Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
INTERNE RECHTSPOSITIE
VAN GEÏNTERNEERDEN RECHTEN EN PLICHTEN IN VERBAND MET EN ORGANISATIE VAN
GEZONDHEIDSZORG EN BEHANDELING VAN GEÏNTERNEERDEN
Aantal woorden: 45.424
Hanne Clarysse-Oosterlinck Studentennummer: 01300182
Promotor(en): Prof. dr. Tom Vander Beken
Commissaris(sen): Prof. dr. Freya Vander Laenen
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten
Academiejaar: 2017 – 2018
2
3
Woord vooraf
Het schrijven van deze masterproef is de slotfase van mijn opleiding Rechten en is dan ook een
moment om even terug te blikken. Het waren leerrijke jaren waarin ikzelf ook enorm ben
gegroeid en mijn interesse in het recht enkel maar is toegenomen. Het is het afsluiten van vijf
jaar leren, doorzetten, ontwikkelen en groeien. Een laatste toetsing is deze masterproef: ‘interne
rechtspositie van geïnterneerden’. Sinds de Masterjaren ben ik me steeds meer gaan interesseren
in het strafrecht maar ben ik me ook op verschillende vlakken steeds meer gaan interesseren in
de kwetsbaren van deze samenleving en koos in lijn hiermee dan ook voor dit onderwerp.
Een einde betekent ook een nieuw begin en ik wil dan ook mijn in aula’s en uit dikke cursussen
vergaarde kennis en door taken en papers aangeleerde vaardigheden nu in de praktijk op het
werkveld gaan gebruiken om ook daar elke dag nog bij te leren en te groeien.
Een einde betekent ook bedanken. Ten eerste zou ik graag mijn promotor Prof. dr. Vander
Beken bedanken voor zijn begeleiding tijdens het onderzoek en schrijven van deze masterproef
en zijn sturing in de goede richting. Graag zou ik ook mijn mama, mijn grootouders en mijn
vriend Dries bedanken voor de onvoorwaardelijke steun tijdens mijn opleiding en het
vervolledigen daarvan, maar ook voor de kansen die zij me hebben gegeven en gegund. Ook
zou ik graag Tine en Paulien bedanken voor de steun tijdens en naast de opleiding.
4
Lijst met afkortingen
BW. Burgerlijk Wetboek
BW Beschut Wonen
CGG Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
CPT European Committee for the Prevention of Torture and
Inhuman or Degrading Treatment or Punishment
EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en
Fundamentele Vrijheden
FOD VVVL Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid
van de Voedselketen en Leefmilieu
FPC Forensisch Psychiatrisch Centrum
GGZ Geestelijke Gezondheidszorg
KAGB Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België
KB Koninklijk Besluit
KBM Kamer ter Bescherming van de Maatschappij
PPMI Principles for the protection of persons with mental illness
and the improvement of mental health care
PVT Psychiatrisch Verzorgingstehuis
PZ Psychiatrisch Ziekenhuis
SW. Strafwetboek
UVRM Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens
VN Verenigde Naties
WBM 1930 Wet betreffende de bescherming van de maatschappij van
1930
WBM 1964 Wet betreffende de bescherming van de maatschappij van
1964
5
Inhoudstafel Woord vooraf .......................................................................................................................................... 3
Lijst met afkortingen ............................................................................................................................... 4
Inhoudstafel ............................................................................................................................................. 5
DEEL I - Inleiding ................................................................................................................................... 9
1. Inleiding........................................................................................................................................... 9
1.1. Pilootarrest van 6 september 2016 .......................................................................................... 9
1.2. Verbod op foltering, onmenselijke en vernederende behandeling ........................................ 10
1.3. Verband tussen doel en omstandigheden van vrijheidsbeneming ......................................... 11
1.4. Voor het onderzoek relevante aspecten van het pilootarrest ................................................. 12
2. Onderzoek ..................................................................................................................................... 13
2.1. Onderzoeksopzet ................................................................................................................... 13
2.2. Onderzoeksmethode .............................................................................................................. 14
DEEL II – Internering en geïnterneerden .............................................................................................. 15
Hoofdstuk I - Interneringsmaatregel ..................................................................................................... 16
1. Een korte historisch overzicht ....................................................................................................... 16
1.1. Schulduitsluitingsgrond en buiten het strafrecht opgevangen ............................................... 16
1.2. De wet op de bescherming van de maatschappij ................................................................... 17
1.3. Verdere wetgevende evolutie ................................................................................................ 18
1.4. Huidige wetgeving ................................................................................................................ 19
2. Interneringsvoorwaarden en -procedure ........................................................................................ 20
3. Einde van de internering ................................................................................................................ 23
4. Onderscheid met gedwongen opname ........................................................................................... 24
Hoofdstuk II - Geïnterneerdenpopulatie ................................................................................................ 27
1. Problematieken en kwetsbaarheid ................................................................................................. 27
2. Dualiteit van het geïnterneerdenstatuut ......................................................................................... 29
3. Geïnterneerden in cijfers ............................................................................................................... 30
Hoofdstuk III – Interne rechtspositie van geïnterneerden ..................................................................... 33
Hoofdstuk IV – Plaats van internering .................................................................................................. 35
1. Plaatsen waar de internering kan worden uitgevoerd .................................................................... 35
1.1. Plaatsing ................................................................................................................................ 35
1.2. Forensisch psychiatrisch zorgnetwerk-/circuit ...................................................................... 35
1.2.1. Eerste stappen ................................................................................................................ 36
1.2.2. Vermaatschappelijking van de zorg .............................................................................. 37
1.2.3. Focus op specifieke groepen van geïnterneerden .......................................................... 38
1.2.4. Beveiliging als belangrijke factor .................................................................................. 38
1.2.5. Eindopmerkingen .......................................................................................................... 39
6
1.3. Artikel 3, 4° Interneringswet 2014 ........................................................................................ 40
1.3.1. Gevangeniscontext .................................................................................................... 40
1.3.2. Afdelingen van bescherming van de maatschappij ................................................... 40
1.3.3. Forensisch Psychiatrische Centra .............................................................................. 41
1.3.4. Door overheid erkende inrichtingen .......................................................................... 43
1.4. Indeling volgens risicoprofiel ................................................................................................ 43
2. Toepasselijke wetgeving per plaats ............................................................................................... 44
2.1. De gevangenis ....................................................................................................................... 45
2.1.1. Internationale bepalingen ...................................................................................................... 45
2.1.2. ‘Tijdelijke’ toepassing van de Basiswet in de gevangeniscontext......................................... 46
2.1.3. Algemeen Reglement Strafinrichtingen als tijdelijke opvang ............................................... 48
2.2. Forensisch Psychiatrische Centra .......................................................................................... 48
2.3. En andere plaatsen? ............................................................................................................... 49
2.4. Overkoepelende bepalingen .................................................................................................. 49
2.4.1. Internationaal ................................................................................................................. 49
2.4.1.1. Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of
mental health care ...................................................................................................................... 49
2.4.1.2. Internationale aanbevelingen ................................................................................. 50
2.4.2. Nationaal ....................................................................................................................... 51
3. Besluit ............................................................................................................................................ 51
DEEL III – Gezondheidszorg en behandeling ....................................................................................... 53
Hoofdstuk I – Recht op zorg en/of recht op behandeling ...................................................................... 54
1. Fundamenteel recht op gezondheidszorg ...................................................................................... 54
2. Subjectief recht op zorg voor geïnterneerden ................................................................................ 56
2.1. Nieuw maar toch niet helemaal ............................................................................................. 56
2.2. Verband met fundamentele rechten ....................................................................................... 58
2.3. Nuancering bij doelstelling van re-integratie ........................................................................ 59
3. Kwaliteitsvolle gezondheidszorg................................................................................................... 60
3.1. Patiëntenrecht op kwaliteitsvolle gezondheidszorg ............................................................... 60
3.2. Forensisch psychiatrisch denken en forensische geestelijke gezondheidszorg ..................... 61
3.2.1. Forensische psychiatrie ................................................................................................. 62
3.2.2. Struikelblokken en moeilijkheden ................................................................................. 62
3.3. Bevoegd voor gezondheidszorg ............................................................................................ 64
4. Rechten en plichten in gezondheidszorg ....................................................................................... 65
4.1. Wet Patiëntenrechten ............................................................................................................. 65
4.1.1. Definities en toepassingsgebied .................................................................................... 65
4.1.2. Beperkingen aan en specificatie van patiëntenrechten .................................................. 68
4.1.3. Recht op vrije keuze beroepsbeoefenaar ....................................................................... 68
7
4.1.4. Recht op het geven van geïnformeerde toestemming .................................................... 70
4.1.4.1. Recht op informatie ............................................................................................... 70
4.1.4.2. Recht vrijwillig in te stemmen met een medische behandeling ............................ 71
4.1.4.3. Informed consent ................................................................................................... 72
4.1.5. Recht op patiëntendossier .............................................................................................. 74
4.1.6. Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en respect voor intimiteit ....... 74
4.1.7. Klachtenrecht bij de ombudsdienst ............................................................................... 74
5. Besluit ............................................................................................................................................ 75
Hoofdstuk II – Vraagstukken en spanningsvelden in het kader van gezondheidszorg en behandeling
van geïnterneerden ................................................................................................................................ 76
1. Selectie van de vraagstukken en spanningsvelden ........................................................................ 76
2. Is er een verschil in rechten en plichten wat betreft de gezondheidszorgvoorziening en
behandeling afhankelijk van de plaats waar een interneringsmaatregel wordt uitgevoerd?.................. 78
2.1. Penitentiaire context .............................................................................................................. 78
2.1.1. Gelijkwaardigheidsbeginsel .......................................................................................... 79
2.1.2. Continuïteit van de zorg ................................................................................................ 81
2.1.3. De Wet Patiëntenrechten in wisselwerking met de Basiswet ........................................ 82
2.1.4. Recht op vrije keuze zorgverstrekker ............................................................................ 83
2.1.5. Recht op informatie ....................................................................................................... 83
2.1.6. Recht op patiëntendossier .............................................................................................. 84
2.1.7. Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en respect voor intimiteit ....... 86
2.1.8. Klachtenrecht bij de ombudsdienst ............................................................................... 87
2.2. Forensisch psychiatrische centra en andere voorzieningen ................................................... 87
2.2.1. Gebrekkige wetgeving ................................................................................................... 87
2.2.2. FPC’s gunnen een kleine glimp ..................................................................................... 88
2.2.2.1. Individuele aanpak ................................................................................................. 88
2.2.2.2. Organisatie van de zorg en behandeling ................................................................ 89
2.3. Besluit .................................................................................................................................... 90
3. Dwang en de interneringscontext .................................................................................................. 90
3.1. Definiëringen/ essentieel onderscheid ................................................................................... 90
3.1.1. Gedwongen opname ...................................................................................................... 91
3.1.2. Gedwongen behandeling ............................................................................................... 92
3.1.2.1. Eigenlijke dwangbehandeling................................................................................ 92
3.1.2.2. Dwangmaatregelen ................................................................................................ 92
3.2. Dwangbehandeling ................................................................................................................ 93
3.2.1. Het Belgisch kader ........................................................................................................ 93
3.2.2. Adviezen geven mee vorm ............................................................................................ 94
3.2.2.1. Advies nr. 21 van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek ................................. 94
8
3.2.2.2. Adviezen van de Orde der Artsen voor psychotische patiënten in de gevangenis 95
3.3. Dwangmaatregelen ................................................................................................................ 96
3.3.1. Het Belgisch kader ........................................................................................................ 96
3.3.2. CPT-Standards means of restraint als richtlijn .............................................................. 99
3.3.3. Soorten dwangmaatregelen ......................................................................................... 100
3.3.4. Beginselen en doelstellingen ....................................................................................... 100
3.3.5. Toepassing ................................................................................................................... 102
3.3.6. Inrichting van een afzonderingskamer ........................................................................ 105
3.3.7. Registratie en controle ................................................................................................. 105
3.4. Verhouding tot andere relevante bepalingen ....................................................................... 106
3.4.1. Recht op vrijheid en veiligheid .................................................................................... 106
3.4.2. Patiëntenrecht op het geven van geïnformeerde toestemming .................................... 106
3.4.2.1. Toepasselijkheid van wet patiëntenrechten ......................................................... 106
3.4.2.2. Wilsbekwaam en wilsonbekwaam....................................................................... 109
3.4.2.3. Noodtoestand en wettige verdediging ................................................................. 109
3.4.3. Gevolg van een rechterlijke beslissing ........................................................................ 110
3.5. Besluit .................................................................................................................................. 110
4. Het recht op zorg en behandeling: te realiseren binnen of buiten de strafrechtelijke bepaling van
internering? .......................................................................................................................................... 112
4.1. Personen die niet over de interneringsdrempel raken ......................................................... 112
4.2. Balanceren tussen strafrecht en mensenrecht ...................................................................... 114
DEEL IV – Algemeen besluit ............................................................................................................. 116
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................. 117
Wetgeving ....................................................................................................................................... 117
Rechtspraak ..................................................................................................................................... 120
Rechtsleer ........................................................................................................................................ 120
Internetbronnen en varia .................................................................................................................. 122
9
DEEL I - Inleiding
1. Inleiding
1.1. Pilootarrest van 6 september 2016
2. Op 6 september 2016 sprak het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna:
EHRM) zich uit over de zaak W.D. t. België1. Het betreft een pilootarrest dat de problematieken
omtrent de Belgische interneringswetgeving aankaart. Dit arrest is niet het eerste arrest, maar
het 24ste arrest waarin de Belgische staat door het EHRM wordt veroordeeld omwille van de
schending van fundamentele rechten geïnterneerden. Het eerste dateert uit 1998, het tweede pas
uit 2009, maar vanaf dat moment tot 2016 zijn er nog 21 arresten geveld die binnen deze
problematiek kaderen.2 Het EHRM verwijst in dit arrest zelf naar een reeks van arresten3 waarin
de Belgische staat wordt veroordeeld omwille van de schending van de mensenrechten van
geïnterneerden die in de gevangenis verblijven en gebruikt zij deze als rode draad tijdens het
onderzoek in de zaak van W.D..4
Dit arrest heeft zoals gezegd de vorm gekregen van een pilootarrest. Sinds 2004 vaardigt het
EHRM dit soort arresten uit wanneer zij een staat wenst te wijzen op structurele problemen en
een richtlijn wil meegeven. Veroordeelde staten kunnen in zulke gevallen niet meer zelf
beslissen welke gevolgen zij geven aan het arrest en beperkt het EHRM zich niet langer tot het
geven van louter individueel gevolg aan de zaak zoals bijvoorbeeld het toekennen van een
financiële vergoeding.5 In dit arrest bepaalt het Hof dat hangende zaken, een 50-tal6, die
betrekking hebben op dezelfde algemene problematiek, worden opgeschort. Bovendien krijgt
de Belgische staat een strikte deadline opgelegd. Deze deadline ligt op twee jaar na het definitief
worden van het arrest. In die tijd moet de Belgische staat passende initiatieven en maatregelen
nemen om haar structurele behandelingsproblematiek van geïnterneerden in de Belgische
gevangenissen op te lossen. Op die manier zou er niet meer telkens opnieuw procedures tegen
de Belgische staat moeten worden gestart. Wanneer de deadline niet wordt gehaald, worden de
1 EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13. 2 In 2012 was er 1, in 2013 4 en zowel in 2014 als in 2015 waren er 8. 3 §71 EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13, 13: zo wordt verwezen naar 4 principesarresten die
de structurele problemen omtrent de zorg en behandeling van geïnterneerden in Belgische gevangenissen aankaart
en veroordeelt: EHRM 2 oktober 2012, L.B. t. België, n° 22831/08; EHRM 10 januari 2013, Claes t. België,
n°43418/09; EHRM 10 januari 2013, Dufoort t. België, n°43653/09; EHRM 10 januari 2013, Swennen t. België,
n° 53448/10. 4 L. ROBERT, “System error. Een pilootarrest over internering in Belgische gevangenissen, Fatik 151 2016, 4. 5 J. MEESE, “EHRM veroordeelt België in pilootarrest inzake internering”, 7 september 2016,
http://vansteenbrugge-advocaten.be/pilootarrest-ehrm-internering/ (laatst geraadpleegd op 20 juli 2018). 6 § 165 EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13, 39.
10
hangende zaken opnieuw geactiveerd en krijgt België mogelijks opnieuw te maken met een
stortvloed aan veroordelingen. België werd voornamelijk veroordeeld omwille van
schendingen van de artikelen 5.1 en 5.4 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
(hierna: EVRM) maar soms ook omwille van een schending van artikel 3 EVRM. Een staat
dient namelijk, zeker in het licht van voorgaande artikelen, een interneringsbeleid te voeren die
de waardigheid van betrokkenen respecteert.7
1.2. Verbod op foltering, onmenselijke en vernederende behandeling
3. Ten eerste wordt in het arrest onderzocht of het gebrek aan W.D. zijn gezondheid
aangepaste zorgen en het gebrek aan een realistisch perspectief op re-integratie in de
maatschappij een schending uitmaakt van artikel 3 EVRM. W.D. verblijft namelijk sinds het
begin van zijn internering in 2007 onafgebroken in de afdeling van sociaal verweer bij de
gevangenis van Merksplas. Hij stelt dat naast de psychiatrische zorg zoals voorzien in de
gevangenis, hij op geen enkele manier gepersonaliseerde therapie of medisch toezicht geniet.
Daarenboven beschouwt hij zijn detentie als uitzichtloos aangezien hij telkens wordt geweigerd
in het extern residentieel circuit of psychiatrische ziekenhuizen. Zo heeft hij geen mogelijkheid
tot re-integratie.8 Het EHRM besluit tot een schending van artikel 3 EVRM omwille van het
algemeen tekort aan personeel, de slechte kwaliteit van de zorg en de afwezigheid van de
continuïteit van zorg, de overbevolking als gevolg van een structureel capaciteitsprobleem in
het externe psychiatrische zorgcircuit.9 De inspanningen van de Belgische overheid in de
zoektocht naar een geschikte externe plaats voor W.D. wordt door het Hof erkent, maar toch
wijst ze op het structureel karakter van de moeilijke overbrenging naar een geschikte externe,
zich buiten de gevangenis bevindende, opvangplaats. Zij stelt namelijk vast dat naast het feit
dat de medische omkadering voor geïnterneerden in de gevangenissen ontoereikend is, de
plaatsing buiten de gevangenis vaak onmogelijk is omwille van capaciteitsproblemen. Er wordt
tot een schending van artikel 3 EVRM besloten omwille van het feit dat het niveau van het leed
dat W.D. gedurende een significante periode (negen jaar) moest ondergaan, het niveau dat
onvermijdbaar samengaat met detentie overschrijdt aangezien er een gebrek is aan passende
therapie en hij geen perspectief op re-integratie heeft. Het Hof wil verduidelijken dat het EVRM
zich niet beperkt tot het beschermen van de samenleving tegen de gevaren die eventueel
samengaan met delinquenten met mentale problemen, maar ook voorziet dat deze personen een
7 §§164- 179 en uiteindelijke uitspraak EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13, 39-42; T. VANDER
BEKEN en F. VANDER LAENEN, “Bezorgd om zorg”, Panopticon 38(2) 2017, 77. 8 §§ 101-103 EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13, 25-26. 9 §§ 106-107 EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13, 26.
11
aangepaste therapie moeten kunnen genieten die re-integratie in die samenleving mogelijk
maakt. Het betreft een dubbele doelstelling die we ook in onze nationale wetgeving
terugvinden. De plicht blijft ook voor de overheid bestaan, ook al is het gedrag van een
betrokkene de reden van weigering tot opvang. Er dient namelijk rekening te worden gehouden
met de afhankelijkheid en hulpeloosheid van geïnterneerden.10
1.3. Verband tussen doel en omstandigheden van vrijheidsbeneming
4. Ook werd onderzocht of de situatie van D.W. het artikel 5.1 EVRM schendt. Dit artikel
betreft het recht op vrijheid en veiligheid. Eenieder heeft namelijk het recht op vrijheid en
veiligheid van zijn persoon en niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen behalve in de
gevallen opgenomen in het EVRM en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure.
In geval van internering geldt artikel 5.1. (e) EVRM van vrijheidsbeneming rechtvaardigt: “in
geval van rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van
besmettelijke ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen
of van landlopers”. Het EHRM vermeldt duidelijk in het arrest dat het internering van een
persoon van een geesteszieke op zich geen schending uitmaakt van het recht op vrijheid en
veiligheid waardoor het Hof dan ook niet twijfelt aan de geldigheid van de internering van
W.D.. Wel wenst het Hof zich uit te spreken of de plaats van detentie van W.D. voldoende
aangepast en adequaat is aan zijn behoeften.11 W.D. stelt namelijk dat hij slachtoffer is van een
structureel probleem binnen België namelijk: het levenslang opsluiten van delinquenten met
mentale problemen in de psychiatrische afdelingen van gevangenissen zonder hen de
mogelijkheid te geven tot een passende therapeutische behandeling. De opsluiting van W.D. in
de afdeling van sociaal verweer van de gevangenis van Merksplas was oorspronkelijk enkel
bedoeld als “tijdelijk” in afwachting van het vinden van een plaats aangepast aan zijn behoeften.
Het Hof wijst erop dat ze in voorgaande arresten12 reeds besloot tot schending van artikel 5.1.
(e) EVRM aangezien het Hof erkent dat het verblijf van verzoekers die strafrechtelijk niet
verantwoordelijk werden geacht voor hun daten tijdens een significatie periode in de
psychiatrische afdeling van een gevangenis niet is aangepast aan hun behoeften. Bijgevolg is
het verband tussen het doel van detentie en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt,
10 §§ 112-116 EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13, 27-28. Wat betreft de dubbele doelstelling
zie randnummers 78-80 betreffende de dubbele doelstelling van artikel 2 wet van 5 mei 2014 betreffende de
internering (hierna: Interneringswet 2014). 11 §§ 123-125 EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13, 30. 12 Zoals naar verwijzen in voetnoot 3.
12
afwezig. Ook in de zaak W.D. achtte het Hof om dez.e reden het artikel 5.1 EVRM
geschonden.13
1.4. Voor het onderzoek relevante aspecten van het pilootarrest
5. Uit dit pilootarrest kan worden begrepen dat het uitblijven van een voldoende
aangepaste en gespecialiseerde omkadering en behandeling van geïnterneerden in de
gevangenissen ervoor zorgt dat het voor deze geïnterneerden onvoldoende mogelijk is te
werken aan hun problemen die aan de basis liggen van hun internering. Perspectieven hierop
worden vaak ook beperkt doordat zij omwille van hun specifiek profiel en problematieken in
verschillende centra worden geweigerd. Bovendien beschikken geïnterneerden niet steeds over
voldoende capaciteiten om hun recht zelf af te dwingen. Deze geïnterneerden hebben bijgevolg
slechts weinig perspectieven en dreigen levenslang aan de interneringsmaatregel onderworpen
te blijven. Deze is in principe oneindig aangezien de beëindiging afhankelijk is van de
voldoende verbetering van de geestesstoornis waarvoor de persoon werd geïnterneerd.14
6. Hoewel het in hoofdzaak gaat om de behandelingsproblematiek van geïnterneerden in
onze Belgische gevangenissen, geeft dit arrest, in samenhang met voorgaande arresten, heel
wat informatie omtrent het Belgische interneringsproblematiek. Zo wijs het arrest op het
mensenrechtelijk kader waarmee rekening moet worden gehouden, het recht op adequate zorg
en behandeling op een adequate plaats. Het arrest en de bespreking hiervan brengt enkele zaken
aan die in het onderzoek van deze masterproef verder worden onderzocht zoals hoe de
gezondheidszorg er vandaag voor geïnterneerden uitziet zowel inhoudelijk wat hun rechten en
plichten betreft, als de organisatie afhankelijk van de plaats van internering, maar ook hij zijn
hun interne rechtspositie met betrekking tot gezondheidszorg kunnen afdwingen. Deze
masterproef ken als hoofdtitel “interne rechtspositie van geïnterneerden”, waarbij voor de
ondertitel “rechten en plichten in verband met en organisatie van gezondheidszorg en
behandeling van geïnterneerden” werd gekozen omdat deze masterproef dieper wenst in te gaan
op het deelaspect van gezondheidszorg en behandeling van geïnterneerden aangezien dit zoals
verduidelijkt in het pilootarrest van 2016 een struikelblok vormt voor het EHRM en door de
naderende deadline zeker actueel is.
13 §§ 129-135 EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13, 31-32. 14 L. ROBERT, “System error. Een pilootarrest over internering in Belgische gevangenissen”, Fatik 151 2016, 3.
13
2. Onderzoek
2.1. Onderzoeksopzet
7. Deze masterproef wil verder gaan dat de aangehaalde zaken uit hiervoor besproken
pilootarrest. Wanneer we de in de nasleep van de veroordelingen door het EHRM door de
Belgische staat genomen initiatieven bekijken werd duidelijk dat de Belgische staat steeds meer
initiatieven heeft genomen om geïnterneerden uit de gevangenissen te halen en hen over te
brengen naar andere instellingen waar de interneringmaatregel zal worden uitgevoerd. De
vraagt rijst dan; wat zijn deze instellingen? Ook de vraag in verband met de in die instelling
geldende wettelijke bepalingen moet worden gesteld. Dit kadert binnen de onderzoeksvraag of
de bepalingen omtrent het recht op (gezondheids-)zorg en behandeling verschilt naargelang de
plaats van uitvoering van de interneringsmaatregel.
Alvorens kan worden begrepen waar geïnterneerden (kunnen) worden geïnterneerd dient
toegelicht te worden wat internering nu precies is en wie de persoon van de geïnterneerde is.
De hoofdonderzoeksvraag is de vraag naar hoe de interne rechtspositie meer bepaald met
betrekking tot (gezondheids-)zorg en behandeling van geïnterneerden vandaag is geregeld.
Daarbij wordt bekeken of er iets bestaat zoals het recht op zorg en/of behandeling, waar
bepalingen en rechten hieromtrent in de Belgische wetgeving kan worden teruggevonden en
hoe dit kadert binnen internationale verwachtingen en regelgeving. Daarbij wordt onderzocht
of deze bepalingen elkaar aanvullen of net tegenspreken en waar eventuele tekorten of zelfs
fouten zich bevinden.
Bij het onderzoek dient telkens rekening te worden gehouden met de benadering van een
geïnterneerde als geestesgestoorde patiënt met recht op zorg en behandeling enerzijds en een
delinquent veroordeeld tot een beveiligingsmaatregel anderzijds. De spanning tussen
beveiliging en individuele rechten en vrijheden is nooit ver weg. Er dient dan ook duidelijk te
worden nagedacht hoe geïnterneerden het beste worden benaderd.
Bijgevolg wordt bij het beantwoorden van deze vragen niet vanuit het strafrecht naar de
geïnterneerde gekeken, maar wordt ook naar relevante bepalingen en visies vanuit het
gezondheidsrecht en mensenrechten gekeken. Ook worden enkele bijzondere vraagstukken in
dit verband van naderbij bekeken. Het gaat dan over of er een verschil is in rechtspositie
afhankelijk van waar een geïnterneerde zich bevindt, de vragen omtrent ‘dwang’ in de
geïnterneerdencontext en tot slot een korte aanduiding van een meer recente wijze van denken
over geïnterneerden: het (gedeeltelijk) uit het strafrecht lichten van deze personen.
14
2.2. Onderzoeksmethode
8. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden werd een literatuurstudie uitgevoerd
dat in hoofdzaak bestond uit Nederlandstalige bronnen. Bij het verzamelen van relevante
rechtsleer werd ook buiten het strafrecht gezocht en werd meer bepaald ook onderzoek verricht
in de literatuur van het gezondheidsrecht.
Bij het onderzoek van deze literatuur werd naast de kaderende informatie en informatie die het
huidige interneringsbeleid en -wetgeving weergeeft gezocht naar bemerkingen hierbij, en
terugkerende hindernissen of struikelblokken.
9. Om een beeld te krijgen over de huidige wetgeving en organisatie van internering binnen
België en meer diepgaand de rechten en plichten van geïnterneerden werd zowel in de
rechtstakken van het strafrecht, het gezondheidsrecht als mensenrechten relevante wetgeving
verzameld en geanalyseerd. Waar nodig werden voorbereidende werken geraadpleegd. Als
uitgangspunt betreft het voornamelijk Belgische wetgeving aangezien deze masterproef een
duiding wil geven van de Belgische situatie omtrent rechten en plichten in het kader van
(gezondheids-)zorg en behandeling van geïnterneerden. De gehanteerde internationale
instrumenten werden gebruikt als toetsingsmaatstaf ter evaluatie van het binnenlands beleid en
regelgeving.
10. Ook werd belang gehecht aan verschillende adviezen van verschillende werkgroepen en
instanties van verschillende overheidsdiensten om niet uitsluitend te steunen op wetgeving en
de analyse daarvan, maar ook inzicht te krijgen wat onderzoeken en werkgroepen in de praktijk
vaststellen en welke aanbevelingen ze meegeven. Dit gebeurde voornamelijk met betrekking
tot de gezondheidszorg.
Bovendien werd ook internationaal naar aanbevelingen of adviezen gezocht opnieuw om als
toetsingsmaatstaf te hanteren.
11. Waar nodig werd ook relevante rechtspraak aangehaald en onderzocht.
15
DEEL II – Internering en geïnterneerden
12. Wanneer we het over de interne rechtspositie van geïnterneerden willen hebben, dienen
enkele begrippen toch enige inleiding. Hierna wordt dan ook ingegaan op wanneer een
interneringsmaatregel wordt uitgesproken en wordt kort besproken hoe zo een procedure
verloopt, maar ook ten aanzien van wie een interneringsmaatregel wordt uitgesproken. Verder
wordt ingegaan op de vraag waar de interneringsmaatregel ten uitvoer kan worden gebracht.
Het duiden van dergelijke plaatsen is van belang in het onderzoek of er verschillen bestaan in
toepasselijke wetgeving afhankelijk van de plaats van uitvoering van de interneringsmaatregel.
De uit te interne rechtspositie uitgelichte deelaspect van gezondheidszorg en behandeling wordt
in een volgend onderdeel besproken. Dit deel is kaderend bedoeld waarin ook reeds de visie op
internering en geïnterneerden wordt onderzocht.
16
Hoofdstuk I - Interneringsmaatregel
1. Een korte historisch overzicht
1.1. Schulduitsluitingsgrond en buiten het strafrecht opgevangen
13. Reeds sinds de 18de eeuw bestaat in ons land het idee dat geestesgestoorden die een als
misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, niet gestraft mogen worden. Deze geestesgestoorde
delinquenten werden als niet strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden en worden benaderd
vanuit het idee van hun ontoerekeningsvatbaarheid.15 Vandaag vinden we de regeling omtrent
ontoerekeningsvatbaarheid terug in artikel 71 Strafwetboek16 (hierna: Sw.) (voormalig artikel
64 oud Sw.) waarin wordt bepaald dat: “Er […] geen misdrijf [is] wanneer de beschuldigde of
de beklaagde op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn
oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of wanneer hij gedwongen
werd door een macht die hij niet heeft kunnen weerstaan.”. Wanneer een verdachte of
beklaagde aan de in het artikel opgenomen voorwaarden voldoet, kan dit aanleiding geven tot
de vrijspraak of de buitenvervolgingstelling van de betrokkene.
Voor het invoeren van de mogelijkheid tot internering zorgde dit artikel ervoor dat een
interventie via het strafrecht niet mogelijk was.17 Toch wenste, een door de willekeurige en
repressieve manier van omgang met zogenaamde ‘krankzinnigen’, verontwaardigde
samenleving de politiek in beweging te brengen. Toen werd gesproken over ‘krankzinnigen’ en
werd bepaald dat zij als mensen moesten worden bekeken en hadden nood aan een passend
wettelijk kader. Dat kader werd buiten het strafrecht gezocht. Zo werd het met de collocatiewet
van 1850 mogelijk om via een burgerrechtelijke beslissing de plaatsing in een psychiatrische
instelling uit te spreken. In een dergelijke procedure speelden overheden, waaronder de
burgemeester, een belangrijke rol en kreeg de arts een grote autonome bevoegdheid. Er werd
toen nog geen principieel onderscheidt gemaakt tussen zij die een misdrijf omschreven feit
hebben gepleegd en andere psychiatrische patiënten die dat niet deden. Zij die deze daden
hadden gepleegd, maar als ‘krankzinnig’ werd beschouwd, bleven dus buiten het strafrecht,
werden vrijgesproken en werd er geoordeeld dat zij niet gestraft konden worden omdat zij niet
15 H. SMETS, R. VERELST en J. VANDENBERGHE, “Geestesziek en gevaarlijk: gedwongen opname of
internering? Het Belgisch wettelijke kader”, Tijdschrift voor psychiatrie 51 2009/4, 218. 16 Strafwetboek van 8 juni 1867, BS 9 juni 1867. 17 E. SCHIPAANBOORD en T. VANDER BEKEN, “De interneringswet van 2014”, in C. WITTOUCK, K.
AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek forensische gedragswetenschappen, Antwerpen-
Apeldoorn, Maklu, 2015, 54. (hierna: E. SCHIPAANBOORD en T. VANDER BEKEN, “De interneringswet van
2014”)
17
weten wat ze doen. Vandaag kennen wij nog steeds de mogelijkheid tot een burgerlijke
procedure om psychiatrische patiënten op te nemen: namelijk de wet van 26 juni 1990
betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke18 (hierna: Wet Bescherming
Persoon Geesteszieke). Deze wet regelt onder andere de figuur van de gedwongen opname.19
1.2. De wet op de bescherming van de maatschappij
14. Doorheen de jaren ontstond er steeds meer discussie over hoe een ‘geestesstoornis’ nu
juist geïnterpreteerd moest worden. Daarnaast werd er niet enkel meer verwacht dat
geestesgestoorde delinquenten zouden worden behandeld, maar werd ook verwacht dat er een
strafrechtelijke reactie zou volgen op de daden die deze toch wel gevaarlijke delinquenten
hadden gepleegd. Er heerste het idee dat deze personen uit de maatschappij moesten worden
verwijderd zolang zij voor die maatschappij een gevaar vormden. Zo verschoof de het idee van
schulduitsluiting naar sociale gevaarlijkheid van de betrokkene en de bescherming van de
maatschappij. Deze visie vormt dan ook de basis van de wet van 9 april 193020, ook wel de Wet
Bescherming Maatschappij genoemd (hierna: WBM 1930). In deze wet wordt in België een
eerste maal een interneringsmaatregel ingeschreven. Met deze maatregel voorzag de wetgever
voor de strafrechter de mogelijkheid krankzinnige, geestesgestoorde en zwakzinnige daders te
interneren in psychiatrische annexen van de gevangenis. De keuze van de plaats ter uitvoering
van een interneringsmaatregel vormde een guldenmiddenweg tussen enerzijds de visie dat het
om zieke personen ging en zij buiten de gevangenis en traditionele justitiële context dienden te
worden opgevangen en de visie dat het ging om gevaarlijke delinquenten die in een gevangenis
thuishoren anderzijds. Het bestraffing en beveiliging probeerde men te verzoenen met
behandeling. Geestesgestoorde delinquenten werden immers als patiënten gezien die ziek zijn
en recht hebben op een humane behandeling onder de vorm van aangepaste zorg.21 Reeds toen
18 Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, BS 27 juli 1990. (Hierna:
Wet bescherming persoon geesteszieke). 19 H. SMETS, R. VERELST en J. VANDENBERGHE, “Geestesziek en gevaarlijk: gedwongen opname of
internering? Het Belgisch wettelijke kader”, Tijdschrift voor psychiatrie 51 2009/4, 219; T. VANDERBEKEN,
“Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek” in C. WITTOUCK, K.
AUDENAERT, en F. VANDER LAENEN (red.), Handboek forensische gedragswetenschappen, Antwerpen,
Maklu, 2015, 36. (Hierna T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische
problematiek”) 20 Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers
van bepaalde strafbare feiten, BS 11 mei 1930. (Hierna: WBM 1930). 21 K. HANOULLE, “Recht op behandeling van de geïnterneerde: evenwaardig met of ondergeschikt aan
bescherming van de maatschappij?”, T. Strafr. 2012/4, 208.
18
werd de internering niet als straf beschouwd, wat ook door de rechtspraak van het Hof van
Cassatie in 1946 werd bevestigd, maar als een maatregel van sociale veiligheid.22
1.3. Verdere wetgevende evolutie
15. De wet van 9 april 1930 werd integraal door de wet van 1 juli 196423 (hierna: WBM
1964) vervangen. Met deze wetgeving had men nog steeds de bedoeling gevaarlijke
ontoerekeningsvatbare wetsovertreders uit de maatschappij te verwijderen door internering en
hen aan een psychiatrische behandeling te onderwerpen.24 Met deze wetten ter bescherming
van de maatschappij werden niet toerekeningsvatbare delinquenten buiten het burgerlijk recht
gebracht, en niet langer van het strafrecht uitgesloten. Men keek niet langer naar schuld of
strafwaardigheid van de daden, maar naar de gevaarlijkheid voor de samenleving. Dit werd dan
ook grond die een strafrechtelijke tussenkomst legitimeerde. Onderworpen aan het strafrecht en
ter uitvoering van de opgelegde internering, kwamen deze delinquenten in de psychiatrische
annexen van een gevangenis of instellingen van sociaal verweer terecht of werden ze onder
toezicht van de strafrechtsbedeling opgenomen in residentiële of ambulante zorg.25
16. Evenwel kwamen in die periode ook de eerste kritieken omtrent de opsluiting in de
psychiatrische annexen van gevangenissen: zo werd aangeklaagd dat de noodzakelijke
infrastructuur niet aanwezig was, evenals onvoldoende personeelskomkadering en
werkmiddelen waardoor er te weinig effectieve medische behandeling werd voorzien en een
coherente aanpak niet mogelijk was.26 Tijdens de jaren ’90 kwam dit op de politieke agenda
terecht en werd in 1996 de Commissie Internering opgericht. Het eindverslag van 1999 en meer
bepaald de aanbevelingen hebben het over een recht op behandeling die is aangepast aan de
geestesstoornis van de geïnterneerde, maar ook over de kwaliteit en gelijkwaardigheid van de
22 H. SMETS, R. VERELST en J. VANDENBERGHE, “Geestesziek en gevaarlijk: gedwongen opname of
internering? Het Belgisch wettelijke kader”, Tijdschrift voor psychiatrie 51 2009/4, 219; H. HEIMANS, T.
VANDER BEKEN en E. SCHIPAANBOORD, “Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel
1: De gerechtelijke fase”, RW 2014-15 nr. 27, 1044; W. DEPREEUW, “Internering in België. Van schuldig
verzuim naar aanzet tot beleid.” in T. Spapens, M. Groenhuisjen en T. Kooiman (eds.), Universalis, Mortsel,
Intersentia, 2011, 50; T Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek, 36. 23 Wet van 1 juli 1964 ter bescherming van de maatschappij tegen abnormale en gewoontemisdadigers, BS 17 juli
1964. (Hierna: WBM 1964). 24 A. BOERS, S. VANDEVELDE, V. SOYEZ, S. DE SMET, W. TING TO, “Het zorgaanbod voor geïnterneerden
in België”, Panopticon 2011.2, 17; H. SMETS, R. VERELST en J. VANDENBERGHE, “Geestesziek en
gevaarlijk: gedwongen opname of internering? Het Belgisch wettelijke kader”, Tijdschrift voor psychiatrie 51
2009/4, 219. 25 T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 36. 26 H. HEIMANS, T. VANDER BEKEN en E. SCHIPAANBOORD, “Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op
de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase”, RW 2014-15 nr. 27, 1044; W. DEPREEUW, “Internering in België.
Van schuldig verzuim naar aanzet tot beleid.” in T. Spapens, M. Groenhuisjen en T. Kooiman (eds.), Universalis,
Mortsel, Intersentia, 2011, 50.
19
aangeboden behandelingen binnen de muren van de gevangenissen. Deze Commissie had zich
evenwel voornamelijk toegelegd op de situatie van geïnterneerden in de gevangenis waardoor
er geen informatie kan worden uit afgeleid voor geïnterneerden die daarbuiten reeds verbleven.
Daarbij benadrukte de Commissie dat volksgezondheid bij de internering moest worden
betrokken. Op die manier kwamen de eerste initiatieven tot stand om geïnterneerden uit de
gevangenissen te halen. Daar wordt verder op ingezoomd onder HOOFDSTUK IV van dit
onderdeel. Ook andere kritieken zoals de onbepaalde duur van de maatregel, de rechten van
verdediging in de procedure waar de beslissing tot internering wordt genomen, experten
onderzoeken, etc. staken de kop op.27
17. Met de wet van 21 april 200728 betreffende de internering (hierna: Interneringswet 2007)
werd een eerste poging ondernomen om aan deze kritieken tegemoet te komen en de wetgeving
omtrent de internering te moderniseren en bij schaven. Deze wet trad evenwel nooit in werking.
De hiervoor vermelde kritieken en vraagstukken hadden veelal betrekking op de procedure
voorafgaand aan de internering of de externe rechtspositie29 van geïnterneerden. Aangezien het
onderzoek in deze masterproef zich wenst te beperken tot rechten en vraagstukken die zich
voornamelijk tijdens de internering afspelen en betrekking hebben op de interne rechtspositie
van geïnterneerden, worden deze zaken niet verder aangehaald of besproken dan waar nodig.
