Upload
phamdung
View
236
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Ingrid Grigull s Susanne Raven
Geschäftliche Begegnungen
Deutsch als Fremdsprache
WortschatzübersichtDEUTSCH – NIEDERLÄNDISCH
zum Integrierten Kurs- und ArbeitsbuchSprachniveau A 2+
Übersetzt von Danuta Jong Amsterdam
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Abteilung, -endie Apotheke, -nder Apparat, -eder Assistent, -en
de afdelingde apotheekhet apparaatde assistent
die Ausbildung, -ender/die Auszubildende, -nder/die Azubi, -sder Beleg, -e
de opleidingde leerling, persoon in opleidingde leerlinghet bewijs, de kwitantie
der Beruf, -edie Besprechung, -endie Bestellung, -ender Betrieb, -e
het beroepde bespreking, het overlegde bestellinghet bedrijf
die Brieftasche, -ndas Bundesland, -"erder Chef, -sder Computer, -
de portefeuillehet bondslandde chefde computer
der Diplomkaufmann, -leuteder Dolmetscher, -der Drucker, -die Durchwahl, -en
master handelswetenschappende tolkde printerhet doorkiesnummer
der Elektroingenieur, -edas Ersatzteil, -edie Fabrik, -endie Familie, -n
de electrotechnisch ingenieurhet (reserve-)onderdeelde fabriekde familie, het gezin
der Familienstanddie Firma, -endas Firmenschild, -erdie Freizeit
de burgerlijke staatde firmade naamplaatde vrije tijd
das Gebäude, -das Geschäft, -edas Gespräch, -eder Gesprächspartner, -
het gebouwde zaak, de winkelhet gesprekde gesprekspartner
die Herstellung, -endas Hobby, -sdie Industriekauffrau, -endie Informatik
de productie, fabricagede hobbyadministratief medewerkster in de industriede informatica
die Instandhaltungdas Interview, -sder Job, -sdie Kanzlei, -en
het onderhoud, de instandhoudinghet interviewde job, de baanhet advocatenkantoor
der Kfz-Mechaniker, -der Krimi, -sder Kurs, -edas Labor, -e
de automonteurde thrillerde cursushet laboratorium
das Land, -"erdie Lehre, -ender Leiter, -die Mietwohnung, -en
het landde vakopleidingde leider, chefde huurwoning
die Möglichkeit, -ender Nachbar, -nder Name, -n
de mogelijkheidde buurmande naam
die Notiz, -ender Ort, -eder Praktikant, -en
de aantekening, notitiede plaatsde stagiair
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 2
1
die Probe, -nder Programmierer, -der Punkt, -edie Radtour, -en
het monsterde programmeurhet puntde fietstocht
der Rechner, -die Rechnung, -endie Rechtsanwältin, -nendas Regal, -e
de computerde rekeningde (vrouwelijke) advocaathet (boeken)rek, de stelling
der Satz, -"eder Schichtdienst, -eder Schrank, -"edas Sekretariat, -e
de zinde ploegendienstde kasthet secretariaat
die Sprache, -ndie Stadt, -"edas Studium, die Studiendie Tätigkeit, -en
de taalde stadde studiede bezigheid, werkzaamheden
der Termin, -edie Übung, -endas Unternehmen, -der Urlaub, -e
de afspraakde oefeningde ondernemingde vakantie, het verlof
der Verein, -eder Vertreter, -die Vorwahl, -ender Wagen, -
de verenigingde vertegenwoordiger, de plaatsvervangerhet netnummerde auto
die Ware, -ndie Werkstatt, -"endas Wort, -"er
de waarde garage, de werkplaatshet woord
Verben
jdn. anrufen, er ruft anarbeitenjdn. auffordern, er fordert auf (zu + Inf.)etw. ausüben, er übt aus
opbellenwerken(dringend) verzoekenuitoefenen
sich befinden, er befindet sichjdn. begrüßenetw. benutzenjdn. beraten, er berät
zich bevindenbegroetengebruiken, gebruik makenadviseren
sich beschäftigen, er beschäftigt sich (mit + D.)etw. buchstabierenjdn. duzenetw. ergänzen
zich bezighoudenspellenelkaar met jij aansprekenaanvullen
etw. erhalten, er erhältjdm. etw. erzählenjdn./etw. fotografierenheißen
ontvangen, krijgenvertellen fotograferenheten
jdn./etw. kontrollierenlebensich melden, er meldet sich (bei + D.)jdn./etw. nennen
controlerenleven, wonenzich melden, van zich laten horen, telefoon opnemennoemen, aanwijzen
etw. prüfenrudernschwimmensegeln
onderzoeken, controlerenroeienzwemmenzeilen
jdn. siezenetw. studierensurfenjdn./etw. vergessen, er vergisst
elkaar met u aansprekenstuderensurfenvergeten
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch �
1
sich verheiraten/verheiratet seinverreisenjdm. etw. vorschlagen, er schlägt vorsich jdm. vorstellen, er stellt sich vor
gaan trouwenop reis gaanvoorstellenzich voorstellen
wandernetw. wiederholenwohnen
(soms) wandelen, voettocht maken, trekkenherhalenwonen
Adjektive, Adverbien
arbeitsloserreichbarfleißigfreiberuflich
werkloosbereikbaarijverig, vlijtig freelance
freundlichgernhäufigimmer
vriendelijkgraagvaak, veelvuldigaltijd
jetztkaufmännischledigoft
nucommercieel, handels-alleenstaand, ongetrouwdvaak
schontätigzollfrei
alactief, werkzaamvrijgesteld van invoerrechten, tolvrij
Wörter im Kontext
Ich bin in Leipzig geboren.eine Lehre machenberufstätig seinals Techniker tätig sein
Ik ben geboren in L.een beroepsopleiding volgenwerkzaam zijn, werkenwerken als technicus
Ich bin Informatiker von Beruf.Er hört seine Mailbox ab.Ich arbeite als Sekretärin.Ich wohne seit drei Jahren in Bremen.
