en gekleed in
contemporaine kledij. Christie’s, Londen, 27 juli 1978, lot. 171.
Bron: Ribeiro, Aileen. Dress in Eighteenth-Century Europe: 1715-1789. Londen: Yale
University Press, 2002, p. 61.
83
3. Borduurwerkers aan het werk in het atelier. Charles Germain de Saint-Aubin, Art of the
Embroiderer, 1770.
Bron: de Saint-Aubin, Charles Germain Art of the Embroiderer. Translated by Nikki Scheuer.
Los Angeles: Los Angeles County Museum of Art, 1770, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://archive.org/details/lartdubrodeur00sain, p. 61.
84
4. E. Porzelius, Embroidery Lessons, 1689.
Bron: Beck, Thomasina. The Embroiderer's Story: Needlework from the Renaissance to the
Present Day. North Light Books, 1999, p. 70.
85
5. Sporen van ponsen in Netto, Johann Friedrich. Zeichen-Mahler- Und Stickerbuch Zur
Selbstbelehrung Für Damen. Leipzig: Voss und Compagnie, 1798.
Bron: Netto, Johann Friedrich. Zeichen-Mahler- Und Stickerbuch Zur Selbstbelehrung Für
Damen. Leipzig: Voss und Compagnie, 1798, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
https://archive.org/details/zeichenmahlerund00nett.
86
6. Jean Pillement, chinoiserie, 1728–1808, Franse School. Zwart krijt en grafiet met een
vage grijze wassing op papier. Metropolitan Museum of Art, New York.
Bron: “Metropolitan Museum of Art”, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
http://www.metmuseum.org/collections/search-the-
collections/335993?rpp=20&pg=1&ft=pillement&img=1.
87
7. Jean François Bony, tekening voor een mannenvest, ca. 1760-1808, Franse School.
Gouache op papier. Metropolitan Museum of Art, New York.
Bron: Abegg, Margaret. Apropos Patterns : For Embroidery, Lace and Woven Textile.
Schriften Der Abegg-Stiftung. Abegg Stiftung, 1998, p. 168.
88
8. Robert Furber, The Flower-Garden Display'd. May, met de hand in gekleurde gravure,
ca. 1734. Joel Oppenheimer inc., Chicaco/Charleston.
Bron: “Joel Oppenheimer inc.”, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
http://www.audubonart.com/00_imagedisp.asp?stockno=FUR-0005-01-
34&file=IMAGES\CATALOG\FUR\FUR_005_01.jpg&price=%20$24,000.
89
9. Vest, 1730-1739, Groot-Brittannië. Handborduurwerk met borduurzijde, zilverdraad en
pailletten. Victoria and Albert Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O137740/waistcoat-unknown/.
90
10. Parterre de broderie uit Spectacle de La Nature, 1740.
Bron: Beck, Thomasina. Gardening with Silk & Gold: A History of Gardens in Embroidery.
Devon: David & Charles, 1997, p. 66.
91
11. Vest (detail), 1782-1786, Brussel. Handborduurwerk in zijde. Museum voor de Kostuum
en de Kant, Brussel.
Bron: Ter Assatouroff, Corinne, en Martine Vrebos. Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De
Mode in De 18de Eeuw. Brussel: Musea van de Stad Brussel, 2012, p. 97.
92
12. Vest (detail), 1787-1790. Handborduurwerk in zijde. Oosters geïnspireerd genretafereel.
Museum voor de Kostuum en de Kant, Brussel.
Bron: Ter Assatouroff, Corinne, en Martine Vrebos. Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De
Mode in De 18de Eeuw. Brussel: Musea van de Stad Brussel, 2012, p. 98.
93
13. Vest (onvoltooid), 1780-1790, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Victoria and Albert
Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O225457/pair-of-waistcoat-unknown/.
94
14. Kostuum (jas, vest en kniebroek), ca. 1790, Frankrijk. The Kyoto Costume Institute,
Kyoto.
Bron: “The Kyoto Costume Institute”, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
http://www.kci.or.jp/archives/digital_archives/detail_35_e.html.
95
15. Vest (detail), 1780-1790, Engeland. Handborduurwerk in zijde en chenille en
beschilderde applicaties met medaillons. Victoria and Albert Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O112019/waistcoat-unknown/.
96
16. Vest (detail), 1760-1790, Modemuseum, Antwerpen. (Cat. T12/1024/G13)
Bron: Genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen.
97
17. Analyse van steken en technieken. Vest, 1760-1790, Modemuseum, Antwerpen. (Cat.
T12/1024/G13)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen, in
combinatie met schematische weergave van steken uit Marsh, Gail. 18th Century Embroidery
Techniques. East Sussex: Guild of Master Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006).
