Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Met brede(re) ervaring de toekomst in
10 jaar beleid en praktijk van signalering en aanpak radicalisering
in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
17 december 2015
E:M+MA - Experts in Media en Maatschappij
Rob Witte
Menno Jacobs
m.m.v. Iris Muis
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
1
Inhoud
Samenvatting 3
1. Aanleiding 6
1.1 Inleiding 6
1.2 Verschillende steden, verschillende beelden 6
1.3 Amsterdam, Rotterdam en Den Haag 7
1.4 Onderzoek naar 10 jaar radicaliseringsbeleid 7
1.5 Leeswijzer 8
2. Radicalisering binnen een context 10
2.1 Inleiding 10
2.2 Radicalisering als proces 10
2.3 Radicaliseringsproces in een context 11
2.4 Concretisering onderzoeksvragen 13
3. Landelijke context voor beleid 14
3.1 Inleiding 14
3.2 Voorafgaand aan 2004 14
3.3 Het dreigingsbeeld in Nederland 2004 – 2015 16
3.4 Het Nederlandse radicaliseringsbeleid 2004 – 2015 27
4. Amsterdam 40
4.1 Naar een radicaliseringsaanpak 40
4.3 Heroriëntatie 47
4.4 Amsterdamse situatie anno 2015 51
5. Rotterdam 54
5.1 Naar een radicaliseringsbeleid 54
5.3 Heroriëntatie 59
5.4 Rotterdamse situatie anno 2015 60
6. Den Haag 63
6.1 Liever een integrale dan specifieke aanpak 63
6.3 Toch apart radicaliseringsbeleid? 69
6.4 Nadere specificering in veranderende context 72
6.5 De zomer van 2014 75
6.6 Haagse situatie anno 2015 77
7. Tien jaar lokaal beleid vergeleken 80
7.1 Inleiding 80
7.2 De contexten voor lokaal radicaliseringsbeleid 80
7.3 Start van een aanpak radicalisering 83
7.4 Heroriëntaties 84
7.5 Aanscherping sinds 2014 86
7.6 Huidige stand van zaken 86
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
2
8. Conclusies en lessen 88
8.1 Inleiding 88
8.2 De radicaliseringscontext 88
8.3 De beleidscontext 89
8.4 De praktijkcontext 90
8.5 Uitvoeringsdilemma’s en lessen voor de toekomst 92
Bijlage
Literatuur
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
3
Samenvatting
Inleiding
Het radicaliseringsproces van individuen en/of groepen vindt nooit in een vacuüm plaats, maar binnen vele,
uiteenlopende lokale, nationale en zelfs internationale contexten. Natuurlijk spelen persoonlijke
omstandigheden en naaste omgeving vaak een belangrijke rol. Maar ook deze zijn niet los te zien van de
lokale context waarin zij en hun omgeving(en) verkeren. Daarop hebben (inter)nationale gebeurtenissen en
ontwikkelingen hun invloed. Onderdeel van de lokale context, waarbinnen radicalisering zich ontwikkel t,
vormt het beleid ter voorkoming en bestrijding van (voedingsbodems voor) radicalisering en de praktische
uitvoering daarvan.
Op 2 november 2004 werd Theo van Gogh in Amsterdam vermoord - een trigger voor de vorming van
landelijk en lokaal radicaliseringsbeleid in Nederland. Tien jaar later werd Nederland opgeschrikt door
voorbeelden van radicalisering, jihadstrijders die richting Irak en Syrië vertrokken en door terroristische
aanslagen binnen Europa. Deze actualiteit leidde in verschillende gemeenten tot aansche rpingen van bestaand
radicaliseringsbeleid en in andere tot de vorming ervan.
In dit onderzoek worden ontwikkelingen in tien jaar lokaal radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en
Den Haag beschreven. Evaluatie en effectmeting behoorden niet tot de mogelijkheden. Hoofdaandachtspunt is
de beschrijving van de beleidsontwikkelingen. Maar uit deze beschrijvingen zijn zeker aandachtspunten en
lessen te halen voor dit beleid en de uitvoeringspraktijk in de nabije toekomst op lokaal niveau.
Landelijke radicaliseringscontext
Na een kritieke fase in 2004-2005 fluctueerde het dreigingsniveau in Nederland tussen de ‘substantiële’ en
‘beperkte’ niveaus. Sinds 2013 is er sprake van een continue ‘substantieel’ dreigingsniveau. In het begin van
deze 10 jaar richtte de aandacht zich vooral op radicaliserende personen, die een terrorismedreiging voor
Nederland vormden. De aandacht verbreedde zich meer en meer tot een ieder die mogelijk in een
radicaliseringsproces zat of kon komen. Vanuit radicaliseringsnetwerken kwamen signalen dat zij zich vooral
richten op internationale strijdgebieden en op den duur werd ook een beweging naar die gebieden prominent.
Met de ontwikkelingen in Syrië en Irak namen deze (potentiële) reizigers een voorname positie in binnen de
beleidsfocus – op den duur ook vanwege de dreiging die hun terugkomst kon veroorzaken. Recente aanslagen
in onder meer Parijs (januari en november 2015) vormen voorbeelden van de wijze waarop deze dreiging zeer
concreet haar beslag kan krijgen.
Landelijke beleidscontext
Radicalisering werd in 2004-2005 een specifiek landelijk beleidsissue. In 2005 werd vanuit het rijk beleid
ontwikkeld ter bestrijding (BZK, Radicalisme & Radicalisering) en ter voorkoming van radicalisering (V&I,
Weerbaarheid & Integratiebeleid) en in 2007 werd deze aanpak samengebracht in een brede 4-jaar durende
aanpak (BZK, Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011). Een accent lag op het stimuleren en met
kennis en middelen faciliteren van gemeenten om een lokale aanpak te ontwikkelen. Ho ewel in 2013 een
groeiende zorg ontstond over zogenoemde jihadreizigers werd ook een afname van alertheid en aandacht voor
radicalisering bespeurd. In 2014 en onder invloed van internationale ontwikkelingen nam deze alertheid en
aandacht (echter) weer sterk toe. Deze toegenomen aandacht zorgde voor hernieuwde prioritering van
radicaliseringsbeleid – zowel landelijk als lokaal.
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
Na aandacht voor de nationale context wordt de 10 jaar beleidsgeschiedenis in Amsterdam, Rotterdam en Den
Haag beschreven. Aan de keuze voor deze drie gemeenten ligt vooral het kader, waarbinnen dit onderzoek kon
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
4
worden uitgevoerd (middelen, tijd, e.d.), ten grondslag. Deze keuze betekent geenszins dat niet ook in andere
gemeenten, zoals Utrecht, geen radicaliseringsbeleid zou zijn ontwikkeld in deze periode.
In de nasleep van de gebeurtenissen eind 2004 kwamen Amsterdam en Rotterdam met apart geformuleerd
radicaliseringsbeleid. In de gemeente Den Haag zag men het voorkomen en bestrijden van radicalis ering
nadrukkelijk als onderdeel van het staande integratiebeleid, waarin de aanpak van voedingsbodems voor
radicalisering nadrukkelijk was opgenomen. In eerste instantie beargumenteerde het Haags college hiermee
haar besluit af te zien van een apart geformuleerd radicaliseringsbeleid. Onder invloed van het landelijke
Actieplan 2007 – 2011 en door druk vanuit de gemeenteraad komt het college uiteindelijk ook met een
separate Beleidsnotitie Signalering van polarisatie en radicalisering .
In de drie gemeenten en onder invloed van het landelijke beleid zien we in de jaren 2007 – 2011 een
beleidsverbreding optreden naar vele terreinen van het lokale beleid. Na 2011 lijkt de landelijk waargenomen
afname van prioriteit en alertheid voor radicalisering zich op lokaal niveau hebben voorgedaan, mede onder
invloed van de bezuinigingen vanaf 2010. Deze ‘ inperking’ van het beleid wordt echter ook gemotiveerd door
de keuze voor een gerichter beleidsfocus op concrete problemen en personen. In eind 2014 - 2015 is binnen de
drie gemeenten sprake van een ‘hernieuwde’ aandacht voor en aanscherping van het radicaliseringsbeleid.
Overeenkomstige beleidslijnen
In deze tien jaar geschiedenis lijkt er duidelijk sprake te zijn van een convergentie van lokaal beleid. Feitelijk
kent het huidige lokale beleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag een vijftal overeenkomstige
beleidslijnen, namelijk:
In de richting van personen. De persoonsgerichte aanpak met een scherpe focus op (potentiële) uitreizigers en
terugkeerders.1 Deze aanpak komt nauw overeen met de eerder in de drie gemeenten ontwikkelde
criminalteitsaanpak.
In de richting van moslimgemeenschappen. Belangrijkste aspecten zijn hier netwerkvorming, samenwerking
met sleutelfiguren en activiteiten ter bevordering van de weerbaarheid tegen radicalisering.
In de richting van de bevolking als geheel. Hieronder vallen verschillende activiteiten van over-en-weer
kennismaking en begrip, zoals dialoog- en gespreksbijeenkomsten.
In de richting van direct en meer indirect betrokken professionals en hun organisaties. Hierbij gaat het met
name om scholing over radicalisering, alsmede training van signaleringsvaardigheden.
In de richting van organisatie en beleid. Hier gaat het met name om de opbouw en uitwerking van de
informatiehuishouding – inclusief een meld- en adviespunt. Hiervoor zijn specifieke organen in het leven
geroepen. Daarnaast ligt de focus hier op de totstandkoming, uitbreiding en onderhoud van de samenwerking
tussen allerlei betrokken organisaties en instanties, zowel uit de veiligheids-, welzijns-, en andere ketens.
Lessen en aandachtspunten
Zeker op praktisch lokaal niveau wordt men bij het voorkomen en bestrijden van radicalisering geconfronteerd
met verschillende dilemma’s of spanningsvelden (zie hoofdstuk 8). De wijze waarop met deze dilemma’s/
spanningsvelden is / kan worden omgegaan vormen aandachtspunten en lessen voor toekomstig
radicaliseringsbeleid, met name in gemeenten die hier (nog) geen beleid hebben ontwikkeld . Deze lessen en
aandachtspunten zijn:
1 Amsterdam prioriteert een vijftal risicogroepen: 1) (potentiële) terroristen en (getraumatiseerde) terugkeerders; 2) ronselaars; 3)
uitreizigers; 4) (potentieel) radicaliserende personen; en 5) familie. In Den Haag vormen terugkeerders en potentiële uitreizigers,
alsmede personen met een radicaliseringsduiding de doelgroep. In Rotterdam zijn (potentieel) geradicaliseerden de doelgroep van deze aanpak.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
5
Maak in de radicaliseringaanpak een helder onderscheid tussen de bestrijding van terrorisme en de
veelzijdige aanpak van radicalisering.
Wees helder over einddoelen van interventie. Kies bij voorkeur disengagement als doel, maar spreek helder
af waar deze aan moet voldoen.
Een gedegen monitoring en evaluatie van de disengagement-aanpak is zeer gewenst – met aandacht voor de
impact voor de interventie.
Neem aanpak van radicalisering op als onderdeel van een (breed/breder) maatschappelijk beleid en aanpak.
Bijvoorbeeld binnen sociaal (anti-segregatie, integratie) beleid en de aanpak maatschappelijke onrust en
spanningen.
Zorg binnen zo’n intentioneel brede aanpak voor een goede balans tussen enerzijds repressie en preventie, en
anderzijds tussen brede en gerichte preventie.
Bouw waarborgen in beleid en aanpak dat eventuele afname van urgentiegevoel niet leidt tot het verdwijnen
van expertise en ervaring – bijvoorbeeld door borging in staand beleid.
Wees bewust van het vraagstuk van scheiding kerk en staat en neem notie van discussie en aanpak
Amsterdam/ VNG. Voorkom veralgemenisering van handelingsstrategie, maar weeg juiste aanpak per
gelegenheid en situatie af.
Netwerken opbouwen met geledingen binnen de bevolking is belangrijk en deze dienen ook in tijden van
relatieve maatschappelijke rust te worden onderhouden. Deze netwerken kunnen bestaan uit relaties met
georganiseerde verbanden, maar ook daarnaast juist uit netwerken van individuen, die niet de druk van
vertegenwoordiging op zich (hoeven te) voelen.
Aanpak radicalisering/ persoonsgerichte aanpak vormt o.a. onderdeel van samenwerking OM, politie,
gemeente en andere sectoren. Vertrouwen, informatie-uitwisseling, maar ook privacybescherming vormen
belangrijke onderdelen. Goede afspraken over de omgang met dit dilemma zijn noodzakelijk, maar meer
onderzoek in deze kwestie is wenselijk.
Invulling en vormgeving van de rol van de burgemeester als coördinator en beleidsverantwoordelijke voor
OO&V, maar ook in zijn andere rollen als bijvoorbeeld burgervader, is belangrijk in de aanpak van
radicalisering. Naast natuurlijk persoonlijke kwaliteiten en vaardigheden bestaan er verschillende
instrumenten om hier nader invulling en vorm aan te geven, zoals via collegiale steun vanuit het Genootschap
van Burgemeesters.
Schep nadrukkelijk vanuit het lokaal bestuur een beschermend kader waarbinnen de praktijk inhoud en
uitvoering moet verwezenlijken, zodat deze niet of minder onderhevig is van politiek bestuurlijke
schommelingen.
Maak heldere afspraken over de (grenzen aan) openbaarheid en communicatie en centreer deze communicatie
bij de burgemeester.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
6
1 Aanleiding
1.1 Inleiding
In 2014 staat islamitische radicalisering2 (weer) in het centrum van de maatschappelijke, politieke en
journalistieke aandacht. Internationaal wordt deze aandacht veroorzaakt door ontwikkelingen in het Midden-
Oosten, in het bijzonder in Syrië en Irak, alwaar de Islamitische Staat (IS) wordt uitgeroepen. De
gruwelijkheden, die daarmee gepaard gaan en sindsdien worden gebezigd, zijn schokkend en verbijsterend. In
2015 reiken deze ontwikkelingen tot binnen de Europese grenzen door een omvangrijke vluchtelingenstroom,
die zich uitstrekt over vele Europese landen, alsmede door schokkende aanslagen – met name in Parijs (in 7-9
januari en 13 november 2015).
De aandacht beperkt zich echter niet tot de zorgwekkende internationale ontwikkelingen, maar richt zich ook
direct op ontwikkelingen binnen Nederland. De gang naar oorlogsgebieden van Nederlandse jihadstrijders
baart in toenemende mate zorgen. Hoe is te voorkomen dat met name jongeren dit jihadistische gedachtegoed
aanhangen en als gevolg daarvan mogelijk uitreizen? Maar ook wordt de vraag opgeworpen welk e risico’s een
eventuele terugkeer van deze personen naar Nederland met zich meebrengt.
De actualiteit en de internationale context wekken soms de indruk dat Nederland met een nieuw
maatschappelijk fenomeen heeft te maken. De roep om nieuwe maatregelen en nieuw beleid is intens. Het
signaleren en voorkomen van radicalisering, alsmede het interveniëren, c.q. bestrijden hi ervan staan anno
2015 echter geenszins in de kinderschoenen. Zeker sinds de moord op Theo van Gogh en de “perikelen” rond
de zogenoemde Hofstadgroep in het najaar van 2004 zijn nationale en lokale beleidsinitiatieven ontwikkeld.
Veel activiteiten, zoals training van eerstelijns professionals, de optimalisering van informatievoorzieningen
en -uitwisseling, individuele deradicaliseringsaanpak, dialoogsessies en weerbaarheidstrainingen, zijn in het
afgelopen decennium uitgewerkt en in praktijk gebracht (zie o.a. De Graaf (2010) en KplusV (2012)).
De indruk bestaat bij sommigen3 dat de intensiteit en omvang van proactieve, preventieve, interveniërende en
repressieve acties in Nederland juist in de jaren voor 2014 waren afgenomen. Maar is dat feitelijk zo of zijn
verschillende activiteiten opgenomen en geborgd in ‘staand beleid’ van betrokken instanties en organisaties?
En als dat laatste het geval is, blijft de vraag of en welke lessen zijn te leren van het radicaliseringsbeleid4 van
de afgelopen 10 jaar om de huidige en toekomstige actualiteit en ontwikkelingen effectief te kunnen
weerstaan.
1.2 Verschillende steden, verschillende beelden
De publieke beeldvorming over actuele radicalisering in verschillende Nederlandse steden was in de 2e helft
van 2014 zeer divers. Zo stond Den Haag (lees: de Schilderswijk) in het centrum van de aandacht van de
media, politiek en maatschappij. De situatie in andere grote Nederlandse steden kreeg relatief veel minder
aandacht. Deze beeldvorming kan de indruk wekken als zou radicalisering in deze laatste gemeenten zo niet
minder pregnant dan toch tenminste van een heel andere orde zijn dan in Den Haag. Eind 2014 en in 2015
2 In deze rapportage wordt kortweg gesproken over radicalisering, waar islamitische radicalisering wordt bedoeld. Indi en andere
vormen van radicalisering worden bedoeld wordt dit expliciet aangegeven. 3 Deze indruk kwam onder meer naar voren tijdens de politieke en media -behandeling van het Actieprogramma Integrale Aanpak
Jihadisme in augustus-september 2014. 4 Dit radicaliseringsbeleid zou eigenlijk anti-radicaliseringsbeleid genoemd moeten worden aangezien het zich richt op
voorkomen en bestrijden van radicalisering. In lijn met algemeen gebruik wordt hier echter de term radicaliseringsbeleid gebruikt.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
7
werd deze beeldvorming min of meer bijgesteld. Toch schetst menige mediaberichtgeving ook in de herfst van
2015 nog steeds een beeld, dat het jihadisme en bijvoorbeeld de problematiek van uitreizigers (en
terugkeerders) zich in Den Haag op omvangrijker schaal voordoen dan in andere (grote) gemeenten.
Deze verschillen in beeldvorming over de aanwezigheid van jihadisme in Den Haag en andere Nederlandse
steden roepen enerzijds de vraag op waardoor eventuele verschillen zijn veroorzaakt. Anderzijds roepen zij de
vraag op of ook het 10-jaar lange beleid en de aanpak in de Nederlandse gemeenten grote verschillen kennen.
De vraag is relevant of verschillen gerelateerd kunnen worden aan verschillen in de lokale context waarbinnen
die radicalisering en dat beleid zich heeft ontwikkeld? Met andere woorden, welke beleidsinitiatieven zijn
door gemeenten ontwikkeld en in praktijk gebracht in de afgelopen tien jaar? En welke gebeurtenissen en
beleidskeuzes en context lagen hieraan ten grondslag?
1.3 Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
In verschillende gemeenten zijn in de afgelopen jaren initiatieven genomen op het terrein van
antiradicaliseringsbeleid. “In het begin namen vooral de grotere steden het initiatief tot het indienen van
projecten. In de loop der jaren zijn gemeenten van verschillende omvang en verschillende
verstedelijkingsgraad gaan deelnemen en hebben gemeenten ui t alle delen van het land projecten opgezet.”5
Veel van deze projecten richtten zich op deskundigheidsbevordering, informatie -uitwisseling en
samenwerking tussen organisaties. Op den duur werd volgens KplusV een verschuiving zichtbaar van een
primaire focus op openbare orde en veiligheid naar een bredere focus, die ook welzijn, onderwijs,
gezondheidszorg en maatschappelijke zorg omvatte.6
Bij de ‘grotere steden’ ging het in eerste instantie vooral om Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. In
deze vier steden is in de afgelopen tien jaar uitgebreid radicaliseringsbeleid ontwikkeld en zijn aanpakken
uitgewerkt. Dit beleid en deze aanpak waren niet alleen gericht op deskundigheidsbevordering en
samenwerking, maar ook op het doel om daadwerkelijk (potentiële) radicalisering onder de bevolking te
voorkomen, te signaleren, daarop te interveniëren en (potentieel) extreem gewelddadige uitwassen te
bestrijden.
Binnen de gestelde kaders van dit onderzoek is besloten de focus te richten op Amsterdam, Rotterdam en De n
Haag. Dit betekent niet, zoals hiervoor ook duidelijk blijkt, dat in andere steden, zoals Utrecht en anderen,
geen radicaliseringsbeleid is ontwikkeld in deze periode. Het was echter binnen het gestelde onderzoekskader
onmogelijk deze andere steden allemaal hierin te betrekken.
1.4 Onderzoek van 10 jaar radicaliseringsbeleid
De wens om antwoorden op voornoemde vragen te verkrijgen heeft geleid tot het onderhavige onderzoek.
Voor deze beantwoording zou een onderzoeksvraag concreet kunnen zijn: Zijn eventuele verschillen in
(uitingen van) radicalisering binnen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag te verklaren door verschillen in de
lokale context, waaronder – maar niet alleen – het beleid en de uitvoeringspraktijk? Beantwoording van deze
vraag zou echter een zeer omvangrijk onderzoek vergen. Niet alleen naar de radicaliseringssituatie, maar
tevens zouden evaluaties en effectmeting van en (directe en indirecte) verbanden met het geformuleerde
beleid en aanpak van zo’n onderzoek onderdeel moeten uitmaken.
5 KplusV (2012), p. 109. 6 Ibid.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
8
Zo’n uitgebreid onderzoek was binnen het gestelde kader (tijd, middelen, e.d.) niet mogelijk – nog afgezien
van de feitelijke mogelijkheden om dergelijke evaluaties en effectmetingen uit te voeren . Dit onderzoek richt
zich dan ook niet op een evaluatie van de onderscheiden beleids- en aanpakinitiatieven, het is geen
effectmeting. Binnen de gegeven kaders, en belangrijk voor (de aanpak van) de huidige en toekomstige
situatie, richt de focus van dit onderzoek zich op het verkrijgen van meer inzicht in de diversiteit aan
ontwikkeld beleid en van aanpakken en uitvoeringspraktijken in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag en
welke lessen daaruit zijn te destilleren voor gemeenten die nu of in de nabije toekomst beleid (gaan)
ontwikkelen. Concreet wijst dit op de volgende centrale vraagstelling:
Zijn er in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag aspecten van beleid en de uitvoeringspraktijk gericht op
(de)radicalisering, die lessen vormen voor de huidige en toekomstige beleidsinitiatieven en
uitvoeringspraktijk voor andere gemeenten, die (mogelijk) met soortgelijke problematiek te maken hebben of
(kunnen) krijgen?
Hoofddoel van dit onderzoek is tweeledig:
1. Het verschaffen van inzicht in het beleid en de uitvoeringspraktijk, zoals die zich in Amsterdam, Rotterdam
en Den Haag gedurende de afgelopen tien jaar hebben ontwikkeld in relatie tot radicalisering.
2. Welke lessen zijn te leren voor de signalering en aanpak van huidige en toekomstige radicalisering in andere
gemeenten, met name die op dit terrein nog geen beleid geformuleerd hebben.
Deze algemene hoofddoelstelling is in drie onderzoeksvragen te concretiseren namelijk:
1. Welke context vormt de grondslag voor het gemeentelijke beleid dat in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
gedurende de afgelopen 10 jaar is ontwikkeld?
2. Welk beleid en aanpak is in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ontwikkeld voor de aanpak van
radicalisering gedurende de afgelopen 10 jaar?
3. Welke vraagstukken hebben zich in de uitvoeringspraktijk van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
gedurende de afgelopen 10 jaar voorgedaan en welke lessen zijn te herleiden uit deze ervaringen voor andere
gemeenten?
Het onderzoek richt zich op de beschrijving van de diversiteit en achtergronden van beleid en de meerwaarde
hiervan voor gemeenten en de opdrachtgever, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Nogmaals, het onderzoek is nadrukkelijk géén evaluatie- of effectiviteitsonderzoek. Wel levert de
beschrijving van 10 lokaal radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag enkele dilemma’s
en/of spanningsvelden op, waarop deze gemeenten overeenkomstige of verschillende antwoorden realiseerden.
De verkregen inzichten en voorbeelden van beleid en reacties op deze dilemma’s kunnen bijdragen aan
huidige en toekomstige beleidsinitiatieven en de uitvoeringspraktijk in andere gemeenten.
Het onderzoek heeft voornamelijk bestaan uit de bestudering en analyse van openbare beleidsdocumenten,
raadsverslagen, onderzoeken, rapportages en projectbeschrijvingen. Daarnaast zijn enkele interviews en/of
gesprekken gehouden met betrokken beleidsmakers en uitvoeringsbetrokkenen. Vervolgens zijn de uitkomsten
nader geanalyseerd.
1.5 Leeswijzer
Radicalisering is geen vaststaand persoonskenmerk, maar veeleer een proces waarin iemand terecht kan
komen (zie 2.2). Dit radicaliseringsproces is ook geen simpele gang van A naar B, maar kan zich op vele
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
9
manieren en in vele vormen ontwikkelen – met ook uiteenlopende uitkomsten. Het is ook geen puur
individueel proces, dat in totaal isolement plaatsvindt. Het radicaliseringsproces vindt plaats binnen
uiteenlopende persoonlijke, meer sociografische, maar ook nationale en zelfs internationale contexten (zie
2.3). In het volgende hoofdstuk wordt kort ingegaan op het fenomeen radicalisering en de relatie hiervan met
de context(en) waarbinnen deze radicalisering vorm en inhoud verkrijgen. Uiteindelijk worden hierna (2.4)
concrete onderzoeksvragen gepresenteerd.
De geschetste afhankelijkheid van bredere contexten geldt ook voor de wijze waarop lokaal
radicaliseringsbeleid zich ontwikkelt. Dit lokale beleid hangt, net als het radicaliseringsproces, nauw samen
met de lokale context , ontwikkelingen en gebeurtenissen, maar even zo met landelijke – en zelfs
internationale contexten. Binnen dit onderzoek is dan ook nader gekeken naar de bredere Nederlandse
beleidscontext waarbinnen het radicaliseringsbeleid in de drie steden vorm en inhoud heeft gekregen.7 In
hoofdstuk 3 wordt hierop ingegaan, waarbij de nadruk ligt op de ontwikkelingen van het dreigingsbeeld met
betrekking tot (potentiële) islamitische radicalisering en jihadistische veiligheidsdreigingen, alsmede het
nationaal ontwikkelde radicaliseringsbeleid.
In de hoofdstukken 4, 5 en 6 wordt achtereenvolgens ingegaan op de achtergronden van en ontwikkelingen in
het lokale radicaliseringsbeleid en de daarmee verbonden uitvoeringspraktijk in Amsterdam, Rotterdam en
Den Haag in de afgelopen 10 jaar.
In hoofdstuk 7 worden de beleids- en praktijkontwikkelingen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag nader
vergeleken en geanalyseerd. In hoofdstuk 8 worden de voornaamste conclusies gepresenteerd aan de hand van
een korte schets van achtereenvolgens de radicaliseringscontext, de beleidscontext en de praktijkcontext.
Daarna wordt specifiek ingegaan op een aantal dilemma’s/ spanningsvelden, waarmee deze gemeenten te
maken kregen en hoe zij daarmee omgingen. De beleidsreacties van de drie gemeenten op deze dilemma’s
kunnen lessen vormen voor andere gemeenten die (nog) beleid op dit gebied ontwikkelen.
7 Natuurlijk heeft het lokale beleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag in verschillende mate en op verschillende momenten ook weer hun invloed gehad op de landelijke beleidscontext.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
10
2 Radicalisering binnen een context
2.1 Inleiding
Deze rapportage is niet de plek voor een uitvoerige verhandeling over het fenomeen radicalisering in het
algemeen en islamitische radicalisering en jihadisme in het bijzonder. Zeker in recente jaren is hierover veel
gepubliceerd. In dit hoofdstuk wordt derhalve volstaan met een korte uiteenzetting van de visie op
radicalisering, welke ten grondslag ligt aan dit onderzoek.
2.2 Radicalisering als proces
“Niemand wordt als terrorist geboren. Iemand die terroristische daden wil plegen, ‘groeit’ of ‘ontwikkelt’
zich daar naartoe,” aldus de Nederlandse Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).8 Hoewel
de meeste wetenschappelijke en andere studies hier ook vanuit gaan, wekken toch vele uitingen over
terrorisme – expliciet of impliciet – de indruk alsof ‘een terrorist’ zo geboren zou zijn.
Veel literatuur (en beleidsdocumenten) gaat er vanuit dat een radicaliseringsproces ten grondslag ligt aan een
terroristische daad. Let wel: hiermee wordt niet zozeer gezegd dat ieder radicaliseringsproces ook
daadwerkelijk eindigt in een daad van terrorisme! Maar wel dat aan iedere terroristische daad zo’n
radicaliseringsproces voorafgaat. Het NCTV wijst er daarbij op dat naast zo’n radicaliseringsproces ook een
rekruteringsproces van belang is, waarbij “een vorm van ‘sturing’ optreedt, daarop inhaakt en de
radicalisering beoogt te ontwikkelen in een gewelddadige richting.”9
Maar wat is radicalisering? De Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) definieert ‘radicalisme’
als “het (actief) nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de samenleving, die een
gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde (doel), eventueel met het
hanteren van ondemocratische methodes (middel), die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de
democratische rechtsorde (effect). In het verlengde hiervan is radicalisering te duiden als de (groeiende)
bereidheid zelf dergelijke veranderingen (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te
ondersteunen, dan wel anderen daartoe aan te zetten.”10
Deze definitie van radicalisme en radicalisering plaatst het fenomeen expliciet in een veiligheidsperspectief.
Vanuit de functie van de AIVD is dit niet onlogisch. De NCTV spreekt over twee radicaliseringsprocessen,
die relevant zijn. Enerzijds, die processen die het risico in zich dragen uit te monden in terroristische
activiteiten. Anderzijds die processen, die geen directe dreiging voor de democratische rechtsorde vormen,
maar “extreme afzijdigheid van de westerse samenleving prediken, vaak onverdraagzaam heid propageren ten
aanzien van andere groepen en de omringende samenleving en aanzetten tot het (heimelijk) uitbouwen van
parallelle samenlevingsstructuren.”11
Ook vanuit de functie van de NCTV is het logisch dat zij deze tweede
vorm van radicalisering in ogenschouw neemt – nauw verbonden met het eventuele risico om uit te monden in
terroristische activiteiten.
Maar , zo stellen Moors & Van den Reek Vermeulen (2010), het proces van radicalisering kan tot extremisme
leiden, maar dit is niet per definitie de uitkomst van dit proces.12
Radicalisering “impliceert niet per definitie
een dreiging of veiligheidsrisico en is te beschouwen als een gevolg van ervaren dreiging, ongelijkheid,
8 Zie https://www.nctv.nl/onderwerpen/tb/watisterrorisme/radicalisering-rekrutering/ (gezien 21 september 2015). 9 Ibid.. 10 AIVD (2004), p.15. Deze definitie wordt anno 2015 ook (nog) door het NCTV gehanteerd, zie sit e in voetnoot 8. 11 Zie site in voetnoot 8. 12 Moors & Van den Reek Vermeulen (2010), p.10.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
11
ongelijkwaardigheid en miskenning: bij individuen, groepen, specifieke fracties van een (etnische)
gemeenschap, of op het niveau van een hele (etnische) gemeenschap.”13
In dit onderzoek wordt radicalisering in lijn met Moors & Van den Reek Vermeulen (2010) beschouwd als
“de resultante van een proces van vervreemding en verwijdering van de gevestigde samenleving en haar
stelsel van normen en waarden. Radicalisering als proces is een politiek -ideologisch fenomeen, met een
voedingsbodem in politieke en culturele ontworteling, die betekenis krijgt in collectieven of gemeenschappen.
Radicaliserende fracties binnen die gemeenschappen vormen ‘imagined communities’: een veronderstelde
interne cohesie binnen de eigen geloofs- of ideeëngemeenschap, waarbij die gepercipieerde interne cohesie
gevoed wordt door tegenbeelden van achterstelling en d iscriminatie. Het proces van vervreemding en
verwijdering ontwikkelt zich van een vertrouwensbreuk ten opzichte van het politieke systeem (en ten opzichte
van de mogelijkheden om binnen de democratische rechtsstaat doelen waar te maken), via een
legitimiteitsconflict tot een legitimiteitsbreuk. Dat proces ondergaat invloed van de sociaaleconomische,
etnische of culturele positie van het individu dat radicaliseert.”14
2.3 Radicaliseringsproces in een context
Radicalisering wordt in het publieke spectrum vaak (nog) opgevat als een proces, waarin een individu verkeert
en dat uiteindelijk kan leiden tot extremistische, terroristische gedragingen. Dit individualistische perspectief
doet geen recht aan de uitkomsten van vele onderzoeken en literatuur over dit onderwerp . Veelal gaat het om
een complex samenspel van individuele factoren en meer, bredere groeps - en contextuele aspecten, die eraan
kunnen bijdragen dat (groepen) mensen (steeds verder) in een radicaliseringsproces terecht komen. Daarbij
leidt, nogmaals, niet ieder radicaliseringsproces automatisch tot extremisme of terrorisme.
In hun hiervoor al aangehaalde studie naar voedingsbodems voor radicalisering komen Moors & Van den
Reek Vermeulen (2010) tot het volgende schematische overzicht van aspecten en factoren die inspelen op het
radicaliseringsproces van individuen en groepen.15
13 Ibid., waarbij Moors et al onder meer verwijzen naar Van den Bos, Loseman & Doosje (2009), Van der Pligt & Koomen
(2009), Balogh et al (2009) en Moors & Jacobs (2009). 14 Moors & Van den Reek Vermeulen (2010), p.11. Voor de fenomenen vertrouwensbreuk, legitimiteitsconflict en –breuk wordt
daarbij verwezen naar Buijs, Demant & Hamdy (2006, p.236-242), Borum (2004), Sprinzak (1991), McCauley (2004a, 2004b). 15 Dit overzicht wordt, zoals gezegd, gepresenteerd in Moors & Van den Reek Vermeulen (2010, p. 21) en is een verdere
uitwerking door Moors & Mellis op basis van het model dat Mellis eerder , als beleidsadviseur radicalisering bij de gemeente Amsterdam publiceerde (Mellis, 2007).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
12
Radicalisering wordt in dit schema opgevat als uitkomst van vraag en aanbod (voedingsbodem) in relatie tot
bestaande weerbaarheid tegen radicalisering en onder invloed van een algemener context. Natuurlijk spelen
persoonlijke factoren (vraag, weerbaarheid) een belangrijke rol, maar de uitkomst kan niet los gezien worden
van het aanbod (voor radicalisering) en de bredere context waarbinnen het individu functioneert. Die context
is zeer breed en beslaat directe en indirecte omgevingsfactoren (thuissituatie, groepslidmaatschappen, e.d.),
maar tevens lokale, nationale en zelfs internationale contexten. In lijn met dit radicaliseringsperspectief is het
van belang om naast individuele en directe omgevingsfactoren, die in veel andere radicaliseringsonderzoeken
aan bod komen, contextuele factoren nader over het voetlicht te brengen. Lokaal beleid en de
uitvoeringspraktijk daarvan vormen onderdeel van de lokale context , waarbinnen dergelijke
radicaliseringsprocessen (kunnen) plaatsvinden.
Het is overigens goed op te merken dat er in de wetenschap geen eenduidige en houdbare verklaring bestaat
waarom de ene persoon wel radicaliseert en de ander niet. Er zijn wel voedings bodems aan te wijzen, maar
slechts bij weinigen leiden deze ook daadwerkelijk tot ‘echte’ radicalisering.
= radicalisering: indien én wanneer aanbod en vraag congruent zijn, begint het proces van radicalisering
Weerbaar-heid
‘VOEDINGSBODEM’
VRAAG AANBOD cognitieve opening
‘CONTEXT’
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
13
2.4 Concretisering onderzoeksvragen
Binnen de verschillende contexten vindt dus een individueel radicaliseringsproces plaats – al dan niet binnen
een groepsradicaliseringsproces.16
In het kader van dit onderzoek richt de focus zich met name op de lokale
beleidscontext, waarbinnen iemand al dan niet radicaliseert. Natuurlijk bevindt deze lokale context zich op
haar beurt weer in nauwe relatie met nationale en zelfs internationale contexten. Een belangrijke landelijke
context hierbinnen wordt gevormd door de ontwikkelingen binnen radicalisering en landelijk beleid in
Nederland. Een andere belangrijke context, die nauw samenhangt met de lokale beleidscontext, is die van de
uitvoeringspraktijk (met andere woorden de praktische uitvoering van beleid).
Voor het onderzoek zijn in dit verband dan ook een drietal aandachtsgebieden van belang, te weten 1) de
radicaliseringscontext, 2) de beleidscontext, en 3) de praktijkcontext. Voor deze drie gebieden zijn concrete
onderzoeksvragen geformuleerd:
Radicaliseringscontext
1. Welke ontwikkelingen, gebeurtenissen, situaties hebben zich in de afgelopen 10 jaar landelijk en binnen de
gemeente voorgedaan, die van invloed zijn (geweest) op de ontwikkeling van radicalisering van (groepen)
mensen binnen de gemeente?
2. Hebben zich verschuivingen, wijzigingen in de waargenomen lokale context voorgedaan, die van invloed
(kunnen) zijn geweest op de voedingsbodem voor radicalisering en/of voor het ‘aanbod voor radicalisering’?
3. Hoe heeft de radicalisering zich binnen de gemeente ontwikkeld en welke gegevens zijn hiervan bekend?
Beleidscontext
1. Binnen welke landelijke beleidscontext en op welke wijze heeft binnen de gemeente het beleid ter
voorkoming en bestrijding van radicalisering in de afgelopen 10 jaar gestalte gekregen?
2. Hoe is dit beleid tot stand gekomen? Wie zijn hierbij betrokken geweest?
3. Wat waren hierin de grootste wijzigingen en aanpassingen?
4. Wat waren aanleidingen voor deze wijzigingen en aanpassingen?
Praktijkcontext
1. Op welke wijze heeft de praktische aanpak van radicalisering zich binnen de gemeente ontwikkeld in de
afgelopen 10 jaar?
2. Hoe ziet deze aanpak er anno 2015 uit en welke partijen zijn daar op welke wijze bij betrokken?
3. Welke resultaten van deze aanpak zijn in de afgelopen 10 jaar zichtbaar geworden?
4. Wat zijn good practices en wat was/is hierin de doelgroep, werkwijze en methodiek?
5. Zijn er elementen en/of randvoorwaarden in deze good practices die sterk bijdragen tot het succes?
In de voortgang van dit onderzoek is de focus steeds meer toegespitst op de beantwoording van met name
deze eerste twee contexten. De lokale praktijkcontext komt zeker aan de orde, maar hierbij is niet zozeer
gekeken naar resultaten en bewezen good practices. Dit bleek binnen het kader van dit onderzoek minder goed
mogelijk – mede omdat het geen evaluatief onderzoek noch een effectmeting omvatte. Wel is gekeken naar
dilemma’s en spanningsvelden waarmee deze praktijkcontext te maken had en hoe daarmee is omgegaan.
Tenslotte moet opgemerkt worden dat er natuurlijk sprake is van wederzijdse contacten, samenwerking en
uitwisseling tussen lokale en landelijke context (lees: bijvoorbeeld overheden). Deze relatie tussen Rijk en
gemeenten is zeker van belang geweest gedurende de 10 jaar beleidsontwikkeling in de drie steden. Het was
echter niet mogelijk hier specifiek onderzoek naar te doen. Deze relatie zou zeker onderwerp voor nader
onderzoek moeten zijn.
16 Het individuele radicaliseringsproces kan vorm en inhoud krijgen binnen een groepsproces. Dit groepsproces wordt hier aangemerkt als een van de mogelijke factoren binnen de persoonlijke context.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
14
3 Landelijke context voor lokaal beleid
3.1 Inleiding
Radicalisering wordt veelal gepercipieerd in relatie tot extremisme en zelfs terrorisme (vanuit een
veiligheidsperspectief) en gelieerd aan de gepercipieerde dreiging voor openbare orde en veiligheid. In dit
hoofdstuk wordt de Nederlandse landelijke context geschetst, waarbinnen lokaal radicaliseringsbeleid van
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag gestalte heeft gekregen sinds 2004. De onderzoeksperiode start in 2004,
het jaar waarin Theo van Gogh in Amsterdam werd vermoord. Natuurlijk was deze moord niet de eers te uiting
van terrorisme of radicalisering in Nederland – ook niet van islamitische radicalisering. In de eerstvolgende
paragraaf worden daarom kort enkele opmerkingen gemaakt over radicalisering en de aanpak daarvan
voorafgaand aan 2004. Daarna worden de ontwikkelingen in het dreigingsbeeld in relatie tot (islamitische)
radicalisering in Nederland tussen 2004 en 2015 in ogenschouw genomen. Vervolgens worden de landelijke
beleidsontwikkelingen en –maatregelen gepresenteerd, waarmee sinds 2004 gepoogd is radicalisering te
voorkomen, tegen te gaan en/of te bestrijden.
3.2 Voorafgaand aan 2004
Aanslagen en dreigingen
Op 2 november 2004 wordt Theo van Gogh in Amsterdam vermoord door de islamitische radicaal Mohammed
B. Deze moord vormt het startpunt voor de onderzoeksperiode. De keuze voor dit moment is gemotiveerd
door het feit, dat na deze moord landelijk en lokaal beleid is ontwikkeld in Nederland om – met name
islamitische – radicalisering te voorkomen en zo nodig te bestrijden. Dit betekent echter geenszins dat
radicalisering – van welke soort dan ook - voor 2004 geen onderwerp van beleid en aanpak vormde.17
In de nasleep van de aanslagen in Amerika (9/11) in 2001 en na een twee dagen durende inzet van de
Bijzondere Bijstands Eenheden (BBE) rond Amsterdamse tunnels op 26 en 27 september 2001worden door de
landelijke overheid verschillende (inter)nationale maatregelen genomen onder de noemer van het Actieplan
Terrorismebestrijding en Veiligheid.18
De nationale maatregelen omvatten onder meer de bewaking en
beveiliging van objecten en personen, nadere crisisbeheersings-maatregelen, het ontwikkelen van scenario’s in
relatie tot verschillende dreigingsniveaus en uitbreiding van de BVD en MID. In de daarop volgende maanden
rapporteert het kabinet frequent aan de Tweede Kamer over recente ontwikkelingen en bedreigingen.19
In
december 2001 rapporteert het kabinet over de voortgang van de voorgenomen beleidsmaatregelen in het
terrorismebeleid.20
Het dreigingsgevoel en het besef dat terrorisme in Nederland kan toeslaan wordt op 6 mei 2002 zeer concreet
door de moord op Pim Fortuyn ten tijde van de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 15 mei dat
jaar. Al snel blijkt de dader van deze moord niet afkomstig te zijn uit een moslimgemeenschap – iets wat
velen in eerste instantie vermoedden. Dit vermoeden werd mede ingegeven door het feit dat Fortuyn eerder
(vanaf 1997) had opgeroepen weerstand te bieden tegen de - door hem zo genoemde – ‘islamisering van de
Nederlandse cultuur’.21
Tijdens deze verkiezingscampagne had hij zich ook sterk had gemaakt voor een ‘hard
17 Zie onder andere Neve et al. (2006) en B. de Graaf (2010). 18 Zie Ministeries van AZ, Justitie, BZK, Financiën en Defensie, 27925, nr.10, d.d. 5 oktober 2001. 19 Zie o.a. Ministeries van AZ, Justitie, BZK, Defensie en Financiën, 27925, nr.15, d.d. 5 oktober 2001 en ministerie van
Buitenlandse Zaken, 27925, nr. 15, d.d.14 december 2001. 20 Ministeries van AZ, Justitie, BZK, Defensie en Financiën, 27925, nr.34, d.d. 14 december 2001. 21 Fortuyn, P. (1997).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
15
integratie- en immigratiebeleid’. De gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart 2002 hadden in Rotterdam laten
zien hoe omvangrijk zijn aanhang was.22
Internationale jihad en binnenlandse radicalisering
Op 13 januari 2002 worden in het Indiase Kashmir twee Eindhovense jongens door grenswachten
doodgeschoten. Deze gebeurtenissen “laten de Eindhovense moslimgemeenschap in verbijstering achter.”23
De schok en aandacht beperkt zich echter niet tot deze gemeenschap, noch tot Eindh oven, maar strekt zich
landelijk uit. In april van dat jaar worden op diverse plaatsen in Nederland aanhoudingen verricht “die
verband houden met de waargenomen tendens tot radicalisering en rekrutering voor de jihad door leden van
extremistische organisaties.”24
De rekrutering onder jonge moslims in Nederland voor de jihad vormt ook een
aandachtspunt in een kabinetsbrief inzake de bestrijding van internationaal terrorisme. In deze brief wordt ook
aangegeven dat in augustus 2002 in totaal twaalf Al Qaida-verdachten zijn aangehouden in respectievelijk
Rotterdam (2), Eindhoven (5), Den Helder (2), Roosendaal (1) en Den Bosch (2).25
In de brief geeft het
kabinet aan dat de dreiging voor terroristische aanslagen in Nederland hoog is – al zijn er geen aanwijzingen
voor op handen zijnde aanslagen.
De aandacht en zorg voor de rekrutering van jongeren in Nederland voor de jihadistische strijd in het
buitenland leiden eind 2002 tot een rapportage van de AIVD.26
In deze rapportage wijst de AIVD op de
historische ontwikkeling van het jihadisme. Tot de jaren tachtig van de vorige eeuw ‘beperkte’ deze zich met
name tot een nationale oriëntatie, waarna ‘een trek’ naar Afghanistan en Pakistan ontstond mede onder
invloed van de repressie in de ‘moederlanden’. Sinds de jaren negentig constateert de AIVD dat er sprake is
van een geweldsdreiging van het jihadisme in de richting van het Westen, waarbij strijders aldaar zich sinds
het eind van dat decennium ontworstelen aan hun maatschappelijke isolement. De AIVD wijst hierbij ook o p
de polariserende uitwerking die islamitische geweldsactiviteiten in het Westen kunnen hebben op de
Nederlandse samenleving.
In haar aanbiedingsbrief bij deze AIVD-rapportage wijst het kabinet erop, dat de rekrutering verband houdt
met radicaliseringstendensen binnen de islamitische gemeenschappen in Nederland. Bestrijding vereist dan
ook, zo stelt het kabinet, een brede benadering – inclusief een vroegtijdige interventie. Zij stelt tevens dat
deze situatie aanleiding is om het integratiebeleid minder vri jblijvend en effectiever vorm te geven. Hierbij
wordt een belangrijke rol van de gemeenschap zelf benadrukt.27
Tijdens de kamerbehandeling van de kabinetsbrief van 9 september 2002 inzake de bestrijding van terrorisme
zegt het kabinet toe te komen met een geïntegreerde beleidsvisie op het gebied van voorkomen en bestrijden
van terrorisme. Bij de kamerbehandeling van de aanbiedingsbrief inzake de AIVD -rapportage in december
2002 zegt zij een notitie toe waarin ingegaan zal worden op de strafbaarstelling van rekrutering, het verbieden
van terroristische organisaties en de buitenlandse financiering van scholen en gebedshuizen. In juni 2003
komt het kabinet met de notitie Terrorisme en de bescherming van de samenleving aan deze toezeggingen
tegemoet.28
Zij wijst daarin op een drietal sets van maatregelen, respectievelijk op het gebied van
contraterrorisme, van bewaking en beveiliging en de aanpak van de voedingsbodem voor terrorisme. Naast al
22 Leefbaar Rotterdam behaalde met lijsttrekker Fortuyn 34,7% van de stemmen en werd in een klap de groo tste partij van Rotterdam. 23 Zie o.a. Eindhovens Dagblad, d.d. 15 januari 2002 (zie
http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/article/detail/2777529/2002/01/15/Eindhovenaren-plotseling-naar-Kashmir.dhtml). 24 Ministeries van AZ, Justitie, BZK, Defensie en Financiën, Vierde voortgangsrapportage Terrorismebeleid, 27925, nr.65, d.d.
12 juli 2002, p.2. 25 Ministerie van BZK, Bestrijding internationaal terrorisme, 27925, nr.66, d.d. 9 september 2002. 26 AIVD (2002). 27 Ministerie van BZK, Aanbiedingsbrief AIVD rapport Rekrutering in Nederland voor de jihad, 27925, nr.74, d.d. 9 december
2002. 28 Ministerie van Justitie, Notitie Terrorisme en de bescherming van de samenleving, 27925, nr.94, d.d. 24 juni 2003.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
16
eerder genomen maatregelen omvat de notitie aanvullende maatregelen, zoals de intensivering van de AIVD-
capaciteit, verbetering van samenwerking tussen inlichtingendiensten en politie, meer aandacht voor
inburgering en integratie, het strafbaar stellen van rekrutering en de installatie van een Gezamenlijk Comité
Terrorismebestrijding (GCT).
Vervolg
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt eerst nader ingegaan op de ontwikkelingen in het landelijke
dreigingsbeeld en gebeurtenissen met een bovenlokale impact in Nederland van 2004 tot en met 2015. Daarna
wordt de focus verlegd naar de ontwikkelingen in het landelijke radicaliseringsbeleid in Nederland gedurende
deze jaren. De beschrijvingen geven de landelijke context weer, waarbinnen gedurende dit decennium op
lokaal niveau radicaliseringsbeleid en uitvoeringspraktijk zijn ontwikkeld in het algemeen en in Amsterdam,
Rotterdam en Den Haag in het bijzonder. Vanwege het belang van deze landelijke context voor het lokale
beleid kan niet worden volstaan met een korte schets.
3.3 Het dreigingsbeeld in Nederland 2004 – 2015
De context, waarbinnen Nederlands radicaliseringsbeleid is ontwikkeld, wordt voor een aanzienlijk deel
gevormd door gebeurtenissen en ontwikkelingen die in het dreigingsbeeld in Nederland aan de orde worden
gesteld. Dit dreigingsbeeld wordt niet uitsluitend gevormd door gebeurtenissen en ontwikkelingen binnen de
landsgrenzen, maar mede door internationale ontwikkelingen en gebeurtenissen. Invloedrijke internationale
gebeurtenissen worden dan ook expliciet weergegeven. De beschrijvingen zijn grotendeels gebaseerd op de
driemaandelijkse rapportages vanuit het Rijk inzake het dreigingsbeeld.29
Voor de overzichtelijkheid wordt de
chronologie van ontwikkelingen weergegeven door tussenkopjes verwijzend naar het specifieke jaar.
2004
Op 11 maart 2004 vindt in Madrid een reeks aanslagen plaats, waarbij in totaal 191 mensen omkomen en 1857
gewonden vallen. Naast de internationale dreiging van islamitisch terrorisme zijn er , zo stelt het kabinet,
binnen Nederland signalen die erop wijzen, dat terroristen het ook op Nederland hebben voorzien. Het zou
hierbij met name gaan om verkenningen van doelwitten en om geuite dreigingen op het internet.
Deze dreiging wordt op 2 november 2004 keihard actueel door de moord op de cineast en columnist Theo van
Gogh in Amsterdam.30
Amper een week na de moord (10 november 2004) vindt er in Den Haag
(Antheunisstraat) een anderhalve dag durende belegering van een woning plaats. Het arrestatieteam was
opgeroepen enkele vermeende leden van de zogenoemde Hofstadgroep te arresteren vanwege vermeende
plannen voor een aanslag. Vijf politieagenten raken gewond voordat de twee bewoners worden opgepakt. De
Hofstadgroep is een groep moslimradicalen, waarbij ook de moordenaar van Van Gogh betrokken zou zijn
geweest.31
Deze gebeurtenissen worden gevolgd door ‘een golf aan vijandige bejegening en geweld’ in de
richting van moslims en/of hun gebouwen, zoals scholen en moskeeën.32
Deze gebeurtenissen vormen de start
van een periode, die tot op de dag van vandaag (2015) voortduurt en waarbij radicaliseringsbeleid niet alleen
een nationale, maar zeker ook lokale componenten kent.
