Upload
others
View
19
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Anneleen Callewaert
Waarom ook verstandige mensen irrationeel kunnen zijn
Masterproef wijsbegeerte
Promotor: professor Dr. Johan Braeckman
2010
Inhoudsopgave
1. Inleiding........................................................................................................................... 1
2. Wanneer is iemand verstandig?........................................................................................ 2
2.1. Analytische intelligentie........................................................................................................ 2 2.2. Praktische intelligentie ......................................................................................................... 4 2.3. Sociale en emotionele intelligentie ...................................................................................... 6 2.4. Conclusie............................................................................................................................... 8
3. Wat is irrationaliteit? ..................................................................................................... 10
3.1. Wanneer is iemand irrationeel? ......................................................................................... 10 3.2. Irrationaliteit als geloof in pseudowetenschappen ............................................................ 12
3.2.1.Wat is een pseudowetenschap? ................................................................................... 12 3.2.2. Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek ............................................................. 13
3.2.2.1. Condities voor een goed experiment.................................................................. 13 3.2.2.2. Reproductie en replicatie.................................................................................... 15 3.2.2.3. Is de wetenschappelijke methode rationeel? ..................................................... 16
3.2.3. Waarom een pseudowetenschap onwetenschappelijk is........................................... 17
3.2.3.1. Case-study: The Secret ........................................................................................ 19
3.2.3.1.1. De immunisatie-strategieën van ‘The Secret’ ......................................... 19 3.2.3.1.2. Manipulatie in ‘The Secret’ ..................................................................... 21 3.2.3.1.3. Conclusie: ‘The Secret’ is een pseudowetenschap.................................. 24
3.3. Irrationele denkpatronen en drogredenen...................................................................... 25
3.3.1. Het gebruik van taal................................................................................................... 25 3.3.2. Onlogisch redeneren ................................................................................................. 26 3.3.3. Psychologische/sociologische valkuilen .................................................................... 28
4. Ook verstandige mensen kunnen irrationeel zijn: een illustratie ...................................... 32
4.1. Arthur Conan Doyle: biografie ............................................................................................ 32 4.2. Het spiritisme...................................................................................................................... 34 4.3. The Coming of the Fairies ................................................................................................... 36 4.4. Waarom Arthur Conan Doyle in elfjes geloofde................................................................. 41
5. Waarom ook verstandige mensen irrationeel kunnen zijn ............................................... 44
5.1. ‘Basic human limitations’.................................................................................................... 44 5.2. Eigenschappen die slimme mensen typeren ...................................................................... 51 5.3. Is een evolutionaire verklaring voor irrationaliteit mogelijk? ............................................ 53
6. Besluit............................................................................................................................ 60
Dankwoord .......................................................................................................................... 61
Bibliografie .......................................................................................................................... 62
1
1. Inleiding
U gelooft het misschien niet, maar ook u bent, net als iedereen, vaak irrationeel. De vraag is: hoe
komt dit? Waarom kunnen ook verstandige mensen ondoordacht beslissingen nemen, aan bepaalde
onzinnige zaken geloof hechten,…? Het antwoord hierop is niet eenduidig en reikt tot ver in onze
evolutionaire roots. We gaan in wat volgt op zoek naar ‘het hoe’ en ‘het waarom’ van irrationaliteit
en trachten deze mechanismen te begrijpen. Want hoe meer we weten over onszelf, en over de
onzin die we soms geloven, hoe beter we dit kunnen bestrijden.
Aangezien deze thesis gaat over irrationaliteit bij verstandige individuen, is het noodzakelijk om aan
te tonen wat we verstaan onder ‘intelligentie’ en ‘irrtationaliteit’. Vandaar dat de eerste twee delen
eerder algemeen van aard zijn. We beginnen met verschillende vormen van intelligentie te
bespreken, zodat we een beeld kunnen schetsen van wat we kunnen begrijpen onder een ‘verstandig
persoon’. Vervolgens gaan we dieper in op irrationaliteit en hebben we het meer specifiek over
pseudowetenschappen. Ik heb ervoor gekozen om dit domein redelijk uitgebreid te bespreken,
omdat het een wijdverspreide irrationele tendens is, waarvan ik hoop dat deze tevens beperkt kan
worden in omvang, enkel door aan te tonen dat ze misleidend te werk gaan. Het doel van deze thesis
is dan ook om een bewustwording te creëren. Dit echter niet door mijn visie blindelings op te leggen,
maar wel door u attent te maken op illusies en drogredenen, waardoor ik hoop dat hierdoor een
kritische attitude zal ontstaan ten opzichte van uw eigen ideeën en die van anderen.
Na de begripsverheldering die de eerste twee hoofdstukken bieden, volgt een illustratie van een
persoon die, ondanks zijn intelligentie, geloof hechtte aan een erg absurd idee. Door een bespreking
van zijn leven trachten we terug te gaan naar de ‘oorsprong’ en ‘oorzaken’ die hem naar die vreemde
overtuigingen dreven. In het laatste deel trekken we dit open en zoeken we, zowel directe- als
evolutionaire verklaringen waarom hij, maar ook andere verstandige mensen, irrationeel kunnen zijn.
2
2. Wanneer is iemand verstandig?
Het is erg moeilijk, tot zelfs onmogelijk, om objectieve criteria voor intelligentie te vinden. Dit komt
voornamelijk omdat ‘verstandig zijn’ in zekere zin relatief is. Wanneer een mens een taal kan
spreken, is dit normaal, en niet onmiddellijk een uiting van lumineus gedrag. Maar indien een
bonobo opeens zou spreken, dan zouden we die aap erg verstandig noemen. Intelligentie is dus erg
afhankelijk van de maatstaf die we gebruiken. We kunnen het niet ‘objectief’ meten, zoals lengte of
gewicht. Je kunt maar weten hoe slim je bent, door je ‘vaardigheden’ te vergelijken met deze van
anderen. Verder is intelligentie ook relatief ten opzichte van je doelstellingen. Wanneer iemand op
achttienjarige leeftijd beslist om enkele jaren filosofie te studeren, is dat dan slim? Veel mensen
zouden argumenteren dat dit een erg domme beslissing is, aangezien de kans op een goede job
binnen dit domein erg klein is. Maar wat als die persoon helemaal geen carrière nastreeft, en voor
filosofie koos om een bredere kijk te hebben op het leven? Wanneer je deze doelstelling voor ogen
houdt, is die keuze al een stuk minder absurd. Het is natuurlijk niet omdat intelligentie relatief is, dat
het een onzinnig begrip zou zijn. Over het algemeen zijn er drie erkende soorten in de literatuur:
analytische, praktische en sociaal/emotionele. Deze gaan we kort bespreken in dit eerste deel.
2.1. Analytische intelligentie1
“Analytische intelligentie kan omschreven worden als een conglomeraat van verstandelijke
vermogens, processen en vaardigheden, die ervoor zorgen dat men abstract, logisch en consistent
kan redeneren, relaties kan ontdekken, problemen kan oplossen en regels kan ontdekken in
schijnbaar ongeordend materiaal.”2 Dit is de intelligentievorm waar we het meest mee vertrouwd
zijn, aangezien scholen vooral op dit type trainen en testen. Het is ook in dit verband dat we de
opkomst van de IQ-tests moeten zien. Deze zijn ontwikkeld om het analytische vermogen van
kinderen te onderzoeken, zodat men een beeld kreeg van het verstand van het kind ten opzichte van
zijn/haar leeftijdsgenoten. Men maakt een onderscheid tussen de chronologische leeftijd (CL), die de
echte leeftijd van een kind aanduidt, en de mentale leeftijd (ML). Dit laatste geeft aan of het kind
taken kan uitvoeren waar de meeste leeftijdsgenoten al dan niet toe in staat zijn. Wanneer de ML
groter is dan de CL, dan is hij/zij dus slimmer dan de meeste kinderen van zijn/haar leeftijd. Toen
men ook het intelligentieniveau van volwassenen wou berekenen, kwam men tot de vaststelling dat
de begrippen CL en ML vrij absurd zijn in die context. Men kon de opgaven niet meer ordenen per
leeftijd, en schakelde dus over op een reeks taken die opgedeeld werden aan de hand van hun
moeilijkheidsgraad. Op die manier ontstonden de WAIS-test, de Raven Progressive Matrices test, de
GIT-test, de Kaufman-test,…
3
Om het IQ te berekenen, doet men eerst een steekproef die geldig is voor een bepaalde populatie.
Uit die resultaten destilleert men een klokvormige curve: de normaalverdeling. De top van de
grafiek3 komt overeen met een IQ van 100.
Het merendeel van de bevolking, 68%, heeft een IQ tussen de 85 en de 115. Volgens deze grafiek is
iemand intelligent wanneer zijn/haar IQ hoger is dan 115. Maar in welke mate mogen we aan een
dergelijke test geloof hechten?
Ten eerste is het helemaal niet zo eenvoudig om een ‘goede’ test op te stellen. Er moeten steeds
bijkomende controles worden gedaan die instaan voor de betrouwbaarheid en validiteit: men moet
consistente resultaten bekomen, en de test moet meten wat het pretendeert te meten. Hier kan er
dus al veel mislopen. Ten tweede, en dit is in deze context een veel belangrijker punt, zijn IQ-testen
erg subjectief. Zo verkondigde de Amerikaanse psycholoog en eugeneticus Henry Goddard in 1917
“dat twee op de vijf immigranten die op Ellis Island (een eiland aan de haven van New York waar
immigranten gecontroleerd werden) arriveerden erfelijk zwakzinnig waren.”4 Dit choquerende cijfer
is echter misleidend, en gebaseerd op het toepassen van IQ-testen in verwrongen omstandigheden.
Volgens moraalwetenschapper Gie Van Den Berghe “scoorden veel immigranten zo laag, omdat ze
na een wekenlang verblijf in een volgepropt scheepsruim, zonder de Engelse taal machtig te zijn,
zonder notie van de Amerikaanse cultuur en vaak met een laag onderwijsniveau, intelligentietests
voorgelegd kregen die afgestemd waren op Amerikaanse waarden, gebruiken en toestanden.”5
IQ-tests kunnen dus onmogelijk objectief zijn. De keuze van de voorgeschotelde oefeningen zijn erg
plaats- en tijdsgebonden, afhankelijk van een zeer beperkte opvatting over intelligentie.
4
Volgens Keith Stanovich, dokter in de toegepaste cognitieve wetenschappen aan de universiteit van
Toronto, is het problematisch dat IQ-tests geen rekening houden met rationaliteit. We leven met de
impliciete vooronderstelling dat verstandige mensen rationeel zijn. Dit is niet het geval.
“Intelligence by itself doesn’t make you rational. Thinking rationally demands mental skills that some
of us don’t have and many of us don’t use.” 6
In zijn studies ging Stanovich op zoek naar een correlatie tussen ‘analytische intelligentie’ en
‘rationaliteit’. Wat hij vond was een vrij kleine positieve correlatie tussen de 0.20 en 0.30.7 Deze
bevindingen moeten uiteraard nog gerepliceerd en gereproduceerd worden, maar de kans is vrij
groot dat we inderdaad een onderscheid moeten maken tussen ‘rationaliteit’ en ‘analytische
intelligentie’. Het zou alleszins het verschijnsel van verstandige, maar irrationele individuen
erkennen.
Stanovich zegt niet dat IQ-tests niet werken, hij merkt enkel (terecht) op dat we hiermee geen
‘rationaliteit’ meten. Volgens hem bestaan er zowel verstandige irrationele mensen, als
‘onverstandige’ rationele personen. Met dit laatste kan ik evenwel niet akkoord gaan. Als iemand een
erg lage IQ-score heeft, is de kans groot dat die persoon irrationeel is. Rationaliteit vraagt namelijk
een bepaalde vorm van inzicht, logische verbanden kunnen leggen, goede argumenten
aanbrengen,… Hiervoor is een minimale vorm van analytische intelligentie noodzakelijk.
Ondanks al deze problemen met IQ-tests denk ik niet dat deze volkomen nutteloos zijn. Ze peilen
naar ons probleemoplossend vermogen, een erg gegeerde vaardigheid in het dagelijks leven. Mensen
die goed op die IQ-tests scoren, zullen we dus over het algemeen wel intelligent vinden. Maar we
moeten goed voor ogen houden, dat niet elke verstandige persoon het goed doet op een
intelligentietest, zoals de ‘praktische intelligentsia’.
2.2. Praktische intelligentie8
“Iemand met een hoge praktische intelligentie is iemand die snel in de gaten heeft wat gedaan moet
worden in een bepaalde situatie en dit ook doet.”9 Zowel Howard Gardner, professor psychologie
aan de universiteit van Harvard, als Robert Sternberg, professor psychologie aan de universiteit van
Yale, benadrukken het belang van deze intelligentievorm. Zij vinden het opmerkelijk dat de westerse
wereld zoveel aandacht besteed aan analytische intelligentie, terwijl in vele niet-westerse culturen
men zelfs het woord ‘intelligentie’ niet kent. Daar spreekt men eerder over sociale competentie,
gezond verstand,…10
5
Volgens Sternberg kan een IQ-test praktische intelligentie onmogelijk meten, omdat het van de
verkeerde vooronderstellingen uitgaat. In die tests wordt er een bepaald gestructureerd probleem
aangeboden. Er is maar één juist antwoord mogelijk, en er is maar één goede manier om tot dit
antwoord te komen. Dit staat haaks op de realiteit. In de praktijk hebben we steeds te maken met
ongestructureerde problemen, die we moeten herkennen en kunnen ontwarren op verschillende
manieren. Verder zijn we er ook emotioneel mee verbonden: het is ‘mijn’ probleem, niet ‘een’
probleem. Hierdoor zal er een grotere motivatie zijn om de kwestie zo goed mogelijk op te lossen.11
Praktische intelligentie is volgens Sternberg impliciet (tacit knowledge), dit wil zeggen dat men deze
intelligentie moeilijk onder woorden kan brengen.12 Om praktische kennis te meten, gebruiken ze
dus ook een andere methode, waarbij het belang van de situatie centraal komt te staan, zoals in ‘een
situationeel interview’. Hierbij wordt iemand geconfronteerd met hypothetische situaties waarbij
men moet aangeven hoe ze hierop zouden reageren.13 Daarnaast meet men praktische intelligentie
vaak door ‘een assessment center, waarbij ze personen in een gesimuleerde werksituatie plaatsen
om te zien hoe zij omgaan met stress.14
Toch hebben ook deze praktisch gerichte tests problemen. Ten eerste is het zo dat dit soort testen
erg veel inspanningen vergen om bruikbare resultaten te bekomen. Om een goede testsituatie op te
zetten, moet men vaak zwaar investeren. Ook worden onderzoekers geconfronteerd met erg
complexe, vaak moeilijk te interpreteren, gedragingen. Wat ook opvallend is, is dat dit geobserveerd
gedrag dikwijls verschilt van hetgeen een persoon zou doen in het dagelijks leven.15
Los van deze testproblemen, zal niemand ontkennen dat een praktische intelligentiecomponent vaak
belangrijk is. Want wat ben je met je verstand wanneer je het niet kan gebruiken in de praktijk?
Vandaar dat men lang gedacht heeft dat mensen met een hoge IQ-score hun intelligentie ook konden
toepassen in het dagelijks leven. Deze vooronderstelling is echter door tal van psychologisch
onderzoek tegengesproken, zoals een studie van professor Fiedler, professor in de psychologie aan
de universiteit van Washington, die aantoont dat analytisch intelligente personen vaak hun kennis
slechter toepassen in de praktijk, in vergelijking met analytisch minder verstandige individuen.16 Dit
vreemd fenomeen kunnen we verklaren door verschillende factoren. In werksituaties heeft dit onder
andere te maken met stress, te weinig goed personeel en/of middelen om een project goed uit te
voeren, iemand anders die de leiding probeert over te nemen, een slechte groepssfeer, een groep
niet kunnen leiden…17 Opvallend is dat deze zaken eerder veroorzaakt zijn door situationele factoren,
en dus niet noodzakelijk te wijten zijn aan een intelligentieprobleem.
6
Over het algemeen is het zo dat beide soorten kennis (de analytische en praktische) geen significante
correlatie hebben. Dit wil zeggen dat er zowel mensen zijn met een hoog IQ die dit niet kunnen
omzetten in de praktijk, als mensen met een laag IQ die een praktisch goed inzicht hebben. Zo vond
sociaal antropologe Jean Lave dat huisvrouwen die moeite hadden met wiskundige oefeningen
oplossen, toch zonder problemen prijsvergelijkingen tussen producten met een verschillend gewicht
konden maken tijdens het winkelen.18
Ondanks deze bevindingen ben ik er toch van overtuigd dat praktisch intelligente personen ook een
analytisch inzicht hebben. Laat me dit even verduidelijken. Een IQ-test gaat na of iemand een lijstje
problemen kan analyseren, verschillende oplossingen op een rijtje kan zetten, en vervolgens de beste
optie toepast. Wanneer je dat kan, heb je zeker een analytisch vermogen. Wanneer je dat niet kan,
wil dit niet noodzakelijk zeggen dat je analytisch erg zwak bent. Zo scoren praktisch intelligente
mensen niet erg hoog op die testen. Dit komt omdat de ‘abstractie’ hen afschrikt, ze vinden een
probleem op papier moeilijker dan wanneer het zich voordoet in de praktijk. Ze kunnen hun
redeneerwijze niet doelbewust op een theoretisch probleem toepassen. Het onderzoek van Lave
toont aan dat iemand eenzelfde probleem niet kan oplossen in de klas, maar dit wel kan in een
alledaagse situatie. Indien iemand een vraagstuk binnen een doorsnee context kan oplossen, dan
gebruikt hij/zij bepaalde vaardigheden, dezelfde vaardigheden die een IQ-test probeert te meten.
Hierdoor lijkt het me logisch dat ook praktisch intelligente personen analytische capaciteiten hebben.
Dit zullen we echter nooit kunnen aantonen zolang men ‘analytische intelligentie’ enkel via IQ-tests
meet. Ook Sternberg vindt zich in mijn redenering: “(…) the basic information-processing
components underlying abstract analytical and applied practical intelligence are the same (e.g.,
defining problems, formulating strategies, inferring relations, etc.). But differences in tasks and
situations requiring the two kinds of intelligence, and hence in the concrete contexts in which they
are used, can render the correlations between scores on tests of the two kinds of intelligence
positive, trivial, or, in principle, negative.”19 Een strak onderscheid tussen analytische en praktische
intelligentie is dus misschien wat overroepen.
2.3. Sociale en emotionele intelligentie20
De Amerikaanse psycholoog Thorndike omschrijft sociale intelligentie als “de mogelijkheid om
verstandig te handelen in menselijke relaties.”21 Deze intelligentievorm omvat verschillende
componenten waarover nog veel discussie bestaat. Petrides en collega’s voerden een inhoudsanalyse
uit op de verschillende modellen. Ze kwamen tot de conclusie dat er vijftien kernelementen zijn die
doorheen de verschillende visies lopen.22
7
Deze kenmerken kunnen opgedeeld worden in twee groepen. Een eerste deel richt zich op
vaardigheden: kan iemand emoties percipiëren, beïnvloeden,…? Dit sluit vrij nauw aan bij de
vooronderstelde competenties van een intelligent persoon. De tweede groep kijkt eerder naar
stabiele persoonlijkheidseigenschappen. Is iemand impulsief, tevreden, optimistisch,…?23 Hierdoor
kunnen we EQ-tests ook in twee groepen onderverdelen. Wanneer de test zich vooral richt op het
meten van de sociaal-emotionele vaardigheden van een persoon, dan krijgt de proefpersoon
opgaven waarop hij/zij het juiste antwoord moet geven. Deze worden dan getoetst aan de - erg
subjectieve - opinie van experts. Een voorbeeld van zo’n test is de MSCEIT-test waarbij men vier
vaardigheden meet: ‘emoties percipiëren’, ‘emoties gebruiken om het denken te bevorderen’,
‘emoties begrijpen’ en ‘emoties regelen om de persoonlijke groei te bevorderen’. Deze test sluit dus
nauw aan bij het meten van praktische intelligentie in een situationeel interview.24 Naast deze
werkwijze is er nog een andere manier om het EQ van iemand te meten. Daarbij moet men aangeven
in welke mate een uitspraak voor hem/haar van toepassing is. De EQ-i test en de EIS-test bevinden
zich in deze categorie. Deze soort EQ-testen leunen eerder aan bij een persoonlijkheidsvragenlijst
dan bij een intelligentietest.25
Al bij al is de bijdrage van de EQ-test vrij miniem. Er is sprake van een relatief lage validiteit en een
overlapping met al bestaande intelligentietests.26 Ook heeft men een positieve correlatie gevonden
tussen IQ-scores en EQ-scores.27 Een emotioneel intelligent persoon, is dus over het algemeen ook
analytisch sterk en vice versa.
8
2.4. Conclusie
Na deze uiteenzetting blijft het moeilijk om een verstandig persoon te beschrijven. Er is geen scherp
omlijnde definitie waar iedereen zich in vindt. Een hoog IQ kan een sterke aanwijzing geven, maar is
zeker niet noodzakelijk. Een verstandig iemand kan immers eerder praktisch aangelegd zijn. Maar
ook dat lijkt me geen noodzakelijke of voldoende voorwaarde, aangezien abstract redeneren op het
theoretisch niveau eveneens wijst op intelligentie. De derde soort, emotionele intelligentie, is de
minst bruikbare kennisvorm. Ik ontken het belang er niet van, maar aangezien het EQ positief
correleert met het IQ, heeft het een beperkte meerwaarde.
Op de vraag “Wanneer is iemand verstandig?” kunnen we dus nooit een definitief, maar enkel een
contextgebonden antwoord geven. Toch is het niet omdat we niet precies weten wanneer iemand
intelligent is, dat we er niet over kunnen spreken. Begrippen als ‘intelligentie, verstandig, rationeel,…’
zijn vergelijkbaar met begrippen zoals ‘geluk, het goede,…’. Niemand kan precies uitleggen wat het is,
maar iedereen weet dat dit wel degelijk bestaat, en dat we er op een zinnige wijze over kunnen
praten. Dit moet volstaan om het in deze thesis op een verantwoorde manier te hebben over ‘de
vraag waarom ook verstandige mensen irrationeel kunnen zijn’.