In ben informaticus van beroep.Hij luistert naar zijn voicemail.Ik werk als secretaresse.Ik woon sinds � jaar in B.
einen Beruf ausübenIst das wirklich wahr?Ergänzen Sie.gute Laune haben
een beroep uitoefenenIs het echt waar?s. v. p. aanvullen, invullengoed gehumeurd zijn
Die Kanzlei läuft gut.immer erreichbar seinoft Besuche machenin der Nähe wohnen
Het advocatenkantoor loopt goed.altijd bereikbaar zijnvaak op bezoek gaanin de buurt wonen
regelmäßig außer Haus sein
rund um die Uhr arbeitenIch bin verheiratet.geschieden sein
regelmatig buiten het bedrijf werken (hij/zij is een buiten-medewerker)de klok rond werkenIk ben getrouwd.gescheiden zijn
Ich bin geschieden.Glück haben
Ik ben gescheiden.geluk hebben, boffen
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch �
1
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Antwort, -endie Anzeige, -nder Anzug, -"eder Arbeitstag, -e
het antwoordde advertentiehet costuumde werkdag
die Arbeitswoche, -nder Artikel, -die Bestätigung, -endie Bestellung, -en
de werkweekhet artikelde bevestigingde bestelling
der Besuch, -eder Bildschirm, -eder Buchhalter, -das Büro, -s
het bezoekhet schermde boekhouderhet kantoor
der Computer, -das Ding, -edie E-Mail, -sder Feierabend, -e
de computerhet dingde mailtijd na het werk
das Frühstückder Gast, -"edas Geld, -erdas Gerät, -e
het ontbijtde gasthet geldhet toestel, apparaat
der Geschäftsverkehrdas Gespräch, -edie Information, -ender Katalog, -e
het handelsverkeer, het zakendoenhet gesprekde informatiede catalogus
der Kollege, -ndie Kollegin, -nender Kopierer, -das Kopiergerät, -e
de collegade vrouwelijke collegahet kopieerapparaathet kopieerapparaat
der Kugelschreiber, -der Kunde, -nder Laptop, -sdie Lieferzeit, -en
de balpende klantde laptopde levertijd
die Minute, -ndas Mittagessen, -die Mitternachtdie Pause, -n
de minuuthet middagetende middernachtde pauze
die Postdie Preisliste, -ndas Produkt, -edas Protokoll, -e
de postde prijslijsthet productde notulen, het protocol
die Prüfung, -endie Rechnung, -endas Regal, -edas Restaurant, -s
het examende rekeninghet (boeken)rekhet restaurant
der Rückruf, -eder Satz, -"eder Schrank, -"eder Schreibtisch, -e
het terugbellende zinde kasthet bureau
die Schublade, -ndie Sekunde, -nder Stuhl, -"e
de lade secondede stoel
die Stunde, -ndie Tageszeit, -ender Teilnehmer, -
het uurhet dagdeelde deelnemer
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch �
2
das Telefongespräch, -edie Terminbestätigung, -ender Terminvorschlag, -"eder Transport, -e
het telefoongesprekde afspraakbevestigingvoorstel voor een afspraakhet transport
die Uhrzeit, -ender Verkehrdie Viertelstunde, -nder Vorschlag, -"e
de (klok-)tijdhet verkeerhet kwartierhet voorstel
der Wagen, -der Wecker, -das Wochenende, -n
de wagen, de autode wekkerhet weekend
die Zahl, -endie Zeitung, -endas Zeitzeichen, -
het getalde kranthet tijdsein
Verben
jdm. etw. anbieten, er bietet anetw. anfangen, er fängt an (mit + D.)etw. anschalten, er schaltet anetw. aufräumen, er räumt auf
aanbiedenaanvangen, beginneninschakelen, aanzettenopruimen
aufstehen, er steht aufetw. beantwortenetw. beginnenetw. benutzen
opstaanbeantwoordenbeginnengebruik maken van, gebruiken
etw. besprechen, er besprichtetw. brauchenduschenjdn. einladen, er lädt ein (zu + D.)
besprekennodig hebbendouchenuitnodigen
einverstanden sein (mit + D.)etw./jdn. empfangen, er empfängtjdm. etw./jdn. empfehlen, er empfiehltetw. erledigen
akkoord zijnontvangenaanbevelen, aanradenafhandelen, uitvoeren
etw. essen, er isstetw. feiernetw. frühstückenjdm. etw. holen
etenvierenontbijtenhalen
klingelnetw. leasenetw. lesen, er liestjdm. etw. liefern
bellen, aanbellenleasenlezenleveren
etw. mietenjdm. etw. mitteilen, er teilt mitetw. nehmen, er nimmtetw. nennen
hurenmededelennemennoemen
etw. notierenjdm. passenetw. planenspazieren gehen
noterenpassen, schikkenplannengaan wandelen
etw. speichernstattfinden, es findet stattetw. tippenjdn. treffen, er trifft
opslaanplaatsvindentypentreffen, ontmoeten
sich verabschieden, er verabschiedet sich (von + D.)jdn./etw. verlassen, er verlässtetw. verschicken
afscheid nemenverlaten, weggaanversturen
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch �
2
Adjektive, Adverbien
altmodischausgezeichneteinwandfreiendgültig
ouderwetsuitstekendonberispelijk, correctuiteindelijk, definitief
faulfertigfreigemeinsam
luiklaarvrijgemeenschappelijk
genuggewöhnlichleichtlieferbar
genoeggewoon, normaallichtleverbaar
mindestensniemalsoffiziellschließlich
minstens, minimaalnooitofficieeluiteindelijk, tenslotte
schönsicherspäter
mooizekerlater
täglichungefährwirklich
dagelijksongeveerwerkelijk
Wörter im Kontext
Zuerst schaltet er den Computer an.Dann trinkt er eine Tasse Kaffee.Danach liest er die E-Mails.Manchmal besucht sie eine Messe.