29 Formeel gaat het hierbij om het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Vanaf september 2004 wordt hierover
driemaandelijks door het kabinet gerapporteerd aan de Tweede Kamer (zie Ministeries van Justitie en BZK,
Terrorismebestrijding, 29754, nr.1, d.d. 10 september 2004. Daarvoor waren er ook al eerdere rapportages over dit onderwerp
aan de Kamer. 30 Zie o.a. Ministerie van BZK, De moord op de heer Th. van Gogh, 29854, nr. 1 + 2, d.d. 2 november 2004. 31 Zie o.a. http://www.omroepwest.nl/nieuws/2709948/Het-leek-wel-oorlog-bewoners-Antheunisstraat-10-jaar-na-de-belegering 32 Zie Van Donselaar & Rodrigues (2004).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
17
In december 2004 komt de AIVD met een nieuwe rapportage over islamitische radicalisering.33
Zij
onderscheidt in deze analyse van de radicale islam een achttal dreigingstypen en vervolgens verschillende
tegenstrategieën.34
2005
Begin 2005 blijft het dreigingsbeeld onveranderd ernstig en kent het verschillende aspecten:
- Aanslagen op gebouwen of plaatsen waar mensenmassa’s samenkomen.
- Aantasting van het open karakter van de samenleving en het vrije debat.
- Reëel gevaar van polarisatie en vijandigheid tussen groepen.35
In juni 2005 wordt gesteld dat de dreiging in Nederland met name afkomstig is van personen binnen lokale
islamitische netwerken. Daarbij bestaat er zorg over uitgereisde islamisten, die terugkeren uit Irak.
Halverwege dit jaar wordt een verschuiving waargenomen in radicaliseringsmotieven. Ontleende men eerder
radicaliseringsmotieven aan de gebeurtenissen in verschillende internationale strijdgebieden, nu lijk t men, zo
zegt het ministerie van BZK, deze motivering steeds meer ontleend te worden uit een steeds sterker wordende
afkeer tegen het Westen. Deze afkeer lijkt ook samen te hangen met het islamdebat dat in het Westen en zeker
in Nederland wordt gevoerd. Deze afkeer wordt gevoed door xenofobie en racisme door rechtsdenkende
jongeren.36
Deze laatste jongeren staan in deze jaren beter bekend als zogenoemde ‘Lonsdale -jongeren’.37
In september 2005 melden de ministeries van Justitie en BZK dat de acute terroristische dreiging in Nederland
aanzienlijk is verminderd, maar dat dit geen aanleiding is om het dreigingsniveau (ernstig) te verlagen. Zo
zouden er naast het dan bekende Hofstadnetwerk tussen de tien en twintig andere netwerken actief zijn in
Nederland. Ook constateert men een toename van hoger opgeleiden onder de rekruten. De ministeries geven
aan zich daarnaast bij voortduring zorgen te maken om de polarisatie in Nederland tussen moslims en niet -
moslims.38
2006
Begin 2006 wordt het dreigingsbeeld onveranderd substantieel genoemd.39
Er wordt op gewezen dat aanslagen
de vorm kunnen aannemen van een zelfmoordaanslag en dat de dreiging vooral afkomstig is uit binnenlandse
netwerken. Opvallend bij deze netwerken is de betrokkenheid van vrouwen. Met het verdwijnen van fysieke
trainingskampen (in Afghanistan) wordt gewezen op de toename van virtuele trainingsmogelijkheden (via
internet).
In de eerste dreigingsrapportage van 2006 wordt gewaarschuwd voor een ideologische accentverschuiving van
‘de klassieke takfir-ideologie’ naar de varianten binnen de westerse context, waarbij niet langer geëist zou
worden dat men afstand neemt van en zich keert tegen de eigen directe omgeving. Deze varianten zouden een
groter appeal kunnen hebben op jongeren in Nederland. Daarnaast wijst men in de rapportage op de mogel ijke
invloed van/ door het toenemende aantal gedetineerde radicale moslims in Nederland op geestverwanten. Ook
33 AIVD (2004). 34 In het kader van dit onderzoek zou het hier te ver voeren om deze typen en tegenstrategieën verder uit te werken. Zie AIVD
(2004), p. 39 + 54. 35 Ministeries van Justitie en BZK, Terrorismebestrijding, 29754, nr.1, d.d. 24 januari 2005, p.2. In de latere opbouw van dreigingsniveaus (zie noot 26) zou men kunnen spreken van een kritisch dreigingsniveau. 36 Ministerie van BZK, Tweede voortgangsrapportage, 29754, nr.24, d.d. 10 juni 2005. In deze zelfde rapportage wordt gemeld
dat het Alerteringssyeteem Terrorismebestrijding bestaat met 4 niveaus: basis, lichte, matige en hoge dreiging. Het NCTb (voorloper NCTV) combineert de informatie van inlichtingendiensten en verwerkt dit tot een advies over het dreigingsniveau
(besluitvorming ligt bij minister van Justitie), zie voornoemde rapportage, p.13. 37 Zie o.a. J. van Donselaar (2005/red). 38 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.31, d.d. 29 september 2005. 39 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.66, d.d. 2 maart 2006. Deze benaming wijst erop, dat met ingang
van begin 2006 de huidige opbouw van dreigingsniveau wordt gehanteerd. Een opbouw van vier dreigingsniveaus: minimaal,
beperkt, substantieel en kritiek. Zie NCTV https://www.nctv.nl/onderwerpen/tb/dtn/opbouw/
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
18
worden een aantal contextuele factoren genoemd, die van invloed kunnen zijn op radicalisering in Nederland.
Het gaat daarbij om de rellen rond de Deense cartoons40
en om het in Nederland soms felle publieke
islamdebat en de schijnbaar toenemende segregatie. Een positieve invloed op de dreiging van islamitische
radicalisering in Nederland wordt gevonden in de toenemende weerbaarheid binnen moslimgemeenschappen.41
In maart 2006 komt de AIVD met het rapport Jihad in Nederland. Hierin beschrijft de AIVD “het fenomeen
van jihadistische netwerken die in ons land aanwezig zijn en waarin de terroristische dreiging zich vandaag
de dag manifesteert. Het rapport biedt inzicht in de wijze waarop deze netwerken ontstaan en zich in de
afgelopen jaren hebben ontwikkeld. De belangrijkste trend die de AIVD constateert is dat de jihadistische
dreiging steeds vaker voortkomt vanuit onze eigen samenleving. Voornaamste oorzaken daarvan zijn
processen van radicalisering en rekrutering onder jonge moslims. Behalve onderlinge groepsdwang speelt
ook het internet bij deze processen een steeds grotere rol.”42
In juni meldt de AIVD dat binnenlandse netwerken van radicale moslims in toenemende mate een
internationaal georiënteerde agenda ontwikkelen. De aandacht voor potentiële doelwitten zou daarbij
verschuiven van binnenlandse naar buitenlandse doelen. Ook is er aandacht voor een oprukkend salafisme in
Nederlandse moskeeën. Het aantal meldingen van radicalisering is stabiel, maar daarbinnen is een toename
van het aantal meldingen vanuit de krijgsmacht te constateren. Als invloedrijke fact oren wordt primair
gewezen op de strijd in Irak, maar daarnaast ook op de ontwikkelingen in Afghanistan, Noord-Afrika en op
het internet. Op internet is sprake van een sterke stijging van discriminatie. Inmiddels vormt de verwijzing
naar het felle islamdebat in Nederland een constante in factoren die volgens het Rijk bijdragen aan het risico
van radicalisering in Nederland.43
In het najaar wordt duidelijk dat voor geheel 2006 een substantieel dreigingsniveau blijft gehandhaafd. Deze
feitelijke dreiging neemt echter wel af doordat er geen concrete dreiging lijkt te komen vanuit de netwerken
van radicalen. De eerder geconstateerde internationalisering van de agenda van lokale netwerken zet zich
verder door. Ook is er nauwelijks sprake van terugkeerders uit Irak. De dreiging blijft echter substantieel
omdat er een lichte ontvlambaarheid wordt geconstateerd in kleine kringen van radicale moslims en er
rekening moet worden gehouden met spontane uitbarstingen. Er zou nog steeds sprake zijn van een
toenemende radicalisering onder Nederlandse moslims, waarbij de steeds groter wordende groep van Turkse
afkomst opvalt, zo stellen de ministeries van Justitie en BZK. Ook de eerder geconstateerde polarisatie binnen
Nederland blijft ook onverminderd aanwezig.44
Eind 2006 wordt duidelijk dat verschillende gemeenten niet alleen dreiging ervaren vanuit
radicaliseringshoek, maar juist door verschijnselen van polarisatie. Daarnaast wordt er door Justitie en BZK
gewezen op een mogelijk groeiende invloed op radicalisering in het Westen, c.q. in Nederland, vanuit de hoek
van Al Qaida na arrestaties in Engeland en de mogelijke import van jihadistische elementen vanuit Marokko.
Er zouden signalen zijn opgevangen voor een grootschalige aanslag in Europa en Nederland is specifiek
genoemd in een toespraak door een kopstuk van Al Qaida.45
40 In 2006 publiceert de Deense krant Jyllands-Posten een cartoon van Kurt Westergaard, waarin hij de moslimprofeet Mohammed afbeeldt. Deze publicatie leidt tot veel commotie binnen verschillende moslimgemeenschappen en in enkele landen
zelfs tot gewelddadigheden (o.a. tegen Deense ambassades). 41 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.66, d.d. 2 maart 2006. 42 AIVD (2006), p.5. 43 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.73, d.d. 7 juni 2006. 44 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.87, d.d. 13 oktober 2006. 45 Ministeries van Justitie en BZK, 5e Voortgangsrapportage, 29754, nr.94, d.d. 20 december 2006.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
19
2007
In april 2007 wordt het actuele dreigingsbeeld in Nederland teruggebracht van substantieel naar beperkt. De
kans op een terroristische aanlag in Nederland wordt als relatief gering ingeschat, alhoewel deze zeker niet
geheel is uit te sluiten. Voornaamste reden voor deze wijziging ligt in h et doorzetten van de afname van
concrete dreigingen en een geconstateerde toegenomen weerbaarheid binnen de Nederlandse
moslimgemeenschap. Wel wijzen Justitie en BZK er op dat de polarisatie binnen Nederland onverminderd
zorgelijk is, onder meer door het toegenomen interetnische geweld en xenofobie. “Deze factoren vormen
echter geen component van de terroristische dreiging.” En ook wordt een toename van ongeorganiseerd
extreemrechts geconstateerd.46
In juni 2007 handhaaft men het dreigingsbeeld beperkt. Naast eerder genoemde redenen wijst men er nu wel
op dat een dalende trend van vrijwilligers uit Europa die naar Irak afreizen, zich niet lijkt door te zetten. In de
eerste maanden van dit jaar zouden binnen Europa verscheidene rekruteringsnetwerken zijn opge rold. Hierbij
zijn geen banden met Nederland geconstateerd, maar wel is er in Nederland ook iemand gearresteerd, die van
rekrutering voor Irak wordt verdacht.47
Binnen de Nederlandse moslimgemeenschap wordt een zekere mate van berusting waargenomen. De vra ag is
echter, aldus Justitie en BZK, of deze berusting duidt op weerbaarheid/ weerstand óf op het zich meer
afwenden van de samenleving.48
Spanningen binnen de internationale moslimgemeenschap (met name in het
Midden-Oosten) worden ook besproken. De spanningen tussen soennieten en sjiieten zouden hun weerslag
hebben op Nederland. Hierbij wordt vooral gewezen op kritiek door Salafisten (in preken en artikelen) op
andere moslims.
In oktober 2007 blijft het dreigingsniveau beperkt. De kans op aanslagen schat men gering in. Maar men
merkt een toegenomen voorspelbaarheid op door de toename van de internationale invloed op de jihadistische
dreiging in West-Europa. Zo zouden in september aanslagen voorkomen zijn in Duitsland en Denemarken.
Verschillende personen in Nederland zijn tot ongewenste vreemdeling verklaard. Het aantal meldingen van
islamitische radicalisering is licht gedaald, terwijl het aantal meldingen van extreemrechtse radicalisering is
toegenomen. Het extreemrechtse geweld heeft zich gestabiliseerd.49
In dezelfde maand komt de AIVD met een nieuw rapport over islamitische radicalisering in Nederland,
Radicale Dawa in Verandering. Met ‘dawa’ wordt hier verwezen naar “het verrichten van
bekeringsactiviteiten door islamitische missiebewegingen vanuit ultraorthodoxe en radicale signatuur.”50
De
AIVD onderscheidt drie fasen, die overigens allen voortduren:
1. Sinds midden jaren tachtig, waarbij een klein aantal moskeeën en predikers ideologische, financiële en
logistieke ondersteuning verkrijgt vanuit islamitische gidslanden. Hierbij vestigen zich ook jihadistische
veteranen uit Afghanistan en Bosnië-Herzegovina.
2. Na de aanslagen van 9/11, waarin de aansturende relatie vanuit gidslanden afneemt en er een proces van
autonomisering optreedt. De aandacht richt zich ook meer en meer op de nieuwe landen van verblijf.
Kenmerk is fragmentatie, amateurisme en wildgroep van de zogenoemde ‘knip- en plakideologie’.
3. Sinds medio 2005, een nieuwe generatie van radicale dawa-predikers, die categorisch stelling nemen tegen
het gebruik van geweld in het Westen. De AIVD spreekt hierbij over islamitisch neoradicalisme. Zij ziet twee
handelingsrichtingen: 1) streven naar geïslamiseerde enclaves, waarin islamitische wetten gelden boven de
Nederlandse wetten: ‘onverdraagzaam isolationisme’ en 2) het verstoren en belemmeren van de
democratische rechtsorde als politiek systeem en als wijze van samenleven.
46 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.97, d.d. 25 april 2007. 47 Ministeries van Justitie en BZK, 5e Voortgangsrapportage, 29754, nr.100, d.d. 4 juni 2007, p.2. 48 Ibid., p.3. 49 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.107, d.d. 9 oktober 2007. 50 AIVD (2007), p.83.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
20
Juist het afwijzen van geweld, zo stelt de AIVD, zou een groter bereik van dit neoradicalisme in Nederland
(kunnen) bewerkstelligen. Of en hoe dit daadwerkelijk het geval zal zijn, hangt nauw samen met de
weerbaarheid die de democratische orde hier tegenover stelt, zo meent de AIVD.51
2008
Uit de eerder voorkomen aanslagen in Europa blijkt volgens Justitie en BZK in maart 2008, dat het
voorspelbaar is dat West-Europa, en dus ook Nederland, meer dan voorheen rekening moet houden met
aanslagen. De dreiging gaat hoofdzakelijk uit van door de kern van Al Qaida aangestuurde of beïnvloede
groepen uit Pakistan en Afghanistan. Ook de toename van de ongekende dreiging, dat wil zeggen vanuit
personen of groepen die (nog) niet in beeld zijn van Europese inlichtingen - en veiligheidsdiensten of pas op
het allerlaatste moment in beeld zijn gekomen, heeft zich sinds vorig jaar doorgezet. Door deze constateringen
zou de voorspelbaarheid van aanslagen in Nederland dusdanig zijn toegenomen, dat Justitie en BZK
concluderen dat het dreigingsniveau moet worden verhoogd van beperkt naar substantieel.52
Daarnaast is het internationale profiel van Nederland recent verhoogd “door de wijze waarop de discussies
over de islam in Nederland worden gevoerd, bijvoorbeeld naar aanleiding van een aangekondigde film over
de Koran”.53
Daartegenover staan ontwikkelingen van toegenomen weerbaarheid onder Nederlandse moslims
tegen radicalisering en extremisme. Dit zou onder meer gebleken zijn uit de reacties op deze aangekondigde
film Fitna, waarbij vele organisaties opriepen tot rust en, indien men zich beledigd voelde, zich niet te laten
provoceren.54
Die internationale terroristische dreiging naar aanleiding van de film Fitna wordt in september nogmaals
bevestigd. “In de afgelopen maanden is uit uiteenlopende bronnen informatie vergaard waaruit blijkt dat ook
Nederland en zijn buitenlandse belangen momenteel een van de voorkeursdoelen vormen van internationaal
opererende jihadistische netwerken.” En hoewel de lokale autonome netwerken in Nederland rustig zijn
gebleven, wordt wel de intentie waargenomen om deel te nemen aan de jihad in Afghanistan en Irak. Tenslotte
wordt geconstateerd dat gematigde moskeeën steeds meer terrein terugwinnen op salafisten. Zij richten zich
hierbij ook nadrukkelijker op jongeren. Het dreigingsniveau blijft substantieel.55
2009
In maart 2009 worden in Amsterdam bij de Arena-boulevard verschillende winkels ontruimd en in totaal
zeven personen gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Twee dagen later
worden zij weer vrijgelaten. De Amsterdamse politie had een telefoontje gekregen uit Brussel, waarin werd
gemeld dat een aanslag met explosieven aanstaande was.
Gedurende een groot deel van dit jaar blijft het dreigingsniveau op substantieel gehandhaafd. De voornaamste
dreiging zou daarbij afkomstig zijn vanuit jihadistische netwerken en organisaties buiten Nederland . En
Nederland blijft een ‘legitiem’ doelwit vanwege haar aanwezigheid in Afghanistan en ‘de vermeende
belediging van de islam in Nederland.’56
In april wordt ook geconstateerd dat leden van lokale netwerken in
Nederland meer internationale jihadistische contacten aangaan. Dit blijkt onder meer in juli als er in Kenia
vier Nederlanders worden aangehouden aan de grens met Somalië. Zij zouden op weg zijn naar een
jihadistisch trainingskamp aldaar.57
51 Ibid., p.85-86. 52 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.127, d.d. 5 maart 2008, p.2. 53 Ibid.. Het gaat daarbij om de door Wilders (PVV) aangekondigde film Fitna. 54 Ibid., p.5. 55 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.135, d.d. 9 september 2008. 56 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.150, d.d. 6 april 2009, p.2. 57 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.165, d.d . 11 september 2009, p.4.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
21
Koninginnedag 2009 wordt opgeschrikt door een aanslag in Apeldoorn met een kleine personenauto op de
stoet met de koninklijke familie – acht doden (waaronder de dader) en tien gewonden. De dader blijkt in zijn
eentje te hebben geopereerd en van ideologische of religieuze motieven blijkt niets. In het kader van
radicalisering zou dit niet hier worden meegenomen, ware het niet dat dit incident er aan bijdroeg dat de focus
van terrorismebestrijding zich mede ging richten op zogenoemde ‘lone wolves’ of, zoals ze later worden
genoemd: gewelddadige eenlingen.58
Eind 2009 wordt bekend gemaakt dat het dreigingsniveau voor Nederland wordt verlaagd van substantieel
naar beperkt. Hieraan lagen twee wijzigingen in de omstandigheden ten grondslag, namelijk:
- Er zijn geen nieuwe feiten geconstateerd met betrekking tot de status van Nederland als ‘voorkeursdoelwit’.
- De slagkracht van de Al Qaida-kern om Europa, en daarmee ook Nederland, te treffen wordt als zijnde
beperkter beoordeeld dan een jaar geleden.
Ook wordt eind 2009 geconstateerd dat de lokale radicale netwerken in Nederland al enkele jaren in relatieve
rust verkeren en zij op dat moment niet de intentie lijken te hebben om een aanslag in Nederland te plegen.59
De AIVD komt tegelijkertijd met een rapport over deze lokale jihadistische netwerken. De nadruk ligt daarin
op het toenemende belang en de veranderende betekenis van de internationale jihad voor deze netwerken.
Richtten deze zich voorheen vooral op personen en doelwitten, die zij beschouwden als symbool voor de
Nederlandse vijandschap tegen de islam, anno 2009 zou dit niet langer het geval zijn. Hierdoor is de dreiging
vanuit deze netwerken voor Nederland ook laag. “De lokale dreiging heeft de afgelopen jaren een sterke
internationale dimensie gekregen. Zo bestaat binnen lokale netwerken nog steeds de intentie deel te nemen
aan de jihad. Daarbij wordt doorgaans gedacht aan training voor of deelname aan de gewapende strijd in
Afghanistan, Somalië of andere jihadfronten. Deze intentie behoort serieus genomen te worden, aangezien in
de afgelopen jaren is gebleken dat er soms daadwerkelijk pogingen worden ondernomen om die intentie te
realiseren.”60
Naast deze rapportage over lokale netwerken verschijnt er tegelijkertijd een publicatie van de
AIVD over het salafisme in Nederland, waarin wordt gemeld dat de groei van de salafistisch e beweging in
Nederland recent stagneert, maar dat aandacht en waakzaamheid noodzakelijk blijft.61
2010
In het voorjaar 2010 wordt door Justitie en BZK aangegeven dat de weerbaarheid tegen geweld onder de
Nederlandse moslimgemeenschappen, waaronder ‘tot op zekere hoogte ook ultraorthodoxe, salafistische
stromingen,’ groeiende is. Het dreigingsniveau blijft beperkt voor Nederland, waarbij wel wordt gewezen op
de internationale context, waarin dreiging uitgaat vanuit home-grown-netwerken (zoals in de VS) en
‘terugkeerders’ (zoals bij een verijdelde aanslag in Denemarken op een cartoonist). De dreiging vanuit lokale
radicale netwerken in Nederland blijft echter beperkt. Dit zou vooral te maken hebben met een gebrek aan
leiderschap, verdeeldheid en tot op zekere hoogte met een effectief contraterrorismebeleid, zo stellen de
ministeries.62
In 2010 zijn er Tweede Kamerverkiezingen. In een situatie waarin het islamdebat gepolariseerd blijft, zou
deze in ieder geval in de perceptie van jihadisten uitvergroot kunnen worden, zo stellen Justitie en BZK.
“Tegen de geschetste achtergrond van mogelijk grote veranderingen in de politieke machtsverhoudingen in
Nederland en de toenemende polarisatie waarmee dit gepaard kan gaan, bestaat er een zeker risico dat
58 Deze focus wordt later nog verder benadrukt nationaal door het zogenoemde “waxinelichtje -incident” tijdens Prinsjesdag 2010 en internationaal door verschillende ‘school shootings’ in de VS en de aanslagen van Breivik in 2011. Zo wordt in 2010 het
project Solistische Dreigers gestart en met ingang van 1 januari 2011 een pilotteam solistische dreigers binnen het KLPD gest art
(zie 3.4). 59 Ministeries van Justitie en BZK, 11 Voortgangsrapportage, 29754, nr.172, d.d. 15 december 2009. 60 AIVD (2009a), p.15. 61 AIVD (2009b). 62 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.188, d.d. 7 april 2010, p.4.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
22
Nederland in de komende maanden geconfronteerd zal worden met politiek gemotiveerd geweld. Wat betreft
de risico’s op dit vlak moet meer dan in andere situaties ook rekening gehouden worden met radicaliserende
eenlingen van uiteenlopende signatuur.”63
In september 2010 wordt door Justitie en BZK in relatie tot het dreigingsbeeld expliciet gewezen op de rol van
de PVV en Geert Wilders in het hoge internationale profiel van Nederland in verband met jihadisten. Zo trok
hij onder meer veel internationale aandacht door een voorstel om Jordanië voortaan Palestina te noemen en
door zijn streven tot internationale samenwerking met gelijkgestemde groeperingen en individuen. Ook de
winst van de PVV tijdens de verkiezingen en de mogelijke rol bij de vorming van een nieuw kabinet ver kreeg
veel internationale aandacht.64
In december 2010 ontvangen de autoriteiten “serieus te nemen aanwijzingen voor een mogelijke aanslag in
Nederland uit de hoek van Al Shabaab. (…) Op kerstavond 24 december leidde dit tot arrestaties van twaalf
personen van Somalische afkomst. Zij zijn kort daarna vrijgelaten. (…) (D)e aanwijzingen voor een aanslag
zijn dan ook niet bevestigd.”65
2011
Begin 2011 blijft het dreigingsbeeld in Nederland, ondanks de signalen eind 2010 (zie hierboven) onveranderd
beperkt. De kwartaalrapportage spreekt van “een decor van verwarrende, soms tegenstrijdige en
onheilspellende mediaberichten over dreigingen tegen Europese landen. Voor een juist beeld van die dreiging
blijft het van belang te onderkennen dat er mondiaal, naast overeenkomsten, belangrijke verschillen bestaan
tussen de verschillende jihadistische groeperingen wat betreft strategie, capaciteiten en vooral ook praktische
mogelijkheden om westerse belangen te treffen. (…) Een constante factor in het dreigingsbeeld is opnie uw de
geringe dreiging in Nederland van binnenlandse jihadistische netwerken. Daarnaast kent Nederland in
vergelijking met diverse andere Europese landen weinig personen die naar jihadistische strijdgebieden reizen.
Van een dreiging van teruggekeerde jihadreizigers is momenteel geen sprake,” aldus het ministerie van
Veiligheid en Justitie.66
Dit laatste beeld wordt in juni 2011 bijgesteld. In de tweede kwartaalrapportage van
het dreigingsbeeld dat jaar wordt gesteld dat “in de afgelopen maanden wel is geconstateerd dat de pogingen
om vanuit Nederland op jihad te gaan vaker succesvol zijn.”67
Op 22 juli 2011 pleegt Andreas Breivik twee aanslagen in Noorwegen, waarbij in totaal 77 mensen, vooral
jongeren, omkomen. “De aanslagen onderstrepen ook nog eens de dreiging die kan uitgaan van
geradicaliseerde eenlingen,” aldus Veiligheid en Justitie. Om te vervolgen dat er ”ook in Nederland, net als
in andere West-Europese landen, sprake (is) van steun voor ideeën van Breivik, vooral wat betreft zijn afkeer
van de islam en linkse ideologieën. Het nieuwe element is de gewelddadige vertaling van genoemde ideeën
naar strategie, doelwitkeuze, werkwijze, wapengebruik en tijdsfasering. Er zijn op dit moment (oktober 2011,
RW) in Nederland geen concrete aanwijzingen, dat groepen dan wel individuen bereid zijn om ter
verwezenlijking van ideeën als die door Breivik zijn verwoord, terroristisch geweld toe te passen. Het kan
echter niet worden uitgesloten dat de ideeën en daden van Breivik een inspiratie zijn voor gefixeerde dan wel
verwarde eenlingen die uit zijn op <<15 minutes of fame>>.”68
63 Ibid. 64 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.193, d.d. 13 september 2010, p.4 -5. Op 14 oktober 2010 komt het minderheidskabinet-Rutte 1 van VVD en CDA tot stand met behulp van gedoogsteun van de PVV. 65 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.200, d.d. 18 maart 2011, p.5. 66 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr. 200, d.d. 18 maart 2011, p.2. Vanaf oktober 2010, start
kabinet Rutte 1, is het Directoraat-Generaal Veiligheid van BZK toegevoegd aan het Ministerie van Justitie, onder de nieuwe
naam Ministerie Veiligheid en Justitie. 67 Ministerie van Veiligheid en Justitie, 13e Voortgangsrapportage Terrorismebestrijding, 29754, nr.205, d.d. 17 juni 2011, p.3. 68 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.207, d.d. 3 oktober 2011, p.2.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
23
De dreiging vanuit binnenlandse jihadistische netwerken blijft onverminderd beperkt. “Jihadisten in
Nederland zijn in het algemeen meer geconcentreerd op de strijd in de jihadistische strijdgeb ieden dan op het
voeren van een strijd in het Westen. (…) Opvallend is dat in de afgelopen jaren verschillende Somalische
Nederlanders vanuit het Verenigd Koninkrijk op jihadreis naar Somalië zijn gegaan,” aldus Veiligheid en
Justitie.69
Sinds een posting van Al Qaida, waarin Geert Wilders als potentieel doelwit werd getoond, volgden
verschillende postings op jihadistische websites, “waarbij expliciet dreigementen werden geuit tegen
Nederland en in het bijzonder de PVV-fractievoorzitter. (…) Er zijn echter geen aanwijzingen dat de recente
postings duiden op concrete aanslagplannen tegen de PVV-fractievoorzitter of andere Nederlandse
doelwitten. De postings moeten dan ook vooral gezien worden als een manier om angst aan te jagen bij
westerlingen en tegenstanders van jihadisten en ook om aanhangers te mobiliseren.”70
Eind 2011 meldt de NCTV dat er in de voorgaande maanden op jihadistische websites, vergeleken met de
periode daarvoor, minder berichten met dreigementen tegen Nederland en Nederlanders waren. Aan de andere
kant wordt er echter door de NCTV op gewezen, dat nog steeds personen naar jihadistische strijdgebieden
afreizen. Het blijkt moeilijk vast te stellen of hun aantal toeneemt. Maar wel wordt geconstateerd dat “zij,
door te leren van mislukte pogingen en zich beter voor te bereiden, vaker dan vroeger in staat (lijken te zijn)
hun reisdoel te bereiken. Onder deze reisdoelen scharen zich, sinds de opstanden aldaar, ook Noord -
Afrikaanse landen en landen in het Midden-Oosten. (…) Het risico op terroristisch geweld vanuit deze
jihadreizigers is nadrukkelijker aanwezig voor westerse belangen (waaronder die van Nederland) in die
landen waar de strijd gevoerd wordt dan in Europa zelf.”71
2012
Begin 2012 wordt vastgesteld door Veiligheid en Justitie, dat zich in het dreigingsbeeld geen majeure
wijzigingen hebben voorgedaan en het niveau dus beperkt blijft.72
Hoewel het jihadisme de voornaamste bron
van terroristische dreiging tegen Nederland is, wijst het ministerie ook op andere vormen van ideologisch
gemotiveerd geweld, waaronder de aanslagen in Noorwegen, maar ook in Italië en Duitsland. In Nederland
zouden deze radicale groeperingen grotendeels handelen binnen de grenzen van de wet. Eind 2011 waren er
wel incidenten, “maar die waren niet van zeer ernstige aard . Wel werden bij een Noord-Hollandse rechts-
extremistische groep wapens aangetroffen. De wapens waren, zo stelt het ministerie, waarschijnlijk bedoeld
voor de verkoop, niet voor een aanslag. De weerstand tegen geweld uit ideologische overwegingen blijft in
Nederland hoog.”73
In juni 2012 meldt hetzelfde ministerie dat oplettendheid geboden blijft, omdat “het risico
in het algemeen blijft bestaan dat de combinatie van het rechts-extremistische gedachtegoed en wapenbezit
kan leiden tot ideologisch geweld.”74
In maart 2012 wordt ook vastgesteld dat het aantal jihadreizigers is gegroeid (in tegenstelling tot de
dreigingsrapportages van 2011). “Daarnaast bestaat het gevaar dat zij de opgedane kennis en ervaring na
terugkomst in Nederland toepassen. Van teruggekeerde jihadisten gaat op dit moment echter beperkte
dreiging uit.”75
In juni wordt deze constatering onderstreept. Daar wordt echter aan toegevoegd dat sommige
jihadreizigers “- vaker dan in het verleden – hun doel bereiken en dat enkelen zelfs belangrijke posities
innemen bij buitenlandse groepen. Vooral dat laatste kan op termijn ook zijn uitstraling krijgen naar
Nederland zelf. Jihadisten met kennis van Nederland zijn immers onder andere beter in staat aanslagen in
69 Ibid., p.4. 70 Ibid. 71 NCTV, kenmerk 5717738/11, d.d. 12 december 2011, p.2 + 5. 72 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.210, d.d. 26 maart 2012, p.2. 73 Ibid., p.3. 74 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.212, d.d. 22 juni 2012, p.5. 75 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.210, d.d. 26 maart 2012, p.5.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
24
Nederland voor te bereiden en succesvol uit te voeren en kunnen als magneet fungeren voor Nederlandse
ingezetenen.”76
Nieuw in 2012 – in vergelijking met voorgaande jaren – is de melding dat “de grenzen tussen jihadistische en
radicale groepen soms poreus zijn gebleken door onderlinge contacten. In maart 2012 hebben de Nederlandse
autoriteiten door in te grijpen mogelijke jihadistische activiteiten weten te voorkomen. Al en al wordt de
dreiging van binnenuit (endogene dreiging) wel diffuser.”77
In oktober wordt hierbij gesproken over de
mogelijk negatieve invloed op de Nederlandse veiligheidssituatie door het gevaar van doorradicalisering naar
geweld van personen die betrokken zijn bij Sharia4Holland. Alhoewel daarvoor op dat moment geen
aanwijzingen zijn, zo stelt het ministerie, blijft het feit dat deze groepen het jihadistische discours verspreiden
en in buurlanden gelijkgestemden steeds militanter worden en zelfs in verband worden gebracht met
gewelddadige conflicten.78
Eind 2012 wordt gemeld dat de situatie op de belangrijkste jihadistische strijd tonelen ‘zorgwekkend’ is. “Er
zijn meer jihadgebieden dan ooit en er is meer belangstelling voor de jihadgebieden vanuit Nederland dan
ooit.”79
In dezelfde rapportage wordt gesteld dat de weerbaarheid tegen extremisme in Nederland groot blijft.
Elf jaar na 9/11 zou er sprake zijn van “een significante afname van de aandacht voor vraagstukken rondom
radicalisering en terrorisme in de Nederlandse samenleving.” Deze constatering wordt echter gevolgd door
een waarschuwing: “Dit is, gezien het al jaren bestendige beperkte dreigingsniveau, een logische
ontwikkeling maar kan wel de geboden waakzaamheid voor mogelijke negatieve ontwikkelingen op dit gebied
doen verminderen.”80
2013
Wordt hiervoor nog gesproken over een ‘al jaren bestendig beperkt dreigingsniveau’, b egin 2013 wordt dit
niveau verhoogd naar substantieel. Voor deze verhoging wordt op drie ontwikkelingen gewezen, te weten:
- Een substantiële stijging van het aantal jihadreizigers (met name naar Syrië). Sinds eind 2012 nam het aantal
(enkele tientallen) plotseling zeer snel toe. Door deze groei is het niet goed mogelijk op hen zicht te houden.
- Signalen van een toegenomen islamitische radicalisering van kleine groepen jongeren en dat
doorradicalisering naar geweldsbereidheid soms zeer snel kan verlopen.
- De ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten en dat daarbij zich jihadistische organisaties
manifesteren.81
Halverwege 2013 wordt de terugkeer van jihadgangers vanuit Syrië gezien als de “meest in het oog
springende potentiële dreiging voor Nederland” en reden om het dreigingsniveau op substantieel te
handhaven. Deze terugkeerders worden geacht niet alleen geradicaliseerd en in hoge mate geweldsbereid terug
te keren, maar ook getraumatiseerd. Ook wordt door Veiligheid en Justitie gewezen op de dreiging , die uitgaat
van vastberaden jihadreizigers die zijn tegengehouden.82
Het ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) maakt ook bekend dat er begin juni 2013 tussen de 50 en 100
jihadreizigers zijn, waarbij men spreekt van een stagnatie in de toename.83
In het najaar meldt men echter dat
het aantal in augustus weer toenam.84
En er zijn tekenen, zo stelt het ministerie, dat Syriëgangers door hun tijd
76 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.212, d.d. 22 juni 2012, p.4. 77 Ibid.. 78 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr. 214, d.d. 8 oktober 2012, p.2. 79 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.215, d.d. 14 december 2012, p.2. 80 Ibid., p.5. 81 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.216, d.d. 13 maart 2013, p.2 + 4. 82 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.231, d.d. 1 juli 2013, p.2. 83 Ibid., p.4. 84 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.237, d.d. 7 november 2013, p.2.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
25
aldaar radicaler worden en negatiever denken over het Westen in het algemeen en Nederland in het bijzonder.
Zij zouden ook een inspiratiebron vormen voor potentiële strijders.85
In februari 2014 wordt door het ministerie gemeld dat er sedert de zomer van 2013 ruim 100 personen zijn
uitgereisd. Onduidelijk is of dit ruim 100 personen zijn ‘bovenop’ de 50 tot 100 reeds in juni 2013 gemelde
uitreizigers. Onder de 100 uitreizigers sinds de zomer zouden er ruim 70 naar Syrië zijn gegaan. Van hen zijn
er zeker tien omgekomen. Opvallend, zo meldt het ministerie van Veiligheid en Justitie, is de relatief grote
toename van het aantal uitgereisde vrouwen in de laatste drie maanden van 2013. Sinds oktober 2013 is het
aantal terugkeerders toegenomen tot ruim 20.86
Het substantiële dreigingsniveau blijft gehandhaafd.
2014
Het ministerie V&J meldt begin 2014 dat zij zorgelijke signalen heeft ontvangen dat de weerbaarheid binnen
Nederlandse moslimgemeenschappen in toenemende mate onder druk komt te staan. “Het intimiderende
optreden van pro-jihadistische jongeren is hier debet aan. (…) Sommige voormannen stellen dat er sprake is
van <<gevaarlijke polarisatie>> binnen moslimgemeenschappen. Debatten over islam en democratie en de
strijd in Syrië zouden nauwelijks meer zonder beveiliging georganiseerd kunnen worden.”87
Overigens zegt
het ministerie dat er geen aanwijzingen zijn dat de weerbaarheid binnen deze gemeenschappen ook
daadwerkelijk is afgenomen.
De vermeende dreiging, die uit zou gaan van terugkeerders, wordt in het voorjaar 2014 erg concreet door een
aanslag in het Joods museum te Brussel (24 mei 2014) gepleegd door een Franse jihadistische terugkeerder.
De aanslag laat ook zien dat de dreiging of aanslag in het ene Europese land afkomstig kan zijn van
terugkeerders uit andere Europese landen.88
Hierbij wordt door het ministerie de toenemende druk en
polarisatie binnen moslimgemeenschappen aangehaald, met voorbeelden van intimiderend optreden tegen de
deelname door moslims aan de gemeenteraadsverkiezingen (19 maart 2014). Overigens wordt hierbij
opgemerkt dat dit geen invloed zou hebben gehad op die deelname vanuit de moslimgemeenschappen.89
De zomer van 2014 staat in het teken van de gevoelde dreiging van jihadisme en islamitische radicalisering.
Den Haag vormt hierbij ongewild het episch centrum – onder meer door demonstraties van zogenoemde IS-
sympathisanten en tegendemonstraties vanuit extreemrechtse hoek (zie nadere beschouwing hoofdstuk 6).
In oktober 2014 wordt de discussie over de dreiging door potentiële jihadgangers, die juist zijn
tegengehouden, extra actueel. Op 20 en 22 oktober vinden in Canada kort achter elkaar tw ee aanslagen plaats.
Van in ieder geval één van de daders was kort tevoren het paspoort ontnomen omdat hij vermoedelijk (via
Turkije) naar Syrië wilde reizen.90
Gedurende heel 2014 blijft het dreigingsniveau substantieel. Om een hoger niveau te krijgen dient er sprake te
zijn van concrete aanwijzingen voor een aanslag in Nederland. Die situatie is er (nog) niet geweest. Maar het
ministerie geeft eind 2014 aan dat “Europa en daarbinnen Nederland worden geconfronteerd met
veiligheidsproblemen die zich nog niet eerder op deze schaal en met deze omvang en ernst manifesteerden.”91
85 Ibid., p.5. 86 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.242, d.d. 24 februari 2014, p.4-5. 87 Ibid., p.6. 88 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.250, d.d. 14 juni 2014, p.2. 89 Ibid., p.7. 90 Zie o.a. http://www.elsevier.nl/Buitenland/achtergrond/2014/10/Wat -u-moet-weten-over-schietpartijen-in-Canada-1627245W/ 91 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dreigingsbeeld, 29754, nr.270, d.d. 12 november 2014 , p.6.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
26
2015
Het afgelopen jaar startte met verschillende aanslagen in Europa, die direct verband hielden met daders, die
als Syrië-terugkeerders zijn te bestempelen (Parijs, Kopenhagen, veri jdeld plot in Verviers). Een ander aspect
dat uit deze aanslagen en andere dreigingssituaties naar voren komt, is dat betrokkenen voor hun
radicalisering bekend stonden als (kleine) criminelen. In het voorjaar van 2015 wordt door Veiligheid en
Justitie gemeld dat inmiddels rond de 190 personen zijn uitgereisd uit Nederland. Ongeveer 35 van hen zijn
teruggekeerd en 30 zijn omgekomen.92
Tegelijkertijd wordt er melding van gemaakt, dat “divers extreemrechtse groeperingen die al langer actie
voeren tegen de ‘islamisering van Nederland’, de terroristische aanslagen in Parijs en Kopenhagen
aangrijpen voor een verdere aanwakkering van de sentimenten en intensivering van acties.”93
Landelijk zijn er begin augustus 2015 circa 210 personen94
naar Syrië zijn gereisd, waarvan er ongeveer 35
zijn teruggekeerd (en waarschijnlijk 38 zijn omgekomen). Op dat moment zouden er circa 130 Nederlandse
jihadisten in Syrië en Irak aanwezig zijn. “Hoewel van terugkeerders in beginsel een dreiging uitgaat, lijkt er
bij de meeste Nederlandse terugkeerders geen sprake te zijn van een geweldsdreiging. In de eerste helft van
2015 was er overigens geen sprake van terugkeerders, mogelijk omdat het moeilijk is om toestemming te
krijgen het ‘kalifaat’ te verlaten en mogelijke strafrechtelijke vervolging in het thuisland afschrikwekkend
werkt,” zo stelt de NCTV.95
In de dreigingsrapportage, d.d. 9 november 2015, meldt de NCTV een groeiend aantal Nederlanders in Syrië
promotie weet te maken binnen de jihadistische groepen daar. “Enkele Nederlanders hebben zich daar
aangesloten bij subgroepen van ISIS die gericht zijn op het plegen van aanslagen in het Westen. De
aanwezigheid van Nederlanders bij dergelijke subgroepen werkt dreigingsverhogend.” In deze rapportage
wordt ook aandacht geschonken aan een actief dienende Nederlandse militair die als jihadstrijder is uitgereisd
naar Syrië/Irak en zich daar zou hebben aangesloten bij ISIS. 96
De situatie in met name Syrië vormt inmiddels langere tijd voor enorme vluchtelingenstromen naar de
buurlanden en deels naar Europa. Deze ontwikkeling versterkt zich gedurende en na de zomer van 2015. De
ongecontroleerde toestroom van vele tienduizenden vluchtelingen naar de Europese Schengenzone leidt in het
najaar 2015 ook tot groeiende bezorgdheid en politieke uitingen als zouden zich jihadstrijders en (potentiële)
terroristen onder deze vluchtelingen bevinden. Verschillende malen wijst het NCTV erop dat alert te zijn op
deze mogelijkheid, maar deze weg onwaarschijnlijk te achten en deze ook (nog) niet te hebben vas tgesteld.
Op 13 november 2015 vindt er een reeks grote aanslagen plaats in Parijs met zo’n 130 dodelijke slachtoffers,
waaronder verschillende daders. In de nasleep van deze afschuwelijke gebeurtenissen worden verscheidene
arrestaties verricht, in Frankrijk, maar ook in België en Duitsland. De dreiging wordt Europa-breed gevoeld.
Verschillende betrokken daders en arrestanten zijn voorheen naar Syrië gereisd en recent of eerder
teruggekeerd. Op het moment van schrijven is geen betrokkenheid van Nederlanders bekend.
Kijken we naar de radicaliseringssituatie in de drie onderzochte gemeenten dan bestaat het beeld, dat een
relatief groot aantal uitreizigers afkomstig is uit (de regio van) Den Haag. In maart 2015 ging het om 46
92 NCTV, Samenvatting Dreigingsbeeld 38, maart 2015, p.3. 93 Ibid., p.4. 94 Over de aantallen bestaat nog enigszins onduidelijkheid – ook binnen de overheid. Zo meldt minister Koenders van
Buitenlandse Zaken in juni 2015 dat er ongeveer 250 mensen zouden zijn afgereisd voor de Jihad (zie
http://www.bnr.nl/nieuws/buitenland/533408-1506/aantal-syriegangers-neemt-nog-steeds-toe). In de dreigingsrapportage in
november 2015 is het aantal opgelopen naar 220, zo de NCTV, Dreigingsbeeld 40, 9 november 2015, p.1 95 NCTV, Actualisatie Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 39, augustus 2015, d.d. 1 september 2015, p.1. 96 NCTV, Actualisatie Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 40, 9 november 2015, p.1.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
27
jihadisten, waarvan er 12 waren omgekomen en 10 teruggekeerd. Burgemeester Van Aartsen meldt daarop in
het programma Nieuwsuur dat er in de maanden december 2014 tot en met maart 2015 een toename van het
aantal jihadisten uit Den Haag is van 40% (van 32 naar 46).97
In juni 2015 informeert de Amsterdamse
burgemeester de gemeenteraad in een brief naar aanleiding van een WOB-verzoek inzake jihadisme. Hierbij
wordt er op gewezen “dat de cijfers zeer regelmatig wijzigen. Deze weergave is dus een momentopname.”98
Op het moment van schrijven spreekt de brief van 60 personen, die op dat moment vanwege een (mogelijke)
radicalisering in beeld zijn. Let wel: dit zijn niet per definitie (allemaal) zogenoemde uitreizigers! Ook
spreekt de brief van zes personen, waaronder een minderjarige, die vermoedelijk is overleden en twee
personen, die zijn veroordeeld voor misdrijven met een terroristisch oogmerk. Van Rotterdam zijn geen cijfers
bekend.
Deze cijfers moeten met de nodige voorzichtigheid worden bekeken, niet alleen omdat het “om
momentopname gaat”, maar omdat ze over deels verschillende (groepen) personen gaan en deels onduidelijk
blijft waarop zij zijn gebaseerd. Voor enige discrepantie tussen verschillende cijfers per gemeente is geen
nadere verklaring gevonden. Maar op basis van de wel bekende cijfers blijft de vraag open staan of deze nu
aanleiding (kunnen) zijn van de algemene beeldvorming, ook bij verschillende gesprekspartners tijdens het
onderzoek, waarin de problematiek in Den Haag omvangrijker zou zijn en om die reden bekend staat als
‘hofleverancier van polderjihadisten’ (zie 3.4 en 6.5).
3.4 Het Nederlandse radicaliseringsbeleid 2004 - 2015
Inleiding
In het voorgaande gedeelte is aan de hand van het dreigingsbeeld stilgestaan bij de Nederlandse
radicaliseringscontext als het gaat om ontwikkelingen in (dreigende), met name islamitische, radicalisering en
terrorisme. Deze ontwikkelingen vormen de context waarbinnen landelijk radicaliseringsbeleid zich
ontwikkelde en werd uitgewerkt. In 3.2 is kort ingegaan op enkele beleidsontwikkelingen voorafgaand aan de
onderzoeksperiode (2004-2015). In dit onderdeel van hoofdstuk 3 wordt nu nader stilgestaan bij die landelijke
beleidscontext sinds 2004. Beide contexten - radicalisering en beleid - vormen de context waarbinnen lokaal
radicaliseringsbeleid tot stand kwam.
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb)
In juni 2003 komt het ministerie van Justitie met een Notitie Terrorisme en bescherming samenleving , waarin
verdere maatregelen worden aangekondigd. Naast verdere intensivering van genoemde maatregelen op gebied
van bescherming, veiligheidsdienst en politie, wordt rekrutering strafbaar gesteld en komt er meer aandacht
voor inburgering en integratie. Ook wordt een Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding (GCT) geïnstalleerd
ter ondersteuning van de coördinatie door het ministerie van Justitie waarin alle betrokken overheid sdiensten
vertegenwoordigd zijn.99
De aanslagen in Madrid in maart 2004 en signalen dat terroristen het ook op Nederland hebben voorzien,
vormen voor het kabinet reden om in september 2004 haar beleid verder aan te scherpen. Zo wordt onder meer
Tjibbe Joustra aangesteld als Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb). Binnen deze organisatie
worden informatiestromen, voorbereiding, aansturing en voorlichting samengebracht. Daarnaast worden
bevoegdheden geschapen om in urgente gevallen – zo nodig met voorbijgaan van reguliere
bevoegdheidsverdeling – noodzakelijke maatregelen te treffen. Ook worden mogelijkheden voor ingrijpen,
97 Zie http://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2026623-van-aartsen-over-haagse-aanpak-van-jihadisten.html?title=van-aartsen-over-
haagse-aanpak-van-jihadisten (laatst gezien 30 oktober 2015). 98 Brief van de burgemeester van Amsterdam aan de gemeenteraad, d.d. 18 juni 2015. 99 Ministerie van Justitie, Notitie Terrorisme en bescherming samenleving , 27925, nr.94, d.d. 24 juni 2003, p.9.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
28
opsporing en voorlopige hechtenis uitgebreid.100
Minder dan twee maanden later wordt Theo van Gogh in
Amsterdam vermoord.
Beleidsconsequenties na de moord op Van Gogh
Nog op diezelfde 2e november 2004 informeert het kabinet de Tweede Kamer over deze moord. In haar twee
brieven gaat zij in op de verscherpte maatregelen, te weten
- Verscherping van de veiligheidsmaatregelen personen en objecten.
- Verhoogde intensiteit van onderzoek door politie en AIVD tegen personen die vergelijkbaar
radicaliseringsproces doormaken als de moordenaar van Van Gogh.
- Het met kracht bestrijden van radicale uitlatingen.
- Overleg en vervolgoverleg met minderhedenorganisaties.
- Het voorkomen van stigmatisering en vijandige bejegening van de moslimbevolking.101
Het laatste actiepunt blijkt geen overbodige luxe gezien de golf aan vijandige bejegening in de richting van
moslims en/of hun gebouwen in de dagen en weken na 2 november.102
In december 2004 komt de AIVD met een nieuwe rapportage over islamitische radicalisering.103
Zij
onderscheidt in deze analyse van de radicale islam een achttal dreigingstypen en vervolgens verschillende
tegenstrategieën. Binnen dit onderzoek zou het te ver voeren hier uitgebreid verslag van te doen. Van belang
is hier echter wel dat de AIVD aangeeft dat er specifieke gemeentetaken liggen in het voorkomen en
bestrijden van radicalisering, namelijk:
- Bevordering interetnische en interreligieuze dialoog.
- Integratie-bevorderende maatregelen.
- Maatregelen in de subsidiesfeer (toekenning dan wel onthouding).
- Voortdurend eigen overleg met de gemeenschappen zowel in stimulerende als confronterende zin (aandacht
voor representativiteit, loyaliteit en integriteit van gesprekspartners).
- Rechtstreeks debat met radicale actors met als doel de onwenselijkheid, c.q. de onaanvaardbaarheid van hun
activiteiten over te brengen.104
Knelpunten in bestrijding en verruiming maatregelen
In juni 2003 had het kabinet in haar zesde voortgangsrapportage Bestrijding Internationaal Terrorisme
aangekondigd met deze rapportages te stoppen. “Gezien de aard van de resterende actiepunten heeft het
kabinet besloten dat rapportage over de voortgang op deze wijze niet langer noodzakelijk is. Het ging bij het
actieplan105
in hoge mate om het versterken van de bestaande structuren. Deze voornemens zijn grotendeels
verwezenlijkt.”106
De voortgang zal in het vervolg worden bewaakt via de begrotingsbehandeling van het
ministerie van Justitie.
Na de gebeurtenissen van 2004 en “in het licht van de voortdurende uitbouw van beleid en intensivering van
de uitvoering” wordt in de kabinetsbrief van 24 januari 2005 gesteld dat “wij er goed aan doen opnieuw tot
een halfjaarlijkse rapportage van Uw Kamer over te gaan.”107
In dezelfde brief worden enige knelpunten in
de bestrijding van radicalisering geconstateerd, namelijk
100 Ministeries van Justitie en BZK, Kabinetsbrief over aanscherping anti -terrorismebeleid, 29754, nr. 1, d.d. 10 september 2004. 101 Ministeries van Justitie en BZK, De moord op de heer Th. van Gogh, 29854, nrs. 1 en 2, d.d. 2 november 2004. 102 Zie Van Donselaar & Rodrigues (2004). 103 AIVD (2004). 104 Ibid., p.56. 105 Hier wordt verwezen naar het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid, Ministeries van AZ, Justitie, BZK, Financiën en
Defensie, nr. 27925, nr. 10, d.d. 5 oktober 2001. 106 Ministerie van Justitie, Bestrijding Internationaal Terrorisme, 27925, nr.96, d.d. 27 juni 2003. 107 Ministeries van Justitie en BZK, Terrorismebestrijding, 29754, nr.5, d.d. 24 januari 2005, p.3.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
29
- Ten aanzien van het vermogen informatie of dreigingen te bewerken en te analyseren.
