Upload
jos-meuwissen
View
187
Download
4
Embed Size (px)
Citation preview
1
HET RAADSEL VAN DE VERDWENEN BUCHTENSE KERKKLOK Een hardnekkig gerucht…. Het was ‘maar’ een gerucht, maar het was wèl een hardnekkig gerucht dat in de tweede helft van 1963 de ronde deed in de Buchtense gemeenschap.1 De aanleiding voor het ontstaan van dit gerucht vormde de ‘terugkomst’ van de drie oude luidklokken van de Buchtense kerk. Deze klokken waren tijdens de afbraak van de oude kerk en de bouw van de nieuwe in de periode 1959 -‐1963, voor restauratie en onderzoek tijdelijk ondergebracht in de werkplaats van de klokkengieterij van Eijsbouts in het Brabantse Asten. Door deze klokkengieterij werd ook een nieuwe kleine klok gegoten, in de volksmond ook wel ‘de sjel’ genoemd. Deze nieuwe klok moest de oude ‘sjel’ vervangen die een ereplaats en –functie kreeg toebedeeld; ze werd de nieuwe elevatieklok en kreeg als zodanig een plaats op het altaar van de nieuwe parochiekerk. Daar wordt ze tot op de huidige dag nog tijdens de kerkdiensten gebruikt voor aankondiging van het begin van de misviering en de consecratie. Deze klok wordt in sommige publicaties aangeduid als, waarschijnlijk, de oudste kerkklok van Nederland.2 Tot het moment dat de klokken terugkwamen is er weinig aan de hand; de gemeenschap Buchten ziet in juli 1963 met trots uit naar het moment dat haar nieuwe dorps-‐kathedraal in gebruik wordt genomen.3 Trots mogen de parochianen ook op zichzelf zijn, aldus hun bouwpastoor Reijnen. Tijdens een van de laatste preken, die hij in het tijdelijk als noodkerk ingerichte gemeenschapshuis hield, prees hij uitvoerig de dorpsbewoners. Zij hadden er door hun gulle gaven immers voor gezorgd dat de bouw van de kerk tot de laatste cent gefinancierd had kunnen worden. Daardoor zou het nageslacht niet met een grote schuldenlast worden opgezadeld, wat bij de kerkenbouw in andere Limburgse parochies vaker wel het geval was, aldus de parochieherder. Dit compliment zou echter spoedig een andere lading krijgen. Toen voor de ingebruikname van de nieuw gebouwde parochiekerk de oude kerkklokken teruggebracht werden naar hun ‘nieuwe stek’, waren daarbij diverse parochianen aanwezig, waaronder mijn vader.4 Nadat eerst de twee oude monumentale 16e eeuwse klokken en de nieuwe ‘sjel’ in de toren waren opgehangen, werd vervolgens de oude middeleeuwse ‘sjel’ op haar nieuwe plaats opgehangen, naast de ingangsdeur van de sacristie. Ik herinner me mijn eigen reactie nog goed, aldus mijn vader, toen ik de klok zag. Die reactie was een mengeling van verbazing en ergernis: “dèt is toch haelemoal neet de auwe sjel, die zoog der hael anges oet!!”. Meerdere parochianen reageerden eveneens verbaasd maar hun opmerkingen werden door de leden van het aanwezige kerkbestuur genegeerd of weerlegd. De feestelijkheden rondom de inzegening van de nieuw kerk eisten al snel ieders aandacht op en de argwaan van de weinige parochianen die de oude sjel in het verleden goed hadden bekeken, verdween grotendeels door de euforie rondom de ingebruikname en consecratie van de nieuwe kerk door de toenmalige bisschop van Roermond, mgr. P. Moors. Mijn vader heeft me twintig jaar na deze gebeurtenis, toen ik zelf intensief met de geschiedenis van mijn geboortedorp aan de slag ging, zijn reactie toegelicht. “Als kleine kinderen speelden we vaker verstoppertje in de omgeving van de oude kerk. De kerkdeuren waren toen nog het gehele jaar door geopend, en regelmatig klommen we in de kerktoren om te genieten van een bijzonder uitzicht over het dorp. Dan bekeek je natuurlijk ook de kerkklokken, vooral de twee grote 16e eeuwse klokken, waarop zich allerlei medaillons bevinden. Maar mijn oog viel ook altijd op de kleinere klok, de ‘sjel’, omdat deze zo’n
2
afwijkende vorm had. Ik vond het altijd maar een vreemde klok, omdat ze niet leek niet op een gewone kerkklok. Ze had zowel de vorm als de uiterlijke kenmerken van een ‘bieënkaar’ (bijenkorf). En dat is bij de klok die nu op het altaar hangt echt niet het geval.” Tot zover mijn vaders verhaal. Toen de elevatieklok in de nieuwe kerk werd opgehangen was mijn vader 33 jaar oud; hij had de oude klok al verschillende jaren niet meer gezien. Toen hij mij zijn verhaal vertelde, was hij 53 en was het ongeveer dertig jaar geleden dat hij de ‘echte’ klok zou hebben gezien en alweer twintig jaar na de ingebruikname van de, volgens hem, ‘verkeerde’ klok. De laatste jaren verschijnen er steeds meer studies over herinneringscultuur en de werking van het geheugen. Daarin wordt een historicus nadrukkelijk gewezen op de mankementen van de ‘oral history’ en de feilbaarheid van het menselijk geheugen.5 Toch blijft de ‘oral history’ een belangrijke ‘Fundgrube’ voor een onderzoeker; hij dient de informatie van een oog-‐, en in dit geval zoals we zullen zien ook een oorgetuige, in zijn onderzoek mee te nemen en de waarde daarvan te beoordelen en aan te vullen aan de hand van de informatie uit andere bronnen. In het geval van de oude ‘sjel’ leverde navraag bij oudere Buchtenaren meer informatie op. Zo bleken meerdere parochianen die de oude klok nooit hadden gezien, zich te verwonderen over de ‘volle’ klank van de elevatieklok; zo had ze toch nooit geklonken toen ze nog in de toren hing? Maar ja, nu functioneerde dan ook het hele kerkschip als klankkast voor de elevatieklok, zo redeneerden sommigen, en dat was een aannemelijke verklaring voor de klankverandering. Anderen accepteerden die verklaring niet en spoedig gingen, in een steeds kleiner wordende kring van Buchtenaren, twee versies van het ‘klokkenvraagstuk’ circuleren. De ene versie, is het hierboven vermelde verhaal, dat de oorspronkelijke bijenkorfklok zou zijn vervangen door een andere, minder kostbare, middeleeuwse klok die een heel ander model had. De andere versie vermeldde dat de oorspronkelijke klok bij de Astense klokkengieterij zou zijn gebleven en dat de Buchtense kerk een exacte kopie van de oorspronkelijke klok ervoor in de plaats zou hebben gekregen. Anders geformuleerd: het oude middeleeuwse klokje, dat een punthoedmodel had, zou door een exacte 20e eeuwse kopie zijn vervangen. Over het motief voor de klokkenontvreemding, of klokkenruil, waren de informanten het in beide versies van het verhaal eens; er was ondanks de vele gulle donaties nog geld nodig voor de financiering van de kerkenbouw en met de verkoop van de oude sjel kon het laatste gat in de begroting worden gedicht. Dat zou dan overigens wel zonder de vereiste toestemming van het bisdom moeten zijn gebeurd, want goedkeuring voor de verkoop van een kerkklok door de parochie Buchten is door het bisdom nooit verstrekt.6 Nu, vijftig jaar na de ingebruikname van de nieuwe parochiekerk, is het tijd om de balans op te maken. Een klok in de vorm van een bijenkorf…? Toen ik in 1984, tijdens een telefoongesprek, een oud-‐lid van het toenmalige kerkbestuur confronteerde met mijn verhaal, bleef het even heel erg stil aan de andere kant van de lijn. Vervolgens kwam er, enigszins, stamelend de volgende opmerking: “de oude sjel is voor restauratie naar de klokkengieterij in Asten gegaan… misschien is bij het restaureren de vorm van de klok enigszins gewijzigd?”. Nu zou dat toch wel een heel ingrijpende restauratie moeten zijn geweest, waarbij als we onze zegsman moeten geloven, een authentieke middeleeuwse luidklok getransformeerd werd tot een
3
‘moderner’ middeleeuws model. Overigens werden in de premoderne samenleving vaker de oude klokken door een klokkengieter stukgeslagen en werd vervolgens het brons gebruikt bij het gieten van een nieuwe klok. Brons was een kostbaar metaal, en bovendien bleef door het hergebruik de oude klok in materieel, maar ook in emotioneel opzicht alsnog bewaard in het metaal van de nieuwe luidklok. Maar een restauratie van een zeldzame middeleeuwse klok met een transformatie naar een nieuwe klokkenvorm, en dat in de moderne tijd waarin men zich steeds meer bewust werd van de waarde van historische voorwerpen, is een verhaal waarop het etiket ‘broodje-‐aapverhaal’ het beste kan worden geplakt. Nu is het voor de ‘klokken-‐leek’ wellicht vreemd te vernemen dat kerkklokken vroeger de vorm van een bijenkorf zouden hebben gehad, maar de geschiedenis van de christelijke kerkklokken in Europa leert ons dat dit wel het geval is geweest.7 De ons vertrouwde kerkklok, die een zogenaamd gotisch model heeft, is niet zomaar op een bepaald moment in de geschiedenis uitgevonden, maar heeft een lange voorgeschiedenis en ontwikkelingstijd gekend. Voor de vroegste ontstaansgeschiedenis van de christelijke kerkklokken kunnen we niet beschikken over uitgebreid en volledig bronnenmateriaal maar toch staan de beschikbare gegevens het toe een summiere klokkengeschiedenis te schrijven. Alle volkeren hebben cultische handelingen met akoestische tekens begeleid of aangekondigd. Klokken die lijken op de middeleeuwse Europese luidklokken en die niet geluid maar aangeslagen werden, treffen we al vroeg in de geschiedenis bij de Chinezen aan. Sinds het gebruik van metaal, in China al vanaf 3000 voor onze jaartelling, werden daaruit klankinstrumenten vervaardigd, die we tot de ‘voorouders’ van de christelijke kerkklokken kunnen rekenen. We treffen kleine belletjes, (hand)klokken, schellen en grote luidklokken bij alle volkeren in de oudheid aan, zowel bij de Assyriërs, de Hebreeërs, de Grieken alsook de Romeinen. Terwijl in oudere klokkenliteratuur wordt