30
Machten en logaritmen •Eerst was er het bepalen van de som. •Om een som ongedaan te maken kwam er het verschil. •Om sneller een herhaalde som te bepalen kwam er het product. •Dat vroeg om het principe van verdeel. •Vervolgens ging het om de macht. •Die riep de wortel over zich uit. •Maar moest ook zijn gelijke vinden in de logaritme. 3 8 log 2 8 8 2 2 3 3 Een stukje geschiedenis

Machten en logaritmen

  • Upload
    clark

  • View
    95

  • Download
    2

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Een stukje geschiedenis. Machten en logaritmen. Eerst was er het bepalen van de som. Om een som ongedaan te maken kwam er het verschil. Om sneller een herhaalde som te bepalen kwam er het product. Dat vroeg om het principe van verdeel. Vervolgens ging het om de macht. - PowerPoint PPT Presentation

Citation preview

Page 1: Machten en logaritmen

Machten en logaritmen

•Eerst was er het bepalen van de som.

•Om een som ongedaan te maken kwam er het verschil.

•Om sneller een herhaalde som te bepalen kwam er het product.

•Dat vroeg om het principe van verdeel.

•Vervolgens ging het om de macht.

•Die riep de wortel over zich uit.

•Maar moest ook zijn gelijke vinden in de logaritme. 38log

28

82

2

3

3

Een stukje geschiedenis

Page 2: Machten en logaritmen

Rekenregels voor machten en logaritmen

9.1

Page 3: Machten en logaritmen

Vergelijkingen van de vorm glog(A) = glog(B)

• glog(A) = B geeft A = gB

• gA = B geeft A = glog(B)• glog(A) = glog(B) geeft A = B• gA = gB geeft A = B

AB = AC geeft A = 0 ⋁ B = C of een substitutie.

Controleer bij logaritmische vergelijkingen of de logaritmen van de oorspronkelijke vergelijking gedefinieerd zijn voor de gevonden waarden.

9.1

Page 4: Machten en logaritmen

Voorbeeldopgaven

)27log(2)3log(3

)7log(2

)5log(4

34

2

1

3

)64

27log(

)4log()27log(

4)27log(

)9log(2)3log(3

)28

1log(

)7log()2

1log(

)405log(

)5log()81log(

)5log()3log(

4

444

4

34

2

1

2

12

2

1

3

33

343

Page 5: Machten en logaritmen

)log()log( ba gg

g)log(

)log(

b

a

g

g

g

g

)log(b

ag

g

b

a

Opgave 5

)log(bn g

g nbg

g )( )log(

nb

)log( ng bg

Page 6: Machten en logaritmen

opgave 9a

5log(x) = 2 + ½ · 5log(3)

5log(x) = 5log(52) + 5log(3½)

5log(x) = 5log(25) + 5log(√3)5log(x) = 5log(25√3)

x = 25√3

voldoet

Page 7: Machten en logaritmen

opgave 9b

3log(x + 4) + 1 = 2 · 3log(x - 2)

3log(x + 4) + 3log(3) = 3log((x – 2)2)

3log(3(x + 4)) = 3log((x – 2)2)3log(3x + 12) = 3log((x - 2)2)

3x + 12 = x2 – 4x + 4

x2 – 7x – 8 = 0

(x – 8)(x + 1) = 0

x = 8 ⋁ x = -1

voldoet voldoet niet

Page 8: Machten en logaritmen

Vergelijkingen met logaritmen

9.1

Page 9: Machten en logaritmen

opgave 14a

3x · 2log(x + 1) = ½log(x + 1)

3x · 2log(x + 1) = -2log(x + 1)

3x = -1 ⋁ 2log(x + 1)

x = -⅓ ⋁ x + 1 = 1

x = -⅓ ⋁ x = 0

voldoet voldoet

Page 10: Machten en logaritmen

opgave 19a

3x+2 + 3x = 600

32 · 3x + 3x = 600

9 · 3x + 3x = 600

10 · 3x = 600

3x = 60

x = 3log(60)

Page 11: Machten en logaritmen

De standaardgrafiek y = gx

Ox

y

Ox

yg > 1 0 < g < 1

11

domein ℝ

bereik 〈 0, 〉

de x-as is asymptoot

Asymptoot is een lijn waar de grafiek op den duur mee samenvalt.