Eerst zet hij de computer aan.Dan drinkt hij een kop koffie.Daarna leest hij zijn mails.Af en toe bezoek zij een beurs.
etwas nicht auf Lager habenbis späterin jedem Fallkurz vor elf
Iets niet op voorraad hebbentot laterin elk gevalvlak voor elf uur
Punkt neunhalb dreiWie spät ist es?Einen Augenblick, bitte.
stipt negen uurhalf drieHoe laat is het?Een ogenblik, a. u. b., Ogenblikje, a. u. b.
Das ist aber schade.Ich mache das selbst.nach Hause gehendie Prüfung bestehen
Dat is jammer.Dit doe ik zelf.naar huis gaanslagen voor een examen
Sie vereinbart immer alle Termine.Bescheid wissenDas ist in Ordnung.Einverstanden!
Ze maakt altijd alle afspraken.op de hoogte zijnIn orde.Akkoord!
Wann können wir uns treffen?Sehr schön!Aber natürlich, das ist möglich.Wie geht es Ihnen?Auf Wiederhören!
Wanneer kunnen wij elkaar ontmoeten?Heel goed!Natuurlijk, dat is mogelijk., Natuurlijk dat kan.Hoe gaat het met u?Tot horens! (aan de telefoon)
etw. vorbereiten, er bereitet voretw. vorlegen, er legt vorjdn. weckenetw. wissen
voorbereidenvoorleggenwekkenweten
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch �
2
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
der Alltagdie Änderung, -endas Angebot, -edie Antwort, -en
het dagelijkse leven, de doordeweekse dagde veranderinghet aanbodhet antwoord
die Arbeit, -ender Arbeitsplatz, -"eder Arzt, -"edas Ausland
de arbeid, het werkde werkplekde artshet buitenland
der Bericht, -edas Berufslebendie Besichtigung, -endas Budget, -s
het berichthet beroepslevende bezichtiginghet budget
das Chaosder Druck, -edie Durchwahl, -endie Ecke, -n
de chaosde drukhet doorkiesnummerde hoek
der Einkaufsbummel, -die Energie, -ndie Erlaubnisdie Ernährung
shopping, winkelende energiede toestemmingde voeding
die Entspannungder Faktor, -ender Feierabend, -edas Formular, -e
de ontspanningde factorde vrije tijd na het werk, einde v/d werkdag, het zit erophet formulier
der Garten, -"das Gebäude, -die Gefahr, -endas Gefühl, -e
de tuinhet gebouwhet gevaarhet gevoel
das Geheimnis, -sedie Geschäftsstelle, -ndas Großraumbüro, -sdie Hektik
het geheimhet filiaalde kantoortuinde hektiek
die Idee, -ndie Institution, -endas Jahrhundert, -edas Jubiläum, Jubiläen
het ideede instelling, institutiede eeuwhet jubileum
der Kalender, -die Kalenderwoche (KW), -ndie Kantine, -nder Katalog, -e
de kalenderde kalenderweekde kantinede catalogus
der Kindergarten, -" (3–6 Jahre)der Konflikt, -edas Konzept, -eder Konzern, -e
de peuterspeelzaal, de voorschoolhet conflicthet concepthet concern
der Kopf, -"eder Körper, -die Kraft, -"eder Kundenservice
het hoofdhet lichaamde krachtde klantenservice
der Lärmder Leser, -das Magazin, -e
het lawaaide lezer1. opslagplaats 2. tijdschrift
die Mailbox, -ender Manager, -der Maschinenbau
de mailboxde managerde werktuigbouwkunde
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch �
3
Verben
etw. absagen, er sagt abetw. abschalten, er schaltet abetw. ankreuzen, er kreuzt anetw. anschalten, er schaltet an
afzeggenuitschakelen, afzettenaankruisenstarten, aanzetten
etw. ausarbeiten, er arbeitet ausetw. aushalten, er hält ausjdm. etw. berichtenetw./jdn. bestimmen
uitwerkenuithoudenberichtenbestemmen, vastleggen
die Medizin, -endie Messe, -ndie Nachfrage, -nder Name, -n
het medicijnde jaarbeurs de vraag (naar producten)de naam
die Notiz, -endie Notwendigkeit, -endie Nummer, -ndie Organisation, -en
de notitiede noodzaakhet nummerde organisatie
die Panik, -endie Pauschalreise, -ndie Personalstelle, -ndie Post
de paniekde all-in-reisde personeelsafdelingde post
der Praktikant, -endie Praxis, Praxendas Programm, -eder Prospekt, -e
de stagiairde praktijkhet programmade folder
das Protokoll, -edie Rechnung, -ender Reiseagent, -ender Reiseleiter, -
de notulen, het verslagde rekeningde reisagentde reisleider
der Rest, -edas Rundschreiben, -das Schachspiel, -eder Schlaf
de rest, het restantde circulairehet schaakspelde slaap
der Schmerz, -endas Schreiben, -die Sprechstunde, -nder Stellvertreter, -
de pijnhet schrijven, de briefhet spreekuurde vervanger, waarnemer
der Stressdie Tagesordnung, -endie Terminverschiebung, -endas Training, -s
de stressde agendaverschuiven van de afspraakde training
die Überstunde, -ndie Uhr, -endie Unordnungdie Verabredung, -en
het overuurhet horloge, het uurde wanordede afspraak
die Verpflichtung, -ender Vertrag, -"eder Vorschlag, -"edie Werbeagentur, -en
de verplichtinghet verdraghet voorstelhet reclamebureau
die Werkstatt, -"ender Wissenschaftler, -das Yoga
de werkplaatsde wetenschapperde yoga
der Zahn, -"edie Zeit, -endie Zukunft
de tandde tijdde toekomst
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch �
3
etw. buchstabierenetw. bügelndauernetw. dürfen, er darf
spellenstrijkendurenmogen
etw. einhalten, er hält einjdn. einladen, er lädt ein (zu + D.)sich entscheiden, er entscheidet sichentstehen
nakomen, nalevenuitnodigenbeslissenontstaan
etw. erledigenetw. erstellenetw. formulierensich freuen (auf/über + A.)