1.4. Huidige wetgeving
18. Sinds de inwerkingtreding op 1 oktober 2016 geldt vandaag wat betreft de
interneringmaatregel de interneringswet van 5 mei 201430 (hierna: Interneringswet 2014). Deze
wet trad op de in artikel 136 opgesomde uitzonderingen na in werking ter opheffing en
vervanging van de WBM 1930en de WBM 1964.31 Zoals vermeld, is de Interneringswet 2007,
ter vervanging van voorgaande wetten, nooit in werking getreden, maar diende deze toch in een
aparte wet32 te worden opgeheven om haar inwerkingtreding, die nog gepland stond bij de
invoering van der Interneringwet 2014, vooralsnog te vermijden.33
De Interneringswet 2014 voerde voornamelijk vernieuwingen in die verband houden met de
interneringsbeslissing an sich, de procedure en procedurele waarborgen, inclusief het nieuwe
27 T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 37. 28 Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, BS 13 juli 2007. 29 Voor het begrip externe rechtspositie zie randnummer 39. 30 Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering, BS 9 juli 2014. (Hierna: Interneringswet 2014). 31 Art.132 Interneringswet 2014. 32 Art. 2 wet van 19 december 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, BS 29 december 2014. 33 H. HEIMANS, T. VANDER BEKEN en E. SCHIPAANBOORD, “Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op
de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase”, RW 2014-15 nr. 27, 1043.
20
psychiatrisch deskundigenonderzoek voorafgaand aan de beslissing, de vrijheidstelling op
proef en andere aspecten van de externe rechtspositie van geïnterneerden.34 Er kan dan ook
worden besloten dat op enkele artikelen na, deze wet voor het onderzoek van deze masterproef
slecht een zeer beperkte relevantie kent.
2. Interneringsvoorwaarden en -procedure
19. Wanneer wordt nu tot internering besloten? En hoe vindt deze beslissing plaats? Artikel
9 Interneringswet 2014 bepaalt welke voorwaarden voldaan moeten zijn wil de rechter een
interneringsmaatregel opleggen;
Ҥ 1. De onderzoeksgerechten, tenzij het gaat om misdaden of wanbedrijven die worden
beschouwd als politieke misdrijven of drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven
die door racisme of xenofobie ingegeven zijn, en de vonnisgerechten kunnen de internering
bevelen van een persoon:
1° die een misdaad of wanbedrijf heeft gepleegd die de fysieke of psychische integriteit van
derden aantast of bedreigt en
2° die op het ogenblik van de beslissing aan een geestesstoornis lijdt die zijn
oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast en
3° bij wie het gevaar bestaat dat hij als gevolg van zijn geestesstoornis, eventueel in
samenhang met andere risicofactoren, opnieuw feiten zoals bedoeld in 1° zal plegen.
Het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht beoordeelt op met redenen omklede wijze of het
feit de fysieke of psychische integriteit van derden heeft aangetast of bedreigd.]
§ 2. De rechter beslist na uitvoering van het in artikel 5 bedoelde forensisch psychiatrisch
deskundigenonderzoek of actualisatie van een eerder uitgevoerd deskundigenonderzoek.”
Dit artikel vormt de wettelijke grond tot internering en bevat de te voldoen voorwaarden om
rechtsgeldig tot een interneringsbeslissing te komen.
20. Zoals uit §2 blijkt dient alvorens de internering kan worden uitgesproken een
deskundigenonderzoek plaats te vinden.35 Dit onderzoek toetst de sociale gevaarlijkheid van de
betrokkene. Zo probeert men inzicht te krijgen in het ogenblik van het ontstaan van de
34 Voor meer informatie omtrent de Interneringswet 2014, de aanloop er naartoe, de ‘nieuwigheden’ en daar bij
komende problemen zie: H. HEIMANS, T. VANDER BEKEN en E. SCHIPAANBOORD, “Eindelijk een echte
nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase, RW 2014-15 nr. 27, 1043-1064; H.
HEIMANS, T. VANDER BEKEN en E. SCHIPAANBOORD, “Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de
internering? Deel 2: De uitvoeringsfase”, RW 2015-16 nr. 2.2015 42-62. 35 Bepalingen omtrent het deskundigenonderzoek kunnen worden gevonden onder de artt. 5-8 Interneringswet
2014.
21
geestesstoornis en zijn kenmerken, maar ook kadert dit binnen het onderzoek naar het bestaan
van een oorzakelijk verband tussen de geestesstoornis en de feiten waarvoor hij potentieel kan
worden geïnterneerd. Hierna volgt er een inschatting van het recidivegevaar en een
risicotaxatie. Tot slot dient de deskundige te oordelen over het behandelingstraject dat dient te
worden ingezet wanneer tot internering wordt besloten om de re-integratie in de maatschappij
en de samenleving mogelijk te maken.36
Internationaal wordt verwacht dat elke persoon met een geestesstoornis in zijn behandeling
recht heeft op een individueel behandelplan waarin zijn zorg en behandeling is in opgenomen.
Dit plan moet met de patiënt overlegd worden en regelmatig worden herzien. In een dergelijk
plan dient een individuele aanpak te hebben en moet bepalingen omtrent de deelname aan re-
integratie en therapeutische activiteiten bevatten. Ook de deelname aan zaken zoals toneel,
kunst, muziek en sport kunnen hierin worden opgenomen.37 In de Interneringswet 2014 kan
geen echte bepaling worden gevonden dat er een zorgtraject moet worden opgesteld, dat dit
individueel en/of in samenspraak met de geïnterneerde moet gebeuren. Enkel wordt er
verwezen dat er met het zorgtraject rekening moet worden gehouden bij de beslissingen omtrent
de externe rechtspositie van geïnterneerden.38 Ook in de Wet Bescherming Geesteszieke kan
niets worden teruggevonden dat lijkt op de uitstippeling van een zorgplan of -traject. In het
kader van de tegemoetkomingen voor FPC’s in het kader van verpleegkundige verzorging kan
wel een bepaling worden teruggevonden: zo wordt bepaald dat er een op basis van de resultaten
van een diagnostisch proces een individueel behandelplan moet worden opgesteld waarin onder
meer het behandeltraject, het behandelaanbod en het behandelingsprogramma met adequate
beschrijving van de aan te bieden zorgverlening is opgenomen. Er worden hierin ook
individuele doelstellingen opgenomen met een zo kort mogelijke en zo lang nodige
behandelduur waarbij wordt gewerkt naar een zo snel mogelijke doorstroom naar het externe
(forensische)zorgcircuit en reguliere zorg. 39 Op dit zorgcircuit of -netwerk wordt dieper
ingegaan in randnummers 42-50.
36 Artt. 5, §1, 3°-5° Interneringswet 2014; E. SCHIPAANBOORD en T. VANDER BEKEN, “De interneringswet
van 2014” 60. 37 Principle 9.2. Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of mental health
care van 17 december 1991, Algemene Vergadering Verenigde Naties, A/RES/46/119. Op het toepassingsgebied
en de doelstelling van dit instrument wordt hierna dieper ingegaan onder randnummer 70; §37 C. Patients’ living
conditions and treatment, treatment, CPT, ‘Involuntary placement in psychiatric establishments’ extract from the
8th General Report of the CPT, 1998, CPT/Inf (98)12, 4. 38 Art. 37 Interneringswet 2014 juncto art. 34 Interneringswet 2014. 39 Art. 3, eerste lid, d) KB 19 december 2014 in uitvoering van artikel 56,§3ter van de wet betreffende de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 voor de
forensisch psychiatrische centra, BS 29 januari 2015.
22
21. Er zou de vergelijking kunnen worden gemaakt met het detentieplan zoals voorzien in
de Basiswet40, met die beperking natuurlijk dat dit enkel geldt binnen de gevangeniscontext en
bovendien niet gespecifieerd is met betrekking tot de psychiatrische zorg dat de betrokkene
moet genieten. Het opstellen van een individueel detentieplan wordt met medewerking van de
gedetineerde uitgewerkt, houdt een schets van het detentietraject in, de activiteiten die op
herstel zijn gericht en de schade die slachtoffers hebben opgelopen, maar ook een opleiding van
activiteiten en programma’s waaraan de gedetineerde zal deelnemen. Dit plan wordt uiteindelijk
opgenomen in een samenwerkingsprotocol dat getekend wordt door zowel de betrokken
gedetineerde als de directeur. Tijdens de detentie dient dit zo nodig te worden aangevuld, nader
geconcretiseerd of bijgestuurd in het licht van de eventuele evolutie die zijn traject door
gerechtelijke of administratieve beslissingen kent.41 Daarbij komen nog twee belangrijke
opmerkingen: ten eerste zijn de bepalingen omtrent de detentieplanning nog niet in werking
getreden42 en ten tweede bepaalde artikel 167, §3 Basiswet dat wanneer de Basiswet van
toepassing is op geïnterneerden.43 Dit dient met hun specifieke noden rekening te houden
waaruit dus zou kunnen worden besloten dat een plan of traject voor een geïnterneerde toch
enkele specificaties vereist. Dit is reeds gebeurd met betrekking tot geïnterneerden die in een
FPC verblijven, maar zoals verder ook duidelijk zal worden verblijven geïnterneerden vandaag
niet enkel in gevangenissen (wat ook steeds zo veel mogelijk vermeden probeert te worden) en
FPC’s. Wat betreft andere verblijfplaatsen is het moeilijker wetgeving te vinden omtrent hoe
individuele behandelplannen worden opgesteld en wat daarin is opgenomen.
22. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek wordt gevolgd door een gerechtelijke fase
waarbij de rechter een rechterlijke beslissing tot internering kán bevelen en waarna de Kamer
ter bescherming van de maatschappij (hierna: KBM) de tenuitvoerlegging van internering op
zich neemt. De KBM beslist waar de interneringsmaatregel dient te worden uitgevoerd.44 Dit is
40 De relevante bepalingen omtrent de detentieplanning zijn terug te vinden in de artt. 35-39, artikel 40 is
opgeheven, Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, BS 1 februari 2005.
(Hierna: Basiswet). 41 Artt. 38-39 Basiswet. 42 T. DAEMS, V. EECHAUDT, E. MAES en T. VANDER BEKEN, “De Basiswet van 12 januari 2005 betreffende
het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerde: een status quaestionis”, T. Strafr. 2014/1, 8. 43 Zie voor meer info over deze tijdelijke toepasselijkheid infra randnummers 63-64. 44 Artt. 19 Interneringswet 2014. Deze KBM neemt ook de beslissingen omtrent de uitgaansvergunning, het verlof,
de beperkte detentie, het elektronisch toezicht, de invrijheidstelling op proef en de vervroegde invrijheidstelling
met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering. Dit betreft met andere woorden
de externe rechtspositie (voor definitie van externe rechtspositie zie infra randnummer 39). De procedure kan
worden teruggevonden in de artt. 29-56 Interneringswet 2014.
23
geen gemakkelijke opgave gezien de veelheid aan factoren waarmee rekening dient te worden
gehouden.
23. Verder wordt niet ingegaan de procedure en procedurele aspecten tot internering
aangezien dit te ver zou opnieuw afwijken van het opzet van deze masterproef.
24. Een interneringsmaatregel kan dus worden bevolen ten aanzien van personen die feiten
hebben gepleegd die door de wet als strafbaar zijn omschreven, maar die niet aan hun kunnen
worden toegerekend omwille van een gebrek in hun geestesgesteldheid. De internering betreft
geen straf, maar een beveiligingsmaatregel met een dubbele doelstelling: de bescherming van
de maatschappij enerzijds en de behandeling van de geïnterneerde anderzijds. Op deze dubbele
doelstelling wordt later teruggekomen.45 Wanneer een straf wordt opgelegd, kan dit enkel
gebeuren aan personen die schuldbekwaam zijn en verwijtbare daden hebben gesteld.46
Juridisch gezien maakt een gedraging een misdrijf uit wanneer die met de door de wet vereiste
intentie of opzet is gesteld. Wanneer dit niet het geval is en er gebreken zijn aan de opzet, dan
is er geen schuld en dus ook geen sprake van een misdrijf.47 In het geval van internering is er
een wettelijke basis om een dader die ontoerekeningsvatbaar is verklaard binnen een
gedwongen context te laten behandelen.48 Door deze wettelijke basis en wettelijk voorziene
procedure, komt dit niet in strijd met artikel 5.1.(e) EVRM dat bepaalt dat enkel in bepaalde
gevallen (hier geestesziekte) een persoon rechtmatig van zijn vrijheid kan worden beroofd én
als dit gebeurt op een door de wet vastgestelde procedure.
3. Einde van de internering
25. In elk dossier van een geïnterneerde vinden we dezelfde datum van vrijlating terug: 31
december 9999.49 Dit is eigenlijk de verwoording van het feit dat de interneringsmaatregel van
onbepaalde duur is. De Interneringswet 2014 vereist namelijk dat naast het doorlopen van een
verlengbare proeftermijn van twee jaar, de internering enkel beëindigd kan worden wanneer de
geestesstoornis van de geïnterneerde voldoende gestabiliseerd is. Het moet in die mate zijn
45 Wat betreft de dubbele doelstelling zie infra randnummers 78-80. 46 T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 42; I.
JEANDARME, “Forensische Psychiatrie à la Flamande”, Orde van de Dag 2016/74, 32. 47 E. SCHIPAANBOORD en T. VANDER BEKEN, “De interneringswet van 2014”, 53. 48 I. JEANDARME, “Forensische Psychiatrie à la Flamande”, Orde van de Dag 2016/74, 32. 49 ‘9999’ is een documentaire naar de hand van Ellen Vermeulen i.s.m. het onafhankelijk productiehuis Associate
Directors. Met deze documentaire wil zij vijf verhalen weergeven van geïnterneerden die in de gevangenis van
Merksplas verblijven en geen enkele vorm van behandeling genieten en alleen geconfronteerd worden met
zichzelf, hun ziekte en daden. Ze noemde haar documentaire 9999 naar de datum van hun invrijheidstelling zoals
het in hun dossier staat opgenomen: 31 december 9999. Meer info op: http://www.9999themovie.com/
24
gestabiliseerd dat er redelijkerwijze niet te vrezen valt dat de betrokkene opnieuw feiten zal
plegen die aanleiding kunnen geven tot internering. Daarbij wordt rekening gehouden met zijn
geestesstoornis, maar ook met de samenhang met andere risicofactoren. 50
De vraag rijst dan ook hoe een ‘voldoende verbeterde geestestoestand’ tijdens de internering
kan worden bewerkstelligd en welke met andere woorden de geïnterneerde zijn of haar rechten
zijn in verband met zorg en behandeling. Het is immers zo dat wanneer een geestesgestoorde
niet de voldoende behandeling geniet, er zelden sprake kan zijn van voldoende verbetering.
Daar komt bij, zeker in een gevangeniscontext, dat een onbehandelde geïnterneerde te maken
kan krijgen met de negatieve invloed van andere aanwezige gedetineerden of geïnterneerden.51
Of er een effectief recht is op zorg en hoe die zorg er dan wel dient uit te zien wordt verder
onder randnummers 75-83 onderzocht.
26. Tot slot kan nog vermeld worden dat het de KBM is die in een toekenningsprocedure
beslist over het al dan niet uitspreken van een definitieve invrijheidsstelling.52
4. Onderscheid met gedwongen opname
27. Internering zoals geregeld in de Interneringswet 2014, moet worden onderscheiden van
gedwongen opname zoals geregeld in de hiervoor reeds genoemde wet betreffende de
bescherming van de persoon van de geesteszieke van 26 juni 1990 (Wet Bescherming Persoon
Geesteszieke) zoals recent aangepast in de wet van 20 februari 201753. In deze wet gaat het om
de bescherming van de persoon die een gevaar vormt voor zichzelf in die zin dat zijn eigen
gezondheid en/of veiligheid ernstig in gevaar kan worden gebracht ofwel dat er een ernstige
bedreiging is van andermans leven of integriteit. Het dreigende gevaar afkomstig van hun
geestesziekte vormt de grond tot vrijheidsberoving is ook wel bekend als gedwongen opname.54
28. De verschillen tussen internering en gedwongen opname laten zich ten eerste kenmerken
doordat in het geval van gedwongen opname niet vereist is dat er feiten zijn gepleegd die als
wanbedrijf of misdaad kunnen worden omschreven. Ten tweede wordt de beslissing niet door
50 Art. 66 Interneringswet 2014. 51 K. HANOULLE, “Recht op behandeling van de geïnterneerde: evenwaardig met of ondergeschikt aan
bescherming van de maatschappij?”, T.Strafr. 2012/4, 208. 52 Artt. 67-75 Interneringswet 2014. 53 Wet van 20 februari 2017 tot wijziging van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon
van de geesteszieke, BS 22 maart 2017. 54 Voor een uitgebreide bespreking van de inhoud, procedure, de voorwaarden en het verloop van een gedwongen
opname zie: T. VANSWEETVELT en F. DEWALLENS, “De dwangopneming van geesteszieken” in F.
DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.) Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van
embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 979-1051.
25
een strafrechter genomen, maar door een vrederechter, die een burgerlijke rechter is. Ten derde
vindt een gedwongen opname nooit plaats in een gevangenis of specifieke publieke setting maar
steeds in een psychiatrische dienst. Tot slot betreft het een maatregel van bepaalde duur, in
tegenstelling tot een interneringsmaatregel die in principe van onbepaalde duur is.55
In het geval van internering gaat het om een strafrechtelijke procedure waar na een psychiatrisch
deskundigenonderzoek door zowel onderzoeksgerechten als vonnisgerechten de
interneringsmaatregel kan worden opgelegd56 aan personen die een misdaad of wanbedrijf
hebben gepleegd die de fysieke integriteit van derden heeft aangetast of heeft bedreigd. 57 Bij
de internering kan om het plegen van misdrijven worden heen gegaan. Deze
interneringsdrempel werd ingevoerd met de Potpourri III-wet.58 Daarmee wordt bedoeld dat
enkel misdrijven die als voldoende ernstig worden beschouwd, grond kunnen zijn tot het
opleggen van een interneringsmaatregel. De wetgever wenste op die manier enkel te focussen
op die daders waartegen de maatschappij en toekomstige slachtoffers tegen bescherming
moesten worden en ‘misbruiken’ van internering voor lichte misdrijven tegen te gaan.59 Door
deze drempel zullen bepaalde personen die (lichte) misdrijven hebben gepleegd, niet meer door
de strafrechter kunnen worden veroordeeld tot een interneringsmaatregel en eventueel de stap
worden gezet naar de burgerlijke rechter met het oog op zijn of haar gedwongen opname.
29. Het verschil tussen beide beschermings- of veiligheidsmaatregelen wordt hier kort
aangehaald ter verduidelijking van het feit dat het vaak om dezelfde personen gaat, met dat
verschil dat bij internering de vereiste tot het plegen van een misdrijf of wanbedrijf een
noodzakelijke voorwaarde is. Maar zoals hiervoor reeds kort aangehaald, maar later verder
wordt uitgewerkt, zou de interneringsdrempel tot gevolg kunnen hebben dat het onderscheid
enkel nog maar bestaat uit de maatregel waaraan men onderworpen is, maar het in principe om
dezelfde personen zou kunnen gaan.
Deze redenering doorgetrokken zou ook kunnen worden besloten dat geïnterneerden zich in een
gelijkaardige situatie bevinden zoals deze van personen die gedwongen zijn opgenomen. Zij
55 Art. 594, 15° Ger.W.; artt. 1, §2, 2, 4, 10-21 Wet Bescherming Persoon Geesteszieke; T. VANDER BEKEN en
D. VANHAELEMEESCH, “Juridische aspecten met betrekking tot internering” in S. VANDEVELDE, S. DE
SMET, W. VANDERPLASSCHEN en W. TING TO (red.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de
behandeling van geïnterneerden, Academia Press, Gent, 2013, 18-19. (Hierna: T. VANDER BEKEN en D.
VANHAELEMEESCH, “Juridische aspecten met betrekking tot internering”) 56 Art. 9 Interneringswet 2014. 57 Art. 9, §1, 1° Interneringswet 2014. 58 Art. 150, Wet van 4 mei 2016 houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie, BS 13 mei 2016. 59 H. HEIMANS, “Zal een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2016/74,
15.
26
bevinden zich, beiden gekenmerkt door een geestesstoornis, namelijk in een situatie van
onvrijwillige vrijheidsbeneming. Ook het European Committee for the Prevention of Torture
and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (hierna: CPT) maakt wat betreft haar
aanbevelingen omtrent “Involuntary placement in psychiatric establishments” geen
onderscheid tussen zij die ten gevolge van een burgerlijke procedure, dan wel ten gevolge van
een strafrechtelijke procedure naar aanleiding van een geestesstoornis van hun vrijheid werden
beroofd.60 Op die manier werd besloten dat ook de wetgeving uitgewerkt omtrent gedwongen
opname en voornamelijk de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke worden betrokken in het
onderzoek naar rechten en plichten met betrekking van gezondheidszorg en behandeling van
geïnterneerden. Deze wet bevat dan ook enkele algemene bepalingen.61
60 European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT),
Preliminary Remarks, ‘Involuntary placement in psychiatric establishments’ extract from the 8 th General Report
of the CPT, 1998, CPT/Inf(98)12, 1: hierin wordt opgemerkt dat het CPT binnen het kader van haar taak doorheen
heel Europa zowel burgerrechtelijke als strafrechtelijke psychiatrische voorzieningen bezoekt en aan de hand
daarvan voor beide aanbevelingen formuleert. Wel verduidelijkt zij dat dergelijke aanbevelingen ter aanvulling
zijn voor datgene wat geldt binnen de gevangenismuren met betrekking tot gezondheidszorg: CPT, ‘Health-care
services in prison’ 3rd General Report of the CPT, 1993, CPT/Inf(93)12. 61 Hoofdstuk V. Algemene bepalingen, Artt. 32 t.e.m. 36 Wet bescherming persoon geesteszieke.
27
Hoofdstuk II - Geïnterneerdenpopulatie
1. Problematieken en kwetsbaarheid
30. De geïnterneerdenpopulatie is een zeer heterogeen waardoor het begrip ‘geïnterneerde’
eigenlijk een groep personen overkoepelt die vaak moeilijk onder één begrip zijn onder te
brengen. Dé geïnterneerde bestaat namelijk niet. Het begrip duidt op hun voor de hand liggend
gemeenschappelijk kenmerk: allen werden veroordeeld tot een interneringsmaatregel.
Hieronder worden verscheiden andere kenmerken aangehaald waarmee wordt getracht een
beter beeld te krijgen van de complexiteit waardoor een geïnterneerde gekenmerkt wordt.
31. Ten eerste kennen geïnterneerden een fysieke en mentale grotere kwetsbaarheid
waardoor zij een hogere behoefte aan gezondheidszorg behoeven. Bovendien ligt het aantal
personen met psychische problemen hogere dan bij de ‘gewone’ bevolking.62 Er werd reeds
verduidelijkt dat een geïnterneerde wordt gekenmerkt door een geestesstoornis en wordt de
term geestesgestoorde ook doorheen deze masterproef gehanteerd. Door een wijziging in de
terminologie in 2007, in het kader van het ontwerp van de Interneringswet 2007 beoogde men
het begrip geestesstoornis te gebruiken aangezien de oude terminologie als niet accuraat werd
beschouwd en niet meer was aangepast aan hedendaagse psychiatrische begrippen.
Oorspronkelijk werden drie categorieën onderscheidden: krankzinnigheid, ernstige staat van
geestesstoornis en zwakzinnigheid. Zij werden uiteindelijk vervangen door het begrip
geestesstoornis waaronder ook een mentale beperking wordt begrepen.63 De populatie
geïnterneerden wordt immers in het algemeen ook gekenmerkt door een eerder laag
intellectueel niveau.64 Binnen de geïnterneerdenpopulatie zou naar het idee van prof. dr.
COSYNS toch zes subgroepen op basis van psychiatrische pathologie te onderscheiden zijn
62Reflectiegroep “zorg en detentie” FOD Gezondheidszorg, Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en
Leefmilieu, Memorandum naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België,
25 juli 2014, 12. Het Directoraat-Generaal Gezondheidszorg van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de
Voedselketen en Leefmilieu richtte een Reflectiegroep “zorg en detentie” op die zich diende de buigen over een
kwaliteitsvolle en gelijkwaardige gezondheidszorg voor iedereen. Zij werkten hun vaststellingen uit in een
memorandum dat de naam “Memorandum Naar een volwaardige gezondheidszorg voor gedetineerden en
geïnterneerden” werd genoemd van 25 juli 2014. Het is niet bedoeld als politiek document, maar als een overzicht
van de huidige bepalingen en lacunes hieromtrent en als oproep aan de politici in de betrokken domeinen om hun
verantwoordelijkheid op te nemen en de goede gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden tot een
prioriteit te maken in hun beleid. (Hierna: Memorandum Reflectiegroep “zorg en detentie” 2014). 63 H. HEIMANS, “Zal een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2016/74,
14. 64 Zie ook voor cijfermateriaal: K. SEYNNAEVE, H. BEEUWSAERT en A. DECKERS, “Recht op zorg?!”, Orde
van de Dag 2016/74, 51; H. HEIMANS, T. VANDER BEKEN en E. SCHIPAANBOORD, “Eindelijk een echte
nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase”, RW 2014-15 nr. 27, 1047.
28
onderscheiden: zij met een persoonlijkheidsstoornis, een psychotische stoornis, een mentale
handicap, parafilieën, middelengebruik of afhankelijkheid en impulscontrole stoornis.65 Dit is
een factor die een relevante rol zou kunnen spelen in de keuze van de plaats waar de internering
dient te worden uitgevoerd.
32. Ten tweede krijgen geïnterneerden die in een gevangenis worden opgesloten bovendien
te maken met de typische gevangenisproblematieken zoals overbevolking, geweld, verveling,
en de gekende beperkte medische voorzieningen. De gevangenisbevolking in zijn algemeenheid
wordt op zich ook gekenmerkt door een grotere kwetsbaarheid66 waardoor hun
gezondheidsnoden verschillen van die van de gemiddelde Belg. Er is een hogere incidentie van
tuberculose en verhoogde prevalentie van hiv, hepatitis C en alcohol- en drugsproblemen.
Daarenboven kan binnen de gedetineerdenpopulatie zelf een verschil worden vastgesteld: het
medicijn- en psychofarmacagebruik van geïnterneerden ligt veel hoger ten aanzien van het
gebruik door andere gedetineerden (beklaagden en veroordeelden). Daarenboven is er bij
geïnterneerden vaker sprake van co-morbiditeit en worden er met andere woorden vaker twee
of meer diagnoses gesteld. Binnen de gedetineerdenpopulatie kan dan worden vastgesteld dat
de somatische en psychiatrische zorgnoden van geïnterneerde een stuk hoger liggen dan
‘gewone’ geïnterneerden.67
33. Ten derde kunnen geïnterneerden ook worden gekenmerkt aan de hand van de mate van
gevaarlijkheid en worden zij ingedeeld in risicoprofielen. Via die indeling wordt vaak bepaald
in welke voorziening zij zullen worden ingebracht. De Interneringswet 2014 bepaalt immers
ook dat er naast de gezondheid van de geïnterneerden ook rekening wordt gehouden met het
veiligheidsrisico om te bepalen wat de nodige zorg is met het oog op een menswaardig leven.68
Zoals reeds kort aangehaald wordt in de Interneringswet 2014 bepaald het
deskundigenonderzoek een inschatting maakt van het recidiverisico en een risicotaxatie
opstelt.69 Er wordt over de gevaarlijkheidsgraad en het risico op recidive gesproken in de termen
van ‘risk’ die het niveau, low’, ‘medium’ of ‘high’ kunnen aannemen. Er kan ook een indeling
worden gemaakt op grond van behandelingsnoden waar dan sprake is van low-care, medium-
65 A. BOERS, S. VANDEVELDE, V. SOYEZ, S. DE SMET, W. TING TO, “Het zorgaanbod voor geïnterneerden
in België”, Panopticon 2011.2, 18-19. 66 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Patiëntenrechten in de gevangenis: we zijn
er nog niet”, Fatik nr. 153, 1. 67 K. SEYNNAEVE, H. BEEUWSAERT en A. DECKERS, “Recht op zorg?!”, Orde van de Dag 2016/74, 51-52. 68 Art. 2, tweede lid Interneringswet 2014. 69 Zie supra randnummer 20.
29
care of high-care. Tot slot is er ook de mate van noodzaak aan beveiliging gebaseerd op het
veiligheidsrisico dat de geïnterneerde voor zichzelf of de maatschappij vormt. Dit wordt
weergegeven met het begrip ‘security’. Ook dit wordt onderverdeeld in niveaus van low-,
medium- en high-security. De inschatting van deze risicoprofielen gebeurd doormiddel van een
klinische inschatting van het recidivegevaar. Deze drie aspecten zijn ook terug te vinden in een
FPC-context.70 Meer in België vinden we geen low-security voorzieningen en is er enkel sprake
van medium- of high-security.
2. Dualiteit van het geïnterneerdenstatuut
34. Rekening houdend met het hiervoor onderzoek betreffende de voorwaarden van en
gevallen wanneer tot een interneringsmaatregel kan worden overgaan zou een geïnterneerde
kunnen worden omschreven als een delinquent of wetsovertreder met een psychische stoornis.
Bij het verder onderzoeken van hun juridisch statuut dient dan in hoofdzaak ook met twee
kenmerkende rechtsgebieden rekening te worden gehouden: strafrecht en gezondheidsrecht.
Enerzijds is er namelijk van het delinquente gedrag door het plegen van strafbare feiten, waarop
een strafrechtelijke reactie dient te komen en de maatschappij potentieel nog in gevaar is
aangezien wordt geoordeeld dat het gevaar bestaat dat de betrokkene opnieuw feiten zal plegen.
Anderzijds worden de betrokken delinquenten gekenmerkt door een geestesstoornis.71 Hij of
zij moet dus ook als een patiënt worden benaderd en geniet dan ook de rechten die hiermee
samenhangen. Om een zo volledig mogelijke visie te krijgen over de rechten en plichten van
geïnterneerden moeten beide perspectieven steeds in rekening worden gebracht.
In de praktijk moet evenwel worden vastgesteld dat het aan een gezamenlijke benadering vanuit
deze rechtsgebieden ontbreekt. Bovendien kan er zelfs een dominantie van het strafrecht
worden vastgesteld en worden deze personen voornamelijk vanuit hun delinquentie en
gevaarlijkheid voor de samenleving benaderd. Hierdoor dreigt de benadering vanuit en
wetgeving van het gezondheidsrecht naar de achtergrond te verdwijnen waardoor een belangrijk
deel aan normering, die mee richting geven aan de rechtspositie van geïnterneerden, uit het oog
te worden verloren.72 Zoals reeds kort aangehaald beoogd de interneringsmaatregel een dubbele
70 T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 45. 71 Art. 9, §1, 2°-3° Interneringswet 2014. 72 E. SCHIPAANBOORD, “Een juridisch kader voor wetsovertreders met een psychische stoornis” in T.
VANDER BEKEN, E. BROEKAERT, K. AUDENAERT, F. VANDER LAENEN, S. VANDEVELDE, W.
VANDERPLASSCHEN (eds.) Sterktes van mensen. Sterktegerichte strategieën van mensen met een
psychiatrische problematiek die strafbare feiten pleegden, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2016, 75. (hierna: E.
SCHIPAANBOORD, “Een juridisch kader voor wetsovertreders met een psychische stoornis”, Sterktes van
mensen.).
30
doelstelling van enerzijds behandeling en anderzijds bescherming ofwel beveiliging van de
maatschappij. Een geïnterneerde wordt dus in sterke mate gekenmerkt door de aspecten van
behandeling en beveiliging. De behandeling verwijst dan naar zijn medisch-sociaal-
pedagogische noden waarbij een geïnterneerde als een ‘patiënt’ wordt benaderd, terwijl
beveiliging eerder verwacht dat er dient te worden voldaan aan de juridische beschermingseisen
en waar een geïnterneerde als delinquent wordt benaderd. Deze dualiteit vormt een moeilijkheid
voor de bepaling van het statuut van een geïnterneerde en waar de juiste balans voor gevonden
moet worden.73 Er moet dan ook op zoek gegaan worden hoe deze beide rechtsgebieden
gecombineerd kunnen worden zodanig dat beiden in evenwicht worden gebracht en samen een
sterk en afdwingbaar rechtspositioneel kader vormen voor geïnterneerden. Daarnaast mogen
natuurlijk ook de normen die voorvloeien uit de mensenrechten niet vergeten worden aangezien
een geïnterneerde nog steeds een mens is die rechten geniet los van waar hij zich ook bevindt.
In het vervolg van deze masterproef wordt dan ook zo veel mogelijk met deze dualiteit rekening
gehouden en vragen zo veel mogelijk uit beide perspectieven benaderd.
3. Geïnterneerden in cijfers
35. Cijfergegevens omtrent de geïnterneerdenpopulatie in België zijn niet eenvoudig te
vinden aangezien er niet vaak systematische gegeven worden bijgehouden. Zo is er nood aan
het in kaart brengen van alle geïnterneerden ongeacht waar zij verblijven. Er dient te worden
gezocht naar een continue, omwille van het dynamisch zorgtraject, en vooral uniforme
registratie om op die manier gegevens te kunnen verzamelen. Nu worden gegevens omtrent
geïnterneerden niet altijd en zeker niet op gelijke wijze geregistreerd. Het moet gaan om
uniforme registratie die continu meebeweegt en op alle verschillende plaatsen waar een
geïnterneerde verblijft worden geïmplementeerd.74 Door het ontbreken hiervan is er vaak een
onvoldoende en ongenuanceerd beeld van de geïnterneerdenpopulatie.
Nochtans worden overheden internationaal in brede zin aangespoord om zowel statistische als
onderzoeksgegevens en informatie omtrent personen in de gevangenissen, personen met een
mentale stoornis of een handicap te verzamelen.75 Op die manier kunnen de
73 S. VANDEVELDE, S. DE SMET en W. TING TO, “Internering in België” in S. VANDEVELDE, S. DE SMET,
W. VANDERPLASSCHEN en W. TING TO (red.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van
geïnterneerden, Academia Press, Gent, 2013, 11. 74 J. DHEENDENE, K. SEYNNAEVE en A. VAN DER AUWERA, “De geïnterneerdenpopulatie in Vlaamse
gevangenissen: enkele cijfergegevens”, Fatik nr. 145 2015, 8-9. 75 Article 31 Convention on the Rights of Persons with Disabilities and Optional Protocol van 3 december 2006,
Verenigde Naties, A/RES/61/106; Rule 13 Information and research, Resolution Standard Rules on the
Equalization of Opportunities for Persons with Disabilities van 4 maart 1994, Algemene Vergadering Verenigde
Naties, A/RES/48/96.
31
levensomstandigheden zowel globaal als individueel duidelijker in beeld worden gebracht,
komen obstakels boven en kunnen zowel nationale als internationale rechten, verplichtingen en
aanbevelingen gerichter opgesteld en geïmplementeerd worden. .76 Ik ben het er dan ook mee
eens dat de registratie beter moet. Het is een uitdaging om een lijn te trekken doorheen de
complexe statuten van geïnterneerden en hun diagnose, mede door het dynamische gegeven
van de stoornis en het traject. Een goede en omvattende registratie komt ook de interne
rechtspositie ten goede aangezien de wetgever zo een beeld krijgt over welke personen het nu
precies gaat, welke problematieken hen kenmerken maar ook welk traject zij afleggen waar hij
dan rekening mee kan houden in de vorming, evaluatie en eventuele bijsturing van hun rechten
en plichten specifiek als geïnterneerde.
36. Eind 2017 telde ons land 3.421 geïnterneerden waarvan er nog 543 in een gevangenis
verbleven of nog steeds verblijven.77 Wanneer de gegevens van eind 2013 er worden bijgehaald,
bestond deze laatste groep uit 1.087 nationaal en 712 in Vlaamse gevangenissen (inclusief de
Nederlandstaligen in Brusselse gevangenissen). De opsluitingen vonden voornamelijk plaats
in de afdelingen tot bescherming van de maatschappij van de gevangenissen van Merksplas,
Turnhout en de gevangenis van Brugge. Andere plaatsen waar geïnterneerden in de
gevangenissen werden opgesloten zijn de psychiatrische annexen van de gevangenissen van
Antwerpen, Gent, Leuven-Hulp, Vorst en Berkendael. Doorheen de jaren zijn er steeds meer
initiatieven genomen om geïnterneerden uit de gevangenissen te halen en van aangepaste zorg
te voorzien. Gemiddeld verbleven geïnterneerden eind 2013 een kleine vijf jaar in de
gevangenis. Wat betreft vrouwelijke geïnterneerden blijkt de helft van hen minder dan
anderhalf jaar in de gevangenis te verblijven, terwijl het bij mannen ging om 2,5 jaar, maar
vooral het verschil in de maximum duur tussen mannen en vrouwen valt op die respectievelijk
bijna 43 jaar en 22,5 jaar bedragen. 78
Wat de populatie zelf betreft, werd eind 2013 de geïnterneerdenpopulatie voornamelijk
gekenmerkt door personen met de Belgische nationaliteit (85,7%) en beslaat het overige
percentage een totaal van 34 verschillende nationaliteiten waarvan zij met een Marokkaanse
76 J. DHEENDENE, K. SEYNNAEVE en A. VAN DER AUWERA, “De geïnterneerdenpopulatie in Vlaamse
gevangenissen: enkele cijfergegevens”, Fatik nr. 145 2015, 8-9. 77 Te Gek!?, internering, https://www.tegek.be/internering/meer-over-internering/wist-je-dat-.html. 78 Voor deze en andere cijfergegevens omtrent geïnterneerden in de Vlaamse gevangenissen en Nederlandstalige
geïnterneerden in Brusselse gevangenissen bijgehouden tot 24 december 2013, zie J. DHEENDENE, K.
SEYNNAEVE en A. VAN DER AUWERA, “De geïnterneerdenpopulatie in Vlaamse gevangenissen: enkele
cijfergegevens”, Fatik nr. 145 2015, 5-9. Wel dient te worden opgemerkt dat deze gegevens ook een analyse maken
van gepleegde feiten, maar deze analyse dateert nog van voor de invoering van de interneringsdrempel.
32
nationaliteit de grootste groep uitmaakten. De gemiddelde leeftijd van de in de Vlaamse
gevangenissen geïnterneerden werd eind 2013 vastgesteld op 42,9 jaar waarbij de leeftijden
varieerden tussen 19,5 en 84 jaar. Wat betreft de diagnostische gegevens van geïnterneerden is
co-morbiditeit eerder de regel dan de uitzondering en worden de meesten gekenmerkt door een
tweetal diagnosestellingen. Persoonlijkheidsstoornissen komen het meeste voor, het komt
namelijk bij 28, 4% van de geïnterneerden voor. Het gaat voornamelijk om cluster B-
persoonlijkheidsstoornissen waaronder de borderline, antisociale, theatrale en narcistische
persoonlijkheidsstoornissen ressorteren.79
Wat het aantal internering betreft in één jaar tijd kan worden gekeken naar de gegevens van
2016. In dat jaar werden in geheel België 283 interneringen uitgesproken, waar 16 personen 2
veroordelingen tot internering hebben gekregen.80 Het ging om 242 mannen en 41 vrouwen.81
226 Personen waren Belg, 54 hadden niet de Belgische nationaliteit en bij 3 veroordelingen was
de nationaliteit onbekend.82 Binnen de leeftijdscategorieën 18-24 en 25-30 jaar kregen het
grootst aantal personen een interneringsmaatregel opgelegd.83
79 J. DHEENDENE, K. SEYNNAEVE en A. VAN DER AUWERA, “De geïnterneerdenpopulatie in Vlaamse
gevangenissen: enkele cijfergegevens”, Fatik nr. 145 2015, 5-8. 80 Dienst Strafrechtelijk Beleid, Interneringen, ‘Aantal veroordelingen – Per veroordeelde, Nationaal’,
http://www.dsb-spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=129,(laatst geraadpleegd op 17 april 2018). 81 Dienst Strafrechtelijk Beleid, Interneringen, ‘Aantal veroordelingen – Naar geslacht, Nationaal’,
http://www.dsb-spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=130, (laatst geraadpleegd op 17 april 2018). 82 Dienst Strafrechtelijk Beleid, Interneringen, ‘Aantal veroordelingen – Naar Belg/Niet-Belg, Nationaal’,
http://www.dsb-spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=132, (laatst geraadpleegd op 17 april
2018). 83Samen ging het om 107 personen ofwel 37,80% van de personen die in 2016 in België een interneringsmaatregel
opgelegd kregen; Dienst Strafrechtelijk Beleid, Interneringen, ‘Aantal veroordelingen – Naar leeftijd, Nationaal’,
http://www.dsb-spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=131, (laatst geraadpleegd op 17 april
2018).
