Upload
bas65b
View
1.222
Download
3
Embed Size (px)
Citation preview
Feel the differenceFordFocusInstructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van detechnische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelenzonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan,mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2007
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: 8M5J-19A321-ACA (CG3505nl) 10/2007 20071114102156
InleidingOver deze handleiding.............................5Overzicht van symbolen...........................5Onderdelen en accessoires....................5
Kort overzichtKort overzicht.............................................8
Veiligheidsuitrusting voorkinderen
Kinderzitjes................................................19Plaatsing van kinderzitjes.......................20Zitverhogers.............................................21ISOFIX verankeringspunten...................22Kindersloten.............................................23
Bescherming vaninzittenden
Werking.....................................................24Veiligheidsgordels vastmaken..............28Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.................................................29Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.....................................29Rolbeugels...............................................29Passagiersairbag uitschakelen.............30
Sleutels en afstandsbe-diening
Algemene informatie overradiofrequenties..................................32
Programmeren van deafstandsbediening...............................32
Batterij van afstandsbedieningvervangen.............................................33
SlotenVergrendelen en ontgrendelen............37Sleutelloze toegang.................................41Centrale vergrendeling..........................46
MotorstartblokkeringWerking.....................................................49Gecodeerde sleutels..............................49Immobilisatiesysteem inschakelen......49Immobilisatiesysteem uitschakelen.....49
AlarmAlarm inschakelen...................................50Alarm uitschakelen..................................51
StuurwielStuurwiel afstellen...................................52Claxon.......................................................52Audiobediening.......................................52Spraaksturing...........................................54
PedalenPedalen afstellen.....................................55
Ruitenwissers en ruiten-sproeiers
Voorruitwissers........................................56Voorruitsproeiers.....................................58Achterruitwissers en -sproeiers...........58Voorruitsproeiers afstellen.....................59Koplampsproeiers..................................59Ruitenwisserbladen controleren..........60Ruitenwisserbladen vervangen............60
VerlichtingVerlichtingsbediening..............................61Automatisch in- en uitschakelende
verlichting..............................................62Voorste mistlampen...............................62Mistachterlichten.....................................62Koplampen afstellen...............................62Koplamphoogte afstellen......................63Waarschuwingsknipperlichten..............65Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS)......................................................66
1
Inhoudsopgave
Richtingaanwijzers..................................67Interieurverlichting...................................68Een koplamp verwijderen......................69Een achterlichtunit verwijderen.............70Gloeilampen vervangen.........................72Gloeilampentabel....................................82
Ruiten en spiegelsElektrisch bedienbare ruiten.................83Buitenspiegels.........................................85Elektrisch verstelbare
buitenspiegels......................................85Binnenspiegel..........................................86
InstrumentenMeters.......................................................87Waarschuwings- en
indicatielampen....................................90Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties........................................93
InfodisplaysAlgemene informatie..............................95Persoonlijke instellingen.........................98Infoberichten...........................................101
KlimaatregelingWerking...................................................106Ventilatieroosters...................................106Handmatige klimaatregeling................107Automatische klimaatregeling.............109Verwarmde ruiten en spiegels.............112Extra verwarming...................................113Elektrisch zonnedak..............................114
StoelenDe juiste zitpositie innemen..................117Handmatig verstelbare stoelen............117Elektrisch verstelbare stoelen..............119Hoofdsteunen.........................................121
Achterbank..............................................121Verwarmde stoelen..............................122
GemaksfunctiesZonnekleppen........................................123Zonneschermen ...................................123Dimmer
instrumentenpaneelverlichting........123Aansteker...............................................123Asbak......................................................124Extra voedingsaansluitingen................124Bekerhouders........................................124Dashboardkastje...................................124Middenconsole......................................125Opbergruimtes......................................126Armleuning achterbank........................126Glashouder ............................................126Paslezer tolwegen ................................127Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..............................................................127USB-poort...............................................127
De motor startenAlgemene informatie............................128Contactslot.............................................128Stuurwielblokkering...............................129Een benzinemotor starten...................129Een dieselmotor starten.......................131Sleutelloos starten.................................132Motor uitschakelen...............................134Motorverwarming..................................134
Brandstof en tankenVeiligheidsmaatregelen........................136Brandstofkwaliteit - Benzine................136Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol)...............................................136Brandstofkwaliteit - Diesel....................137Katalysator..............................................137Tankklep..................................................137
2
Inhoudsopgave
Tanken.....................................................138Brandstofverbruik .................................138Technische specificatie........................139
Versnel-lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.....144Automatische transmissie...................145
RemmenWerking...................................................148Tips voor rijden met ABS......................148Parkeerrem............................................149
StabiliteitsregelingWerking...................................................150Gebruik maken van
stabiliteitsregeling...............................151
ParkeerhulpWerking...................................................152Gebruik maken van de
parkeerhulp.........................................152
Snelheidsregeling (cruisecontrol)
Werking...................................................154Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)...................................154
TransportAlgemene informatie............................156Bagageafdekkingen.............................156Opbergruimte onder vloer achterin.....157Bagagenetten........................................157Dakrekken en bagagedragers............159
Aanhangers trekkenTrekken van een aanhanger................161Afneembare trekhaakkogel.................161
CabriodakOpenen van het cabriodak..................165Sluiten van het cabriodak.....................167
Tips voor het rijdenInrijden......................................................171
NooduitrustingEerstehulpset.........................................172Gevarendriehoek...................................172
Staat na een aanrijdingOnderbrekingsschakelaar
brandstoftoevoer...............................173Componenten van veiligheidssysteem
inspecteren.........................................173
ZekeringenPlaatsen zekeringenhouders...............174Een zekering vervangen......................175Specificatie-overzicht zekeringen.......176
Bergen van de autoSleeppunten...........................................182Auto op vier wielen slepen...................183
OnderhoudAlgemene informatie............................184De motorkap openen en sluiten.........184Overzicht motorruimte - 1,4 l
Duratec-16V (Sigma) /1,6 lDuratec-16V (Sigma) /1,6 lDuratec-16V Ti-VCT (Sigma) ...........186
Overzicht motorruimte - 1,8 lDuratec-HE (MI4) /2,0 l Duratec-HE(MI4) ....................................................188
Overzicht motorruimte - 2.5LDuratec-ST (VI5)................................190
Overzicht motorruimte - 1,6 lDuratorq-TDCi (DV) diesel ...............192
Overzicht motorruimte - 1,8 lDuratorq-TDCi (Lynx) diesel ............194
3
Inhoudsopgave
Overzicht motorruimte - 2,0 lDuratorq-TDCi (Puma) diesel .........196
Oliepeilstaaf - 1,4 l Duratec-16V (Sigma)/1,6 l Duratec-16V (Sigma) /1,6 lDuratec-16V Ti-VCT (Sigma) ...........197
Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratec-HE (MI4)/2,0 l Duratec-HE (MI4) ....................197
Oliepeilstaaf - 2.5L Duratec-ST(VI5)......................................................198
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratorq-TDCi (DV)diesel ...................................................198
Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratorq-TDCi (Lynx)diesel ...................................................198
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW)diesel ...................................................198
Motorolie controleren...........................198Motorkoelvloeistof controleren...........199Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.......................................200Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren.........................................200Ruitensproeiervloeistof controleren....201Technische specificatie.......................202
Verzorging van de autoReinigen van buitenzijde auto.............205Reinigen van binnenzijde auto............205Kleine lakschade repareren................206
Accu van de autoOnderhoud van de accu.....................207Gebruik van startkabels.......................207Accu vervangen....................................208
Velgen en bandenAlgemene informatie............................209Een wiel vervangen..............................209Verzorging van banden........................214Bandenreparatieset .............................214Gebruik van winterbanden..................219Gebruik van sneeuwkettingen...........220Bandenspanningcontrolesysteem.....220
Technische specificatie........................221
VoertuigidentificatieVoertuigidentificatieplaatje..................226Voertuigidentificatienummer (VIN).....226
Technische specificatiesTechnische specificatie........................227
TelefoonAlgemene informatie............................239Setup telefoon......................................239Setup Bluetooth.....................................241Bedieningselementen telefoon..........242Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ...............243Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Travel Pilot EX............................246
SpraaksturingWerking..................................................249Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken...........................................250Commando’s audio-unit ....................250Commando’s telefoon........................254Commando’s navigatiesysteem........259Commando’s klimaatregeling............259
BijlagenTypegoedkeuringen.............................262Typegoedkeuringen.............................262Elektromagnetische compatibiliteit....269
4
Inhoudsopgave
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van eenFord. Wij raden u aan de tijd te nemen omuw auto goed te leren kennen door ditinstructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoemeer u van uw auto afweet, des te beterkunt u ermee omgaan en dat komt deveiligheid en het rijplezier ten goede.
N.B.: In deze handleiding worden deproducteigenschappen en beschikbareopties van de gehele serie beschreven(soms zelfs wanneer deze nog nietalgemeen verkrijgbaar zijn). Soms wordenopties beschreven waarmee uw auto nietis uitgerust.
N.B.: Gebruik uw auto altijd volgens degeldende regels en wetgeving.
N.B.: Overhandig bij verkoop van uw autodit instructieboekje aan de nieuweeigenaar. Het instructieboekje is eenonderdeel van de auto.
OVERZICHT VANSYMBOLEN
Symbolen in ditinstructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstigeverwonding van uzelf en anderenwanneer u niet de instructies
opvolgt waarop u door ditwaarschuwingssymbool wordtgeattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw autowanneer u niet de instructies opvolgtwaarop u door dit
waarschuwingssymbool wordtgeattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees daneerst de betreffende instructies in ditinstructieboekje en volg deze op voordatu iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN ENACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn datuw Ford onderdelen Fordonderdelen zijn.
U Ford is volgens de hoogste normengebouwd met gebruik van Originele Fordonderdelen van hoge kwaliteit. Met alsresultaat dat u er vele jaren met plezier inkunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden eneen belangrijk onderdeel moet wordenvervangen, dan raden wij u aan met nietsminder dan Originele Ford Onderdelengenoegen te nemen.
Het gebruik van Originele FordOnderdelen verzekert dat uw wagen inde oorspronkelijke staat wordtteruggebracht en zijn maximalerestwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen aande strenge veiligheidseisen en hoge eisenten aanzien van pasvorm, afwerking enbetrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zijstaan in voor de laagst mogelijkereparatiekosten, inclusief onderdelen enarbeidsloon.
5
Inleiding
Het is nu eenvoudiger te bewijzen datwerkelijk Originele Ford Onderdelen zijngebruikt. Het Ford logo is duidelijk op devolgende onderdelen zichtbaar wanneerOriginele Ford Onderdelen zijn gebruikt.Wanneer uw wagen moet wordengerepareerd, kijk dan of het duidelijkzichtbare Ford beeldmerk te zien is encontroleer of uitsluitend Originele FordOnderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op devolgende onderdelen
Plaatwerk
• Motorkap
• Spatschermen
• Portieren
• Kofferdeksel of achterklep
E89927
Bumper en radiateurgrille
• Radiateurgrille
• Voor- en achterbumper
E89928
Buitenspiegel
E89929
Ruit
• Achterruit
• Zijruiten
• Voorruit
6
Inleiding
E89930
Verlichting
• Achterlichtunits
• Koplampen
E89931
7
Inleiding
KORT OVERZICHT
Overzicht instrumentenpaneel
Links stuur
A B C D E F G H I J
KLMNOPQRSTUE78773
Lichtschakelaar. Zie Verlichting (bladzijde 61).A
Regelknop hoogteverstelling koplamplichtbundels. Zie Verlichting (bladzijde61).
B
8
Kort overzicht
Multifunctionele hendel: Zie Infodisplays (bladzijde 95). Zie Verlichting(bladzijde 61).
C
Instrumentengroep. Zie Instrumenten (bladzijde 87).D
Claxon. Zie Stuurwiel (bladzijde 52).E
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde56).
F
Luchtroosters. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106).G
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Verlichting (bladzijde 61).H
Audio- en navigatie-unit. Zie afzonderlijke handleiding.I
Toetsen klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106).J
Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP) (convertible). ZieStabiliteitsregeling (bladzijde 150).
K
Controlelamp airbag uitgeschakeld (alle modellen behalve convertible). ZieBescherming van inzittenden (bladzijde 24).
K
Schakelaar achterruitverwarming. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106).L
Startknop. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 132).M
Schakelaar voorruitverwarming. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106).N
Schakelaar convertible kap (convertible). Zie Cabriodak (bladzijde 165).O
Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP) (alle modellen behalveconvertible). Zie Stabiliteitsregeling (bladzijde 150).
O
Schakelaar voorstoelverwarming. Zie Stoelen (bladzijde 117).P
Contactslot. Zie De motor starten (bladzijde 128).Q
Stuurwielverstelling. Zie Stuurwiel (bladzijde 52).R
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Snelheidsregeling(cruise control) (bladzijde 154).
S
Toetsen audio-installatie. Zie Stuurwiel (bladzijde 52).T
Regelknop instrumentenverlichting. Zie Gemaksfuncties (bladzijde 123).U
9
Kort overzicht
Rechts stuur
A B C D E F G H I J
KLMNOPQRTU SE78774
Toetsen klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106).A
Audio- en navigatie-unit. Zie afzonderlijke handleiding.B
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Verlichting (bladzijde 61).C
Luchtroosters. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106).D
Multifunctionele hendel: Zie Infodisplays (bladzijde 95). Zie Verlichting(bladzijde 61).
E
10
Kort overzicht
Claxon. Zie Stuurwiel (bladzijde 52).F
Instrumentengroep. Zie Instrumenten (bladzijde 87).G
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde56).
H
Regelknop hoogteverstelling koplamplichtbundels. Zie Verlichting (bladzijde61).
I
Lichtschakelaar. Zie Verlichting (bladzijde 61).J
Regelknop instrumentenverlichting. Zie Gemaksfuncties (bladzijde 123).K
Contactslot. Zie De motor starten (bladzijde 128).L
Stuurwielverstelling. Zie Stuurwiel (bladzijde 52).M
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Snelheidsregeling(cruise control) (bladzijde 154).
N
Toetsen audio-installatie. Zie Stuurwiel (bladzijde 52).O
Schakelaar voorstoelverwarming. Zie Stoelen (bladzijde 117).P
Schakelaar convertibledak (convertible). Zie Cabriodak (bladzijde 165).Q
Controlelamp airbag uitgeschakeld (alle modellen behalve convertible). ZieBescherming van inzittenden (bladzijde 24).
Q
Startknop. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 132).R
Schakelaar achterruitverwarming. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106).S
Schakelaar voorruitverwarming. Zie Klimaatregeling (bladzijde 106).T
Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Stabiliteitsregeling(bladzijde 150).
U
11
Kort overzicht
Sleutelloze toegang
E78276
Voor het passief vergrendelen enontgrendelen is een geldige passive keynodig die zich in de omgeving van eenvan de drie externe detectiezonesbevindt.
Auto ontgrendelen
E78278
Trek een portierkruk uit om alle portierenen de kofferdeksel/ achterklep teontgrendelen en het alarmsysteem uit teschakelen.
Auto vergrendelen
E78282
De vergrendelingsknoppen bevinden zichop beide voorportieren en dekofferdeksel/ achterklep.
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde41).
Keyless starten
E85766
Druk de startknop in.
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 132).
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Verstel het stuurwiel nooit wanneerde auto in beweging is.
12
Kort overzicht
1
2
2
E95178
3E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendelhelemaal op zijn plaats wanneer udeze weer in de oude stand zet.
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 52).
Elektrisch inklapbarebuitenspiegels
E78811
Druk op de toets om de spiegels in of uitte klappen.
Zie Elektrisch verstelbarebuitenspiegels (bladzijde 85).
Automatisch in- enuitschakelende verlichting
E73840
A
Afhankelijk van de lichtsituatie worden dekoplampen automatisch in- enuitgeschakeld.
Zie Verlichtingsbediening (bladzijde61).
13
Kort overzicht
Richtingaanwijzers
E71098
N.B.: Beweeg derichtingaanwijzerschakelaar kort omhoogof omlaag om de richtingaanwijzersdriemaal te laten knipperen.
Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 67).
Automatisch wissen
E71014
B
Beweeg de hendel één stand naar boven.
Stel de gevoeligheid van de regensensormet de draaiknop in.
Zie Voorruitwissers (bladzijde 56).
Handmatige klimaatregeling
Voorruit ontdooien enontwasemen
E71382
Interieur snel verwarmen
E77935
Zie Handmatige klimaatregeling(bladzijde 107).
14
Kort overzicht
Automatische klimaatregeling
E78730
E D C
BA
Voorruit ontdooien/ontwasemen
A
Wisselen tussen de monomodus aan en uit
B
Airconditioning UITC
Gerecirculeerde luchtD
Airconditioning AANE
Aanbevolen instellingen: AUTO, 22ºC
Zie Automatische klimaatregeling(bladzijde 109).
Handgeschakeldeversnellingsbak
Achteruitversnelling −6-versnellingsbak
E75052
2
1
Zie Versnellingsbak/transmissie(bladzijde 144).
Automatische transmissie
N.B.: Wanneer de motor wordt gestartmoeten het rempedaal en de knopop de versnellingshendel wordeningedrukt voordat de versnellingshendeluit de stand P kan worden geplaatst.
Zie Versnellingsbak/transmissie(bladzijde 144).
15
Kort overzicht
Handmatig verstelbare stoelen
Rugleuning neerklappen - 3-deursuitvoering
E78817
1. Trek aan de vergrendelhendel 1 omde rugleuning te ontgrendelen.
N.B.: Houd de vergrendelhendel nietvast.
2. Druk de rugleuning naar voren totdeze in de neergeklapte stand 2wordt vergrendeld.
3. Blijf de rugleuning naar benedendrukken om de zitting naar voren tekantelen 3.
Rugleuning opklappen - 3-deursuitvoering
E78818
1
2
3
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen achter derugleuning die het vergrendelenzouden kunnen belemmeren.
1. Schuif de zitting naar achteren 1 tottegen de aanslag (geheugen) of in degewenste zitpositie naar voren.
2. Trek aan de vergrendelhendel 2 omde rugleuning te ontgrendelen.
3. Klap de rugleuning 3 op tot deze meteen zachte klik vergrendelt.
16
Kort overzicht
In 8/10 richtingen verstelbareRecaro stoelen - FocusST
E78815
Telkens wanneer de hendel naar bovenof beneden wordt bewogen, gaat dezitting een stukje omhoog of omlaag.
Recaro stoel met lederenbekleding - FocusST
E78816
Druk om de lengte van de zitting tewijzigen de hendel onder het verlengstukvan de zitting in en schuif het verlengstuknaar voren of naar achteren.
Zie Handmatig verstelbarestoelen (bladzijde 117).
Klep van brandstofvulopening
WAARSCHUWINGENVoorkom dat tijdens het tankenbrandstof wordt gemorst, die zichin het vulpistool bevindt.
Wij raden aan minimaal 10 secondente wachten alvorens het vulpistooluit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in debrandstoftank kan stromen.
17
Kort overzicht
E86613
Druk op de klep om deze te openen.Open de klep volledig tot hij vergrendelt.
Wanneer u het vulpistool in de vulbuissteekt, opent een veerbelaste klepwanneer de correcte vulpistooldiameterwordt geregistreerd. Hierdoor wordtvoorkomen dat onjuiste brandstof wordtgetankt.
Zie Tankklep (bladzijde 137).
18
Kort overzicht
KINDERZITJES
E68916
WAARSCHUWINGENLaat kinderen met een lengte vanminder dan 150 centimeter of jongerdan 12 jaar plaatsnemen in een
geschikt, goedgekeurd kinderzitje, dat opde achterbank is geplaatst.
Oorspronkelijke tekst volgens ECER94.01: Extreme Hazard! Do not usea rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front ofit!
Lees de instructies van de fabrikanten volg deze op wanneer u eenkinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze hetkinderzitje.
Neem tijdens het rijden geenkinderen op schoot.
Laat kinderen niet zonder toezichtin uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijdingbetrokken is geweest, laat dan hetkinderzitje door een hiertoe
opgeleide monteur controleren.
N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. hetgebruik van kinderzitjes zijn per landverschillend.
Bij uw dealer is een keuze uitECE-goedgekeurde kinderzitjesbeschikbaar die specifiek voor uw autozijn getest en goedgekeurd.
Kinderzitjes voor verschillendegewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewichtvan minder dan 13 kilogram in eenachterwaarts gericht babyzitje dat op deachterbank is geplaatst.
19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met eenlichaamsgewicht van 13 tot 18 kilogram ineen kinderveiligheidszitje dat op deachterbank is geplaatst.
PLAATSING VAN KINDERZITJES
Plaatsen voor het kinderzitje
GewichtsgroepenZitplaatsen
IIIIII0+0
22-36 kg15-25 kg9-18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitver-hoger ofkussen
Zitver-hoger ofkussen
Kindervei-ligheids-
zitje
BabyzitjeBabyzitje
U1U1U1XXFrontairbag AAN
UUUUUFrontairbag UIT
UUUUUAchterstoelen
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
X Niet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
U1 Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken datop de achterbank is geplaatst.
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ZITVERHOGERS
WAARSCHUWINGENBevestig een kinderzitje of eenzitverhoger nooit alleen met deheupgordel.
Bevestig een kinderzitje of eenzitverhoger niet met eenveiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onderde arm of achter de rug van het kindlangs.
Gebruik geen kussens, boeken ofhanddoeken om het kind hoger telaten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderenrechtop zitten.
Laat kinderen met eenlichaamsgewicht van meer dan 15kilogram maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in eenkinderzitje of op een zitverhogerplaatsnemen.
Zitverhoger
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitjeaan, dat uit een zitverhoger met eenrugleuning bestaat in plaats van alleen eenzitverhoger. De hogere zitpositie zorgtervoor dat de standaard veiligheidsgordelcorrect over het midden van de schoudervan het kind en de heupgordel over deheupen komt te liggen.
Zitverhoger
E68924
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIXVERANKERINGSPUNTEN
E68945
WAARSCHUWING
Wij raden aan uitsluitend ISOFIXkinderzitjes te gebruiken.
U kunt ISOFIX kinderzitjes op de ISOFIXverankeringspunten bevestigen.
Het ISOFIX systeem bestaat uit tweestevige bevestigingsarmen aan hetkinderzitje, die op de verankeringspuntenop de achterbank tussen de rugleuningen de zitting worden bevestigd. Ookkunnen kinderzitjes met eenveiligheidsgordel aan de bovenzijdeworden aangebracht.
Alle modellen behalveconvertible
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van hetISOFIX systeem een voorziening datvoorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik vaneen veiligheidsgordel aan de bovenzijdeof een steun aan de onderzijde aan.
Een kinderzitje met eenveiligheidsgordel aan debovenzijde bevestigen
E78828
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aande bovenzijde aan geen ander puntdan aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
Geleid de gordel naar hetverankeringspunt. Bevestig deveiligheidsgordel volgens de instructiesvan de fabrikant.
22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
KINDERSLOTEN
E78298
WAARSCHUWING
Wanneer het kinderveiligheidsslot inwerking is gesteld, kan het portieralleen van buitenaf worden
geopend.
Draai de sleutel in het portier in de richtingvan de pijl om het slot in werking te stellen.Draai de sleutel in de tegengestelderichting van de pijl om het slot buitenwerking te stellen.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
E78293
WAARSCHUWING
Breng aan de voorzijde van de autogeen enkele wijziging aan, omdatdit negatieve gevolgen kan hebben
op de werking van de airbag.
N.B.: Het opblazen van een airbag gaatgepaard met een luide knal. Het isnormaal dat een onschadelijke,poederachtige stof achterblijft.
Het airbagsysteem bestaat uit devolgende onderdelen:
• enkelfasige opblaasbare nylon zakken(airbags) met gasgeneratoren
• zij-airbags
• side curtains
• gordelslotspanners
• een herinneringssysteem voor deveiligheidsgordel
• crashsensoren
• een controlelamp op hetinstrumentenpaneel.
• een schakelaar voor het uitschakelenvan een airbag
• een controlelamp 'airbaguitgeschakeld' op hetinstrumentenpaneel
• een elektronisch regel- endiagnosesysteem
E72330
24
Bescherming van inzittenden
WAARSCHUWINGENLaat reparaties aan devoorstoelbekleding, de sensoren opde stoelen en tegen het dak over
aan gedegen getraind personeel.Wanneer een zij-airbag per ongeluk wordtgeactiveerd kunnen verwondingen hetgevolg zijn.
Blokkeer, belemmer of bedek deairbag niet, omdat deze danmisschien niet goed wordt
opgeblazen. Steek geen scherpevoorwerpen in gebieden waar airbags zijngemonteerd. Hierdoor zouden de airbagskunnen worden beschadigd.
Breng geen extra stoelhoezen aandie niet speciaal zijn ontwikkeld voorhet gebruik op stoelen met
zij-airbags. Laat het aanbrengen van dezestoelhoezen over aan de gedegengetrainde monteurs.
E66553
WAARSCHUWING
Draag altijd de veiligheidsgordel enhoud voldoende afstand tot hetstuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel op de juiste wijze wordtgedragen, kan het lichaam op zijn plaatsworden gehouden, waardoor de airbagzijn maximale bescherming kan bieden.Wanneer de airbag wordt geactiveerdbestaat het gevaar van ernstigeverwonding.
Voor een optimale werking van de airbagsmoeten de zitting en de rugleuningcorrect worden ingesteld. Zie De juistezitpositie innemen (bladzijde 117).
Dit is de ideale zitpositie voor debestuurder en voorpassagier en helpt dekans op verwonding reduceren door tedicht op een zich ontvouwende airbag tezitten.
E72325
De front-airbags treden in werking bijzware aanrijdingen, hetzij frontaalof binnen een hoek van 30 graden vanlinks of van rechts. De airbags worden inenkele milliseconden opgeblazen. Zodrade lichamen van de inzittenden inaanraking komen met de airbags,stromen deze leeg waardoor devoorwaartse beweging wordtopgevangen.
25
Bescherming van inzittenden
E72326
Bij lichte aanrijdingen, het over de kopslaan van de auto of bij aanrijdingen vanopzij of van achteren worden defront-airbags niet geactiveerd.
E78294
WAARSCHUWINGENLaat reparaties aan het stuurwiel,de stuurkolom en hetairbagsysteem over aan gedegen
getrainde monteurs.
Houd het gebied vóór de airbagsaltijd vrij. Breng niets op of over dezegebieden aan.
Deze gebieden mogen uitsluitend wordengereinigd met een vochtige doek; nooitmet een natte doek!
Zij-airbags
E72328
Een label aan de rugleuning duidt aan datzij-airbags zijn gemonteerd. De zij-airbagsbevinden zich in de zijkant van derugleuningen van de voorstoelen. In gevalvan een zware zijdelingse aanrijding,wordt de airbag aan de betreffende zijdegeactiveerd.
De airbag wordt tussen het portierpaneelen de inzittende opgeblazen. Zodra dezepersoon in aanraking komt met de airbag,stroomt de airbag weer leeg, waardoorhet lichaam soepel wordt opgevangen.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen en bijaanrijdingen van voren of van achterenworden de zij-airbags niet geactiveerd.
26
Bescherming van inzittenden
Side curtains
E72329
Opschriften in reliëf op de A- en B-stijlengeven aan dat de auto is uitgerust metside curtains. De side curtains zijn bovende voor- en achterportierruiten achter dehemelbekleding aangebracht. Bij eenzware zijdelingse aanrijding wordt deairbag aan de betreffende zijdegeactiveerd.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen en bijaanrijdingen van voren of van achteren,worden de side curtains niet geactiveerd.
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGENDraag altijd een veiligheidsgordel.
Gebruik een veiligheidsgordel nooitvoor meer dan een persoon.
Vermijd het dragen van dikkekleding.
De veiligheidsgordels moeten strakom het lichaam liggen.
Gordelslotspanner
E72333
WAARSCHUWING
De gordelslotspanners mogen nietworden verwijderd. Wanneer degordelslotspanners tijdens een
aanrijding worden geactiveerd, moetenzij worden vervangen. Laat degordelslotspanners alleen onderhoudenen afvoeren door speciaal geschooldpersoneel.
Het gordelsysteem met degordelslotspanners van de voorstezitplaatsen reduceert de kans op ernstigeverwondingen bij zware frontaleaanrijdingen. Bij een zware aanrijdingworden de gordels zo strak gespannen,dat alle speling in de gordel wordtopgeheven. De gordelslotspanner is eenveiligheidsvoorziening die ervoor zorgt datde veiligheidsgordel strak tegen hetlichaam komt te liggen. Wanneer degordelslotspanner wordt geactiveerd,wordt de schoudergordel gespannen.
Bij een lichte frontale aanrijding, ofwanneer de auto in de flank of vanachteren wordt aangereden, treden degordelslotspanners niet in werking.
27
Bescherming van inzittenden
VEILIGHEIDSGORDELSVASTMAKEN
E78822
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslottot u een 'klik' hoort; alleen dan is deveiligheidsgordel goed vergrendeld.
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.Als er een stevige ruk aan wordt gegevenof als de auto op een helling staat, kan degordel blokkeren.
Druk de rode knop op het gordelslot inom de gordel los te maken en laat degordel zich gelijkmatig en volledig oprollen.
E78823
WAARSCHUWING
Om er zeker van kunnen zijn dat deveiligheidsgordel van de middelstezitplaats correct werkt, moet de
rugleuning van de achterbank goed zijnvergrendeld.
Let erop dat elke slottong in het correctegordelslot wordt gestoken.
FocusST
WAARSCHUWING
Wanneer de wagen achterin isuitgerust met Recaro stoelen,kunnen slechts twee personen
achterin plaatsnemen. In het midden isgeen stoel aangebracht.
28
Bescherming van inzittenden
HOOGTE VANVEILIGHEIDSGORDELSAFSTELLEN
E78081
Druk de knop op het verstelmechanismein en schuif het mechanisme in eenzodanige stand dat de veiligheidsgordelover het midden van de schouder komtte liggen.
Door het stelmechanisme iets in tedrukken terwijl u de knop indrukt komt hetverstelmechanisme makkelijker los.
GEBRUIK VANVEILIGHEIDSGORDELSTIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uweigen veiligheid, maar ook voor datvan uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordelof de schoudergordel.
De heupgordel moet comfortabel overde heupen liggen aan de onderzijde vanuw zwangere buik. Leg deschoudergordel tussen uw borsten,boven en aan de zijkant van uw zwangerebuik.
ROLBEUGELS
E77957
WAARSCHUWINGENHoud de ruimten rondom dekappen van de rollover bar vrij vanobstructie.
Probeer niet het rolloverveiligheidssysteem terug te stellenwanneer dit is geactiveerd.
Het rollover veiligheidssysteem bestaatuit:
• twee U-vormige stangen
• rollover sensoren.
29
Bescherming van inzittenden
De rollover bars worden geactiveerdwanneer de sensoren registreren dat ereen kans is dat de auto over de kop slaat.
Laat reparaties aan het rolloverveiligheidssysteem over aan goedgetrainde monteurs.
PASSAGIERSAIRBAGUITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aanpassagierszijde is uitgeschakeldwanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoelvoorin plaatst.
E71313
Schakelaar voor airbag aanpassagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op eenstoel moet plaatsen, waarvoor zicheen operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmeede airbag aan passagierszijde kan wordenuitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voormeer informatie.
N.B.: De sleutelschakelaar wordt in hethandschoenenkastje gemonteerd en ophet instrumentenpaneel wordt eencontrolelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbagtijdens het rijden gaat branden ofknipperen, duidt dit op een storing. ZieWaarschuwings- enindicatielampen (bladzijde 90).Verwijder het kinderzitje en laat hetsysteem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijdeuitschakelen
A BE71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van hetcontact, of de controlelamp airbag aanpassagierszijde uitgeschakeld gaatbranden.
30
Bescherming van inzittenden
Airbag aan passagierszijdeinschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aanpassagierszijde is ingeschakeldwanneer zich geen kinderzitje op de
passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
31
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIEOVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van deafstandsbediening kan ook wordengebruikt door andere zenders met
een klein bereik (bijvoorbeeldzendamateurs, medische apparatuur,draadloze hoofdtelefoons,afstandsbedieningen en alarmsystemen).Wanneer de frequenties wordengestoord, kunt u geen gebruik meermaken van uw afstandsbediening. Deportieren kunt u met de sleutelvergrendelen en ontgrendelen.
N.B.: U kunt de portieren ontgrendelenwanneer u de toetsen op deafstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbedieningen uw auto is afhankelijk van deomgeving.
PROGRAMMEREN VAN DEAFSTANDSBEDIENING
Er kunnen maximaal achtafstandsbedieningen wordengeprogrammeerd (inclusief deafstandsbedieningen die bij de autoworden geleverd). De afstandsbedieningmoet zich tijdens deprogrammeerprocedure in de autobevinden. Steek de veiligheidsgordel inhet slot en sluit alle portieren om tevoorkomen dat er tijdens hetprogrammeren andere signalen hoorbaarzijn.
E78253
• Draat, om nieuweafstandsbedieningen teprogrammeren, het contactslotviermaal binnen zes seconden in destand II.
• Zet het contact in stand 0. Eengeluidssignaal geeft aan dat het numogelijk is gedurende 10 secondende afstandsbediening teprogrammeren.
E78254
32
Sleutels en afstandsbediening
• Druk op een willekeurige toets op eennieuwe afstandbediening. Terbevestiging klinkt een signaal. Herhaaldeze laatste stap voor allleafstandsbedieningen, inclusief deoriginele. Verwijder de sleutel niet uithet contactslot wanneer u de toetsop deze afstandsbediening indrukt.
• Zet het contact weer aan (stand II) ofwacht 10 seconden zonder eenandere afstandsbediening teprogrammeren om hetprogrammeren te beëindigen. De autokan nu alleen worden vergrendeld enontgrendeld met de pasgeprogrammeerdeafstandsbedieningen.
Ontgrendelfunctie opnieuwprogrammeren
U kunt de ontgrendelfunctie wijzigenzodat door het eenmaal indrukken vande ontgrendelknop het centraalvergrendelingsysteem of de dubbelevergrendeling en het anti-diefstalsysteemworden uitgeschakeld en alleen hetbestuurdersportier wordt geopend. Doorbinnen drie seconden driemaal deontgrendelknop in te drukken wordentevens de passagiersportieren geopend.
E78255
Druk, om de functie opnieuw teprogrammeren, de ontgrendel- envergrendelknop tegelijk in en houd zeminimaal vier seconden ingedrukt terwijlhet contact uit staat. De richtingaanwijzersknipperen tweemaal ter bevestiging datde ontgrendelfunctie met succes opnieuwis geprogrammeerd.
Wanneer beide toetsen opnieuw minimaalvier seconden tegelijk ingedrukt wordengehouden, wordt de oorspronkelijkeprogrammering weer geactiveerd.
BATTERIJ VANAFSTANDSBEDIENINGVERVANGEN
Indien het bereik van de zender in deafstandsbediening geleidelijk aan afneemt,moet de batterij (type 3V CR 2032)worden vervangen.
Afstandsbediening type 1
Druk op de knop om de sleutel uit teklappen.
Passive key
Verwijder de reservesleutel.
33
Sleutels en afstandsbediening
Open het houder
Afstandsbediening type 1
E78256
• Steek een schroevendraaier zovermogelijk in de uitsparing aan de zijkantvan de afstandsbediening en duwhem tegen de sleutel om het huis vande sleutel los te maken.
E78257
• Steek de schroevendraaier in deuitsparing aan de zijkant van het huisen draai hem om het huis te los temaken.
Afstandsbediening type 1 enpassive key
E78258
AfstandsbedieningA
Passive keyB
• Steek de schroevendraaier in deuitsparing aan de voorzijde van hethuis en draai hem om het huis geheelte openen. Let erop dat u desleutelring niet verliest.
34
Sleutels en afstandsbediening
Afstandsbediening type 2
E74386
• Maak door een schroevendraaier inde uitsparing aan de achterzijde testeken de zender voorzichtig los vanhet huis.
• Open vervolgens de zender door deklemmen aan de zijkanten met behulpvan een schroevendraaier los tedrukken.
Batterij vervangen
E78259
Type 1A
Type 2B
Passive keyC
• Steek de schroevendraaier in de meteen pijl aangegeven uitsparing enmaak de batterij voorzichtig los. Leterop dat u de batterijcontacten of hetprintplaatje niet raakt.
• Breng een nieuwe batterij aan. Depluszijde van de batterij (gemarkeerdmet een +) moet naar boven zijngekeerd.
Houder monteren
Klik de twee huishelften op elkaar.
35
Sleutels en afstandsbediening
Afstandsbediening type 1
Breng de sleutel aan tot deze in het huisvastklikt.
Afstandsbediening type 2
Klem de zender weer vast op de sleutel.
Passive key
Steek de reservesleutelbaard in depassive key tot hij vastklikt.
36
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN ENONTGRENDELEN
Portieren
Van buitenaf vergrendelen enontgrendelen
Links stuur
E78260
Rechts stuur
E78261
N.B.: Alleen auto's zonderafstandsbediening zijn uitgerust met eenslotcilinder in het passagiersportier.
Alle portieren kunnen met de sleutel vanhet bestuurdersportier van buitenafworden vergrendeld en ontgrendeld.
Bij uitvoeringen zonder afstandsbedieningkunnen ze ook via het passagiersportierworden vergrendeld en ontgrendeld.
Van binnenuit vergrendelen enontgrendelen
E72194
A
B
N.B.: Bij uitvoeringen zonderafstandsbediening kunnen alle portierenook met de vergrendelknop op hetpassagiersportier worden vergrendeld.
Alle portieren kunnen vanuit het interieurmet de vergrendelknop A op hetbestuudersportier worden vergrendelden worden ontgrendeld met deportierkruk B. Om het portier aanpassagierszijde en de achterportierenafzonderlijk te vergrendelen, moet devergrendelknop worden ingedrukt en hetportier bij het verlaten van de auto wordengesloten.
37
Sloten
Achterklep
Achterklep openen
E78262
N.B.: Indien de stroomtoevoer wordtonderbroken door bijv. losgenomenaccukabels, kan de bagageruimte nietworden ontgrendeld. Om debagageruimte te openen moet de autoeerst met de sleutel of deafstandsbediening worden ontgrendeld.
Druk op de schakelaar om de achterklepte openen. Het bestuurdersportier moetzijn ontgrendeld.
Achterklep sluiten
E78263
De achterklep is aan de binnenzijdevoorzien van een uitsparing om het sluitente vergemakkelijken.
Centrale en dubbelevergrendeling
Links stuur
E78264
38
Sloten
Rechts stuur
E78265
WAARSCHUWING
Stel de dubbele vergrendeling nietin werking wanneer zich personenin de auto bevinden.
N.B.: Alleen auto's zonderafstandsbediening zijn uitgerust met eenslotcilinder in het passagiersportier.
Het centraal vergrendelingssysteem kanvia het bestuurdersportier wordenbediend. Het werkt alleen wanneer devoorportieren zijn gesloten. Het systeemwordt van buitenaf met de sleutel of deafstandsbediening in werking gesteld ofvan binnenuit door het indrukken van devergrendelknop op de portierkruk.
