129
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 2008-2009 MOUSAIOSTὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον EN HERO EN LEANDER VAN MOUSAIOS NAAR HET NEDERLANDS VERTAALD Een filologisch onderzoek en een poëtische vertaling Masterscriptie ingediend tot het behalen van de graad: Master in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks. Door: Berenice Verhelst Stamnummer: 20051016 Promotor: Prof. Dr. Kristoffel Demoen

MOUSAIOS Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρονlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/413/981/RUG01-001413981... · 2014. 12. 23. · 1 Mousaios’ Hero en Leander Tὰ καθ’

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

  • Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

    Academiejaar 2008-2009

    MOUSAIOS’ Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον EN

    HERO EN LEANDER VAN MOUSAIOS

    NAAR HET NEDERLANDS VERTAALD

    Een filologisch onderzoek

    en

    een poëtische vertaling

    Masterscriptie ingediend tot het behalen van de graad:

    Master in de taal- en letterkunde: Latijn en Grieks.

    Door: Berenice Verhelst

    Stamnummer: 20051016

    Promotor: Prof. Dr. Kristoffel Demoen

  • ii

    Εἰπέ, θεά, κρυφίων ἐπιμάρτυρα λύχνον ἐρώτων καὶ νύχιον πλωτῆρα θαλασσοπόρων ὑμεναίων

    καὶ γάμον ἀχλυόεντα, τὸν οὐκ ἴδεν ἄφθιτος Ἠώς, καὶ Σηστὸν καὶ Ἄβυδον, ὅπῃ γάμον ἔννυχον Ἡροῦς νηχόμενόν τε Λέανδρον ὁμοῦ καὶ λύχνον ἀκούω,

    Mousaios, v. 1-5

  • iii

    In piam memoriam

    R. V.

  • iv

    Woord vooraf

    Voor Hero en Leander op de vijvenvijftigste pagina van deze verhandeling hun laatste adem uit liefde aan elkaar besteden – dat kan ik al verklappen, wil ik het graag nog even hebben over de liefde. Ik spreek dan niet over de liefde van twee legendarische figuren die er uiteindelijk aan sterven, want aan hen beiden zijn alle overige woorden al gewijd, maar wel over een heel andere verliefdheid, die ondergetekende niet hoopt te overleven maar wel mee te dragen in haar verder leven en nog vaak van te genieten. Deze liefde is de liefde voor de Oudheid en haar talen als classica, voor het Grieks als graeciste, voor de poëzie als lezer en soms ook als dichteres en nu ook voor de Griekse auteur Mousaios als auteur van deze verhandeling en de ingesloten vertaling.

    Wat ik hiermee probeer te duidelijk te maken, is dat ik met enorm veel enthousiasme aan deze verhandeling begonnen ben, ik er plezier en voldoening uit gehaald heb en nu met een zekere weemoed dit voorwoord schrijf, dat het einde betekent van een boeiende reis. In een dergelijk voorwoord volgt normaal gezien nog een enthousiaste uitroep over de toegenomen kennis en vaardigheden, over de manier waarop een dergelijke verhandeling nieuwe werelden opent en toelaat dieper op iets in te gaan dan ooit tevoren. Wel, zulks is dan ook helemaal terecht, want in elk opzicht was dit project een verruimende ervaring. Enerzijds was het een enorme creatieve uitdaging om een literair vertaalproject op te starten, anderzijds een groot gevoel om werkelijk alles over één bepaald onderwerp te weten te komen en op te merken hoe er binnen de wetenschappelijke lectuur over dat onderwerp nog ruimte blijkt voor nieuwe kanttekeningen en eigen observaties. Door op een dergelijke intensieve manier met vertalen bezig te zijn heb ik de grenzen van mijn eigen creativiteit verlegd, enorme knopen leren doorbijten, leren schrappen en opnieuw beginnen en vooral leren luisteren naar zowel Nederlandse als Griekse verzen op een geheel andere manier. Nog nooit had ik een Griekse tekst zo intensief gelezen.

