8
54 BLAUWE KAMER 2 / 2009 ‘Hoor, hier bonkt het nieuwe hart van Rotterdam’ 2 / 2009 BLAUWE KAMER 55 De Westersingel, met de op de achtergrond de bouwplaats van het Calypso-project.

Hoor, hier bonkt het nieuwe hart van Rotterdam

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Rotterdam is een stad van iconen. Het is van oudsher een dynamische en open stad zonder verstikkende stedenbouwkundige samenhang die ontwerpers en bewoners veel vrijheid geeft. Maar die houding maakt steeds meer plaats voor behoudzucht en wantrouwen tegen nieuwe ontwikkelingen. De noodzaak om te streven naar een sterke stedenbouwkundige structuur staat onder druk van de roep om pragmatisch te ontwikkelen. Wat wil de stad? Catherine Visser

Citation preview

54 B L AU W E K A M E R 2 / 2009

‘Hoor, hier bonkthet nieuwe hartvan Rotterdam’

2 / 2009 B L AU W E K A M E R 55

De Westersingel, met de op de achtergrond de bouwplaats van het Calypso-project.

Rotterdam is een stad van iconen. Het

is van oudsher een dynamische en

open stad zonder verstikkende

stedenbouwkundige samenhang die

ontwerpers en bewoners veel vrijheid

geeft. Maar die houding maakt steeds

meer plaats voor behoudzucht en

wantrouwen tegen nieuwe

ontwikkelingen. De noodzaak om te

streven naar een sterke

stedenbouwkundige structuur staat

onder druk van de roep om

pragmatisch te ontwikkelen. Wat wil

de stad?

Catherine Visser

2 / 2009 B L AU W E K A M E R 5756 B L AU W E K A M E R 2 / 2009

De Lijnbaan.

58 B L AU W E K A M E R 2 / 2009 2 / 2009 B L AU W E K A M E R 59

Lijnbaanhoven.

uitzichtloosheid. Vanzelfsprekend schieten ineen dergelijk cultureel vacuüm de fantastischepatentoplossingen en modieuze trends als pad-destoelen uit de grond.’ Rotterdam is een stad van iconen, wat geldtvoor zowel de architectuur, de stedenbouw alsde architecten die er wonen en werken. Eenvan hen, Willem Jan Neutelings, verzuchte eind2007 in een lezing voor Architectuur 2.0, eendebat van het Nederlands Architectuurinstituut(NAi) in Rotterdam: ‘In Rotterdam is na twintigjaar gekke gebouwen maken nog altijd geenstad gecreëerd, maar slechts een verzamelingvan gekke gebouwen. Wat dringend gemaaktmoet worden, is een sterk stedelijk fond.’Alhoewel de uitspraak misschien voortkomt uitpersoonlijke verveling of spijt, blijken derge-lijke gevoelens van ongemak over de platheiden kortzichtigheid van de architectuurproduc-tie in de stad nog steeds breed te worden gedra-gen.De tegenstelling tussen stad en architectuur dieNeutelings benoemt wordt door velen gezienals het gevolg van de dominante rol van de

markt en de onmacht van de stedelijke dien-sten. Ruud Brouwers, een ander Rotterdamsicoon en oud-voorzitter van de welstand,doopte dit fenomeen het ‘Nieuw Realisme’. Inhet eerste nummer van Stadscahiers, voorjaar2007, beschrijft hij het als volgt: ‘De definitievan Nieuw Realisme is dat het openbare bestuuren de opdrachtgevers-ontwikkelaars samenbepalen wat de uitkomst van een bouwinitiatiefmoet worden, door marktsegmentering, pro-jectformule en vervolgens het befaamde bran-ding, het plakken van een verlokkend plaatjeop een bouwinitiatief.’ De rol van de architect isgereduceerd tot het maken van een verlokkendplaatje.