Bij auto's zonder afstandsbediening kanhet ook van buitenaf worden geactiveerdmet de sleutel in het passagiersportier ofmet de vergrendelknop van dat portier.
E72198
De dubbele vergrendeling is een extrabeveiliging die moet voorkomen dat deportieren van binnenuit kunnen wordengeopend. De dubbele vergrendeling kanalleen worden ingeschakeld bij geslotenvoorportieren.
Auto ontgrendelen
E78266
Met behulp van de sleutel: Draai desleutel in het bestuurders- ofpassagiersportier in de stand 1.
39
Sloten
E78267
WAARSCHUWING
Mocht zich in de elektrischeinstallatie van de auto een storingvoordoen, dan kan het
bestuurdersportier nog met de sleutelworden ontgrendeld.
Met behulp van deafstandsbediening: druk eenmaal opde ontgrendeltoets.
Eén ononderbroken lichtsignaal van derichtingaanwijzers geeft aan dat alleportieren, de bagageruimte en detankvulklep zijn ontgrendeld en dat dealarminstallatie is uitgeschakeld.
Automatisch opnieuwvergrendelen
Om te voorkomen dat de wagen perongeluk onvergrendeld wordtachtergelaten, worden het centraalvergrendelingssysteem en dealarminstallatie automatisch na 45seconden na het indrukken van devergrendeltoets opnieuw geactiveerdwanneer tijdens deze periode hetvolgende plaatsvindt:
• Er werd geen portier geopend.
• Het bagagecompartiment werd nietgeopend.
• Het contact werd niet aangezet.
Achterklep ontgrendelen
E78268
Druk, om alleen de achterklep teontgrendelen wanneer de portieren zijnvergrendeld, de ontgrendeltoetstweemaal binnen drie seconden in.
Auto vergrendelen
E78269
Centraal vergrendelingssysteem enalarminstallatie inschakelen:
Met behulp van de sleutel: Draai desleutel in het bestuurders- ofpassagiersportier in de stand 2.
40
Sloten
E78270
Met behulp van deafstandsbediening: druk eenmaal opde vergrendeltoets.
Bij auto's met een dubbele vergrendelingknipperen de richtingaanwijzers tweemaalter bevestiging.
De auto dubbel vergrendelen
N.B.:
Links stuur
E78271
Rechts stuur
E78272
Met behulp van de sleutel: Draai desleutel in het bestuurdersportier tweemaalbinnen drie seconden in de stand 2.
LET OP
Alleen convertible - Schakel bijgeopend dak altijd de dubbelevergrendeling in.
E78270
Met behulp van deafstandsbediening:• Alle modellen behalve de
convertible - Druk devergrendeltoets tweemaal binnen drieseconden in.
• Alleen convertible - Druk devergrendeltoets eenmaal in.
De richtingaanwijzers knipperen tweemaalter bevestiging.
SLEUTELLOZE TOEGANG
Algemene informatie
Het key free systeem maakt het gebruikvan een sleutel of afstandsbedieningoverbodig.
41
Sloten
De voordelen van het key free systeemzijn:• De auto kan worden vergrendeld en
ontgrendeld zonder een sleutel in hetportierslot te hoeven steken of eenknop op de afstandsbediening in tedrukken.
• De motor kan worden gestart zondereen sleutel in het contactslot tehoeven steken. Zie De motorstarten (bladzijde 128).
E78276
N.B.: Als er binnen een kort tijdsbestekherhaaldelijk aan de portierkrukken wordtgetrokken zonder dat er een geldigepassive key aanwezig is kan het systeemvoor een bepaalde tijd niet werken.
Om de auto te kunnen ontgrendelen ofvergrendelen moet de passive key zichbinnen een van de drie externedetectiegebieden bevinden. Dezebevinden zich op ongeveer anderhalvemeter afstand van de portierkrukken aanbestuurders- en passagierszijde en deachterklep.
Passive key
E78277
WAARSCHUWING
Bewaar de passive key niet in denabijheid van metalen voorwerpenof elektronische apparaten zoals
mobiele telefoons aangezien dit eenstoring van het key free systeem totgevolg kan hebben.
De auto wordt bediend met behulp vaneen passive key. ZieTypegoedkeuringen (bladzijde 262).De passive key kan ook alsafstandsbediening worden gebruikt. ZieVergrendelen en ontgrendelen(bladzijde 37).
Reservesleutel
Er is voorzien in een reservesleutel voorde volgende situaties:• Indien de frequenties van de passive
key worden gestoord.• Indien de batterij van de passive key
leeg is.• Indien de key free functie is
gedeactiveerd d.m.v. hetinformatiedisplay.
• Wanneer de auto wordt gesleept.
• Een gedeactiveerde passive keyopnieuw activeren.
42
Sloten
De reservesleutel kan voor het volgendeworden gebruikt:• Om de motorkap te openen. Zie De
motorkap openen en sluiten(bladzijde 184).
• Om de auto te ver- en ontgrendelen.
• Om de motor te starten. Zie Demotor starten (bladzijde 128).
1
2
E78284
Duw de ontgrendelschuif in de richtingvan de pijl en trek de sleutelbaard met deduim naar buiten.
E78285
Druk op de knop aan de zijkant van hetcontactslot en trek de houder eruit.
E78286
Steek de reservesleutelbaard in dehouder tot deze klikt. Zorg ervoor dat desleutelbaard met de goede kant naarboven is gekeerd.
E78287
Druk, om de reservesleutelbaard uit dehouder te verwijderen, op de bovenzijdevan de knop.
Steek de reservesleutelbaard terug in depassive key tot deze klikt.
Steek de houder terug in het contactslot.
Gedeactiveerde passive keys
N.B.: Alle passive keys moeten opnieuwworden geactiveerd, ongeacht of ze zichin het interieur bevonden.
Indien een of meer passive keys in hetinterieur worden achtergelaten wanneerde auto is vergrendeld, worden depassive keys in de auto gedeactiveerd.Om deze passive keys opnieuw tekunnen gebruiken moeten ze opnieuwworden geactiveerd.
Passive keys opnieuw activeren:
43
Sloten
Druk met gebruik van een geactiveerdesleutel het koppelingspedaal(handgeschakelde versnellingsbak) of hetrempedaal (automatische transmissie) in,druk de contactschakelaar in en draaihem in de stand II.
E78288
Indien u over slechts één gedeactiveerdesleutel beschikt:
Steek de reservesleutel in hetcontactschakelaar.
Druk de contactschakelaar in en draaideze in stand II.
Zodra het contact in stand II is gezet,worden alle passive keys geactiveerd.
Auto ontgrendelen
N.B.: Indien de auto langer dan vijf dagenniet wordt ontgrendeld, schakelt het keyfree systeem over op eenenergiebesparende modus. Hierdoorwordt voorkomen dat de accu wordtontladen. Wanneer de auto in dezemodus wordt ontgrendeld kan dereactietijd enigszins langer zijn dannormaal. Nadat de auto na eenmaal isontgrendeld, wordt deenergiebesparende modusuitgeschakeld.
E78278
Trek een willekeurige portierkruk uit omalle portieren en de achterklep teontgrendelen en de alarminstallatie uit teschakelen.
E78279
N.B.: De passive key moet zich binnenhet detectiegebied van dat portierbevinden.
Eén ononderbroken lichtsignaal van derichtingaanwijzers geeft aan dat alleportieren, de bagageruimte en detankvulklep zijn ontgrendeld en dat dealarminstallatie is uitgeschakeld.
44
Sloten
E78280
Indien de passive key zich binnen hetdetectiegebied van de achterklep bevindt,kan alleen de achterklep wordengeopend. De andere portieren blijvenvergrendeld.
Alleen bestuurdersportierontgrendelen
E78281
Indien de ontgrendelfunctie opnieuw isgeprogrammeerd zodat alleen hetbestuurdersportier wordt ontgrendeld (Zie Programmeren van deafstandsbediening (bladzijde 32). ), letdan op het volgende:
Als het bestuurdersportier als eerstewordt geopend blijven de andereportieren en de achterklep vergrendeld.Alle andere portieren kunnen vanuit hetinterieur worden ontgrendeld door detoets naast de portierkruk op hetbestuurdersportier in te drukken. Deportieren kunnen afzonderlijk wordenontgrendeld door vanuit het interieur deportierkruk van het betreffende portier uitte trekken.
Als het portier aan passagierszijde of eenvan de achterportieren als eerste wordtgeopend, worden alle portieren en deachterklep ontgrendeld.
Achterklep
E78283
N.B.: Als de passive key zich in debagageruimte bevindt, kan de achterklepniet worden gesloten en komt deze weeromhoog. KEY CARD INBAGAGERUIMTE verschijnt op hetinformatiedisplay.
N.B.: Indien zich een tweede geldigepassive key binnen het detectiegebiedvan de achterklep bevindt, kan debagageruimte worden gesloten.
Druk, om de bagageruimte teontgrendelen op de ontgrendelknop vande achterklep.
45
Sloten
Auto vergrendelen
E78282
WAARSCHUWING
De auto wordt niet automatischvergrendeld. Indien er geenvergrendelknop wordt ingedrukt
blijft de auto ontgrendeld.
N.B.: Er moet zich een geldige passivekey binnen het detectiegebied van hetbetreffende portier bevinden. Indien deauto vanaf de achterklep wordtvergrendeld moet de passive key zichbinnen het detectiegebied van deachterklep bevinden.
N.B.: Nadat het systeem is geactiveerdblijft de auto ongeveer drie secondenvergrendeld, zelfs indien de passive keyzich binnen deze vertragingsperiodebinnen het detectiegebied bevindt.Hierdoor is het mogelijk een portierkrukuit te trekken om te controleren of de autois vergrendeld. Na de vertragingsperiodekunnen de portieren weer wordenontgrendeld, op voorwaarde dat depassive key zich binnen hetdetectiegebied bevindt. Devertragingsperiode kan door eendeskundige op nul worden teruggesteld.
N.B.: Indien een passive key in de autowordt achtergelaten verschijnt KEYCARD IN AUTO op het display van hetinformatiedisplay. Verwijder de passivekey uit het interieur. Alle in het interieurachtergelaten passive keys zullen wordengedeactiveerd.
Activeren van centraalvergrendelingssysteem en alarminstallatie:• Druk de vergrendelknop van een van
de voorportieren of de achterklepeenmaal in.
• Bij auto's met een dubbelvergrendelingssysteem knipperen derichtingaanwijzers tweemaal terbevestiging.
Dubbele vergrendeling, alarminstallatie eninterieursensoren activeren:• Alle modellen behalve de
convertible - Druk devergrendelingstoets op een van devoorportieren of van de achterkleptweemaal binnen drie seconden in.
• Alleen convertible - Druk devergrendelknop van een van devoorportieren of de achterklepeenmaal in.
De richtingaanwijzers knipperen tweemaalter bevestiging.
CENTRALEVERGRENDELING
U kunt ook bij afgezet contact deelektrisch bedienbare ruiten bedienen metbehulp van de functie integraal openenen sluiten.
N.B.: Bij uitvoeringen met een convertiblekap, worden met het integraal openen ensluiten alleen de ruiten van devoorportieren bediend.
N.B.: Het integraal sluiten werkt alleenals het geheugen voor elke ruitafzonderlijk correct is ingesteld. ZieElektrisch bedienbare ruiten(bladzijde 83).
46
Sloten
Integraal openen
E71955
Druk, om alle ruiten te openen, op deontgrendel toets en houd dezeminstens drie seconden ingedrukt. Druknogmaals op de vergrendel of deontgrendel toets om het openen teonderbreken.
Integraal sluiten
Uitvoeringen zonder key freesysteem
WAARSCHUWING
Let altijd op bij het integraal sluiten.Druk in noodgevallen onmiddellijkop een toets om de beweging te
stoppen.
E71956
Druk om alle ruiten te sluiten op devergrendel toets en houd dezeminstens drie seconden ingedrukt. Druknogmaals op een toets om het sluiten teonderbreken. Tijdens het integraal sluitenis de antiklemfunctie geactiveerd.
Uitvoeringen met key free systeem
E78275
WAARSCHUWING
Let altijd op bij het integraal sluiten.Druk in een noodsituatie op de knopop het bestuurdersportier om de
beweging te stoppen.
N.B.: Het integraal sluiten kan wordengeactiveerd met behulp van de toets opde kruk op het bestuurdersportier.Integraal openen en sluiten kan ookworden geactiveerd met de toetsen opde passive key.
47
Sloten
Druk om alle ruiten te sluiten op devergrendel toets en houd deze minstenstwee seconden ingedrukt. Tijdens hetintegraal sluiten is de antiklemfunctiegeactiveerd.
48
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is eendiefstalbeveiligingssysteem dat voorkomtdat iemand de motor van uw auto meteen onjuist gecodeerde sleutel kanstarten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.: Dek uw sleutels niet met metalenvoorwerpen af. Hierdoor kan deontvanger uw sleutel niet herkennen alsgeldige sleutel.
N.B.: Wanneer u een sleutel bentverloren, laat dan de code bij al uwoverige sleutels wissen. Raadpleeg uwdealer voor meer informatie. Laat devervangingssleutels samen met uwoverige sleutels opnieuw coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bijuw Ford dealer een vervangingssleutelverkrijgen. Geef, indien mogelijk, uwdealer het sleutelnummer door, dat ophet plaatje staat dat met de originelesleutels is geleverd. U kunt ook extrasleutels bij uw Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEMINSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezetwordt het immobilisatiesysteemautomatisch ingeschakeld.
De controlelamp in de instrumentengroepknippert ter bevestiging dat het systeemis ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEMUITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordtautomatisch uitgeschakeld bij het met eencorrect gecodeerde sleutel aanzetten vanhet contact.
De controlelamp in de instrumentengroepbrandt ongeveer drie seconden en gaatvervolgens uit. Wanneer de controlelamplanger dan een minuut blijft branden ofknipperen en vervolgens metonregelmatige intervallen gaat branden,dan is uw sleutel niet herkend. Neem desleutel uit het slot en probeer hetnogmaals.
Wanneer u probeert de motor met eenniet juist gecodeerde sleutel te starten,moet u ongeveer 20 seconden wachtenvoordat u het met een correctgecodeerde sleutel opnieuw probeert.
Wanneer u de motor met een correctgecodeerde sleutel niet kunt starten, duidtdit op een storing. Laat hetimmobilisatiesysteem onmiddellijkcontroleren.
49
Motorstartblokkering
ALARM INSCHAKELEN
Het systeem wordt geactiveerd zodra deauto is vergrendeld en beschermt uwauto tegen indringers die trachten deportieren, de motorkap of hetbagagecompartiment te openen of deaudio-installatie te verwijderen.
Wanneer door onbevoegden een portier,de bagageruimte of de motorkap wordtgeopend, klinkt het alarmsignaal 30seconden. Dewaarschuwingsknipperlichten knipperenvijf minuten.
Elke poging de auto zonder een geldigesleutel te starten of om de audio-installatiete verwijderen gaat het alarm opnieuw af.
Automatische vertraging vanhet inschakelen
De vertraging van 20 seconden treedt inwerking zodra de motorkap, debagageruimte en alle portieren geslotenzijn.
Interieursensoren
E71401
WAARSCHUWING
Deze alarminstallatie kan alleencorrect functioneren wanneer alleruiten en het schuifdak volledig zijn
gesloten. Bovendien mogen de sensorenin de interieurverlichting niet zijn afgedekt.Het systeem moet niet wordengeactiveerd indien zich personen, dierenof andere bewegende voorwerpen in deauto bevinden.
N.B.: De interieursensoren werken nietbij geopend convertibledak.
Dit systeem beschermt uw auto tegenindringers door elke beweging in de automet behulp van sensoren te registreren.
Bij het onbevoegd binnendringen in hetinterieur wordt het alarm op dezelfde wijzegeactiveerd als het anti-diefstalsysteem.
De sensoren bevinden zich in de unit vande interieurverlichting.
Alleen convertible
De interieursensoren worden automatischuitgeschakeld bij geopend convertibledak.
Alle landen behalve GrootBrittannië en Ierland
De bewegingssensor in het interieur wordttegelijk met de dubbele vergrendelingingeschakeld.
Alleen Groot Brittannië en Ierland
De bewegingssensor in het interieur wordttegelijk met de centrale vergrendelingingeschakeld.
Interieursensoren uitschakelen:
50
Alarm
Uitvoeringen zonder keyless entrysystem
E80555
Druk op het bovenste deel van deschakelaar naast de portierkruk aanbestuurderszijde.
Uitvoeringen met keyless entrysystem
E80556
Druk op het onderste deel van deschakelaar naast de portierkruk aanbestuurderszijde.
ALARM UITSCHAKELEN
De alarminstallatie kan te allen tijdeworden uitgeschakeld – zelfs wanneerhet alarm afgaat – door de auto vanbuitenaf te ontgrendelen.
De alarminstallatie voor de achterklepwordt uitgeschakeld wanneer deachterklep wordt ontgrendeld met detoets op de afstandsbediening of depassive key. Bij auto's met het Key FreeSystem wordt de alarminstallatieuitgeschakeld indien zich een passive keyin het detectiegebied van de achterklepbevindt wanneer deze wordt geopend.
Nadat de bagageruimte is afgesloten,wordt de alarminstallatie weeringeschakeld.
Alleen Groot Brittannië enIerland
Wanneer de auto wordt ontgrendeld metde sleutel of de reservesleutel voor hetkeyless entry system, schakelt zodra hetbestuurdersportier is geopend 12seconden lang een gong in werking.Gedurende deze periode moet dealarminstallatie worden uitgeschakeld.
Uitvoeringen zonder keyless entrysystem
Steek, om de alarminstallatie uit teschakelen, de sleutel in het contactsloten draai hem in stand II.
Uitvoeringen met keyless entrysystem
De alarminstallatie moet op één van devolgende manieren wordenuitgeschakeld:• Druk wanneer een goed werkende
passive key zich in het interieur bevindthet koppelingspedaal(handgeschakelde versnellingsbak) ofhet rempedaal (automatischetransmissie) in, druk het contactslot inen draai hem in stand II.
• Steek de reservesleutel in hetcontactslot, druk het contactslot in endraai het in stand II.
• Druk op de ontgrendeltoets op depassive key.
51
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als deauto in beweging is.
N.B.: Controleer of u in de juiste positiezit. Zie De juiste zitpositie innemen(bladzijde 117).
1
2
2
E95178
3E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendelhelemaal op zijn plaats wanneer udeze weer in de oude stand zet.
CLAXON
E78023
De claxon werkt ook bij afgezet contact.
AUDIOBEDIENING
Kies de radio, CD of cassette modus opde audio-installatie.
De volgende functies kunnen met deafstandsbediening worden bediend:
52
Stuurwiel
Volume
E78046
Hoger volume: druk op de bovenste toetsop de achterzijde van deafstandsbediening.
Minder volume: druk op de onderste toetsop de achterzijde van deafstandsbediening.
Seek (zoekfunctie)
E78047
Beweeg de hendel naar boven of naarbeneden:
• In de radio modus wordt heteerstvolgende radiostation op eenhogere of lagere frequentieopgezocht.
• In de CD modus wordt het volgendeof het vorige nummer gekozen.
Modus
E78048
Druk kort op de toets aan de zijkant:
• In de radio modus wordt hetvolgende in het geheugen opgeslagenradiostation opgezocht.
• In de CD modus wordt de volgendeCD gekozen wanneer eenCD-wisselaar is gemonteerd.
• In alle modi om een verkeersberichtte onderbreken.
Druk de toets aan de zijkant in en houddeze ingedrukt:
• In de radio modus om vangolflengte te veranderen.
53
Stuurwiel
SPRAAKSTURING
E78049
Druk, om de spraakbesturing in of uit teschakelen, op de toets aan de bovenzijde.
Raadpleeg voor meer informatie deafzonderlijke handleiding.
54
Stuurwiel
PEDALEN AFSTELLEN
E78045
WAARSCHUWINGENStel de pedalen nooit af tijdens hetrijden.
Indien er een vloermat aanwezig is,kunnen de pedalen hierachterblijven haken. Indien er een vloermat
wordt gebruikt, zorg er dan voor dat ergenoeg ruimte voor de pedalen om hunslag te kunnen maken.
Durk op de bovenzijde van de schakelaarom de pedalen in de richting van debestuurder te bewegen.
Durk op de onderzijde van de schakelaarom de pedalen van de bestuurder af tebewegen.
Zie De juiste zitpositie innemen(bladzijde 117).
55
Pedalen
VOORRUITWISSERS
E71012
A
B
C
D
Eenmalig wissenA
Wissen met intervallen ofautomatisch wissen
B
Normale wissnelheidC
Hoge wissnelheidD
Wissen met intervallen
E71013
B
C
A
Wissen met lange intervallenA
Wissen met intervallenB
Wissen met korte intervallenC
De intervalwerking kan met dedraaischakelaar worden ingesteld.
Automatisch wissen
E71014
B
WAARSCHUWINGENVervang de ruitenwisserbladenzodra deze strepen water en vuilachterlaten of wanneer ze het water
niet meer volledig verwijderen. Indien deruitenwisserbladen niet wordenvervangen, zal de regensensor water opde voorruit blijven waarnemen. Dit heefttot gevolg dat de ruitenwissers blijvenwerken terwijl het grootste gedeelte vande voorruit droog is.
Zorg er in geval van ijsvorming voordat de voorruit volledig is ontdooidvoordat u de automatische
ruitenwisserfunctie inschakelt.
Schakel de automatischeruitenwisserfunctie uit voordat u eenwasstraat ingaat.
56
Ruitenwissers en ruitensproeiers
N.B.: De automatischeruitenwisserfunctie is uitsluitend bedoeldvoor gebruik tijdens natteweersomstandigheden. Deze functiemoet niet onder droge omstandighedenworden ingeschakeld, daar het systeembijzonder gevoelig is voor vuil, mist ofvliegen die in de omgeving van deregensensor met de voorruit in aanrakingkomen. Hierdoor kan het systeem inwerking treden al is de voorruitgrotendeels droog.
N.B.: De automatischeruitenwisserfunctie moet niet wordeningeschakeld bij sneeuw, mist of wanneerde wegen zijn gepekeld. Kies onder dezeweersomstandigheden zonodig stand A,C of D.
Wanneer bij ingeschakeld contact dehendel in stand B wordt gezet, maken deruitenwissers slechts één wisbewegingongeacht of de voorruit nat of droog is.
Afhankelijk van de uitrusting zullen deruitenwissers bij aangezet contact en dehendel reeds in stand B niet in werkingtreden tenzij er water op de voorruit wordtwaargenomen. Zet als alternatief dehendel in een andere stand en vervolgensweer terug in stand B of schakel deruitensproeiers in.
De regensensor meet daarna continu dehoeveelheid water op de voorruit en zalde snelheid van de voorruitwissersautomatisch instellen (enkelewisbeweging, met intervallen, normale ofhoge wissnelheid).
E71015
B
A
Lage gevoeligheidA
Hoge gevoeligheid.B
A. De ruitenwissers treden alleen inwerking wanneer een groterehoeveelheid water op de voorruitwordt waargenomen.
B. De ruitenwissers treden ook inwerking wanneer een kleinehoeveelheid water op de voorruitwordt waargenomen.
Er zijn tussen lage en hoge gevoeligheidzes instellingen mogelijk.
Automatischruitenwissersysteem
Sommige uitvoeringen zonder eenautomatisch ruitenwissersysteem zijnuitgerust met een snelheidsafhankelijkruitenwissersysteem voor de voorruit.
Wanneer de auto tot loopsnelheid of totstilstand wordt gebracht, wordt deruitenwissersnelheid automatisch naar devolgende lagere snelheid teruggebracht.
Wanneer de auto in snelheid toeneemt,keert de ruitenwissersnelheid terug naarde met de hand gekozen instelling.
Wanneer de ruitenwisserhendel wordtbediend terwijl het systeem isingeschakel, wordt het systeemuitgeschakeld.
57
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Indien de auto opnieuw in snelheidmindert of tot stilstand wordt gebracht,wordt het systeem opnieuw geactiveerd.
VOORRUITSPROEIERS
E71016
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers nietlanger dan tien seconden achtereenin; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de knop op het uiteinde van dehendel wordt ingedrukt worden zowel desproeiers als de ruitenwissersingeschakeld.
Na het loslaten van de knop of de hendelblijven de ruitenwissers nog kortstondigin werking.
ACHTERRUITWISSERS EN -SPROEIERS
Wissen met intervallen
E71017
Beweeg de schakelaarhendel naar hetstuurwiel.
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser wordt automatischingeschakeld wanneer de achteruit wordtingeschakeld als:• treedt deze automatisch in werking
wanneer de achteruit wordtingeschakeld,
• de ruitenwisserhendel in de stand A,B, C of D staat en
• de voorruitwisser is ingeschakeld (inde stand B).
De achterruitwisser volgt de interval vande voorruitwissers (bij wissen metintervallen of normale wissnelheid).
58
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Ruitensproeier, achter
E71018
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers nietlanger dan tien seconden achtereenin; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de hendel naar het stuurwielwordt getrokken treden zowel de sproeierals de ruitenwissers in werking.
Nadat de wis/was cyclus is voltooid,pauzeren de ruitenwissers en makenvervolgens nog een wisbeweging om devoorruit te drogen.
Na het loslaten van de hendel blijven deruitenwissers nog kortstondig in werking.
VOORRUITSPROEIERSAFSTELLEN
E73425
De ruitensproeiers kunnen wordenafgesteld door een speld in dekogelvormige sproeierkoppen te stekenen de sproeiers in de gewenste stand tedraaien.
KOPLAMPSPROEIERS
E73427
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers nietlanger dan tien seconden achtereenin; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
N.B.: Bij sommige uitvoeringen worden,om te voorkomen dat hetruitensproeierreservoir te snel leeg raakt,de koplampsproeiers niet bij elke druk opde knop in werking gesteld. Als desproeier geactiveerd is geweest zal deze10 minuten daarna alleen in werkingworden gesteld bij elke vierde druk op deknop.
59
Ruitenwissers en ruitensproeiers
De koplampsproeiers werken wanneerbij ingeschakelde koplampen devoorruitsproeier wordt gebruikt. Hetsysteem wordt van vloeistof voorziendoor het reservoir van devoorruitsproeiers.
RUITENWISSERBLADENCONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen derubber randen van de ruitenwisserbladenop oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een inwater gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADENVERVANGEN
Voorruitwisserbladen
E78156
Til de ruitenwisserarm op. Plaats hetruitenwisserblad in een rechte hoek tenopzichte van de arm. Trek hetruitenwisserblad van de arm en vervanghet.
Achterruitwisserblad
Trek de ruitenwisserarm op en plaats hetruitenwisserblad in een rechte hoek tenopzichte van de arm. Druk, om het bladte verwijderen, de klem, maak het bladlos en trek hem in tegenovergestelderichting van de arm.
60
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van delichtschakelaar
E71094
D
B CAF
E
Off (uit)A
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
VoormistlichtenD
AchtermistlichtenE
ParkeerlichtenF
Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van deparkeerlichten wordt de accuontladen.
Schakel het contact uit.
Druk de lichtschakelaar in en draai hemin stand F.
Grootlicht en dimlicht
E71095
Trek de hendel geheel naar het stuurwieltoe om tussen grootlicht en dimlicht tewisselen.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar hetstuurwiel toe.
Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek derichtingaanwijzer naar het stuurwiel toeom de koplampen in te schakelen. Erklinkt kort een signaal. Bij een geopendedeur gaan de koplampen automatisch nadrie minuten uit, of 30 seconden nadatde laatste deur is gesloten.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en eendeur wordt binnen de 30 secondenvertragingstijd weer geopend, start detijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan wordenuitgeschakeld door hetzij derichtingaanwijzerhendel opnieuw naar hetstuurwiel te trekken of door het contactAAN te zetten.
61
Verlichting
AUTOMATISCH IN- ENUITSCHAKELENDEVERLICHTING
E73840
A
N.B.: Wanneer u de automatischin-/uitschakelende verlichting hebtingeschakeld, kunt u alleen het grootlichtinschakelen wanneer de functie dekoplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden dekoplampen automatisch in- enuitgeschakeld.
VOORSTE MISTLAMPEN
E71096
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleenwanneer het zicht ernstig wordtbelemmerd door mist, sneeuw of
regen.
N.B.: Wanneer de automatischeverlichting is ingeschakeld, kunnen demistlampen, vóór, niet wordeningeschakeld.
MISTACHTERLICHTEN
E71097
WAARSCHUWING
Schakel de mistachterlichten niet inbij regen of sneeuwval en wanneerhet zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
N.B.: Wanneer de automatischeverlichting is ingeschakeld, kunnen demistachterlichten niet wordeningeschakeld.
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Xenon-koplampen
Xenon koplampen kunnen door eendeskundige voor rechts- of linksrijdendverkeer worden ingesteld.
62
Verlichting
Halogeen koplampen
Speciale folie kan worden aangebrachtom de halogeen koplampen geschikt temaken voor rechts- of linksrijdendverkeer.
AFS koplampen
Koplampen instellen voor rechts- oflinksrijdend verkeer:
Neem de koplampunit uit de wagen enverwijder de kap. Zie Gloeilampenvervangen (bladzijde 72).
E78861
De koplampen kunnen met de hendel inde koplampunit worden ingesteld. Stand1 is de normale instelling. Druk de hendelin de stand 2 voor het rijden aan deandere zijde van de weg.
Zet na terugkomst uit het buitenland dehendel weer in de stand 1.
KOPLAMPHOOGTE AFSTELLEN
E78810
Zonder hoogteverstelling van de koplamplichtbundelsA
Met hoogteverstelling van de koplamplichtbundelsB
63
Verlichting
De hoogte van de koplamplichtbundelskan worden aangepast aan de beladingvan de auto.
E65990
Aanbevolen regelknopstanden
Regelknopstand
Belading
Gewicht in bagage-
ruimte1
Aantal personen
AchterbankVoorstoelen
0--1
0--2
1-32
2Max.32
3Max.-1
1 Zie Technische specificatie (bladzijde 227). Hogere standen (+1) kunnennoodzakelijk zijn bij het trekken van een aanhanger.
64
Verlichting
WAARSCHUWINGSKNIP-PERLICHTEN
N.B.: Afhankelijk van deverkeerswetgeving van het land waarinuw wagen oorspronkelijk is gebouwd,knipperen dewaarschuwingsknipperlichten wanneer ukrachtig remt.
E71943
Positie van onderdeel: Zie Kortoverzicht (bladzijde 8).
65
Verlichting
ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS)
E72897
A
B
A
B
zonder AFSA
met AFSB
Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk vande richting en de snelheid van de wagenaf. Het verbetert het zicht tijdens het rijdenin het donker en helpt verblinding vantegenliggers voorkomen.
De koplampen bewegen niet wanneer dewagen stilstaat en het stuurwiel wordtgedraaid. Om verblinding van tegemoetkomend verkeer te voorkomen draaiende lampen alleen in de richting van depassagierszijde.
Het systeem werkt niet bij stilstaandewagen, wanneer de verlichting overdagof de achteruitversnelling is ingeschakeld.
Draai de lichtschakelaar in stand C omhet AFS in te schakelen bij ingeschakeldeverlichting overdag. ZieVerlichtingsbediening (bladzijde 61).
Bij storingen in het systeem verschijnt eenbericht op het informatiedisplay enknippert de controlelamp van dekoplampen. Zie Infoberichten(bladzijde 101). De koplampen worden ineen vaste centrale stand of die van hetdimlicht gesteld. Laat het systeem zo snelmogelijk controleren.
66
Verlichting
RICHTINGAANWIJZERS
E71098
N.B.: Beweeg derichtingaanwijzerschakelaar even omhoogof omlaag om de richtingaanwijzersdriemaal te laten knipperen.
67
Verlichting
INTERIEURVERLICHTING
Binnenverlichting
CBA
E71945
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,gaat de interieurverlichting brandenwanneer u een portier of het kofferdeksel/ de achterklep ontgrendelt of opent.Wanneer u het contact afzet, gaan deleeslampen korte tijd later automatisch uitom te voorkomen dat de accu leegraakt.Zet het contact korte tijd aan om deverlichting weer in te schakelen.
De binnenverlichting gaat ook brandenwanneer u het contact afzet. Het gaatkorte tijd later automatisch uit of wanneeru de motor start of opnieuw start.
Wanneer u de schakelaar in stand C zet,gaat de binnenverlichting branden. Dezegaat korte tijd later automatisch uit om tevoorkomen dat de accu leegraakt. Zethet contact korte tijd aan om deverlichting weer in te schakelen.
Leeslampen
E71946
Wanneer u het contact afzet, gaan deleeslampen korte tijd later automatisch uitom te voorkomen dat de accu leegraakt.Zet het contact korte tijd aan om deverlichting weer in te schakelen.
Verlichting make-up spiegels
A
B
E72900
UitA
AanB
Wanneer u het contact afzet, gaat deverlichting van de make-up spiegels kortetijd later automatisch uit om te voorkomendat de accu leegraakt. Zet het contactkorte tijd aan om de verlichting weer in teschakelen.
68
Verlichting
EEN KOPLAMPVERWIJDEREN
4
2
3
E78862
1. Open de motorkap. Zie Demotorkap openen en sluiten(bladzijde 184).
2. Verwijder de schroef.3. Trek de multistekkers los.4. Verwijder de koplamp.
69
Verlichting
EEN ACHTERLICHTUNITVERWIJDEREN
3- en 5-deurs
2
3
4E78870
1. Open de klep van hetbagagecompartiment.
2. Verwijder de schroeven.3. Trek de multistekkers los.4. Verwijder de achterlichtunit.
Wagon
2
3
4E78876
1. Open de klep van hetbagagecompartiment.
2. Verwijder de schroeven.3. Trek de multistekker los.4. Verwijder de achterlichtunit.
Convertible
3
2
E79717
4
5
E79718
1. Open de klep van hetbagagecompartiment.
2. Trek de vloerbedekking terug.3. Verwijder de moer.
70
Verlichting
4. Trek de multistekkers los.5. Verwijder de achterlichtunit.
71
Verlichting
GLOEILAMPEN VERVANGEN
WAARSCHUWINGENSchakel de verlichting uit en zet hetcontact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordatu deze verwijderd.
Wanneer uw auto is uitgerust metXenon koplampen raden wij u aandeze gloeilampen door uw dealer
te laten vervangen. Door de hogespanning bestaat gevaar van verwonding.
LET OPRaak het glas van de gloeilamp nietaan.
Breng alleen gloeilampen met hetjuiste vermogen aan. ZieGloeilampen vervangen
(bladzijde 72).
N.B.: U moet de koplamp verwijderenom de gloeilamp van de koplamp, hetstadslicht of de richtingaanwijzer tevervangen. Zie Een koplampverwijderen (bladzijde 69).
N.B.: U moet de achterlichtunitverwijderen om de gloeilamp van hetremlicht, het achterlicht of derichtingaanwijzer te vervangen. Zie Eenachterlichtunit verwijderen (bladzijde70).
N.B.: De volgende instructies beschrijvenhoe u de gloeilampen moet verwijderen.Breng de nieuwe gloeilampen inomgekeerde volgorde van verwijderenaan, tenzij anders is voorgeschreven.
Koplampen, dimlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Eenkoplamp verwijderen (bladzijde69).
E97738
2
4
3
2. Verwijder de kap.
3. Trek de multistekker los.
4. Verwijder de gloeilamp.
Koplampen, grootlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Eenkoplamp verwijderen (bladzijde69).
E97739
2
4
3
2. Verwijder de kap.
3. Trek de stekker los.
4. Verwijder de gloeilamp.
72
Verlichting
Stadslichten
1. Verwijder de koplamp. Zie Eenkoplamp verwijderen (bladzijde69).
E97755
2 3 4
2. Verwijder de afdekking.
3. Verwijder de gloeilamp en delamphouder.
4. Verwijder de gloeilamp.
Richtingaanwijzers, voor
1. Verwijder de koplamp. Zie Eenkoplamp verwijderen (bladzijde69).
2 3
E97794
2. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in delamphouder en draai de gloeilamplinksom. Verwijder de gloeilamp.
Mistlampen
N.B.: Raadpleeg uw dealer voor STauto's.
N.B.: De gloeilamp kan niet uit delamphouder worden genomen.
Alle auto's m.u.v. ST
E79592
1
2
1. Verwijder de afdekking m.b.v. eengeschikt werktuig.
2. Verwijder de schroeven.
3
4
E79593
3. Trek de multistekker los.
73
Verlichting
4. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
Zijknipperlichten
12
E98658
3
4
E98659
1. Kantel de spiegel zo ver mogelijkomlaag. Maak de bevestigingsklemm.b.v. een geschikt werktuig los.
2. Verwijder de kap.
3. Maak de bevestigingsklem m.b.v. eengeschikt werktuig los. Verwijder degloeilamp en de lamphouder.
4. Verwijder de gloeilamp.
74
Verlichting
Instapverlichting
E72264
1
1. Draai het spiegelglas zover mogelijknaar binnen. Maak debevestigingsklem m.b.v. een geschiktwerktuig los.
E72265
3
2
2. Verwijder de lamp.
3. Verwijder de gloeilamp.
Achterlichtunits - behalveconvertible
N.B.: Uitvoeringen met LED verlichtingzijn niet voorzien van een achterlicht. DeLED verlichting kan niet wordengerepareerd, raadpleeg bij defecten uwdealer.
3- en 5-deurs
2
2
A
B
E78871
RichtingaanwijzerA
Remlicht en achterlichtB
1. Verwijder de achterlichtunit. Zie Eenachterlichtunit verwijderen(bladzijde 70).
2. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Mistachterlicht, achteruitrijlamp
13
2
E78872
75
Verlichting
1. Verwijder voorzichtig de lamp.
2. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
4-deurs
2
E78873
3
A
B
C
DE78874
RemlichtA
AchteruitrijlampB
RichtingaanwijzerC
Mistachterlicht en achterlichtD
1. Open de klep van hetbagagecompartiment.
2. Verwijder de klemmen van hetbekledingspaneel en verwijdervervolgens het paneel.
3. Maak de lamphouder los.
4. Druk voorzichtig de gloeilamp in delamphouder en draai de gloeilamplinksom. Verwijder de gloeilamp.
Wagon
2
A
B
CE78878
Remlicht en achterlichtA
RichtingaanwijzerB
Achteruitrijlamp enmistachterlicht
C
1. Verwijder de achterlichtunit. Zie Eenachterlichtunit verwijderen(bladzijde 70).
2. Verwijder de schroef en vervolgensde lamphouder.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in delamphouder en draai de gloeilamplinksom. Verwijder de gloeilamp.
76
Verlichting
Achterlichtunits - convertible
N.B.: Uitvoeringen met LED verlichtingzijn niet voorzien van een achterlicht. DeLED verlichting kan niet wordengerepareerd, raadpleeg bij defecten uwdealer.
