4
WETENSCHAP Het verhaal als uitdaging en valkuil Oratie Van Nijnatten vol spannende vergelijkingen Henk Geertsema Abstract Op 1 april sprak Prof. dr. Carol van Nijnatten zijn oratie uit als bijzonder hoogleraar (bedrijfs)maat- schappelijk werk aan de Radbouduniversiteit van Nijme- gen. 1 Een bijzondere gebeurtenis in dubbele zin. Allereerst omdat de oratie zelf een spannend verhaal is geworden. Ten tweede omdat de instelling van deze tweede leerstoel over maatschappelijk werk een verrij- king voor het beroep betekent. De centrale vraag van Van Nijnatten is hoe het commu- nicatieve en dialogische proces van het maatschappelijk werk zich verhoudt tot de nadruk op technisch-rationeel handelen die momenteel de boventoon lijkt te voeren in de discussies over nut en effect van het maatschappelijk werk. Dit is een spannende vraag, omdat het antwoord directe consequenties heeft voor de clie¨ nt. Bij een techni- schrationele benadering van hulpverlening loopt men immers het risico de clie¨nt te fragmenteren en de exis- tentie¨le en morele betekenis van problemen te ontken- nen. Technisch- rationeel handelen nodigt uit tot een vorm van deskundigheidsdenken waarbij de maatschap- pelijk werker zich snel bevoogdend kan gaan gedragen. Maar het voordeel van een technisch-rationele benade- ring is dat de effecten (misschien) beter te meten zijn en het nut van het werk daarmee beter aangetoond kan worden. Een dialogische benadering van hulpverlening hono- reert daarentegen de eenheid van het menselijk leven en laat de kansen op gelijkwaardigheid in de relatie beter aanwezig. Daarbij moet de maatschappelijk werker wel afzien van een te grote voorstelling over het eigen ver- mogen om problemen voor de clie¨nt op te lossen. Het maatschappelijk werk moet accepteren dat er een zekere onvoorspelbaarheid in de uitkomsten is. Voor de finan- cier is dit misschien lastiger om te accepteren, maar het doet meer recht aan de eigenheid van ieder mens en zal uiteindelijk leiden tot clie¨nten die zich beter geholpen weten en beter kunnen participeren in de samenleving. Enige onzekerheid hoeft niet altijd gelijk te zijn aan gebrek aan nut en effect. Mijn kind Om de centrale vraag te beantwoorden gaat Van Nijnat- ten op zoek naar kenmerkende elementen in het gesprek tussen de werker en de clie¨nt. Om deze op het spoor te komen zoekt hij parallellen tussen het hulpverlenings- proces en het opvoedingsproces. Daarbij neemt hij zijn uitgangspunt in de theorievorming over de menselijke ontwikkeling zoals die bij de structuralistische psycho- analyticus Lacan is te vinden. Ook dit zijn spannende keuzen van Van Nijnatten. De psychoanalytische theorievorming is complex en kent diverse stromingen. Lacan’s zoektocht naar de betekenis van taal als structurerend element in de menselijke ont- wikkeling, de psychotherapie en het begrijpen van dit bestaan, behoort daarbij tot een van de moeilijkste varianten. Henk Geertsema (*) Henk Geertsema is redacteur van Maatwerk en als directeur sociale en theologische opleidingen verbonden aan de Gereformeerde Hogeschool te Zwolle. 1 De oratie van prof.dr. Carol van Nijnatten, Op verhaal komen is te vinden op de website van de Radbout Universiteit: www.ru.nl via onderzoek, publicaties, beschikbare teksten van redes. Maatwerk (2005) 06:157–160 DOI 10.1007/BF03070579 13

Het verhaal als uitdaging en valkuil

Embed Size (px)

Citation preview

WETENSCHAP

Het verhaal als uitdaging en valkuil

Oratie Van Nijnatten vol spannende vergelijkingen

Henk Geertsema

Abstract Op 1 april sprak Prof. dr. Carol van Nijnatten

zijn oratie uit als bijzonder hoogleraar (bedrijfs)maat-

schappelijk werk aan de Radbouduniversiteit vanNijme-

gen.1 Een bijzondere gebeurtenis in dubbele zin.

Allereerst omdat de oratie zelf een spannend verhaal is

geworden. Ten tweede omdat de instelling van deze

tweede leerstoel over maatschappelijk werk een verrij-

king voor het beroep betekent.

De centrale vraag van Van Nijnatten is hoe het commu-

nicatieve en dialogische proces van het maatschappelijk

werk zich verhoudt tot de nadruk op technisch-rationeel

handelen die momenteel de boventoon lijkt te voeren in

de discussies over nut en effect van het maatschappelijk

werk.