9.2

Page 12: Machten en logaritmen

De standaardgrafiek y = glog(x)

Ox

y

Ox

yg > 1

1 1

1stijgend

dalend

1

0 < g < 1

domein 〈 0, 〉

bereik ℝ

de y-as is asymptoot

9.2

Page 13: Machten en logaritmen

Transformaties toepassen op exponentiele en logaritmische standaardfuncties.

9.2Opgave 23

Page 14: Machten en logaritmen

opgave 27

f(x) = 3x - 1 – 2 en g(x) = 4 – 3x

a f(x) = g(x)3x - 1 – 2 = 4 – 3x

3x · 3-1 – 2 = 4 – 3x

⅓ · 3x – 2 = 4 – 3x

1⅓ · 3x = 63x = 4½x = 3log(4½)

yA = g(3log(4½)) = 4 – 4½ = -½

Dus A(3log(4½)), -½).

b f(p) – g(p) = 63p - 1 – 2 – (4 – 3p) = 63p · 3-1 – 2 – 4 + 3p = 61⅓ · 3p = 123p = 9p = 2 9.2

Page 15: Machten en logaritmen

opgave 311

2( ) log(2 )f x x1

2( ) 2 log( 2)g x x 1

( ) ( 1 )8

f p g p q 1( ) ( 1 )

8g p f p q

1 1

2 21

log(2 ) 2 log( 1 2)8

p p 1 1

2 21

2 log( 2) log(2( 1 ))8

p p 1 1 1

2 2 21 1

log(2 ) log( ) log( 3 )4 8

p p 1 1

2 21 25

log(2 ) log( )4 32

p p

1 1 1

2 2 21 1

log( ) log( 2) log(2 2 )4 4

p p 1 1

2 21 1 1

log( ) log(2 2 )4 2 4

p p

1 1 12 2

4 2 4p p

1 252

4 32p p

64 8 25p p

56 25p 25

56p

2 8 9p p

7 7p

1p

25

56p

1

225 25

( ) ( ) log( )56 28

q f p f 1

2( ) ( 1) 2 log(1) 2q f p g 1p

en

geeft

geeft

voldoet voldoet

Page 16: Machten en logaritmen

opgave 37a

f(x) = 2log(x) en g(x) = 2log(x – 3)

Stel xB = p, dan is xC = 3p.

f(p) = g(3p) = q geeft2log(p) = 2log(3p – 3)p = 3p – 3-2p = -3p = 1½q = f(p) = f(1½) = 2log(1½)

Page 17: Machten en logaritmen

opgave 37b

yB = 2 · yE , dus f(r) = 2 · g(r)

f(r) = 2 · g(r) geeft

2log(r) = 2 · 2log(r – 3)

2log(r) = 2log((r – 3)2)

r = (r – 3)2

r = r2 – 6r + 9

r2 – 7r + 9 = 0

D = 49 – 4 · 1 · 9 = 13

7 13 7 135,303

2 2r r

voldoet niet voldoet

Page 18: Machten en logaritmen

De afgeleide van f(x) = ax

f(x) = ax geeft f’(x) = f’(0) · ax

Het getal e

In opgave 42 heb je gezien dat

dus voor a ≈ 2,718 geldt[ax]’ = 1 · ax. f(x) = ex geeft f’(x) = ex

1

0lim( 1) 2,718h

hh

Zo gelden voor e ook de rekenregels voor machten

9.3

Page 19: Machten en logaritmen

Functies met e-machten differentiëren

9.3

Page 20: Machten en logaritmen

opgave 51

f(x) = (x2 – 3)ex

a f(x) = 0 geeft(x2 – 3)ex = 0x2 – 3 = 0 e⋁ x = 0x2 = 3 geen opl.⋁x = √3 ⋁ x = -√3De nulpunten zijn √3 en -√3.

b f(x) = (x2 – 3)ex geeft f’(x) = 2xex + (x2 – 3)ex = (x2 + 2x – 3)ex

f’(x) = 0 geeft(x2 + 2x – 3)ex = 0x2 + 2x – 3 = 0 e⋁ x = 0(x + 3)(x – 1) = 0x = -3 ⋁ x = 1max. is f(-3) = 6e-3 =min. is f(1) = -2e

c Als x heel klein is, dan is ex ≈ 0, dus is de functiewaarde vrijwel 0,dus y = 0 is horizontale asymptoot.

d f(x) = p heeft precies twee oplossingen voorp = ⋁ -2e < p ≤ 0.