    Door me te verdiepen in de secundaire literatuur die over Mousaios beschikbaar is, heb ik niet alleen nieuwe inzichten gekregen over Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον, over de periode van de late Oudheid in de Griekse epiek en over het wondere verhaal van twee geliefden. Dit onderzoek heeft ook verassende aspecten van de interne structuur van het filologisch onderzoek voor mij blootgelegd: hoe de invloed van achterhaalde conclusies kan blijven doorwerken, hoe vooroordelen smaken kunnen beïnvloeden en hoe gewaagde stellingen voor waarheid worden aangenomen, zolang een kritische reactie uitblijft. Ik heb hieruit geleerd kritischer te staan t.o.v. de beweringen die grote geleerden uit het verleden hebben neergepend en ook steeds de vraag te stellen met welke premissen iemand tot een conclusie is gekomen.

    Dit project is een grote uitdaging voor mij geweest en tegelijk een enorme kans om zoveel verschillende ervaringen op te doen, en wel op de twee geheel uiteenlopende wegen die ik heb bewandeld. Zonder het vertrouwen, de kritische opmerkingsgave, vruchtbare suggesties, scherpe blik en terechte vragen van mijn promotor prof. dr. Kristoffel Demoen, zou dit niet mogelijk geweest zijn. Aan hem dus mijn allergrootste dank. Ik dank ook Lucie

  • v

    Heymans, die mij de liefde voor het Grieks heeft bijgebracht, prof. dr. Marc de Groote voor de finesses ervan en Patrick Lateur voor zijn maximalistische vertaalvisie. Een speciale vermelding verdienen ook mijn moeder, zus en Isaï, mijn trouwe vrienden, mijn lieve studiegenoten of kortweg iedereen uit mijn omgeving die door een luisterend oor te bieden het afgelopen jaar veel voor mij betekend hebben. Onder hen zeker ook Nadia, Steff, Suzan en Annelies omdat zij een geweldig testpubliek voor mijn vertaling geweest zijn, Bianca voor haar logistieke hulp en Michiel om duizend en één redenen, waaronder zijn enorme geduld, zijn grote hulp, zijn humor en zijn alziend derde oog.

    Hier begint voor u, maar eindigt dit verhaal voor mij. Dat het vruchtbaar moge blijken.

    Berenice Verhelst

    22 mei 2009

  • vi

    Inhoudstafel

    Inleiding ................................................................................................................................................. 1

    1 Mousaios’ Hero en Leander ........................................................................................................ 3

    1.1 De vijfde eeuw en de school van Nonnos . ...................................................................... 5

    1.1.1 Nonniaanse metriek en stijl ........................................................................................... 6

    1.1.2 Mousaios in de School van Nonnos . ........................................................................... 7

    1.2 De traditie van het Hellenistische epyllion ................................................................... 10

    1.3 Structuur en compositie ................................................................................................... 11

    1.4 Intertekstueel spel ............................................................................................................ 14

    1.5 Enkele stilistische bijzonderheden ................................................................................ 18

    1.6 Appreciatie, receptie en imitatie door de eeuwen heen .............................................. 21

    2 Mousaios in vertaling................................................................................................................. 28

    2.1 Naar het Nederlandsch vertaald ..................................................................................... 28

    2.2 Een moderne vertaling? ................................................................................................... 34

    2.3 Verantwoording ................................................................................................................ 34

    2.4 Hero en Leander van Mousaios, naar het Nederlands vertaald ................................ 40

    3 Het verhaal van Hero en Leander. ........................................................................................... 56

    3.1 Strabo en Hero’s toren – een aitiologische mythe?....................................................... 56

    3.2 Een reconstrueerbaar Hellenistisch voorbeeld?............................................................ 60

    3.3 Overzicht van de literaire traditie ................................................................................... 63