9
Eindnoten: ‘Wanneer is iemand verstandig?’
1 Brysbaert, Marc. Psychologie. Gent: Academia Press, 2006. 483-512.
2 Ibid. 483.
3 Hoogbegaafden: Hoeveel hoogbegaafden zijn er?. 8 apr. 2010.
<http://www.hoogbegaafdvlaanderen.be/01_Hoogbegaafd/hoeveel.html>. 4 Van Den Berghe, Gie. De Mens Voorbij. Antwerpen: Meulenhoff, Manteau, 2008. 232.
5 Ibid.
6 Kleiner, Kurt. “Why Smart People Do Stupid Things.” UofTMagazine summer 2009. University of Toronto. 8 apr. 2010. <
http://www.magazine.utoronto.ca/feature/why-people-are-irrational-kurt-kleiner/>. 7 Stanovich, Keith E. “Rational and Irrational Thought: The thinking that IQ-tests miss.” Scientific American Mind. 20/6
(2009): 34-39. 8 Brysbaert, Marc. Psychologie. Gent: Academia Press, 2006. 512-518.
9 Ibid. 514.
10 Ibid. 513.
11 Ibid. 513-514.
12 Ibid. 514.
13 Ibid. 516.
14 Ibid.
15 Ibid.
16 Fiedler, Fred E. “Invited Reflections: When IQ + experience ≠ performance.” Leadership & Organization Development
Journal. 22/3 (2001): 132-138. 17
Ibid. 133. 18
Sternberg, J. and Grigorenko, Elena J. and Bundy Donald A. “The predictive value of IQ.” Merill-Palmer Quarterly. 47/1 (2001): 26. 19
Grigorenko, Elena L., and Meier, Elisa, and Lipka, Jerry, and Mohatt, Gerald, and Yanez, Evelyn, and Sternberg, Robert J. “Academic and practical intelligence: a case study of the Yup’ik in Alaska.” Learning and individual differences 14 (2004): 184. 20
Brysbaert, Marc. Psychologie. Gent: Academia Press, 2006. 518-523. 21
Ibid. 518. 22
Ibid.; Petrides, K.V. The Adult Sampeling Domain Of Trait Emotional Intelligence. London Psychometric Laboratory at UCL, 8 apr. 2010. < http://www.psychometriclab.com/Default.aspx?Content=Page&id=1>. 23
Brysbaert, Marc. Psychologie. Gent: Academia Press, 2006. 518. 24
Ibid. 520. 25
Ibid. 520-521. 26
Ibid. 522. 27
Ibid. 521.
10
3. Wat is irrationaliteit?
In dit deel hebben we het over irrationaliteit. Na een korte uitleg over irrationeel denken en
handelen, bespreken we een specifieke vorm van irrationaliteit: geloof in pseudowetenschappen. We
analyseren wat een pseudowetenschap precies is, en waarom ze niet voldoet aan de
wetenschappelijke criteria. Om dit te illustreren maken we gebruik van een case-study: The Secret.
We eindigen dit deel met een opsomming van irrationele denkfouten en drogredenen die
pseudowetenschappers, maar ook u en ik, vaak gebruiken.
3.1. Wanneer is iemand irrationeel?
“Irrationaliteit doet zich voor bij ‘denkers’ die ideeën naar voren brengen die, of interne contradicties
bevatten, of manifest in strijd zijn met de alledaagse ervaring, of algemeen aanvaarde
wetenschappelijke inzichten afwijzen.”1 Wanneer iemand irrationeel is, gaat hij/zij uit van foute
veronderstellingen zonder dat te beseffen. Dit kan gaan van een logische denkfout tot een idee dat
men heeft opgedaan tijdens de kinderjaren (deze en andere redenen worden in wat volgt uitvoerig
besproken). Vaak is irrationeel gedrag ook impulsief. Er is dan geen tijd om na te denken, waardoor
men terugvalt op een gevoel of instincten. Dit is echter niet steeds het geval. Irrationeel denken en
handelen kan erg berekend zijn. Het spruit dan voort uit een zoektocht naar de waarheid, liefde,
geluk, gezondheid,… Daarnaast zijn het vaak personen die erg kritisch omgaan met de mens en
maatschappij, maar een stap te ver zijn gegaan, waardoor ze in een irrationeel straatje
terechtkomen.
Zo voert Peter Vereecke, licentiaat klassieke filologie en oud-burgemeester van Evergem, actie tegen
de (volgens hem) zorgwekkende witte lijnen die vliegtuigen in de lucht achterlaten: de zogenaamde
‘chemtrails’. Deze sporen zijn in werkelijkheid ongevaarlijk, en bestaan uit waterdamp die vliegtuigen
uitstoten. Met deze uitleg neemt Vereecke echter geen genoegen. Volgens hem zijn chemtrails
bedoeld om “ons immuniteitssyteem te ondermijnen en ons zodoende tot een gemakkelijk
slachtoffer van allerlei aandoeningen te maken. Dit verschijnsel zou zijn oorsprong kennen bij de US
Army, waar men sinds de jaren veertig in het kader van de biologische oorlogvoering heel intens
zoekt naar agressieve virussen. Hiervoor doet men experimenten bij de eigen bevolking.”2 Deze
persoon vertoont irrationeel gedrag omdat hij een reeds onderzocht fenomeen wil verklaren door
een complot waar hij geen bewijzen voor heeft. Zijn redenering gaat in tegen het ‘normale denken’.
Er is al een logische, voor de hand liggende verklaring voor deze sporen. Het feit dat hij dit in vraag
stelt, wijst op zijn ‘kritische aard’. Helaas is hij niet kritisch genoeg om te beseffen dat hij een
hypothese zonder enig bewijs de wereld instuurt. Hiermee wil ik niet zeggen dat een, op het eerste
11
zicht, vreemd idee niet correct kan zijn. Maar buitengewone beweringen hebben nu eenmaal
buitengewone bewijzen nodig. Wanneer een idee onmogelijk falsifieerbaar is, of wanneer er andere,
betere verklaringen voor handen zijn, dan is het irrationeel om erin te blijven geloven.
Het is opmerkelijk dat een irrationeel betoog, zoals dat van Vereecke, niet noodzakelijk incoherent is.
Volgens Diderik Batens komt dit enkel doordat hij rationele mensen wil overtuigen, en dus met
gelijke wapens moet strijden.3 Dit lijkt me echter niet de enige reden voor een coherent, maar
irrationeel betoog. Want ‘goede argumenten’ zijn ook voor jezelf noodzakelijk om in iets te geloven,
en anderen hiervan te overtuigen. Indien Vereecke geen geloof zou hechten aan zijn eigen, vreemde
redenering, zou kritiek hem veel harder raken. Zijn coherente bewijsvoering is dan irrationeel om
andere redenen (die later nog aan bod komen).
Onder irrationaliteit versta ik ook ‘a-rationaliteit’. Wanneer men a-rationeel is, gelooft men in zaken
“die niet voor rationele of wetenschappelijke argumentatie vatbaar zijn, maar evenmin duidelijk
strijdig met de logica of de wetenschappelijke gegevens.”4 Het beste voorbeeld hiervan is het geloof
in God. Deze overtuiging kan noch bevestigd, noch ontkracht worden. Toch wil dit niet zeggen dat we
daarom een strikt agnostische houding moeten aannemen. Evolutionair bioloog Richard Dawkins
heeft gelijk wanneer hij zegt dat
“The fact that we can neither prove nor disprove the existence of something, does not put existence
and non-existence on an even footing.”5 Dawkins argumenteert, met behulp van de evolutietheorie,
erg overtuigend dat de kans dat God niet bestaat veel groter is dan de kans dat hij wel zou bestaan.
Vandaag de dag is het dus irrationeel om nog steeds rotsvast in een God te geloven.
In wat volgt gaan we in op een specifieke vorm van irrationeel denken: geloof in
pseudowetenschappen.
12
3.2. Irrationaliteit als geloof in pseudowetenschappen
3.2.1. Wat is een pseudowetenschap?
“A pseudoscience is a set of ideas based on theories put forth as scientific when they are not
scientific.”6 Voorbeelden van pseudowetenschappen zijn astrologie, homeopathie, grafologie,
creationisme,… Ze doen zich voor als wetenschappen, maar kunnen niet voldoen aan algemeen
aanvaarde wetenschappelijke standaarden en methodes. Ik vermoed dat religie, pseudo- en reguliere
wetenschappen vanuit eenzelfde ‘drang naar weten’ zijn ontstaan. Dit omschreef Darwin als volgt:
“As soon as the important faculties of the imagination, wonder, and curiosity, together with some
power of reasoning, had become partially developed, man would naturally crave to understand what
was passing around him, and would have vaguely speculated on his own existence.”7
We zoeken verklaringen voor de wereld rondom ons, en willen een reden vinden voor ons bestaan.
Religie is voor velen te dogmatisch en ouderwets geworden, een geloof voor de onintelligente massa.
Dit idee wordt onder andere bevestigd door een studie van Richard Lynn, professor emeritus aan de
universiteit van Ulster, die negatieve correlaties vond tussen intelligentie en geloof in God, over
verschillende naties heen.8 Bell vond nog 43 andere studies die het verband tussen intelligentie en
geloof onderzochten, waarvan 39 de negatieve correlatie bevestigen.9
Ik vermoed dat sommige pseudowetenschappen als plaatsvervanger voor religie fungeren. Ze geven
opnieuw ‘zin’ aan het leven, tonen hoe je geluk, geld, liefde,… bereikt. Pseudowetenschappen
beantwoorden vragen wanneer de kille wetenschap tekort schiet. Want leven in onwetendheid kan
hard zijn. De astroloog vertelt je wie je bent en wat je moet doen in moeilijke situaties. Het is veel
gemakkelijker om die illusie, die vele pseudowetenschappen aanbieden, te grijpen, zodat je leven
doelmatig en verantwoord wordt. Ik sluit me aan bij Diderik Batens wanneer hij zegt dat “het
mechanisme dat achter dergelijke vormen van bijgeloof zit, niet het irrationalistisch ‘volg je instinct’
of ‘volg je gevoelens’ is. Het is er integendeel op gericht een kijk op de wereld te ontwikkelen die de
mogelijkheid geeft om (lokaal) verantwoorde keuzes te maken.”10
Niet alle pseudowetenschappen passen in dit geschetste kader. Zo kan de opkomst van de
alternatieve geneeskunst volgens professor en biostatisticus Barker Bausell verklaard worden door
verschillende factoren. De vervelende paternalistische houding die de klassieke geneeskunst
aannam, in combinatie met de groeiende vooronderstelling dat een arts voor alle kwalen een
gemakkelijke remedie heeft, leidde in het begin van de jaren negentig tot het ontstaan van
13
alternatieve geneeskunde. Pseudowetenschappen hoeven dus geen spiritueel tintje te hebben, maar
kunnen mensen wel de rust en zekerheid verschaffen waar ze naar verlangen.
Om te illustreren waar pseudowetenschappen de mist in gaan, is het noodzakelijk om eerst enkele
kenmerken van wetenschappelijk onderzoek op een rijtje te zetten. Enkel op die manier kunnen we
het contrast tussen wetenschap en een pseudowetenschap verduidelijken.
3.2.2. Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek11
3.2.2.1. Condities voor een goed experiment
Een bewering die binnen de wetenschappelijke gemeenschap wordt aanvaard, is meestal
ondersteund door een vrij goed bewijs. Men heeft eerst feiten geobserveerd, vervolgens een
hypothese opgesteld en deze onderzocht aan de hand van verschillende testen.
Een goed wetenschappelijk experiment opzetten is niet eenvoudig. Men moet rekening houden met
tal van factoren die men snel over het hoofd kan zien. Erik Weber, professor in de
wetenschapsfilosofie, spreekt over een viertal condities die minimum vervuld moeten zijn om te
kunnen spreken van een degelijk experiment. Ten eerste is het zo dat de proefgroep representatief
moet zijn. Hiermee wil men zeggen dat elk lid van de populatie evenveel kans moet hebben om in de
proefgroep terecht te komen. Dit is niet zo evident. Vaak is het erg moeilijk om met iedereen
rekening te houden. Zo kan je al een vertekening krijgen door het middel waarmee je de mensen wil
bereiken om deel te nemen aan je onderzoek (telefoon, internet, via scholen,…). Hierdoor is het
gemakkelijk om een bepaalde groep mensen uit het oog te verliezen. Verder kan er sprake zijn van
een (nonresponse) bias wanneer een deel van je doelgroep overleden is, of gewoon geen zin heeft
om mee te werken aan je experiment of enquête. Indien je niet voldoende representatieve gegevens
hebt, kan er in principe niets geconcludeerd worden uit je onderzoek.
De tweede conditie die Weber aanhaalt, is dat er pas sprake kan zijn van een causaal verband indien
de verschillen tussen de experimentele groep en controlegroep statistisch significant zijn. Wanneer
men via een onderzoek concludeert dat er een correlatie is tussen twee zaken, dan moeten de
gevonden resultaten hoger/lager liggen dan hetgeen men verwacht door toeval. Indien je een
positieve correlatie hebt gevonden tussen roken en longkanker, dan moet de kans dat men
longkanker krijgt indien men rookt significant hoger liggen dan als men dat niet zou doen. Daarnaast
moeten we toch ook even benadrukken dat niet iedere correlatie onmiddellijk wijst op een causaal
14
verband. Er is bijvoorbeeld een positieve correlatie tussen het aantal ijsjes dat aan zee gegeten
wordt, en het aantal drenkelingen die dag. Toch duidt deze bevinding niet op een causaal verband,
aangezien we dit kunnen verklaren door het feit dat een mooie dag aan zee zowel een positief effect
heeft op de verkochte hoeveelheid ijsjes, als op het aantal mensen dat gaan zwemmen in zee,
waardoor er meer drenkelingen zullen zijn dan op een minder mooie dag. Een correlatie duidt dus
niet steeds op een causaal verband. En indien er wel degelijk sprake is van een causale relatie, dan
moet er een significante afwijking zijn tussen de resultaten enerzijds en hetgeen men zou
verwachten door toeval anderzijds.
Het derde probleem dat Weber aankaart is het placebo-effect. Neurowetenschapper Bruce Hood
omschrijft dit als: “(…) de opmerkelijke ontdekking dat mensen beter worden wanneer ze denken dat
ze een medicijn innemen of een therapie ondergaan, zelfs indien daarin geen direct actieve
ingrediënten aanwezig zijn”12 Het idee dat we een pilletje hebben ingenomen, kan er al voor zorgen
dat we ons onmiddellijk een stuk beter voelen. Aangezien dit placebo-effect bij prospectieve studies
nooit uitgesloten kan worden, moet de onderzoeker er een andere oplossing voor vinden. Dit kan
door het opstellen van een blind experiment waarbij placebo-effecten ongeveer gelijk verdeeld
worden over zowel de experimentele- als de controlegroep.
Ook retrospectieve studies kunnen een vertekend beeld opleveren door de ‘recall bias’. Dit effect
wijst op het feit dat mensen soms een veronderstelde oorzaakvariabele (bewust of onbewust)
minimaliseren of net uitvergroten. Zo zullen vrouwen die borstkanker hebben gehad, hun toenmalig
gebruik van de pil soms overdrijven, omdat dit volgens hen de oorzaak van hun ziekte was. De enige
manier om dit te vermijden, is door hen niet precies te vertellen wat men onderzoekt, en door erg
veel andere, bijkomende informatie te verzamelen.13
Het vermijden van de ‘observer bias’ is de laatste conditie die Weber aanhaalt. Deze vertekening
wijst op het feit dat onderzoekers zelf, bewust of onbewust, hun resultaten kunnen interpreteren op
een ‘verkeerde wijze’. Het is mogelijk dat men denkt een effect waar te nemen waar er geen is,
vanuit de veronderstelling dat een hypothese klopt. De beste manier om dit soort fouten te
vermijden is door het opzetten van een dubbel blind onderzoek, waarbij de observator niet weet
welke individuen tot de experimentele- en tot de controlegroep behoren.14
15
3.2.2.2. Reproductie en replicatie
Maar zelfs wanneer een experiment rekening houdt met al deze condities, kan er nog steeds niets
geconcludeerd worden uit de gevonden resultaten. Want eerst moet het onderzoek herhaald
worden. Dit kan op twee manieren:
“Wanneer Y een herhaling is van een eerder experiment X, Y en X dezelfde design hebben, en
de resultaten van Y die van X bevestigen (d.w.z. wanneer de conclusie dezelfde is), dan zullen
we zeggen dat Y een reproductie is van X.” 15
Men spreekt dus over een reproductie van een experiment wanneer men net hetzelfde onderzoek
(onafhankelijk) herhaalt, en kijkt of men dezelfde resultaten bekomt.
“Wanneer Y een herhaling is van een eerder experiment X, Y en X een verschillende design
hebben, en de resultaten van Y die van X bevestigen, dan zullen we zeggen dat Y een
replicatie is van X.”16
Een replicatie is dus geen exacte herhaling van het experiment. Men zet een andere studie op, die de
resultaten van het eerder gedane onderzoek kan bevestigen of ontkrachten.
Maar is het wel noodzakelijk om experimenten te herhalen? Daar zijn verschillende argumenten voor
te geven die ook in Webers boek besproken worden. Ten eerste is reproductie noodzakelijk omdat er
soms gefraudeerd wordt. Men kan wel zeggen dat dit in het wetenschappelijk domein nog niet veel is
voorgevallen, maar dit kan natuurlijk komen doordat men experimenten steeds reproduceert.
Fraudeurs zouden dus snel door de mand vallen, of hun resultaten zouden gewoon genegeerd
worden.
Het tweede argument heeft betrekking op de eis tot representativiteit van de populatie. Aangezien
we dit bijna onmogelijk kunnen bereiken in één experiment, hebben we vaak nood aan resultaten
van identiek onderzoek dat focust op een andere doelgroep. “Door reproductie kan men dus een
verzameling van (afzonderlijk niet-representatieve) experimenten bekomen die wel goed verdeeld
zijn over de relevante populatie.”17
De laatste reden die Weber bespreekt, heeft te maken met de redelijk lakse 1/20 norm. Deze
traditionele conventie slaat op het feit “dat wetenschappers hun onderzoeksresultaten al mogen
16
publiceren als is aangetoond dat er maar één kans is op twintig dat de resultaten door toeval
verkregen zijn.”18 Deze norm zorgt ervoor dat, in de meeste wetenschappelijke kringen, 5% van de
gepubliceerde resultaten fout zijn. Reproductie kan in deze optiek aanzien worden als een middel die
de goede van de slechte experimenten onderscheidt.
Tot zover de argumenten voor reproductie. Maar waarom moet er ook nog gerepliceerd worden? Dit
heeft voornamelijk te maken met het gebruik van meetinstrumenten. Deze mogen geen invloed
hebben op de resultaten van een onderzoek. Dit lijkt evident, maar is niet zo vanzelfsprekend.
Wanneer men een experiment repliceert, gebruikt men een ander ‘design’. Dit kan onder andere
betekenen dat er andere soorten meetinstrumenten gebruikt worden. Wanneer men dan
gelijkaardige resultaten bekomt als in het eerste experiment, is het zeker dat er geen vertekening
heeft plaatsgevonden door de gebruikte instrumenten of door de specifieke opzet van het
onderzoek.
Voordat we dus iets mogen concluderen uit een wetenschappelijk onderzoek, moet het experiment
eerst verschillende malen gereproduceerd en gerepliceerd zijn. Wanneer dit niet gebeurd is, kan en
mag men geen definitieve uitspraken doen over de resultaten van het onderzoek.
3.2.2.3. Is de wetenschappelijke methode rationeel?
De wetenschappelijke methode staat terecht erg hoog aangeschreven. Toch mogen we onze kritische
blik niet verliezen wanneer we in dit domein vertoeven; want ook wetenschappers maken fouten,
kunnen irrationeel zijn, en hebben de ‘onmiskenbare waarheid’ niet in pacht. “We hebben nooit
absolute garanties voor de correctheid van een wetenschappelijke theorie en hebben evenmin
garanties dat een nog niet geformuleerd alternatief niet even goed zou kunnen zijn.(…) Dit toegeven
is echter iets heel anders dan zich tot irrationalisme te bekennen.”19
De wetenschappelijke methode is een rationele werkwijze omdat het logica en ervaring combineert.
Uit een theorie leidt men hypothesen af, die men vervolgens toetst in de praktijk. Foute ideeën en
misleidende factoren die het resultaat kunnen beïnvloeden, worden weggefilterd via verschillende
controles, reproductie en replicatie. Het feilbare karakter is de ratio van de wetenschap. Verder
zoeken wetenschappers naar een coherent geheel van wetten die de werking van de wereld
verklaren, en streven ze ernaar om nooit ‘zomaar’ iets aan te nemen. Een bewering heeft een goed
bewijs nodig.20
17
3.2.3. Waarom een pseudowetenschap onwetenschappelijk is
Er zijn verschillende redenen waarom een pseudowetenschap onwetenschappelijk is. Ten eerste zijn
hun ideeën onfalsifieerbaar, wat wil zeggen dat het onmogelijk is om hun inzichten aan te vechten.
Dit komt omdat ze zich indekken met ‘immunisatiestrategieën’: “een specifieke categorie van
drogargumenten waarmee pseudowetenschappers empirische weerleggingen en kritische
argumenten ontvluchten of op zich laten afketsen, met de bedoeling om hun stellingen in de praktijk
onweerlegbaar te maken.”21 Hoe dit precies in zijn werk gaat, wordt straks geïllustreerd aan de hand
van een case study.