Remlichten
1. Verwijder de achterlichtunit. Zie Eenachterlichtunit verwijderen(bladzijde 70).
23
E79600
2. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Richtingaanwijzers, achter
1. Verwijder de achterlichtunit. Zie Eenachterlichtunit verwijderen(bladzijde 70).
2
3
E79599
2. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Achterlichten
1. Verwijder de achterlichtunit. Zie Eenachterlichtunit verwijderen(bladzijde 70).
2
3
E79597
2. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Mistachterlichten
1. Open de klep van hetbagagecompartiment.
E79595
2
2. Open het bekledingspaneel.
77
Verlichting
3
4
E79596
3. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
4. Verwijder de gloeilamp.
Achteruitrijlampen
1. Open de klep van hetbagagecompartiment.
E79595
2
2. Open het bekledingspaneel.
3
4
E79598
3. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
4. Verwijder de gloeilamp.
Derde remlicht
3-deurs, 5-deurs en Wagon
1
2
E78879
1. Verwijder de schroeven.
2. Verwijder de lamp.
3
4
E79601
3. Maak de lamphouder los.
4. Verwijder de gloeilamp.
78
Verlichting
4-deurs
1
3
2
E78880
1. Verwijder de kap.
2. Trek de multistekker los.
3. Maak de lamphouder los.
4
E78881
4. Verwijder de gloeilamp.
Convertible
1. Open de klep van hetbagagecompartiment.
x17
E79602
2
2. Verwijder het bekledingspaneel vanhet kofferdeksel.
E79603
4
3
3. Trek de multistekker los.
4. Maak de lamphouder los.
E79604
5
5. Verwijder de gloeilamp.
79
Verlichting
Verlichtingbagagecompartiment
13
2
E79605
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
1
2
3
E79606
1. Verwijder de schroeven.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Interieurverlichting, voor
Uitvoeringen met een perimeteralarm
E78128
1
2
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3E78129
3. Verwijder de gloeilamp.
80
Verlichting
Uitvoeringen met een categorie 1alarm
E73091
1
2
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
E73092
3
3. Verwijder de gloeilamp.
Leeslampen, voor
E73938
1
2
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Draai de lamphouder linksom enverwijder deze.
E73939
3
3. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting make-upspiegel
1
2
E78131
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting beenruimte
5 watt lampje met glazen voet
Trek de gloeilamp los en vervang deze.
81
Verlichting
GLOEILAMPENTABEL
Specificatie (Watt)Gloeilamp
55 (H7)Koplampen, dimlicht
55 (H1)Koplampen, grootlicht
5Stadslicht
21Richtingaanwijzer, voor
35 (H8)Mistlamp, voor
5Zijknipperlicht
5Zijknipperlichten in buitenspiegels
5Spiegellicht
5/21Achterlicht en mistachterlicht (4-deurs)
5/21Achterlicht en remlicht (3-deurs, 5-deurs en Wagon)
5/21Achterlicht (convertible)
21Remlicht
21Richtingaanwijzer, achter
21Achteruitrijlamp
21Mistachterlicht
5Derde remlicht
5Kentekenplaatverlichting
10Interieurverlichting
5Leeslamp
5Make-up spiegel
5Verlichting bagagecompartiment
82
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARERUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbareruiten niet in tenzij deze vrij zijn vanobstructies.
N.B.: Wanneer de ruiten gedurendekorte tijd vaak worden bediend kan hetsysteem een bepaalde tijd buiten werkingtreden om schade door oververhitting tevoorkomen.
Zet het contact aan om de elektrischbedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Integraal openen/sluiten
Met behulp van de functie integraalopenen en sluiten kunt u ook de elektrischbedienbare ruiten bij afgezet contactbedienen. Zie Sloten (bladzijde 37).
Module portierbestuurderszijde
Met behulp van de schakelaars op hetbestuurdersportier kunt u alle ruitenbedienen.
E70848
Ruiten automatisch openen ensluiten
Druk of trek de schakelaar door hettweede schakelpunt en laat hem los. Drukde schakelaar opnieuw in of trek hemopnieuw omhoog om de beweging testoppen.
N.B.: Bij uitvoeringen met een convertiblekap, is de functie automatisch sluiten nietvan toepassing voor de achterste zijruiten.
Veiligheidsschakelaar voor deachterste ruiten
N.B.: U kunt altijd de ruiten achterin vanafhet bestuurdersportier bedienen.
E70850
Met een schakelaar op hetbestuurdersportier kan de elektrischebediening van de achterste ruiten wordengeblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat brandenen de lampjes in de schakelaars van deachterste ruiten gaan uit wanneer deblokkering is ingeschakeld.
83
Ruiten en spiegels
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van deruiten kan dezebeschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
De ruit stopt automatisch tijdens hetsluiten en gaat een stukje terug wanneerde ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derdekeer sluit, wordt de antiklemfunctieuitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit teschakelen wanneer er meer weerstandis, bijvoorbeeld in de winter, gaat u alsvolgt te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan deweerstand en laat dezeterugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer totdeze weerstand ondervindt. Deantiklemfunctie wordt uitgeschakelden u kunt de ruit niet meerautomatisch sluiten. De ruit zal deweerstand overbruggen en u kunt deruit volledig sluiten.
3. Laat de ruit door een deskundigecontroleren indien ze na de derdepoging niet sluiten.
Geheugen van de elektrischbedienbare ruiten opnieuwinstellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buitenwerking gesteld tot het geheugenopnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomenmoet het geheugen van elke ruitafzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
N.B.: Bij uitvoeringen met een convertiblekap, moeten de kap en de portierenvolledig worden gesloten voordat devolgende procedure kan wordenuitgevoerd.
1. Trek de schakelaar omhoog en houdhem in deze stand tot de ruit volledigis gesloten.
2. Laat de schakelaar los.
3. Trek de schakelaar opnieuw eenseconde omhoog.
4. Druk de schakelaar in en houd hem indeze stand tot de ruit volledig isgeopend.
5. Laat de schakelaar los.
6. Trek de schakelaar omhoog en houdhem in deze stand tot de ruit volledigis gesloten.
7. Open de ruit en probeer hemautomatisch te sluiten.
8. Herhaal de procedure wanneer de ruitniet automatisch sluit.
84
Ruiten en spiegels
BUITENSPIEGELS
Groothoekspiegels
E71042
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand vanvoorwerpen die u in dezegroothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleineruit en lijken verder weg te zijn dan inwerkelijkheid het geval is.
Inklapbare spiegels
E71043
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledigwordt vergrendeld wanneer u deze weerin zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCH VERSTELBAREBUITENSPIEGELS
A CB
E70846
Linker spiegelA
UitB
Rechter spiegelC
De schakelaar bevindt zich in hetbekledingspaneel van hetbestuurdersportier.
Richtingen waarin de spiegelkan worden gekanteld
E70847
85
Ruiten en spiegels
Bij sommige uitvoeringen worden debuitenspiegels verwarmd wanneer deachterruitverwarming wordt ingeschakeld.
Elektrisch inklapbare spiegels
E78811
N.B.: Wanneer de spiegels gedurendekorte tijd vaak worden bediend kan hetsysteem een bepaalde tijd buiten werkingtreden om schade door oververhitting tevoorkomen.
Druk kort op de schakelaar om despiegels in of uit te klappen. Wanneernogmaals op de schakelaar wordtgedrukt terwijl de spiegels in bewegingzijn, stoppen deze en keren in deoorspronkelijke stand terug.
BINNENSPIEGEL
E71027
Kantel de spiegel om verblinding 's nachtste verminderen.
Automatisch dimmendeachteruitkijkspiegel
E71028
De automatisch dimmendeachteruitkijkspiegel dimt automatischzodra het licht van achteropkomendverkeer op het spiegelglas valt. Dezefunctie wordt automatisch uitgeschakeldwanneer u de achteruit inschakelt.
86
Ruiten en spiegels
METERS
Type 1
E98733
A B C
E
D
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
InformatiedisplayE
87
Instrumenten
Type 2 en 3
E98738
A B C
E
D
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
InformatiedisplayE
88
Instrumenten
Focus ST
A B C
E78808
OlietemperatuurmeterA
VuldrukmeterB
OliedrukmeterC
Koelvloeistoftempe-ratuurmeter
Alle uitvoeringen
Geeft de temperatuur van de koelvloeistofaan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijftde naald in het centrale gedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat deoorzaak voor de oververhitting isverholpen.
Wanneer de wijzer in het rode gebiedkomt, is de motor oververhit. Zet demotor af, zet het contact af en stel deoorzaak vast zodra de motor isafgekoeld. Zie Motorkoelvloeistofcontroleren (bladzijde 199).
Olietemperatuurmeter
Duidt de temperatuur van de motorolieaan.
Bij normale bedrijfstemperatuur bevindtde wijzer zich in het 'normal' gedeelte.
Wanneer de wijzer in het rode gebiedkomt, is de motor oververhit. Verlaag hetmotortoerental zodra dit veilig kan en laatde motor afkoelen. Wanneer met hogemotortoerentallen wordt doorgeredenterwijl de wijzer in het rode gebied staat,wordt om te voorkomen dat de motorwordt beschadigd het motortoerentalautomatisch gereduceerd.
Vuldrukmeter
Duidt de verhoogde inlaatdruk, die doorde turbocompressor wordt geleverd, aan.
Oliedrukmeter
WAARSCHUWING
Wanneer u continu met de wijzervan de oliedrukmeter in het rodegebied rijdt, kan dit beschadiging
van de motor tot gevolg hebben.
N.B.: Bij koude motor moet de oliedrukongeveer 5 bar bedragen. Dit is normaal.Wanneer de motor warm wordt, neemtde oliedruk af.
Deze meter duidt de motoroliedruk aantot een aanbevolen, veilige maximumwaarde van 5 bar.
Tijdens normaal rijden is de oliedrukafhankelijk van het motortoerental, bijhogere toerentallen neemt de druk toeen neemt bij lagere toerentallen af.
Wanneer de motoroliedruk tot onder denormale waarde afneemt, zal de wijzervan de oliedrukmeter in het rode gebiedkomen en gaat de oliedrukcontrolelampin de instrumentengroep branden. Stopzodra dit veilig kan en zet de motoronmiddellijk af. Controleer het oliepeil envul zo nodig olie bij. Zie Motoroliecontroleren (bladzijde 198).
89
Instrumenten
Brandstofmeter
De pijl naast het symbool van debenzinepomp duidt aan, aan welke zijdezich de brandstofvulklep bevindt.
WAARSCHUWINGS- ENINDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet gaan devolgende waarschuwings- encontrolelampen kort branden terbevestiging dat het systeem operationeelis:• ABS
• Airbag
• Remsysteem
• Niet goed gesloten portier(en)
• Motor
• Immobilisatiesysteem
• Storing motorsystemen
• Vorst
• Laadstroom
• Oliedruk
• Stuurbekrachtiging
• Stabiliteitsregeling (ESP)
Indien één van deze waarschuwings- ofcontrolelampen niet brandt nadat hetcontact is aangezet, duidt dit op eenstoring. Laat het systeem onmiddellijkdoor een geschoolde monteurcontroleren.
Controlelamp ABS
Wanneer deze lamp tijdens hetrijden brandt, duidt dit op eenstoring. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschooldemonteur controleren. De remmen blijvennormaal werken (zonder ABS) maar laatdeze storing zo spoedig mogelijkcontroleren.
Controlelamp airbag
Brandt de controlelamp niet,blijft hij branden, of brandt hijmet tussenpozen of continu
tijdens het rijden, dan duidt dit op eenstoring. Laat het systeem onmiddellijkdoor een geschoolde monteurcontroleren.
Controlelamp remsysteem
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid. Drukhet rempedaal bijzonder voorzichtigin. Druk het rempedaal vooral niet
abrupt in.
De lamp gaat branden wanneerde parkeerrem wordtingeschakeld. De lamp gaat
tevens branden wanneer hetremvloeistofpeil is gedaald tot onder hetMIN merkteken. Zie Controlevloeistofpeil koppeling enremsysteem (bladzijde 200).
WAARSCHUWING
Laat deze storing onmiddellijkcontroleren.
Als de controlelamp remsysteem samenmet de ABS-controlelamp gaat branden,dan duidt dit op een storing. Breng dewagen zo snel mogelijk tot stilstandwanneer dit veilig kan en laat deze storingcontroleren voordat u uw reis hervat.
Controlelamp automatischesnelheidsregeling
E71340
De controlelamp gaat brandenwanneer u een snelheid heeftingesteld met behulp van de
snelheidsregeling. Zie Gebruik makenvan snelheidsregeling (cruisecontrol) (bladzijde 154).
90
Instrumenten
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelderichtingaanwijzers. Eenplotselinge toename van de
knipperfrequentie waarschuwt voor eendefecte gloeilamp. Zie Gloeilampenvervangen (bladzijde 72).
Controlelamp niet goedgesloten portieren
De controlelamp gaat brandenwanneer u de wagen opcontact heeft gezet en de
portieren, de motorkap of debagageruimte niet goed zijn gesloten.
Controlelamp motor
Als de lamp gaat branden bijeen draaiende motor, dan duidtdit op een storing. Wanneer
deze tijdens het rijden knippert, minderdan onmiddellijk snelheid. Blijft delamp knipperen, vermijd dan sneloptrekken en krachtig afremmen. Demotor blijft draaien maar levert mindervermogen. Laat deze storing onmiddellijkcontroleren.
Controlelamp mistlampen
De controlelamp gaat brandenwanneer u de mistlampen, vóórinschakelt.
Controlelamp 'Vorst'
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur totboven + 4 ºC stijgt, is dit nog geengarantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselingeweersveranderingen kunnen ontstaan.
De lamp gaat oranje brandenwanneer de temperatuurtussen +4 °C en +1 °C ligt. Bij
temperaturen onder +1°C brandt decontrolelamp met een rode gloed.
Controlelamp doorgloeien
Als de controlelamp van hetvoorgloeisysteem brandt wachtdan eerst tot deze is gedoofd
alvorens te starten.
Controlelamp koplampen
De controlelamp gaat brandenwanneer u het dimlicht van dekoplamp, de zijlichten of de
achterlichten inschakelt.
Controlelamp laadstroom
N.B.: Wanneer de accuspanning te hoogof te laag is gaat de controlelamplaadstroom branden en worden devoorruit- en achterruitverwarming, deextra verwarming of de airconditioningautomatisch in- of uitgeschakeld.
Als de controlelamp brandtonder het rijden, dan duidt ditop een storing. Schakel alle
onnodige stroomverbruikers uit. Laat hetsysteem onmiddellijk door eengeschoolde monteur controleren.
Controlelamp laagbrandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, gadan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
De controlelamp gaat brandenwanneer u het grootlichtinschakelt. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
91
Instrumenten
Controlelamp maximaalmotortoerental
De lamp gaat branden wanneerhet maximale motortoerental isbereikt.
Berichtenindicator
De controlelamp gaat brandenwanneer een nieuw bericht isopgeslagen in de
informatiedisplay. Zie Infoberichten(bladzijde 101).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer decontrolelamp oliedruk gaat brandenterwijl het oliepeil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door eengeschoolde monteur controleren.
Wanneer de lamp na het startenblijft branden of tijdens het rijdengaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodradit veilig kan en zet de motor af.Controleer het motoroliepeil. ZieMotorolie controleren (bladzijde 198).
Controlelampstuurbekrachtiging
De lamp gaat branden om eenstoring van hetstuurbekrachtigingssysteem
aan te geven. De auto blijft bestuurbaar,maar hiervoor is meer kracht vereist. Laathet systeem zo snel mogelijk door eengoed opgeleide monteur controleren.
Controlelampmistachterlichten
De controlelamp gaat brandenwanneer u de mistachterlichteninschakelt.
Herinneringssysteemveiligheidsgordel
WAARSCHUWINGENHet waarschuwingssignaalveiligheidsgordel blijft in destandby-modus staan nadat de
bestuurder en de passagier op devoorstoel de gordel hebben vastgemaakt.Het signaal wordt geactiveerd wanneerde gordel wordt losgemaakt.
Ga nooit op een vastgegespteveiligheidsgordel zitten om hetherinneringssysteem te omzeilen.
Het veiligheidssysteem kan alleen correctwerken wanneer de passagiers hunveiligheidsgordels dragen.
N.B.: Wanneer een voorwerp op depassagiersstoel wordt gelegd wanneerer niemand opzit, kunnen de sensor enhet herinneringssysteem wordengeactiveerd wanneer de veiligheidsgordelniet in het gordelslot is gestoken.
De lamp gaat branden wanneerde voertuigsnelheid hoger isdan 23 km/u en de gordel van
de bestuurders- of passagierstoel wordtlosgemaakt. Het waarschuwingssignaalveiligheidsgordel wordt pas gedeactiveerdnadat de gordel is vastgemaakt.
Om het herinneringssysteem eenmaliguit te schakelen moet de bestuurder deveiligheidsgordel binnen drie secondennadat het contact is aangezet omgespenen weer losmaken.
92
Instrumenten
Controlelamp elektronischestabiliteitsregeling (ESP).
De controlelamp gaat brandenals een van de systemen isgeactiveerd. Wanneer de lamp
niet knippert of tijdens het rijden gaatbranden, duidt dit op een storing. Laat hetsysteem onmiddellijk door eengeschoolde monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat decontrolelamp branden. De lamp gaat uitwanneer u het systeem weer inschakeltof wanneer u het contact afzet.
AKOESTISCHEWAARSCHUWINGSSIGNALENEN -INDICATIES
Automatische transmissie
Indien de keuzehendel niet in de stand Pstaat klinkt een akoestischwaarschuwingssignaal wanneer hetbestuurdersportier wordt geopend.
Vorst
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur totboven + 4 ºC stijgt, is dit nog geengarantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselingeweersveranderingen kunnen ontstaan.
Een waarschuwingssignaal klinkt onderde volgende weersomstandigheden:• +4 ºC of lager: waarschuwing voor
bevriezing• 0 ºC of lager: gevaar van een bevroren
wegdek
Sleutel niet in auto
Uitvoeringen met key free systeem
Indien de motor draait en er niet langereen passive key in het interieur wordtwaargenomen, klinkt een akoestischsignaal zodra het portier wordt gesloten.
Verlichting ingeschakeld
Wanneer bij afgezet contact hetbestuurdersportier wordt geopend terwijlde buitenverlichting niet is uitgeschakeld,klinkt een akoestischwaarschuwingssignaal.
Laag brandstofpeil
Een waarschuwingssignaal klinkt bij devolgende afstanden: 80 km (50 mijl), 40km (25 mijl), 20 km (12 mijl), 0 km (0 mijl).
Herinneringssysteemveiligheidsgordel
WAARSCHUWINGENHet herinneringssysteem van deveiligheidsgordel blijft in de stand-bymodus geschakeld nadat de
bestuurder of passagier zijn of haarveiligheidsgordel heeft omgedaan. Hetwordt opnieuw geactiveerd als debestuurder of de passagier voorin zijn ofhaar veiligheidsgordel heeft losgemaakt.
Ga nooit op een vastgegespteveiligheidsgordel zitten om hetherinneringssysteem te omzeilen.
Het veiligheidssysteem kan alleen correctwerken wanneer de passagiers hunveiligheidsgordels dragen.
N.B.: Wanneer een voorwerp op depassagiersstoel wordt gelegd wanneerer niemand opzit, kunnen de sensor enhet herinneringssysteem wordengeactiveerd wanneer de veiligheidsgordelniet in het gordelslot is gestoken.
93
Instrumenten
Wanneer de bestuurder/ passagier zijn ofhaar veiligheidsgordel niet is omgegespten de rijsnelheid hoger wordt dan 23km/h (14 mph) klinkt de gong. Het signaalstopt na acht minuten.
Breng de auto tot stilstand -dak in werking
Een waarschuwingssignaal klinkt wanneerhet dak bij stilstaande auto wordtgeopend of gesloten en wordtweggereden.
94
Instrumenten
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van hetinformatiedisplay niet wanneer deauto in beweging is.
Er kunnen verschillende systemenworden geprogrammeerd met deinformatiedisplay en de multifiunctionelehendel aan de stuurkolom.
Toetsen
E73265
Draai de knop om de beschikbare displaysbinnen een menu te doorlopen ('scrollen')en een instelling te kiezen. Houd, omautomatisch te scrollen, de draaiknop inde bovenste of onderste stand.
E73266
Druk op de SET/RESET toets om eensubmenu te kiezen en de instellingen inte voeren. Indien de geluidssignalen zijngeactiveerd, weerklinkt een kortgeluidssignaal elke keer dat de knopwordt ingedrukt.
Type 2 en 3
Druk op de op en neer pijltjestoetsen ophet stuurwiel om door de displays van deboordcomputer te scrollen. ZieInfoberichten (bladzijde 101).
95
Infodisplays
Menustructuur
DagtellerGem.verbruikGem.snelheidAlle
Klok inst.24/h-modus12/h-modus
A B CE98875
NormaalSportComfort
Altijd uit
Help-schermScherm
ConfigurerenRadioinfo
ZuinigNormaalAdaptiefSport
TelefooninfoNAV-info
Bij aanwAltijd aan
Stuur
Autom.trans.
Reset teller
Meldingen
Auto setup
ESP
Klok
Instellingen
96
Infodisplays
B C
E98876
EnglishTalen
Meeteenheid
DeutschItalianoFrançaisEspañolTürkçeрусскийNederlandsPolskiSvenskaPortuguêsMetrischBrits
Geluiden
KFree geact.Hulpverwarm.
WeinigBrndstAlg. waarsch.Alg. Info.Portier open
97
Infodisplays
A
E98884
Tijd 1 aan
Eenm. inst.Nu actief
Stel tijd 1 inMaandagDinsdagWoensdagDonderdagVrijdagZaterdagZondag
Tijd 2 aanStel tijd 1 inMaandagDinsdagWoensdagDonderdagVrijdagZaterdagZondag
Parkeerverw
PERSOONLIJKEINSTELLINGEN
Auto setup
N.B.: Om veiligheidsredenen kunnenwijzigingen in het menu Auto setupalleen worden uitgevoerd bij stilstaandeauto. Als dit menu of een van desubmenu's hiervan openstaat terwijl deauto begint te rijden, verlaat hetinformatiedisplay automatisch het menuAuto setup.
Scroll met de draaiknop door de displaysen druk op SET/RESET om eensubmenu te selecteren en de instellingenin te voeren.
Scroll met de draaiknop door het displayAuto setup en druk op de SET/RESETtoets.
Persoonlijke instelling EHPAS
N.B.: Bij stilstaande auto wordt destuurbekrachtiging in alle drie instellingengeoptimaliseerd en zal er weinig verschilmerkbaar zijn.
Standaard: De standaard instellinggeschikt voor alle rijstijlen.
Sport: De stuurbekrachtiging wordtgereduceerd. Dit past bij een watsportievere rijstijl door het grotere contactmet het wegdek via het stuurwiel. Desport-instelling biedt tevens voordelenwanneer zich ijs of sneeuw op hetwegdek bevindt.
Comfort: De stuurbekrachtiging wordtversterkt. Het sturen voelt lichter aan enu hoeft minder kracht op het stuurwiel uitte oefenen.
Persoonlijke instelling ATM
N.B.: De kickdown functie blijft in alle driede modi gelijk.
Economy: De transmissie laat de motormet lagere motortoerentallen draaien omhet brandstofverbruik terug te brengen.
Aangepast: De standaard instellinggeschikt voor alle rijstijlen.
Sport: De transmissie laat in eersteinstantie de motor met een hogermotortoerental draaien voor een snellereacceleratie en groter remvermogen opde motor. Daarna zal de transmissie zichaan uw persoonlijke rijstijl aanpassen.
98
Infodisplays
ESP
Selecteer deze optie om ESP te activeren.
Taal instellen
Er kan uit elf talen worden gekozen.
Scroll met de draaiknop naar dit displayen druk op de SET/RESET toets om degewenste taal te selecteren. Draai dedraaiknop om de instellingen op te slaanen het menu te verlaten.
Tijd instellen
N.B.: Dit display is alleen aanwezig inauto's die zijn uitgerust met eenprogrammeerbare extra verwarmingmaar geen Ford audio- ofnavigatiesysteem. Indien de auto isuitgerust met een Ford audio- ofnavigatiesysteem wordt de tijd met hetaudio- of navigatiesysteem ingesteld. Ziede afzonderlijke audio- ofnavigatiehandleiding.
Scroll met de draaiknop naar dit displayen druk op SET/RESET. Deurenaanduiding begint te knipperen enkan met de draaiknop worden ingesteld.
Druk op de SET/RESET toets om deinstelling te bevestigen en de minuten inte stellen.
Ga voor de minutenaanduiding en dedatum op dezelfde wijze te werk.
Na het instellen van het jaar en hetindrukken van SET/RESET worden tijden datum opgeslagen.
Maateenheden
Scroll naar dit display om af te wisselentussen metrische en Engelse eenhedenen druk op de toets SET/RESET.
Het wisselen tussen de maateenhedenmet dit dispaly heeft invloed op devolgende displays:• Actieradius tot de brandstoftank leeg
is• Gemiddeld brandstofverbruik
• Momentaan brandstofverbruik
• Gemiddelde snelheid
• Buitentemperatuur
• Het temperatuurdisplay in deautomatische klimaatregeling.
De eenheden voor de buitentemperatuuren de automatische klimaatregelingkunnen onafhankelijk van elkaar metandere displays worden gewijzigd. ZieAlgemene informatie (bladzijde 95).
Extra verwarmingprogrammeren
Zie Extra verwarming (bladzijde 113).
Scroll om de extra verwarming teprogrammeren met de draaiknop naar ditdisplay en druk op de SET/RESET toets.
Directe bediening
Scroll, om de programmeerbare extraverwarming of standkachel in teschakelen, naar dit display en druk opSET/RESET. De cursor verandert in eenvinkje. Het vinkje op het display bevestigtdat de verwarming nu is geactiveerd eneen verwarmingscyclus zal doorlopen.
EXTRA VERW. AAN verschijnt in hetdisplay.
Scroll, om de programmeerbare extraverwarming of standkachel tijdens eenverwarmingscyclus uit te schakelen, naardit display en druk op SET/RESET. Decursor verandert in een vinkje. Het vinkjeop dit display bevestigt dat de verwarmingnu is uitgeschakeld.
VERW. UIT verschijnt in het display.
99
Infodisplays
Programmeerbare tijden
N.B.: De geprogrammeerde tijd is de tijdwaarop u wilt dat de auto warm is en klaaris om weg te rijden, niet de tijd waarop deverwarming inschakelt.
N.B.: De tijden moeten minstens 70minuten van tevoren worden ingesteld.
N.B.: De tijd en datum moeten correctworden ingesteld op hetaudio-/navigatiesysteem of op hetinformatiedisplay. Zie Tijd instellen.
Er zijn vier functies beschikbaar voor hetinstellen van de tijden waarop de automoet worden verwarmd:
Zeven dagen per week
Er kunnen voor elke dag van de week eenof twee tijden worden geprogrammeerd.
Vijf dagen per week
Voor maandag t/m vrijdag kunnen één oftwee tijden worden geprogrammeerd.
Afzonderlijke dag binnen de week
Voor een afzonderlijke dag kunnen eenof twee tijden worden geprogrammeerd.
Willekeurige tijd en datum
Voor een afzonderlijke dag kan een tijdworden geprogrammeerd binnen deeerstkomende 12 maanden vanaf de dagvan programmering.
Programmeerprocedure voorzeven dagen in de week, vijfdagen in de week, afzonderlijkedag in de week:
Scroll in het menu Extra verwarmingprogrammeren met de draaiknop naardit display en druk op de toetsSET/RESET.
Kies, wanneer u de functieAfzonderlijke dag in de weekprogrammeert de dag met de draaiknopen druk op SET/RESET.
De eerste te programmeren tijd gaatknipperen.
Druk op SET/RESET waarna de urengaan knipperen.
Stel de uren in met de draaiknop.
Druk op SET/RESET waarna de minutengaan knipperen.
Stel de minuten in met de draaiknop.
Druk op SET/RESET waarna de tweedete programmeren tijd gaat knipperen.Herhaal de procedure om de tweedegeprogrammeerde tijd in te voeren.
N.B.: Indien slechts ééngeprogrammeerde tijd wordt gewenst,selecteer dan streepjes terwijl u de urenen minuten doorloopt. Deze verschijnentussen 23 en 00 uur en tussen 59 en 00minuten.
Druk, na het invoeren van de minuten inde tweede geprogrammeerde tijd opSET/RESET waarna de cursor gaatknipperen.
Druk opnieuw op SET/RESET waarnade cursor verandert in een vinkje. Met hetvinkje wordt bevestigd dat detijdschema's in het geheugen zijnopgeslagen en dat de verwarming deauto op de ingestelde tijden zalverwarmen.
N.B.: Het niet mogelijk Zeven dagenin de week, Vijf dagen in de weeken Afzonderlijke dag in de weektegelijk te selecteren aanzien voor elkedag slechts één tijd kan wordengeprogrammeerd.
100
Infodisplays
Indien de geprogrammeerde tijden vooreen van deze functies in het geheugenzijn opgeslagen en actief zijn, hetgeenwordt bevestigd door een vinkje,verschijnt bij de andere twee functies eenslotsymbool in het programmeerdisplayom aan te geven dat deze niet kunnenworden geactiveerd. Om een van deandere twee functies te activeren, moetde huidige functie eerst wordenuitgeschakeld door het vinkje teverwijderen.
Scroll, om de functie te deactiveren, naarhet betreffende display en drukherhaaldelijk op SET/RESET tot hetvinkje begint te knipperen. Druk opnieuwop SET/RESET om het vinkje te wissenen de functie te deactiveren.
Programmeerprocedure voorWillekeurige tijd en datum
Scroll in het menu Extra verwarmingprogrammeren met de draaiknop naardit display en druk op de toetsSET/RESET.
De uren gaan knipperen.
Stel de uren in met de draaiknop.
Druk op SET/RESET waarna de minutengaan knipperen.
Ga op dezelfde wijze te werk om deminuten, de maand en de dag in testellen.
Druk, na het instellen van de dag, opSET/RESET waarna de cursor gaatknipperen.
Druk op SET/RESET om de instellingente bevestigen. De cursor verandert in eenvinkje. Met het vinkje wordt bevestigd dathet tijdschema nu in het geheugen isopgeslagen en de verwarming de autoop de ingestelde tijd zal verwarmen.
Scroll, om de functie te deactiveren, ditdisplay en druk herhaaldelijk opSET/RESET tot het vinkje begint teknipperen. Druk opnieuw op SET/RESETom het vinkje te wissen en de functie tedeactiveren.
Gong uitschakelen
De volgende geluidssignalen kunnenworden uitgeschakeld:• Brandstofniveau laag
• Algemene waarschuwingsberichten.
• Algemene informatieberichten.
• Port. open
INFOBERICHTEN
Vouwdak
SysteemControlelampBericht
Breng de auto tot stilstand. Dakwerd bij stilstaande auto geopendof gesloten, vervolgens werdweggereden.
roodStop auto werking dak
Breng de scheidingswand aan ofsluit het kofferdeksel.oranjeKofferklep & wand sluiten
Start de motor.oranjeMotor moet draaien v. dak
101
Infodisplays
SysteemControlelampBericht
Permanente storing. Laat uw autodoor een geschoolde monteurcontroleren.
oranjeDak defect service noodz.
Openen of sluiten nog nietvoltooid. Convertibledak is nietvergrendeld. Houd de schakelaarvan het dak ingedrukt tot defunctie is voltooid.
oranjeBediening dak cpl uitvoeren
Informatie over werking.-Werking dak
Niet goed gesloten portier(en)
SysteemControlelampBericht
Sloten.roodPortier open bestuurder
Sloten.roodPortier open achter bestuur
Sloten.roodPortier open bijrijder
Sloten.roodPortier open achter bijrijd
Sloten.roodBagageruimte open
Sloten.roodMotorkap open
Sloten. Sluit alle portieren om deauto te starten.oranjePort. open Sluit port.
Sleutelloos systeem (keyless system)
SysteemControlelampBericht
Key free systeem.roodSleutel niet herkend
Key free systeem.roodSleutel niet in auto
Sloten.oranjeSleutel batt. leeg
Key free systeem.oranjeKeycard in bagageruimte
Key free systeem.-Keycard in auto
Key free systeem.-Stuurslot activeren
Key free systeem.-Druk rem in om te starten
102
Infodisplays
SysteemControlelampBericht
Key free systeem.-Bedien koppel. om te starten
Key free systeem.-A-klep sluiten of res-sleutel
Verlichting
SysteemControlelampBericht
Remlichtschakelaar. Er kannormaal met de auto wordengereden. Cruise control kanechter niet worden ingeschakeld.Laat het systeem zo snel mogelijkdoor een deskundige controleren.
roodRemlicht storing
Adaptieve koplampen (AFS)oranjeAdaptieve kopl - storing
Onderhoud
SysteemControlelampBericht
Koelsysteem.roodMotortemp. te hoog
Remmen.roodLaag niveau remvloeistof
Motor. Stop zodra dit veilig kanen zet de motor onmiddellijk af.Laat de motor onmiddellijk dooreen deskundige controleren.
roodStoring in motor
Elektronische acceleratieregeling(EAC). Er kan met de autoworden gereden maar het acce-leratievermogen is aanzienlijkverminderd. De maximum snel-heid wordt gehandhaafd. Laat hetsysteem zo snel mogelijk dooreen deskundige controleren.
roodAcceleratie beperkt
Ruitensproeiers.oranjeRuitenwater- peil laag
Onderhoudsindicatie-Ververs olie
103
Infodisplays
Stuurbekrachtiging
SysteemControlelampBericht
Stuurbekrachtiging. De auto blijftbestuurbaar, maar hiervoor ismeer kracht vereist. Laat hetsysteem zo snel mogelijk dooreen deskundige controleren.
oranjeStoring servobesturing
Transmissie
SysteemControlelampBericht
Onder bepaalde rijomstandig-heden kunnen de koppelingen inde transmissie oververhit raken.Onder dergelijke omstandighedenmoet het rempedaal wordeningetrapt en de auto worden stil-
roodTransm te heet druk rem in gezet om beschadiging van detransmissie te voorkomen.Selecteer N (NEUTRAL) of P(PARK) en bedien deparkeerrem tot de transmissie isafgekoeld en het bericht uit dedisplay is verdwenen.
De transmissie is oververhit.Onder deze extreme omstandig-heden schakelt de transmissie deaandrijving uit om beschadigingte voorkomen. U kunt pas weermet de auto rijden wanneer detransmissie is afgekoeld.
roodTransm te heet druk rem in
Automatische transmissie.oranjeStoring in transmissie
Bij lage buitentemperaturen kanhet na het starten van de motorenkele seconden duren voordatde transmissie R (REVERSE) ofD (DRIVE) inschakelt. Houd hetrempedaal ingetrapt tot dezeberichten uit de display zijnverdwenen.
-Rijstand wordt ingeschakeldrempedaal indrukken
Automatische transmissie.-Versnellings- pook naar P
104
Infodisplays
Bandenspanningscontrolesysteem
SysteemControlelampBericht
De spanning in een van debanden is gedaald. Controleer despanning zo snel mogelijk.
oranjeControleer de bandenspanning
Permanente storing. Laat uw autodoor een geschoolde monteurcontroleren.
oranjeStoring bandensp. sys.
Stabiliteitsregeling (ESP)
SysteemControlelampBericht
Stabiliteitsregeling (ESP).oranjeESP- storing
105
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrijvan belemmeringen (sneeuw, bladeren,enz.) zodat het klimaatregelsysteemeffectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestandlangdurig wordt ingeschakeld,kunnen de ruiten beslaan. Wanneer
de ruiten beslaan, stel dan de standen inom de voorruit te ontdooien en teontwasemen.
De lucht die zich in hetpassagierscompartiment bevindt, wordtgerecirculeerd. Er stroomt geenbuitenlucht de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijkvan de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.: De airconditioning werkt alleenwanneer de temperatuur hoger is dan 4ºC.
N.B.: Wanneer de airconditioning isingeschakeld, zal het brandstofverbruikhoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaargevoerd, waar deze wordt gekoeld. Omde ruiten wasemvrij te houden wordtvocht aan de lucht onttrokken. Hetcondens wordt naar buiten afgevoerd endaarom is het normaal dat zich een kleinplasje water onder de auto vormt.
Algemene informatie over deklimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimtenstromen. Laat, bij koud of vochtig weer,een geringe hoeveelheid lucht naar devoorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveaustromen.
VENTILATIEROOSTERS
E78809
106
Klimaatregeling
HANDMATIGEKLIMAATREGELING
Luchtverdeelknop
E71379
A
F B
C
D
E
VoorruitA
Beenruimte en voorruitB
BeenruimteC
Hoofdniveau en beenruimteD
HoofdniveauE
Hoofdniveau en voorruitF
De luchtverdeelknop kan in elke gewenstestand tussen de symbolen worden gezet.
Een klein deel van de luchtstroom wordtaltijd naar de voorruit geleid.
Temperatuurregelknop
E75471
KoudBlauw
WarmRood
Aanjager
A
E75470
UitA
Plaats de aanjagerschakelaar in eenhogere stand om de aanjager met eenhoger toerental te laten draaien.
Bij uitgeschakelde aanjager kan devoorruit beslaan.
Gerecirculeerde lucht
107
Klimaatregeling
Druk op de recirculatietoets om te kiezentussen toevoer van buitenlucht engerecirculeerde lucht. De lamp in deschakelaar brandt wanneer het systeemis ingeschakeld.
Voorruit snel ontdooien/ontwasemen
E77937
De recirculatiestand wordt automatischuitgeschakeld. Schakel zo nodig devoorruitverwarming in.
Snel verwarmen van hetinterieur
E77935
Ventilatie
E77936
Stel de luchtverdeelknop in ophoofdniveau of hoofdniveau enbeenruimte. Zet de aanjagerschakelaarin een willekeurige stand. Open deluchtroosters naar gelang uw persoonlijkewensen.
Airconditioning
Airconditioning in- en uitschakelen
N.B.: De airconditioning werkt alleen bijdraaiende motor.
Druk op de schakelaar om het systeemin of uit te schakelen. Het lampje in deschakelaar brandt wanneer deairconditioning is ingeschakeld.
Wanneer de aanjagerschakelaar in destand 0 wordt gezet, schakelt deairconditioning uit. Wanneer de aanjagerweer wordt aangezet, schakelt deairconditioning automatisch weer in.
Koelen met buitenlucht
E71380
Schakel de airconditioning in.
108
Klimaatregeling
Interieur snel afkoelen
E71381
Schakel de airconditioning in.
Voorruit ontdooien/ ontwasemen
E71382
Buitenlucht stroomt nu het interieur in.Zolang de luchtverdeelknop is ingesteldop de voorruit, wordt de airconditioningautomatisch ingeschakeld. Let erop datde aanjager is ingeschakeld.
Het lampje in de A/C schakelaar brandttijdens het ontdooien/ ontwasemen.
De airconditioning en de gerecirculeerdelucht kunnen worden in- of uitgeschakeldterwijl de luchtverdeelknop is ingesteld opde voorruit.
Luchtvochtigheid verlagen
E71383
De airconditioning onttrekt vocht aan delucht en de ruiten worden snellerontwasemd.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
E91390
109
Klimaatregeling
Het systeem regelt automatisch detemperatuur, de hoeveelheid en verdelingvan de lucht en past deze aan de rij- enweersomstandigheden aan. Dooreenmaal op de AUTO toets te drukkenwordt de auto modus ingeschakeld.