    3.3.1 Vergilius – anonieme helden: iuvenis et virgo! ........................................................ 63

    3.3.2 Ovidius – Liefs, vanwege Hero en Leander. ............................................................. 65

    3.3.3 Antipater van Thessalonike – na(ar) Hero en Leander ........................................... 66

    3.4 Vergilius, Ovidius, Antipater en Mousaios: een verhaal in beweging ...................... 67

    3.4.1 Parallelle gedachten...................................................................................................... 67

    3.4.2 (On)vaste motieven ...................................................................................................... 71

    3.4.3 Opvallende overeenkomsten. ..................................................................................... 75

    3.5 Hero en Leander op toneel – een mimespel .................................................................. 76

    3.6 Hero en Leander in de beeldende kunsten – een prentenboek? ................................ 78

  • vii

    3.7 Getuigen op papyrus – resten van vergane glorie? ...................................................... 81

    3.7.1 Een obscure theatertekst .............................................................................................. 81

    3.7.2 Tien Leander-verzen .................................................................................................... 82

    3.7.3 Een waardige kandidaat? ............................................................................................ 83

    3.8 Conclusie ............................................................................................................................ 85

    4 Neoplatoons geïnterpreteerd .................................................................................................... 87

    4.1 Allegorische praktijken .................................................................................................... 88

    4.2 Mousaios en het christendom.......................................................................................... 91

    4.3 Tekstuele elementen ......................................................................................................... 94

    4.3.1 Mousaios en Proklos – oude bekenden? .................................................................... 94

    4.3.2 Homeros en Plato.......................................................................................................... 96

    4.3.3 Allegorische compositie ............................................................................................... 99

    4.3.3.1 Zielsleer ............................................................................................................... 104

    4.3.3.2 Enkele kanttekeningen bij de allegorische interpretatie ............................... 105

    4.4 Extratekstuele elementen ............................................................................................... 107

    4.4.1 “ Mousaios” als pseudoniem? ..................................................................................... 107

    4.4.2 Prokopios van Gaza als lezer? .................................................................................. 109

    4.5 Conclusie .......................................................................................................................... 111

    5 Slotwoord................................................................................................................................... 113

    6 Bibliografie ..................................................................................................................................... I

    6.1 Tekstuitgaven ....................................................................................................................... I

    6.1.1 Mousaios ........................................................................................................................... I

    6.1.2 Andere antieke en Byzantijnse auteurs ........................................................................ I

    6.1.3 Moderne auteurs ........................................................................................................... III

    6.2 Woordenboeken en lexica ................................................................................................ III

    6.3 Secundaire literatuur ........................................................................................................ IV

    7 Bijlage ........................................................................................................................................ VIII

  • 1

    Inleiding

    Deze verhandeling is in de eerste plaats een vertaalproject. Het is mijn opzet om het laatklassieke of vroeg-Byzantijnse Griekse epyllion Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον van Mousaios te vertalen naar een Nederlandse tekst die niet alleen naar inhoud equivalent is aan het geheel, maar ook de stilistische en poëtische kwaliteiten overbrengt. Vooraleer ik in hoofdstuk 2 deze vertaling zelf aan het woord laat, geef ik in een eerste hoofdstuk een inleiding op de dichter Mousaios en zijn epyllion. Ik ga in op de ontstaanscontext van een dergelijk epyllion door de dichter binnen een stijlrichting te situeren, binnen een school van dichters die belangrijke stilistische kenmerken delen. Daarna zal ik het genre kort behandelen, ingaan op de interne structuur van het gedicht en wijzen op enkele bijzonderheden van de stijl. Ten slotte behandel ik de rijke receptiegeschiedenis waaruit het literaire belang van Mousaios voor latere perioden blijkt, hoezeer de 19de en 20ste-eeuwse commentatoren het ook oneens zijn over zijn prestatie als dichter.