Ten tweede zijn pseudowetenschappelijke ideeën vaak in strijd met algemeen aanvaarde
wetenschappelijke theorieën. Zo geloven de jonge aarde creationisten dat het universum maar zes
tot tienduizend jaar oud is. Ze verwerpen de evolutietheorie, en alle oudere fossielen verklaren ze
door de zondvloed. Dit idee gaat in tegen onze biologie, biochemie, geologie, astronomie,…22 De kans
dat de jonge aarde creationisten juist zijn, is dus verwaarloosbaar klein, aangezien hun theorie
inconsistent is met het merendeel van onze, goed onderbouwde en algemeen aanvaarde, kennis
over de wereld. Wetenschapsfilosoof Larry Laudan omschreef dit als de ‘sterkste soort van een
extern conceptueel probleem’ in een theorie.23
Daarnaast is het typerend aan de meeste pseudowetenschappen dat ze zelfs geen coherentie met
andere disciplines willen nastreven. Ik vermoed dat dit komt omdat pseudowetenschappers denken
dat ze andere wetten van het universum gebruiken in vergelijking met de doorsnee wetenschapper.
“Zo verwijzen homeopaten naar de ‘Wet van Infinitesimalen’ en de ‘Wet van Gelijken’ als de basis
voor het gebruik van hele kleine hoeveelheden en voor het geloof dat een gelijke een gelijke geneest,
maar dat zijn geen natuurwetten.”24 Vaak willen ze zelfs geen consistentie met ‘de heersende
ideologie’, aangezien ze zich net proberen af te schermen van die ‘slechte’ ideeën en hiervoor een
alternatief bieden. Homeopathische artsen verwijten de klassieke geneeskunst onder andere dat ze
‘oppervlakkige’ symptomen behandelen in plaats van de ‘onderliggende’ oorzaken te bestrijden.
Inconsistentie met de klassieke geneeskunst is voor hen dus geen lastig idee om dragen; ze zijn er net
fier op.
Het taalgebruik van pseudowetenschappers is meestal erg vaag, en dit op verschillende niveaus. Zo
zijn hun voorspellingen over het algemeen compleet onduidelijk. Er zal iets gebeuren, maar ze weten
niet goed wat en wanneer. Ook gebruiken ze wetenschappelijke woorden en berekeningen op een
bedenkelijke wijze. Zo schreef Frank Tipler, professor in de fysica, maar tevens een berucht
18
pseudowetenschapper, het boek ‘The physics of immortality’25 waarin hij de dubieuze ‘Omega Point
Theory’ uitlegt die het bestaan van ‘God’ zou bewijzen, en tevens claimt dat in een verre toekomst de
doden zullen herrijzen. Met behulp van ingewikkelde fysische principes probeert Tipler zijn ideeën
wetenschappelijk te staven. Als leek is het erg moeilijk om zijn denkfouten te doorzien, maar zijn
stellingen worden ook sterk bekritiseerd in wetenschappelijke kringen. Zo schreef professor in de
toegepaste wiskunde, George Ellis, in ‘Nature’ het volgende:
“Tipler does not merely base his theory on highly improbable assumptions and make claims that
cannot by any stretch of the imagination be tested by experiment or observation; he typically assigns
the label `God' to a mathematical construction that, while it might possibly be a good description of
the causal boundary of the real Universe (it probably is not), certainly does not correspond to what
the word `God' is normally taken to refer to.”26
Zelfs indien dit ‘omega punt’ zou bestaan, is het dus erg misleidend om aan dit ‘natuurlijk fenomeen’
een mystiek kantje toe te kennen en het gelijk te schakelen met de term ‘God’. Tiplers dubbelzinnig
taalgebruik is één voorbeeld van hoe pseudowetenschappers soms te werk gaan. Andere soorten
drogredenen en argumentatiefouten komen op het einde van dit deel nog aan bod.
Tenslotte staven pseudowetenschappers hun beweringen niet met degelijk wetenschappelijk
onderzoek. Ze maken fouten op alle punten die we besproken hebben in het vorige deel. Vaak is er
geen sprake van representatieve analyses, stelt men een correlatie onmiddellijk voor als een causaal
verband, doen ze geen dubbel blind onderzoek, presenteren ze enkel de positieve resultaten en laten
de negatieve achterwege, trekken ze conclusies uit experimenten die noch gereproduceerd noch
gerepliceerd zijn,…
Dit is niet altijd omdat ze geld willen slaan uit een onbenullig idee. ‘Oprechte
pseudowetenschappers’ geloven iets zonder enig bewijs maar hebben dit meestal zelf niet door.
Waarschijnlijk zijn de meesten onder hen niet voldoende op de hoogte van het belang en de
kenmerken van een goed wetenschappelijk experiment. Volgens hen is de schijnbare logica van een
aantrekkelijk idee en/of anekdotisch ‘bewijsmateriaal’ voldoende om in iets te geloven. Met een
onkritische geest en een grote portie onwetendheid trap je snel in een idiote theorie. “Bedenk dat
één derde van de Amerikanen in astrologie gelooft, bijna de helft in ESP, en dertig tot vijftig percent
denkt dat Ufo’s ruimtetuigen van andere beschavingen zijn.”27 Dit onzinnig geloof beperkt zich
verbazingwekkend genoeg niet tot de ongeletterden. Onderzoek door de National Science
Foundation stelt vast dat vijfentwintig percent van de Amerikaanse afgestudeerde studenten geloven
19
dat astrologie ‘ongeveer wetenschappelijk’ is.28 Mogelijke verklaringen hiervoor worden verderop
nog uitvoerig besproken. Maar eerst een illustratie van een pseudowetenschap.
3.2.3.1. Case study: The Secret 29
In dit deel bespreken we ‘The Secret’ als pseudowetenschappelijke case study. Na een korte uitleg
over wat men precies beweert, ontrafelen we de pseudowetenschappelijke kantjes van deze case.
Dit door aan te tonen dat Secret-gelovers zich indekken tegen wetenschappelijk onderzoek en elk
mogelijk negatief resultaat handig afwenden. Na de bespreking van deze immunisatie-strategieën,
vermelden we nog enkele algemene kenmerken die deze, maar ook verschillende andere
pseudowetenschappen typeren.
‘The Secret’ is een boek/DVD waarbij men beweert dat er maar 1 wet is: de wet van aantrekking.
Deze wet zorgt ervoor dat we door onze gedachten positieve of negatieve gebeurtenissen in ons
leven aantrekken of afstoten. Alles is mogelijk, zolang we het maar genoeg geloven en ernaar
beginnen leven.
Op zich lijkt hun ‘aantrekkingswet’ vrij bekoorlijk en niet volkomen uitsluitbaar. Het is denkbaar dat
er natuurwetten in ons universum aanwezig zijn waar de mens nog geen weet van heeft. Men stelt
dat ‘alle wijze mensen’ deze aantrekkingswet kennen en gebruiken, waardoor het onzinnig is om ze
in vraag te stellen. Ook geven ze aan dat het ‘hoe?’ en ‘waarom?’ er niet echt toe doet. De wet geldt
nu eenmaal; het voornaamste is dat we ze leren gebruiken. Ze geven aan dat ons onbegrip van de
wet er niet voor zorgt dat ze minder waar zou zijn. Toch is het opmerkelijk dat deze ‘wet van de
aantrekking’ niet getest kan worden door middel van wetenschappelijk onderzoek, wat ‘The Secret’
onmiddellijk een pseudowetenschappelijk tintje geeft.
3.2.3.1.1. De immunisatie-strategieën van ‘The Secret’
‘The Secret’ heeft zich namelijk ingedekt met tal van immunisatiestrategieën op verschillende
niveaus. Een eerste punt hierbij is het probleem van de onbewuste gedachten. Het is
wetenschappelijk aantoonbaar dat wij een ‘onderbewustzijn of voorbewustzijn’ hebben waar
cognitieve processen zich afspelen zonder dat we daar weet van hebben.30 Wanneer onderzoek in
verband met ‘The Secret’ zou uitwijzen dat ondanks de positieve gedachten, men toch iets negatiefs
heeft meegemaakt, dan zou men dat niet zien als een bewijs voor het niet werken van de theorie.
Men zou redeneren dat onze onbewuste gedachten wel negatief kunnen zijn, waardoor ‘het
negatieve’ toch je pad kruiste (en vice versa met positieve gedachten).
20
Een tweede probleem is het tijdsverschil. Er is steeds een ‘time delay’ dat ervoor zorgt dat al hetgeen
je dacht in het verleden zich nu in je leven afspeelt. Wanneer je positief denkt, ga je dus zeker niet
onmiddellijk het effect waarnemen. Het kan een tijdje duren, afhankelijk van wat je wilt. De precieze
tijdsduur wordt natuurlijk niet vermeld, het hangt namelijk af van je eigen ‘krachten’, van hoe goed
je connectie is met het universum. Vaagheid troef, wat er opnieuw voor zorgt dat wetenschappelijk
onderzoek naar de geldigheid van de ‘theorie’ door ‘believers’ genegeerd kan worden.
De derde moeilijkheid hangt samen met de vorige: het causaliteitsprobleem. Als ik positief denk, en
er gebeurt iets goeds in m’n leven, is dat dan doordat ik positief dacht, of zijn er nog andere factoren
in het spel? Diegenen die geloven in de ‘aantrekkingswet’ schrijven alle externe gebeurtenissen toe
aan hun gedachten, een toevallig voorval is ondenkbaar. Dit maakt het de wetenschap opnieuw
nogal moeilijk, omdat die er net van uitgaat dat we wel degelijk rekening moeten houden met
toevallige en andere factoren buiten onze gedachtestroom. ‘The Secret’-verdedigers verwachten van
wetenschappers dat ze erop vertrouwen dat enkel onze gedachten gebeurtenissen bepalen, maar
dat is net wat de wetenschap tracht te onderzoeken. De mogelijke conclusie zou dan al vervat zitten
in een premisse.
Zowel het vierde als vijfde probleem bevinden zich in het ‘stappenplan’. Dit houdt in dat men eerst
iets moet vragen, nadien geloven en uiteindelijk ontvangen. De eerste fase is vrij eenvoudig. Maar
wat met het ‘geloven’? Hoe kan je geloven dat wat je gevraagd hebt, er eigenlijk al is? Dit lijkt me
psychologisch vrijwel onmogelijk, aangezien men dan bewust moet leven in een illusie. Maar stel nu
dat dit wel degelijk kan (zonder dat men psychische kwalen heeft), dan blijft het mogelijk dat de
geteste persoon in kwestie het gevraagde niet voldoende geloofde, waardoor ‘de wet’ haar werk niet
kon doen. Wanneer men dan het gevraagde niet kreeg, ligt de fout niet bij ‘de wet’ zelf, maar bij het
geringe geloof van de persoon.
Ook zijn er problemen bij de derde, en laatste fase: het ontvangen. Je zou kunnen stellen dat
‘ontvangen’ even gemakkelijk is als ‘vragen’, maar dat is het volgens hen niet. Wanneer je gewoon
iets gelooft, zonder iets te voelen, heb je niet voldoende ‘power’ om het positieve in je leven te
creëren. Enkel iets geloven is dus niet genoeg. Je geloof moet met een bepaalde kracht gepaard
gaan. Ook hier kan een onderzoek de mist in gaan. Wanneer het gevraagde niet gebeurt, terwijl je er
toch in gelooft, dan ligt het aan de gebrekkige kracht van je geloof en dus niet aan ‘de wet’.
Daarnaast beweert men zonder enig argument dat het universum houdt van snelheid. Hiermee
bedoelen ze dat wanneer de kosmos je een mogelijkheid tot geluk aanreikt, je die moet grijpen.
21
Wanneer je te bang bent om impulsief te reageren of eens een risico te nemen, dan blokkeer je je
eigen geluk. ‘De wet’ heeft dan wel degelijk zijn werk gedaan, maar het ligt aan jezelf dat je nog
steeds ongelukkig bent. Dit is een zesde probleem om wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen.
Want zelfs al werkt je drie-stappen-plan, dan is het nog steeds mogelijk om je geluk te ontlopen door
je eigen fout, door hetgeen de ‘kosmos je aanbiedt’ niet te grijpen.
Het komt er dus op neer dat volgens ‘Secret-gelovers’ de wet steeds werkt, maar wanneer de
gewenste effecten achterwege blijven er genoeg verklaringen zijn waarom je toch het gevraagde
geluk niet verkregen hebt. Hierdoor moeten we besluiten dat ‘The Secret’ een kosmologische theorie
is zonder een mogelijkheid tot weerlegging. Bij ongewenste effecten is het niet de theorie die fout is,
maar ligt het aan de persoon zelf die de theorie niet correct wist te gebruiken.
3.2.3.1.2. Manipulatie in ‘The Secret’
Naast deze immunisatie-strategieën zijn er nog andere strategische kneepjes die veel
pseudowetenschappers maar al te graag toepassen. Men gebruikt bijvoorbeeld het concept ‘wet’
voor iets wat geen natuurwet kan zijn. Een natuurwet is wetenschappelijk te testen, heeft een
impact op ons zonder dat we daar moeite voor moeten doen, kunnen we zelf niet manipuleren,...
Desondanks het feit dat ‘de wet van aantrekking’ geen natuurwet is, is dit voor de verdedigers geen
argument om ‘de wet’ te argwanen. ‘Hoe men ‘de wet’ noemt doet er niet toe, zolang ze maar
bestaat en kan gebruikt worden’, redeneren ze. Naar alle waarschijnlijkheid stellen ze gewoon hun
theorie voor als een ‘wet’ om de legitimiteit van een ‘wet’ op het systeem te kunnen kleven. Dit is
een vorm van ‘doublespeak’, men misbruikt het wetenschappelijk jargon om een geleerd effect te
verkrijgen. Ook bij het woord ‘frequentie’ krijgt men hetzelfde resultaat. Ze stellen dat ‘elke gedachte
een frequentie heeft, en dat men op die manier een gedachte kan meten’. Wat ze er niet bij zeggen
is dat hetgeen men meet de breinactiviteit is, en dus niet de gedachte. Daarnaast stelt men dat
wanneer je aan iets denkt, je die ‘gedachtefrequentie’ de wereld instuurt, waarop de wereld die
frequentie terugzendt naar jezelf. Een wetenschappelijk bewijs, noch een argument of verklaring
worden hiervoor aangereikt.
Naast deze problemen gebruikt men nog heel wat andere valkuilen om het kritisch denken te
belemmeren. Zo verwijzen ze naar ‘de lange traditie’ die de ‘wet’ al achter de rug heeft. Wanneer we
er echter nog nooit over gehoord zouden hebben, is dat compleet normaal aangezien het een
‘gevaarlijke theorie’ is die vele machtshebbers misbruikten. Opnieuw dekken ze zichzelf hiermee in
tegen mogelijke critici. Ook denken ze dat ze een ‘godsbewijs’ hebben gevonden, enkel door een
22
verwijzing naar de tradities waarbij men zegt dat er iets ‘groters’ is dan ons. Waarschijnlijk hebben ze
de atheïstische traditie hierbij even over het hoofd gezien...
Verder refereert men aan autoriteiten zoals Einstein, Plato, Newton,... in de vorm van uit de context
getrokken citaten. Zij zouden allen weet gehad hebben van de theorie, en daarom zo succesvol
geweest zijn. Deze beweringen zijn compleet uit de lucht gegrepen. Omdat men geluk en succes
kende, gaat men ervan uit dat ze hun ‘wet van de aantrekking’ beheersten. Dit is vrij onwaarschijnlijk
aangezien er zoveel andere, externe redenen te bedenken zijn waarom iemand succes en geluk had
in zijn/haar leven. Maar zelfs in de veronderstelling dat ze de ‘wet van aantrekking’ wel degelijk
kenden, blijft het ‘argument van de autoriteit’ irrelevant om een bepaalde bewering al dan niet te
geloven.
Ook zou je verwachten dat mensen die zoiets buitengewoon als in ‘The secret’ beweren een
bepaalde vorm van expertise bezitten, zeker door de goede verkoop van het boek/DVD waaruit blijkt
dat mensen toch wel geloof hechten aan dat soort uitspraken. Helaas niets van dit alles. Wie laat
men aan het woord? Een zogenaamde visionair, een feng shui ‘experte’ en nog een paar getuigen die
behoren tot het domein van de pseudowetenschappen. Daarnaast enkele filosofen, psychologen en
metafysici, waarvan enkelen in het bezit van een doctoraat. Dit laatste stelt helaas niet veel voor:
soms kan je hun titel nergens terugvinden (behalve in The Secret), ofwel hebben ze hun titel
verkregen van een universiteit die vrij dubieus of van henzelf is.
Zoals ‘the University of Metaphysics’ waarbij men zich onder andere tot doel stelt:
“To offer spirituality to a world in need of Higher Spiritual Truth beyond that found in conventional,
traditional, fundamentalist, or dogmatic religions.
To provide education up to a Doctoral Degree level in Higher Advanced Holistic, New Thought,
Transpersonal and Metaphysical forms of Spirituality so that those affiliated professionally with
I.M.M. and its University System are well prepared to teach, counsel, coach, practice spiritual healing
or whatever their chosen ministerial communication.…”31
De ‘experten’ blijken dus vooral deskundigen te zijn in een niet-wetenschappelijk vak. Ook houden ze
zich meestal niet aan hun domein van expertise. Neem nu die ‘feng-shui kenner’. Los van het feit dat
ik denk dat feng-shui klinkklare onzin is, vraag ik me af wat ‘een feng-shui specialist’ kan bijbrengen
aan de studie van onze gedachten? En welke relevantie moeten we hechten aan de mening van een
filosoof die beweert dat ‘alle ziektes bepaald worden door stress’? Dit behoort helemaal niet tot hun
vakkennis, waardoor we alles wat ze in dat verband zeggen, met een grote korrel zout moeten
nemen.
23
Hun kwalificatie voldoet dus meestal niet, hun reputatie is vrij onbekend, maar hun motieven zijn
heel groot. Al die ‘experts’ hebben al hopen geld verdiend met boeken, cursussen, cd-roms, ... over
hoe je rijk en gelukkig moet worden. ‘The Secret’ hebben ze niet voor niets gemaakt en zeker niet
gratis uitgedeeld. Hiermee beweer ik niet dat alles wat ze zeggen onzin is, maar ze hebben wel een
motief om onzin te vertellen.
Hetgeen men doet in ‘The Secret’ is een opinie voorstellen als een feit. Alle mensen die aan bod
komen hebben een bepaalde overtuiging, zonder enig bewijs, maar ze stellen het wel voor alsof ‘die
wet’ echt bestaat. Vele lezers/kijkers hebben geen tijd of geen mogelijkheden om hierover kritisch na
te denken. Ze nemen aan dat die kracht bestaat, en ze bespreken er de consequenties van in hun en
ons leven.
Ook zijn hun conclusies vrij vaak ‘non sequitur’: de conclusie volgt niet uit de premissen. Op een
gegeven moment geeft een filosoof uitleg bij energie. Hij zegt hierover dat energie nooit gecreëerd
of vernietigd wordt, het er altijd al geweest is en zal blijven, het bewegend is en zich manifesteert in
verschillende ‘vormen’. Op het eerste zicht lijkt er niets mis met deze uitleg, maar dan gaat hij een
stapje te ver. Hij zegt dat energie hetzelfde is als God, en aangezien wij bestaan uit energie we een
beeld van God zijn. Die conclusie heeft helemaal niets te maken met de premissen over wat energie
zou zijn.
Meestal hebben ze ook niet voldoende redenen om hun conclusie hard te maken. Zo beweerden ze
correct dat het placebo-effect aantoont dat gedachten het lichaam kunnen beïnvloeden op een
bepaalde manier. Hieruit concludeerden ze dat het lichaam gelijk gesteld kan worden aan ‘het
product van onze gedachten’. Maar door enkel het placebo-effect aan te geven, kan je niet
onmiddellijk concluderen dat ons lichaam volledig het resultaat is van onze gedachten. Er is hier
duidelijk sprake van een ‘hasty conclusion’.
Tot slot zou ik even willen aangeven dat veel van hetgeen men zegt in ‘The Secret’ te verklaren valt
vanuit de psychologie, en dat er dus geen nood is aan een ‘wet van aantrekking’. Wanneer je jezelf
slecht voelt, kan het zijn dat je eerder de slechte dingen in je leven zal opmerken, wat niet wil zeggen
dat je die gebeurtenissen zelf aantrekt. Dat je gedachten je gevoelens beïnvloeden zal ook geen
enkele psycholoog tegenspreken. Verder hebben er ook experimenten plaatsgevonden waarbij men
kon aantonen dat er een link bestaat tussen het al dan niet visualiseren van problemen, en er
effectiever mee kunnen omgaan in de realiteit.32 Gedachten spelen dus wel degelijk een grote rol in
24
ons leven, maar daarmee is nog niet aangetoond dat ze de oorzaak zijn van hetgeen we dagdagelijks
meemaken.
3.2.3.1.3. Conclusie: ‘The Secret’ is een pseudowetenschap
De vraag waarom ‘The Secret’ zoveel succes boekt, is vrij gemakkelijk te beantwoorden. Het speelt
met onze verlangende gevoelens naar geluk, is perfect aangepast aan een individuele Westerse
maatschappij, en geeft ‘overtuigende’ voorbeelden/getuigen/anekdotes die de onkritische denker
snel op een verkeerd spoor zet. Het gaat dan van genezingen van kanker, tot het verkrijgen van het
gewenste geld. Die voorbeelden zouden eerder illustratief moeten zijn, maar ze blijken de enige
‘argumenten’ die men aangeeft voor de theorie.