- De capaciteit van de verschillende betrokken diensten.
- De versterking die nodig is bij speciale eenheden.108
De komst van een Aanpak Weerbare Samenleving wordt voor medio februari aangekondigd en de verruiming
van verschillende maatregelen aangegeven, zoals
- Uitbreiding strafrechtelijke aansprakelijkheid en verzwaring maximum straffen.
- Verruiming bijzondere opsporingsbevoegdheden.
- Verruiming mogelijkheden bij het fouilleren.
- Het aanwijzen van semipermanente veiligheidsrisicogebieden.
- Maatregelen tegen het aanzetten van haat of geweld alsmede het strafbaar stellen van apologie.
Tenslotte wordt aangekondigd dat per radicaliseringshaard een project en een organisatie wordt opgezet onder
regie van de NCTB.109
Weerbaarheid tegen radicalisering
In maart 2005 komt het ministerie van Vreemdelingenzaken en Integratie (V&I) met de nota Weerbaarheid
tegen radicalisering van moslimjongeren, waarin de aanpak gericht is op moslimjongeren, die gevoelig zijn
voor radicaliseringsinvloeden. Het doel is hen “ervan te weerhouden het pad naar radicalisering
daadwerkelijk te kiezen.”110
Hoewel in de nota wordt gesteld dat er “geen directe causale relatie (bestaat)
tussen gefrustreerde ambities en het omarmen van radicale denkbeelden” legt het toch zeer nadrukkelijk zo’n
verband met allochtone en autochtone jongeren die “het pad van radicalisering” en “het radicaalislamitische
denken” verkiezen of daar welwillend tegenover staan.111
Integratie in sociale verbanden die de waarden van
de democratische rechtsorde ondersteunen is, zo stelt de nota, de beste garantie tegen radicalisering. De nota
en de voorgestelde aanpak richten zich vooral op het stimuleren van weerstand tegen aanspraken van de
radicale islam onder jongeren zelf, maar ook op het vergroten van bewustzijn, signalering en tegenreacties
vanuit directe omgeving van de jongeren, inclusief professionals in deze omgeving.112
Belangrijk onderdeel van de aanpak wordt gevormd door een actieprogramma van FORUM, Instituut voor
multiculturele ontwikkeling, dat is gericht op mentaliteits - en gedragsverandering met als rode draad de
bewustwording van de beginselen van de democratische rechtsorde bij jongeren. De drie centrale
invalshoeken of actielijnen van het programma zijn:
1. Vergroting en verspreiding van kennis om islambeleving te combineren met het bestaan in de westerse
samenleving.
2. Verdieping van competenties om om te gaan met teleurstelling en uitsluiting en met blijken van vijandigheid
en islamofobie, alsmede argumentaties vanuit radicale hoek te kunnen doorzien.
3. Versterking van sociale verbanden tussen moslims onderling en tussen moslims en niet-moslims.113
Veel activiteiten uit het actieprogramma hebben een sterke lokale inslag en zijn gericht op samenwerking ,
afstemming en ondersteuning van betrokken gemeenten.
Aanpak nader ingevuld en centrale rol lokale niveau
De besprekingen van deze Weerbaarheidsnota in de Tweede Kamer (april 2005) leiden ertoe dat minister
Verdonk van V&I wordt opgedragen met een uitgebreider analyse en een concrete weergave van de
activiteiten terug te komen in de Kamer. Na de zomer komt het kabinet met twee nota’s met een nader
108 Ibid., p.7. 109 Ibid. 110 Ministerie van V&I, Nota Weerbaarheid tegen radicalisering van moslimjongeren, 29800 VI, nr.117, d.d. 25 maart 2005, p.2. 111 Ibid., p.5-6. 112 Ibid., p.7. 113 Ibid., p.8.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
30
ingevulde aanpak van radicalisering. Van de ministeries van Justitie en BZK verschijnt de nota Radicalisme
en Radicalisering, waarin drie hoofdlijnen worden uitgewerkt, namelijk
- Het vergroten van de binding met de samenleving.
- Empowerment en weerbaarheid.
- Het actief ingrijpen, namelijk mensen op andere gedachten brengen, hen afschrikken en/of hun handelen
onmogelijk maken.114
In de nota wordt nadrukkelijk gewezen op de rol van de decentrale overheid, die het voortouw moet nemen
voor een succesvolle aanpak. Het Rijk heeft hierbij drie verantwoordelijkheden, namelijk 1) bescherming van
de rechtsorde, de openbare orde en de democratie, 2) voorwaardenscheppend (zodat mensen zich niet
aangetrokken voelen tot radicalisme) en 3) het stimuleren en faciliteren van hetgeen lokaal in praktijk wordt
gebracht.
Tegelijkertijd komt het ministerie V&I met zijn nota Weerbaarheid en Integratiebeleid. Hierin komt het
eerder genoemde FORUM-actieprogramma terug, getiteld Democratische Rechtstaat – Weerbare
Samenleving. Daarnaast omvat de nota een programma van het Landelijk Overlegorgaan Minderheden (LOM),
genaamd Niet naast elkaar, maar met elkaar. Dit laatste programma is gericht op binding tussen allochtonen
en autochtonen en op het versterken van de weerbaarheid. Tenslot te wordt in de nota van V&I gemeld dat er
overlegd wordt met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en de Contactgroep Islam over hun
plannen om de weerbaarheid tegen radicalisering in eigen kring te versterken. Ook in deze nota wordt het
primaat van de aanpak op het lokale niveau benadrukt – hier in relatie met de versterking van deze
weerbaarheid.115
Die centrale rol van het lokale niveau wordt in het najaar 2005 nog eens geaccentueerd door het verschijnen
van de nota Lokale en juridische aanpak van de ministeries van Justitie en BZK. Hierin worden verschillende
maatregelen en activiteiten gemeld ter ondersteuning van dit lokale niveau, zoals regionale
informatiebijeenkomsten, de totstandkoming van een vraagbaak/ helpdesk, de ontwikkeling van een
handreiking door de NCTb en de mogelijkheid om AIVD en NCTb te benaderen voor bijdragen aan de lokale
uitvoering.116
De genoemde handreiking verschijnt in maart 2006 met het doel lokale overheden
aanknopingspunten aan te reiken voor het ontwikkelen van een lokale aanpak terrorismebestrijding. Naast het
opsporen, voorkomen en aanpakken van aanslagen en dreiging gaat de handreiking ook in op het signaleren en
tegengaan van radicaliseringsprocessen.117
Eind 2005 melden Justitie en BZK dat een radicaliseringshaard- en persoonsgerichte aanpak zijn ontwikkeld
en dat begin 2006 een Nationaal Meldpunt Cybercriminaliteit wordt opgericht.118
In juni 2006 meldt het
kabinet dat de geplande publiekscampagne is gestart en al succesvol lijkt te zijn, afgemeten aan een lichte
stijging van het aantal meldingen bij Meld Misdaad Anoniem. Vele verschillende activiteiten, zoals
studiedagen, debatten en informatiebijeenkomsten, voor bestuurders, gemeenten, scholen en justitiële
instellingen, zijn ook in de eerste helft van 2006 gestart.119
Ook in het kader van het actieprogramma
Weerbaarheid en Integratiebeleid zijn veel activiteiten gestart. Voor de komende tijd zal extra worden ingezet
op de verbetering van de samenwerking tussen instellingen en organisaties, het verdiepen van thema’s en het
vinden van manieren om moeilijk bereikbare jongeren bij de activiteiten te betrekken. “Ter afsluiting is het
goed om terug te komen op het inzicht van de ‘integratieparadox’. Het zijn voor een groot deel juist de
jongeren die graag bij de samenleving willen horen die zich teleurgesteld afkeren als zij het gevoel hebben
114 Ministeries van Justitie en BZK, Nota Radicalisme en Radicalisering , 535837/05/AJS, d.d. 19 augustus 2005. 115 Ministerie van V&I, Nota Weerbaarheid en integratiebeleid, 5363045/05, d.d. 19 augustus 2005. 116 Ministeries van Justitie en BZK, Nota Lokale en juridische aanpak, 2005. 117 NCTb (2006). 118 Ministeries van Justitie en BZK, 3e Voortgangsrapportage, 29754, nr. 60, d.d. 5 december 2005. 119 Ministeries van Justitie en BZK, 5e Voortgangsrapportage, 29754, nr.73, d.d. 7 juni 2006.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
31
hierin geen plek te kunnen vinden. Het is aan allen: politici, bestuurders, leden van organisaties en
individuele burgers om dit positieve verlangen om te zetten in mogelijkheden en verantwoor delijkheden voor
actief burgerschap.”120
Eind 2006 wordt een Handreiking Omgaan met signalen en vormgeving van de informatiehuishouding
aangekondigd, als ook een studie naar het internetgebruik van potentiële jihadisten. Daarnaast wordt besloten
om radicalen in detentie te concentreren in twee inrichtingen, in Vught en Rijnmond.121
Actieplan Polarisatie en Radicalisering
In de verschillende rapportages over het dreigingsbeeld in Nederland wordt gedurende deze jaren verwezen
naar het relatief hoge peil van de polarisatie in het land (zie 3.3). In de 6e Voortgangsrapportage van Justitie
en BZK (juni 2007) wordt dan ook gemeld, dat de aanpak radicalisering zal worden verbreed naar een aanpak
polarisatie. Daarbij wordt een aanpak Polarisatie en Radicalisering aangekondigd. Over de aanpak van
radicalisering wordt opgemerkt dat het kabinet wil kijken naar een betere ondersteuning van gemeenten bij de
aanpak van beginnende radicalisering. De radicaliseringshaardenaanpak wordt verder voortgezet en ook is een
persoonsgerichte aanpak ontwikkeld. Doel van deze aanpak is de verdere ontwikkeling van een persoon “tot
een bruikbare partner voor terroristische activiteiten te voorkomen.” Men laat de persoon en diens omgeving
weten dat hij onder overheidsaandacht staat en probeert tot gedragsverandering te komen. In het kader van de
eerder genoemde publiekscampagne is de site www.nederlandtegenterrorisme.nl opgezet, zowel voor
gemeenten en instellingen als algemeen voor burgers.122
In juni 2007 verschijnt een actualisering van het Programma Weerbaarheid en Integratiebeleid van V&I, dat
feitelijk een voortgangsrapportage is van de lopende activiteiten. Een programmaevaluatie wordt voor 2008
aangekondigd, alsook de start van een deradicaliseringsexperiment met de in Scandinavië en Duitsland
ontwikkelde EXIT-methodiek.123
In augustus 2007 verschijnt het in juni toegezegde Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007 – 2011.124
Centraal hierin staat de lokale aanpak. Een scan wordt voorgesteld om lokaal na te gaan hoe, waar en in welke
mate zich polarisatie en radicalisering voordoen. Gemeenten kunnen dan een nadere analyse maken en
vervolgens een lokaal plan van aanpak opstellen. Naast dit centrale spoor kent het Actieplan een nationale
component (vergroting weerbaarheid en competenties, alsmede vroegtijdig isoleren, indammen en keren van
radicalisering) en een internationale component (internationale samenwerking en buitenlands beleid).125
Het kabinet reageert in oktober 2007 op de AIVD-rapportage Radicale dawa in verandering met een drie-
sporen-beleid, bestaande uit:
1. Het versterken van de weerbaarheid in de samenleving, waaronder trainingen.
2. Het confronteren en delegitimeren van niet-gewelddadige salafistische groeperingen, waaronder specifieke
persoonlijke aanpak en deradicalisering.
3. Handhaven, waaronder monitoring en surveillance op internet en het uitzetten van predikers.126
120 Ministerie van V&I, Tussenrapportage Weerbaarheid en Integratiebeleid , 29754, nr,74, d.d. 4 juni 2006, p.17. 121 Ministeries van Justitie en BZK, 5e Voortgangsrapportage, 29754, nr.94, d.d. 20 december 2006. 122 Ministeries van Justitie en BZK, 6e Voortgangsrapportage, 29754, nr.100, d.d. 4 juni 2007. 123 Ministerie V&I, Actualisering Programma Weerbaarheid en Integratiebeleid , 29754, nr.101, d.d. 26 juni 2007. De
uiteindelijke pilot zal vooral in Winschoten (en Eindhoven) in praktijk worden gebracht. Zie voor een monitoring van deze pilot:
http://www.annefrank.org/nl/Educatie/Discriminatie-in-Nederland/Monitor-racisme/Met-hulp-stoppen-rechtsextremisten-eerder/ 124 Ministerie van BZK, Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007 – 2011, 29754, nr.103, d.d. 27 augustus 2007. 125 Zie Ministerie van BZK, Operationeel Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007 – 2011, 29754, nr.120, d.d. 26 november
2007. 126 Ministerie van BZK, Kabinetsreactie op AIVD rapport Radicale dawa in verandering , 29754, nr.108, d.d. 17 oktober 2007.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
32
Aankondiging film Fitna
Op 28 november 2007 maakt PVV-leider Geert Wilders in een bericht in de Telegraaf kenbaar “in stilte te
werken” aan een anti-koran film, die in eind januari 2008 op de publieke omroep zou verschijnen . Uiteindelijk
zal hij op 27 maart via een internetsite te zien zijn.127
Na dit bericht barst het nieuws los, dat nogmaals
versterkt wordt in februari 2008 als Wilders de naam van de film, Fitna, bekend maakt.128
De aankondiging
alleen leidt tot uitspraken van premier Balkenende dat er sprake is van een stevige crisissituatie . “Er zijn meer
crises geweest, maar dit is wel een forse”, zo de premier.129
De Nederlandse overheid onderneemt in de aanloop naar de vertoning van de film (27 maart 2008)
verschillende nationale en internationale initiatieven om mogelijke negatieve reacties te voorkomen, c.q. deze
te beperken. De focus ligt hierbij zowel op het uitdragen van de vrijheid van meningsuiting in Nederland als
op het benadrukken dat deze film niet de mening representeert van de Nederlandse overheid.130
Minister van
Binnenlandse Zaken, Ter Horst, roept alle burgemeesters op extra alert te zijn voor spanningen die kunnen
ontstaan door de film en “U als bestuurders zult daar als eerste de tekenen van merken. Dat is waarom ik u
wil vragen om in uw contacten met uw burgers en in het bijzonder de moslimgemeenschap extra alert te
zijn.”131
In veel gemeenten wordt overleg gevoerd met vertegenwoordigers uit met name de
moslimgemeenschappen. Overige beleidsactiviteiten bestaan vooral uit het verder uitwerken van het Actieplan
Polarisatie en Radicalisering, alsmede het driesporenbeleid ter bestrijding van de radicale dawa.132
Voortgang uitvoering Actieplan
In de negende voortgangsrapportage wordt door Justitie en BZK nader ingegaan op de al sinds 2005
genoemde aanpak van radicaliseringshaarden. ”De aanpak bestaat uit een gecoördineerde inzet van bestaande
bevoegdheden en instrumenten van de landelijke en lokale overheid. De NCTb heeft hierin een regierol,
gemeenten vervullen een regierol op lokaal niveau. (…) Periodiek wordt de analyse van de situatie per haard
geactualiseerd en bekeken of de aanpak ook de gewenste effecten heeft gehad. (…) Sinds enige tijd is een
aantal trends waarneembaar. Door de uitgebreide aandacht vanuit de overheid, de weerbaarheid onder de
Nederlandse moslims en de toegenomen publieke belangstelling zijn de radicaliseringshaarden hun toon gaan
matigen. Zij nemen in het openbaar steeds meer afstand van geweld en er wordt relatief meer openheid
betracht.”133
De publiekscampagne wordt eind 2008 gestopt, alhoewel de site www.nederlandtegenterrorisme.nl in de lucht
zal blijven.134
Sinds 2004 is er ook steeds een publieksonderzoek verricht naar de risicobeleving en
informatiebehoefte. Uit de vijfde versie (augustus – september 2008) blijkt, zo melden Justitie en BZK, dat
“de Nederlandse burger zich op dit moment meer zorgen maakt over de economische ontwikkelingen dan over
terrorisme en terroristische aanslagen. Het gevoel van veiligheid is toegenomen en daarmee is de
waakzaamheid afgenomen.”135
De publiekscampagne is dan wel gestopt, met ingang van 2009 richten de
communicatie-inspanningen voor terrorismebestrijding zich met name op professionele doelgroepen, waarbij
het vergroten van het veiligheidsbewustzijn van maatschappelijke actoren in de volle breedte een belangrijk
127 Scholten, Ruigrok, Krijt, Schaper & Paanakker (2008). De film Fitna is uiteindelijk (tijdelijk) te zien via www.liveleaks.com. 128 Ibid., p.3-4. 129 Zie http://www.nu.nl/algemeen/1398140/koranfilm-zorgt-voor-forse-crisissituatie.html 130 Ministeries van Justitie en BZK, 8e Voortgangsrapportage, 29754, nr.131, d.d. 9 juni 2008, p.5. 131 Nu.nl, d.d. 16 januari 2008, zie http://www.nu.nl/algemeen/1394436/minister-vraagt-burgemeesters-alert-te-zijn-om-
koranfilm.html 132 Ministeries van Justitie en BZK, 8e Voortgangsrapportage, 29754, nr.131, d.d. 9 juni 2008, p.6. 133 Ministeries van Justitie en BZK, 9e Voortgangsrapportage, 29754, nr. 140, d.d. 19 december 2008, p.5. 134 Anno oktober 2015 is deze site niet meer in de lucht. 135 Ministeries van Justitie en BZK, 9e Voortgangsrapportage, 29754, nr.140, d.d. 19 december 2008, p. 13-14.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
33
thema is.136
Ten behoeve van de informatie voor professionals komt de NCTb in december 2009 met de
publicatie Ideologie en strategie van het jihadisme.137
Scheiding Kerk en Staat
In maart 2009 verschijnt er vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een publicatie over de
scheiding tussen kerk en staat met handvatten voor gemeenten. Deze publicatie is mede gebaseerd op een
kabinetsnota uit 2004 Grondrechten in een pluriforme samenleving , alsmede op twee WRR-studies, te weten
Dynamiek in islamitisch activisme en Geloven in het publieke domein.138
Er blijkt in de praktijk veel
onzekerheid te bestaan over de manier waarop relaties tussen lokale overheden en religie moeten worden
vormgegeven. Gemeenten geven vaak aan te willen samenwerken met maatschappelijke en religieuze
organisaties, maar terughoudend te zijn vanwege een mogelijke inbreuk op de scheiding van kerk en staat.
“Dit is voor de VNG reden tot deze publicatie. Hiermee wordt beoogd gemeenten in staat te stellen beter te
kunnen beoordelen wanneer sprake is van een inbreuk op het beginsel van de scheiding van kerk en staat.”139
Counterterrorisme
Halverwege 2009 wordt op basis van een literatuurstudie140
geconstateerd dat wetenschappelijk onderzoek
naar counterterrorisme nog in de kinderschoenen staat. “Opvallend is het ontbreken van studies naar de
‘zachte’ maatregelen, zoals politieke hervormingen, integratie en deradicalisering.” Aangekondigd wordt dat
de uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen als aanvulling op de vigerende onderzoeksagenda voor
terrorismebestrijding.141
Terugkijkend op vijf jaar radicaliseringsbeleid
Eind 2009 wordt door het kabinet teruggekeken op de 5 jaar sinds de moord op Theo van Gogh: “Dankzij de
inspanningen van inlichtingen- en veiligheidsdiensten, politie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de
Koninklijke Marechaussee, de NCTb en vele andere diensten en organisaties, maar ook door de oplettendheid
van gewone burgers kon nieuw terroristisch onheil tot op heden afgewend worden. Belangrijk daarbij was ook
de groeiende weerbaarheid van de samenleving, vooral ook van de moslimgemeenschappen, tegen
radicalisering. Door dit alles is in ons land de groep radicalen die bereid is met geweld hun politieke of
religieuze doelen na te streven, gaandeweg kleiner geworden en is er ook meer bekend over het functioneren
en de werkwijzen van deze groep. Terrorismebestrijding in Nederland heeft dus daadwerkelijk effect
gehad.”142
Eind 2009 wordt ook de werkdefinitie van terrorisme gewijzigd. Voorheen gebruikten AIVD en NCTb de
volgende definitie: Het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, dan wel het toebrengen
van ernstige maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te
bewerkstelligen of politieke besluitvorming te beïnvloeden . De nieuwe definitie is: Terrorisme is het uit
ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel
daden gericht op het aanrichten van maatschappelijk-ontwrichtende zaakschade, met als doel
maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke
besluitvorming te beïnvloeden.143
Het lijkt hierbij vooral te gaan om een uitbreiding van gedragingen van
plegen van en/of dreigen met geweld naar ook het voorbereiden daarvan en een verbreding van de doelen door
naast verandering of beïnvloeding ook angst na te jagen.
136 Ministerie van BZK, 10e Voortgangsrapportage, 29754, nr.162, d.d. 19 juni 2009, p.17. 137 NCTb (2009). 138 Respectievelijk Kabinetsnota, 29614, nr.2, en WRR (2006) Dynamiek in islamitisch activisme. Aanknopingspunten voor democratisering en mensenrechten WRR-rapport 73, Den Haag; en WRR (2006) WRR-verkenning 13: Geloven in het publieke
domein, Den Haag. 139 VNG (2009), p.8. Zie voor meer discussie over de scheiding kerk en staat de debatten in Amsterdam en I.Muis (2015). 140 Dongen, T. van (2009). 141 Ministerie van BZK, 10e Voortgangsrapportage, 29754, nr.162, d.d. 19 juni 2009, p.4. 142 Ministeries van Justitie en BZK, 11 e Voortgangsrapportage, 29754, nr.172, d.d. 15 december 2009, p.1. 143Ministeries van Justitie en BZK, 11 Voortgangsrapportage, 29754, nr.172, p.9
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
34
In het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007 – 2011 ligt het accent op de ondersteuning en uitbreiding
van de lokale aanpak. In 2009 is het aantal gemeenten dat een decentralisatie -uitkering aanvroeg verdubbeld
in verhouding tot 2008. Ook worden nieuwe accenten gepresenteerd, zoals een versterkte focus op polarisatie,
een genuanceerde benadering van het salafisme, meer nadruk op de ondersteuning van gemeenten bij de
aanpak van openbare orde problematiek, waarbij rechts-radicale jongeren betrokken zijn en een nieuwe
aandacht voor linksextremisme, inclusief een aanpak van dierenrechtenextremisme.144
Uitreizende jihadisten
Eind 2009 wordt een toename van uitreizende jihadisten waargenomen. Het kabinet stelt da t het van belang is
dergelijke reisbewegingen tijdig te onderkennen, te frustreren en aan te pakken. Hiervoor acht men drie acties
noodzakelijk: 1) versterking van de detectiecapaciteit van lokale autoriteiten, 2) tijdige informatie -
uitwisseling tussen partijen met het oog op het ontnemen van vreemdelingenrechtelijke status, en 3) alertheid
van de diplomatieke posten in risico- en transitielanden.145
Aanvullende maatregelen
Begin 2010 komt het kabinet als reactie op het AIVD-rapport over het salafisme in Nederland met
aanvullende maatregelen op het bestaande beleid. Met deze extra maatregelen wil men radicalisering naar het
jihadisme voorkomen en bestrijden. Het gaat hierbij onder meer om expertiseversterking van professionals,
het faciliteren van gemeenten die een deradicaliseringsproject willen opzetten, het in de gaten houden van
organisaties of personen met antidemocratische sympathieën of gedragingen en de continuering van
weerbaarheid bevorderende activiteiten.146
Het kabinet biedt begin 2010 ook een reeks onderzoeken aan over radicalisering in Nederland. Zo blijkt uit
een enquête onder gemeenten dat zij meer problemen rapporteren met polarisatie dan met radicalisering. Uit
dit onderzoek blijkt onder andere dat 44 van de 61 gemeenten, die aangaven dat er sprake is van polarisatie en
radicalisering, te maken hebben met rechts-activisme of –extremisme. Uit een ander onderzoek blijkt dat
eerstelijns professionals uit het onderwijs, welzijn en de politie bijna allemaal in aanraking komen met
signalen van polarisatie en dat deze signalen in de afgelopen vijf jaar zijn toegenomen. In reactie op deze
uitkomsten onderstreept het kabinet nogmaals de nieuwe accenten, zoals reeds aangegeven in het Operationeel
Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2010.147
Daarnaast reageert het kabinet begin 2010 op enkele nieuwe onderzoeken naar jihadisme. Zij wijst er op dat
naast de huidige preventieve inzet op lokaal niveau, zowel “een vroegtijdige signalering van jihadistische
radicaliseringsprocessen als het inrichten van deradical iseringstrajecten voor jihadisten van essentieel
belang zijn.” Zij wijst hierbij naar de ‘curatieve’ beleidsinzet van de gemeente Amsterdam in Amsterdam
tegen Radicalisering uit 2007.148
Ook komt volgens het kabinet uit de onderzoeken het belang naar voren van
percepties op groepsdreiging en onrecht in radicaliseringsprocessen. Dit vraagt, aldus het kabinet, om beleid.
“Het meten van de situatie is dan de eerste stap. Het streven is een monitor te ontwerpen die periodiek
bijhoudt in welke mate sprake is van beleefde groepsdreiging en onrechtvaardigheid bij bepaalde groepen.
Met zo’n monitor kan op collectief niveau de kwetsbaarheid gemeten worden. Inzicht in deze kwetsbaarheid
kan een bijdrage leveren aan een gerichte beleidsinzet en strategische communicatie door de overheid.”149
144 Ministerie van Justitie en BZK, Voortgangsrapportage 2009 en Operationeel Actieplan 2010 Polarisatie en Radicalisering,
december 2009. 145 Ministeries van Justitie en BZK, 11 Voortgangsrapportage, 29754, nr.172, p.12. 146 Ministeries van Justitie, BZK en WWI, Grondrechten in een pluriforme samenleving , 29614, nr.22, d.d. 22 januari 2010. 147 Ibid. 148 Ministeries van Justitie en BZK, Terrorismebestrijding, 29754, nr.178, d.d. 27 januari 2010, p.4. 149 Ibid., p.6.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
35
In maart 2010 komt de AIVD met een notitie over de deradicalisering van jihadisten in Nederland.150
In dit
jaar is er meer aandacht voor deradicalisering, zoals onder meer ook blijkt uit een rapportage van de NCTb
over het tegengaan van gewelddadige narratives.151
Later dit jaar komt meer informatie ter beschikking over
de effectiviteit van deradicaliseringsprogramma’s. Uit recent onderzoek zou blijken dat zij effectief kunnen
zijn als aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. “De belangrijkste is dat de programma’s op maat
worden gemaakt, zoals aangepast aan de specifieke context die van land tot land verschilt, als aan de
omstandigheden van de individuele persoon.”152
‘Lone wolves’
In recente jaren, onder andere door de aanslag tijdens Koninginnedag 2009 en zogenoemde ‘school shootings’
in de Verenigde Staten wordt de focus van de bestrijding van radicalisering en terrorisme meer gericht op
zogenoemde ‘lone wolves’, later ook ‘gewelddadige eenlingen’ genoemd. In 2010 wordt het project
Solistische Dreigers gestart, waarbij binnen het KLPD een pilotteam solistische dreigers wordt opgestart.
“Het doel van deze pilot is de aanpak van individuele bedreigers van personen waarvoor de overheid
bijzondere verantwoordelijkheid heeft en beslist over extra veiligheidsmaatregelen.”153
Het doel van de pilot
is ook “te bezien of door middel van een multidisciplinaire persoonsgerichte aanpak (met straf als stok achter
de deur), de risico’s van de solistische dreigers afnemen en beter beheersbaar kunnen worden gemaakt.”154
Daarnaast worden in 2012 enkele onderzoeken naar dit onderwerp aangekondigd.
Behoeften professionals
In januari 2011 verschijnt een rapport waarin is nagegaan welke behoeften onder eerstelijns organisaties
bestaan bij de aanpak van polarisatie en radicalisering.155
Uit het onderzoek komt naar voren dat zo’n twee
derde van de respondenten in meer of mindere mate tijdens het werk is geconfronteerd met polarisatie en iets
meer dan een derde met radicalisering. Een derde van de respondenten geeft aan niet goed in staat te zijn
beide fenomenen tegen te gaan; slechts een kwart van de respondenten geeft aan dit wel redelijk tot goed te
kunnen. Bijna twee derde van de respondenten geeft aan behoefte te hebben aan meer kennis en bijna de helft
heeft behoefte aan meer ondersteuning bij het signaleren of tegengaan van polarisatie en/of radicalisering.
Terugkijkend
In 2011 is, zoals eerder gesteld, het dreigingsniveau sinds november 2009 nog steeds beperkt. Halverwege dit
jaar stelt het ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) dat de halfjaarlijkse frequentie van de
voortgangsrapportages zal worden teruggebracht tot een jaarlijkse rapportage. “De frequentie van een
halfjaarlijkse rapportage was lange tijd gerechtvaardigd in het licht van de uitbouw en de int ensivering van
het contraterrorismebeleid en de uitvoering daarvan, zodat het overzicht en de samenhang van de
maatregelen goed inzichtelijk bleef. (…) Inmiddels geldt dan ook dat er niet elk half jaar substantiële nieuwe
ontwikkelingen te melden zijn.”156
De voortgang van beleid en maatregelen zal in het vervolg integraal
onderdeel vormen van de jaarlijkse rapportage van de contraterrorismestrategie.
In de voortgangsrapportage in juni 2012 wordt teruggekeken op het Actieplan Polarisatie en Radicalisering
2007 – 2011. “Het algemene resultaat is dat de beoogde inhaalslag op dit destijds nieuwe beleidsterrein in
termen van kennis en deskundigheid grotendeels is behaald. Het actieplan heeft gezorgd voor een impuls voor
lokale projecten op het terrein van polarisatie en radicalisering, de aanpakken (best practices) zijn gedeeld
(ook in Europees verband), zowel de doelgroep als professionals zijn bereikt en netwerken zijn opgebouwd en
150 AIVD (2010). 151 NCTb (2010). 152 Ministeries van Justitie en BZK, Dreigingsbeeld, 29754, nr.193, d.d. 13 september 2010, p.6. 153 Ministerie van Veiligheid en Justitie, 12 e Voortgangsrapportage, 29754, nr.196, d.d. 17 december 2010, p.13. 154 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Terrorismebestrijding, 29754, nr.213, d.d. 22 juni 2012, p.14. In deze rapportage worden
ook enkele onderzoeken aangekondigd over dit onderwerp van solistische dreigers. 155 Nuansa (2011). 156 Ministerie van V&J, 14e Voortgangsrapportage, 29754, nr.196, d.d. 17 juni 2011, p.1-2.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
36
verstevigd. (…) Onafhankelijk inventarisatieonderzoek … toont aan dat de kennis bi j lokale partners over de
problematiek rond polarisatie en radicalisering en mogelijke interventies is toegenomen en dat lokale
netwerken zijn verbeterd.”157
Later blijkt overigens dat voor de uitvoering van het Actieplan Polarisatie en
Radicalisering 2007 – 2011 in totaal € 28 miljoen was begroot. Hiervan wordt uiteindelijk € 14,46 miljoen
besteed.158
Het ministerie van V&J meldt bij deze terugblik een nieuwe aanpak, Extremisme en Escalatie (EXES) aan en
stelt “in het licht van de noodzaak van blijvende alertheid is het vooral cruciaal dat de detectiecapaciteit op
alle niveaus in stand wordt gehouden. Hier ligt een link met het eerder beschreven gevaar dat uitgaat van
geradicaliseerde eenlingen.”159
Als belangrijk uitgangspunt van de preventieve benadering wordt de verantwoordelijkheid van het lokaal
bestuur benadrukt. De lokale/ regionale aanpak dient onder meer te bestaan uit:
- Het onderhouden van een systeem van vroegtijdige signalering (informatiehuishouding) en daarmee gepaard
gaand een netwerk van professionele en maatschappelijke sleutelfiguren;
- Het zorg dragen voor adequate capaciteit en deskundigheid van alle betrokken samenwerkingspartners;
- Het nemen van maatregelen ter beveiliging van personen en objecten;
- Het tijdig en effectief ingrijpen om escalatie van spanningen te voorkomen, weerbaarheid bij vatbare groepen
te verhogen en extremistisch gedrag aan te pakken.160
Ook wordt gewezen op de regierol van gemeenten om in samenwerking met ketenpartners en
maatschappelijke organisaties aandacht te blijven schenken aan de voedingsbodem van radicalisering en
polarisatie. Het Rijk biedt hierbij ondersteuning in het kader van integraal veiligheidsbeleid en het integratie -
en burgerschapsbeleid.
“Afslanking” of “scherper focus”?
In 2008 wordt al geconstateerd dat de aandacht en zorg voor radicalisering mogelijk aan het afnemen is –
mede onder invloed van andere problemen, zoals die ten gevolge van de financiële crisis. Hoewel voor afname
van de waakzaamheid wordt gewaarschuwd, kan toch niet aan de indruk worden ontkome n dat deze
afgenomen aandacht en deze andere problemen ook op beleidsniveau en in de uitvoeringspraktijk hebben
geleid tot minder urgentiegevoel. In verschillende Europese landen, waaronder Nederland, zijn bestaande
preventieve programma’s in 2012-2013 “afgeslankt”. Deels wordt dit ook gemotiveerd door een scherper
focus op concrete risico’s en dreigingen. Preventie programma’s “richten zich niet meer op hele
bevolkingsgroepen, maar zijn scherp gefocust op interventies bij geradicaliseerde individuen. De
voornaamste redenen voor deze verandering zijn twijfel aan de effectiviteit van de brede
preventieprogramma’s, teruglopende manifestatie van radicalisering en bezuinigingen als gevolg van de
economische crisis. Ook in Nederland heeft de brede preventie onder het Actieplan Polarisatie en
Radicalisering 2007 – 2011 plaatsgemaakt voor een specifieke aanpak geconcentreerd op het met kennis en
kunde ondersteunen van gebieden en sectoren waar de risico’s van gewelddadige radicalisering het grootst
worden geacht. Deze aanpak sluit beter aan bij de politieke en financiële werkelijkheid, maar is vanuit
dreigingsperspectief niet risicoloos. Het is denkbaar dat de alertheid voor extremisme op het lokaal niveau
vermindert, evenals de expertise om radicalisering te herkennen doordat minder trainingen worden gegeven.
157 Ministerie van V&J, Terrorismebeleid, 29754, nr.213, d.d. 22 juni 2012, p.17. Zie ook bijlage 1 Eindverslag Actieplan
Polarisatie en Radicalisering 2007 – 2011 bij deze voortgangsrapportage. 158 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2013-2014, nr.2253 (Antwoord ontvangen
16 juni 2014). 159 Ministerie van V&J, Terrorismebeleid, 29754, nr.213, d.d. 22 juni 2012, p.19. 160 Ibid., p.20.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
37
Dat is verontrustend, nu er signalen zijn dat de mate en snelheid van de radicalisering van kleine groepen
jongeren toenemen,” aldus het ministerie van V&J.161
Gang naar Syrië en terugkeer
In het voorjaar 2013 neemt de zorg om jihadstrijders, die naar Syrië/Irak vertrekken, grotere vormen aan.
Concreet vertaalt deze zorg zich in de verhoging van het dreigingsniveau naar substantieel (zie 3.3). In juli
2013 wordt door V&J geconstateerd dat verschillende activiteiten vanuit moslimgemeenschappen, waaronder
publieke verklaringen, zijn georganiseerd tegen deelname aan de strijd in Syrië. De aandacht voor
radicaliserings- en terrorismevraagstukken is dan ook, zo stelt het ministerie, toegenomen en de
waakzaamheid is versterkt.162
Het kabinet reageert op de toename van Syriëgangers met een intensivering van
de aanpak met een eerste prioriteit voor het beperken van de potentiële dreiging die van terugkeerders zou
(kunnen) uitgaan. Naast strafrechtelijke maatregelen pleit het kabinet ervoor een aanpak, die voorheen gericht
was op (potentiële) uitreizigers, nu in het bijzonder te richten op de aanpak van terugkeerders. Elke
terugkeerder wordt hierbij benaderd door het veiligheidshuis of de politie in het kader van een preventieve of
een repressieve aanpak. De terugkeerder krijgt zo in ieder geval door dat hij in het vizier van de autoriteiten
is. Ook met familie en/of sociale omgeving van betrokkene wordt contact gelegd.163
Naast deze aanpak van (potentiële) uitreizigers en terugkeerders richt het kabinet de aanpak op de
geconstateerde groeiende islamitische radicalisering van kleine groepen jongeren. Deze aanpak bestaat ten
eerste uit het versterken van de weerbaarheid binnen gemeenschappen, netwerkopbouw en –onderhoud en het
gezamenlijk creëren van een ontmoedigend klimaat.164
Later in 2013 worden in dit verband verscheidene
nadere maatregelen genomen of in gang gezet, zoals
- Een wetsvoorstel tot verruiming van de mogelijkheden het Nederlanderschap te ontnemen.
- Verruiming van mogelijkheden om reisgegevens te gebruiken.
- Vervallen verklaren van paspoorten.
- Financiële tegoeden van een persoon bevriezen en uitkeringen stop te zetten.
- Verschillende onderzoeken naar mogelijke ronselaars.
- Intensivering van de lokale aanpak.165
Naast deze dadergerichte aanpak, zoals het ministerie dit noemt, richt het kabinet de aandacht op de bredere
jihadistische radicalisering in Nederland, die nieuwe dimensies kr ijgt door de situaties in Syrië, Noord-Afrika
en het Midden-Oosten. Deze aanpak richt zich met name op vergroting van de kennis en inzichten, maar
bijvoorbeeld ook op de aanpak van haatzaaiing en opruiing – al dan niet via internet.166
Naar Actieprogramma Jihadisme
Door de actuele ontwikkelingen, waaronder de uitreis van ongeveer 130 Nederlandse jihadiste n naar Syrië en
de terugkeer van ruim dertig van hen, wordt door het kabinet een Integrale aanpak jihadisme ontwikkeld. Deze
aanpak omvat uiteenlopende maatregelen, zoals
- Informatie-uitwisseling en samenwerking door politie- en inlichtingendiensten over reisbewegingen,
contacten en dergelijke.
- Het in kaart brengen van de risico’s per terugkeerder op basis waarvan strafrechtelijke, bestuurlijke of
maatschappelijke maatregelen worden getroffen. “Het onderscheid tussen softe en harde maatregelen is
daarbij irrelevant: alleen resultaat telt.”
- Uitreizen wordt met alle beschikbare middelen ontmoedigd en belemmerd.
161 Ministerie van V&J, Terrorismebestrijding Dreigingsbeeld, 29754, nr.216, d.d. 13 maart 2013, p.6. 162 Het ministerie van V&J, Terrorismebestrijding Dreigingsbeeld, 29754, nr.231, p.5. 163 Het Ministerie van V&J, Terrorismebestrijding, 29754, nr.238, d.d. 7 november 2013, p.2. Ter ondersteuning van gemeenten
is hiervoor een Toolbox Extremisme gelanceerd, zie ibid., p.5. 164 Ibid., p.5. 165 Ministerie van V&J, Terrorismebestrijding, 29754, nr.243, d.d. 24 februari 2014, p.2. 166 Ibid., p.3.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
38
- Het dwarsbomen van online-activiteiten van jihadisten.
- Samenwerking met eerstelijns professionals bij signalering en het voorkomen van nieuwe aanhang en het
stoppen van verspreiding van radicale boodschappen.
Door het ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid (SZW) wordt een meerjarenaanpak gestart om de
weerbaarheid tegen maatschappelijke spanningen te vergroten.167
Op 2 juli 2014 zegt de minister van V&J in een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer toe met een
Actieprogramma te komen. Het Actieprogramma168
dat uiteindelijk in augustus wordt voorgesteld kent drie
doelen, namelijk 1) bescherming van de democratische rechtsstaat, 2) bestrijden en verzwakke n van de
jihadistische beweging in Nederland en 3) het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. Zij
omvat vijf beleidslijnen, te weten:
1. Risicoreductie door strafrechtelijke, bestuurlijke en maatschappelijke maatregelen.
2. Interventies om uitreizen te voorkomen of te bemoeilijken.
3. Aanpak radicalisering, waaronder aanpak van ronselaars, en maatschappelijke spanningen als
voedingsbodem.
4. Sociale Media.
5. Informatie-uitwisseling en (internationale) samenwerking door intensivering van kennis, kunde en
samenwerkingsverbanden.
In totaal omvat het Actieprogramma 38 beleidsinitiatieven en maatregelen.
Lokale uitwerking Actieprogramma
Vanaf het najaar 2014 komen verschillende gemeenten, waaronder Amsterdam, Rotterdam en Den Haag met
hernieuwde aanpakken radicalisering, die veelal verwijzen naar dit landelijke Actieprogramma. Vanuit de
gemeente Den Haag, in het bijzonder het college van B&W van deze gemeente, wordt aandacht gevraagd voor
de opvang van terugkeerders (zie ook hoofdstuk 6). Het Haagse college stelt “dat gemeenten die
verantwoordelijkheid (voor de opvang van terugkeerders) nu niet voldoende kunnen waarmaken, door een
gebrek aan kennis en aan instrumentarium.” De minister geeft aan de zorgen over terugkeerders van het
Haagse college te delen. “Politie en AIVD maken een inschatting van de potentiele dreiging die van
onderkende terugkeerders uitgaat. Elke onderkende terugkeerder wordt bij terugkomst voor verhoor staande
gehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. Waar nodig houden
politie en AIVD terugkeerders scherp in beeld, blijven zij alert op ontwikkelingen en delen zij relevante
informatie waar mogelijk. Momenteel bestaat voor centrale opvang van terugkerende Syriëgangers, anders
dan in het kader van een strafrechtelijke procedure of na veroordeling, geen grondslag.”169
Dit zorgt wel op lokaal niveau (soms) voor problemen. Zo mag het openbaar ministerie geen mededelingen
doen over iemand in een strafrechtelijk traject. Dit kan een ernstige belemmering vormen voor ge meenten om
maatregelen te nemen. In essentie gaat het er om dat andere partijen, zoals de gemeente, niets mogen doen dat
een strafrechtelijk onderzoek zou kunnen verstoren en dat zij geen informatie krijgen en “uit de buurt moeten
blijven.”
In november 2014 komt de VNG met een brief aan haar leden inzake de aanpak van radicalisering.170
Hierbij
spitst zij zich vooral toe tot 1) de balans tussen preventie en repressie die noodzakelijk is, 2) de rolverdeling
tussen Rijk en gemeenten, 3) de noodzaak de samenwerking tussen beide te versterken en 4) het belang van
167 Ministerie van V&J, Terrorismebestrijding, 29754, nr.251, d.d. 30 juni 2014 168 Ministerie van V&J, Terrorismebestrijding, 29754, nr.253, d.d. 29 augustus 2014 en de Bijlage Actieprogramma Integrale
Aanpak Jihadisme. Overzicht maatregelen en acties. 169 Ministerie van V&J, Terrorismebestrijding, 29754, nr. 272, d.d. 24 november 2014 , p.2 (reactie op verzoek van SGP-Tweede
Kamerlid Van der Staaij, SGP). 170 VNG (2014).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
39
een helder gepositioneerde burgemeester. In dezelfde maand komt het NCTV met een Handreiking aanpak van
radicalisering en terrorismebestrijding op lokaal niveau. Deze Handreiking verschilt vooral in opzet met de
eerder gepubliceerde Handreiking Terrorismebestrijding van het NCTb uit 2006. Deze laatste spitste zich
primair toe op de handelingen ter voorkoming, vervolging en bestrijding van terroristische activiteiten . De
2014-Handreiking van het NCTV richt zich primair en breder op de preventie en aanpak van radicalisering
met als secundair aandachtsgebied de terrorismebestrijding.
Voortgang Actieprogramma 2015
In november 2014 komt het kabinet al met een eerste voortgangsrapportage. Daarin wordt onder meer
aangegeven dat een expertcentrum maatschappelijke spanningen en radicalisering171
praktische ondersteuning
zal aanbieden aan gemeenten en professionals en dat gemeenten met rijksgelden zijn ondersteund om hun
lokale preventieve aanpak verder uit te bouwen, “bijvoorbeeld met het versterken en trainen van netwerken
van sleutelfiguren.”172
In april 2015 komen de ministers van V&J en SZW met een voortgangsrapportage over het
Actieprogramma.173
Zij bespreken daarin de vorderingen op de verschillende onderdelen. De recente
ontwikkelingen (zoals de aanslagen in Parijs en Denemarken) vormen geen aanleiding, zo stellen de ministers,
om het beleid te veranderen. Belangrijk voor het lokale niveau is het operationeel worden van de Expertise -
unit sociale stabiliteit (ESS) sinds 1 februari 2015. Zij biedt praktijkgerichte expertise aan voor gemeenten en
professionals. Ook is bij het VNG een meldpunt geopend om vragen te stellen over radicalisering. Vanuit het
ministerie van OCW is gereageerd op de rol van het onderwijs in de aanpak van radicalisering.174
Hoewel eerst
gesteld wordt dat de recente gebeurtenissen geen ander of aangepast beleid vereisen, stelt het NCTV wel dat
er “soms maatregelen en initiatieven nodig zijn, die naast de uitvoering van het Actieprogramma
ondersteunend zijn aan het tegengaan van radicalisering en de bestrijding van jihadisme.”175
Hierbij wordt
gewezen om een project gericht op informatie-uitwisseling op het gebied van terrorismefinanciering en een
Haagse pilot met betrekking op Potentieel Gewelddadige Jihadistische Eenlingen.176
In september 2015 maakt de NCTV bekend dat de ministeries van Veiligheid & Justitie en Sociale Zaken &
Werkgelegenheid geld beschikbaar hebben gesteld aan acht gemeenten om uitvoering te geven aan hun
plannen voor de versterking van hun integrale aanpak van gewelddadig jihadisme. Voor Amsterdam,
Rotterdam en Den Haag gaat het hierbij respectievelijk om € 920.000,-; € 665.000,- en € 950.000,-.177
Met
deze toekenning wordt uitvoering gegeven aan de door het kabinet in februari 2015 aangekondigde
versterking van de veiligheidsketen.178
De gelden worden vooral ingezet voor kennisbevordering,
vroegsignalering, tijdige interventie en waar nodig de versterking van de persoonsgerichte aanpak. “ In het
bijzonder wordt ingezet op de ondersteuning van eerstelijnswerkers werkzaam in deze gemeenten (jeugd - en
buurtwerk, opvoed- en familieondersteuning, onderwijs) en het versterken van de positieve netwerken in de
directe omgeving van radicaliserende personen.”179
171 Begin 2015 wordt dit vorm gegeven in de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS), gestationeerd bij het ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. 172 Minister van V&J, Terrorismebestrijding, 29754, nr.271, d.d. 12 november 2014, p.2. 173 NCTV, Voortgang Integrale Aanpak Jihadisme, 630329, d.d. 7 april 2015. 174 Minister van OCW, De rol van het onderwijs in de aanpak van radicalisering, 29754, nr.305, d.d. 16n maart 2015. 175 NCTV, Voortgang Integrale Aanpak Jihadisme, 630329, d.d. 7 april 2015, p.4. 176 Ibid. 177 Persbericht NCTV (2015) Meest betrokken gemeenten ontvangen versterkingsgelden voor de aanpak jihadisme , d.d. 8
september 2015 (zie https://www.nctv.nl/actueel/nieuws/meest-betrokken-gemeenten-ontvangen-versterkingsgelden-voor-de-
aanpak-van-jihadisme.aspx?cp=126&cs=59950 ). Daarnaast ontvangen ook Utrecht (€683.000,-), Delft (€535.000,-), Arnhem
(€400.000,-), Zoetermeer (€167.000,-) en Huizen (€157.000,-) deze versterkingsgelden. Bijdragen voor Gouda en Nijmegen
worden op een later moment vastgesteld, zo het persbericht. 178 Minister President/ Minister van Algemene Zaken (2015) Versterking veiligheidsketen, ref.nr. 3807309, d.d. 27 februari 2015. 179 Persbericht NCTV (2015).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
40
4 Amsterdam
4.1 Naar een radicaliseringsaanpak
De moord op Theo van Gogh
Op 2 november 2004 wordt in Amsterdam filmmaker Theo van Gogh vermoord door de radicale moslim
Mohammed B. Dit zet de verhoudingen binnen de stad op scherp. Mohammed B. zou naar eigen zeggen
gehandeld hebben vanuit geloofsovertuiging.180
Van Gogh was ‘een vijand van de Islam’ en had het er daarom
‘zelf naar gemaakt’. De stad is geschokt. Dachten meer moslims er hetzelfde over als Mohammed B.? Waren
zij ook tot zulke acties in staat?
Burgemeester Job Cohen reageert de volgende dag als volgt: “Ik kan u vertellen wat ik ga doen en wat ik aan
het doen ben. Ja, de boel bij elkaar houden. […]Daar kan men cynisch over doen, maar dat kan me niet
schelen. […] Wat is het alternatief? Niet meer met moslims praten? […] Dat doe ik niet. Ik ben burgemeester
van alle Amsterdammers.”181,182
De schokkende moord vormt de aanleiding voor het ontwikkelen van radicaliseringsbeleid. Daarvoor bestond
daar nauwelijks of geen aandacht voor. Naar aanleiding van 9/11 was er aandacht voor terrorisme, maar voor
het fenomeen van radicaliserende jongeren had in elk geval Amsterdam nog niet veel oog gehad. Na de moord
op Van Gogh wordt radicalisering echter zeer serieus genomen. In Amsterdam wordt direct een Draaiboek
Vrede opgesteld, een bestuurlijk draaiboek dat in situaties van maatschappelijke spanningen direct in werking
kan treden.183
Dit draaiboek is gecentreerd rond de burgemeester, die voor activering verantwoordelijk is. Ten
tijde van hoge maatschappelijke onrust wordt middels dit draaiboek het peilen van de situatie, het afstemmen
van mediabeleid en het coördineren van actie, geregeld. Het treedt bijvoorbeeld in 2007 in werking door Geert
Wilders’ aankondiging van de film Fitna, waarin de Islam wordt bekritiseerd. Deze aankondiging zorg t voor
ophef in binnen- en buitenland, vooral voordat de film uitkomt. Door de commotie, die ook in Amsterdam
ontstond, moet het Draaiboek Vrede worden geactiveerd.184
Actieplan Wij Amsterdammers
De moord op Van Gogh is ook de directe aanleiding voor het opstellen van het actieplan Wij
Amsterdammers.185
Dit actieplan is het eerste uitgebreide beleidsdocument van de gemeente Amsterdam dat
focust op het tegengaan van radicalisering en polarisatie.186
Het legt de basis voor de verdere ontwikkelingen
op het gebied van radicaliseringsbeleid in de stad. De burgemeester is eindverantwoordelijk voor de
uitvoering van het plan. Drie hoofdlijnen voor beleid worden geïntroduceerd in het actieplan, namelijk:
1. Het bestrijden van terreur.
2. Radicalisering tegengaan door uitsluiting en discriminatie tegen te gaan.
3. Het voorkomen van polarisatie door het mobiliseren van positieve krachten.187
180 Zo bleek ook uit de brief die hij op het lichaam van Van Gogh achterliet: Trouw 4 november 2004:
http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/nieuws/article/detail/1749493/2004/11/04/Acht -mannen-vast-in-zaakVan-Gogh.dhtml laatst geraadpleegd op 12 mei 2015. 181 Notulen Raadsvergadering 3 november 2004. 182 Wethouder Aboutaleb reageerde feller tijdens een toespraak in een Amsterdamse moskee: “Wie niet met de Nederlandse samenleving en haar verworvenheden mee wil doen, kan zijn koffers pakken.” Dit is in lijn met zijn latere uitspraken als
burgemeester van Rotterdam. 183 Gemeente Amsterdam, Bestuurlijk Draaiboek Vrede, mei 2005. 184 Gemeente Amsterdam, Heroriëntatie Radicaliserings- en polarisatiebeleid, mei 2012, p. 14. 185 Gem. Amsterdam, Actieplan Wij Amsterdammers, 20 januari 2005, p. 3.