afhandelen, uitvoerenopstellen, in elkaar zettenformulerenzich verheugen, blij zijn met
etw./jdn. führenetw. genießengeraten, er gerät (in + A.)joggen
leidengenietenraken (bijv. in paniek)joggen
klagen (über + A.)sich konzentrieren, er konzentriert sich (auf + A.)etw. korrigierenlassen, er lässt
klagenzich concentrerencorrigerenlaten
etw. leistensich melden, er meldet sich (bei + D.)etw. möchten, er möchteetw. ordnen
presterenopnemen van telefoon, melden(zou) willenordenen
etw. planenrasenetw. reservierenetw. sammeln
plannentekeer gaan, scheurenreserverenverzamelen
etw. schaffenetw. stapelnetw./jdn. störenetw. tippen
tot stand brengen, lukken, redden(opeen-)stapelenstorentypen
sich verabreden, er verabredet sich (mit + D.)etw. verlegenetw. verschiebenetw. versuchen
afsprekenverzettenuitstellen, verschuivenproberen
etw. verursachenetw. vorhaben, er hat vorjdm. etw. vorschlagen, er schlägt vor
veroorzaken, aanrichtenvan plan zijnvoorstellen
werben, er wirbtetw. wiederholenjdn. zurückrufen, er ruft zurück
reclame makenherhalenterugbellen
Adjektive, Adverbien
ärgerlichausgezeichnetberufstätigbloß
vervelenduitstekendwerkzaamslechts, enkel
dadurch (adv.)dazwischendoppeltdringend
daardoorertussendubbeldringend
festfitfürchterlichgesund
vastfitvreselijkgezond
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 10
3
krankpünktlichregelmäßigsozial
ziekstipt, op tijd, punctueelregelmatigsociaal
spätestenstäglichtagsüberungesund
uiterlijk, op zijn laatstdagelijksoverdagongezond
vollwenigstenswichtig
volminstensbelangrijk
ziemlichzufriedenzweiseitig
tamelijktevredendubbelzijdig, tweezijdig
Funktionswörter
beidedafürdann
beidedaarvoordan
dennetwasjedoch
wantietstoch
soweitziemlichzweimal
zovertamelijktwee maal
Wörter im Kontext
Das ist mir recht.Es passt mir.Bis morgen.Das klappt nicht.
Wat mij betreft is het OK.Het schikt me.Tot morgen.Dit lukt niet.
Das trifft sich gut.Passt es Ihnen?Was kann ich für Sie tun?den Termin einhalten
Het komt goed uit.Schikt het u?Wat kan ik voor u doen?de afspraak/termijn nakomen
sich nicht aus der Ruhe bringen lassenEs kann eine Weile dauern.etwas ist an der TagesordnungKomm bloß nicht zu spät!
zich niet uit zijn evenwicht laten brengenHet kan een poos duren.Iets is aan de ordeKom in hemelsnaam niet te laat!
Das ist in Ordnung.Etwas ist dazwischen gekommen.so schnell wie möglichan die frische Luft gehen
Dat is in orde.Er is iets tussen gekomen.zo spoedig mogelijkeen luchtje scheppen
die Zeit einteilenPause machenFeierabend machenDann muss ich eben warten.
de tijd indelenpauzerende werkdag beëindigenDan moet ik even wachten.
Prioritäten setzenan erster Stelle stehenSport treibeneine Nachricht hinterlassen
prioriteiten stellenop de eerste plaats staansport beoefenen, sporteneen bericht achterlaten
Die Adresse lautet: …Wie viel Zeit steht dafür zur Verfügung?nicht in Stress geratenMissverständnisse entstehen
Het adres luidt: …Hoeveel tijd is er beschikbaar?niet in stress rakenmisverstanden ontstaan
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 11
3
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Abreise, -ndie Abschiedsfeier, -nder Abstand, -"eder Anfang, -"e
het vertrekhet afscheidsfeestjede afstandhet begin, de aanvang
das Angebot, -edie Ankunft, -"eder Aufgabenbereich, -eder/die Azubi, -s
het aanbodde aankomstde taken, de bevoegdhedende leerling, iemand die een opleiding volgt
das Bad, -"erder Beamer, -die Begrüßung, -ender Bericht, -e
het badde beamerde begroetinghet bericht
der Besitzer, - (= der Eigentümer)die Bestätigung, -ender Bewerber, -der Blick, -e
de eigenaarde bevestigingde sollicitant, kandidaatde kijk, de blik
der Blumenstrauß, -"edie Buchhandlung, -endie CD, -sdas Computerprogramm, -e
een bos bloemende boekhandelde CDhet computerprogramma
die Datenbank, -endie Dusche, -nder Eindruck, -"edie Entwicklung, -en
de databankde douchede indrukde ontwikkeling
das Erfrischungsgetränk, -edas Flipchart, -sder Fußballverein, -eder Geburtstag, -e
de fris(-drank)de flipoverde voetbalverenigingde verjaardag
das Geheimnis, -sedas Gericht, -edie Geschäftsleitung, -ender Geschmack
het geheimhet gerecht, de maaltijdde bedrijfsleidingde smaak