Negentig meterNeutelings vervolgt zijn hartenkreet met eenanekdote over Rotterdam. ‘Vijf jaar geledenkregen we de opdracht om een nieuw gebouwvoor het Scheepvaart- en Transportcollege tebouwen op de Lloydpier in Rotterdam. In onzenaïeve overtuiging van de degelijkheid van onsvak gingen we naar de stedenbouwkundige

60 B L AU W E K A M E R 2 / 2009

dienst van deze stad. We informeerden welkestedenbouwkundige regels op deze pier golden.Het antwoord was dat er geen stedenbouwkun-dig plan voor dit gebied was. We vroegen hoehet kon dat een stedenbouwkundige dienstgeen stedenbouwkundig plan had. Het ant-woord was dat de dienst geen plan voor ditgebied had gemaakt omdat de afdeling Grond-zaken hun hiervoor nooit een opdracht hadgegeven. Wij vielen van onze stoel van verba-zing! De dienst stelde voor om dit probleem opte lossen door ons bureau een betaaldeopdracht te geven om zelf een stedenbouwkun-dig plan te ontwerpen voor de Lloydpier. Danzou ons gebouw zeker binnen de stedenbouw-kundige context passen. We hebben er dank-baar gebruik van gemaakt om op deze pleknegentig meter bouwhoogte voor te schrijven.Om niet al te hebberig te lijken hebben we eruiteindelijk maar zeventig meter van gebruikt.’Ondanks de schijnbaar grote afkeuring en ver-bazing over de gekozen procedure nam hetbureau van Willem Jan Neutelings de taak eenstedenbouwkundig plan te maken binnen hetmasterplan voor de Lloydpier gelukkig toch opzich. Daarmee handelde hij niet veel andersdan een lange lijst voorgangers, waaronder Ber-lage, Verhagen, Maaskant, Van den Broek enhedendaagse bureaus als KCAP die in opdrachtvan de publieke diensten van de stad vaakmooie gebiedsplannen maakten.

Willem Jan Neutelings ziet echter gescheidenverantwoordelijkheden voor publieke dienstenen architecten. Hij betoogt dat, in plaats vaniconen te bouwen, architecten zich moeten toe-leggen op het maken van duurzame gebouwen,die passen in het stedelijk weefsel, het stedelijkfond. Dit stedelijk weefsel dient dan weergeborgd te worden door de regie van een sterkepublieke dienst. Kortom, architecten en steden-bouwers moeten ieder terugkeren naar de tra-ditie van hun vak. Heeft Neutelings daadwerke-lijk behoefte aan sterkere voorschriften enkaders of reageert hij hiermee op Rotterdamdat, nog meer dan de rest van de wereld, leidtaan endemische gekte, stuurloosheid en beeld-geilheid?

Gelaagd landschapRotterdam is meer dan andere steden in perma-nente verwarring en debat over zijn status, kwa-liteiten en potenties. Steeds terugkerend zijndaarbij de tegengestelde concepten over destad. Het top-downconcept luidt dat de stadsinds het bombardement van mei 1940, of daar-voor al, leeg en in essentie discontinu is. Dezeleegte geeft ruimte voor sterk autonome en abs-tracte planvorming en maakt de vulling van destad tot centrale opgave. Zo is het nieuwe planvan het stedenbouwkundig architectuurbureauOMA, in de volksmond de ‘Kaas van Koolhaas’geheten, naast de beurstraverse een enormedoos. ‘Hiermee hopen we het midden eennieuwe kwaliteit te geven’, aldus OMA-directeurRem Koolhaas. De spannende openbare ruim-tes van het volume werden in de publiekspre-sentatie door Floris Alkemade van OMAgerechtvaardigd met: ‘Het trekt de stad verti-caal. Als je het ziet, wil je naar boven.’ Volgens het bottom-upconcept daarentegenkomt de structuur van de stad voort uit de land-schappelijke ondergrond. Rotterdam is schoks-gewijs gegroeid op basis van waterhuishoudkun-dige gesleutel aan polders en de bouw vanhavens. De eerste beschrijving van de stad alsgelaagd landschap is in 1989 door Frits Palm-boom gemaakt in de publicatie ‘Rotterdam ver-stedelijkt landschap’. Volgens deze morfologi-sche benadering moet de stad gekoesterd wor-den door versterking en behoud van het essen-tiële weefsel en het zichtbaar houden van debreukvlakken. Adriaan Geuze bedoelt het weef-sel van de stad als hij zegt: ’Ondertussen wordtde stad zonder enig respect bejegend. Het mid-denschip van de Laurenskerk is aan het zichtontrokken, het venster op de rivier is verdwe-nen en terwijl de toren van het stadhuis welbe-