186 Voor het realiseren van deze doelstellingen werd €2,5 miljoen structureel en €5 miljoen incidenteel ingezet. 187 Ibid.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
41
Het hoofddoel van het actieplan is het tegengaan van haat en angst onder en tussen bevolkingsgroepen in
Amsterdam: “In plaats van de dreigende polarisatie tussen moslims en niet -moslims, moet de ‘wij-groep’ zo
groot mogelijk worden.”188
Met de ‘wij-groep’ worden alle Amsterdammers bedoeld “die geweld afwijzen en
de basisregels van onze samenleving accepteren.” De ‘wij-groep’ kan worden vergroot door de weerbaarheid
van de samenleving te vergroten. Door het weerbaar maken van de samenleving kan een tegenwicht worden
geboden aan de radicale islam. “Dit komt in feite voor een groot deel neer op het versterken van burgerschap:
het expliciteren van bestaande en situationele regels, fatsoensnormen handhaven en uitdragen, discriminatie
en uitsluiting aanpakken, economische zelfstandigheid vergroten middels faciliteren van scholing en werk, het
vergroten van verantwoordelijkheid voor bredere kring en cultuuroverdracht en identificatie met Amsterdam
versterken. […] Dit hangt weer samen met sociaal kapitaal: hoe meer sociaal kapitaal er is, hoe weerbaarder
de samenleving is.”189
Het weerbaar maken van de samenleving en het investeren in sociaal kapitaal valt
allemaal onder hoofdlijn 3.
De introductie van het actieplan wakkert een discussie in de gemeenteraad aan over de scheiding tussen kerk
en staat.190
Waarmee mag de overheid zich wel bemoeien en waarmee niet? Een suggestie dat de gemeente
actief vertaling van gematigde islamitische teksten vanuit het Arabisch naar het Nederlands moet gaan
stimuleren, als tegengif voor de extremistische is lamitische teksten die in omloop zijn, wordt heftig tegen
gesproken. Volgens de toenmalige CDA-wethouder mevrouw Spee-Rouppe van der Voort kan de gemeente
hoogstens aan de stadsdelen vragen of zij de moskeeën en andere islamitische organisaties willen verz oeken
gematigde teksten te promoten. De discussie resulteert in een notitie over de scheiding tussen kerk en staat.191
Hierin wordt geconcludeerd dat de scheiding tussen kerk en staat de dialoog tussen overheid en kerken of
religieuze organisaties niet uitsluit. Financiële steun vanuit de overheid is ook toegestaan. Het college staat
voor een inclusieve neutraliteit van de overheid ten opzichte van religie. Maar, in sommige situaties mag de
overheid een positie innemen van compenserende neutraliteit. Deze conclusie geeft de gemeente ruimte om
zich tot op zekere hoogte te ‘bemoeien’ met religie. Dit moet dan wel goed beargumenteerd zijn.
In het kader van Wij Amsterdammers wordt een expertisecentrum radicalisering opgericht:
Informatiehuishouding Radicalisering (IHH).192,193
De functies hiervan zijn het verzamelen van kennis, het
vroegtijdig signaleren van radicalisering en het ondersteunen van interventies.194
Het vroegtijdig signaleren
gebeurt in het kader van de eerste hoofdlijn: het bestrijden van terreur. Onderdeel van de IHH is het Meldpunt
radicalisering en polarisatie. Dit meldpunt is een belangrijke schakel in de uitvoering van het beleid. Via het
meldpunt, dat vooral bedoeld is voor eerstelijns professionals, wordt de situatie in de stad gemonitord aan de
hand van concrete meldingen.
Wij Amsterdammers II
Het actieplan werd in 2006 aangevuld met een vervolg: Actieplan Wij Amsterdammers II.195
In dit vervolgplan
wordt aan de oorspronkelijke drie hoofdlijnen vastgehouden.196
Er komt echter minder focus op de eerste
hoofdlijn, het bestrijden van terreur, omdat dat beleid grotendeels is ondergebracht in het reguliere
veiligheidsbeleid.197
Het beleid op het gebied van informatiehuishouding is “uitontwikkeld”.198
De
188 Gemeente Amsterdam, Actieplan Wij Amsterdammers, 20 januari 2005,p. 5. 189 Gemeente Amsterdam, Actieplan Wij Amsterdammers, 20 januari 2005,p. 6. 190 Raadsvergadering van 1 juni 2005. 191 Gemeente Amsterdam, Notitie Scheiding Kerk en Staat, 2005. 192 De moord op Van Gogh kan ook hier worden gezien als de directe aanleiding voor het creëren van het expertisecentrum, zie
KplusV (2011a), p. 5 en 9. 193 Gemeente Amsterdam, Beleidskader van de Gemeentelijke Informatiehuishouding Radicalisering, 24 oktober 2006. 194 Ibid., p. 3. 195 Gemeente Amsterdam, Actieplan Wij Amsterdammers II, 28 februari 2006. 196 In 2006 vonden er gemeenteraadsverkiezingen plaats en kwam er een nieuw college. Vlak voor de verkiezingen besprak het
oude college een koerswijziging in de vorm van Wij Amsterdammers II. Het nieuwe college stemde na de verkiezingen hiermee
in. De wisseling van de wacht heeft dus geen significante invloed gehad op wijzigingen in het beleid. 197 Gemeente Amsterdam, Procesevaluatie Wij Amsterdammers/Platform Amsterdam Samen, 30 juni 2009, p. 12. 198 Gemeente Amsterdam, Actieplan Wij Amsterdammers II, 28 februari 2006, p. 5.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
42
weerbaarheid, die al veel aandacht kreeg in het eerste actieplan, wordt in dit vervolgplan nog meer op de
voorgrond geplaatst. Daarbij komt het accent te liggen op het investeren in sociaal kapitaal en het stellen van
grenzen en eisen in het kader van de laatste twee hoofdlijnen.199
Het investeren in sociaal kapitaal betekent het
versterken van het sociaal vertrouwen binnen en tussen bevolkingsgroepen.200
Het dient ervoor te zorgen dat
de vatbaarheid van de samenleving voor radicale denkbeelden wordt verlaagd en de weerbaarheid wordt
vergroot. Hiermee krijgt het programma Wij Amsterdammers een meer preventief karakter en richt het zich
meer op de voedingsbodem van radicalisering. Met het stellen van grenzen wordt bedoeld dat de gemeente
van haar burgers eist dat zij zich aan algemene fatsoensnormen houden, ongeacht hun culturele of religieuze
achtergrond.201
Het stellen van grenzen is belangrijk omdat er begin 2006 incidenten plaatsvonden. Marokkaanse scholieren
vernielden auto’s in de Diamantbuurt en veroorzaakten overlast. Dit zorgde voor spanningen in de buurt.
Overigens werden deze acties niet gezien als tekenen van radicalisering maar als een opvoedingsprobleem . Dit
soort incidenten zou later misschien wel een opstap kunnen vormen naar processen van radicalisering, zo stelt
de gemeente.202
Daarom wordt het actieplan ook hier op ingezet.203
In 2006 wordt ook het Projectbureau Platform Amsterdam Samen (PAS) ingesteld met drie vaste
medewerkers. Haar functie is om te handelen als de gemeentelijke regiekamer van het programma Wij
Amsterdammers.204
Dit bureau richt zich specifiek op het verkleinen van de voedingsbodem van
radicalisering, het vergroten van de weerbaarheid en het versterken van de sociale cohesie tussen
Amsterdammers.
De Amsterdamse aanpak wordt in het vervolgplan omschreven als een brede benadering, met zowel ‘zachte’
als ‘harde’ aspecten.205
“Zij die een ideologie uitdragen die onze open democratische samenleving verwerpt en
zij die haat zaaien moeten door de gemeente worden aangesproken, hinderlijk gevolgd, in de openbaarheid
gebracht [worden].”206
Dit is de harde, repressieve kant die te maken heeft met het stellen van grenzen. De
burgers die de democratische samenleving niet verwerpen maar omarmen worden weerbaarder en
verantwoordelijker gemaakt. Actief burgerschap wordt gestimuleerd en er wordt geïnvesteerd in s ociaal
kapitaal. Dit kan gezien worden als de zachte kant van het beleid.
Stadsdelen
Amsterdam heeft een voor Nederland bijzonder bestuurlijk stelsel (net als Rotterdam). Het bestaat uit zeven
verschillende stadsdelen met vergaande autonome bevoegdheden.207
De belangrijkste taken worden uitgevoerd
en aangestuurd door de centrale stad. Maar de stadsdelen zijn zelf verantwoordelijk voor de verdere
gemeentelijke taken en bevoegdheden. Op verzoek van de burgemeester werken de stadsdelen aan eigen
maatregelen op het gebied van radicalisering zodat er maatwerk in de wijken geleverd kan worden.
Het stadsdeel Slotervaart kwam in 2007 als eerste stadsdeel met een pilotproject tegen radicalisering. Begin
dat jaar wordt deze pilot gepresenteerd in de vorm van het Actieplan Slotervaart tegen Radicalisering. Door
199 Ibid., p. 9. 200 Ibid., p. 11. 201 Ibid., p.13. 202 Ibid., p. 3. 203 In 2011 erkent het college dat de aanpak van de overlastgevende jongeren niet op alle fronten is geslaagd, gezien het feit da t een aantal jongeren is doorgegroeid naar serieuze criminaliteit. Daarom is op 1 maar t 2011 gestart met de Top600-aanpak, die
criminele jongvolwassenen aanpakt. Bron: Gemeente Amsterdam, beantwoording schriftelijke vragen, 22 juli 2011,
Gemeenteblad afd. 1, nr. 687. 204 Gemeente Amsterdam, Procesevaluatie Wij Amsterdammers/Platform Amsterdam Samen, 30 juni 2009, p. 37. 205 Gemeente Amsterdam, Actieplan Wij Amsterdammers II, 28 februari 2006, p. 8. 206 Ibid., p. 6 . 207 Voor de herindeling van 1 mei 2010 waren dat er 14.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
43
concrete aanwijzingen van (reeds voltrokken) radicaliseringsprocessen is Slotervaart de uitgelezen plek om
een lokale pilot om radicalisering tegen te gaan te starten.208
Van half 2006 tot eind 2009 is Ahmed Marcouch stadsdeelvoorzitter van Slotervaart.209
Hij trekt de kar bij het
opstellen van het actieplan en blijft nauw betrokken bij het radicaliseringsbeleid. De dialoog aangaan, niet
alleen met radicaliserende jongeren maar ook met hun omgeving zoals de ouders, i s volgens Marcouch
essentieel. Deze benadering is terug te zien in het actieplan en de voortgangsrapportage die begin 2008 door
Marcouch wordt gepresenteerd.210
De belangrijkste doelstellingen van het actieplan zijn 1) het stimuleren van de bewustwording onder
(moslim)jongeren over radicalisering en de gevolgen daarvan en 2) het weerbaar maken van (moslim)jongeren
tegen alle (religieuze) vormen van radicalisering. Met deze twee doelstellingen is het actieplan nadrukkelijk
gericht op preventie door middel van gerichte, specifieke en kleinschalige projecten. Met deze projecten wordt
geprobeerd personen te bereiken die een radicale ideologie aanhangen en personen die op zoek zijn naar hun
eigen identiteit en zich aangetrokken voelen tot radicale ideologie.
De aanpak van Slotervaart is door het COT geëvalueerd. Het COT is positief over de brede benadering
waarbij preventie en signalering hand in hand gaan en veel wordt samengewerkt met een groot scala van
partners.211
Ook wordt vooruitgang geconstateerd in de bewustwording en de weerbaarheid onder jongeren.
“Bemoeilijkende factoren in de beleidsontwikkeling en –uitvoering waren onder meer:
- het vinden van de juiste externe uitvoeringspartners met passende expertise en ervaring;
- de stedelijke discussie over en praktische interpretatie (en toepassing) van het principe van scheiding Kerk
en Staat;
- een beperkte ambtelijke en stedelijke capaciteit;
- de complexiteit, onbekendheid van de materie;
- weerstand bij enkele partners,
- negatieve associaties en vooroordelen en bezwaren bij professionals als het gaat om de vermeende eigen rol
bij het tegengaan van radicalisering.”212
Het COT concludeert dat “het belangrijk is om op de ingeslagen weg door te gaan” met versterking van de
knelpunten.213
Sinds de pilot in Slotervaart hebben andere stadsdelen een soortgelijke aanpak tegen radicalisering
geïntroduceerd. Zij nemen de Slotervaartse aanpak als voorbeeld en leggen de nadruk op preventie. Zo
creëerde Zeeburg het beleidsplan Zeeburg tegen vervreemding en radicalisering.214
Dit beleidsplan heeft
dezelfde hoofdlijnen als het actieplan van Slotervaart. Ook stadsdeel Oost -Watergraafsmeer had een
vergelijkbaar plan tegen radicalisering. Na de herindeling van de stadsdelen (2010215
) zijn deze twee
stadsdelen samengegaan als Stadsdeel Oost. De twee aanpakken tegen radicalisering zijn ook samengevoegd
208 Stadsdeel Slotervaart, Actieplan Slotervaart: het tegengaan van radicaliserin g, februari 2007. Voorbeelden van aanwijzingen
van radicaliseringsprocessen in Slotervaart: De arrestatie van Hofstadgroepleden Mohammed B. en Samir A., afkomstig uit stadsdeel Slotervaart. Ook vond er een incident plaats in 2006 waardoor rellen ontstonden . Begin 2006 kwam een 17-jarige
Marokkaanse jongen om het leven in Slotervaart na een scooterongeluk waar de politie bij was betrokken. Na het ongeluk gaven Marokkaanse jongeren uit de wijk de politieagent de schuld van de dood van de jongen. Na politieond erzoek bleek dat deze niet
verantwoordelijk was: de jongen is zelf tegen een boom gereden. Er ontstonden rellen waarbij Marokkaanse jongeren het
politiebureau in Slotervaart belaagden 209 Voordat Marcouch stadsdeelvoorzitter werd was hij politieman. Nu – in 2015 - is hij Tweede Kamerlid voor de PvdA. 210 Stadsdeel Slotervaart, Voortgangsrapportage Actieplan Slotervaart: Het tegengaan van radicalisering, Februari 2008. 211 COT (2009), p. 5. 212 Ibid., p. 6. 213 Ibid., p. 7. 214 Stadsdeel Zeeburg, Zeeburg tegen vervreemding en radicalisering, januari 2009. 215 In 2010 gaat stadsdeel Slotervaart op in het nieuwe stadsdeel Nieuw-West.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
44
tot één plan: Preventie vervreemding en radicalisering . Dit plan liep tot 2011.216
Stadsdeel West richt zich in
haar aanpak in het bijzonder op kwetsbare moslima’s en heeft in 2014 een plan gecr eëerd om deze vrouwen
weerbaarder te maken.217
Aanvullend Actieplan Amsterdam tegen Radicalisering
Op stedelijk niveau komt de gemeente Amsterdam eind 2007 met een aanvulling in het kader van Wij
Amsterdammers: het Actieplan Amsterdam tegen Radicalisering.218
Het houdt een aanscherping van de
bestaande aanpak in. In de aanpak worden nieuwe inzichten verwerkt die zijn verkregen uit onderzoek door
IMES.219
De belangrijkste aanbevelingen uit het onderzoek worden overgenomen, namelijk vergroting van
maatschappelijk en politiek vertrouwen en religieuze weerbaarheid. Het onderzoek benadrukt het belang van
een brede aanpak die niet alleen is gericht op het tegengaan van radicalisering maar ook op het wegnemen van
de voedingsbodem.
Het nieuwe Actieplan tracht alle groepen mensen te bereiken die beïnvloed kunnen worden door radicaal
gedachtegoed: de ‘doeners’, ‘denkers’, ‘zoekenden’ en de rest van de Amsterdammers.220
Deze grote
doelgroep weerspiegelt de brede benadering van de Amsterdamse aanpak. De aanpak gericht op ‘doen ers’ is
een harde, repressieve aanpak door politie en justitie. De aanpak gericht op ‘denkers’ is curatief. Voor elk
geval, waarin een persoon wordt gesignaleerd met radicaal gedachtegoed, wordt bekeken welke passende
interventie er nodig is. De preventieve aanpak is gericht op ‘zoekenden’ en algemeen gericht op alle
Amsterdammers, en richt zich op het vergroten van de weerbaarheid.
Drie aangrijpingspunten worden genoemd in het plan:
- Deradicalisering en vroegtijdige signalering.
- Het vergroten van de weerbaarheid.
- Het verkleinen van de voedingsbodem.221
De definitie van radicalisering die wordt gehanteerd in dit plan is: Radicalisering is de groeiende bereidheid
tot het nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de samenleving die op gespannen
voet staan met de democratische rechtsorde en/of waarbij ondemocratische middelen worden ingezet. Deze
definitie komt overeen met die van de AIVD in het rapport Van Dawa to Jihad.222
In de actieplannen Wij
Amsterdammers I en II werd al verwezen naar dit AIVD-rapport. Dit suggereert dat de hiervoor genoemde
definitie ook in die plannen werd gebezigd.
Onderzoek en evaluatie
De programma’s Wij Amsterdammers I en II en Amsterdam tegen Radicalisering zijn gepresenteerd als ‘work
in progress’. Op basis van nieuwe kennis, zoals onderzoeken en evaluaties, wordt de aanpak telkens aangepast
en aangevuld.
Naarmate meer onderzoek wordt gedaan, ontstaat het inzicht dat met name jongeren vatbaar zijn voor radicaal
gedachtegoed. Jongeren zijn op zoek naar een eigen identiteit en zoeken aansluiting bij leeftijdsgenoten. De
gemeente probeert hierop in te spelen door het implementeren van de aanpak tegen radicalisering uit het
216 Het plan is geëvalueerd door KplusV in hun Resultaatsinventarisatie polarisatie en radicalisering Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Oost: ‘Preventie vervreemding en radicalisering’, 20 december 2011. 217 Te vinden op: http://www.west.amsterdam.nl/diversen/nieuws/algemeen-nieuws/nieuws-veiligheid/west-pakt/#h3a1f37a6-
7ba3-439a-a54e-002d9a1a8f55 laatst geraadpleegd op 12 mei 2015. 218 Gemeente Amsterdam, Actieplan Amsterdam tegen Radicalisering, 15 november 2007. 219 Slootman, M. & J. Tillie (2006). Zie Gemeente Amsterdam (2007) Actieplan Amsterdam tegen radicalisering, p. 5. 220 Gemeente Amsterdam, Actieplan Amsterdam tegen Radicalisering, 15 november 2007, p. 6, 7 en 29. 221 Ibid., p. 7-8. 222 AIVD (2004), p. 15.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
45
vorige actieplan in het hoger onderwijs.223
Dit is bedoeld om meer bewustwording te creëren onder jongeren
en om radicalisering te voorkomen. Het is gericht op jongeren die radicale gedachten hebben (de curatieve
aanpak voor ‘denkers’), jongeren die zoekend zijn (de preventieve aanpak voor ‘zoekenden’) en op jongeren
in het hoger onderwijs in het algemeen.224
In 2009 geeft burgemeester Cohen opdracht voor een procesevaluatie van het programma Wij
Amsterdammers. De conclusie van deze procesevaluatie is dat er veel positieve punten aan de uitvoering van
Wij Amsterdammers zijn, maar ook verbeterpunten.225
Veel gemeentelijke organen werken mee aan het
realiseren van de doelstellingen van Wij Amsterdammers. De samenwerking tussen die verschillende
onderdelen is op sommige punten goed, zoals bij het Draaiboek Vrede. Maar op sommige punten minder goed,
zoals de samenwerking met de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, zo blijkt uit de procesevaluatie. ”De
vele raakvlakken met DMO vertalen zich echter niet in een intensieve samenwerking, onder andere door
verschillen in visie (probleemperceptie), prioriteit en aanpak. De synergie die vooral zou kunnen bestaan
tussen Wij Amsterdammers en Diversiteit en Onderwijs en Jeugd wordt daardoor niet ten volle benut. ” 226
Ook is er soms spanning tussen de centrale stad en de verschillende stadsdelen, waarbij sommige stadsde len
vinden dat de centrale stad teveel bevoegdheden van hen invulde en andere juist wilden dat de centrale stad
steviger optreedt.
Vooral de verdeling van subsidiegelden bleek een aandachtspunt. Er moeten minder subsidieloketten komen
zodat shopping wordt voorkomen. En over de verdeling van subsidie moeten de stadsdelen tijdig geïnformeerd
worden, wat tot dan toe vaak pas laat werd gedaan. Ook moet de verantwoording van subsidiebesteding meer
inhoudelijk gemaakt worden. Hier staat tegenover dat het contact met de stadsdelen verder goed is en het
flexibele subsidiekader zonder zware administratieve lasten en meerjarige verplichtingen bottom -up
initiatieven stimuleert.227
In de procesevaluatie wordt een richting aangegeven die de gemeente uit kan gaan met het radicaliserings- en
polarisatiebeleid. Alle onderdelen van het beleid die positief worden beoordeeld, zullen worden geborgd in het
reguliere beleid van de gemeente. Om de continuïteit van het programma te waarborgen, wordt een
overgangsfase ingesteld. Begin 2010 zullen de meeste activiteiten ondergebracht zijn in het reguliere beleid.228
Per 1 januari 2010 is het Projectbureau Platform Amsterdam Samen (PAS) opgeheven omdat een groot deel
van de activiteiten zijn geborgd in het reguliere beleid van de gemeen te.
In 2011 is een resultaatsinventarisatie van het Amsterdamse de-radicaliseringsbeleid uitgevoerd door KplusV.
Hier komt onder andere uit naar voren dat het traject Sleutelfiguren en de samenwerking met gespecialiseerde
hulpverleners erg succesvol is.229
Deze netwerken zorgen ervoor dat de gemeente weet wat er speelt en
moeilijk bereikbare doelgroepen kan bereiken. De samenwerking tussen de gemeente en justitie is nog niet zo
succesvol, zoals door de gemeente zelf wordt aangegeven. Ook de samenwerking met onderwijsinstellingen
moet worden verbeterd, omdat scholen “niet altijd open staan voor een traject over radicalisering met externe
trainers.”230
223 Gemeente Amsterdam, Beleidsnotitie Radicalisering in het Hoger Onderwijs, januari 2010. 224 Ibid., p. 15. 225 Gemeente Amsterdam, Procesevaluatie Wij Amsterdammers/Platform Amsterdam Samen, 30 juni 2009. 226 Ibid., p. 5. 227 Ibid., p. 6. 228 Gemeente Amsterdam (2009) Procesevaluatie Wij Amsterdammers/Platform Amsterdam Samen, p. 7. 229 KplusV (2011a), p. 23. Dit wordt genoemd door projectleiders en beleidsmakers als succesvolle aspecten. 230 Ibid., p. 22.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
46
Sleutelfigurenproject
Het werven en trainen van sleutelfiguren uit de Amsterdamse samenleving maakt deel uit v an de preventieve
maatregelen van het radicaliserings- en polarisatiebeleid. Dit zijn enthousiaste Amsterdammers die zich willen
inzetten voor de gemeenschap. Deze sleutelfiguren vormen een belangrijke link tussen de gemeente en de
diverse gemeenschappen en dienen als rolmodel voor jongeren. Zij spelen een belangrijke rol in het herkennen
van radicale bewegingen in de samenleving en het op tijd reageren daarop met gepaste activiteiten. Voorbeeld
is voorlichting aan moeders over risico’s van radicalisering b ij hun kinderen. Ook kunnen sleutelfiguren
doelgroepen bereiken die de gemeente zelf niet gemakkelijk kan bereiken, omdat zij zelf een specifieke
culturele, religieuze of politiek-maatschappelijke identiteit hebben.
In Amsterdam zijn de verschillende groepen sleutelfiguren met name gevuld door jonge moslims met
verschillende culturele achtergronden en religieuze interpretaties.231
De sleutelfiguren worden getraind in een
aantal weekenden. 232
Hierin “wordt aandacht besteed aan de verschillende interpretaties van de Islam, aan de
positie van moslims in Nederland en aan de dilemma’s die hiermee samenhangen.”233
Na de training moet
elke sleutelfiguur een kleinschalig evenement organiseren in hun eigen wijk. Door de vaardigheden , die de
sleutelfiguren opdoen, kunnen zij mensen in hun netwerk die zoekende zijn naar hun eigen identiteit helpen
bij hun zoektocht. Hiermee hoopt de gemeente Amsterdam de weerbaarheid van deze mensen tegen de invloed
van extremistische opvattingen te versterken.
Anno 2015 zijn er ongeveer 150 sleutelfiguren actief in Amsterdam. Daarvan zijn 6 doorgegroeid naar
projectleider en 19 zijn doorgestroomd naar een specialistenpool radicalisering.234
Een voorbeeld hiervan is
een jongen die werkzaam is voor sportmanagement. Hij heeft een empowerment training georganiseerd voor
kwetsbare en geïsoleerde praktiserende jongens in Amsterdam-Noord tussen de 16 en 21 jaar.
Trainingen voor professionals
Een belangrijk en omvangrijk project in de gemeente Amsterdam is het trainen van professionals op het
gebied van radicalisering. Deze trainingen zijn geëvalueerd door het Verwey Jonker Instituut in samenwerking
met FORUM.235
Het college was blij met de positieve uitkomsten van de evaluatie.236
Naar aanleiding van de
aanbevelingen en verbeterpunten uit de evaluatie zijn de trainingen aangepast. In de brief van 2009 geeft het
college aan door te willen gaan met de trainingen omdat “deze van voldoende kwaliteit zijn en voorzien in een
behoefte.”237
De radicaliseringstrainingen voor professionals zijn in 2012 nog eens geëvalueerd.238
Daaruit blijkt dat de
werving van professionals voor de training moeilijk is. Vooral scholen houden de trainingen af en de term
‘radicalisering’ blijkt een zeer beladen onderwerp te zijn. “Eenmaal aangemeld voor de training rondden
vrijwel alle trainees de training af met een positieve evaluatie.”239
Dit komt overeen met de bevindingen van
de KplusV Resultaatsinventarisatie uit 2011, waarin wordt geconstateerd dat de samenwerking met scholen
niet altijd goed verloopt. De algehele conclusie van de evaluatie is dat de trainees tevreden zijn over de
trainingen en dat de doelstellingen die de gemeente beoogt met de trainingen lijken te worden behaald. Er is
231 NCTV, Praktijkvoorbeeld Amsterdam sleutelfiguren, te vinden op: http://www.polarisatie-radicalisering.nl/praktijkvoorbeelden/amsterdam-sleutelfiguren/ laatst geraadpleegd op 21 april 2015. 232 Radar Uitvoering, Empowerment voor moslimsleutelfiguren, 31 mei 2011, te vind en op: http://www.radaruitvoering.nl/radaruitvoering_nieuws/empowerment_voor_moslimsleutelfiguren/603 laatst geraadpleegd op 21
april 2015. 233 Ibid. 234 Cijfers gegeven door Saadia Ait-Taleb op symposium ‘7 jaar sleutelfiguren’, 31 maart 2015, Gemeente Amsterdam in
samenwerking met NCTV. 235 Verwey Jonker Instituut/FORUM (2008). 236 Gemeente Amsterdam, Commissiebrief evaluatie trainingen radicalisering, 2 juni 2009, p. 4. 237 Ibid. 238 Bureau Eruditie (2012). 239 Ibid., p. 6.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
47
ook een aantal verbeterpunten, met name op het gebied van de werving van trainees. Er zou meer focus gelegd
moeten worden in de trainingen op de benodigde competenties.
4.2 Heroriëntatie
Rapportage Aanpak Radicalisering en Terrorisme 2012
In 2012 werkt de Gemeente Amsterdam samen met het OM en de Politie Amsterdam-Amstelland aan een
rapportage over de aanpak van radicalisering en terrorisme.240
Deze rapportage geeft een beeld van de dreiging
die radicalisering en terrorisme vormen voor Amsterdam op dat moment. De belangrijkste conclusie is dat de
dreiging van incidenten met een grote maatschappelijke impact vooral komt uit jihadistische hoek.
In de openbare samenvatting van de Rapportage wordt vastgesteld dat er voor Amsterdam “nog steeds sprake
is van dreiging van terrorisme.” Het dreigingsniveau voor Nederland blijft ‘beperkt’, maar “als extra
toelichting voor onze regio is te vermelden dat Amsterdam een grote naamsbekendheid heeft waardoor de stad
mogelijk eerder als target in beeld zal komen en de uitstraling van een incident ook internationaler zal
zijn.”241
In de rapportage wordt gemeld dat er sprake is van een trendmatige afname van het aantal registraties en
meldingen. Deze afname heeft te maken met “verminderende aandacht voor de problemen ,” maar ook met
een toename van de kwaliteit van meldingen en registraties. “Dat betekent dat er weliswaar minder meldingen
zijn, maar dat zij meer gewicht hebben bij het bepalen van het huidige dreigingsbeeld. (…) Bij het
gemeentelijke Meld- en Adviespunt zijn in totaal 184 meldingen binnengekomen – gemiddeld twee per maand.
Van alle meldingen is bij ongeveer een derde sprake van serieuze vormen van radicalisering. De meldingen
komen vooral uit de stadsdelen West, Nieuw West en Oost.”242
De rapportage wijst erop dat recent de dreiging enigszins verlicht is, o.a. door de dood van Osama bin Laden
(mei 2011). Het wijst er echter ook op dat “het huidige niveau van polarisatie (in Nederland) bijdraagt aan
een spanningsopbouw en vergroten de kans dat individuen over gaan tot extremistische daden. Het klimaat
zorgt er ook voor dat steeds meer islamitische jongeren willen vertrekken uit Nederland.” Het zou hierbij
gaan om reizen naar het Midden Oosten, “met name om antwoorden te vinden op (religieuze) vragen. Maar
ook reisbewegingen naar conflictgebieden zijn niet uit te sluiten.”243
Het rapport meldt dat in het voorjaar
2011 drie Amsterdammers zijn aangehouden – in het kader van Belgisch onderzoek, en in maart 2012 een
Amsterdammer die uit wilde reizen naar een strijdgebied in het Midden Oosten. Begin 2012 zijn er
verschillende onderzoeken verricht en zijn meerdere personen aangehouden die verdacht werden van onder
andere financiering van een jihadistisch netwerk en deelname aan een terroristische organisatie. In april 2012
is in de driehoek een aanpak solistische dreigers geaccordeerd.244
Over de Amsterdamse aanpak worden drie positieve elementen genoemd:
- De organisatie van de (keten)aanpak, gekenmerkt door een breed sluitend en professioneel instrumentarium.
- De positieve resultaten van – uniek genoemde – disengagement en deradicaliseringsprojecten.
- De zeer goede waardering van de continue samenwerking tussen de driehoekpartners binnen de aanpak.245
240 Gemeente Amsterdam, OM en Politie Amsterdam-Amstelland, Publieke samenvatting van Rapportage aanpak terrorisme en
radicalisering, mei 2012. 241 Ibid., p. 4. 242 Ibid. 243 Ibid., p. 5. 244 Ibid., p. 6. 245 Ibid., p.11.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
48
Ook constateert men twee belangrijke knelpunten, namelijk:
- De te passieve informatiepositie ten aanzien van (on)bekende individuen waar mogelijk dreiging vanuit gaat,
die reactief in plaats van actief is.
- Het niet optimaal regionaal georganiseerde Alerteringsysteem Terrorismebestrijding, dat sectoraal en niet
geografisch is gericht.246
Heroriëntatie
Op basis van de Rapportage Aanpak Radicalisering en Terrorisme 2012, alsmede de eerder genoemde
resultaatsinventarisatie door KplusV (2011), vindt een heroriëntatie plaats van het radicaliserings- en
polarisatiebeleid.247
“Naast een interne evaluatie van de gehanteerde instrumenten bevat de
driehoekrapportage, zoals gezegd (zie hierboven) ook een geactualiseerde probleem- en dreigingsanalyse. De
analyse uit deze vertrouwelijke rapportage is gebruikt als basis voor deze heroriëntatie en aangevuld met
elementen die specifiek zijn voor de risico’s van radicalisering en polarisatie.”248
De Heroriëntatie bestaat
kort gezegd uit een aanpassing van het eerdere Actieplan Amsterdam tegen Radicalisering door de inzichten
uit de evaluaties en de driehoekrapportage erin te verwerken.249
Het budget voor de maatregelen op dit gebied wordt aanzienlijk teruggeschroefd.250
Als redenen hiervoor
noemt het College: “de afgenomen dreiging en de toegenomen weerbaarheid onder de Amsterdamse
bevolking”.251
In de heroriëntatie stelt de gemeente op basis van de driehoekrapportage dat de grootste dreiging vooral komt
van islamitisch extremisme. Eerder werd ook, bijvoorbeeld in het programma Wij Amsterdammers, aandacht
besteed aan extreemrechtse radicalisering. In het risk based-werken richt zich in principe op alle vormen van
radicalisering. Maar aangezien het risico van islamitische radicalisering het grootst wordt ingeschat, is de
inzet van de aanpak daar opgericht.
De gemeente constateert dat internationale gebeurtenissen een groeiende invloed hebben op radicalisering in
Amsterdam.252
Dit komt voor een deel door het internet. Door de snelheid van onder andere sociale media
dringen gebeurtenissen in het buitenland sneller door en zorgen voor onrust.253
De oorlogen in Afghanistan en
Irak hebben een impact op het maatschappelijk debat in Amsterdam: zij zorgen voor “discussie en vragen.”254
Jihadisten zijn ervan overtuigd dat de buitenwereld moslims onderdrukt en uit is op de vernietiging van de
Islam.255
Dat Nederland nu betrokken is bij twee oorlogen in landen, waarvan de bevolking overwegend
moslim is (Afghanistan en Irak), kan jihadisten sterken in hun overtuiging. Ook de aanslagen in Londen
hebben destijds tot spanningen geleid in Amsterdam.256
“De bijbehorende emotie laat zich voor sommigen
samenvatten met: ‘Het Westen moet ons hebben’.”257
Daarom moet er niet alleen rekening worden gehouden
met gebeurtenissen in de stad of in Nederland, maar ook met gebeurtenissen in het buitenland.
246 Ibid.. 247 Gemeente Amsterdam, Heroriëntatie Radicaliserings- en polarisatiebeleid, mei 2012. 248 Ibid., p. 4. 249 Ibid., p. 5. 250 Het budget bedraagt €971.050 structureel en €1.342.000 incidenteel. Dit is aanzienlijk minder dan voor het programma Wij Amsterdammers beschikbaar is gesteld. Voor de realisatie van het (1 e) Actieprogramma Wij Amsterdammers werd €2,5 miljoen
structureel en €5 miljoen incidenteel ingezet. 251 Gemeente Amsterdam Directie OOV, Raadsstuk Heroriëntatie, 12 juni 2012, p. 5. 252 Ibid., p. 17. 253 Iets wat burgemeester Van der Laan beaamt in Trouw, Sporen van de Tweede wereldoorlog in Amsterdam, 21 september 2014, te vinden op http://www.trouw.nl/tr/nl/4492/Nederland/article/detail/3751939/2014/09/21/Sporen -van-de-Tweede-Wereldoorlog-
in-Amsterdam.dhtml, laatst geraadpleegd op 24 maart 2015. 254 Gemeente Amsterdam, Actieplan Wij Amsterdammers II, p. 4. 255 AIVD (2006), p. 23. 256 Gemeente Amsterdam, OM en Politie Amsterdam-Amstelland, Publieke samenvatting van Rapportage aanpak terrorisme en
radicalisering, mei 2012, punt 1.2. 257 Gemeente Amsterdam, Actieplan Wij Amsterdammers II, p. 4.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
49
Van een brede naar een ‘risk based’ benadering
De benadering van radicalisering, zoals die vanaf Wij Amsterdammers is ingezet en sindsdien grotendeels is
voortgezet, verandert stekt door de heroriëntatie. De grootste verandering is dat de aanpak ‘risk -based’ wordt.
Dit betekent dat de focus vooral komt te liggen op daadwerkelijk geconstateerde risico’s. Dus meldingen van
eventuele radicalisering, die bij het meldpunt van de IHH binnenkomen, worden onderzocht en aangepakt. De
aanpak wordt specifieker gemaakt en gericht op individuele interventies. Er werd eerder ook al gereageerd op
meldingen die bij het IHH binnen kwamen, maar de gemeente zal zich minder gaan bezighouden met
algemene preventie van radicalisering. De aanpassingen worden doorgevoerd “zodat de aanpak beter aansluit
op problemen en effectiever en efficiënter zal zijn.”258
Na een melding vindt een gezamenlijke afweging plaats
tussen het OM, de politie, de veiligheidsdiensten en de gemeente. Prioriteit wordt gegeven aan casus, die
risicovol zijn.
De drie aangrijpingspunten uit het plan Amsterdam tegen Radicalisering komen niet meer als zodanig terug in
de Heroriëntatie. Het verkleinen van de voedingsbodem en het vergroten van de weerbaarheid van
Amsterdammers zijn namelijk grotendeels onderdeel geworden van het reguliere beleid van de gemeente.259
Daarom ligt de focus van deze heroriëntatie alleen nog op het eerste aangrijpingspunt, namelijk signaleri ng
van radicalisering en het deradicaliseren.260
“In vergelijking met de eerdere aanpak betekent het bovenstaande
dat er minder wordt gedaan onder de noemer van aanpak radicalisering en aanpak polarisatie, maar dat dit
wel meer specifiek en meer gericht wordt. Doordat de aanpak risk-based wordt, worden de grootste risico’s
het eerst aangepakt waardoor de inzet van instrumenten en dus middelen efficiënter wordt.”261
Dit nieuwe
programma loopt van 2012 tot en met 2014.
Polarisatie volgens de Heroriëntatie
De definitie van polarisatie, die door het Rijk wordt gehanteerd, is voor de Gemeente Amsterdam niet langer
bruikbaar, zo stelt de Heroriëntatie. Volgens het Rijk is polarisatie: “de verscherping van tegenstellingen
tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van de
segregatie langs etnische en religieuze lijnen.” 262
Er wordt door de gemeente voortaan een ‘enge’ definitie
gehanteerd, die gericht is op veiligheid en niet op segregatie. De Amsterdamse w erkdefinitie van polarisatie
luidt: “mogelijke spanningen tussen groepen die resulteren in een structureel verhoogd risico voor de sociale
veiligheid van deze groepen.” 263
Het polarisatiebeleid richt zich door deze definitiewijziging niet meer op het samenbrengen van
bevolkingsgroepen. Dat is namelijk opgenomen in het reguliere beleid en behoeft geen extra aandacht.
Interventies vanuit het polarisatiebeleid kunnen worden ingezet als een daadwerkelijke spanning is
geconstateerd die de veiligheid bedreigt. Specifieke intervent ies op basis van dit beleid vinden alleen plaats
als het reguliere beleid niet volstaat.264
Hoofdactiviteiten in het kader van de Heroriëntatie
In het kader van de nieuwe risk-based aanpak zijn zeven hoofdactiviteiten geformuleerd, die moeten bijdragen
aan het verminderen van de concrete risico’s van radicalisering en polarisatie. “Het gaat óf om concrete
risico’s waarop direct geacteerd kan worden, of het gaat om preventieve specifieke activiteiten om een
specifiek risico in te dammen, of het gaat om activiteiten die niet direct op een concreet risico zijn terug te
258 Gemeente Amsterdam, Heroriëntatie, p. 23. 259 Ibid., p. 24. 260 Ibid., p. 28. 261 Ibid., p. 25. 262 uit Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011 van het Ministerie van BZK, 27 augustus 2007. 263 Gemeente Amsterdam, Heroriëntatie, p. 27. 264 Gemeente Amsterdam, politie regio Amsterdam-Amstelland en het OM, Uitwerking van de aanbevelingen uit de Rapportage aanpak terrorisme en radicalisering, april 2012, p. 9.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
50
voeren, maar wel de randvoorwaarden scheppen voor andere daadwerkelijke risk based activiteiten.”265
De
zeven hoofdactiviteiten zijn:
1. Signalering en deradicalisering met als doelstelling risicosituaties in een vroegtijdig stadium te signaleren en
daarop te interveniëren zodat het risico beheersbaar wordt. Hiervan maakt het al bestaande Meld- en
Adviespunt Radicalisering deel uit.
2. Het monitoren van spanningen en het ontwikkelen van interventies.
3. Het uitvoeren van specifieke preventieprojecten in aanvulling op de reguliere aanpak. Dit kan blinde vlekken
in het reguliere beleid in kaart brengen en zo kunnen waar nodig specifieke activiteiten worden ontwikkeld.
4. Door middel van onderzoek inzicht verkrijgen in risicodomeinen.
5. Netwerkactiviteiten gericht op het uitbreiden en onderhouden van netwerken teneinde in geval van
(dreigende) radicalisering of polarisatie tijdig te kunnen ingrijpen.
6. Het bestendigen van de werkwijze, het netwerk en de benodigde instrumenten van het Draaiboek Vrede.
7. Het stimuleren en ondersteunen van de samenwerking met en tussen de stadsdelen.
Budget
In de periode 2005-2008 is in Amsterdam in totaal €17,6 miljoen uitgegeven aan het programma Wij
Amsterdammers en Amsterdam tegen Radicalisering. Daarvan is bijna de helft van het geld gericht op het
bevorderen van sociaal vertrouwen en binding.266
In 2009 was er een bedrag van €5.415.290,- begroot voor het
programma. Het totale beschikbare bedrag voor Wij Amsterdammers halveert in 2010, naa r €2.620.670,-.267
Door het wegvallen van deze middelen wordt een deel van de activiteiten in de stadsdelen stopgezet. Voor de
periode 2012-2014 is voor de uitvoering van de Heroriëntatie in totaal €1.283.050, - gebudgetteerd voor de
zeven hoofdactiviteiten in het kader van de risk-based aanpak.268
Segregatie en moslima’s
Naar aanleiding van een onderzoek naar de segregatie tussen bevolkingsgroepen in Amsterdam worden er
vragen gesteld in de gemeenteraad over de mogelijk groeiende kloof tussen Marokkaanse en au tochtone
jongeren in Amsterdam.269
Het college antwoordt hier geruststellend op en stelt dat “Amsterdammers niet in
een isolement leven en de verschillende groepen elkaar in de stad ontmoeten.”270
Het college is van mening
dat er al veel wordt gedaan om de integratie tussen verschillende bevolkingsgroepen te bevorderen. Deze
maatregelen, zoals de aanpak van (jeugd)werkloosheid, zijn onderdeel van het reguliere beleid. Het college
reageert eveneens geruststellend op vragen in de raad naar aanleiding van de onder zoekconclusie dat
Amsterdam fors zal moeten investeren in kansarme wijken om verdere segregatie te voorkomen.271
Het college
zegt dat het vertrouwen en de woontevredenheid onder bewoners juist een stijgende lijn laat zien en dat het
college zich inzet in kwetsbare gebieden in de stad. De bezuinigingen op het welzijn in de buurten hebben
geen negatieve effecten omdat de middelen doelmatiger worden ingezet en de zelfredzaamheid is versterkt.272
In juni 2012 verschijnt er een onderzoek naar radicalisering onder Amsterdamse moslima’s.273
Dit is een
moeilijk bereikbare doelgroep en daarom is nog niet veel informatie bekend over de vraag of radicalisering
ook onder hen een probleem is. Uit het onderzoek komt onder andere naar voren dat de respondenten vaak
kwetsbaar en emotioneel geïsoleerd leven en religie gebruiken als houvast. Het veiligheidsrisico dat van deze
groep uitgaat is gering.274
Naar aanleiding van dit onderzoek kondigt het college in 2013 aan dat het
265 Gemeente Amsterdam OOV en DMO, Intern uitvoeringsprogramma Aanpak Radicalisering & Polarisatie (ARP), oktober 2012, p. 3. 266 Ibid., p. 4. 267 Ibid., p. 7. 268 Gemeente Amsterdam OOV/DMO, Intern uitvoeringsprogramma Aanpak Radicalisering & Polarisatie (ARP), oktober 2012. 269 Gemeente Rotterdam en Gemeente Amsterdam, De Staat van Integratie Rotterdam-Amsterdam, maart 2012. 270 Gemeente Amsterdam, beantwoording schriftelijke vragen, 11 mei 2012, Gemeenteblad, afd. 1, nr. 269. 271 De Staat van Integratie Rotterdam-Amsterdam. 272 Gemeente Amsterdam, beantwoording schriftelijke vragen, 1 juni 2012, Gemeenteblad, afd. 1, nr. 341. 273 Vizea (2012). 274 Ibid., p. 8.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
51
voornemens is groepstrainingen te organiseren voor deze doelgroep.275
Het college wil hulpverlening bieden
aan deze kwetsbare vrouwen, al gaat er een gering veiligheidsrisico van deze groep uit. De trainingen zullen
gericht zijn op identiteitsontwikkeling, leren omgaan met (religieuze) diversiteit, normen en waarde n en
conflicterende zienswijzen. In 2014 publiceert Vizea in samenwerking met stadsdeel West een rapport
bedoeld voor professionals met aanbevelingen over hoe om te gaan met mogelijk radicaliserende en
geïsoleerde moslima’s.276
Strategisch Netwerk Radicalisering en Polarisatie
In 2013 is het Strategisch Netwerk Radicalisering en Polarisatie (SNRP) opgericht. “Het netwerk is door de
gemeente Amsterdam in het leven geroepen om partners bij elkaar te brengen, kennis te delen, inzichten op te
doen, gevraagd en ongevraagd adviezen uit te brengen en actuele ontwikkelingen te volgen en te delen.
Daarnaast hebben de leden van het netwerk een schakelfunctie naar de professionals van de organisatie
namens wie zij zitting hebben.”277
De gemeente Amsterdam faciliteert het netwerk en voert het
voorzitterschap. De leden van het netwerk zijn mensen uit het maatschappelijk middenveld, zoals
sleutelfiguren, mensen van de politie, het onderwijs, zelforganisaties, hulpverlening en de lokale overheid. Op
deze manier vormt het lid van het SNRP binnen haar eigen organisatie, zoals de politie, een aanspreekpunt
met betrekking tot vragen of meldingen over radicalisering en polarisatie. Doordat de persoon de boodschap
van de SNRP uitdraagt binnen haar organisatie wordt er meer bewustword ing omtrent radicalisering
gecreëerd.278
Door dit initiatief hoopt de gemeente een groot deel van het maatschappelijk middenveld te
bereiken met het netwerk en de kennis omtrent radicalisering te vergroten.
4.3 Amsterdamse situatie anno 2015
In oktober 2014 is een man aangehouden die een aanslag op de politie wilde plegen. Hij had een brief in zijn
bezit die verwees naar Islamitische Staat en een handleiding om een bom te maken. Naar aanleiding van dit
incident roept burgemeester Van der Laan de Amsterdammers op om waakzaam en weerbaar te zijn.279
Sinds
de aanslag in Brussel (mei 2014) zijn maatregelen aangescherpt: er kwam onder andere meer beveiliging bij
Joodse instellingen. Na de aanslagen in Parijs, januari 2015, werd die beveiliging uitgebreid naar andere
maatschappelijke en religieuze instellingen.280
Na de zomer 2014 zijn in de gemeenteraad vragen gesteld over
de visie van het college op de reactie van islamitische jongeren op de opmars van IS. Ook vraagt PvdA -
raadslid Mbarki zich af of het deradicaliseringsbeleid moet worden geïntensiveerd in het licht van de
ontwikkelingen.281
In april 2015 was op deze vragen nog geen antwoord gegeven door het college.
In zijn nieuwjaarspeech 2015 verwoordt Van der Laan de Amsterdamse visie als volgt:
“Ieder mag trots zijn op zijn afkomst en je mag die trots ook uitdragen. Ieder mag vanzelfsprekend ook zorgen
hebben over wat elders mensen overkomt met wie hij een nationale, culturele of religieuze band voelt. Maar
dat moet niet ten koste gaan van anderen. […] Hoe oneens we het soms misschien ook zijn, we zijn hier in de
eerste plaats allemaal Amsterdammers.”282
275 Gemeente Amsterdam, Commissiebrief onderzoek omvang, kenmerken en oorzaken van mogelijke radicalisering onder Amsterdamse moslima’s, 5 februari 2013. 276 Vizea & Stadsdeel West (2014). 277 Gemeente Amsterdam, SNRP Jaarplan 2014/2015, 2014, p. 2. 278 p. 5. 279 Metro, Tien jaar na de moord op Theo van Gogh, 22 oktober 2014. 280 Metro, Kwetsbaarheid is niet hetzelfde als weerloos zijn, 14 januari 2015. 281 Gemeente Amsterdam, schriftelijke vragen van raadslid de heer Mbarki, 11 november 2014, volgnr. 250. 282 Nieuwjaarsspeech 1 januari 2015, Eberhard van der Laan, te vinden op
http://www.amsterdam.nl/gemeente/college/burgemeester/persberichten -0/persberichten-2015/nieuwjaarstoespraak/nieuwjaarstoespraak/ laatst geraadpleegd op 10 maart 2015.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
52
De risk-based aanpak die is geïntroduceerd door de heroriëntatie is anno 2015 nog steeds van kracht.283
Het
bestrijden van radicalisering en polarisatie wordt door de Gemeente Amsterdam, het OM en de politie gezien
als topprioriteit, zo blijkt uit het Regionaal Veiligheidsplan 2015-2018.284
Uit het plan blijkt dat het aantal
casus van radicalisering in Amsterdam sinds 2013 aanzienlijk is gegroeid. “Uitreizigers (personen die
Nederland zijn uitgereisd met de intentie om naar een strijdgebied te gaan), terugkeerders, potentiële
uitreizigers, mogelijk geradicaliseerde personen en groepen die tegenover elkaar komen te staan vragen een
grotere inspanning van de driehoekpartners, maar ook van andere partners.”285
Tijdens
ambtswoningbijeenkomsten wordt de actuele situatie met betrekking tot radicalisering en polarisatie
regelmatig besproken. Teruggekeerde jihadisten worden gemonitord naar aanleiding van meldingen die bij het
meldpunt binnen komen.286
“Ingezet wordt op vroegtijdige signalering en bestrijding van radicalisering en het
tegengaan van polarisatie.”287
Op 31 maart 2015 kondigde burgemeester Van der Laan aan dat er een tweetal nieuwe actieplannen zal
worden geïntroduceerd in de toekomst.288
In haar brief aan de Raadscommissie Algemene Zaken, d.d. 28 mei
2015, kondigt het College een aanscherping van de Aanpak Radicalisering aan. Deze aanscherping wordt
gemotiveerd door recente internationale ontwikkelingen (zoals aanslagen Parijs en Ko penhagen), maar ook
door enkele knelpunten in relatie tot de huidige aanpak, namelijk:
- Het effect van de grote inzet en inspanningen lijkt gering te zijn en/of moeilijk meetbaar. Daarnaast is de
groep, die zich aangetrokken voelt door radicaal gedachtegoed zeer divers. Maatschappelijk of
sociaaleconomische status, opleiding, e.d. zijn niet maatgevend voor radicalisering of uitreismotieven. En in
toenemende mate blijkt dat oorzaken van radicalisering en extremisme buiten religie liggen.
- Negatieve bijeffecten van sommige interventies, zoals intrekken paspoort of bevriezen van tegoeden,
waardoor radicalisering in stand wordt gehouden of zelfs wordt versterkt.
- Voortdurende beïnvloeding door vrienden, familie, buurtgenoten of geestverwanten is veel bepalender
geworden.
- Het ontbreken van goed functionerende infrastructuur, waardoor telkens de discussie is wie als
gesprekspartners kan fungeren.289
Deze omstandigheden vereisen een aanscherping van de Amsterdamse aanpak. Deze aanscherping bestaat uit
drie onderdelen:
1. Bescherming: activiteiten gericht op het beschermen van kwetsbare groepen en individuen.
2. Verbinding: activiteiten gericht op het verkleinen van tegenstellingen (zie Actieprogramma Dialoog,
hieronder).