die Geschwister (Pl.)der Grund, -"edie Handelsspanne, -ndie Hörkassette, -n
broers en zussende reden, het motiefde margede luistercassette
der Imbiss, -edas Interesse, -ndie Intuition, -ender Jubilar, -e
de snack, de snackbarde belangstellingde intuitiede jubilaris
das Kleidungsstück, -eder Konferenzraum, -"edie Konkurrenz, -endie Kosten
het kledingsstukde conferentiezaalde concurrentiede kosten
der Kunde, -nder Kundenserviceder Lehrling, -edie Leseratte, -n
de klantde klantenservicede leerlingde boekenworm
der Lieferant, -ender Lieferschein, -edie Literatur
de leverancierhet afleveringsbewijs, reçude literatuur
der Nachfolger, - # der Vorgängerdie Notiz, -ender Preis, -e
de opvolgerde notitiede prijs
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 12
4
die Produktpalette, -ndie Pünktlichkeitdie Rechnung, -endie Rente, -n
het assortimentde stiptheid, de punctualiteitde rekeninghet pensioen, de ADW-uitkering
der Seeblickder Sektdie Stadtrundfahrt, -ender Tagesplan, -"e
het uitzicht op zeeDuitse champagnede rondvaart door de stadde dagplanning
die Übernachtung, -endie Umgangsform, -ender Umsatz, -"edie Unterbringung, -en
de overnachtingde omgangsvormde omzetde accomodatie, de huisvesting
der Unternehmer, -die Verabredung, -endie Verkaufstagung, -ender Verlag, -e
de ondernemerde afspraaksales meeting (meerdere dagen)de uitgeverij
die Verspätung, -endas Verzeichnis, -sedie Vollpension, -en
de vertragingde lijst, het register, het overzichtvol pension
das Warenangebot, -edie Zahl, -endas Zimmer, -
het aanbod aan productenhet getal, het aantalde kamer
Verben
etw. aufbauen, er baut aufetw. aufnehmen, er nimmt aufjdn. ausbilden, er bildet ausetw. ausgeben, er gibt aus
opbouwen, opstellen, oprichtenopnemenopleidenuitgeven
jdn. begrüßenetw. bestellenbleibenetw. durcheinanderbringen
begroetenbestellenblijvenontregelen, overhoophalen
durchstellen, er stellt durchjdn. einladen, er lädt ein (zu + D.)jdm. gratulieren (zu + D.)kalkulieren
doorverbindenuitnodigenfeliciterencalculeren, berekenen
jdm. missfallen, es missfällt mirjdm. schadenjdm. schmecken (Es schmeckt mir!)jdm. etw. überreichen
niet aanstaan, niet goed vallenschaden, schadelijk zijnsmakenoverhandigen, uitreiken
jdn./etw. übertönenumziehen, er zieht umjdn. unterbringen, er bringt unterunternehmen, er unternimmt
overstemmen, luider zijn dan de omgevingverhuizenhuisvesten, uitbestedenondernemen
jdm. etw. verbietenjdn. verbinden (mit + D.)etw. versuchen (zu + Inf.)jdm. vertrauen
verbiedenverbindenproberenvertrouwen
Adjektive, Adverbien
arbeitsreicharrogantdamalig
rijk aan arbeid, gevuld met arbeidarroganttoemalig, van toen
eiskalterfolgreicheventuell
ijskoudsuccesvol, geslaagd, met succeseventueel
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 1�
4
geeignetgeschäftlichkundenorientiertprivat
geschikt, passend, juist, aangewezenzakelijkklantgericht, servicegerichtprivé, particulier
rechtzeitigreichhaltigruhigschrecklich
op tijd, tijdigrijk aan, overvloedig, uitgebreidrustigvreselijk, verschrikkelijk
schriftlich selbstständigunhöflich
schriftelijkzelfstandigonbeleefd
wirtschaftlichzeitraubendzufrieden
economisch, zuinig, efficiënttijdrovendtevreden
Funktionswörter
anderswoeinigefrüherfür (+ A.)
elders, ergens andersenigevroegervoor
leidermittlerweileohne (+ A.)
helaasondertussen, inmiddelszonder
überallweilwenn (… dann)
overalomdatals, indien
Wörter im Kontext
Platz nehmendie Einladung annehmeneine Besprechung leiteneine Besprechung eröffnen
plaats nemen, gaan zitten een uitnodiging acceptereneen vergadering voorzitteneen vergadering openen
Aufmerksamkeit schenkenim Allgemeinendie Post erledigenDer Apparat ist besetzt.
aandacht besteden over het algemeende post afhandelenHet (telefoon-)toestel is in gesprek.
Abstand wahrenEinen Moment bitte, ich verbinde.darüber Bescheid wissenIch stelle gleich durch.
afstand houdenEen ogenblik, ik verbind u door.van iets op de hoogte zijnIk verbind u meteen door.
zur Verfügung stehen (stellen)ins Warenangebot aufnehmenin Rente gehenIch komme gern darauf zurück.Es macht Spaß.
ter beschikking staanin het assortiment opnemenmet pensioen gaanIk kom er graag op terug.Het is leuk.