beweerd, dat het gebruik van het klokkenluiden voor het eerst in de derde eeuw in Noord-‐Afrikaanse kloosters werd gepraktiseerd, gaat recent onderzoek er van uit dat tijdens de overgang van de oudheid naar de Middeleeuwen geleidelijk ook de introductie en het gebruik van klokken in Europa heeft plaatsgevonden. Waarschijnlijk werd in de vierde eeuw in het gehele Zuid-‐Europese christelijke landschap, zij het aanvankelijk mondjesmaat, de luidklok ingevoerd. Uit bronnen blijkt dat in het jaar 313, toen keizer Constantijn de vervolging van de christenen verbood en daarmee de weg vrij maakte voor de verdere ontwikkeling van het christendom, het gebruik van klokken in het Romeinse rijk al wijd verbreid was.8 Men kan dus stellen dat het gebruik van klokken voor het grootste deel van Europa zo oud is als het christendom zelf en het kersteningsproces akoestisch werd begeleid door klokkenklanken. Vanaf de vijfde eeuw vinden we voor Noordwest-‐Europa enkele schriftelijke getuigenissen. Zo worden in het begin van de vijfde eeuw de helpers van de Angelsaksische bisschop Patricinus, namelijk Litmus, Esse en Tesach, als klokkengieters aangeduid. De tot priester gewijde, en later zalig verklaarde Ierse bisschop Forkernus, zou rond 490 in het door hem opgerichte klooster in Leinster (Ierland) een klokkengieterij hebben gebouwd.9 Zelfs op het ver afgelegen Schotse schiereiland Hy is rond 550 al regelmatig klokkenluiden te horen. Vanaf de zesde eeuw kunnen we het gebruik en voor handen zijn van klokken voor de gekerstende Europese gebieden als iets vanzelfsprekends beschouwen. Dat de luidklok tegen het einde van de zesde eeuw aan grootte had gewonnen en al met een klokkentouw werd geluid, kunnen we weer lezen bij Gregorius van Tours in zijn Historia Francorum.10
4
Wanneer we naar onze eigen regio kijken, dan mogen we veronderstellen dat de eerste christelijke klokken hier werden geïntroduceerd door de Angelsaksische missionaris Willibrord. Overigens was de door deze missionaris geïntroduceerde klok waarschijnlijk een handklok die door de priesters werd gebruikt om hun komst aan te kondigen. Een voorbeeld van zo’n vroegmiddeleeuwse missieklok is bewaard gebleven in de Benedictijner abdij van Sankt Gallen in Oost-‐Zwitserland.
Afbeelding 1 Vroegmiddeleeuwse handklok bewaard in de abdij van Sankt Gallen (Zwitserland)
Deze handklok, die overigens niet is gegoten maar geklonken, werd later van een afbeelding voorzien. Alhoewel het niet mogelijk is deze handklok exact te dateren, gaan we ervan uit dat ze werd vervaardigd op het einde van de 7e eeuw of begin 8e eeuw. Door de Angelsaksische missionarissen is ze in deze periode in Noordwest-‐Europa geïntroduceerd. De missionarissen zouden met deze handklokken, doordat ze voor de toenmalige heidense bevolking een bijzondere en magische klank hadden, bij hen gezag afdwingen. Mogelijk heeft ook Willibrord, die in onze regio in het begin van de achtste eeuw de grootste moeite moet hebben gehad om de heidense bevolking op het rechte, lees christelijke, pad te brengen, daarvoor een ‘magisch’ klinkende handklok gebruikt. Heeft de abdij van Susteren de eer gehad de eerste luidklok te mogen gebruiken? Of was het toch een van de eerste parochiekerken in onze omgeving? Vanaf de achtste eeuw werden in Noordwest-‐Europa volop luidklokken gegoten voor de vele nieuwe parochiekerken. Karel de Grote geeft in zijn capitularia voorschriften voor het gieten, dopen en het gebruik van de kerkklokken. Hierin lezen we ook dat de christelijke bevolking magische krachten aan de klokkenklanken toeschreven. In het derde Capitulare, door Karel de Grote in 889 uitgevaardigd, wordt het verboden ‘klokken te dopen en schriften aan staken te hangen tegen de hagel’ (Ut clocas non
5
baptizent, nec chartos per perticas appendant propter grandinem). Het geloof dat klokken met hun magische klanken onheil, waaronder hagel en onweer konden verdrijven, zou overigens tot in de 19e eeuw in Limburg blijven bestaan. De vroegmiddeleeuwse bijenkorfklokken De eerste luidklokken die vanaf de Karolingische tijd in onze omgeving werden gegoten, hadden de vorm van een bijenkorf. De weinige bijenkorfklokken die bewaard zijn gebleven, zijn merendeels afkomstig uit de 11e eeuw. Sommige exemplaren, zoals de bekende Lullus-‐Glocke uit Bad Hersfeld die in 1038 werd gegoten, worden tot op de dag van vandaag gebruikt. (zie foto) Overigens wordt de Lullus-‐klok, die wordt beschouwd als de oudste kerkklok van Duitsland, alleen nog maar op de kerkelijke hoogtijdagen geluid.11
Afbeelding 2 Bijenkorfklok uit Bad Hersfeld