3. Inzet op risico’s: activiteiten gericht op individuen en groepen die het grootste risico vormen. Hierbij worden
5 doelgroepen onderkend, namelijk 1) (potentiële) terroristen, terugkeerders en ‘lone wolves’; 2) ronselaars;
3) verijdelde uitreizigers; 4) zij die al geradicaliseerd zijn en strafbare feiten plegen of anti-integratief
handelen; en 5) de omgeving van uitreizigers.290
Naast deze aanscherpingsbrief en in lijn met het twee, hiervoor genoemde, onderdeel komt de gemeente in
mei 2015 met het Actieprogramma Dialoog 2015 – 2016. De gemeente bedenkt hierbij niet zelf hoe de
versterking van de verbinding en weerbaarheid tot stand moet komen, maar faciliteert burgers en organisaties
283 Gemeente Amsterdam, beantwoording schriftelijke vragen, 10 oktober 2014, Gemeenteblad afd. 1, nr. 879. 284 Regionaal Veiligheidsplan 2015-2018, december 2014, p. 8. 285 Ibid., p. 23. 286 Gemeenteraad Amsterdam, Beantwoording schriftelijke vraag nr. 879, 10 oktober 2014, p.2. 287 Regionaal Veiligheidsplan 2015-2018, p. 24. 288 Op het symposium ‘7 jaar sleutelfiguren’, georganiseerd door de gemeente Amsterdam en NCTV, 31 maart 2015. 289 Gemeente Amsterdam, Aanscherping Aanpak radicalisering, d.d. 28 2015, p.5 -6. 290 Gemeente Amsterdam, Aanscherping Aanpak radicalisering, d.d. 28 mei 2015, p.8-14.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
53
om activiteiten hier te ondernemen. De gemeente wil verbinding en weerbaarheid bewerkstelligen via drie
lijnen:291
1. Het stimuleren van contact en dialoog.
2. Het verhogen van kennis over (achtergronden van) verschillende groepen.
3. Het versterken van weerbaarheid en veiligheidsgevoel in relatie tot spanningen.
In de bijlage van de Aanscherpingsbrief worden verscheidene activiteiten opgesomd vo or de komende
periode, verdeeld onder activiteiten OOV en activiteiten Cluster Sociaal:292
Activiteiten OOV:
- Werving en opleiding van sleutelfiguren (50 per jaar).
- Training en ondersteuning van professionals (500 professionals).
- Uitbreiding strategisch netwerk (3 bijeenkomsten).
- Inhuren specialisten voor casuïstiek (15).
- Verder ontwikkelen regievoering casuïstiek, verkenning onderbrengen bij Actiecentrum Veiligheid.
- Stadsdelen en gemeentelijke diensten van voldoende kennis en expertise voorzien zodat zij lager
geprioriteerde cases kunnen overnemen (10 trainingen).
- Training van regisseurs (20).
- Inkoop trajecten voor het organiseren van conferenties en expertmeetings (4).
- Uitvoeren van onderzoek (2).
- Toevoegen van in totaal 3 fte bij OOV: 1 fte voor strategische bestuursadvisering en/of
programmamanagement; 2 fte voor behandeling van casuïstiek.
Activiteiten Cluster Sociaal:
- Organiseren en ondersteunen van dialoogprojecten, o.a. gericht op de Midden-Oosten thematiek (10).
- Organisatie expertmeeting onderwijs in 2015.
- Ondersteunen onderwijsveld inzake het herkennen en omgaan met radicalisering en handvatten ontwikkelen
voor docenten waardoor moeilijke thema’s bespreekbaar kunnen worden gemaakt.
- Voortzetten broedersport; breder inzetten in de stad (20 jongeren per groep in 3 stadsdelen).
- Binnen de aanpak discriminatie projecten opzetten met meer specifieke aandacht voor islamofobie en
antisemitisme.
- Projecten gericht op het bevorderen van sociale vaardigheden, emancipatie en eigen kracht (4).
- Ondersteuning van initiatieven zoals het meldpunt van SMN (4 voorlichtingsbijeenkomsten).
In juni 2015 informeert de Amsterdamse burgemeester de gemeenteraad in een brief naar aanleiding van een
WOB-verzoek inzake jihadisme. Hierbij wordt er op gewezen “dat de cijfers zeer regelmatig wijzigen. Deze
weergave is dus een momentopname.”293
Op het moment van schrijven spreekt de brief van 60 personen, die
op dat moment vanwege een (mogelijke) radicalisering in beeld zijn. Let wel: dit zijn niet per definitie
(allemaal) zogenoemde uitreizigers! Ook spreekt de brief van zes personen, waaronder een minderjarige, di e
vermoedelijk is overleden en twee personen, die zijn veroordeeld voor misdrijven met een terroristisch
oogmerk.
In september 2015 ontvangt Amsterdam zogenoemde versterkingsgelden (€ 920.000, -) van de rijksoverheid
om verschillende activiteiten van de aanpak jihadisme uit te kunnen voeren.294
291 Gemeente Amsterdam, Actieprogramma Dialoog 2015 – 2016, mei 2015, p. 5. 292 Gemeente Amsterdam, Aanscherping Aanpak Radicalisering, 28 mei 2015, p.19. 293 Brief van de burgemeester van Amsterdam aan de gemeenteraad, d.d. 18 juni 2015. 294 Persbericht NCTV (2015) Meest betrokken gemeenten ontvangen versterkingsgelden voor de aanpak jihadisme , d.d. 8
september 2015 (zie https://www.nctv.nl/actueel/nieuws/meest-betrokken-gemeenten-ontvangen-versterkingsgelden-voor-de-aanpak-van-jihadisme.aspx?cp=126&cs=59950 ).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
54
5 Rotterdam
5.1 Naar een radicaliseringsbeleid
''Blijf niet binnen, je moet de dialoog met de stad aandurven.'' Die boodschap had de burgemeester van
Rotterdam Ivo Opstelten kort na de aanslag op Theo van Gogh (2 november 2004). Hij bracht een bezoek aan
onder meer de Abu Bakr Moskee in het Oude Noorden van Rotterdam. “Meld signalen. Dat moet ik doen en u
ook,” aldus de burgemeester.
Bijna de helft van de inwoners van Rotterdam heeft een migranten achtergrond. Al geruime tijd is Rotterdam
een smeltkroes van culturen, talen en geloven. Lange tijd was de focus van de gemeente gericht op
inburgering, participatie, integratie, emancipatie en educatie, kortom op ‘meedoen’. Burgers die zich hiervoor
inspannen nodigt de gemeente ook hiertoe uit. Na de moord op Theo van Gogh en andere terroristische
aanslagen elders in de wereld komt er in de visie van de gemeente een component bij voor mensen die niet
willen meedoen. Mensen die vanwege radicale opvattingen over de Islam niet (meer) willen meedoen, worden
uitgesloten. Ofwel ‘hard aangepakt’.
Vrij plotseling krijgt de wereld, Nederland en dus ook Rotterdam te maken met radicaliserende moslims die
het gebruik van geweld niet schuwen om hun ideaal te verwezenlijken. Binnen enkele maanden na de moord
op Van Gogh presenteert Rotterdam op 4 februari 2005 het actieprogramma Meedoen of achterblijven.295
Het
actieprogramma vormt de start voor een keur aan maatregelen die islamitische radicalisering en de
voedingsbodems daarvoor in Rotterdam en omstreken moeten tegengaan. Belangrijke troef daarbij: het
Informatieschakelpunt Radicalisering, ofwel het ISPR. Keer op keer echter constateert het ISPR in haar
trendrapportages dat het met de radicalisering in Rotterdam ‘meevalt’. Er doen zich geen incidenten voor. Er
komen betrekkelijk weinig meldingen of signalen van radicaliserende personen bij het ISPR binnen ondanks
trainingen voor vroegsignalering bij scholen, politie en welzijnswerkers.
Meedoen of achterblijven
Het actieprogramma Meedoen of achterblijven legt de basis voor het radicaliseringsbeleid van de gemeente
Rotterdam. Het programma is het gevolg van een unaniem aangenomen motie in november 2004 die het
college opdraagt “al het mogelijke” te doen om extremisme te voorkomen en “op korte termijn te komen met
concrete maatregelen ter bestrijding en preventie van extremisme.”296
Een echte definitie van radicalisering wordt in het programma niet gegeven. Wel worden er drie componenten
aan toegeschreven:
1. De ontwikkeling van opvattingen en activiteiten gericht op vergaande veranderingen en zelfs omverwerping
van het maatschappelijke en/of politieke bestel, waarbij zo nodig buitenwettelijke methoden, met inbegrip
van geweld, gebruikt worden.
2. Het aanvaarden, in toenemende mate, van verreikende persoonlijke of maatschappelijke gevolgen van deze
opvattingen en activiteiten.
3. De ontwikkeling van een algehele houding van compromisloosheid en van tendensen om de confrontatie te
zoeken met diegenen die in de weg staan.
295 Gemeente Rotterdam, Meedoen of achterblijven: Actieprogramma tegen radicalisering en voor kansen voor ro tterdammers, 4
februari 2005 296 Gemeenteraad Rotterdam, Motie 71a, november 2004
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
55
Deze componenten zijn ‘ten dele ontleend’ aan de definitie die de AIVD hanteert in het rapport Van Dawa tot
Jihad (2004).297
Wat daarbij opvalt is dat Rotterdam de term ‘democratische rechtsorde’ die de AIVD
hanteert, heeft vervangen door het ‘maatschappelijke en/of politieke bestel’ en ‘ondemocratische methodes’
vervangt door ‘buitenwettelijke methoden’.
Het actieprogramma omvat drie pijlers, te weten 1) preventie, 2) (vroeg)signaleren (preparatie) en 3)
interveniëren (repressie). Bij preventie wordt nog steeds ingezet op de aloude koers van integratie,
participatie, emancipatie, inburgering en educatie. Het vroegtijdig signaleren en de persoonsgerichte aanpak
zijn nieuw. En ook vernieuwend. Zo was in de tijd dat het actieprogramma verscheen nog helemaal niet
duidelijk of vroegsignalering wel mogelijk was. Vroegsignalering moest zich richten op ‘persoonlijke crisis en
emotionele instabiliteit, materiële en immateriële frustraties en overgevoeligheid voor status’. Andere ‘ early
warning indicators’ zijn niet in het actieprogramma opgenomen om ‘anticipatie’ te voorkomen.298
ISPR
Geconstateerd wordt dat delen van moslimgroeperingen ‘vatbaar’ voor en ‘weinig wee rbaar’ tegen
radicalisering zijn. Schattingen lopen uiteen van 75 tot 400 personen. Kunst is die groeperingen op te sporen.
Om dat te vergemakkelijken wordt het Informatieschakelpunt Radicalisering, kortweg ISPR, opgericht.299
Het
ISPR sluit aan bij de al bestaande Contactgroep Maatschappelijke Verhoudingen die kort na het uitbreken van
de oorlog in Irak in 2003 was opgericht. Belangrijke functie van het informatieschakelpunt is signalen van de
diensten en deelgemeenten over radicalisering door te geven aan politie en justitie. Ook wil het ISPR als
schakelpunt fungeren in het contact van de gemeente met moslimorganisaties. Tegelijkertijd verzamelt en
aggregeert het ISPR informatie en rapporteert daarover jaarlijks in een trendrapportage.
Hoewel het ISPR zich oorspronkelijk ten doel stelde twee maal per jaar een trendrapport uit te brengen, zullen
er uiteindelijk vier trendrapportages verschijnen, in 2006, 2007, 2008 en 2009. Op 14 mei 2013 wordt in de
gemeenteraad de vraag gesteld waarom er sinds 2010 geen trendrapportages meer zijn verschenen. Het
antwoord luidt dat voor het duiden van trends nu vooral gebruik wordt gemaakt van “de rapportages en
dreigingsbeelden van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Algemene
Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD).” Daarnaast onderhoudt het college naar eigen zeggen “intensief
contact met de NCTV over deze trends en de lokale bestuurlijke aanpak van radicalisering.”300
De trendrapportages die verschenen zijn, zijn over het algemeen mild van toon. Natuurlijk siddert Nederland
bij het verschijnen van de eerste rapportage begin 2006301
nog na van de moord op Van Gogh en de aanslagen
in de Londense metro in juli 2005. Maar in Rotterdam is sprake van relatieve rust. Het eerste rapport gaat
vooral in op de werkprocessen: Trends & Analyse, Personen & Objecten en Quick Scan bij Onrust. De Quick
Scan bij Onrust behelst het sonderen bij sleutelfiguren of er sprake is van maatschappelijke onrust na een
incident. De Quick Scan is in 2005 tweemaal uitgevoerd, namelijk na de eerste aanslag op de Londense metro
en kort na de rellen in de Parijse banlieues (oktober 2005). In beide gevallen werd vastgesteld dat er in
Rotterdam geen sprake was van maatschappelijke onrust.
297 Radicalisme wordt door de AIVD opgevat als: Het (actief) nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de samenleving, die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde (doel), eventueel
met het hanteren van ondemocratische methodes (middel), die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde (effect). In het verlengde hiervan is radicalisering te duiden als de (groeiende) bereidheid zelf dergelijke
veranderingen (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te ondersteunen, dan wel anderen daar toe aan te zetten.
(AIVD (2004)). 298 Gemeente Rotterdam (2005 Meedoen of achterblijven, p.26. 299 Het ISPR legt verantwoording af aan de Stuurgroep Veilig. Deze stuurgroep bestaat uit de burgemeester, de wethouder
Veiligheid en Volksgezondheid, de wethouder Sociale Zaken, Wijken en Buitenruimte, de hoofdofficier van justitie en de
korpschef. 300 Behandeling van de schriftelijke vragen van de raadsleden R.A.C.J. Simons en H.C. van Schaik (beiden Leefbaar Rotterd am)
over Jihadisten in Rotterdam. 301 ISPR, Radicalisering in Rotterdam, januari 2006.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
56
Islamdebatten
Een belangrijke taak van het ISPR is het doorgeleiden van signalen naar de politie. In 2005 zijn er zeventien
signalen over islamitische radicalisering bij het ISPR binnengekomen. Om ervaring op te doen en de
vroegsignalering te bevorderen start het ISPR een pilot in de wijk Oude Noorden. In deze wijk heerst een
bovengemiddelde werkloosheid, is sprake van veel schoolverzuim en overlast door jongeren. De pilot start
met gesprekken met de besturen van moskeeën en culturele verenigingen. Dat was door de gemeente nog niet
eerder gedaan. De gesprekken zijn constructief, al klonk er ook onvrede en irritatie door bij de
gesprekspartners, vanwege de toonzetting van het radicaliseringsvraagstuk die zou leiden tot stigmatisering
van moslims. Eerst werden zij ‘in de hoek’ gezet en nu ineens moeten zij in de benen komen om het vraagstuk
te helpen oplossen.
Naast de speciale aandacht voor het Oude Noorden organiseert de gemeente in de hele stad zogenoemde
islamdebatten. De filosoof en islamoloog Tariq Ramadan krijgt daarbij een speciale rol a ls ‘bruggenbouwer’
en aanjager van het debat.302
De debatten zouden moeten uitmonden in een burgerschapscharter, afspraken
over goed burgerschap tussen stadsbestuur, bewoners en maatschappelijke organisaties. Een charter zal er
uiteindelijk niet komen. Met name Leefbaar Rotterdam vindt de stellingen die in de debatten werden
bediscussieerd ‘te soft’. Het college besluit daarom zelf begin 2007 de Rotterdam Code te presenteren. De
Code stelde onder meer: “Rotterdammers nemen verantwoordelijkheid voor de stad en voor elkaar en
discrimineren niet”, “wij respecteren het recht op eigen partnerkeuze en dwingen onze kinderen geen
huwelijkspartner af” en “Rotterdammers gebruiken Nederlands als gemeenschappelijke taal.”
De reactie is aanvankelijk bijzonder lauw. Totdat minister Verdonk van Vreemdelingen- en Integratiebeleid
(V&I) zich uitspreekt voor de code. Die zou ook wel voor heel Nederland kunnen gelden. Er ontstaat discussie
in de media: Is het nu de bedoeling dat er een verbod komt op het niet spreken van Nederl ands in het
openbaar? Het leidt tot verontwaardiging, nationaal, maar ook binnen de gemeenteraad van Rotterdam. De
Partij van de Arbeid eist in een motie “dat de deelnemers aan de islamdebatten alsnog serieus worden
genomen.” Tijdens een raadsvergadering op 3 maart 2006 wordt de code omgezet in een appèl.
Naast radicalisering: polarisatie
Wat opvalt aan de tweede trendrapportage303
is het grotere aantal meldingen c.q. signalen: 51. De meldingen
komen hoofdzakelijk van publieksambtenaren en scholen. Het beeld dat eruit voortkomt laat zich volgens het
rapport “niet één op één vertalen in een kwantitatieve uitspraak over de omvang van radicalisering in
Rotterdam.”304
Het zou vaak gaan om ‘multiproblematiek’. En als geen hulp wordt geboden, is radicalisering
‘een kwestie van tijd’.
De rapportage introduceert ‘een nieuw thema’: polarisatie. Groepen jongeren keren elkaar de rug toe. Inzet
van de polarisatie tussen moslims en niet-moslims is dat moslims de leefgewoonten van niet-moslims niet
mogen bekritiseren terwijl dat andersom aan de orde van de dag is. De moslimjongeren krijgen het gevoel zich
(en hun geloof) steeds te moeten verdedigen. Het ISPR reageert met gesprekken met verschillende Turkse en
Marokkaanse koepelorganisaties.
302 In januari 2007 wordt Tariq Ramadan gasthoogleraar aan de Erasmus universiteit en benoemd tot ‘bruggenbouwer’, beide functies betaald door de gemeente Rotterdam. In maart 2009 ontspint zich een discussie over deze aanstellingen na een publica tie
in de Gay krant naar aanleiding van Ramadan toegekende uitspraken dat homoseksualiteit een aandoening en een stoornis is. In
april maakt de gemeente bekend met hem door te willen gaan en noemt de beschuldigingen ongegrond. Een motie voor ontbinding van het contract van Leefbaar en de VVD behaalt geen meerderheid en leid t tot het aftreden van twee VVD-
wethouders. In augustus 2009 raakt Ramadan weer in opspraak vanwege werkzaamheden voor een door Iran gesteunde en
gefinancierde tv-zender. Het landelijke CDA bemoeit zich hiermee en op 18 augustus maakt het Rotterdamse stads bestuur
bekend de samenwerking met Ramadan te beëindigen – hij zou door dit tv-werk zijn geloofwaardigheid als integratieadviseur
zijn verloren. Zie o.a. Elsevier, d.d. 19 maart 2009, 22 april 2009, 13 en 18 augustus 2009. 303 ISPR, Radicalisering in Rotterdam II, april 2007. 304 Ibid., p.16.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
57
Maatschappelijke onrust is ook in 2006 niet voorgekomen, stelt het rapport vast. Er wordt gesproken van ‘een
stabiele situatie.’305
Over de pilot in het Oude Noorden wordt alleen gemeld, dat de gesprekken worden
voortgezet. De beoogde frequentie van rapporteren door het ISPR wordt, conform de al geldende praktijk,
teruggeschroefd naar eenmaal per jaar.
Toch reden tot bezorgdheid
Het gemeentelijk Centrum voor Onderzoek en Statistiek krijgt de opdracht een enquête te houden onder
Rotterdammers van 16 jaar en ouder. Er doen een kleine zes duizend mensen aan mee. De resultaten laten een
sterk verdeeld Rotterdam zien. De opvattingen van moslims en niet -moslims liggen op veel punten lijnrecht
tegenover elkaar.306
Het brengt onderzoekers Notten en Witte ertoe ten aanzien van Rotterdam te concluderen :
“Polarisatie is het eigenlijke probleem en niet radicalisering.”307
Op 25 juli 2006 komt er een vraag uit de gemeenteraad: “Uit diverse publicaties in verschillende media heb ik
vernomen dat er sprake is van een toename van radicalisering van moskeeën. Di t uit zich onder meer in
salafisme.”308
Het antwoord van het college: “Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat zich in
Rotterdamse moskeeën serieuze ontwikkelingen van radicalisering voordoen. De aanpak van ons college is
gericht op het vroegtijdig signaleren van radicalisering, op het verkleinen van de voedingsbodems voor het
ontstaan van radicalisering en op het bestrijden van radicalisering indien zich dat daadwerkelijk
voordoet.“309
Die laatste zinsnede – ‘indien zich dat daadwerkelijk voordoet’ – is opvallend omdat Rotterdam
juist ook inzet op preventie.
In mei 2008 verschijnt de derde trendrapportage.310
Voor het eerst wordt het aantal professionals genoemd dat
aan een ISPR training heeft meegedaan: 2600. De bekendheid van het ISPR is sterk toegenom en. Het aantal
meldingen loopt evenwel terug, naar 21. Wel zijn de meldingen ‘ernstiger van aard’ dan andere jaren. Dat
komt, volgens het rapport, voor een deel omdat de meldingen beter worden voorgeselecteerd: Gaat het wel om
radicalisering? Of gaat het alleen om multiproblematiek?
De koers van het ISPR verandert van ‘casusregie’ naar ‘procesregie’. Geprobeerd wordt meldingen door het
zorgnetwerk te laten behandelen. Het ISPR onderhoudt nog steeds goede contacten met islamitische
organisaties. Zij tonen zich ‘weerbaar tegen radicale invloeden’, aldus het rapport. Polarisatie blijft een
aandachtspunt alsook het ‘neoradicalisme’. Dat is een vorm van radicalisering, ultraorthodox, gericht op
kalifaat / Sharia, maar met openlijke afwijzing van het gebruik van geweld daarvoor. Neoradicalen zijn eerder
uit op een gesloten eigen gemeenschap, een islamitische enclave op lokaal niveau.
In september 2008 startte de gemeente Rotterdam, Directie Veiligheid en het ISPR het project 'Ieder zijn rol'.
Het project kwam voort uit het landelijke Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011 en bestond uit het
ontwikkelen van trainingsaanbod op maat voor professionals. Het richtte zich niet alleen op
moslimradicalisme, maar ook op links- en rechtsextremisme. Het project zou volgens het projectplan moeten
lopen tot 31 december 2009. Het ministerie van Veiligheid en Justitie stelde € 90.000 beschikbaar voor de
volgende activiteiten:
1. Het inventariseren van bestaande trainingen en ervaringen.
2. Het ontwikkelen van een totaal trainingsaanbod.
3. Het uitvoeren van 3 pilot trainingen.
305 Ibid., p. 28. 306 Vries, C. de, & R. van Duin (2007). 307 Notten, T. & T. Witte (2011). 308 Behandeling schriftelijke vragen van de heer R. Buijt (Leefbaar Rotterdam) over toename van radicalisering van moskeeën. 309 Ibid. 310 ISPR, Radicalisering in Rotterdam III, mei 2008.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
58
4. Het uitvoeren van maatwerk trainingen.
5. Het evalueren van trainingen en beschrijving methodieken .
Het was het ISPR namelijk gebleken dat voor elke beroepsgroep andere aspecten in trainingen van belang
zijn. Er was behoefte aan beroepsgroep-afhankelijke trainingen en dat kon het ISPR alleen niet bolwerken. De
bedoeling van het project 'Ieder zijn rol' was om maatwerktrainingen aan te bieden voor de primaire
doelgroepen: professionals in het onderwijs, de welzijnssector, reclassering en het jeugd- en
veiligheidsnetwerk in Rotterdam, religieus-culturele instellingen en ambtenaren van de gemeente Rotterdam.
Het project komt moeizaam van de grond en loopt uit tot in 2010.311
Een van de oorzaken van de uitloop is de heroriëntatie binnen het ISPR. “Dit betekende dat bijvoorbeeld
borging van het thema polarisatie en onderdelen van radicalisering voortaan zou plaatsvinden in de dienst
Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS). Trainingen gericht op vergroten van de weerbaarheid zouden geen
plek meer hebben binnen de nieuwe directie veiligheid. Trainingen aan eerstelijnswerkers en bijvoorbeeld
deelgemeenten ten behoeve van de signalering bleven wel deel uitmaken van de activiteiten van de directie
veiligheid. Begin 2011 wordt hiermee weer gestart.“ 312
Maar ook bezuinigingen zouden een rol spelen. Het
ontwikkelen van de trainingen werd maar voor de helft betaald met het geld van het ministerie van V &J.
Volgens de onderzoekers vormen “de bezuinigingen in combinatie met de gemeentelijke heroriëntatie een
afbreukrisico voor de borging van de activiteiten van het ISPR, alsmede van de specifieke kennis en ervaring
die bij de medewerkers van het ISPR de afgelopen 5 jaar is opgedaan.”313
We lezen in het KplusV-rapport (dat in november 2010 uitkwam) dat de maatwerktrainingen voor
professionals niet volledig ontwikkeld en uitgevoerd zijn. Een evaluatie ervan acht het onderzoeksbureau
daarom onuitvoerbaar. De onderzoekers merken op “dat de effecten van het project waarschijnlijk op langere
termijn zichtbaar kunnen zijn. Aangezien het project tot het voorjaar van 2011 loopt zou het interessant zijn
voor de gemeente om in 2011 of 2012 te monitoren in hoeverre de professionals het geleerde in praktijk
brengen.”314
Voor zover valt na te gaan is dat niet gebeurd.
Het project ‘Een efficiënte basis’ startte in april 2009 en zou, net als ‘Ieder zijn rol’ tot 31 december 2009
moeten lopen. In november 2010 was het systeem gereed voor gebruik. Doel van het project was het
ontwikkelen van een digitaal meldingvolgsysteem voor alle vormen van radicalisering en extremisme.315
Het
systeem moest leiden tot een ‘efficiënte afhandeling van meldingen en adviezen’. Daarvoor zou een
procesbeschrijving van een melding en een functioneel ontwerp van het ICT-systeem worden ontwikkeld. Het
ministerie van Veiligheid en Justitie stelde hiervoor een bedrag van €45.750 ter beschikking.
Met het meldingvolgsysteem wilde het ISPR overstappen van casusregie naar procesregie. De meldingen
dienden gestandaardiseerd te worden. Het invoeren ervan in een Word-bestand, zoals dat bij het ISPR werd
gedaan, zou niet langer toereikend zijn. Het meldingvolgsysteem heeft uiteindelijk weinig bijgedragen aan de
overstap naar procesregie. Bezuinigingen en de heroriëntatie hebben de zaak op een laag pitje gezet. Bij de
bouw van het systeem is niet samengewerkt met andere gemeenten. Wel zouden andere gemeenten (waaronder
in elk geval de G-4) op de hoogte zijn gebracht van de ontwikkeling van het systeem. Het ISPR had de
intentie het systeem ter beschikking te stellen aan andere gemeenten.
311 KplusV Organisatieadvies (2010). 312 Ibid. p. 8 313 Ibid. p. 9 314 Ibid. p. 11 315 Dat wil zeggen: links-, rechts-, dierenrechten en Islamitisch extremisme en radicalisering.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
59
Kentering
Op 5 januari 2009 volgt Ahmed Aboutaleb (PvdA) Ivo Opstelten (VVD) op als burgemeester van Rotterdam.
Aboutaleb, praktiserend moslim en geboren in Marokko, spreekt moslims, maar ook niet -moslims voortdurend
vanuit die hoedanigheid aan. In een Abel Herzberglezing in 2008 spreekt hij over zijn geboortedorp en de
persoonlijke moeilijkheden van migratie en integratie. Wederzijds vertrouwen is daarvoor onontbeerlijk. Aan
het slot van zijn lezing stelt hij: “Een samenleving die gebaseerd is op vertrouwen werpt vanzelf een dam
tegen rechtsondermijnende activiteiten.”316
De vierde en laatste trendrapportage van het ISPR317
meldt 29 meldingen. Meestal gaat het daarbij niet om
radicalisering, zo wordt gesteld. Voor het eerst wordt de organisatie Hizb ut-Tahrir genoemd. Deze
neoradicale organisatie zou hebben opgeroepen om niet te gaan stemmen om zo de democratische rechtsstaat
te ondermijnen. Het rapport stelt vast dat dit in Rotterdam “niet aan de orde” is.318
Na een vraag hierover uit
de Raad antwoordt het college dat het ISPR tot op heden “geen concrete meldingen heeft ontvangen over
ronselen door Hizb-ut-Tahrir van Rotterdamse jongeren.”319
Concluderend zegt het rapport: “In het algemeen
valt op dat vanuit de moslimorganisaties en gemeenschappen in Rotterdam in toenemende mate expliciet
afstand wordt genomen van radicale opvattingen van de islam.”320
Wel zou een deel van de moslimjongeren
‘strikter’ in hun geloofsbelijdenis zijn geworden.
Een geïnterviewde in dit onderzoek noemt het radicaliseringsbeleid in dit licht “het vraagstuk van de
nuances”. Waar en wanneer kun je hard optreden zonder de vrijheid van godsdienst aan te tasten of voor
‘gedachtenpolitie’ te spelen? Nogal eens krijgt de gemeente te maken met ‘intelligente gesprekspartners’: in
gesprekken benadrukken ze de vredelievendheid van de islam, maar van een open opstelling is in het geheel
geen sprake. Een concreet voorbeeld hiervan is de Hizb-ut-Tahrir. Het dilemma is dat het ‘contact’ niets
oplevert, althans onbevredigend is, terwijl een ‘harde aanpak’ kan leiden tot (onnodige) maatschappelijke
onrust en polarisatie.
5.2 Heroriëntatie
Na de vierde trendrapportage zijn het ISPR en de directie Veiligheid “in een heroriëntatie beland.” Dat is
althans de formulering die onderzoeksbureau KplusV gebruikt in het evaluatierapport321
van het project Ieder
zijn rol. In 2010 wordt het budget voor het ISPR teruggebracht van 0,6 mln. naar 0,5 mln. En in 2011 wordt
het omgevormd tot het Meld- en Adviespunt Radicalisering (MAR).
De heroriëntatie is volgens geïnterviewden het gevolg geweest van het dan heersende politieke klimaat en de
tijdgeest. Er moet bezuinigd worden en radicalisering zakt op de prioriteitenlijst. In het actieprogramma
Veiligheid Rotterdam 2010-2014 met de titel ‘Vertrouwen in veiligheid’ wordt het radicaliseringsbeleid dan
ook geschaard onder ‘Crisisbeheersing en openbare orde handhaving’ en niet meer als een eigenstandig
beleidsveld aangeduid. Niettemin stelt de gemeente dat er sprake is van verha rding. Groepen Rotterdammers
(vooral jongeren) “staan door eigen opvattingen en waarden verder van elkaar” en “bekeerlingen komen
steeds openlijker uit voor hun (religieuze) ideologie.”322
Verder stelt het programma dat het nog altijd
moeilijk is om radicalisering te herkennen. Ook al omdat duidelijk wordt gesteld dat de gemeente zich in de
aanpak niet richt op orthodoxie. Het werken met ‘aandachtsfunctionarissen’, die binnen organisaties als de
316 Ahmed Aboutaleb (2008) De kracht van vertrouwen. Abel Herzberglezing, De Rode Hoed, Dagblad Trouw. 317 ISPR, Trendrapportage ISPR 2009, februari 2010. 318 Ibid., p. 9. 319 Behandeling van de schriftelijke vragen van raadslid P. Wijntuin (PvdA) over ronseling door Hizb -ut-Tahrir – 12 januari 2010 320 ISPR, Trendrapportage ISPR 2009, februari 2010,p. 36. 321 KplusV (2010). 322 Gemeente Rotterdam (November 2009) Vertrouwen in Veiligheid: Meedoen in de stad. Vijfjarenactieprogramma Veiligheid Rotterdam 2010-2014, p. 40.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
60
Raad voor de Kinderbescherming (voorheen Bureau Jeugdzorg), e.d. als ‘tussenpersoon’ tussen de
professional en het MAR opereren, lijkt een verbetering te zijn ten opzichte van vroeger.
Revitalisering van het beleid
In de loop van 2014 komt de terreurorganisatie Islamitische Staat steeds meer via de media in beeld, nogal
eens met zeer gruwelijke taferelen. In het collegeprogramma 2014-2018 wordt mede in het licht daarvan niet
langer alleen melding gemaakt van (het bestrijden van) radicalisering, maar ook van jihadisme.323
In het programma #Veilig010 (Veiligheid 2014-2018)324
kunnen we lezen dat het MAR is toegerust met een
expertgroep radicalisering. Bij zwaardere zaken, bijvoorbeeld bij een melding van ideologisch gedreven
radicalisme in combinatie met psychiatrische problematiek, kan de expertgroep worden ingeschakeld om
“daadwerkelijk veranderingen te realiseren”325
Hoewel het radicaliseringsbeleid nog is ingebed in het reguliere beleid, zien we daar na , door een unaniem
aangenomen motie ‘Rotterdam tegen haat’ door de Gemeenteraad op 11 september 2014, verandering in
komen. De motie was ingediend als adstructie bij het raadsagendapunt Aanpak Jihadisten in Rotterdam. Op 25
november 2014 biedt het Rotterdams college de Raadsinformatiebrief “Voorkomen maatschappelijke
spanningen en intensivering aanpak radicalisering” aan. Het college vergewist zich van het verhoogde
dreigingsbeeld en de dreiging die uitgaat van Syriëgangers en vooral -terugkeerders. Al voegt het College er
ook aan toe dat “de problematiek van uìtreizigers en terugkeerders zich vooralsnog vooral buiten Rotterda m
concentreert en op zeer beperkte schaal in Rotterdam wordt waargenomen”326
Niettemin bevat de raadsbrief
de ingrediënten voor een ‘geïntensiveerde aanpak van radicalisering’ door middel van preventie, training &
signalering en het intensiveren van de persoonsgerichte aanpak. Ook wordt sterk ingezet op het voorkomen
van maatschappelijke spanningen.
5.3 Rotterdamse situatie anno 2015
Op 7 januari 2015 wordt de wereld opgeschrikt door de gewelddadige aanslag op het satirische tijdschrift
Charlie Hebdo in Parijs. Veel gezagsdragers reageren geschokt en teleurgesteld. Aboutaleb kiest voor de
harde lijn met de inmiddels legendarische woorden “als je het niet ziet zitten dat humoristen een krantje
maken, ja… mag ik het zo zeggen: rot toch op! .”327
De uitspraak kenmerkt de doe-mee-of-rot-op-houding die
Rotterdam feitelijk al tien jaar voorstaat. Het levert Aboutaleb veel loftuitingen op alsook bijvoorbeeld een
uitnodiging van het Witte Huis om zijn tactiek en strategie aldaar te komen toelichten tijdens een Summit
Countering Violent Extremism. Aboutaleb benoemt daar vier punten: een goede informatiepositie, perspectief
bieden, grenzen stellen en dialoog.328
NRC Handelsblad verklaart het succes van Aboutaleb als volgt: “Zoals alleen joden antisemitisch getinte
Witzen mogen vertellen, zo vindt Aboutaleb dat hij geloofsgemeenschappen op hun gevoeligheden mag
aanspreken. En dus zegt hij dat ‘de moslimgemeenschap’ afstand moet nemen van islamitisch terrorisme. Het
is één van de verklaringen van zijn populariteit: eindelijk een mos lim die zijn geloofsgenoten niet voortrekt of
de hand boven het hoofd houdt, maar aanspreekt op hun verantwoordelijkheid.”329
323 Gemeente Rotterdam (2014) #Kendoe, Collegeprogramma Rotterdam, 2014-2018, p. 14. 324 Gemeente Rotterdam (2013) Veilig010: Programma Veiligheid 2014-2018, november 2013. 325 Ibid. p. 31 326 Raadsinformatiebrief “Voorkomen maatschappelijke spanningen en intensivering aanpak radicalisering , p. 1. 327 Nieuwsuur, 7 januari 2015. Zie http://nos.nl/artikel/2012214-aboutaleb-tegen-jihadisten-rot-toch-op.html 328 http://www.rotterdam.nl/toespraakburgemeesteraboutalebinwashington 329 NRC Handelsblad, zaterdag 13 juni 2015 “Het beste jongetje van de klas” door Sheila Kamerman en Danielle Pinedo.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
61
Opmerkingen van de burgemeester roepen echter ook vragen op. Zo stelt hij in een interview met RTV
Rijnmond “(...) deze mensen [radicaliserende jongeren, MJ] breng je niet op andere gedachten door ze een
baan aan te bieden (...).” In de raadsbrief Voorkomen maatschappelijk spanningen en intensivering aanpak
radicalisering staat echter als één van de zes punten om radicalisering te voo rkomen: “(…) vroegtijdig
perspectief bieden op onderwijs en werk bij jongeren die (dreigen te) radicaliseren (…) .” Ook had Aboutaleb
in een interview met het Algemeen Dagblad gezegd: “Wil je naar Syrië? Ga maar!”330
, terwijl het protocol
voor uitreizigers en terugkeerders juist wordt ‘aangescherpt’. De VVD Rotterdam noemt het ‘verwonderlijk’
dat de burgemeester uitspraken doet die rechtstreeks tegen het Rotterdamse beleid in gaan en stelt de
burgermeester de vraag of nu “de uitspraken van de burgemeester of de raadsbrieven leidend [zijn] voor het
bepalen van het Rotterdamse radicaliseringsbeleid.”331
Eind januari, begin februari 2015 organiseert het College van Burgemeester en Wethouders vier zogeheten
WIJ-bijeenkomsten. ”Honderden Rotterdammers vanuit verschillende achtergronden hebben in kleine groepen
in een openhartige sfeer gesproken over thema’s als radicalisering, extremisme en discriminatie en met elkaar
van gedachten gewisseld over wat nodig is om te bouwen aan een WIJ-samenleving,” schrijft het college in
een brief aan de Raad.332
Het concept van de WIJ-samenleving wordt voortvarend voortgezet in de Rotterdamse Aanpak Radicalisering
2015-2018, die op 21 april 2015 verschijnt. Aboutaleb schrijft in het voorwoord te streven naar een WIJ -
samenleving en pleit andermaal voor het ‘maximaal binden van goedwillende burgers’, maar met ‘heldere
grenzen.’ In het programma wordt gemeld dat er ‘weinig maatschappelijke spanningen’ zijn in Rotterdam. Dat
het aantal meldingen bij het MAR gestaag is toegenomen in de laatste jaren (van 16 in 2012, 20 in 2013 tot 40
in 2014) zou vooral komen door ‘een verbeterde alertheid van met name professionals .’333
De doelstelling van het programma is vierledig:
1. Tegengaan van polarisatie en voorkomen van maatschappelijke spanningen.
2. Preventie door het vergroten van weerbaarheid van kwetsbare groepen tegen de ideologie van gewelddadig
jihadisme.
3. Vergroten van bewustwording bij professionals, sleutelpersonen en relevante organisaties.
4. Intensiveren en verbeteren van de persoonsgerichte aanpak.
De politie krijgt in deze aanpak een prominentere rol. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de Staf
Grootschalig Optreden (SGBO) Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER). Dit is overigens
conform landelijke afspraken, zoals de aanpak vermeldt.334
De aanpak is deels een voortzetting van de al bestaande activiteiten en het versterken van een aantal daarvan.
Voorbeelden daarvan zijn het uitbreiden van het netwerk sleutelpersonen tot 150 en het netwerk van
vertrouwenspersonen tot 30 in 2016. Ook worden voorlichting, training en dialoogbijeenkomsten
georganiseerd. Er zijn ook nieuwe interventies:
Faciliteren van initiatieven vanuit de samenleving.
Meer aandacht voor vrouwengroepen en ondersteuning van moeders bij het bespreekbaar maken van het
onderwerp bij hun kinderen.
Verspreiden van factsheets binnen het vrijwillige en professionele netwerk.
Opzetten casusoverleggen in het Veiligheidshuis.
330 Algemeen Dagblad, 26 november 2014. 331 Schriftelijke vragen ‘Rotterdamse aanpak radicalisering’ door de VVD Gemeenteraadsfractie, d.d . 16 februari 2015. 332 Brief van het College van Burgemeester en Wethouders aan de Gemeenteraad, 3 maart 2015. 333 Gemeente Rotterdam, directie Veiligheid (21 april 2015). Programma Rotterdamse Aanpak Radicalisering 2015 -2019, p. 6. 334 Gemeente Rotterdam, Programma Rotterdamse Aanpak Radicalisering 2015-2019, p. 8.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
62
Ten aanzien van het laatste punt gaat het om een speciaal casusoverleg radicalisering binnen het
Veiligheidshuis Rotterdam-Rijnmond. Als voordelen hiervan worden genoemd: “Op een systematische
integrale wijze casuïstiek te bespreken met de voor de casus relevante ketenpartners, gebruik makend van
eenduidige registratie op één plek. En ook met deze relevante ketenpartners de casuïstiek te kunnen duiden en
de aanpak te bepalen.”335
Ter financiering van de aanpak wordt voor de duur van het programma jaarlijks €220.000 beschikbaar gesteld,
exclusief personele inzet. De Directie Veiligheid heeft de regie op de uitvoering van het programma. Toch
noemt het programma ook andere programma’s en beleidskaders, die inzet plegen. Als belangrijkste worden
genoemd:
Directie Veiligheid: #Veilig010, nieuw programma jeugdoverlast en –criminaliteit.
Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling: Integratienota, onderwijsbeleid, wijkteams.
Werk en Inkomen: meerjarig beleidskader werk en inkomen en Protocol integere en veilige dienstverlening.
Stadsontwikkeling: vestigingsbeleid organisaties.
Rotterdam zet in op integraliteit en continuïteit. Het programma noemt expliciet het belang van het in stand
houden van het netwerk van professionals en hun expertise “ook als het betrekkelijk rustig is.” Andere
lessons learned van de afgelopen tien jaar betreffen, aldus het programma, “het aanslaan van de juiste toon
rondom dit onderwerp om ‘weerstand’ bij de belanghebbende organisaties te voorkomen.”336
In september 2015 ontvangt Rotterdam zogenoemde versterkingsgelden (€ 665.000, -) van de rijksoverheid om
verschillende activiteiten van de aanpak jihadisme uit te kunnen voeren.337
335 Gemeente Rotterdam, Programma Rotterdamse Aanpak Radicalisering 2015 – 2019, p.12-13. 336 Ibid., p.9. 337 Persbericht NCTV (2015) Meest betrokken gemeenten ontvangen versterkingsgelden voor de aanpak j ihadisme, d.d. 8
september 2015 (zie https://www.nctv.nl/actueel/nieuws/meest-betrokken-gemeenten-ontvangen-versterkingsgelden-voor-de-aanpak-van-jihadisme.aspx?cp=126&cs=59950 ).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
63
6 Den Haag
6.1 Liever een integrale dan specifieke aanpak
Kort na de moord op Van Gogh is Nederland in de ban van de belegering van een woning in de Haagse
Antheunisstraat, alwaar verdachten zich schuilhouden en gewelddadig weerstand bieden tegen hun arrestatie.
De verdachten zouden deel uitmaken van een netwerk rond de moordenaar van Van Gogh, late r bekend als de
zogenoemde Hofstadgroep.
Op 18 november 2004 stellen de fractievoorzitters van twee coalitiepartijen , Dekker (VVD) en Bolle (PvdA),
een aantal schriftelijke vragen aan het College van Burgemeester en Wethouders (B&W). Het college
antwoordt dat het onderzoek naar verdachten onder verantwoordelijkheid van de Nationale Recherche viel en
dat Haaglanden hierbij betrokken werd door een verzoek tot ondersteuning bij de aanhouding. Over de
bestaande informatie-uitwisseling wordt opgemerkt dat “aanvullende wetgeving nodig is om informatie van de
inlichtingendiensten bruikbaar te maken voor de uitvoering van de politietaak.”338
Daarnaast verwijzen zij
naar het belang dat de Raad van Hoofdcommissarissen heeft benadrukt “om te zoeken naar mogelijkheden om
legaal alle informatie te verstrekken aan alle direct-belanghebbenden”339
, waaronder de burgemeester.
Op de vraag of de gemeente bezig is “met het opstellen van een beleidsplan Terrorisme zoals dat in
Amsterdam en Rotterdam gebeurt c.q. is gebeurd”340
antwoordt het college met een eenduidig “Neen.” Het
College motiveert dit vervolgens met verwijzing naar ”de staande organisaties onder leiding van de lokale
driehoek functioneren naar behoren en zijn op onderdelen versterkt teneinde op adequate wijze te kunnen
functioneren onder de door u geschetste omstandigheden. De bestaande (organisatie - en actie)plannen zijn,
met inachtneming van het gestelde onder punt 6 (aanscherping rampenbestrijding, RW) toereikend.”341
Aanslagen in Londen! Wat leren we ervan? Op basis van deze antwoorden is duidelijk dat er geen aparte, nadere acties worden uitgezet. Tot in juli 2005,
wanneer op 7 en 21 juli bomaanslagen plaatsvinden in Londen. “Dit alles confronteert ook de inwoners van
Den Haag met een nieuwe realiteit van mogelijke aanslagen in deze stad”, aldus de D’66-raadsleden De Jong
en Brink (22 juli 2005). “Om hier zo goed mogelijk tegen ‘gewapend’ te zijn, acht D’66 het noodzakelijk dat
burgers weten waar ze op moet letten om verdachte zaken te signaleren en hoe te reageren i n het ergste geval
er iets zou gebeuren.” Zij vragen het college aan te geven wat zij vindt van de mogelijke terreurdreiging voor
Den Haag. B&W wijzen er in de beantwoording op dat dreigingen door het Rijk worden bezien en dat lokaal
door de driehoek op basis van adviezen van het Rijk uiteenlopende maatregelen worden getroffen om deze
dreiging te beperken. ”Uitgangspunt bij het treffen van maatregelen is dat het pakket op de specifieke situatie
wordt aangepast.”342
In relatie tot de rol van burgers wijst het college erop dat burgers een “cruciale rol spelen bij het voorkomen
van criminaliteit en oplossen van misdrijven. (…) Bij aanslagen of andere terroristische acties is dit niet
anders; ook dan is een adequate medewerking van burgers nodig . (…) Naar aanleiding van de aanslagen in
Londen zijn de gebruikelijke ambtelijke en bestuurlijke werkcontacten en netwerken met maatschappelijke
groeperingen en burgers geïntensiveerd. Dit is van groot belang voor het vroeg signaleren van afwijkende
gedragen c.q. gebeurtenissen in de directe leefomgeving van bewoners”343
, aldus het college. Ook wijst zij
338 Beantwoording B&W Den Haag, 21 december 2004, sv 2004.523, RIS 123150, Regnr. BSD/2004.3582. 339 Ibid. 340 Ibid. 341 Ibid. 342 Beantwoording B&W Den Haag, d.d. 13 september 2005, sv 2005.215, RIS 129977, regnr. BSD/2005.2374. 343 Ibid.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
64
erop, dat “nu reeds in specifieke situaties in Den Haag de medewerking van burgers wordt gevraagd via de
media, website en bewonersbrieven. Indien de situatie daarom vraagt zullen de bedoelde aspecten rond
terrorisme daarin meer expliciet worden meegenomen.”344
In haar beantwoording meldt het college ook nog dat “recentelijk (is) besloten om de interne
informatievoorziening uit te breiden. Er zal daartoe een ‘vertrouwenspersoon interculturele vraagstukken’
worden aangesteld, die een belangrijke bijdrage kan leveren aan de informatiepositie van het college over
multiculturele ontwikkelingen in stad en samenleving.”345
In september 2005 vragen de eerder genoemde PvdA- en VVD-fractievoorzitters of het aanscherpen van
bestaande plannen, zoals toegezegd in de eerdere beantwoording van B&W in december 2004346
inmiddels is
voltooid en of de coördinatie van aanpak adequaat is. Het College geeft aan dat dit proces begin 2006 zal zijn
afgerond.347
In reactie op de vraag naar zicht “op groepen jongeren in Den Haag die verharden en daarmee
neigen naar radicalisering en welke maatregelen het college voorstaat om dit proces van radicalisering de
kop in te drukken”, geven B&W aan besloten te hebben de interne informatievoorziening uit te breiden met
het aanstellen van een vertrouwenspersoon. “Deze vertrouwenspersoon zal rechtstreeks rapporteren aan de
burgemeester en de wethouder OSWI."348
Daarnaast wijst het College erop, dat periodiek overleg wordt
gevoerd met scholen, sociaal-culturele instellingen en veldwerkers en dat regelmatig bestuurlijk en ambtelijk
gesprekken worden gevoerd met moskeebesturen en imams. “In al die contacten en gesprekken is (mogelijke)
radicalisering binnen de lokale samenleving een vast gesprekspunt.”349
In haar reacties op (vragen naar aanleiding van) de moord op Van Gogh (2004) en de bomaanslagen in Londen
(2005) benadrukt het College dus met name dat
- Staand beleid en aanpak voldoen en hooguit op enkele punten wordt aangescherpt.
- Men veel waarde hecht en werkt aan versterken van de netwerken – onder meer binnen de vele geledingen
van de Haagse samenleving.
- Een ‘vertrouwenspersoon interculturele vraagstukken’ in het leven is geroepen om de informatiepositie van
de gemeente te versterken.
Uit deze eerste debatten over radicalisering komt de visie van het college naar voren, dat radicalisering niet
(uitsluitend) geframed moet worden als een veiligheidsvraagstuk, maar dat deze problematiek een bredere,
integrale benadering vereist met integratie als primaire invalshoek. Zij wijst hierbij ook nadrukkelijk op de
verschillende beleidsinitiatieven en maatregelen op dit bredere beleidsterrein. Deze framingsdiscussie –
radicalisering als specifiek veiligheidsissue (enkele raadsfracties) o f als breder maatschappelijk issue (B&W)
– blijft echter voortdurend spelen.
Raadsinitiatief: Actieplan tegen radicalisering
Zo komen de VVD en D’66 in december 2005 zelf met een Actieplan tegen Radicalisering.350
Aanleiding voor
dit initiatief zijn onder meer de hiervoor reeds genoemde aanslagen in het buitenland, de moord op Van Gogh
en de belegering in de Antheunisstraat. Het initiatief lijkt een reactie op de visie van het College inzake een
(aparte) aanpak van radicalisering.
344 Ibid. 345 Ibid. 346 Beantwoording B&W Den Haag, 21 december 2004, sv 2004.523, RIS 123150, Regnr. BSD/2004.3582. 347 Beantwoording B&W Den Haag, d.d. 18 oktober 2005, sv 2005.267, RIS 131050, regnr. BSD/2005 .2943. 348 Ibid. OSWI staat voor Onderwijs, Sociale Zaken, Werkgelegenheid en Integratie. 349 Ibid. 350 VVD D66 Actieplan tegen radicalisering, d.d. 19 december 2005, RIS 134078, 20 december 2005
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
65
Daarnaast de initiatiefnemers specifiek op “de berichtgeving over drie vermiste Haagse jongens, waarvan
ouders en vrienden vrezen dat ze zijn geronseld voor de Jihad.”351
Vanaf 17 november 2005 werden drie jonge
mannen uit Den Haag vermist en vreesde menigeen dat zij geronseld waren om voor de islam te gaan vechten.