Uw wagen is uitgerust met eenautomatisch klimaatregelsysteem mettwee zones. Wanneer het systeem in demono modus staat, worden alletemperatuurzones gekoppeld aan dezone aan bestuurderszijde. Wanneer ude mono modus uitschakelt, kunt u methet twee zone systeem verschillendetemperaturen instellen voor de bestuurderen passagier voorin.
N.B.: Vermijd het wijzigen van deinstellingen wanneer het in de autoextreem warm of koud is. Deautomatische klimaatregeling past zichautomatisch aan de actueleomstandigheden aan. Voor een correctewerking van het systeem moeten demidden- en zijroosters volledig zijngeopend.
N.B.: De zonnesensor bevindt zichbovenop het instrumentenpaneel. Bedekde zonnesensor niet.
N.B.: Als het systeem bij lagebuitentemperaturen in de auto modusstaat, wordt de lucht zolang de motorkoud is naar de voorruit en de zijruitengeleid.
N.B.: Een beschrijving van het FordDVD-navigatiesysteem in combinatie metautomatische klimaatregeling vindt u ineen afzonderlijke handleiding.
Temperatuur instellen
E91391
U kunt de temperatuur tussen 16 ºC en28 ºC met stappen van of 0,5 ºC instellen.In de stand LO (lager dan 16 ºC) schakelthet systeem over op continu koelen, inde stand HI (hoger dan 28 °C) op continuverwarmen en wordt de temperatuur nietgeregeld.
Mono modus
In de mono modus zijn detemperatuurinstellingen voor debestuurder en de passagier aan elkaargekoppeld. Wanneer u de temperatuurmet de draaiknop aan bestuurderszijdeverandert, wordt dezelfde instelling voorde passagierszijde doorgevoerd. In demono modus verschijnt MONO op hetdisplay.
Mono modus uitschakelen
Selecteer met de draaiknop aanpassagierszijde een temperatuur voor depassagierszijde. De mono modus wordtuitgeschakeld en MONO verdwijnt vanhet display. De temperatuur voor debestuurderszijde blijft ongewijzigd. U kuntnu de temperatuur voor debestuurderszijde en de passagierszijdeonafhankelijk van elkaar instellen. Detemperatuurinstellingen voor beide zijdenworden op het display weergegeven. Ukunt een temperatuurverschil vanmaximaal 4 ºC instellen.
110
Klimaatregeling
N.B.: Wanneer het temperatuurverschilgroter is dan 4 °C, wordt de temperatuuraan de andere zijde bijgesteld zodat hetverschil 4 °C blijft.
N.B.: Wanneer voor één zijde de standHI of LO wordt geselecteerd, wordt voorbeide zijden de stand HI of LO ingesteld.
Mono modus weerinschakelen
Om de mono modus weer in te schakelendrukt u op de MONO toets. MONOverschijnt op het display en detemperatuur aan passagierszijde wordtaangepast aan de temperatuur aanbestuurderszijde.
Aanjager
Stel het aanjagertoerental met de toetsenin.
De ventilatorinstelling wordt op het displayweergegeven.
Druk om terug te keren naar de automodus op de AUTO toets.
Luchtverdeling
Druk op de gewenste toets om deluchtverdeling in te stellen. Iederecombinatie van instellingen kantegelijkertijd worden geselecteerd.
E70308
A B C
BeenruimteA
HoofdniveauB
VoorruitC
Wanneer u voorruit ontdooien enontwasemen kiest schakelen A, B en Cautomatisch uit en wordt deairconditioning ingeschakeld. Buitenluchtstroomt nu het interieur in. U kunt derecirculatiestand niet selecteren.
Voorruit ontdooien enontwasemen
E91392
Druk de toets voorruit ontdooien enontwasemen in. Buitenlucht stroomt nuhet interieur in. De airconditioning wordtautomatisch ingeschakeld. Zolang deluchtverdeling in deze stand blijft staan,kunt u de recirculatiestand niet selecteren.
Het aanjagertoerental en detemperatuurregeling werken automatischen kunnen niet met de hand wordenbediend. De aanjager draait met een hoogtoerental en de temperatuur wordt op HIingesteld.
Wanneer u voorruit ontdooien enontwasemen selecteert, schakelt devoorruitverwarming automatisch in en nakorte tijd weer uit.
Druk om terug te keren naar de automodus op de AUTO toets.
111
Klimaatregeling
Airconditioning in- enuitschakelen
E91393
Druk op de A/C toets om deairconditioning in of uit te schakelen. A/COFF verschijnt op het display wanneerde airconditioning is uitgeschakeld.
A/C ON verschijnt op het displaywanneer de airconditioning wordtingeschakeld.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de recirculatietoets om de luchtte laten recirculeren.
N.B.: In de auto modus wordt bij hogebinnen- en buitentemperaturen voor eenmaximale koeling van het interieurautomatisch de recirculatiestandingeschakeld. Wanneer de ingesteldetemperatuur eenmaal is bereikt, selecteerthet systeem automatisch toevoer vanbuitenlucht.
Automatische airconditioninguitschakelen
E91394
Druk op de OFF toets.
Het verwarmings-, ventilatie- enairconditioningsysteem wordtuitgeschakeld en de recirculatiestandingeschakeld.
VERWARMDE RUITEN ENSPIEGELS
Verwarmbare ruiten
Voor het snel ontdooien en ontwasemenvan de voor- of achterruit. Schakel hetsysteem alleen in wanneer hetnoodzakelijk is.
Voorruitverwarming
E78039
Het systeem werkt alleen bij draaiendemotor en ontdooit ook devoorruitsproeiers. Druk op de schakelaarom het systeem in of uit te schakelen. Hetlampje in de schakelaar geeft de werkingaan.
Na korte tijd schakelt hetverwarmingssysteem automatisch uit.
Achterruitverwarming
E78040
Zet eerst het contact aan.
Druk op de schakelaar om het systeemin of uit te schakelen. Het lampje in deschakelaar geeft de werking aan.
Na korte tijd schakelt hetverwarmingssysteem automatisch uit.
112
Klimaatregeling
Verwarmbare buitenspiegels
De elektrisch bedienbare buitenspiegelszijn ook voorzien van eenverwarmingselement. Dit systeem werktwanneer de achterruitverwarming isingeschakeld.
EXTRA VERWARMING
Programmeerbare extraverwarming
WAARSCHUWINGENSchakel de programmeerbare extraverwarming niet in wanneer de autozich in een afgesloten ruimte
bevindt, bij een tankstation staat of zichin de omgeving van ontbrandbaredampen of stoffen bevindt.
De programmeerbare extraverwarming moet het gehele jaardoor elke maand minimaal 10
minuten worden ingeschakeld. Hierdoorwordt voorkomen dat de vloeistofpompen de aanjagermotor gaan vastzitten.
Om corrosie te voorkomen moet dekoelvloeistof in uw auto het gehelejaar door minstens 10 % antivries
bevatten.
N.B.: De programmeerbare extraverwarming treedt alleen in werkingwanneer zich minimaal 7,5 liter brandstofin de tank bevindt.
N.B.: De verwarming werkt afhankelijkvan de buitentemperatuur.
N.B.: Het is mogelijk dat bij ingeschakeldeprogrammeerbare extra verwarming eruitlaatgassen onder de zijkanten van deauto vrijkomen. Dit is normaal.
N.B.: Bij auto's met hanbediendeklimaatregeling is de verwarming van hetinterieur afhankelijk van de instelling vande temperatuur, luchtverdeling enaanjager.
De programmeerbare extra verwarmingwerkt onafhankelijk van de verwarmingvan de auto door het koelvloeistofcircuitvan de motor te verwarmen. Hij wordtdoor de brandstoftank van energievoorzien.
Bij correct gebruik biedt deprogrammeerbare extra verwarming devolgende voordelen:• Het interieur wordt voorverwarmd.
• De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs encondensatie wordt voorkomen.
• De koude start wordt vermedenwaardoor de motor eerder opbedrijfstemperatuur is.
De programmeerbare extra verwarmingkan ook bij rijdende auto worden gebruiktom het verwarmingsysteem en hetinterieur sneller op te warmen.
Om te voorkomen dat de accu wordtontladen:• Nadat de programmeerbare extra
verwarming een verwarmingscyclusheeft doorlopen, zal de volgendegeprogrammeerde verwarmingstijdalleen worden uitgevoerd indien demotor tussentijds is gestart.
• Rijd met de auto na eenverwarmingscyclus minimaal eenverwarmingscyclus.
Extra verwarming programmeren
De extra verwarming wordtgeprogrammeerd door middel van hetinformatiedisplay. Zie Infodisplays(bladzijde 95).
113
Klimaatregeling
Extra verwarming
Deze extra verwarming (PTC elektrischeverwarming) helpt bij het verwarmen vande motor en het interieur bij auto's metdieselmotor. Het systeem wordtafhankelijk van de buitentemperatuur, dekoelvloeistoftemperatuur en de belastingvan de dynamo automatisch in- ofuitgeschakeld.
Standverwarming
De standverwarming helpt bij hetverwarmen van de motor en het interieurbij auto's met een benzine- ofdieselmotor. Het systeem wordtafhankelijk van de buitentemperatuur ende koelvloeistoftemperatuur automatischin- of uitgeschakeld, tenzij het door debestuurder is uitgeschakeld.
Wanneer de standverwarming in werkingis verschijnt een bericht op hetinformatiedisplay.
De standverwarming kan wordenuitgeschakeld door middel van hetinformatiedisplay. Zie Infodisplays(bladzijde 95).
ELEKTRISCH ZONNEDAK
E78054
WAARSCHUWING
Controleer voordat u het elektrischbedienbare schuifdak bedient, ofdeze vrij is van obstructies en
overtuig u ervan dat zich geen kinderenen/of huisdieren in de nabijheid van deschuifdakopening bevinden. Het nalatenhiervan kan ernstig lichamelijk letsel totgevolg hebben. Het is in eerste instantiede verantwoording van de toeziendevolwassenen dat een kind nooit alleen inde auto blijft; laat nooit de sleutels in deauto achter.
N.B.: Wanneer de schakelaarsgedurende korte tijd vaak wordenbediend kan het systeem een bepaaldetijd buiten werking treden om schadedoor oververhitting te voorkomen.
N.B.: Het elektrisch bedienbare schuifdakkan bij afgezet contact worden bediendvia de functie integraal openen/sluiten.Zie Centrale vergrendeling (bladzijde46).
Het schuifdak kan op twee manierenworden geopend - de achterzijde van hetschuifdak kan omhoog worden gekanteldof het schuifdak kan horizontaal naarachteren worden geschoven. Wanneerde schakelaar wordt ingedrukt opent ofsluit het schuifdak.
Zet het contact aan om de elektrischbedienbare schuifdak te openen of tesluiten.
De schakelaar van het elektrischbedienbare schuifdak bevindt zich tussende zonnekleppen.
114
Klimaatregeling
Schuifdak openen en sluiten
E72188
E72185
B
A
Drukken om te sluitenA
Drukken om te openenB
Schuifdak kantelen
E72189
E72185
B
A
Drukken om te openenA
Drukken om te sluitenB
Schuifdak automatisch openenen sluiten
N.B.: Bij het automatisch openen stopthet schuifdak op ongeveer 8 cm van devolledig geopende stand. Deze standreduceert het dreunende geluid dat somsbij volledig geopend schuifdak hoorbaaris. Het schuifdak stopt alleen automatischin deze stand wanneer het automatischwordt geopend.
Druk, om het schuifdak automatisch teopenen of te sluiten, de betreffende zijdevan de schakelaar tot de tweede aanslagin en laat hem vervolgens los. Druk deschakelaar opnieuw in om de bewegingte stoppen.
Het schuifdak stopt automatisch wanneerde gesloten stand is bereikt.
Antiklemfunctie van hetschuifdak
WAARSCHUWINGENDe antiklemfunctie wordt buitenwerking gesteld tot het geheugenopnieuw is ingesteld. Het
onzorgvuldig sluiten van de ruit kanverwondingen tot gevolg hebben.
115
Klimaatregeling
WAARSCHUWINGENHet onvoorzichtig sluiten van hetelektrisch bedienbare schuifdak kande antiklemfunctie teniet doen en
verwondingen tot gevolg hebben.
Wanneer het schuifdak tijdens het sluitenmet een obstakel in aanraking komt, stopthet automatisch en schuift het een stukjeterug.
Ga, om de antiklemfunctie op te heffenwanneer er sprake is van weerstand, bijv.in de winter, als volg te werk:
WAARSCHUWING
Wanneer het schuifdak voor dederde maal wordt gesloten, wordtde antiklemfunctie uitgeschakeld.
Let erop dat er tijdens het sluiten van hetschuifdak geen obstakels in de wegkunnen zitten.
Sluit het schuifdak voor een derde keertot deze weerstand ondervindt. Deantiklemfunctie is uitgeschakeld en hetschuifdak kan niet automatisch wordengesloten. Het schuifdak zal de weerstandoverwinnen en kan vervolgens volledigworden gesloten.
Laat het schuifdak door een deskundigecontroleren indien het na de derde pogingniet sluit.
Veiligheidsmodus van hetschuifdak
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdensdeze procedure niet. Let erop dater tijdens het sluiten van het
schuifdak geen obstakels in de wegkunnen zitten.
Wanneer het systeem een storingvaststelt, treedt de veiligheidsmodus inwerking. Het schuifdak beweegt danslechts gedurende ca. 0,5 seconden perkeer en stopt vervolgens. Sluit hetschuifdak door opnieuw de schakelaar inte drukken wanneer het schuifdak stopt.Wanneer de achterzijde van het schuifdakomhoog is gekanteld, laat dan hetschuifdak volledig omhoogkantelen ensluit het vervolgens. Laat het systeemonmiddellijk door een deskundigecontroleren.
Leerprocedure schuifdak
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdensdeze procedure niet. Let erop dater tijdens het sluiten van het
schuifdak geen obstakels in de wegkunnen zitten.
Wanneer het schuifdak niet langer meercorrect sluit, voer dan deze'leerprocedure' uit:
• Kantel de achterzijde van hetschuifdak zover mogelijk omhoog.Laat de schakelaar los.
• Druk de schakelaar opnieuw in enhoud deze 30 seconden ingedrukt totu het schuifdak ziet bewegen.
• Laat de schakelaar los en druk dezeonmiddellijk opnieuw in. Het schuifdaksluit, schuift volledig open en schuiftvervolgens weer dicht. Laat deschakelaar niet los voordat hetschuifdak de gesloten stand voor detweede keer heeft bereikt.
Wanneer de schakelaar niet constantwordt ingedrukt, wordt de leerprocedureafgebroken. Begin van voren af aanopnieuw met de procedure.
116
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIEINNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGENVerstel de stoelen nooit tijdens hetrijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordelcorrect wordt gedragen, kan dezeu in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correctdraagt kunnen de stoel, hoofdsteun,veiligheidsgordel en airbags bij eeneventuele aanrijding optimaalbescherming bieden. Wij raden aan datu:
• zoveel mogelijk rechtop gaat zittenmet de onderzijde van uw rug zovermogelijk naar achteren.
• de rugleuning van de stoel niet meerdan 30 graden achterover kantelt.
• de hoofdsteun zodanig instelt, dat debovenzijde gelijkligt met de bovenzijdevan uw hoofd. Stel de hoofdsteunzover mogelijk naar voren in, maar umoet comfortabel kunnen zitten.
• voldoende afstand houdt tussen uzelfen het stuurwiel. minimaal 254 mm (10inch) tussen uw borstbeen en de kapvan de airbag aanhoudt.
• het stuurwiel met licht gebogen armenvasthoudt.
• uw benen licht buigt zodat u depedalen volledig kunt indrukken.
• de schoudergordel over het middenvan uw schouder en de heupgordelstrak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabelis en dat u de volledige controle over dewagen hebt.
HANDMATIG VERSTELBARESTOELEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGENBreng geen extra stoelhoezen aandie niet speciaal zijn ontwikkeld voorhet gebruik op stoelen met
zij-airbags. Laat het aanbrengen van dezestoelhoezen over aan de gedegengetrainde monteurs.
Verstel de stoelen nooit tijdens hetrijden.
117
Stoelen
Stoelen naar voren of naarachteren schuiven
E70728
Trek aan de hendel. Beweeg de stoelheen en weer zodat hij goed vergrendelt.
Lendensteun afstellen
E78058
Hoogte van de bestuurdersstoelverstellen
E70730
Bij elke beweging omhoog of omlaag vande hendel komt de stoel een stukjeomhoog of omlaag.
Hellingshoek van de rugleuningverstellen
E70731
Wanneer de stoelen volledig naar vorenworden geschoven kunnen derugleuningen in horizontale stand wordengekanteld.
118
Stoelen
ELEKTRISCH VERSTELBARESTOELEN
In twee richtingen elektrischverstelbare stoel
E78059
119
Stoelen
In zes richtingen elektrischverstelbare stoel
E78060
120
Stoelen
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWINGENTrek de achterste hoofdsteunomhoog wanneer iemand achterinplaatsneemt.
Wanneer een voorwaarts gerichtkinderzitje op een stoel van detweede of derde zitrij wordt
geplaatst, verwijder dan altijd dehoofdsteun van die stoel.
E66539
Stel de hoofdsteun zo in, dat debovenzijde ervan gelijkligt met debovenzijde van uw hoofd.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder dehoofdsteun.
ACHTERBANK
Rugleuningen naar vorenklappen
E78819
Steek de slottongen van deveiligheidsgordels in de gordelsloten.
Laat de hoofdsteunen zakken.
E78820
Druk de ontgrendelknop op de rugleuningin en klap de rugleuning naar voren.
121
Stoelen
Let erop dat wanneer de rugleuningenweer rechtop worden gezet, dat debuitenste sloten goed vergrendelen.
De veiligheidsgordels moeten voor derugleuning liggen.
Zittingen en rugleuning naarvoren klappen
E78821
Steek de slottongen van deveiligheidsgordels in de gordelsloten.
Steek uw vingers tussen de zitting en derugleuning en klap de zitting naar voren.
Druk de hoofdsteun(en) naar benedenen klap de rugleuning(en) naar voren.
N.B.: Wanneer de rode markering op deontgrendelknop zichtbaar is, is de zittingniet volledig vergrendeld. Ontgrendel dezitting en herhaal de procedure tot derode markering niet meer zichtbaar is.
Wanneer de stoelen weer rechtopworden gezet, moeten de rugleuningendoor de sloten worden vergrendeld.
De veiligheidsgordels moeten zich voorde rugleuning bevinden.
VERWARMDE STOELEN
E78061
WAARSCHUWING
De accu wordt ontladen wanneerde verwarming bij stilstaande motorwordt ingeschakeld.
De verwarmbare voorstoelen wordenbediend met de draaiknoppen op hetinstrumentenpaneel.
De maximum temperatuur wordt bereiktna vijf tot zes minuten. De temperatuurwordt door een thermostaat geregeld.
De stoelverwarming werk alleen met decontactsleutel in stand II.
122
Stoelen
ZONNEKLEPPEN
E72973
ZONNESCHERMEN
E78057
Trek het zonnescherm omhoog en zethet vast in de haken.
DIMMER INSTRUMENTENPA-NEELVERLICHTING
E70454
AANSTEKER
E78055
WAARSCHUWING
Houd de aansteker nooit ingedrukt,omdat hij hierdoor kan wordenbeschadigd. Verwijder de aansteker
wanneer kinderen alleen in de autoachterblijven.
De aansteker wordt ingeschakeld doorhem in te drukken waarna hij automatischin de uitgangspositie terugspringt Deaansteker werkt ook bij afgezet contact.
De aansluiting van de aansteker is ookgeschikt voor andere stroomverbruikers.
Gebruik voor het aansluiten vanstroomverbruikers alleen de specialestekkers uit het Ford AccessoiresProgramma of stekkers voor standaardSAE-aansluitpunten.
123
Gemaksfuncties
ASBAK
E78812
Trek, om de asbak te ledigen, dezecompleet uit de houder.
E78837
Trek het deksel omhoog om de asbak teopenen.
Trek voorzichtig de complete asbak aanhet deksel uit de houder om de asbak teledigen.
EXTRA VOEDINGSAAN-SLUITINGEN
E78056
De extra elektrische aansluitpuntenbevinden zich in de middenconsole en debagageruimte.
Het extra aansluitpunt kan ook wordengebruikt voor accessoires van 12 volt eneen maximum vermogen van 10 ampère.Wanneer de motor niet draait, wordthierdoor wel de accu ontladen.
Gebruik voor het aansluiten vanstroomverbruikers alleen de specialestekkers uit het Ford AccessoiresProgramma of stekkers voor standaardSAE-aansluitpunten.
BEKERHOUDERS
E78838
WAARSCHUWING
Plaats nooit, om verbranding tevoorkomen, hete dranken in debekerhouder.
DASHBOARDKASTJE
Gekoeld handschoenenkastje
E78839
124
Gemaksfuncties
Het handschoenenkastje kan met behulpvan lucht vanaf de airconditioning wordengekoeld. Wanneer de airconditioningwordt ingeschakeld wordt de lucht, dienaar het handschoenenkastje wordtgevoerd, gekoeld. Als de airconditioningwordt uitgeschakeld, stroomt lucht metongeveer de buitentemperatuur hethandschoenenkastje binnen.
De luchttoevoer kan worden afgeslotenom te voorkomen dat koude lucht hetinterieur binnenstroomt.
Draai de kraan in het handschoenenkastjedicht om de luchtstroom af te sluiten.
MIDDENCONSOLE
Afhankelijk van de uitvoering kunnen zichde volgende voorzieningen in demiddenconsole bevinden:
Aansteker
Zie Aansteker (bladzijde 123).
Asbak
Zie Asbak (bladzijde 124).
Extra elektrische aansluiting
Zie Extra voedingsaansluitingen(bladzijde 124).
Houder voor mobiele telefoon
E78840
Bekerhouders
Zie Bekerhouders (bladzijde 124).
Armsteun
E78841
E78842
In en onder de armsteun bevinden zichopbergvakken.
125
Gemaksfuncties
Opbergvak
E78844
WAARSCHUWING
Gebruik de opbergvakken niet alsasbak.
OPBERGRUIMTES
Opbergvak op dashboard
E78843
WAARSCHUWING
Rijd nooit met een geopende klep.Dit belemmert het zicht via devoorruit. Zorg er altijd voor, voordat
u wegrijdt, dat de klep goed gesloten is.
N.B.: Berg geen warmtegevoeligevoorwerpen of vloeistoffen op in hetopbergvak op het dashboard.
Trekken om te openen. Duw, om tesluiten, de klep naar beneden tot hijaangrijpt.
ARMLEUNINGACHTERBANK
E78845
GLASHOUDER
E75193
126
Gemaksfuncties
PASLEZER TOLWEGEN
E78729
Bij auto's met een warmtewerendevoorruit moet de transponder zoalsafgebeeld worden aangebracht (allematen zijn in millimeters weergegeven),anders kan de chipkaart bij de tolpoortenniet goed worden afgelezen.
De transponder moet aan passagierszijdeworden aangebracht om te voorkomendat het zicht van de bestuurder wordtbelemmerd (bijv. verkeerslichten).
AANSLUITING AUXILIARYINGANG (AUX IN)
De AUX IN aansluiting bevindt zich in hethandschoenenkastje. Zie afzonderlijkehandleiding.
USB-POORT
E97793
Zie de afzonderlijke audiohandleiding.
127
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen overhet starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kande motor, nadat de accukabels weer zijnaangesloten, een afwijkendedraaikarakteristiek vertonen gedurendeca. 8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagementzich weer aan de motor moet aanpassen.Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdensdeze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel vanslepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomenmoet u uw auto niet aanduwen ofaanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Gebruik vanstartkabels (bladzijde 207).
CONTACTSLOT
E78086
Uitvoeringen zonder key freesysteem
A
Uitvoeringen met key freesysteem
B
Contactsleutelstanden
Stand 0
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel in de stand 0terug zolang de auto nog inbeweging is.
Contact uit.
128
De motor starten
Stand I
Stuurslot ontgrendeld. De ontsteking enalle overige elektrische circuits zijnuitgeschakeld. Om te voorkomen dat deaccu wordt ontladen, mag decontactsleutel niet te lang in deze standblijven staan.
Stand II
Contact aan, alle elektrische circuits zijningeschakeld. De waarschuwings- encontrolelampen branden. Deze stand isde normale stand tijdens het rijden, dieook moet worden gekozen tijdens hetslepen van de auto.
Stand III
Startmotor ingeschakeld. Laat de sleutellos zodra de motor aanslaat.
STUURWIELBLOKKERING
WAARSCHUWING
Controleer altijd voordat u probeertuw wagen in beweging te brengenof het stuurslot is uitgeschakeld.
Uitvoeringen zonder keylessstartsysteem
Stuurslot activeren:
1. Neem de sleutel uit het contactslot.
2. Draai het stuurwiel.
Uitvoeringen met keylessstartsysteem
Uw wagen is uitgerust met eenelektronisch bediend stuurslot. Dezewerkt automatisch.
Het stuurslot is geactiveerd bij afgezetcontact, als de motor niet draait en dewagen stilstaat.
Het stuurslot wordt automatischuitgeschakeld zodra het contact wordtaangezet.
EEN BENZINEMOTORSTARTEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWING
Wanneer de motor niet aanslaat,raadpleeg dan de instructies metbetrekking tot de
veiligheidsschakelaar van hetbrandstofsysteem. ZieOnderbrekingsschakelaarbrandstoftoevoer (bladzijde 173).
Motortoerental na het starten
Het stationaire toerental waarmee demotor direct na het aanslaan draait isafhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt hetstationaire toerental automatischverhoogd om de katalysator zo snelmogelijk op temperatuur te brengen.Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie vande auto tot een absoluut minimumbeperkt.
Het stationaire toerental neem langzaamaf tot normaal zodra de katalysatoropwarmt.
Behalve bij uitvoeringen meteen Flexfuel motor.
Koude/ warme motor
WAARSCHUWING
Zet, bij temperaturen lager dan -20ºC, de contactsleutel minimaal éénseconde in stand II. Hierdoor wordt
de maximale brandstofdruk verkregen.
129
De motor starten
Druk het koppelingspedaal volledig in enstart de motor zonder het gaspedaal aante raken.
Wanneer de motor niet binnen vijftienseconden aanslaat, wacht dan even enherhaal de startprocedure.
Als de motor na drie startpogingen nogniet is aangeslagen, wacht dan 10seconden en volg de procedure voor eenVerzopen motor.
Wanneer startproblemen wordenondervonden bij temperaturen lager dan-25 ºC, druk dan het gaspedaal ¼ tot ½in om het aanslaan te vergemakkelijken.
Verzopen motor
Druk het koppelingspedaal volledig in.
Druk het gaspedaal langzaam volledigin, houd het in deze stand en start demotor.
Slaat de motor niet aan, herhaal dan destartprocedure zoals beschreven onderKoude/ warme motor.
Uitvoeringen met een Flexfuelmotor.
Starten bij lagebuitentemperaturen
Wanneer de buitentemperatuur lager isdan -15 °C en de tank bio-ethanol E 85bevat, moet een motorblokverwarmingworden gebruikt om het starten tevergemakkelijken.
Indien wordt verwacht dat debuitentemperatuur lager dan -15 °C blijft,is het raadzaam ongelode benzine meteen octaangetal van 95 bij te tankenindien de tank niet geheel gevuld is.Ongeveer 10 liter benzine brengt deverhouding bio-ethanol E 85 in een ¾gevulde tank van 85% naar 70% terug.
Indien bij zeer lage buitentemperaturende tank alleen is gevuld met bio-ethanolE 85 en er geen motorblokverwarmingkan worden gebruikt, kunt u moeilijkhedenondervinden bij het starten van de motor.
Indien de motor niet wil aanslaan, ga danals volgt te werk:1. Druk het gaspedaal 1/3 tot 1/2 in.2. Zet de contactsleutel in stand III.3. Laat de contactsleutel los zodra de
motor aanslaat en laat het gaspedaallangzaam opkomen terwijl hetmotortoerental toeneemt.
4. Indien de motor niet aanslaat, drukdan het gaspedaal volledig in enherhaal stap 2 en 3.
Tijdens het starten worden deinspuitventielen buiten werking gesteldzolang het gaspedaal is ingedrukt. Dit kanworden gebruikt om het teveel aanbrandstof na enkele misluktestartpogingen uit het inlaatspruitstuk teverwijderen.
Indien de accu losgekoppeld is geweestof nadat een ander soort brandstof isgetankt, kan de motor met eenonregelmatig stationair toerental draaien.Dit herstelt zich na 10 tot 30 seconden.
130
De motor starten
Uitvoeringen met key freesysteem
E87381
Uitvoeringen methandgeschakelde versnellingsbak
N.B.: Indien het koppelingspedaal niet isingedrukt, verschijnt er een bericht op hetinformatiedisplay.
Druk het koppelingspedaal in.
Uitvoeringen met automatischetransmissie
N.B.: Indien het rempedaal niet isingedrukt, verschijnt er een bericht op hetinformatiedisplay.
Druk het rempedaal in.
Alle uitvoeringen
Druk de contactschakelaar in en draaihem om het contact aan te zetten en demotor te starten.
Als het systeem een passive key herkentkan de motor worden gestart. Indien geenpassive key wordt waargenomen,verschijnt, KEY CARD NIET HERKENDop het informatiedisplay.
EEN DIESELMOTORSTARTEN
Koude/ warme motor
Druk het koppelingspedaal in zonder hetgaspedaal aan te raken.
Draai de sleutel in stand II encontroleer of de controlelampvan het voorgloeisysteem
brandt.
Wacht tot de controlelamp uitgaat enschakel vervolgens de startmotor zonderonderbrekingen in tot de motor aanslaat.
Herhaal de complete startprocedurewanneer de motor afslaat.
Bij temperaturen beneden -15 ºC kan hetnoodzakelijk zijn de startmotor 30seconden int te schakelen voordat demotor aanslaat. Wanneer de auto vaakonder dergelijke omstandigheden wordtgebruikt is het raadzaam eenverwarmingselement in het motorblok telaten monteren.
Uitvoeringen met key freesysteem
E78300
131
De motor starten
Uitvoeringen methandgeschakelde versnellingsbak
N.B.: Indien het koppelingspedaal niet isingedrukt, verschijnt er een bericht op hetinformatiedisplay.
Druk het koppelingspedaal in.
Uitvoeringen met automatischetransmissie
N.B.: Indien het rempedaal niet isingedrukt, verschijnt er een bericht op hetinformatiedisplay.
Trap het rempedaal in.
Alle uitvoeringen
Druk het contactslot in en verdraai hemom de startmotor in te schakelen.
Als het systeem een passive key herkentkan de motor worden gestart. Indien geenpassive key wordt waargenomen,verschijnt PASSIVE KEY NOTDETECTED op het informatiedisplay.
Motor starten met reservesleutel
E78301
Stel de reservesleutel samen. ZieSleutelloze toegang (bladzijde 41).
Steek de reservesleutel in decontactschakelaar.
Druk het contactslot in en verdraai hemom de startmotor in te schakelen.
SLEUTELLOOS STARTEN
WAARSCHUWINGENHet is mogelijk dat het keylessstartsysteem niet werkt wanneer desleutel zich te dicht bij metalen
voorwerpen of elektronische apparaten,zoals een mobiele telefoon, bevindt.
Controleer altijd voordat u probeertuw wagen in beweging te brengenof het stuurslot is uitgeschakeld. Zie
Aansteker (bladzijde 123).
N.B.: Om het contact aan te zetten ende motor te starten moet zich een geldigepassive key in de wagen bevinden.
N.B.: Druk het rempedaal ofkoppelingspedaal, afhankelijk van het typeversnellingsbak, volledig in om de motorte starten.
E85766
Contact aan
Druk eenmaal de startknop in. Alleelektrische circuits zijn operationeel, dewaarschuwings- en controlelampenbranden.
132
De motor starten
Motor starten bij uitvoeringenmet automatische transmissie
LET OP
Laat de startknop los zodra de motoraanslaat.
N.B.: Door tijdens het starten destartknop los te laten of het rempedaalop te laten komen, wordt de startmotoruitgeschakeld maar blijft het contact aan.
1. Controleer of de transmissie in standP of N staat.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Druk de startknop in.
Motor starten bij uitvoeringenmet handgeschakeldeversnellingsbak
LET OP
Laat de startknop los zodra de motoraanslaat.
N.B.: Door tijdens het starten destartknop los te laten of hetkoppelingspedaal op te laten komen,wordt de startmotor uitgeschakeld maarblijft het contact aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk de startknop in.
Een dieselmotor starten
N.B.: De startmotor kan pas wordeningeschakeld wanneer de het voorgloeienis voltooid. Onder extreem koudeomstandigheden kan dit enkele secondenduren.
N.B.: Houd de startknop en hetkoppelingspedaal of het rempedaalingedrukt tot de startmotor inschakelt.
Motor slaat niet aan.
Het startsysteem met passive key werktniet indien:• De frequenties van de passive key
worden verstoord.• De batterij in de passive key leeg is.
Volg de volgende procedure wanneer demotor niet kan worden gestart.
Type 1
E87382
1. Houd de passive key precies zoals isweergegeven naast destuurkolomkap.
2. Met de passive key in deze stand kuntu de startknop gebruiken om hetcontact aan te zetten en de motor testarten.
133
De motor starten
Type 2
E87381
1. Werk voorzichtig de kap los.
E85767
2. Steek de sleutel in het sleutelhouder.
3. Met de passive key in deze stand kuntu de startknop gebruiken om hetcontact aan te zetten en de motor testarten.
De motor afzetten
Druk bij stilstaande wagen op destartknop om de motor af te zetten. Hetcontact, alle elektrische circuits,waarschuwings- en controlelampenworden uitgeschakeld.
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer dezemet een hoog toerental draait. Als demotor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nogdraaien nadat de oliedruk al tot nul isgedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage vande compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot demotor stationair draait en zet de motor af.
MOTORVERWARMING
LET OP
Onkoppel de voedingskabel van deaansluiting van de motorverwarmingalvorens weg te rijden.
N.B.: Gebruik de motorverwarming alleenbij temperaturen lager dan -10 °C.
N.B.: De stekker van demotorverwarming bevindt zich in deradiateurgrille aan de voorzijde van uwauto.
E97918
134
De motor starten
Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur aan,voordat u de motor start.
135
De motor starten
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGENStop met tanken nadat hetvulpistool voor de tweede keer isafgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte inde brandstoftank, hetgeen er toe kanleiden dat de brandstof overstroomt. Hetmorsen van brandstof kan gevaarlijk zijnvoor andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnenin de nabijheid van hetbrandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.Wanneer het brandstofsysteem lekt,bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -BENZINE
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof vanhoge kwaliteit zonder additieven ofandere toevoegingen.
LET OP
Gebruik geen gelode benzine ofbenzine met additieven die anderemetallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnenhet emissiesysteem beschadigen.
Gebruik ongelode benzine met eenminimum octaangetal van 95 dievoldoet aan de specificatie EN 228, ofeen equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -FLEX FUEL (FF, ETHANOL)
WAARSCHUWINGENBreng geen wijzigingen aan hetbrandstofsysteem of onderdelenervan aan.
WAARSCHUWINGENVervang het brandstofsysteem ofcomponenten ervan niet dooronderdelen die niet specifiek zijn
ontworpen voor gebruik van bio-ethanol.
LET OPGebruik geen gelode benzine ofbenzine met additieven die anderemetallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnenhet emissiesysteem beschadigen.
Gebruik geen methanol in plaats vanbio ethanol E 85.
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof vanhoge kwaliteit zonder additieven ofandere toevoegingen.
N.B.: Gebruik van bio ethanol E 85 kanleiden tot een hoger brandstofverbruik.
N.B.: De correcte brandstofsoort vooruw auto staat vermeld op een sticker aande binnenzijde van de brandstofvulklep.
N.B.: De auto functioneert naar behorenop commerciële ongelode benzine metoctaangetal 95. Bio ethanol E 85 van eenhoge kwaliteit levert echter dezelfdebescherming en prestaties.
Gebruik ongelode benzine met eenminimum octaangetal van 95 dievoldoet aan de specificatie EN 228, ofeen equivalent. U kunt tevens eenmengsel gebruiken van ongelode benzineen bio ethanol E 85.
Opslaan voor de lange termijn
Vanwege kleine hoeveelhedencorrosiebevorderende verontreinigingenin bio ethanol E85 wordt aanbevolen detank alleen te vullen met ongelodebenzine met een octaangetal van 95alvorens de auto voor een langereperiode niet te gebruiken.
136
Brandstof en tanken
BRANDSTOFKWALITEIT -DIESEL
N.B.: Gebruik uitsluitend brandstof vanhoge kwaliteit zonder additieven ofandere toevoegingen.
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,benzine of andere vloeistoffen. Dezekunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine ofpetroleum aan de dieselolie toe.Deze kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
N.B.: Wij raden het langdurig gebruik vanadditieven af die vlokvorming moetenvoorkomen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan despecificatie EN 590, of een equivalent.
U kunt dieselolie gebruiken die maximaal5% RME (biodiesel) bevat.
KATALYSATOR
Rijden met een auto metkatalysator
LET OPZorg ervoor dat u de tank niet leegrijdt.
Schakel de startmotor niet langdurigachtereen in.
Laat de motor niet met eenlosgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.Gebruik hulpstartkabels. ZieGebruik van startkabels
(bladzijde 207).
LET OPZet het contact tijdens het rijden nietaf.
Parkeren
WAARSCHUWING
Parkeer uw auto niet boven drogebladeren of gras. Na het afzettenvan de motor straalt het
uitlaatsysteem nog gedurende enige tijdveel warmte uit. Hierdoor ontstaat hetgevaar van brand.
TANKKLEP
WAARSCHUWINGENVoorkom dat tijdens het tankenbrandstof wordt gemorst, die zichin het vulpistool bevindt.
Wij raden aan minimaal 10 secondente wachten alvorens het vulpistooluit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in debrandstoftank kan stromen.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuitgebruikt om uw wagen te wassen,spuit dan kort op de tankklep vanaf
een afstand van niet minder dan 20centimeter (8 inch).
137
Brandstof en tanken
E86613
Open de klep volledig tot hij vergrendelt.
Wanneer u het vulpistool plaatst, openteen veerbelaste klep wanneer decorrecte vulpistooldiameter wordtgeregistreerd. Hierdoor wordt voorkomendat onjuiste brandstof wordt getankt.
Plaats het vulpistool tot de eerste inkepingen houd het pistool op de plaats in devulopening.
In het dashboardkastje is een trechteraangebracht. Gebruik deze wanneer ubrandstof uit een jerrycan tankt.
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te startenwanneer u de tank met de onjuistebrandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laathet systeem onmiddellijk door eengeschoolde monteur controleren.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en debrandstofverbruikcijfers zijn afgeleid vanlaboratoriumtests volgens EEC richtlijn80/1268/EEC en aanvullingen daarop.Deze richtlijnen worden door alleautomobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor hetvergelijken van merken en modellen. Zezijn niet bedoeld als weergave van hetwerkelijke brandstofverbruik van uwwagen. Het werkelijke brandstofverbruikwordt door vele factoren bepaald,waaronder de rijstijl, rijden met hogesnelheden, starten/stoppen, gebruik vande airconditioning, de gemonteerdeaccessoires, rijden met een aanhanger,enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advieshoe u het brandstofverbruik kuntverlagen.