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 1�
4
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Anfrage, -ndas Angebot, -edie Attraktion, -ender Ausflug, -"e
de aanvraagde offerte, het aanbodde attractiehet uitstapje
die Auskunft, -"edie Autobahngebühr, -endie Bahn, -ender Bahnhof, -"e
de inlichtingen, de informatiede tol op de autosnelwegenhet spoor, de trein, ev. metro, tramhet station
der Berufsverkehrdie Bestimmung, -endie Betriebsbesichtigung, -endie Brücke, -n
het spitsuur, het woon-werkverkeerde bestemmingde bedrijfsrondleidingde brug
die Büromöbel (Pl.)der Bus, -sedie Dame, -ndie Ecke, -n
de kantoormeubelende busde damede hoek
das Einkaufszentrum, -zentrender Eurocity, -sdie Fähre, -nder Fahrgast, -"e
het winkelcentrumde Eurocityde pont, de veerboot, de ferryde reiziger, passagier
die Fahrgemeinschaft, -endas Fahrrad, -"erdie Filiale, -ndas Flugzeug, -e
carpoolende fietshet filiaal, de vestiginghet vliegtuig
der Führerschein, -eder Gasthof, -"edie Geschäftsreise, -endie Geschichte, -n
het rijbewijshet restaurant, het kleine hotelde zakenreisde geschiedenis
die Geschwindigkeit, -endas Gesetz, -eder Gewerbepark, -sder Halt
de snelheid, de vlugheidde wethet industrieterreinde stop, het houvast
die Haltestelle, -ndie Hauptverkehrszeit, -endas Hinweisschild, -erdie Infrastruktur, -en
de haltehet spitsuurhet bord, het aanwijsbordde infrastructuur
die Kapitulation, -endie Kreuzung, -endas Lager, -die Lohnerhöhung, -en
de capitulatiehet kruispunthet magazijn, het kampde loonsverhoging
die Mautdas Motorrad, -"erder Nachteil, -edas Netz, -e
de tolde motor, de motorfietshet nadeelhet net
die Niederlassung, -ender Ort, -eder Park, -sder Parkplatz, -"e
de vestigingde plaatshet parkde parkeerplaats
das Parkverbot, -eder Regionalexpress, -eder Routenplan, -"eder Schacht, -"e
het parkeerverbodde sprinterhet reisschemade schacht, tunnel
die Schichtarbeitdas Schild, -erdas Schwimmbad, -"erdas Sekretariat, -e
de ploegendiensthet bordhet zwembadhet secretariaat
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 1�
5
der Sitzplatz, -"edie Speditionsfirma, -ender Stadtbezirk, -eder Stau, -s
de zitplaatshet expeditiebedrijfhet stadsdeel, de wijkde file
der Supermarkt, -"edie Tagesmutter, -"die Tagung, -endas Taxi, -s
de supermarktde oppashet congres, de zitting, de vergaderingde taxi
die Teilung, -endas Transportmittel, -der Tunnel, -sdie Überstunde, -n
de deling, de splitsinghet transportmiddel, het vervoermiddelde tunnelhet overuur (bij het overwerken)
die Umgebung, -endie Umleitung, -endie Umweltdie Umweltverschmutzung, -en
de omgevingde omleidinghet milieu, de omgevingde milieuvervuiling
der Unfall, -"edas Verkehrsmittel, -das Verkehrsnetz, -eder Vorteil, -e
het ongelukhet verkeersmiddel, het vervoersmiddelhet verkeersnethet voordeel
der Weltkrieg, -edie Werkstatt, -"ender Werktag, -e
de wereldoorlogde werkplaatsde werkdag
der Wohnort, -eder Zug, -"edie Zusammenarbeit
de woonplaatsde treinde samenwerking
Verben
abbiegen, er biegt abjdn. abholen, er holt abanhalten, er hält ansich ärgern, er ärgert sich (über + A.)
afslaanafhalenstoppenzich ergeren
etw. ausliefern, er liefert ausaussteigen, er steigt aus (aus + D.)etw. befördernetw. benutzen
leveren, uitleverenuitstappenvervoeren, transporterengebruik maken van, benutten
etw. besichtigenetw. besitzendauernjdn. einstellen, er stellt ein
bezichtigenbezitten, hebbendureniemand aannemen, instellen
etw. erhalten, er erhälthalten, er hältherumgehen, er geht herumsich kümmern um (um + A.)
krijgen, ontvangenhouden, stoppenrondlopen zorgen voor
etw. organisierenratternsparenetw. teilen
organiserenratelen, (voort)ratelensparendelen
überquerenverkehrenetw. verlierenzurückbleiben, er bleibt zurück
overstekenomgaan, verkerenverliezenachterblijven, achterop raken
Adjektive, Adverbien
dunkeldüsterinnerstädtischjährlich
donkerduisterbetrekking hebben op de binnenstadjaarlijks
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 1�
5
Funktionswörter
außerhalb + G. oder von + D.bereitsentweder – odergar nicht mehr
buiten, buitenafreedsof … ofhelemaal niet meer
geradeaushöchstensmanchmalmehr als
rechtdoorhooguitsomsmeer dan
nämlichtrotz + G. ungefährwährend
namelijk, te wetenondanksca. ongeveer, plusminustijdens
wegen + G. weilwenn
wegens, om, omwille vanomdatals, indien
Wörter im Kontext
Sehr geehrte Frau Teichmann, …Liebe Frau Teichmann, …Sehr geehrter Herr Teichmann, …Lieber Herr Teichmann, …
Geachte mevrouw Teichmann,Beste mevrouw Teichmann,Geachte heer Teichmann,Beste heer Teichmann,
Sehr geehrte Damen und Herren, …Mit freundlichen GrüßenMit freundlichem GrußFreundliche Grüße
Geachte dames en heren,Met vriendelijke groeten, Hoogachtend,Met vriendelijke groet,Vriendelijke groeten,
Mit besten GrüßenMit bestem GrußBeste Grüßeunterwegs sein
Hartelijke groeten,Groet, Hartelijke groeten,Groet, Hartelijke groeten,onderweg zijn, op pad zijn, op reis zijn
Ohne die S-Bahn ist sie verloren.in der Nähe des Bahnhofs wohnensich über Nacht öffnen
Waar zou ze zijn zonder de trein.in de buurt van het station wonenplotseling/ineens open gaan
Worum handelt es sich?Es handelt sich um …Vielen Dank im Voraus.
Waar gaat het over?Het gaat om …Bij voorbaat dank.