2 / 2009 B L AU W E K A M E R 61

Na een langdurige en blijmoedige stilte – zewaren te druk met bouwen – hebben de steden-bouwkundig ontwerpers en architecten weerprangende kritiek op de manier waarop inNederlandse steden gebouwd wordt. De kritiekricht zich op de explosieve marktgestuurde ont-wikkelingen, niet gehinderd door sturing doorstedenbouwkundige diensten, die zouden resul-teren in de bouw van opvallende en inhoudlozearchitectuur, iconen, die op zijn best weinig bij-dragen aan de publieke ruimte van de stad enop zijn slechts een negatieve impact hebben opsamenhang en leefbaarheid van de stad. Toen in 1977 twee architectuurcritici ter gele-genheid van de manifestatie AIR (ArchitectureInternational Rotterdam) werden uitgenodigdom als ‘keurmeesters’ Rotterdam en zijn gebou-wen te becommentariëren, was hun kritiek nietveel anders. Kenneth Frampton gaf zijn essay deveelzeggende titel: ‘Gebouwen op zoek naareen stad’ en Stanislaus von Moos schreef overhet gebrek aan coherentie tussen de architec-tuurproductie en de stad: ‘Men proeft in Rot-terdam zelfs een gevoel van hopeloosheid, van

Het Scheepvaart- en Transportcollege op de Lloydpier.

Impressie van de ‘Kaas van Koolhaas’ naast de beurstraverse.

De stad als gelaagd landschap: snelwegen, straten, rivieren.

Studie van Frits Palmboom voor de verstedelijking van de Alexanderpolder volgens het

gelaagdlandschap-principe.

wust in de as van de Kruiskade is geplaatst, isover die weg een bioscoop gebouwd.’ Zondigentegen het essentiële weefsel leidt volgens ditstadsconcept onherroepelijk tot problemen.Frits Palmboom verwoordt dit zo: ‘De gebou-wen hebben de neiging de openbare ruimte teoccuperen of te verbrokkelen. Het is als eenManhattan zonder grid. Het silhouet is span-nender geworden, maar wat ontbreekt zijn decontinuïteit en leesbaarheid van de openbareruimte die New York zo fantastisch maken. Datevenwicht is Rotterdam voortdurend kwijt.’

Opgeblazen Het derde concept over de stad is niet program-matisch of formeel, maar procedureel. Het isniet de stad, maar de met de stad vervlochtenontwerpgemeenschap, vastgoedondernemersen politici die verkeren in een permanentestaat van onzekerheid en opwinding. De archi-tect Piet Vollaard schrijft daarover: ‘De vitaliteitvan Rotterdam als architectuurstad bestaat ech-ter niet in de eerste plaats uit de potentie snelen hoog te bouwen, noch uit de bovenmatigeaanwezigheid van toparchitectuur. Belangrijkeren duurzamer is de humuslaag van het totale