98
18. Vest (detail), 1780-1789, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Victoria and Albert
Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O127190/waistcoat-unknown/.
99
19. Vest (onvoltooid), 1780-1795, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Cooper-Hewitt
Museum of Design, New York.
Bron: “Cooper-Hewitt Museum of Design”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://collection.cooperhewitt.org/objects/18445229/.
100
20. Vest, 1790-1810, s.l. Handborduurwerk in zijde. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9319-
AF205)
Bron: “Modemuseum Antwerpen”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.provant.be/momu/CollectionConnection/
101
21. Vest, ca. 1790, Amerika of Europa. Handborduurwerk in zijde. Metropolitan Museum of
Art, New York.
Bron: “Metropolitan Museum of Art”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.metmuseum.org/collections/search-the-collections/84985.
102
22. Ontwerp uit het werk Ornamentale Vorlageblätter Des 15. Bis 18. Jahrhunderts van
Rudolf Berliner.
Bron: Berliner, Rudolf. Ornamentale Vorlageblätter Des 15. Bis 18. Jahrhunderts. Leipzig:
Klinkhardt und Biermann, 1925, p. 427.
103
23. Johann Friedrich Netto, Zeichen-Mahler- und Stickerbuch zur Selbstbelehrung für
Damen, 1798, no. III.
Bron: Johann Friedrich Netto, Zeichen-Mahler- und Stickerbuch zur Selbstbelehrung für
Damen, 1798, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
https://archive.org/details/zeichenmahlerund00nett.
104
24. Analyse van steken en technieken. Vest, 1790-1810, s.l. Handborduurwerk in zijde.
Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9319-AF205)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen, in
combinatie met schematische weergave van steken uit Marsh, Gail. 18th Century Embroidery
Techniques. East Sussex: Guild of Master Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006).
105
25. Alessandro Paganino, Libro de Rechami, ca. 1532, Italië. Vier methoden om een tekening
op stof over te brengen. Van links naar rechts en boven naar onder: tekening onder de stof
met een kaars eronder, tekening achter de stof voor het venster, ponsen, overtekenen.
Bron: de Bodt, Saskia. ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De
Zeventiende Eeuw. Bloemendaal: J. H. Gottmer/H. J. W. Becht, 1987, p. 38.
106
26. Sporen van de ontwerptekening op de stof. Vest (onvoltooid) (detail), 1770-1800, s.l.
Handborduurwerk in zijde, zilverdraad, pailletten en glassteentjes. Modemuseum,
Antwerpen. (Cat. 15736-T93/221)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen.
107
27. Borduurwerksters aan het werk op rechthoekige borduurramen en onderdelen van een
rechthoekig borduurraam.
Bron: Diderot, Denis, en Jean le Rond d'Alembert. Encyclopédie, Ou Dictionnaire Raisonné
Des Sciences, Des Arts Et Des Métiers. Lausanne: les Sociétés typographiques, 1779-1782,
pl. I, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://planches.eu/planche.php?nom=BRODEUR&nr=1.
108
28. Tambourraam.
Bron: Diderot, Denis, en Jean le Rond d'Alembert. Encyclopédie, Ou Dictionnaire Raisonné
Des Sciences, Des Arts Et Des Métiers. Lausanne: les Sociétés typographiques, 1779-1782,
pl. II, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://planches.eu/planche.php?nom=BRODEUR&nr=2.
109
29. Tambournaald.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 22.
110
30. Brodse. Afbeelding uit Van Emstede, I. De technieken van het kunstenaaldwerk.
Amsterdam, 1910, p. 84.
Bron: de Bodt, Saskia. ...Op De Raempte Off Mette Brodse... Nederlands Borduurwerk Uit De
Zeventiende Eeuw. Bloemendaal: J. H. Gottmer/H. J. W. Becht, 1987, p. 44.
111
31. Purl (Eng.).
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 41.
112
32. Frisé metaaldraad.
Bron: “Textile Collection, University of Wisconsin-Madison”, laatst geraadpleegd op 30 juli
2013,
http://textilecollection.wisc.edu/exhibitions_pages/pixels_and_textiles_exhibition/18th_centur
y_silks.html
113
33. Opnaaien of couching (Eng.).
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), pp. 72 en 40.
114
34. Guipure borduurwerk.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 40.
115
35. Gaufrure borduurwerk.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 40.
116
36. Plate (Fr.).
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 41.
117
37. Vest, 1725-1740, s.l. Handborduurwerk in zilverdraad. Museum voor het Kostuum en de
Kant, Brussel. (Cat. 64.51-162)
Bron: Foto genomen met toestemming op 16 mei 2013, Museum voor de Kostuum en de
Kant, Brussel.