33
Hoofdstuk III – Interne rechtspositie van geïnterneerden
37. Deze masterproef heeft als hoofdtitel ‘interne rechtpositie van geïnterneerden’. De
interne rechtspositie kan worden omschreven als de rechten en plichten die gedetineerden en
geïnterneerden genieten in hun opsluitingssituatie. Het betreft onder andere bepalingen die
betrekking hebben op de verblijfsruimte, kledij, voedsel, tucht en veiligheidsmaatregelen.84 De
rechten, plichten en organisatie van de gezondheidszorg en behandeling van geïnterneerden
vormt hiervan een onderdeel en wenst deze masterproef gezien haar nog steeds actueel karakter
en verschillende interessante vraagstukken uit te lichten.85
38. Tot op heden bestaat er in België niet zoiets als een ‘wet interne rechtspositie
geïnterneerden’. Wel kennen we dit wat betreft geïnterneerden met de Basiswet van 12 januari
2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Minister
Geens voorzag in zijn Justitieplan van 2015 nochtans in de realisatie van ‘een eigen interne
rechtspositie die is aangepast aan de specifieke noden van geïnterneerden’.86 Vandaag is er
geen met de Basiswet vergelijkbare wet voor geïnterneerden en moet worden teruggevallen
worden op andere geldende wetgeving waar geïnterneerden onder het toepassingsgebied
kunnen worden begrepen. Zoals hierna in verder onderzoek zal worden verduidelijkt, wordt
vaak gestoten op een grote versnippering van de toepasselijke wetgeving, is het
toepassingsgebied niet steeds duidelijk of net zeer ruim waardoor er onvoldoende specificaties
zijn met betrekking tot geïnterneerden. Toch wordt getracht een zo volledig mogelijk beeld te
worden geschetst van de wetgeving, bepalingen en adviezen die vandaag voor geïnterneerden
en hun gezondheidszorg en behandeling gelden.
39. Tegenover de interne rechtspositie staat de externe rechtspositie. Deze heeft betrekking
op de relatie de betrokkene heeft met de samenleving, bevat de mogelijkheden die hij heeft in
verband met zijn terugkeer naar de samenleving na vrijheidsberoving en de regeling in verband
met zijn invrijheidsstelling.87 Wat deze bepalingen betreft kent België wel reeds een regeling
en die kan worden teruggevonden in de Interneringswet 2014. Deze bevat in hoofdzaak
84 T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 46. 85 Op de actualiteit van dit thema werd reeds in de inleiding gewezen m.b.t. het EHRM-arrest W.D. t. België. De
vraagstukken omtrent gezondheidszorg en behandeling worden in Deel III geconcretiseerd en onderzocht. 86 K. GEENS Minister van Justitie, Het Justitieplan - Een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 2015
https://www.koengeens.be/policy/justitieplan, 76. 87 T. VANDER BEKEN en D. VANHAELEMEESCH, “Juridische aspecten met betrekking tot internering, 17; T.
VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 46.
34
bepalingen omtrent de procedure tot internering en daar bijkomende waarborgen en de
bepalingen omtrent de tenuitvoerlegging zoals plaatsing en overplaatsing, de
uitgaansvergunningen en het verlof evenals beperkte detentie, elektronisch toezicht en
invrijheidstelling op proef. De externe rechtspositie maakt geen deel uit van het onderzoek en
deze masterproef en zal dan ook enkel wanneer dit noodzakelijk is in het onderzoek worden
aangehaald.
35
Hoofdstuk IV – Plaats van internering
1. Plaatsen waar de internering kan worden uitgevoerd
40. Naast de heterogeniteit in pathologie, gepleegde misdrijven of wanbedrijven en
gevaarlijkheidsgraad, neemt de kenmerkende complexiteit van een geïnterneerde enkel nog
maar toe door de veelheid aan plaatsen waar de interneringsmaatregel kan worden uitgevoerd.
Welke zijn die plaatsen? En ruimer welke types van voorzieningen zijn er binnen de reguliere
en forensische geestelijke gezondheidszorg die in contact komen met door justitie
doorverwezen psychiatrische patiënten?
1.1. Plaatsing
41. Waar dit voor de inwerkingtreding Interneringswet van 2014 de Commissie ter
Bescherming van de Maatschappij (CBM) was, is het vandaag de taak van de reeds genoemde
Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij (KBM) te beslissen over de plaatsing
modaliteiten van uitvoering van de interneringsmaatregel. In de Interneringswet zijn er geen
objectieve criteria opgenomen waarop de KBM zich kan of dient te baseren bij het maken van
haar beslissing. Indien nodig kan zij ook, al dan niet bij hoogdringendheid, beslissen tot
overplaatsing van een geïnterneerde vanuit het oogpunt van veiligheid of aangepaste zorg. Tot
slot beslist het KBM ook over het einde van de maatregel die in principe van onbepaalde duur
is.88
1.2. Forensisch psychiatrisch zorgnetwerk-/circuit
42. Alvorens dieper kan worden op de voorzieningen waar een interneringsmaatregel kan
worden uitgevoerd en hoe de keuze wordt gemaakt, moet er wat duidelijkheid worden geschept
in de veelheid aan instellingen, initiatieven en projecten die België kent waarmee de Belgische
staat trachtte tegemoet te komen aan de lange reeks van veroordelingen als gevolg van het
gebrek aan adequate zorg voor geïnterneerden. Het is immers niet voldoende om enkel te
voorzien in aangepaste wetgeving, maar de praktijk moet ook mee kunnen, er moeten immers
voldoende mensen en middelen zijn om op een goede manier uitvoering te geven aan de
wettelijke bepalingen.89
88 Art. 19 Interneringswet 2014; Art. 67, §1 Interneringswet 2014; T. VANDER BEKEN en D.
VANHAELEMEESCH, “Juridische aspecten met betrekking tot internering, 18. 89 F. VANDER LAENEN, “De toekomst van de forensische geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen.
Voorzichtig hoopvol, maar ‘semper vigilans’ in W. BRUGGEMAN, E. DE WREE, J. GOETHALS, P.
PONSAERS, P. VAN CALSTER, T. VANDER BEKEN en G. VERMEULEN (eds.) Van pionier naar onmisbaar.
Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 357.
36
43. Met het Masterplan Internering I sloegen de toenmalig federaal ministers van Justitie en
Volksgezondheid de handen in elkaar. Zij wensten een zorgnetwerk uit te bouwen ter
ontwikkeling en ter organisatie van specifieke behandelingen en diensten voor geïnterneerden
waarin zowel algemene, reguliere als categorale hulpverlening vertegenwoordigd zijn en waar
de nodige aandacht wordt gegeven aan de noodzakelijke veiligheidsaspecten afhankelijk of een
geïnterneerde als high-, medium- en low-risk wordt beschouwd. Dit moet deel uitmaken van het
veel ruimere zorgcircuit.90 De wetgever hanteerde namelijk als rode draad dat geïnterneerden
zo veel mogelijk uit de penitentiaire context (voornamelijk uit de psychiatrische afdelingen van
de gevangenissen) moesten worden gehaald. Zij horen thuis in voorzieningen die beter aan hun
psychiatrische stoornissen zijn aangepast, maar mag het veiligheidsaspect niet uit het oog
worden verloren. Geïnterneerden worden naast hun psychiatrische stoornis immers nog altijd
gekenmerkt door het feit dat zij, zeker met de verhoogde interneringsdrempel zware, feiten
hebben gepleegd. Dat zorgt ervoor dat ondanks er gepoogd wordt de zorg en behandeling zo
veel mogelijk buiten justitie te laten plaatsvinden er nog steeds moet worden voorzien in
voldoende veiligheidsgaranties en duidelijk justitieel toezicht.91
1.2.1. Eerste stappen
44. In een eerste fase in 2007 van de uitbouw van het zorgnetwerk voor forensisch
psychiatrische patiënten werd voornamelijk ingezet op de verankering, diversifiëring en
uitbreiding van het aantal residentiële medium-security opvangplaatsen, forensisch
psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT), forensische plaatsen in beschut wonen-projecten
(BW) en gespecialiseerde opvang voor seksuele delinquenten. Reeds voor de uitbouw waren in
2001 pilootprojecten opgestart in drie psychiatrische ziekenhuizen92 waardoor reeds 120
medium-risk geïnterneerden konden worden behandeld.93 Dit zijn uiteindelijk projecten
gebleven, maar worden automatisch verlengd en werden sinds 2008 door de FOD
Volksgezondheid gefinancierd.94
90 S. VANDEVELDE, S. DE SMET en W. TING TO, “Internering in België” in S. VANDEVELDE, S. DE SMET,
W. VANDERPLASSCHEN en W. TING TO (red.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van
geïnterneerden, Academia Press, Gent, 2013, 13. 91 T. VANDER BEKEN en F. VANDER LAENEN, “Bezorgd om zorg”, Panopticon 83(2) 2017, 78. 92 Het gaat om het UPC Sint-Kamillus te Bierbeek, Sint-Jan Baptist te Zelfzate en het Openbaar Psychiatrisch
Zorgcentrum te Rekem. 93 I. JEANDARME, “ Forensische psychiatrie à la flamande ”, Orde van de Dag 2016/74, 32. 94 F. VANDER LAENEN, “De toekomst van de forensische geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen.
Voorzichtig hoopvol, maar ‘semper vigilans’ in W. BRUGGEMAN, E. DE WREE, J. GOETHALS, P.
PONSAERS, P. VAN CALSTER, T. VANDER BEKEN en G. VERMEULEN (eds.) Van pionier naar onmisbaar.
Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 358.
37
1.2.2. Vermaatschappelijking van de zorg
45. In een volgende fase wenste werd gestreefd naar een ‘vermaatschappelijking van de
zorg’ voor forensische patiënten en meer aandacht te besteden aan de opvang- en zorgnoden in
een bredere en ruimere zin van het woord. Het algemene uitgangspunt was reguliere zorg waar
het kan, categorale waar het moet. De FOD Justitie en de FOD Volksgezondheid werkten steeds
nauwer samen waarbij die eerste ‘coördinatoren extern zorgcircuit voor geïnterneerde
personen’ aanstelden en die tweede op zijn beurt ‘netwerkcoördinatoren’ aanstelde. Deze twee
werken nauw samen waarbij de netwerkcoördinatoren tot doel hadden een brug te vormen
tussen justitie en de geestelijke gezondheid- en zorgsector. Er werd ook gewerkt aan het
faciliteren van de uitstroom uit de gevangenissen en doorstroom naar het zorgnetwerk
doormiddelen van de instelling van forensisch mobiele teams, schakelteams en
verbeterprojecten. Hierdoor zouden geïnterneerden makkelijker naar een gepaste behandel- en
zorgcontext geleid kunnen worden.95 Dit ligt in lijn met een advies van de Koninklijke
Academie voor Geneeskunde van België (hierna: KAGB) waarin algemene geestelijke
gezondheidszorg (GGZ) niet moet worden gescheiden van de forensische maar indien nodig
wel onderscheiden. De gezondheidszorg voor personen in contact met justitie vereist namelijk
soms bijzondere kennis of expertise vereisen. Het is niet de aard van de zorg, maar de plaats en
modaliteit van de zorg die een specifieke setting vereisen.96 Met andere woorden wilde zij
duidelijk maken dat de zorg er niet anders dient uit te zien, maar dat de plaats en modaliteiten
van zorg aangepast moeten worden aan de opvang van jusitiecliënten.
46. Minister van Justitie Geens zette dit in 2015 voort door in zijn Justitieplan te bepalen
het zorgtraject, gesteund op de huidige stand van medische wetenschap, te sturen naar
professionele opvang en behandeling zowel binnen de bestaande psychiatrische als de nog
verder uit te bouwen forensisch psychiatrische zorgnetwerk. De opvang moet dan ook zo veel
mogelijk plaatsvinden in bestaande psychiatrische ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen
en centra voor ambulante zorg.97
95 H. HEIMANS, “Zal een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2016/74,
12. 96 Adv. over de forensische psychiatrie, Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België (KAGB), 26 april
2014, http://www.academiegeneeskunde.be/adviezen, (laatst geraadpleegd op 9 juli 2018). (hierna: Advies KAGB
Forensische psychiatrie). 97 K. GEENS Minister van Justitie, Het Justitieplan - Een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 2015
https://www.koengeens.be/policy/justitieplan, 76.
38
1.2.3. Focus op specifieke groepen van geïnterneerden
47. De geest van de tweede fase zou worden verdergezet in de derde fase waarbij nu
specifiek aandacht zou worden besteed aan de geïnterneerden met een long stay-profielen,
vrouwelijke geïnterneerden en patiënten met zowel een psychiatrische aandoening als een
mentale beperkingen.98 Op het einde van juni 2016 werd in het Psychiatrisch Centrum Sint-Jan-
Baptist te Zelzate een nieuwe gesloten afdeling voor 20 geïnterneerde vrouwen geopend en
opende reeds in april van datzelfde jaar het UPC Sint-Kamillus te Bierbeek een gesloten
afdeling voor langdurige psychiatrische zorg waar voortaan 30 long-stay geïnterneerde mannen
kunnen verblijven. De nood aan plaatsen waar een langdurig verblijf mogelijk is, was reeds
sinds zeer lang een behoefte die niet ingevuld raakte. Dergelijke voorzieningen zijn namelijk
noodzakelijk om op een humane en respectvolle wijze in verzorging te kunnen voorzien voor
geïnterneerden voor wie het niet mogelijk is naar de samenleving terug te keren of toch zeker
niet meteen. Wat betreft personen met een verstandelijke beperking waren er reeds initiatieven
genomen in verschillende psychiatrische ziekenhuizen (PZ)99 en gevangenissen100.
1.2.4. Beveiliging als belangrijke factor
48. Zoals aan het begin van dit onderdeel werd aangegeven wordt de beveiliging en de
indeling op basis van veiligheidsvereiste (verschillende niveaus van risk) mee een rol spelen in
de organisatie van de plaatsing van geïnterneerden. De FPC’s en de inrichtingen of afdelingen
tot bescherming van de maatschappij kunnen worden ingedeeld op het hoogste
veiligheidsniveau en komen het dichtst in de buurt van een gewone gevangenis. Gaat het om
voorzieningen met een lager veiligheidsniveau werd door de overheid gewerkt met
onderhandelde verzorgingsplaatsen en niet met een opnameverplichting. In “overeenkomsten
betreffende de plaatsing” of zogenaamde samenwerkingsakkoorden worden dan bepaalde
voorwaarden overeengekomen waaronder de inrichtingen de betrokken voorzieningen
geïnterneerden opnemen.
98 Was ook het opzet van Minister van Justitie K. GEENS om bijzondere aandacht te geven aangezien hij oordeelde
dat er drie ontbrekende schakels waren in het forensische zorgnetwerk. Het ging om zorgeenheden voor
geïnterneerden die langdurige zorg en/of verblijf nodig hadden, Vlaamse zorgeenheden voor vrouwelijke
geïnterneerden en zorgeenheden voor geïnterneerden met een mentale beperking of niet-aangeboren hersenletsel.
K. GEENS Minister van Justitie, Het Justitieplan - Een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 2015
https://www.koengeens.be/policy/justitieplan, 76. 99 Zo is er te Beernem Itinera, te Zoersel Amanis en in Sint-Truiden Limes. 100 Wat betreft de gevangenissen betreft het de gevangenis van Merksplas waar in samenwerking met ’t Zwart
Goor het project ‘De Haven’ is uitgewerkt en in Gent Obra actief is.)
39
1.2.5. Eindopmerkingen
49. De creatie van het forensisch psychiatrisch zorgnetwerk werd eigenlijk uitgebouwd om
(eindelijk!) te voorzien in een mogelijkheid tot opvolging, behandeling en begeleiding van
geïnterneerden die uit de gevangenis werden gehaald en ondersteund worden in hun proces tot
re-integratie in de samenleving. Justitie deed namelijk steeds meer beroep op de geestelijke
gezondheidszorg om personen gekenmerkt door een psychiatrische problematiek én juridisch
statuut op te vangen. Er werd dan ook vanuit het idee dat er steeds voldoende
veiligheidsgaranties moeten worden ingebouwd voor gekozen geïnterneerden in voorzieningen
met verschillende veiligheidsniveaus onder te brengen. De uitbouw van dit netwerk is een goede
zaak maar de doorstroom, de verzadiging en doorgeven van gespecialiseerde forensisch
psychiatrische kennis zijn zaken waarvoor men steeds aandachtig moet blijven.101
50. Daarnaast kan de bedenking worden gemaakt of het overbrengen naar de verschillende
in veiligheidsniveau verschillende voorzieningen voldoende is om een kwaliteitsvolle zorg voor
geïnterneerden, zoals het EHRM dit in hoofdzaak beoogde, te garanderen.102 Er zijn namelijk
geen duidelijke wettelijke bepalingen of gestandaardiseerde criteria die kunnen worden
gehanteerd bij de risicotaxatie of gevaarlijkheidsbeoordeling.103 Daarbij komt dat het uitdeinen
naar voorzieningen buiten de gevangenissen zeker een positieve stap is die tegemoet komt aan
de vereisten van het EHRM en kritieken doorheen de rechtsleer: geïnterneerden horen niet thuis
in de gevangenis. Daar staat wel tegenover dat de aangesproken voorzieningen en nieuw
opgebouwde instanties over voldoende middelen en personeel moeten beschikken om aan de
verwachtingen tegemoet te kunnen komen. Kunnen zij immers de druk niet aan en de uitstroom
blijf hetzelfde, maar de instroom raakt verstopt, wordt er vooralsnog teruggegrepen naar
alternatieve oplossingen zoals bijvoorbeeld de toepassing van een gevangenisstraf.
Alternatieven moeten dan ook voldoende beheerst en gecontroleerd worden willen zij niet
uitgehold worden.104 Ook de vermaatschappelijking van de zorg zorgt voor een moeilijkere
101 F. VANDER LAENEN, J. CASSELMAN, J. KLERKX en R. VERMEIREN, “Terwijl we wachten op de
FPC’s: De organisatie van de forensische geestelijke gezondheidszorg”, Panopticon 2011.6, 46-48. 102 T. VANDER BEKEN en F. VANDER LAENEN, “Bezorgd om zorg” Panopticon 2017.83(2), 78. 103 H. HEIMANS, “De Forensisch Psychiatrische Centra, interneringswet(ten) en andere regelgeving: een kritische
reflectie” in S. VANDEVELDE, S. DE SMET, W. VANDERPLASSCHEN en W. TING TO (red.), Oude
uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden, Academia Press, Gent, 2013, 30. 104 F. VANDERLAENEN wees reeds naar aanleiding van de toen aankomende Interneringswet 2007 reeds op dit
risico. Het voorzien van nieuwe plekken en mogelijkheden is een ding, maar het bevolken en blijven voorzien van
voldoende middelen is een andere zaak; F. VANDER LAENEN, “De toekomst van de forensische geestelijke
gezondheidszorg in Vlaanderen. Voorzichtig hoopvol, maar ‘semper vigilans’ in W. BRUGGEMAN, E. DE
WREE, J. GOETHALS, P. PONSAERS, P. VAN CALSTER, T. VANDER BEKEN en G. VERMEULEN (eds.)
Van pionier naar onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 357-358.
40
toegang tot adequate opvang van personen met ernstige psychiatrische problemen en dat treft
een ruimere groep psychiatrische patiënten dan de geïnterneerden. Door de afbouw van
reguliere bedden en het zo kort mogelijk houden van opnames om personen zo snel mogelijk
opnieuw naar een leven in de maatschappij te begeleiden, is de instroom vaak groter dan de
mogelijkheden, krijgen diegene met de meest complexe profielen vaak geen toegang en
bijgevolg geen adequate zorg en behandeling.105
1.3. Artikel 3, 4° Interneringswet 2014
51. Artikel 3, 4° Interneringswet 2014 geeft een overzicht waar geïnterneerden vandaag
door de KBM kunnen worden geplaatst met het oog op de uitvoering van hun
interneringsmaatregel.
1.3.1. Gevangeniscontext
52. Ten eerste is het vandaag wettelijke gezien nog steeds mogelijk dat een geïnterneerde
verblijven in de psychiatrische afdeling van een gevangenis.106 Evenwel moet dit worden
genuanceerd en kan er worden gewezen op het feit dat artikel 19, eerste lid Interneringswet
2014 niet voorziet in de mogelijkheid voor het KBM dit als inrichting van tenuitvoerlegging
aan te wijzen. Zoals het inleidend arrest reeds heeft verduidelijkt, was de mogelijkheid hiertoe
een oud zeer en schenden de zorg- en behandelomstandigheden van de gevangenis de
mensenrechten. Vandaag verblijven er nog steeds een 540-tal in onze Belgische
gevangenissen.107 Dit is een minderheid, maar zeker geen te negeren minderheid. Het blijven
immers nog steeds mensen die mensenrechten genieten.
1.3.2. Afdelingen van bescherming van de maatschappij
53. Ten tweede is er de mogelijkheid dat geïnterneerden worden ondergebracht in een door
de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de
maatschappij.108 Deze afdelingen bevinden zicht voor Vlaanderen in Turnhout, Merksplas en
Brugge en voor Wallonië in Paifve.
105 F.VANDER LAENEN en K. DE PAUW, “Psychiatrische patiënten en politie: samen in de samenleving?”,
Orde van de Dag 2016/74,6. 106 Art. 3,4°, a) Interneringswet 2014. 107 A. VANRENTERGHEM, artikel “Belgische gevangenissen gehalveerd”, 20 april 2018,
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/04/20/geinterneerden/ . 108 Art. 3,4°, b) Interneringswet 2014.
41
1.3.3. Forensisch Psychiatrische Centra
54. Relatief nieuw zijn de door de federale overheid georganiseerde forensisch
psychiatrische centra.109 De werkgroep Forensisch Psychiatrisch Zorgcircuit had in het kader
van het Masterplan Internering voorgesteld tot de oprichting van twee van dergelijke centra in
Vlaanderen.110 In Wallonië kende men immers reeds een gelijkaardig aanbod in de
voorzieningen Regionaal Centrum voor Psychiatrische zorg (CRP) Les Marionniers in Doornik
en La Chêne auw Haies in Bergen.111
55. Vandaag zijn deze twee centra geopend; het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC)
Gent112 met 264 bedden voor high-risk patiënten en het FPC Antwerpen113 met 182 bedden
voor medium- en high-risk patiënten.
Beide centra genieten een tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging
voor bijzondere modellen van verstrekking of betaling van geneeskundige verzorging.114 Centra
die aan personen die op grond van artikel 19 Interneringswet 2014 in een FPC verblijven en
geen recht hebben op de ‘normale’ ziekteverzekering geneeskundige verstrekkingen verlenen
kunnen een dergelijke tegemoetkoming ontvangen.115 Op de technische details van deze
tegemoetkoming en verzekering wordt niet dieper ingegaan, maar zou wel een interessante
materie kunnen zijn voor een andere masterproef. Zeker in het licht van de vragen omtrent de
uitsluiting van gedetineerden uit de verplichte ziekteverzekering.
Wel kan bij de voorwaarden tot het genot van deze tegemoetkoming meer worden gevonden
over de organisatie en de ‘functie’ van een FPC. Zo dient er ten eerste tussen het FPC, de
federale ministers van Justitie, Volksgezondheid en Sociale Zaken een overeenkomst te zijn
gesloten waarin de totale exploitatieduur, de voorwaarden voor uitbating, de beveiliging, de
wijze van opvolging door een Opvolgingscomité, de juridische, administratieve en financiële
109 Art. 3,4°, c) Interneringswet 2014. 110 A. BOERS, S. VANDEVELDE, V. SOYEZ, S. DE SMET en W. TING TO, “Het zorgaanbod voor
geïnterneerden in België”, Panopticon 2011.2, 18. 111 K. GEENS Minister van Justitie, Het Justitieplan - Een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 2015
https://www.koengeens.be/policy/justitieplan, 77. 112 Het FPC van Gent werd aangewezen als forensisch psychiatrisch centrum georganiseerd door de federale
overheid door het KB van 1 juli 2014 tot aanwijzing van een forensisch psychiatrisch centrum, BS 11 juli 2014. 113 Het FPC van Antwerpen werd aangewezen als forensisch psychiatrisch centrum georganiseerd door de federale
overheid door het KB van 25 april 2017 tot aanwijzing van een forensisch psychiatrisch centrum, BS 10 mei 2017. 114Art. 56, §3ter, vierde lid gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, BS 27 augustus 1994 juncto art. 1, KB 19 december 2014 in uitvoering
van artikel 56,§3ter van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 voor de forensisch psychiatrische centra, BS 29 januari 2015. (Hierna:
KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering). 115 Art. 56, §3ter, eerste lid wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, BS 27 augustus 1994
42
relaties met de FOD Justitie en de opzeggingsmodaliteiten worden bepaald en opgenomen.116
Hier wordt duidelijk dat verschillende overheidsdiensten samenwerken in de organisatie en
uitwerking van de zorgomstandigheden van geïnterneerden. Wat de doelstelling van het FPC
betreft wordt bepaald dat geïnterneerden hier verblijven in het kader van het genot van
menswaardige zorg met het oog op een verdere doorstroom naar het externe (forensisch)-
psychiatrische zorgcircuit en de reguliere (psychiatrische) zorg dat er is op gericht een
maximaal haalbare vorm van maatschappelijke integratie te bewerkstelligen.117 Dit ligt dus in
lijn met het opzet van het verder besproken artikel 2 Interneringswet 2014118. Bovendien zien
we hier duidelijk dat het steeds de bedoeling is dat een geïnterneerde doorstroomt naar het
externe zorgcircuit/zorgnetwerk om zo geleidelijk aan opnieuw in de vrije samenleving te
integreren. Het FPC maakt dus deel uit van een groter forensisch zorgnetwerk dat op zichzelf
deel uitmaakt van het algemener aanbod binnen de gezondheidszorg. Door samen te werken
met netwerkcoördinatoren van de FOD Justitie en/of de FOD Volksgezondheid werkt deze
categorale behandelingsvoorziening samen met de reguliere behandelingsvoorzieningen.
56. Als we kijken hoe de FPC’s zichzelf omschrijven, zien zij zichzelf als een forensisch
psychiatrisch centrum dat zorg op maat levert aan patiënten met een interneringsmaatregel. Er
is bewust gekozen voor de term ‘patiënten’ aangezien zij een behandeling in een zorginstelling
voorzien.119 In lijn met de voorgaande vaststellingen omtrent de organisatie en doelstelling van
een FPC zou kunnen worden besloten dat een FPC van binnen werkt vanuit een patiëntgerichte
benadering. De FOD Volksgezondheid staat dan ook in voor de behandeling en zorg voorzien
in deze medium- en high-security instellingen, terwijl de FOD Justitie instaat voor de
financiering van de hotel- en veiligheidsfuncties.120 Hier zien we een zeer duidelijke
samenwerking van beide overheidsdiensten. Elkeen staat in voor die aangelegenheden
waarvoor zij bevoegd is, waardoor het beleid en de realisatie ervan gerealiseerd kan worden
door een overheid die het beste geplaatst is dat te doen.
116 Art. 3, a) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 117 Art. 3, c) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 118 Zie infra randnummers 78-80. 119 Zowel in de informatiefolder van het FPC Gent als in die van Antwerpen vinden we dit terug. Het gaat om een
folder die aan de geïnterneerde en zijn familie/omgeving wordt meegegeven met het oog op hun toekomstig
verblijf. Informatiefolder FPC Gent, https://www.fpcnv.be/behandelcentra/fpc-gent/ (onder ‘Bezoekers van
patiënten’), 3; Informatiefolder FPC Antwerpen, https://www.fpcnv.be/behandelcentra/fpc-antwerpen/ (onder
‘Bezoekers van patiënten’), 3. (Hierna: informatiefolders FPC’s tenzij informatie zou verschillen dan worden zij
afzonderlijk vermeld.) 120 H. HEIMANS, “Zal een beperking van de internering betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2016/74, 13.
43
1.3.4. Door overheid erkende inrichtingen
57. Een vierde mogelijkheid is de internering in de door de bevoegde overheid erkende
inrichtingen. Zij worden door privé-instellingen, een gemeenschap, een gewest of een lokale
overheid ingericht en verstrekken aan een geïnterneerde persoon de gepaste zorgen.121 PVT’s,
psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, PZ’s, BW-projecten zijn voorbeelden
van dergelijke inrichtingen. De in deze bepaling bedoelde inrichtingen ressorteren niet onder
de federale overheid, maar worden wel gekenmerkt door specificatie van hun organisatie zoals
bepaald in een samenwerkingsakkoord met de federale overheid. Het gaat over een
overeenkomst afgesloten met de minister van Justitie en de minister bevoegd voor het beleid
inzake zorgverstrekking in deze inrichtingen. Daarin wordt een akkoord gesloten omtrent de
concrete afspraken en verplichtingen betreffende de plaatsing en opname van geïnterneerden
en wordt het zorgaanbod onderhandeld en uitgewerkt. Er werd voor gekozen dit zo te doen
omdat men het niet mogelijk en wenselijk achtte deze inrichtingen met een algemene
opnameplicht te belasten.122
1.4. Indeling volgens risicoprofiel
58. Hiervoor werd reeds kort aangehaald dat geïnterneerden kunnen verschillen wat hun
risicoprofiel betreft.123 Daarmee wordt rekening gehouden wanneer wordt beslist op welke plek
een geïnterneerde zal worden geplaatst.
59. Ten eerste zijn er die geïnterneerde die in principe qua sociale gevaarlijkheid geen grote
problemen vertonen en wat hun psychiatrische problematiek betreft erg gelijklopende
kernmerken vertonen met de doorsnee bevolking in algemene psychiatrische ziekenhuizen. Zij
worden ook wel de low security-geïnterneerden genoemd en vormen bijna twee derden van de
Vlaamse geïnterneerdenpopulatie. Bij deze geïnterneerden gaat de psychiatrische problematiek
voor op de gevaarlijkheid en dus veiligheidsaspect. In principe zouden deze groep
geïnterneerden kunnen deelnemen aan het zorgtraject van ‘gewone’ niet geïnterneerde
psychiatrische patiënten en in de reguliere GGZ worden opgenomen. Hierbinnen is er evenwel
sprake van een specialisatie binnen de algemene PZ’s, de centra voor geestelijke
gezondheidszorg (CGG), BW-projecten en PVT’s. Ondanks hun lage gevaarlijkheid bestaat
rond deze groep nog steeds een stigma waardoor zij te maken krijgen met terugkerende
121 Art. 3, 4° d) Interneringswet 2014. 122 E. SCHIPAANBOORD en T. VANDER BEKEN, “De interneringswet van 2014”, 58. 123 Zie supra randnummer 30.
44
weigeringen omdat er onder andere ook gevreesd wordt dat zij de plaats van anderen zouden
innemen.124
Een trapje hoger dan zij met een low security-profiel, zijn er de zogenaamde medium risk-
geïnterneerden. Ook zij worden als behandelbaar beschouwd en primeert ook voor hen hun
behandeling op de (zwaarte van de) feiten die ze hebben gepleegd. Ook zij kunnen in principe
in dezelfde hierboven vernoemde voorzieningen binnen de reguliere GGZ worden behandeld,
zij het dan wel dat er extra veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen. Ook zij horen
immers niet thuis in een straf- of vergelijkbare inrichting. Ook zij worden geconfronteerd met
het heersende stigma en de weigerachtige houding in de reguliere GGZ.125
Tot slot zijn er nog de high risk-geïnterneerden waarbij in tegenstelling tot de twee voorgaande
groepen de beveiliging primeert op de behandeling waardoor zij niet in reguliere GGZ terecht
kunnen. Zij horen thuis in een specifieke voorziening met een gesloten karakter die de
infrastructuur van een gevangenis heeft. Bij deze groep geïnterneerden wordt gekenmerkt door
ernstige gedragsstoornissen, agressie, groot vluchtgevaar en het risico op brandstichting.
Oorspronkelijk verbleven hierdoor gekenmerkte gevaarlijke geïnterneerden in een
strafinrichting en dus binnen een penitentiaire context. Vandaag worden zij wat Vlaanderen
betreft naar de FPC’s geleid waar beveiliging en behandeling hand in hand gaan.126 Het
uitgangspunt blijft evenwel dat het gaat om psychiatrische patiënten die aangepaste behandeling
en behandeling moeten krijgen met het oog op een in de mate van het mogelijke terugkeer naar
de samenleving.127
2. Toepasselijke wetgeving per plaats
60. Een eerste stap in het beantwoorden van de vraag of de interne rechtspositie en dan
voornamelijk de rechten en plichten met betrekking tot gezondheidszorg en behandeling
verschillen naargelang de plek waar een geïnterneerde verblijft, is het onderzoek van de op die
plaatsen op geïnterneerden toepasselijke wetgeving. De tweede stap is het onderzoek naar de
concrete rechten en wordt gezet in Deel III waarbij steeds wordt getoetst of een andere plek van
internering de voorziening en uitoefening van die rechten beïnvloed. waar Ook al focust deze
124 T. VANDER BEKEN en D. VANHAELEMEESCH, “Juridische aspecten met betrekking tot internering, 21;
T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 45. 125 T. VANDER BEKEN en D. VANHAELEMEESCH, “Juridische aspecten met betrekking tot internering, 21;
T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 45. 126 T. VANDER BEKEN en D. VANHAELEMEESCH, “Juridische aspecten met betrekking tot internering, 22;
T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 45;
Informatiefolders FPC’s, 3. 127 T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 45.
45
masterproef op het Belgische beleid, het internationale kader kan niet worden genegeerd. Er
zijn talloze internationale kaders die mee vorm geven aan de interne rechtspositie van
geïnterneerden, zelfs al zij het slechts als krijtlijn. Hier werd een selectie gemaakt van
verschillende internationale instrumenten van verschillende internationale instellingen waar
België lid van is en die voornamelijk bijdrage met betrekking tot gezondheidszorg en
behandeling. Dit met het oog op het beantwoorden van de hoofdonderzoeksvraag: wat zijn de
rechten, plichten en organisatie van de gezondheidszorg en behandeling van geïnterneerden.
2.1. De gevangenis
2.1.1. Internationale bepalingen
61. De Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners werden door de Verenigde
Naties (hierna: VN) reeds in 1955 aangenomen en goedgekeurd128, maar werden ondertussen
in 2015 herzien.129 Deze herziening kreeg de naam United Nations Standard Rules of the
Treatment of Prisoners, maar is veeleer bekend als de Nelson Mandela Rules. Deze naam wordt
dan ook verder doorheen deze masterproef zo gehanteerd.
Deze regels hadden niet tot doel een modelsysteem voor te schrijven voor strafrechtelijke
instellingen, maar “they seek only, on the basis of the general consensus of contemporary
thought and the essential elements of the most adequate systems of today, to set out what is
generally accepted as being good principles and practice in the treatment of prisoners an prison
management”.130 Zij willen met andere woorden een weergave zijn van een aanvaarde
gemeenschappelijke basis en vertegenwoordigen de door de VN aanvaarde
minimumvoorwaarden. De VN verduidelijkt zich bewust te zijn van het feit dat wettelijke,
sociale, economische en geografische omstandigheden over heel de wereld erg verschillend
zijn, waardoor het niet steeds eenvoudig is om deze regels altijd en overal volledige te
realiseren. De bedoeling is dan ook Staten via deze regels te stimuleren praktische
moeilijkheden bij de toepassing van deze bepalingen weg te werken zodat ze zo volledig
mogelijk toepassing krijgen. Wel wordt gewaarschuwd dat men er zich niet blind mag op staren,
maar dat met evolutief moet denken en er zeker mee kan experimenteren. Zolang dit in
128 Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners adopted by the the First United Nations Congress on
the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders held at Geneva in 1995 and approved by the Economic
and Social Council by its Resolution 663 C (XXIV) of 31 July 1957 and Resolution 2076 (LXII) of 13 May 1977. 129 Resolution United Nations Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners (the Nelson Mandela Rules)
van 17 december 2015, Algemene Vergadering Verenigde Naties, A/res/70/175. (Hierna: Nelson Mandela Rules). 130 Preliminary observation 1 Nelson Mandela Rules, 7.
46
overeenstemming is met de aanvaarde principes en de doelstellingen kan hier verantwoord van
worden afgeweken, zo ook door een centrale gevangenisadministratie.131
Deze regels kennen een onderdeel dat van toepassing is op alle categorieën van gedetineerden
en een deel specifiek voor bepaalde categorieën zoals ook gedetineerden met mentale
beperkingen en/of gezondheidsproblemen. Beiden kunnen worden afgetoetst wat betreft
geïnterneerden die nog in onze gevangenissen blijven.
62. Ten tweede kan worden verwezen naar de Reccomendation Rec(2006)2 van de Raad
van Europa. Deze aanbevelingen worden ook wel de European Prison Rules genoemd.132 Hierin
worden enkele minimumvoorwaarden opgenomen waaraan gevangenissen zouden moeten
voldoen. Dit instrument is van toepassing op iedereen die van zijn vrijheid is beroofd als gevolg
van een veroordeling en om gelijk welke reden in een gevangenis verblijft.133 Zo dus ook
geïnterneerden. Betreft het personen met een mentale stoornis of personen wiens mentale
gezondheid eigenlijk niet overeenstemt met detentie in de gevangenis, dan wordt bepaald dat
zij eigenlijk dienen te worden opgenomen in een speciaal voor deze problematiek voorziene
bestaande instelling. Verblijven zij toch in de gevangenis, benadrukt de Raad van Europa dat
dit enkel bij uitzondering mogelijk is en er bijzondere aanpassingen dienen te gebeuren
rekening houdend met het specifieke statuut en de noden van deze groep personen. 134
2.1.2. ‘Tijdelijke’ toepassing van de Basiswet in de gevangeniscontext
63. Wat de nationale wetgeving omtrent geïnterneerden in de gevangenis betreft, kunnen
we niet omheen artikel 167, §1 Basiswet135. Dit artikel bepaalt dat behoudens andersluidende
bepalingen de bepalingen van de Basiswet van toepassing zijn op de personen die (krachtens
de artikelen) 7 en 21 WBM 1930 geïnterneerd zijn in afwachting van de creatie van een eigen
interne rechtspositie. Opvallend is dat de wetgever vandaag nog steeds verwijst naar de WBM
1930 en dit artikel niet heeft aangepast aan de huidige geldige wetgeving zoals voorzien in
Interneringswet 2014. Dit is iets wat onze wetgever dient recht te zetten, tenzij er natuurlijk een
volledig uitgewerkte interne rechtpositie voor geïnterneerden tot stand komt waardoor deze
bepaling overbodig wordt.
131 Preliminary observation 2, Nelson Mandela Rules, 7. 132 Recommendation Rec (2006)2 to Member States on the European Prison Rules van 11 januari 2006, Comité
van Ministers. (Hierna: European Prison Rules) 133 Paragrafen 10.1 en 10.3 a European Prison Rules. 134 Paragraaf 12.1 European Prison Rules. 135 Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, BS 1
februari 2005. (Hierna: Basiswet).
47
64. In principe is de basiswet enkel van toepassing op gedetineerden die veroordeeld of
verdacht zijn en niet op geïnterneerden. Het in artikel 3 omschreven toepassingsgebied bepaalt
immers dat “deze wet […] betrekking [heeft] op de uitvoering van veroordelingen tot
vrijheidsstraffen die in kracht van gewijsde zijn gegaan en op de uitvoering van
vrijheidsbenemende maatregelen.”. Artikel 2, 3° definieert op haar beurt voor de toepassing
van de Basiswet de ‘vrijheidsbenemende maatregel’ als: “Elke vorm van vrijheidsbeneming op
andere dan de in [artikel 2,] 2° [Basiswet], genoemde gronden136, met de uitsluiting van de
internering op basis van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering”. Hier is de wettelijke
bepaling wel up-to-date, maar belangrijker is te concluderen dat de Basis zelf bepaalt dat
geïnterneerden in principe geen deel uitmaken van zijn materieel toepassingsgebied. De
wetgever was immers van oordeel dat er voor deze personen een eigen, aparte en omvattende
regeling moest worden uitgewerkt.137 De wetgever was dus reeds, in overeenstemming met
internationale aanbevelingen138, de mening toegedaan dat geïnterneerden niet thuishoren in een
gevangenis en er nood was aan aangepaste en specifieke instellingen.139
Door de uitsluiting uit de Basiswet en het gebrek aan wetgeving omtrent een eigen interne
rechtspositie besloot de wetgever het rechtsvacuüm waarin geïnterneerden zouden
terechtkomen op te vangen door een overgangsbepaling in artikel 167, §1 Basiswet140 in te
schrijven, waardoor deze wet tijdelijk van toepassing werd verklaard op alle in een gevangenis
verblijvende geïnterneerden. Toch werd gepoogd de regering onder druk zetten om snel een
apart beleid voor deze personen uit te stippelen.141 Dit betekent dat niet dat men zich in de
handen mag wrijven en stellen dat er een wet interne rechtspositie is voor geïnterneerden. Dit
is een ‘tijdelijke’ regeling (die reeds 13 jaar aanhoudt) en slechts op een grote 500
geïnterneerden van de meer dan 3.000 geïnterneerden die ons land kent van toepassing is.
136 Art. 2, 2° Basiswet bevat de voor die wet toepasselijke definitie van de vrijheidsstraf: iosluiting, hechtenis,
gevangenisstraf, militaire gevangenisstraf en vervangende gevangenisstraf. 137 Voorstel van Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Amendementen van 11 mei 2004,
Parl.St. Kamer 2003-04, 0231/003,1. In dit amendement ging het nog over een vervanging van art. 3, 3° Basiswet,
waar we dit in de huidige Basiswet terugvinden in art. 2, 3°. Bovendien was toen de WBM 1930 nog van
toepassing, maar deze is ondertussen opgeheven door de Interneringswet 2014. 138 Paragraaf 12.1 European Prison Rules. 139 Voorstel van Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Verslag van 24 november 2004,
Parl.St. Kamer 2003-04, 0231/015, 35. 140 Deze bepaling trad in werking op 1 september 2011 op grond van artikel 31, 1° van het KB 8 april 2011 tot
bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van de titels III en V van
de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, BS 21
april 2011. (Hierna: KB 8 april 2011 titels III en V) 141 Voorstel van Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Verslag van 24 november 2004,
Parl.St. Kamer 2003-04, 0231/015, 35.