architectuurklimaat dat bestaat uit gunstige ves-tigingsvoorwaarden, de vele aanwezige instellin-gen en hun mogelijkheden om het debatlevend te houden en vooral uit de aanwezigheidvan een caleidoscopisch architectenbestand eneen groeiende creatieve sector, vooral watbetreft de zogenoemde toegepaste kunsten.’ Eris in Rotterdam van oudsher een hoog gehalteaan planvorming, advies, debat en geloof in deruimtelijke ordening. Maar deze energie heeftook tot gevolg dat normale stedelijke processenin de stad razendsnel worden opgeblazen. Demythes, schandalen en opinies die zich ronddie projecten spinnen maken het werken enleven in Rotterdam als professional op hetgebied van ruimtelijke ordening al sinds langetijd opwindend. De vrolijkheid waarmee wisselende stadscon-cepten vertaald worden in grote visies en hete-rogene bouwwerken, en de stad rustig doorp-loetert en de architecten ontwerpen is echtersinds de Fortuyn-revolte in 2002 verdwenen. Inhet kielzog van die politieke omwenteling is hetdebat over de ruimtelijke ordening in de stadgemarginaliseerd. De simpele constatering datRotterdam bewoners met hogere inkomens en

een aantrekkelijk centrum mist is een heelkrachtige drijfveer die voorbijgaat aan de fines-ses van het vakdebat en de gelaagdheid van destad. Wel zorgt deze energie ervoor dat politicien ontwikkelaars eensgezind streven naar eennieuw stedenbouwkundig pragmatisme enmeer vrijheid om projecten uit de grond testampen. Daarbij is het terugdringen van regelsen kaders een officieel beleidspunt dat breeddoor de politiek wordt uitgedragen. De poli-tieke desinteresse en zelfs vijandigheid tegen-over stedenbouw als visionaire en kaderstel-lende discipline heeft de stedelijke dienst Ste-denbouw en Volkshuisvesting (dS+V) gedwon-gen zich een nieuwe, bescheidener en meeronderzoekende rol aan te meten. Met mede-werking van externe ontwerpers probeert DS+Vde stad als samenhangend geheel in zijn greepte krijgen door onderzoek en mapping in plaatsvan door visies.

Modernistisch idioomDe afgelopen vijf jaar is met een aantal ruimte-lijke en programmatische studies de mogelijkesamenhang van het stadscentrum verkend.Twee studies breken met de abstracte en model-

62 B L AU W E K A M E R 2 / 2009

matige projecties die in Rotterdam altijd visiesheetten: ‘Sense of Place, culturele atlas’ (2004),een experiment in mapping van functie, activi-teit en menging in de binnenstad door ArnoldReijndorp, DS+V en Next-architect; en ‘Publicspace – public life Rotterdam’ (2006) van ste-dendokter Jan Gehl in samenwerking met DS+Vover het gebruik en de beleving van de open-bare ruimte, de gebouwen en buitenruimtes.Beide onderzoeken zijn gebruikt in de recent-ste visies en plannen van de gemeente, zoals deVisie Lijnbaankwartier en ‘Verbonden stad,visie openbare ruimte binnenstad Rotterdam’.Dat de wens om pragmatisch te ontwikkelen enverdichten botst met de pogingen de structurenen fijnmazige dynamiek precies te beschrijvenen tot kader te verheffen blijkt uit twee gerucht-makende ontwikkelprojecten in het centrumvan Rotterdam: de aanpak van het gebied rondde Lijnbaan en het Calypso-project.De Lijnbaan is behalve als winkelcentrum bijhet publiek niet geliefd – bij de architecten enstedenbouwkundigen des te meer. Het steden-bouwkundig plan van Van den Broek enBakema met daarin de door Maaskant ontwor-pen Lijnbaanhoven is internationaal befaamdals eerste en voorbeeldig centrumproject met

een modernistisch idioom. Het project is eenicoon van het nieuwe bouwen, wat een objec-tieve kijk op de werkelijke kwaliteiten van hetgebied bemoeilijkt. De open en repeterendecompositie van woningbouw rondom groenehoven en de naast elkaar geplaatste voorzienin-gen worden eerder geassocieerd met een perif-eer gebied dan met een stadcentrum. De institutionele eigenaren en de gemeentevonden elkaar in een project dat tot doel hadgelijktijdig het gebied programmatisch te ver-dichten en de openbare ruimte bij de tijd tebrengen en beter aan te laten sluiten op dedrukker geworden omgeving. Sloop van hetwinkelcentrum en de aangrenzende woonblok-ken is nooit serieus overwogen, het bezit van dewinkels was daarvoor te versnipperd en ieder-een was het erover eens dat de Lijnbaan eenhistorisch belangrijk onderdeel van het cen-trum is. Het proces tot herontwikkeling werdzorgvuldig ingezet.