138
Brandstof en tanken
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Brandstofverbruikscijfers
CO2-emissie
Gecombi-neerdBuitenwegStadsver-
keerVariant
g/kml/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
1576,6 (42,8)5,4 (52,3)8,7 (32,5)
1,4 l Duratec, stage III en IV(Euro III en IV), 3-deurs, 4-deurs, 5-deurs en Wagon,overbrengingsverhouding:4.06
1596,7 (42,2)5,5 (51,4)8,7 (32,5)
1,6 l Duratec, stage III en IV(Euro III en IV), 3-deurs, 4-deurs, 5-deurs en Wagon,handgeschakelde versnel-lingsbak, overbrengingsver-houding: 4.06
1807,5 (37,7)5,9 (47,9)10,4 (27,2)
1,6 l Duratec, stage IV (EuroIV), 3-deurs, automatischetransmissie, overbrengings-verhouding: 4,20
1847,7 (36,7)6,0 (47,1)10,6 (26,6)
1,6 l Duratec, stage IV (EuroIV), 4- en 5-deurs, Wagon,automatische transmissie,overbrengingsverhouding:4,20
1697,1 (39,8)5,8 (48,7)9,4 (30,1)
1,6 l Duratec, stage IV (EuroIV), handgeschakeldeversnellingsbak, overbren-gingsverhouding: 4.06
1576,6 (42,8)5,4 (52,3)8,7 (32,5)
1,6 l Duratec Ti-VCT, stageIV (Euro IV), 3-deurs, 4-deurs, 5-deurs en Wagon,overbrengingsverhouding:4.06
139
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-neerdBuitenwegStadsver-
keerVariant
g/kml/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
1677,0 (40,4)5,6 (50,4)9,5 (29,7)
1,8 l Duratec-HE, stage IV(Euro IV), 3-deurs, 4-deurs,5-deurs en Wagon, handge-schakelde versnellingsbak,overbrengingsverhouding:4,06 (Flexfuel motor inbenzine modus)
1697,1 (39,8)5,4 (52,3)9,8 (28,8)
2,0 l Duratec-HE, stage IIIen IV (Euro III en IV), 3-deurs, 4-deurs, 5-deurs enWagon, handgeschakeldeversnellingsbak, overbren-gingsverhouding: 4.07
1898,0 (35,3)6,1 (46,3)11,2 (25,2)
2,0 l Duratec-HE, stage IV(Euro IV), 3-deurs, 4-deurs,5-deurs en Wagon, automa-tische transmissie, overbren-gingsverhouding: 4.20
1797,5 (37,7)5,7 (49,6)10,6 (26,6)
2,0 l Duratec-HE, stage IV(Euro IV), convertible,handgeschakelde versnel-lingsbak, overbrengingsver-houding: 4.07
2249,3 (30,4)6,8 (41,5)13,8 (20,5)
2,5 l Duratorq-ST, stage IV(Euro IV), 3- en 5-deurs,overbrengingsverhouding:4.00
1244,7 (60,1)4,0 (70,6)5,9 (47,9)
1,6 l Duratorq-TDCi 66 kW(90 pk), stage IV (Euro IV)3-, 4- en 5-deurs, Wagon,overbrengingsverhouding:3.41
140
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-neerdBuitenwegStadsver-
keerVariant
g/kml/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
1274,8 (58,9)4,0 (70,6)6,2 (45,6)
1,6 l Duratorq-TDCi 80 kW(109 pk), stage III en IV(Euro III en IV) met DPF, 3-,4- en 5-deurs, Wagon,handgeschakelde versnel-lingsbak, overbrengingsver-houding: 3.41
1445,5 (51,4)4,7 (60,1)6,9 (40,9)
1,6 l Duratorq-TDCi 80 kW(109 pk), stage III (Euro III)3-, 4- en 5-deurs, DurashiftCVT, overbrengingsverhou-ding: 4.33
1495,6 (50,4)4,8 (58,9)7,0 (40,4)
1,6 l Duratorq-TDCi 80 kW(109 pk), stage III (Euro III),Wagon, Durashift CVT,overbrengingsverhouding:4.33
1495,6 (50,4)4,7 (60,1)7,2 (39,2)
1,6 l Duratorq-TDCi 80 kW(109 pk), stage IV (Euro IV)met DPF, 3-, 4- en 5-deurs,Durashift CVT, overbren-gingsverhouding: 4.33
1525,7 (49,6)4,8 (58,9)7,3 (38,7)
1,6 l Duratorq-TDCi 80 kW(109 pk), stage IV (Euro IV),met DPF, Wagon, DurashiftCVT, overbrengingsverhou-ding: 4.33
1375,2 (54,3)4,3 (65,7)6,7 (42,2)
1,8 l Duratorq-TDCi, stageIV (Euro IV), 3- en 5-deurs,overbrengingsverhouding:3.41
1395,3 (53,3)4,4 (64,2)6,8 (41,5)
1,8 l Duratorq-TDCi, stageIV (Euro IV), 4-deurs enWagon, overbrengingsver-houding: 3.41
141
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-neerdBuitenwegStadsver-
keerVariant
g/kml/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
1455,5 (51,4)4,4 (64,2)7,4 (38,2)
2,0 l Duratorq-TDCi 98 kW(133 pk), stage III (Euro III)3- en 5-deurs, overbren-gingsverhouding: 4,07(2,85 in 5e/6e)
1485,6 (50,4)4,5 (62,8)7,5 (37,7)
2,0 l Duratorq-TDCi 98 kW(133 pk), stage III (Euro III)4-deurs en Wagon, over-brengingsverhouding: 4,07(2,85 in 5e/6e)
1485,6 (50,4)4,6 (61,4)7,4 (38,2)
2.0 l Duratorq-TDCi 98 kW(133 pk), stage IV (Euro IV)3-, 4- en 5-deurs, Wagon,overbrengingsverhouding:4,07 (2,85 in 5e/6e)
1445,5 (51,4)4,4 (64,2)7,4 (38,2)
2,0 l Duratorq-TDCi 100 kW(136 pk), stage III (Euro III)3- en 5-deurs, overbren-gingsverhouding: 4,07(2,85 in 5e/6e) - Waardengelden na inrijperiode van 5000 km (3 000 mijl)
1485,6 (50,4)4,5 (62,8)7,5 (37,7)
2,0 l Duratorq-TDCi 100 kW(136 pk), stage III (Euro III)4-deurs en Wagon, over-brengingsverhouding: 4,07(2,85 in 5e/6e) - Waardengelden na inrijperiode van 5000 km (3 000 mijl)
1485,6 (50,4)4,6 (61,4)7,4 (38,2)
2,0 l Duratorq-TDCi 100 kW(136 pk), stage IV (Euro IV)3- en 5-deurs, overbren-gingsverhouding: 4,07(2,85 in 5e/6e) - Waardengelden na inrijperiode van 5000 km (3 000 mijl)
142
Brandstof en tanken
CO2-emissie
Gecombi-neerdBuitenwegStadsver-
keerVariant
g/kml/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
l/100 km(mpg)
1495,7 (49,6)4,7 (60,1)7,4 (38,2)
2,0 l Duratorq-TDCi 100 kW(136 pk), stage IV (Euro IV)4-deurs en Wagon, over-brengingsverhouding: 4,07(2,85 in 5e/6e) - Waardengelden na inrijperiode van 5000 km (3 000 mijl)
1565,9 (47,9)4,9 (57,6)7,7 (36,7)
2,0 l Duratorq-TDCi 100 kW(136 pk), stage IV (Euro IV),convertible, overbrengings-verhouding: 4,07 (2,85 in5e/6e) - Waarden geldenna inrijperiode van 5 000km (3 000 mijl)
143
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDEVERSNELLINGSBAK
WAARSCHUWINGENSchakel de achteruit alleen inwanneer de auto volledig totstilstand is gekomen.
Oefen bij het terugschakelen van devijfde naar de vierde versnellinggeen onnodige zijwaartse kracht uit
op de schakelhendel aangezien daardoorde tweede versnelling per ongeluk kanworden ingeschakeld.
Om 'tandenknarsen' bij het inschakelenvan de achteruit te voorkomen, moetnadat de auto tot stilstand is gekomen enhet koppelingspedaal is ingedruktongeveer drie seconden wordengewacht.
Achteruitversnelling – 5-versnellingsbak
E75050
Beweeg, voor het inschakelen van deachteruit, de schakelhendel naar rechtsen naar achteren.
Achteruitversnelling − 6-versnellingsbak
Behalve FocusST
E75052
2
1
1. Trek de ring omhoog.2. Beweeg de schakelhendel naar links
en naar voren.
FocusST
E78829
Beweeg, voor het inschakelen van deachteruit, de schakelhendel naar rechtsen naar achteren.
144
Versnellingsbak/transmissie
AUTOMATISCHETRANSMISSIE
Algemene informatie
Met deze transmissie kunt u ookhandmatig schakelen (als eenhandgeschakelde versnellingsbak).
Standen vantransmissiehendel
E78310
ParkerenP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
Handmatig schakelenM
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u dekeuzehendel verplaatst en houd hetingedrukt tot u wegrijdt.
N.B.: Een koude motor heeft een hogerstationair toerental. Daarom heeft dewagen meer de neiging te gaan kruipenwanneer u een rijstand hebt ingeschakeld.
Druk de knop op de keuzehendel in omde achteruit of de parkeerstand in teschakelen.
De stand van de keuzehendel wordt ophet informatiedisplay weergegeven.
Parkeren
WAARSCHUWINGENSchakel de parkeerstand alleen inwanneer de auto stilstaat.
Trek voordat u de wagenverlaat de handrem aan enschakel de parkeerstand in.
Controleer of de keuzehendel isvergrendeld.
N.B.: Wanneer u het bestuurdersportieropent en de parkeerstand is nietingeschakeld, klinkt er een akoestischwaarschuwingssignaal.
N.B.: De accubeveiliging zal hetakoestische waarschuwingssignaal naeen bepaalde tijd uitschakelen.
In deze stand wordt geen kracht op deaangedreven wielen overgebracht en detransmissie is geblokkeerd. Wanneer dekeuzehendel in deze stand staat kunt ude motor starten.
Achteruit
WAARSCHUWING
Schakel de achteruit alleen inwanneer de auto stilstaat en demotor stationair draait.
Neutraal
In deze stand wordt geen kracht op deaangedreven wielen overgebracht, maarde transmissie is niet geblokkeerd.Wanneer de keuzehendel in deze standstaat kunt u de motor starten.
145
Versnellingsbak/transmissie
Rijden
Schakel de rijstand in om automatischgebruik te maken van alle voorwaartseversnellingen.
Handmatig schakelen
N.B.: Het schakelen vindt alleen plaatsbij bepaalde rijsnelheden enmotortoerentallen.
Selecteer handmatig schakelen omhandmatig gebruik te maken van devoorwaartse versnellingen. Druk dekeuzehendel naar voren om terug teschakelen en trek hem naar achteren omop te schakelen.
WAARSCHUWING
Houd de keuzehendel niet constantin – of +.
U kunt versnellingen overslaan door dekeuzehendel met korte intervallenherhaaldelijk te bewegen.
De handmatige modus beschikt ook overeen kickdown functie. Zie Kickdown.
De transmissie schakelt automatischterug wanneer het motortoerental te laagis en schakelt automatisch op wanneerhet motortoerental te hoog is.
Rijmodi
De transmissie schakelt de juisteversnelling in voor optimale prestatiesgebaseerd op de omgevingstemperatuur,de hellingshoek van het wegdek, debelading van de auto en de inbreng vande bestuurder.
Aanwijzingen voor het rijdenmet een automatischetransmissie
Wegrijden
WAARSCHUWING
Een auto met automatischetransmissie kan niet worden gestartdoor middel van slepen of duwen.
Zie Gebruik van startkabels(bladzijde 207).
1. Zet de handrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en drukhet gaspedaal in.
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en drukhet rempedaal in.
2. Trek de handrem aan.
Kickdown
Druk het gaspedaal volledig in terwijl hetkeuzehendel in de rijstand staat om vooroptimale prestaties de eerstvolgendelagere versnelling in te schakelen. Laathet gaspedaal los wanneer kickdown nietlanger gewenst is.
Voorziening voor hetontgrendelen van dekeuzehendel
Gebruik de hefboom om bij eenelektrische storing of bij een lege accu dekeuzehendel uit de parkeerstand tezetten.
146
Versnellingsbak/transmissie
E78321
LET OP
Wees voorzichtig bij hetomhoogtrekken van het paneel.
Verwijder met een klein plat voorwerp hetpaneeltje in de middenconsole naast dekeuzehendel.
E78322
Druk met een geschikt voorwerp devergrendelhendel in de opening enverplaats tegelijkertijd de keuzehendel uitde stand P.
N.B.: Wanneer de keuzehendel opnieuwin de stand P wordt geplaatst, moet dezeprocedure worden herhaald.
147
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
Gescheiden remsysteem
E71353
WAARSCHUWING
Wanneer een remcircuit uitvalt, voelthet rempedaal zachter aan. Drukhet rempedaal krachtig in en houd
rekening met een langere remweg. Stopen laat dit onmiddellijk controleren. Hervatuw reis niet.
Uw auto is uitgerust met een diagonaalgescheiden remsysteem. Wanneer eenremcircuit uitvalt, blijft het andereoperationeel.
Schijfremmen
E71354
Natte remschijven hebben een lagerewrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlatenvan een wasstraat het rempedaal evenvoorzichtig in om de waterfilm op deremschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om debestuurder te ontheffen van zijnplicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielenblokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,waardoor de auto in noodsituaties volledigbestuurbaar en stabiel blijft. Het ABScontroleert de omtreksnelheid van allewielen en regelt de remdruk naar elk wielafzonderlijk. Tijdens krachtig remmenoptimaliseert het ABS de adhesie tussenband en wegdek.
TIPS VOOR RIJDEN METABS
E71355
Wanneer het ABS in werking is, pulseerthet rempedaal. Dit is normaal. Blijf hetrempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren dieontstaan wanneer:• u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.• de auto te maken krijgt met
aquaplaning.• u bochten te snel neemt.
• het wegdek slecht is.
148
Remmen
PARKEERREM
Alle uitvoeringen
E70430
WAARSCHUWING
Bij auto's met automatischetransmissie moet de keuzehendelaltijd in de stand P staan.
• Druk het rempedaal krachtig in.
• Trek de handremhendel krachtig enzover mogelijk aan.
• Druk de ontgrendelknop tijdens hetaantrekken niet in.
• Wanneer uw auto op een hellinggeparkeerd staat met de voorzijde inopwaartse richting, schakel dan deeerste versnelling in en draai hetstuurwiel van de trottoirband af.
• Wanneer uw auto op een hellinggeparkeerd staat met de voorzijde inneerwaartse richting, schakel dan deachteruit in en draai het stuurwiel naarde trottoirband toe.
Druk, om de handrem los te zetten, hetrempedaal krachtig in, trek de hefboomiets omhoog, druk de ontgrendelknop inen laat de hefboom zakken.
149
Remmen
WERKING
Elektronisch StabiliteitsProgramma (ESP)
WAARSCHUWING
ESP houdt niet in dat u niet langervoorzichtig en aandachtig hoeft terijden.
E72903
A A
AB
B
B
B
zonder ESPA
met ESPB
Het ESP ondersteunt de stabiliteit van deauto wanneer deze dreigt uit te breken.Dit wordt bewerkstelligd door de wielenafzonderlijk af te remmen en door hetmotorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een beteretractieregeling door het motorkoppel teverlagen wanneer de wielen bij hetaccelereren beginnen door te spinnen.Het verbetert de mogelijkheden om opgladde of losse oppervlakken te kunnenoptrekken en het verbetert het comfortdoor wielspin in haarspeldbochten tebeperken.
Controlelamp ElektronischStabiliteits Programma (ESP)
De controlelamp ESP knippert wanneerhet systeem wordt geactiveerd. ZieWaarschuwings- enindicatielampen (bladzijde 90).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
De noodremassistent is nietbedoeld om de bestuurder teontheffen van zijn plicht om tijdens
het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
De noodremassistent kan eennoodstopsituatie herkennen aan desnelheid waarmee u het rempedaalindrukt. Hij zorgt voor een maximaleremdruk zolang het rempedaal wordtingedrukt. De noodremassistent kan deremweg in kritieke situaties reduceren.
150
Stabiliteitsregeling
GEBRUIK MAKEN VANSTABILITEITSREGELING
E78085
Druk de schakelaar in en houd deze éénseconde ingedrukt. Het lampje in deschakelaar gaat branden. Op het displaywordt een bericht weergegeven. ZieInfoberichten (bladzijde 101).
Druk de schakelaar opnieuw in om hetsysteem in te schakelen. Telkens wanneeru het contact aan zet wordt het systeemautomatisch ingeschakeld.
Voor locatie: Zie Kort overzicht(bladzijde 8).
151
Stabiliteitsregeling
WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent uverplicht voorzichtig en aandachtigte rijden.
LET OPBij zware regenval of andereomstandigheden waardoorverstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaaldevoorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpenmet een oppervlak de ultrasonegeluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen diezich dicht bij de auto bevinden (ca.30 centimeter aan de achterzijde en
boven of onder de sensoren) niet 'zien'.
Wanneer u een hogedrukspuitgebruikt om uw auto te wassen, spuitdan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20centimeter (8 inch).
N.B.: Wanneer de parkeerhulp eensignaal registreert dat op dezelfdefrequentie wordt uitgezonden als desensoren gebruiken, of wanneer de automaximaal is beladen, kan een vals signaalworden gegeven.
N.B.: De buitenste sensoren kunnen dezijmuren van een garage detecteren.Wanneer de afstand tussen de buitenstesensor en de muur gedurende drieseconden constant blijft, wordt hetakoestisch signaal uitgeschakeld.Wanneer u doorrijdt, kunnen de binnenstesensoren objecten achter de autodetecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DEPARKEERHULP
E77927
LET OPUitvoeringen met eentrekhaakmodule die niet door ons isgoedgekeurd, kunnen obstakels niet
correct detecteren.
Wees bijzonder voorzichtig wanneeru met een gemonteerdetrekhaakkogel of accessoires als een
fietsdrager achteruitrijdt, omdat deparkeersensor alleen de afstand vanaf debumper tot het obstakel meet.
De parkeerhulp detecteert geenobstakels die van de wagen afbewegen. Deze worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toebewegen gedetecteerd.
N.B.: Bij wagens met een afneembaretrekhaakkoppeling wordt de parkeerhulpautomatisch uitgeschakeld wanneer eenvan de aanhangerlampen (of verlichting)wordt aangesloten op de 13 pinsstekkerdoos via een door onsgoedgekeurde trekhaakmodule.
N.B.: Houd de sensoren vrij van vuil, ijsen sneeuw. Reinig de sensoren niet metscherpe voorwerpen.
N.B.: Bij uitvoeringen met eenautomatische transmissie werkt deparkeerhulp niet in stand P.
152
Parkeerhulp
De parkeerhulp wordt automatischgeactiveerd wanneer u bij aangezetcontact de achteruit inschakelt.
U hoort een onderbroken signaal wanneerde afstand tussen de achterbumper eneen obstakel 180 cm bedraagt of 60 cmaan de zijkanten. Wanneer de afstandkleiner wordt, volgen de signalen elkaarsneller op. Bij een afstand van minder dan30 cm klinkt een ononderbroken signaal.
N.B.: Wanneer u drie seconden lang eenhoge pieptoon hoort, duidt dit op eenstoring. Het systeem schakelt bij storingenautomatisch uit. Laat dit zo spoedigmogelijk controleren.
Alleen convertible
LET OP
Open de convertible kap niet ingesloten ruimtes. Hierdoor kan hetkofferdeksel worden beschadigd.
Zie Cabriodak (bladzijde 165).
Er klinkt een ononderbrokenwaarschuwingssignaal wanneer u de kapbedient terwijl er zich op een afstand vanminder dan 30 cm een object achter deachterbumper bevindt.
153
Parkeerhulp
WERKING
Met cruise control (automatischesnelheidsregeling) kunt u met behulp vande schakelaars op het stuurwiel derijsnelheid instellen. U kunt cruise controlgebruiken bij snelheden hoger dan 40km/h (25 mph).
GEBRUIK MAKEN VANSNELHEIDSREGELING(CRUISE CONTROL)
WAARSCHUWING
Schakel onder drukkeverkeersomstandigheden, optrajecten met veel bochten en op
gladde wegen cruise control niet in.
Cruise control inschakelen
E75456
N.B.: Het systeem is gereed op desnelheid in te stellen.
Snelheid instellen
E75452
Druk de schakelaar in om de huidigesnelheid op te slaan en aan te houden.De controlelamp van de cruise controlgaat branden. Zie Waarschuwings-en indicatielampen (bladzijde 90).
Ingestelde snelheidveranderen
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kande snelheid hoger worden dan deingestelde snelheid. Het systeem
stelt niet de remmen in werking. Schakelterug en druk op de SET- schakelaar omhet systeem te helpen de ingesteldesnelheid te handhaven.
N.B.: Wanneer u het gaspedaal indrukt,verandert de ingestelde snelheid niet.Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat deauto weer met de eerder ingesteldesnelheid rijden.
154
Snelheidsregeling (cruise control)
E95393
A
B
Accelereren (versnellen)A
Decelereren (vertragen)B
Ingestelde snelheiduitschakelen
E75453
Druk het rempedaal of de RES schakelaarin.
N.B.: Het systeem regelt niet langer derijsnelheid. De controlelamp van de cruisecontrol gaat niet branden, maar de laatstingestelde rijsnelheid blijft in het geheugenopgeslagen.
Ingestelde snelheid opnieuwinschakelen
E75453
De controlelamp van de cruise controlgaat branden en het systeem zalproberen de auto met de eerder door uingestelde snelheid te laten rijden.
Cruise control uitschakelen
E75455
De eerder door u ingestelde snelheid blijftniet in het geheugen opgeslagen. Decontrolelamp van de cruise control gaatniet branden.
155
Snelheidsregeling (cruise control)
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGENGebruik bevestigingsriemen dievoldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle lossevoorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en andervoorwerpen zo laag mogelijk en zover mogelijk naar voren in de
bagageruimte of de laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklepof achterdeur. Uitlaatgassen kunnende auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-en achterasbelasting voor uw auto.Zie Voertuigidentificatie
(bladzijde 226).
Zware ladingen bestemd voor depassagiersruimte moeten wordengeplaatst op een neergeklapte
achterbank (zie de afbeelding). ZieAchterbank (bladzijde 121).
E97377
BAGAGEAFDEKKINGEN
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen op hetbagageafdekpaneel.
3-/5-deurs
E78832
Maak, om het bagageafdekpaneel teverwijderen, de twee koorden los van deachterklep. Maak het paneel aan dezijkanten los en trek het horizontaal uit deauto.
Breng om het paneel weer aan tebrengen, dit horizontaal in de auto aan,centreer het en druk het zover mogelijkde auto in. Bevestig de twee koordenweer aan de achterklep.
156
Transport
Wagon
E78833
Trek de bagageafdekhoes uit en zet hetin de bevestigingspunten vast.
De hoes kan compleet worden verwijderddoor de houder naar links te drukken endeze aan de rechterzijde op te tillen.
OPBERGRUIMTE ONDERVLOER ACHTERIN
3- en 5-deurs uitvoeringenmet normaal reservewiel
E78846
Trek de vloerbedekking omhoog om deopbergruimte te kunnen bereiken.
BAGAGENETTEN
Bagage-scheidingsnet
Cassette met bagage-scheidingsnetaanbrengen:
Verwijder de bagageafdekhoes.
Druk de geleiders op de cassette naarelkaar toe en schuif de telescopischepennen in de uitsparingen achter derugleuningen van de achterstoelen.
Zorg ervoor dat de kappen op hetuiteinde met de borgpennen op correctewijze in de zijbekledingpanelen wordenaangebracht.
E78834
Trek het net omhoog en breng deuiteinden van de stang aan in de houderstegen het dak.
Zorg ervoor dat de stang in het smallegedeelte van de houders komt te zitten.
157
Transport
WAARSCHUWING
Druk, nadat de cassette isaangebracht, de voorste rand vande bagageafdekhoes in zijn
oorspronkelijke stand (naar voren) om tevoorkomen dat het zicht naar achterenwordt belemmerd.
Breng de bagageafdekhoes weer aan.
Het verwijderen geschiedt in omgekeerdevolgorde.
Bagagenet
E78835
Met sjorogenA
Zonder sjorogenB
Het bagagenet kan worden gebruikt omte voorkomen dat voorwerpen door dewagen schuiven.
Bevestig de haken op de hoeken aan devier sjorogen op de laadvloer.
E78836
N.B.: Het net is bereikbaar vanaf deachterstoelen door hetbagageafdekpaneel aan de voorzijdeterug te klappen.
Het net kan ook aan de zijwanden wordenbevestigd. Vouw het net dubbel en drukde stroken klittenband op de zijkantenvan het net op elkaar. Bevestig de lussenaan de bovenzijde van het net aan dehaken op de zijwand en de lussen aan deonderzijde aan de sjorogen op de vloer.
158
Transport
DAKREKKEN ENBAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGENWanneer u een imperiaal gebruikt,kan het brandstofverbruik van uwauto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,lees dan de instructies van defabrikant en volg deze op.
LET OP
Overschrijd de maximum toelaatbaredakbelasting van 75 kg (inclusief deimperiaal) niet.
Controleer of de imperiaal goed vastziten zet de bevestigingen als volgt vast:
• voordat u vertrekt
• na 50 kilometer (30 mijl) te hebbengereden
• met intervallen van 1.000 kilometer(600 mijl).
Dakdragers aanbrengen
WAARSCHUWING
Verdeel de lading gelijkmatig overhet laadvlak en houd hetzwaartepunt zo laag mogelijk. Zet
de lading goed vast om te voorkomen datdeze gaat glijden. Plaats nooit de ladingdirect op het dakpaneel.
LET OP
Verwijder de dakdragers voordat ueen automatische wasstraatbinnenrijdt.
N.B.: De zijrails zijn zodanig ontworpendat dakdragers (voor fietssteunen,skiklemmen, enz.) uit het FordAccessoires Programma kunnen wordenaangebracht.
N.B.: Reinig, voordat de dakdragersworden aangebracht, de zijrails met eenin water gedrenkte spons.
N.B.: Positioneer de dakdragers zoalsafgebeeld.
A B
E98206
95 mmA
800 mmB
12
E98207
1. Trek de hendel naar buiten.
2. Draai de hendel rechtsom om dedakdrager tegen de rail te latenkomen.
159
Transport
3E98222
A
N.B.: Zorg dat er zich geen openingtussen de dakdrager en de rail bevindt(A).
3. Draai de hendel minimaal 3,5omwentelingen.
E98208
4. Druk de hendel naar binnen. Draai desleutel rechtsom om te vergrendelen.
5. Verwijder de sleutel.
Toegang verkrijgen tot de T-nok
1
2
3
E98209
1. Trek de hendel naar buiten.
2. Laat de afdekking zakken.
3. Verwijder de schuifbalk.
160
Transport
TREKKEN VAN EENAANHANGER
WAARSCHUWINGENOverschrijd het maximumtoelaatbare totaalgewicht en hetaanhangergewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat niet.Zie Voertuigidentificatie (bladzijde 226).
De ST is niet goedgekeurd voor hettrekken van een aanhangwagen.
N.B.: Niet alle auto's zijn geschikt ofgoedgekeurd voor het aanbrengen vaneen trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealerna.
Plaats da lading zo laag mogelijk enmidden op de as(sen) van de aanhanger.Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,moet de lading in de aanhanger zovermogelijk naar de aanhangerkoppelingworden geschoven, omdat dit voor debeste stabiliteit zorgt. Overschrijd demaximum toelaatbare kogeldruk niet.
N.B.: De maximum kogeldruk kunt uvinden op het plaatje met gegevens opde trekhaak.
De stabiliteit van de auto-aanhangercombinatie is vooral afhankelijk van dekwaliteit van de aanhanger.
In bergachtige streken moet vanafhoogten van 1.000 meter het maximumtoelaatbaar gewicht voor iedere 1.000meter met 10% worden verlaagd.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat deoplooprem van een aanhanger nietdoor het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdalingbereikt.
AFNEEMBARETREKHAAKKOGEL
E71328
WAARSCHUWING
Indien deze niet wordt gebruiktmoet de trekhaakkogel altijd veiligin de bagageruimte opgeborgen
worden.
Trekhaakkogel ontgrendelen
E71329
2
1
3
161
Aanhangers trekken
WAARSCHUWING
Gebruik geen gereedschap voorhet aanbrengen of verwijderen vande afneembare trekhaakkogel.
Wijzig de aanhangerkoppeling niet.Demonteer of repareer de trekhaakkogelniet.
1. Verwijder de beschermkap. Steek desleutel in het slot en draai hem linksomom de koppeling te ontgrendelen.
2. Trek de draaiknop naar buiten en draaihem rechtsom totdat hij klikt.
Het rode merkteken op de draaiknopmoet in lijn liggen met het witte merktekenop de trekhaakkogel.
Laat het kartelwiel los. De trekhaakkogelis nu ontgrendeld.
Trekhaakkogel aanbrengen
1
2E71330
WAARSCHUWINGENHet aanbrengen van de afneembaretrekhaakkogel moet bijzonderzorgvuldig plaatsvinden aangezien
de juiste bevestiging bepalend is voor deveiligheid van uw auto en de aanhanger.
Breng de trekhaakkogel alleen aanwanneer de koppeling volledig isontgrendeld.
Trek de plug van de bevestiging van detrekhaakkogel los.
N.B.: Wanneer de trekhaakkogel correctop zijn plaats zit bevindt het groenemerkteken op de draaiknop zichtegenover de witte stip.
1. Breng de trekhaakkogel verticaal aanen druk hem omhoog tot hij aangrijpt.Houd uw hand niet in de omgevingvan het kartelwiel.
2. Vergrendelen: Draai de sleutelrechtsom en verwijder hem.
Steek het uiteinde van de beschermkapin het sleutelgat.
Rijden met een aanhanger
E71331
A
B
162
Aanhangers trekken
WAARSCHUWING
Wanneer aan één vanonderstaande voorwaarden nietwordt voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat hem door eendeskundige controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of detrekhaakkogel goed is vergrendeld.Controleer of:
• Het groene merkteken op dedraaiknop bevindt zich tegenover dewitte stip op de trekhaakkogel.
• De draaiknop A wordt tegen detrekhaakkogel aangeduwd.
• De sleutel B is verwijderd.
• De trekhaakkogel stevig vastzit. (Moetstevig op zijn plaats blijven zitten als eraan getrokken wordt.)
Trekhaakkogel verwijderen
3
1E71332
2
1. Verwijder de beschermpkap. Brengde sleutel aan en draai hem linksom.
2. Houd de trekhaakkogel vast. Trek dedraaiknop naar buiten en draai hemrechtsom tot u een klik hoort en trekde trekhaakkogel naar beneden.
3. Verwijder de trekhaakkogel.
Laat het kartelwiel los.
Wanneer de trekhaakkogel op deze wijzewordt ontgrendeld, kan hij ten alle tijdeworden aangebracht.
Breng de dop in de opening aan.
E71333
WAARSCHUWING
Om de kans op verwondingen tevoorkomen mag de trekhaakkogelnooit worden losgekoppeld
wanneer een aanhanger is aangekoppeld.
Wordt het systeem gedurende langeretijd niet gebruikt, zet het systeem dan inde vergrendelde stand vast. Druk deontgrendelknop naar voren.
163
Aanhangers trekken
Onderhoud
WAARSCHUWING
Verwijder voordat u uw auto meteen hogedrukreiniger reinigt deafneembare trekhaakkogel en sluit
de opening met de dop af.
Houd het systeem schoon. Smeer hetslot regelmatig met grafiet.
Noteer het sleutelnummer.
164
Aanhangers trekken
OPENEN VAN HETCABRIODAK
Benodigde ruimte voor de werkingvan de kap
A
B
E77958
2050 millimeter (80,7 inch)A
190 millimeter (7,5 inch)B
WAARSCHUWINGENControleer voordat u de convertiblekap opent of sluit of hetstangenstelsel van de kap, het
frame van de voorruit, de portierruiten ende zijruiten niet worden belemmerd.
Houd de ruimten rondom dekappen van de rollover bar vrij vanobstructie.
LET OPBedien de convertible kap niet bijtemperaturen lager dan -5 °C.
Controleer of hetbagage-afdekpaneel in de juistestand staat.
OPEN de convertible kap niet metde hand. Hierdoor kan hetstangenstelsel van de convertible kap
worden beschadigd.
LET OPReinig de convertible kap niet meteen hogedrukspray.
N.B.: De convertible kap kan niet tijdenshet rijden worden geopend.
N.B.: De convertible kap vergrendeld enontgrendeld automatisch.
N.B.: De portierruiten en de zijruitenschuiven automatisch dicht.
1. Schuif het bagage-afdekpaneel in devolledig gesloten stand.
2. Zet de contactsleutel in stand II.
E77959
N.B.: Wanneer u de schakelaar van deconvertible kap ingedrukt houdt nadat dekap volledig is geopend, schuiven dezijruiten automatisch in de geheelgesloten stand.
3. Druk de schakelaar van de convertiblekap in en houd hem ingedrukt tot dekap volledig is geopend. Het geluidvan een gong klinkt.
165
Cabriodak
Bagage-afdekpaneel
LET OPPlaats geen bagage op hetbagage-afdekpaneel. Hierdoor kanhet bagage-afdekpaneel of de
convertible kap worden beschadigd.
Plaats geen grote voorwerpen onderhet bagage-afdekpaneel. Hierdoorkan de convertible kap worden
beschadigd.
N.B.: Het bagage-afdekpaneel voorkomtdat voorwerpen in het gebied komenwaarin de convertible kap wordtopgeborgen.
N.B.: De convertible kap opent niet tothet bagage-afdekpaneel volledig isgesloten.
E77960
1
2
1. Trek het bagage-afdekpaneel dicht.
2. Schuif om de naderingsschakelaar tesluiten aan beide zijden van hetbagagecompartiment de nokken inde schuiven.
Windschot
WAARSCHUWING
Laat met een gemonteerdwindschot geen passagiers achterinmeerijden.
LET OPSchuif de voorstoelen niet geheelnaar achteren wanneer hetwindschot is gemonteerd.
Plaats geen bagage op hetwindschot.
Plaats geen grote voorwerpen onderhet windschot.
Plaats geen losse voorwerpen onderhet windschot.
E88448
1. Open het windschot.
E88449
2. Klap het windschot uit.
166
Cabriodak
E78180
3. Plaats de steunen in de openingenvan de veiligheidsgordels achterin.
E78181
4. Trek de hendels, tegen de veerdrukin, uit en laat ze los zodat ze in degrendels aangrijpen.
SLUITEN VAN HETCABRIODAK
N.B.: De convertible kap kan niet tijdenshet rijden worden gesloten.
N.B.: De portierruiten en de zijruitenschuiven automatisch dicht.
1. Zet de contactsleutel in stand II.2. Druk de schakelaar van de convertible
kap in en houd hem ingedrukt tot dekap volledig is gesloten. Het geluid vaneen gong klinkt.
Convertible kap met de handsluiten
WAARSCHUWINGENVoor het sluiten van de convertiblekap zijn twee personen nodig, éénaan iedere zijde. De convertible kap
moet gelijkmatig worden verwijderd.
Rijd niet met de auto wanneer devergrendelhendels van hetkofferdeksel zijn ontgrendeld.
1. Open het kofferdeksel.
E78025
2. Verwijder de plug uit dehemelbekleding van de convertiblekap.
167
Cabriodak
E78026
3. Ontgrendel met de inbussleutel devergrendelhendel van de convertiblekap.
4
6
5
E88101
4. Maak aan beide zijden het rubber vanhet bagagecompartiment los.
5. Verwijder aan beide zijden debevestigingsklemmen waarmee devloerbedekking in hetbagagecompartiment is vastgezet.
6. Trek aan beide zijden devloerbedekking in hetbagagecompartiment iets terug.
E88100
7. Trek aan beide zijden aan deontgrendelkabels van de hendels vanhet kofferdeksel om de convertiblekap te ontgrendelen.
E78029
8. Open het kofferdeksel.
168
Cabriodak
E78030
N.B.: De tonneau cover komt samen metde convertible kap omhoog.
9. Sluit de convertible kap.
E78031
10. Vergrendel met de inbussleutel devergrendelhendel van de convertiblekap.
11. Breng de plug in de hemelbekledingvan de convertible kap aan.
E88444
12. Laat het kofferdeksel zakken.
13. Open het kofferdeksel vanaf deachterzijde.
E78028
14. Vergrendel de vergrendelhendelsvan het kofferdeksel.
15. Breng de vloerbedekking aan beidezijden in het bagagecompartimentop zijn plaats.
169
Cabriodak
16. Breng aan beide zijden debevestigingsklemmen waarmee devloerbedekking in hetbagagecompartiment wordtvastgezet aan.
17. Breng het rubber aan beide zijden inhet bagagecompartiment aan.
18. Sluit het kofferdeksel.
170
Cabriodak
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben eeninlooptijd van ongeveer 500kilometer (300 mijl). Gedurende
deze periode kan de auto een andererijkarakteristiek vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk het intensiefgebruik van de remmen en dekoppeling gedurende de eerste 150
kilometer (100 mijl) in de stad engedurende de eerste 1.500 kilometer(1.000 mijl) op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd de eerste 1.500 kilometer (1.000mijl) niet te snel. Varieer uw snelheiden schakel tijdig op. Laat de motor
niet zwoegen.
171
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
3-/5-deurs
E78856
4-deurs
E78857
Wagon
E78858
GEVARENDRIEHOEK
3-/5-deurs
E78859
4-deurs
E78860
Wagon
Onder de vloerbedekking bevindt zicheen opbergruimte voor eengevarendriehoek.
172
Nooduitrusting
ONDERBREKINGS-SCHAKELAARBRANDSTOFTOEVOER
Uitvoeringen met een Duratecmotor
E72531
De brandstoftoevoer kan wordenonderbroken als gevolg van een aanrijdingof plotselinge trillingen (bijvoorbeeldwanneer u tijdens het parkeren ergenstegenaan rijdt).
De schakelaar bevindt zich in het zijpaneelbij het linker voorportier. Als de schakelaargeactiveerd wordt, springt de knop op deschakelaar omhoog.
Schakelaar terugstellen
WAARSCHUWING
Stel de veiligheidsschakelaar nietterug wanneer u brandstof ruikt ofziet weglekken.
• Draai de contactsleutel in de stand 0.
• Controleer het brandstofsysteem oplekkage.
• Als u geen lekkage hebtgeconstateerd, kunt u de knop op deveiligheidsschakelaar indrukken (zieafbeelding).
• Draai de contactsleutel in de stand II.Wacht enkele seconden en draai desleutel terug in de stand I.
• Controleer het brandstofsysteemopnieuw op lekkage.
COMPONENTEN VANVEILIGHEIDSSYSTEEMINSPECTEREN
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels die zijn belast tengevolge van een aanrijding moetenworden vervangen en de verankeringenworden gecontroleerd. Dezewerkzaamheden moeten door eencorrect hiertoe opgeleide monteurworden uitgevoerd.