‘The Secret’ heeft zich ingedekt tegen wetenschappelijk onderzoek, het wordt verspreid door
mensen met een dubieuze achtergrond en wil ons verleiden met drogredenen. Ondanks het feit dat
onze gedachten voor een deel een invloed kunnen hebben op hetgeen we doen, is het duidelijk dat
het hier gaat om een pseudowetenschap waar we uiterst voorzichtig mee moeten omspringen. ‘The
Secret’-gelovers doen schijnbaar wetenschappelijke uitspraken zonder te voldoen aan de strenge
eisen die wetenschappelijk onderzoek moet navolgen. Ze kunnen geen overtuigende argumentatie of
degelijk onderzoek op poten zetten. Dit interesseert hen zelfs niet, want geloven in ‘de
aantrekkingswet’ is volgens hen voldoende om je leven terug op orde te krijgen…
25
3.3. Irrationele denkpatronen en drogredenen 33 Naast de reeds besproken argumentatiefouten in ‘The Secret’ zijn er nog vele andere denkpatronen
en drogredenen waar we allemaal wel eens gebruik van maken, maar die eigenlijk volkomen
irrationeel zijn. Pseudowetenschappers buiten deze incorrecte ideeën vaak (bewust of onbewust) uit
om onkritische denkers te overtuigen. Volgens criticus Haskins zijn er vier hinderpalen die ons
rationeel denken belemmeren: ‘basic human limitations’, ‘het gebruik van taal’, ‘onlogisch
redeneren’ en ‘psychologische/sociologische valkuilen’.34 In welke mate ons rationeel denken
biologisch gelimiteerd is, komt aan bod in het laatste stuk. We gaan in dit deel de drie overige
struikelblokken bespreken.
3.3.1. Het gebruik van taal
Het verkeerd gebruiken van taal kan rationeel redeneren in de weg staan. Zo is er vaak sprake van
ambiguïteit wanneer men een woord of zin op verschillende manieren kan interpreteren. Meer
algemeen spreekt men soms over ‘Gobbledygook’. Dit wijst op verwarrend, niet-technisch en
misleidend woordgebruik. Een ander, veel voorkomend probleem, is ‘vaagheid’. Zoals op de cover
van het boek ‘De kracht van het nu’; daar kan je het volgende lezen: “De woorden van Eckhart Tolle
leiden de lezer naar een woordeloos zijn, geven toegang tot een eeuwig heden.”35 Dit klinkt misschien
wel erg poëtisch, maar is nogal onzinnig.
Verder maken ‘assuring expressions’ het soms onmogelijk om bepaalde zaken in vraag te stellen. Dit
gaat dan om uitdrukkingen zoals ‘iedereen weet dat, het is evident dat,…’ Een andere manier om tot
foute opvattingen te komen is door ‘hasty generalisations’: te snel conclusies trekken uit beperkte
informatie. Wanneer we bijvoorbeeld bestolen werden door een Afrikaan, denken we te snel dat
‘alle Afrikanen dieven zijn.’
Ook worden we vaak misleid door ‘doublespeak’. Dit kan zijn in de vorm van eufemismen, waarbij
een mooi woord een gruwelijke realiteit verbergt. Zo spreekt men over ‘etnische zuivering’, in plaats
van ‘genocide’. Dit hangt vast met de vaak emotioneel getinte inhoud van een woord of zin. In het
leger zal men eerder ‘de vijand neutraliseren’, dan ‘de vijand doden’. We spreken ook van
‘doublespeak’ wanneer men technisch vakjargon gebruikt om iets eenvoudig moeilijker te maken. Zo
wordt de griep vaak omschreven als ‘influenza’. Dit is niet noodzakelijk een slechte zaak, maar, zoals
ik al heb aangegeven bij het voorbeeld van Frank Tipler, wordt vakjargon soms gebruikt louter om
ons te imponeren.
26
Ander taalbedrog uit zich in ‘valse implicaties’ waarbij men een fout idee insinueert. Reclame maakt
hier veel gebruik van. Ze laten je soms denken dat iets voordelig is, maar meestal is de actie maar
geldig onder bepaalde voorwaarden. Daarnaast moeten we ook opletten voor ‘hedging en weasel
words’ waarbij iemand schijnbaar een standpunt verdedigt, maar hier later toch nog zonder
problemen op terug komt. Zo ontkende Bill Clinton dat hij een seksuele relatie had met miss
Lewinsky. Toen later bleek dat hij gelogen had, zei hij dat er een verschil is tussen ‘having a sexual
relationship’ en ‘engaging in sexual acts’.36
Ook worden opinies soms handig voorgesteld als feiten door het gebruik van ‘judgmental words’. Op
die manier wordt een eigen mening als ‘de waarheid’ voorgesteld. Ten slotte maakt men af en toe
gebruik van‘onbenullige vergelijkingen’. Iets is bijvoorbeeld tot 30% goedkoper. Tot 30%? Goedkoper
ten opzichte van wat?
3.3.2. Onlogisch redeneren
Naast deze taalfouten, hebben we soms ook problemen met logische argumentatie. Zo gebruiken
pseudowetenschappers vaak ‘ad hoc hypotheses’ om een antwoord te geven op feiten die een
theorie weerleggen. Zo verkondigen Extra-sensory perception (ESP)-onderzoekers dat ‘vijandige
gedachten’ van toeschouwers een onbewuste invloed hebben op gevoelige meetinstrumenten.
Hierdoor is het onmogelijk om de noodzakelijke reproducties en replicaties uit te voeren bij een
positief ESP-experiment. Indien hun idee ernstig genomen wordt, kan geen enkel ESP-experiment
ooit mislukken, want wat de resultaten ook moge zijn, men kan altijd (ad hoc) beweren dat ze
beïnvloed werden door paranormale krachten.37
Een andere denkfout is ‘het argument van onwetendheid’, waarbij men claimt dat iets waar is, enkel
omdat het (nog) niet foutief bleek (en vice versa met onjuiste zaken). Zoals iemand die in roze
olifanten gelooft, omdat men niet kan bewijzen dat ze niet bestaan. Het is echter noodzakelijk om
een buitengewoon bewijs te geven indien je zo’n buitengewone bewering doet. De redenering (die je
vaak in pseudowetenschappelijke kringen hoort), dat ‘de sceptici maar het tegendeel moeten
bewijzen’, raakt dus kant noch wal.
27
Verder hanteren sluwe sprekers soms ‘non sequitur’-redeneringen, waarbij de conclusie niet
noodzakelijk volgt uit de premissen. Een illustratie:38
Prem 1: Eén op de vijf mensen is een chinees.
Prem 2: Mijn gezin bestaat uit vijf mensen.
Conclusie: In ons gezin is er dus één persoon een Chinees.
De meeste mensen zullen deze foutieve redenering vrij gemakkelijk doorzien. Non-sequitur
argumentatie wordt echter minder ludiek wanneer het gebruikt wordt om onzin op te spelden.
Hierbij zou ik toch nog even willen opmerken dat het niet is omdat er, zoals in dit geval, sprake is van
een ‘reductio ad absurdum’, dat die twee premissen foutief zijn. Een absurde conclusie mag niet
steeds leiden tot het verwerpen van de oorspronkelijke stellingen.39
‘Slippery slope’-argumenten zijn een specifieke vorm van ‘non sequitur’, waarbij men een
doemscenario onvermijdelijk laat volgen uit premissen die dit niet noodzakelijk teweeg brengen. Een
voorbeeld zal duidelijkheid scheppen: “Eating Ben & Jerry’s ice cream will cause you to put on
weight. Putting on weight will make you overweight. Soon you will weigh 350 pounds and die of
heart disease. Eating Ben & Jerry’s ice cream leads to death. Don’t even try it.”40 De kans dat je
doodgaat van ijs eten is echter miniem en volgt niet noodzakelijk uit de premisse.
Ook worden we soms geconfronteerd met ‘post hoc denkfouten’ waarbij men er onterecht van
uitgaat dat vermits een gebeurtenis aan een andere voorafging, dit noodzakelijk het tweede voorval
veroorzaakt heeft. We hebben de neiging om achter alles een causaal verband te zoeken. Dit is
problematisch om twee redenen. “Ten eerste veronderstellen we een werking van krachten die er
misschien niet zijn, en ten tweede zijn we geneigd gebeurtenissen aan elkaar te koppelen die in
werkelijkheid niets met elkaar te maken hebben.”41 Wanneer je bijvoorbeeld een homeopathisch
middel inneemt tegen een verkoudheid, en je je beter voelt na enkele dagen, wil dit niet zeggen dat
je beterschap noodzakelijk veroorzaakt is door dat middel. De kans dat je verkoudheid na enkele
dagen vanzelf overgaat, is vrij groot.
Een ander veelvoorkomend probleem betreft circulaire redeneringen. “When an argument assumes
what it should be proving, it begs the question”.42 Dit is het geval wanneer dubieuze premissen de
conclusie al in zich meedragen; zoals ‘Abortus is moord, omdat een abortus plegen het
onrechtvaardig doden van een mens is.’ De conclusie zit al vervat in de premisse, aangezien men
veronderstelt dat abortus ontoelaatbaar is.43
28
Een laatste vorm van onlogisch redeneren is ‘the gambler’s fallacy’. Deze fout wijst op een
gebrekkige kennis in het kansrekenen. Zo gaan vele gokkers (maar ook de modale mens) er van uit
dat wanneer een geldstuk al meerdere keren op ‘kop’ is gevallen de kans groter wordt dat de
volgende worp ‘munt’ zal zijn. Toch is er maar vijftig procent kans op ‘munt’, aangezien de vorige
worpen niets te maken hebben met de volgende.
3.3.3. Psychologische/sociologische valkuilen
Naast taalfouten en onlogisch redeneren, zijn er nog andere misleidende strategieën die inspelen op
onze psyche. Het zijn bizarre, maar niet noodzakelijk onlogische ideeën, die (soms onbewust) een
invloed hebben op ons kritisch denken.
Een mooi voorbeeld hiervan is het ‘ad hominem argument’ waarbij men speelt op de man in plaats
van op de bal. De geldigheid van een argument wordt op die manier afhankelijk van het karakter, de
carrière,… van een persoon. Zo ‘moet je niets geloven wat (ex)-premier Leterme zegt, want hij kent
zelfs het verschil niet tussen de Brabanconne en de Marseillaise.’
‘Poisoning the well’ is een specifiek argument binnen de ‘ad hominem’-categorie waarbij men een
negatieve atmosfeer creëert om het de opponent(en) moeilijker te maken. Wanneer je bijvoorbeeld
‘On the origin of species’ ontleent uit de bibliotheek, en de bibliothecaris zegt dat ‘iedereen die
gelooft in de evolutieleer, geen ziel heeft’; dan is een negatieve sfeer ontstaan, en zal je Darwins
boek misschien op een iets andere manier lezen.
Dikwijls is het ook moeilijk om tegen de stroom in te denken. Hier speelt het ‘ad populum’ argument
op in: wanneer ‘iedereen’ iets denkt, is het juist. Dit klopt uiteraard niet. Toen iedereen dacht dat de
aarde plat was, was ze even rond als nu. Hoeveel mensen iets geloven is dus irrelevant voor de waar-
of valsheid van een bewering.44
Ook kan je je tegenstander misleiden door ‘the red herring’. Hierbij schakelt men tijdens een
discussie over op een ander, irrelevant onderwerp. Dit kan om verschillende redenen: ze hebben
geen argumenten voor hun daden of ideeën, uit luiheid, arrogantie, afgunst, ze willen zichzelf niet
blootgeven,…45 Een andere manier om snel van een vervelende discussie verlost te zijn, is door de
‘straw man fallacy’ te gebruiken: iemands positie schijnbaar onderuit halen, terwijl de persoon in
kwestie deze houding helemaal niet aannam.46 Zo argumenteert Lien voor een legalisering van
cannabis. Karel kraakt dit idee af omdat hij vindt dat je niet bedwelmd achter het stuur mag kruipen.
Hij denkt dat hij Liens idee aanvalt, maar niets wijst erop dat zij voorstander is van rijden onder
invloed.
29
Handige redenaars maken ook vaak gebruik van een ‘vals dilemma’. Men beperkt het aantal opties,
waardoor een foutief zwart-wit beeld wordt opgedrongen. Zo verkondigde president George W. Bush
in de nadagen van elf september het volgende: “Either you are with us, or you are with the
terrorists.” Wanneer je niet achter de oorlog stond, werd je tot de vijand gerekend. Dit is een vals
dilemma, aangezien hij het aantal opties drastisch inperkte. Zo kan je de terroristische daden
afkeuren, maar ook geen voorstander zijn van een oorlog. Naast valse dilemma’s bestaan er ook
‘valse analogieën’. Hierbij zal men een foute vergelijking maken om een stelling te verdedigen. Zoals
redeneren dat het ‘verkeerd is om twee kinderen op één kamer te laten slapen, omdat het statistisch
bewezen is dat criminelen die met twee in één cel verblijven, zich slechter gedragen.’47 Deze analogie
raakt kant nog wal. Het gedrag van een kind mogen we niet vergelijken met dat van een crimineel.
Een andere drogreden die we regelmatig horen in pseudowetenschappelijke kringen is het ‘argument
van autoriteit’. Dit komt voor in twee vormen. Enerzijds verwijst men naar een autoriteit die ook in
hun absurd idee gelooft; aangezien “Einstein geloofde in God, moet God wel bestaan.”48 Einstein was
dan wel een uitmuntend natuurkundige, maar ook hij kon geen sluitende argumentatie opzetten die
het bestaan van God bewees. Zijn overtuiging was dus op niets ‘meer’ gebaseerd dan de doorsnee
gelovige. Vandaar dat zijn mening over religie geen meerwaarde heeft.
Anderzijds verwijst men soms naar belangrijke personen die men in het verleden ook niet geloofde,
maar die toch juist waren. Toen Galileo Galilei bijvoorbeeld bewees dat de aarde rond de zon
draaide, werd hij daarvoor levenslang opgesloten door de Kerk. Dit argument houdt geen steek
omdat Galileo wel degelijk buitengewone bewijzen had voor zijn buitengewone bewering; dit in
tegenstelling tot pseudowetenschappers.
30
Eindnoten: ‘Wat is irrationaliteit?’
1 Vermeersch, Etienne, and Braeckman, Johan. De rivier van Herakleitos: een eigenzinnige visie op de wijsbegeerte.
Antwerpen: uitgeverij Houtekiet, 2008. 43. 2 “Niburu: onthullend en bewustmakend nieuws.” Actie oud-burgemeester Vereecke tegen chemtrails. 8 apr. 2010. <
http://www.niburu.nl/index.php?articleID=21533>. 3 Batens, Diderik. Menselijke kennis: pleidooi voor een bruikbare rationaliteit. Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2004. 62.
4 Vermeersch, Etienne, and Braeckman, Johan. De rivier van Herakleitos: een eigenzinnige visie op de wijsbegeerte.
Antwerpen: uitgeverij Houtekiet, 2008. 44. 5 Dawkins, Richard. The God Delusion. London: Transworld Publishers, 2006. 49.
6 Caroll, Robert T. and Popa, Christian. “The Skeptic’s Dictionary.” Pseudoscience. 8 febr. 2009. 8 apr. 2010
<http://www.skepdic.com/pseudosc.html>. 7 Culotta, Elizabeth. “On the origin of religion.” Science. 326 (2009): 784.
8 Lynn, R., and Harvy, John., and Nyborg, Helmuth. “Average intelligence predicts atheism rates across 137 nations.”
Intelligence. (2008): 1-5. 9 Bell, P. “Would you believe it?” Mensa Magazine. (2002): 12-13.
10 Batens, Diderik. Menselijke kennis: pleidooi voor een bruikbare rationaliteit. Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2004. 61.
11 Weber, Erik. Wetenschapsfilosofie. Gent: Academia Press, 2007. 28-50, 77-103.
12 Hood, Bruce M. SuperSense: waarom we in het bovennatuurlijke geloven.Leuven: uitgeverij Van Halewyck, 2009. 174.
13 Weber, Erik. Wetenschapsfilosofie. Gent: Academia Press, 2007. 36-37.
14 Ibid. 37.
15 Ibid. 79.
16 Ibid. 79.
17 Ibid. 80.
18 Ibid.
19 Batens, Diderik. Menselijke kennis: pleidooi voor een bruikbare rationaliteit. Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2004. 65.
20 Vermeersch, Etienne, and Braeckman, Johan. De rivier van Herakleitos: een eigenzinnige visie op de wijsbegeerte.
Antwerpen: uitgeverij Houtekiet, 2008. 113-114. 21
Boudry, Maarten. “De naakte keizers van de psychoanalyse: De Immunisatiestrategieën van een Pseudowetenschap.” Thesis. Ugent. 6. 22
Bassham, Gregory, and Irwin, William, and, Nardone, Henry, and, Wallace, James M. Critical Thinking: A Student’s Introduction. New York: The McGraw-Hill Companies, 2008. 479-480. 23
Weber, Erik. Wetenschapsfilosofie. Gent: Academia Press, 2007. 94. 24
Caroll, Robert T. “Het woordenboek van de skepticus.” Homeopathie. 8 apr. 2010, <http://nederlands.skepdic.com/dict_homeopathie.htm>. 25
Tipler, Frank J. The physics of immortality: modern cosmology, god and the resurrection of the dead. London: Macmillan, 1995. 1-517. 26
Ellis, George. “Piety in the sky.” Nature. 371 (1994): 115. 27
Rasmussen, Seth C. “The History of Science as a Tool To Identify and Confront Pseudoscience.” Journal of Chemical Education. 84/6 (2007): 949. 28
Ibid. 29
Callewaert, Anneleen. “What is ‘the Secret’ of life?” Filosofische vaardigheden en methodiek III. Paper. 3de
bachelor, Ugent, 2008.; Byrne, Rhonda. The Secret. Australia: Prime Time Productions, 2006. 30
Crevits, Luc. Mijn geest van vlees en bloed: neurobiologische verkenningen naar menselijk gedrag. Gent: Academia Press, 2007. 188-190. 31
“University of metafysics.”Aims, goals, mission. 8 apr. 2010. <http://www.universityofmetaphysics.com/prospectus/aims-goals-mission.htm>. 32
Van Loocke, Philip. Logica en wetenschapsfilosofie I Gent: 2006-2007. 252-254. 33
Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson: 2005. 1-239.; Bassham, Gregory, and Irwin, William, and, Nardone, Henry, and, Wallace, James M. Critical Thinking: A Student’s Introduction. New York: The McGraw-Hill Companies, 2008. 1-497.; Haskins, Greg R. A practical guide to critical thinking. 8 apr. 2010. <http://www.skepdic.com/essays/Haskins.html>. 34
Haskins, Greg R. A practical guide to critical thinking. 8 apr. 2010. <http://www.skepdic.com/essays/Haskins.html>. 35
Tolle, Eckhart. De kracht van het nu. Deventer: uitgeverij Ankh-Hermes, 2001. 1-191. 36
Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson: 2005. 38. 37
Caroll, Robert T. “Het woordenboek van de skepticus.” Ad-hoc-hypothese. 8 apr. 2010 <http://nederlands.skepdic.com/dict_adhoc.htm >. 38
“The independent.” Tim Vine: down the barrel of a pun. 8 may 2005. 14 apr. 2010. <http://www.independent.co.uk/arts-entertainment/theatre-dance/features/tim-vine-down-the-barrel-of-a-pun-527562.html>. 39
Shermer, Michael. Why People Believe Weird Things: Pseudoscience, Superstition and Other Confusions of our Time. New York: W.H. Freeman and Company, 1997. 58. 40
Ibid. 41
Hood, Bruce M. SuperSense: waarom we in het bovennatuurlijke geloven.Leuven: uitgeverij Van Halewyck, 2009. 32.
31
42
Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson: 2005. 110. 43
Ibid. 44
Ibid. 114. 45
Ibid. 116. 46
Caroll, Robert T. and Brill, Steven. “The Skeptic’s Dictionary.” Straw man fallacy. 22 apr. 2010. <http://www.skepdic.com/refuge/ctlessons/lesson9.html>. 47
Haskins, Greg R. A practical guide to critical thinking. 8 apr. 2010. <http://www.skepdic.com/essays/Haskins.html>. 48
Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson: 2005. 113.
32
4. Ook verstandige mensen kunnen irrationeel zijn: een illustratie
Uiteraard kunnen ook verstandige mensen irrationeel zijn. Om dit aan te tonen bespreken we Arthur
Conan Doyle, auteur van de Sherlock-Holmes avonturen, als case study. Deze verstandige man was
namelijk een fervent aanhanger van het spiritisme. Na een beknopt overzicht van zijn leven en
ideeën, verklaren we waarom deze intelligente persoon toch enkele vreemde overtuigingen had. Ik
besef goed dat deze case study geen wetenschappelijk fundament verschaft voor mijn argumentatie.
Deze illustratie dient eerder als basis en vertrekpunt voor de theoretische stellingen die later nog
volgen.
4.1. Arthur Conan Doyle: biografie
Voordat we Doyles leven en werk bespreken, wil ik toch nog even vermelden dat dit uiteraard geen
volledige biografische weergave is. De nadruk ligt namelijk op elementen die ik belangrijk acht voor
het vervolg van deze thesis.
Arthur Conan Doyle was een Schotse arts en schrijver die leefde van 1859 tot 1930. Hij kwam uit een
katholiek gezin van tien kinderen, waarvan drie hun jeugd niet overleefden. Zijn vader, Charles Doyle,
werkte aan de overheid. Verder was hij kunstenaar, maar verdiende amper geld met zijn werken. Hij
was vaak depressief en had een alcoholverslaving. Zowel Charles als zijn broer Richard ‘Dick’ Doyle,
waren geïnteresseerd in ‘het bovennatuurlijke’. Zo is er een sketchboek van Arthurs vader
teruggevonden met tekeningen van fabelachtige figuren, waarvan hij beweerde dat hij deze echt
zag.1 Dick Doyle was een bekend illustrator voor Punch-magazine en had als kind visioenen van elfjes
en ‘gnomes’, wat later uitgroeide tot een voorliefde voor folklore, legendes, goblins, geesten,…2
Arthur kwam goed overeen met zijn nonkel:
“Dick entertained his nephew by showing him his studio, full of paintings and drawings of goblins and
fairies, elves and ghosts dragons and witches. He also told young Arthur some of his favourite stories
of fairies and ghosts and legends, thoroughly indoctrinating him into the ‘other world’ which also
captivated Arthur’s father.”3
Arthur had ook een sterke band met zijn moeder, Mary Doyle: een verstandige vrouw die erg goed
kon vertellen. Haar verhalen hadden een grote invloed op de jonge Arthur, zoals hij zelf aangeeft in
zijn biografie:
“In my early childhood, as far as I can remember anything at all, the vivid stories she would tell me
stand out so clearly that they obscure the real facts of my life.”4
33
Toen hij negen werd, moest Arthur naar de jezuïetenschool van Stonyhurst. Het waren donkere
jaren. Hij begon na te denken over zijn religieuze ideeën, waarop hij het katholicisme verwierp en
agnost werd.5 Nadien studeerde Arthur geneeskunde; niet omdat het een roeping was, wel omdat hij
zijn ouders financieel wou bijstaan. Dit weerhield hem echter niet om, reeds tijdens zijn
studentenjaren, tal van kortverhalen te schrijven.