Zes torensZo kregen de stedenbouw- en architectuurhisto-rici van Crimson de tijd om te onderzoekenwelke elementen tot de wezenskenmerken vande lijnbaan behoren en waar dus de ontwikkel-

marge zou zitten. Zij kwamen met een rapportwaarin ze zich vooral richtten op de ontwerp-en de ontvangstgeschiedenis van de lijnbaan.Daarnaast onderzochten ze in drie scenario’s demogelijke ontwikkelingen van de Lijnbaan enLijnbaanhoven (sloop, gedeeltelijke sloop en‘acupunctuur’). Tegelijkertijd werkte dS+Vsamen met de architect van de ontwikkelaars,Kees Kaan, aan stedenbouwkundige en pro-grammatische randvoorwaarden voor heront-wikkeling. Dit resulteerde in een plan waarinzes torens en de verdichting van het maaiveldmet commerciële functies en een groen dak-landschap, werden ingepast in de ritmiek vanhet oorspronkelijke ensemble. Deze strategievan verdichting werd verbeeld met de schemati-sche uitbreiding van het ‘vriendschapsmodel’,het icoon dat van den Broek en Bakema ooitvan de Lijnbaan hadden gemaakt. Met veelaplomb brachten de gemeentelijke politiek enontwikkelaars het plan begin 2007 naar buiten.Gedurende het proces sloeg bij een aantal par-tijen echter de twijfel toe. Crimson distan-tieerde zich na de presentatie publiekelijk vanhet behaalde resultaat in een artikel op Archi-ned, getiteld ‘Wijlen de Lijnbaan’: ‘Het Lijn-baanensemble verliest zijn belangrijkste kwali-

2 / 2009 B L AU W E K A M E R 63

Maquette van het eerste plan voor het Lijnbaankwartier door

Claus en Kaan.

Cultuurhistorische analyse van het

Lijnbaangebied van Urban Fabric.

Uit de ruimtelijk visie van Palmboom en van den Bout en dS+V voor het Lijnbaangebied: bebouwingsenveloppen, gebaseerd op cultuurhistorische en

stedenbouwkundige karakteristieken (over dit visiedocument is door het Rotterdamse college nog geen besluit genomen).

teiten en blijft slechts als een ruïne voortbe-staan: een ruïne van dichtgebouwde oases endichtgeslibde ruimtes. Wat nu door het master-plan het toevoegen van “historische gelaagd-heid” wordt genoemd, zal in werkelijkheid eenruimtelijk en functioneel moeizame klonteringvan gebouwen opleveren.’ Kort daarna, tijdenshet AIR-debat ‘Sleutelen aan de Lijnbaan’,werd Kees Kaan, de kop van jut, weggehoonddoor een zaal gevuld met stedenbouwers enarchitecten. Stedenbouwers, veelal afkomstiguit de dienst maar nu met goed lopendebureaus, fulmineerden over het gebrek aanvisie en kracht van dS+V.

WaakvlamTijdens de avond zelf gaf de aanwezige expertvan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuur-landschap en Monumenten (RACM), MariekeKuipers, te kennen dat de RACM welwillendstond tegenover het verzoek van DOCOMOMO(de internationale organisatie voor het docu-menteren en conserveren van gebouwen en ste-denbouwkundige en landschappelijke ensem-bles van de moderne beweging) om de Lijn-baan de status van rijksmonument te geven. Inoktober 2007 maakt minister Plasterk de lijstvan honderd naoorlogse rijksmonumentenbekend waarop zowel de Lijnbaan als de Lijn-baanhoven staan. Het gemeentebestuur protes-teert direct per brief aan de minister tegen dezeaanwijzing: ‘Het feit dat het hier om een aan-zienlijk gebied in het centrum van Rotterdam