    In het tweede hoofdstuk staat het vertalen centraal. Eerst geef ik een overzicht van de Mousaiosvertalingen naar het Nederlands. In een vertaalverantwoording zet ik vervolgens uiteen hoe ik tewerk ben gegaan, met welke aspecten ik het meeste rekening gehouden heb, waar de grootste moeilijkheden lagen en vooral welke belangrijke vertaalkeuzes ik heb gemaakt om tot het huidige resultaat te komen. Ten slotte stel ik deze nieuwe vertaling aan u voor.

    Hoofdstukken drie en vier zijn bedoeld als korte essays, die elk ingaan op een belangrijke vraag binnen het onderzoek naar Mousaios’ Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον. Hoofdstuk drie behandelt de zoektocht naar de oerversie van het Hero en Leanderverhaal, het voorkomen van dit verhaal in de Griekse en Latijnse Oudheid en de verhouding tussen Mousaios en zijn bronnen. Deze vraag heeft vele – de meeste – onderzoekers geboeid, gefascineerd door een onbereikbaar origineel of net door de geniale vondsten van dichters die, door nuances toe te voegen, telkens een ander verhaal weten te vertellen. Het is mijn bedoeling hier een status quaestionis te geven, enkele kanttekeningen te maken bij de verschillende bestaande theorieën en de bevindingen uit heel verschillende onderzoeksgebieden (letterkundig onderzoek, papyrologische vondsten en artefacten uit de beeldende kunsten) met elkaar in verband te brengen.

    Hoofdstuk vier onderzoekt de stelling van Thomas Gelzer dat het epyllion als een Neoplatoonse allegorie geconcipieerd is en ook zo gelezen moet worden. Ik diep er de argumenten van Gelzer verder uit om ze dan aan een kritische bespreking te onderwerpen en na te gaan in hoeverre een dergelijke stelling houdbaar is en waar de grens tussen wetenschap en speculatie overschreden wordt.

    Een derde erg belangrijke vraag in het Mousaiosonderzoek is die van de correcte lezing. Vooral op het einde van het gedicht is de tekst in de meeste handschriften erg beschadigd of zelfs geheel afwezig. Ook over vele andere passages bestaat onenigheid over de geattesteerde variae lectiones en de gesuggereerde conjecturen. Zeker voor de laatste 30 verzen heeft dit ook zijn weerslag op de precieze inhoud van de tekst, aangezien de volgorde van de verzen erg onzeker is. De moderne tekstuitgaven (Orsini 1968, Kost 1972, Gelzer 1975,

  • 2

    Livrea-Eleuteri 1982, Hopkinson 1994) verschillen gevoelig op bepaalde punten. Orsini, Kost en Hopkinson signaleren bv. een lacune na vers 330, Gelzer past er de volgorde van de verzen drastisch aan, terwijl Livrea en Eleuteri de volgorde uit de meeste manuscripten behouden, hoewel dit voor een abrupte overgang zorgt. In deze verhandeling wordt deze problematiek niet behandeld. Voor de passages die ik in het onderzoeksgedeelte van mijn verhandeling bespreek, zijn de varianten in de tekst van minder belang. Als een varia lectio voor een geheel andere wending zou kunnen zorgen, wordt deze natuurlijk vermeld. Voor de vertaling is de precieze lezing natuurlijk wel cruciaal. Wij hebben ervoor gekozen de Teubneruitgave van Livrea en Eleuteri uit 1982 te gebruiken. Enkel Hopkinson heeft hierna nog een tekstuitgave van Mousaios verzorgd, nl. in zijn Greek Poetry of the Imperial Period, An Anthology uit 1994, maar wij verkiezen de Teubneruitgave van Livrea en Eleuteri omwille van het uitgebreide en nauwgezette tekstkritisch apparaat. Een kopij van de Griekse tekst in deze uitgave is in bijlage aan deze verhandeling toegevoegd.