In augustus 1885 trouwde hij met Louisa Hawkins. Het was rond die tijd dat hij op de proppen kwam
met Sherlock Holmes. Doyle schreef in 1889 nog een andere, voor ons interessantere, novelle: ‘The
Mystery of Cloomber’, een verhaal over het leven na de dood van drie haatdragende boeddhisten.
“This story illustrates the most serious and incomprehensible schism in Conan Doyle’s personality.
Under one hand, he was capable of writing brilliantly about deduction and pure logic, on the other,
he was obviously fascinated by and inexorably drawn to the paranormal and ultimately to spiritism.”6
In de lente van 1891 werd een ernstige griepaanval hem bijna fataal. Toen Doyle herstelde besloot hij
om zich volledig te storten op het schrijven en zijn medische carrière achterwege te laten.7 Enkele
jaren later kreeg zijn vrouw tuberculose. Haar ziekte en de dood van zijn vader werden Doyle te veel.
Hij sukkelde in een depressie, wat zijn fascinatie voor het spiritisme aanwakkerde. Doyle sloot zich
aan bij ‘the Society for Psychical Research’, een organisatie die zich onder andere bezighoudt met
parapsychologie. Zijn lidmaatschap “was considered to be a public declaration of his interest and
belief in the occult.”8
Na de dood van zijn vrouw in 1906 was Doyle opnieuw enkele maanden depressief. Een jaar later
hertrouwde hij, ditmaal met Jean Leckie. Toen de eerste wereldoorlog uitbrak, gaf hij zich tevergeefs
(voor de tweede maal) op voor vrijwillige legerdienst. In die oorlog verloor Doyle zijn zoon Kingsley,
zijn broer, twee schoonbroers en twee neven.9 Het was niet alleen voor Doyle een harde tijd. Veel
mensen gingen op zoek naar een leven na de dood, en klampten zich wanhopig vast aan de
geruststellende spiritistische ideeën. Na de oorlog schreef Doyle enkele boeken over het spiritisme,
zoals ‘The New Revelation: or, What Is Spiritualism?’, ‘The Vital Message’, ‘Spiritualism: Some
Straight Questions and Direct Answers’, ‘The Wanderings of a Spiritualist’,… Door deze (schijnbaar)
plotse ommekeer van een rationeel arts en schrijver naar een dwalende spiritist, verloor Doyle veel
van zijn prestige. De ‘elfjesheisa’ was het tragisch dieptepunt. In 1922 schreef Doyle namelijk ‘The
Coming of the Fairies’, waarin hij argumenteert dat de ‘Cottingley Fairy’ foto’s echt zijn, en elfjes dus
bestaan (maar straks meer hierover). Arthur Conan Doyle stierf op 7 juli 1930.
34
4.2. Het spiritisme10
Doyle was dus een fervente aanhanger van het spiritisme. In dit deel leggen we even kort uit waar
een spiritist in gelooft en waarom dit irrationeel is.
Het spiritisme is een beweging die ontstond in 1848 naar aanleiding van de Fox-zusjes die beweerden
te communiceren met geesten via geklop op tafel.11 Dertig jaar later gaven ze hun bedrog toe; dit
heeft echter weinig effect gehad: heel wat mensen bleven geloven in reïncarnatie en praten met de
doden via seances. Vandaag baseren spiritisten zich op de ideeën van Allan Kardec, pseudoniem voor
Hippolyte Léon Denizard Rivail, een Franse leerkracht uit de jaren 80. Hij schreef tal van
pseudowetenschappelijke boeken die de basis vormen van het spiritistisch geloof: ‘The Spirit’s Book’,
‘The book on Mediums’, ‘The Gospel According to Spiritism’, ‘Heaven and Hell’ en ‘The Genesis
According to Spiritism’.
Zelf definiëren de spiritisten hun geloof als volgt:
“Spiritism is, at once, a science, a philosophy, and a religion. It teaches us about our eternal lives, as
spirits created by God, including: our origin and the process of evolution through reincarnation; our
relationship and means of communication with God and the discarnate beings of the spirit realm; and
the moral and physical laws that govern life.”12
Het spiritisme beweert dus zowel wetenschappelijk, filosofisch als religieus van aard te zijn. Het is
mijn bedoeling om aan te tonen dat het spiritisme een pseudowetenschap is. Vandaar dat we de
bespreking van het filosofische en religieuze deel achterwege laten. We gaan dus enkel het
‘wetenschappelijk stuk’ verduidelijken.
Volgens het spiritisme bestaat de wereld uit ‘the cosmic fluid’, een element dat zowel ‘geest’ als
‘materie’ in zich draagt en in deze vormen kan verschijnen. De onzichtbare wereld bestaat uit
‘spiritual fluids’, analoog aan materie die we kennen uit de zichtbare wereld. Geesten kunnen die
‘spiritual fluids’ beïnvloeden, organiseren, vormen,… door een combinatie van ‘thought and will’;
want “fluids carry thoughts just as the air carries sound.”13 Gedachten worden dus in golven door de
‘fluids’ overgedragen zoals geluid via de lucht. Geesten kunnen onze gedachten lezen via ‘fluidic
images’ wanneer ze zich focussen op een bepaald idee, een actie, een persoon,… Verder hebben de
‘fluids’ geen typische eigenschappen. Ze passen zich aan en worden beïnvloed door hun omgeving.
Zo kan een slechte situatie een ‘fluid’ verontreinigen. Ook ‘the vital principle’ is van belang; dit is een
35
modificatie van ‘the cosmic principle’ en schenkt leven aan alles en iedereen die deze kracht kan en
wil ontvangen. Wanneer we doodgaan keert het ‘vital principle’ terug naar ‘the cosmic fluid’.
Men beweert dat dit wetenschappelijke principes zijn, maar deze vreemde ‘theorie’ is helemaal niet
onderzocht. De spiritisten veronderstellen dus, zonder enig bewijs, dat hun ideeën correct zijn. Het
feit dat Allan Kardec de verschillende soorten ‘fluids’ in zijn boeken heeft uitgelegd, is voor hen
voldoende om ze te geloven. Hij misleidt hen echter met erg moeilijk taalgebruik, vakjargon en
doublespeak. De spiritisten veronderstellen het bestaan van een onzichtbare wereld, een wereld
waar geesten leven. Ik zie geen mogelijkheid om dit wetenschappelijk te staven, tenzij men
experimenten kan doen in of op die ‘onzichtbare wereld’. Maar indien zo’n spirituele wereld zou
bestaan, dan nog is hun theorie op niets gebaseerd. Het doet me wat denken aan de opdeling die
Dante maakte in de ‘Divina Commedia’: hij veronderstelt het bestaan van hemel en hel, en legt ons
vervolgens de werking uit. De spiritisten doen eigenlijk net hetzelfde: ze veronderstellen een
tweedelige wereld, en leggen vervolgens uit hoe de ‘onzichtbare wereld’ werkt. Op die manier kan je
alles ‘bewijzen’. In principe kunnen de spiritisten gelijk hebben, maar de kans is erg klein dat de
wereld zo in elkaar zit. Men maakt een buitengewone bewering, maar doet zelfs geen poging om er
een bewijs voor te vinden. Dit is voor hen niet nodig, aangezien de boeken van Kardec en het
‘zogezegde contact’ met geesten voldoende zijn.
Ik vermoed dat de gedachte van een leven na de dood en het kunnen communiceren met een dode
geliefde voor de spiritisten te aantrekkelijk is, waardoor ze hun kritische blik verliezen. Los hiervan is
het belangrijkste punt dat het merendeel van hun ideeën onfalsifieerbaar zijn, waardoor de
spiritisten niet voldoen aan het belangrijkste kenmerk van een wetenschap. Het spiritisme doet zich
dus graag voor als een wetenschap, maar is dit allesbehalve. Vandaar dat het irrationeel is om hun
leer te verkondigen. Toch was de verstandige Doyle een aanhanger van dit spiritisme. Vandaar dat hij
uitermate geïnteresseerd was in het verhaal van twee meisjes die beweerden elfjes te zien…
36
4.3. The Coming of the Fairies
‘The Coming of the Fairies’ is een boek dat Doyle schreef naar aanleiding van ‘The Cottingley Fairies’-
foto’s. Deze werden genomen door de tien jaar oude Frances Griffith en haar zestienjarige nicht Elsie
Wright. Ze beweerden dat ze elfjes gefotografeerd hadden. Elsies vader, Arthur Wright, was niet
overtuigd: “He knew that his daughter was a good artist, who had for many years delighted in
drawing figures of fairies.”14 Maar de moeders van de meisjes, Polly Wright en Annie Griffiths,
twijfelden. Toen Mevrouw Wright enkele jaren later naar een theosofische lezing ging, vroeg ze aan
de spreker of de foto’s echt konden zijn. De bal ging aan het rollen. Edward Gardner, voorzitter van
de Londense theosofische Blavatsky Loge, onderzocht de zaak en stond in contact met Arthur Conan
Doyle. Het was Gardner “who should handle the personal side of the matter, while I (Doyle) should
examine the results and throw them into literary shape.”15 Uiteindelijk komt Doyle tot de conclusie
dat de foto’s echt zijn, en elfjes bestaan. Dit werd tientallen jaren later ontkracht. Het was een Britse
fotograaf opgevallen dat de waterval op de achtergrond van de eerste foto (Frances and the fairies)
wazig is. Dit terwijl de vleugels van de elfjes helder te zien zijn. De enige verklaring hiervoor is dat de
‘elfjes’ niet bewogen. Bovendien vond goochelaar en skepticus James Randi de gelijkenis tussen de
elfjes op de foto’s en die in de ‘Princess Mary's Gift Book’, een populair kinderboek, erg treffend.
Frances en Elsie gaven uiteindelijk toe dat de foto’s inderdaad nep waren, en dat ze de elfjes uit het
boek hadden overgetekend.16
37
Frances and the Fairies. 17
(de waterval op de achtergrond is wazig, terwijl de vleugels van de elfjes goed zichtbaar zijn)
Vergelijking tussen de elfjes op de foto’s en die uit ‘Princess Mary's Gift Book’18
38
Het is niet de bedoeling om Doyles speurwerk met betrekking tot de Cottingley-foto’s volledig te
analyseren. In wat volgt concentreren we ons op enkele van zijn irrationele denkfouten, en tonen we
hoe hij kritiek moeiteloos omzeilde. Na deze korte uiteenzetting buigen we ons over de vraag
waarom een verstandige persoon als Arthur Conan Doyle in elfjes geloofde.
Wanneer je ‘The Coming of the Fairies’ leest, is het opvallend dat Doyle niet als een ondoordachte
idioot overkomt, maar eerder als ‘Sherlock’, de detective die ‘de waarheid’ wil achterhalen. Hij laat
uitschijnen dat de zaak op een wetenschappelijke wijze onderzocht werd; dit is echter niet het geval.
Doyle kende de principes wel, maar paste ze niet correct toe. Zo eiste hij (terecht) nog andere foto’s,
dit keer gemaakt in het bijzijn van een ‘disinterested witness’. De spiritistische Gardner was de
‘neutrale ooggetuige’ van dienst. Toen hij de meisjes bezocht, vroeg hij hen enkel om met zijn eigen
toestel nieuwe foto’s te maken. Van een ‘onpartijdige observatie’ was dus geen sprake.
Het is niet enkel deze geveinsde wetenschappelijke indruk die de lezer verblindt. Ik ben het met Alex
Owen eens wanneer hij schrijft in ‘borderland forms’ dat ook brieven een centrale en misleidende rol
spelen in Doyles Fairy-boek.
“The letters suggest that he left no stone unturned in the search for Gardner (thereby implying the
thorough-ness of his investigation as a whole), whilst simultaneously conveying the message that
there are other sensible, educated, and responsible individuals – individuals with highly respectable
London addresses- who take a serious interest in such matters.”19
Ondanks het feit dat Doyle die ‘vermomde autoriteitsargumenten’ regelmatig gebruikt, deed hij dit
volgens mij onbewust. Het was zeker niet zijn bedoeling om anderen te misleiden met drogredenen.
Hij schetst zijn ‘onderzoek’ en toont de elementen die hem overtuigden in zijn elfjesgeloof. Doyle
rechtvaardigde zijn eigen ideeën door onder andere te verwijzen naar hoog aangeschreven
personen, personen die hij vertrouwde en bovendien overtuigd waren van de echtheid van de foto’s.
Sommigen onder hen waren misschien wel verstandig, maar begaven zich ook op een volledig
onbekend ‘elfjesdomein’, waardoor hun mening geen toegevoegde waarde was.
Ook liep Doyle in de val van de ‘confirmation bias’. Hij wou zijn spiritistisch geloof bevestigd zien via
het bestaan van elfjes. Elementen die in die richting wezen, nam hij gretig aan, terwijl hij negatieve
aspecten negeerde of ontkrachtte, enkel vanuit de idee dat zijn visie correct was. Doyle verloor dus
zijn kritische blik. Dit komt onder andere tot uiting in een brief aan Gardner. Toen deze, na een
bezoek aan de meisjes, nog drie andere foto’s kon voorleggen, schreef Doyle het volgende:
“My heart was gladdened when out here in far Australia I had your note and the three wonderful
prints which are confirmatory of our published results. You and I needed no confirmation, but the
39
whole line of thought will be so novel to the ordinary busy man who has not followed psychic inquiry,
that he will need that it be repeated again and yet again before he realizes that this new order of life
is really established and has to be taken into serious account.”20
Doyle geeft hier toe dat hij geen bewijzen nodig had om te geloven in elfjes. Hij was uiteraard blij dat
zijn ideeën geconfirmeerd werden, maar bij een negatief resultaat had hij zijn standpunt
waarschijnlijk niet veranderd.
Kritische bedenkingen kon de verstandige Doyle handig afwimpelen. Zoals het feit dat de elfjes op
papier lijken; dit komt volgens hem doordat ze geen schaduw hebben, en er daardoor nogal plat
uitzien op foto. Verder beweerden fotografen dat ze perfect een gelijkaardige foto konden maken.
Het is echter niet omdat men een soortgelijke vervalsing kan creëren, dat de foto’s van de meisjes
niet echt zouden zijn. Ook vond hij het onwaarschijnlijk dat twee onschuldige kinderen foto’s zouden
vervalsen. Bovendien had Gardner de foto’s onder andere laten bestuderen door meneer Snelling,
een erg goede fotograaf die veel ervaring had met trucage. Doyle citeert Snellings reactie op de
eerste twee foto’s in ‘Coming of the fairies’:
“These two negatives,“ he says, “are entirely genuine, unfaked photographs of single exposure, open-
air work, show movement in the fairy figures, and there is no trace whatever of studio work involving
card or paper models, dark backgrounds, painted figures, etc. In my opinion, they are both straight
untouched pictures.”21
Dat Doyle oren had naar de mening van Snelling was niet geheel onterecht. Dit had echter niet
mogen opwegen tegen het negatieve oordeel van tal van andere fotografen en overige tekenen van
vervalsing. Neem bijvoorbeeld de volgende foto: Elsie and the gnome.22
40
Elsies hand lijkt kunstmatig uitgerokken, dit om de illusie te wekken dat de gnome op haar hand
komt zitten. Ook Doyle had dit opgemerkt, en het probleem aan Elsie voorgelegd:
“The girl‘s hand? Well, she laughingly made me promise not to say much about it, it is so very
long!”23 Met deze sussende geruststelling veegt Doyle het probleem handig onder tafel. Hij negeerde
het feit dat Elsie nog bij een fotograaf had gewerkt, en dus foto’s kon manipuleren. Verder zien we in
het midden van de ‘gnome’ een speldenkopje die het figuurtje recht hield. Volgens Doyle was dit de
navel van de ‘gnome’, en was bij deze bewezen dat ‘gnomes’ zich voortplanten zoals mensen.
Ook bij deze foto24 is er iets vreemds aan de hand.
Elsie kijkt naast het elfje. “The reason seems to be that the human eye is disconcerting. If the fairy be
actively moving it does not matter much, but if motionless and aware of being gazed at then the
nature-spirit will usually withdraw and apparently vanish. With fairy lovers the habit of looking at
first a little sideways is common.”25 Een verstandig persoon als Doyle kon zijn irrationele ideeën dus
blijkbaar erg goed rationaliseren.
Ook is het nogal vreemd dat enkel de meisjes de elfjes zagen. Dit was volgens Doyle en de spiritisten
logisch omdat kinderen vatbaarder zijn voor ‘het paranormale’ dan volwassenen. Bovendien zullen
elfjes eerder geneigd zijn om hen op te zoeken omdat kinderen minder angstaanjagend zijn.
Daarnaast vond onder andere Maurice Hewlett het merkwaardig dat “a mechanical operation, where
human agency has done nothing but prepare a plate, focus an object, press a button, and print a
picture, has rendered visible something which is not otherwise visible to the common naked eye.”26
41
Dat een onzichtbaar elfje gefotografeerd kon worden, was algemeen aanvaard binnen de
spiritistische beweging. Doyle stelde deze aanname dan ook niet in vraag.
4.4. Waarom Arthur Conan Doyle in elfjes geloofde
We moeten dit irrationeel elfjesgeloof kaderen in een breder geheel, namelijk dat van het spiritisme.
Toen Doyle hoorde over de Cottingley-faries, zag hij zijn kans schoon om eindelijk komaf te maken
met de materialistische ingesteldheid van de wetenschap.
“The recognition of their existence will jolt the material twentieth-century mind out of its heavy ruts
in the mud, and will make it admit that there is a glamour and a mystery to life. Having discovered
this, the world will not find it so difficult to accept that spiritual message supported by physical facts
which has already been so convincingly put before it.”27
Na deze ‘tragische’ val van het materialisme, kan het spiritisme opbloeien, en eindelijk de erkenning
krijgen die het verdient. Vanuit Doyles standpunt was het dus helemaal niet zo vreemd dat hij geloof
hechtte aan de foto’s, aangezien elfjes perfect pasten binnen het spiritistische paradigma.28 Volgens
hen zijn elfjes ‘borderland forms’, wezens op de rand van de ‘materiële’ en ‘spirituele’ wereld, “only
separated from ourselves by some difference of vibrations”.29
Doyles geloof in elfjes vloeide als het ware ‘logisch’ voort uit zijn spiritistische ideeën. Ook was er in
die tijd, net na WOI, een wijdverspreide fascinatie voor elfjes.30 Dit is echter geen voldoende
verklaring voor Doyles overtuigingen. De vraag blijft waarom hij zich liet meedrijven met die
irrationele stroom. Volgens mij heeft dit te maken met een combinatie van factoren. Er zijn
biologische kenmerken enerzijds, en typische karaktertrekjes van verstandige personen anderzijds,
die irrationeel gedrag beïnvloeden. Bovendien zullen belangrijke gebeurtenissen en persoonlijke
achtergrond een doorslaggevende invloed hebben op irrationele overtuigingen.
Wat Doyle betreft, is het duidelijk dat hij als kind ondergedompeld werd in een fantasierijke
omgeving. Zijn moeder vertelde hem erg levende verhalen, en zowel zijn vader als nonkel beweerden
elfjes te zien. Doyle keek op naar deze mensen, en werd er hoe dan ook door beïnvloed. De fascinatie
voor het ‘bovennatuurlijke’ zat er dus al van jongs af aan ingebakken. Ook heeft Doyle enkele
donkere periodes in zijn leven doorgemaakt. Zijn depressies riepen filosofische vragen op, en
wakkerden zijn spiritistische interesses aan. Het is opvallend dat hij niet ‘plots’ in het spiritisme
geloofde. Het was eerder een sluimerende theorie, die na zware gebeurtenissen in zijn leven
geleidelijk de overhand kreeg.
42
Maar waar zit dan het verschil tussen de irrationele ideeën van een verstandig persoon als Doyle, en
dat van de modale, onbezonnen gelovige? Deze laatste groep mensen argumenteren niet waarom
hun standpunt correct is. Ze geloven erin omdat ze dat willen, omdat verstandige personen zoals
Doyle erin geloven, omdat ze ‘aanvoelen’ dat er een leven na de dood is,… Doyle kon zijn
spiritistische overtuigingen rationaliseren. Hij geloofde in het spiritisme omdat het volgens hem waar
was. Hij kon er ‘goede redenen’ voor geven. Doordat hij verstandig was, was hij in staat om een
compleet irrationele gedachte in een schijnbaar wetenschappelijk jasje te stoppen, waardoor hij zijn
ideeën kon verantwoorden ten opzichte van zichzelf en anderen. Het was ook erg moeilijk om tegen
een man als Arthur Conan Doyle in te gaan. Hij was koppig, kon op sommige zaken erg compulsief, ja
bijna kinderachtig, reageren. Bovendien was Doyle behoorlijk vastberaden en wou hij iets betekenen
voor de wereld. Zijn ‘sterk karakter’ stimuleerde hem om de rationalisatie van een absurd idee
halsstarrig te verdedigen. Naast deze persoonlijke achtergrond zijn er nog andere redenen te geven
waarom geen enkel verstandig persoon immuun is tegen irrationaliteit.