3

6

e

3

6

e

Page 21: Machten en logaritmen

opgave 56a

f(x) =

y = = eu met u = ¼x2 – 2x + 2

f’(x) = = eu · (½x – 2) = (½x – 2)

f’(x) = 0 geeft

(½x – 2) = 0½x – 2 = 0 = 0⋁x = 4 geen opl.

min. is f(4) = e4 – 8 + 2 = e-2 =

Bf =

212 2

4x x

e

212 2

4x x

e

212 2

4x x

e

212 2

4x x

e

212 2

4x x

e

2

1

e

2

1,

e

dy dy du

dx du dx

9.3

Page 22: Machten en logaritmen

opgave 56b

O = OP · PQ = p · f(p) =

½p2 – 2p + 1 = 0

D = 4 – 4 · ½ · 1 = 2

De oppervlakte is maximaal voor

212 2

4p p

pe

2 21 12 2 2 2

4 41

1 ( 2)2

p p p pdOe p p e

dp

212 22 4

1( 2 1)2

p pp p e

0dO

dp

212 22 4

1( 2 1) 02

p pp p e

2 2 2 2

1 1p p

2 2 2 2p p

2 2p

geeft

Page 23: Machten en logaritmen

Logaritmen met grondtal e

De natuurlijke logaritme van een getal a is de logaritme van a met grondtal e,dus ln(a) = elog(a)

Voor de natuurlijke logaritme gelden de rekenregels voor logaritmen.

9.4

Page 24: Machten en logaritmen

opgave 64

a 3x ln(x) = 2 ln(x)3x = 2 ln(⋁ x) = 0x = ⋁ x = 1vold. vold.

b ln2(x) – ln(x) = 0Stel ln(x) = pp2 – p = 0p(p – 1) = 0p = 0 ⋁ p = 1ln(x) = 0 ln(⋁ x) = 1x = 1 ⋁ x = e

c x2 ln(x + 1) = 4 ln(x + 1)x2 = 4 ln(⋁ x + 1) = 0 x = 2 ⋁ x = -2 ⋁ x + 1 = 1x = 2 ⋁ x = -2 ⋁ x = 0vold. vold.niet vold.

2

3

Page 25: Machten en logaritmen

Exponentiële en logaritmische functies differentiëren

9.4

Page 26: Machten en logaritmen

opgave 66a

f(x) = 22x – 2x

f’(x) = 2 · 22x · ln(2) – 2x · ln(2)= (2 · 22x – 2x)ln(2)= (22x + 1 – 2x)ln(2)

f’(x) = 0 geeft(22x + 1 – 2x)ln(2) = 022x + 1 – 2x = 022x + 1 = 2x

2x + 1 = xx = -1

f(-1) = 2-2 – 2-1 = ¼ - ½ = - ¼ Bf = [- ¼ , 〉

9.4

Page 27: Machten en logaritmen

opgave 66b

f’(0) = (20 + 1 – 20) · ln(2)= (2 – 1)ln(2)= ln(2)

Kijkend naar de grafiek wordt het antwoord

0 < a < ln(2) ⋁ a > ln(2)

Page 28: Machten en logaritmen

geeft

f(x) = 0 geeft

10 ln(x) = 0ln(x) = 0x = 1

Dus A(1, 0).

Stel k: y = ax + bmet a = f’(1) =

k: y = 10x + bdoor A(1, 0)

Dus k: y = 10x - 10

opgave 75a

10ln( )( )

xf x

x

2

1010ln( ) 1

'( )x x

xf xx

2

10 10ln( )x

x

10ln( )0

x

x

2

10 10 ln(1)10

1

0 = 10 + b-10 = b

9.4

Page 29: Machten en logaritmen

opgave 75b

f’(x) = 0 geeft

10 – 10ln(x) = 0ln(x) = 1x = e

max. is f(e) =

2

10 10ln( )0

x

x

10ln( ) 10e

e e

Page 30: Machten en logaritmen

opgave 75c

Stel xB = p, dan is xC = 2p.

f(p) = f(2p) = q geeft

10ln(p) = 5ln(2p)2ln(p) = ln(2p)ln(p2) = ln(2p)p2 = 2pp2 – 2p = 0p(p – 2) = 0p = 0 ⋁ p = 2vold.niet vold.

q = f(p) = f(2) =

10ln( ) 10ln(2 )

2

p p

p p

10ln(2)5ln(2)

2