gaat, waarbinnen mogelijk een groot aantalrijksmonumenten wordt aangewezen en tegelijkook het ensemble beschermd zal gaan worden,is in deze vorm onbekend. Het overzien van deconsequenties wordt hierdoor onmogelijk enhet risico bestaat dat er onvoldoende ruimte enflexibiliteit zal zijn voor de gewenste stedelijkedynamiek.’In dezelfde brief geeft het gemeentebestuuraan opdracht te hebben gegeven aan de Delftsehoogleraar restauratie Paul Meurs voor een cul-tuurhistorische analyse waarin de ruimtelijkeeigenschappen van gebouwen, ensembles enhet netwerk onderzocht worden om de ontwik-kelmogelijkheden in het gebied vast te stellen.In vervolg hierop wordt bureau Palmboom envan den Bout ingehuurd om samen met dS+Vhet gebied van Lijnbaan en omgeving van eenruimtelijke visie te voorzien. Tegelijkertijd ver-koopt Philips Pensioenfonds zijn vastgoed inhet Lijnbaankwartier aan Vestia en Dela Vast-goed BV. Het uitponden (verkopen aan bewo-ners) door Vestia en de economische crisisdoen vermoeden dat het heilig ontwikkelvuurtot een waakvlam is afgenomen. De architectenen stedenbouwers van Rotterdam lijken weer tekunnen gaan slapen met de geruststellendegedachte dat hun icoon van de wederopbouw,de Lijnbaan, stil en verlaten, als een gestrandschip uit de jaren vijftig in het centrum van destad ligt en daar blijft.

Levenselixer

Het tweede voorbeeld over hoogmoed en valspeelt zich op een steenworp van de Lijnbaanaf, aan de kop van de Westersingel. Waar debrandgrens van de gebombardeerde binnen-stad de historische bebouwing van de Westersin-gel scheidt van de grootschalige gebouwenrond het Doelenplein en Kruisplein stond tot2007 het Calypso-complex, bestaande uit eenhotel, de Pauluskerk, een bioscoop en kantoren– een mooie programmatische mix op eenbelangrijk kruispunt in de stad. De architectuurvan het grote complex was divers en uitgespro-ken. De verschillende functies stonden als schij-

64 B L AU W E K A M E R 2 / 2009

ven met eigen gevels en overstekken op eengemeenschappelijke onderbouw van één laagmet een transparante gevel en publiek pro-gramma. Door de bouw van de bioscoop Pathémidden op het plein was het Calypso-complexzowel als programma (bioscoop) als ruimtelijkin de verdrukking geraakt. De doorgaande hori-zontale onderbouw die voorheen in schaal envorm zijn vervolg kreeg in de dubbele horizon-tale gevel van het evenementencomplex deDoelen verloor door de bouw van het oplei-dingsgebouw Codarts aan de voorkant van deDoelen (van architect Ector Hoogstad) zijn ste-

denbouwkundige rechtvaardiging. Kortom, hetgebouw was door de ontwikkelingen in deomgeving verouderd. De herontwikkeling van de locatie ging als van-zelf uit van een veel groter programma metwoningbouw in het midden- en topsegment alshoofdbestanddeel. Duurdere woningbouwwordt immers als levenselixer voor de te lege ente povere stad gezien. De architect, WilliamAlsop, maakte eerder het geruchtmakende‘champagne glazen’-plan voor het centraal sta-tion. Hij ontwierp de gevelcompositie met eenkleine setback die refereerde aan de plint met

opbouw van het oude Calypso. Op de plint ston-den echter 500 woningen in vier verspringendecompacte torens tot een hoogte van 70 meter.De architectonische uitwerking van het gebouwis iconisch te noemen: stulpende diagonalendelen de gevel op in driehoekige segmentenwaarin met kleur en raamverdeling een onre-gelmatige rotsachtige compositie is nagestreefd.De plint heeft een gevel van verspringenderechthoeken refererend aan de Doelen. De wel-stand oordeelde dat het volume te massief wasom te kwalificeren als ‘tribune’ zoals omschre-ven in de Koepelnota welstand. Van een doorlo-

2 / 2009 B L AU W E K A M E R 65

De Lijnbaan: internationaal befaamd als voorbeeldig centrumproject met een modernistisch idioom.

pende onderbouw die de continuïteit van depublieke ruimte garandeert was wel sprakemaar het contrast met losse schijven en torensmet vrij uitzicht was zoek.