43
Eindnoten: ‘Ook verstandige mensen kunnen irrationeel zijn: een illustratie’
1 Roden, Barbara. “The Arthur Conan Doyle Society.” The Coming of the fairies: an alternative view of The Cottingley Fairies.
2003. 8 apr. 2010, < http://www.ash-tree.bc.ca/acdsfairies.htm>. 2 Ibid.
3 Ibid.
4 “The Official Website of the Sir Arthur Conan Doyle Literary Estate.” Sir Arthur Conan Doyle Biography. 8 apr. 2010, <
http://www.sherlockholmesonline.org/Biography/index.htm>. 5 Roden, Christopher. “The Arthur Conan Doyle Society.” Arthur Conan Doyle: a brief biographical study. 2003. 8 apr. 2010.
< http://www.ash-tree.bc.ca/acdsbio.htm>. 6 “The Official Website of the Sir Arthur Conan Doyle Literary Estate.” Sir Arthur Conan Doyle Biography. 8 apr. 2010, <
http://www.sherlockholmesonline.org/Biography/index.htm>. 7 Ibid.
8 Ibid.
9 Ibid.
10 “Explore Spiritism: an Introduction to Spiritism, codified by Allan Kardek.” 8 apr. 2010,
<http://www.explorespiritism.com/>. 11
Caroll, Robert T. “Het woordenboek van de skepticus.” Spiritisme. 8 apr. 2010, <http://nederlands.skepdic.com/dict_spiritisme.htm>. 12
“Explore Spiritism: an Introduction to Spiritism, codified by Allan Kardek.” 8 apr. 2010, <http://www.explorespiritism.com/>. 13
“Explore Spiritism: an Introduction to Spiritism, codified by Allan Kardek.” The Triple Aspect of Spiritism. 8 apr. 2010, <http://www.explorespiritism.com/SCIENCE%20start.htm>. 14
Roden, Barbara. “The Arthur Conan Doyle Society.” The Coming of the fairies: an alternative view of The Cottingley Fairies. 2003. 8 apr. 2010, < http://www.ash-tree.bc.ca/acdsfairies.htm>. 15
Doyle, Arthur Conan. The Coming of the Fairies. New York, Toronto, London: Dodo Press, 1922. 7. 16
Goldman, David. “A Real-Life Fairy-tale.” Biography Magazine. (2000): 28. 17
“Museum of Hoaxes.” The Cottingley Fairies. 8 apr. 2010, <http://www.museumofhoaxes.com/hoax/photo_database/image/the_cottingley_fairies/>. 18
Ibid. 19
Owen, Alex. “Borderland Forms: Arthur Conan Doyle, Albion’s Daughters, and the Politics of the Cottingley Fairies.” History Workshop. 38 (1994): 63. 20
Doyle, Arthur Conan. The Coming of the Fairies. New York, Toronto, London: Dodo Press, 1922. 54. 21
Ibid. 28. 22
“Museum of Hoaxes.” The Cottingley Fairies. 8 apr. 2010, <http://www.museumofhoaxes.com/hoax/photo_database/image/the_cottingley_fairies/>. 23
Doyle, Arthur Conan. The Coming of the Fairies. New York, Toronto, London: Dodo Press, 1922. 26. 24
“Museum of Hoaxes.” The Cottingley Fairies. 8 apr. 2010, <http://www.museumofhoaxes.com/hoax/photo_database/image/the_cottingley_fairies/>. 25
Ibid. 26
Owen, Alex. “Borderland Forms: Arthur Conan Doyle, Albion’s Daughters, and the Politics of the Cottingley Fairies.” History Workshop. 38 (1994): 65. 27
Doyle, Arthur Conan. The Coming of the Fairies. New York, Toronto, London: Dodo Press, 1922. 30. 28
Owen, Alex. “Borderland Forms: Arthur Conan Doyle, Albion’s Daughters, and the Politics of the Cottingley Fairies.” History Workshop. 38 (1994): 68. 29
Doyle, Arthur Conan. The Coming of the Fairies. New York, Toronto, London: Dodo Press, 1922. 1. 30
Owen, Alex. “Borderland Forms: Arthur Conan Doyle, Albion’s Daughters, and the Politics of the Cottingley Fairies.” History Workshop. 38 (1994): 50.
44
5. Waarom ook verstandige mensen irrationeel kunnen zijn
Doyles case illustreert dat rationaliteit en intelligentie blijkbaar niet steeds hand in hand gaan.
Stanovich definieert dit bizarre gegeven als: “dysrationalia, meaning the inability to think and behave
rationally despite having adequate intelligence.”1 Op dit concept is veel kritiek gekomen door zowel
Kavale als Sternberg. Dit echter niet zozeer op de inhoud, maar eerder op de manier waarop
Stanovich ‘dysrationalia’ voorstelde als een leerstoornis. In wat volgt tonen we aan dat het voor
iedereen ‘onnatuurlijk’ is om volledig rationeel te zijn. Vandaar dat we hoogstwaarschijnlijk niet te
maken hebben met een leerstoornis die enkel verstandige mensen treft. Los van deze discussie,
bespreken we in dit deel de oorzaken van dysrationalia: ‘basic human limitations’ enerzijds,
‘eigenschappen die slimme mensen typeren’ anderzijds.
5.1. ‘Basic human limitations’2
“Ons brein wordt dagelijks overstelpt met uiteenlopende opvattingen en beweringen over talloze
onderwerpen. Zonder daar bewust bij stil te staan, verwerken we voortdurend informatie en bouwen
we onze overtuigen over de wereld op. In de eerste plaats baseren we ons daarvoor op onze eigen
directe ervaringen, maar even vaak doen we een beroep op getuigenissen, persoonlijke intuïties, de
autoriteit van anderen, ons zogenaamde gezond verstand, anekdotische verhalen, enzovoort.”3 Er
zijn dus twee ‘kanalen’ die ons informatie verschaffen: externe (vaak onbetrouwbare) bronnen
enerzijds, zintuiglijke gegevens anderzijds. Alle verworven informatie is gekleurd. Dit geldt ook voor
‘betrouwbare’ eigen ervaringen omdat onze zintuiglijke capaciteiten begrensd zijn. Bovendien
filteren en interpreteren onze hersenen alle gegevens zodat we nooit een volledig beeld van onze
omgeving krijgen. Iedereen wordt voortdurend misleid waardoor irrationeel gedrag vaak losstaat van
het intelligentieniveau van een persoon. In dit deel halen we enkele van deze ‘basic human
limitations’ aan. De focus ligt hier eerder op het ‘biologische’ en dient als aanvulling van de reeds
besproken drogredenen.
Een eerste probleem is ‘apophenia’: het ‘herkennen’ van onbestaande patronen. Dit kan vrij
onschuldig zijn, zoals het zien van figuurtjes in de wolken, maar kan ook aanleiding geven tot
irrationele ideeën. Zo zijn er mensen die beginnen geloven in Jezus, nadat hij ‘verschenen’ is op hun
broodje. Meer specifiek spreekt men soms over ‘pareidolia’ wanneer men een vage stimulus erg
helder percipieert. Dit was in een ver verleden ongetwijfeld enorm handig om aankomend wild te
ontlopen, maar vandaag de dag kan ‘pareidolia’ onder meer de oorzaak zijn van geloof in
klopgeesten.4 Verstandige mensen blijven zeker niet gespaard van deze cognitieve misleiding. Het is
45
zelfs opmerkelijk dat veel slimme mensen erg goed zijn in patroonherkenning, denk maar aan
schaken of ingewikkelde wiskundige oefeningen oplossen.
Naast onze capaciteit om onbestaande patronen te ‘herkennen’, merken we soms ook bepaalde
zaken niet op die wel degelijk aanwezig zijn. Met betrekking tot deze ‘inattentional blindness’ is er de
bekende video van Daniel Simons en Christopher Chabris. Aan een publiek werd gevraagd om het
aantal passen in een basketbalspel te tellen. Toen er op een gegeven moment een persoon, verkleed
als gorilla, door het spel liep, had maar de helft van de mensen dit gezien. Dit opmerkelijk resultaat
wordt in hun boek, ‘The invisible Gorilla’, bevestigd door talloze wetenschappelijke bevindingen en
experimenten. Het is dus mogelijk om bepaalde zaken niet op te merken wanneer we ons focussen
op iets anders.5 Dit gebrek belemmert onze rationele kijk op zaken, aangezien we onszelf een
misvormd beeld van de werkelijkheid voorschotelen, en dus vaak niet alle aanwezige elementen in
rekening kunnen brengen.
Ook houden we ons regelmatig voor de gek door ‘wishful thinking’ waarbij we “feiten, verslagen,
gebeurtenissen, waarnemingen, enz. interpreteren volgens wat we zouden willen dat het geval is,
niet volgens de werkelijke bewijzen.”6 Zo zal een parapsycholoog een déjà vu interpreteren als een
‘bewijs voor uittredingen’. Dit omdat ze denken dat onze ‘ziel’, wanneer het (zogezegd) uit ons
lichaam treedt, zich in de toekomst kan bevinden, en hierdoor dingen ziet en meemaakt die ons
nadien bekend voorkomen.7 Dit is een mooi staaltje van wishful thinking, aangezien de neurologie
een déjà vu al jaren perfect kan verklaren door een ‘kortsluiting’ in de hersenen. Wishful thinking ligt
ook vaak aan de basis van het ‘forer-effect’, dat verwijst naar de neiging om een vage
persoonsbeschrijving te aanvaarden als een unieke karakterschets. Dit omdat positieve kenmerken,
die vaak niet op ons profiel van toepassing zijn, erg vleiend overkomen. Met behulp van wat wishful
thinking accepteren we dus sneller een verkeerde typering.8
Fouten die de astroloog dan nog maakt, worden snel vergeven door de ‘confirmation bias’, een
begrip dat duidt op het selectief zoeken naar bevestiging voor een bepaald idee. Aan elementen die
onze overtuiging ontkrachten, hechten we veel minder waarde. We negeren of rationaliseren deze
kritische bemerkingen in ons voordeel. Dit kan erg ver gaan. Veel personen blijven hun irrationele
ideeën verdedigen, terwijl ze een compleet foute weg zijn ingeslaan. “De psychologie leert ons dat
mensen deze blinde koppigheid vooral vertonen wanneer ze hun overtuigingen publiek bekend
maakten, wanneer ze er belangrijke beslissingen van lieten afhangen, of wanneer ze er op één of
andere manier veel in investeerden.”9
46
Toch zal men bij groeiende kritiek ‘cognitieve dissonantie’ ervaren. Dit wijst op een inherente,
psychologisch ondragelijke, tweestrijd. Meestal lossen we dit nare gevoel op door een
gerestaureerde rationalisatie van onze oorspronkelijke overtuiging. Neem nu de shows van mentalist
Gili. Hij geeft voorstellingen waarbij hij zijn (zogezegde) zesde zintuig gebruikt. Maar op het einde van
zijn optreden geeft Gili steeds toe dat het allemaal maar bedrog was, en dat hij niet paranormaal
begaafd is. Toch kunnen de ‘believers’ dit meestal niet aanvaarden. Zo vertelde Gili in het Gentse
studentenblad Schamper10dat er altijd mensen zijn die blijven volharden in hun geloof, en onder
andere beweren dat Gili gewoon geen besef heeft van zijn paranormale gaven. De cognitieve
dissonantie die ze ervaren aan het einde van zijn show, heeft er dus niet voor gezorgd dat ze hun
overtuiging herzien. Integendeel, doorheen zijn voorstelling wordt hun geloof meermaals bevestigd.
Wanneer Gili verklaart dat hij geen paranormale gaven bezit, zorgt dit bij hen voor een irrationele
herziening van hun oorspronkelijk idee: iemand kan blijkbaar paranormaal zijn zonder het zelf te
beseffen.
Dit hangt samen met het ‘ideological immune system’, wat wijst op het feit dat “educated,
intelligent, and succesful adults rarely change their most fundamental presuppositions”.11 Dit
fenomeen wordt bevestigd door psycholoog David Perkins die een negatieve correlatie vond tussen
‘analytische intelligentie’ enerzijds en ‘de capaciteit om alternatieve mogelijkheden te overwegen’
anderzijds.12 Ook in het wetenschappelijke domein worstelt men met deze problematiek. Daar
spreekt men over het ‘Planck probleem’, wanneer nieuwe ideeën afgewezen worden indien deze niet
in overeenstemming zijn met oude overtuigingen.13
Ook ons geheugen laat ons, zonder dat we dit beseffen, regelmatig in de steek. Zo zijn herinneringen
vatbaar voor interpretatie, en kunnen deze gewijzigd worden tijdens de ‘reconsolidatie’. Dit proces
slaat op het feit dat een herinnering bij elke activatie herschreven wordt.14 Hierdoor zijn we erg
vatbaar voor emotioneel woordgebruik en manipulatie. Dit bleek onder andere uit een studie van
Loftus en Palmer.15 Hun proefpersonen kregen een film te zien van een auto-ongeluk. Nadien
moesten ze een antwoord geven op één van deze vragen: “Hoe vlug reden beide wagens als ze
contact met elkaar maakten?”, “Hoe vlug reden beide wagens als ze elkaar raakten?”, “ Hoe vlug
reden beide wagens als ze tegen elkaar stootten?”, “Hoe vlug reden beide wagens als ze tegen elkaar
botsten?”, “Hoe vlug reden beide wagens als ze tegen elkaar smakten?”. De resultaten waren
opmerkelijk.
47
Naarmate de vraag subjectiever werd gesteld, dachten de proefpersonen dat de auto’s sneller reden.
Een week later vroeg men aan dezelfde mensen of ze gebroken glas hadden gezien in het filmpje
(waarbij geen glas te zien was). Van de proefpersonen die de laatste vraag hadden gekregen, dacht
32% van wel. Dit terwijl er maar 14% van de mensen met de ‘raken’-vraag, positief antwoordden.16
Een suggestieve vraag kan dus zowel perceptie als herinnering beïnvloeden, en hierdoor rationeel
redeneren in de weg staan. Dit noemt Stanovich het ‘framing effect’.17
Verder hebben we soms last van ‘herinneringsinhibitie’, een concept dat verwijst naar het verdringen
en blokkeren van onaangename ervaringen. Het is zelfs mogelijk dat een herinnering volledig uit ons
geheugen gewist wordt.18 Maar de tegenhanger van dit fenomeen, imagination inflation, komt ook
vaak voor. Dit begrip slaat op een kunstmatige creatie van ideeën, waarbij “het zich inbeelden van
een belevenis kan leiden tot de overtuiging dat deze ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.”19 Ons
geheugen is dus helemaal niet zo statisch en levert veelal geen betrouwbare gegevens op.
Verstandige personen worden hiervan niet gespaard, waardoor ook zij soms irrationeel kunnen zijn.
Naast deze cognitieve problemen, belemmert ook onze persoonlijke achtergrond het rationeel
redeneren. Dit is een zwaar onderschat probleem. Je afkomst en persoonlijke ervaringen laten
(meestal onbewust) een spoor van vooroordelen na. Onze unieke kijk op de wereld leidt tot een
geheel van subjectieve waardes en opvattingen. Toch zijn velen er stellig van overtuigd dat hun visie
de juiste is, dat ze de ‘objectieve waarheid’ in pacht hebben. Stanovich spreekt in dat verband over
de ‘myside bias’: “we evaluate situations from our own perspective without considering the other
side.”20 Zo denken we dat we beter rijden dan de gemiddelde chauffeur, en zijn we ervan overtuigd
dat we minder snel misleid worden in vergelijking met andere mensen. Vaak zien we niet in dat we in
een erg kortzichtig wereldje leven, en wakkeren we onze onwetendheid zelfs nog aan door ons te
omringen met gelijkgezinden. Hierdoor wordt cognitieve dissonantie vermeden, en denken we over
het algemeen niet veel verder dan onze neus lang is. Dit is een erg gevaarlijke problematiek, want
48
zelfs wanneer we ons hiervan bewust worden, is het onmogelijk om volledig ‘uit ons eigen
wereldbeeld’ te stappen, en erg moeilijk om stabiele overtuigingen plots te wijzigen. Om rationeel te
kunnen redeneren, is het echter noodzakelijk om bepaalde opvattingen in vraag te stellen. Dit vergt
veel van een persoon. De cognitieve dissonantie die we ervaren wanneer een sterke overtuiging fel
bekritiseerd wordt, is soms ondraaglijk. Vandaar dat veel mensen kiezen voor de ‘gemakkelijke
oplossing’ en op een luie, onkritische manier hun leven doorwandelen. Meestal staan we op die
‘automatische piloot’ zonder het zelf te beseffen. Stanovich kwam echter tot de opmerkelijke
vaststelling “that most people have the intelligence if you tell them something like ‘think logically’ or
‘consider all possibilities.’ But unprompted, they won’t bring their full mental faculties to bear on the
problem.”21 We kunnen dus wel degelijk kritisch nadenken, maar over het algemeen zitten we in een
‘suffe, goedgelovige’ houding.
Hetgeen skepticus Michael Shermer de ‘intellectual attribution bias’ noemt, is hier een voorbeeld
van. Dit verwijst naar het feit dat “we consider our own actions as being rationally motivated,
whereas we see those of others as more emotionally driven.22” Zo bestudeerde Shermer, samen met
Sulloway, de redenen die mensen geven voor hun geloof in God, en waarom ze denken dat anderen
hierin geloven. Voor hun eigen overtuiging geeft de meerderheid ‘good design’ argumenten. Ze
geloven in God omdat de natuur zo mooi is, complex in elkaar zit, perfect is,… Dit terwijl ze
vermoeden dat andere mensen in God geloven omdat dit geruststellend is, en een betekenis en doel
aan hun leven geeft.23
Daarnaast zijn er nog enkele voor de hand liggende psychische en/of fysische belemmeringen die ons
rationeel denken kunnen verhinderen. Zo hebben stress, vermoeidheid, emoties, culturele factoren,
groepsdruk en bepaalde drugs een verminderd effect op onze kritische capaciteiten.24 We hebben
het ook enorm lastig met leven in onzekerheid. Iedereen heeft wel nood aan houvast, en sommige
mensen zoeken dat in hun irrationeel geloof. Dit kan vrij onschuldig zijn, zoals een geluksbrenger
meenemen naar een examen, maar het kan ook aan de basis liggen van een
pseudowetenschappelijke overtuiging. Zoals we hiervoor al beschreven hebben, spelen
pseudowetenschappers in op deze universele drang naar ‘weten’ en zekerheid. Hun schijnbaar
standvastige visie op mens en maatschappij vertroebelt onze rationele kijk op zaken.
49
Ten slotte moeten we ook rekening houden met ‘intuïtieve ontologieën’:
“a limited set of category-based evolved expectations that emerge early in development and that
guide our reasoning about physical, psychological and biological phenomena.”25
Intuïtieve ontologieën zijn de ‘kaders’ van ons denken, ze structureren onze waarnemingen door
opdelingen te maken in verschillende categorieën. Zo heeft iedereen onbewust enkele
basisinstincten over hoe een ‘persoon’, ‘artefact’, ‘plant’, ‘dier’,… functioneren. Bij onze geboorte is
er geen sprake van een ‘blank slate’, maar heeft iedereen al een intuïtieve biologie, fysica en
psychologie. Deze zorgen voor een verwachtingspatroon. Zo zullen kinderen van drie en vier het
vreemd vinden dat levenloze objecten, zoals een robot, uit zichzelf bewegen.
Intuïtieve ontologieën liggen aan de basis van ‘folk theories’: cross-culturele prewetenschappelijke
ideeën die we dagelijks in ons denken en handelen gebruiken. Deze overtuigingen zijn evolutionair
ongetwijfeld erg praktisch, maar bleken na een tijdje wetenschappelijk onhoudbaar. Dit is vrij logisch
aangezien “science typically requires rigorous, formalized explanations and sound empirical support,
whereas intuitive ontologies are more implicit and less consistent.”26 Vandaar dat onze huidige
wetenschappers zich afzetten tegen tal van deze intuïties.
Dit is echter niet zo evident, aangezien elke wetenschapper, hoe verstandig ook, sowieso beïnvloed
wordt door zijn intuïtieve ontologieën. Onderzoekers De Cruz en De Smedt halen het voorbeeld aan
van enkele paleoantropologen die de consequenties van de evolutietheorie nog steeds niet kunnen
vatten. Sommigen onder hen kunnen geen afstand doen van hun intuïtieve ontologieën, waardoor ze
essentialistisch blijven denken, en zich vastklampen aan een onhoudbaar onderscheid tussen ‘mens’
en ‘dier’. Bovendien is het zo dat de meeste wetenschappers willen dat hun bevindingen stroken met
hun intuïties, dit om cognitieve dissonantie te vermijden.
Intuïtieve ontologieën hebben op iedereen een onvermijdelijke invloed. Ze zorgen ervoor dat we de
wereld op een bepaalde manier percipiëren, structureren onze creativiteit, en maken het vaak
onmogelijk om ‘out of the box’ te denken. Onze vragen en antwoorden worden steeds onbewust
door intuïtieve ontologieën gestuurd. Het beeld dat ze ons voorhouden zit vol fouten en stimuleert
hierdoor irrationaliteit. Dit komt omdat deze evolutionair gegroeide adaptatie ons niet noodzakelijk
een correcte wereldvisie toont. Zo hebben we van nature uit de neiging om teleologisch te
redeneren. Cognitief psychologe Deborah Kelemen heeft hier onderzoek naar gedaan. Zij vroeg aan
kinderen van het eerste, tweede en vierde studiejaar waarom rotsen scherpe punten hebben. Is dit
omdat ze bestaan uit verschillende kleine deeltjes materiaal, of omdat ze op die manier zichzelf
beschermen tegen dieren die op hen willen zitten? Kinderen verkozen deze laatste, teleologische
50
uitleg.27 Ook volwassenen hebben het vaak moeilijk om deze naïeve vorm van redeneren achterwege
te laten. Zo kwam Kelemen tot de vaststelling dat studenten in een onwetenschappelijk milieu vaker
neigen naar teleologische argumentaties om dieren en niet-levende natuurlijke objecten te
verklaren. Dit bevestigt haar idee dat wetenschappelijk onderwijs enkel onze teleologische neiging
onderdrukt, maar nooit volledig wegneemt.28
Deze doelgerichtheid komt ook terug in tal van pseudowetenschappen en religies. Vaak wil men
aantonen dat alles wat je overkomt een onderliggende reden heeft. Zo zal Job in de bijbel de ergste
dingen meemaken omdat ‘God’ zijn geloof wou testen. Dit terwijl ‘The Secret’-aanhangers zijn lijden
eerder aan ‘slechte gedachten’ zouden toeschrijven. Het is voor ons erg moeilijk om te aanvaarden
dat veel zaken ‘zomaar’ gebeuren, zonder een reden. Kelemen, De Smedt, Boyer en anderen zijn
ervan overtuigd dat deze irrationele ideeën in onze psyche zijn ingebakken. Ik kan hen enkel hierin
volgen.