kombiniertkostenpflichtigleeröffentlich
gecombineerdtegen (verplichte) betalingleegopenbaar, publiekelijk
persönlichsauberschnellsicher
persoonlijkschoon, helder, zuiversnelzeker, veilig
unaufhörlichunterirdischununterbrochenvollständig
aldoor, onophoudelijk, onafgebrokenondergrondsonafgebroken, gestaagvolledig, geheel, compleet
werktagswesentlichzähflüssigzufriedenzuverlässig
op werkdagen, doordeweekswezenlijk, essentieel, belangrijktaai, stroef, stroperigtevredenbetrouwbaar
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 1�
5
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Abfahrt, -ender Abflug, -"edie Abzweigung, -endie AG, -s (die Aktiengesellschaft)
het vertrekhet vertrek/de start van een vliegtuigde afslag, splitsingde NV (naamloze vennootschap)
der Aktenschrank, -"edie Anfrage, -ndas Angebot, -edie Ankunft
de dossierkastde aanvraaghet aanbod, de offertede aankomst
die Anlage, -nder Aufenthalt, -edie Besichtigung, -ender Brief, -e
de installatie, de voorzieninghet verblijfde bezichtigingde brief
das Bundesland, -"erdie Empfangshalle, -ndas Erdgeschoss, -edie Erholung
de deelstaatde receptie, lobbyde begane grondde ontspanning, het herstel
die Fahrspur, -endie Fertigungdas Firmenporträt, -sdie Fläche, -n
de rijstrookde fabricatiehet bedrijfsprofielhet vlak, het grondoppervlak
das Flipchart, -sdie Fluglinie, -ndas Fördersystem, -edie Gaststätte, -n
de flipoverde luchtlijnhet transportsysteemhet restaurant
das Gerät, -edie Geschäftsreise, -ndas Gewerbegebiet, -edie Größe, -n
het apparaat, het toestel, het werktuigde zakenreishet industrieterreinde grootte
die Gründung, -endie Grünfläche, -ndie Hafenstadt, -"eder Hauptbahnhof, -"e (Hbf)
de oprichtinghet plantsoen, openbaar groende havenstadhet centraal station
der Hersteller, -der Hinflug, -"edas Industriezentrum, -trendas Informationsblatt, -"er
de producentde heenvluchthet industriecentrumhet informatieblad
der Inhaber, -die Innenstadt, -"edas Internetder Kaufpreis, -e
de eigenaarde binnenstadhet internetde prijs
der Kopfschmerz, -endas Lager, - (auch die Läger)die Messe, -ndas Poster, -
de hoofdpijnhet magazijn, het kampde beursde poster
die Preisliste, -ndie Produktion, -ender Prospekt, -eder Raum, -"e
de prijslijstde productiede folderde ruimte, de kamer, het vertrek, het gebied
der Regierungssitz, -edie Reinigung, -endie Richtung, -en
de zetel van de regeringde stomerijde richting
der Rückflug, -"eder Stadtplan, -"eder Strand, -"e
de retourvluchthet stadsplan, de plattegrondhet strand
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 1�
6
das Training, -sdie Übernachtung, -ender Umsatz, -"edie Unterkunft, -"e
de trainingde overnachtingde omzethet verblijf, het logement, het onderdak
die Unterlagen (Pl.)der Veranstaltungskalender, -die Verpackung, -endie Verspätung, -en
de gegevens, stukken, documentende evenementenkalenderde verpakkingde vertraging
die Vorbereitung, -endie Wegbeschreibung, -endie Werkstatt, -"en
de voorbereidingde routebeschrijving, de wegbeschrijvingde werkplaats
Verben
abfliegen, er fliegt abankommen, er kommt ananreisen, er reist anaufpassen, er passt auf (auf + A.)
vertrekken (met het vliegtuig)aankomenaankomenopletten
aufwachen, er wacht aufetw. ausdrucken, er druckt ausausfallen, er fällt aus etw. bevorzugen
wakker wordenprinten, uitprinten, uitdraaienniet doorgaan, uitvallen, vervallenvoorkeur geven aan, prefereren
etw. diktierensich einordnen, er ordnet sich einjdm. etw. erklärenetw. gründen
dicterenvoorsorterenuitleggen, afkondigenoprichten
etw. heraussuchen, er sucht heraussich konzentrieren, er konzentriert sich (auf + A.)etw. mitbringen, er bringt mitsich orientieren, er orientiert sich
uitzoekenzich concentrerenmeebrengenzich oriënteren
etw. renovierenetw. reservierenetw. schaffenstattfinden, es findet statt
renoverenreserverentot stand brengen, het klaar spelenplaatsvinden
surfenübernachtenetw. unterschreibenetw. verbringen
surfenovernachtenondertekenendoorbrengen
etw. vereinbarenjdn./etw. verlassen, er verlässtetw. verpassenverschieben
overeenkomenverlatenmissen, mislopenverschuiven, uitstellen
sich verspäten, er verspätet sichetw. vorführen, er führt voretw. wechselnetw. zeigen
te laat komen, vertraging hebbenshowen, vertonen, opvoerenwisselen, vervangen, veranderenlaten zien, voordoen
Adjektive, Adverbien
alleinerziehendangenehmelektronischfertig
een alleenstaande ouderaangenaamelektronischklaar
festgeeignetgeschäftlichlangsamnett
stevig, vastgeschiktzakelijklangzaamaardig, leuk, keurig
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 1�
6
Funktionswörter
einschließlichirgendwannwirklich
inclusiefooit, eens, eenmaalwerkelijk
woherwohinzunächst
waarvandaanWaarheen? Waar naar toe?eerst, voorlopig, in eerste instantie
Wörter im Kontext
zur Verfügung steheneine Arbeit fertig habenGeschafft!eine Reise antreten
ter beschikking staan, hebbenhet werk afhebbenHet is af! Klaar!op reis gaan
seinen Urlaub in Spanien verbringenzu Fuß gehenHaben Sie etwas zum Schreiben?Wie weit ist das Hotel vom Flughafen entfernt?
de vakantie in Spanje doorbrengente voet gaanHebt u iets om te schrijven?Hoe ver is het van het hotel naar het vliegveld?
Vielen Dank im Voraus.ein Treffen vereinbarenzur Hand haben
Bij voorbaat dank.een afspraak makenbij de hand hebben, ter beschikking hebben
Ich hätte gern …Das wäre es.Wie komme ich zum …?