Nieuwe positieDe stedenbouwkundige positie en uitstralingaan het Kruisplein was naar het oordeel van dewelstand niet het probleem, maar wel de aan-sluiting op de singel. ‘De commissie is unaniemvan mening dat niet is aangetoond dat het planeen positieve bijdrage is voor de singel en aan-liggende bebouwing’, oordeelde de commissiein het najaar van 2005. De welstandcommissiebekritiseerde bovendien de dS+V omdat ergeen stedenbouwkundige analyse zou zijngemaakt. Het negatieve advies werd kort daarnadoor de gemeente terzijde gelegd: ‘Vanwege denieuwe positie van de locatie ten gevolge van deplanvorming rond het Centraal Station is er

gezocht naar een hoogstedelijke bebouwings-vorm met een zeer expressieve vormgeving.’Hieruit blijkt dat het idee van stedenbouwkun-dige samenhang op deze schakel in de Rotter-damse binnenstad niet eenduidig is toe te pas-sen. Tenzij samenhang wordt gedefinieerd alsde botsing tussen diverse samenhangen. Dekeuze voor één van de samenhangen, zoals hetgemeentebestuur doet, door het karakter vanhet Weena-gebied te laten prevaleren botst bijde Calypso-locatie op de samenhang van denegentiende-eeuwse singels.Toen de bewonersvereniging het plan bij derechter aanvocht, werd ze, dankzij de zorgvul-dige formulering van welstand en de referentienaar eerdere gebiedsvisies, in het gelijk gesteld:‘Het bouwplan is niet te rijmen met de Koepel-nota welstand, de Nota hoogbouwbeleid2000–2010 en het Singelplan’, oordeelde derechter begin 2008, en: ‘Verweerder is onvol-

doende overtuigend en gefundeerd voorbijge-gaan aan twee uiterst negatieve welstandsadvie-zen, waaronder de door eisers gevraagdesecond opinion van de welstandscommissie teUtrecht. Van zwaarwegende belangen op grondwaarvan hiervan kon worden afgeweken, isgeen sprake.’Dat de bewoners hierbij de contradicties van devele gemeentelijke visies en de bestuurlijkenonchalance van twee ‘niet lullen maar doen’-colleges aangrijpen is begrijpelijk en handig.Ondertussen wordt gewerkt aan de funderingvan het gebouw en wacht men op de uitspraakvan de Raad van State.

Grauwe havenstadBeide rellen tonen aan dat er in Rotterdam eeningrijpende wijziging is in het beschouwen vande eigen dynamiek en de mentale vrijheid diejuist het ontbreken van een dominante samen-

66 B L AU W E K A M E R 2 / 2009 2 / 2009 B L AU W E K A M E R 67

Het ‘massieve ontwerp’ voor de nieuwe Calypso (links) verrijst op de open plek naast De Doelen en langs de Westersingel (rechts).