Dit is een spannende vraag, omdat het antwoord

directe consequenties heeft voor de client. Bij een techni-

schrationele benadering van hulpverlening loopt men

immers het risico de client te fragmenteren en de exis-

tentiele en morele betekenis van problemen te ontken-

nen. Technisch- rationeel handelen nodigt uit tot een

vorm van deskundigheidsdenken waarbij de maatschap-

pelijk werker zich snel bevoogdend kan gaan gedragen.

Maar het voordeel van een technisch-rationele benade-

ring is dat de effecten (misschien) beter te meten zijn en

het nut van het werk daarmee beter aangetoond kan

worden.

Een dialogische benadering van hulpverlening hono-

reert daarentegen de eenheid van het menselijk leven en

laat de kansen op gelijkwaardigheid in de relatie beter

aanwezig. Daarbij moet de maatschappelijk werker wel

afzien van een te grote voorstelling over het eigen ver-

mogen om problemen voor de client op te lossen. Het

maatschappelijk werk moet accepteren dat er een zekere

onvoorspelbaarheid in de uitkomsten is. Voor de finan-

cier is dit misschien lastiger om te accepteren, maar het

doet meer recht aan de eigenheid van ieder mens en zal

uiteindelijk leiden tot clienten die zich beter geholpen

weten en beter kunnen participeren in de samenleving.

Enige onzekerheid hoeft niet altijd gelijk te zijn aan

gebrek aan nut en effect.

Mijn kind

Om de centrale vraag te beantwoorden gaat Van Nijnat-

ten op zoek naar kenmerkende elementen in het gesprek

tussen de werker en de client. Om deze op het spoor te

komen zoekt hij parallellen tussen het hulpverlenings-

proces en het opvoedingsproces. Daarbij neemt hij zijn

uitgangspunt in de theorievorming over de menselijke

ontwikkeling zoals die bij de structuralistische psycho-

analyticus Lacan is te vinden.

Ook dit zijn spannende keuzen van Van Nijnatten. De

psychoanalytische theorievorming is complex en kent

diverse stromingen. Lacan’s zoektocht naar de betekenis

van taal als structurerend element in de menselijke ont-

wikkeling, de psychotherapie en het begrijpen van dit

bestaan, behoort daarbij tot een van de moeilijkste

varianten.

Henk Geertsema (*)Henk Geertsema is redacteur van Maatwerk en als directeursociale en theologische opleidingen verbonden aan deGereformeerde Hogeschool te Zwolle.

1 De oratie van prof.dr. Carol vanNijnatten,Op verhaal komen is tevinden op de website van de Radbout Universiteit: www.ru.nl viaonderzoek, publicaties, beschikbare teksten van redes.

Maatwerk (2005) 06:157–160

DOI 10.1007/BF03070579

13

Ook de keuze voor het zoeken van parallellen tussen

de opvoedingssituatie en de hulpverleningssituatie is uit-

dagend. Kenmerkend voor de opvoedingssituatie is

immers ongelijkheid in posities, leiding nemen, structuur

en daarmee grenzen bieden, een zinvol leven voorhouden

en morele vorming, vanuit liefdevolle betrokkenheid bij

de opvoedeling. Het gaat daarbij niet om zo maar een

kind, maar om ‘mijn kind’, het kind waarvan ik als ouder

houd. En juist ten aanzien van moraal, zingeving en

persoonlijke betrokkenheid zijn maatschappelijk wer-

kers altijd terughoudend. De client moet geholpen wor-

den eigen keuzen te maken, de eigen moraliteit te

ontdekken en ontwikkelen. En persoonlijke betrokken-

heid is een valkuil wanneer je een overvolle caseload hebt.

‘Ik ben waardevol’

Wat zijn nu die overeenkomsten tussen de opvoedings-

situatie en de hulpverleningssituatie en hoe kunnen die

worden ingezet om de zelfstandigheid van de client en de

oplossing van problemen te bevorderen?