48
Bovendien moet er nog verder worden genuanceerd: niet de gehele Basiswet werd van
toepassing verklaard, zo worden de bepalingen omtrent plaatsing en overplaatsing van
toepassing uitgesloten. Verder dient het individueel detentieplan rekening te houden met hun
specifieke behoeften waarbij dit niet verder wordt gespecifieerd. Dit zou evenwel toch nog geen
invloed hebben aangezien beide bepalingen nog niet in werking zijn getreden.142 Tot slot wordt
uitdrukkelijk bepaald dat in het kader van een tuchtprocedure, een klachtprocedure en een
beroepsprocedure tegen de uitspraak van de Klachtencommissie, geïnterneerde steeds door een
advocaat moeten worden bijgestaan. Deze bepaling is reeds wel in werking getreden.143
2.1.3. Algemeen Reglement Strafinrichtingen als tijdelijke opvang
65. Aangezien nog niet alle bepalingen van de Basiswet in werking zijn getreden, moet wat
die bepalingen betreft worden teruggevallen op zijn voorloper: het KB van 21 mei 1965
houdende algemeen reglement van de strafinrichting.144 Dit KB is vandaag gedeeltelijk door
verschillende wetgeving opgeheven, maar blijft nog steeds gedeeltelijk van kracht voor de in
de Basiswet nog niet in werking getreden bepalingen. Artikel 95 bepaalt dat dit reglement
behoudens bijzondere bepalingen, op alle categorieën van geïnterneerden van toepassing is. Er
is in dit KB nog sprake van verschillende categorieën geïnterneerden omdat men oorspronkelijk
een onderscheid maakte tussen abnormalen, recidivisten en landlopers. Dit verschil wordt zoals
hiervoor aangehaald vandaag niet meer op deze wijze gemaakt.145 Ook dit KB wordt in het
onderzoek betrokken waar de Basiswet geen geldende bepalingen heeft.
2.2. Forensisch Psychiatrische Centra
66. In het KB van 19 december 2014 dat kadert binnen de tegemoetkomingen voor FPC’s
met betrekking tot verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
kunnen heel wat bepalingen met betrekking tot de organisatie en vereisten van FPC worden
teruggevonden aangezien wordt geoordeeld dat enkel wanneer een FPC voldoet aan de daarin
opgenomen voorwaarden, zij het genot kunnen hebben van een tegemoetkoming.146
142 Art. 167, §§2-3 Basiswet. 143 Art. 167, §4 Basiswet inwerking getreden op 1 september 2011 op grond van art. 3, 1° KB van 8 april 2011 tot
bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van titel VII van de
basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, BS 21 april
2011. (Hierna: KB 8 april 2001 titel VII) 144 KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25 mei 1965. 145 Zie supra randnummer 31. 146 Art. 3 KB 19 december 2014 in uitvoering van artikel 56,§3ter van de wet betreffende de verplichte verzekering
voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 voor de forensisch psychiatrische
centra, BS 29 januari 2015. (Hierna: KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering). Dit KB werd gewijzigd
door het KB van 21 juli 2017 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 19 december 2014 in uitvoering van
artikel 56, §3ter van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen,
gecoördineerd op 14 juli 1994 voor de forensische psychiatrische centra. Hierna wordt steeds naar het eerste KB
49
67. Daarin wordt onder andere ook bepaald dat de FPC’s moeten voldoen aan enkele
bepalingen van het KB van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de
ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd147.148 Hierbij valt op dat de werking
van een FPC mede wordt geregeld door bepalingen die van toepassing zijn op een ziekenhuis
en haar diensten. Het gaat niet om een regeling in het strafrecht, waardoor het dus ook steeds
belangrijk blijft wetgeving buiten het strafrecht te raadplegen om rechten van geïnterneerden te
kennen.
2.3. En andere plaatsen?
68. psychiatrische verzorgingstehuizen werden in het KB van 10 juli 1990149 normen
opgesteld voor de erkenning van psychiatrische ziekenhuizen of gedeelten hiervan die
omgeschakeld zijn tot verblijfsdiensten ter opname van personen die behoefte hebben aan
zorgverlening dat toelaat verblijf in het ziekenhuis in te korten of te voorkomen.150
2.4. Overkoepelende bepalingen
69. In het onderzoek naar verschillen is het niet onbelangrijk stil te staan bij gelijkenissen.
In het onderzoek naar de vraag of rechten en plichten verschillen van de plaats van internering
kan dit door te zoeken naar overkoepelende bepalingen, bepalingen die kunnen worden
toegepast omdat een geïnterneerde kan benaderd worden als persoon met een geestesstoornis
of vanuit het idee dat hij een patiënt is. Dat wijzigt immers niet door de plaats waar hij zich
bevindt.
2.4.1. Internationaal
2.4.1.1. Principles for the protection of persons with mental illness and the
improvement of mental health care151
70. De ‘Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of
mental health care’ (hierna: PPMI) werd op 17 december 1991 aangenomen door de Algemene
Vergadering van de VN. Dit instrument geldt specifiek voor personen met een mental illnes
verwezen rekening houdend met de wijzigingen uit voornoemd KB. Wat deze voorwaarden precies inhouden
worden doorheen de masterproef aangehaald daar waar zij meer duidelijkheid geven omtrent de rechten, plichten
en organisatie van de zorg en behandeling van geïnterneerden die in een FPC verblijven. 147 KB van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden
nageleefd, BS 7 november 1964. 148 Art. 3, j) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 149 KB van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van psychiatrische
verzorgingstehuizen, BS 26 juli 1990. 150 Artt. 1 en 2 KB van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van
psychiatrische verzorgingstehuizen, BS 26 juli 1990. 151 Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of mental health care van 17
december 1991, Algemene Vergadering Verenigde Naties, A/RES/46/119. (Hierna: PPMI).
50
ofwel mentale stoornis. Wanneer het PPMI het heeft over de ‘patiënt’ gaat het om eenieder die
mentale gezondheidszorg geniet waaronder ook alle personen die zijn opgenomen in een
mentale gezondheidszorgvoorziening. Dit laatste wordt gedefinieerd als elke instelling of elke
afdeling van een instelling die als primaire functie het voorzien van mentale gezondheidszorg
heeft.152 Ook geïnterneerden kunnen onder het toepassingsgebied worden begrepen aangezien
Principle 20 ‘criminal offenders’ voorziet dat de Principles ook van toepassing zijn op personen
die een gevangenisstraf ondergaan als gevolg van het begaan van een misdrijf. De definitie
heeft het over zij die ofwel reeds een straf hebben gekregen of zij die in voorhechtenis
verblijven. Hoewel in België internering niet als een straf maar als een veiligheidsmaatregel
wordt gezien, zou deze bepaling zo geïnterpreteerd kunnen worden dat de VN ook personen die
een misdrijf hebben gepleegd en daarvoor zijn veroordeeld, zij het met een straf, zij het met een
veiligheidsmaatregel omwille van hun geestesstoornis, de in dit instrument opgenomen
Principles moeten genieten. Vanuit ene bredere kijk op de geïnterneerde, als persoon met een
geestesstoornis, zal dit instrument ook gebruikt worden om een idee te krijgen welke krijtlijnen
de VN uitzet in verband met de behandeling van personen met een mentale stoornis, gestraft,
veroordeeld of niet. Het geeft met andere woorden een beeld van wat moet worden nagestreefd
in de omgang met personen een geestesstoornis ongeacht waar zij verblijven.
2.4.1.2. Internationale aanbevelingen
71. De Raad van Europa vaardigt ook aanbevelingen uit zoals de Recommendation
Rec(2004)10.153 Deze aanbeveling is van toepassing op alle personen met een mentale stoornis
(‘mental disorder’) en wil benadrukken dat in het bijzonder zij die op onvrijwillige wijze van
hun vrijheid zijn beroofd en/of onvrijwillig worden behandeld hiervan een bijzonder kwetsbare
groep vormen.154 Mental disorder wordt in dit instrument niet verder gedefinieerd en bovendien
worden geïnterneerden niet uitdrukkelijk uitgesloten. Vanuit de redenering dat zij als gevolg
van het plegen van strafbare feiten van hun vrijheid worden beroofd maar gekenmerkt worden
door een geestesstoornis zouden ook geïnterneerden onder de toepassing van deze aanbeveling
kunnen worden begrepen. Geïnterneerden worden bovendien onvrijwillig van hun vrijheid
beroofd en in een context van beveiliging, maar ook van behandeling ondergebracht.
Binnen de Raad van Europa vaardigt het CPT ook vaak aanbevelingen onder de vorm van
standaarden of rapporten uit die zij aan de lidstaten aanbeveelt en gebaseerd zijn op de
152 Definitions (d) en (e) PPMI. 153 Recommendation Rec(2004)10 to Member States concerning the protection of the human rigths and dignity of
persons with mental disorder and its Explanatory Memorandum van 22 september 2004, Comité van Ministers.
(Hierna: Rec(2004)10). 154 Art. 1.1. Rec(2004)10.
51
dagelijkse praktijk in de verschillende plaatsen van opsluiting, zowel burgerrechtelijk als
strafrechtelijk, dat zij bezoek. Bij de bespreking van het verschil tussen gedwongen opname en
internering werd reeds duiding gemaakt van het CPT, ‘Involuntary placement in psychiatric
establishments’ extract from the 8th General Report of the CPT, uit 1998.155 (Zie supra
randnummer 30). Hierin maakt het CPT geen onderscheid tussen personen met een mentale
stoornis op basis van hun verblijfplaats, zij concludeert dat er bepaalde basisrechten zijn die
elke geestesgestoorde in gedwongen opsluiting geniet, ongeacht waar hij of zij zich bevindt.
2.4.2. Nationaal
72. Een geïnterneerde wordt gekenmerkt door een geestesstoornis en psychiatrische
problemen. Dat maakt hem een psychiatrische patiënt en net zoals elke patiënt zorgt dit er voor
dat hij zijn patiëntenrechten geniet. Die zijn wat België betreft opgenomen in de wet van 22
augustus 2002.156 Deze gelden ongeacht waar de patiënt zich bevindt. Voornamelijk wat betreft
het onderzoek naar de rechten omtrent gezondheidszorg en behandeling zal deze wetgeving
worden aangehaald. Onder randnummer 94-115 wordt verder op het toepassingsgebied van
deze wet ingegaan.
3. Besluit
73. Internering is een veiligheidsmaatregel en geen straf. Deze maatregel wordt opgelegd
aan delinquenten die de fysieke of psychische integriteit van derden hebben aangetast maar daar
op het moment van de beslissing niet voor verantwoordelijk kunnen worden gehouden omdat
zij aan een geestesstoornis lijden. Als strafrechtelijke reactie worden zij van hun vrijheid
beroofd en worden zij in verschillende plaatsen geïnterneerd. Het is het KBM die beslist waar
die internering plaatsvindt. Maar bij die beslissing moet er rekening worden gehouden met het
de complexiteit die een geïnterneerde kenmerkt. Dé geïnterneerde bestaat immers niet. Hun
pathologie(ën), hun gevaarlijkheidsgraad of recidiverisico maakt hen tot een zeer heterogene
groep. Niet alleen dit, maar ook hun dubbel statuut van delinquent enerzijds, de beslissing
kwam er immers naar aanleiding van het plegen van strafbare feiten, en van patiënt omwille
van hun geestesstoornis anderzijds maakt geïnterneerden een populatie die niet gemakkelijk
onder te brengen zijn in één begrip, één plaats of één wetgeving.
155 CPT, ‘Involuntary placement in psychiatric establishments’ extract from the 8th General Report of the CPT,
1998, CPT/Inf(98)12. 156 Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002.(hierna: Wet
Patiëntenrechten).
52
Het gaat in alle gevallen wel om personen die gedwongen worden een behandeling te
ondergaan. Die behandeling is namelijk ook een voorwaarde om opnieuw in vrijheid te kunnen
worden gesteld aangezien een van de voorwaarden hiertoe is dat de betrokkene zijn
geestestoestand voldoende is verbeterd zodanig dat er geen gevaar meer is voor recidive. Maar
de beveiliging van de maatschappij mag evenwel niet uit het oog worden verloren en
geïnterneerden moeten ergens worden ondergebracht om hun interneringsmaatregel ten uitvoer
te leggen. Oorspronkelijk werd dan ook gekozen voor psychiatrische annexen bij de
gevangenissen. Omdat steeds meer kritiek kwam op het gebrek aan voldoende adequate zorg
en bemiddeling in de Belgische gevangenissen, probeerde de Belgische staat hieraan tegemoet
te komen door de uitbouw van een forensisch psychiatrisch netwerk. Geïnterneerden werden
uit de penitentiaire inrichten gehaald en ondergebracht in gespecialiseerde afdelingen van reeds
bestaande psychiatrische voorzieningen maar ook in geheel nieuwe voorzieningen zoals de
FPC’s. Er zou kunnen worden besloten dat er haast zo veel plaatsen zijn waar een geïnterneerde
kunnen verblijven als dat er geïnterneerden zijn. Hun complexiteit valt niet te bundelen binnen
één voorziening.
Het feit dat tot op heden België geen Basiswet Internering heeft die de interne rechtspositie van
geïnterneerden regelt zou kunnen worden gezien als een veruiterlijking dat rechten en plichten
van geïnterneerden niet makkelijk te verzamelen onder één instrument. In het onderzoek naar
hun rechten is het dan ook noodzakelijk de ogen open te houden, de geïnterneerde in al zijn
perspectieven te bekijken en van daaruit opzoek gaan naar op hem toepasselijke wetgeving. Het
strafrecht zal niet meer voldoende zijn, een geïnterneerde is meer dan een delinquent waartegen
de maatschappij moet worden beveiligd. Hij is een patiënt en meer specifiek een met een
psychiatrische problematiek. Vanuit dat idee moet het gezondheidsrecht ook worden betrokken
en mag dit niet naar de achtergrond verdwijnen. Een geïnterneerde statuut balanceert tussen
behandeling en beveiliging, waarbij moet worden getracht niet uit balans te raken. Wanneer zij
beiden mooi hand in hand gaan, zou dit er potentieel kunnen voor zorgen dat er voldoende
stabiliteit wordt gegarandeerd en de geïnterneerde een rechtspositie geniet die hem vanuit zijn
beide kenmerken benadert.
53
DEEL III – Gezondheidszorg en behandeling
74. Deze masterproef heeft als opzet de rechten en plichten in verband met gezondheidszorg
en behandeling als onderdeel van zijn interne rechtspositie uit te lichten. De vraag die wordt
gesteld is hoe de rechten, plichten en organisatie van de gezondheidszorg en behandeling van
geïnterneerden er vandaag in België uitziet. Het doel is het verkrijgen van een overzicht van de
vandaag toepasselijke wetgeving. Er wordt niet enkel binnen het strafrecht gezocht en vanuit
een strafgerichte visie gewerkt hoewel het veiligheidsaspect nooit uit het oog mag worden
verloren. Het strafrecht een te grote rol geven zou de balans te veel uit evenwicht brengen.
Daarom moet ook vanuit het gezondheidsrecht en de mensenrechten worden gekeken. Kan dit
zorgen voor een evenwicht?
Om het onderzoek vorm te geven werd gekozen verschillende deelvragen te stellen waar per
deelvraag ook reeds een besluit wordt gemaakt. Ten eerste wordt onderzocht of er wel zoiets is
als een recht op zorg en behandeling. Waarbij wordt keken naar het recht als een fundamenteel
recht en het individuele recht op zorg en behandeling van een geïnterneerde. Als er een recht is
dan moet het deze kwaliteitsvol zijn maar hoe kan dat worden gerealiseerd? Tot slot wordt bij
dit recht onderzocht welke rechten en plichten dit concreet met zich meebrengt.
Een tweede deelvraag bestaat uit verschillende vraagstukken; welke vragen roept het recht op
gezondheidszorg en behandeling binnen een geïnterneerdencontext op? Welke
spanningsvelden kunnen worden vastgesteld? Ten eerste wordt in navolging van de eerste
deelvraag dieper ingegaan op de concrete rechten en plichten die geïnterneerden vanuit een
patiëntenbenadering hebben. Het wordt afgetoetst aan internationale verwachtingen en indien
nodig genuanceerd omwille van de plaats waar zij gelden. Bij internering krijgt een
geïnterneerde te maken met dwang. Niet alleen wordt hij gedwongen aan behandeling
onderworpen, maar vanuit veiligheids- én soms behandelingsoogpunt kan hij ook met dwang
te maken krijgen. Dat wordt in een tweede vraagstuk onderzocht. Tot slot wordt kort ingegaan
op een reeds langer onderliggend vraagstuk: moet de balans tussen behandeling en beveiliging
in evenwicht worden gehouden, of mag deze overhellen naar behandeling?
54
Hoofdstuk I – Recht op zorg en/of recht op behandeling
1. Fundamenteel recht op gezondheidszorg
75. Bestaat er zoiets al een grondrecht of fundamenteel recht op zorg? Alle EU-lidstaten
worden gekenmerkt door solidariteit en gelijke toegang tot de gezondheidszorg, het recht op
toegang tot kwaliteitsvolle gezondheidszorg geen privilege is van slechts een beperkt aantal
personen, maar een recht is voor elke burger. De kern hiervan is bij allen publiekrechtelijk
georganiseerd en gefinancierd.157
Het idee van recht op gezondheidszorg als fundamenteel recht vinden we ook terug in het
grondrecht van eenieder op het leiden van een menswaardig leven of het recht op een
levensstandaard die voldoende is om zijn of haar gezondheid te waarborgen. Een menswaardig
leven betreft inzonderheid het kunnen genieten van en voorzien in kleding, voeding,
huisvesting, sociale diensten en sociale zekerheid, juridische bijstand maar ook een gezond
leefmilieu, medische zorgen en geneeskundige bijstand.158 Er is evenwel in onze Grondwet en
in de parlementaire voorbereidende stukken geen verder inhoud van dit grondrecht terug te
vinden.159 In België brengt dit voor de overheid de plicht met zich mee uitwerking te geven aan
dit grondrecht, dit is immers een sociaal grondrecht en is niet bedoeld als individueel subjectief
recht. Met de overheid wordt elke Belgische wetgever bedoeld aangezien artikel 23, tweede lid
GW bepaalt dat de waarborgen en voorwaarden voor de uitoefening van de in dat artikel
voorziene economische, sociale en culturele recht door wet, decreet of ordonnantie worden
bepaald.
76. Kijken we naar de Raad van Europa, dan kan in het EVRM geen expliciet artikel wat
betreft het recht op gezondheidszorg worden teruggevonden. Wel zou nog kunnen worden
gewezen op de artikelen 2 (recht op leven) en artikel 3 (verbod op foltering, onmenselijke over
vernederende behandeling) van het EVRM. Zeker wat dit laatste artikel betreft gezien België
reeds meermaals werd veroordeeld door het EHRM omwille van de slechte voorziening van
gezondheidszorg in onze Belgische gevangenissen en dit niet enkel artikel 5.1. EVRM schendt,
157 S. LIERMAN, “Recht op gezondheidszorg” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.) Handboek
gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 283. 158 Art. 25 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, BS 31maart 1949 (hierna:
UVRM); art. 23 Gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, BS 17 februari 1994. (Hierna: GW). 159 S. LIERMAN, “Recht op gezondheidszorg” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek
gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 283.
55
maar er in bepaalde zaken tot een schending van artikel 3 werd besloten.160Dit wordt verder
onderzocht in het onderdeel ‘subjectief recht op zorg voor geïnterneerden (zie infra vanaf
randnummer 78). Wel voorziet de Raad van Europa dat personen met mentale stoornissen die
in strafinrichtingen verblijven niet gediscrimineerd mogen worden wat gezondheidszorg betreft
en net zoals gedetineerden gelijkwaardig gezondheidszorg moeten genieten.161 Opvallend is dat
dit enkel wordt geëxpliciteerd wat betreft geestesgestoorde in de gevangenis, arresthuizen of
andere penitentiaire inrichtingen.162
77. Binnen het kader van de VN kan het recht op gezondheidzorg voor geïnterneerden
worden gevonden in door het in 2009 door België geratificeerde Verdrag inzake de rechten van
personen met een handicap en zijn Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van
personen met een handicap.163 Dit verdrag heeft als doel het volledige genot door alle personen
met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te
bevorderen, te beschermen en te waarborgen en ook de eerbiediging van hun inherente
waardigheid te bevorderen.164
Een persoon met een handicap omvat voor de toepassing van het verdrag: ‘personen met een
langdurige fysieke, mentale, verstandelijke of zintuigelijke beperkingen die hen in
wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van
gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving’. 165 Door deze brede invulling van
het begrip persoon met een handicap kunnen ook geïnterneerden onder het toepassingsgebied
worden begrepen waardoor ook zij genot krijgen van de in dat verdrag opgenomen rechten.166
Het in dit verdrag voorziene recht op gezondheid: “[erkent] dat personen met een handicap
zonder discriminatie op grond van hun handicap recht hebben op het genot van het hoogst
160 T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek’” in C.
WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN, Handboek forensische gedragswetenschappen,
Antwerpen, Maklu, 2015, 46. 161 Art. 35 Recommendation No. Rec(2004)10. 162 §§ 246-247 Explanatory Memorandum Recommendation No. Rec(2004)10 of the Committee of Ministers to
member States concerning the protection of the human rights and dignity of persons with mental disorder, 22
september 2004. (Hierna: Explanatory Memorandum Rec(2004)10). 163 Bij de ondertekening van het verdrag, werd verklaard dat zowel de Franse, Vlaamse en Duitstalige
Gemeenschap als het Waalse, Vlaamse en Brussels-Hoofdstedelijk Gewest gebonden werden door dit verdrag.
België ratificeerde beide instrumenten op 2 juli 2009. Met de wet van 13 mei 2009 houdende de instemming met
volgende Internationale Akten: - Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, - Facultatief Protocol
bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangenomen te New York op 13 december 2006,
BS 22 juli 2009 werd dit verdrag ingeschreven in onze Belgische wetgeving onder de naam van het Verdrag voor
de Rechten van Personen met een Handicap (hierna: VRPH). Op 1 augustus 2009 trad dit Verdrag in werking. 164 Art. 1, eerste lid VRPH. 165 Art. 1, tweede lid VRPH. 166 Memorandum Reflectiegroep “zorg en detentie” 2014, 5.
56
haalbare niveau van gezondheid.”. Op grond van hun (breed geïnterpreteerde) ‘handicap’
genieten geïnterneerden dus dit fundamenteel recht.
2. Subjectief recht op zorg voor geïnterneerden
2.1. Nieuw maar toch niet helemaal
78. Bestaat er nu ook zoiets als een individueel subjectief recht op zorg en behandeling?
Met de Interneringswet 2014 werd in hoofdzaak de procedure, de daar bijkomende waarborgen
en bepalingen omtrent de externe rechtspositie van geïnterneerden vernieuwd en
gemoderniseerd. Wat betreft de interne rechtspositie van geïnterneerden lijkt enkel artikel 2, zij
het eerder beperkt, een licht te schijnen op de interne rechtspositie van geïnterneerden.
79. Het eerste lid van artikel 2 Interneringswet 2014 bepaalt dat: “de internering van
personen met een geestesstoornis, […] een veiligheidsmaatregel [is] die er tegelijkertijd toe
strekt de maatschappij te beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde persoon de
zorg wordt verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de
maatschappij.”. In dit lid kan duidelijk een dubbele doelstelling worden teruggevonden;
enerzijds de bescherming van de maatschappij en anderzijds de nodige behandeling en
verzorging van de geïnterneerde en dit met het oog op zijn re-integratie. Deze dubbele
doelstelling en de kwalificatie als een veiligheidsmaatregel zijn op zich niet nieuw.167 Zo werd
reeds in het wetsontwerp van de Interneringswet 2007 bepaald dat: “[het wetsontwerp] nog
steeds in de lijn [ligt] van een zekere continuïteit door de twee vorige wetten168en in elk geval
inzake de beoogde doelstellingen. De nieuwe wet heeft inderdaad een dubbele doelstelling:
tegelijk de maatschappij beschermen en aangepaste therapeutische steun garanderen voor de
personen die een misdaad of misdrijf pleegden, die lijden aan een geestesstoornis die op
ernstige wijze hun onderscheidingsvermogen heeft aangetast en die een gevaar betekenen voor
de maatschappij. Beide doelstellingen zijn niet alleen niet tegenstrijdig, ze zijn zelfs
complementair. Door tegelijk aan de geïnterneerde de zorgen te verstrekken die hun toestand
vereist tijdens de hele duur van hun internering maar ook door te zorgen voor hun progressieve
terugkeer in de maatschappij en voor een strikte en omkaderde psychosociale opvolging, zullen
we in staat zijn om beter te strijden tegen het recidiveren en op die manier het aantal slachtoffer
167 H. HEIMANS, “Zal een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2017/74,
13-14. 168 Verwijzend naar de WBM 1930 en WBM 1964.
57
kunnen vermijden.”169 Het terugdringen en vermijden van recidive is immers een doelstelling
van de interneringsmaatregel.
Evenwel is de gelijke waarde van beide doelstellingen niet steeds even duidelijk geweest. Sinds
1946 was het vaste Hof van Cassatie rechtspraak dat de interneringsmaatregel een hoofddoel,
de bescherming van de maatschappij, en een ondergeschikt doel, de behandeling van de
geestesgestoorde dader, had. De ratio legis van de WBM leek daarentegen beide doelstellingen
als evenwaardig te beschouwen waardoor het recht op behandeling inherent is aan de
interneringsmaatregel. De WBM beschouwde de geestesgestoorde als een zieke, een patiënt
voor wie een behandeling essentieel is naast de bescherming van de maatschappij. Wanneer
verondersteld zou worden dat de bescherming van de maatschappij primeert en het enige doel
van deze vrijheidsbenemende maatregel is, lijkt dit moeilijk te verzoenen met de voorwaarde
voor het beëindigen van de internering. Zoals dit vandaag ook geldt, bepaalde artikel 18 WBM
dat de in principe van onbepaald duur zijnde maatregel slechts een einde kende indien de
geestestoestand voldoende verbeterd was. Zonder enige vorm van behandeling en op louter
medicamenteuze wijze kan een dergelijke verbetering moeilijker bereikt worden. Voor de
inwerkingtreding van de Interneringswet van 2014 werd dan ook door K. HANOULLE betoogd
dat er nood was aan een subjectief recht op behandeling. Zo zou wie onderworpen is aan deze
toch wel ingrijpende maatregel, het recht hebben om alle mogelijkheden uit te putten om aan
de voorwaarden waardoor deze maatregel wordt opgeheven, te voldoen. Mocht men van
oordeel zijn dat een behandeling ook achteraf, na vrijlating zou kunnen plaatsvinden, en
opsluiting het hoofddoel is, zou dit volgens deze auteur enkel stoten op contraproductiviteit van
de behandeling en een gebrek aan motivatie van de ex-geïnterneerde.170 Het hebben van een
subjectief recht is noodzakelijk omdat dit het perspectief geeft op vrijlating en verbetering van
de verbeteringstoestand.
80. Wat uiteindelijk wel nieuw is, is de expliciete bepaling dat de nodige zorgen moeten
worden aangeboden om een menswaardig leven te kunnen leiden. Artikel 2, tweede lid
Interneringswet 2014 bepaalt namelijk dat: “Rekening houdend met het veiligheidsrisico en de
gezondheid van de geïnterneerde persoon zal hem de nodige zorg aangeboden worden om een
menswaardig leven te leiden. Die zorg is gericht op een maximaal haalbare vorm van
169 Wetsontwerp betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis, Parl.St. Kamer 2006-
07, nr. 2841/001, 6. 170 K. HANOULLE, “Recht op behandeling van de geïnterneerde: evenwaardig met of ondergeschikt aan
bescherming van de maatschappij?”, T. Strafr. 2012/4, 207-208.
58
maatschappelijke re-integratie en verloopt waar aangewezen en mogelijk via een zorgtraject
waarin aan de geïnterneerde persoon telkens zorg op maat aangeboden wordt.”.
Met de invoering van deze bepaling werd dit subjectief recht op zorg voor het eerst wettelijk
verankerd. Op die manier werd de externe rechtspositie van geïnterneerden verstevigd en
werden zijn perspectieven op een definitieve vrijlating verbeterd. Maar dit vereist ook een
verdere uitwerking van hun interne rechtpositie om te komen tot een zorg op maat en die
menswaardig is. Maar hoe dit dient te gebeuren is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat dit dient
te gebeuren door bepalingen in het strafrecht en in het gezondheidsrecht samen te brengen
waarbij de geïnterneerde benaderd wordt vanuit het idee van een wetsovertreder met een
psychiatrische stoornis of mentale beperking.171 Zijn externe rechtspositie zou met het oog op
de veiligheid van de maatschappij nog steeds door het strafrecht kunnen worden geregeld, maar
zijn interne rechtspositie zou moeten opgebouwd worden zoals deze van elke patiënt en persoon
die gezondheidszorg behoeft en dus op gezondheidsrechtelijke bepalingen moeten steuenen.
Verder kan wat dat betreft de bepaling op z’n minst vaag worden genoemd. Wat houdt het
“recht op zorg die zijn toestand vereist” ofwel “adequate zorg” nu precies in? Er wordt vooral
gericht op het effect dat dit heeft op de externe rechtspositie maar kent geen verdere
concretisering. Er kan dus worden geconcludeerd dat tegenover het feit dat de Interneringswet
2014 verbetering bracht in de uitwerking van de externe rechtspositie van geïnterneerden, het
feit staat dat er tot op heden in België geen wet voorhanden is die de interne rechtspositie van
geïnterneerden regelt.172 Minister Geens voorzag in zijn Justitieplan nochtans in de realisatie
van ‘een eigen interne rechtspositie die is aangepast aan de specifieke noden van
geïnterneerden’173 wat opnieuw een eerder vage bewoording is.
2.2. Verband met fundamentele rechten
81. Zoals hiervoor reeds verduidelijkt, spelen de artikelen 3 en 5.1. EVRM een belangrijke
rol in de rechtspraak van het EHRM tegen België met betrekking tot geïnterneerden. Sinds het
arrest Aerts t. België heeft het EHRM erkent dat er een probleem is met het Belgische
interneringsbeleid voor geïnterneerden in de gevangenissen. Zij hebben een recht op
behandeling aangezien zij op grond van hun geestesstoornis van hun vrijheid zijn beroofd en
de plaats waar die vrijheidsberoving plaatsvindt, dan ook daarmee verband moet houden.
171 H. HEIMANS, “Zal een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2017/74,
13-14. 172 T. VANDER BEKEN en F. VANDER LAENEN, “Bezorgd om zorg”, Panopticon 2017.83(2), 78. 173 K. GEENS Minister van Justitie, Het Justitieplan - Een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, 2015
https://www.koengeens.be/policy/justitieplan, 76.
59
Wanneer de omstandigheden dit niet toelaten en er geen genot kan zijn van een omgeving
aangepast aan zijn noden en er dus geen opsluiting is met het oog op behandelen van die
geestesstoornis, dan schendt dit artikel 5.1 (e) EVRM.174 Op die manier voorziet het EHRM
dus ook in een recht op behandeling voor geïnterneerden die van hun vrijheid worden beroofd
omwille van een geestesstoornis na het plegen van strafbare feiten. Enkel wanneer er het doel
van behandeling wordt gehaald, kan de vrijheidsberoving als rechtmatig worden beschouwd.
Er moet worden besloten dat elke overheid de plicht of verantwoordelijkheid heeft om
gevaarlijke delinquenten een gepaste en voldoende behandelplaats te geven.175
2.3. Nuancering bij doelstelling van re-integratie
82. Volgens artikel 2 is de zorg gericht op een maximaal haalbare vorm van
maatschappelijke re-integratie en verloopt zij waar aangewezen en zo mogelijk via een
zorgtraject waarin aan de geïnterneerde telkens een zorg op maat aangeboden wordt. Het mag
niet zo worden geïnterpreteerd dat bij elke internering de re-integratie in de maatschappij tot
einddoel heeft. Dit moet worden genuanceerd aangezien er steeds personen zullen zijn die
geïnterneerd worden voor wie een re-integratie in de maatschappij niet samengaat met de
bescherming van die maatschappij en die daarom binnen een (sterk) beveiligde omgeving
dienen te blijven.176 Oorspronkelijk werden geïnterneerden sowieso in psychiatrische annexen
van de gevangenissen opgesloten, nu worden ze zo veel mogelijk naar buiten geleid. De
doorstroming naar het extern zorgcircuit verloopt niet steeds even vlot waardoor sommigen om
veiligheidsredenen in de gevangenis blijven. Dat betekent niet dat er geen voldoende
mogelijkheden moeten worden gecreëerd om binnen de gevangeniscontext een menswaardig
leven te kunnen leiden.177 Daartegenover kan de EHRM-rechtspraak van de zaak De Schepper
t. België178 worden geplaatst. Hierin besloot het Hof dat er geen schending was van artikel 5.1.
EVRM aangezien de overheid alles in het werk had gesteld om Dhr. De Schepper die een zeer
uitzonderlijk gevaarlijke delinquent was, van geschikte behandeling te voorzien, maar zijn
gevaarlijkheid steeds leidde tot weigeringsbeslissingen. Bijgevolg had de Belgische overheid
de man geïnterneerd in de gevangenis vanuit veiligheidsoogpunt gezien zijn “dangerosité”. Het
Hof aanvaarde dat er moest worden gekeken naar een evenwicht tussen de belangen van de
174 §§ 42, 46, 49 en 50 EHRM 30 juli 1998, Aerts t. België, nr. 2535/94, 25. 175 K. HANOULLE, “Recht op behandeling van de geïnterneerde: evenwaardig met of ondergeschikt aan
bescherming van de maatschappij?”, T. Strafr. 2012/4, 209. 176 E. SCHIPAANBOORD en T. VANDER BEKEN, “De interneringswet van 2014”, 57-58; H. HEIMANS, “Zal
een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2017/74, 14. 177 Reflectiegroep “zorg en detentie” 2014, 21. 178 EHRM 13 oktober 2009, De Schepper t. België, nr. 27428/07.
60
overheid en die van de betrokken patiënt. De Belgische overheid heeft volgens het Hof aan haar
plicht tot het vinden van aangepaste zorg voldaan. Een dergelijke beslissing ontslaat een staat
evenwel niet van de plicht om alle passende initiatieven te nemen om in de nabije toekomst een
openbare of particuliere instelling te vinden aar dergelijke moeilijke ‘gevallen’ kunnen worden
behandeld. Dat werd duidelijk in de zaak Morsink t. Nederland179 waar in een gelijkaardige
situatie wel tot een schending werd geoordeeld aangezien de betrokkene volgens het Hof geen
uitzonderlijke of onvoorzienbare patiënt was waardoor de Nederlandse overheid zou moeten
kunnen voorzien een plaats waar deze gevaarlijke patiënt terecht moet kunnen en er veeleer
sprake was van een structureel Nederlands probleem.180
83. Samengevat heeft de Belgische wetgever met artikel 2 Interneringswet 2014 voor het
eerst het subjectief recht op adequate zorg voor geïnterneerden wettelijk verankerd. Hierdoor is
niet enkel zijn externe rechtspositie versterkt, maar lijkt het ook van belang voor de vormgeving
van de interne rechtspositie van geïnterneerden. Alleen blijft de vraag hoe dit recht concreet en
in praktijk wordt of zou moeten worden ingevuld. De gebrekkige zorg en behandeling leidde
voor België meermaals tot veroordelingen, maar is evenwel een zaak die slechts in beperkte
mate van juridische aard is. Dat het niet langer mogelijk is geïnterneerden op te nemen in de
gevangenis is een eerste, grote stap, om tegemoet te komen aan de veroordelingen door het
EHRM, maar de adequate zorg voorzien in de andere voorziening zou de tweede stap moeten
zijn.181
3. Kwaliteitsvolle gezondheidszorg
84. Die tweede stap is namelijk noodzakelijk omdat het EHRM niet enkel de
omstandigheden aanklaagt, maar voornamelijk garantie van een recht op kwaliteitsvolle
gezondheidszorg voor geïnterneerden voor ogen had.
3.1. Patiëntenrecht op kwaliteitsvolle gezondheidszorg
85. Het recht op kwaliteitsvolle gezondheidszorg kan ook in onze Wet Patiëntenrechten
worden teruggevonden. Bij dit recht hoort ook de eerbiediging van de menselijke waardigheid
en van zijn zelfbeschikking.182 In feite is dit slechts een vertaling van de reeds bestaande
algemene zorgvuldigheidsnormen zoals deze zijn opgenomen in de artikelen 1382 Burgerlijk
179 EHRM 10 november 2004, Morsink t. Nederland nr. 48865/99. 180 K. HANOULLE, “Recht op behandeling van de geïnterneerde: evenwaardig met of ondergeschikt aan
bescherming van de maatschappij?”, T. Strafr. 2012/4, 208. 181 T. VANDER BEKEN en F. VANDER LAENEN, “Bezorgd om zorg”, Panopticon 38(2) 2017, 77. 182 Art. 5 Wet Patiëntenrechten.
61
Wetboek (BW.) en 1147 BW.. Er kan dan ook worden afgevraagd wat deze bepaling van
meerwaarde heeft ter realisatie van die kwaliteitsvolle gezondheidszorg. De wetgever verwijst
immers ook zelf wat de invulling van dit recht betreft naar voornoemde bepalingen.183 Het
nastreven van een hoogwaardig niveau van zorg binnen een klinische setting passend bij de
zorgvraag is ook een expliciete doelstelling van de FPC’s waarin de hoofdgeneesheer
verantwoordelijk is voor de kwaliteit van die zorg.184 Daarbij wordt ook duidelijk gewag
gemaakt van het veiligheidsaspect dat in de behandeling geïntegreerd moet zijn.185 Opnieuw is
het veiligheidsaspect niet ver weg en speelt dit ook een rol bij het voorzien van kwaliteitsvolle
gezondheidszorg.
86. Het gaat om een individueel patiëntenrecht en mag niet verward worden met het sociaal
grondrecht op gezondheidszorg tegenover de overheid.186 Zo zien dus ook geïnterneerden hun
rechten als patiënt gewaarborgd.
3.2. Forensisch psychiatrisch denken en forensische geestelijke
gezondheidszorg
87. Hiervoor werd in het onderzoek naar waar internering kan worden uitgevoerd gesproken
over de uitbouw van een forensisch psychiatrisch netwerk en forensisch psychiatrische
zorgtrajecten.187 In 2001 formuleerde de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen een
advies dat betrekking had op de vorming van een algemeen referentiekader voor de uitbouw
van de forensische psychiatrische zorg. Bij haar adviezen formuleerde zij het recht van eenieder
op adequate en kwaliteitsvolle geestelijke gezondheidszorg ongeacht de plaats waar zij
verblijven, ongeacht zijn juridisch statuut. Maar naast een dienstverleningsopdracht is er ook
de opdracht tot het beveiligen van de maatschappij.188 Een interneringsmaatregel brengt immers
behandeling en beveiliging samen. Bij de behandeling van geïnterneerden is het dan ook
183 T. VANSWEEVELT, “Het recht op een kwaliteitsvolle dienstverstrekking” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 309. 184 Art. 3, h) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering 185 Art. 3, e) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering 186 Artikelsgewijze toelichting bij het Wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2000-
01, 1642/001, 18. 187 Zie supra randnummers 43-51. 188 Adv. inzake het algemeen referentiekader voor de uitbouw van de ”forensische psychiatrische zorg”, Nationale
Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen Ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, 12 juli 2001,
6-7https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/advies-2001-referentiekader-uitbouw-
forensische-psychiatrische-zorg . (Hierna: Advies NRZHV Forensisch psychiatrische zorg).
62
belangrijk rekening te houden met criminogene factoren. Dit zijn factoren die samenhangen
met een verhoogd recidiverisico.189
3.2.1. Forensische psychiatrie
88. In het kader van het zoeken naar een evenwicht tussen beveiliging en behandeling en
het rekening houden met criminogene factoren, kan worden gewezen op de discipline van de
forensische psychiatrie. Forensische psychiatrie wordt gedefinieerd als: “de beoordeling en
behandeling van personen met een geestesstoornis die in aanraking komen met justitie. De
forensische psychiatrie is zowel gericht op het uitvoeren van expertiseonderzoeken die dienen
als bewijsmiddel in burgerlijk en strafzaken, als op de diagnose en behandeling van personen
met een geestesstoornis die in aanraking komen met justitie. De forensische psychiatrie omvat
eveneens het uitvoeren van een deskundigenonderzoek bij slachtoffers van een misdrijf.”190
Ruimer is er de forensisch geestelijke gezondheidszorg waarbij het eerder gaat over algemene
gezondheidszorg rekening houdend met de specifieke kenmerken van justitiecliënten. Een
geïnterneerde kan dan ook als een dergelijk persoon worden beschouwd. De dualiteit van het
statuut van de geïnterneerde geeft dus aanleiding om hem evenals zijn behandeling steeds
vanuit een forensisch psychiatrisch standpunt te benaderen.
89. Wanneer dieper wordt ingegaan op het forensisch psychiatrisch behandelen van een
persoon, wordt bepaald, zoals hiervoor reeds aangegeven, dat dit het meest efficiënt wanneer
er met een aantal zaken wordt rekening gehouden. Zo dienen zowel risico- als protectieve
factoren in rekening worden gebracht en moet er sprake zijn van responsiviteit waarmee wordt
bedoeld dat de behandeling voldoende op maat moet zijn en aangepast aan het risiconiveau van
de betrokkene en aansluiten bij zijn individuele kenmerken. Ook moet er met integriteit worden
rekening gehouden. Het uiteindelijke doel van het forensisch psychiatrisch behandelen is dan
weer in eerste instanatie het recidiverisico terugdringen. 191
3.2.2. Struikelblokken en moeilijkheden
90. Deze gespecialiseerde vorm van psychiatrie krijgt met enkele hindernissen te maken.
Zoals het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek en vergroting van de stigmatisering.