“In december werden zij door agenten in Azerbeidzjan op een vliegveld aangehouden en werden zij
vervolgens begeleid door Nederlandse agenten terug naar Nederland gestuurd. De drie zouden aangegeven
hebben ‘slechts op vakantie te zijn gegaan.” Het bestuur van een moskee, dat in contact staat en stond met de
jongens, geeft aan grote zorgen te hebben omtrent het ronselen van jongeren “die beginnend als moslim
praktizeren. Er is veel onvrede onder hen. Ze voelen zich buiten ges loten. (…) De moskee probeert hen ervan
te overtuigen dat de weg van geweld en het doden van onschuldige burgers geen islamitische daad is, geen
toegang geeft tot het paradijs. (…) Als onze moskeeën er niet zouden zijn, zou je niet drie Haagse jongens
hebben maar honderden.”352
Hoewel hun (aparte) Actieplan de veiligheidspecifieke framing van radicalisering door de VVD en D66 lijkt
te onderschrijven, stellen zij ook een aantal maatregelen voor op het bredere gebied van integratie. Sommige
maatregelen hangen nauw samen met de onderwerpen die eerder zijn besproken bij de behandeling van het
integratie-initiatief “Zo wij iets zijn, zijn wij Hagenaars.”353
Zo wij iets zijn, zijn wij Hagenaars
De ontstaansgeschiedenis van de nota Zo wij iets zijn, zijn wij Hagenaars begint in juli 2004 met een
initiatiefvoorstel van VVD, PvdA, CDA, GroenLinks, SP en ChristenUnie/SGP. Na een eerste reactie van het
College in september 2004 (RIS 120019) komen genoemde partijen in januari 2005 met een aangepast
initiatiefvoorstel, dat op 20 januari 2005 wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Opvallend in relatie tot
deze rapportage is dat in de eerdere voorstellen het woord ‘radicalisering’ niet genoemd wordt . In het
uiteindelijk vastgesteld initiatiefvoorstel van de verschillende part ijen richt men zich op een zevental
knelpunten: 1) taal- en onderwijsachterstanden, 2) groeiend aantal kansarmen, 3) achterstanden op gebied van
gelijkwaardige deelname en kansen, 4) achterblijvende (vrouwen-) emancipatie, 5) neiging van groepen in
zichzelf te keren en gebrek aan belangstelling/begrip tussen groepen, 6) discriminatie en 7) aanzetten tot
onverdraagzaamheid, vooroordelen over seksuele geaardheid, vrouwenonderdrukking, haat en/of geweld.
Het College van B&W komt vervolgens in maart 2005 (RIS 126266) met een reactie, waaruit haar bredere
visie op radicalisering duidelijk wordt. Zij ziet het initiatief als steun bij een intensivering van haar beleid,
waarbij het met name zou gaan om “de beheersing van de Nederlandse taal, tegengaan van radicalisering en
sociale uitsluiting, stimuleren van de participatie en emancipatie van migrantenvrouwen en jongeren, en het
versterken van de binding tussen de Haagse burgers onderling en de Hagenaars en onze stad, waarbij
culturele verscheidenheid als een verrijking voor onze stad wordt gezien.” 354
In de nota “Zo wij iets zijn, zijn
wij Hagenaars” stelt het college van B&W dat zij “via verschillende actiepunten tracht (…) een dam op te
werpen tegen de tendensen van radicalisering onder sommige jongeren. Het allerbelangrijkste daarbij is dat
geen enkele Hagenaar wordt buitengesloten, maar juist wordt uitgenodigd om mede vorm te geven aan onze
Haagse samenleving. Dat vergt veel dialoog.”355
Het College benadrukt daarnaast de belangrijke rol voor
ouders, zeker ook de moeders, en de religieuze kaders. “Fundamenteel bij dit alles is een principiële
aanvaarding van verscheidenheid van culturen in onze stad. Er is daarom ook een taak weggelegd richting de
ontvangende samenleving.”356
351 Ibid., p.3. 352 Zie Nederlands Dagblad, https://www.nd.nl/artikelen/2005/december/26/vermiste-haagse-mannen-zijn-thuis (laatst gezien 15
april 2015). 353 Ibid. 354 Collegereactie op Actieplan “Zo wij iets zijn, zijn wij Hagenaar”, RIS 126266, p.1, onderstreping RW. 355 Collegereactie op Actieplan “Zo wij iets zijn, zijn wij Hagenaar”, RIS 126266, p.8. 356 Ibid.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
66
Radicalisering: een definitie?
Als definitie voor radicalisering verwijzen de initiatiefnemers voor een Actieplan tegen radicalisering naar
een definitie van het Crisis Onderzoeksteam (COT): “de ontwikkeling van opvattingen en activiteiten gericht
op vergaande veranderingen en zelfs omverwerping van het maatschappelijke en/of politieke bestel, waarbij
zo nodig buitenwettelijke methoden met inbegrip van geweld gebruikt worden. Daarnaast gaat het om een
algehele houding van compromisloosheid en van tendensen om de confrontatie te zoeken met diegenen die in
de weg staan.” Kenmerkend voor radicalisering is ook “de ontmenselijking van groepen,” zo stellen de
initiatiefnemers.357
Zij wijzen er ook nog op, dat het bij radicalisme niet om “straatjochies” gaat, maar dat
“dit een geesteshouding is. Een bereidheid om de uiterste denkwijze te aanvaarden en die in daden om te
zetten. Deze daden zijn erop gericht de openbare orde dusdanig uit de hand te laten lopen dat de samenleving
structureel wordt ontwricht.”358
Het College van B&W geeft in haar reactie359
aan dat de term radicalisering een containerbegrip dreigt te
worden. “Een onduidelijke begripsbepaling leidt tot onduidelijkheid over de aanpak.” Zij wil zich daarom
concentreren op “het aanpakken van denkwijzen die erop zijn gericht om met ondemocratische midde len, en
met name met geweld, de Nederlandse rechtsorde te ondermijnen of omver te werpen.”
Net zo’n aanpak als Rotterdam en Amsterdam?
Het verschil in visie op of framing van radicalisering tussen (een deel van) de gemeenteraad en het college
spitst zich onder meer toe op de vraag naar de wenselijkheid van een aparte aanpak radicalisering. In het
initiatiefvoorstel wijzen de indieners er op dat in verschillende gemeenten, waaronder Rotterdam ( Meedoen of
achterblijven) en Amsterdam (Wij Amsterdammers), uitgangspunten zijn geformuleerd. “Het baart ons zorgen
dat er tot op heden in Den Haag – in tegenstelling tot in Amsterdam en Rotterdam – nog geen samenhangend
plan op tafel ligt.”360
De initiatiefnemers verzoeken het College van Den Haag om net als Amsterdam en
Rotterdam een uitgewerkt plan van aanpak tegen radicalisering op te stellen. Het College geeft in haar reactie
aan, dat dit verzoek haar minder aanspreekt . “De maatregelen vervat in de Amsterdamse en Rotterdamse
plannen verschillen niet wezenlijk van wat in onze gemeente wordt gedaan en reeds is gepresenteerd in het
kader van het integratiebeleid en het antidiscriminatiebeleid. (…) Dat betekent overigens niet dat wij met
genoemde gemeenten en de rijksoverheid van mening verschillen, noch over het belang van gerichte
inspanningen om radicalisering te voorkomen en te bestrijden noch over de daarvoor in te zetten
instrumenten. Het verschil zit in de toon. De nadruk van de Haagse aanpak ligt op een positieve benadering
met het accent op waar wij voor zijn (maatschappelijke binding) en minder op het benadrukken waar we tegen
zijn (radicalisering). Daarmee proberen wij te voorkomen dat ten onrechte alle moslims worden
gestigmatiseerd en duidelijk te maken dat wij samen stad willen zijn en dat wij de oplossing v oor het
radicaliseringsprobleem primair zien in het bestrijden van uitsluiting en het bevorderen van insluiting.”361
Signaleringsplatform
In hun initiatiefvoorstel doen de indieners een aantal voorstellen die zij graag terugzien in een
radicaliseringsaanpak. Naast acties om de kloof tussen bevolkingsgroepen te verkleinen en verwijzingen naar
de als belangrijk ingeschatte rol van het welzijnswerk, stellen de initiatiefnemers voor een “integer, klein en
daadkrachtig signaleringsplatform” op te zetten dat als belangrijkste taak het verzamelen van signalen van
radicalisering heeft. Dit platform zou ook een adviserende functie moeten hebben op het gebied van het
ontwikkelen van programma’s om radicalisering tegen te gaan. In haar beantwoording wijst het College op
haar eerdere besluit tot het aanstellen van een vertrouwenspersoon en dat daarbij intern in de gemeentelijke
organisatie een klankbordgroep is ingericht.
357 VVD D66 Actieplan tegen radicalisering, d.d. 19 december 2005, RIS 134078, 20 december 2005, p.3. 358 Ibid. 359 B&W Den Haag, Actieplan tegen radicalisering, d.d. 31 januari 2006, RIS 135112, p.1. 360 VVD D66 Actieplan tegen radicalisering, d.d. 19 december 2005, RIS 134078, 20 december 2005, p.4. 361 B&W Den Haag, Actieplan tegen radicalisering, d.d. 31 januari 2006, RIS 135112, p.2.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
67
Vraag naar en aanbod van radicalisering
Vervolgens wijzen de initiatiefnemers op twee elementen voor de aanpak en maatregelen. Ten eerste dat
iemand ontvankelijk moet zijn voor radicalisering en ten tweede dat er sprake moet zijn van extremistische
propaganda of personen die rekruteren voor een fundamentalistische religie.362
Voorgestelde maatregelen
tegen het eerste omvatten: ontwikkelen van strenge aanpak voor personen die op het punt staan te
radicaliseren, intensiveren van relatie met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en daarmee
strategie te ontwikkelen ter verstoring van potentiële radicaliseringshaarden. In relatie tot de ‘strenge aanpak’
wijst het College op de reeds bestaande sluitende jongerenaanpak, maar zal met de andere grote gemeenten
(G4) en de nationaal coördinator terreurbestrijding worden bezien in hoeverre programma’s ontwikk eld
moeten en kunnen worden. “Het college ziet meer in programma’s gericht op democratisch burgerschap zoals
die door het college in het onderwijs wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld Haagse
stadsgeschiedenis, bouwen aan klasklimaat, vreedzame school etc.”363
Tenslotte geeft het college aan dat de
relatie tussen de gemeente en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding intensief is.
Voorstellen tegen het tweede (aanwezigheid propaganda/-isten) in het initiatiefvoorstel zijn: overleggen en
convenanten met moskeebesturen over bestrijding radicalisering, informatievoorziening over en (aandringen
bij het Rijk op) meer aanpakken van extremistische propaganda, onderzoek rol belhuizen en permanente
broeiplaatsen van terrorisme, verbetering inzicht gemeentelijke subsidies en toetsing op integriteit. In haar
reactie geeft het College aan dat radicalisering al vast onderdeel van haar gesprekken met moskeebesturen is
en dat zij het vastleggen van convenanten met moskeebesturen wenselijk noch noodzakel ijk acht. De
vertrouwenspersoon zal zich buigen over de mate waarin extremistische propaganda een rol speelt bij de
radicalisering van Haagse jongeren. Daarnaast heeft, zo stelt het College, deze kwestie voldoende aandacht
van het rijk. Ten aanzien van belhuizen geeft men aan daar al bovenop te zitten. Dit geldt ook voor zich t op
subsidies en “vooralsnog verwachten wij vanuit de optiek van de aanpak van radicalisering geen toegevoegde
waarde van het onder de werking van de Wet Bibob brengen van subsidietoekenningen.”364
Nadere beraadslagingen
In de openbare vergadering van de Commissie Veiligheid en Bestuur, d.d. 15 februari 2006,365
wordt uitvoerig
stilgestaan bij het Actieplan tegen radicalisering van VVD en D66 en de reactie daarop vanuit het College van
B&W. De VVD geeft onder meer aan de aanstelling van een vertrouwenspersoon “als een stap in de goede
richting” te beschouwen, “Liever zag hij een soort casuïstiek overleg dat signalen bespreekt en samenbrengt
en bepaalde trends probeert te signaleren. Daaruit zou een meer persoonsgerichte benadering van
probleemgevallen kunnen volgen.”366
Zij geeft daarbij ook aan dat “het natuurlijk niet alleen (gaat) om het
signaleren van trends maar ook om wat er moet gebeuren in concrete gevallen, vroegsignalering en wat moe t
worden gedaan met verder geradicaliseerden. Hij vindt de reactie van het college op suggesties daarop in het
actieplan te vrijblijvend. Dat zou in een integrale visie opgepakt moeten worden.” De VVD merkt ook op met
een Actieplan zijn te gekomen, terwijl er al een visie van het college lag, omdat “hij de samenhang erin
miste.” D66 merkt op: “adequaat reageren moet voorop staan. Goed signaleren en inventariseren zijn
kernpunten. Het in kaart brengen van het probleem is van groot belang. Amsterdam en Rotter dam zijn wat dit
betreft een stuk verder.” Zij vindt de aanstelling van een vertrouwenspersoon “goed bedoeld maar het
verdient de voorkeur een breder platform in te stellen. De controle op de resultaten en werkzaamheden blijft
in de Haagse constructie ongewis. Vooral het casuïstiek overleg in Amsterdam spreekt haar aan.”367
362 Zie ook 2.3 363 B&W Den Haag, Actieplan tegen radicalisering, d.d. 31 januari 2006, Bijlage, RIS 135112a 364 B&W Den Haag, Actieplan tegen radicalisering, d.d. 31 januari 2006, Bijlage, RIS 135112a 365 RIS135296CV_21-JUN-2006, d.d. 10 maart 2006, Notulen Commissievergadering. 366 Ibid., p.11. 367 Ibid., p.13.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
68
Wethouder Heijnen stel in zijn reactie, dat hij “niet de indruk (heeft) dat er in Den Haag minder gebeurt dan
in Amsterdam en Rotterdam” en “de wethouder denkt niet dat Den Haag minder aan de weg timmert.” Hij
beschouwt tevens “de vertrouwenspersoon als voldoende ingang. Aan een breed platform is geen behoefte.
Binnen de gemeentelijke organisatie zijn er afspraken hoe signalen opgepakt worden. Het veld is daarin erg
belangrijk.”368
De burgemeester sluit daarbij aan: “Veel activiteiten lopen al langer en dat heeft effect. De
spanningen zijn in Den Haag daardoor misschien minder dan elders. Er wordt ook systematisch gewerkt. In
de Operationele Driehoek wordt de informatie doorgenomen. Niets wordt overgelaten aan de routine. (…) In
deze problematiek zou Den Haag wel eens voorop kunnen lopen vanwege de specifieke omstandigheden als de
internationale instellingen ambassades e.d. Ook de demonstraties en hoe daarop wordt geanticipeerd spelen
een rol in de informatiepositie. Gesprekken met moskeeën zijn al jaren gaande. Ook met andere groepen is er
overleg. Praten over veiligheid kan juist een gevoel van onveiligheid doen ontstaan. Het college houdt de
vinger aan de pols ook al kost dat veel tijd en energie.”369
Samenvattend kan worden gesteld dat in de jaren 2004 – 2005 vanuit de gemeenteraad verschillende
initiatieven worden genomen om radicalisering als apart veiligheidsissue te framen en uit te laten monden in
een aparte radicaliseringsaanpak in Den Haag. De algemene reactie vanuit het College komt er iedere keer op
neer, dat zij radicalisering opvat als een problematiek binnen een veel breder maatschappelijk kader
(integratiebeleid) en dat de noodzakelijk geachte aanpak in Den Haag al bestaat in het staande (breder) beleid
en dat met hooguit een aanscherping van bepaalde elementen kan worden volstaan. In deze bredere
maatschappelijke (integratie-) aanpak staat het samenwerken met uiteenlopende netwerken van professionals,
maar ook andere geledingen binnen de Haagse samenleving, centraal. In reactie op de Londense aanslagen
gaat men daarnaast over tot het aanstellen van een vertrouwenspersoon ‘interculturele vraagstukken’ (niet:
radicalisering!). Deze reactielijn zet het College eind 2005 ook voort, nadat ‘radicalisering dichterbij huis’ in
Den Haag tot zorg en discussie leidde.
Hoofdstuk Terrorisme
In maart 2006 komt het college van B&W met een nieuw hoofdstuk voor het gemeentelijke
crisisbeheersingsplan.370
Dit Crisisbeheersingsplan was in juni 2005 vastgesteld en diende ter vervanging van
het eerdere gemeentelijke rampenplan. Motief voor deze vervanging “hield vooral verband met de verbreding
van het aandachtsveld ‘rampenbestrijding’ naar ‘crisisbeheersing’ (…) We hebben in Nederland te maken met
een veranderend dreigingsbeeld; vanuit de ‘traditionele’ rampen richten we ons nu meer op andersoortige
risico’s en crises in de samenleving, zoals: MKZ, vogelgriep, klimaatverandering en terrorisme. Het nieuwe
Crisisbeheersingsplan sloot hierop weliswaar reeds meer aan, maar was tegelijkertijd nog niet volledig; een
inhoudelijk hoofdstuk over terrorisme (gevolgbestrijding) ontbrak op dat moment nog.”371
In dit nieuwe hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen terrorismebestrijding, dat onder meer de
aanpak van radicalisering en rekrutering bestrijkt, en terrorismegevolgbestrijding, dat een bijzondere vorm
van rampenbestrijding en crisisbeheersing is, gericht op de voorbereiding in het kader van een verhoogd
dreigingsniveau en op het gezamenlijke optreden van gemeentelijke en (overheids-)hulpdiensten na een
terroristische aanslag.372
“De gevolgen van een terroristische aanslag vergen een aanpak die in principe niet
wezenlijk afwijkt van de aanpak van bijvoorbeeld grote rampen of zware ongevallen.”373
“Kaderstellend
hierbij is dat terrorismebestrijding primair een nationale verantwoordelijkheid is en dat lokale en regionale
planuitwerkingen daarmee in overeenstemming moeten zijn. Ook is in dit verband relevant op te merken dat
368 Ibid., p.15. 369 Ibid., p.15. 370 B&W Den Haag, Aanbiedingsbrief, Nieuw Hoofdstuk 6: Terrorisme van het gemeentelijke Crisisbeheersingsplan 2005 – 2009,
RIS 136549, d.d. 28 maart 2006. 371 Ibid., p.1. 372 Ibid., p.2. 373 Ibid., p.1.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
69
de bevoegdheden ten aanzien van openbare orde & veiligheid, alertering etc. op het lokale niveau bij de
burgemeester liggen, terwijl de operationele voorbereiding op het multidisciplinaire grootschalig optreden
van de hulpdiensten binnen Haaglanden in regionaal verband wordt verricht, onder coördinatie van de
Hulpverleningsregio Haaglanden.”374
6.2 Toch apart radicaliseringsbeleid?
In augustus 2007 komt het kabinet met het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007 – 2011. In dit
Actieplan wordt gesteld dat de aanpak radicalisering vooral een zaak i s van het lokaal bestuur en gericht dient
te zijn op preventie, signalering en interveniëren. Landelijk beleid is met name van belang om deze lokale
aanpak te ondersteunen en te faciliteren. Deze visie lijkt dus haaks te staan op de hiervoor geconstateerde
visie van het Haagse College! In Den Haag leidt dit tot een gedeeltelijke visieverandering. In de
beantwoording van schriftelijke vragen van de raadsleden Van Dijk-Staats en Brink375
over het landelijke
Actieplan en de reactie daarop kondigt het college aan eind september met een beleidsnotitie inzake
radicalisering te zullen komen. Uit de interviews in Den Haag blijkt dat de respondenten menen dat deze
‘visie- of misschien beter gezegd: strategieverandering’ veeleer het gevolg was van de voortdurende discussie
en druk in de lokale politiek om met een Haagse integrale aanpak te komen. De komst van het landelijke
Actieplan was hierbij voornamelijk behulpzaam – ook financieel. Eind november 2007 ziet de Beleidsnotitie
Signaleren van polarisatie en radicalisering het licht in Den Haag.
Definitie
In januari 2006 stelde het College nog dat de term radicalisering een containerbegrip dreigde te worden en dat
onduidelijke begripsbepaling tot onduidelijkheid over de aanpak zou leiden. Zij definieerde radicalisering
mede daarom als “denkwijzen die erop zijn gericht om met ondemocratische middelen, en met name met
geweld, de Nederlandse rechtsorde te ondermijnen of omver te werpen.”376
Nu, bijna twee jaar later,
herdefinieert het College haar begrip radicalisering in de beleidsnotitie Signalering van radicalisering en
polarisatie in Den Haag als:377
“de bereidheid om diep ingrijpende veranderingen in de samenleving op ondemocratische wijze na te streven,
te ondersteunen of anderen daartoe aan te zetten. Ingrijpende verander ingen zijn ontwikkelingen die een
gevaar kunnen vormen voor de democratische rechtsorde, met ondemocratische middelen, die afbreuk doen
aan het functioneren van de democratische rechtsorde.” (…) Het ultieme gevaar van radicalisering is, zo stelt
het college, “uiteraard het plegen van een terroristische aanslag. Een directer gevaar is dat bepaalde
groepen in de samenleving beperkt worden in hun (grond)rechten onder invloed van geradicaliseerde
personen of groepen. (…) Een tweede gevaar is dat groepen in de samenleving tegenover elkaar komen te
staan en contact met elkaar gaan mijden. Emancipatie en integratie worden dan begrippen die eerder
verderaf komen te staan dan dichterbij komen.”378
Ging het begin 2006 om denkwijzen om de rechtsorde te ondermijnen of omver te werpen; eind 2007 richt de
focus zich op de bereidheid ingrijpende veranderingen in die rechtsorde na te streven, te ondersteunen of
anderen daartoe aan te zetten. Ten eerste is hierin een verschuiving te zien van denken naar handelen. Ten
tweede van ondermijning en omverwerping naar nastreven, ondersteunen en/of anderen aanzetten. Hier kan
tenminste gesproken worden over een aanzienlijke begrips- en daarmee focusverbreding.
374 Ibid., p.3. 375 Beantwoording College van B&W Den Haag, RIS 148531, d.d. 25 september 2007. 376 B&W Den Haag, Actieplan tegen radicalisering, d.d. 31 januari 2006, RIS 135112, p.1. 377 Beleidsnotitie Signaleren van polarisatie en radicalisering, RIS150588a_29-nov-2007. 378 Ibid., p.5 + 7.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
70
Nieuwe aanpak?
Het Haags College stelt in deze beleidsnotitie dat het voorkomen en bestrijden van polarisatie en
radicalisering een opdracht is voor de hele samenleving. De nota gaat in op de rol van de gemeente. Hierbij
wordt aangetekend dat opsporing, berechting en bestraffing géén gemeentelijke tak en zijn. “De gemeentelijke
verantwoordelijkheid is gericht op voorkomen van radicalisering, maar ook op signalering en vroeghulp, in
een fase voordat voornemens zich kunnen ontwikkelen tot (voorbereidings -)handelingen.”379
De kern van de signaleringsaanpak richt het college op het bouwen aan een netwerk van kringen van
betrokkenen, deskundigen en overheidsdiensten, waarbinnen op basis van vertrouwen en in wederzijds belang,
informatie wordt uitgewisseld. Het gaat hierbij om een vijftal kringen, namelijk:
1. Een kring binnen het jeugdbeleid.
2. Een kring van zorg en welzijn.
3. Een kring bestaande uit medewerkers uit het eigen gemeentelijke apparaat.
4. Een kring van de directe omgeving van een betrokkene.
5. Een kring van politie en inlichtingendiensten.
De verschillende kringen dienen over een zekere basiskennis van polarisatie en radicalisering te beschikken.
Daarvoor wordt een scholingsproject opgezet. Centraal in de signaleringsstructuur, zo stelt het college, staat
een nieuw te vormen Bureau Informatie en Signalering bij de Directie Bestuurszaken. Dit Bureau beoordeelt
op basis van meldingen of actie nodig is, zoekt daarvoor de meest aangewezen partij(en) en monitort de
voortgang. Uiteindelijk wordt als Bureau het Informatiepunt Preventie Polarisatie en Radicalisering (IPPR)
opgezet.
De ‘nieuwe’ aanpak sluit nauw aan bij de eerdere Haagse bespiegelingen, met name de betrokkenheid van
allerlei netwerken van de gemeenten (nu kringen genoemd). Voornaamste aanpassing hierin is de wens om de
professionals binnen deze netwerken nader (bij) te scholen over radicalisering en polarisatie. Daarnaast lijkt
de installatie van het IPPR een uitbreiding van de eerder aangestelde vertrouwenspersoon interculturele
vraagstukken en de interne klankbordgroep, en daarmee meer de installatie van het eerder in het raadsvoorstel
geopperde signaleringsplatform.
Activiteiten in Aanpak polarisatie en radicalisering
In het kader van het landelijke Actieplan Polarisatie en Radicalisering wordt een bijdrage aan de Haagse
aanpak gegeven voor een zevental projecten:380
- Pilot netwerk rechtsextremisme. Doel was in een methodiek te ontwikkelen om signalen en incidenten te
duiden en er handelingen/ interventies aan te koppelen. Uiteindelijk vond deze pilot geen doorgang.
Voorafgaand aan de pilotontwikkeling is een quick scan Maatschappelijke Spanningen en Polarisatie
uitgevoerd, waaruit onder andere bleek dat van extreemrechtse radicalisering geen concrete signalen werden
ontvangen.381
- Trainingen voor eerstelijns en gezondheidswerkers gericht op kennisverspreiding en het aanleren van
signaleren. Uiteindelijk zijn er in 2011 200 professionals getraind.
- Steunpunt Sabr voor de ondersteuning en oriëntatie op maatschappelijke, psychische en sociale problemen,
met name bij islamitische vrouwen. Tussen de 250 en 400 vrouwen zijn hiermee bereikt.
- Deradicalisering islamitische jongeren door positieve gedragsalternatieven aan te bieden. Ten tijde van de
KplusV-evaluatie was het project nog steeds niet gestart. De oorspronkelijke opdrachtnemer had zich
teruggetrokken. Anno 2011 is de verwachting dat het alsnog gestart zal worden einde dat jaar, dan wel begin
2012.
379 Ibid., p.3. 380 Voornaamste bron is hier: KplusV (2011b). 381 Witte, Moors, Balogh & Jans (2011).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
71
- STIOM-project Jongerennetwerk om inzicht te verkrijgen in de mogelijke risicofactoren bij keuzes van
jongeren om radicale denkbeelden te ontwikkelen.
- Tegengaan polarisatie Scheveningse jongeren door middel van 1) positieve versterking van de eigen
identiteit, 2) kennismaking met andere culturen en 3) respect te ontwikkelen voor wat ‘vreemd’ is. Een eerste
poging dit project uit te laten voeren door een welzijnsinstelling ging niet door omdat de instelling de
opdracht teruggaf. Hiervoor in de plaats kwam het projectvoorstel Centrum 16-22 voor de ontwikkeling van
een lesprogramma voor 14-16 jarigen gericht op identiteitsontwikkeling (MIJ-lespakket). Ook is dit lespakket
aangepast voor 12-13 jarigen (MIJ-Junior). Uiteindelijk zijn de lespakketten gerealiseerd en worden zij
afgenomen door BO- en VO-scholen.
- Project Voorkomen is beter dan genezen door een lespakket te ontwikkelen voor MBO (ROC’s) en HBO
gericht op identiteitsverkenning en weerbaarheidsontwikkeling. Uiteindelijk zijn beide lespakketten
gerealiseerd.
Uit de KplusV-evaluatie (2012) komt naar voren dat uit de uitvoering van het Actieplan enkele risicofactoren
blijken. Zo blijft het moeilijk om geradicaliseerde jongeren te bereiken. En h et stempel van radicalisering
zorgt voor vermijding en terughoudendheid van instellingen (onderwijs, welzijn). KplusV geeft ook aan dat
voor de gemeente Den Haag in eerste instantie de nadruk in haar werkzaamheden lag op de rol in de
uitvoering en om partijen bij elkaar te brengen en acties te ontwikkelen. In 2011 verschuift die nadruk echter
meer en meer naar de rol van regisseur, aldus KplusV.382
Voorjaar 2008
Zoals aangegeven in 3.3 eindigt 2007 en start 2008 nationaal met hoogoplopende discussies en spanningen
met name rond de aangekondigde film (Fitna) van Geert Wilders. Tegelijkertijd speelt een stevige discussie in
Den Haag – en eigenlijk in het hele land - rond de imam van de Haagse As-Soennah moskee, de heer Fawaz
Jneid. Hij was in 2004 al opgevallen door zijn uitspraken in de richting van Theo van Gogh en Ayaan Hirsi
Ali (waarin hij hen ernstige ziekten toewenste), enkele weken voor de moord op Van Gogh. In april 2008 valt
hij op door uitspraken tegen Marcouch, stadsdeelvoorzitter Amsterdam Slotervaa rt, en de Amsterdamse
wethouder Aboutaleb, die hadden opgeroepen deze imam te ontslaan. Marcouch stelde dat Fawaz een fatwa
tegen hen had uitgesproken.383
In Den Haag leidde deze ontwikkelingen onder andere tot raadsvragen vanuit de SP, waarbij men zich met
name richtte op “geluiden van inwoners van Den Haag dat groepen jongeren alleen maar bezig zijn met
religie, terwijl zij tegelijkertijd een uitkering ontvangen.”384
Het College geeft in haar beantwoording aan deze
geluiden niet te (hebben) ontvangen en ook geen onderzoek nodig te achten.
Voortgaan op ingezette lijn
In de periode tussen 2008 en 2011 zijn er op basis van de openbare documenten weinig signalen omtrent
aanpassingen of wijzigingen in het voorgestane beleid. Uit de gesprekken wordt ook duidelijk dat deze jaren
vooral in het teken staan van verdere uitwerking en uitvoering van het beleid, zoals opgesteld in de
beleidsnotitie Signalering van Polarisatie en Radicalisering . Dit beeld wordt in 2011 bevestigd als in de
programmabegroting OO&V 2011 kort melding wordt gemaakt van het beperkte dreigingsniveau, aldus de
NCTb. “Dit neemt niet weg dat het voor de gemeente van belang is om waakzaam te zijn op mogelijke
radicaliserings- dan wel polarisatietendensen. Immers, globalisering brengt met zich mee dat (inter)nationale
gebeurtenissen binnen zeer korte tijd kunnen ontvlammen in lokale spanningen met een mogelijke
consequentie dat dit uitmondt in radicalisering en polarisatie. In lijn met de beleidsnota “Signalering van
radicalisering en polarisatie in Den Haag” wordt verder gebouwd aan de netwerken op de domeinen welzijn,
zorg, persoonlijke levenssfeer, politie en inlichtingendiensten. Doel van die netwerken is om zo vroeg
382 KplusV (2012), p.77.
383 Zie onder andere: http://pauwenwitteman.vara.nl/media/306390 384 Gemeente Den Haag, RIS 155255, d.d. 15 juli 2008.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
72
mogelijk signalen van radicalisering en polarisatie binnen te krijgen zodat daar goed op kan worden
gereageerd. Professionals worden geschoold op het herkennen van relevante signalen. In individuele zaken
wordt passende actie ondernomen.”385
6.3 Nadere specificering in veranderende context
Syriëgangers uit Nederland en Den Haag
Op 20 maart 2013 wordt in de media melding gemaakt van een eerste gesneuvelde jihadstrijder, die vanuit
Nederland naar Syrië was afgereisd. Het zou hierbij gaan om de 20-jarige Mourad. M. uit Delft. De NCTV
kan dit bevestigen noch ontkennen. De NCTV maakt wel bekend dat in een paar maanden tijd circa honderd
jihadisten vanuit Nederland naar Syrië en andere conflictgebieden zijn vertrokken en dat het dreigingsniveau
van terrorisme in Nederland vanwege de omvang en snelheid van radicalisering van Nederlandse moslims is
verhoogd van ‘beperkt’ naar ‘substantieel’. De grootste dreiging gaat volgens de NCTV uit van jihadstrijders
die terugkeren naar Nederland. “Zij hebben in Syrië rondgelopen met wapens, dood en verderf gezien, ze zijn
getraumatiseerd en zouden een veiligheidsrisico kunnen opleveren voor Nederland” , aldus de NCTV.386
Op basis van deze berichtgeving vraagt het Haagse PVV-raadslid Van der Helm op 28 maart 2013 aan het
College of haar bekend is dat er ook “mohammedanen woonachtig in Den Haag of Scheveningen zijn
afgereisd naar Syrië om daar namens een bepaalde allah te dienen als kanonnenvlees? ” Het College geeft
daarop aan dat het haar bekend is dat ook Hagenaren naar Syrië zijn afgereisd. Op de vraag wat de gemeente
van plan is hieraan te doen, is het volgens het Col lege “belangrijk om vast te stellen dat de gemeente geen
enkel wettelijk instrument heeft om mensen die willen afreizen of terugkeren tegen te houden. Dat neemt niet
weg dat het verschijnsel van de afreizende jongeren naar Syrië ons wel zorgen baart, om ee n aantal redenen.
Er bestaat zeker een risico dat mensen uit het strijdgebied terugkeren met de overtuiging dat zij de strijd hier
of elders voort moeten zetten. Het is primair de verantwoordelijkheid van veiligheidsdiensten en justitie om
deze groep aan te pakken. Als ons signalen hiervan bereiken melden wij die uiteraard aan de bevoegde
instanties. Een andere groep komt mogelijk terug met traumatische ervaringen, die als hier niet adequaat mee
wordt omgegaan kunnen leiden tot ernstige gedragsproblemen in de toekomst. Hier is in elk geval een
professionele taak voor de hulpverlening weggelegd. Een aantal mensen zal ook mogelijk gedesillusioneerd
terugkeren. Zij zullen de weg terug in de Nederlandse samenleving willen vinden, en hebben daarbij mogelijk
begeleiding nodig. Over de aanpak en coördinatie van al deze zaken is de gemeente zowel met andere steden
als met de rijkspartners in gesprek.”387
Sharia-driehoek in Den Haag?
In mei 2013 ontstaat veel plaatselijke, maar ook nationale rumoer na twee artikels in Trouw, waarin door
journalist Perdiep Ramesar gewag wordt gedaan van de ontwikkeling van de zogeheten ‘Vergeten Driehoek’
in de Schilderswijk naar een orthodox islamitische enclave, bijgenaamd De Sharia Driehoek.388
Hij komt tot
deze berichtgeving, na “twee maanden lang minstens twee dagen per week in ‘de Vergeten Driehoek’ in de
Haagse Schilderswijk (te verblijven) om daar te spreken met tientallen bewoners, oud -bewoners, jongeren,
vrijwilligers en professionals van overheidsdiensten en maatschappelijke organisaties.”
In het artikel wordt gesteld dat de gemeente Den Haag, na de vraag om een reactie, “op korte termijn geen
‘zorgvuldige en inhoudelijke’ reactie (kan) geven op dit ‘complexe onderwerp’.” Reacties zijn er echter
385 Gemeente Den Haag, Programmabegroting Openbare Orde en Veiligheid 2011, p.49-50. 386 O.a. Volkskrant, 20 maart 2013 (zie http://www.volkskrant.nl/dossier-archief/delftse-jihadist-gedood-in-syrie~a3412186/). 387 Gemeente Den Haag, RIS 257851, d.d. 23 april 2013. 388 Zie:
https://web.archive.org/web/20141129063409/http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/3443406/2013/05/18/
Als-je-wijk-verandert-in-een-klein-kalifaat.dhtml en
https://web.archive.org/web/20141114110038/http://www.trouw.nl/tr/nl/4492/Nederland/article/detail/3443626/2013/05/18/Haagse-buurt-domein-orthodoxe-moslims.dhtml
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
73
veelvuldig na verschijning van het artikel. Verschillende gemeenteraadsleden bezoeken de buurt direct en
verschillenden stellen de beelden in Trouw niet te delen.389
In een reactie stelt het college van B&W “(H)et is
de overheid die, geholpen door de politie, de enige drager van het gezag is en dat gezag niet uit handen geeft.
Daarover kan geen misverstand bestaan. Er is echter geen sprake van dat in enige wijk of buurt van Den
Haag een groep systematisch zijn (religieuze of culturele) normen oplegt aan andere groepen of
individuen.”390
Maar de reacties beperken zich niet tot de Haagse gemeente. PvdA-kamerlid Keklik Yucel spreekt van een
‘zorgelijke ontwikkeling’ en SP-kamerlid Van Raak stelt naar aanleiding van deze berichtgeving dat “de PvdA
jarenlang de aanpak van moslimextremisme geblokkeerd heeft.” Maar het blijft niet bij uitspraken. PVV-
kamerlid Wilders gaat op bezoek in de buurt en dit wordt voorafgegaan door een bezoek van minister van
SZW en vicepremier Asscher aan de buurt. In een latere brief van minister Asscher aan de Kamer refere ert hij
onder meer aan dit bezoek. “Van een ‘moslimenclave’ zoals beschreven in het Trouw artikel is mijns inziens
echter geen sprake. (…) Zoals de gemeente Den Haag terecht stelt dient de politie de enige drager van gezag
op straat te zijn. Tijdens mijn bezoek aan de zogeheten ‘vergeten driehoek’ in de Schilderswijk vanuit
politiebureau De Heemstraat heb ik gezien dat dit geen loze belofte is.”391
In 2014 wordt uit een onafhankelijk onderzoek in opdracht van Trouw duidelijk dat de bronnen van de
journalist niet zijn te traceren. In het onderzoeksrapport wordt geconstateerd dat “Ramesar niet alleen over
een periode van minstens 5,5 jaar niet-traceerbare bronnen heeft gebruikt, maar ook dat hij hiermee
afspraken met zijn chefs heeft geschonden en in strijd heeft gehandeld met de interne regels van Trouw en met
algemeen aanvaarde normen en regels in de journalistiek. Ook wat het gebruik van anonieme bronnen betreft
heeft hij tegen de interne regels gehandeld en nagelaten zijn chefs hierover te informeren.” En “Wat betreft
het gebruik van niet-traceerbare, met naam genoemde bronnen is voor de Onderzoekscommissie voldoende
komen vast te staan dat gefingeerde bronnen bewust zijn gebruikt, waarbij het zelfs mogelijk is dat deels
verzonnen of geheel verzonnen artikelen in Trouw zijn verschenen.” 392
De toon en het dominante beeld zijn
echter dan al lang gevestigd en worden ook niet weggenomen door deze rectificatie – twee jaar later.
In mei 2015 laat Martijn de Koning393
zien welke gevolgen deze toon en beeldvorming hebben. Tussen mei
2013 en oktober 2014 zijn er tientallen artikelen in de media verschenen met verwijzing naar de term
shariadriehoek.394
Enkele conclusies van De Koning ten aanzien van de teneur van deze artikelen zijn:
1. De artikelen gaan niet over een deel van de Schilderswijk, maar over de hele Schilderswijk.
2. Gaandeweg worden steeds meer betekenissen toegevoegd aan de term Shariadriehoek, waarbij niet meer de
voorbeelden van Ramesar centraal staan, maar met name problematiek omtrent vrouwen, antisemitisme en
islamitisch militant activisme (en daarmee gepaard gaande termen als ‘orthodox’, ‘radicaal’, ‘jihadisme’,
‘ISIS’, geweld, enzovoorts).
3. Hoewel tal van politici zich met de zaak bemoeien, zijn het vooral Asscher (bagatelliserend) en Wilders
(uitvergrotend) die onder hen de discussie beheersen.
4. De tegenstelling die ook zichtbaar is in het artikel, Nederland(s) versus islam(itisch) komt in meeste artikelen
wel terug. Gelden Nederlandse normen nog wel?
5. Naast Trouw zijn het vooral de Volkskrant en Telegraaf waarin de term gebruikt wordt.
389 Zie http://www.nrc.nl/nieuws/2013/05/18/raadsleden-herkennen-beeld-schilderswijk-niet-behoorlijke-bijstelling-nodig/ 390 Zie: RIS259488, d.d. 25 mei 2013, p.3. Zie voor debat Commissie Samenleving hierover:
http://player.companywebcast.com/denhaagp/20130529_3/nl/player/show?start=f3d38e07 -f38f-4dc0-af27-6aa6841cf3df 391 Brief minister Asscher aan de Tweede Kamer, betreft Schilderswijk, 2013-0000069511, d.d. 20 juni 2013, p.3. 392Myjer & Smit (2014), p.73. Ramesar wordt op staande voet ontslagen door Trouw en in zijn gang hiertegen bij de rechter
wordt hij in het ongelijk gesteld. 393 Martijn de Koning is antropoloog en radicaliseringsonderzoeker aan de Radboud Universiteit van Nijmegen en aan de
Universiteit van Amsterdam 394 M. de Koning (2015) Van ‘Vergeten Driehoek’ naar ‘Islamofobie Driehoek’, zie http://religionresearch.org/closer/2015/05/25/vergeten-sharia-islamofobie-driehoek/
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
74
De Koning stelt daarnaast dat de term shariadriehoek “enorm is aangeslagen. Het is daarmee een enorm
productieve term voor media, activisten, commentatoren en politie. (…) alle zaken die men negatief vindt
worden toegeschreven aan islam en in het bijzonder sharia zonder ook maar enigszins duidelijk te maken wat
er specifiek islamistisch of sharia aan is.(…) het kleine deel van de Schilderswijk en later de hele wijk is
uitgegroeid tot een symbool waarin alle zorgen omtrent integratie , islamisering en veiligheid bij elkaar
komen.”395
De invloed van deze beeldvorming, waarbij radicalisering wordt geframed als een vooral of
dominant Haagse problematiek, lijkt overduidelijk en speelt ook de volgende jaren nog steeds sterk door.
Start strafrechtelijk onderzoek tegen ronselaars
In mei 2013 wordt bekend dat politie en justitie Haaglanden een strafrechtelijk onderzoek zijn begonnen naar
het ronselen van jongeren voor ‘de strijd in Syrië’. Hierbij wordt ook duidelijk dat het onder meer gaat om
negen jongeren onder de 21. Ook wordt bekend dat de Haagse politie heeft kunnen voorkomen dat een 16 -
jarige scholier afreisde. “We hebben hem tegengehouden onderweg naar een luchthaven.”396
Op basis van deze berichtgeving stellen de GroenLinks-raadsleden een groot aantal raadsvragen. In haar
beantwoording geeft het college aan dat tussen december 2012 en mei 2013 ongeveer 16 jongeren uit Den
Haag mogelijk zijn afgereisd naar Syrië. Zij zouden allen meerderjarig zijn (merendeel tussen de 18 en 26 jaar
oud. In mei 2013 zijn nog geen jongeren zijn teruggekeerd vanuit Syrië, voor zover bekend.
Het college stelt ook dat het strafrechtelijk onderzoek van het OM zich richt op de ronselaars, “ niet op de
reiziger.” De signalen over ronselacties zouden, zo stelt het college, van recente datum zijn. Haar aanpak richt
zich “op vervolging van mogelijke ronselaars, op het verkrijgen van signalen uit de Islamitische
gemeenschap, onder andere via de wijkagenten en het jongerenwerk en op overleg met de moskeeën en andere
Islamitische organisaties om jongeren minder vatbaar te maken voor ronselaars en hun ouders meer alert. ”
Er zijn vier aangiften tegen ronselaars geweest en daarnaast “sinds enige tijd geruchten die moeilijk zijn te
verifiëren. De politie vermoedt dat de jongeren die vertrokken zijn grotendeels elkaar hebben aangespoord en
ook van praktische informatie hebben voorzien. Onder andere internet speelt hierbij een grote rol. (…) Alle
aangiften en aanwijzingen worden betrokken in het strafrechtelijke onderzoek,” zo stelt het college.
Het college maakt bekend dat de gemeente lotgenotenbijeenkomsten voor betrokken ouders ondersteunt. De
burgemeester heeft ook, samen met de officier van justitie en de wijkagent, een gesprek gehad met de ouders
over de voortgang van het politieonderzoek. Het thema wordt ook besproken in diverse moskeeën en
verschillende imams hebben zich uitgesproken over de onwenselijkheid in Syrië te gaan strijden. Het college
zijn geen moskeeën bekend die zich achter de ronselpraktijken zouden stellen. Op de vraag of betrokken
instanties over voldoende kennis beschikken over radicalisering en jihadisme, wijst het college op het reeds
lange tijd bestaande programma gericht op deskundigheidsbevordering van medewerkers van scholen,
welzijnsinstellingen en woningcorporaties.397
In haar beantwoording stelt het college dat jongeren die terugkeren niet in aanmerking komen “ voor straf of
gedwongen hulpverlening en ze zullen niet allemaal ontvankelijk zijn voor vrijwillige hulpverlening. Het gaat
om zeer kleine aantallen en de opvang is een kwestie van maatwerk. Goed volgen is soms het hoogst
haalbare.”398
Dit is voor PVV-raadslid Van der Helm aanleiding tot een reactie op 25 juni 2013, met onder
andere “Deze burgervader, verantwoordelijk voor de veiligheid van Den Haag, laat zien dat hij niets meer is
dan een bange man die jihadistisch tuig, verantwoordelijk voor moorden en onthoofdingen in Syrië, vrij rond
395 Ibid. 396 Zie o.a. EenVandaag 17 mei 2013
(http://www.eenvandaag.nl/criminaliteit/45887/veel_jonge_nederlandse_jihadstrijders_in_syri_ ). 397 Gemeente Den Haag, RIS 259300, d.d. 24 juni 2013. 398 Ibid., p.3
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
75
laat lopen in Den Haag. Dit is Russisch roulette spelen met de Hofstad en haar inwoners. Dit jihadistische
tuig moet als ze terugkomen gelijk als terroristen opgepakt worden, hun Nederlandse nationaliteit afgenomen
en daarna het land uit geknikkerd worden.”399
Van der Helm refereert in zijn vragen naar berichtgeving over
Antwerpen, alwaar burgemeester De Wever Syriëgangers uit het bevolkingsregister zou schrappen. De vraag
van Van der Helm is of Van Aartsen na lezing van deze Antwerpse aanpak niet de indruk heeft iets verkeerds
te doen. Het college antwoordt “Nee. De handelingsruimte van burgemeester en wethouders word t bepaald
door de wet. Het is in Nederland slechts mogelijk iemand uit het bevolkingsregister te schrappen als er een
redelijk vermoeden bestaat dat hij gedurende een jaar tenminste twee derde van die tijd buiten Nederland zal
verblijven. De feitelijke betekenis van zo’n uitschrijving is echter marginaal. Een uitgeschrevene kan zich bij
terugkeer immers opnieuw laten inschrijven. Weigering van inschrijving in Nederland is alleen mogelijk als
twijfel bestaat over zijn identiteit of over zijn feitelijke verbl ijf op een adres. Schrappen uit het
bevolkingsregister leidt er dus niet toe dat iemand de mogelijkheid wordt ontnomen om zich na terugkeer naar
Nederland opnieuw in Den Haag te vestigen.”400
Overigens neemt het college in haar beantwoording ook
afstand van de door Van der Helm gebruikte term van ‘jihadistisch tuig’ en wijst zij er op dat een
strafrechtelijke aanpak tot de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie behoort en het verzamelen
van informatie op dit vlak tot de competentie en verantwoordeli jkheid van de AIVD, de NCTV en Justitie. Bij
dit laatste reageert het college ook op de vraag of de Haagse Syriëgangers contact hebben met Jabhat al -Nusra
en wat het college doet om over deze informatie te beschikken.
Najaar 2013 ontstaat een landelijk publiek debat over hetgeen moet gebeuren met teruggekeerde Syriëgangers.
Een uitzending van onder meer EenVandaag legt de nadruk op de constatering dat ‘terugkeerders’ worden
geholpen in plaats van te worden opgepakt. Dit laatste beeld wordt mede aangezwengeld doordat in België een
terugkeerder direct is opgepakt en wordt vervolgd.401
In Den Haag leidt dit debat en deze uitzending tot
raadsvragen van raadslid De Mos (van Groep De Mos).402
Het college antwoordt dat er voor zover bekend drie
Haagse Syriëgangers zijn teruggekeerd. “Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt bepaald of en
zo ja welke hulp geboden wordt. Daarbij wordt onder meer bekeken of er sprake is van risico als gevolg van
traumatische ervaringen en of er behoefte is aan zorg en ondersteuning bij re-integratie. Overigens worden
hiervoor geen extra uitgaven gedaan: de betrokken partijen voeren hun werkzaamheden voor de terugkeerders
uit binnen de bestaande budgetten.”403
6.4 De zomer van 2014
Deze zomer speelt zich af tegen de achtergrond van breder gevoelde en gedragen onrust in Den Haag, met
name de Schilderswijk, waarbij het met name gaat om vermeende etnische profilering door de Haagse politie.
Rapporten van de Leidse Universiteit en de Nationale Ombudsman in respectievelijk juni en juli zouden
hiervoor geen bewijs aanwezig achten. Veel bewoners, die menen anderszins te ervaren, voelen zich hierdoor
erg miskend. Deze kwestie, alsmede de algemeen slechte sociaaleconomische positie van relatief veel
bewoners vormen de context, waarbinnen deze ontwikkelingen rond radicalisering zich deze zomer
manifesteren.
399 Zoals geciteerd in RIS 260480, d.d. 30 juli 2013. 400 Gemeente Den Haag, RIS 260480, d.d. 30 juli 2013. 401 EenVandaag, d.d. 6 november 2013 (zie http://www.eenvandaag.nl/buitenland/syrie/47733/teruggekeerde_jihadi_s_niet_opgepakt_maar_gehol pen). 402 In 2009 kwam De Mos in de Tweede Kamer namens de PVV, in 2010 voor dezelfde partij in de gemeenteraad van Den Haag.
Toen duidelijk werd dat hij niet langer op een verkiesbare plaats voor de 2 e Kamerfractie van de PVV zou komen (bij de
verkiezingen van 2012) stapte hij uit de partij. Hij bleef in de Haagse gemeenteraad als onafhankelijk raadslid en behield deze
zetel na de raadsverkiezingen van 2014 in de Groep De Mos. 403 Gemeente Den Haag, Beantwoording schriftelijke vragen, sv2013.491, RIS 267222, reg.nr. BSD/2013.1384, d.d. 3 december 2013, p.1-2.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
76
Demonstraties Den Haag
Op 20 juni 2014 wordt in Den Haag een zogenoemde “pro-ISIS-demonstratie” gehouden. Deze demonstratie
wordt voorafgegaan door enige publieke en politieke ophef. Zo pleit en bijvoorbeeld het CDA en de
ChristenUnie in de Tweede Kamer voor een preventief verbod van deze demonstratie. Burgemeester Van
Aartsen (wiens verantwoordelijkheid het is volgens minister van Buitenlandse Zaken, Timmermans) stelt dat
er vooraf geen wettelijke gronden zijn die het mogelijk maken de demonstratie op voorhand te verbieden. Wel
worden strenge voorwaarden gesteld aan de bijeenkomst. Zo wordt er extra gelet op strafbare uitingen, zoals
het oproepen tot geweld.404
Op 12 juli 2014 wordt in Den Haag een demonstratie gehouden tegen het ingrijpen van Israël in Gaza. Hierbij
worden onder andere hakenkruizen getoond. Twee dagen later reageert burgemeester Van Aartsen en start het
OM een strafrechtelijk onderzoek. Op 24 juli volgt een demonstratie, waarbij zogenoemde “ISIS-vlaggen”
worden gedragen. Dit leidt op 10 augustus tot een “rechtse demonstratie tegen islamitisch extremisme” ,
georganiseerd onder de naam Pro Patria405
, die wordt verstoord door tegendemonstranten. Het feit dat
burgemeester Van Aartsen op dat moment op vakantie is en niet direct terugkomt wekt zeer veel discussie en
harde kritiek op van onder andere Wilders.406
Uiteindelijk komt hij eerder terug onder andere voor een debat
in de Haagse gemeenteraad op 14 augustus. In deze raadsvergadering maakt hij bekend dat na de demonstratie
van 24 juli de beperkingen zijn aangescherpt en onder meer gezichtsbeperkingen en ISIS -vlaggen niet worden
getolereerd. Hij wijst er ook op dat hij zorgen had, onder andere vanwege de antecedenten van de Pro Patria-
organisatoren. Maar aangezien zij toezegden zich te houden aan de regels, kon (en wilde) hij niets vooraf
verbieden.407
Burgemeester Van Aartsen stelt tijdens de raadsvergadering van 14 augustus ook nadrukkelijk dat bewoners in
de Schilderswijk “het slachtoffer zijn wanneer radicalen van verschillende zijden elkaar te lijf gaan.” Hij
zegt het recht op demonstratie (en meningsuiting) zeer sterk te verdedigen, in zijn woorden “tegen
ideologische pyromanen.” Naar aanleiding van de ongeregeldheden tijdens de 10 augustus-demonstratie stelt
Van Aartsen dat demonstraties in de Schilderswijk vooralsnog worden verboden.408
In het vervolg op deze commotie worden voor 20 september 2014 verschillende demonstraties aange kondigd,
onder andere door Anti Fascistische Aktie (AFA) en ProPatria. Pogingen om die demonstraties in de
Schilderswijk te houden worden door de burgemeester verhindert en dit wordt later door de rechter
bekrachtigd. Uiteindelijk ziet ProPatria af van hun demonstratieplannen.409
De gebeurtenissen rond demonstraties in Den Haag leiden ook buiten de gemeente tot veel aandacht en zelfs
Kamervragen van PVV, Groep Bontes/ Van Klaveren, VVD, PvdA, ChristenUnie, SGP, SP en het CDA.