173
Staat na een aanrijding
PLAATSENZEKERINGENHOUDERS
WAARSCHUWING
Wijzigingen aan de elektrischeinstallatie of het brandstofsysteemkunnen de veiligheid van de auto
nadelig beïnvloeden aangezien erhierdoor brandgevaar of schade aan demotor kan ontstaan. Laat allewerkzaamheden aan deze systemen ofhet vervangen van relais of zekeringenmet een hoog vermogen over aan eendeskundige.
Links stuur
E78329
Extra zekeringenkastA
Centrale zekeringenkastB
Rechts stuur
E78330
Extra zekeringenkastA
Centrale zekeringenkastB
Extra zekeringenkast
E78332
Deze bevindt zich aan de linkerzijde in hetmotorcompartiment.
Trek, om hem te openen, aan de hendelaan de achterzijde en til het deksel eraf.
174
Zekeringen
Centrale zekeringenkast
E78331
Deze bevindt zich achter hethandschoenenkastje in het dashboard.
Zekeringenkast openen:• Verwijder de schroeven in het
instrumentenpaneel onder hethandschoenenkastje en laat hetpaneel zakken.
• Draai de snelschroeven op dezekeringenkast los.
• Laat de zekeringenkast zakken en trekhem naar u toe.
• Hang de zekeringenkast in de voorstebevestiging van de steun.
Het aanbrengen geschiedt inomgekeerde volgorde.
EEN ZEKERINGVERVANGEN
WAARSCHUWINGENWijzig de elektrische installatie vanuw auto op geen enkele wijze. Laatreparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais enzekeringen voor hoge stroomsterktesdoor goed getrainde monteurs uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alleelektrische onderdelen uit voordatu probeert een zekering te
vervangen of deze aanraakt.
LET OP
Vervang een doorgeslagen zekeringdoor een exemplaar met hetzelfdevermogen.
N.B.: U kunt een doorgeslagen zekeringherkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.: Alle zekeringen, behalve zekeringenvoor hoge stroomsterktes, zijnzogenaamde steekzekeringen.
N.B.: In deksel van de extrazekeringenkast bevindt zich eenzekeringentrekker.
175
Zekeringen
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Aansluitkast in motorcompartiment
E79716
19
6
7 8
10
9
12
11
14
13
16
15
29 36
28
34
35
33
22 25 325
4
3
2
1
2017
18
2421 30 31
23 26 27Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Koelventilateur501
Stuurbekrachtiging802
Aansluitkast passagierszijde, voeding 1603
Aansluitkast passagierszijde, voeding 2604
Klimaatregeling805
Extra verwarming (alleen diesel)606
ABS, pomp van stabiliteitsregeling307
ABS, kleppen van stabiliteitsregeling208
Regeleenheid aandrijfaggregaat (alle modellen behalveFocusST)209
Regeleenheid aandrijfaggregaat (alleen FocusST)309
Aanjager klimaatregeling3010
176
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Contactslot2011
Relais ontsteking 1514012
Solenoïde startmotor2013
Voorruitverwarming, rechterzijde4014
Relais koelventilateur3015
Voorruitverwarming, linkerzijde4016
Elektrische parkeerrem (alle modellen behalve conver-tible)3017
Module dakmechanisme (alleen convertible)3017
Wordt niet gebruikt-18
ABS-module1019
Claxon1520
Extra verwarming2021
Module stuurbekrachtiging1022
Koplampsproeiers3023
Extra verwarming (alleen diesel)1524
Contact, relais1025
Automatische transmissie1026
Koppeling van compressor airconditioning1027
Regeleenheid voorgloeien (alleen diesel)1028
Climate Control met twee zones1029
Regeleenheid aandrijfaggregaat, automatische trans-missie330
Accusensor snel laden1031
Automatische transmissie1032
Voeding inspuitventiel (alleen FocusST)1032
Verwarmde lambdasondes (alleen benzinemotoren)1033
Bypassklep intercooler (alleen dieselmotoren)1033
177
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Verwarmde lambdasonde (alleen FocusST)2033
Inspuitventielen, ontstekingsomvormers1034
Regeleenheid aandrijfaggregaat, kleppen, solenoïdes(alle modellen behalve FocusST)1035
Regeleenheid aandrijfaggregaat, kleppen, solenoïdes,verwarmingselement motorblok (alleen FocusST)1535
Regeleenheid aandrijfaggregaat1036
Aansluitkast aan passagierszijde
100
101102
103
104
138139
140
141142
143
105
111
117
123
130
132
133
129
134
135
136
137
131
106
112
118
124
109
115
121
127
110
116
122
128
107
113
119
125
108
114
120
126
E88709
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Voeding vanaf contactslotelektronische modules10100
Regelmodule elektrischschuifdak, elektrischverstelbare bestuurders-stoel, regelmodule dak(alleen convertible)
20101
178
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Regeling verwarming,stuurkolom, DPF, ontvangerafstandsbediening, DVDspeler,
10102
Voeding verlichting10103
Accusaver, interieurverlich-ting10104
Achterruitverwarming25105
Wordt niet gebruikt-106
Voeding instrumenten-groep, on-board diagnos-tics
10107
Accessoire van instrumen-tengroep (audio- en naviga-tiesysteem)
7,5108
Aansteker, extra aansluit-punt achter20109
Voeding vanaf contactslotschakelaar verlichtingoverdag
10110
Benzinepomp15111
Voeding audiomodules15112
Verlichting overdag(parkeerlichten)10113
Voeding vanaf contactslotinstrumentengroep, immo-biliteitsysteem
10114
Voeding vanaf contactslotverlichting7,5115
Mistlampen20116
Kentekenplaatverlichting7,5117
Portiermodule, linksachter20118
179
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Trekhaakmodule, extraelektrisch aansluitpuntbagagecompartiment
25119
Portiermodule, rechtsachter20120
Verwarmbare voorstoelen20121
Airbagmodule10122
Verwarmbare buitenspie-gels7,5123
Parkeerlichten, zijverlichting,achterlichten (linkerzijde)7,5124
Parkeerlichten, zijverlichting,achterlichten (rechterzijde)7,5125
Key free systeem20126
Elektrisch bedienbareruiten, koelunit25127
Wordt niet gebruikt-128
Voorruitwissers20129
Wordt niet gebruikt-130
Achterruitwisser15131
Remlichten15132
Relais centraal vergrende-lingssysteem, portiermo-dule passagierszijde
25133
Centraal vergrendelingssys-teem, module bestuurder-sportier
20134
Verlichting overdag20135
Ruitensproeierpomp,verwarmbare ruiten-sproeiers
15136
Zoemer lege accu, elek-trisch inklapbare buitenspie-gels
10137
180
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Regelmodule aandrijfaggre-gaat, gaspedaal, automati-sche transmissie
10138
Grootlicht, rechts10139
Grootlicht, links10140
Achteruitrijlamp, elektrischbedienbare spiegels10141
Dimlicht, rechts15142
Dimlicht, links15143
181
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
Alle uitvoeringen behalveFocusST
E89126
Het afneembare sleepoog bevindt is inde opbergruimte onder de vloer en onderhet reservewiel.
N.B.: Bij sommige uitvoeringen is hetafneembare sleepoog is op de boordkrikbevestigd.
Het sleepoog moet altijd in de wagenworden meegenomen.
LET OP
Het afneembare sleepoog heeftlinkse schroefdraad. Draai hetlinksom om het te bevestigen.
Gebruik de wielmoersleutel om hetsleepoog stevig vast te zetten.
FocusST
Het afneembare sleepoog bevindt zich inde tas met de bandenreparatieset.
Het sleepoog moet altijd in de wagenworden meegenomen.
LET OP
Het afneembare sleepoog heeftlinkse schroefdraad. Draai hetlinksom om het te bevestigen.
Gebruik de wielmoersleutel om hetsleepoog stevig vast te zetten.
Alle uitvoeringen
Sleepoog, voor
E91637
E78367
182
Bergen van de auto
Steek uw vinger in het gat aan deonderzijde van het paneel en trek hetpaneel los. Breng het sleepoog aan.
Sleepoog, achter
E78368
Bevestigingspunt voor sleepoogaan achterzijde
A
N.B.: Bij wagens met een trekhaak kanhet sleepoog aan de achterzijde nietworden aangebracht. Gebruik detrekhaak om een auto te slepen.
AUTO OP VIER WIELENSLEPEN
Alle modelvarianten
WAARSCHUWINGENZet het contact aan wanneer uwauto wordt gesleept. Bij afgezetcontact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzersen de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtigingwerken niet, tenzij de motor draait.Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstandenen een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OPTe veel spanning op de sleepkabelkan schade toebrengen aan uw enaan de trekkende wagen.
Bevestig aan het sleepoog aan devoorzijde geen trekstang.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
Uitvoeringen metautomatische transmissie
LET OPSleep uw wagen niet met snelhedenhoger dan 50 km/h (30 mph) of overafstanden van meer dan 50 km (30
mijl). Bij auto's met 6DCT450 transmissiemag de auto niet met snelheden hogerdan 30 km/u worden gesleept.
Wanneer de aangegeven snelheidof afstand wordt overschreden, danmoeten de aangedreven wielen vrij
van de bodem hangen.
Bij een mechanisch defect aan detransmissie moeten de aangedrevenwielen worden opgehesen zodat
deze vrij zijn van het wegdek.
Sleep uw wagen niet achterwaarts.
Zet de versnellingsbak in neutraalwanneer uw auto wordt gesleept.
183
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laatonderhouden zal dit de betrouwbaarheiden de inruilwaarde ten goede komen. Erstaat een groot netwerk van FordErkende Reparateurs ter beschikking dieu met hun professionele expertise ter zijdekunnen staan. De speciaal opgeleidemonteurs zijn het best gekwalificeerd omhet onderhoud aan uw auto snel envakkundig uit te voeren. Bovendienbeschikken zij over gereedschappen enapparatuur die speciaal zijn ontwikkeldom het onderhoud aan uw auto uit tevoeren.
Naast het normale onderhoud raden wijaan de volgende extra controles uit tevoeren.
WAARSCHUWINGENZet het contact af voordat uonderdelen aanraakt of probeert afte stellen.
Raak onderdelen van hetelektronisch ontstekingssysteem bijaangezet contact of draaiende
motor niet aan. Het systeem werkt methoogspanning.
Zorg dat uw handen enkledingstukken niet met dekoelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandighedenkan de koelventilateur na het afzetten vande motor nog enkele minuten blijvendoordraaien.
Dagelijkse controles
• Buitenverlichting.
• Interieurverlichting.
• Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
• Motoroliepeil. Zie Motoroliecontroleren (bladzijde 198).
• Remvloeistofpeil. Zie Controlevloeistofpeil koppeling enremsysteem (bladzijde 200).
• Peil van de ruitensproeiervloeistof. ZieRuitensproeiervloeistofcontroleren (bladzijde 201).
• Bandenspanning (in koude toestand).Zie Velgen en banden (bladzijde209).
• Staat van de banden. Zie Velgen enbanden (bladzijde 209).
Maandelijkse controles
• Koelvloeistofpeil (bij koude motor).Zie Motorkoelvloeistofcontroleren (bladzijde 199).
• Slangen, leidingen en reservoirs oplekkage.
• Vloeistofpeil stuurbekrachtiging. ZieStuurbekrachtigingsvloeistofcontroleren (bladzijde 200).
• Werking van de airconditioning.
• Werking van de parkeerrem.
• Werking van de claxon.
• Vastzitten van de wielmoeren. ZieVelgen en banden (bladzijde 209).
DE MOTORKAP OPENEN ENSLUITEN
De motorkap openen
WAARSCHUWING
Verwijder, om schade of verlies vande sleutel te voorkomen, de sleutelonmiddellijk na het openen van de
motorkap en draai het Ford logo terug.
184
Onderhoud
N.B.: Gebruik bij auto's met key freesysteem de reservesleutel om demotorkap te openen.
E78141
1
E78142
2 3
E78143
5
4
De motorkap sluiten
N.B.: Zorg dat de motorkap goed wordtgesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf eenhoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
185
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,4 L DURATEC-16V (SIGMA)/1,6 L DURATEC-16V (SIGMA) /1,6 L DURATEC-16V TI-VCT(SIGMA)
IJ
FEDCBA
H GE78887
Vloeistofreservoir ruitensproeiers*: Zie Ruitensproeiervloeistofcontroleren (bladzijde 201).
A
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 199).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
C
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).D
186
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
E
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 207).F
Extra zekeringenkast: Zie Zekeringen (bladzijde 174).G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).I
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging: Zie Stuurbekrachtigingsvloeistofcontroleren (bladzijde 200).
J
1Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaafmet een kleur gemarkeerd.
187
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,8 L DURATEC-HE (MI4)/2,0 L DURATEC-HE (MI4)
E78889
I
FEDCBA
H G
Vloeistofreservoir ruitensproeiers*: Zie Ruitensproeiervloeistofcontroleren (bladzijde 201).
A
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 199).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
C
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).D
188
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
E
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 207).F
Extra zekeringenkast: Zie Zekeringen (bladzijde 174).G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).I1Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaafmet een kleur gemarkeerd.
189
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2.5L DURATEC-ST (VI5)
E78890
I
FEDCBA
H G
Vloeistofreservoir ruitensproeiers*: Zie Ruitensproeiervloeistofcontroleren (bladzijde 201).
A
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 199).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
C
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).D
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
E
190
Onderhoud
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 207).F
Extra zekeringenkast: Zie Zekeringen (bladzijde 174).G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).I1Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaafmet een kleur gemarkeerd.
191
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV)DIESEL
E78891
I
FEDCBA
H G
Vloeistofreservoir ruitensproeiers*: Zie Ruitensproeiervloeistofcontroleren (bladzijde 201).
A
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 199).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
C
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).D
192
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
E
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 207).F
Extra zekeringenkast: Zie Zekeringen (bladzijde 174).G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).I1Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaafmet een kleur gemarkeerd.
193
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,8 L DURATORQ-TDCI(LYNX) DIESEL
E78892
I
FEDCBA
H G
Vloeistofreservoir ruitensproeiers*: Zie Ruitensproeiervloeistofcontroleren (bladzijde 201).
A
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 199).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
C
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).D
194
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
E
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 207).F
Extra zekeringenkast: Zie Zekeringen (bladzijde 174).G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).I1Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaafmet een kleur gemarkeerd.
195
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,0 L DURATORQ-TDCI(PUMA) DIESEL
E78893
I
FEDCBA
H G
Vloeistofreservoir ruitensproeiers*: Zie Ruitensproeiervloeistofcontroleren (bladzijde 201).
A
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 199).B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
C
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).D
196
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controlevloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 200).
E
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 207).F
Extra zekeringenkast: Zie Zekeringen (bladzijde 174).G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 198).I1Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaafmet een kleur gemarkeerd.
OLIEPEILSTAAF - 1,4 LDURATEC-16V (SIGMA) /1,6L DURATEC-16V (SIGMA)/1,6 L DURATEC-16V TI-VCT(SIGMA)
E95540
BA
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,8 LDURATEC-HE (MI4) /2,0 LDURATEC-HE (MI4)
E92036
A B
MINA
MAXB
197
Onderhoud
OLIEPEILSTAAF - 2.5LDURATEC-ST (VI5)
E95542
BA
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,6 LDURATORQ-TDCI (DV)DIESEL
E90983
A B
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,8 LDURATORQ-TDCI (LYNX)DIESEL
E95527
BA
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 2,0 LDURATORQ-TDCI (DW)DIESEL
E95543
BA
MINA
MAXB
MOTOROLIECONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of anderesmeermiddelen. Onder bepaaldeomstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
198
Onderhoud
N.B.: Het olieverbruik van nieuwemotoren bereikt zijn normale waarde naongeveer 5.000 kilometer (3.000 mijl).
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MINen MAX merktekens staat.
N.B.: Controleer het peil voordat demotor wordt gestart.
N.B.: De wagen moet op een vlakkeondergrond staan.
N.B.: Bij verwarming zet olie uit. Daardoorkan het oliepeil enkele millimeters bovenhet MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg dezemet een schone, niet pluizende doekschoon. Breng de oliepeilstaaf weer aanen verwijder hem opnieuw om het oliepeilte controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merktekenstaat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGENVul alleen bij wanneer de motorkoud is. Wacht wanneer de motorheet is tien minuten om de motor te
laten afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bijdraaiende motor.
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAXmerkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Fordspecificatie. Zie Technischespecificatie (bladzijde 202).
MOTORKOELVLOEISTOFCONTROLEREN
E75521
LET OP
Controleer of het koelvloeistofpeiltussen de MIN en MAX merktekensstaat.
N.B.: Koelvloeistof zet bij verwarming uit.Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkelemillimeters boven het MAX merktekenstaan.
Koelvloeistof bijvullen
WAARSCHUWING
Verwijder de dop van hetexpansiereservoir niet bij warmemotor. Laat de motor eerst
afkoelen.
Draai de dop langzaam los. Laat de druklangzaam ontsnappen terwijl u de doplosdraait.
WAARSCHUWINGENVul alleen koelvloeistof bij wanneerde motor koud is. Wacht wanneerde motor heet is tien minuten om
de motor te laten afkoelen.
199
Onderhoud
WAARSCHUWINGENLaat koelvloeistof niet in aanrakingkomen met de huid of de ogen.Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct metveel water schoon en neem contact opmet uw huisarts.
LET OP
Mors geen koelvloeistof oponderdelen van de motor.
Vul alleen koelvloeistof bij die voldoet aande Ford specificatie. Zie Technischespecificatie (bladzijde 202).
CONTROLE VLOEISTOFPEILKOPPELING ENREMSYSTEEM
E78897
WAARSCHUWING
Voorkom dat remvloeistof in contactkomt met de huid of de ogen.Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct metveel water schoon en neem contact opmet uw huisarts.
Het remsysteem en hetbedieningsmechanisme van de koppelingzijn aangesloten op één reservoir.
Controleer of het remvloeistofpeil zichtussen de MIN en MAX merktekensbevindt.
STUURBEKRACHTI-GINGSVLOEISTOFCONTROLEREN
Uitvoeringen met een 1,4 lDuratec-16V (Sigma) of 1,6 lDuratec-16V (Sigma) of 1,6 lDuratec-16V Ti-VCT (Sigma)motor
E73701
Bij koude motor moet het vloeistofpeil tothet MAX merkteken reiken.
Vul de voorgeschreven vloeistof bijwanneer de vloeistofspiegel onder hetMIN merkteken staat. Zie Technischespecificatie (bladzijde 202).
200
Onderhoud
Uitvoeringen met een 1,8 lDuratec-HE (MI4) of 2,0 lDuratec-HE (MI4) of 2,5 lDuratec-ST (VI5) of 1,6 lDuratorq-TDCi (DV) diesel- of1,8 l Duratorq-TDCi (Kent)diesel- of 2,0 l Duratorq-TDCi(Kent) dieselmotor
Controle van vloeistofniveaus is nietnoodzakelijk.
RUITENSPROEI-ERVLOEISTOFCONTROLEREN
E78898
De sproeiers van de voor- en achterruithebben een gemeenschappelijkvloeistofreservoir.
Druk na het bijvullen de dop van hetreservoir stevig vast.
201
Onderhoud
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
SpecificatieAanbevolen vloeistofOnderdeel
WSS-M2C913-BFord of MotorcraftFormula E SAE 5W-30
motorolie*Motorolie
WSS-M2C204-A2Ford of Motorcraft PowerSteering FluidVloeistof stuurbekrachtiging
WSS-M97B44-DMotorcraft SuperPlus anti-vriesAntivries
ESD-M6C57-AFord of Motorcraft SuperDOT 4 remvloeistofRemvloeistof
* Als alternatief kunt u SAE 5W-30 motorolie gebruiken, mits deze voldoet aan despecificatie WSS-M2C913-B.
N.B.: Wanneer de auto wordt gebruikt bij temperaturen onder -20°C, moet u geenSAE 10W-40 motorolie gebruiken.
Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatieWSS-M2C913-B, moet u SAE 5W-30 (aanbevolen), SAE 5W-40 (behalve voorFlexfuel uitvoeringen) of SAE 10W-40 die voldoet aan de specificatie ACEA A1/B1(aanbevolen) of ACEA A3/B3. Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg hebben datde motor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer brandstof verbruikt eneen hogere emissiewaarde heeft.
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
MAX-merktekenStuurbekrachtigingsvloei-stofAlle
55 (12,1)BrandstoftankUitvoeringen met eenbenzinemotor
53 (11,7)BrandstoftankUitvoeringen met eendieselmotor
4,5 (1)Ruitensproeiersysteem -met koplampsproeiersAlle
3,3 (0,7)Ruitensproeiersysteem -zonder koplampsproeiersAlle
202
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
3,8 (0,8)Motorolie - inclusief filter1,4 l Duratec -16V
3,5 (0,8)Motorolie - exclusief filter1,4 l Duratec -16V
5,5 (1,2)Koelsysteem inclusiefverwarming - uitvoeringenmet airconditioning
1,4 l Duratec -16V
5,2 (1,1)Koelsysteem inclusiefverwarming - uitvoeringenzonder airconditioning
1,4 l Duratec -16V
4,1 (0,9)Motorolie - inclusief filter1,6 l Duratec -16V
3,75 (0,8)Motorolie - exclusief filter1,6 l Duratec -16V
5,8 (1,3)Koelsysteem inclusiefverwarming - uitvoeringenmet airconditioning
1,6 l Duratec -16V
5,5 (1,2)Koelsysteem inclusiefverwarming - uitvoeringenzonder airconditioning
1,6 l Duratec -16V
4,1 (0,9)Motorolie - inclusief filter1,6 l Duratec-16V Ti-VCT
3,75 (0,8)Motorolie - exclusief filter1,6 l Duratec-16V Ti-VCT
6,0 (1,3)Koelsysteem, inclusiefverwarming1,6 l Duratec-16V Ti-VCT
4,3 (0,9)Motorolie - inclusief filter1,8 l Duratec-HE
3,9 (0,9)Motorolie - exclusief filter1,8 l Duratec-HE
6,5 (1,4)Koelsysteem, inclusiefverwarming1,8 l Duratec-HE
4,3 (0,9)Motorolie - inclusief filter2,0 l Duratec-HE
3,9 (0,9)Motorolie - exclusief filter2,0 l Duratec-HE
6,3 (1,4)Koelsysteem, inclusiefverwarming2,0 l Duratec-HE
6,4 (1,4)Motorolie - inclusief filter2,5 l Duratec-ST
6,1 (1,3)Motorolie - exclusief filter2,5 l Duratec-ST
203
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
7,1 (1,6)Koelsysteem, inclusiefverwarming2,5 l Duratec-ST
3,8 (0,8)Motorolie - inclusief filter1,6 l Duratorq-TDCi
3,4 (0,7)Motorolie - exclusief filter1,6 l Duratorq-TDCi
7,3 (1,6)Koelsysteem, inclusiefverwarming1,6 l Duratorq-TDCi
5,6 (1,2)Motorolie - inclusief filter1,8 l Duratorq-TDCi
5,0 (1,1)Motorolie - exclusief filter1,8 l Duratorq-TDCi
8,1 (1,8)Koelsysteem, inclusiefverwarming1,8 l Duratorq-TDCi
5,5 (1,2)Motorolie - inclusief filter2,0 l Duratorq-TDCi
5,0 (1,1)Motorolie - exclusief filter2,0 l Duratorq-TDCi
8,4 (1,8)Koelsysteem, inclusiefverwarming2,0 l Duratorq-TDCi
204
Onderhoud
REINIGEN VANBUITENZIJDE AUTO
WAARSCHUWING
Wanneer de auto tijdens hetwassen in een autowasserette in dewas wordt gezet, verwijder dan de
was van de voorruit.
LET OPSommige wasinstallaties makengebruik van water onder hoge druk.Hierdoor kunnen sommige
onderdelen van uw auto wordenbeschadigd.
Verwijder de antenne voordat u eenautomatische wasstraat inrijdt.
Schakel de aanjager uit om tevoorkomen dat deeltjes was zich inhet luchtfilter vastzetten.
Wij raden aan uw auto met een spons enhandwarm water en autoshampoo tewassen.
Koplampen reinigen
LET OPGebruik geen scherpe voorwerpen,schurende reinigingsmiddelen ofchemische oplossingen om de
koplampglazen te reinigen.
Veeg de koplampglazen niet schoonwanneer ze droog zijn.
Achterruit reinigen
LET OP
Gebruik geen scherpe voorwerpen,schurende reinigingsmiddelen ofchemische oplossingen op de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Gebruik een schone, niet pluizende doekof een vochtige zeem om de binnenzijdevan de achterruit te reinigen.
Chromen onderdelen reinigen
LET OP
Gebruik geen schuurmiddelen ofchemische oplosmiddelen. Gebruikeen zeepoplossing.
Onderhoud van de lak
LET OPPoets de auto niet in de felle zon.
Voorkom dat polish op kunststofoppervlakken komt. Dit laat zichmoeilijk verwijderen.
Breng geen polish op de voor- enachterruit aan. Dit heeft een lawaaiigewerking van de ruitenwissers tot
gevolg; bovendien kunnen de ruiten danniet goed worden drooggeveegd.
Wij raden u aan de lak één- of tweemaalper jaar in de was te zetten.
REINIGEN VANBINNENZIJDE AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGENGebruik voor het reinigen geenschurende middelen of chemischeoplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in hetoprolmechanisme komt.
205
Verzorging van de auto
Reinig de veiligheidsgordels met eeninterieurreiniger of water met een zachtespons. Laat de veiligheidsgordels op eennatuurlijke manier drogen. Gebruik geenhaardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,LCD-schermen,radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geenschurende middelen of chemischeoplosmiddelen.
KLEINE LAKSCHADEREPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijkonschadelijke substanties van hetlakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,teervlekken, wegenzout en industriëleneerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag ofkleine krasjes moeten zo spoedig mogelijkworden hersteld. Uw Ford dealer heefteen grote keuze aan producten. Lees envolg nauwkeurig de instructies van defabrikant op.
206
Verzorging van de auto
ONDERHOUD VAN DE ACCU
De accu vraagt zeer weinig onderhoud.Uw Ford dealer zal in het kader van hetnormale onderhoudsschema regelmatighet vloeistofpeil in de accu controleren.
GEBRUIK VANSTARTKABELS
LET OPVerbind alleen accu's met dezelfdenominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels metgeïsoleerde klemmen en eenvoldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los vande elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
A
B
C D
E75183
Auto met de lege accuA
Auto met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabelC
Negatieve hulpstartkabelD
207
Accu van de auto
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaarniet raken.
2. Zet het contact van beide auto's af enschakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de plus (+) pool van auto Bmet de plus (+) pool van auto A (kabelC).
4. Verbind de massa-aansluiting (-) vanauto B met de massa-aansluiting aande linkerzijde van deschokdempertoren van auto A (kabelD).
LET OPSluit de kabel niet aan op deminpool (–) van de ontladenaccu.
Zorg ervoor dat de hulpstartkabelsniet met draaiende onderdelen vande motor in aanraking kunnen
komen.
Motor starten
1. Start de motor van auto B en laatdeze met een matig hoog toerentaldraaien.
2. Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drieminuten draaien alvorens de kabelslos te koppelen.
LET OP
Schakel niet de koplampen tijdenshet loskoppelen van dehulpstartkabels in. Door de
spanningspiek kunnen de gloeilampendoorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerdevolgorde los.
ACCU VERVANGEN
Uitvoeringen met eenbenzinemotor
Wanneer de accu losgekoppeld isgeweest, kan de motor gedurende 8 kmnadat de accukabels weer zijnaangesloten een afwijkendedraaikarakteristiek vertonen, omdat hetmotormanagementsysteem zichzelf aande motor moet aanpassen.
208
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OPGebruik uitsluitend banden en velgenmet de goedgekeurde maat. Hetgebruik van andere maten kan
schade aan de auto tot gevolg hebbenen kan de typegoedkeuring ongeldigmaken.
Wanneer u banden met een anderediameter laat monteren dan die vande in de fabriek gemonteerde
banden, geeft de snelheidsmeter nietmeer de juiste snelheid aan. Breng uwwagen naar uw dealer en laat het motormanagementsysteem opnieuwprogrammeren.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportierbevindt zich een plaatje met debandenspanning.
Controleer de bandenspanning bij eentemperatuur waarin u gaat rijden enwanneer de banden koud zijn.
EEN WIEL VERVANGEN
Reservewiel
Uw auto is voorzien van een reservewielof een reparatieset (ContiMobilityKit). ZieBandenreparatieset (bladzijde 214).
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGENGebruik uitsluitend banden envelgen met de goedgekeurde maat.Het gebruik van andere maten kan
schade aan de auto tot gevolg hebbenen kan de typegoedkeuring ongeldigmaken.
WAARSCHUWINGENWanneer u banden monteert meteen andere diameter dan de in defabriek gemonteerde banden, duidt
de snelheidsmeter de snelheid nietcorrect meer aan. Breng uw auto naar uwdealer en laat hetmotormanagementsysteem opnieuwprogrammeren.
Uitvoeringen met eenruimtebesparend reservewiel
WAARSCHUWINGENWanneer het reservewiel afwijkt vande andere gemonteerde wielen,moet u zich aan de volgende regels
houden:
Rijd niet harder dan 80 km/h (50mph).
Leg zo kort mogelijke afstanden af.
Monteer nooit meer dan éénreservewiel tegelijk.
Monteer op dit wiel geensneeuwketting.
Rijd met dit wiel niet eenautomatische wasstraat in.
Uitvoeringen metstabiliteitscontrole
Uitvoeringen met ESP kunnen watongebruikelijke rijeigenschappenvertonen. Schakel het ESP uit. ZieGebruik maken vanstabiliteitsregeling (bladzijde 151).
Alle uitvoeringen
N.B.: Het reservewiel bevindt zich onderhet paneel in het bagagecompartiment.
209
Velgen en banden
E72563
• Til de achterzijde van het paneel in hetbagagecompartiment op.
E72564
1. Draai de bout linksom geheel los.
2. Verwijder het reservewiel.
3. Verwijder de krik; deze is onder hetreservewiel opgeborgen.
4. Breng het defecte wiel in deomgekeerde volgorde aan.
Boordkrik
WAARSCHUWINGENDe boordkrik waarmee uw autowordt geleverd mag alleen wordengebruikt voor het wisselen van een
wiel in noodsituaties.
WAARSCHUWINGENControleer, voordat u de boordkrikgebruikt, of deze niet is beschadigdof vervormd en dat de schroefdraad
is gesmeerd en vrij is vanverontreinigingen.
U mag nooit iets tussen de krik ende grond of de krik en de autoplaatsen.
N.B.: De boordkrik bevindt zich in debergruimte onder het paneel en onderhet reservewiel.
N.B.: Auto's met een bandenreparatiesetof run flat banden zijn niet uitgerust meteen boordkrik en een wielmoersleutel.
Voor het monteren van zomer- ofwinterbanden verdient het aanbevelingeen hydraulische garagekrik te gebruiken.
N.B.: Gebruik een krik met een minimumhefvermogen van 1,5 ton en een krikkopmet een diameter van minimaal 80 mm(3,1 inch).
E78134
1. Verwijder het reservewiel.
2. Draai de bevestigingsbout linksom losen verwijder de krik met dewielmoersleutel.
210
Velgen en banden
E78135
1. Draai na het gebruik van de boordkrikde hendel in een zodanige stand datde pijl op de arm recht tegenover destip staat om de wielmoersleutel opde krik vast te zetten.
2. Klem de wielmoersleutel aan dekrikhendel vast en klap de hendeltegen de krik zoals in de afbeeldingwordt weergegeven.
Kriksteunpunten
LET OP
Gebruik uitsluitend de aangegevenkriksteunpunten. Wanneer u anderepunten gebruikt kan dit de
carrosserie, de stuurinrichting, dewielophanging, de motor, hetremsysteem of de brandstofleidingenbeschadigen.
E92658
A
B
Alleen voor gebruik in noodsituatiesA
OnderhoudB
211
Velgen en banden
E93184
A
Uitsparingen in de dorpels A duiden dekriksteunpunten aan.
E92932
E93020
Wiel verwijderen
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGENParkeer uw auto dusdanig dat u,noch het verkeer hinder ondervindtof gevaar loopt.
Zet een gevarendriehoek neer.
Zorg ervoor dat de auto met dewielen in de rechtuitstand op eenstevige, vlakke ondergrond staat.
Zet het contact af en trek dehandrem aan.
Schakel de eerste versnelling of deachteruit in wanneer uw auto isuitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Selecteer stand 'P'wanneer deze met een automatischetransmissie is uitgerust.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaaltegenoverliggende wiel met eengeschikt blok hout of een wielkeg.
212
Velgen en banden
WAARSCHUWINGENLet erop dat bij richting gebondenbanden de pijlen in de draairichtingwijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet wordengemonteerd waarvan de pijlentegengesteld aan de draairichting wijzen,laat dan de band zo spoedig mogelijkdoor een deskundige in de juiste richtingmonteren.
Voer geen werkzaamheden uitonder een auto die alleen door eenkrik wordt ondersteund.
Zorg ervoor dat de krik verticaal tenopzichte van het kriksteunpunt staaten dat de voet vlak op de grond
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met debuitenzijde op de grond, hierdoorwordt de lak beschadigd.
E78139
• Steek het platte uiteinde van dewielmoersleutel tussen de velg en dewieldeksel en werk voorzichtig dewieldeksel los.
Uitvoeringen met wielslotmoeren
E72572
N.B.: Vervangings dopsleutels enwielslotmoeren zijn verkrijgbaar aan dehand van het referentienummer op hetcertificaat van de wielslotmoeren.
• Plaats de dopsleutel op de slotmoer.
Alle uitvoeringen
1. Draai de wielmoeren een slag los.
2. Plaats de krikvoet op een stevige envlakke ondergrond.
3. Krik de auto zover op dat het wiel losvan de grond is.
4. Draai de wielmoeren nu geheel los enverwijder het wiel.
Wiel aanbrengen
Alle uitvoeringen
N.B.: Let erop dat de juiste wielmoerenvoor het type velg wordt gebruikt,raadpleeg bij twijfel uw dealer.
213
Velgen en banden
1. Schuif het reservewiel op detapeinden.
2. Draai de wielmoeren - met deconische zijde naar het wiel gekeerd- rechtsom aan, maar zet ze nog nietvast.
3. Laat de auto zakken en verwijder dekrik.
Uitvoeringen met wielslotmoeren
• Plaats de dopsleutel op de slotmoer.
Alle uitvoeringen
E72573
1. Draai de wielmoeren in deaangegeven volgorde definitief vast.
2. Druk de wieldeksel stevig met de balvan uw hand aan.
3. Berg de dopsleutel en dewielmoersleutel veilig op.
4. Berg de krik en het defecte wiel inomgekeerde volgorde op en zet zevast.
N.B.: Laat het aanhaalmoment van dewielmoeren en de bandenspanning zosnel mogelijk controleren.
VERZORGING VAN BANDEN
E70415
Zorg voor een langere levensduur ervoordat de banden van de voor- enachterwielen gelijkmatig slijten. Wij radenaan dat de voor- en achterwielen metregelmatige intervallen tussen 5.000 en10.000 km te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren debandwangen niet langstrottoirbanden schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doehet dan zo langzaam mogelijk en rijd zomogelijk haaks met de wielen het trottoirop.
Controleer regelmatig de banden opscheuren, vreemde voorwerpen ofonregelmatige slijtage van het loopvlak.Ongelijkmatige slijtage betekent dat dewieluitlijning niet meer aan de specificatiesvoldoet.
Controleer iedere twee weken debandenspanning (inclusief hetreservewiel) wanneer de banden koudzijn.
BANDENREPARATIESET
Uw wagen heeft eventueel geenreservewiel. In dat geval is er eenbandenreparatieset aan boord, waarmeeu één lekke band kunt repareren.
214
Velgen en banden
De bandenreparatieset bevindt zich in dereservewielkuip.
Algemene informatie
WAARSCHUWINGENAfhankelijk van het type en deomvang van de beschadigingkunnen sommige banden slechts
gedeeltelijk of soms geheel niet wordengedicht. Een te lage bandenspanning kanhet weggedrag van de wagenbeïnvloeden, waardoor u de macht overhet stuur kunt verliezen.
Gebruik de bandenreparatieset nietwanneer de band al beschadigd isdoor het rijden met een te lage
bandenspanning.
Probeer geen andere lekken tedichten dan zichtbare lekken in hetloopvlak van de band.
Probeer geen lekken te dichten inde bandwang.
Met de bandenreparatieset kunt u demeeste gaatjes dichten [tot een diametervan zes millimeter], waarna u tijdelijkverder kunt rijden.
Let op het volgende bij het gebruik vande set:
• Rijd voorzichtig en maak geenplotselinge stuurbewegingen,vooral wanneer de wagen zwaar isbeladen of tijdens het rijden met eenaanhanger.
• De set zorgt voor een tijdelijkereparatie, waardoor u uw reis tot devolgende dealer of bandenspecialistkunt voortzetten, of een afstand vanmaximaal 200 km (125 mijl) kuntafleggen.
• Rijd niet sneller dan maximaal80 km/h (50 mph).
• Houd de set buiten het bereik vankinderen.
• Gebruik de set bijomgevingstemperaturen van –30 °Ctot +70 °C.
Gebruik van debandenreparatieset
WAARSCHUWINGENSamengeperste lucht kan zichgedragen als een explosief ofdrijfmiddel.
Laat de bandenreparatieset tijdenshet gebruik nooit onbeheerd achter.
LET OP
Laat de compressor niet langer dan10 minuten draaien.
N.B.: Gebruik de bandenreparatiesetalleen bij wagens die ermee zijn uitgerust.
• Parkeer uw wagen zodanig langs dekant van de weg dat u het verkeer nietbelemmert en dat u in staat bent deset te gebruiken zonder in gevaar tekomen.
• Trek, zelfs wanneer u op een vlakkeondergrond geparkeerd staat, dehandrem aan om te waarborgen datde auto niet in beweging kan komen.
• Probeer geen vreemde voorwerpen,zoals spijkers of schroeven, uit deband te verwijderen.
• Laat, wanneer u de set gebruikt, demotor draaien, maar niet wanneer dewagen in een gesloten of slechtgeventileerde ruimte staat (bijv. in eengebouw). Zet in dergelijke gevallen decompressor aan zonder de motor testarten.
215
Velgen en banden
• Vervang de fles met het afdichtmiddeldoor een nieuwe voordat dehoudbaarheidsdatum (zie debovenzijde van de fles) is bereikt.
• Informeer andere gebruikers van dewagen dat de band tijdelijk isgerepareerd met debandenreparatieset en stel hen op dehoogte van de specialerijvoorschriften.
Band oppompen
WAARSCHUWINGENControleer de bandwang voordat uhet afdichtmiddel in de band pompt.Wanneer u scheuren, knobbels of
dergelijke ziet, probeer dan niet de bandop te pompen.
Ga niet vlak naast de band staanwanneer de compressor draait.
Sla de bandwang gade. Wanneer uscheuren, knobbels en dergelijkeziet verschijnen, schakel dan de
compressor uit en laat de lucht met deaflaatklep B ontsnappen. Rijd niet verdermet deze band.