91. Welke rol speelt forensische psychiatrie in de kwaliteit van de gezondheidszorg voor
geïnterneerden? Deze vorm houdt rekening met specifieke aspecten van justitiecliënten
189 I. JEANDARME, “ Forensische psychiatrie à la flamande”, Orde van de Dag 2016/74, 32. 190 Art. 1 Ministerieel besluit van 28 oktober 2015 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van
geneesheren-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de forensische psychiatrie, alsmede van
stagemeesters en stagediensten, BS 10 november 2015. 191 I. JEANDARME, “ Forensische psychiatrie à la flamande”, Orde van de Dag 2016/74, 34.
63
waaronder ook het gevaar- en beveiligingsaspect. Dan kan als snel de stap worden gemaakt
naar recidive. Het terugdringen hiervan is een hoofddoelstelling van de behandeling van een
geïnterneerde. Om te zien of dit ook effectief gebeurt zou moeten worden gekeken naar
recidivecijfers, evenwel is er geen systematische registratie van. Ook onderzoeken naar
behandelingseffecten draagt mee aan de kwaliteitsverbetering. Maar er moet worden
vastgesteld dat wetenschappelijk onderzoek binnen de forensische psychiatrie in België zeer
beperkt is en al zeker niet systematisch.192 De KAGB nam reeds in haar advies van 2014193 de
stelling in dat in het kader van de verwetenschappelijking van de psychiatrie in het algemeen,
er ook bijzondere aandacht moest worden geschonken aan wetenschappelijk onderzoek in de
forensische psychiatrie. Tussen 2002 en 2012 stelde zij namelijk vast dat er hierin slechts heel
weinig onderzoek is gedaan, dit ligt ook niet in de traditie van de psychiatrie in het algemeen.194
Het gebrek aan onderzoek in de forensische psychiatrie was naast haar praktische
moeilijkheden, het gevolg van het niet universitair verankerd zijn van deze materie, waardoor
het niet werd onderwezen, er geen opleiding was evenals geen praktijkvoering. Bijgevolg was
er ook geen geïntegreerd universitair beleid rond onderzoek.195 Naast het
verwetenschappelijken van forensische psychiatrie adviseerde het KAGB dan ook in het
mogelijk maken van de erkenning van de bijzondere beroepsbekwaamheid in de forensische
psychiatrie.196 Dit werd gerealiseerd in 2015 met een ministerieel besluit dat die erkenning
mogelijk maakte en in werking trad op 1 april 2016.197 Nu de discipline en zijn beoefenaars
erkend zijn, wordt het mogelijk meer onderzoek te doen binnen deze materie die de kwaliteit
van de zorgen en behandeling van forensisch psychiatrische patiënten, zoals geïnterneerden
enkel maar ten goede kan komen.
92. Een daar bijkomende moeilijkheid is dat wanneer de forensische psychiatrie verder
wordt uitgebouwd, dit meer afgescheiden raakt van de gewone psychiatrie en het stigma dat
reeds rond forensisch psychiatrische personen hing, dreigt te vergroten. De visie dat zij
gescheiden moeten worden van ‘gewone of reguliere’ psychiatrische patiënten zou moeten
verdwijnen en plaatsmaken voor het in de mate van het mogelijke samenbrengen van beide
groepen. Er kan immers worden vastgesteld dat forensisch psychiatrische patiënten vaak een
192 I. JEANDARME, “ Forensische psychiatrie à la flamande”, Orde van de Dag 2016/74, 34. 193 Advies KAGB Forensische psychiatrie 194 Advies KAGB Forensische psychiatrie, 1 en 4. 195 I. JEANDARME, “ Forensische psychiatrie à la flamande”, Orde van de Dag 2016/74, 35. 196 Voor meer informatie omtrent hoe de opleiding er volgens het KAGB diende uit te zien zie: Advies KAGB
Forensische psychiatrie, 2-4. 197 Ministerieel besluit van 28 oktober 2015 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van
geneesheren-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de forensische psychiatrie, alsmede van
stagemeesters en stagediensten, BS 10 november 2015.
64
verleden hebben als ‘reguliere’ patiënt. Daarbij komt dat ook veel gedetineerden vaak een
verleden hebben als ‘reguliere’ psychiatrische patiënt.198
Er kan evenwel terecht worden gesteld dat bepaalde patiënten een hogere beveiliging of security
vereist is. Dit is dan ook een kenmerk van de forensisch psychiatrische patiënten. Maar
beveiliging of veiligheidsvoorzieningen zouden niet afhankelijk mogelijk zijn van het al dan
niet hebben van een forensische titel. De ene keer kan een persoon het label van ‘gewone’
psychiatrische patiënt krijgen, de andere keer van geïnterneerde of zelfs gedetineerde. Er zou
dus kunnen worden besloten dat er op een andere wijze dient te worden gekeken naar
geïnterneerden aangezien beveiliging een niet te vergeten fundamenteel kenmerk is. Dit zou
kunnen met behulp van de forensische psychiatrie. Evenwel heeft dit per se het gevolg dat zij
volledig dienen te worden onderscheiden van andere personen die bijvoorbeeld worden
gekenmerkt met het andere kenmerk: een geestesstoornis zoals de ‘ gewone/reguliere’
psychiatrische patiënten die onder de algemene psychiatrie vallen. Beide disciplines kunnen
namelijk veel van elkaar leren. Bovendien blijft een forensisch psychiater nog altijd in se een
psychiater die er deontologisch toe verplicht is onafhankelijk te blijven ten aanzien van justitie
en het strafrecht.199
3.3. Bevoegd voor gezondheidszorg
93. In 2014 adviseerde de KAGB dat de gehele penitentiaire gezondheidszorg diende te
worden overgeheveld van FOD Justitie naar de FOD Volksgezondheid zoals dit ook in een hele
reeks Europese lidstaten reeds het geval was.200 Zo zou de penitentiaire gezondheidszorg ook
onderworpen moeten zijn aan de regels die gelden voor reguliere ziekenhuizen en dient de
Vlaamse Gemeenschap dit te inspecteren. Een Instituut voor Gezondheidszorg in
Gevangenissen zou dan volgens het KAGB als overkoepelend orgaan kunnen zorgen voor de
uitbouw van een coherent, gecoördineerd en efficiënt beleid.201 In 2001 was de Nationale Raad
voor Ziekenhuisvoorzieningen ruimer en wenste zij een integrale financiering door
‘volksgezondheid’ van de geestelijke gezondheidszorg ongeacht het juridisch statuut van een
patiënt die met justitie in aanraking kwam. De kosten die betrekking hebben op veiligheid en
vrijheidsberoving moet dan weer door Justitie worden gedragen waarbij elk voor zijn eigen
198 I. JEANDARME, “ Forensische psychiatrie à la flamande”, Orde van de Dag 2016/74, 36 ; reeds in haar advies
van 2001 had de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen enkel op een onderscheid, maar geen scheiding
van de algemene GGZ en de forensische GGZ gepleit waarbij de zorg enkel in haar modaliteiten en plaats
specifieke setting vereist, advies NRZHV Forensisch psychiatrische zorg, 8. 199 I. JEANDARME, “ Forensische psychiatrie à la flamande”, Orde van de Dag 2016/74, 36. 200 Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België adv. 201 Advies KAGB Forensische psychiatrie 4-5.
65
opdracht verantwoordelijk blijft.202 Zoals bij de FPC’s zien we dat er steeds wordt gestreefd
naar samenwerking van Justitie en Volksgezondheid, elk op zijn terrein om zo goed mogelijk
aan de behoeften van geïnterneerden te voldoen en voldoende specialisatie aan de dag te leggen
in de organisatie.
4. Rechten en plichten in gezondheidszorg
4.1. Wet Patiëntenrechten
4.1.1. Definities en toepassingsgebied
94. Bij het onderzoek naar wat nu de concrete rechten en plichten zijn in verband met
gezondheidszorg en behandeling wordt er al snel uitgekomen bij de wet op de rechten van de
patiënt van 2002203 (Wet Patiëntenrechten). Deze wet werd ingevoerd om iets te doen aan de
ontoegankelijkheid en versnippering van de informatie omtrent rechten en plichten in de
verhouding tussen patiënt en de behandelende beroepsbeoefenaar of zorgverlener.
Patiëntenrechten bevonden zich oorspronkelijk namelijk verspreid over verschillende
wetgeving en werd in verschillende rechterlijke uitspraken vastgelegd of bevestigd. Het doel
was dan ook beide actoren hiervan betere kennis te geven waardoor een betere uitoefening
verzekerd zou zijn.204 De verantwoording in de Memorie van Toelichting dat het ontbreken van
deze wet ervoor zou zorgen dat elementaire rechten zoals het recht op geïnformeerde
toestemming en behandelingsweigering niet zouden kunnen worden uitgevoerd, dient te
worden genuanceerd. Het principe van de geïnformeerde toestemming, of informed consent
vormt een algemeen beginsel van gezondheidsrecht dat unaniem door de rechtspraak wordt
bevestigd waar het ontbreken van een wet op de patiëntenrechten geen invloed op zou
hebben.205 Andere doelstellingen waren het voorzien van enige regeling en rechtsbescherming
voor bepaalde groepen van patiënten zoals handelingsbekwame, maar wilsonbekwame
geesteszieken die niet onder een beschermingsstatuut vallen, bestaande maar onduidelijke of
202 Advies NRZHV Forensisch psychiatrische zorg, 7. 203 Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002.(hierna: Wet
Patiëntenrechten). 204 Memorie van Toelichting van wetsontwerp van 19 februari 2002 betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St.
Kamer 2000-01, 1642/001, 8-9. 205 Memorie van Toelichting van wetsontwerp van 19 februari 2002 betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St.
Kamer 2000-01, 1642/001, 8; T. VANSWEEVELT, “Wet patiëntenrechten: definities en toepassingsgebied” in F.
DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van
embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 291.
66
zelf tegenstrijdige rechtsbeschermingsbepalingen weg en patiëntonvriendelijke bepalingen weg
te werken.206
95. De Wet Patiëntenrechten is van toepassing op contractuele en buitencontractuele,
privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtsverhoudingen inzake gezondheidszorg verstrekt
door een beroepsbeoefenaar aan een patiënt.207 Zij is van toepassing op elke relatie tussen een
patiënt en een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, onafhankelijk van waar die patiënt
zich ook bevindt: binnen of buiten de gevangenis- of geïnterneerdencontext.208
In deze relatie kunnen twee actoren worden onderscheidden: de beroepsbeoefenaar en de
patiënt. Onder een ‘patiënt’ begrijpt de Wet Patiëntenrechten de levende en natuurlijke persoon
aan wie, al dan niet op eigen verzoek, gezondheidszorg wordt verstrekt.209 ‘Beroepsbeoefenaar’
wordt gedefinieerd als de beoefenaar bedoeld in KB nr. 78 van 10 november 1967210 ( hierna:
KB nr. 78) alsmede de beroepsbeoefenaar van een niet-conventionele praktijk bedoeld in de
wet van 29 april 1999211 (Wet niet-conventionele beroepsbeoefenaars).212 Wel moet de
aandacht worden gevestigd op het feit dat bepaalde leidinggevende organen van
gezondheidszorgvoorzieningen geen gezondheidszorg uitoefenen en dus deze wet niet op hen
van toepassing is.213
Wat deze bepaling betreft moet worden begrepen dat de wetgever tot doel had het
toepassingsgebied zo ruim mogelijk te maken en het van toepassing te verklaren op alle
rechtsverhoudingen inzake gezondheidszorg verstrekt tussen beroepsbeoefenaar en patiënt.214
Met ‘gezondheidzorg’ wordt dan ook bedoeld: de diensten verstrekt door een
beroepsbeoefenaar met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of
206 T. VANSWEEVELT, “Wet patiëntenrechten: definities en toepassingsgebied” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 291-292. 207 Art. 3, §1 Wet Patiëntenrechten. 208 Memorandum Werkgroep “zorg en detentie” 2014, 6. 209 Art. 2, 1° Wet Patiëntenrechten. 210 KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van gezondheidszorgberoepen, BS 14 november
1967, maar werd vervangen door de Gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de
gezondheidszorgberoepen, BS 18 juni 2015. Daarin worden nu naast artsen ook psychologen, psychotherapeuten
en orthopedagogen erkend als beroepsbeoefenaars. 211 Wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de
artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen, BS 24 juni 1999. 212 Art. 2, 3° Wet Patiëntenrechten: het betreft artsen, tandartsen, apothekers, vroedvrouwen kinesitherapeuten,
verpleegkundigen en paramedici wiens statuut wettelijk wordt geregeld. 213 Het betreft onder andere hoofdgeneesheren, de geneesheren-diensthoofden in ziekenhuize, medische directeurs
in centra voor geestelijke gezondheidszorg, coördinerende artsen in rusthuizen; T. VANSWEEVELT, “Wet
patiëntenrechten: definities en toepassingsgebied” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek
gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 304. 214 Memorie van Toelichting van wetsontwerp van 19 februari 2002 betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St.
Kamer 2000-01, 1642/001, 16.
67
verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt, om het uiterlijk van een patiënt om
voornamelijk esthetische reden te veranderen, of om de patiënt bij het sterven te begeleiden.215
Het kent een zeer ruime interpretatie in die zin dat het van toepassing is op alle zorgsituaties.
Men moet wel alert blijven en de situatie in concreto bekijken aangezien in bepaalde gevallen
bepaalde de rechten zoals die in de Wet Patiëntenrechten worden voorzien beperkt kunnen
worden.216 Deze wetgeving is dus van toepassing op de bredere Belgische bevolking waaronder
ook gedetineerden en geïnterneerden dienen te worden begrepen.
96. Evenwel regelt deze wet enkel de individuele rechten van patiënten, betreft zij niet het
sociale grondrecht zoals voorzien in artikel 23 GW en worden weinig tot geen plichten in de
wet opgenomen.217 Het is dan ook uitermate belangrijk om in dit onderzoek te benaderukken
dat de Wet Patiëntenrechten er enkel is op gericht de individuele patiëntenrechten ten aanzien
van de beroepsbeoefenaars te regelen, maar niet ten aanzien van de
gezondheidszorgvoorzieningen, ook al was dat in het voorontwerp wel het opzet. Dit was het
gevolg van het advies van de Raad van State.218
97. De Wet Patiëntrechten voorziet niet in eigen specifieke sancties of eigen
handhavingsnormen. De wetgever wenste enkel duidelijkheid te scheppen in de inhoud van de
patiëntenrechten. Er dient dan ook te worden teruggevallen op het algemeen
aansprakelijkheidsrecht, het strafrecht en burgerlijk recht of er kan worden gekozen om
tuchtrechtelijke stappen te nemen.219
215 Art. 2, 2° Wet Patiëntenrechten. 216 T. VANSWEEVELT, “Wet patiëntenrechten: definities en toepassingsgebied” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 298. 217 T. VANSWEEVELT, “Wet patiëntenrechten: definities en toepassingsgebied” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 292. 218 Voor een uitgebreidere bespreking hiervan zie: Adv.RvS. nr. 32.299/3, Parl.St. Kamer 2001-02, DOC 50 nr.
1642/001 59-64; T. VANSWEEVELT, “Wet patiëntenrechten: definities en toepassingsgebied” in F.
DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van
embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 294. 219 T. VANSWEEVELT, “Wet patiëntenrechten: definities en toepassingsgebied” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 306; T. VANSWEEVELT, “Het recht op een kwaliteitsvolle dienstverstrekking” in F.
DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van
embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 309.
68
4.1.2. Beperkingen aan en specificatie van patiëntenrechten
98. De wetgever was zich bewust dat bepaalde rechtsverhoudingen van beroepsbeoefenaar-
patiënt meer nood hadden aan rechtsbescherming dan anderen en gaf daarom de Koning de
bevoegdheid nadere regels inzake de toepassing van deze wet te bepalen.220 Concreet werd bij
de parlementaire voorbereidingen onder andere gedacht aan de nadere regeling van rechten van
een geesteszieke patiënt die onder dwang in een psychiatrisch ziekenhuis wordt behandeld.221
Van deze mogelijkheid werd tot op heden geen gebruik gemaakt. Hier zijn evenwel beperkingen
waardoor de Koning het in de wet geregelde beschermingsniveau niet kan verlagen of
omgekeerd niet meer rechten toekennen.222
99. Men moet wel indachtig blijven dat de wetgever als doel had een eenvoudige en
duidelijke wet uit te werken. Daarom werden ook enkel de essentiële rechten opgenomen en
moesten uitzonderingen en inperkingen tot het strikt noodzakelijke worden beperkt. De
mogelijkheid tot het beperken van de patiëntenrechten is bijgevolg enkel mogelijk krachtens de
wet. Bijzondere wetgeving zou dus eventueel kunnen bepalen dat van deze rechten wordt
afgeweken. De Wet Patiëntenrechten geeft dit ook zelf aan en beoogt hiermee de duidelijkheid
van de rechten te bewaren en ze niet uit te hollen.223
4.1.3. Recht op vrije keuze beroepsbeoefenaar
100. Volgens de Wet Patiëntenrechten heeft elke patiënt recht op vrije keuze van
beroepsbeoefenaar evenals het recht op wijziging van deze keuze. Die wijziging van
beroepsbeoefenaar maakt het de patiënt mogelijk zijn onvrede met de behandeling te kunnen
uiten.224 Deze mogelijkheid tot het hebben van die keuze vormt specifieke toepassing van het
recht op zelfbepaling waarover elke burger en patiënt beschikt.225 Het is een fundamenteel recht
van de patiënt waarover de wetgever oordeelt dat het van belang is voor het vertrouwen van de
220 Art. 3, §2 Wet Patiëntenrechten. 221 Artikelsgewijze toelichting bij het wetsontwerp van 19 februari 2002 betreffende de rechten van de patiënt,
Parl.St. Kamer 2000-01, 1642/001, 16. 222 T. VANSWEEVELT, “Wet patiëntenrechten: definities en toepassingsgebied” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 305. 223 Memorie van Toelichting bij wetsontwerp van 19 februari 2002 betreffende de rechten van de patiënt,
Parl.St.Kamer, 2001-02, 1642/001, 11; T. VANSWEEVELT, “Wet patiëntenrechten: definities en
toepassingsgebied” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II
Rechten van de patiënt van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 292. 224 Art. 6 Wet Patiëntenrechten; Artikelsgewijze toelichting bij het Wetsontwerp betreffende de rechten van de
patiënt, Parl.St. Kamer 2000-01, 1642/001, 18. 225 F. DEWALLENS en P. SCHOUKENS, “Het recht op vrije keuze beroepsbeoefenaar” in F. DEWALLENS en
T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 313.
69
patiënt in de beroepsbeoefenaar.226 In de relatie tussen patiënt en beroepsbeoefenaar is het
immers noodzakelijk dat de patiënt de beroepsbeoefenaar informeert en alvorens dit mogelijk
is dient er voldoende vertrouwen te zijn tussenbeide. Er dient in principe tot een
behandelingsovereenkomst te worden gekomen alvorens de gezondheidszorg wordt
uitgeoefend. Daarbij is de identiteit of persoonlijke hoedanigheid van de beroepsbeoefenaar
voor de patiënt van doorslaggevend belang om te bepalen of hij al dan niet toestemt in de
overeenkomst. Die keuzevrijheid is er niet wanneer er sprake is van wettelijke, maar ook van
feitelijke beperkingen waardoor er geen behandelingsovereenkomst tot stand kan worden
gebracht. Die feitelijke beperkingen kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van de wettelijke
organisatie van de gezondheidszorg.227
101. Kijken we naar de vrije keuze van gezondheidsvoorziening kan zoals hiervoor
verduidelijkt geen regeling in de Wet Patiëntenrechten worden teruggevonden. Wat betreft de
preventieve en curatieve verzorging in door de overheid erkende psychiatrische
verzorgingstehuizen en plaatsen voor beschut wonen, kan een rechthebbende zich vrijelijk tot
elk van die verplegingsinrichtingen, instellingen of diensten wenden. Dit wordt geregeld in de
wet van 14 juli 1994 betreffende verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkering.228 Ziekenhuizen vallen hier in principe van tussenuit. Evenwel wordt ervan uit gegaan
dat de keuzevrijheid geldt ten aanzien van alle gezondheidszorgvoorzieningen, maar is de
vrijheid in keuze van beroepsbeoefenaar niet absoluut en het recht houdt niet in dat de patiënt
kan eisen dat hij behandeld wordt door de arts van zijn keuze. Soms kan het zijn dat de interne
medische organisatie van een voorziening beperkt is. Het is niet omdat de keuze in bepaalde
concrete gevallen beperkt dat dit het recht op vrije keuze uitsluit.229 Ten aanzien van de
medische behandeling van geïnterneerden en gedetineerden en in de gedwongen opname van
geesteszieken kunnen volgens het wetsontwerp van de Wet Patiëntenrechten krachtens de wet
verschillende beperkingen worden gesteld.
226 Art. 27 Code Geneeskundige Plichtenleer, Artikelsgewijze toelichting bij het Wetsontwerp betreffende de
rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2000-01, 1642/001, 18. 227 F. DEWALLENS en P. SCHOUKENS, “Het recht op vrije keuze beroepsbeoefenaar” in F. DEWALLENS en
T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 314-315. 228 Artikel 127, §1, c) juncto artikel 34, eerste lid, 11° en 18° wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, BS 27 augustus 1994. 229 F. DEWALLENS en P. SCHOUKENS, “Het recht op vrije keuze beroepsbeoefenaar” in F. DEWALLENS en
T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 317-320.
70
4.1.4. Recht op het geven van geïnformeerde toestemming
102. Het recht op het geven van geïnformeerde toestemming bestaat uit twee aspecten:
enerzijds het recht op informatie en anderzijds het recht op het geven van toestemming. Beide
rechten zijn nauw met elkaar verboden maar worden in de Wet Patiëntenrechten toch in
afzonderlijke artikelen opgenomen.
4.1.4.1. Recht op informatie
103. Artikel 7 van de Wet Patiëntenrechten voorziet het recht op informatie. Dit houdt in dat
een patiënt tegenover de beroepsbeoefenaar het recht heeft op alle hem betreffende informatie
die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie
ervan.230 Het gaat om een op zichzelf staand recht op informatie dat niet verbonden is aan latere
toestemming voor een behandeling. In dit artikel betreft het recht op het verkrijgen van
informatie omtrent de gezondheidstoestand.231
104. Zowel de wijze van informatieverstrekking als welke informatie meegedeeld dient te
worden, moet gebeuren op maat van een individuele patiënt. Bovendien dient de
beroepsbeoefenaar duidelijke en begrijpelijke taal te gebruiken rekening houdend met het
individu van de persoon. Ook de taalwetgeving is hierop van toepassing. Het principe is dat de
informatie mondeling wordt meegedeeld, maar met de mogelijkheid te verzoeken om een
schriftelijke bevestiging hiervan.232
105. Bij de uitoefening van dit recht kan een patiënt een persoon in vertrouwen nemen en dit
zonder dat dit gekoppeld wordt aan bepaalde procedures zoals dit het geval is bij bewind. Dit
is de figuur van de vertrouwenspersoon. Deze persoon staat de patiënt bij of is de persoon
doormiddel van wie de patiënt zijn recht op informatie uitoefent. De identiteit van deze persoon
wordt in het patiëntendossier opgenomen. Ook moet in voorkomend geval melding worden
gemaakt van het feit dat de informatie, met akkoord van de patiënt, werd meegedeeld aan de
vertrouwenspersoon dan wel aan de patiënt in aanwezigheid van deze vertrouwenspersoon. De
notering in het patiëntendossier kan ook uitdrukkelijk door de patiënt worden verzocht.233 Door
de rol op zich te nemen, aanvaardt deze vertrouwenspersoon stilzwijgend de verkregen
230Art. 7, §1 WET PATIËNTENRECHTEN. 231 T. VANSWEEVELT en S. TACK, “Het recht op gezondheidstoestandinformatie en geïnformeerde
toestemming” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek Gezondheidsrecht Volume II
Rechten van de patiënt van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 335-380. 232Art. 7, §2 eerste en tweede lid WET PATIËNTENRECHTEN; Artikelsgewijze toelichting bij het Wetsontwerp
betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2000-01, 1642/001, 19-20. 233 Art. 7, §2 derde lid Wet Patiëntenrechten.
71
informatie uitsluitend in het belang van de patiënt aan te wenden en heeft hij gelijklopende
belangen als die van de patiënt. Een persoon kan deze rol natuurlijk ook weigeren. Tussen de
vertrouwenspersoon en de patiënt ontstaat er een stilzwijgende overeenkomst die ter goeder
trouw moet worden uitgevoerd, tussen de beroepsbeoefenaar en de vertrouwenspersoon bestaat
geen rechtsverhouding en blijft de patiënt zijn eigen rechten uitoefenen.234
4.1.4.2. Recht vrijwillig in te stemmen met een medische behandeling
106. Artikel 8 voorziet dan weer in het recht op het geven van toestemming wat inhoudt dat
elke patiënt het recht heeft om geïnformeerd over de tussenkomst van de beroepsbeoefenaar,
voorafgaandelijk en vrij hiermee toe te stemmen. 235 Er kan ook worden voor gekozen om een
tussenkomst te weigeren, maar het is ook mogelijk een oorspronkelijk gegeven toestemming in
te trekken. Het geven van toestemming kan op verzoek van de patiënt of beroepsbeoefenaar
schriftelijk worden vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier. Een dergelijke
weigering of intrekking heeft niet tot gevolg dat het recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking
door de beroepsbeoefenaar ophoudt.236
107. Het geïnformeerd toestemmen slaat op het idee dat hier geen
gezondheidstoestandinformatie wordt meegedeeld, maar het gaat om informatie met betrekking
op de behandeling met welke de patiënt rekening houdt wanneer hij of zij beslist al dan niet toe
te stemmen. Het gaat om info met het oog op het verlenen van toestemming en waar de info
minimaal de patiënt moet inlichten over het doel, de aard, de graad van urgentie, de duur, de
frequentie, de voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico’s
verbonden aan de beoogde tussenkomst, de nazorg, de mogelijke alternatieven, de financiële
gevolgen, de mogelijke gevolgen in geval van weigering of instemming van de toestemming en
andere door de patiënt of beroepsbeoefenaar relevant geachte verduidelijkingen ook omtrent de
wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de beoogde tussenkomst.237
108. Het toestemmen in een medische behandeling houdt in feite het uitoefenen van een
persoonlijkheidsrecht in. Dit dient dan ook door de persoon zelf te gebeuren waarbij zijn of haar
234 Artikelsgewijze toelichting bij het Wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2000-01,
nr. 1642/001, 21. 235 Art. 8, §1 Wet Patiëntenrechten. 236 Art. 8, §4 Wet Patiëntenrechten. 237 Art. 8, §2 Wet Patiëntenrechten; in T. VANSWEEVELT en S. TACK, “Het recht op
gezondheidstoestandinformatie en geïnformeerde toestemming” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT
(eds.), Handboek Gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia,
2014, 353-381.
72
omgeving, familie of anderen in principe hierin geen enkele inspraak hebben. Dit is het geval
zolang de patiënt in staat is volwaardig toe te stemmen en juridisch handelingsbekwaam is om
de rechtshandeling van de toestemming te verrichtingen. Een wilsbekwame patiënt heeft
immers het recht zelf over zijn fysieke integriteit te beslissen.238
4.1.4.3. Informed consent
109. De rechtsfiguur van informed consent houdt in principe in dat een beroepsbeoefenaar
geen ingreep of behandeling op het lichaam van een patiënt mag uitvoeren zonder hem of haar
uitgebreid te hebben geïnformeerd en zijn of haar toestemming voor die ingreep of behandeling
heeft gekregen. A fortiori kan dan ook worden gesteld dat een beroepsbeoefenaar een patiënt in
principe niet tegen zijn wil, dus onder dwang, hieraan mag onderwerpen.239
110. Dit recht is een van de basisrechten en kernbeginselen van het gezondheidsrecht en
vloeit voort uit het algemeen zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 1382 BW.) en het ter
goedertrouw uitvoeren van de behandelingsovereenkomst (artikel 1134, derde lid BW.).240 We
vinden dit ook in de medische deontologie terug, meer bepaald in de artikelen 29 en 33 van de
Code voor Geneeskundige Plichtenleer.
111. De beslissing tot het al dan niet instemmen met een behandeling dient persoonlijk door
de betrokken wilsbekwame patiënt te gebeuren en anderen mogen daar niet in tussenkomen.
Gaat het evenwel om handelings- of wilsonbekwame patiënten, geldt een andere regeling.
Onder deze groep patiënten kunnen ook de geesteszieken worden begrepen. Internationaal
wordt verdedigd dat ook personen met een geestesstoornis recht moeten hebben op het
geïnformeerd toestemmen met hun behandeling.241 Ook de Nationale Raad van de Orde der
Artsen verduidelijk dat er zoiets bestaat als een deontologisch beginsel dat patiënten niet tegen
hun wil behandeld mogen worden. Ze bepaalt verder dat dit ook geldig is voor geïnterneerden.
Evenwel wijst de Nationale Raad erop dat in bepaalde specifieke gevallen het onbehandeld
238 T. VANSWEEVELT en S. TACK, “Het recht op gezondheidstoestandinformatie en geïnformeerde
toestemming” in Handboek Gezondheidsrecht Volume II Rechten van de patiënt van embryo tot lijk, Mortsel,
Intersentia, 2014, 347. 239 T. VANSWEEVELT en S. TACK, “Het recht op gezondheidstoestandinformatie en geïnformeerde
toestemming” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek Gezondheidsrecht Volume II
Rechten van de patiënt van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 332. 240 T. VANSWEEVELT en S. TACK, “Het recht op gezondheidstoestandinformatie en geïnformeerde
toestemming” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek Gezondheidsrecht Volume II
Rechten van de patiënt van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 332 241 Principle 11 PPMI.
73
laten bij deze categorie patiënten medisch onaanvaardbaar is.242 Bij het geven van toestemming
kan er dan ook geen sprake zijn van dwang, ongeacht of die toestemming komt van de
geesteszieke zelf, dan wel van zijn vertegenwoordiger voor zover in dit laatste geval de
geesteszieke patiënt zich niet verzet. Ook een gedwongen context verandert niets aan de plicht
van de beroepsbeoefenaar om de Wet Patiëntenrechten toe te passen op een geestesgestoorde
patiënt. Volgens artikel 4 Wet Patiëntenrechten leeft een arts de bepalingen van die wet na in
de mate waarin de patiënt zijn medewerking hieraan verleent.243
Let wel, onder de geestesgestoorden of geesteszieken moeten diegene die wilsbekwaam zijn
worden onderscheiden van zij die dit niet zijn. De weigering van wilsbekwame geesteszieken
moet in principe gerespecteerd worden zoals dat bij elke patiënt op grond van artikel 8, §4 Wet
Patiëntenrechten gerespecteerd moet worden. Dit recht is niet absoluut in die zin dat wanneer
de geestesgestoorde patiënt een gevaar vormt voor derden, de bescherming van deze derde kan
primeren op de weigering van de patiënt. Er wordt dan gesteund op de figuren van wettige
verdediging zoals bepaald in artikel 416 Sw. of op de figuur van de noodtoestand.244 In het
geval een geesteszieke wilsonbekwaam is, zal hij zijn rechten uit de Wet Patiëntenrechten niet
zelf kunnen uitoefenen, zo ook niet zijn geïnformeerde toestemming tot behandeling geven. Dit
zal dan dienen te gebeuren door zijn vertegenwoordiger. Wel moet de voorafgaande wil van de
patiënt in rekening worden gebracht alvorens een beslissing te maken. Is die er niet moet zijn
subjectief belang als maatstaf gehanteerd worden. Soms kan dat ervoor zorgen dat een arts
wenst af te wijken van de weigering die door de vertegenwoordiger werd geformuleerd indien
de arts oordeelt dat door de weigering er een gekwalificeerd nadeel dreigt voor de geesteszieke.
Dat kan gaan om een gevaar voor zijn leven of om ernstige gezondheidsschade voor de patiënt.
Wanneer een arts dit wil doen pleegt hij multidisciplinair overleg. Dit vormt geen dwang zolang
de patiënt zelf zich niet verzet tegen de handelingen die de arts dan, ondanks de weigering, toch
uitvoert.245
242 Adv. 12 mei 2007 betreffende dwangbehandeling van psychotische patiënten in de gevangenis, Nationale Raad
Orde der Artsen, https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/dwangbehandeling-van-psychotische-
pati%EBnten-in-de-gevangenis. Voor meer omtrent dwangbehandeling van geïnterneerden zie infra vanaf
randnummer 147-191. 243 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1042. 244 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1044. 245 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1045-1047.
74
4.1.5. Recht op patiëntendossier
112. De Wet Patiëntenrechten voorziet dat elke patiënt het recht heeft dat de
beroepsbeoefenaar zijn patiëntendossier zorgvuldig bijhoudt en veilig bewaart. Dit is een recht
dat voor élke patiënt geldt. Deze vereiste is er ook internationaal.
113. Naast het recht tot het verzoek om door de patiënt verstrekte documenten toe te voegen
aan het hem betreffende patiëntendossier, heeft de patiënt volgens de Wet Patiëntenrechten in
principe ook het recht te verzoeken inzage te krijgen in zijn patiëntendossier. Aan dit laatste
verzoek moet binnen de 15 dagen worden voldaan. De persoonlijke notities van
beroepsbeoefenaar en de gegevens met betrekking tot derden vallen niet onder dit inzagerecht.
Dit recht kan ook worden uitgeoefend wanneer de patiënt wordt bijgestaan door zijn
vertrouwenspersoon, dan wel wanneer de vertrouwenspersoon dit in opdracht van hem doet.
Enkel wanneer deze een beroepsbeoefenaar is volgens de Wet Patiëntenrechten, krijgt deze ook
toegang tot de persoonlijke notities.246
114. Op eenzelfde wijze als het inzagerecht, is er voor de patiënt een recht op afschrift van
een geheel of een gedeelte van het patiëntendossier. Dit afschrift dient te vermelden dat het
strikt persoonlijk en vertrouwelijk is. Een afschrift kan geweigerd worden indien de
beroepsbeoefenaar over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet
om een afschrift van zijn dossier aan een derde mee te delen.247
4.1.6. Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en respect voor
intimiteit
Een patiënt heeft recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij iedere tussenkomst
van de beroepsbeoefenaar, in het bijzonder betreffende de informatie in verband met zijn
gezondheid.248
4.1.7. Klachtenrecht bij de ombudsdienst
115. Wanneer een patiënt klachten heeft in verband met de uitoefeningen van de in deze wet
opgenomen rechten, kan hij een klacht neerleggen bij de bevoegde ombudsfunctie. Een
ombudsfunctie bevordert de communicatie tussen patiënt en beroepsbeoefenaar, bemiddelt bij
klachten. In het geval men er door bemiddeling niet uit raakt, licht deze de patiënt in over de
246 Art. 9, §§1-2 Wet Patiëntenrechten. 247 Art. 9, §3 Wet Patiëntenrechten. 248 Art. 10,§1, eerste lid Wet Patiëntenrechten.
75
mogelijkheden tot afhandeling van zijn klacht. Ook formuleren zij aanbevelingen om
tekortkomingen te voorkomen die (opnieuw) aanleiding kunnen geven tot klachten en
informeren zij over hun organisatie, werking en procedureregels.249
5. Besluit
116. Elke geïnterneerde heeft een recht op goede gezondheidszorg. Sinds de Interneringswet
2014 heeft elke geïnterneerde ook een subjectief recht op zorg en behandeling waarmee België
in overeenstemming lijkt met de internationale verwachting. Evenwel blijft de Belgische
wetgever vaag of hoe dit subjectief recht moet worden ingevuld. Er is wel de Wet
Patiëntenrechten met bepaalde algemeen geformuleerde bepalingen van toe passing op elke
patiënt, maar die kennen op zich soms onvoldoende specificatie in de toepassing op
psychiatrische patiënten. Daar was ook de wetgever zich van bewust en gaf een, tot nog toe niet
uitgeoefende, bevoegdheid aan de Koning om specifieke bepalingen hieromtrent uit te werken.
Volgens de Wet Patiëntenrechten heeft elke patiënt een recht op kwaliteitsvolle
gezondheidszorg. Willen we dit toepassen op forensische psychiatrische patiënten, dan wordt
dit het beste vanuit de forensische geestelijke gezondheidszorg perspectief gedaan. Dit herhaalt
opnieuw het dubbele statuut van de geïnterneerde: een psychiatrische patiënt hierdoor in
aanraking is met justitie. De twee actoren, Volksgezondheid en Justitie moeten dan ook binnen
hun domein instaan voor de realisatie van forensische geestelijke gezondheidszorg. Op die
manier dat er bij de in se gelijke toepassing van gezondheidszorg, toch rekening gehouden
wordt met voor een geïnterneerde kenmerkende factoren zoals gevaarlijkheid en beveiliging.
Die aangepastheid is waar de wetgever vanuit het strafrecht (Interneringswet 2014) gewag van
maakt, maar niet verder uitwerkt. Om de verdere uitwerking te bewerkstelligen moet
wetenschappelijk onderzoek in dit domein ondersteund worden zodanig en concreter kan
worden ingevuld wat gepaste adequate zorg nu inhoudt. Wel moet er steeds worden voor
gezorgd dat onderscheiden de basis blijft en scheiden niet het overwicht neemt.
249 Art. 11 Wet Patiëntenrechten.
76
Hoofdstuk II – Vraagstukken en spanningsvelden in het kader van
gezondheidszorg en behandeling van geïnterneerden
1. Selectie van de vraagstukken en spanningsvelden
117. Ten eerste wordt getracht de vraag te beantwoorden of de rechten en plichten in het
kader van gezondheidszorg en behandeling van geïnterneerden verschillen naar gelang de plaats
waar zij verblijven. Reeds bij de inleiding werd op deze onderzoeksvraag geduid aangezien
België gekenmerkt wordt door een hele reeks aan voorzieningen voor geïnterneerden die
werden gebouwd ter tegemoetkoming aan de EHRM veroordelingen die aanzetten tot adequate
zorg op een adequate plaats.
118. In dit hoofdstuk worden nog enkele andere juridische vraagstukken en spanningsvelden
binnen de context van zorg en behandeling van geïnterneerden van naderbij bekeken en
onderzocht. De onderwerpen werden geselecteerd vanuit de literatuurstudie die werd
uitgevoerd omtrent de rechten en plichten omtrent gezondheidszorg en behandeling van
geïnterneerden. Zo werd in de deelstudie van BOERS, VANDEVELDE, SOYEZ, DE SMET
en TING TO uit 2011 kaderend binnen een studie aan de Hogeschool Gent omtrent een
wetenschappelijk onderbouwd therapeutisch aanbod voor de FPC’s250 zeer kort aangehaald dat
personeel binnen de penitentiaire context opmerkt dat de wettelijke basis omtrent
dwangmedicatie, time-out en fixatie te beperkt is. Uit de praktijk bleek dan dat de
geïnterviewden in dit onderzoek aangaven dat dit in het kader van de behandeling van
geïnterneerden een moeilijkheid was.251 Ook in andere literatuur werd dit aangekaart.252 Dit
250 Dit onderzoek vormt een derde deelstudie binnen een grotere studie. Deze deelstudie focuste zich op de werking
van een aantal forensische instellingen organiseerde een focusgroep met het oog op het formuleren van voorstellen
met betrekking tot de inhoudelijke ne meer vormelijke invulling van het therapeutisch behandelprogramma voor
de FPC’s in Vlaanderen. Het groter onderzoek waarbinnen deze deelstudie kadert werd uitgevoerd door de
Hogeschool Gent. Het onderzoek wenste te doen in de aanloop van de bouw van de FPC’s in Gent en Antwerpen.
Zij gingen op zoek naar een wetenschappelijke onderbouwing van het therapeutisch aanbod gericht op de
behandeling en begeleiding van geïnterneerden. De resultaten van dit onderzoek werden samengebracht in S.
VANDEVELDE, S. DE SMET, W. VANDERPLASSCHEN en W. TING TO (Red.), Oude uitdagingen, nieuwe
kansen! Over behandeling van geïnterneerden., Academia Press, Gent, 2013, 134p. Verder wordt er niet op deze
deelstudie ingegaan omdat dit te ver ingaat op de behandelingswijze, -technieken en mogelijkheden en dit het
juridische aspect zou overschaduwen. Wel is zowel het gehele onderzoek als de deelstudie relevant voor het
onderzoek in deze masterproef omdat, ook al zij het kort, bepaalde problemen bovenkomen of aangeraakt worden
die de goede vormgeving en organisatie van de gepaste behandeling van geïnterneerden verhindert of minstens
bemoeilijkt. 251 A. BOERS, S. VANDEVELDE, V. SOYEZ, S. DE SMET, W. TING TO, “Het zorgaanbod voor geïnterneerden
in België”, Panopticon 2011.2, 28. 252 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in Handboek
gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 1032-1033.