  • 3

    1 Mousaios’ Hero en Leander

    Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον door Mousaios is de enige volledige behandeling van het verhaal van Hero en Leander die ons uit de Oudheid bewaard is. De liefdesgeschiedenis is alom bekend: Een jonge man, Leander uit Abydos, houdt van een mooie jonge priesteres van Aphrodite, Hero, die in een toren woont in Sestos aan de overkant van de nauwe Hellespont. Op een festival voor Aphrodite en Adonis ontmoeten ze elkaar en weet Leander Hero te verleiden. Een huwelijk is uitgesloten, want Hero mag als priesteres niet trouwen en haar ouders laten het niet toe. Ze houden hun liefde dus geheim. Om toch bij haar te kunnen zijn, zwemt Leander elke nacht de Hellespont over. Om hem daarbij te helpen, steekt Hero elke nacht een lamp aan als richtpunt voor de zwemmer. Op een stormnacht verdrinkt hij echter en wordt de lamp uitgeblazen door de wind. Hero stort zich van verdriet van haar toren en in de dood worden ze verenigd.

    Minder bekend is de verteller, Mousaios, die aan deze ongelukkige geliefden een epyllion gewijd heeft. Wanneer we zijn naam – al dan niet een pseudoniem – en de titel “γραμματικός” die enkele belangrijke manuscripten hem toebedelen1, buiten beschouwing laten, kunnen we stellen dat er helemaal niets geweten is over deze auteur. Het hoeft ons niet te verbazen dat deze schaarste aan informatie in de loop der eeuwen voor de meest uiteenlopende veronderstellingen over zijn identiteit heeft gezorgd. Bij de herontdekking van τὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον in het Westen werd in een Renaissanceroes enthousiast verkondigd, dat dit elegante gedicht ooit was neergepend door niemand minder dan de legendarische zangerdichter Mousaios uit Eleusis, de leerling en goede vriend van Orpheus, uit een mythisch tijdperk lang voor Homeros (of net diens tijdgenoot). Ovidius, die in twee elegische brieven (Heroides XVIII en XIX) met het verhaal van Hero en Leander experimenteert, zou zich door deze legendarische zanger hebben laten inspireren.

    De titel “γραμματικός” wijst op een minder tot de verbeelding sprekende realiteit, namelijk op het beroep van schoolmeester en dus ook op een datering in een historisch tijdperk. Het ontbreken van deze beroepsaanduiding in de belangrijkste en omvangrijkste groep manuscripten, waaronder ook de oudste ons bekende, zou erop kunnen wijzen dat de identificatie van Mousaios als mythische zanger al vroeger bestond en ervoor gezorgd heeft dat de hem ‘onwaardige’ titel “γραμματικός” net om die reden geschrapt werd.2

    Op basis van tekstuele kenmerken – de 343 hexameters van Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον vormen immers de enige min of meer betrouwbare bron over hun auteur – zag Isaac Casaubonus in 1583 voor het eerst opnieuw het verband met de late Griekse Epiek en de

    1 Namelijk de twee 14de eeuwse manuscripten uit de Napolitaanse overlevering, cod. Palatinus 43 (P) en cod. Neapolitanus II D (N) en de codex Vaticanus 915 (V), eveneens 14de eeuw. (zie: Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 16; Eleuteri, Storia della tradizione manoscritta di Museo, 1981) 2 Kost, Mousaios, Hero und Leander, 1972, p. 16: Dieser Zusatz fehlt in vielen Handschriften der Oxford-Klasse (u.a. in dem ältesten Zeugen B (Bodleianus Baroccianus 50, uit de 10de eeuw) und in den Parisini.) Man kann dieses Fehlen damit erklären daß man in dem verfasser schon früh den mythischen Musaios sah, den man sich scheute als Grammatiker zu bezeichnen.