Al deze ‘basic human limitations’ zijn uiteraard op iedereen van toepassing. Ook verstandige
personen zijn ‘maar mensen’ en worden dus geconfronteerd met die problemen. Naast deze
hinderpalen, bespreken we in wat volgt enkele karaktertrekken die de meeste slimme mensen
typeren en irrationeel gedrag stimuleren.
51
5.2. Eigenschappen die slimme mensen typeren
Volgens de Amerikaanse psycholoog Robert J. Sternberg zijn slimme mensen soms irrationeel net
omdat ze denken dat ze zich niet onverstandig kunnen gedragen. Volgens hem zijn er vijf
karaktertrekken die intelligente personen extra vatbaar maken voor irrationaliteit. Uiteraard is de
volgende, eerder stereotype beschrijving, niet toepasbaar op elk verstandig individu. Toch ben ik
ervan overtuigd dat, zeker de eerste twee karaktertrekken, veel van het irrationeel denken en
handelen bij verstandige mensen kunnen verklaren.
Ten eerste denken intellectuelen vaak dat ze alles weten. Michael Shermer haalt in het artikel ‘Why
smart people believe weird things’ het volgende voorbeeld aan. Toen Barry Fell, een marinebioloog
die aan de universiteit van Harvard gestudeerd had, zich bezighield met archeologie, maakte hij een
zware beginnersfout. Hij schreef een boek over alle mensen die volgens hem Amerika al hadden
ontdekt voor Colombus. “He was woefully unprepared and obviously unaware that archaeologists
had already considered his hypotheses of who first discovered America (Egyptians, Greeks, Romans,
Phoenicians, etc.) but rejected them for lack of credible evidence.”29 Fell was dan wel een expert in
de biologie, maar zijn kennis reikte niet veel verder dan dat. Hij is echter niet alleen; veel verstandige
personen zien niet in dat hun bekwaamheid voornamelijk domeinspecifiek is. Deze ‘omniscience
fallacy’ kan dus irrationaliteit veroorzaken, maar ook in de hand werken. Want door deze schijnbare
alwetendheid is het erg moeilijk om gemaakte fouten in te zien en toe te geven, “they therefore
make the same mistakes again and again, each time digging their own grave a little deeper.”30
‘Alwetendheid’ gaat vaak gepaard met onrealistisch optimisme, waardoor verstandige mensen
onterecht veronderstellen dat de dingen die ze doen, altijd goed aflopen. “After all, with his or her
brains, how could it fail?”31 Toen Fortis door de financiële crisis aan de rand van de afgrond stond,
waren vele beleggers kwaad dat ze hun centen kwijt waren. Ze eisten een compensatie. Het is
duidelijk dat deze investeerders onrealistisch optimistisch waren geweest, en niet beseften dat er
wel degelijk risico’s vasthangen aan beleggen.
De laatste drie kenmerken die Sternberg vermeldt, leunen nogal dicht bij elkaar aan. Verstandige
personen hebben vaak een topjob. Dit gaat veelal gepaard met macht, prestige en een toenemend
egocentrisme. Sommige intelligente mensen denken nu eenmaal dat de hele wereld rond hen draait,
dat ze almachtig en onschendbaar zijn. Op die manier sluit men zich volledig af van andere
denkwijzes, en durven kritische stemmen zelfs geen weerstand meer te bieden (bijvoorbeeld uit
52
angst voor het verlies van hun job). Toch lijkt het mij onwaarschijnlijk dat het merendeel van de
intellectuelen dit tirannieke gedrag vertonen. Ik ga dus akkoord met Sternberg in die zin dat
verstandige mensen, waarschijnlijk vaker dan andere personen, deze karaktereigenschappen
bezitten. Dit wil echter niet zeggen dat elk begaafd individu als een verlicht despoot zijn ideeën aan
anderen oplegt.
Verder sluit ik me aan bij Michael Shermer wanneer hij zegt dat “Smart people believe weird things,
because they are skilled at defending beliefs they arrived at for non smart reasons.”32 Dit is wellicht
één van de belangrijkste verklaringen voor irrationaliteit bij intelligente personen. Zij zijn nu eenmaal
beter in het rationaliseren van hun opvattingen. Dit idee wordt bevestigd door een studie van David
Perkins waarbij hij een positieve correlatie vond tussen ‘intelligentie’ enerzijds (gemeten door een
standaard IQ test) en ‘de mogelijkheid om een overtuiging te justificeren’ anderzijds.33 Volgens
Shermer gebruiken verstandige mensen twee instrumenten die hen helpen om onzinnige ideeën te
rationaliseren: de ‘confirmation bias’ en de ‘intellectual attribution bias’ (deze hebben we in het
vorige deel reeds besproken).
Een andere noemenswaardige studie is deze van David Wulff die vond dat “personen die geloven in
‘het mystieke’, ook hoog scoren op eigenschappen als ‘complexiteit, openstaan voor nieuwe
ervaringen, brede interesses, innovatie, tolerantie tov ambigue zaken, en creativiteit.’”34 Wat me
hierbij opvalt is dat we deze kenmerken over het algemeen erg waarderen, en veelal toeschrijven
aan slimme personen. René Mõttus en collega’s bevestigden dit idee in hun studie rond opvattingen
over intelligentie en persoonlijkheid.35 Het blijft echter niet bij een stereotypering. Zo vonden zowel
Chamorro-Premuzic als Furnham een positieve correlatie tussen ‘openheid’ en intelligentie.36 Dit
hebben Furnham en collega’s in een recente studie verder onderzocht, waarbij bedrijfsmanagers
werden onderworpen aan IQ- en persoonlijkheidstesten. Ze vonden onder andere positieve
correlaties tussen intelligentie en ‘impulsiviteit, kwetsbaarheid en fantasie’.37
Irrationaliteit bij verstandige mensen is dus helemaal niet zo verwonderlijk aangezien ze
eigenschappen bezitten die vaak erg waardevol zijn in deze maatschappij, maar die ook aan de basis
kunnen liggen van irrationeel gedrag. Zo kan iemand te ‘open-minded’ zijn, waardoor hij/zij
onkritisch absurde zaken aanneemt. Ik wil toch nog even benadrukken dat er geen sprake is van een
causaal verband, want anders zouden alle verstandige personen erg irrationeel zijn. Deze studies
wijzen gewoon op karaktertrekken die positief correleren met intelligentie, en ‘toevallig’ ook
irrationeel gedrag kunnen veroorzaken.
53
5.3. Is een evolutionaire verklaring voor irrationaliteit mogelijk?
We moeten een onderscheid maken tussen ‘directe verklaringen’ enerzijds en ‘evolutionaire
verklaringen’ anderzijds. In het vorige deel bespraken we voornamelijk voorbeelden van de eerste
soort. We gaven aan waarom we soms irrationeel zijn, maar gingen niet veel verder dan dat.
Irrationaliteit ontstaat bijvoorbeeld door de ‘confirmation bias’; hier stopt de ‘directe verklaring’. Is
er echter ook een evolutionaire verklaring voorhanden? Waarom percipiëren wij de wereld soms
anders dan het is? Is ons ‘misleidende brein’ misschien evolutionair voordelig (geweest)? In dit
laatste deel bespreken we irrationaliteit vanuit de evolutionaire psychologie. Dit relatief nieuwe
domein houdt zich bezig met “de toepassing van evolutionaire principes om de menselijke natuur en
het menselijk gedrag te begrijpen.”38 In het kader van deze thesis is het van belang om de
evolutionaire basis van sommige vormen van irrationeel gedrag te bespreken; dit omdat iedereen er
‘last’ van heeft. We hebben gezien dat ook verstandige mensen er niet immuun voor zijn, en hun
ratio vaak aan de kant laten liggen. Wegens de universele aard van irrationaliteit, is het de moeite
waard om dit eens vanuit een evolutionair perspectief te bekijken. Want wanneer een bepaald
fenomeen, in dit geval ‘irrationaliteit’, crosscultureel voorkomt, is het erg waarschijnlijk dat dit ‘in
onze natuur zit’, en dus evolutionair te verklaren valt.
Zo is het opvallend dat ‘wishful thinking, het forer effect, de confirmation bias,…’ vormen van
zelfbedrog zijn. “Self-deception means to assert a belief B despite evidence implying not B.”39 Is dit
mechanisme evolutionair voordelig? Evolutiebioloog Robert Trivers denkt van wel:
“If … deceit is fundamental to animal communication, then there must be strong selection to spot
deception and this ought, in turn, to select for a degree of self-deception, rendering some facts and
motives unconscious so as not to betray- by the subtle signs of self-knowledge- the deception being
practised.”40
Zelfbedrog is dus volgens Trivers ontstaan om onze eigen leugens beter te verbergen ten opzichte
van anderen. Wanneer een dier zich bijvoorbeeld in de natuur ‘stoerder’ voordoet dan het eigenlijk
is, is dit erg voordelig in een gevecht aangezien de opponent hierdoor sneller schrik krijgt en
verliest.41 Zelfbedrog is dus volgens Trivers ontstaan om anderen op een overtuigde manier te
misleiden.
Toch stelt neuroloog Ramachandran zich vragen bij deze benadering. Hij geeft het volgende
tegenvoorbeeld: Aap A ziet dat een verzorger bananen verstopt. Om een tweede aap (= aap B) te
misleiden wijst aap A in de verkeerde richting, zodat hij alle bananen voor zichzelf kan hebben.
Wanneer we Trivers redenering volgen, en aap A ook zichzelf bedriegt om geloofwaardig over te
54
komen ten opzichte van aap B, dan gelooft aap A dus dat de bananen op de plaats liggen waar hij
naar wijst. Aap A zal hierdoor naar het voedsel zoeken op de verkeerde plek. Zichzelf bedriegen om
de ander te misleiden is in dit geval maladaptief, omdat aap A niet meer wist waar het voedsel echt
verstopt was.42
Volgens Ramachandran ligt het nut van zelfbedrog ergens anders:
“The real reason for the evolution of these defense mechanisms (= zelfbedrog), I suggest, is to create
a coherent belief system in order to impose stability in one’s behavior.”43
We hebben nood aan stabiliteit, aan standvastigheid, aan een coherente verzameling overtuigingen,
die gelden als basis en justificatie voor onze handelingen, “because indecisiveness doens’t serve any
purpose.”44
De tegenstrijdige visies van Ramachandran en Trivers ontstaan volgens psycholoog Moomal door een
fundamentele paradox, inherent aan het concept ‘zelfbedrog’: een individu moet op hetzelfde
moment twee tegenstrijdige zaken geloven. Dit is echter een schijnbaar probleem. Om dit op te
lossen stel ik voor een onderscheid te maken tussen ‘temporeel zelfbedrog’ enerzijds, en ‘chronisch
zelfbedrog’ anderzijds. Bij de eerste soort is er sprake van ‘tactical intrapsychic oversight’. Dit wil
zeggen “that for self-deception to take place one of the two contradictory beliefs is filtered out of
awareness or overlooked at a particular point in time.”45 Wanneer we dit in Trivers visie
incorporeren, is zijn idee al een stuk minder problematisch. Jezelf bedriegen om anderen beter te
misleiden, is dus voordelig bij ‘temporeel zelfbedrog’. Want enkel bij deze soort zal men na een tijdje
zich opnieuw bewust worden van ‘een oorspronkelijke opvatting’. Zo zal aap A zich op een gegeven
moment de juiste bananenplek weer herinneren. Bovendien vonden Moomal en collega’s een
significant positieve correlatie tussen ‘deception’ en ‘self-deception’. Daarnaast werd er geen
overtuigend positief verband gevonden tussen ‘deception’ en ‘evolutionary fitness promoting
factors’. Men kwam tot de conclusie dat bedrog enkel voordelig is op korte termijn. 46 Dit spreekt
Trivers oorspronkelijke idee tegen, maar indien we zijn hypothese enkel binnen ‘temporeel
zelfbedrog’ plaatsen, passen Moomals bevindingen perfect in dat kader.
Doorheen deze thesis hebben we het echter meer gehad over de tweede vorm: ‘chronisch
zelfbedrog’. Dit verwijst naar de ‘basic human limitations’ van ons brein en de irrationele ideeën die
hieruit kunnen voortkomen. Deze zaken kunnen we niet ophelderen door Trivers redenering,
aangezien dit bedrog meestal niets met anderen te maken heeft. Ramachandran kan ‘chronisch
zelfbedrog’ wel goed verklaren. Hij geeft het voorbeeld van verlamde patiënten die hun eigen
conditie ontkennen omdat zo’n grote verandering psychologisch ondraaglijk is. Ik wil zijn idee echter
55
veel verder doortrekken. Het zijn niet enkel zieke personen die zichzelf ‘bedriegen’. Iedereen heeft er
last van, want niemand kan tegen een oncoherent, wankel of volledig vernieuwd wereldbeeld.
Dit valt op zijn beurt te verklaren vanuit de evolutieleer. Twijfel en onzekerheid hadden een negatief
effect op overleving- en voortplantingsmechanismen. Je eigen overtuigingen in vraag stellen, kon in
onze voorouderlijke omgeving zeer negatief uitdraaien, en in het ergste geval tot de dood leiden.
Volgens filosoof Van Leeuwen is (chronisch) zelfbedrog een ‘spandrel’, een bijproduct dat voortvloeit
uit ‘rationele adaptaties’ die instaan voor het verkrijgen van stabiele overtuigingen. Hij spreekt over
een geheel van menselijke kenmerken, ‘the essential complex’, waaruit zelfbedrog volgt: ‘selectief
denken’, ‘het vermijden van cognitieve dissonantie’, ‘de structurele organisatie van ons brein’,… We
hebben aangetoond dat deze ‘basic human limitations’ inderdaad zelfbedrog veroorzaken, dit terwijl
hun ‘functie’ eigenlijk ergens anders ligt. ‘Chronisch zelfbedrog’ is dus hoogstwaarschijnlijk geen
positieve adaptatie omdat we het perfect kunnen verklaren door andere breinmechanismen.
Er zijn natuurlijk nog andere vormen van irrationaliteit, zoals overbodige angstreacties. In het artikel
‘Natural selection and the regulation of defenses’47 bespreekt psycholoog Randolph Nesse een
belangrijk evolutionair gegroeid verdedigingsmechanisme: het ‘smoke detector principle’. Dit verwijst
naar het feit dat wij sneller angstig zijn dan nodig is. In de gevaarlijke omgeving waar onze
voorouders vertoefden, was dit enorm handig aangezien ze op die manier langer konden overleven.
Wanneer ze wegliepen van een fictieve leeuw, was dit dan wel irrationeel, maar op lange termijn
bleek dit gedrag evolutionair voordelig. Dit ‘smoke detector principle’ zit nog steeds in ons
ingebakken. Het stimuleert onnodige en dus irrationele angstreacties. Ik herinner me nog levendig de
grote commotie rond de ‘millenniumbug’ toen het jaar 2000 er zat aan te komen. Al onze computers
zouden tilt slaan door een fout in hun kalenders. De elektronische apocalyps was nabij. Er waren zelfs
informatici die op oudejaarsavond moesten overnachten in IT-centra om ‘de grote ramp’, indien
mogelijk, te voorkomen. Één grote hetse die uiteindelijk om niets draaide: er waren geen
noemenswaardige problemen. De irrationele reacties, getriggerd door de angst voor een
‘millenniumbug’, kunnen we verklaren door het ‘smoke detector principle’.
Naast dit principe spreekt Nesse in ‘Natural selection and the elusiveness of happiness’ over “The
human tendency to make decisions with a short-term time horizon (…)”48. Dit was vroeger
noodzakelijk, aangezien de toekomst erg onzeker was. Vandaag de dag kan korte termijn denken
voor veel ellende zorgen en irrationeel gedrag stimuleren. Het beste voorbeeld hiervan zijn de vele
verslavingen. Het genot is intens en kortstondig, maar kan een lijdensweg veroorzaken. Naast dit
‘korte termijn denken’ zijn er nog andere evolutionair gegroeide adaptaties en/of bijproducten die
56
verslavingen in de hand werken. Vroeger was het bijvoorbeeld erg voordelig om zoveel mogelijk
vetten en suikers op te nemen, zodat men langer kon overleven. Vandaag zitten we met een
‘overaanbod’ aan suiker, waardoor die oorspronkelijke adaptatie ‘maladaptief’ is geworden.
Ik heb daarnet al even aangehaald dat we erg veel inspanningen moeten doen om rationeel te
denken. Het is nu eenmaal contra-intuïtief om bij alles vraagtekens te zetten. Zeker als kind zijn we
erg naïef, en behoorlijk vatbaar voor bedrog. Dit is logisch aangezien “kinderen er voor hun
overleving alle belang bij hebben (zeker in een ver verleden, maar ook nu nog) om volwassenen te
geloven. Ze zouden anders waarschuwingen, die hen voor fysieke gevaren behoeden, in de wind
slaan, en kennisoverdracht zou een moeilijke zaak worden.”49 Wanneer we volwassen worden, laten
we veel van die lichtgelovigheid achter ons, maar raken dit nooit helemaal kwijt. Het is ook
evolutionair niet voordelig om te twijfelen aan onze keuzes. Stanovich beaamt dit: “Thinking is time-
consuming, resource intensive and sometimes counterproductive. If the problem at hand is avoiding
the charging sabre-toothed tiger, you don’t want to spend more than a split second deciding whether
to jump into the river or climb a tree.”50 Het was dus beter om een eerder onkritische houding aan te
nemen, wat onze neiging tot oversimplificatie en lineair denken stimuleerde. Dit gaat ook hand in
hand met de ‘intuïtieve ontologieën’ die we reeds besproken hebben. Ze liggen aan de basis van
‘folk-theories’, en zijn niet helemaal correct aangezien “evolution favoured fast, shallow inference
mechanisms over epistemologically sound, but slow profound theories.”51
Tot nu toe hebben we ‘irrationaliteit’ eerder algemeen besproken. Wanneer we het specifiek hebben
over ‘geloof in pseudowetenschappen’, is het erg moeilijk, tot onmogelijk, om daar een algemene
evolutionaire verklaring op te kleven. Er bestaat, naar mijn weten, ook geen literatuur over. Toch is
hiermee de kous niet af. Ondanks het feit dat pseudowetenschappen vrij recent zijn ontstaan,
steunen ze waarschijnlijk op oeroude mechanismen die we eventueel wel evolutionair kunnen
verklaren. Ik vermoed dat de ‘functie’ die bepaalde pseudowetenschappen vervullen gelijkaardig is
aan die van religie. Zoals eerder vermeld, denk ik dat vele pseudowetenschappen op een bepaalde
manier ‘vernieuwde religies’ zijn, zeker wanneer men spreekt over ‘het paranormale, het
bovennatuurlijke, onzichtbare krachten,…’ Vaak zitten ze met soortgelijke vragen en antwoorden.
Ondanks het feit dat dit natuurlijk een vrij sterke bewering is die verder onderzocht moet worden,
weerhoudt dit ons niet om toch eens kort de eventuele evolutionaire roots van religie te bespreken.
Dit staat op zich los van de potentiële parallel die ik trek naar pseudowetenschappen.
57
Wanneer je er de literatuur op naslaat, zijn er twee groepen evolutionaire psychologen met
tegenstrijdige meningen. In ‘The evolutionary psychology of religion’52 geeft Steven Pinker een mooie
weergave van het debat. Aan de ene kant heb je diegenen die beweren dat religie een adaptatie is,
dit om verschillende uiteenlopende redenen: religie biedt troost, het brengt de groep samen en het
verschaft een ethisch systeem. Pinker, en ik treed hem hierin bij, verwerpt deze verklaringen
aangezien religie niet a priori noodzakelijk is om deze zaken te verkrijgen. “There is an alternative
explanation, namely that religious psychology is a by-product of many parts of the mind that evolved
for other purposes. There may be emotional adaptations in our desire for power, control, health, love
and success; possible cognitive adaptations in our intuitive psychology; and many aspects of our
experience that seem to provide evidence for souls.”53
Religie is dus een bijproduct van een combinatie van verschillende adaptaties. Ook evolutionair
psycholoog Lee A. Kirkpatrick volgt deze redenering in ‘Toward an evolutionary psychology of religion
and personality’54. Volgens hem spruit religie voort uit evolutionair voordelige domeinspecifieke
mechanismen: ‘naïeve psychologische, biologische en fysische theorieën’ (ontstaan door intuïtieve
ontologieën) enerzijds, en ‘bepaalde inter-persoonlijke relaties (bv. altruïsme ten opzichte van dichte
familie, status verwerven,…)’ anderzijds.
Het punt dat ik in deze context wil maken is dat indien het correct is dat religie een ‘spandrel’ is van
bepaalde adaptaties, én indien de drijfveren van de meeste pseudowetenschappen gelijk zijn aan die
van religie, dat die pseudowetenschappen dan ook bijproducten van dezelfde adaptaties zijn als deze
waar religie uit voortvloeit. Ik besef dat dit een buitengewone bewering is, één die we maar als waar
mogen aannemen na verder onderzoek.