Ik zou graag …Dat was het.Hoe kom ik naar …?
passendpünktlichschnellsichertelefonisch
passendop tijdsnelzekertelefonisch
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 20
6
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Achterbahn, -ender Aktenordner, -die Anschlagschiene, -ndie Anzahl, -en
de achtbaande ordnerde liniaal bij een perforatorhet aantal
der Apparat, -eder Artikel, -die Ausführung, -endie Bedingung, -en
het apparaathet artikelhet type, het model, de variantde voorwaarde
die Beschädigung, -endie Beschwerde, -nder Bildschirm, -edas Bundesland, -"er
de beschadigingde klacht, het bezwaarhet beeldscherm, de monitorde deelstaat
die Computermaus, -"eder Draht, -"eder Eierschneider, -das Eingabegerät, -e
de computermuisde draadde eiersnijderhet invoerapparaat
der Eintrag, -"edie Farbe, -nder Fernseher, -die Fläche, -n
de aantekening, de notitie, de boekingde kleurhet TV toestelhet vlak, het grondoppervlak
das Forschungsunternehmen, -die Gemeinde, -ndas Geschirrder Haushalt, -e
onderzoeksinstituutde gemeente, de parochiehet servies, het vaatwerkhet huishouden
das Hilfsmittel, -der Industriezweig, -edie Kasse, -nder Kauf, -"e
het hulpmiddelde industrietakde kassade koop, aankoop
das Küchengerät, -eder Kundendienst, -eder Kunststoff, -eder Liefertermin, -e
het keukenapparaatde klantenservicede kunststof, het plastiekde datum van de levering
die Lieferung, -ender Locher, -die Marke, -nder Markt, -"e
de leveringde perforatorhet merkde markt
die Metallverarbeitung, -endie Mikrowelle, -ndas Missverständnis, -sedie Neuerung, -en
de metaalverwerkingde magnetronhet misverstand, de misvattingde hervorming, de vernieuwing
die Ortsgrenze, -ndie Preiskategorie, -nder Produktionsbetrieb, -edie Reklamation, -en
de grens van een plaatsde prijsklasse, prijscategoriehet productiebedrijfde reclamatie, het bezwaar
die Sachbearbeiterin, -nendie Scheibe, -ndas Schneideteil, -eder Schnellhefter, -
de verantwoordelijke medewerksterde schijf, de moothet snijgedeeltesnelhechtmap
das Schreiben, -die Spülmaschine, -ndie Tasse, -n
het schrijven, de briefde vaatwasserhet kopje
das Teil, -e (für Maschinen)der Terminplaner, -die Umfrage, -n
het onderdeel, het deelde afspraakplannerde enquête
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 21
7
die Umgebung, -endie Unterlage, -ndie Untertasse, -ndie Vertiefung, -en
de omgevinghet document, het stukde schotel voor een kopjede verlaging
der Vertrag, -"edas Videogerät, -eder Vorschlag, -"edie Ware, -n
het verdrag, het contractde videorecorderhet voorstelde waar, de goederen
die Waschmaschine, -nder Wasserkocher, -der Werbespot, -sdie Werbung, -endas Zubehör, -e
de wasmachinede waterkokerde reclamespotde reclameaccessoires, het onderdeel
Verben
etw. auswerten, er wertet aus sich auswirken, es wirkt sich aus (auf + A.)jdn. befragensich beschweren, er beschwert sich (über + A.)
evaluereneffect hebben, beïnvloedenenquêteren, ondervragenbezwaar maken, reclameren
etw. bestellendrückeneinheften, er heftet einjdn. einstellen, er stellt ein
bestellendrukken, knellen(een document) in een ordner stoppeniemand aannemen, instellen
sich entschuldigen, er entschuldigt sich (bei + D., für + A.)etw. festhalten, er hält festetw. garnierenetw. herstellen, er stellt her
zijn excuses aanbiedenzich vasthoudengarnerenproduceren
etw. klappenetw./jdn. legenetw. lochenetw./jdn. platzieren
lukken, meezitten leggenperforerenplaatsen
jdn. repräsentierenetw. schälenetw. schneiden, er schneidetjdn. schützen (vor + D.)
vertegenwoordigen, representerenschillensnijdenbeschermen
etw. übermittelnetw. umtauschen, er tauscht umetw./jdn. untersuchen
doorgeven, overbrengenruilen, wisselenonderzoeken
jdm. etw. vorschlagen, er schlägt voretw. vorzeigen, er zeigt voretw. zählen
voorstellenlaten zien, vertonentellen
Adjektive, Adverbien
ähnlichbeschädigtbeweglichblau
gelijkaardig, soortgelijkbeschadigdbeweeglijk, beweegbaarblauw
durchschnittlichergonomischgeräumiggleichmäßig
doorsneeergonomischruim, riantgelijkmatig, egaal
grauhartgekochthilfsbereitjährlichlebendig
grauwhardgekookthulpvaardigjaarlijks, per jaarlevendig, levend
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 22
7
ovalrechteckigrutschfestschwarz
ovaalrechthoekigslipvastzwart
sofortigstandfeststrengsüdwestlich
dadelijk, ogenblikkelijkstevig, vast staandstrengzuidwestelijk
trägeumfangreichunauffälligverchromt
sloom, traag, luiomvangrijk, uitgebreidonopvallendverchroomd
vergeblichvertraglichviereckig
tevergeefscontractueelvierhoekig, vierkant
vorsichtigweißzuständig
voorzichtigwitverantwoordelijk, bevoegd
Funktionswörter
ehereinmaligirgendwojeder andere
eerdereenmaligergensieder ander
leidermindestensoben (das obere Teil)sogar
helaasminstens, minimaalboven, het bovendeelzelfs
umgehendungefährunten (das untere Teil)ziemlichzirka
per omgaandeongeveerbenedentamelijk, nogal, redelijkcirka
Wörter im Kontext
für unterwegsEs sieht leider schlecht aus.Wir liefern im Laufe des Tages.Sie haben recht.
voor onderwegHet ziet er helaas slecht uit.We leveren in de loop van de dag.U hebt gelijk.
Das ist in Ordnung.Was wünschen Sie?Was kann ich für Sie tun?Es tut uns sehr leid.
Het is in orde.Wat kan ik voor u doen? Wat wenst u?Wat kan ik voor u doen?Het spijt ons.
Wir bitten nochmals um Entschuldigung.Wörter mit ähnlicher BedeutungWir müssen die Sache klären.Danke für Ihr Verständnis.
Wij bieden nogmaals onze excuses aan.Woordjes met soortgelijke/vergelijkbare betekenisWe zullen de zaak uitzoeken.Bedankt voor uw begrip.
Geschäftliche Begegnungen Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 2�
7