WAARSCHUWINGENHet afdichtmiddel bevat natuurlijklatex. Voorkom contact met huid,ogen of kleding. Mocht dit toch
gebeuren, spoel het betreffendelichaamsdeel dan direct met veel waterschoon en neem contact op met uwhuisarts.
Wanneer de bandenspanningbinnen zeven minuten lager wordtdan 1,8 bar (26 psi), kan de band
ernstig zijn beschadigd, waardoor eentijdelijke reparatie onmogelijk is. Vervolgin een dergelijk geval uw reis niet metdeze band.
LET OP
Wanneer de fles op de houder wordtgedraaid, wordt de afdichting van defles verbroken. Draai de fles niet uit
de houder omdat dan het afdichtmiddelontsnapt.
216
Velgen en banden
E94973
B
J
I
F
E
C
KA
G
HD
BeschermkapA
AflaatklepB
SlangC
Oranje dopD
217
Velgen en banden
FlessenhouderE
DrukmeterF
Stekker met kabelG
CompressorschakelaarH
LabelI
FlessendopJ
Fles afdichtmiddelK
1. Open het deksel van debandenreparatieset.
2. Trek het label I waarop de maximaaltoelaatbare snelheid van 80 km/h(50 mph) vermeld staat van het huisen maak het binnen het gezichtsveldvan de bestuurder vast op hetinstrumentenpaneel. Het label magniets belangrijks aan het oogonttrekken.
3. Haal de slang C en de stekker metkabel G uit de set.
4. Draai de oranje dop D en deflessendop J los.
5. Draai de fles afdichtmiddel K stevigrechtsom in de flessenhouder E.
6. Draai het ventieldopje van debeschadigde band eraf.
7. Verwijder de beschermdop A van deslang C en draai de slang C stevig ophet ventiel van de lekke band.
8. De compressorschakelaar H moet inde stand 0 staan.
9. Sluit de stekker G aan op deaansluiting van de aansteker of hetextra elektrisch aansluitpunt. ZieAansteker (bladzijde 123). Zie Extravoedingsaansluitingen (bladzijde124).
10. Start de motor.
11. Zet de compressorschakelaar H inde stand 1.
12. Pomp de band niet langer dan zevenminuten op voor een minimale drukvan 1,8 bar (26 psi) en een maximumdruk van 2,5 bar (51 psi). Zet decompressorschakelaar H in de stand0 en controleer de huidigebandenspanning met de drukmeterF.
13. Neem de stekker G uit de aansluitingvan de aansteker of het extraelektrisch aansluitpunt.
14. Draai de slang C snel van het ventiellos en breng de beschermdop Aaan. Draai het ventieldopje vast.
15. Laat de fles afdichtmiddel K in deflessenhouder E zitten.
16. Zorg ervoor dat de set, deflessendop en de oranje dop veiligworden opgeborgen, maar makkelijkbereikbaar zijn. De set kan weernodig zijn wanneer u debandenspanning controleert.
17. Ga onmiddellijk ongeveer driekilometer (twee mijl) rijden, zodat hetafdichtmiddel het lek kan afdichten.
N.B.: Wanneer het afdichtmiddel in deband wordt gepompt, kan de druktoenemen tot 6 bar (87 psi) maar dezeneemt na ca. 30 seconden weer af.
218
Velgen en banden
WAARSCHUWING
Wanneer u heftige trillingen,onbalans in het stuurwiel of lawaaitijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar eenplaats waar u veilig kunt stoppen.Controleer de band en debandenspanning opnieuw. Wanneer debandenspanning lager is dan 1,3 bar (19psi) of wanneer er scheuren, knobbels ofdergelijke zichtbaar zijn, hervat dan uwreis niet met deze band.
Bandenspanning controleren
1. Stop na ongeveer drie kilometer (tweemijl) te hebben gereden. Controleeren corrigeer zo nodig de spanning vande beschadigde band.
2. Sluit de set aan en lees debandenspanning af op de drukmeterF.
3. Wanneer de spanning 1,3 bar (19 psi)of hoger is, breng de band dan op devoorgeschreven spanning. ZieTechnische specificatie (bladzijde221).
4. Herhaal de procedure om de bandweer op spanning te brengen.
5. Controleer de bandenspanningnogmaals met de drukmeter F.Wanneer de spanning te hoog is, laatdan de spanning afnemen met behulpvan de aflaatklep B.
6. Zodra u de band op de juiste spanninghebt gebracht: zet decompressorschakelaar H in de stand0, trek de stekker G uit decontactdoos, draai de slang C los,draai het ventieldopje vast en brengde beschermdop A weer aan.
7. Laat de fles afdichtmiddel K in deflessenhouder E zitten en bewaar deset veilig op zijn oorspronkelijke plaats.
8. Rijd naar de dichtstbijzijndebandenspecialist om de beschadigdeband te laten vervangen. Vertel,voordat de band van de velg wordtafgenomen, de bandenspecialist datde band een afdichtmiddel bevat.Vervang de set zo snel mogelijk naeenmalig gebruik.
N.B.: Bedenk dat eenbandenreparatieset slechts voor tijdelijkemobiliteit zorgt. Voorschriften aangaandebandreparatie na gebruik van debandenreparatieset kunnen per landverschillen. Raadpleeg eenbandenspecialist voor advies.
WAARSCHUWING
Voordat u wegrijdt moet de bandde voorgeschrevenbandenspanning hebben. Zie
Technische specificatie (bladzijde221). Controleer voortdurend debandenspanning tot de band isvervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samenmet het huishoudelijk afval wordenafgevoerd. Breng resten afdichtmiddelnaar uw dealer of voer ze af volgens delokale richtlijnen.
GEBRUIK VANWINTERBANDEN
LET OP
Controleer of u de velgen met dewinterbanden met het correcte typewielmoeren hebt bevestigd.
Indien winterbanden zijn gemonteerd,controleer dan of de bandenspanningcorrect is. Zie Technischespecificatie (bladzijde 221).
219
Velgen en banden
GEBRUIK VANSNEEUWKETTINGEN
WAARSCHUWINGENRijd niet harder dan 50 km/h.
Rijd niet met sneeuwkettingen opeen sneeuwvrij wegdek.
Sneeuwkettingen mogen nietworden gemonteerd op 205/50 R17 of 225/40 R 18 banden.
LET OP
Wanneer uw wagen is uitgerust metwieldeksels, verwijder deze danvoordat u sneeuwkettingen
monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen metkleine schakels.
Monteer alleen sneeuwkettingen op devoorwielen.
Uitvoeringen metstabiliteitsregeling (ESP)
Uitvoeringen met stabiliteitsregeling (ESP)kunnen een wat ongebruikelijkerijkarakteristiek vertonen, hetgeen kanworden voorkomen door het systeem uitte schakelen. Zie Stabiliteitsregeling(bladzijde 150).
BANDENSPANNINGCON-TROLESYSTEEM
WAARSCHUWINGENHet systeem ontheft u niet van deverantwoording om regelmatig debandenspanning te controleren.
WAARSCHUWINGENHet systeem waarschuwt u alleenvoor een lage bandenspanning. Hetpompt de banden niet op.
Rijd niet met een aanzienlijk te lagebandenspanning. Hierdoor kunnende banden oververhit raken en
worden beschadigd. Een te lagebandenspanning verhoogt hetbrandstofverbruik, verkort de levensduurvan de banden en heeft een nadeligeinvloed op de rijeigenschappen.
LET OPBuig of beschadig de ventielen nietwanneer u de banden oppompt.
Laat banden door goed opgeleidemonteurs monteren.
Het detectiesysteembandenspanningsverlies waarschuwtingeval van een luchtdrukwijziging in eenvan de banden. Dit vindt plaats via deABS-sensoren die de rollende omtrek vande wielen registreren. Wanneer derollende omtrek verandert, dan geeft diteen lage spanning aan in een band. Erwordt een waarschuwingsberichtweergegeven in de informatiedisplay ende berichtencontrolelamp gaat branden.Zie Infoberichten (bladzijde 101).
Naast een te lage bandenspanning of eenbeschadigde band kunnen de volgendesituaties van invloed zijn op de rollendeomtrek:• Ongelijke wagenbelading.
• Gebruik van een aanhangwagen ofeen heuvel op en af rijden.
• Gebruik van sneeuwkettingen.
• Rijden op zachte ondergrond zoalssneeuw of modder.
220
Velgen en banden
N.B.: Het systeem functioneert naarbehoren, maar de detectietijd kan wellichttoenemen.
Wanneer een waarschuwingsbericht vooreen lage bandenspanning op hetinformatiedisplay wordt weergegeven,controleer dan de bandenspanning zospoedig mogelijk en breng deze op devoorgeschreven waarde. ZieTechnische specificatie (bladzijde221).
Wanneer dit regelmatig voorkomt, laatdan zo snel mogelijk de oorzaakvaststellen en verhelp de storing.
Systeem resetten
N.B.: Reset het systeem niet wanneermet de auto wordt gereden.
N.B.: Het systeem moet worden geresetna een afstelling van de bandenspanningof een bandenwissel.
N.B.: Zet het contact aan.
Instrumentenpaneel, type 2
1. Navigeer met behulp van demultifunctionele hendel naar 'SET' >T. Pres.
2. Houd de SET/RESET toets ingedrukttot het bericht Tyre Pressure set(bandenspanning ingesteld)verschijnt en een geluid hoorbaar is.
Instrumentenpaneel, type 3
1. Navigeer met behulp van demultifunctionele hendel naar hold'SET' to set Tyre Pres..
2. Houd de SET/RESET toets ingedrukttot het bericht Tyre Pressure set(bandenspanning ingesteld)verschijnt en een geluid hoorbaar is.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Aanhaalmoment wielmoeren
130 NmMoeren van stalen velgen
130 NmMoeren van vijfspaaks stalen velg
130 NmMoeren van lichtmetalen velgen
Behalve FocusST en convertible
221
Velgen en banden
Tot 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)T125/85 R 16Alle - tijdelijk reserve-wiel - MAX. 80 km/h(50 mph)
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,1 (31)195/65 R 15Alle
2,8 (41)2,5 (36)2,3 (33)2,3 (33)205/50 R 17Alle
2,8 (41)2,5 (36)2,3 (33)2,3 (33)225/40 R 18Alle
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,1 (31)205/55 R 16Uitvoeringen met eenbenzinemotor
2,8 (41)2,4 (35)2,3 (33)2,3 (33)205/55 R 16Uitvoeringen met eendieselmotor
Snelheid continu hoger dan 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
3,0 (44)2,6 (38)2,3 (33)2,4 (35)195/65 R 15Alle
3,0 (44)2,7 (39)2,3 (33)2,5 (36)205/50 R 17Alle
3,0 (44)2,7 (39)2,3 (33)2,5 (36)225/40 R 18Alle
3,0 (44)2,6 (38)2,3 (33)2,4 (35)205/55 R 16Alle
FocusST
222
Velgen en banden
Tot 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)T125/85 R 16Alle - tijdelijk reserve-wiel - MAX. 80 km/h(50 mph)
2,3 (33)2,3 (33)2,3 (33)2,3 (33)205/55 R 16Alle
Tot 190 km/h (118 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
2,1 (30)2,3 (33)2,1 (30)2,3 (33)225/40 R 18Alle
Snelheid continu hoger dan 190 km/h (118 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
2,4 (35)2,8 (41)2,3 (33)2,6 (38)205/55 R 16Alle
223
Velgen en banden
Tot 240 km/h (149 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
2,3 (33)2,7 (39)2,3 (33)2,5 (36)225/40 R 18Alle
Convertible
Tot 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)4,2 (61)T125/85 R 16Alle - tijdelijk reserve-wiel - MAX. 80 km/h(50 mph)
2,5 (36)2,3 (33)2,5 (36)2,3 (33)205/55 R 16Alle
2,5 (36)2,3 (33)2,5 (36)2,3 (33)205/50 R 17Alle
2,5 (36)2,3 (33)2,3 (33)2,3 (33)225/40 R 18Alle
Snelheid continu hoger dan 160 km/h (100 mph)
Bandenspanning
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
2,7 (39)2,5 (36)2,5 (36)2,3 (33)205/55 R 16Alle
2,7 (39)2,5 (36)2,5 (36)2,3 (33)205/50 R 17Alle
224
Velgen en banden
Maximaal beladenNormaal beladen
BandenmaatVariant AchterVoorAchterVoor
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
bar(lbf/in²)
2,7 (39)2,5 (36)2,3 (33)2,3 (33)225/40 R 18Alle
225
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-TIEPLAATJE
E85610C
B
E D
A
Voertuig Identificatie NummerA
Maximaal toelaatbaretotaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaartreingewicht
C
Maximum voorasbelastingD
Maximum achterasbelastingE
Het Voertuig Identificatie Nummer en demaximum toelaatbare gewichten zijnvermeld op een plaatje aan slotzijdeonderin de opening van hetpassagiersportier.
VOERTUIGIDENTIFI-CATIENUMMER (VIN)
E87496
Het Voertuig Identificatie Nummer(chassisnummer) is rechtsvoor naast devoorstoel in de bodemplaat ingeslagen.Het is ook op de linkerzijde van hetinstrumentenpaneel vermeld.
226
Voertuigidentificatie
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Afmetingen van de auto
3- en 5-deurs
E78899
227
Technische specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
4342 (170,9)Maximum lengte - behalve FocusSTA
4362 (171,7)Maximum lengte - FocusSTA
1991 (78,4)Totale breedte - incl. buitenspiegelsB
1454-1497 (57,2-58,9)Totale hoogte - EC rijklaargewichtC
2640 (103,9)WielbasisD
1535 (60,4)Spoorbreedte voorE
1531 (60,3)Spoorbreedte achterE
4-deurs
E78900
228
Technische specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
4488 (176,7)Maximum lengteA
1991 (78,4)Totale breedte - incl. buitenspiegelsB
1454-1497 (57,2-58,9)Totale hoogte - EC rijklaargewichtC
2640 (103,9)WielbasisD
1535 (60,4)Spoorbreedte voorE
1531 (60,3)Spoorbreedte achterE
Wagon
E78901
229
Technische specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
4472 (176,1)Maximum lengteA
1991 (78,4)Totale breedte - incl. buitenspiegelsB
1459-1501 (57,4-59,1)Totale hoogte - EC rijklaargewichtC
2640 (103,9)WielbasisD
1535 (60,4)Spoorbreedte voorE
1531 (60,3)Spoorbreedte achterE
230
Technische specificaties
Convertible
D
A
E79625
E
C
B
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
4509 (177,5)Maximum lengteA
1991 (78,4)Totale breedte - incl. buitenspiegelsB
1456 (57,3)Totale hoogte - EC rijklaargewichtC
231
Technische specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
2640 (103,9)WielbasisD
1535 (60,4)Spoorbreedte voorE
1531 (60,3)Spoorbreedte achterE
Afstanden trekhaak
3- en 5-deurs
E78902
A
B
GF
E
C
D
232
Technische specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
102,5 (4)Bumper – achterzijde trekhaakkogelA
57,9 (2,3)Bevestigingspunt – hart trekhaakkogelB
899.9 ±2.5 (35.4)Hart wiel – hart trekhaakkogelC
515.4 ±2.5 (20.3)Hart trekhaakkogel – langsbalkD
1030.9 ±5 (40.6)Afstand tussen de langsbalkenE
399.5 ±2.5 (15.7)Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspuntF
699.5 ±2.5 (27.5)Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspuntG
Alle maten hebben betrekking op officieel door Ford goedgekeurde trekhaken enbevestigingsmaterialen.
233
Technische specificaties
4-deurs
E78903
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
96 (3,8)Bumper – achterzijde trekhaakkogelA
48,2 (1,9)Bevestigingspunt – hart trekhaakkogelB
1038 (40,9)Hart wiel – hart trekhaakkogelC
515.5 ±2.5 (20.3)Hart trekhaakkogel – langsbalkD
1031 ±5 (40.6)Afstand tussen de langsbalkenE
234
Technische specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
423.8 ±2.5 (16.7)Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspuntF
723.8 ±2.5 (28.5)Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspuntG
Alle maten hebben betrekking op officieel door Ford goedgekeurde trekhaken enbevestigingsmaterialen.
Wagon
E78904
235
Technische specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
125 (4,9)Bumper – achterzijde trekhaakkogelA
56,5 (2,2)Bevestigingspunt – hart trekhaakkogelB
1059,5 (41,7)Hart wiel – hart trekhaakkogelC
588.5 ±2.5 (23.2)Hart trekhaakkogel – langsbalkD
1176.9 ±5 (46.3)Afstand tussen de langsbalkenE
433 ±2.5 (17)Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspuntF
683 ±2.5 (26.9)Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspuntG
Alle maten hebben betrekking op officieel door Ford goedgekeurde trekhaken enbevestigingsmaterialen.
236
Technische specificaties
Convertible
E79626
A
B
G
F
E
C
D
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
95 (3,7)Bumper – achterzijde trekhaakkogelA
6 (0,2)Bevestigingspunt – hart trekhaakkogelB
1064 (41,9)Hart wiel – hart trekhaakkogelC
517 (20,4)Hart trekhaakkogel – langsbalkD
237
Technische specificaties
Afmetingen in mm(inches)
AfmetingenNr.
1034 (40,7)Afstand tussen de langsbalkenE
443 (17,4)Hart trekhaakkogel – hart 1e bevestigingspuntF
743 (29,3)Hart trekhaakkogel – hart 2e bevestigingspuntG
Alle maten hebben betrekking op officieel door Ford goedgekeurde trekhaken enbevestigingsmaterialen.
238
Technische specificaties
ALGEMENE INFORMATIE
In dit hoofdstuk worden de functies eneigenschappen van de Bluetooth mobieletelefoon en Voice Control(spraakbesturingssysteem) beschreven.
In dit hoofdstuk worden de volgendevarianten beschreven:
• een mobiele telefoon met eentelefoonhouder zonder Voice Control
• een Bluetooth en Voice Controlsysteem met telefoonhouder
• een Bluetooth en Voice Controlsysteem zonder telefoonhouder.
Het Bluetooth mobiele telefoongedeeltevan het systeem zorgt voor de interactietussen de audio-installatie of hetnavigatiesysteem en uw mobiele telefoon.Het zorgt ervoor dat u uw audio-installatieof het navigatiesysteem kunt gebruikenvoor het ontvangen vantelefoongesprekken zonder daarbijgebruik te maken van uw mobieletelefoon.
Het Voice Control systeem kan wordengebruikt voor:
• mobiele telefoongesprekken
• functies van de audio-installatie
• functies van de airconditioning.
N.B.: De mobiele telefoon schakelt nahet afzetten van het contact schakelt nietonmiddellijk uit: de vertraging waarmeede voeding wordt uitgeschakeld isingesteld op 10 minuten. U kunt dezeperiode instellen tussen 0 en 60 minuten.Afhankelijk van uw mobiele telefoon kuntu dit bewerkstelligen door een adres inuw telefoonboek op te slaan met denaam Timer en de gewenste vertragingals telefoonnummer.
Wanneer Bluetooth en Voice Controlgedurende langere tijd bij stilstaandewagen worden gebruikt, laat dan demotor stationair draaien om te voorkomendat de accu wordt ontladen.
SETUP TELEFOON
Aansluiting met behulp vaneen telefoonhouder
Uw telefoon moet in een telefoonhouderzijn geplaatst voordat hij kan wordengebruikt als handsfree of spraakgestuurdetelefoon. De juiste telefoonhouder is bijuw dealer verkrijgbaar.
Uw telefoon in detelefoonhouder plaatsen
N.B.: Uw mobiele telefoon moet in eentelefoonhouder zijn geplaatst om detelefoon verbinding met detelefoonhouder te kunnen laten maken.
Sluit uw telefoon op de telefoonhouderaan.
1. Plaats de onderzijde van de telefoonin de aansluiting in de telefoonhouder.
N.B.: Druk de telefoon zover mogelijknaar achteren in de telefoonhouder.
2. Druk de telefoon naar beneden totdeze vastklikt.
2
1
E87688
239
Telefoon
N.B.: De verbinding met het systeemwordt op uw telefoon weergegeven.
Telefoonboek
Na het opstarten kan het twee minutenduren voordat u toegang tot hettelefoonboek kunt krijgen.
Telefoonboekcategorieën
Afhankelijk van uw telefoonboekadreskunnen verschillende categorieën op deaudio-installatie of het navigatiesysteemworden weergegeven.
Voorbeeld:
MobielM
KantoorO
HuisH
FaxF
N.B.: Adressen kunnen met of zondertoevoegingen worden weergegeven.
De categorie kan ook als icoon wordenweergegeven:
Telefoon
Mobiel
Huis
Kantoor
Fax
Van een telefoon een actievetelefoon maken
Wanneer het systeem voor het eerstwordt gebruikt, zijn er nog geen telefoonsgekoppeld met het systeem.
Na het aanzetten van het contact wordeneen telefoon in de telefoonhouder en eenBluetooth telefoon op verschillende wijzedoor het systeem herkend.
Bluetooth telefoon
Nadat een Bluetooth telefoon met hetsysteem is gekoppeld, wordt deze deactieve telefoon. Raadpleeg voor meerinformatie het menu van de telefoon.
In sommige gevallen moet de Bluetoothtelefoon eerst worden geactiveerd doorde betreffende voorkeuzetoets van deaudio-installatie of het navigatiesysteemte drukken.
Wanneer het contact weer wordtaangezet, wordt de verbinding met delaatst actieve telefoon door het systeemhersteld.
Een andere Bluetooth telefoonkoppelen
N.B.: Voordat een andere Bluetoothtelefoon kan worden gekoppeld, moet debestaande actieve Bluetooth telefoonworden uitgeschakeld.
Koppel een nieuwe Bluetooth telefoonzoals is beschreven onder 'Eisen voor eenBluetooth verbinding'.
Telefoons die in het systeem zijnopgeslagen zijn met behulp van detelefoonlijst op de audio-installatie of hetnavigatiesysteem toegankelijk.
240
Telefoon
N.B.: Wanneer zes (vijf Bluetoothtelefoons voor systemen met eentelefoonhouder) Bluetooth telefoons zijngekoppeld, moet één hiervan vervallenom een nieuwe telefoon te kunnenkoppelen.
Telefoon in telefoonhouder
Wanneer uw telefoon zich in detelefoonhouder bevindt, wordt deze nietautomatisch de actieve telefoon.
Raadpleeg in dergelijke gevallen Vanactieve telefoon veranderen in hetbetreffende hoofdstuk waarin hetsysteem waarmee uw wagen is uitgerustwordt beschreven.
SETUP BLUETOOTH
Voordat u uw telefoon kunt gebruikenmoet deze worden gekoppeld aan hettelefoonsysteem in de wagen.
Telefoons bedienen
Een telefoon kan in de auto wordenaangesloten met behulp van eentelefoonhouder of een Bluetoothverbinding.
Bij wagens met een telefoonhouder,kunnen maximaal vijf Bluetooth telefoonsmet het systeem in de auto wordengekoppeld.
Bij wagens zonder telefoonhouder,kunnen maximaal zes Bluetooth telefoonsmet het systeem in de auto wordengekoppeld.
N.B.: Wanneer met de telefoon die alsde nieuwe actieve telefoon wordtgeselecteerd een gesprek wordtgevoerd, wordt het gesprekdoorgeschakeld naar de audio-installatiein de wagen.
N.B.: Zelfs wanneer uw telefoon aan eensysteem in de wagen is gebonden, kandeze nog op de gebruikelijke wijzeworden gebruikt.
Eisen voor een Bluetoothverbinding
Het volgende is vereist voordat met eenBluetooth telefoon een verbinding totstand kan worden gebracht.
1. De Bluetooth functie moet op detelefoon en op de audio-installatie zijningeschakeld. Raadpleeg voor meerinformatie de handleiding van uwtelefoon.
2. De privé modus op de Bluetoothtelefoon moet zijn geactiveerd.
3. Zoek de audio-installatie op.4. Selecteer Ford Audio.5. Het Bluetooth PIN nummer 0000
moet via de toetsen op de telefoonworden ingevoerd.
N.B.: Wanneer het audio- ofnavigatiesysteem wordt uitgeschakeld,wordt een telefoongesprek verbroken.Wanneer de contactsleutel in de stand '0'wordt gezet, blijft de telefoonverbindingbehouden.
241
Telefoon
Compatibiliteit vantelefoontoestellen
LET OP
Omdat er geen algemeneovereenkomst bestaat, kunnenfabrikanten van mobiele telefoons
een groot aantal profielen in hunBluetooth apparaten implementeren.Daardoor is het mogelijk dat een telefoonniet compatible met een handsfreesysteem is, waardoor in sommigegevallen de prestaties van het systeemaanzienlijk worden beperkt. Om dit tevoorkomen moeten alleen aanbevolentelefoons worden gebruikt. Neem voormeer informatie over de actuele lijst metgeschikte telefoontoestellen contact opmet uw dealer.
Telefoontoestellen met eenSymbian bedieningssysteem
N.B.: Om via Bluetooth toegang tot hettelefoonboek te kunnen krijgen moet voorbepaalde telefoons eerst een speciaalbestand worden geïnstalleerd. Dit bestandwordt een SIS bestand genoemd is via deFord website beschikbaar. Raadpleeg uwdealer voor uitgebreide informatie.
BEDIENINGSELEMENTENTELEFOON
Oproepen beëindigen ofweigeren
Door op een van de diversefunctietoetsen op de audio-installatie ofhet navigatiesysteem te drukken(bijvoorbeeld: AM/FM, CD/AUX) kunnenactieve gesprekken worden beëindigd ofoproepen worden geweigerd.
Afstandsbediening
Uw auto kan zijn uitgerust met één vande diverse typen afstandsbedieningen:
Voice en mode toets
1
2
E87661
Voice toets1
Mode toets2
Oproepen kunnen worden beantwoorddoor eenmaal op de MODE toets tedrukken of worden beëindigd door ertweemaal op te drukken.
Voice en beantwoorden/weigerentoets
1 2
E87662
Voice toets1
Beantwoorden/weigeren toets2
Met de VOICE toets wordt despraakbesturing in- of uitgeschakeld.
242
Telefoon
Bij wagens met eenbeantwoorden/weigeren toets kunnentelefoongesprekken worden beantwoordof geweigerd door op de juiste toets tedrukken.
N.B.: Sommige audio-installaties hebbenbeantwoorden/weigeren toetsen op hetfront. Deze werken op dezelfde wijze.
Mode toets op het stuurwiel
E87663
Alleen Mode toets
E87664
Bij uitvoeringen zonder een VOICE toetswordt de MODE toets op deafstandsbediening gebruikt om despraakbesturing in en uit te schakelen.
N.B.: Tijdens een oproep of een actiefgesprek kunt u niet met de MODE toetsde spraakbesturing activeren.
U kunt niet met de MODE toets deaudio-installatie bedienen.
GEBRUIK MAKEN VAN DETELEFOON - AUTO'SZONDERNAVIGATIESYSTEEM
In dit hoofdstuk worden detelefoonfuncties van de audio-unitbeschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van deaudio-unit voor meer informatie over debedieningsorganen.
Er moet een actieve telefoon aanwezigzijn.
Zelfs wanneer uw telefoon op deaudio-unit is aangesloten, kan de telefoonop de gebruikelijke wijze worden gebruikt.
N.B.: U kunt het telefoonmenu verlatendoor op de CD, AM/FM of AUX toets tedrukken.
Bellen
Een nummer kiezen
U kunt toegang tot uw telefoonboekadreskrijgen met hetzij de telefoon in detelefoonhouder of via Bluetooth. Denamen en nummers verschijnen op hetdisplay van de audio-unit.
1. Druk op de toets PHONE of de toets'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Houd de MENU toets ingedrukt totPHONEBOOK verschijnt.
4. Druk op de zoektoetsen om hetgewenste telefoonnummer teselecteren.
N.B.: Houd de zoektoets ingedrukt omnaar de volgende letter van het alfabet tegaan.
243
Telefoon
5. Druk op de toets PHONE of de toets'beantwoorden' om hetgeselecteerde telefoonnummer tebellen.
Wanneer u over een audio-unit met eentelefoontoetsenbord (toetsen 0-9, * en#) beschikt, dan kunt u ook direct kiezendoor het nummer via het toetsenbord ophet radiodisplay in te voeren en op detoets 'beantwoorden' te drukken:
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
2. Kies het nummer met het toetsenbordop de audio-unit.
3. Druk op de toets 'beantwoorden'.
N.B.: Wanneer u bij het kiezen van eentelefoonnummer een onjuist cijfer intoetst,druk dan op de toets 'neerwaarts zoeken'om het laatste cijfer te wissen. Wanneerde toets lang wordt ingedrukt, wordt decomplete serie cijfers gewist.
Houd de 0 ingedrukt om een + in tetoetsen.
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunnen worden beëindigddoor hetzij:
• op één van de volgende toetsen vande audio-unit te drukken: PHONE,CD, AM/FM of ON/OFF
• op de MODE toets op deafstandsbediening drukken
• op de toets 'weigeren' te drukken.
N.B.: Wanneer u over een audio-unit meteen telefoontoetsenbord beschikt, kuntu een telefoongesprek alleen beëindigendoor op de toets 'weigeren' te drukken.
Een nummer herhalen
1. Druk op de toets PHONE of de toets'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets.
3. Selecteer de lijst CALL OUT of de lijstCALL IN.
N.B.: Wanneer de actieve telefoon nietover een lijst met laatst gekozen nummersbeschikt, wordt het laatst gekozennummer weergegeven.
4. Druk op de zoektoets op de audiounit.
5. Druk op de toets PHONE of de toets'beantwoorden' om het gewenstetelefoonnummer te bellen.
Laatst gekozen nummer opnieuwbellen
N.B.: Dit geldt alleen voor audio-units meteen telefoontoetsenbord
1. Druk op de toets 'beantwoorden'.
2. Druk opnieuw op de toets'beantwoorden' om het laatstgekozen nummer weer te geven.
3. Druk voor de derde maal op de toets'beantwoorden' om het nummer tebellen.
Een oproep ontvangen
Een oproep beantwoorden
Oproepen kunnen worden beantwoorddoor hetzij:
• op de PHONE toets te drukken
• op de MODE toets op deafstandsbediening drukken
• op de toets 'beantwoorden' tedrukken
Een oproep weigeren
Oproepen kunnen worden geweigerddoor hetzij:
• op de toets 'weigeren' te drukken
• op de CD toets te drukken
• op de AM/FM toets te drukken.
244
Telefoon
N.B.: Wanneer u over een audio-unit meteen telefoontoetsenbord beschikt, kuntu een telefoongesprek alleen weigerendoor op de toets 'weigeren' te drukken.
N.B.: U kunt geen oproep met behulpvan de afstandsbediening weigeren.
Een tweede oproepbeantwoorden
N.B.: De wachtfunctie op uw telefoonmoet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek eentweede oproep binnenkomt, klinkt er een'piep' en kunt u het actieve gesprek in dewachtstand plaatsen en de tweedeoproep beantwoorden.
Een tweede oproep beantwoorden
Tweede oproepen kunnen wordenbeantwoord door hetzij:
• op de toets 'beantwoorden' tedrukken
• op de MODE toets op deafstandsbediening drukken
• op de PHONE toets te drukken
N.B.: Hierdoor wordt het actieve gesprekbeëindigd.
Een tweede oproep weigeren
Tweede oproepen kunnen wordengeweigerd door hetzij:
• op de toets 'weigeren' te drukken
• op de CD toets te drukken
• op de AM/FM toets te drukken.
N.B.: Wanneer u over een audio-unit meteen telefoontoetsenbord beschikt, kuntu een telefoongesprek alleen weigerendoor op de toets 'weigeren' te drukken.
Van actieve telefoonveranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen wordengeactiveerd moeten ze aan het systeemworden gekoppeld.
Met behulp van devoorkeuzetoetsen
1. Druk op de PHONE toets op deaudio-unit.
2. Druk op de gewenste voorkeuzetoets(gebruik voorkeuzetoetsen 1 - 6).
N.B.: Deze procedure geldt alleen vooraudio-units met een telefoontoetsenbord.
Met behulp van het menu op deaudio-unit
1. Druk op de toets PHONE of de toets'beantwoorden'.
2. Druk op de MENU toets op deaudio-unit.
3. Selecteer de ACTIVE PHONE optieop de audio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsendoor de verschillende opgeslagentelefoons om de gekoppeldetelefoons weer te geven.
5. Druk op de MENU toets om detelefoon te selecteren die de actievetelefoon moet worden.
N.B.: Nadat een Bluetooth telefoon methet systeem is gekoppeld, wordt deze deactieve telefoon.
Gekoppelde telefoonontkoppelen
Een gekoppelde telefoon kan op elkgewenst moment uit het systeem wordengewist, behalve wanneer met dezetelefoon een gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de toets PHONE of de toets'beantwoorden'.
245
Telefoon
2. Druk op de MENU toets op deaudio-unit.
3. Selecteer de optie DEBOND op deaudio-unit.
4. Rol met behulp van de zoektoetsendoor de verschillende telefoons omde te ontkoppelen telefoon weer tegeven.
5. Druk op de MENU toets om detelefoon te selecteren die moetworden ontkoppeld.
GEBRUIK MAKEN VAN DETELEFOON - AUTO'S METTRAVEL PILOT EX
In dit hoofdstuk worden detelefoonfuncties van het TravelPilot EXnavigatiesysteem beschreven.
N.B.: Raadpleeg de handleiding van uwTravelPilot EX navigatiesysteem voormeer informatie over debedieningstoetsen.
Er moet een actieve telefoon aanwezigzijn.
Zelfs wanneer uw telefoon met hetTravelPilot EX navigatiesysteem isgekoppeld, kan deze nog op degebruikelijke wijze worden gebruikt.
Opbellen
Een nummer kiezen - telefoon intelefoonhouder
Wanneer u de telefoon in detelefoonhouder gebruikt, heeft u toegangtot het telefoonboek in uw mobieletelefoon. De namen en nummersverschijnen op het display van deTravelPilot EX.
1. Druk op de PHONE toets op deaudio-installatie.
2. Maak gebruik van deTELEFOONBOEK optie in het menu.
3. Kies het netnummer.
4. Selecteer met de rechter draaiknophet gewenste telefoonnummer.
5. Door op de INFO toets te drukkenwordt meer informatie over het adresin het telefoonboek weergegeven.
6. Druk op de rechter draaiknop.
Een nummer kiezen - telefoon metBluetooth
Bij een Bluetooth telefoon kunnen detelefoonnummers met behulp van VoiceControl worden gekozen, raadpleeg hethoofdstuk Voice Control.
Een gesprek beëindigen
Gesprekken kunnen worden beëindigddoor hetzij:
• op de toets 'weigeren' te drukken
• op de MODE toets op deafstandsbediening drukken
• op de OFF toets op hetnavigatiesysteem te drukken
• op de rechter draaiknop te drukken.
Een nummer herhalen - telefoonin telefoonhouder
1. Druk op de PHONE toets op deaudio-installatie.
2. Druk op de MENU toets.
3. Selecteer de UITGAANDE GESPR.lijst, de INKOMENDE GESPR. lijstof OPNIEUW BEL.
4. Druk op de PHONE toets op deaudio-installatie om het gewenstetelefoonnummer te kiezen.
246
Telefoon
Een nummer herhalen - telefoonmet Bluetooth
1. Druk op de PHONE toets op deaudio-installatie.
2. Druk op de MENU toets.
3. Kies OPNIEUW BEL.
4. Druk op de PHONE toets op deaudio-installatie om hettelefoonnummer te kiezen.
Een oproep beantwoorden
Een oproep beantwoorden
Oproepen kunnen worden beantwoorddoor hetzij:
• op de toets 'beantwoorden' tedrukken
• op de MODE toets op deafstandsbediening drukken
• op de PHONE toets op deaudio-installatie te drukken
• met behulp van de AANNEMENoptie in het menu.
Een oproep weigeren
Oproepen kunnen worden geweigerddoor hetzij:
• op de toets 'weigeren' te drukken
• op één van de volgende toetsen vande audio-installatie te drukken: CD,AM/FM
• met behulp van de AFWIJZEN optiein het menu.
N.B.: U kunt geen oproep met behulpvan de MODE toets op deafstandsbediening weigeren.
Een tweede oproepbeantwoorden
N.B.: De wachtfunctie op uw telefoonmoet zijn geactiveerd.
Wanneer er tijdens een gesprek eentweede oproep binnenkomt, klinkt er een'piep' en kunt u het actieve gesprek in dewachtstand plaatsen en de tweedeoproep beantwoorden.
Een tweede oproep beantwoorden
Tweede oproepen kunnen wordenbeantwoord door hetzij:
• op de toets 'beantwoorden' tedrukken
• op de MODE toets op deafstandsbediening drukken.
• op de PHONE toets op deaudio-installatie te drukken.
• met behulp van de AANNEMENoptie in het menu.
N.B.: Hierdoor wordt het actieve gesprekbeëindigd.
Een tweede oproep weigeren
Tweede oproepen kunnen wordengeweigerd door hetzij:
• op de reject toets te drukken
• op één van de volgende toetsen opde audio-installatie te drukken: CD,AM/FM.
Van actieve telefoonveranderen
N.B.: Voordat telefoons kunnen wordengeactiveerd moeten ze aan het systeemworden gekoppeld.
1. Druk op de PHONE toets op deaudio-installatie.
2. Selecteer met behulp van deACTIEVE TELEFOON optie in hetmenu met de voorkeuzetoetsen deactvieve telefoon uit de lijst.
247
Telefoon
Gekoppelde telefoonontkoppelen
Een gekoppelde telefoon kan op elkgewenst moment uit het systeem wordengewist, behalve wanneer met dezetelefoon een gesprek wordt gevoerd.
1. Druk op de PHONE toets op deaudio-installatie.
2. Selecteer de AFMELDEN optie in hetmenu.
3. Selecteer de telefoon uit de lijst metbehulp van de voorkeuzetoetsen.
N.B.: Nadat een Bluetooth telefoon methet systeem is gekoppeld, wordt deze deactieve telefoon.
In sommige gevallen moet de Bluetoothtelefoon eerst worden geactiveerd doorde betreffende voorkeuzetoets van deaudio-installatie of het navigatiesysteemte drukken.
248
Telefoon
WERKING
Met spraakbesturing kunt u deaudio-installatie bedienen zonder dat uwaandacht van de weg wordt afgeleid ombijvoorbeeld instellingen te veranderen ofom reacties van het systeem teontvangen.
Wanneer u bij geactiveerd systeem éénvan de gedefinieerde spraaklabelsgebruikt, zet hetspraakbesturingssysteem uw spraaklabelom in een bedieningssignaal voor deaudio-installatie. Uw spraaklabels nemende vorm van dialogen of commando'saan. U wordt door mededelingen ofvragen door deze dialogen geleid.
Maak uzelf vertrouwd met de functies vande audio-installatie voordat u hetspraakherkenningsysteem gaatgebruiken.
N.B.: Wanneer Bluetooth enspraakbesturing gedurende langere tijdbij stilstaande wagen worden gebruikt,laat dan de motor stationair draaien omte voorkomen dat de accu wordtontladen.
Ondersteunde commando's
Met het spraakbesturingssysteem kunt ude volgende systemen in de wagenbedienen:
• telefoon
• radio
• CD-speler
• klimaatregeling
• navigatiesysteem.