Een pasgeboren kind is hulpeloos en ervaart de wereld

als onvoorspelbaar en gefragmenteerd. Er is geen besef

van een eigen Ik en daarmee geen ervaring van continuı-

teit. Als moeder uit het zicht is, is alle veiligheid weg. Om

het kind te helpen Ik-besef te ontwikkelen houden de

ouders het kind een beeld voor: zo zit de wereld in elkaar,

zo ben jij, en jij bent waardevol. De ouders wikkelen het

kind in in een beeld dat zij aanreiken over het kind en het

leven. Zij doen dit door taal: lieve woordjes, vertellen wat

mama gaat doen, wat het kind goed kan. Deze inwikke-

ling is echter onvoldoende om in het latere leven een

zelfstandig en verantwoordelijk bestaan op te bouwen,

waarin rekening wordt gehouden met de gerechtvaar-

digde wensen van anderen. Om dit te realiseren moet

het kind geholpen worden om na de inwikkeling zich te

ontwikkelen. Ook hier speelt de taal een rol, maar nu als

verwijzing naar steeds abstractere verschijnselen. ‘Het is

niet goed om je broertje te slaan’ verwijst niet alleen naar

deze concrete gebeurtenissen, maar ook naar de morele

waarde ‘goed’ als tegengesteld tot ‘kwaad’.

Het beeld (de inwikkeling in beelden die door de

opvoeder zijn aangeboden) wordt vervangen door het

symbool (de ontwikkeling in woorden en begrippen die

de opvoedeling zich eigen moet maken). Beide elementen

zijn nodig. Een consistent beeld is nodig om een basale

ervaring te krijgen van ‘ik ben waardevol’. Een samen-

hangend symboolstelsel is nodig om de vaardigheid te

krijgen ook anderen als waardevol te zien en het leven in

al zijn onduidelijkheid en tegenstrijdigheid tegemoet te

kunnen treden.

De opvoedeling is daarbij niet passief. Het kind moet

zich open stellen voor het leren hanteren van deze sym-

bolen, het moet zelf een weg vinden om ze te hanteren in

concrete situaties. De eigenheid van ieder mens krijgt

daarin vorm.

Wanneer er verstoringen zijn in de beeldvorming, de

symboolvorming en de symboolhantering, raken mensen

kwetsbaar. Hoe ernstiger de verstoringen hoe kwetsbaar-

der de mens.2

Dialoog

Volgens Van Nijnatten vertoont het maatschappelijk

werkproces een grote overeenkomst met het proces van

inwikkeling en ontwikkeling. Net als het opvoedingspro-

ces is het hulpverleningsproces een communicatief, dialo-

gisch proces, waarbij niet alleen de maatschappelijk

werker actief is, maar ook de client actief moet partici-

peren om de problemen op te lossen.

Clienten ervaren bij het begin van de hulpverlening

het leven vaak als onsamenhangend, beangstigend,

onvoorspelbaar en onoverzichtelijk. De problemen heb-

ben de ervaring van continuıteit en eigen mogelijkheden

aangetast. De maatschappelijk werker zal dan ook

beginnen met een zekere mate van inwikkeling. Soms

vergaand en met behulp van een beschermende omge-

ving en verschillende hulpverleners, bijvoorbeeld wan-

neer clienten ernstige problemen hebben in de

organisatie van het eigen leven. In andere gevallen zal

de inwikkelingminder sterk zijn en al snel gecombineerd

worden met pogingen om het reflecterend vermogen

weer op gang te brengen, om ontwikkeling mogelijk te

maken: Invoegen in de belevingswereld van de client,

helpen grenzen te formuleren en te handhaven, aanbie-

den van verschillende perspectieven op de problemen en

de mogelijkheden van de client en waar nodig interven-

ties in de sociale omgeving. De oplossing van de pro-

blemen wordt zo van buitenaf geınitieerd, maar

tegelijkertijd wordt de eigen inbreng van de client

gezocht en gestimuleerd. De dialoog is daarbij onont-

beerlijk. In het gesprek worden betekenissen en symbo-

len uitgewisseld, perspectieven veranderd.

2 Van Nijnatten stelt dat we allemaal kwetsbaar zijn. Zelfs wanneerer geen bijzondere verstoringen zijn in de beeldvorming, symbool-vorming en symboolhantering kunnen levensomstandighedensoms zo diep ingrijpen dat ook de meest ‘gezonde’ mens problemenkan krijgen.