Zoals aangegeven zijn in Europa uit de periode voor het jaar 1000 maar enkele klokken bewaard gebleven. De belangrijkste verklaring daarvoor vormt de inferieure klankkwaliteit van deze klokken. De technische vaardigheden en kennis van de toenmalige gieters waren nog beperkt en ze slaagden er niet in om de klokkentoon de kwaliteit te geven, die hun opvolgers bij de klokken vanaf de hoge Middeleeuwen wel konden realiseren. De klank van de Karolingische bijenkorfklokken bezat geen echte grondtoon en de klokken produceerden bovendien een ietwat schel of blikkerig, soms bijna demonisch, geluid. De belangrijkste verklaring daarvoor vormt de dikte van de klokkenwand, die bijvoorbeeld in het geval van de Lullus-‐klok dertig procent dikker is dan bij de latere Gotische modellen.12 Als gevolg daarvan zijn de hoge tonen scherper en treden duidelijker naar voren. Bovendien is de inwendige toonopbouw verstoord waardoor een kirrend en blikkerig geluid ontstaat. Volgens sommige onderzoekers ontwikkelde zich vanaf de 12e eeuw een nieuwe klankgevoeligheid, een nieuwe klankesthetiek, die kritisch stond tegenover het ‘onvolmaakte’ geluid van de bijenkorfklokken.13 Een andere reden voor het verdwijnen van de oude klokken was het gegeven dat het klokkenmetaal in deze periode een kostbaar product was. Er was dan ook sprake van een intensieve recycling van het oude
6
klokken-‐brons. Vanaf de 12e eeuw zien we klokken met een nieuw profiel verschijnen; het zogenaamde punthoed-‐ of suikerbroodmodel. Een klok met een punthoedmodel is sterk conisch van vorm; de klok heeft smalle schouders en een brede basis. De afbeelding van de onderstaande klok uit Siena illustreert goed deze vormkenmerken. Ook de elevatieklok van de Buchtense kerk is een mooi voorbeeld van zo’n suikerbrood-‐ of punthoedmodel. Geleidelijk zouden de bijenkorfklokken door deze nieuwe klokken worden vervangen. Klokken met een punthoedmodel zouden in Noord-‐Europa tot in de 14de eeuw in de kerken naast of ter vervanging van de bijenkorfmodellen worden ingezet.
Afbeelding 3 punthoedklokken uit Sienna (links) en Buchten
In Zuid-‐Europa werden nog eeuwen later klokken met een gelijkaardig profiel gegoten. Dit profiel resulteert normalerwijze in een wat droge, korte klank maar in vergelijking met de klank van de (meeste) bijenkorfklokken moet ze voor de toenmalige toehoorders veel rijker en meer sonoor hebben geklonken. Uiteindelijk verscheen vanaf de 14de eeuw een profiel dat de omschrijving Gotisch kreeg en dat tot op de huidige dag de basis vormt van de door de klokkengieterijen gebruikte klokprofielen. De twee in 1513 door de Akense klokkengieter Gregorius van Trier gegoten kerkklokken van de Buchtense kerk bezitten zo’n Gotisch klokkenprofiel. Verdere bewijzen…. Nu we weten dat de eerste christelijke luidklokken de vorm van een bijenkorf hadden, krijgen de verhalen van de oude generatie Buchtenaren over de oude ‘bijenkorf-‐sjel’ een nieuwe dimensie. Toch kunnen we ons niet beperken tot de mondelinge overlevering, hoe waardevol deze ook is. Een historicus is voortdurend met een bronnen-‐speurtocht bezig om zijn verhaal zo gedegen mogelijk te kunnen onderbouwen. Bovendien mag men ook verwachten dat als er tot 1960 een bijzondere Middeleeuwse klok in de Buchtense kerk heeft gehangen, daarvan meerdere vermeldingen in historische geschriften te vinden moeten zijn. Anderzijds, wanneer de klok tot op dat moment nooit als zeldzaam en bijzonder door campanologen of historici werd aangemerkt, dan zou dat
7
nog wel eens kunnen tegenvallen. Dat laatste bleek het geval te zijn bij de Buchtense klok, maar het nodige speurwerk leverde de volgende bewijzen op. Het eerste schriftelijke bewijs was een korte vermelding in een artikel uit 1868 van de hand van de rijksarchivaris en kapelaan Jos Habets. Deze publiceerde in het vijfde jaarboek van het Limburgs Geschied en Oudheidkundig Genootschap een artikel met de titel ‘Middeleeuwsche klokken en klokkenopschriften in het bisdom Roermond’.14 In dit artikel vinden we bij de parochie Buchten, naast een vermelding van de twee grote klokken met hun opschriften en medaillons, de volgende zin: “De kleinste klok van Buchten is zonder inschrift; zij heeft den vorm van eenen bijenkorf en schijnt zeer oud te wezen.” Elders noteert Habets nog dat de kerk van Melick in het verleden eveneens in het bezit van een bijenkorfklok was geweest. In de in 1875 door hem geschreven ‘Geschiedenis van het bisdom Roermond’ geeft de archivaris een periodeaanduiding: ‘De oudste torenklok van ons bisdom bevindt zich in den kerktoren te Buchten; zij is zonder inschrift en dagteekent uit het romaansch tijdperk.’15 Het schijnt dat Jos Habets de gegevens over de middeleeuwse klokken en hun opschriften had verkregen via een schrijven aan zijn collega-‐priesters in het Limburgse bisdom. Dat vormt dan