118
38. Analyse van steken en technieken. Vest, 1725-1740, s.l. Handborduurwerk in zilverdraad.
Museum voor het Kostuum en de Kant, Brussel. (Cat. 64.51-162)
Bron: Foto genomen met toestemming op 16 mei 2013, Museum voor het Kostuum en de
Kant, Brussel, in combinatie met schematische weergave van steken uit Marsh, Gail. 18th
Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master Craftsman Publications Ltd.,
2012 (2006).
119
39. Vest (detail), 1740-1749, Groot-Brittannië. Handborduurwerk in zilverdraad. Victoria
and Albert Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O127185/waistcoat-unknown/.
120
40. Vest, 1725-1750, Groot-Brittannië. Handborduurwerk met gouddraad. Metropolitan
Museum of Art, New York.
Bron: “Metropolitan Museum of Art”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.metmuseum.org/Collections/search-the-collections/89562.
121
41. Vest, ca. 1720, Groot-Brittannië. Handborduurwerk met gouddraad. Metropolitan
Museum of Art, New York.
Bron: “Metropolitan Museum of Art”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.metmuseum.org/Collections/search-the-collections/89563.
122
42. Vest (onvoltooid), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in zijde, zilverdraad, pailletten en
glassteentjes. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 15736-T93/221)
Bron: “Modemuseum Antwerpen”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.provant.be/momu/CollectionConnection/.
123
43. Achterzijde vest (onvoltooid), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in zijde, zilverdraad,
pailletten en glassteentjes. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 15736-T93/221)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen.
124
44. Analyse van steken en technieken. Vest (onvoltooid), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk
in zijde, zilverdraad, pailletten en glassteentjes. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 15736-
T93/221)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen, in
combinatie met schematische weergave van steken uit Marsh, Gail. 18th Century Embroidery
Techniques. East Sussex: Guild of Master Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006).
125
45. Vest (detail), 1775-1785, s.l. Handborduurwerk in zijde, zilveren purl en pailletten.
Gawthorpe Hall, Lancashire.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 53.
126
46. Platsteek of satijnsteek.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 71.
127
47. Ingrijpsteek, lange en korte satijnsteek of point fondu (Fr.).
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 71.
128
48. Steelsteek.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 71.
129
49. Franse knoop.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 72.
130
50. Varensteek.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 148.
131
51. Vest (detail), 1735-1745, Groot-Brittannië. Handborduurwerk in zijde en chenille.
Victoria and Albert Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O137741/waistcoat-unknown/.
132
52. Vest (onderdeel), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in zijde. Modemuseum, Antwerpen.
(Cat. 3708-T00/36AB)
Bron: “Modemuseum Antwerpen”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.provant.be/momu/CollectionConnection/.
133
53. Vest (onderdeel) (detail), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in zijde. Modemuseum,
Antwerpen. (Cat. 3708-T00/36AB)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen.
134
54. Analyse van steken en technieken. Vest (onderdeel), 1770-1800, s.l. Handborduurwerk in
zijde. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 3708-T00/36AB)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen, in
combinatie met schematische weergave van steken uit Marsh, Gail. 18th Century Embroidery
Techniques. East Sussex: Guild of Master Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006).
135
55. Johann Friedrich Netto, Zeichen-Mahler- und Stickerbuch zur Selbstbelehrung für
Damen, 1798, no. VIIII.
Bron: Netto, Johann Friedrich. Zeichen-Mahler- Und Stickerbuch Zur Selbstbelehrung Für
Damen. Leipzig: Voss und Compagnie, 1798, laatst geraadpleegd op 29 juli 2013,
https://archive.org/details/zeichenmahlerund00nett.
136
56. Vest, 1770-1880, s.l. Handborduurwerk in zijde. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9320-
AF55.47.1)
Bron: “Modemuseum Antwerpen”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.provant.be/momu/CollectionConnection/.
137
57. Analyse van steken en technieken. Vest, 1770-1880, s.l. Handborduurwerk in zijde.
Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9320-AF55.47.1)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen, in
combinatie met schematische weergave van steken uit Marsh, Gail. 18th Century Embroidery
Techniques. East Sussex: Guild of Master Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006).
138
58. Vest (detail), 1760-1770, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Metropolitan Museum of
Art, New York.
Bron: “Metropolitan Museum of Art”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.metmuseum.org/collections/search-the-collections/157726?img=1
139
59. Vest (detail), ca. 1735-1745, s.l. Handborduurwerk in wol. Cora Ginsburg, New York.
Bron: A Catalogue of Exquisite and Rare Works of Art Including 16th to 20th Century
Costume Textiles and Needlework. New York: Cora Ginsburg, 2002, laatst geraadpleegd op
30 juli 2013, http://coraginsburg.com/catalogues/2002catalogue.pdf, p. 24.