158 Maatwerk (2005) 06:157–160

13

Altijd ambigu

En zo komt VanNijnatten dan tot de beantwoording van

zijn vraag. Het maatschappelijk werk is primair dialo-

gisch van karakter. Technisch-rationele interventies zijn

weliswaar nodig, maar kunnen slechts effectief zijn bin-

nen de dialoog waarin gezamenlijk gezocht wordt naar

beelden en symbolen die de verstoorde beelden en sym-

bolen van de client kunnen aanvullen en completeren. De

eenheid van het menselijk bestaan blijft de basis van de

hulpverlening, hoezeer die eenheid soms ook bevorderd

kan worden door op deelgebieden interventies te verrich-

ten. Maatschappelijk werk is daarmee altijd in zekere

mate ambigu en onvoorspelbaar. De maatschappelijk

werker kan immers vooruit niet weten hoe (en hoe snel)

de client de aangeboden symbolen verwerkt in het eigen

bestaan. Dit betekent echter niet dat het maatschappelijk

werk niet moet blijven zoeken naar effectieve interven-

tiestrategieen. Het is tenslotte een professie, waaraan

eisen van effectiviteit en wetenschappelijke legitimatie

gesteld mogen worden. Maar altijd ingebed in de dialoog

tussen de werker en de concrete client in diens concrete

situatie. Een dialoog waarin rekening gehouden wordt

met wat de client kan verdragen aan verandering, hoe

groot het vermogen is om zich aan te passen aan sociale

omstandigheden en in welke mate de client in staat is

nieuwe keuzen te maken. Want het is de client die uit-

eindelijk geholpen moet worden ‘het zelf te doen, zelf

nieuwe perspectieven te construeren, nieuwe vooruitzich-

ten op de toekomst te ontwikkelen of een moeilijk te

veranderen realiteit te aanvaarden.’

Grote bureaucratie

Het betoog van Van Nijnatten biedt, naast deze grote

lijn, nog veel meer. Zo vraagt hij opnieuw aandacht voor

de continuıteit in de relatie tussen het jonge kind en de

ouders. Een veelheid aan vervangende opvoeders kan

leiden tot discontinuıteit in de beelden die aangeboden

worden tijdens de inwikkeling. Hij vraagt aandacht voor

de existentiele betekenis van de relatie tussen ouders en

kind: het is ‘mijn’, ‘ons’ kind, dat waardevol is, ongeacht

wie hij of zij is en wat hij of zij kan en kan worden. Hij

vraagt aandacht voor de risico’s op onvoldoende zelf-

begrenzing door de hulpverlener, waardoor deze zichzelf

uitput en burn-out kan raken. Maar andersom ook voor

het gevaar als hulpverlener versluierend te spreken, de

repressieve kanten van interventies te verdonkeremanen.

En hij vraagt aandacht voor de bredere maatschappelijke

inbedding waarin problemen kunnen ontstaan: te grote

bureaucratie waardoor clienten geen weg weten te vinden

in en naar voorzieningen, een verziekt klimaat op de

werkvloer en de toenemende druk om kwantificeerbaar

de effecten en efficientie van het maatschappelijk werk te

benoemen.

Vergaande verantwoordelijkheid

Maar een rijke oratie roept natuurlijk ook vragen op. Ik

denk dat drie onderwerpen daarbij met name naar voren

komen.

Hoewel het hulpverleningsproces grote overeenkom-

sten lijkt te vertonen met het opvoedingsproces, zijn er

tussen beide processen ook verschillen. De hulpverlener

is niet de ouder van de client, er bestaat geen ‘liefdevolle’

betrokkenheid zoals die tussen ouder en kind. De maat-

schappelijk werker biedt wel zorg aan de client, maar

deze zorg is niet van eenzelfde aard als de ouderlijke

zorg. De ouder draagt verantwoordelijkheid voor het

kind om te komen tot eigen continuıteit in de levensinvul-

ling, omdat het kind hiertoe nog niet in staat is. Dit geldt

in beginsel niet voor de hulpverlener. De hulpverlener

heeft slechts in bijzondere omstandigheden (en dan

meestal ook slechts tijdelijk) de verantwoordelijkheid

voor het welzijn van de client, in ieder geval wanneer

het volwassen clienten betreft.

Van Nijnatten is zich bewust van de risico’s op pater-

nalisme. Toch lijkt hij een zekere mate daarvan niet altijd

ontoelaatbaar te vinden. Verheldering van de verschillen

tussen het hulpverleningsproces en het opvoedingspro-

ces, alsook verheldering van de mate en de omstandig-

heden waarin de maatschappelijk werker soms vergaand

verantwoordelijkheid zou mogen overnemen, lijkt me

van belang.