Aanhoudingen op verdenking van ronselen
Op 27 en 28 augustus 2014 worden in Duitsland en Den Haag, een dag voor het verschijnen van de Integrale
Aanpak Jihadisme van de ministeries V&J en SZW, in opdracht van het OM Den Haag drie verdachten
aangehouden. Twee personen worden verdacht van het ronselen voor de gewapende terroristische strijd in
404 Zie http://nos.nl/artikel/662569-isisdemonstratie-den-haag-mag.html 405 Zie http://kafka.antenna.nl/pro-patria-en-identitair-verzet-radicale-voorhoede-pvv/ 406 Zie ook http://www.eenvandaag.nl/binnenland/53138/druk_op_van_aartsen_neemt_toe 407 Terzijde: de gemeente Den Haag kent jaarlijks ongeveer 1500 demonstraties, wat neerkomt op zo’n 30 demonstraties per
week. 408 Zie ook: http://player.companywebcast.com/denhaagp/20140814_2/nl/player 409 Zie http://www.nrc.nl/nieuws/2014/09/19/demonstratie-pro-patria-in-den-haag-gaat-niet-door/ In februari 2015 kondigt
ProPatria een demonstratie aan in Gouda tegen de aldaar gevestigde El Whada-moskee. Uiteindelijk wordt dit afgeblazen. In
eerste instantie zegt men tot dit besluit te zijn gekomen vanwege bedreigingen. Later blijkt uit eigen mededelingen dat de reden
voor deze afzegging is gelegen in onvoldoende steun vanuit de achterban in plaats van bedreigingen
(http://www.omroepwest.nl/nieuws/27-02-2015/pro-patria-erkent-achterban-liet-het-afweten-bij-demonstratie-el-wahda-moskee-goud).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
77
Syrië en/of Irak en het samenspannen dan wel voorbereiden voor moord/doodslag met een terroristisch
oogmerk. Alle drie worden verdacht van opruiing en haat zaaien, dit met als doel aan te zetten tot een
terroristisch misdrijf. In het persbericht over deze aanhoudingen wordt gemeld dat in het onderzoek naar
jihadgangers (gestart in april 2013) eerder al mensen zijn gearresteerd. De gemeente geeft aan dat al geruime
tijd nauw wordt samengewerkt in een brede aanpak tegen jihadgangers. “Deze aanpak is het afgelopen jaar
uitgegroeid tot een brede aanpak om het radicaliseringsproces in de regio in beeld te brengen én aan te
pakken, om zo te voorkomen dat jonge personen beïnvloed raken door het jihadistische gedachtegoed.
Doelstelling van die aanpak is onder meer het opmerken van de drijvende krachten achter het ronselen en
deze aan te pakken.”410
6.5 Haagse situatie anno 2015
Naar een intensivering van de Haagse aanpak
In een artikel van het Algemeen Dagblad (14 oktober 2014) wordt een reactie van burgemeester Van Aa rtsen
geciteerd op de stelling dat Den Haag ‘hofleverancier’ is van ‘polderjihadisten’ en dat Den Haag daarnaast
een groep sympathisanten van radicaalislamitische bewegingen als IS kent: “Het is geen gigantisch fenomeen,
gelukkig niet. Maar ook al gaat het om kleinere aantallen, we moeten daar wel veel prioriteit aan geven.” Het
artikel meldt dat om die reden in 2014 het antiradicaliseringsbeleid is geïntensiveerd. “Het beschikbare
jaarbudget is opgeschroefd tot 350.000 euro. Daarvan is zo’n 50.000 euro bes temd voor de trainingen. Ze
moeten ervoor zorgen dat dreigende radicalisering van jongeren zo snel mogelijk wordt herkend en
afgewend.”411
Zoals hiervoor gezegd, komt het kabinet op 29 augustus 2014 met een nieuwe Integrale Aanpak Jihadisme (zie
hoofdstuk Algemeen). Op 11 oktober 2014 presenteert de ChristenUnie/SGP-fractie in de Haagse
gemeenteraad een discussienota Voorwaarden voor Vrede. 10 Voorstellen tegen radicalisering .412
Zij stelt
hierin dat burgemeester Van Aartsen heeft toegezegd te komen met een ‘anti-radicaliseringsbrief’ met de
voorgenomen maatregelen van het nieuwe college en een bestemming voor de in het coalitieakkoord
gereserveerde radicaliseringsgelden. Met haar discussienota presenteert de ChristenUnie/SGP -fractie “alvast
10 voorstellen die wat ons betreft deel uit zouden moeten maken van de Haagse aanpak om radicalisering
tegen te gaan en zo mogelijk te voorkomen.”413
Hoofdlijnenbrief Preventie polarisatie, radicalisering en jihadisme 2015 - 2019
In november 2014 stelt het college in haar Hoofdlijnenbrief preventie polarisatie, radicalisering en jihadisme
2015 – 2019414
dat “(e)en geradicaliseerde enkeling enorme schade kan toebrengen. Dat beseft dit college
terdege en we zetten alles op alles om dat te voorkomen. De stad loopt echter nog meer s chade op als
bevolkingsgroepen tegen elkaar worden opgezet en iedereen in de ander een bedreiging gaat zien. Als we
toelaten dat onze samenleving zich laat leiden door wantrouwen, angst en haat hebben we verloren wat we
juist willen beschermen: een samenleving met vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en
wederzijds respect.”415
Het college wijst erop, dat zij (en volgens haar ook het Rijk) de aanpak van radicalisering en jihadisme niet
als een exclusief veiligheidsprobleem ziet. “Het antwoord op radicalisering en jihadisme kan niet alleen
bestaan uit repressie. De gemeentelijke taak in de Nederlandse aanpak bestaat vooral uit preventie en een
persoonsgerichte aanpak van teruggekeerde en tegengehouden jihadisten. Daarbij kan een onderscheid
410 Persbericht gemeente Den Haag, d.d. 28 augustus 2014, RIS 275462. 411 Zie http://www.ad.nl/ad/nl/1040/Den-Haag/article/detail/3771270/2014/10/17/Afdeling-let-op-groeit-snel.dhtml 412 Zie ChristenUnie Nieuwsbrief, december 2014, p.3 413 ChristenUnie/SGP-fractie (2014) Voorwaarden voor Vrede. 10 Voorstellen tegen radicalisering , p.2 414 Hoofdlijnenbrief College van B&W Den Haag, d.d. 12 november 2014, RIS 278115. 415 Ibid., p.1 en 2.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
78
worden gemaakt tussen algemene preventie (het voorkomen van uitsluiting en wegnemen van de
achterliggende oorzaken van radicalisering) en specifieke preventie (maatwerk gericht op aanwijsbare
personen en risicogroepen).”416
In de Hoofdlijnenbrief komt het college met de volgende speerpunten:
1. Verdere versterking van de signaleringsfunctie.
- Signaleringsnetwerken in stadsdelen en wijken met als belangrijkste functie het tijdig herkennen en duiden
van relevante ontwikkelingen, zodat effectieve maatregelen worden genomen.
- Deskundigheidsbevordering van eerstelijnswerkers. Eind 2014 hebben ruim 1000 werkers een
oriëntatieprogramma gevolgd.
2. Versterking maatschappelijke weerbaarheid.
- Onderwijs over burgerschap en democratische waarden.
- Tegengeluid uit de gemeenschappen zelf, waaronder werving en training van sleutelfiguren, die ook een
‘buddyfunctie’ gaan vervullen voor jongeren die dreigen te radicaliseren.
- Intensivering van banden met religieuze organisaties en vrouwenorganisaties.
- Ontwikkeling van een (bijzondere aparte) benadering van bekeerlingen binnen de groep jihadisten.
3. Persoonsgerichte aanpak.
- Aanpak via het Veiligheidshuis.
- Begeleiding van ouders en partners van uitreizigers.
4. Samenwerking als sleutel voor succes (m.n. samenwerking tussen gemeentelijke diensten) wordt versterkt
5. Kennisontwikkeling onder andere over waarom en hoe mensen radicaliseren en wat voor interventies de
meeste kans op succes bieden. IPPR heeft de functie van kennismakelaar.
In de Hoofdlijnenbrief zegt het college zich over het algemeen te kunnen vinden in het Actieprogramma
Integrale Aanpak Jihadisme van het Rijk. Op twee punten wil men echter nog nader overleg voeren, te weten
over:
De gestelde verantwoordelijkheid van gemeenten voor de opvang van terugkeerders. Het college meent dat
gemeenten deze verantwoordelijkheid momenteel niet voldoende kunnen waarmaken door gebrek aan
specifieke kennis en aan instrumentarium. Zij stelt dan ook voor dat een betrokkene onder
rijksverantwoordelijkheid blijft indien en voor zolang hij als gevaarlijk wordt aangemerkt en zo nodig kan
worden gedwongen tot deelname aan een deradicaliseringsprogramma.
Financiering. De kosten van de uitvoering van bestaande en nieuwe activiteiten in Den Haag bedragen €
460.000,- per jaar. Het college van Den Haag heeft voor vier jaar € 300.000,- per jaar voorzien.
Uitvoeringsprogramma
Op 24 maart 2015 komt het college met het Uitvoeringsprogramma waarin een nadere invulling wordt
gepresenteerd van de eerdere Hoofdlijnenbrief. Zij haakt met dit Uitvoeringsprogramma aan bij het landelijke
Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Daarin stelde men zich een drieledig doel : bescherming
democratie en rechtsstaat, bestrijding jihadistische beweging in Nederland en wegnemen voedingsbodem voor
radicalisering. Het college vertaalt dit in:
- Repressief ingrijpen;
- Specifieke preventie o.a. door persoonsgerichte aanpak; en
- Algemene preventie, m.n. bevorderen maatschappelijke weerbaarheid.
De speerpunten en acties in dit Uitvoeringsprogramma zijn:
1. Persoonsgerichte aanpak:
Voortzetting aanpak via Veiligheidshuis.
416 Ibid., p.2.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
79
Doorontwikkeling dynamisch beoordelingskader.
Intensivering familieondersteuning.
Ontwikkeling regionaal beeld.
Pilot potentieel gewelddadige personen (“lone wolfs”).
2. Kennis en kunde:
Doorontwikkeling meldpunt tot volwaardig kennis- en expertisecentrum Polarisatie en Radicalisering
(KEC is onderdeel van het IPPR).
Deskundigheidsbevordering.
Ondersteuning particuliere initiatieven.
3. Netwerken en communicatie:
Onderhouden netwerk sleutelfiguren.
Aantrekken nieuwe sleutelfiguren/ netwerken.
Intensivering communicatie.
4. Versterking maatschappelijke weerbaarheid:
Workshops identiteitsontwikkeling.
Onderwijs burgerschap en democratische waarden.
Specifieke trajecten sleutelfiguren.
Ondersteunen debat en dialoog tussen groepen en gemeenschappen.
Ondersteunen tegengeluid, o.a. via social media.
Focusgroepen messaging (vaders, moeders, professionals, jongeren).
Inzet vrouwenorganisaties.
De Uitvoeringsnotitie sluit af met een opmerking aangaande de financiering. “Vooralsnog lijkt het mogelijk de
activiteiten die in deze Uitvoeringsnotitie worden besproken uit te voeren binnen het budge t dat de raad
beschikbaar heeft gesteld. Nieuwe ontwikkelingen kunnen echter tot de conclusie leiden dat meer, extra of
andere activiteiten nodig zijn of dat de capaciteit van IPPR tijdelijk of blijvend moet worden uitgebreid. In
dat geval kom ik bij u terig met een concreet voorstel.”417
In september 2015 ontvangt de gemeente Den Haag zogenoemde versterkingsgelden (€ 950.000,-) van de
rijksoverheid om verschillende activiteiten van de aanpak jihadisme uit te kunnen voeren.418
417 Uitvoeringsprogramma preventie polarisatie, radicalisering en jihadisme 2015 – 2019, 24 maart 2015, kenmerk BSD/2015-
183. 418 Persbericht NCTV (2015) Meest betrokken gemeenten ontvangen versterkingsgelden voor de aanpak jihadisme , d.d. 8
september 2015 (zie https://www.nctv.nl/actueel/nieuws/meest-betrokken-gemeenten-ontvangen-versterkingsgelden-voor-de-aanpak-van-jihadisme.aspx?cp=126&cs=59950 ).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
80
7 Tien jaar lokaal beleid vergeleken
7.1 Inleiding
In de vorige hoofdstukken zijn, na een schets van de ontwikkelingen in het landelijke dreigingsbeeld in relatie
tot met name islamitische radicalisering (en terrorisme) en in het landelijke radicaliseringsbeleid, de
ontwikkelingen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag beschreven. In dit hoofdstuk worden deze
ontwikkelingen met elkaar vergeleken. Het is goed er hier nogmaals op te wijzen, dat dit onderzoek zich niet
ten doel stelt om in deze vergelijkingen in te gaan op beoordelingen van bel eid of diens effecten/ uitkomsten.
De focus in deze vergelijking ligt op de overeenkomsten en verschillen in beleid en ontwikkelingen
daarbinnen.
Kort wordt hier ten eerste de context van de drie gemeenten in ogenschouw genomen en vergeleken, die voor
het radicaliseringsbeleid in deze gemeenten van belang worden geacht. Vervolgens worden beleid en
ontwikkelingen daarbinnen in de drie gemeenten vergeleken. Voor de leesbaarheid wordt achtereenvolgens
gekeken naar de start van de radicaliseringsaanpak, de eventuele doorgevoerde beleidsheroriëntaties en de
beleidssituatie sinds 2014. Tenslotte worden nog enkele slotopmerkingen gemaakt over verschillen en
overeenkomsten in het radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag.
7.2 De contexten voor lokaal radicaliseringsbeleid
Het radicaliseringsproces van het individu en/of de groep wordt in dit onderzoek geplaatst binnen een
omgeving van verschillende contexten (zie 2.3). Naast een persoonlijke directe context van familie, vrienden,
e.d., bestaat deze omgeving uit een lokale, nationale en zelfs internationale context. In hoofdstuk 3 is nader
ingegaan op de Nederlandse context op het terrein van dreiging van radicalisering en terrorisme, alsmede de
nationale beleidscontext. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op deze context van de drie gemeenten en
dan met name overeenkomsten en verschillen daarin.
Lokale context en gebeurtenissen
Naast de landelijke context (en invloeden daarop vanuit de internationale context) speelde in de afgelopen tien
jaar natuurlijk ook de lokale context een rol bij de opzet van en ontwikkelingen binnen het lokale
radicaliseringsbeleid. Het onderzoek richt zich op de periode 2004 – 2015. Maar voorafgaand daaraan heeft
Amsterdam een moment gekend van ‘verhoogde spanning’ rond de inzet van bijzondere bijstandsteams bij
tunnels op 26 en 27 september 2001. In deze periode had de gemeente Den Haag in toenemende mate te
maken met signalen van radicaliserende invloeden, met name vanuit de as -Soennah moskee. De imam kreeg
mede hierdoor ook landelijke bekendheid.
De moord op Theo van Gogh in 2004 was een belangrijke gebeurtenis in de lokale Amsterdamse context,
waarbinnen het Amsterdamse radicaliseringsbeleid vorm kreeg. In zekere zin geldt hetzelfde voor de
gebeurtenissen in de Haagse Antheunisstraat, slechts enkele dagen na de moord op Van Gogh en in verband
met de Hofstadgroep, met betrekking tot de Haagse lokale context . Maar de invloed van beide gebeurtenissen
beperkte zich niet tot de lokale context. Zij hadden zeker ook een bovenlokale uitstraling op
radicaliseringsbeleid Nederland breed en in (de) andere gemeenten ontwikkelde.
Kijken we verder naar de verschillende lokale contexten van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag in relatie
tot radicaliseringsbeleid dan moeten we ook kijken naar gebeurtenissen die daarmee direct, dan wel indirect,
in verband staan of kunnen worden geplaatst. Zo deden zich in de Amsterdamse Diamantbuurt in 2006
verschillende incidenten, overlast en spanningen voor, die werden veroorzaakt door Marokkaanse jongeren.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
81
Deze situatie staat op zichzelf niet in verband met radicalisering. Maar zij bewogen de gemeente wel in de
richting van een aanpak van voedingsbodems van radicalisering. Dit had een direct gevolg voor de bijstelling
van hun radicaliseringsaanpak van Wij Amsterdammers I naar II (zie 4.1).
Vergelijken we de lokale contexten van de drie gemeenten, dan springen de verschillende gebeurtenissen in
Den Haag extra in het oog. Het gaat dan niet alleen om de genoemde belegering van de Antheunisstraat. In
2005 worden enige tijd drie Haagse jongeren vermist, waarbij nadrukkelijk het vermoeden bestaat dat zij zijn
geronseld voor de jihad. In die jaren is er ook relatief veel zorg en aandacht voor de As-Soennah moskee en
de mogelijk radicaliserende invloed vanuit deze moskee op met name jongeren in Den Haag. In maart 2013
wordt gemeld dat de eerste jihadganger uit Delft (regio Haaglanden) is omgekomen in Syrië . Sindsdien neemt
het aantal meldingen van ‘uitreizigers’ uit de regio Haaglanden en met name uit de gemeente Den Haag
relatief sterk toe. Zo meldt burgemeester Van Aartsen zelf in het voorjaar van 2015 een toename van het
aantal meldingen van 40% (van 32 naar 46) tussen december 2014 en maart 2015.419
Een andere invloedrijke gebeurtenis voor de lokale Haagse context ontstaat in mei 2013 door een artikel in
Trouw. Hierin wordt melding gemaakt van het vermeende bestaan van een Sharia-driehoek in de Haagse
Schilderswijk. Dit doet veel stof opwaaien. Niet alleen in de Schilderswijk of Den Haag, maar landelijk. De
latere rectificatie (in 2015) heeft nauwelijks tot geen invloed (meer) op de inmiddels dominante link in de
beeldvorming tussen de Schilderswijk/Den Haag en islamitisch radicalisme. Deze gepercipieerde link wordt
versterkt en nog dominanter in de zomer van 2014 als sympathisanten van ISIS in Den Haag demonstreren en
er later ook tegendemonstraties worden georganiseerd (zie 6.4). Den Haag staat zeker sindsdien bekend als
‘hofleverancier van polderjihadisten.’ Uit de geopenbaarde cijfers blijkt ook keer op keer dat in derdaad de
meeste uitreizigers en terugkeerders afkomstig zijn uit Den Haag (en Haaglanden). De situatie in Amsterdam
lijkt op dit vlak enigszins minder omvangrijk en Rotterdam geeft te kennen hier eigenlijk nauwelijks
problemen te kennen. Hierbij moet wel worden aangetekend dat Den Haag ruimhartiger is dan beide andere
gemeenten - en zeker Rotterdam - in het beschikbaar stellen van cijfers.
Stedelijke bestuurlijke context
Het democratische ‘spel’ tussen college van B&W en de gemeenteraad geldt natuurlijk in alle drie gemeenten,
maar vormt ook een verschilpunt tussen deze gemeenten. In de totstandkoming van apart radicaliseringsbeleid
in Den Haag leek in de debatten de vraag centraal te staan of de aanpak van radicalisering apart geframed
moest worden als een veiligheidsissue (zo lijkt een deel van de raad te menen) of dat het veeleer onderdeel
diende uit te maken van een breder, integraal maatschappelijk (integratie)beleid (zo stekt het college). Deze
verschillende (beleids-)percepties op het fenomeen radicalisering blijft in deze tien jaar bij voortduring
opspelen tussen het Haagse bestuur en (een deel van) de gemeenteraad.
De precieze invloed van de raad en haar wisselwerking met het college van B&W vormen een te omvangrijk
onderzoeksonderwerp in relatie tot dit onderzoek. Verschillende uitingen in de Haagse raad lijken daarbij
vooral een politiserend en polariserend karakter te hebben. De verhoudingen en het samenspel tussen college
en gemeenteraad in Amsterdam en Rotterdam lijken toch van een heel andere orde te zijn (geweest).
Natuurlijk worden ook daar op gezette tijden debatten en discussies gevoerd over (de vaststelling van) het
radicaliseringsbeleid. Maar de gemeenteraad lijkt in beide laatstgenoemde gemeenten toch eerder een
beschouwende, controlerende rol te spelen vanuit een grotendeels met het college gedeelde visie, terwijl deze
visie in Den Haag een verschilpunt vormde tussen (delen van) de raad en het college.
In deze ogenschijnlijk en relatief grote verdeeldheid en felheid in het debat in de Haagse gemeenteraad speelt
natuurlijk een rol dat in deze raad twee uiterste flanken – in het debat over islamitische radicalisering –
419 Zie http://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2026623-van-aartsen-over-haagse-aanpak-van-jihadisten.html?title=van-aartsen-over-haagse-aanpak-van-jihadisten (laatst gezien 30 oktober 2015).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
82
vertegenwoordigd zijn, onder andere door enerzijds de PVV en anderzijds de Islam Democraten en de Partij
van de Eenheid. Overigens moet hierbij worden benadrukt dat in de besluitvorming over het
radicaliseringsbeleid het collegebeleid in Den Haag, net als in Amsterdam en Rotterdam, uiteindelijk zeer
breed gedragen wordt.
Bestuurlijk-organisatorische context Alhoewel de bestuurlijk-organisatorische context in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag geen onderdeel
uitmaakt van dit onderzoek is hier toch een opmerking te maken. De gewenste democratisering, participatie en
emancipatie van (wijk-)burgers aan het lokaal bestuur was één van de leidende motieven voor de
totstandkoming van bestuurlijke tussenlagen in Amsterdam en Rotterdam. Zij kreeg de vorm van stadsdelen
en deelgemeenten. In Den Haag koos men hier nadrukkelijk niet voor.
In Amsterdam kende het radicaliseringsbeleid en –praktijk een duidelijke variant op stadsdeelniveau. In
Rotterdam en Den Haag is dit niet het geval geweest. Exacte duiding hiervan valt buiten de doelstellingen van
dit onderzoek. Maar in ieder geval dient zij te worden genoemd als verschil in de lokale contexten van de drie
gemeenten en dit verdient meer onderzoek.
Relaties met moslimgemeenschappen
Een onderdeel van de lokale context van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag wordt gevormd door de relatie
tussen de moslimgemeenschappen en het lokale bestuur. Deze relatie lijkt wel degelijk van invloed te zijn
(geweest) op de totstandkoming van en ontwikkelingen in het lokale radicaliseringsbeleid. Zij maakten echter
niet direct onderdeel uit van dit onderzoek. Daarom wordt met nadruk gesteld, dat hier slechts enkele globale
opmerkingen gemaakt kunnen worden en deze feitelijk meer onderzoek (zouden) verdienen.
In alle drie gemeenten bestaan overlegvormen tussen gemeente enerzijds en verschillende moslimorganisaties
anderzijds. En natuurlijk is deze in het ene geval beter dan in het andere geval (zowel per gemeente als tussen
gemeenten). Rotterdam kent al sinds 1988 de Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond (SPIOR).
Zij wordt gesubsidieerd en vormt reeds jaren – ook voor 2004 – een structurele gesprekspartner van de
gemeente. Het spreekt voor zich dat het bestaan van zo’n structurele gesprekspartner en overlegsituaties van
dienste (kan) zijn op een moment dat een onderwerp als islamitische radicalisering als sociaal en
maatschappelijk vraagstuk opkomt. In het kader van netwerkvorming en bereik binnen de
moslimgemeenschappen zijn dan al grote stappen gezet. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het bestaan van meer
losse netwerken.
Dat is anders voor gemeenten, waarin de vraag om netwerkvorming, overleg en samenwerking (grotendeels)
tot stand moeten komen onder het gesternte van de bestrijding van radicalisering. Animositeit, gepercipieerde
stigmatisering en het verwijt “Nu moeten we meewerken, terwijl daarvoor nooit naar ons is geluisterd” liggen
dan op de loer. Dit laatste lijkt in het begin van het onderzochte decennium meer het geval te zijn geweest in
onder andere Den Haag. Daarbij speelt ook de situatie dat in deze gemeente een relatief directe lijn bestond
tussen (vermeende) radicalisering en specifieke moskeeën, met name de as -Soennah-moskee. De toenmalige
imam van deze moskee verwierf (zelfs) landelijke bekendheid door verschillende radicale uitspraken. In Den
Haag kende ‘de moslimgemeenschap’ dan ook veel meer een ‘openlijk politieke tak’ dan in de beide andere
gemeenten. Het moge duidelijk zijn dat dit een niet onbelangrijke factor was binnen de lokale context van het
Haagse radicaliseringsbeleid in de afgelopen tien jaar – zeker in de eerste jaren.
In Amsterdam en Rotterdam lijkt deze situatie zich niet of in geringer mate voor te doen. Ze stelt de gemeente
Rotterdam in 2006, dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat zich in Rotterdamse moskeeën serieuze
ontwikkelingen van radicalisering voordoen. Toch speelt in alle drie gemeenten nu en dan de discussie of men
wel of niet moet samenwerken, en zo ja, met wie. Een dilemma dat hierbij ook ‘de kop opsteekt’ betreft de
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
83
scheiding van kerk en staat. In hoeverre is bemoeienis over en weer toelaatbaar? Deze dilemma’s komen in
hoofdstuk 8 nog nader aan de orde.
Persoonsgerichte aanpak
In alle drie gemeenten is, onder verschillende benamingen, gedurende deze tien jaar en in het kader van het
veiligheidsbeleid een specifieke aanpak van criminaliteit ontwikkeld. Deze persoonsgerichte aanpak wordt in
alle drie gemeenten sinds recenter tijden ook gebruikt voor de aanpak van potentieel geradicaliseerden en
bijvoorbeeld specifiek voor dreigende uitreizigers en terugkeerders. Het Veiligheidshuis in Rotterdam en Den
Haag speelt in deze aanpak een centrale rol. In Amsterdam is deze persoonsgerichte aanpak door de gemeente
doorontwikkeld in samenwerking met de politie en wordt in 2016 nagegaan wat de (on)mogelijkheden zijn om
deze casusaanpak onder te brengen bij het Veiligheidshuis.
Bij de signalering van (potentiële) geradicaliseerden en de uitvoering van deze persoonsgerichte aanpak
spelen op lokaal niveau zeker ook – op momenten – enkele spanningen en dilemma’s. Dit betreft onder meer
de discussie wanneer iemand (potentieel) geradicaliseerd is en over het eventuele verband tussen
radicalisering en het moment waarop dit een veiligheidsrisico wordt. Hierbij speelt ook de discussie een
belangrijke rol of deradicalisering dan wel disengagement wordt nagestreefd in de aanpak. En wanneer is het
verantwoord “af te schalen”? Tenslotte speelt de vraag wat te doen als iemand niet vatbaar blijkt voor
disengagement of medewerking weigert? Ook op deze dilemma’s wordt in hoofdstuk 8 nader ingegaan.
In de volgende paragrafen wordt eerst nogmaals ingegaan op achtereenvolgens de start, de heroriëntatie en de
huidige stand van zaken rond het radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Daarbij wordt
vooral gekeken naar overeenkomsten en verschillen in deze drie steden.
7.3 Start van een aanpak radicalisering
Begin 2005 komen respectievelijk Amsterdam en Rotterdam met een lokaal specifieke aanpak van
radicalisering. Directe aanleiding voor de ontwikkeling van deze aanpakken is gelegen in de gebeurtenissen in
het najaar van 2004, en met name de moord op Theo van Gogh (2 november) en de gewelddadige confrontatie
is de Haagse Antheunisstraat (10-11 november). De intenties van beide aanpakken worden onderstreept in de
titels van deze aanpakken, respectievelijk Wij Amsterdammers en Meedoen of Achterblijven. De aanpakken
richten zich enerzijds op een inclusieve benadering, waarbij het vergroten van weerbaarheid, “vergroting van
de wij-groep” en contact en verbinding met en tussen bevolkingsgroepen, met name tussen moslims en niet-
moslims, de hoofdaccenten van beleid vormen. Anderzijds richt men zich op de aanpak van terreur(dreiging)
en het signaleren en interveniëren van (beginnende) radicalisering. Een overeenkomstig element in de beide
aanpakken is de creatie van een centraal coördinatiepunt in de radicaliseringsaanpak, respectievelijk het IHH
(Informatiehuishouding Radicalisering) in Amsterdam en het ISPR (Informatieschakelpunt Radicalisering) in
Rotterdam. Vermeldenswaardig is het feit, dat beide stedelijke radicaliseringsaanpakken in 2005 ruim voor de
realisatie van een landelijk Actieplan (2007) het levenslicht zagen.
In Den Haag bestaat bij het gemeentebestuur weinig animo om radicalisering uitsluitend te framen als een
apart veiligheidsissue en daarom een aparte, specifieke aanpak te formuleren. Eerste vragen hierom vanuit de
raad worden beantwoord met de vaststelling dat de noodzakelijke maatregelen en activiteiten reeds bestaan
binnen de gemeente. Het college verwijst hiervoor onder andere naar de in januari 2005 vastgestelde
integratienota Zo wij iets zijn, zijn wij Hagenaars. Halverwege 2005 wordt wel voorgesteld een
vertrouwenspersoon interculturele vraagstukken te installeren om de informatiepositie (over de multiculturele
Haagse samenleving) te versterken.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
84
In 2006 wordt de Amsterdamse aanpak nader bijgesteld in Wij Amsterdammers II. Het gaat daarbij vooral om
een accentverschuiving meer en meer in de richting van versterking van de weerbaarheid tegen en (meer
algemene) preventie van radicalisering. In datzelfde jaar benadrukt het Haagse college nogmaals haar
standpunt dat zij in tegenstelling tot Amsterdam en Rotterdam geen behoefte heeft aan een aparte, specifieke
radicaliseringsaanpak. Zij wijst er daarbij op dat zij met nadruk uitgaat van een positieve benadering en deze
vervat in haar reeds bestaande integratiebeleid.
In november 2007 komt de gemeente Den Haag toch met een apart geformuleerde radicaliseringsaanpak. Dit
is niet vervat in een Actieplan of Aanpak, maar opgesteld in de vorm van een Beleidsnotitie Signalering
Polarisatie en Radicalisering. Twee factoren lijken hierbij leidend te zijn geweest. Enerzijds de
totstandkoming van het landelijke Actieplan Polarisatie en Radicalisering met – niet onbelangrijk – daarin
financiële middelen om lokale initiatieven te faciliteren. Anderzijds – en dit wordt door diverse
gesprekspartners als belangrijkste factor ingeschat – neemt de druk vanuit de gemeenteraad voor een aparte
aanpak steeds meer toe. De Haagse Beleidsnotitie eind 2007 richt zich met name op de signalering van
polarisatie en radicalisering, de scholing van met name eerstelijns professionals en (uitbreiding van) de
netwerkvorming met de verschillende geledingen binnen de gemeente.
In Amsterdam vormde de uitwerking van de radicaliseringsaanpak in verschillende stadsdelen een concre et
onderdeel van lokale aanpak. De aanpak van Slotervaart had hierbij een voorbeeldfunctie. Sommige
activiteiten richtten zich binnen de radicaliseringsaanpak op contact en gesprek met de ‘burger’. Rotterdam en
met name Den Haag kennen geen stadsdeel-/deelgemeente-specifieke radicaliseringsaanpak. In Rotterdam
werd in het Oude Noorden wel een pilot gestart op een onderdeel van de radicaliseringsaanpak, te weten voor
gesprekken met de verschillende geledingen binnen de deelgemeente. Daarnaast werd een reeks van
zogenoemde ‘islamdebatten’ georganiseerd op uiteenlopende plekken binnen Rotterdam. Dergelijke ‘stads- of
wijkgesprekken’ vormden geen onderdeel van de Haagse radicaliseringsaanpak.
7.4 Heroriëntaties
In de jaren 2008 - 2013 staat het radicaliseringsbeleid in de drie grote gemeenten vooral in het teken van
verdere uitwerking en uitvoering. Een verschil tussen de drie onderzochte gemeenten bestaat tussen
Amsterdam enerzijds en Rotterdam en Den Haag anderzijds in het aantal onderzoeken dat specifiek door de
gemeente is uitgezet, zowel om meer inzicht te verkrijgen in (specifieke) aspecten van de radicalisering
binnen de gemeente als ter evaluatie van projecten, maatregelen, e.d. Op basis van de gevonden openbare
bronnen kan gesteld worden dat binnen Amsterdam diverse van deze beide onderzoeken zijn uitgezet. Zo is er
in Amsterdam bijvoorbeeld onderzoek uitgevoerd naar de achterliggende factoren waarom sommige
Amsterdammers radicaal worden (IMES, 2006) en naar mogelijke radicalisering onder moslima (Vizea,
2012). Daarnaast zijn verschillende trajecten tussentijds en la ter geëvalueerd, zoals trainingen voor
professionals (Verweij Jonker Instituut & FORUM, 2008 en Bureau Eruditie, 2012), maar bijvoorbeeld ook
een procesevaluatie van Wij Amsterdammers (BSD, 2009) en van de aanpak in Slotervaart (COT, 2009).
Dergelijke evaluaties en zeker verdiepingsonderzoeken komen we op basis van openbare bronnen in
Rotterdam en Den Haag veel minder tegen.
In Amsterdam richt het beleid en de aanpak zich gedurende deze jaren meer en meer op jongeren – mede
onder invloed van verschillende uitgevoerde onderzoeken in de stad. Uit evaluaties kwam met name naar
voren dat op samenwerking tussen organisaties en bijvoorbeeld tussen de stad en stadsdelen verbeteringen
gewenst waren. Dit leidde echter niet tot grote wijzigingen in de aanpak zelf. Zo’n wezenlijke verandering
trad wel op bij een nadere Heroriëntatie van het Amsterdamse beleid in 2012. Veel maatregelen waren
inmiddels opgenomen in regulier beleid. De heroriëntatie leidde tot een toespitsing van de aanpak op
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
85
daadwerkelijke, concrete risico’s op polarisatie en radicalisering (risk-based aanpak met kennis en netwerk als
strikte voorwaarden). De aanpak verschoof hierbij gedeeltelijk van weerbaarheid en preventie naar individuele
interventie en van ‘het samenbrengen van mensen’ naar interventie van daadwerkelijke spanningen.
In Amsterdam nam gedurende deze jaren het aantal meldingen van radicalisering af. Dit beeld geeft de
Rotterdamse situatie ook, waarbij reeds in een vroeg stadium van de aanpak bleek dat veel meldingen (eerder)
gingen om multi-probleemsituaties dan concrete radicalisering. Onderzoek wees ook uit dat voor Rotterdam
gold dat “polarisatie het probleem is. Niet radicalisering!” . Het ISPR gaat zich vanaf 2008 ook meer en meer
richten op procesregie in plaats van casusregie, en meldingen worden geacht te worden opgepakt door het
zorgnetwerk. In 2011 wordt het ISPR omgevormd tot een Meld- en Adviespunt Radicalisering (MAR).
Tekenend voor de ontwikkeling van het Rotterdamse radicaliseringsbeleid is ook dat het in het
Veiligheidsprogramma 2010-2014 wordt ondergebracht onder crisisbeheersing en openbare orde handhaving.
Het radicaliseringsbeleid is vooral gericht op voorlichting.
In Den Haag is – voor zover uit de openbare documenten is na te gaan – in de jaren 2008 – 2011 niet zozeer
sprake van een heroriëntatie van of wijzingen in de aanpak, maar is de focus vooral gericht op de nadere
uitwerking en uitvoering van de maatregelen en activiteiten, zoals omschreven in de Beleidsnotitie van 2007.
Deze uitvoering staat vooral in het teken van scholing van professionals en het (verder) uitbouwen van de
informatiehuishouding en netwerken.
Eind 2011 en 2012 komen er steeds meer berichten aan de oppervlakte over Nederlanders, met name jongeren,
die deel willen – en sommigen gaan – nemen aan de jihad in verschillende strijdgebieden in de wereld. Den
Haag vormt de eerste gemeente, waar in 2013 eerste berichten worden ontvangen over jihadstrijders die
richting Syrië vertrekken. In maart van dat jaar komt de eerste Nederlandse jihadstrijder daar om het leven,
afkomstig uit Delft (regio Haaglanden). In datzelfde jaar start het OM in Den Haag ook een onderzoek naar de
ronselpraktijk voor deze jihad binnen de gemeente.
In de jaren 2011 – 2013 is er in alle drie gemeenten sprake van een – zichtbare – afname van aandacht voor en
beleidsmaatregelen gericht op radicalisering. Dit lijkt een landelijk gegeven gezien opmerkingen hierover
door AIVD en het ministerie van Veiligheid en Justitie (2012). In alle drie gemeenten komt dit onder meer tot
uiting in afnemende financiële middelen voor de radicaliseringsaanpak.420
Deze afname aan aandacht en
mogelijk beleidsuitingen kent verschillende oorzaken. Ten eerste lijkt de radicaliseringssituatie in
verschillende gemeenten (en landelijk breed) geringer te worden. In Rot terdam en Amsterdam wordt daarbij
ook gewezen op een afname van het aantal meldingen – ondanks een toename in de laatste in 2013. Deels
wordt de afname schijnbaar ook veroorzaakt door de beëindiging van het landelijke Actieplan Polarisatie en
Radicalisering 2007 – 2011 en van de daarmee gepaard gaande middelen. De afname aan beleidsaandacht
heeft ook – zeker in Amsterdam - te maken met het opnemen van activiteiten in regulier beleid, onder andere
in de anti-discriminatie aanpak. Hier is men wel altijd doorgegaan met preventieve activiteiten gericht op de
bevordering van weerbaarheid (met name gericht op kwetsbare praktiserende jongeren). Tenslotte wordt er
ook op gewezen dat in de drie gemeenten de focus zich meer en meer richt op concrete risico’s en
risicopersonen en minder op (zeer) breed beleid en acties.
420 Illustratief daarvoor is de Amsterdamse situatie: In 2005 – 2008 bedroeg het budget € 17,6 miljoen; 2009: € 5,5 miljoen; 2010: 2,6 miljoen; 2012 – 2014: € 1,3 miljoen.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
86
7.5 Aanscherping sinds 2014
In het voorjaar 2014 wordt in een gedeelte van Irak de Islamitische Staat uitgeroepen.421
Ook in delen van het
naburige en in een burgeroorlog verkerende Syrië rukt IS op. Gevangen genomen tegenstanders worden op
gruwelijke wijze en publiekelijk vermoord mede ter afschrikking van de overlevenden. In augustus 2014
begint IS gegijzelde journalisten en hulpverleners te onthoofden en films hierover als propaganda (via het
internet) te verspreiden. De Nederlandse zomer van 2014 staat nationaal – naast de MH17-ramp - in het teken
van verschillende demonstraties in Den Haag, deels door sympathisanten van IS en deels tegen de
zogenoemde islamisering van Nederland. Deze demonstraties leiden tot grote onrust en verhitte debatten in
Den Haag en geheel Nederland.
Landelijk leiden deze ontwikkelingen uiteindelijk tot de realisatie van een Integrale Aanpak Jihadisme van de
ministeries van V&J en SZW. In augustus 2014 leidt het een jaar eerder gestarte onderzoek door het OM
Haaglanden naar het ronselen voor de jihad in Syrië tot verschillende aanhoudingen. Bij de persconferentie
over deze aanhoudingen spreekt burgemeester Van Aartsen van een ‘brede aanpak tegen jihadgangers’, die
zich richt op het in beeld krijgen en aanpakken van het radicaliseringsproces in de regio en de drijvende
krachten achter het ronselen aan te pakken.
De internationale en nationale ‘opleving’ van de aandacht voor radicalisering en terrorisme, en in het
bijzonder voor jihadisme, leidt ook op lokaal niveau tot een ‘hernieuwde’ aandacht voor de lokale situatie en
aanpak. In Den Haag komt het college in november 2014 met een Hoofdlijnenbrief Preventie polarisatie,
radicalisering en jihadisme 2015-2019. De focus hierin is met name gericht op de versterking van signalering
en weerbaarheid, op de persoonsgerichte aanpak en op samenwerking en kennisontwikkeling. In maart 2015
wordt in een nadere uitwerking gepresenteerd in een Haags Uitvoeringsprogramma.
Amsterdam en Rotterdam komen respectievelijk in april en mei 2015 met nadere ‘aanscherpingen’ van hun
radicaliseringsbeleid. Amsterdam zet vooral in op de verscherping van de beveiliging, vergroting van de
‘verbinding’ door een Dialoogprogramma en door de aanpak verder vooral in te ze tten op de individuen en
groepen die de grootste risico’s vormen. Rotterdam geeft aan dat bij radicalisering eigenlijk vooral sprake is
van een probleem ‘buiten Rotterdam’. Toch besluit men ook in Rotterdam tot een intensivering van preventie,
training, signalering en de persoonsgerichte aanpak. Daarnaast neemt deze gemeente het initiatief tot
zogenoemde ‘Wij-bijeenkomsten” in verschillende gebieden binnen de gemeente. Deze laatste zijn reeds
gestart in de periode direct aansluitend op de aanslagen in Parij s in januari 2015.
7.6 Huidige stand van zaken
In september 2015 ontvangen de drie gemeenten zogenoemde versterkingsgelden van de rijksoverheid om
verschillende activiteiten van de aanpak jihadisme uit te kunnen voeren. Voor Amsterdam, Rotterdam en Den
Haag gaat het hierbij respectievelijk om € 920.000,-; € 665.000,- en € 950.000,-.422
Eind 2015 staat
radicalisering, en met name jihadisme, (weer) volop in de aandacht. Dit wordt nogmaals versterkt door de
aanslagen in Parijs op 13 november 2015. Deze (sterk) toegenomen aandacht geldt landelijk, mede onder
invloed van internationale gebeurtenissen en ontwikkelingen en de Integrale Aanpak Jihadisme (V&J/SZW).
Maar zeker ook op lokaal niveau hebben de recente ontwikkelingen geleid tot hernieuwde aandacht voor
421 Reeds vanaf 2013 werden grotere gebieden door ISIS in Irak veroverd. 422 Persbericht NCTV (2015) Meest betrokken gemeenten ontvangen versterkingsgelden voor de aanpak jihadisme , d.d. 8
september 2015 (zie https://www.nctv.nl/actueel/nieuws/meest-betrokken-gemeenten-ontvangen-versterkingsgelden-voor-de-
aanpak-van-jihadisme.aspx?cp=126&cs=59950 ). Daarnaast ontvangen ook Utrecht (€683.000,-), Delft (€535.000,-), Arnhem
(€400.000,-), Zoetermeer (€167.000,-) en Huizen (€157.000,-) deze versterkingsgelden. Bijdragen voor Gouda en Nijmegen worden op een later moment vastgesteld, zo het persbericht.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
87
lokaal radicaliseringsbeleid. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag leidde dit tot een verscherping en
aanpassing van reeds langer – 10 jaar – bestaand beleid. Deze aanpassingen lijken te volgen op een periode,
waarin beleid en activiteiten in omvang en aandacht waren afgenomen sinds in ieder geval 2011-2012.
In het huidige radicaliseringsbeleid binnen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag vormt de persoonsgerichte
aanpak een – niet het enige - kernonderdeel. Het betreft hier vooral het in kaart brengen van de specifieke
(potentiële) radicalisering van personen en op basis van deze inzichten een aanpak tot interventie en
‘ombuiging’ te realiseren. Regie van deze aanpak ligt in Rotterdam en Den Haag bij het Veiligheidshuis, in
Amsterdam ligt de regie bij de gemeente (mogelijk bij het Veiligheidshuis vanaf 2016). Specifieke doelgroep
binnen deze aanpak in de drie gemeenten vormen mensen, veelal jongeren, die dreigen af te reizen naar
strijdgebieden (met name Syrië of Irak) en zij die uit deze gebieden terugkeren naar Nederl and. Bij zo’n
terugkeer wordt eerst een politionele/justitiële procedure gevolgd, waarin wordt nagegaan of vervolging
noodzakelijk/ wenselijk is. De aanscherping van radicaliseringsbeleid in de drie gemeenten spitst zich naast
deze persoonsgerichte aanpak vooral toe op (verdere) uitbreiding van de scholing en training van
professionals, van de verdere uitbouw van netwerken (al dan niet met behulp en inzet van zogenoemde
sleutelfiguren) en de vroegtijdige signalering. In alle drie gemeenten zijn daarnaast ac tiviteiten gestart, dan
wel geïntensiveerd om het gesprek en de dialoog met en tussen bevolkingsgroepen aan te gaan. Dit laatste
onder meer om de weerbaarheid onder de bevolking tegen radicalisering te vergroten.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
88
8 Conclusies en lessen
8.1 Inleiding
Uitgangspunt in dit onderzoek is het feit dat een (individueel of collectief) radicaliseringsproces altijd
plaatsvindt binnen een bepaalde context (zie 2.3). Deze context wordt op zichzelf weer gevormd door
uiteenlopende contexten, zowel (inter)nationaal als lokaal. Eén van de onderdelen van de lokale context is de
specifieke aanpak van radicalisering – al dan niet geformuleerd in een apart radicaliseringsbeleid – en de
uitvoering daarvan. Dit onderzoek richt zich op de beschrijving van 10 jaar radicaliseringsbeleid i n
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. In de inleiding van deze rapportage is diverse malen aangegeven dat het
hierbij niet gaat om een effectmeting of evaluatie van dit lokale beleid.
Binnen de gestelde onderzoekkaders richt de focus zich op het verkrijgen van meer inzicht in het ontstaan en
de ontwikkelingen in het radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Hoofddoel van dit
onderzoek is het verschaffen van inzicht in het radicaliseringsbeleid en de daaraan gekoppelde
uitvoeringspraktijk.
Voor het bereiken van dit hoofddoel is aan de hand van verschillende onderzoeksvragen gekeken naar een
drietal aandachtsgebieden, namelijk
1. De radicaliseringscontext, met andere woorden de stand van zaken van en ontwikkelingen in radicalisering
in Nederland en meer specifiek binnen de drie gemeenten.
2. De beleidscontext, met andere woorden de totstandkoming van en ontwikkelingen in het
radicaliseringsbeleid.
3. De praktijkcontext, met andere woorden de praktische uitvoering van het radicaliseringsbeleid.
De focus van het onderzoek ligt nadrukkelijk op de eerste twee aandachtsgebieden. Dit onderzoek richt zich
op de beantwoording van een reeks van onderzoeksvragen op deze drie aandachtsgebieden (zie 2.4). In dit
concluderende hoofdstuk worden eerst de verkregen antwoorden en inzichten op deze onderzoeksvragen
binnen de twee eerstgenoemde contexten, de radicaliserings - en beleidscontext samengevat. Kort worden
vervolgens enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de praktijkcontext.
Bij de totstandkoming, uitwerking en praktijk van het radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den
Haag hebben betrokkenen te maken met verscheidene dilemma’s en/of spanningsvelden. In voorgaande
hoofdstukken zijn deze verspreid aangestipt. In het tweede gedeelte van dit afslui tende hoofdstuk komen deze
dilemma’s één voor één aan de orde en wordt omschreven of en hoe een, twee of alle drie de gemeenten
hiermee zijn omgegaan. Hieruit worden enkele lessen gedestilleerd voor toekomstige beleids- en
praktijkontwikkeling. Deze omschrijvingen en lessen staan met name ten dienste van gemeenten die hun
radicaliseringsbeleid nader tegen het licht willen houden.
8.2 De radicaliseringscontext
Radicaliseringsbeleid komt deels tot stand als reactie/ antwoord op de (vermeende) stand van zaken me t
betrekking tot (dreigende) radicalisering – lokaal en nationaal. De beschrijving van de landelijke
radicaliseringscontext is onder meer gebaseerd op het landelijk gerapporteerde dreigingsbeeld. In de
afgelopen tien jaar heeft het dreigingsniveau in Neder land, na een ‘kritieke’ periode rond de moord op Van
Gogh (najaar 2004) gefluctueerd tussen de ‘substantiële’ en ‘beperkte’ niveaus. Dit landelijke dreigingsbeeld
vormt een belangrijk deel van de landelijke radicaliseringscontext, waarbinnen gemeenten oper eren. Lokaal is
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
89
er natuurlijk sprake van specifieke (potentiële) dreigingsontwikkelingen en – uitingen, waar men lokaal op
moet reageren.
Natuurlijk veroorzaakte de moord op Van Gogh een zeer grote crisissituatie in de gemeente Amsterdam met
een landelijke (dreigings-)uitstraling. Kort na deze moord werd Den Haag geconfronteerd met een belegering
van een woning, waarin verdachte Hofstadleden verbleven en die zich gewelddadig tegen hun arrestatie
verzetten. Ook na deze ‘kritieke’, crisisperiode (2004 – half 2005) hadden gemeenten met concrete uitingen en
ontwikkelingen van radicalisering te maken die een landelijke uitstraling hadden. Zo was er in maart 2009
sprake van signalen over een op handen zijnde terroristische aanslag, die tot acties leidde rond de
Amsterdamse Arena-boulevard. Deze signalen bleken (achteraf) echter afkomstig vanuit een onbetrouwbare
bron. Vooral in de regio Haaglanden worden gedurende de onderzoeksperiode steeds meer signalen
opgevangen over radicaliserende jongeren, die ook de wens hadden of zelfs pogingen zouden ondernemen om
naar internationale strijdgebieden af te reizen. In een reeds gespannen context, onder meer door discussies en
verwijten over etnisch profilering door de politie, brengen demonstraties en ronselpraktijken voor de jihad de
gemeente Den Haag in de zomer van 2014 in een sfeer van crisis. In Rotterdam worden geen concrete signalen
van grote (dreigende) radicalisering of terrorisme opgevangen.
Het fenomeen van zogenoemde ‘jihadstrijders’ treedt, zoals gezegd, al vanaf 2005 steeds meer op de
voorgrond. In eerste instantie wordt dit fenomeen vooral opgevat als een problematiek van individuen, waarbij
het uitreizen voorkomen moet worden. In de loop van tijd krijgt het potentiële gevaar van zogenoemde
‘terugkeerders’ steeds meer de overhand in de aandacht en zorg. Mogelijke traumatische ervaringen en
vergaande radicalisering van deze personen vormen, zo stellen landelijke en lokale overheden, een concrete
dreiging voor de sociale stabiliteit en openbare orde en veiligheid binnen de gemeenten. Deze zorg en angst
wordt in 2015 nog extra versterkt met name door aanslagen in Parijs (januari en november). Per 1 augustus
2015 zijn, zo stelt de NCTV, circa 210 personen uitgereisd. Waarschijnlijk zijn er 38 gesneuveld en ongeveer
35 naar Nederland teruggekeerd. De NCTV stelt dat bij de meeste Nederlandse terugkeerders geen sprake is
van een geweldsdreiging. Wel zou een aanslagdreiging kunnen uitgaan van de groep personen die wel zouden
willen uitreizen, maar gefrustreerd raken wanneer dit verhinderd wordt.423
Daarnaast speelt in de 2e helft van
2015 een (verhitte) discussie rond de komst van relatief veel vluchtelingen naar Europa en Nederland en
veronderstellingen – van sommigen - dat zich hieronder mogelijk terroristen bevinden. Door het NCTV wordt
meerdere malen tegengesproken dat dit concreet het geval is.