140
60. Kettingsteek of point de chaînette (Fr.).
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 72.
141
61. Schematische weergave van tambourborduurwerk.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), pp. 132-133.
142
62. François-Hubert Drouais, Madame de Pompadour, 1763-1764. Olieverf op doek. The
National Gallery, Londen. Madame de Pompadour is aan het werk met een tambour naald
en houdt onderaan het borduurwerk de draad vast zodat de steken vast genoeg zitten.
Bron: Ballestores, P.G. en Hohe, M. (eds.). En Vogue!: Mode Uit Frankrijk En Nederland in
De 18de Eeuw. Zwolle: Waanders, 2005, p. 65.
143
63. Vest (detail), 1790-1799, Groot-Brittannië. Handborduurwerk in zijde. Victoria and
Albert Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O127191/waistcoat-unknown/.
144
64. Festonsteek of knoopsgatsteek.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 72.
145
65. Hollie point (Eng.) of holy point (Eng.).
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 125.
146
66. Vest (detail), 1744, Groot-Brittannië. Zaans stikwerk en hollie point. Victoria and Albert
Museum, Londen.
Bron: “Victoria and Albert Museum”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://collections.vam.ac.uk/item/O115879/waistcoat-unknown/.
147
67. Vest (detail), ca. 1725-1750, s.l. Zaans stikwerk of point de Marseille rond en op de
zakklep. Royal Ontario Museum, Ontario.
Bron: Brett, Katharine B. English Embroidery in the Royal Ontario Museum: Sixteenth to
Eighteenth Centuries. Toronto: Royal Ontario Museum, 1972, p. 87.
148
68. Rijgsteek.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 88.
149
69. Stiksteek.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 88.
150
70. Vest, 1725-1740, s.l. Doorstikwerk in rijgsteek. Museum voor de Kostuum en de Kant,
Brussel (Cat. 88.29.07)
Bron: Ter Assatouroff, Corinne, and Martine Vrebos. Pruiken, Korsetten En Kniebroeken. De
Mode in De 18de Eeuw. Brussel: Musea van de Stad Brussel, 2012, p. 27.
151
71. Knoopwerk.
Bron: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex: Guild of Master
Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006), p. 169.
152
72. Mrs. Delaney, bedsprei, 1765, s.l. Geknoopt koord, opgenaaid op Iers linnen. Ulster
Museum, Belfast.
Bron: McCrum, Elizabeth. "The Wonder of Its Day. Irish Bedcovers of the Eighteenth
Century." Irish Arts Review (1997): 74-83, p. 78.
153
73. Vest (onvoltooid), 1760–75, Frankrijk. Handborduurwerk in zijde. Metropolitan Museum
of Art, New York.
Bron: “Metropolitan Museum of Art”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.metmuseum.org/Collections/search-the-
collections/157813?rpp=20&pg=1&ft=waistcoat&pos=9.
154
74. Vest (detail), 1770-1800, s.l. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 3708-T00/36AB)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen.
155
75. Vest (detail), 1790-1820, s.l. Handborduurwerk met zijde. Modemuseum, Antwerpen.
(Cat. 9321-AF55.47.2)
Bron: “Modemuseum Antwerpen”, laatst geraadpleegd op 30 juli 2013,
http://www.provant.be/momu/CollectionConnection/.
156
76. Analyse van steken en technieken. Vest (detail), 1790-1820, s.l. Handborduurwerk met
zijde. Modemuseum, Antwerpen. (Cat. 9321-AF55.47.2)
Bron: Foto genomen met toestemming op 8 mei 2013, Modemuseum, Antwerpen, in
combinatie met schematische weergave van steken uit Marsh, Gail. 18th Century Embroidery
Techniques. East Sussex: Guild of Master Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006).
157
Bijlagen
1. Alfabetische lijst van vermelde steken
1. Festonsteek of knoopsgatsteek.
2. Franse knoop.
3. Ingrijpsteek, lange en korte satijnsteek of point fondu (Fr.).
158
4. Kettingsteek of point de chaînette (Fr.).
5. Opnaaien van draad of couching (Eng.).
6. Rijgsteek.
159
7. Satijnsteek of platsteek.
8. Steelsteek.
9. Stersteek, geknoopte.
160
10. Stiksteek.
11. Stiksteek, omslingerde.
12. Taksteek, dubbele.
161
13. Varensteek.
Bron steek 1-8, 10, 13: Marsh, Gail. 18th Century Embroidery Techniques. East Sussex:
Guild of Master Craftsman Publications Ltd., 2012 (2006).
Bron steek 9, 11, 12: Seret, Natacha, en Stéphanie Voët. Basisboek Borduren. Baarn: Forte,
2012 (2010).