ook een van de reden voor het gegeven dat sommige door hem vermelde klokkenopschriften, die vaak moeilijk leesbaar waren, fouten bevatten. We mogen er echter van uitgaan dat de informanten zich niet in de vorm van de klok zullen hebben vergist! Makkelijk zijn de gegevens over kerkklokken niet altijd te vinden, en zeker niet wanneer ze op een raadselachtige wijze uit een archief blijken te zijn verdwenen. Zo bevindt zich in het stadsarchief van Roermond in de collectie Oorlogsdocumentatie een inventarisatie van de Limburgse klokken die in opdracht van de Duitse bezetter in het begin van de bezetting werd opgesteld.16 Via deze inventarisatie werd vervolgens nagegaan welke klokken de status van monument zouden krijgen; deze zouden door de bezetter vrijgesteld worden van confiscatie. De klokken werden gemerkt met een M en er werd een schriftelijke verklaring door de onderzoekscommissie opgesteld. Alle drie de Buchtense klokken hebben de M-‐status gekregen, waarvan zich een getuigenis in de vorm van een ingelijste verklaring in de sacristie van de kerk bevindt. Halverwege 1942 was het zover; rijkscommissaris Seyss-‐Inqart verordonneerde de inbeslagname van allerlei metalen voorwerpen, waaronder ook de kerkklokken, ten behoeve van de oorlogsindustrie. Enkele maanden later zou P. Meulenberg, ook wel ‘klokken-‐Peter’ genoemd, beginnen met de grote klokkenroof van zo’n 6500 Nederlandse klokken. De monumentale klokken met de M-‐status werden overigens zoveel mogelijk gespaard. Dat gold ook voor de Buchtense klokken die ongeschonden de oorlog overleefden, mede omdat de kerktoren nauwelijks door vijandelijk vuur werd beschadigd. De Buchtense klokken zouden dus ook in voornoemde inventaris moeten zijn opgenomen, maar de onderzoeker die naar de betreffende gegevens zoekt, doet dat tevergeefs. Het fiche met de Buchtense informatie bevindt zich niet in dit archief en gezien de ordening en de volledigheid van de andere gegevens, mogen we aannemen dat het op enig moment uit het archief is verwijderd. Toch is men bij het verwijderen van de archiefbronnen niet nauwkeurig te werk gegaan. In Roermondse archief bevindt zich namelijk ook nog een inventarisatie die direct na de oorlog is gemaakt en waarin de klokken worden vermeld die behouden zijn gebleven. En jawel hoor, hierin bevinden zich enkele summiere aantekeningen over de Buchtense klokken. Hierin lezen we dat voor de R.K. Kerk van Buchten een M-‐klok in bijenkorf-‐vorm is behouden. Ook lezen we daar dat de klok 120 cm is en dat ze uit de 13e eeuw
8
afkomstig zou zijn. Dat de datering niet kan kloppen, moge duidelijk zijn; vanaf de tweede helft van de 12e eeuw werden immers geen bijenkorfklokken meer vervaardigd. Waarschijnlijk heeft de notulist niet geweten welke leeftijd deze merkwaardige en uitzonderlijke klok had en heeft hij zich daarbij laten leiden door de in de ‘Voorlopige lijst der monumenten in de provincie Limburg’ uit 1926 opgenomen gegevens. Daarin wordt vermeld dat de Buchtense kerk een ‘zeer oude, effen kleine klok bezat’ en de auteur van deze lijst vermeldt bij de datering, met vraagteken, ‘13e eeuw?’.17 Voor verder bewijsmateriaal maken we vervolgens een sprong naar de jaren vijftig van de 20e eeuw. In 1951 verschijnt in het Limburgs Dagblad een klein artikel met als titel ‘Bezit Buchten de oudste kerkklok van Nederland?’.18 De tekst van het artikel vermeld ik hier integraal.
‘Dertig jaar geleden, zo schrijft men ons, kwam een commissie van Duitse geleerden – belast met het onderzoeken van de echtheid van sommige relieken van de dom van Aken – naar Buchten om de “handtekening” van de beroemde meester-‐klokkengieters, de gebroeders van Trier, op de klokken van de St. Catharinakerk aldaar te bezichtigen. De gebroeders van Trier, eeuwen geleden vermaard, merkten hun werken met de “Rok van Christus”. De klokken van de parochiekerk van Buchten, voorzien van het stempel van de meesters, bewezen de authenticiteit van de relieken van Aken, welke hetzelfde merkteken dragen. Bij het zien van de kleine klok in de kerktoren, riep een lid van de commissie, een bekende professor, uit: ‘So kenne ich nur eine, im Berlin.’ De professor vertelde, dat deze kleine klok omstreeks het jaar 800 moest zijn gegoten en waarschijnlijk de oudste klok in Nederland en Duitsland is. Nog elke morgen roept dit klokje, dat in de volksmond de naam van “Schel” draagt, met haar helder geluid de gelovigen van Buchten naar de kerk. Het klokje heeft niet het gewone model, maar gelijkt op een bijenkorf (Bieëkaar). In 1940 werden de drie oude kerkklokken van Buchten onmiddellijk onder bescherming van Monumentenzorg geplaatst. Zo bleven ze voor wegvoering en vernietiging door de Duitsers gespaard.’