77
vraagstuk is relevant omdat blijkt dat in de meest recente uitbouw van het forensisch
zorgnetwerk ( de werking en bouw van de FPC) hieromtrent nog vragen zijn. In datzelfde
onderzoek werd ook aangehaald welke implicaties de juridische context had op de behandeling
van geïnterneerden. Zo werd ook fundamentele principes van behandeling, vrijwilligheid en
verantwoordelijkheid aangehaald. Omdat dit zo kort was en wel een interessante materie is,
werd dit gekozen als een spanningsveld waar deze masterproef dieper op ingaat ook omdat de
strafrechtelijke keuze tot internering en het opleggen van een behandeling zo potentieel in
conflict met het patiëntenrecht informed consent en het dubbele statuut hier duidelijk een
uitdaging vormt. Het roept vragen op hoe dit in België al dan niet is geregeld welke bepalingen
hier internationaal betrokken kunnen worden. Bovendien beschrijft het hiervoor aangehaalde
onderzoek van BOERS et.al. ook een spanningsveld tussen de dubbele finaliteit van een
interneringsmaatregel; namelijk de therapeutische functie en de maatschappelijke functie van
behandeling. 253
119. Tot slot wordt ook nog de vraag gesteld wie nu het recht op behandeling verder moet
uitwerken, opvolgen, evalueren en bijschaven waar nodig. De behandeling is namelijk de stap
in de richting van een verbeterde geestesgesteldheid wat op zijn beurt een voorwaarde is voor
de terugkeer naar de vrije samenleving waardoor dus aan het strafrecht en de verantwoordelijke
overheidsdiensten van Justitie kan worden gedacht. Anderzijds is behandeling in de kern nog
steeds een gezondheidsrechtelijke materie, ook al gaat het om veroordeelden met een bepaalde
gevaarlijkheid en recidive gevaar. Het nemen van veiligheidsmaatregelen en omgaan met
agressieve patiënten zijn zaken waarmee ook personeel in de gewone psychiatrische context
mee te maken krijgen.
253 A. BOERS, S. VANDEVELDE, V. SOYEZ, S. DE SMET, W. TING TO, “Het zorgaanbod voor geïnterneerden
in België”, Panopticon 2011.2, 31-32.
78
2. Is er een verschil in rechten en plichten wat betreft de
gezondheidszorgvoorziening en behandeling afhankelijk van de
plaats waar een interneringsmaatregel wordt uitgevoerd?
2.1. Penitentiaire context
120. Vandaag verblijven nog steeds een 540-tal geïnterneerden in een penitentiaire inrichting
in afwachting van hun plaatsing of overplaatsing.254 Daarnaast blijft het door de Interneringswet
2014 nog steeds mogelijk dat geïnterneerden in een afdeling of inrichting tot bescherming van
de maatschappij worden ondergebracht. Dit gaat evenwel in tegen de veroordeling van het
EHRM.255 In dat opzicht blijft de penitentiaire context nog steeds een rol spelen in het
onderzoek naar de rechten en plichten van geïnterneerden binnen de verschillende plaatsen waar
internering kan worden uitgevoerd.
121. Sinds de ministeriële omzendbrief van 7 juni 2007 nr. 1800 werden aan de
psychiatrische afdelingen de gevangenissen, afdelingen tot bescherming van de maatschappij
en instellingen tot bescherming van de maatschappij multidisciplinaire zorgequipes
toegevoegd. Zij staan in voor de therapeutische opvang van gedetineerden met een
psychiatrische aandoening die in de psychiatrische afdeling zijn opgenomen, beklaagden
opgenomen ter observatie en geïnterneerden waarvan de situatie al dan niet reeds definitief is.
Deze zorgequipes zijn oorspronkelijk gegroeid uit de Psychosociale Diensten, maar behoren tot
de medische dienst van de gevangenis. Een dergelijk equipe wordt samengesteld uit een
psychiater, een psycholoog, een maatschappelijk assistent, een ergotherapeut, een psychiatrisch
verpleegkundige, een kinesitherapeut en een opvoerder en wordt bijgestaan door specifiek
opgeleide penitentiair beambten. Deze equipes zijn erop gericht om de geïnterneerde te
activeren en te motiveren voor behandeling en detentieschade te beperken. 256 Het grote
probleem bij deze equipes is de onderbezetting en de grote prevalentie van psychiatrische
problemen waardoor zij niet iedereen kunnen bereiken.257 Hun capaciteit dient dan ook te
254 A. VANRENTERGHEM, artikel “Belgische gevangenissen gehalveerd”, 20 april 2018,
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/04/20/geinterneerden/; Te Gek!?, internering,
https://www.tegek.be/internering/meer-over-internering/wist-je-dat-.html. 255 T. VANDER BEKEN en F. VANDER LAENEN, “Bezorgd om zorg”, Panopticon 2017.83(2), 78. 256 A. BOERS, S. VANDEVELDE, V. SOYEZ, S. DE SMET, W. TING TO, “Het zorgaanbod voor geïnterneerden
in België”, Panopticon 2011.2, 19 en 23; S. VANDEVELDE, S. DE SMET en W. TING TO, “Internering in
België” in S. VANDEVELDE, S. DE SMET, W. VANDERPLASSCHEN en W. TING TO (red.), Oude
uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden, Academia Press, Gent, 2013, 27. 257 K. SEYNNAEVE, H. BEEUWSAERT en A. DECKERS, “Recht op zorg?!”,Orde van de Dag 2016/74, 52.
79
worden vergroot om zo toch zo veel mogelijk aan het beoogde gelijkwaardigheidsbeginsel te
kunnen voldoen.
122. Binnen de gevangeniscontext geldt wat betreft de interne rechtspositie van
gedetineerden en geïnterneerden de Basiswet. De bepaling omtrent de organisatie van de
gezondheidszorg binnen de gevangenismuren kan worden gevonden in artikelen 87 t.e.m. 99258
en artikelen 100 t.e.m. 101259 van de Basiswet. Deze bepalingen zijn, met uitzondering van
artikel 98, tot op heden nog niet in werking getreden.
Daarom moet men dus terugvallen op de artikelen 96 t.e.m. 104 van het Algemeen Reglement
Strafinrichtingen.
123. Hieronder wordt weergeven hoe die rechten binnen de gevangeniscontext gelden en hoe
die in verhouding met de wet patiëntenrechten staan.
2.1.1. Gelijkwaardigheidsbeginsel
124. Binnen de gevangeniscontext wordt er op alle vlakken gestreefd naar het minimaliseren
van de verschillen tussen het leven binnen de muren en dat erbuiten, waar elke gevangene
verantwoordelijk is voor zijn daden, waar zijn waardigheid wordt gerespecteerd en hij met
respect wordt behandeld.260 Daarbij horend is het een fundamenteel principe dat gevangenen
in het algemeen recht hebben op een gezondheidszorg die gelijkwaardig is met de
gezondheidszorg in de vrije samenleving. Indien nodig is die aangepast aan hun specifieke
noden.261 Ondanks het feit dat artikel 88 Basiswet nog niet in werking is getreden, wordt dit
beginsel ook internationaal erkend. Ook wordt daarbinnen benadrukt dat personen met een
geestesstoornis in de gevangenissen recht hebben op een gelijkwaardige gezondheidszorg.262
De detentie op zich is geen rechtvaardiging voor minderwaardige zorg.263
In de Belgische gevangenissen kan in principe voor de eerstelijnsgeneeskunde beroep worden
gedaan op de Dienst Algemene Geneeskunde. Zij is laagdrempelig en kosteloos, maar dient
vaak in korte tijd veel patiënten te verwerken wat organisatorisch niet steeds gemakkelijk is.264
258 Hoofdstuk VII Gezondheidszorg en gezondheidsbescherming. 259 Hoofdstuk VIII Medische en medico-psychosociale expertise. 260 Rule 5 Nelson Mandela Rules. 261 Rule 24 Nelson Mandela Rules; Paragraaf 40 European Prison Rules; Art. 88 Basiswet; paragraaf 30 CPT
Health in prisons. 262 Art. 35 Rec(2004)10. 263 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Patiëntenrechten in de gevangenis: we
zijn er nog niet”, Fatik nr. 153, 2. 264 Memorandum Reflectiegroep “zorg en detentie”, 16-17.
80
Een gevangenis zou internationaal moeten kunnen voorzien in medische behandelingen en
verplegende zorg zoals in de vrije samenleving waar ook het personeel en de gebruiksmiddelen
zoals in de vrije samenleving zouden moeten zijn.
Verder dient binnen elke gevangenis de Dienst Gezondheidszorg te voorzien in de intramurale
basisgezondheidszorg die zowel algemene geneeskunde als tandheelkunde en psychiatrie
omvat. In bepaalde grotere gevangenissen wordt ook specialistische geneeskunde aangeboden
zoals gynaecologie, dermatologie, radiologie, … . Ook moet elke gevangenis voorzien in
verpleegkundige zorg en kinesitherapie. Geneesmiddelen zijn afkomstig van een apotheek
buiten de gevangenis. Enkele gevangenissen hebben ook gespecialiseerde afdelingen zoals
onder andere de psychiatrische afdelingen of verzorgingsafdelingen voor personen met een
handicap waar geïnterneerden kunnen worden opgenomen.265 Wanneer een gevangenis over
ziekenhuisfaciliteiten beschikt wordt internationaal vereist dat deze is uitgerust met adequaat
personeel en materiaal die voorzien in een passende behandeling.266
Wanneer de gevangenis niet (voldoende) is uitgerust voor een bepaald medisch geïndiceerd
diagnostisch onderzoek of een gespecialiseerde behandeling, kan men zo nodig overgebracht
worden naar een gespecialiseerde gevangenis, een ziekenhuis of naar een instelling voor de
gezondheidszorg.267 Deze mogelijkheid door de Basiswet voorzien ligt in lijn met de
internationale vereiste dat er de mogelijkheid dient te zijn dat in dringende gevallen medische
bijstand kan worden verleend en wanneer een bijzondere behandeling of operatie nodig is,
betrokkenen naar een gespecialiseerde inrichting of ziekenhuis kunnen worden gebracht.268
De plaatsen waar gedetineerden extern worden opgevangen moeten als een bijhuis van de
gevangenis worden beschouwd zonder dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit van de
zorgverstrekking. Maar wat met de veiligheid van personeel? De Bassiwet bepaalt dan ook dat
de Koning de mogelijkheid heeft nadere regels vast te leggen inzake de overbrenging en de
bewaking.269 Ook in het Algemeen Reglement Strafinrichtingen wordt bepaald dat in het geval
de persoon is overgebracht naar het ziekenhuis dit als een bijhuis van de strafinrichting dient te
worden beschouwd en wordt zo nodig in bewaking voorzien.270 Het CPT verduidelijkt dat
265 K. SEYNNAEVE, H. BEEUWSAERT en A. DECKERS, “Recht op zorg?!”,Orde van de Dag 2016/74, 52;
Memorandum Reflectiegroep “zorg en detentie”, 16. 266 Rule 27 Nelson Mandela Rules. 267 Art. 93, §1 Basiswet. 268 Rule 27 Nelson Mandela Rules; Paragraaf 36 CPT Health in Prisons. 269 Art. 93, §4 Basiswet. 270 Art. 98 Algemeen Reglement Strafinrichtingen.
81
wanneer een persoon wordt overgebracht naar een ‘burgerlijk’ ziekenhuis, deze niet fysiek mag
worden vastgemaakt aan zijn bed of andere meubels met het oog op bewaking.271
125. Wanneer we de andere voorgaande bepaling in het tot op heden van kracht zijnde
Algemeen Reglement Strafinrichtingen bekijken, kan enkel worden besloten dat dit KB enkel
bepaalt dat de volgens de gezondheidstoestand vereiste zorg gegeven moet worden.
Gedetineerde patiënten kunnen hiervoor beroep doen op de geneesheer van de inrichting.272
Ook dit KB voorziet de mogelijkheid van overbrenging zij het evenwel naar het penitentiair
genees- of heelkundig centrum wanneer men is aangetast door een aandoening die niet
behoorlijk in de inrichting kan worden behandeld. Dit is enkel mogelijk na een gehele procedure
waarbij op advies van de geneesheer de adviseur-gevangenisdirecteur aan de Minister van
justitie toelating heeft gevraagd om dat te doen.273 Indien het gaat om een ernstige aandoening
die niet kan worden behandeld tijdens de detentie, dan kan op dezelfde wijze toestemming
worden gevraagd door de adviseur-gevangenisdirecteur om de zieke over te brengen of
voorlopig in vrijheid te stellen.274
126. Een belangrijk aspect van gelijkwaardige gezondheidszorg is dat een patiënt wanneer
dit nodig is, 24 uur per dag beroep kan doen op de gezondheidszorg. In geval van nood moet er
altijd een arts kunnen worden bereikt, maar moet er ook iemand zijn die eerste hulp kan
toedienen.275 Binnen de gevangeniscontext zouden in principe permanenties georganiseerd
moeten worden waarbij er beroep kan worden gedaan op dokters van wacht of op een
telefonische permanentiedienst. Het CPT stelde in de Belgische inrichtingen vast dat er een
tekort is aan artsen, tandartsen, psychiaters en psychologen, maar ook de afwezigheid van een
permanent bemande ziekenboeg.276
2.1.2. Continuïteit van de zorg
127. In lijn met het gelijkwaardigheidsbeginsel is er een in artikel 89 Basiswet opgenomen
recht op continuïteit van de zorg. Dit betekent dat in de loop zijn verblijf gevangene recht heeft
op een gelijkwaardige voortzetting van de gezondheidszorg die hij voor zijn opsluiting genoot.
271 Paragraaf 36 CPT Health in Prisons. 272 Art. 96 Algemeen Reglement Strafinrichtingen. 273 Art. 97, eerste lid Algemeen Reglement Strafinrichtingen. 274 Art. 97, tweede lid Algemeen Reglement Strafinrichtingen. 275 Paragraaf 35 CPT Health in Prisons. 276 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Patiëntenrechten in de gevangenis: we
zijn er nog niet”, Fatik nr. 153, 2-3.
82
Na zijn aankomst wordt hij dan ook zo spoedig mogelijk naar de aan de gevangenis gebonden
arts gebracht en daarna telkens wanneer hij hierom verzoekt.277 Dit recht steunt op het feit dat
het loutere feit van detentie de afbouw of het stopzetten van een medische behandeling niet kan
rechtvaardigen.
Het Algemeen Reglement Strafinrichtingen bepaalt niets in de zin van continuïteit van de zorg.
2.1.3. De Wet Patiëntenrechten in wisselwerking met de Basiswet
128. Onder het onderdeel omtrent de rechten van patiënten werd reeds aangehaald dat
bepaalde wetgeving de rechten van patiënten kan beperken wanneer dit voorzien wordt in de
wet. In de gevangeniscontext gebeurt dit door de Basiswet. Daarbij mag het Algemeen
Reglement Strafrichtingen niet ontbreken. Ook internationale bepalingen geven mee vorm aan
hoe de patiëntenrechten binnen gevangenissen gelden.
De Reflectiegroep “zorg en detentie” van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de
Voedselketen en Leefmilieu (hierna: FOD VVVL) concludeerde in haar Memorandum dat de
beperkingen van de Basiswet a priori in strijd zijn met de Wet Patiëntenrechten.278
129. Evenwel is er nog de vraag hoe deze instrumenten zich tegenover elkaar verhouden.
Met betrekking tot de gezondheidszorg zijn de bepalingen van de Basiswet nog niet in werking
getreden aangezien er nog geen KB is dat hieraan uitvoering geeft. Dus blijft voor die
bepalingen het Algemeen Reglement Strafinrichtingen in werking. Algemeen stelt de
Commissie Dupont dat zolang de Basiswet niet geheel in werking treedt er sprake is van een
legaliteitscrisis aangezien er geen reële inhoud en draagwijdte wordt gegeven aan de
vrijheidsbenemende straf en wordt dit nu enkel bepaald door de uitvoerende macht die het
Algemeen Reglement heeft opgesteld. Een overheid kan immers enkel handelen binnen een
wettelijk kader. Als gevolg van dit gebrek aan inwerkingtreding, nemen de gevangenissen de
bepalingen hieromtrent op in hun huishoudelijke reglementen.279
De hiërarchie der rechtsnormen verduidelijkt dat de WPR voorgaat op het Algemeen Reglement
Strafinrichtingen indien deze laatste daarmee strijdig is, maar wanneer de relevante bepalingen
van de Basiswet vooralsnog in werking zouden treden, gelden de uitzonderingen voorzien op
de Wet Patiëntenrechten uiteraard wel.280
277 Art. 89 Basiswet. 278 Memorandum Reflectiegroep “zorg en detentie”, 7. 279 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Het recht op kwaliteitsvolle
gezondheidszorg in gevangenissen”, Tijdschrift voor gezondheidsrecht 16/17, 291-292 en voetnoot 19. 280 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Patiëntenrechten in de gevangenis: we
zijn er nog niet”, Fatik nr. 153, 2.
83
2.1.4. Recht op vrije keuze zorgverstrekker
130. Het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar wordt door de Basiswet ingevuld door
een recht op bezoek van en behandeling door een vrij gekozen arts te voorzien. Bij het bezoek
van een dergelijke arts, kan hij de gedetineerde raad geven en na een onderzoek zijn advies
meedelen aan de arts verbonden aan de gevangenis. Wanneer beiden het niet met elkaar eens
zijn, kan met instemming van de gedetineerde het advies van een derde arts worden gevraagd.
De behandeling door deze vrij gekozen arts kan enkel op verzoek en na toestemming van het
diensthoofd van de dienst voor gezondheidszorg bij de penitentiaire administratie. Er is een
beroepsmogelijkheid voorzien in het geval van afwijzing van het verzoek.281 In navolging van
artikel 8 Basiswet moet de beslissing met reden zijn omkleed en mag zij niet op willekeurige
gronden worden afgewezen. Binnen de gevangeniscontext is dus gekozen voor een beperking
van de vrije keuze van beroepsbeoefenaar door de taken die deze arts kan uitvoeren te beperken
en door de behandeling te onderwerpen aan een verzoekprocedure.
131. In het Algemeen Reglement Strafinrichtingen wordt in artikel 96 bepaald dat een zieke
gedetineerden de aan hun toestand vereiste verzorging ontvangen van de geneesheer van de
inrichting. Enkel voor beklaagden en beschuldigden is er de mogelijkheid voorzien om met
toestemming van de (adviseur-gevangenisdirecteur) op eigen kosten beroep te doen op een
gekozen geneesheer. 282
132. De vandaag geldende wetgeving regelt dit gegeven dus enkel voor beklaagden en
beschuldigden. Maar er zou nog een andere regeling kunnen worden opgenomen in het
huishoudelijk reglement van de voorzieningen. Het is een geldige beperking aangezien het via
een KB gebeurt en zo krachtens de wet gebeurt. Evenwel kan worden opgemerkt dat een gebrek
aan regeling voor de veroordeelde een lacune is die dient te worden opgelost.
2.1.5. Recht op informatie
133. De Basiswet bepaalt hieromtrent dat bij zijn onthaal de gedetineerde geïnformeerd moet
worden over de rechten en plichten, over de in de gevangenis of afdeling geldende regels, over
de rol van het personeel en over de aldaar bestaande of van daaruit toegankelijke mogelijkheden
van onder andere medische hulp- en dienstverlening.283 De praktische informatie omtrent de
281 Art. 91 Basiswet. 282 Art. 96, tweede lid Algemeen Reglement Strafinrichtingen. 283 Art. 19, §1 Basiswet.
84
hulpverlening is opgenomen in het huishoudelijk reglement van de gevangenis en dient aan de
gedetineerde ter beschikking te worden gesteld.284 Deze bepalingen van de Basiswet zijn reeds
in werking getreden.285 Een praktische opmerking met betrekking tot het huishoudelijk
reglement is dat zij vaak verouderd zijn en niet goed onder gedetineerden zijn verdeeld.286
Wanneer men onvoldoende op de hoogte is van zijn rechten, kan de vraag worden gesteld of
deze rechten dan wel voldoende effectief kunnen worden uitgeoefend. Zo wordt in de
parlementaire voorbereidingen van de Wet Patiëntenrechten ook aangehaald dat patiënten vaak
hun rechten niet kennen en wordt er dan ook aangestuurd op een beleid ter verspreiding van
deze kennis.287
Het Algemeen Reglement Strafinrichtingen bepaalt niets omtrent dit recht op informatie, zo
ook geen beperkingen, waardoor dit recht bijgevolg zoals in de Wet Patiëntenrechten volledige
uitwerking dient te kennen binnen de gevangeniscontext.
134. In de vrije samenleving kan een patiënt zijn vertrouwenspersoon vrij kiezen. In de
gevangeniscontext kan slechts een beperkt aantal personen als vertrouwenspersoon worden
aangewezen: een arts van buiten de gevangenis, een advocaat of een door de gevangenis
aangestelde of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van de godsdienst of
levensbeschouwing.288 De wetgever wou het aantal personen beperken om zo de ongeoorloofde
druk om een bepaalde vertrouwenspersoon (vb. een medegedetineerde) te ‘kiezen’, weg te
halen.289 Toch blijft dit op gespannen voet staan met het principe dat een vertrouwenspersoon
vrij moet kunnen worden gekozen met het oog op het creëren van een relatie gesteund op
vertrouwen. Ook komt dit in strijd met een basisprincipe van de Wet Patiëntenrechten: de
maximale zelfbeschikking van de patiënt.290
2.1.6. Recht op patiëntendossier
135. Binnen de gevangeniscontext wordt ook vereist dat de Dienst Gezondheidszorg van de
gevangenis voor alle gevangenen een medisch dossier aanlegt. Deze bevat accurate, up-to-date
284 Art. 16,§3 Basiswet. 285In werking getreden op 1 september 2011 op grond van art. 31, 1° KB van 8 april 2011 titels III en V. 286 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Patiëntenrechten in de gevangenis: we
zijn er nog niet”, Fatik nr. 153, 5. 287 Memorie van Toelichting bij het Wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2000-01,
1642/001, 11-12. 288 Art. 92, §1 Basiswet. 289 Voorstel van 1 april 2004 van Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, amendement,
Parl.St. Kamer 2003-04, nr. 0231/002, 101. 290 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Patiëntenrechten in de gevangenis: we
zijn er nog niet”, Fatik nr. 153, 5.
85
en vertrouwelijke info van een gevangene.291 De Basiswet heeft hieromtrent geen bepaling,
maar voorziet wel beperkingen op de rechten omtrent het patiëntendossier waar hierna meteen
verder wordt op ingegaan. Wat betreft het recht op het verzoeken tot inzage stelt de Basiswet
hier geen beperkingen aan waardoor ook dit recht in de gevangenis zo kan worden
uitgeoefend.292
136. Binnen de gevangeniscontext kan het recht op het verkrijgen van een afschrift
geweigerd. Dit recht wordt zelfs uitdrukkelijk ontzegd. Zij kunnen enkel een schriftelijk
verzoek indienen tot het verkrijgen van een afschrift dat dan wordt meegedeeld aan de door
hem aangewezen vertrouwenspersoon.293
Ook in internationale aanbevelingen vinden we deze beperking op het afschrift van het
patiëntendossier terug.294 Het bewaren op cel van het dossier kan immers de vertrouwelijkheid
en het persoonlijke karakter van de documenten potentieel schenden aangezien een cel door
penitentiaire beambten kan worden doorzocht.295 Een cel valt namelijk niet onder de
onschendbaarheid van de woning. In dat opzicht is het moeilijk om een patiëntendossier op cel
te houden.296 Deze internationaal aanbevolen beperking wordt in België nog niet gerealiseerd
door het uitblijven van de inwerkingtreding van deze bepalingen en het blijven gelden van het
Algemeen Reglement Strafinrichtingen dat niets bepaalt omtrent een inperking tot het afschrift
van het patiëntendossier. Bijgevolg blijft de Wet Patiëntenrechten zonder beperking van
toepassing. Om dit enigszins toch op te vangen werd door de FOD Justitie in 2015 een
richtlijn297 uitgevaardigd en naar alle gevangenisartsen verzonden. Het bevat concrete
procedures omtrent vragen tot inzage of tot kopie van een geheel of gedeelte van het eigen
patiëntendossier. Hierin wordt ook bepaald dat een gedetineerde een afschrift krijgt in een
gesloten omslag met de vermelding “MEDISCH DOSSIER strikt persoonlijk en vertrouwelijk”
waar deze vermelding ook op elke pagina van het dossier wordt vermeld. De aanvragende
gedetineerde wordt geïnformeerd dat de Dienst Gezondheidszorg Gevangenissen niet kan
291 Rule 26 Nelson Mandela Rules; paragraaf 39 CPT Health in prisons. 292 Dit is in lijn met de aanbeveling van het CPT: paragraaf 46 CPT Health in prisons. 293 Art. 92, §2 Basiswet. 294 Art. 26 Nelson Mandela Rules. 295 In België in het kader van de bewaring van de orde en veiligheid: art. 109 Basiswet. 296 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Patiëntenrechten in de gevangenis: we
zijn er nog niet”, Fatik nr. 153, 5. 297 Procedure N° G01 Toegang tot medisch dossier voor de gedetineerde van de FOD Justitie zoals toegevoegd in
Bijlage 1 , Jaarverslag 2014 Federale Ombudsdienst “Rechten van de Patiënt” van FOD Volksgezondheid,
veiligheid van de voedselketen en leefmilieu,
https://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme_file/jaarverslag_2014_nl.pdf
(laatst geraadpleegd op 10 april 2018).
86
instaan voor de vertrouwelijkheid van de medische gegevens die op cel worden bewaard en laat
de patiënt een bijgevoegd formulier tekenen voor kennisname van die waarschuwing. De
gedetineerde wordt dus voorlopig toegelaten een afschrift van zijn medisch dossier te bewaren
op cel.
2.1.7. Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en respect voor
intimiteit
137. Elke patiënt met zijn persoonlijke levenssfeer beschermd weten tegen iedere
tussenkomst. In de gevangeniscontext zorgt dit er voor dat medische gegevens bijvoorbeeld niet
zomaar door de arts mogen worden medegedeeld aan de gevangenisadministratie298.
138. Dit recht kan enkel beperkt worden als dit door de wet voorzien wordt en nodig is voor
de bescherming van de volksgezondheid of voor de bescherming van de rechten en de vrijheden
van anderen.299
In de Basiswet wordt een dergelijke beperking voorzien door te bepalen dat de aan de
gevangenis gebonden arts de directeur onmiddellijk dient te verwittigen in het geval hij een
besmettelijke ziekte of de dreiging hiervan vaststelt. Dat doet hij ook in het geval er maatregelen
dienen te worden getroffen om de zieke gedetineerde af te zonderen of om de verspreiding van
de ziekte te voorkomen.300 In een individueel geval kan een behandelende arts die van oordeel
is dat de geestelijke of lichamelijke gezondheid van een gedetineerde ernstig wordt geschaad
door de voortzetting van de detentie dit, na instemming van de gedetineerde, melden aan de
directeur en het diensthoofd van de Dienst Gezondheidszorg bij de penitentiaire
administratie.301
139. In het onderhoud tussen patiënt en beroepsverlener moet de privacy gerespecteerd
worden. In principe mogen enkel zij van wie dit verantwoord is in het kader van de
dienstverstrekking aanwezig hierbij zijn. Enkel bij akkoord van de patiënt kunnen ook andere
personen hierbij aanwezig zijn bij de zorg, de onderzoeken en de behandeling.302 Volgens
internationale standaarden dient een gevangene steeds de mogelijkheid te hebben zijn arts in
vertrouwelijke omstandigheden te kunnen ontmoeten en dit ook uit het zicht en buiten de
gehoorafstand van andere gevangenen of gevangenispersoneel.303 Toch rijst de vraag onder
298 Art. 10,§1, eerste lid Wet Patiëntenrechten. 299 Art. 10, §2 Wet Patiëntenrechten. 300 Art. 99, § 4 Basiswet. 301 Dit art. 94 Basiswet ligt in lijn met Rule 33 Nelson Mandela Rules 302 Art. 10,§1, derde lid Wet Patiëntenrechten. 303 Art. 31 Nelson Mandela Rules;
87
welke voorwaarden gevangenispersoneel in bepaalde gevallen aanwezig zou mogen zijn bij een
dergelijk onderhoud. Hun aanwezigheid zou bijvoorbeeld verantwoord zijn wanneer er concrete
aanwijzingen dat dat de veiligheid van de beroepsbeoefenaar/zorgverstrekking in gevaar is. Een
dergelijke beperking zou evenwel bij wet moeten worden voorzien. De Basiswet, noch het
Algemeen Reglement Strafinrichtingen regelt hieromtrent iets. Toch stelt het CPT vast dat
binnen de Belgische gevangenissen gevangenispersoneel vaak systematisch aanwezig is bij
onderhouden tussen de beroepsbeoefenaar en de patiënt-gedetineerde. 304
2.1.8. Klachtenrecht bij de ombudsdienst
140. Gedetineerden kunnen hun klachten neerleggen bij de Federale Ombudsdienst ‘Rechten
van de Patiënt’ van de FOD VVVL. Ondanks dat zij dit recht bezitten, wordt hier weinig
gebruik van gemaakt. Dit omdat gedetineerden en geïnterneerden onvoldoende op de hoogte
zijn van dit recht en het bestaan van de Federale Ombudsdienst. Zelf beschikt de Ombudsdienst
over onvoldoende middelen om zelf vaststellingen te doen tijdens een plaatsbezoek in de
gevangenissen of instellingen tot bescherming van de maatschappij. De klachten die wel
worden ontvangen, hebben meestal betrekking op de problematieken van gedwongen
behandelingen, toegang tot het patiëntendossier en het tekort aan contact met de artsen in de
gevangenis. 305
Het memorandum van de Reflectiegroep ‘zorg en detentie’ van de FOD VVVL spoort aan tot
de creatie van praktische modaliteiten om patiëntenrechten beter bekend te maken, tot
verbetering van de rechten omtrent klachten en het realiseren van plaatsbezoeken om zo een zo
volledig mogelijke realisatie van de WPR binnen de gevangeniscontext te verkrijgen.306
2.2. Forensisch psychiatrische centra en andere voorzieningen
2.2.1. Gebrekkige wetgeving
141. Zoals reeds gezegd bestaat er geen Basiswet Internering en is er in principe enkel voor
geïnterneerden in de gevangenissen vandaag een interne rechtspositie met betrekking tot
gezondheidszorg uitgewerkt. Verdere gespecifieerde rechten met betrekking tot verschillende
verblijfplaatsen van geïnterneerden kan niet gecentraliseerd worden teruggevonden. Wel zou
kunnen worden gewezen op het voor de onder dit KB begrepen voorzieningen KB van 23
304 V. EECHAUDT, F. VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Patiëntenrechten in de gevangenis: we
zijn er nog niet”, Fatik nr. 153, 7. 305 Memorandum Reflectiegroep “zorg en detentie”, 6. 306 Memorandum Reflectiegroep “zorg en detentie”, 7.
88
oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten
worden nageleefd.
Een meer algemeen toepasselijke wet met een overkoepelend karakter als gevolg van haar breed
toepassingsgebied is de Wet Patiëntenrechten. Zij blijft geldig ongeacht waar een patiënt zich
bevindt zolang aan de voorwaarden van de wet is voldaan. Het gaat om een integrale
toepasselijkheid aangezien er geen beperkende ‘Basiswet Internering is’ en de Koning nog geen
gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om in bepaalde gevallen meer specifieke regels
met betrekking tot de relatie beroepsbeoefenaar-patiënt uit te werken.
2.2.2. FPC’s gunnen een kleine glimp
142. Een instelling die ons wel meer, maar hetzij nog steeds beperkt, inzicht geeft over de
rechten en plichten in verband met behandeling en zorg op een plek buiten de gevangenis, is
het FPC.
2.2.2.1. Individuele aanpak
143. Wat betreft FPC’s wordt bepaald dat er steeds een individueel behandelplan moet
worden opgesteld dat gegevens bevat over de diagnose van de geïnterneerde, zijn
behandeltraject, het behandelingsaanbod en het behandelingsprogramma waarbij er een
adequate beschrijving van de aan te bieden zorgverlening is bijgevoegd. Er worden individuele
doelstellingen opgezet met het oog de betrokken geïnterneerde zo snel mogelijk te laten
doorstromen naar het externe (forensisch)-psychiatrische zorgcircuit en de reguliere
(psychiatrische) zorg waar zijn zorg en behandeling dan in een later fase wordt verder gezet
met het uiteindelijke doel van resocialisatie en re-integratie in de samenleving.307
Voor de individuele behandeling zelf wordt gewerkt met zorgprogramma’s die evidence-based
zijn of best-practice of experience-based waarbij telkens wordt rekening gehouden met het
wetenschappelijk onderzoek aan de hand waarvan uitgangspunten en werkwijzen van
behandelingen worden bijgesteld.308
307 Art. 3, d) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 308 Art. 3, d) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering; Voor meer informatie over de meest geschikte
behandelingsaanpak voor FPC’s kan worden verwezen naar het onderzoek opgenomen in S. VANDEVELDE, S.
DE SMET, W.VANDERPLASSCHEN en W. TING TO(red.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de
behandeling van geïnterneerden, Academia Press, Gent, 2013, 134p waarin naar aanloop van de bouw van de
FPC’s werd onderzocht hoe het behandelingsaanbod het beste kon worden uitgewerkt binnen de muren van een
FPC.
89
2.2.2.2. Organisatie van de zorg en behandeling
144. De zorg van geïnterneerden die in een FPC verblijven wordt voorzien door enerzijds
een zorgequipe dat instaat voor verpleging, begeleiding en continu toezicht van de patiënt309 en
een medisch equipe dat wordt geleid door een geneesheer-specialist in de (neuro)psychiatrie310.
De psychiater van dit medische equipe is verantwoordelijk voor de diagnostisering, het
opstellen van het individueel behandelplan en het uitvoeren van psychiatrische behandeling van
individuele of groepen patiënten.311
In een FPC moet een geïnterneerde niet enkel psychiatrische zorg genieten, maar moet hij ook
toegang hebben tot somatische zorg. Net zoals bij gevangenissen kan zij daar zelf voor instaan,
maar dan moet ze over een vergunning of erkenning beschikken.312
145. Zoals reeds bij de bespreking van de toepasselijke wetgeving voor FPC’s werd
aangegeven, dient een FPC bij de organisatie van zijn zorg bepalingen te respecteren die in
eerste instantie aan ziekenhuizen en hun diensten worden opgelegd.313 Die bepalingen
betrekking op functionele normen zoals: dat er voor elke zieke een geneeskundig dossier en
koortsblad moet worden bijgehouden, voorschriften per individu dagelijks in een register of op
kaarten moet worden bijgehouden, elke ziekenkamer beschikt over een bescheiden maar
doeltreffend oproepingssysteem en dat voor zieken gebruikt geneeskundig materieel zorgvuldig
wordt gesteriliseerd.314
Daarnaast gaat het ook om organisatorische normen zoals: het feit dat de leiding over de
behandeling enkel door geneesheren kan worden uitgeoefend, het personeel regelmatig aan
toezicht moet worden onderworpen en asepsie- en hygiënische maatregelen in acht moet
nemen. Huisbezoeken moeten geregeld worden in het huishoudelijk reglement en is er de
mogelijkheid hier beperkingen aan te stellen. Ook moet de vrijheid van levensbeschouwing,
godsdienst en politieke overtuiging, maar ook de ongehinderde toegang voor bedienaren van
de eredienst en lekenraadgevers mogelijk worden gemaakt. Verder zijn er nog bepalingen
omtrent reclame, ter voorkoming van besmettelijke ziekten, bescherming van de persoonlijke
levenssfeer en in het bijzonder van de medische gegevens, de verpleegkundige
309 Art. 3, f) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 310 Art. 3, g) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 311 Art. 3, g) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 312 Art. 3, l) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 313 Art. 3, j) KB 19 december 2014 FPC en verplichte verzekering. 314 Bijlagen, Art.N1, II Functionele normen, 6°-8° KB van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door
de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, BS 7 november 1964.
90
uurroosterregeling en tot slot de opstelling van een actieplan in geval vna grote ongevallen
binnen de voorziening.315
Aangezien het gaat om psychiatrische patiënten moeten FPC’s zich ook houden aan bijzondere
normen zoals die toepasselijk zijn op diensten neuropsychiatrie voor observatie en behandeling
van volwassen patiënten in het kader van architectonische normen, zoals het beschikken over
lokalen waar de nodige uitrusting voor artsen, psychlogen en maatschappelijk werkers is
voorzien, lokalen met de nodige uitrusting voor de individuele therapie en lokalen voorzien van
materialen voor groepstherapie, en functionele normen zoals de bewaring van geneesmiddelen
in een niet voor zieken toegankelijk lokaal in een kast die op slot kan en een medisch dossier
waarin nauwkeurig wordt beschreven wat de geestelijke en lichamelijke toestand van de
betrokken is bij opneming, wat de toegepaste behandeling is en hoe de toestand verder
evolueert.316
2.3. Besluit
146. Het gebrek aan een Basiswet Internering laat zich voelen. Enkel wat betreft
geïnterneerden in de gevangenissen is er een regeling omtrent het genot van gezondheidszorg.
Maar deze regeling beslaat slechts een minderheid van de geïnterneerden en is bovendien niet
geheel in werking getreden. Een wet die dit enigszins lijkt op te vangen is de Wet
Patiëntenrechten die door zijn breed toepassingsgebied bij elke geneeskundige verstrekking van
toepassing is. Maar dit is zeker onvoldoende. Het bevat enkel algemene, niet voor de
geïnterneerden gespecifieerde rechten. De wetgever was zich daar ook van bewust aangezien
uitdrukkelijk wordt verwezen naar de specifieke vereisten dat een geneeskundige relatie met
een psychiatrische patiënt met zich kan meebrengen en de Koning de bevoegdheid heeft
gekregen hieromtrent nadere bepalingen vast te stellen.
3. Dwang en de interneringscontext
3.1. Definiëringen/ essentieel onderscheid
147. Een interneringscontext is er een die wordt gekenmerkt door dwang. Niet alleen is een
geïnterneerde onderworpen aan een gedwongen behandeling, maar kan ook worden gedacht
315 Bijlagen, Art.N1, III Organisatorische normen, 1°, 3-4°, 8°-9°, 9°quater (behalve d) en e), 10°, 12°ter en 14°
KB van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden
nageleefd, BS 7 november 1964. 316 art. N18, I Architectonische normen, B, tweede lid, 10 a)-c) en art. N18, II Functionele normen, 1-3 KB van 23
oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, BS
7 november 1964.
91
aan het gebruik van dwangmedicatie en dwangmaatregelen. Alvorens daarop verder te gaan is
het belangrijk begrippen correct te definiëren.
148. Ten eerste kan dwang onderscheiden worden van drang. Drang is namelijk wanneer er
druk wordt uitgeoefend om aangeboden hulpverlening te aanvaarden of er gedwongen wordt
om toestemming te geven. In het geval van gedwongen opgenomen geesteszieken betekent dit
dat er sprake is van ‘keuzevrijheid’ tussen het zich laten behandelen of een (voorgezette)
dwangopneming riskeren. Wanneer we het hebben over dwang is er geen keuzevrijheid. Binnen
het concept van dwang dient dat ook een essentieel onderscheid te worden gemaakt tussen
gedwongen opneming en gedwongen behandeling.317
3.1.1. Gedwongen opname
149. Wat betreft gedwongen opneming genomen kan worden verwezen naar de hiervoor
besproken procedure zoals voorzien in de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke die een
rechtsgrond vormt voor de gedwongen opname in een psychiatrische voorziening van een
persoon die aan de in artikel 2 van deze wet opgenomen voorwaarden van gevaar en
geestesziekte voldoet en waarvoor er geen andere mogelijkheden meer voorhanden zijn.318 Wat
betreft de dwangbehandeling vinden we in deze wet geen duidelijke wettelijke basis en wordt
er enkel gewezen op het feit de patiënt bewaakt, grondig onderzocht en behandeld zal worden
zowel tijdens zijn periode van observatie als tijdens zijn verder verblijf.319
150. Aangezien de Belgische staat steeds meer geïnterneerden uit de gevangenissen haalt,
inbrengt in het forensisch psychiatrisch zorgnetwerk en er wordt gestreefd naar de
vermaatschappelijking van de zorg komen steeds meer geïnterneerden in de reguliere GGZ
terecht. Zij komen dan ook in voorzieningen en plaatsen terecht waar niet-geïnterneerden
verblijven zoals PZ’s en PVT. Zij kunnen daar zijn opgenomen omwille van een gedwongen
opname. Net omdat een gedwongen opname met een interneringsmaatregel de gedwongen
context gemeenschappelijk heeft, werd in het onderzoek omtrent het vraagstuk dwang er voor
gekozen om de zowel internationale als nationale bepalingen, aanbevelingen en adviezen die
betrekking hebben op gedwongen opname en de voorzieningen die hierin te voorzien, te
317 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1032-1033. 318 Voor de procedure zie supra randnummer 319 T. Balthazar, “Gezondheidsrechtelijke reacties op psychische problemen: dwangopneming en bescherming van
onbekwamen” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN, Handboek forensische
gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, 105 en 112.
92
betrekken in het onderzoek. Zij kunnen namelijk een aanknopingspunt zijn en bijdragen aan het
in beeld brengen van het Belgisch beleid omtrent geesteszieke personen die zich in een
gedwongen context bevinden. Steeds blijft het opzet op zoek te gaan naar de toepasselijkheid
op geïnterneerden.
3.1.2. Gedwongen behandeling
151. De gedwongen behandeling van de geïnterneerde is een van de twee doelstellingen die
met een interneringsmaatregel worden beoogd. Over die behandeling vinden we in de
interneringswet niet veel terug enkel het reeds hiervoor aangehaalde subjectieve recht op
zorg.320
152. Wanneer het gaat over gedwongen behandeling kan er opnieuw een onderscheid worden
gemaakt tussen het gebruik van een dwangmaatregel321 en de mogelijkheid tot een
dwangbehandeling zelf322.