De locatie van de Calypso gezien vanaf het Schouwburgplein.

hang aan ontwerpers en bewoners geeft. Dedoorgaans zo meegaande en �exibele stad dievelen de�niëren als dynamisch en open lijktveranderd te zijn in een stad waar behoud enwantrouwen tegen nieuwe ontwikkelingen dekop opsteken. In het verlengde daarvan hebbenmogelijk de architect en de stedenbouwer hungeloofwaardigheid verspeeld door de verbinte-nis aan te gaan met herstructurering en de ver-dichtingsopgave. De politiek moet raar hebbenopgekeken toen twee zo nabijgelegen en cen-trale projecten een golf van emotie losmaakten.Hedendaagse gebouwen hebben evenveel tijden ruimte nodig als vroeger om zich te nestelenin het weefsel van de stad. Maar de betekenisvan architectuur is gewijzigd. Was het zeker inRotterdam lange tijd een hoopgevend baken inde civilisatie van de grauwe havenstad, architec-tuur is nu een teken van bedreigende, doorgeld en macht gestuurde dynamiek geworden.

Deze breed ervaren verschuiving in de beteke-nis van architectuur is misschien het bewijs datRotterdam een volwassen stad is geworden meteen kwetsbare maar verdedigbare identiteit.Net als Brussel, waar de term architect door eenvergelijkbare turbulente stadsgeschiedenis eenscheldwoord is, heeft de stad met zijn schui-vende identiteiten, botsingen en breuken geensamenhangende en eindige vorm maar eenopen structuur. Stedelijke samenhang enpublieke ruimte zijn in Rotterdam nooit van-zelfsprekend, men kan steeds kiezen uit eenveelheid aan interpretaties van structuren engebouwen die in de loop van de geschiedenis inde bodem van de stad zijn gestanst en geheid.Aan de ontwerpers in de stad de taak om ant-woorden te formuleren op de vraag wat diepublieke ruimte, die behoudenswaardige objec-ten en plekken zijn en wat de ontwikkelmargein Rotterdam is.

OoghoogteLandschapsarchitect Adriaan Geuze maakt eenprincipieel onderscheid tussen architectuur enpublieke ruimte: ‘Ik ben ervoor dat alles kan,zelfs zo’n mosterdkleurige schil rond dat woon-gebouw aan het Pompenburg’, maar: ‘Hoeheeft Rotterdam kunnen tolereren dat aan deZalmhaven een louter zwart gebouw is neerge-zet met maar twee deuren, waarvan een voor deinstallaties en een ingang voor de parking?’ Hetis opmerkelijk hoe klein en subtiel het onder-scheid is dat Geuze maakt tussen de goede vrij-heid van het Pompenburg en de slechte onver-schilligheid van de Zalmhaven. De gedachteachter deze voorbeelden is dat samenhang ineen stad alleen relevant is op straat, in de aan-hechting met de publieke ruimte en op oog-hoogte.Het beleidsstuk ’Verbonden stad, Visie op deOpenbare Ruimte van Rotterdam’ dat dS+Vsamen met Okra Landschapsarchitectenopstelde is gebaseerd op deze gedachte. De pre-cieze waarnemingen uit de studies ‘Sense ofPlace, culturele atlas’ en ‘Public space – publiclife Rotterdam’ zijn erin verwerkt en de ver-blijfskwaliteit van de publieke ruimte van destad, het weefsel van straten, pleinen en hovenis tot apart project verheven, los van gebouwenen dynamiek.Het is de verdienste van de stedelijke dienstendat ze, ondanks het veranderde krachtenveld,hun aandacht steeds meer richten op depublieke ruimte. Hopelijk is Rotterdam rijp omvan de publieke ruimte een coherent en e�ec-tief project te maken waarin overzicht, materi-aal en logica van het netwerk met een actieplanvoor de lange termijn worden behartigd. Wel-licht dat nu de bouwputten met de tekst: ‘Hoor,hier bonkt het nieuwe hart van Rotterdam’ stil-liggen door de crisis, een mooi investeringsplanvoor de publieke ruimte een kans maakt? Opnaar stadsvernieuwing 2.0.

Tenzij anders vermeld zijn de citaten afkomstig uit de

interviews en essays in Wijnand Galema en Piet Vollaard

(red.), Rotterdam herzien – Dertig jaar architectuur

1977–2007, Uitgeverij 010, 2007.

68 B L AUWE K AM E R 2 / 2009

Visie op de openbare ruimte door OKRA Landschapsarchitecten.