N.B.: Het spraakbesturingssysteem iseen taalgevoelig systeem. Wanneer uwenst dat het systeem in een andere taalwerkt, raadpleeg dan uw dealer.
Reactie van het systeem
Wanneer u een gesproken commandogeeft, antwoordt het systeem telkens meteen piep wanneer het gereed is om doorte gaan.
Probeer geen nieuwe commando's tegeven voordat u de piep hebt gehoord.Het spraakbesturingssysteem herhaaltelk gesproken commando.
Wanneer u niet precies weet hoe u moetdoorgaan, zeg dan "HELP" voor hulp of"CANCEL" wanneer u niet wilt doorgaan.
De "HELP" functie biedt u alleen eenverzameling van de beschikbarecommando's. Gedetailleerde uitleg overalle mogelijke gesproken commando'skunt u op de volgende bladzijden vinden.
Gesproken commando's
Alle commando's moeten op natuurlijkewijze worden uitgesproken, alsof u tot eenpassagier spreekt of een telefoongesprekvoert. Uw stemvolume moet afhankelijkzijn van omgevingsgeluiden in of buitende auto, maar schreeuw niet.
Spraaklabel
Het spraaklabel kan de telefoon, deaudio-installatie en het navigatiesysteemondersteunen door gebruik te maken vande "STORE NAME" functie (naamopslaan).
• Sla maximaal 20 actieve spraaklabelsper functie op.
• De gemiddelde opnametijd perspraaklabel bedraagt ongeveer 2 tot3 seconden.
249
Spraaksturing
SPRAAKGESTUURDREGELSYSTEEMGEBRUIKEN
Werking van het systeem
De volgorde en de inhoud van despraaklabels zijn in de volgende lijstweergegeven. De tabel toont de volgordevan de spraaklabels van de gebruiker ende reacties van het systeem die vooriedere functie beschikbaar zijn.
<> duidt een nummer of opgeslagenspraaklabel aan, die door de gebruikermoet worden opgeslagen.
Short cuts
Er zijn een aantal gesproken woorden(short cuts) mogelijk, waarmee u enkelefuncties van de auto kunt regelen zonderhet complete commandomenu te hoevenvolgen. Dit zijn:
• telefoon: "MOBILE NAME"1, "DIALNUMBER", "DIAL NAME" en "REDIAL"
• CD-speler: "DISC" en "TRACK"
• klimaatregeling: "TEMPERATURE","FAN", "AUTO MODE","DEFROSTING/DEMISTING ON" en"DEFROSTING/DEMISTING OFF"
• radio: "TUNE NAME"
• navigatie: "ZOOM" en "ROUTESETTING".
1) Alleen wanneer een mobiele telefoonmet Bluetooth en spraaksturing (voicecontrol) is aangesloten.
Communicatie met het systeemstarten
Voordat u kunt beginnen met het systeemtoe te spreken moet u voor iederehandeling eerst op de VOICE of deMODE toets drukken en wachten tot hetsysteem met een piep antwoordt.
E87665
COMMANDO’S AUDIO-UNIT
CD-speler/ CD-wisselaar
Met behulp van Voice Control kunt udirect een CD of een nummer kiezen.
Overzicht
Het overzicht toont de beschikbaregesproken commando's voor hetbedienen van uw CD-speler. De volgendelijsten bieden aanvullende informatie overhet complete commandomenu.
250
Spraaksturing
"CD"
"HELP"
"DISC"a
"TRACK"b
a) Kan alleen worden gebruikt voor een CD-wisselaar.
b) Kan als short cut worden gebruikt.
CD
Wanneer u een CD-wisselaar hebt, kuntu het nummer van de CD kiezen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD""CD"1
"DISC NUMBER PLEASE""DISC"a2
"DISC <nummer>""<een getal tussen 1 en 6>"3
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Muzieknummer
U kunt ook direct een muzieknummer opde CD kiezen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CD""CD"1
"TRACK NUMBER PLEASE""TRACK"a2
"TRACK <nummer>""<een getal tussen 1 en 99>"3
a) Kan als short cut worden gebruikt.
251
Spraaksturing
Radio
De gesproken commando'sondersteunen de radiofuncties en u kuntmet Voice Control op radiostationsafstemmen.
Overzicht
Het overzicht toont de beschikbaregesproken commando's voor debediening van uw radio. De volgendelijsten bieden aanvullende informatie overhet complete commandomenu.
"RADIO"
"HELP"
"AM"
"FM"
"TUNE NAME"a
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Afstemfrequentie
Met deze functie kunt u met gesprokencommando's afstemmen opradiostations.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"FREQUENCY PLEASE""AM"2
"FREQUENCY PLEASE""FM"
"TUNE <frequentie>""<frequentie>"3
Naam opslaan
Wanneer u op een radiostation hebtafgestemd, kunt u deze met een naamin het bestand opslaan.
252
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"STORE NAME""STORE NAME"2"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4"<naam> STORED"
Afstemmen op naam
Met deze functie kunt u op eenopgeslagen radiostation afstemmen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""TUNE NAME"a2
"TUNE <naam>""<naam>"3
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Naam wissen
Met deze functie kunt u een opgeslagenradiostation wissen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3"CONFIRM YES OR NO"
"DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
253
Spraaksturing
Bestand afspelen Met deze functie kunt u het systeem alleopgeslagen radiostations latenopnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"PLAY <DIRECTORY>""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle opgeslagenradiostations wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"RADIO""RADIO"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2"CONFIRM YES OR NO"
"RADIO DIRECTORY DELETED""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
COMMANDO’S TELEFOON
Telefoon
Met uw telefoonsysteem kunt u een extratelefoonboek aanleggen. De opgeslagennummers kunnen met behulp van VoiceControl worden gekozen.Telefoonnummers, die met behulp vanVoice Control zijn opgeslagen, worden inhet systeem van de auto opgeslagen enniet in dat van uw telefoon.
Overzicht
Het onderstaande overzicht toont debeschikbare gesproken commando'svoor het telefoonsysteem. De volgendelijsten bieden aanvullende informatie overhet complete commandomenu.
"PHONE"
"HELP"
"MOBILE NAME"a, b
"DIAL NUMBER"a
254
Spraaksturing
"PHONE"
"DIAL NAME"a
"DELETE NAME"
"DELETE DIRECTORY"
"PLAY DIRECTORY"
"STORE NAME"
"REDIAL"a
"ACCEPT CALLS"
"REJECT CALLS"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
b) Alleen mogelijk bij mobiele telefoons die met Bluetooth zijn aangesloten en voorzienzijn van Voice Control en opgeslagen spraaklabels.
Een telefoonboek aanleggen
Naam opslaan
Nieuwe spraaklabels kunnen wordenopgeslagen met het commando "STORENAME". Deze eigenschap kan wordengebruikt voor het kiezen van een nummerdoor de naam in plaats van het completetelefoonnummer uit te spreken.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"STORE NAME""STORE NAME"2"NAME PLEASE"
"REPEAT NAME PLEASE""<naam>"3
"STORING NAME""<naam>"4"<naam> STORED""NUMBER PLEASE"
"<telefoonnummer>""<telefoonnummer>"5
"STORING NUMBER""STORE"6"<telefoonnummer>"
255
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER STORED"
Naam wissen
Opgeslagen namen kunnen ook uit hetbestand worden gewist.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"NAME PLEASE""DELETE NAME"2
"DELETE <naam>""<naam>"3"CONFIRM YES OR NO"
"<naam> DELETED""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
Bestand afspelen
Gebruik deze functie om het systeem alleopgeslagen namen en nummers te latenopnoemen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"PLAY DIRECTORY""PLAY DIRECTORY"2
Bestand wissen
Met deze functie kunt u alle ingevoerdegegevens in één keer wissen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"DELETE DIRECTORY""DELETE DIRECTORY"2"CONFIRM YES OR NO"
"PHONE DIRECTORY DELETED""YES"3
256
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"COMMAND CANCELLED""NO"
Telefoonfuncties
Naam mobiele telefoon
Met deze functie kunt u met eenspraaklabel toegang krijgen tot de in uwmobiele telefoon opgeslagentelefoonnummers.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"MOBILE NAME" "<telefoonafhan-kelijke dialoog>"
"MOBILE NAME"a, b2
a) Kan als short cut worden gebruikt.
b) Alleen wanneer een mobiele telefoon met Bluetooth en Voice Control is aangesloten(afhankelijk van de mobiele telefoon).
Nummer kiezen
Nadat het spraaklabel is uitgesprokenkunnen telefoonnummers wordengekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"NUMBER PLEASE""DIAL NUMBER"a2
"<telefoonnummer>"<telefoonnummer>"3CONTINUE?"
"DIALLING""DIAL"4
"<laatste deel van nummerherhalen>
"CORRECTION"
CONTINUE?"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
257
Spraaksturing
Naam kiezen Nadat het spraaklabel is uitgesprokenkunnen telefoonnummers wordengekozen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"NAME PLEASE""DIAL NAME"a2
"DIAL <naam>""<naam>"3"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"4
"COMMAND CANCELLED""NO"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Nummer herhalen
Deze functie maakt het mogelijk het laatstgekozen nummer te herhalen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"REDIAL""REDIAL"a2"CONFIRM YES OR NO"
"DIALLING""YES"3
"COMMAND CANCELLED""NO"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
DTMF ('Tone' instelling)
Deze functie zet gesproken nummers omin DTMF tonen, bijvoorbeeld voor het opafstand bedienen van hetantwoordapparaat bij u thuis.
N.B.: DTMF kan alleen worden gebruikttijdens een telefoongesprek. Druk op deVOICE of de MODE toets en wacht op hetteken van het systeem.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"NUMBER PLEASE"1
258
Spraaksturing
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"<cijfers 1 tot en met 9, nul, hekje,sterretje>"
2
Hoofdinstellingen
Oproepen beantwoorden enweigeren
Oproepen kunnen met Voice Controlworden beantwoord of geweigerd.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"PHONE""PHONE"1
"ACCEPT CALLS""ACCEPT CALLS"2
"REJECT CALLS""REJECT CALLS"
COMMANDO’SNAVIGATIESYSTEEM
Raadpleeg de afzonderlijke handleidingvan het navigatiesysteem voor meerinformatie over de commandomenu's.
COMMANDO’SKLIMAATREGELING
Klimaat
Met gesproken commando's voor deklimaatregeling kunnen hetaanjagertoerental, de temperatuur en demodus worden ingesteld. Niet alle functieszijn in alle autotypen beschikbaar.
Overzicht
Het overzicht toont de beschikbaregesproken commando's voor debediening van het klimaatregelsysteem.De volgende lijsten bieden aanvullendeinformatie over het completecommandomenu.
"CLIMATE"
"HELP"
"FAN"a
259
Spraaksturing
"CLIMATE"
"DEFROSTING/DEMISTING ON"a
"DEFROSTING/DEMISTING OFF"a
"TEMPERATURE"a
"AUTO MODE"a
a) Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de shortcut "FAN" niet beschikbaar.
Aanjager
Met deze functie kunt u hetaanjagertoerental instellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"FAN SPEED PLEASE""FAN"a2
"FAN MINIMUM""MINIMUM"
3 "FAN <getal>""<een getal tussen 1 en 7>"
"FAN MAXIMUM""MAXIMUM"
a) Kan als short cut worden gebruikt. Bij auto's met een Engelse taalmodule is de shortcut "FAN" niet beschikbaar.
Ontdooien/ontwasemen
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"DEFROSTING/DEMISTING ON""DEFROSTING/DEMISTING ON"a
2"DEFROSTING/DEMISTING OFF""DEFROSTING/DEMISTING OFF"a
a) Kan als short cut worden gebruikt.
260
Spraaksturing
Temperatuur Met deze functie kunt u de temperatuurinstellen.
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"TEMPERATURE PLEASE""TEMPERATURE"a2
"TEMPERATURE MINIMUM""MINIMUM"
3 "TEMPERATURE <getal>""<een getal tussen 15 en 29 °C metstappen van 0,5>" of "<een getal
tussen 59 en 84 °F>"
"TEMPERATURE MAXIMUM""MAXIMUM"
a) Kan als short cut worden gebruikt.
Automatische modus
Systeem antwoordtGebruiker zegtStappen
"CLIMATE""CLIMATE"1
"AUTO MODE""AUTO MODE"a2
a) Kan als short cut worden gebruikt. Kan worden uitgeschakeld door een anderetemperatuur of een ander aanjagertoerental in te stellen.
261
Spraaksturing
TYPEGOEDKEURINGEN
Bluetooth/spraakherken-ningssysteem - conformiteits-verklaring
Wij, de verantwoordelijke partij voornaleving van de wet, verklaren op eigenverantwoordelijkheid, dat hethandset-integratiepakket RX-1C conformis aan de bepalingen gesteld in devolgende Richtlijn van de Raad:1999/5/EC. Een kopie van deConformiteitsverklaring kunt u vinden op:
www.nokia.com/phones/declaration_of_conformity
Het woord, het merk en de logo'sBluetooth zijn eigendom van BluetoothSIG Inc. en de Ford Motor Company magdergelijke merktekens onder licentiegebruiken. Namen van andere productenen bedrijven kunnen handelsmerken ofhandelsnamen van de respectieveeigenaren zijn. Nokia CorporationKeilalahdentie 4, 02150 Espoo, Finland
TYPEGOEDKEURINGEN
Afstandsbediening
Type 1
E78380
Indien de typegoedkeuring van uwafstandsbediening wordt gecontroleerd,verwijs dan naar onderstaande tabel. Hetis raadzaam de afstandsbedieninguitsluitend te gebruiken in landen die in detabel zijn opgenomen.
262
Bijlagen
E78381
263
Bijlagen
Type 2
Indien de typegoedkeuring van uwafstandsbediening wordt gecontroleerd,verwijs dan naar onderstaande tabel. Hetis raadzaam de afstandsbedieninguitsluitend te gebruiken in landen die in detabel zijn opgenomen.
E78382
264
Bijlagen
E78383
265
Bijlagen
Passive key Indien de typegoedkeuring van uwpassive key wordt gecontroleerd, kunt unaar onderstaande tabel verwijzen. Hetis raadzaam de passive key alleen tegebruiken in de hieronder weergegevenlanden.
E78384
Immobilisatiesysteem
Wanneer de typegoedkeuring van hetimmobilisatiesysteem wordtgecontroleerd, verwijs dan naaronderstaande tabel.
266
Bijlagen
E78905
267
Bijlagen
E78907
Alarminstallatie
Indien de typegoedkeuring van uwalarminstallatie wordt gecontroleerd, kuntu naar onderstaande lijst met officiëletestnummers verwijzen.
E78387
268
Bijlagen
ELEKTROMAGNETISCHECOMPATIBILITEIT
WAARSCHUWINGENUw wagen is getest engecertificeerd volgens de Europesewetgeving betreffende
elektromagnetische comptabiliteit (EMC)(2004/104/EC). U dient ervoor te zorgendat apparatuur die u heeft gemonteerdvoldoet aan de betreffende lokalewetgeving. Laat apparatuur door goedgeschoolde monteurs monteren.
Radiofrequentie (RF) zenders (bijv.mobiele telefoons, amateurradiozenders, enz.) mogen alleen in
uw wagen worden gemonteerd, wanneerdeze volledig voldoen aan de parametersdie in de onderstaande tabel zijnweergegeven. Er zijn geen bijzonderevoorzieningen of voorwaarden voor hetmonteren of gebruik.
WAARSCHUWINGENMonteer geen zender/ontvangers,microfoons, luidsprekers endergelijke in de ontvouwruimte van
de airbags.
Bevestig geen antennekabels aande originele bedrading,brandstofleidingen en remleidingen
van de wagen.
Houd antennekabels enstroomdraden minimaal 100 mmweg van elektronische modules en
airbags.
E85998
6
7
1 2 3 8
4
5
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogenin watt (piek RMS)
Frequentie-band MHz
3, 850 W1 – 30
269
Bijlagen
AntenneplaatsenMaximum uitgangsvermogenin watt (piek RMS)
Frequentie-band MHz
2, 350 W30 – 54
1, 2, 3, 4, 550 W68 – 87,5
1, 2, 3, 4, 550 W142 – 176
1, 2, 3, 4, 550 W380 – 512
1, 2, 3, 4, 5 (61, 71)10 W (2 W1)806 – 940
210 W1200 – 1400
1, 2, 3, 4, 5 (61, 71)10 W (1 W1)1710 – 1885
1, 2, 3, 4, 5 (61, 71)10 W (1 W1)1885 – 2025
Alle plaatsen0,1 W2400 – 2500
1Alleen voor GSM/3G mobiele telefoons met een patch antenne tegen de binnenzijdevan de voorruit gemonteerd.
N.B.: Controleer na het monteren vaneen RF zender of deze niet de overigeelektrische uitrusting in de wagen stoort,zowel in de standby- als in dezendmodus.
Controleer alle elektrische uitrusting:• met het contact AAN• bij draaiende motor
• tijdens een proefrit bij verschillendesnelheden.
Controleer of de elektromagnetischevelden die door de gemonteerde zenderbinnen het passagierscompartimentworden opgewekt niet de grenzenoverschrijdt waaraan het menselijklichaam mag worden blootgesteld, zoalsgespecificeerd in EU richtlijn 2004/40/EC.
270
Bijlagen
AAanhangers trekken..............................161Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
...............................................................127Aansteker...............................................123Accessoires
Zie: Onderdelen en accessoires..................5Accu van de auto..................................207Accu vervangen....................................208
Uitvoeringen met een benzinemotor......208Achterbank..............................................121
Rugleuningen naar voren klappen...........121Zittingen en rugleuning naar voren
klappen....................................................122Achterruitwissers en -sproeiers...........58
Ruitensproeier, achter.................................59Wissen met intervallen................................58Wissen tijdens achteruitrijden.....................58
Adaptief verlichtingssysteem, voor(AFS).......................................................66
Adaptieve koplampen (AFS)Zie: Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS)...........................................................66Afneembare trekhaakkogel.................161
Onderhoud..................................................164Rijden met een aanhanger.......................162Trekhaakkogel aanbrengen......................162Trekhaakkogel ontgrendelen....................161Trekhaakkogel verwijderen.......................163
Afstandsbediening programmerenZie: Programmeren van de
afstandsbediening...................................32Afstelling koplampen
Zie: Koplampen afstellen............................62Airconditioning
Zie: Klimaatregeling....................................106Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties.........................................93Automatische transmissie..........................93Breng de auto tot stilstand - dak in
werking......................................................94Herinneringssysteem
veiligheidsgordel......................................93Laag brandstofpeil.......................................93Sleutel niet in auto........................................93Verlichting ingeschakeld.............................93Vorst...............................................................93
Alarm.........................................................50Alarm inschakelen...................................50
Automatische vertraging van hetinschakelen...............................................50
Interieursensoren.........................................50Alarm uitschakelen..................................51
Alleen Groot Brittannië en Ierland...............51Algemene informatie over
radiofrequenties...................................32Anti Blokkeer Systeem (ABS)
Zie: Remmen...............................................148Armleuning achterbank........................126Asbak......................................................124Audiobediening.......................................52
Modus............................................................53Seek (zoekfunctie).......................................53Volume...........................................................53
Automatische klimaatregeling.............109Aanjager.........................................................111Airconditioning in- en uitschakelen...........112Automatische airconditioning
uitschakelen.............................................112Gerecirculeerde lucht.................................112Luchtverdeling..............................................111Mono modus................................................110Mono modus uitschakelen........................110Mono modus weer inschakelen................111Temperatuur instellen.................................110Voorruit ontdooien en ontwasemen.........111
Automatische transmissie...................145Aanwijzingen voor het rijden met een
automatische transmissie.....................146Algemene informatie..................................145Rijmodi..........................................................146Standen van transmissiehendel...............145Voorziening voor het ontgrendelen van de
keuzehendel...........................................146Automatisch in- en uitschakelende
verlichting...............................................62Auto op vier wielen slepen...................183
Alle modelvarianten....................................183Uitvoeringen met automatische
transmissie..............................................183
271
Index
BBagageafdekkingen.............................156
3-/5-deurs...................................................156Wagon..........................................................157
Bagagenetten........................................157Bagagenet...................................................158Bagage-scheidingsnet..............................157
Bandenreparatieset .............................214Algemene informatie..................................215Bandenspanning controleren...................219Band oppompen........................................216Gebruik van de bandenreparatieset.......215
Bandenspanningcontrolesysteem.....220Systeem resetten.......................................221
BandenZie: Velgen en banden..............................209
Batterij van afstandsbedieningZie: Batterij van afstandsbediening
vervangen.................................................33Batterij van afstandsbediening
vervangen..............................................33Afstandsbediening type 1...........................33Batterij vervangen........................................35Houder monteren........................................35Open het houder..........................................34Passive key...................................................33
Bedieningselementen telefoon..........242Afstandsbediening.....................................242Oproepen beëindigen of weigeren........242
Bekerhouders........................................124Bergen van de auto..............................182Bescherming van inzittenden...............24
Werking..........................................................24Bijlagen...................................................262Binnenspiegel..........................................86
Automatisch dimmendeachteruitkijkspiegel..................................86
Brandstof en tanken.............................136Technische specificatie.............................139
Brandstofkwaliteit........................................Brandstofverbruik
Zie: ................................................................139Brandstofverbruik .................................138Buitenspiegels.........................................85
Groothoekspiegels......................................85Inklapbare spiegels......................................85
CCabriodak...............................................165Centrale vergrendeling..........................46
Integraal openen..........................................47Integraal sluiten.............................................47
Claxon.......................................................52Climate Control (A/C)
Zie: Klimaatregeling....................................106Commando’s audio-unit ....................250
CD-speler/ CD-wisselaar.........................250Radio............................................................252
Commando’s klimaatregeling............259Klimaat.........................................................259
Commando’s navigatiesysteem........259Commando’s telefoon........................254
Een telefoonboek aanleggen..................255Hoofdinstellingen.......................................259Telefoon.......................................................254Telefoonfuncties.........................................257
Componenten van veiligheidssysteeminspecteren..........................................173Veiligheidsgordels.......................................173
Contactslot.............................................128Contactsleutelstanden..............................128
ContactslotZie: Contactslot...........................................128
Controle koelvloeistofpeilZie: Motorkoelvloeistof controleren.........199
Controle oliepeilZie: Motorolie controleren.........................198
Controle vloeistofpeil koppeling enremsysteem........................................200
Cruise controlZie: Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)........................................154
DDakrekken en bagagedragers............159
Dakdragers aanbrengen...........................159Imperiaal.......................................................159
Dashboardkastje...................................124Gekoeld handschoenenkastje.................124
De juiste zitpositie innemen..................117De motorkap openen en sluiten.........184
De motorkap openen................................184De motorkap sluiten...................................185
272
Index
De motor starten...................................128Algemene informatie..................................128
Dimmerinstrumentenpaneelverlichting.........123
EEen achterlichtunit verwijderen.............70
3- en 5-deurs................................................70Convertible....................................................70Wagon............................................................70
Een benzinemotor starten...................129Alle uitvoeringen..........................................129Behalve bij uitvoeringen met een Flexfuel
motor........................................................129Uitvoeringen met een Flexfuel motor.......130Uitvoeringen met key free systeem.........131
Een dieselmotor starten.......................131Koude/ warme motor.................................131Uitvoeringen met key free systeem.........131
Een koplamp verwijderen......................69Een wiel vervangen..............................209
Boordkrik......................................................210Kriksteunpunten..........................................211Reservewiel................................................209Wiel aanbrengen.........................................213Wiel verwijderen..........................................212
Een zekering vervangen......................175Eerstehulpset.........................................172
3-/5-deurs...................................................1724-deurs.........................................................172Wagon..........................................................172
Elektrisch bedienbare ruiten.................83Antiklemfunctie.............................................84Geheugen van de elektrisch bedienbare
ruiten opnieuw instellen..........................84Integraal openen/sluiten.............................83Module portier bestuurderszijde...............83Ruiten automatisch openen en
sluiten.........................................................83Veiligheidsschakelaar voor de achterste
ruiten..........................................................83Elektrisch verstelbare
buitenspiegels.......................................85Elektrisch inklapbare spiegels....................86Richtingen waarin de spiegel kan worden
gekanteld..................................................85
Elektrisch verstelbare stoelen..............119In twee richtingen elektrisch verstelbare
stoel...........................................................119In zes richtingen elektrisch verstelbare
stoel..........................................................120Elektrisch zonnedak..............................114
Antiklemfunctie van het schuifdak............115Leerprocedure schuifdak..........................116Schuifdak automatisch openen en
sluiten........................................................115Schuifdak kantelen......................................115Schuifdak openen en sluiten.....................115Veiligheidsmodus van het schuifdak........116
Elektromagnetischecompatibiliteit......................................269
Extra verwarming...................................113Extra verwarming........................................114Programmeerbare extra verwarming......113Standverwarming........................................114
Extra voedingsaansluitingen................124
GGebruik maken van de
parkeerhulp..........................................152Alleen convertible.......................................153
Gebruik maken van de telefoon ...............Een oproep beantwoorden.....................247Een tweede oproep beantwoorden......247Gekoppelde telefoon ontkoppelen........248Opbellen......................................................246Van actieve telefoon veranderen............247
Gebruik maken van snelheidsregeling(cruise control)....................................154Cruise control inschakelen........................154Cruise control uitschakelen......................155Ingestelde snelheid opnieuw
inschakelen.............................................155Ingestelde snelheid uitschakelen.............155Ingestelde snelheid veranderen..............154Snelheid instellen........................................154
Gebruik maken vanstabiliteitsregeling................................151
Gebruik van sneeuwkettingen...........220Uitvoeringen met stabiliteitsregeling
(ESP)........................................................220
273
Index
Gebruik van startkabels.......................207Hulpstartkabels aansluiten.......................207Motor starten..............................................208
Gebruik van veiligheidsgordels tijdenszwangerschap......................................29
Gebruik van winterbanden..................219Gecodeerde sleutels..............................49Gemaksfuncties....................................123Gevarendriehoek...................................172
3-/5-deurs...................................................1724-deurs.........................................................172Wagon..........................................................172
Glashouder ............................................126Gloeilampentabel....................................82Gloeilampen vervangen.........................72
Achterlichtunits - behalve convertible.......75Achterlichtunits - convertible......................77Derde remlicht..............................................78Instapverlichting............................................75Interieurverlichting, voor..............................80Kentekenplaatverlichting............................80Koplampen, dimlicht....................................72Koplampen, grootlicht.................................72Leeslampen, voor.........................................81Mistlampen....................................................73Richtingaanwijzers, voor.............................73Stadslichten...................................................73Verlichting bagagecompartiment..............80Verlichting beenruimte.................................81Verlichting make-upspiegel.........................81Zijknipperlichten............................................74
Gloeilampen vervangenZie: Gloeilampen vervangen.......................72
HHandgeschakelde
versnellingsbak....................................144Achteruitversnelling –
5-versnellingsbak...................................144Achteruitversnelling −
6-versnellingsbak...................................144
Handmatige klimaatregeling................107Aanjager.......................................................107Airconditioning.............................................108Gerecirculeerde lucht................................107Luchtverdeelknop.......................................107Snel verwarmen van het interieur............108Temperatuurregelknop..............................107Ventilatie.......................................................108Voorruit snel ontdooien/
ontwasemen...........................................108Handmatig verstelbare stoelen............117
Alle uitvoeringen...........................................117Handrem
Zie: Parkeerrem..........................................149Hoofdsteunen.........................................121
Hoofdsteun instellen...................................121Hoofdsteun verwijderen.............................121
Hoogte van veiligheidsgordelsafstellen..................................................29
HulpstartkabelsZie: Gebruik van startkabels.....................207
IImmobilisatiesysteem inschakelen......49Immobilisatiesysteem
Zie: Motorstartblokkering............................49Immobilisatiesysteem uitschakelen.....49Infoberichten...........................................101Infodisplays..............................................95
Algemene informatie...................................95Informatiecentrum
Zie: Infodisplays............................................95Inleiding.......................................................5Inrijden......................................................171
Banden..........................................................171Motor.............................................................171Remmen en koppeling...............................171
Instrumenten............................................87Interieurverlichting...................................68
Binnenverlichting..........................................68Leeslampen..................................................68Verlichting make-up spiegels.....................68
ISOFIX verankeringspunten...................22Alle modellen behalve convertible.............22
274
Index
KKatalysator..............................................137
Parkeren.......................................................137Rijden met een auto met katalysator......137
Kindersloten.............................................23Kinderzitjes................................................19
Kinderzitjes voor verschillendegewichtsgroepen.....................................19
Kleine lakschade repareren................206Klimaatregeling......................................106
Werking........................................................106Koplampen afstellen...............................62
AFS koplampen............................................63Halogeen koplampen..................................63Xenon-koplampen.......................................62
Koplamphoogte afstellen......................63Koplampsproeiers..................................59Kort overzicht.............................................8
LLadingsteunen
Zie: Dakrekken en bagagedragers..........159Luchtroosters
Zie: Ventilatieroosters.................................106
MMeters.......................................................87
Brandstofmeter............................................90Koelvloeistoftemperatuurmeter................89Oliedrukmeter...............................................89Olietemperatuurmeter................................89Vuldrukmeter................................................89
Middenconsole......................................125Aansteker.....................................................125Armsteun.....................................................125Asbak............................................................125Bekerhouders.............................................125Extra elektrische aansluiting.....................125Houder voor mobiele telefoon.................125Opbergvak...................................................126
Mistachterlichten.....................................62Motorkapslot
Zie: De motorkap openen en sluiten.......184Motorkoelvloeistof controleren...........199
Koelvloeistof bijvullen.................................199
Motorolie controleren...........................198Bijvullen.........................................................199Het oliepeil controleren..............................199
Motorstartblokkering..............................49Werking..........................................................49
Motor uitschakelen...............................134Auto's met turbocompressor...................134
Motorverwarming..................................134
NNooduitrusting........................................172
OOliepeilstaaf...................................................Onderbrekingsschakelaar
brandstoftoevoer................................173Uitvoeringen met een Duratec motor......173
Onderdelen en accessoires....................5Kijk voor het Ford logo op de volgende
onderdelen..................................................6Nu kunt u er zeker van zijn dat uw Ford
onderdelen Ford onderdelen zijn............5Onderhoud.............................................184
Algemene informatie..................................184Technische specificatie.............................202
Onderhoud van de accu.....................207Opbergruimte onder vloer
achterin.................................................1573- en 5-deurs uitvoeringen met normaal
reservewiel..............................................157Opbergruimtes......................................126
Opbergvak op dashboard........................126Openen van het cabriodak..................165
Bagage-afdekpaneel.................................166Windschot....................................................166
Over deze handleiding.............................5Overzicht motorruimte................................Overzicht van symbolen...........................5
Symbolen in dit instructieboekje..................5Symbolen op uw auto....................................5
PParkeerhulp
Zie: Gebruik maken van deparkeerhulp.............................................152
275
Index
Parkeerhulp............................................152Werking........................................................152
Parkeerrem............................................149Alle uitvoeringen..........................................149
Paslezer tolwegen ................................127Passagiersairbag uitschakelen.............30
Airbag aan passagierszijdeinschakelen................................................31
Airbag aan passagierszijdeuitschakelen..............................................30
Schakelaar voor airbag aanpassagierszijde monteren......................30
Pedalen afstellen.....................................55Pedalen.....................................................55Pedalen
Zie: Pedalen afstellen...................................55Persoonlijke instellingen.........................98
Auto setup.....................................................98ESP.................................................................99Extra verwarming programmeren............99Gong uitschakelen......................................101Maateenheden.............................................99Taal instellen..................................................99Tijd instellen...................................................99
Plaatsen zekeringenhouders...............174Centrale zekeringenkast...........................175Extra zekeringenkast.................................174
Plaatsing van kinderzitjes.......................20Programmeren van de
afstandsbediening................................32Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren.........................................33
RReinigen van binnenzijde auto............205
Instrumentenpaneelschermen,LCD-schermen, radioschermen.........206
Veiligheidsgordels......................................205Reinigen van buitenzijde auto.............205
Achterruit reinigen.....................................205Chromen onderdelen reinigen................205Koplampen reinigen..................................205Onderhoud van de lak..............................205
Remmen.................................................148Werking........................................................148
Richtingaanwijzers..................................67Rolbeugels...............................................29
Ruiten en spiegels...................................83Ruitensproeiers
Zie: Ruitenwissers en ruitensproeiers.......56Ruitensproeiervloeistof
controleren..........................................201Ruitenwisserbladen controleren..........60Ruitenwisserbladen vervangen............60
Achterruitwisserblad....................................60Voorruitwisserbladen...................................60
Ruitenwissers en ruitensproeiers.........56
SSchuifdak
Zie: Elektrisch zonnedak............................114Setup Bluetooth.....................................241
Compatibiliteit van telefoontoestellen.....242Eisen voor een Bluetooth verbinding......241Telefoons bedienen...................................241
Setup telefoon......................................239Aansluiting met behulp van een
telefoonhouder......................................239Een andere Bluetooth telefoon
koppelen.................................................240Telefoonboek.............................................240Telefoonboekcategorieën........................240Uw telefoon in de telefoonhouder
plaatsen...................................................239Van een telefoon een actieve telefoon
maken.....................................................240Sleeppunten...........................................182
Alle uitvoeringen..........................................182Alle uitvoeringen behalve FocusST..........182FocusST.......................................................182
Sleutelloos starten.................................132Contact aan.................................................132De motor afzetten......................................134Een dieselmotor starten............................133Motor slaat niet aan....................................133Motor starten bij uitvoeringen met
automatische transmissie.....................133Motor starten bij uitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak......133Sleutelloze toegang.................................41
Algemene informatie....................................41Auto ontgrendelen.......................................44Auto vergrendelen.......................................46Passive key...................................................42
276
Index
Sleutels en afstandsbediening..............32Sloten........................................................37Sluiten van het cabriodak.....................167
Convertible kap met de hand sluiten.......167Sneeuwkettingen
Zie: Gebruik van sneeuwkettingen.........220Snelheidsregeling (cruise control)......154
Werking........................................................154Snelheidsregeling
Zie: Snelheidsregeling (cruise control).....154Specificatie-overzicht zekeringen.......176
Aansluitkast aan passagierszijde..............178Aansluitkast in motorcompartiment........176
SpiegelsZie: Ruiten en spiegels................................83Zie: Verwarmde ruiten en spiegels...........112
Spraakgestuurd regelsysteemgebruiken............................................250Werking van het systeem.........................250
Spraaksturing.................................54, 249Werking.......................................................249
Staat na een aanrijding.........................173Stabiliteits controle
Zie: Gebruik maken vanstabiliteitsregeling....................................151
Stabiliteitsregeling..................................150Werking........................................................150
StandverwarmingZie: Extra verwarming.................................113
Starten met hulpstartkabelsZie: Gebruik van startkabels.....................207
Stoelen.....................................................117Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren..........................................200Uitvoeringen met een 1,4 l Duratec-16V
(Sigma) of 1,6 l Duratec-16V (Sigma) of1,6 l Duratec-16V Ti-VCT (Sigma)motor.......................................................200
Uitvoeringen met een 1,8 l Duratec-HE(MI4) of 2,0 l Duratec-HE (MI4) of 2,5 lDuratec-ST (VI5) of 1,6 l Duratorq-TDCi(DV) diesel- of 1,8 l Duratorq-TDCi (Kent)diesel- of 2,0 l Duratorq-TDCi (Kent)dieselmotor.............................................201
Stuurwiel afstellen...................................52
Stuurwielblokkering...............................129Uitvoeringen met keyless
startsysteem...........................................129Uitvoeringen zonder keyless
startsysteem...........................................129Stuurwiel...................................................52
TTanken.....................................................138Tankklep..................................................137Technische specificaties......................227
Technische specificatie.............................227Telefoon
Zie: Gebruik maken van de telefoon ............Zie: Gebruik maken van de telefoon ............
Telefoon.................................................239Algemene informatie.................................239
Tips voor het rijden met ABSZie: Tips voor rijden met ABS....................148
Tips voor het rijden.................................171Tips voor rijden met ABS......................148Transport.................................................156
Algemene informatie..................................156Trekken van een aanhanger................161
Steile hellingen.............................................161Typegoedkeuringen.............................262
Afstandsbediening.....................................262Alarminstallatie............................................268Immobilisatiesysteem...............................266Passive key.................................................266
UUSB-poort...............................................127
VVeiligheidsgordels vastmaken..............28
FocusST.........................................................28Veiligheidsmaatregelen........................136Veiligheidsuitrusting voor kinderen.......19Velgen en banden................................209
Algemene informatie.................................209Technische specificatie.............................221
VentilatieZie: Klimaatregeling....................................106
Ventilatieroosters...................................106
277
Index
Vergrendelen en ontgrendelen............37Achterklep.....................................................38Centrale en dubbele vergrendeling..........38Portieren........................................................37
Verlichtingsbediening..............................61Grootlicht en dimlicht....................................61Home safe verlichting..................................61Lichtsignaal....................................................61Parkeerlichten................................................61Standen van de lichtschakelaar..................61
Verlichting..................................................61Versnellingsbak/transmissie................144Versnellingsbak
Zie: Versnellingsbak/transmissie..............144Verwarmde ruiten en spiegels.............112
Verwarmbare buitenspiegels....................113Verwarmbare ruiten....................................112
Verwarmde stoelen..............................122Verwarming
Zie: Klimaatregeling....................................106Verzorging van banden........................214Verzorging van de auto.......................205Voertuigidentificatienummer
(VIN)......................................................226Voertuig Identificatie Nummer (VIN)
Zie: Voertuigidentificatienummer (VIN)....226Voertuigidentificatieplaatje..................226Voertuigidentificatie..............................226Voorruitsproeiers afstellen.....................59Voorruitsproeiers.....................................58Voorruitwissers........................................56
Automatisch ruitenwissersysteem............57Automatisch wissen....................................56Wissen met intervallen................................56
Voorste mistlampen...............................62
WWaarschuwings- en
indicatielampen.....................................90Berichtenindicator........................................92Controlelamp 'Vorst'.....................................91Controlelamp ABS.......................................90Controlelamp airbag....................................90Controlelamp automatische
snelheidsregeling.....................................90Controlelamp doorgloeien..........................91Controlelamp elektronische
stabiliteitsregeling (ESP)..........................93Controlelamp grootlicht...............................91Controlelamp koplampen............................91Controlelamp laadstroom...........................91Controlelamp laag brandstofniveau..........91Controlelamp maximaal
motortoerental.........................................92Controlelamp mistachterlichten................92Controlelamp mistlampen...........................91Controlelamp motor.....................................91Controlelamp niet goed gesloten
portieren.....................................................91Controlelamp oliedruk.................................92Controlelamp remsysteem........................90Controlelamp stuurbekrachtiging..............92Herinneringssysteem
veiligheidsgordel......................................92Richtingaanwijzers........................................91
Waarschuwingsknipperlichten..............65Wagen wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto..........205Wassen
Zie: Reinigen van buitenzijde auto..........205Winterbanden
Zie: Gebruik van winterbanden................219
ZZekeringen..............................................174Zitverhogers.............................................21
Zitverhoger.....................................................21Zitverhoger.....................................................21
Zonnekleppen........................................123Zonneschermen ...................................123
278
Index
Feel the difference
8M5J-19
A321-ACA(C
G3505nl)