3.1.2.1. Eigenlijke dwangbehandeling
153. Bij eigenlijke dwangbehandeling doelt men op het bijvoorbeeld toedienen van medicatie
en behandelen zonder toestemming van de patiënt.323 Het betreft elke behandeling van een
psychiatrische stoornis die ondanks de weigering van een wilsbekwame geesteszieke of
ondanks het verzet van een wilsonbekwame geesteszieke wordt uitgeoefend. Het enige doel dat
een dwangbehandeling mag hebben is de behandeling van de psychiatrische stoornis die
aanleiding gaf tot een dwangopname.324
3.1.2.2. Dwangmaatregelen
154. Wanneer wordt gesproken over de toepassing van dwangmaatregelen gaat het in
hoofdzaak vanuit veiligheidsoverwegingen genomen vrijheidsbeperkende maatregelen. Zij
worden niet gehanteerd vanuit een therapeutische benadering, maar worden genomen ter
vermijding van onmiddellijk dreigende schade voor de geesteszieke of derden. Zo worden zij
bijvoorbeeld gebruikt ter bescherming van personeel en medepatiënten. Het betreft een
320 Zie supra randnummers 78-80. 321 Zoals fixatie en isolatie. 322 Zoals het gebruik van medicatie of andere therapeutische middelen. 323 T. BALTHAZAR, “Gezondheidsrechtelijke reacties op psychische problemen: dwangopneming en
bescherming van onbekwamen” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN, Handboek
forensische gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, 112. 324 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1038.
93
dwangmaatregel aangezien het aan een geestesgestoorde kan worden opgelegd ondanks zijn
weigering of verzet325.326
3.2. Dwangbehandeling
3.2.1. Het Belgisch kader
155. Zoals hiervoor aangehaald heeft elke geïnterneerde sinds de inwerkingtreding van
artikel 2 Interneringswet 2014 het recht op goede en adequate behandeling en zorg. Het betreft
een recht, maar een die uitgeoefend wordt in een gedwongen context aangezien de
geïnterneerde niet heeft gekozen behandeld te worden, maar dit een gevolg is van zijn
veroordeling tot de interneringsmaatregel. Het gaat om een doelstelling dat naast deze van de
bescherming van de maatschappij staat.
Ook de gedwongen opname van personen onder de toepassing van de Wet Bescherming
Persoon Geesteszieke draagt het doel van de bescherming van de maatschappij in zich. Vroeger
werd geoordeeld dat de oude Krankzinnigenwet van 1850 te veel de nadruk legde op die
beschermingsdoelstelling en niet op de behandeling. In de huidige wetgeving wordt meer
verwezen naar ‘behandeling’ maar werden vooralsnog geen modaliteiten hiervoor uitgewerkt.
Er wordt enkel gewezen op het feit dat er pas tot gedwongen opname kan worden overgegaan
indien er geen “ander geschikte behandeling” mogelijk is waardoor de wetgever er lijkt van uit
te gaan dat de behandeling gericht is op behandeling van de zieke.327 Bij de in deze wet
geregelde gedwongen opname moet enige voorzichtigheid aan de dag worden gelegd. Er kan
niet zomaar worden geredeneerd dat een gedwongen opname van een gesteszieke het mogelijk
maakt een dwangbehandeling op te leggen. Er is namelijk door de ernstige inpakt op de fysieke
integriteit, privacy en menselijke waardigheid van dergelijke maatregel steeds nood aan een
duidelijke wettelijke bepaling. De ‘bedoeling’ om een behandeling te voorzien zoals bepaald in
voornoemde wet, is op zichzelf onvoldoende ter rechtvaardiging van een dwangbehandeling.
De Wet Bescherming Persoon Geesteszieke moet dan ook worden gezien als een soort
‘lokalisatiewet’ maar is er nood aan een duidelijk wettelijke kader.328 Of deze redenering ook
opgaat voor geïnterneerde is nog maar de vraag, bij hen maakt de behandeling deel uit van hun
325 Er is sprake van weigering als het gaat om een wilsbekwame geestesgestoorde en om verzet als het gaat om een
wilsonbekwame geestesgestoorde. 326 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1034. 327 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 13. 328 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1039-1040.
94
interneringsmaatregel en is ook de verantwoording van zijn internering, het is evenwel geen
straf, maar een veiligheidsmaatregel. Veiligheid en behandeling worden zo veel mogelijk in
evenwicht gehouden. Terwijl de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke als burgerrechtelijke
maatregel voornamelijk functioneert vanuit een beveiligingsgedachte (ten aanzien van de
betrokkene zelf of ten aanzien van derden).
3.2.2. Adviezen geven mee vorm
3.2.2.1. Advies nr. 21 van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek
156. Deze redenering zou toch kunnen worden doorgetrokken naar de geïnterneerden. De
Interneringswet 2014 voorziet een recht op gepaste zorg en behandeling maar specifieert dit
verder niet, evenals dat zij geen bepalingen voorziet die de dwangbehandeling van
geïnterneerden die zich verzetten tegen behandeling of weigeren behandeld te worden, regelt.
Zoals het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek in haar advies nr. 21329 ook aangeeft, moeten
gedwongen opname en gedwongen behandeling van elkaar worden onderscheiden en kan
gedwongen behandeling in verscheidene contexten, zo ook strafrechtelijke context en meer
bepaald de interneringswetgeving. Evenwel beperkt zij zich in dat advies tot de
dwangbehandeling in de burgerlijke context en wordt de toepassing in de strafrechtelijke
context buiten beschouwing gelaten en zou zij eventueel later het onderwerp uitmaken van een
later advies.330 Dit advies is er tot op heden niet. Toch kan dit advies nr. 21 gelezen worden met
het oog op het bepalen van wat de visie van het Comité voor Bio-ethiek is op gedwongen
behandeling evenwel geeft dit comité zelf aan een ethische beoordeling van gedwongen
behandelingen niet kan losstaan van een beoordeling van de juridische en institutionele context
waarin ze plaatsvinden waardoor er steeds rekening moet worden gehouden dat dit geldt voor
gedwongen behandeling binnen de gedwongen opname zoals bepaald in de Wet Bescherming
Persoon Geesteszieke.
157. De rechtvaardigingsgrond en het hoofddoel van gedwongen opname zijn het behoud,
het herstel en het verhogen van de autonomie van de patiënt die door zijn psychiatrische stoornis
is verzwakt. Er moet dan ook steeds voldoende respect worden getoond ten aanzien van de
329 Adv. Nr. 21 “Gedwongen behandeling bij gedwongen opname”, Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, 10 maart
2003, https://www.health.belgium.be/nl/belgisch-raadgevend-comite-voor-bio-ethiek (laatst geraadpleegd op 31
juli 2018). (Hierna: Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21). Dit advies werd gegeven naar aanleiding
van een vraag omtrent de al dan niet mogelijkheid tot het gedwongen toedienen van de prikpil. Het Comité wenst
in haar advies bepaalde ethische aspecten omtrent gedwongen behandeling te behandelen waarbij ze ook, in
ondergeschikte orde, enkele opmerkingen wenst te formuleren omtrent de gedwongen opname en de wet van 26
juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. 330 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 3.
95
beslissingsbekwaamheid van de betrokkene en moet telkens getracht worden de geïnformeerde
toestemming te verkrijgen. De beslissingsbekwaamheid is niet statisch waardoor er telkens
opnieuw moet afgetoetst worden. Wanneer dan toch een gedwongen behandeling wordt
toegediend moet dit nog steeds via de good practices gebeuren. Alvorens dat gebeurt moeten
wel enkele voorwaarden zijn voldaan: het moet gaan om de behandeling van de geestesstoornis
die aan de grondslag ligt van de maatregel, het mag niet uitsluitend gebruikt worden ter
voldoening van de belangen van derden of als loutere eenvoudige oplossing voor een
administratieve, strafrechtelijke of familiale toestand van een patiënt, het dient steeds een
therpautisch doel te hebben, het moet steeds aangepast zijn aan de psychische en
psychopathologische symptomen en de verantwoordelijke psychiater dient dit zorgvuldig,
gewetensvol en gebaseerd op de algemeen aanvaarde wetenschappelijke kennis uit te voeren.331
Het moet bijgevolg gaan om een patiënt die omwille van zijn stoornis niet in staat is vrij en
geïnformeerd in te stemmen met de voor zijn toestand noodzakelijke verzorging.332 Dit recht
op vrij en geïnformeerd toestemmen is in principe een algemeen patiëntenrecht die geldt op
elke patiënt aan wie gezondheidzorg wordt verstrekt. Zowel geesteszieke die gedwongen
werden opgenomen in de zin van de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke als geïnterneerden
genieten de in de Wet Patiëntenrechten opgenomen patiëntenrechten.333 Over het geven van
vrije en geïnformeerde toestemming wordt verder dieper ingegaan onder randnummers 180-
189.
3.2.2.2. Adviezen van de Orde der Artsen voor psychotische patiënten in de gevangenis
158. Op 12 mei 2007 vaardigde de Nationale Raad van de Orde der Artsen een advies uit
naar aanleiding van een vraag omtrent de dwangbehandeling van psychotische patiënten die in
de gevangenis verblijven.334 De vraag had betrekking op psychotische patiënten die
geïnterneerd zijn maar omwille van een gewelddadig delict en plaatsgebrek in speciale
voorzieningen in de gevangenis verblijven. Vandaag zouden deze patiënten zo veel mogelijk in
een FPC worden ondergebracht. Dit advies beperkt zich dan ook tot geïnterneerden die in de
gevangenis verblijven. Het gaat om zij die onderhevig zijn aan disciplinaire maatregelen die
door de directie zijn genomen naar aanleiding van agressief of psychotisch gedesintegreerd
gedrag waardoor de veiligheid van andere celgenoten bedreigd wordt. Er wordt dan ook
331 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 17. 332 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 4. 333 Artt. 7-8 Wet Patiëntenrechten. 334 Adv. 12 mei 2007 betreffende dwangbehandeling van psychotische patiënten in de gevangenis, Nationale Raad
Orde der Artsen, https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/dwangbehandeling-van-psychotische-
pati%EBnten-in-de-gevangenis.
96
gevraagd of deze onbehandelde psychotische patiënten tegen hun wil en dus onder dwang
kunnen worden behandeld met antipsychotica zodanig dat gevaar kan worden vermeden. Zij
verblijven nu min of meer langdurig in een geïsoleerde veiligheidscel. Het Bureau van de
Nationale Raad oordeelt dat de toediening van antipsychotica als dwangbehandeling enkel
aanvaard kon worden in een medisch-verpleegkundig kader waarbij voldoende professioneel
toezicht op de patiënt wordt gegarandeerd. Daarbij moet worden opgemerkt dat het nemen van
disciplinaire maatregelen omwille van psychotisch gedrag in principe niet kan worden
toegestaan. Om onderhevig te kunnen zijn aan een disciplinaire of tuchtmaatregelen moet de
betrokkene toerekeningsvatbaar zijn voor de daden waarvoor dergelijke maatregel zou kunnen
worden uitgesproken.335 In een toestand van psychose is hiervan geen sprake.
3.3. Dwangmaatregelen
3.3.1. Het Belgisch kader
159. Wanneer wordt gezocht naar het Belgische kader omtrent de regelgeving in verband met
het gebruik van dwangmaatregelen bij geïnterneerden is het belangrijk niet enkel binnen het
strafrecht te zoeken. Ook binnen het gezondheidsrecht kunnen enkele relevante knooppunten
worden aangehaald.
160. Binnen de Interneringswet 2014 kunnen geen bepalingen omtrent het gebruik van
dwangmaatregelen worden teruggevonden. Specifiek wat betreft geïnterneerden die in de
gevangenis verblijven kan wel een regeling worden gevonden omtrent dwang, zij het dan
ingeschreven in de bepalingen omtrent ‘orde en veiligheid’ binnen de gevangenis. Door de
(tijdelijke) toepasselijkheid van de Basiswet op in de gevangenis verblijvende geïnterneerden,
gelden immers de voor dit vraagstuk toepasselijke artikelen 107 tot en met 121 van de Basiswet
op deze categorie van geïnterneerden. Daarin moeten verschillende soorten maatregelen
worden onderscheiden. Artikel 107 t.e.m. 109 hebben betrekking op controlemaatregelen, de
artikelen 110 t.e.m. 115 hebben betrekking op bijzondere veiligheidsmaatregelen en de
artikelen 116 t.e.m. 118 regelen de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime dat
kan worden vergeleken met de isolatie of afzondering. Tot slot zijn er de maatregelen van
rechtstreekse dwang terug te vinden van artikel 119 t.e.m. 121. In artikel 119, §§1 en 3 Basiswet
335 Art. 144, §6 Basiswet vereist namelijk dat een persoon schuldig dient te zijn alvorens hem een tuchtsanctie kan
worden opgelegd. Om schuldig te zin moet aan het in de wet voorziene opzet aanwezig zijn wat in het geval van
een psychose niet het geval is en geoordeeld kan worden dat een betrokkene ontoerekengingsvatbaar is. Een
interessante visie op toerekeningsvatbaarheid en tuchtsancties kan worden gevonden in C. WITTOUCK, F.
VANDER LAENEN en T. VANDER BEKEN, “Tucht en gedetineerden met een psychiatrische problematiek”,
Panopticon 2013.34(3) 209-214.
97
wordt ‘rechtstreekse dwang’ als volgt gedefinieerd: §1 “Met het oog op de handhaving van de
orde of de veiligheid mag ten aanzien van de gedetineerden alleen rechtstreekse dwang gebruikt
worden, wanneer deze doelstellingen op geen andere wijze kunnen worden bereikt en voor de
daartoe strikt noodzakelijke tijd.” en §3 “Onder gebruik van rechtstreekse dwang in de zin van
§ 1 wordt verstaan het gebruik van fysieke dwang op personen, al dan niet met het gebruik
maken van materiële of mechanische hulpmiddelen, van dwangtuigen die de bewegingsvrijheid
beperken of van wapens die krachtens de wapenwet tot de reglementaire uitrusting behoren.”
Dit gaat om een regelgeving specifiek van toepassing binnen een gevangenis met het oog op
het garanderen van de orde en veiligheid.
161. Verruimen we geïnterneerden naar in een gedwongen context opgenomen geesteszieken
kan worden gedacht aan de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke. Een echt aanknopingspunt
kan in deze wet zelf niet worden teruggevonden. Integendeel kan er wel een verbod op het
toepassen van vrijheidsbeperkingen omwille van de diagnose en de behandeling van
psychiatrische stoornissen buiten deze de beschermingsmaatregelen die in deze wet opgenomen
zijn.336 Naast de in die wet bedoelde beschermingsmaatregelen wordt ook gewezen op deze in
de Interneringswet 2014, maar zoals reeds vermeld, vinden we ook hier geen bepalingen
omtrent in terug.
Kijken we dan naar het uitvoeringsbesluit van deze wet, het KB van 18 juli 1991337, vinden we
wel dat artikel 5 het heeft over de ‘dwangmaatregel’ wanneer het gaat om het onderbrengen
van een patiënt in een isoleer- en observatiekamer.
162. Een ander, en in de praktijk zeer belangrijk geacht instrument, is de omzendbrief van 24
oktober 1990 van Vlaams Gemeenschapsminister van Volksgezond K. WECKX. Deze
omzendbrief wordt ook wel de ‘Omzendbrief Weckx’ genoemd.338 Met deze omzendbrief
wenste de Gemeenschapsminister de directie, artsen en andere personeelsleden van
psychiatrische ziekenhuizen of psychiatrische diensten te wijzen op enkele essentiële
waarborgen die bij het nemen van bepaalde dwangmaatregelen geëerbiedigd moeten worden.
Dit vanuit zijn bekommernis omtrent de rechtspositie van patiënten die in deze voorzieningen
336 Art. 1, §1 Wet Bescherming Persoon van de Geesteszieke. 337 KB van 18 juli 1991 ter uitvoering van artikel 36 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van
de person van de geesteszieke, BS 26 juni 1991. (Hierna: KB 18 juli 1990) 338 Omz. 24 oktober 1990 betreffende afzondering van patiënten opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen en in
psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen,
http://ombudsfunctieggz.be/?action=onderdeel&onderdeel=516&titel=Gedwongen+opname%2C+afzondering+e
n+dwangbehandeling . (Hierna: Omzendbrief Weckx)
98
zijn opgenomen ter behandeling. Ondanks dat het slechts een omzendbrief betreft, geniet deze
in de praktijk een groot aanzien en volgen voorzieningen dit als richtlijn.339 Aangezien
geïnterneerden steeds meer in psychiatrische ziekenhuizen of op psychiatrische diensten
terechtkomen, wordt deze omzendbrief dan ook in het onderzoek betrokken en van naderbij
bekeken om na te gaan in welke mate het meer inzage heeft over de regeling van de rechten en
plichten van geesteszieken in het kader van het gebruik van dwangmaatregelen.
Evenwel moet worden opgemerkt dat het begrip ‘dwangmaatregel’ voor de toepassing van de
omzendbrief wordt beperkt tot ‘iedere maatregel gericht op de afzondering van een reeds
opgenomen patiënt waardoor diens bewegingsvrijheid wordt beperkt.’. Er wordt wat betreft de
toepasselijkheid geen onderscheid gemaakt tussen zij die gedwongen, dan wel vrijwillig zijn
opgenomen.340
163. Wordt er verder buiten het strafrecht gekeken, kan ook worden gewezen op de
erkenningsnormen voor ziekenhuizen en hun diensten. Ook Omzendbrief Weckx verwijst
hiernaar.341 Het betreft meer bepaald erkenningsnormen voor diensten voor neuropsychiatrie
met bepaalde kenletters, zogenaamde A342-, T343- en K344-diensten, die over observatiekamers
dienen te beschikken waarin onrustige zieken/patiënten worden ondergebracht om de veiligheid
van de patiënt te waarborgen. Dit zou zijn ingegeven om de veiligheid van patiënten,
medepatiënten en personeel te beschermen.345
164. Een ander aanknopingspunt omtrent het gebruik van dwangmaatregelen dat opnieuw
wat ruimer is en meer bepaald betrekking heeft op fixatie, isolatie, beveiliging en toezicht kan
worden gevonden in de lijst met verpleegkundige verstrekkingen die een bijlage vormt bij een
KB van 18 juni 1990.346 Dit KB verwijst naar KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de
339 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1036. 340 Omzendbrief Weckx, 1. 341 Omzendbrief Weckx, 1 en 4-5. 342 Dienst voor neuropsychiatrie voor observatie en behandeling van volwassen patiënten. 343 Dienst voor neuropsychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten. 344 Dienst voor neuropsychiatrie voor observatie en behandeling van kinderen. 345 Bijlagen art. N17, I Architecotnische normen, B, tweede lid, 11 c), art. N18, I Architectonische normen, B,
tweede lid, 10 e) en art. N19, I Architectonische normen, B, tweede lid, 11 e) KB van 23 oktober 1964 tot bepaling
van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, BS 7 november 1964. 346 KB van 18 juni 1990 houdende vaststelling van de lijst van de technische verpleegkundige verstrekkingen en
de lijst van de handelingen die door een arts aan beoefenaars van de verpleegkunde kunnen worden toevertrouwd,
alsmede de wijze van uitvoering van die verstrekkingen en handelingen en de kwalificatievereisten waaraan de
beoefenaars van de verpleegkunde moeten voldoen, BS 26 juni 1990. https://www.fnbv.be/wetgeving/algemeen/
(Hierna: KB 18 juni 1990)
99
uitoefening van gezondheidszorgberoepen. Meer bepaald naar artikel 21quinquies.347 Dit
artikel bepaalt welke activiteiten onder de uitoefening van de verpleegkunde worden begrepen.
De derde paragraaf verduidelijkt dat de Koning een lijst kan samenstellen van de in dat artikel
bedoelde verstrekkingen waarvoor voor de verstrekking door een verpleegkundige al dan niet
een medisch voorschrift nodig is. Daarnaast kan Hij ook de regels omtrent de desbetreffende
bekwaamheidsvereisten vaststellen. Dit heeft de Koning dus uiteindelijk opgenomen in het KB
van 18 juni 1990. Deze lijst bevat een opsomming van zaken waarvoor een verpleegkundige
bevoegd is zonder dat er nood is aan een voorschrift van een arts (zogenaamde B1 handelingen)
en waarvoor hier wel nood aan is (zogenaamde B2 handelingen). Hierin kan de mogelijkheid
tot medicamenteuze toedieningen en fysische beveiliging worden teruggevonden.348
3.3.2. CPT-Standards means of restraint als richtlijn
165. In het onderzoek naar het gebruik van dwangmaatregelen ten aanzien van
geïnterneerden mag de internationale context niet worden vergeten. Als lid van de Raad van
Europa kan worden verwezen naar de herziene ‘Means of restraint psychiatric establishments
for adults’ CPT-standaarden uit 2004:349 (hierna: CPT standards means of restraint). Het CPT
heeft naar aanleiding van haar bezoeken aan burgerlijke en forensisch psychiatrische
voorzieningen verspreid over Europa, enkele standaarden opgesteld omtrent het gebruik van
beperkende en dwingende middelen binnen deze instellingen. In 2004 maakte zij een herziene
versie.350 Aangezien geïnterneerden steeds meer buiten de gevangenissen en in de reguliere
GGZ en in de FPC’s worden opgenomen en dit instrument de standaarden bepaalt dat zowel
betrekking heeft op burgerlijke als op forensische voorzieningen, wordt dit hierna als een soort
richtlijn of kader gehanteerd om de bestaande Belgische wetgeving aan af te toetsen.
166. Welke bepalingen omtrent het gebruik en de toepassing van dwangmaatregelen we nu
in de verschillende bovenstaande instrumenten kunnen terugvinden wordt in de volgende
onderdeeltjes verder onderzocht. Er wordt een doorsnede gemaakt waarbij de CPT standard
means of restraint als kader wordt gebruikt, het Belgische kader tegen wordt afgetoetst
aangevuld met relevante adviezen en aanbevelingen om zo een duidelijker beeld te krijgen wat
nu is geregeld en waar er nog lacunes zijn. Zo is er het eindverslag van een werkgroep: fixatie
347 Artikel 1 KB 18 juni 1990. 348 Bijlage I, 1. Behandeling, rubriek 1.7. Medicamenteuze toedieningen en 5. Fysische beveiliging, KB 18 juni
1990. 349 CPT, Means of restraint in psychiatric establishments for adults (revised CPT standards) van 21 maart 2017,
Straatsburg, CPT/Inf(2017)6. (Hierna: CPT standards means of restraint). 350 CPT standards means of restraint, 1.
100
en isolatie van de Technische Commissie voor Verpleegkunde van de FOD Volksgezondheid
die enkele zaken in verband met deze dwangmaatregelen op een rij zet rekening houdend met
de voornoemde verschillende Belgische bepalingen.351
3.3.3. Soorten dwangmaatregelen
167. Tijdens haar bezoeken doorheen Europa stelde het CPT vast dat de in de meeste landen
gehanteerde dwingend beperkende maatregelen in een viertal soorten ingedeeld kunnen
worden. Ten eerste is er de fysieke beperking (‘physical restraint’) waarbij het personeel
bijvoorbeeld een patiënt vasthoudt of immobiliseert doormiddel van het gebruik van fysieke
kracht. Ten tweede is er de mechanische beperking (‘mechanical restraint’) waarbij
bijvoorbeeld beperkende materialen zoals riemen worden gebruik om een patiënt te
immobiliseren. Het gedwongen gebruik van medicatie om controle te krijgen over het gedrag
van een patiënt is een derde vorm van dergelijke maatregelen en wordt aangeduid als chemische
beperking (‘chemical restraint’). Tot slot is er de isolatie of afzondering (‘seclusion’) waarbij
een patiënt onvrijwillig alleen in een gesloten ruimte wordt geplaatst.352
3.3.4. Beginselen en doelstellingen
168. Algemeen kan worden gewezen op de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit,
legaliteit, maar ook verantwoordelijkheid en noodzakelijkheid die volgens het CPT steeds het
kader moeten vormen voor de toepassing van de hier besproken maatregen.353
169. Het CPT heeft gezien de indringende aard van psychiatrische patiënten en het potentieel
misbruik en slechte behandeling waarmee zij potentieel te maken krijgen, steeds bijzondere
aandacht besteed aan het gebruik van verscheidene types van beperkende maatregelen.
Daarnaast benadrukt zij dat het gebruik van beperkende maatregelen ten aanzien van
psychiatrische patiënten steeds als uiteindelijk doel heeft gebruik ervan te voorkomen en de
frequentie en duur dan ook zo veel mogelijk te beperken.354 Een belangrijk beginsel dat daar
bijkomt is het beginsel van subsidiariteit. Beperkende maatregelen mogen enkel in
uitzonderlijke gevallen worden toegepast en gebruikt als een ultimum remedium. Het enige doel
van het gebruik is om te voorkomen dat een betrokkene zichzelf of anderen zouden verwonden.
351 Technische Commissie voor Verpleegkunde Werkgroep: fixatie en isolatie, FOD Volksgezondheid, Veiligheid
van de Voedselketen en Leefmilieu, Eindverslag oktober 2007, https://www.fnbv.be/wetgeving/algemeen/ .
(Hierna: Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid); 352 Introduction, CPT standards means of restraint, 2. 353 §1.2. CPT standards means of restraint, 2. 354 § 1.7. CPT standards means of restraint, 3.
101
De duur dient dan ook zo kort mogelijk te zijn en moet worden beëindigd wanneer datgene dat
aanleiding gaf tot de toepassing van de maatregelen is verdwenen.355
In de Omzendbrief Weckx wijst toenmalig Gemeenschapsminister op het zeer ingrijpend en
ernstig karakter van dwangmaatregelen en bepaalt dan ook dat op dergelijk ogenblik patiënten
intensive behandeling en verzorging dienen te krijgen, maar ook dat de toepassing van een zo
kort mogelijke duur moet zijn. 356 Nationaal worden verpleegkundigen attent gemaakt op het
uitzonderlijk karakter van de toepassing in geval alle andere mogelijkheden falen.357
170. Daarnaast spoort CPT betrokken gezondheidszorg autoriteiten en de directie van de
psychiatrische voorzieningen aan tot de ontwikkeling van een strategie en proactieve stappen
te nemen. Daarbij moet onder andere worden gedacht aan het voorzien van een veilige materiële
omgeving, ook in de buitenlucht, voldoende gezondheidzorgpersoneel, goed opgeleid (zowel
initieel als ‘ongoing’) personeel dat betrokken is bij het toepassen van dergelijke maatregelen
en het ontwikkelen van alternatieve maatregelen zoals technieken die het escaleren van situaties
tegenhoudt).358 Daarbij komt dat psychiatrische instellingen worden aangespoord een
alomvattend, zorgvuldig opgesteld beleid uit te werken. Zowel personeel als de directie dienen
hiertoe samen te werken. Er dient bepaald te worden hoe het gebruik van dwingende
beperkende maatregelen vermeden zal worden, in welke omstandigheden welke maatregelen
toegepast kunnen worden, maar ook hoe dit praktisch dient te gebeuren, hoe er toezicht wordt
over gehouden en wat er dient te gebeuren na beëindiging. Andere noodzakelijke bepalingen
betreffen hoe personeel opgeleid moet worden, registratie, interne en externe
rapporteringsmechanismen, debriefing en de regeling van klachtenprocedures. Naast de
betrokkenheid bij de opstelling van personeel en directie, dienen patiënten geïnformeerd te
worden over het uitgewerkte beleid.359 Ook de werkgroep: fixatie en isolatie van de FOD
Volksgezondheid wees in 2007 reeds op het belang van een goed beleid omtrent het al dan niet
toepassen van deze maatregelen en het informeren van artsen en personeel. Over de patiënten
wordt niet gesproken.360 Dergelijk beleid dient te worden uitgewerkt in het huishoudelijk
reglement van de psychiatrische diensten. Bij de start van de gedwongen opname wordt de
patiënt hieromtrent geïnformeerd en dient hij dit te aanvaarden. Dit kan ook gebeuren door de
355 §§ 1.1. en 1.4. CPT standards means of restraint, 2. 356 Omzendbrief Weckx, 2. 357 Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 6. 358 Introduction, CPT standards means of restraint, 2. 359 § 1.7. CPT standards means of restraint, 3. 360 Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 7.
102
vertegenwoordiger of verwant in het geval de patiënt wilsonbekwaam is. De hiervoor
vernoemde werkgroep raadde in haar eindverslag in 2007 ook aan dat in geval van gedwongen
opname, de rechter ook op de hoogte wordt gebracht van de inhoud van dat regelement.361 Het
bepalen van de bepaling omtrent deze maatregelen dienen noodzakelijkerwijs in overleg tussen
teamleden te worden samengesteld. Voor de toepassing moet er in principe worden overlegd
met de behandelende arts, maar in zeer dringende en acute gevallen kan er worden gewerkt met
een staand order en dient de arts na afloop zo snel mogelijk op de hoogte te worden gebracht.362
171. Bepalingen omtrent welke soort en welke de voorwaarden zijn tot toepassing van
beperkende maatregelen dienen steeds bij wet te worden vastgesteld en duidt dus op het
legaliteitsbeginsel.363 Dit kadert binnen de bepaling van artikel 5.1. EVRM dat bepaalt dat de
vrijheid van personen met een geestesziekte enkel kan worden beperkt in de mate en op de
wijze dat dit bij wet is geregeld.
3.3.5. Toepassing
172. Minister Weckx duidt de bescherming van de gezondheid en de fysieke en psychische
integriteit van de patiënt aan als belangrijkste maatstaven in de beoordeling van het al dan niet
geoorloofd karakter van de dwangmaatregel bij gebrek aan een duidelijke wettelijke regeling.
Wel wordt gewezen op het respecteren van artikel 5.1 EVRM en dat het gebruik binnen deze
bepaling dient te blijven waardoor dit bijgevolg een grens vormt. Deze bepaling bevat immers
het recht op vrijheid dat enkel door bepalingen in de wet beperkt kan worden. Bovendien moet
de afzondering steeds bijdragen aan de fysieke en psychische integriteit van de betrokkene en
moet het dus gaan om een therapeutische maatregel. Omwille van dit laatste legt de
Omzendbrief dan ook de verantwoordelijkheid in handen van de behandelende arts. Andere
personeelsleden en het gehele ziekenhuis dienen evenwel ook hun verantwoordelijkheid te
dragen. 364
361 Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 11. 362 Een staand order is een door de arts vooraf vastgesteld behandelingsschema, waarin desgevallend verwezen
wordt naar standaardverpleegplannen of procedures. In dergelijk order dient de arts te vermelden onder welke
voorwaarden de beoefenaar van de verpleegkunde deze handelingen kan toepassen. Ook dient de arts met naam
aan te geven bij welke patiënt een staan order moet worden toegepast. Het is dan aan de verpleegkundigen om te
beoordelen of de voorwaarden vervuld zijn en enkel wanneer dit zo is worden de voorgeschreven handelingen
uitgevoerd. Is dit niet het geval, dan moet de arts ingelicht worden. Tot slot wordt bepaald dat uitsluitend in
dringende omstandigheden een welbepaald staand order mag worden toegepast zonder de patiënt bij naam aan te
duiden. Dit laat aan de verpleegkundigen toe om in bepaalde omstandigheden onmiddellijk vrijheidsberovende
maatregelen te gebruiken die eventueel worden ondersteund met de toediening van medicatie. Art. 7quater, §5
KB 18 juni 1990; Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 12. 363 §§ 1.2. en 1.3. CPT standards means of restraint, 2. 364 Omzendbrief Weckx, 1-2.
103
173. Het gebruik gebeurt steeds vanuit veiligheidsoverwegingen en kan nooit vanuit
therapeutisch oogpunt worden toegepast. Bovendien mogen ze niet worden gebruikt als straf of
voor het gemak van het personeel, het opvangen van personeelstekorten of ter vervanging van
adequate zorg of behandeling.365
Vanuit de praktijk wordt gewezen op het feit dat personeel, wanneer dergelijke maatregelen
toch worden toegepast, niet erop mogen vertrouwen dat de patiënt zich nu in een veilige situatie
bevindt, ook al heeft de toepassing tot doel de veiligheid te verhogen. Er dient steeds toezicht
te worden gehouden.366 Wanneer het gaat om mechanische beperkende maatregelen367 of om
afzondering, dient er continu toezicht te zijn. In het eerste geval moet een gekwalificeerd
personeelslid permanent in de ruimte aanwezig om de betrokken patiënt te voorzien in zijn
therapeutische noden en hem of haar te ondersteunen. In het geval van afzondering mag het
personeelslid buiten de kamer wachten, maar er dient steeds te worden voor gezorgd dat de
betrokken patiënt volledig gezien en gehoord kan worden. Het gebruik van videotoezicht kan
dit continu toezicht niet vervangen.368 De werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid
heeft het in haar eindverslag van 2007 enkel over het toepassen van verhoogd toezicht in
combinatie met een zorgvuldige toepassing van de maatregelen. Er wordt niet verwezen naar
verdere wettelijke bepalingen omtrent deze verhoogde veiligheidsvoorzieningen.369 Wel wordt
bepaald dat in geval van afzondering of isolatie het installeren van een bewakingscamera
overwogen zou kunnen worden. Dit wordt niet geacht in strijd te zijn met het recht op privacy
van de patiënt wanneer dit in het huishoudelijk reglement is opgenomen.370 Verder heeft de
werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid geduid op het bestaan van de mogelijkheid
van separatie. Het lijkt een soort verzachte vorm van isolatie daar de patiënt enige tijd uit de
groep wordt verwijderd en op zijn eigen kamer of in een daarvoor voorziene ruimte dient te
blijven. Dit kan dan progressief, bij gebrek aan verbetering, overgaan naar een afzondering in
een specifieke isolatieruimte.371
174. Er wordt toegestaan dat verschillende dwangmaatregelen met elkaar worden
gecombineerd. Het gaat dan om afzondering, mechanische (isolatie of fixatie) of fysieke
365 §§ 1.5. en 1.6. CPT standards means of restraint, 2; Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD
Volksgezondheid, 6. 366 Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 6. 367 Zie supra randnummers 167. 368 § 7. CPT standards means of restraint, 4. 369 Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 6. 370 Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 11. 371 Eindverslag Werkgroep: fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 11.
104
maatregelen die gecombineerd worden met chemische beperkende maatregelen. Het is enkel
toegestaan dit te doen wanneer dit de duur van de toepassing van de maatregelen vermindert of
het noodzakelijk blijkt ter voorkoming van ernstige schade aan de betrokken patiënt zelf of
derden.372 Wil men in België als verpleegkundige medicatie toedienen, moet worden gekeken
naar Bijlage I, 1. Behandeling, rubriek 1.7. Medicamenteuze toedieningen van KB 18 juni 1990
waarin wordt bepaald dat er steeds een door een arts uitgeschreven medisch voorschrift moet
zijn wanneer verpleegkundige medicatie wil voorbereiden en toedienen.373 Dit betreft een
zogenaamde technische verpleegkundige verstrekking B2 waarbij deze worden opgedragen
doormiddel van een geschreven, eventueel elektronisch of telefax medisch voorschrift, een
mondeling geformuleerd medisch voorschrift of een staand order. Dit dient evenwel aan
verschillende voorwaarden te voldoen.374 Gaat het om dringende gevallen kan een mondeling
geformuleerd voorschrift worden uitgevoerd in afwezigheid van de arts maar moet het
voorschrift telefonisch, radiofonisch of via webcam zijn meegedeeld en wordt er eventueel
verwezen naar een standaardverpleegplan, een staand order of een procedure. Daarnaast kan
een verpleegkundige die de aanwezigheid van de arts nodig acht niet worden gedwongen het
voorschrift vooralsnog uit te voeren en is hij verplicht de arts hierover in te lichten. Tot slot
dient de arts zo spoedig mogelijk het schriftelijk voorschrift te bevestigen.375
Het nemen van maatregelen ter voorkoming van lichamelijke letsels zoals fixatiemiddelen,
isolatie, beveiliging en toezicht, zijn B1 handelingen die een verpleegkundige mag stellen
zonder dat daarvoor een voorschrift van een arts voor nodig is.376
175. Artikel 5 van het KB van 18 juli 1991 voorziet dat wanneer een personen wordt
ondergebracht in een isoleer- en observatiekamer van de dienst, de geneesheer-hoofd van de
dienst deze ‘dwangmaatregel’ in een register dient op te tekenen met vermelding van de duur,
de aard en de medische indicatie. De behandelende geneesheer van de dienst parafeert dagelijks
dit register en maakt ook aantekeningen van zijn bevindingen. Bovendien moet het
verpleegkundig personeel een intensief en regelmatig toezicht houden. Verder bepaalt dit KB
dat psychiatrische diensten waar deze personen verblijven ook steeds over een huishoudelijk
reglement dienen te beschikken dat, ten minste de interne beschermingsregels en de wijze
waarop de rechten van de zieke gewaarborgd worden waar inzonderheid gedoeld wordt op de
372 § 6. CPT standards means of restraint, 4. 373 Bijlage I, 1. Behandeling, rubriek 1.7, Medicamenteuze toedieningen B2, KB 18 juni 1990. 374 Art. 7quater §§1-3, KB 18 juni 1990. 375 Art. 7quater §4 KB 18 juni 1990. 376 Bijlage I, 5. Fysische beveiliging, tweede bolletje KB 18 juni 1990.
105
rechten zoals voorzien in artikel 32 van de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke. Dit artikel
heeft betrekking op de eerbiediging van de vrijheid van mening, godsdienstige en filosofische
overtuiging en op zulke wijze dat zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid, zijn sociale en
gezinscontacten alsmede zijn culturele ontplooiing in de hand worden gewerkt. Daarnaast wordt
in dat artikel ook bepaald dat verzoekschriften of klachten uitgaand van de zieke en gericht tot
de gerechtelijke of administratieve overheden of brieven aan of van de zieke niet mogen worden
ingehouden, geopend of vernietigd en wordt het bezoek, de inzage door een gekozen geneesheer
en advocaat in het register waarin de geestesgestoorde ingeschreven staat en het geneeskundig
dossier geregeld.377 De beperking van deze bepaling bevindt zich in het feit dat dit enkel geldt
ten aanzien van gedwongen opgenomen patiënten en niet zij die vrijwillig zijn opgenomen.378
176. Ook moeten voor de betrokkene proceduremaatregelen worden voorzien en moeten
diensten met een dergelijke afzonderingskamer een interne gedragscode omstellen omtrent het
nemen van dwangmaatregelen. Hiervoor zagen we deze bepaling reeds bij KB 18 juli 1991
waarbij het ging om het huishoudelijk reglement van de psychiatrische dienst. Het betreft
weergave van in welke omstandigheden de toepassing geoorloofd is en welke regels in acht
moeten worden genomen bij het gebruik van de kamer. Alle personeelsleden moeten met het
oog op de naleving ervan, van dit intern instrument op de hoogte worden gebracht.379 Wat
betreft het beleid omtrent de toepassing van onder dwang opgenomen patiënten moet dit worden
overlegd tussen de hoofdgeneesheer van het ziekenhuis, overeenstemmend met de
ziekenhuiswet, en het verantwoordelijk medisch diensthoofd.
3.3.6. Inrichting van een afzonderingskamer
177. De betrokkene dient op een zo veilig en menswaardig mogelijke manier te worden
behandeld en waarbij comfort en privacy in de afzonderingskamer maximaal gewaarborgd
moeten worden in de zin van verlichting, verwarming, sanitair en communicatiemogelijkheid.
Deze kamer moet ook aan verschillende veiligheidsvereisten voldoen.380
3.3.7. Registratie en controle
178. Verder wordt bepaald dat een register dient te worden aangelegd dat bestaat uit
formulieren die bepaalde gegevens registreren zoals biografische gegevens, datum- en
377 Artikel 3, §2 18 juli 1991 juncto artikel 32 juncto artikel 10 Wet Bescherming Persoon Geesteszieke. 378 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1036. 379 Omzendbrief Weckx, 2. 380 Omzendbrief Weckx, 2.
106
tijdgegevens omtrent de toepassing van de maatregel, namen en handtekeningen van de
verantwoordelijke geneesheer en verantwoordelijke verpleegkundige, reden en indicatie van de
maatregel, eventuele medicatie en follow-up gegevens. Dit dient bij elke toepassing van de
afzonderingsmaatregel te gebeuren.381
Bovendien wordt bepaald dat bij onbekwame of minderjarige patiënten steeds respectievelijk
de wettelijke vertegenwoordiger, dan wel de ouders zo snel mogelijk op de hoogte dienen te
worden gebracht.382
3.4. Verhouding tot andere relevante bepalingen
3.4.1. Recht op vrijheid en veiligheid
179. In de inleiding van deze masterproef werd artikel 5.1. EVRM reeds aangehaald. Deze
bepaling bevat het recht op vrijheid en veiligheid wat inhoudt dat eenieder recht heeft op
vrijheid en veiligheid van zijn persoon en niemand van zijn vrijheid mag worden ontnomen.