Voordelig

De tweede vraag betreft de verhouding tussen maat-

schappelijk werk en psychotherapie vanuit het Lacani-

aanse schema van inwikkeling en ontwikkeling, beeld en

symbool. Volgens dit schema ligt de vorming van samen-

hangende beelden over het zelf en de wereld ten grond-

slag aan de mogelijkheid om een symboolwereld van de

taal en daarmee van de relaties tot anderen te ontwikke-

len. Volgens Van Nijnatten is het werk van de maat-

schappelijk werker gericht op bijstellingen in deze

symboolwereld. Maar tegelijkertijd stelt hij: ‘Clienten

hebben vaak het idee totaal beheerst te worden door het

probleem en niets te kunnen veranderen aan de loop der

gebeurtenissen; ze hebben geen benul zelf een positie in te

nemen…’ Dit lijkt me te verwijzen naar onderliggende

problemen in de beelden die clienten hebben over zichzelf

en het leven. Moet de maatschappelijk werker dan niet

Maatwerk (2005) 06:157–160 159

13

verwijzen naar een psychotherapeut? Die zijn immers

opgeleid om bij fundamentele problemen in de persoon-

lijkheidsstructuur hulp te bieden. Of is het andersom:

werken aan een betere taalwereld werkt door naar de

onderliggende wereld van de fundamentele beelden? Als

dat het geval is, wat is dan nog het nut van psychothera-

pie? Of: wanneer we aansluiten bij de gedachte van Van

Nijnatten dat hulpverlening altijd een constructie is met

een tijdelijk karakter, waarom dan nog moeilijk gedaan

over de verschillen tussen psychotherapie en maatschap-

pelijk werk? Als minister van VWS zou ik het in dit

laatste geval wel weten: ik zou de duurdere voorzieningen

definitief substitueren met de voordeligere.

Zinvolheid

Mijn derde en laatste vraag betreft de maatschappelijke

kant van ons taalgebruik. Voor zover ik Lacan goed

begrepen heb, vestigt hij de aandacht op de maatschappe-

lijke gestructureerdheid van ons taalgebruik. In de taal

drukken we onbedoeld uit hoe onze wereld in elkaar zit.

Het begrip ‘client’ is verbonden met modern-westerse

opvattingen over hulp, recht, zorg, eigen verantwoorde-

lijkheid en dergelijke. Een client is iemand anders dan een

‘patient’ of een ‘klant’. Het is niet slechts een ander woord,

maar het gaat ook om andere aanduidingen over de kwa-

liteit van het mens-zijn. Een mens verandert wanneer ik

hem of haar niet meer aanspreek met ‘client’, maar met

‘klant’ of ‘patient’. De beelden die meekomen met ons

taalgebruik zijn diepgaand ingebed in ons denken en bele-

ven. Ze zijn verweven met onze gehele samenleving. Een

‘patient’ valt onder anderewetgeving dan een ‘client’, staat

in een andere relatie tot de hulpverlener, heeft een andere

relatie tot de eigen vrienden, familie en collega’s. Hetzelfde

geldt voor begrippen als ‘vrouw’, ‘man’, ‘kind’, ‘zorg’,

‘hulp’, ‘respect’, ‘goed’, ‘zinvol’ en dergelijke.

In onze vergaand gedifferentieerde samenleving zijn er

wel verschillen in die invulling. ‘Vrouw’ is anders voor een

liberale politicus, dan voor een traditionele islamiet. ‘Zin-

vol’ is anders voor een christen, dan voor een atheıst.

Bewustmaking van de maatschappelijke bepaaldheid,

lijkt me een van de belangrijke taken van het maatschap-

pelijk werk. Maar de vraag is dan hoe de maatschappelijk

werker dit kan doen op zo’n manier dat de client geholpen

kanworden uit dit brede spectrum te kiezen wat bij hem of

haar past. En daarmee zijn we terug bij de eerste vraag,

namelijk of en hoe inwikkeling in het hulpverleningspro-

ces zich verhoudt met ontwikkeling, op eenzelfde manier

als dit plaatsvindt in het opvoedingsproces. Ouders zullen

namelijk naast de wens om hun kind te helpen een zelf-

standig en verantwoordelijk leven te leiden in hartelijk

respect voor de medemens, tevens een beeld meegeven

over de zinvolheid van het bestaan, de hoop die in hen is.

Ouders sturen ook op inhoud. Maar hoe zit dit nu bij het

maatschappelijk werk?

De nieuwe hoogleraar maatschappelijk werk legt met

deze oratie een uitdagend grondschema neer voor zijn

verdere werk. Een grondschema dat nauw aansluit bij de

dagelijkse praktijk van maatschappelijk werkers. Een

grondschema dat geen blauwdruk is, waaruit we gemak-

kelijk kunnen voorspellen wat zijn volgende stappen zijn.

Dat sluit aan bij wat hij over het onvoorspelbare karakter

van het maatschappelijk werk zegt. Deze overeenkomst

tussen wetenschap en praktijk biedt goede hoop voor een

vruchtbare samenwerking.

160 Maatwerk (2005) 06:157–160

13