Het verhaal van de Duitse onderzoekscommissie, die dus in de jaren twintig van de vorige eeuw Buchten heeft bezocht, lijkt weer gerelateerd te zijn aan de volgende bron, die ik uit de mondelinge overlevering heb opgetekend. Een autochtone Buchtenaar deelde me het volgende mee: “In de jaren dertig, toen ik hier op de lagere school zat, vertelde het toenmalige hoofd van de school, ‘meister’ Peters ons altijd “het klokje van Buchten behoort, samen met een klok in Italië, tot de alleroudste klokken van Europa. Het stamt uit de tijd van Karel de Grote”.19 De mededelingen van het schoolhoofd lijken de resultante te vormen van het bezoek van de hierboven genoemde commissie. Het bezoek van deze commissie moet toentertijd veel indruk hebben gemaakt op de Buchtenaren die zich mogelijk hierdoor pas gingen realiseren hoe bijzonder hun kerkklokken waren. Toen bovendien de hoogleraar hun erop wees dat de gemeenschap met de onooglijke kleine bijenkorfklok iets unieks bezat, kan het niet anders dan dat het dorpschauvinisme daardoor sterk werd geactiveerd. Dat vertaalde zich in de verhalen van ‘meister’ Peters, een zoals veel onderwijzers in die tijd in de eigen dorps-‐, streek-‐ en Limburgse geschiedenis geïnteresseerde verteller, die zijn leerlingen steeds weer opnieuw vol trots het verhaal zal hebben verteld.20 Overigens moeten we daarbij ook in ogenschouw nemen, dat kerkklokken in het
9
verleden, ook al hadden ze geen bijzondere historische waarde, belangrijke identificatie-‐objecten voor de plaatselijke gemeenschap vormden. Dat de parochianen vaak een speciale betekenis aan hun klokken toekenden, kunnen we onder meer afleiden uit de overgeleverde volksverhalen en de vele reddings-‐verhalen over klokken die door een bezetter weggevoerd dreigden te worden. Interessant voor ons onderzoek is de verwijzing van de onderwijzer naar een Italiaanse klok die dezelfde ouderdom zou hebben als de Buchtense klok. Het betreft hier met grote waarschijnlijkheid de klok die in de Italiaanse plaats Canino in de 19e eeuw werd opgegraven. Deze zogenaamde Canino-‐klok, met een doorsnede van 35 centimeter, is een duidelijk, en ook het enige, voorbeeld van een bijenkorfklok zoals die werd gegoten in de achtste of negende eeuw.
Afbeelding 4 Replica van de originele klok uit Canino
Een exacte datering is voor klokken zonder inscriptie niet te geven maar de globale verwijzing naar de Karolingische periode moge we in dit geval wel als correct beschouwen. De 12 eeuwen oude Caninoklok, die in het museum van het Vaticaan wordt tentoongesteld, wordt dan ook aangemerkt als de oudste bronzen christelijke luidklok. De afbeelding van deze klok toont de bijenkorfvorm die de Buchtense klok ook kan hebben gehad. Desgevraagd vertelden mij ooggetuigen dat de Buchtense klok echter in afwerking zou afwijken van de Canino-‐klok. De Buchtense klok bezat niet de gladde buitenkant van de Canino-‐klok; die zou erg ruw zijn geweest, waardoor de klok, aldus de getuigen, nog meer overeenkomsten met een ‘echte’ bijenkorf vertoonde. Een ander voorbeeld van een vroegmiddeleeuwse bijenkorfklok , vermoedelijk gegoten in de 10e eeuw, vinden we in het museum van Esztergom (Hongarije). Deze klok werd in 1966 door een boer tijdens het ploegen van een akker in het dorpje Csolok gevonden. Deze bijenkorfklok heeft een diameter van 36 centimeter en weegt 16 kilo. (afbeelding)
10
Afbeelding 5 Hongaarse bijenkorfklok Esztergom
Een verder bewijs uit de jaren vijftig voor de aanwezigheid van een bijenkorfklok in de Buchtense kerk werd mij aangeleverd door de gedreven Limbrichtse amateurhistoricus Frans Smeets. Deze productieve historicus was in de jaren zeventig auteur van diverse dorps-‐monografieën, waaronder het in 1978 verschenen boek ‘Born, een koninklijk domein met een boeiend verleden’.21 In dit boek is ook een foto opgenomen van de huidige elevatieklok met de vermelding dat het, waarschijnlijk, de oudste klok van Nederland betreft.22 In een gesprek met de heer Smeets over mijn veronderstellingen en bevindingen, merkte hij het volgende op. “Je hebt volkomen gelijk. In de jaren vijftig was ik naar Maasbracht gegaan, waar een lezing werd gehouden over allerlei aspecten van de Limburgse geschiedenis. Nu vermeldde de spreker tot mijn verbazing dat de Buchtense kerk in het bezit zou zijn van een bijzondere klok, waarvan ik tot op dat moment niets had vernomen of gelezen. Na afloop van die lezing, die op zondagmiddag was, ben ik op de terugweg meteen met mijn bromfiets naar Buchten gereden om deze speciale klok met mijn eigen ogen te kunnen bekijken. En ik kan je wel vertellen dat de klok zuiver de vorm had van een bijenkorf, en dat kunnen we van de klok die er nu hangt, bepaald