58
Eindnoten: ‘Waarom ook verstandige mensen irrationeel kunnen zijn
1 Stanovich, Keith E. “Rational and Irrational Thought: The thinking that IQ-tests miss.” Scientific American Mind. 20/6
(2009): 34-39. 2 Haskins, Greg R. A practical guide to critical thinking. 8 apr. 2010. <http://www.skepdic.com/essays/Haskins.html>.;
Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson: 2005. 1-215. 3 Hertmans, Stefan,and Braeckman, Johan, and Boudry, Maarten. “Kritisch denken: de ethische dimensie.” Grenzen aan de
ethiek?. Gent: Academia Press, 2009. 49. 4 Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson: 2005. 7.
5 Ibid. 8.
6 Caroll, Robert T. “Het woordenboek van de skepticus.” Wishful thinking. 8 apr. 2010,
<http://nederlands.skepdic.com/dict_wishthink.htm>. 7 Kriek, Nathalie, and Metz, Jessie. “Tarotconsult.” Déjà vu. 15 apr. 2010.
<http://www.tarotconsult.com/pages/deja%20vu.htm>. 8 Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson: 2005. 14-15.
9 Hertmans, Stefan,and Braeckman, Johan, and Boudry, Maarten. “Kritisch denken: de ethische dimensie.” Grenzen aan de
ethiek?. Gent: Academia Press, 2009. 57. 10
Bombeek, Bram, and Termote, Roeland. “De Gidsen van Gili.” Schamper. 487 (2010): 21-22. 11
Shermer, Michael. Why People Believe Weird Things: Pseudoscience, Superstition and Other Confusions of our Time. New York: W.H. Freeman and Company, 1997. 59-60. 12
Ibid. 60. 13
Ibid. 14
Crevits, Luc. Mijn geest van vlees en bloed: neurobiologische verkenningen naar menselijk gedrag. Gent: Academia Press, 2007. 87. 15
Loftus, Elizabeth F., and Palmer, John C. “Reconstruction of automobile destruction: an example of the interaction between language and memory.” Journal of verbal learning and verbal behaviour. 13 (1974): 585-589. 16
Ibid. 587. 17
Kleiner, Kurt. “Why Smart People Do Stupid Things.” UofTMagazine summer 2009. University of Toronto. 8 apr. 2010. < http://www.magazine.utoronto.ca/feature/why-people-are-irrational-kurt-kleiner/>. 18
Crevits, Luc. Mijn geest van vlees en bloed: neurobiologische verkenningen naar menselijk gedrag. Gent: Academia Press, 2007. 88. 19
Ibid. 86. 20
Kleiner, Kurt. “Why Smart People Do Stupid Things.” UofTMagazine summer 2009. University of Toronto. 8 apr. 2010. < http://www.magazine.utoronto.ca/feature/why-people-are-irrational-kurt-kleiner/>. 21
Ibid. 22
Shermer, Michael. Why People Believe Weird Things: Pseudoscience, Superstition and Other Confusions of our Time. New York: Henry Holt and Company, 2002. 298. 23
Ibid. 297-298. 24
Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson: 2005. 19. 25
De Cruz, Helen, and De Smedt, Johan. “Science as structured imagination.” To appear in Journal of Creative Behavior. 3. 26
De Cruz, Helen, and De Smedt, Johan. “The role of intuitive ontologies in scientific understanding: the case of human evolution.” Biology and Philosophy. 22 (2007): 355. 27
Culotta, Elizabeth. “On the origin of religion.” Science. 326 (2009): 785. 28
Kelemen, Deborah. “Are Children ‘intuïtive theists’?, reasoning about purpose and design in nature.” Psychological Science. 15/5 (2004): 300. 29
Shermer, Michael. “Why Smart People Believe Weird Things.” Skeptic. 10/2 (2003): 65. 30
Sternberg, Robert J. “How Could I be So Stupid?” USA Today. (2006): 72. 31
Ibid. 32
Shermer, Michael. “Why Smart People Believe Weird Things.” Skeptic. 10/2 (2003): 63. 33
Shermer, Michael. Why People Believe Weird Things: Pseudoscience, Superstition and Other Confusions of our Time. New York: W.H. Freeman and Company, 1997. 60. 34
Shermer, Michael. Why People Believe Weird Things: Pseudoscience, Superstition and Other Confusions of our Time. New York: Henry Holt and Company, 2002. 294. 35
Mottus, René, and Allik, Jüri, and Konstabel, Kenn, and Kangro, Eva-Maria, and Pullmann Helle. “Beliefs about the relationships between personality and intelligence.” Personality and Individual Differences. 45 (2008): 457-462. 36
Furnam, Adrian, and Dissou, Georgia, and Sloan, Peter, and Chamorro-Premuzic, Thomas. “Personality and Intelligence in Business People: A Study of Two Personality and Two Intelligence Measures .” J Bus Psychol. 22 (2007): 101. 37
Ibid. 106. 38
Braeckman, Johan. Darwins moordbekentenis: de ontwikkeling van het denken van Charles Darwin. Amsterdam: uitgeverij Nieuwezijds, 2001. 186. 39
Byrne, Christoffer C., and Kurland, Jeffrey A. “Self-deception in an evolutionary game.” Journal Theoretical Biology. 212 (2001): 458.
59
40
Trivers, Robert. Natural Selection and Social Theory: selected papers of Robert Trivers. Oxford: Oxford University Press, 2002. 258. 41
Ibid. 269. 42
Ramachandran, V.S. “The evolutionary biology of Self-Deception, Laughter, Dreaming and Depression: Some clues from Anosognosia.” Medical Hypotheses. 47 (1996): 350-351. 43
Ibid. 351. 44
Ibid. 45
Moomal, Zubair, and, Henzi, Stephanus Petrus. “The evolutionary psychology of deception and self-deception.” South African Journal of Psychology. 30/3 (2000): 47. 46
Ibid. 45. 47
Nesse, Randolph M. “Natural Selection and the regulation of defenses: a signal detection analysis of the smoke detector principle.” Evolution and Human Behavior. 26 (2005): 88-105 48
Nesse, Randolph M. “Natural Selection and the elusiveness of happiness.” The Royal Society. (2004): 1335. 49
Vermeren, Patrick. Anders Leiden. Gent: Academia Press, 2009. 127. 50
Kleiner, Kurt. “Why Smart People Do Stupid Things.” UofTMagazine summer 2009. University of Toronto. 8 apr. 2010. < http://www.magazine.utoronto.ca/feature/why-people-are-irrational-kurt-kleiner/>. 51
De Cruz, Helen, and De Smedt, Johan. “The role of intuitive ontologies in scientific understanding: the case of human evolution.” Biology and Philosophy. 22 (2007): 356. 52
Pinker, Steven. “The Evolutionary Psychology of Religion.” The Humanist. (2006): 10-15. 53
Ibid. 15. 54
Kirkpatrick, Lee. A. “Toward an Evolutionary Psychology of Religion and Personality.” Journal of Personality. 67/6 (1999): 921-952.
60
6. Besluit
Aangezien we een antwoord zochten op de vraag waarom ook verstandig mensen irrationeel kunnen
zijn, was het noodzakelijk om eerst een algemene bespreking te doen van wat we onder
‘intelligentie’ en ‘irrationaliteit’ verstaan. We kwamen tot de conclusie dat intelligentie in zekere zin
relatief is, wat niet wil zeggen dat het een onzinnig begrip is, aangezien we ervan overtuigd zijn dat
‘verstandige mensen’ bestaan. Vervolgens hadden we het over ‘irrationaliteit’. Omdat dit een erg
ruim domein is, hebben we dit zoveel mogelijk beperkt tot ‘geloof in pseudowetenschappen’.
Wanneer we echter verklaringen zochten voor irrationaliteit bij verstandige mensen, was het
noodzakelijk om dit vanuit een breder perspectief te bekijken en naast de directe -, ook evolutionaire
verklaringen in rekening te brengen. We vonden dat onzinnigheid onvermijdelijk verweven is met
ons brein. Hierdoor is het dus niet zo verwonderlijk dat ook verstandige mensen irrationeel kunnen
zijn.
De vraag is nu: kunnen we hier iets aan doen? Of is iedereen, verstandige mensen inclusief, gedoemd
om, vrijwel onvermijdelijk, zo nu en dan, in meer of mindere mate, irrationeel te zijn? Mijn antwoord
hierop is tweeledig. Aan de ene kant denk ik niet dat een persoon ooit volledig rationeel kan zijn. Dit
willen we overigens ook niet, aangezien irrationaliteit onder andere noodzakelijk is om tot een
coherent en stabiel wereldbeeld te komen. Constante twijfel zou ons in een impasse brengen en
leiden tot een toestand waarbij we geen keuzes meer willen maken.
Toch mogen evolutionaire verklaringen geen rechtvaardiging inhouden voor irrationeel gedrag.
Kritisch denken is lastig, maar noodzakelijk wanneer we goed geïnformeerde keuzes willen maken en
de juiste overtuigingen willen aanhangen. De eerste stap is het bewust worden van onze irrationele
fouten en van de beperkingen die ons lichaam kent. Enkel na dit proces kunnen we op een
doordachte manier onze eigen opvattingen en die van anderen evalueren. De volledige rationaliteit
zullen we en hoeven we nooit te bereiken, maar we moeten er steeds naar streven om met een
kritische, en vooral moedige blik illusies te doorprikken in onze zoektocht naar de meeste
betrouwbare kennis en informatie.
61
Dankwoord
Eerst en vooral zou ik mijn promotor, professor Braeckman, willen bedanken. Dit niet alleen voor zijn
inbreng, hulp en kritische bedenkingen bij het tot stand komen van deze thesis, maar zeker en vast
ook voor het bewustwordingsproces die hij de voorbije vier jaar in me teweeg bracht. Zonder hem
zat ik nu nog steeds vast in mijn eigen irrationaliteit. Verder ben ik dank verschuldigd aan Maarten
Boudry, die me steeds wou helpen met handige raad en bruikbare commentaren. Ook professor Van
Leeuwen heeft een bijdrage geleverd door maar al te graag met mij in discussie te treden wanneer ik
kritiek had op zijn visie.
Daarnaast heeft m’n neef Pieter-Jan me ook erg goed geholpen wanneer mijn computer weer eens
zijn eigen gangetje wou gaan. Uiteraard wil ik ook mijn ouders bedanken, en bovenal m’n vader, die
ondanks de vele discussies, en onze compleet tegenstrijdige opinies, me altijd wou bijstaan met raad
en daad. Hierdoor besef ik dat we personen soms van hun irrationele overtuigingen moeten
scheiden. Ten slotte ben ik vooral mijn vriend Nicolaï erg veel dank verschuldigd, omdat hij in me
gelooft en me onvoorwaardelijk steunt.
62
Bibliografie
Boeken:
Batens, Diderik. Menselijke kennis: pleidooi voor een bruikbare rationaliteit. Antwerpen-
Apeldoorn: Garant, 2004.
Bausell, Barker R. Snake Oil Science: The Truth About Complementary and Alternative
Medicine. New York: Oxford University Press, 2007.
Bassham, Gregory, and Irwin, William, and, Nardone, Henry, and, Wallace, James M. Critical
Thinking: A Student’s Introduction. New York: The McGraw-Hill Companies, 2008.
Braeckman, Johan. Darwins moordbekentenis: de ontwikkeling van het denken van Charles
Darwin. Amsterdam: uitgeverij Nieuwezijds, 2001.
Brysbaert, Marc. Psychologie. Gent: Academia Press, 2006.
Carroll, Robert T. Becoming a Critical Thinker: a Guide for the New Millennium. Pearson:
2005.
Crevits, Luc. Mijn geest van vlees en bloed: neurobiologische verkenningen naar menselijk
gedrag. Gent: Academia Press, 2007.
Dawkins, Richard. The God Delusion. London: Transworld Publishers, 2006.
Doyle, Arthur Conan. The Coming of the Fairies. New York, Toronto, London: Dodo Press,
1922.
Hertmans, Stefan,and Braeckman, Johan, and Boudry, Maarten. “Kritisch denken: de ethische
dimensie.” Grenzen aan de ethiek?. Gent: Academia Press, 2009.
Hood, Bruce M. SuperSense: waarom we in het bovennatuurlijke geloven.Leuven: uitgeverij
Van Halewyck, 2009.
63
Shermer, Michael. Why People Believe Weird Things: Pseudoscience, Superstition and Other
Confusions of our Time. New York: W.H. Freeman and Company, 1997.
Shermer, Michael. Why People Believe Weird Things: Pseudoscience, Superstition and Other
Confusions of our Time. New York: Henry Holt and Company, 2002.
Tipler, Frank J. The physics of immortality: modern cosmology, god and the resurrection of
the dead. London: Macmillan, 1995.
Tolle, Eckhart. De kracht van het nu. Deventer: uitgeverij Ankh-Hermes, 2001.µ
Trivers, Robert. Natural Selection and Social Theory: selected papers of Robert Trivers.
Oxford: Oxford University Press, 2002.
Van Den Berghe, Gie. De Mens Voorbij. Antwerpen: Meulenhoff, Manteau, 2008.
Van Loocke, Philip. Logica en wetenschapsfilosofie I Gent: 2006-2007.
Vermeersch, Etienne, and Braeckman, Johan. De rivier van Herakleitos: een eigenzinnige visie
op de wijsbegeerte. Antwerpen: uitgeverij Houtekiet, 2008.
Vermeren, Patrick. Anders Leiden. Gent: Academia Press, 2009.
Weber, Erik. Wetenschapsfilosofie. Gent: Academia Press, 2007.
Artikels:
Bell, P. “Would you believe it?” Mensa Magazine. (2002).
Bombeek, Bram, and Termote, Roeland. “De Gidsen van Gili.” Schamper. 487 (2010).
Byrne, Christoffer C., and Kurland, Jeffrey A. “Self-deception in an evolutionary game.”
Journal Theoretical Biology. 212 (2001).
Culotta, Elizabeth. “On the origin of religion.” Science. 326 (2009).
64
De Cruz, Helen, and De Smedt, Johan. “Science as structured imagination.” To appear in
Journal of Creative Behavior. 3.
De Cruz, Helen, and De Smedt, Johan. “The role of intuitive ontologies in scientific
understanding: the case of human evolution.” Biology and Philosophy. 22 (2007).
Ellis, George. “Piety in the sky.” Nature. 371 (1994).
Fiedler, Fred E. “Invited Reflections: When IQ + experience ≠ performance.” Leadership &
Organization Development Journal. 22/3 (2001).
Furnam, Adrian, and Dissou, Georgia, and Sloan, Peter, and Chamorro-Premuzic, Thomas.
“Personality and Intelligence in Business People: A Study of Two Personality and Two
Intelligence Measures .” J Bus Psychol. 22 (2007).
Goldman, David. “A Real-Life Fairy-tale.” Biography Magazine. (2000).
Grigorenko, Elena L., and Meier, Elisa, and Lipka, Jerry, and Mohatt, Gerald, and Yanez,
Evelyn, and Sternberg, Robert J. “Academic and practical intelligence: a case study of the
Yup’ik in Alaska.” Learning and individual differences 14 (2004).
Kelemen, Deborah. “Are Children ‘intuïtive theists’?, reasoning about purpose and design in
nature.” Psychological Science. 15/5 (2004).
Kirkpatrick, Lee. A. “Toward an Evolutionary Psychology of Religion and Personality.” Journal
of Personality. 67/6 (1999).
Loftus, Elizabeth F., and Palmer, John C. “Reconstruction of automobile destruction: an
example of the interaction between language and memory.” Journal of verbal learning and
verbal behaviour. 13 (1974).
Lynn, R., and Harvy, John., and Nyborg, Helmuth. “Average intelligence predicts atheism
rates across 137 nations.” Intelligence. (2008).
65
Moomal, Zubair, and, Henzi, Stephanus Petrus. “The evolutionary psychology of deception
and self-deception.” South African Journal of Psychology. 30/3 (2000).
Mottus, René, and Allik, Jüri, and Konstabel, Kenn, and Kangro, Eva-Maria, and Pullmann
Helle. “Beliefs about the relationships between personality and intelligence.” Personality and
Individual Differences. 45 (2008).
Nesse, Randolph M. “Natural Selection and the elusiveness of happiness.” The Royal Society.
(2004).
Nesse, Randolph M. “Natural Selection and the regulation of defenses: a signal detection
analysis of the smoke detector principle.” Evolution and Human Behavior. 26 (2005).
Owen, Alex. “Borderland Forms: Arthur Conan Doyle, Albion’s Daughters, and the Politics of
the Cottingley Fairies.” History Workshop. 38 (1994).
Pinker, Steven. “The Evolutionary Psychology of Religion.” The Humanist. (2006).
Ramachandran, V.S. “The evolutionary biology of Self-Deception, Laughter, Dreaming and
Depression: Some clues from Anosognosia.” Medical Hypotheses. 47 (1996).
Rasmussen, Seth C. “The History of Science as a Tool To Identify and Confront
Pseudoscience.” Journal of Chemical Education. 84/6 (2007).
Shermer, Michael. “Why Smart People Believe Weird Things.” Skeptic. 10/2 (2003).
Stanovich, Keith E. “Rational and Irrational Thought: The thinking that IQ-tests miss.”
Scientific American Mind. 20/6 (2009).
Sternberg, J. and Grigorenko, Elena J. and Bundy Donald A. “The predictive value of IQ.”
Merill-Palmer Quarterly. 47/1 (2001).
66
Websites:
Caroll, Robert T. “Het woordenboek van de skepticus.” Ad-hoc-hypothese. 8 apr. 2010
<http://nederlands.skepdic.com/dict_adhoc.htm >.
Caroll, Robert T. “Het woordenboek van de skepticus.” Homeopathie. 8 apr. 2010,
<http://nederlands.skepdic.com/dict_homeopathie.htm>.
Caroll, Robert T. and Popa, Christian. “The Skeptic’s Dictionary.” Pseudoscience. 8 febr. 2009.
8 apr. 2010 <http://www.skepdic.com/pseudosc.html>.
Caroll, Robert T. “Het woordenboek van de skepticus.” Spiritisme. 8 apr. 2010,
<http://nederlands.skepdic.com/dict_spiritisme.htm>.
Caroll, Robert T. and Brill, Steven. “The Skeptic’s Dictionary.” Straw man fallacy. 22 apr. 2010.
<http://www.skepdic.com/refuge/ctlessons/lesson9.html>.
Caroll, Robert T. “Het woordenboek van de skepticus.” Wishful thinking. 8 apr. 2010,
<http://nederlands.skepdic.com/dict_wishthink.htm>.
“Explore Spiritism: an Introduction to Spiritism, codified by Allan Kardek.” 8 apr. 2010,
<http://www.explorespiritism.com/>.
“Explore Spiritism: an Introduction to Spiritism, codified by Allan Kardek.” The Triple Aspect
of Spiritism. 8 apr. 2010, <http://www.explorespiritism.com/SCIENCE%20start.htm>.
Haskins, Greg R. A practical guide to critical thinking. 8 apr. 2010.
<http://www.skepdic.com/essays/Haskins.html>.
Hoogbegaafden: Hoeveel hoogbegaafden zijn er?. 8 apr. 2010.
<http://www.hoogbegaafdvlaanderen.be/01_Hoogbegaafd/hoeveel.html>.
Kleiner, Kurt. “Why Smart People Do Stupid Things.” UofTMagazine summer 2009. University
of Toronto. 8 apr. 2010. < http://www.magazine.utoronto.ca/feature/why-people-are-
irrational-kurt-kleiner/>.
67
Kriek, Nathalie, and Metz, Jessie. “Tarotconsult.” Déjà vu. 15 apr. 2010.
<http://www.tarotconsult.com/pages/deja%20vu.htm>.
“Museum of Hoaxes.” The Cottingley Fairies. 8 apr. 2010,
<http://www.museumofhoaxes.com/hoax/photo_database/image/the_cottingley_fairies/>.
“Niburu: onthullend en bewustmakend nieuws.” Actie oud-burgemeester Vereecke tegen
chemtrails. 8 apr. 2010. < http://www.niburu.nl/index.php?articleID=21533>.
Petrides, K.V. The Adult Sampeling Domain Of Trait Emotional Intelligence. London
Psychometric Laboratory at UCL, 8 apr. 2010. <
http://www.psychometriclab.com/Default.aspx?Content=Page&id=1>.
Roden, Barbara. “The Arthur Conan Doyle Society.” The Coming of the fairies: an alternative
view of The Cottingley Fairies. 2003. 8 apr. 2010, <http://www.ash-
tree.bc.ca/acdsfairies.htm>.
Roden, Christopher. “The Arthur Conan Doyle Society.” Arthur Conan Doyle: a brief
biographical study. 2003. 8 apr. 2010. < http://www.ash-tree.bc.ca/acdsbio.htm>.
“The independent.” Tim Vine: down the barrel of a pun. 8 may 2005. 14 apr. 2010.
<http://www.independent.co.uk/arts-entertainment/theatre-dance/features/tim-vine-
down-the-barrel-of-a-pun-527562.html>.
“The Official Website of the Sir Arthur Conan Doyle Literary Estate.” Sir Arthur Conan Doyle
Biography. 8 apr. 2010, <http://www.sherlockholmesonline.org/Biography/index.htm>.
“University of metafysics.”Aims, goals, mission. 8 apr. 2010.
<http://www.universityofmetaphysics.com/prospectus/aims-goals-mission.htm>.
68
Thesis en paper:
Boudry, Maarten. “De naakte keizers van de psychoanalyse: De Immunisatiestrategieën van
een Pseudowetenschap.” Thesis. Ugent
Callewaert, Anneleen. “What is ‘the Secret’ of life?” Filosofische vaardigheden en methodiek
III. Paper. 3de bachelor, Ugent, 2008.
DVD:
Byrne, Rhonda. The Secret. Australia: Prime Time Productions, 2006.