8.3 De beleidscontext
In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is er sprake van een zekere convergentie. Met andere woorden, binnen
verschillende contexten en een (deels) andere ontstaansgeschiedenis is het radicaliseringsbeleid in deze drie
gemeenten steeds meer op elkaar gaan lijken. Grosso modo kent het huidige beleid in de drie gemeenten vijf
overeenkomstige beleidslijnen:
In de richting van personen. De persoonsgerichte aanpak met een scherpe focus op (potentiële)
uitreizigers en terugkeerders. Deze aanpak komt nauw overeen met de eerder in de drie gemeenten
ontwikkelde criminalteitsaanpak.424
In de richting van moslimgemeenschappen: Belangrijkste aspecten zijn hier netwerkvorming,
samenwerking met sleutelfiguren en activiteiten ter bevordering van de weerbaarheid tegen
radicalisering.
423 NCTV, Actualisatie Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland DTN 39 , augustus 2015 424 Amsterdam prioriteert een vijftal risicogroepen: 1) (potentiële) terroristen en (getraumatiseerde) terugkeerders; 2) ronselaa rs;
3) uitreizigers; 4) (potentieel) radicaliserende personen; en 5) familie. In Den Haag vormen terugkeerder en potentiële
uitreiziger, alsmede personen met een radicaliseringsduiding de doelgroep. In Rotterdam zijn (potentieel) geradicaliseerden d e doelgroep van deze aanpak.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
90
In de richting van de gemeentebevolking als geheel: Verschillende activiteiten gericht op integratie en
begrip, zoals dialoog- en gespreksbijeenkomsten.
In de richting van direct en meer indirect betrokken professionals en hun organisaties: Met name
scholingsactiviteiten over radicalisering en trainingen voor signalering hiervan en omgang hiermee.
In de richting van de organisatie van beleid: Hier gaat het met name om de opbouw en uitwerking van
de informatiehuishouding. Hiervoor zijn specifieke organisaties in het leven geroepen (IHH, ISPR/MAR
en IPPR). Daarnaast gaat het om de totstandkoming, uitbreiding en het onderhoud van de samenwerking
tussen allerlei betrokken organisaties en instanties, zowel uit de veiligheidsketen als uit andere
professionele sectoren.
Deze overeenkomsten in beleid in de drie gemeenten bestonden bij aanvang van de onderzoeksperiode (nog)
niet. In het voorjaar van 2005 ontwikkelden Amsterdam en Rotterdam een apart, specifiek
radicaliseringsbeleid. In Den Haag nam het bestuur een andere positie in. Zij wilde ‘radicalisering’ niet apart
framen als een (uitsluitend) veiligheidsissue, maar interpreteerde dit fenomeen binnen een bredere
maatschappelijke context en derhalve als issue binnen een breder maatschappelijk integratiebeleid. Deze
verschillende invalshoeken convergeren in de loop van de onderzoeksperiode meer en meer . Een belangrijke
en in alle drie gemeenten overeenkomstige ontwikkeling betreft namelijk het groeiende bewustzijn en daarmee
gepaard gaande urgentiegevoel in recente jaren over de noodzaak en behoefte aan een integrale aanpak van
radicalisering.
Uit de recente beleidsdocumenten, maar ook uit de verschillende gesprekken met beleidsmakers, komen
samenwerking en afstemming naar voren tussen de veiligheidssectoren en andere beleidssectoren, zoals met
name SZW. Was radicalisering in de eerste jaren van het onderzochte decennium nog vooral een onderwerp
voor de sector Veiligheid, vanaf 2014 is dat geheel veranderd. Dit geldt landelijk, onder andere door het
gezamenlijk optreden van de ministeries van V&J en SZW, maar kent zeker ook haar lokale equivalenten. En
dit strekt zich ook uit naar andere sectoren – al vormt lokaal de betrokkenheid van en samenwerking/
afstemming met (individuele partners binnen) onderwijs nog steeds in bepaalde gevallen een moeizaam spoor.
In het licht van bovenstaande constatering is het opvallend dat Amsterdam en Rotterdam al een specifiek
radicaliseringsbeleid/-aanpak hadden ontwikkeld, anderhalf jaar (sinds voorjaar 2005) voordat op landelijk
niveau een Actieplan (in najaar 2007) werd geformuleerd. Den Haag kwam vervolgens met een aparte
beleidsnotitie, die aansloot op dat landelijke Actieplan. In de jaren 2011 en 2013 leken de aandacht voor en
daarmee de beleidsinspanningen op het terrein van de radicaliseringsaanpak te verslappen. Na een re -
actualisering in de eerste helft van 2014 van de dreiging van radicalisering en terrorisme kwamen op nat ionaal
en gemeentelijk niveau in het najaar 2014 – begin 2015 met een ‘hernieuwing’ van het radicaliseringsbeleid,
onder meer gericht tegen jihadisme.
Voor het overzicht worden in Bijlage 1 de ontwikkelingen in het dreigingsniveau, alsmede de belangrijks te
landelijke en lokale beleidsinitiatieven schematisch weergegeven.
8.4 De praktijkcontext
In de praktische aanpak van radicalisering binnen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is een duidelijk
onderscheid te maken tussen
- enerzijds de interventie op (uitingen van) radicaliseringsprocessen en
- anderzijds meer brede, preventieve uitvoeringspraktijken.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
91
De interventiepraktijk
Radicalisering blijft een lastig dossier. In vrijwel alle gemeenten worden voortdurend discussies gevoerd over
het fenomeen en de vraag wanneer er nu wel of niet sprake is van radicalisering – zeker in combinatie met het
woord ‘potentieel’. Dit radicaliseringsdilemma is ook (vooral) een issue in de interventiepraktijk, omdat de
vraag hier erg concreet wordt en vertaald moet worden in al dan niet ingrijpen. Het gevaar blijft hier op de
loer liggen dat ‘te vroeg ingrijpen’ eerder bijdraagt aan stigmatisering en criminalisering (van grotere groepen
mensen) en ook kan leiden tot (meer, omvangrijker) polarisatie.
In de onderzochte gemeenten zijn de afgelopen tien jaar activiteiten ontplooid om de signalering van
(potentiële) radicalisering mogelijk te maken en te optimaliseren. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn
daarvoor organisaties in het leven geroepen (resp. IHH, ISPR, later MAR, en IPPR), die in beginsel
ressorteren onder het beleidsveld van handhaving van openbare orde en veiligheid. Voor alle drie gemeenten,
zo stellen ook onze gesprekspartners, is anno 2015 de informatiehuishouding in die zin op orde, dat bij een
melding van (potentiële en/of vermeende) radicalisering van een persoon “de raderen gaan draaien” en een
actie vanuit de gezamenlijke samenwerking wordt opgestart.
Alle drie gemeenten hebben een concrete aanpak van geradicaliseerden ontwikkeld. In de loop van de periode
spitst deze aanpak zich meer en meer toe op de persoonsgerichte aanpak van (potentiële) radicaliserenden . Dit
geldt eveneens voor (potentiële) uitreizigers en even later ook voor terugkeerders, voor zover die niet onder
direct toezicht van de AIVD en/of de politie/justitie vallen. In de gemeenten wordt hier veelal gebruik
gemaakt van de eerder al ontwikkelde aanpak van criminele personen (bijvoorbeeld de top -X aanpak). In deze
aanpak heeft in Rotterdam en Den Haag het Veiligheidshuis een centrale rol. Kandidaten voor zo’n aanpak
worden door de meldpunten aangereikt aan de weegploeg die ze vervolgens kan doorverwijzen naar het
casusoverleg in het Veiligheidshuis. Vervolgens wordt een professional verzocht zich in contact te stellen met
de kandidaat, zijn directe omgeving en eventueel zijn familie. Op die manier wordt zijn/ haar situatie nader in
kaart gebracht met oog voor eventuele voedingsbodems voor radicalisering, zoals problematische factoren als
opleidings-/werkproblemen, schulden- en andere financiële problematiek, psychisch-sociale problematiek,
huisvestingsproblemen, etc. Na terugkoppeling van deze informatie naar het casusoverleg van het
Veiligheidshuis wordt een plan van aanpak gemaakt. De Amsterdamse aanpak valt niet onder regie van het
Veiligheidshuis, maar kent verder veel overeenkomst met de hier weergegeven werkwijze.
De meeste gesprekspartners zijn over het algemeen enthousiast over deze aanpak. Uit de gesprekken blijkt ook
dat deze aanpak nog work in progress is. De signalen die burgemeester Van Aartsen eerder in 2014-2015 gaf
over de wens tot een centrale landelijke (1e) opvang en analyse van terugkeerders, vergelijkbaar met de
verplichte debriefing van militairen die terugkeren van missies, laat ook zien dat een verplichtende aanpak
van bijvoorbeeld terugkeerders nog verder uitgekristalliseerd moet worden.
Deze persoonsgerichte aanpak staat of valt natuurlijk met de benaderbaarheid en contactbereidheid van de
persoon in kwestie. Hierbij speelt wel eens het vrijwilligheidsdilemma: wat te doen als iemand iedere
medewerking weigert? Er is dan – zeker als geen strafbare feiten gepleegd worden – geen alternatief
handelingsscenario. Daarnaast hangt veel af van de bestaande en verder ontwikkelde samenwerking en
afstemming van betrokken instanties. In de afgelopen tien jaar hebben de gemeenten vele activiteiten
georganiseerd om met name eerstelijns professionals uit verschillende sectoren te scholen en te trainen op het
(vroegtijdig) signaleren van radicalisering. Ook in de ‘hernieuwde’ radicaliserin gsaanpak vormt dit een
centraal element. Er zijn signalen dat deze samenwerking en afstemming per gemeente in de laatste jaren sterk
zijn verbeterd, maar per sector nog wel kan wisselen.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
92
De landelijke aanpak van radicaliseringsbrandhaarden, die in eerste beleidsdocumenten wordt genoemd,425
lijkt lokaal niet of nauwelijks (nog) aandacht te krijgen. In de interviewgesprekken wordt deze aanpak niet
genoemd of herkend.
De brede preventiepraktijk
In het begin van 10 jaar radicaliseringsbeleid lag, zoals gezegd, de nadruk met name in Amsterdam en
Rotterdam vooral op het veiligheidsbeleid. In Den Haag lag de nadruk breder. Op den duur, zo constateerde
ook KplusV in haar evaluatieonderzoek van het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007 – 2011, werd een
verschuiving zichtbaar van een primaire focus op openbare orde en veiligheid naar een breder perspectief, dat
ook welzijn, onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke zorg omvatte.426
Veel activiteiten richten zich op de gehele bevolking en daarbinnen (ook) op de moslimgemeenschappen. Met
name in de contacten en samenwerking met moslimgemeenschappen treedt in de uitvoering nogal eens een
dilemma naar voren, dat gaat om de vraag “Met wie werken we samen? En hoe?” In Amsterdam heeft dit
onder meer tot diverse debatten (en een notitie) over de scheiding kerk en staat geleid. Maar ook breder – en
ook in andere beide gemeenten – blijft deze vraag regelmatig de kop opsteken.
Een aanzienlijk deel van deze activiteiten bestonden eruit, of hadden tenminste tot doel, de weerbaarheid
tegen radicalisering te vergroten. De landelijke rapportages melden verschillende keren dat deze weerbaarheid
ook (sterk) is toegenomen in de afgelopen jaren. Naast deze gerichtheid op weerbaarheid laten de drie
gemeenten verschillende activiteiten zien om uitsluiting en discriminatie (verder) aan te pakken en andere
integratie-bevorderende activiteiten. Deze, en andere activiteiten gericht op voedingsbodems voor
radicalisering, zoals op het terrein van opleiding en werk, zijn in de drie gemeen ten (verder) ontwikkeld. Deze
waren vaak al onderdeel van lokaal beleid en kwamen niet pas tot stand onder invloed van het
radicaliseringsbeleid.
Gedurende de jaren 2011 – 2013 lijkt niet alleen dat de aandacht van het beleid voor radicalisering, maar oo k
de uitvoeringspraktijk te verslappen. Dit betrof met name de preventieve aanpak en had ook te maken met een
afname van de beschikbare middelen die konden worden ingezet. Deze afname werd enerzijds veroorzaakt
door beëindiging van de landelijke facilitering van financiën (eind Actieplan Polarisatie en Radicalisering
2007 - 2011) en anderzijds door de gevolgen van de financieel-economische crisis. Daarbij zag men echter dat
ook inhoudelijke afwegingen een rol speelden. Zo koos Amsterdam er expliciet voor om de
radicaliseringsaanpak meer en meer te richten op de ‘daadwerkelijke, concrete’ risico’s voor radicalisering (en
spanningen). Wel zien we vanaf 2014 en in de ‘hernieuwde’ radicaliseringsaanpak van 2015 nauwere
samenwerking tussen enerzijds de veiligheidssector en anderzijds de sectoren die zich met deze bredere
terreinen als onderwijs, welzijn, sociale zaken en werkgelegenheid bezighouden. Verschillende
gesprekspartners wijzen er ook op dat deze samenwerking en afstemming sterk is verbeterd – mede onder het
(anno 2015) breder gedragen urgentiegevoel in relatie tot radicalisering.
8.5 Uitvoeringsdilemma’s en lessen voor de toekomst
Uit de beschrijvingen van 10 jaar radicaliseringsbeleid en –praktijk, alsmede uit verschillende interviews met
betrokkenen, komt naar voren dat men – in ieder geval op lokaal niveau - bij het voorkomen en bestrijden van
radicalisering met enkele dilemma’s of spanningsvelden geconfronteerd wordt. In deze laatste paragraaf
worden enkele van de belangrijkste dilemma’s kort beschouwd en wordt aangegeven hoe Amsterdam,
425 Zie bijvoorbeeld Ministeries van Justitie en BZK, Terrorismebestrijding, 29754, nr.5, d.d. 24 januari 2005, p.7; Ministeries
van Justitie en BZK, 3e Voortgangsrapportage, 29754, nr. 60, d.d. 5 december 2005 en Ministeries van Justitie en BZK, 6e
Voortgangsrapportage, 29754, nr.100, d.d. 4 juni 2007. 426 KplusV (2012), p. 109.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
93
Rotterdam en/of Den Haag hiermee zijn omgegaan. Voor gemeenten, die in de nabije toekomst beleid en
aanpak rond radicalisering (gaan) formuleren, vormen deze dilemma’s zeker aandachtspunten en uit de
ervaring van de drie gemeenten gedurende de afgelopen 10 jaar zijn daarvoor lessen427
te trekken.
Het dilemma tussen radicalisering en terrorisme.
“Iemand wordt niet geboren als terrorist. Iemand die terroristische daden wil plegen, ‘groeit’ of ‘ontwikkelt’
zich daar naartoe”, aldus de NCTV. Deze constatering herbergt een belangrijk dilemma. Je kunt inderdaad
zeggen, dat een terrorist veelal een radicaliseringsproces heeft doorgemaakt, waardoor hij uiteindelijk tot
terroristische daden is gekomen. Maar dat wil niet zeggen dat terrorisme altijd en per definitie de uitkomst
van radicalisering is. En welke aanpak is dan passend of geëigend?
Zoals de beschrijving van 10 jaar radicaliseringsbeleid laat zien, wordt het beleid nogal eens gestoeld op de
motivatie om terrorisme te voorkomen en/of te bestrijden. De moord op Van Gogh en andere terroristische
aanslagen vormen steeds weer een directe aanleiding voor totstandkoming en ‘hernieuwing’/intensivering van
speciaal beleid dat is gericht op het voorkomen daarvan. Natuurlijk ligt een g rote nadruk op het voorkomen.
Maar waar moet je dan op letten? Waar in het proces grijp je in? Radicalisering impliceert echter niet per
definitie een dreiging of veiligheidsrisico, maar is te beschouwen als een gevolg van zeer uiteenlopende
aanleidingen of voedingsbodems voor zo’n proces. Dit vormt een enorm ‘gebied met grijstinten.’ En juist dit
vormde voor de gemeente Den Haag aanleiding om de aanpak van deze voedingsbodems en dit proces niet
uitsluitend te willen framen vanuit het veiligheids- of terrorismeperspectief.
De alledaagse praktijk op het terrein van radicalisering in de drie gemeenten worstelt eigenlijk voortdurend
met de vraag “Is dit radicaliseringsbeleid of (eigenlijk gewoon) sociaal of integratiebeleid?” De discussie over
deze vraag blijft ook bij voortduring een aandachtspunt in de samenwerking en afstemming tussen veiligheids -
en andere (sociale, welzijns-, onderwijs-)sectoren. Dit is niet alleen een kwestie van het formuleren van
eenduidige definities en intenties, maar het beweegt zich ook op het terrein van uiteenlopende bedrijfs- en
sectorculturen en –jargon. Vertrouwen door ervaren samenwerking en informatie-uitwisseling lijkt in de
gemeenten een randvoorwaarde om praktisch en concreet ‘te werk te gaan’. In de drie gemeenten is hier op in
de afgelopen 10 jaar stevig ingezet en heeft zich meer en meer samenwerking en eenduidigheid ontwikkeld.
Les: Maak in de radicaliseringsaanpak een helder onderscheid tussen de bestrijding van terrorisme en de
veelzijdige aanpak van radicalisering.
Het dilemma tussen deradicalisering en disengagement.
Een volgend dilemma steekt de kop op als wordt bekeken welk doel men zich stelt bij radicaliseringsbeleid en
in concreto bij de interventie van een (potentieel) geradicaliseerde. Is dit de deradicalis ering van zo’n
persoon? Bij deradicalisering wordt getracht het radicale gedachtengoed af te zweren, m.a.w. een cognitieve
verandering (in waarden, attitudes en opvattingen) teweeg te brengen. Dit is niet alleen een erg moeilijk
proces, controle van de uitkomst is vrijwel onmogelijk. Ook kan men zich ten doel stellen eventueel strafbaar
gedrag te beëindigen of te voorkomen, dit wordt wel disengagement genoemd.428
Door de
verantwoordelijkheid voor resocialisatie nadrukkelijk – vanuit het rijk - bij gemeenten te leggen kiest men
impliciet voor deze disengagement. De concrete aanpak in de drie gemeenten richt zich hier dan ook met
name op, waarbij de discussie rond deze termen, en daaraan verbonden doelstellingen, opspeelt in politieke
debatten en bij de samenwerking tussen de diverse betrokken of te betrekken sectoren.
427 Deze lessen zijn getrokken door de onderzoekers en zij hebben dan ook de enige verantwoordelijkheid voor de formuleringen. 428 Zie o.a. AIVD (2010).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
94
Les: Wees helder over einddoelen van interventie. Kies bij voorkeur disengagement als doel, maar spreek
helder af waar deze aan moet voldoen.
Andere problemen die zich hier voordoen richten zich op de vraag wat men doet in situaties waarin de aanpak
grotendeels of geheel afhankelijk is van de vrijwillige medewerking van betrokkene en ook op de vraag hoe
lang men iemand blijft volgen. Deze vragen blijven in dit onderzoek onbeantwoord, behalve dat de politie
blijft monitoren. Het lijkt raadzaam om binnen enige – niet al te lange – termijn deze disengagement-aanpak
goed te evalueren. Gielen & Van Wonderen (2013) hebben onderzoek gedaan naar beleid en interventies in
relatie tot het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007 – 2011. Zij komen tot de conclusie dat het van
belang is “om niet alleen te kijken of de interventies op een goede en effectieve manier worden uitgevoerd,
maar om via een impactevaluatie te kijken of dat ook de juiste interventies zijn.”429
Les: Een gedegen monitoring en evaluatie van de disengagement-aanpak is zeer gewenst – met aandacht van
de impact voor de interventie.
Het dilemma tussen specifiek gerichte en brede aanpak.
In lijn met het vorige dilemma speelt de vraag of het voorkomen en bestrijden van radicalisering gebaat is met
een specifieke radicaliseringsaanpak (vanuit veiligheidsperspectief) of met een (veel) bredere, meer integrale
aanpak, die vele verschillende sectoren bestrijkt. Dit gaat niet alleen om het vinden van een balans tussen
preventie en repressie, maar even zozeer om een balans en onderscheid tussen algemene, brede preventie
(aanpak voedingsbodems radicalisering) en gerichte preventie (voorkomen radicaliseringsproces). Theoretisch
lijkt zich hier niet zozeer een dilemma voor te doen, maar wel een beleids-praktisch vraagstuk. Beschikt men
over de middelen van zo’n brede(re) aanpak en kennen andere dan de veiligheidssector een gelijk
urgentiegevoel om hieraan prioriteit te geven en – niet onbelangrijk – kennen de verschillende sectoren een
(voldoende) samenwerkings- en afstemmingscultuur?
Over het algemeen komt uit de beleidsontwikkelingen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag een beeld naar
voren waar zeker in recente tijden hierin stappen zijn gemaakt. In het begin – jaren 2004/5 – werd
radicalisering met name in Amsterdam en Rotterdam geïnterpreteerd en ook vormgegeven vanuit een
veiligheidsperspectief. Gedurende de jaren 2007 – 2011 zagen we een verbreding naar andere sectoren, maar
deze leek zeker aan het eind hiervan (weer) sterk af te nemen. Soms werd het beleid ook bijgesteld om het
weer specifiek(er) te richten op “de echte veiligheidsrisico’s”, zoals in Amsterdam met de Heroriëntatie van
beleid (2012), maar ook in de andere gemeenten ten gevolge van o.a . de bezuinigingen. In alle drie gemeenten
lijkt het urgentiegevoel recent voor een (bredere) betrokkenheid bij de aanpak (weer) breed gedragen. De
vraag is natuurlijk of dit het geval blijft als op enig moment dat urgentiegevoel eventueel zal afnemen.
Les: Neem aanpak van radicalisering op als onderdeel van een (breed/ breder) maatschappelijk beleid en
aanpak. Bijvoorbeeld binnen sociaal (anti-segregatie, integratie) beleid en de aanpak maatschappelijke
onrust en spanningen.
Les: Zorg binnen zo’n intentioneel brede aanpak voor een goede balans tussen enerzijds repressie en
preventie en anderzijds tussen brede en gerichte preventie.
Het urgentiedilemma
Dit dilemma treedt op wanneer enerzijds op momenten van grote urgentie allerlei zaken, verbanden en
werkwijzen moeten worden ingezet, terwijl er gedurende deze crisissituaties geen tijd voor zorgvuldige
opbouw bestaat; en anderzijds op relatief ‘rustige’ momenten het urgentiegevoel (lees: ook prioriteit) niet
bestaat om die zaken, verbanden en werkwijzen op te bouwen of zelfs maar in stand te houden. Dit dilemma
429 Gielen & Van Wonderen (2013), p.68.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
95
doet zich voor op het terrein van radicaliseringsbestrijding,430
zowel ten aanzien van de informatiepositie,
(vroegtijdig) signaleren, ontwikkelen van een persoonsgerichte aanpak, kennis - en informatiedeling en
samenwerking en afstemming met de professionele omgeving, maar ook bijvoorbeeld bij het opzetten van
netwerken met verschillende geledingen binnen de bevolking. Deze belangrijke instrumenten zijn niet ‘even’
op te bouwen in de situatie, waarin men opeens direct (door gebleken aanwezigheid van geradicaliseerden) of
indirect (door gebeurtenissen elders) met dreiging en/of gevolgen van radicalisering te maken krijgt. Concreet
kwam dit dilemma naar voren in de periode 2010 – 2013/4 toen in verschillende gemeenten op budgetten en
personeel werd bezuinigd, waardoor bij de hernieuwde urgentie eind 2014 – 2015 ‘nieuwe middelen en
personen’ dienden te worden aangetrokken. De kans op kapitaalvernietiging (met name van expertise, kennis,
ervaring en netwerken) is groot in dergelijke situaties.
De drie gemeenten laten zien dat eigenlijk vooral na de zomer van 2014 en helemaal na de aanslagen (januari
en november 2015) in Parijs de urgentie van zo’n aanpak breed gevoeld werd en dat dit deuren opende om
deze aanpak breed uit te zetten. Ook andere sectoren (welzijn, SZW, onderwijs) ontwikkelden toen
initiatieven binnen hun eigen werkterreinen. En juist die brede betrokkenheid lijkt een randvoorwaarde voor
een integrale aanpak – van proactie en preventie tot en met repressie en nazorg. Voor elke gemeente zal het
zaak zijn om bij afname van dreiging en alertheid voor radicalisering een goede balans te vinden gericht op
blijvende samenwerking, een integrale aanpak en behoud van expertise en ervaring.
Les: Bouw waarborgen in beleid en aanpak dat eventuele afname van urgentiegevoel niet leidt tot het
verdwijnen van expertise en ervaring – bijvoorbeeld door borging in staand beleid.
Het dilemma tussen kerk en staat.
Nederland kent een scheiding tussen kerk en staat.431
In Nederland staat dit beginsel niet voor een scheiding
van kerk en politiek. Er geldt een vrijheid van godsdienstbeleving, maar de wet geldt als hoogste gezag en
tolereert in feite religie in zoverre dat deze niet in strijd is met de wet. In het kader van he t voorkomen en
bestrijden van radicalisering staat deze scheiding eigenlijk op twee manieren ter discussie: enerzijds bij de
reële dan wel veronderstelde relatie tussen (een stroming of een bepaalde) religie of een religieus gebaseerde
ideologie en radicalisering en anderzijds bij de concrete interventie en aanpak van religieus -ideologische
radicalisering. Voorbeelden van de eerste vorm zien we in debatten over en de aanpak van ‘haat -imams’ of het
sluiten van moskeeën tot en met discussies en debat over de vraag of radicalisering besloten ligt in een (deel
van een) religie/ religieuze ideologie. Voorbeelden van de tweede vorm zien we in vraagstukken rond
deradicalisering en de rol die gewenst of noodzakelijk is vanuit een religieuze gemeenschap tot en met vr agen
rond de samenwerking met personen en organisaties vanuit (bredere stromingen van) deze religie. Concreet
leidt dit tot vraagstukken over zowel de bestrijding van religieuze stromingen/ uitingen en rond de
samenwerking met religieuze personen en organisaties.
In Amsterdam is deze discussie over de scheiding kerk en staat meerdere malen gevoerd.432
In een notitie
wordt daarbij als strategie van de gemeente verwezen naar inclusieve neutraliteit, waarbij de overheid
zorgdraagt voor gelijke behandeling en soms ondersteunt, maar zonder de ene religie of levensbeschouwing
voorrang te geven boven de andere. Soms kan, zo stelt de gemeente Amsterdam, sprake zijn van
compenserende neutraliteit waarbij ondersteuning wordt verleend om juist achterstand/-stelling te voorkomen,
c.q. te bestrijden. Ook de VNG is met een notitie over dit onderwerp gekomen (VNG, 2009). Zij stel hierin dat
430 Dit fenomeen komt ook op andere (bredere) terreinen veel voor bij de signalering en aanpak van maatschappelijke spanningen.
Dit leidt soms ook tot ‘collectieve amnesie,’ waarbij de effectieve aanpak van een bepaalde lokale crisissituatie ‘gewoon’ wo rdt
vergeten onder andere door mobilisatie van betrokken professionals. Zie Witte (2009). 431 Dit beginsel hangt samen met het beginsel van gelijke behandeling, het neutraliteitsbeginsel en de vrijheid van
levensbeschouwelijke of godsdienstovertuiging. Het beginsel van scheiding van kerk en staat is als zodanig niet opgenomen in de
Grondwet noch in enig andere wettelijke bepaling. Zie o.a. ook Muis (2015). 432 Zie Gemeente Amsterdam (2008).
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
96
contacten tussen kerk en (lokale) overheid niet moeten leiden tot inhoudelijke bemoeienis, maar ter
verwezenlijking moet zijn van niet-geloofsgebonden overheidsdoelen en niet mag leiden tot ongelijke
behandeling. Concreet geeft het VNG in relatie tot samenwerking bij deradicalisering aan, dat een gemeente
wel een ‘gematigde imam’ kan inzetten, maar dat het in de praktijk altijd lastig zal blijken te zijn om de
(schijn van) bevoordeling van een bepaalde stroming te vermijden.
Het lijkt een dilemma te zijn dat per gelegenheid en situatie de kop kan opsteken waarvan men zich continu
bewust moet zijn en dat ook per gelegenheid en situatie afwegingen gemaakt moeten worden. Dat dit een
voortdurende bron voor debat is, blijkt ook uit een studie van Muis (2015) in Amsterdam. Muis onderscheidt
vier verschillende debatcycli, waarin door een specifieke gebeurtenis steeds weer de discussie wordt
aangezwengeld, vervolgens overeenstemming wordt bereikt om hierover een apart debat te organiseren,
waarna de discussie weer enigszins verstomt (alsof men, zonder dat er een apart debat tot stand komt,
tevreden is met dat resultaat).433
Les: Wees bewust van het vraagstuk van de scheiding tussen kerk en staat en neem notie van discussie en
aanpak Amsterdam/ VNG. Voorkom veralgemenisering van handelingsstrategie, maar weeg juiste aanpak per
gelegenheid en situatie af.
Dit dilemma steekt keer op keer ‘de kop’ op. Hierin speelt ook het perceptieverschil op radicalisering een rol.
Zo zien sommigen islamitische radicalisering (en terrorisme) als een probleem van een beperkt aantal
ontspoorde lieden, die ook volgens een grote meerderheid van de moslims ernstig “van het pad zijn geraakt.”
Anderen zien deze radicaliseringsvorm echter meer als de extreme uiting van een culture clash , waarvan de
wortels wel degelijk in de (orthodoxe) islam zelf zitten. De overheden zitten vooral op de eerste lijn, maar een
deel van de politiek (en van de media en het publiek) schijnt de tweede lijn aan te hangen. Dit dilemma blijft
ook zeker niet beperkt tot het lokale niveau.
Zo blijkt eind november 2015 als de Tweede Kamerleden Marcouch (PvdA) en Tellegen (VVD) bij de
behandeling van begroting van Veiligheid en Justitie een motie indienen, waarin zij het ministerie vragen
”onderzoek te (laten) doen naar de mogelijkheid om salafistische organisaties vanwege strijd met de
openbare orde te laten verbieden.” Zij beargumenteren dit onder meer door hun vaststelling dat het salafisme
in Nederland “groeit en een ongrijpbare dynamiek vertoont en dat het daardoor steeds meer een kweekvijver
voor het jihadisme aan het worden is.”434
Deze in de Kamer breed gedragen motie lijkt te leiden tot een herframing van salafisme van ‘ongewenst, want
anti-integratief, maar niet gevaarlijk’ naar ‘ongewenst en tenminste potentieel gevaarlijk’. De vraag is nog –
op het moment van rapporteren – welke gevolgen dit heeft voor de radicaliseringsaanpak op lokaal niveau,
alwaar men de dialoog (ook) met salafisten voert. Salafisten worden met deze herframing sterk in het
defensief gedrongen en overheden worden (mogelijk) terughoudender om zo’n dialoog aan te gaan, c.q. te
onderhouden.
Het dilemma rond samenwerking met (vertegenwoordiging vanuit) gemeenschappen
In alle drie gemeenten speelt de vraag omtrent samenwerking met (delen van) moslimgemeenschappen. Hoe
intensief moet die zijn, met wie precies en hoe? Een belangrijke voorwaarde lijkt sowieso te zijn, dat voor
samenwerking een (opbouw van een) vertrouwensbasis noodzakelijk is. Samenwerking krijgt vorm al naar
gelang de mate van (wederzijds) vertrouwen. Dit vertrouwen is makkelijker en effectiever op te bouwen in
tijden van ‘maatschappelijke rust’, dan in situaties van crises en polarisatie (zie ook urgentiedilemma).
433 Zie Muis (2015), p. 25. 434 Tweede Kamer der Staten Generaal, 34 300 VI, nr. 41, d.d. 26 november 2015.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
97
Maar er zijn anno 2015 meerdere manieren om samenwerking met geledingen vanuit de bevolking op te
bouwen. In alle drie gemeenten zijn inmiddels – in meer en mindere mate – netwerken van sleutelfiguren
opgebouwd, die ook een functie (kunnen) vervullen binnen de aanpak van radicalisering. Vaak gaat het hierbij
(ook) om de vroegsignalering van maatschappelijke onrust en eventueel van (potentiële) verwijdering,
isolatie, ongewenst gedrag en zelfs radicalisering. In alle drie gemeenten spreekt men positief over de inzet
van en samenwerking met deze netwerken.
Les: Netwerken opbouwen met geledingen binnen de bevolking is belangrijk en deze dienen ook in tijden van
relatieve maatschappelijke rust te worden onderhouden. Deze netwerken kunnen bestaan uit relaties met
georganiseerde verbanden, maar ook, daarnaast, juist uit netwerken van individuen, die niet de druk van
vertegenwoordiging op zich (hoeven te) voelen.
Het dilemma tussen strafrechtelijke aanpak en andere aanpak
Een dilemma dat zich in de praktijk voordoet, treedt op in de situatie waarin een persoon enerzijds
strafrechtelijk wordt aangepakt en waarbij anderzijds op andere terreinen interventie wenselijk wordt geacht.
Nauwe samenwerking tussen de verschillende diensten en partners is dan wenselijk, maar blijkt niet altijd
mogelijk. Zo mag het openbaar ministerie geen mededelingen doen over iemand in een strafrechtelijk traject.
Dit kan een ernstige belemmering vormen voor gemeenten om maatregelen te nemen. In essentie gaat het er
om dat andere partijen, zoals de gemeente, niets mogen doen dat een strafrechtelijk onderzoek zou kunnen
verstoren en dat zij geen informatie krijgen en “uit de buurt moeten blijven” . Aan de andere kant hebben deze
andere partijen, met name de gemeente, wel te maken met verwijten uit politiek, media en publiek als zouden
zij niets ondernemen. Dergelijke situaties vragen om meer onderzoek om zo ook handelingsruimte helder te
krijgen.
Les: Aanpak radicalisering/ persoonsgerichte aanpak vormt o.a. onderdeel van samenwerking OM, politie en
gemeente en andere sectoren. Vertrouwen, informatie-uitwisseling, maar ook privacybescherming, vormen
belangrijke onderdelen. Goede afspraken over de omgang met dit dilemma zijn noodzakelijk, maar meer
onderzoek in deze kwestie is wenselijk.
Het dilemma tussen politieke en bestuurlijke werkelijkheid
De politieke werkelijkheid en de invloed hiervan op de bestuurlijke praktijk impliceert een voortdurend
gespannen situatie. De politieke werkelijkheid van alle dag wordt beheerst door (reacties op) lokale, maar ook
nationale en internationale gebeurtenissen. In de politiek leidt dit tot een continu proces van stellingnames,
vragen, uitspraken, opinies, etc., vaak gemotiveerd door het verlangen om inzicht te krijgen in geconstateerde
misstanden en deze aan te pakken, maar ook door partijpolitieke belangen. De politieke agenda kent vele,
veelal abstracter geformuleerde, punten en een grote mobiliteit tussen deze punten. De bestuurlijke
werkelijkheid daarentegen richt zich op het formuleren van beleid en een aanpak op – veelal eerder
afgewogen, afgesproken en besloten – onderwerpen, en op de eventuele bijstelling om effectief in te kunnen
springen op acute situaties. De bestuurlijke agenda beslaat over het algeme en minder, veelal concreter
geformuleerde punten, met kent minder mobiliteit dan de politieke agenda.
Deze beide werelden zijn twee kanten van dezelfde (democratische) medaille en in bovenstaande constatering
wordt slechts gewag gemaakt van een ‘normale’ praktijk. Deze werkelijkheden kunnen elkaar echter ernstig –
lees ook: hard, emotioneel, e.d. – tegenkomen in relatie tot kwesties van veiligheid en openbare orde in het
bijzonder rond het vraagstuk radicalisering, onder andere vanwege de vaak emotionele lading. De
burgemeester speelt in het managen van deze werkelijkheden een belangrijke rol. De burgemeesters van de
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
98
drie gemeenten staan ‘boven’ de partijpolitiek en tonen een natuurlijk charisma en leiderschap – juist ook op
het onderwerp van radicalisering.
In de nasleep van de aanslagen in Parijs op 13 november 2015 doet dit dilemma tussen politieke en
bestuurlijke werkelijkheid zich nadrukkelijk (weer) voor. De stevige, hernieuwde roep om repressie en de
geëiste ‘totale’ aanpassing van specifieke moslimgroepen aan de ‘Dutch way of life’ staan nadrukkelijk op
gespannen voet met de lokale bestuurlijke praktijk, waarin een balans tussen repressie en preventie gezocht
wordt en waarbij – in de drie steden – nadrukkelijk een focus is gericht op inclusie van al le lokale
bevolkingsgroepen.
Les: Invulling en vormgeving van de rol van de burgemeester als coördinator en beleidsverantwoordelijke
voor OO&V, maar ook in zijn andere rollen als bijvoorbeeld burgervader , is belangrijk in de aanpak van
radicalisering. Naast natuurlijk persoonlijke kwaliteiten en vaardigheden bestaan er verschillende
instrumenten om hier nader invulling en vorm aan te geven, zoals via collegiale steun vanuit het Genootschap
van Burgemeesters.
Het dilemma tussen de politiek-bestuurlijke werkelijkheden en de praktijk
Naast genoemde politieke en bestuurlijke werkelijkheden hebben we te maken met de werkelijkheid van
praktijk. Bij de persoonsgerichte aanpak, maar zeker ook ten aanzien het opbouwen en onderhouden van
netwerken, sleutelfiguren en ketensamenwerking, is een relatief lange adem vereist. Zoals eerder gezegd
vormt (het opbouwen van) een wederzijdse vertrouwensbasis tussen betrokken geledingen een
randvoorwaarde voor een effectieve praktijk. Met name de sterk wisselende, soms polariser ende, en relatief
emotionele politieke agenda en debatten kunnen deze ‘lange adem’ en vertrouwensbasis onder druk zetten.
Het bestuurlijke niveau zou prioriteit moeten leggen bij het creëren van een ‘relatief rustig kader’ waarbinnen
deze praktijkwerkelijkheid zich kan handhaven en ontwikkelen. Natuurlijk wordt dit klimaat in hoge mate
bepaald door de hiervoor aangegeven politieke werkelijkheid, maar het bestuurlijke niveau zou hierbij (nog)
meer als ‘buffer’ in de richting van de praktijk kunnen optreden.
Een andere spanning, die binnen dit dilemma optreedt, richt zich op de vraag naar de effectiviteit van de
aanpak. Een evaluatie en effectmeting van een aanpak is op zichzelf al een moeilijke kwestie. Bewijzen voor
effectiviteit zijn niet (altijd) of nauwelijks te geven. Het gaat bijvoorbeeld bij de persoonsgerichte aanpakken
om een relatief gering aantal individuen. Het gaat om individueel maatwerk. Een deel van de activiteiten
betreft zaken als weerbaarheid-bevordering, dialoog en onderling vertrouwen tussen bevolkingsgroepen,
deskundigheidsbevordering, e.d. Dit zijn – in verschillende mate – zeer lastig vast te leggen grootheden, laat
staan dat daarin meetbare ontwikkelingen zijn aan te wijzen. Maar ook betreft het fenomenen die van veel
meer zaken en ontwikkelingen afhankelijk zijn dan alleen van de activiteiten vanuit het radicaliseringsbeleid.
Les: Schep nadrukkelijk vanuit het lokaal bestuur een beschermend kader waarbinnen de praktijk inhoud en
uitvoering moet verwezenlijken, zodat deze niet of minder onderhevig is politiek bestuurlijke schommelingen
Het dilemma tussen beslotenheid en openbaarheid.
De aanpak van radicalisering gaat over mensen en heeft om meer redenen dan allen de bescherming van de
privacy te maken met een zekere mate van beslotenhe id, waarin de beleidspraktijk niettemin ‘handen en
voeten moet krijgen’. Daarnaast vormt radicalisering een maatschappelijk fenomeen waarbij te veel openlijke
aandacht vooral anderen ‘op gedachten kan brengen’. Preventie en vroegtijdige interventies brenge n daarbij
met zich mee, dat personen en/of groepen kunnen worden geassocieerd met radicalisering, extremisme of
terrorisme, in een stadium waarin dat nog (helemaal) niet duidelijk is of hoeft te zijn. Dit kan stigmatisering
en polarisatie in de hand werken.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
99
Dit betekent dat volledige openbaarheid over de dagelijkse praktijk niet gewenst is en zelfs contraproductief
kan zijn. Aan de andere kant vereisen politieke waarborgen en de media, dat maximale openbaarheid wordt
gegeven. Tussen deze beslotenheid en openbaarheid bevindt zich een spanningsveld. In de drie gemeenten
wordt hier verschillend mee omgegaan – mede onder invloed van verschillende druk op en eisen aan het
lokale bestuur in dezen. De burgemeester kan hierin een belangrijke mitigerende rol vervullen, en doet dat in
veel gevallen ook.
Les: Maak heldere afspraken over (grenzen aan) openbaarheid en communicatie en centreer deze
communicatie bij de burgemeester.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
100
Bijlage
Schematisch overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in het dreigingsniveau, alsmede de belangrijkste
landelijke en lokale beleidsinitiatieven schematisch weergegeven.
Jaar Kwar-
taal
Dreiging Landelijke beleidscontext Lokale beleidscontext
2004 III Installatie NCTb
IV
2005
I Start halfjaarlijkse rapportage
dreigingsbeeld (Jus&BZK)
Wij Amsterdammers
Meedoen of Achterblijven
Zo wij iets zijn, zijn wij Hagenaars (integratie)
II Bestuurlijk Draaiboek Vrede Amsterdam
III Radicalisme & Radicalisering
(BZK)
Weerbaarheid en
Integratiebeleid (V&I)
IV
2006
I Wij Amsterdammers II
II
III
IV
2007
I Actieplan Slotervaart
II Actualisering Weerbaarheid &
Integratiebeleid (V&I)
III Actieplan Polarisatie en
Radicalisering 2007-2010
(BZK)
IV Actieplan Amsterdam tegen radicalisering
Beleidsnotitie Signaleren Polarisatie en
Radicalisering Den Haag
2008
I
II
III
IV
2009
I
II
III
IV Operationeel Actieplan
Pol&Rad 2010
2010
I
II
III
IV
2011
I NCTb wordt NCTV
II
III
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
101
Jaar Kwar-
taal
Dreiging Landelijke beleidscontext Lokale beleidscontext
IV
2012
I
II Heroriëntatie Amsterdam
III
IV
2013
I Afslanking concentratie op
(grootste) risico’s en
waarschuwing over afname
alertheid (V&J)
II Toename zorg jihadstrijders
(V&J)
III
IV
2014
I
II
III Integrale Aanpak Jihadisme
IV Hoofdlijnenbrief Den Haag
2015
I Uitvoeringsprogramma Den Haag
II Aanscherpingsbrief + Actieprogramma Dialoog
Amsterdam
Programma Rotterdamse Aanpak
Radicalisering
III
Minimaal
Beperkt
Substan-
tieel
Kritiek
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
102
Literatuur
AIVD (2002) Rekrutering in Nederland voor de Jihad, Den Haag: Ministerie van BZK.
AIVD (2004) Van Dawa tot Jihad, Den Haag: Ministerie van BZK.
AIVD (2006) Gewelddadige Jihad in Nederland , Den Haag: Ministerie van BZK.
AIVD (2007) Radicale Dawa in Verandering, Den Haag: Ministerie van BZK.
AIVD (2009a) Lokale jihadistische netwerken in Nederland , Den Haag: Ministerie van BZK.
AIVD (2009b) Weerbaarheid en tegenkracht. Actuele trends en ontwikkelingen van het salafisme in
Nederland, Den Haag: Ministerie van BZK.
AIVD (2010) Disengagement en deradicalisering van jihadisten in Nederland , Den Haag: Ministerie van
BZK.
Balogh, Siesling, Jacobs & Moors (2009) Eigenheid of Eigenzinnigheid. Analyse van cultuur- en geloof
gerelateerde denkbeelden en gedragsuitingen in de gemeente Ede , Tilburg: IVA.
Borum, R. (2004) Psychology of Terrorism, Tampa: University of South Florida.
Bos, K. van den, A. Loseman & B. Doosje (2009) Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor
terrorisme: Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen , Utrecht/Amsterdam: Universiteit
Utrecht/ Universiteit van Amsterdam.
Buijs, F., F. Demant & A. Hamdy (2006) Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in
Nederland, Amsterdam: Amsterdam University Press.
Bureau Eruditie (2012) De norm kennen om extreem te herkennen. Evaluatieonderzoek trainingen
radicalisering, Amsterdam: Bureau Eruditie.
COT (2009) Agenderen en experimenteren: de complexiteit van een lokale aanpak van radicali sering, Den
Haag: COT.
Dongen, T. van (2009) Not quite there yet: the state of the art in counterterrorism research , Den Haag: HCCS
Donselaar, J. & P. Rodrigues (2004) Annex Monitor Racisme en Extreem-Rechts, Zesde rapportage.
Ontwikkelingen na de moord op Van Gogh, Leiden/Amsterdam: Universiteit Leiden/Anne Frank Stichting.
Donselaar, J. van (2005/red) Monitor racisme en extremisme. Het lonsdalevraagstuk , Amsterdam/ Leiden:
Anne Frank Stichting/ Universiteit Leiden.
Fortuyn, P. (1997) Tegen de islamisering van onze cultuur. Nederlandse identiteit als fundament , Utrecht:
Bruma.
Gemeente Amsterdam (2008) Notitie Scheiding Kerk en Staat.
Gielen, A-J. & R. van Wonderen (2013) ‘Antiradicaliseringsbeleid: de dingen goed doen of de goede dingen
doen?’ in F. Bovenkerk, D. van Hemert & H. Quint (red) Tijdschrift voor Veiligheid 2014 (12) 4
Themanummer ‘Interventies voor deradicalisering: evaluaties en ethische aspecten’ , Amsterdam: Boom
Lemma, p.56-69
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
103
Graaf, B. van der (2010) Theater van de Angst: de strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en
Amerika, Amsterdam: Boom.
KplusV (2010) Evaluatierapport Polarisatie en Radicalisering Gemeente Rotterdam: Ieder zijn rol , Arnhem:
KplusV.
KplusV (2011) Resultaatinventarisatie Polarisatie en Radicalisering Gemeente Amsterdam. Doorontwikkeling
actieplan radicalisering, Arnhem: KplusV
KplusV (2011) Resultaatinventarisatie Polarisatie en Radicalisering Gemeente Den Haag. Programma
(preventieve) aanpak Polarisatie en Radicalisering , Arnhem: KplusV.
KplusV (2012) Vijf jaar lokale projecten Polarisatie en Radicalisering Resultaatinventarisatie 2007 – 2011,
Arnhem: KplusV.
Leun, J.P. van der, M.A.H. van der Woude, R.D. Vijverberg, R.P.M. Vrijhoef & A.J. Leupen (2014) Etnisch
profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar beslissingen en opvattingen op straat , Leiden:
Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Afdeling Criminologie, Universiteit Leiden.
McCauley (2004a) Psychological issues in understanding terrorism and the response to terrorism, in C.E.
Stout (red) Psychology of terrorism, condensed edition: coping with the continuing threat , Westport: Praeger,
p. 33-65.
McCauley (2004b) The global war in terrorism and its linkages to ethnopolitical conflict: challenges and
prospects for conflict transformation in the postmodern world, Londen: Frank Cass.
Mellis, C. (2007), Amsterdam and Radicalization. The Municipal Approach, in Ministeries van BZK en
Justitie (red), Radicalisation in broader perspective , Den Haag: NCTb, p.40-48.
Moors & Jacobs (2009) Aan de hand van de imam. Integratie en participatie van orthodoxe moslims in
Tilburg-Noord, Tilburg: IVA
Moors & Van den Reek Vermeulen (2010) Voedingsbodem voor radicalisering bij kleine etnische groepen in
Nederland. Een verkennend onderzoek in de Somalische, Pakistaanse, Koerdisch en Molukse
gemeenschappen. Deelrapport literatuurstudie, Tilburg: IVA.
Muis, I. (2015) Amsterdam’s counter-radicalization policy: struggling with the separation between church
and state. Thesis Master of Arts in Conflict Studies & Human Rights, Universiteit Utrecht.
Myjer, E. & J. Smit (2014) Het rapport van de Onderzoekscommissie brongebruik Trouw.
Nationale Ombudsman (2014) Contrasterende beelden. Onderzoek naar het optreden van politieambtenaren
van Bureau De Heemstraat in de Schilderswijk in Den Haag 2014/078, Den Haag: De Nationale Ombudsman.
NCTb (2006) Handreiking Terrorismebestrijding op lokaal niveau , Den Haag: NCTb
NCTb (2009) Ideologie en strategie van het jihadisme, Den Haag: NCTb
NCTb (2010) Countering Violent Extremist Narratives, Den Haag: NCTb
Neve, R., L. Vervoorn, F. Leeuw & S. Bogaerts (2006) Eerste inventarisatie van contraterrorismebeleid:
Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, het Verenigd Konikrijk en de Verenigde Staten – ‘research in progress’,
Den Haag: WODC.
10 Jaar radicaliseringsbeleid in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag
104
Notten, T. & T. Witte (2011) Radicalisering moslimjongeren in Rotterdam?, Journal of Social Interventions:
Theory and Practice, 20(2), p. 54-69.
Nuansa (2011) Behoefteonderzoek onder eerstelijnsorganisaties. Polarisatie en radicalisering: welke
ondersteuningsbehoeften hebben eerstelijnswerkers , Amsterdam: Nuansa.
Pligt, van der & Koomen (2009) Achtergronden en determinanten van radicalisering en terrorisme ,
Amsterdam/Den Haag: UvA/WODC
Scholten, O., N. Ruigrok, M. Krijt, J. Schaper & H. Paanakker (2008) Fitna en de media. Een onderzoek naar
de aandacht en rolpatronen, Nederlandse Nieuwsmonitor.
Slootman, M. & J. Tillie (2006) Processen van radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims
radicaal worden, Amsterdam: IMES
Sprinzak, E. (1991) The process of delegitimation. Towards a linkage theory of political violence, in:
Terrorism and political violence, 3:1, p. 50-68.
Vereniging Nederlandse Gemeenten (2009) Tweeluik religie en publiek domein. Handvatten voor gemeenten ,
Den Haag: VNG.
Vereniging Nederlandse Gemeenten (2014) Aanpak radicalisering: samenspel tussen gemeenten en Rijk
essentieel, Den Haag: VNG
Verwey Jonker Instituut/ FORUM (2008) Evaluatie trainingen Amsterdamse professionals , Utrecht: Verwey
Jonker Instituut/FORUM.
Vizea (2012) Radicaal (on)zichtbaar: verkennend onderzoek naar omvang, kenmerken en oorzaken van
mogelijke radicalisering onder Amsterdamse moslima’s , Amsterdam: Vizea
Vizea & Stadsdeel West (2014) Radicaal (on)zichtbaar: De zorgen om radicalisering van moslimmeiden
in beeld, Amsterdam.
Vries, C. de & R. van Duin (2007) Integratie en polarisatie in Rotterdam. Wat verschillende groepen
Rotterdammers van elkaar vinden en hoe zij met elkaar omgaan , Rotterdam: COS.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2006) Dynamiek in islamitisch activisme.
Aanknopingspunten voor democratisering en mensenrechten , WRR-rapport 73, Den Haag: WRR.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2006) WRR-verkenning 13: Geloven in het publieke
domein, Den Haag: WRR
Witte, R., M. Veenstra, K. Schram & F. Kors (2003) Interetnische Spanningen. Een draaiboek, Den Haag:
Sdu Uitgevers.
Witte, R. (2009) ‘Collectieve amnesie’ in C. Brants & S. van der Poel (red) Diverse Kwesties. Liber amicorum
Prof. Dr. Frank Bovenkerk, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, Pompe Reeks, nr.56, p. 73-85.
Witte, R., H. Moors, L. Balogh & M. Jans (2011) De emmer loopt niet over, maar zit wel vol. Quick Scan
maatschappelijke spanningen en polarisatie in de gemeente Den Haag , Tilburg: IVA
E:M+MA - Experts in Media en Maatschappij