niet zeggen.” Ik wil mijn bewijzeninventarisatie afsluiten met een klank-‐technisch argument uit de oral history. Het ligt voor de hand dat de onderzoeker eveneens een van de direct betrokkenen benadert voor het verkrijgen van relevante informatie. Degene die dagelijks met de klokken te maken kreeg en voor het onderhoud ervan verantwoordelijk was, was de toenmalige Buchtense koster-‐organist Herman Gijsen. Op een zondagmorgen in 1982 vroeg ik hem na de hoogmis naar zijn mening over de verhalen waarin de verdwijning van de oude ‘sjel’ werd gememoreerd. Aanvankelijk keek hij mij een tijdje zwijgend en peinzend aan en het was voor mij duidelijk dat hij zijn woorden zorgvuldig aan het afwegen was. De reden daarvoor lag opgesloten in zijn opmerking: ‘Er is wel meer gebeurd, Jos, maar ik kan daar niet over praten’. Vervolgens zei hij: ‘Loop eens naar de elevatieklok en luid die klok eens’. Nadat ik dat had gedaan, zei hij: ‘Bij deze klok kun je duidelijk een B als grondtoon horen en dat is toch vreemd, want toen de klok nog in de toren hing, lukte het mij niet een duidelijke grondtoon te onderscheiden. Soms kon ik, maar slechts met moeite, een As onderscheiden. Maar ach, het zal wel de veranderde akoestiek van het kerkschip zijn, waardoor dat nu beter lukt.’ Daarmee verschafte de koster, zonder direct antwoord op mijn vragen te geven, mij belangrijk bewijsmateriaal voor mijn speurtocht. Ten eerste is het onmogelijk dat de
11
verplaatsing van een kerkklok naar een andere ruimte, zou leiden tot een verandering in waarneming van de grondtoon met, in dit geval zelfs anderhalve toonafstand. De constatering van de koster betekent dat we te maken hebben met twee verschillende klokken, die ieder hun eigen grondtoon hadden. Het tweede argument dat hij mij verschafte was echter nog belangrijker; namelijk de constatering dat de ‘torenklok’ geen duidelijke grondtoon had. We hebben hiervoor al geconstateerd dat de bijenkorfklokken zich van de latere klokken onderscheidden door enerzijds een schel blikkerig geluid, en anderzijds doordat ze geen duidelijke grondtoon hadden. De klokkengieters slaagden er toentertijd nog niet in hun klokken een duidelijke grondtoon te laten produceren. Daarmee is tenslotte weer een bewijs geleverd, en in dit geval een klank-‐technisch bewijs, voor de aanwezigheid van een bijenkorfklok in de Buchtense kerktoren. Resume In het hetzelfde jaar dat de Buchtense kerk werd ingewijd, verscheen in het Limburgs Dagblad een artikel met de veelzeggende kop ‘Hoe waardevolle kerkschatten spoorloos verdwenen’.
Afbeelding 6 Limburgsch Dagblad 3 mei 1963
De schrijver van het artikel verhaalt hoe verschillende kostbare voorwerpen verdwenen uit de oude kerk van Oirsbeek, die in 1953 werd afgebroken. ‘Het grootste verlies was de verdwijning van een prachtige geëmailleerde pyxis (het doosje, waarin de Heilige Hostie naar de zieken wordt gebracht) uit de dertiende eeuw; een juweel van kerkelijke kunst, dat sedert onheuglijke tijden in het bezit van de parochie Oirsbeek was geweest. Het was rond van vorm en van boven afgesloten met een conisch deksel. Het werd in 1880 aan een antiquair uit Den Haag voor 24 gulden en 30 cent verkocht. In werkelijkheid schijnt het zoveel waard te zijn geweest, dat men er destijds een splinternieuwe kerk voor kon bouwen. De pyxis is later te Brussel geveild. Daar stond hij geprijsd voor het kapitale bedrag van 50.000 goede vooroorlogse Belgische francs!’.
12
Helaas was de kostbare pyxis niet het enige voorwerp dat uit de Oirsbeekse kerk verdween.
‘De kerk bezat een houten beeld van Sint Gerlachus of Sint Geerling, zoals deze heilige in de volksmond wordt genoemd. Het beeld was 1,5 meter hoog. Het stelde de heilige in het witte gewaad van een tertiaris voor, waarover hij een grijze mantel en kaproen droeg. Het beeld is verdwenen, evenals een uit 1736 daterend beeld van Sinte Lucia, dat zeer mooi was. Nog ernstiger was het verlies van het oude doopvont, dat 90 centimeter hoog was en op de grootste breedte een omtrek had van 2,64 meter. De bovenrand werd versierd met vier beelden van mensen, die ruw in de steen waren uitgehouwen. Sommige deskundigen waren van oordeel, dat het doopvont uit de achtste eeuw na Christus afkomstig was. In elk geval was het zeer oud. Vorm, steensoort en bewerking bevestigden dit. Een dergelijk doopvont vindt men alleen nog in de kerken te Schinnen en Voerendaal. Het massieve bekken herinnerde aan die oude Frankische vazen, die herhaaldelijk in graven uit de tijd der Merovingers zijn aangetroffen. Zij hadden dezelfde vorm en kleur. De historische en culturele waarde van dit doopvont was niet te bepalen. Het is verdwenen en niemand weet waarheen.’