Dit artikel is niet absoluut en voorziet een zestal gevallen waarbij dit overeenkomstig een
wettelijk voorgeschreven procedure wel mogelijk is. Een van deze gevallen betreft de opsluiting
van geesteszieken. Ook onze Belgische Grondwet voorzien in een dergelijke bepaling. Artikel
12 voorzien in de waarborging van de vrijheid van elke persoon en het feit dat niemand kan
worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaald en in de vorm die zij voorschrijft. De
interneringsprocedure beschreven in de Interneringswet 2014 zoals die hiervoor kort werd
aangehaald vormt de in dit artikel bedoelde wettelijk voorgeschreven procedure waardoor
geesteszieken op gegronde wijze van hun vrijheid kunnen worden beroofd. Bij het ontnemen
of beperken van de vrijheid van personen moet men dus steeds bewust blijven van het feit dat
dit in de door de wet bepaalde gevallen en op de door wet bepaalde wijze dient te gebeuren.
Ook internationaal, en zeker het CPT als orgaan van de Raad van Europa benadrukt dat alle
vormen van beperkingen en de criteria voor het gebruik ervan bij wet geregeld moeten zijn.383
3.4.2. Patiëntenrecht op het geven van geïnformeerde toestemming
3.4.2.1. Toepasselijkheid van wet patiëntenrechten
180. Aangezien de gebrekkige bepalingen omtrent de concrete uitoefening van
dwangbehandeling ook bepalingen omtrent het toepassen van dwangmaatregelen eerder
beperkt is naar Belgisch recht kan in belangrijke mate ook worden gekeken naar de Wet
Patiëntenrechten. Zoals hiervoor aangetoond is deze ook van toepassing op geïnterneerden,
381 Omzendbrief Weckx, 3. 382 Omzendbrief Weckx, 3. 383 § 1.3. CPT standards means of restraint, 2.
107
maar deze is over het algemeen van toepassing op alle patiënten ten aanzien van wie
gezondheidszorg wordt uitgeoefend. Wat betreft (dwang)behandeling is er geen discussie of dit
al dan niet onder het toepassingsgebied van de Wet Patiëntenrechten vallen. Wat betreft
dwangmaatregelen moet men indachtig zijn dat ondanks dat zij vaak in eerste plaats gebruikt
worden in het kader van veiligheidsoverwegingen, hebben zij vaak ook tegelijkertijd een
therapeutisch karakter waardoor zij ook onder de definitie van gezondheidszorg zoals
geformuleerd in de Wet Patiëntenrechten vallen.
181. Ten eerste kan worden gewezen op artikel 4 Wet Patiëntenrechten. Deze bepaalt dat de
beroepsbeoefenaar de bepalingen zoals in de wet voorzien naleeft binnen de perken van de hem
door of krachtens de wet toegewezen bevoegdheden, in de mate waarin de patiënt hieraan zijn
medewerking verleent. Wanneer het in het belang is van de patiënt pleegt hij multidisciplinair
overleg. De weigering van medewerking van een patiënt ondanks het feit dat hij of zij
gedwongen is opgenomen ontheft de beroepsbeoefenaar niet van zijn plicht de Wet
Patiëntenrechten na te leven.384
182. De toepasselijkheid van de Wet Patiëntenrechten betekent dat de artikelen 7 en 8 van
deze wet gelden. Deze artikelen bepalen immers dat elke patiënt principieel het recht heeft om
op geïnformeerde wijze zijn of haar toestemming (bij wilsonbekwaamheid via zijn
vertegenwoordiger) te verlenen voor elke tussenkomst die uitoefening van gezondheidzorg
inhoudt.385 Het betreft een basisvoorwaarde en is tegelijk een van de meest fundamentele
beginselen binnen de medische ethiek.386
De toestand van een patiënt en de getroffen maatregelen maken deel uit van zijn of haar
behandeling en moeten dan ook met hem of haar of zijn of haar vertegenwoordiger worden
besproken. Er wordt gestreefd naar het bereiken van een consensus en het resultaat dient in het
patiëntendossier te worden genoteerd. Tijdens en na de beëindiging van de toepassing van de
maatregel, dient een debriefing plaats te vinden waarin wordt uitgelegd waarom een bepaalde
maatregel werd toegepast.387 Toestemming staat tegenover dwang, ongeacht of deze door de
384 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1042. 385 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1040-1041; Eindverslag Werkgroep fixatie en isolatie FOD Volksgezondheid, 7. 386 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 5. 387 Eindverslag Werkgroep fixatie en isolatie, FOD Volksgezondheid, 7.
108
patiënt zelf, dan wel door zijn vertegenwoordiger wordt gegeven. In dit laatste geval mag de
wilsonbekwame betrokkene zich evenwel niet verzetten anders kan er wel sprake zijn van
dwang.388
183. Het geven van toestemming dient ook als een continuüm te worden gezien dat structuur
geeft aan de relatie tussen de beroepsbeoefenaar en de patiënt waarbij het verdwijnen van de
toestemming het risico op het ontstaan van een eenzijdige relatie waarbij de beroepsbeoefenaar
eenzijdig beslist en de patiënt alles dient te ondergaan.389 Daarbij komt dat het geven van
toestemming de uiting is van een fundamenteel beginsel in de gezondheidszorg, namelijk het
zelfbeschikkingsrecht en de autonomie van een patiënt. Een ander beginsel is dat van gelijkheid.
Dit kan alleen worden verkregen indien de in een relatie of behandeling betrokken actoren zo
veel mogelijk op voet van gelijkheid worden geplaatst. Ook in asymmetrische relaties moet dat
zo veel mogelijk blijven gelden. De patiënt mag niet tot een voorwerp van verzorging worden
gezien onderhevig aan de handelingen van het verzorgend personeel.390
184. In principe gaat de medische praktijk er steeds vanuit dat de toestemming impliceert dat
de integriteit van de patiënt zo veel mogelijk gerespecteerd dient te worden en dat hun
autonomie terugbezorgt dient te worden. Dit moet steeds het referentiepunt blijven, ook
wanneer de betrokkene op een bepaald moment niet langer in staat is zijn of haar vrije en
geïnformeerde toestemming te geven. Wanneer er dan sprake is van gedwongen behandeling,
betekent dit niet dat zorgverleners meer vrijheid genieten, maar net dat zij meer
verantwoordelijkheden hebben en zich aan striktere therapeutische beperkingen dienen te
houden. Er moet meer voorzichtigheid en respect aan de dag worden gelegd. Het niet in staat
zijn om toestemming te verlenen is niet steeds continu. De autonomie van de patiënt moet dan
ook steeds worden geëerbiedigd waarbij ook steeds vanuit de capaciteiten van de patiënt moet
worden gewerkt. De patiënt moet steeds behandeld worden of hij wel in staat is om zijn
toestemming te geven waardoor bijgevolg ook steeds geïnvesteerd moet worden in informeren
en overtuigen van de betrokken patiënt.391 Let wel, dit speelt voornamelijk een rol bij personen
die gedwongen zijn opgenomen volgens de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke.
388 388 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en
T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1041-1042. 389 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 5-6. 390 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 5-6. 391 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 8.
109
3.4.2.2. Wilsbekwaam en wilsonbekwaam
185. Zoals hiervoor werd verduidelijkt worden dwangmaatregelen opgelegd ter vrijwaring
van de veiligheid en gaat het om vaak zeer acute situaties. In dergelijke gevallen kan niet steeds
de toestemming van de betrokken patiënt of zijn vertegenwoordiger worden gevraagd. Vaak zal
dan ook gesteund worden op de spoedbepaling zoals die wordt voorzien in artikel 8, §5 Wet
Patiëntenrechten. Deze bepaling laat het namelijk toe dat in geval van een spoedgeval waarbij
er geen duidelijkheid is omtrent de wilsuitdrukking van de patiënt of zijn vertegenwoordiger
elke noodzakelijke tussenkomst van beroepsbeoefenaar onmiddellijk in het belang van de
gezondheid van de patiënt gebeurt.392
186. Wat betreft wilsonbekwame geestesgestoorde patiënten moet de geïnformeerde
toestemming steeds door zijn vertegenwoordiger worden gegeven rekening houdend met
eventuele voorafgaande wilsverklaringen en in het licht van de subjectieve belang van de
betroken patiënt. Wanneer een arts afwijkt van de weigering gegeven door een
vertegenwoordiger kan dat enkel met betrekking tot handelingen waartegen de wilsonbekwame
geestesgestoorde zich niet verzet zodanig dat er geen sprake is van dwang. Verzet moet zeer
ernstig worden genomen waarbij reëel, consistent en aanhoudend verzet gerespecteerd moet
worden en het onmogelijk maakt dwang toe te passen. Dit natuurlijk tenzij het er gekwalificeerd
nadeel dreigt voor de wilsonbekwame geestesgestoorde patiënt. Dit sluit aan bij de gevallen
waarin dwang mag worden toegepast: wanneer dit noodzakelijk is om ernstige schade te
vermijden. Zou men verder gaan dan dit, zou de patiënt te lang zonder de nodige zorgen blijven.
Zodoende is de toepassing van dwang steeds mogelijk wat zorgt voor het spanningsveld met de
Wet Patiëntenrechten, de menselijke waardigheid en de optimale benutting van de restcapaciteit
van geestesgestoorden.393
3.4.2.3. Noodtoestand en wettige verdediging
187. Ten aanzien van geesteszieken wordt ter voorkoming van ernstige schade aan derden
vaak gesteund op de figuren van wettige verdediging of noodtoestand.
392 Art. 8, §5 Wet Patiëntenrechten; F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van
geesteszieken” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II
Rechten van patiënten van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 1045. 393 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1047-1048.
110
188. De noodtoestand is een universele uitzondering op de voorwaarde dat behandeling enkel
kan plaatsvinden indien er geïnformeerde toestemming werd gegeven door de betrokken patiënt
(of zijn vertegenwoordiger). Wanneer een beroepsbeoefenaar zich op deze
rechtvaardigingsgrond beroept, dienen de omstandigheden aan bepaalde voorwaarden te
voldoen en komt bijgevolg zijn aansprakelijkheid niet in het gedrang. Hij zou immers
aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het niet naleven van het recht van informed consent
zoals voorzien in de artikelen 7 en 8 van de Wet Patiëntenrechten.
De figuur van noodtoestand is binnen de Wet Patiëntenrechten vertaald in artikel 8, §5 dat ook
wel de ‘spoedbepaling’ wordt genoemd. Zij voorziet namelijk in het geval er sprake is van een
spoedgeval en er geen duidelijkheid is omtrent de, al dan niet voorafgaande, wilsuitdrukking
van de betrokken patiënt de beroepsbeoefenaar mag toekomen indien dit in het belang is van
de gezondheid van de patiënt. In het licht van deze masterproef kan dan worden gedacht aan
een geesteszieke die niet in staat is zijn wil te uiten en wiens vertegenwoordiger niet bekend is
of niet tijdig kan worden bereikt. De dringendheid zorgt niet automatisch voor
wilsonbekwaamheid waardoor wilsbekwaamheid steeds het uitgangspunt dient te blijven. 394
3.4.3. Gevolg van een rechterlijke beslissing
189. Een andere moeilijkheid waarmee dwangbehandeling te maken krijgt is het feit dat het
zich feit dat een behandeling plaatsvindt naar aanleiding van een rechterlijke beslissing. Zo
komt de zorg die in normale omstandigheden tot de private sfeer behoort, nu in een eerder
publieke sfeer terecht. De patiënt is niet geheel vrij, maar wordt onder toezicht geplaatst of
eerder het wordt aan hem opgelegd. Daarnaast bestaat het gevaar dat de zorg en behandeling te
veel geïnstrumentaliseerd wordt. Daarmee wordt bedoeld dat zorgvoorzieningen en
behandelingen zou kunnen worden gebruik ter oplossing of ter opvanging van gevaren
spanningen, beperkingen en spanningen die eigen zijn aan mens en maatschappij. Zo zou het
kunnen worden misbruikt ten dienste van andere logica zoals in dit geval ter aanvulling van
instituties zoals de gerechtelijke.395
3.5. Besluit
190. Zowel wat betreft de uitoefening van dwangbehandeling als het gebruik van
dwangmaatregelen kan worden vastgesteld dat binnen de Belgische wetgeving het wettelijk
kader ontoereikend is. Er is immers geen wetgeving dat het principieel gebruik van
394 T. VANSWEEVELT en S. TACK, “Het recht op gezondheidstoestandinformatie en geïnformeerde
toestemming” in F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT (eds.), Handboek Gezondheidsrecht Volume II
Rechten van de patiënt van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 384-385. 395 Raadgevend Comité voor Bio-ethiek advies nr. 21, 7.
111
dwangmaatregelen toelaat en in de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke wordt zelfs een
soort verbod teruggevonden om andere dan in die wet of in de Interneringswet 2014 voorziene
beschermingsmaatregelen toe te passen. Wat betreft het uitvoeringsbesluit van deze wet, KB
18 juli 1991, betreft het enkel de verplichte voorziening en enkele bepalingen omtrent het
gebruik van een isoleer- en observatiekamer in voorzieningen waar geestesgestoorden die onder
de toepassing van deze wet vallen worden opgenomen, waar het bovendien beperkt is tot zij die
gedwongen zijn opgenomen. Bovendien verschilt het ook van voorziening tot voorziening als
gevolg van het feit dat een regeling telkens in het eigen huishoudelijk regelement van de
psychiatrische dienst dient te worden uitgewerkt. Het gaat om zeer fragmentarische regelingen
met vaak een zeer nauw toepassingsgebied waarbij het bovendien vaak niet geregeld is in
wetgeving, maar de Omzendbrief Weckx een belangrijke grond vormt maar die geen kracht van
wet heeft. De rechtszekerheid van geesteszieken is bij gevolg niet gegarandeerd. Daarnaast kan
ook worden opgemerkt dat de meeste regelgeving en adviezen zich situeren in het kader van
‘gedwongen opname’ en er geen specificatie wordt gemaakt van de situatie van geïnterneerden
die zich tenslotte in een strafrechtelijke context bevinden, behalve dan misschien de
internationale bepalingen, maar zij vormen eerder een richtlijn. In praktijk blijkt dat er toch,
ondanks het gebrek aan wettelijke grondslag, vaak gebruik wordt gemaakt van de
dwangmaatregelen van fixatie en isolatie.396
191. De problematiek van de dwangbehandeling van psychiatrische patiënten heeft ook reeds
het voorwerp uitgemaakt van rechtspraak van het EHRM dat in twee arresten oordeelde dat een
dwangbehandeling volgens de medisch professionele standaard verantwoord kan zijn in het
belang van zieken die volstrekt niet in staat zijn tot zelfbeschikking en op voorwaarde dat
hiervoor een therapeutische noodzaak bestaat.397
396 F. DEWALLENS en T. VANSWEEVELT, “Dwangopneming van geesteszieken” in F. DEWALLENS en T.
VANSWEEVELT (eds.), Handboek gezondheidsrecht Volume II Rechten van patiënten van embryo tot lijk,
Mortsel, Intersentia, 2014, 1035. 397 EHRM Herczegfalvy t. Oostenrijk, 24 september 1992 (série A vol. 224) en Ciorap t. Moldavië, 19 juni 2007
zoals beschreven in T. BALTHAZAR, “Gezondheidsrechtelijke reacties op psychische problemen:
dwangopneming en bescherming van onbekwamen” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER
LAENEN, Handboek forensische gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, 112.
112
4. Het recht op zorg en behandeling: te realiseren binnen of buiten
de strafrechtelijke bepaling van internering?
4.1. Personen die niet over de interneringsdrempel raken
192. Zoals in Hoofdstuk I van Deel I reeds werd verduidelijkt, dienen enkele voorwaarden te
zijn voldaan alvorens tot een interneringsmaatregel kan worden besloten. Voldoen de feiten op
het moment van de beoordeling niet aan de voorwaarden en lijdt de betrokkene op datzelfde
moment aan een geestesstoornis waardoor zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden
teniet wordt gedaan of ernstig wordt aangetast, dan zal deze vooralsnog niet geïnterneerd
kunnen worden. Zo kan de vraag rijzen in welke mate deze personen recht hebben op zorg en
behandeling aangezien zij uit de boot vallen wan internering waar duidelijk wordt voorzien in
een recht op zorg en behandeling.
193. Er zou op de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke gesteund kunnen worden,
waardoor de betrokkene via een burgerlijke procedure gedwongen wordt opgenomen, maar dan
moet vooralsnog worden getoetst of de betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor die wet.
Ten tweede zou nog gedacht kunnen worden aan het inroepen van artikel 71 Sw. voor de
strafrechter waarbij er desgevallend geen internering kan worden uitgesproken, maar die
aanleiding zou kunnen geven tot de vrijspraak. In andere gevallen zou het immer kunnen dat
deze personen in het circuit van de gewone strafuitvoering terechtkomt en gedetineerd worden.
De vraag blijft dan evenwel hoe komen zij aan hun noodzakelijke geestelijke gezondheidszorg
gezien de wat dat betreft slechte omstandigheden binnen onze Belgische gevangenissen. De
interneringsmaatregel, die toch wel van erg ingrijpende aard is, en het voorziene recht op zorg
voor geïnterneerden zou niet tot gevolg mogen hebben dat personen onderhevig aan deze
maatregel betere toegang genieten tot de geestelijke gezondheidszorg. Mocht dit wel het geval
zijn, zou de overheid en de samenleving gedeeltelijk ontsnappen aan haar maatschappelijke en
ethische plicht om goede psychiatrische hulpverlening te organiseren. Deze zorg moet namelijk
ongeacht zijn juridisch statuut voor elke burger worden voorzien. Vandaag komen deze
potentieel voor internering vatbare personen vaak in het reguliere zorgcircuit terecht waar zij
tussen andere patiënten ‘in rij staan’ om een plaatsje te bemachtigen in het toch geringe
geestelijke gezondheidszorg aanbod.398
398 H. HEIMANS, “Zal een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2017/74,
16-17.
113
194. In haar pleiten om een subjectief recht op zorg voor geïnterneerden gaf K. HANOULLE
aan dat het recht op zorg en behandeling als evenwaardig moest worden beschouwd als het
recht op bescherming van de maatschappij.399 Daarbij werd de redenering gegeven of dat
wanneer die bescherming het hoofddoel of het enige doel zou zijn van internering deze
ingrijpende veiligheidsmaatregel van onbepaalde duur wel als verantwoord kon worden
beschouwd aangezien dit op die manier zeer dicht bij de gevangenisstraf aanleunt met dat
verschil dat het van onbepaalde duur is.400 Deze redenering zou kunnen worden omgekeerd, in
die zin dat wanneer de zorg het hoofddoel wordt, en er wordt geredeneerd vanuit het feit dat
het juridisch statuut van een persoon geen rol zou mogen spelen in het recht op zorg en
behandeling, zou men de vraag kunnen stellen of de interneringsmaatregel zoals die nu is
geregeld in het strafrecht überhaupt de juiste manier is om goede, adequate zorg en behandeling
voor geestesgestoorde delinquenten te voorzien. Het werken vanuit het strafrecht, terwijl het
voornamelijk gaat om een probleem omtrent geestelijke gezondheidszorg kan vragen doen
rijzen. Het strafrecht brengt de bestraffingslogica met zich mee, waardoor de benadering van
het probleem misschien ook te sterk vanuit deze hoek wordt benaderd.401
195. In onderzoek naar de problematiek omtrent geïnterneerden die ‘uit de interneringsboot
zouden vallen’ werd door verschillende academici van de KU Leuven het standpunt ingenomen
dat internering geen straf is, een geestesstoornis niet gelijk is aan gevaarlijkheid en dat sociale
gevaarlijkheid vanuit inzichten uit de mensenrechten beperkt moet worden tot feiten van
aantasting of bedreiging van de fysieke integriteit. Dat zijn zaken die doorheen het onderzoek
in deze masterproef zijn duidelijk geworden. Dit laatste standpunt stemt overeen met de in de
Interneringswet 2014 ingeschreven interneringsdrempel waarbij vanuit het doel van de
bescherming van de maatschappij bekeken, er slecht tot de ingrijpende maatregel van
internering moet worden overgegaan als reactie op voldoende ernstige feiten. Daarnaast zijn de
onderzoekers evenwel van mening dat elkeen recht heeft op zorg en de voorziening van zorg
niet afhankelijk zou mogen zijn van het opleggen van een interneringsmaatregel.402 Zo kan dus
worden besloten dat het niet is omdat het recht op zorg expliciet wettelijk verankerd is in het
399 zie supra randnummers 78-80. 400 K. HANOULLE, “Recht op behandeling van de geïnterneerde: evenwaardig met of ondergeschikt aan
bescherming van de maatschappij”, T.Strafr. 2012/4, 209. 401 F. VANDER LAENEN, “De toekomst van de forensische geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen.
Voorzichtig hoopvol, maar ‘semper vigilans’ in W. BRUGGEMAN, E. DE WREE, J. GOETHALS, P.
PONSAERS, P. VAN CALSTER, T. VANDER BEKEN en G. VERMEULEN (eds.) Van pionier naar onmisbaar.
Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 356. 402 H. HEIMANS, “Zal een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”, Orde van de Dag 2017/74,
17.
114
kader van internering dat dit recht exclusief voor hen geldt, maar dat dit een algemeen recht is
dat op iedereen van toepassing is.
4.2. Balanceren tussen strafrecht en mensenrecht
196. Aanvullend bij het voorgaand, zou er kritiek kunnen worden gegeven op het feit dat
geïnterneerden eerst doorheen de strafrechtketen worden geloodst om hen dan met het oog op
re-integratie te heroriënteren richting zorg. Zouden er redenen kunnen zijn om geïnterneerden
zoals oorspronkelijk het geval was opnieuw buiten het strafrecht te brengen en hen niet meer
door de strafrechtsketen te jagen? Op die manier kan er rechtstreeks naar zorg en behandeling
worden gegaan en wordt de geïnterneerde opnieuw bekeken als zijnde in eerste instantie een
zieke.403 Deze masterproef sluit dan ook graag af men een van de voorstellen van K.
HANOULLE dat zij in haar boek “Internering en toerekeningsvatbaarheid” formuleert omtrent
de behandeling van geestesgestoorde delinquenten met het oog op het beter op elkaar
afstemmen van mensenrechten, de hedendaagse functies van het strafrecht en de doeleinden
van strafrechtelijke sancties.404 Zij formuleerde een voorstel dat beoogde het mogelijk te maken
een beperkte internering op te leggen. Dit zou worden aangevuld met een behandeling dat een
onderdeel is van de bestraffing. Dit moet evenwel uitgevoerd worden binnen een bepaald
referentiekader dat gebaseerd is op de mensenrechten. Het behouden van de
interneringsmaatregel, zij het dan in beperkte vorm, zorgt ervoor dat het geen straf betreft, maar
een afzonderlijke maatregel dat nog steeds binnen de vergeldende en normbevestigende
functies van het strafrecht past. Het voorzien van behandeling binnen en kader van de
mensenrechten is dan weer een veruiterlijking van het recht van eenieder op psychiatrische
behandeling. Het referentiekader geeft dan mee inhoud aan de behandeling. Vanuit de
veroordelingen van het EHRM kan dan ook worden bepaald dat op basis van artikel 5.1 (e)
EVRM de internering, die een afzonderlijke sanctie vormt, conform de
behandelingsdoelstellingen zijn en bijgevolg plaatsvinden binnen de gepaste inrichtingen. Waar
artikel 3 EVRM oplegt dat er effectief moet worden voorzien in een behandelingsaanbod of het
nu gaat om de tenuitvoerlegging van internering, dan wel van een vrijheidsstraf. Verder is het
blijvend op zoek gaan naar een evenwicht tussen vergeldende, maatschappijbeschermende en
re-integrerende doelstellingen.405
De herdenking van de interneringsmaatregel op zich is iets dat reeds verschillende jaren op tafel
ligt en aanleiding kan geven tot nadenken of de balans in evenwicht moet worden gehouden
403 T. VANDER BEKEN, “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een psychiatrische problematiek”, 49. 404 K. Hanoulle, Internering en toerekeningsvatbaarheid, Mortsel, Intersentia, 2018, 570. 405 K. Hanoulle, Internering en toerekeningsvatbaarheid, Mortsel, Intersentia, 2018, 514.
115
tussen veiligheid en behandeling, strafrecht en gezondheidsrecht, of dat die toch niet zou mogen
overhellen naar het strafrecht en geïnterneerden opnieuw, zoals oorspronkelijk, geheel uit het
strafrecht moeten worden geheven.
116
DEEL IV – Algemeen besluit
Geïnterneerden en hun rechtspositie het blijft een complex gegeven. Er dient telkens een balans te
worden gemaakt tussen veiligheid en behandeling van deze geestesgestoorde delinquenten. Dat zoeken
naar een balans is er altijd al geweest, maar dreigde zeer vaak over te hellen naar beveiliging van de
maatschappij en te redeneren vanuit een strafrechtsdenken. Met de steeds verder toenemende aandacht
voor de mensenrechten zou de balans weer naar een evenwicht kunnen worden gebracht aangezien het
EHRM steeds meer aanstuurt op adequate zorg voor deze uitermate heterogene groep geestesgestoorde
delinquenten.
Het feit dat geïnterneerden zich op een grens tussen behandeling en beveiliging bevinden toont zich ook
in hun interne rechtspositie, of liever het ontbreken daarvan. Er is geen Basiswet internering die in 1
duidelijk wet de gehele interne rechtspositie van alle geïnterneerden regelt. Gaan we opzoek naar een
regeling voor geïnterneerden komen we al vaak uit bij een strafrechtelijke basis wanneer de
geïnterneerde als delinquent wordt bekeken. Vandaag is er wel een subjectief recht op zorg geregeld in
de Interneringswet 2014, maar wordt dit niet verder uitgewerkt. Dat is misschien goed, omdat dit de
kans geeft buiten het strafrecht op zoek te gaan naar een invulling. Kijken we vanuit het
gezondheidsrecht naar hem en als patiënt, dan is het vaker versnipperd. Het vaakst vinden we dan ook
bepalingen omtrent gedwongen opgenomen geïnterneerden en hun rechten, maar als het over personen
die zich in een gedwongen context van behandeling bevinden maar die ook feiten heeft gepleegd, komen
we zeer snel opnieuw uit bij wetgeving van toepassing op delinquenten. Evenwel mogen ook de
overkoepelende mensenrechten niet uit het oog worden verloren en geeft dit steeds een basis van waaruit
moet worden vertrokken.
Proberen we buiten het strafrecht te gaan blijk het gezondheidsrecht zeer vaak algemene en op alle
patiënten toepasselijke wetgeving uit te vaardingen en er relatief weinig is voor forensisch
psychiatrische patiënten. Die tak van de psychiatrie, de forensiche psychiatrie en de forensische
geestelijke gezondheidszorg dient dan ook verder te worden uitgebouwd. Daarbij is samenwerking een
zeer belangrijke actor. Het meer proberen benaderen van een geïnterneerde als patiënt is een zeer goede
vooruitgang, waardoor dit niet meer op de achtergrond blijft. Maar het veiligheidsaspect en de
beveiliging van de maatschappij mag volgens mij zeker niet uit het oog worden verloren, het is nu
eenmaal ook een kenmerk van een geïnterneerde. Het is niet omdat het om twee kenmerken gaat dat het
dient te botsen, maar er moet voor elk op zijn eigen terrein met gespecialiseerde actoren onderzoek
worden gedaan naar wat nu vanuit het perspectief van patiënt dan wel vanuit dat van delinquent, zaken
zijn die fundamenteel zijn. Dit zijn de gewichten die op de schaal moeten worden gelegd waarbij de ene
de andere opnieuw in balans brengt tot dat evenwicht wordt gevonden dat België tot een mensenrechten
respecterende staat maakt die ze beoogt te zijn.
117
BIBLIOGRAFIE
Wetgeving
Internationaal
❖ Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, BS 31maart
1949.
❖ Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van 4 november 1950, Raad van
Europa, Rome.
❖ Declaration on the Rights on Mentally Retarded Persons van 20 december 1971,
Algemene Vergadering Verenigde Naties, resolution 2856 (XXVI).
❖ Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of
mental health care van 17 december 1991, Algemene Vergadering Verenigde Naties,
A/RES/46/119.
❖ Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners adopted by the the First United
Nations Congress on the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders held at
Geneva in 1995 and approved by the Economic and Social Concil by its Resolution 663
C (XXIV) of 31 July 1957 and Resolution 2076 (LXII) of 13 May 1977.
❖ Recommendation Rec(92)6 to Member States on a coherent policy for people with
disabilities van 9 april 1992, Comité van Ministers.
❖ European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading
Treatment or Punishment (CPT) ‘Health-care services in prison’ 3rd General Report of
the CPT, 1993, CPT/Inf(93)12.
❖ Resolution Standard Rules on the Equalization of Opportunities for Persons with
Disabilities van 4 maart 1994, Algemene Vergadering Verenigde Naties, A/RES/48/96.
❖ European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading
Treatment or Punishment (CPT), ‘Involuntary placement in psychiatric establishments’
extract from the 8th General Report of the CPT, 1998, CPT/Inf(98)12.
❖ Recommendation Rec(2004)10 to Member States concerning the protection of the
human rigths and dignity of persons with mental disorder and its Explanatory
Memorandum van 22 september 2004, Comité van Ministers.
❖ Recommendation Rec(2006)2 to Member States on the European Prison Rules van 11
januari 2006, Comité van Ministers.
❖ Convention on the Rights of Persons with Disabilities and Optional Protocol van 3
december 2006, Verenigde Naties, A/RES/61/106.
118
❖ Resolution United Nations Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners (the
Nelson Mandela Rules) van 17 december 2015, Algemene Vergadering Verenigde
Naties, A/res/70/175.
Nationaal
❖ Strafwetboek van 8 juni 1867, BS 9 juni 1867.
❖ Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen,
gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten vervangen door
de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en
gewoontemisdadigers, BS 17 juli 1964.
❖ Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke,
BS 27 juli 1990.
❖ Gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, BS 17 februari 1994.
❖ Wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, BS 27 augustus 1994.
❖ Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002.
❖ Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van
gedetineerden, BS 1 februari 2005.
❖ Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis,
BS 13 juli 2007. (opgeheven)
❖ Gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere
verzorgingsinrichtingen, BS 7 november 2008.
❖ Wet van 13 mei 2009 houdende de instemming met volgende Internationale Akten: -
Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, - Facultatief Protocol bij het
Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangenomen te New York
op 13 december 2006, BS 22 juli 2009.
❖ Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering, BS 9 juli 2014.
❖ Wet van 19 december 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, BS 29
december 2014.
❖ Wet van 4 mei 2016 houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie, BS 13
mei 2016.
❖ Wet van 20 februari 2017 tot wijziging van de wet van 26 juni 1990 betreffende de
bescherming van de persoon van de geesteszieke, BS 22 maart 2017.
119
❖ KB 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, BS 25 mei
1965.
❖ KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van
verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005
betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, BS 21 april
2011.
❖ KB van 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van
verscheidene bepalingen van titel VII van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende
het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, BS 21 april 2011.
❖ KB van 1 juli 2014 tot aanwijzing van een forensisch psychiatrisch centrum, BS 11 juli
2014.
❖ KB 19 december 2014 in uitvoering van artikel 56,§3ter van de wet betreffende de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd
op 14 juli 1994 voor de forensisch psychiatrische centra, BS 29 januari 2015.
❖ KB van 25 april 2017 tot aanwijzing van een forensisch psychiatrisch centrum, BS 10
mei 2017.
❖ KB van 21 juli 2017 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 19 december 2014 in
uitvoering van artikel 56, §3ter van de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 voor de
forensische psychiatrische centra.
❖ Ministerieel besluit van 28 oktober 2015 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor
de erkenning van geneesheren-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de
forensische psychiatrie, alsmede van stagemeesters en stagediensten, BS 10 november
2015.
❖ Voorstel van Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden,
Amendementen van 11 mei 2004, Parl.St. Kamer 2003-04, 0231/003.
❖ Voorstel van Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Verslag
van 24 november 2004, Parl.St. Kamer 2003-04, 0231/015.
❖ Omz. 24 oktober 1990 betreffende afzondering van patiënten opgenomen in
psychiatrische ziekenhuizen en in psychiatrische afdelingen van algemene
ziekenhuizen,
http://ombudsfunctieggz.be/?action=onderdeel&onderdeel=516&titel=Gedwongen+op
name%2C+afzondering+en+dwangbehandeling .
120
Rechtspraak
❖ EHRM 30 juli 1998, Aerts t. België, nr. 2535/94.
❖ EHRM 10 november 2004, Morsink t. Nederland nr. 48865/99.
❖ EHRM 13 oktober 2009, De Schepper t. België, nr. 27428/07.
❖ EHRM 6 september 2016, W.D. t. België, n°73548/13.
Rechtsleer
❖ BOERS, A., VANDEVELDE, S., SOYEZ, V., TING TO, W.,” Het zorgaanbod voor
geïnterneerden in België”, Panopticon 2011.2, 17 – 36.
❖ BRUGGEMAN, W., DE WREE, E., GOETHALS, J., PONSAERS, P., VAN
CALSTER, P., VANDER BEKEN, T. en VERMEULEN, G. (eds.) Van pionier naar
onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon, Antwerpen, Maklu, 2009, 822p.
Bijlage:
▪ VANDER LAENEN, F., “De toekomst van de forensische geestelijke
gezondheidszorg in Vlaanderen. Voorzichtig hoopvol, maar ‘semper vigilans’
356-369.
❖ DAEMS,T., EECHAUDT, V., MAES, E. en VANDER BEKEN, T., “De Basiswet van
12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de
gedetineerde: een status quaestionis”, T. Strafr. 2014/1, 2-46.
❖ DEWALLENS, F. en VANSWEEVELT,T., Handboek gezondheidsrecht Volume II
Rechten van patiënten van embryo tot lijk, Mortsel, Intersentia, 2014, 1632p.
Bijdrage:
▪ VANSWEEVELT, T., “Het recht op een kwaliteitsvolle dienstverstrekking”,
307-310.
▪ VANSWEEVELT, T. en TACK, S., “Het recht op
gezondheidstoestandinformatie en geïnformeerde toestemming”, 331-428.
▪ DEWALLENS, F. en VANSWEEVELT, T., “De dwangopneming van
geesteszieken”, 979 – 1052.
▪ LIERMAN, S., “Recht op gezondheidszorg”, 281-290.
❖ DHEENDENE, J., SEYNNAEVE, K. en VAN DER AUWERA, A., “De
geïnterneerdenpopulatie in Vlaamse gevangenissen: enkele cijfergegevens”, Fatik nr.
145 2015, 4-9.
121
❖ EECHAUDT, V., VANDER LAENEN, F. en VANDER BEKEN, T, “Patiëntenrechten
in de gevangenis: we zijn er nog niet”, Fatik nr. 153, 1-8.
❖ HANOULLE, K., “Recht op behandeling van de geïnterneerde: evenwaardig met of
ondergeschikt aan bescherming van de maatschapij?”, T. Strafr. 2012/4, 207-211.
❖ HEIMANS, H., VANDER BEKEN, T. en SCHIPAANBOORD, E., “Eindelijk een
echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase”, RW 2014-
15 nr. 27, 1043-1064.
❖ HEIMANS, H., VANDER BEKEN, T en SCHIPAANBOORD, E. “Eindelijk een echte
nieuwe en goede wet op de internering? Deel 2: De uitvoeringsfase”, RW 2015-16 nr.
2.2015 42-62.
❖ HEIMANS, H., “Zal een beperking van de internering een betere zorg garanderen?”,
Orde van de Dag 2016/74, 12-20.
❖ JEANDARME, I., “Forensische psychiatrie à la flamande”, Orde van de Dag 2017/74,
32 – 40 .
❖ ROBERT, L., “System error. Een pilootarrest over internering in Belgische
gevangenissen”, Fatik 151 2016, 3-4.
❖ SMETS, H. VERELST, R. en VANDENBERGHE, J., “Geestesziek en gevaarlijk:
gedwongen opname of internering? Het Belgisch wettelijke kader”, Tijdschrift voor
psychiatrie 51 2009/4, 217- 225.
❖ SEYNNAEVE, K., BEEUWSAERT, H., en DECKERS, A., “Recht op zorg?!”, Orde
van de Dag 2016/74, 51-57.
❖ Spapens, T., Groenhuisjen, M. en Kooiman T. (eds.), Universalis, Mortsel, Intersentia,
2011, 1093.
Bijdrage:
▪ DEPREEUW, W. ,“Internering in België. Van schuldig verzuim naar aanzet tot
beleid.”, 49-61.
❖ VANDERBEKEN, T., BROEKAERT, E., AUDENAERT, K., VANDER LAENEN,
F., VANDEVELDE, S., VANDERPLASSCHEN, W. (eds.) Sterktes van mensen.
Sterktegerichte strategieën voor het ondersteunen van mensen met een psychiatrische
problematiek die strafbare feiten pleegden, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2016, 182p.
▪ Bijdrage:
▪ SCHIPAANBOORD, E., “Een juridisch kader voor wetsovertreders met
een psychiatrische stoornis, 75-93.
122
❖ VANDER BEKEN, T. en VANDER LAENEN, F., “Bezorgd om zorg”, Panoticon 38,
77-82.
❖ VANDER LAENEN, F., CASSELMAN, J., KLERKX, J. en VERMEIREN, R,
“Terwijl we wachten op de FPC’s: De organisatie van de forensische geestelijke
gezondheidszorg”, Panopticon 2011.6, 43-48.
❖ VANDER LAENEN, F. en DE PAUW, K., “Psychiatrische patiënten en politie: samen
in de samenleving?”, Orde van de Dag 2016/74, 5-11.
❖ VANDEVELDE, S., DE SMET, S. VANDERPLASSCHEN, W. en TING TO, W.
(red.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden,
Academia Press, Gent, 2013, 134p.
Bijdragen:
▪ VANDEVELDE, S. , DE SMET S. en TING TO, W., “Internering in België”,
11-16.
▪ VANDER BEKEN T. en VANHAELEMEESCH, D., “Juridische aspecten met
betrekking tot internering”, 17-28.
▪ HEIMANS, H., “De Forensisch Psychiatrische Centra, interneringswet(ten) en
andere regelgeving: een kritische reflectie”, 29-46.
❖ WITTOUCK C., AUDENAERT, K. en VANDER LAENEN, F. (eds.), Handboek
forensische gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2015, 438p.
Bijdragen:
▪ VANDER BEKEN, T., “Strafrechtsbedeling en wetsovertreders met een
psychiatrische stoornis”, 31-51.
▪ SCHIPAANBOORD, E. en VANDER BEKEN, T. “De interneringswet van
2014”, 53-80.
▪
Internetbronnen en varia
❖ Adv. over de forensische psychiatrie, Koninklijke Academie voor Geneeskunde van
België (KAGB), 26 april 2014, http://www.academiegeneeskunde.be/adviezen .
(laatst geraadpleegd 9 juli 2018).
❖ Adv. Nr. 21 “Gedwongen behandeling bij gedwongen opname”, Raadgevend Comité
voor Bio-ethiek, 10 maart 2003,
https://www.health.belgium.be/nl/belgisch-raadgevend-comite-voor-bio-ethiek
(laatst geraadpleegd op 31 juli 2018).
123
❖ Adv. inzake het algemeen referentiekader voor de uitbouw van de ”forensische
psychiatrische zorg”, Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen Ministerie van
Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, 12 juli 2001,
https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/advies-2001-
referentiekader-uitbouw-forensische-psychiatrische-zorg .
❖ Dienst Strafrechtelijk Beleid, Interneringen, ‘Aantal veroordelingen – Per veroordeelde,
Nationaal’, http://www.dsb-
spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=129,(laatst geraadpleegd op 17
april 2018).
❖ Dienst Strafrechtelijk Beleid, Interneringen, ‘Aantal veroordelingen – Naar geslacht,
Nationaal’, http://www.dsb-
spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=130, (laatst geraadpleegd op 17
april 2018).
❖ Dienst Strafrechtelijk Beleid, Interneringen, ‘Aantal veroordelingen – Naar Belg/Niet-
Belg, Nationaal’, http://www.dsb-
spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=132, (laatst geraadpleegd op 17
april 2018).
❖ Dienst Strafrechtelijk Beleid, Interneringen, ‘Aantal veroordelingen – Naar leeftijd,
Nationaal’,
http://www.dsb-spc.be/web/index.php?option=com_wrapper&Itemid=131, (laatst
geraadpleegd op 17 april 2018).
❖ Forensisch Psychiatrische Centra: Informatiefolder FPC Gent,
https://www.fpcnv.be/behandelcentra/fpc-gent/ (onder ‘Bezoekers van patiënten’) en
Informatiefolder FPC Antwerpen, https://www.fpcnv.be/behandelcentra/fpc-antwerpen/ (onder
‘Bezoekers van patiënten’).
❖ GEENS. K Minister van Justitie, Het Justitieplan - Een efficiëntere justitie voor meer
rechtvaardigheid, 2015 https://www.koengeens.be/policy/justitieplan .
❖ MEESE, J., “EHRM veroordeelt België in pilootarrest inzake internering”, 7 september
2016, http://vansteenbrugge-advocaten.be/pilootarrest-ehrm-internering/ (laatst
geraadpleegd op 20 juli 2018).
❖ Reflectiegroep “zorg en detentie” FOD Gezondheidszorg, Volksgezondheid, Veiligheid
van de Voedselketen en Leefmilieu, Memorandum naar een volwaardige
gezondheidszorg voor gedetineerden en geïnterneerden in België, , 25 juli 2014,
124
❖ Te Gek!?, internering, https://www.tegek.be/internering/meer-over-internering/wist-je-
dat-.html.
❖ Technische Commissie voor Verpleegkunde Werkgroep: fixatie en isolatie, FOD
Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Eindverslag oktober
2007, https://www.fnbv.be/wetgeving/algemeen/ .
❖ VERMEULEN, E. i.s.m. Associate Directors, Documentaire ‘9999’,
http://www.9999themovie.com/.