  • 4

    school van Nonnos van Panopolis.3 Deze Novus Homerus van de late Oudheid, de laatste grote innovator van de Griekse hexameter, heeft door het invoeren van nieuwe metrische regels en een nieuwe epische kunsttaal een duidelijke stempel gedrukt op zo goed als alle poëzie uit zijn eigen periode en lang daarna. Een metrisch onderzoek wijst duidelijk uit dat Mousaios één van zijn trouwste navolgers was. Lexicale verwantschap en duidelijke intertekstualiteit zijn verdere aanwijzingen in die richting. Mousaios dient dus ná Nonnos’ eerste werk te worden gedateerd. Men neemt aan dat diens Dionysiaka en Parafrase van het Johannesevangelie tussen 430 en 470 n. Chr. gepubliceerd zijn. Als terminus ante quem kunnen we verschillende auteurs aanroepen, onder meer Kollouthos, die volgens de Souda onder Keizer Anastasios (491-518 n. Chr.) gepubliceerd heeft en duidelijk bij Mousaios te leen gaat. Mousaios moet dus in de 2de helft van de 5de eeuw geleefd hebben en zijn epyllion geschreven hebben.

    Het hoeft niet noodzakelijk iets te betekenen dat van Prokopios van Gaza (465-528 n. Chr.) twee brieven zijn bewaard, gericht aan een zekere Mousaios (brieven 147 en 165); Μουσαῖος was namelijk geen uitzonderlijke naam. De vermelding in één van die twee brieven (brief 147) van een “βίβλον” dat “τι καὶ μουσικὸν” is (een lezersreactie op Τὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον?), samen met het gegeven dat de poëzie van de School van Gaza een Nonniaanse inslag had en dat de geleerde dichtersschoolmeesters er zich wel eens “γραμματικός” lieten noemen, doet vermoeden dat het om onze Mousaios gaat, maar het bewijst natuurlijk niets.

    Een tweede gedicht, veel korter maar eveneens in hexameters, dat soms aan Mousaios wordt toegeschreven is A.P. IX, 362 Alpheion en Arethousa. Er wordt aangenomen dat dit gedicht, als het niet door onze Mousaios zelf geschreven is, toch uit zijn onmiddellijke omgeving komt.4 Een bron voor Mousaios of – waarschijnlijker nog – een vroege imitator? Dit gedicht verbindt onze Mousaios opnieuw met Prokopios van Gaza, aangezien deze het citeert in de eerste brief van zijn collectie. Aangezien het auteurschap van Mousaios erg omstreden is wordt Alpheion en Arethousa hier niet verder behandeld.

    Wat wel vaststaat, is dat Mousaios het verhaal van Hero en Leander een grote bekendheid heeft gegeven. Hij werd vrijwel onmiddellijk door andere geleerde dichters nagevolgd en bleef gedurende de Byzantijnse periode populair in de Griekse wereld. In de renaissance van het Westen werd hij enthousiast vertaald, uitgegeven en bestudeerd. Met de realistische en, zo blijkt, correcte datering van Mousaios in de 5de eeuw n. Chr., als leerling van Nonnos, brak de betovering echter en verdween de enorme interesse. Verworpen als een steriel product uit een periode van verval werd Τὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον lange tijd veel minder bestudeerd. Romantische zielen als Byron bleven echter vallen voor de charmes van het verhaal en de verhaalstof is altijd even populair gebleven. Mousaios’ verwerking van die stof kende vele tegenstanders, maar oogstte eveneens bewondering. J. A. Symonds beschreef Tὰ καθ’ Ἡρὼ

    3 Casaubonus, Notae ad Diogenis Laertii libros, 1583 (in: Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 15) Aangezien de publicatie niet over Mousaios zelf ging, bereikte deze opmerking slechts moeizaam het publiek van Mousaioslezers, commentatoren en uitgevers. In 1616 kon Chapman zijn Mousaiosvertaling nog steeds deze ronkende titel meegeven: The Divine Poem of Musaeus. First of all Books. 4 Brioso Sanchez, Sobre la autoritá de AP 9.362, Habis 27 (1996), p. 247-61.

  • 5

    καὶ Λέανδρον als “the last pure rose of a Greek summer”5, voor Erwin Rohde was het “das erfraulichste Denkmal aus diesem Greisenalter der griechischen Dichtkunst”6 Met nog andere grote namen als Lessing, Goethe, Byron, Keats, Schiller en Nietzsche verkeren zij in goed gezelschap.