De auteur begint het artikel echter met de constatering dat het tegenwoordig nog zelden voorkomt ‘dat kostbare en zeldzame voorwerpen die in het bezit zijn van een kerkelijke instelling domweg en voor een prikje van de hand worden gedaan. Men kent nu vrijwel algemeen hun waarde en bovendien wordt er van bovenaf een doeltreffend toezicht uitgeoefend’. Toch verdwenen er ook in de naoorlogse periode nog voorwerpen uit kerken. Ook uit de afgebroken oude Buchtense kerk was dat het geval. De bovenstaande bronnen vormen voor mij voldoende bewijs om, wat aanvankelijk een dorpsgerucht was, te transformeren naar een historisch feit. Op grond van het bovenstaande bewijsmateriaal kom ik tot de conclusie dat de Buchtense parochiekerk tot de jaren zestig van de 20e eeuw in het bezit was van een (vroeg)middeleeuwse kerkklok in de vorm van een bijenkorf. Zoals vermeld was de klankkwaliteit van deze klokken vaak zo erbarmelijk dat in de loop van de afgelopen 1000 jaar de ene na de andere bijenkorfklok werd omgesmolten tot een nieuwe klok. Blijkbaar onderscheidde de Buchtense klok zich van zijn oude soortgenoten door een betere klankkwaliteit; daardoor ‘overleefde’ ze een millennium lang alle stormen en werd ze dan ook niet 500 jaar geleden, toen twee grote nieuwe klokken werden gegoten, opgeofferd voor het benodigde klokkenbrons. Dat feit, samen met het gegeven dat vijandelijke legers in het verleden de Buchtense kerkklokken niet confisqueerden, leidde ertoe dat een middeleeuwse luidklok tot 1960 bewaard is gebleven. Ze vormde voor onze voorouders een belangrijk element van het vertrouwde lokale klankspectrum, dat via de bronzen werktuigen tot in de moderne tijd deels nog een middeleeuwse invulling zou behouden. Hoe oud de Buchtense bijenkorfklok was, is op basis van de bovenstaande gegevens niet te achterhalen. Zoals reeds vermeld, werden vanaf de tweede helft van de 12e eeuw geen bijenkorfklokken meer gegoten. Dat betekent dat de klok vóór 1150 werd gegoten en op zijn vroegst in de achtste eeuw. Wanneer de Buchtense klok uit de achtste of negende eeuw afkomstig is, maakt ze er aanspraak op de oudste christelijke kerkklok van de wereld te zijn. Zekerheid daarover kunnen we alleen maar krijgen, wanneer de bijenkorfklok in de toekomst weer ‘boven water’ komt. Wie weet niet alleen de klepel, maar ook de klok te hangen?
13
1 Het onderzoek en de verzameling van bronnenmateriaal voor dit artikel werden door mij 25 jaar geleden al verricht; een belofte aan een getuige vormt de reden waarom ik met de publicatie hiervan heb gewacht. 2 Bijvoorbeeld in het standaardwerk ‘Van paardebel tot speelklok’, geschreven door Andre Lehr (Asten1967), 85 3 De bouw van de kerk werd uitvoerig gedocumenteerd door auteur Louis Houben in het boek ‘Buchten van Toen tot Nu’, Buchten 1978 4 Overigens zou de kerktoren grotendeels, als enige onderdeel van de oude kerk vanwege de monumentale status in de oude staat bewaard blijven. 5 Bijvoorbeeld de studie van Aleida Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit. Erinnerungskultur und Geschichtspolitik. München 2006. Douwe Draaisma, waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt. De geheimen van het geheugen. Groningen 2001, en van dezelfde auteur, Vergeetboek, Historische Uitgeverij 2010. 6 Navraag auteur bij het bisdom Roermond. 7 Er zijn verschillende publicaties waarin de geschiedenis van de kerkklokken wordt beschreven. Een beknopt maar goed overzicht wordt gegeven door Kurt Kramer, Die Glocke. Eine Kulturgeschichte, Topos 2007. 8 Kurt Kramer, Die Glocke. Eine Kulturgeschichte, 28 -‐ 38 9 Kurt Kramer, Die Glocke. Eine Kulturgeschichte, 63. Forkernus wordt door de klokkengieters als patroon vereerd. 10 Andre Lehr, Vroeg-‐christelijke signaalinstrumenten, p. 7 (http://www.andrelehr.nl/2012/Vroeg-‐Christelijke-‐signaalinstrumenten.) 11 De klok heeft een eigen vermelding in Wikipedia: http://de.wikipedia.org/wiki/Lullusglocke . De klok is te beluisteren via You Tube. http://youtu.be/EHx-‐lPLTq40. Overigens wordt ook wel de Walbecker Glocke als de oudste klok van Duitsland genoemd. 12 Andre Lehr, Van paardebel tot speelklok, Asten 1967, 85 13 Kurt Kramer, Die Glocke, 68 14 Jos Habets, Middeleeuwsche klokken en Klokkeopschriften, in: Publications de la Société Historiques et Archéoloqique dans le Limbourg 5 (1868), 313-‐346 15 Jos Habets, Geschiedenis van het bisdom Roermond, Roermond 1875, 320 16 Collectie Oorlogsdocumentatie 1940 – 1945, afd. VII, nr 5, invoernummer 177 17 Voorlopige Lijst der monumenten in de provincie Limburg. Deel 8 (1926). Op bladzijde 41 vinden we de vermelding. 18 Limburgs Dagblad 28-‐03-‐1951. 19 Meister Peters is Johannus Herman Hubertus Peters (1879 – 1957) die in de periode 1911 – 1945 als onderwijzer en hoofd was verbonden aan de basisschool van Buchten. Mijn informant was zijn zoon Paul Peters. (geboren 1928). Ook Harie Beaumont (1915 – 1989) vertelde dat hij als klein kind al op de hoogte werd gebracht van de bijenkorfklok. 20 Een getuigenis van de historische interesse van deze onderwijzer vormt het schrift met historische aantekeningen van zijn hand dat zich in het Buchtense kerkarchief bevindt. 21 Frans Smeets, Born, Een koninklijk domein met een boeiend verleden, Born 1978. Smeets schreef daarnaast ook onder meer dorpsmonografieën over Urmond, Roosteren en Limbricht. Frans Smeets leefde van 1911 tot 1988.