    1.1 De vijfde eeuw en de school van Nonnos

    In de 4de en 5de eeuw n. Chr. na de vooral prozaïsche 2de Sofistiek was er een heropbloei van de Griekse poëzie. Vooral Egypte kende een enorme poëtische bedrijvigheid.7 Alexandrië was al eeuwenlang een cultureel centrum, terwijl Konstantinopel op dit moment nog nauwelijks op de culturele kaart stond; Rome werd door Barbaren bedreigd en Athene had veel van haar vroegere glorie verloren. Er werd vooral veel gelegenheidspoëzie geschreven door beroepsdichters, die hier een geldelijke vergoeding voor in de plaats kregen, rondreisden en overal hun diensten aanboden. Deze dichters waren geschoold bij de γραμματικοί, pasten hun aangeleerde kennis toe en volgden trouw de voorschriften op: zowel die van hun leermeesters als die van de grote voorbeelden uit het verleden. Van deze schoolse epigonenpoëzie is nauwelijks iets bewaard.8

    Meer ambitieuze dichters zoals Nonnos van Panopolis, Kollouthos, Triphiodoros en ook onze Mousaios waren eerder uitzondering dan regel, maar hebben wel een grote rol gespeeld in de creatie van een nieuwe poëzie, die aan het hof van Justinianus haar hoogtepunt zou kennen en tot in de 7de eeuw, met Georgios Pisides invloedrijk zou blijven.9 Zij schreven anders dan hun tijdgenoten niet over contemporaine maar over mythologische onderwerpen en staken aloude verhalen in een nieuw jasje. De Trojaanse cycli en de avonturen van Dionysos waren favoriete onderwerpen voor hun epen. Nonnos was de belangrijkste dichter onder hen en is met de 48 boeken van de Dionysiaka en de Parafrase van het Johannesevangelie heel invloedrijk gebleken. Hij was een grote vernieuwer van metriek, vocabularium en stijl en werd vaak nagevolgd. Mousaios wordt beschouwd als één van zijn trouwste en meest succesvolle ‘leerlingen’. Uit conventie spreken wij over ‘de school van Nonnos’, maar over schoolse activiteiten en bijeenkomsten zijn er geen attestaties bewaard. De veronderstelling dat Nonnos de leermeester was van zijn navolgers berust enkel op die navolging zelf. 10

    5 Symonds, Studies of the Greek Poets II, 1893, p. 345. (in: Norwood, Hero and Leander, Phoenix IV (1950), p. 9) 6 Rohde, Der Griechische Roman und seine Vorläufer, 1876, p. 133. 7 Eunapios, Vita Soph. X, 7, 12 (omstreeks 400 n. Chr.): ἐπεὶ τά γε κατὰ ῥητορικὴν ἐξαρκεῖ τοσοῦτον εἰπεῖν ὅτι ἦν Αἰγύπτιος. τὸ δὲ ἔθνος ἐπὶ ποιητικῇ μὲν σφόδρα μαίνονται. 8 Cameron, Wandering Poets, A Literary Movement in Byzantine Egypt, Historia 14 (1965), p. 471-508. 9 Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 44. 10 Triphiodor wordt meestal als aanhanger van de School van Nonnos genoemd, maar zou volgens een recente papyrusvondst (Pap. Ox. 2946) een eeuw vroeger kunnen gedateerd worden. Die datering op basis van het schrift is weliswaar erg onzeker, maar het is zeker wel zo dat Nonnos inspeelde op een poëtische evolutie die al langer bezig was, bijvoorbeeld bij Claudianus, die zijn meesterwerk weliswaar in het Latijn schreef. Ook Quintus van Smyrna verdient hier een vermelding. (Alsina, La

  • 6

    1.1.1 Nonniaanse metriek en stijl

    De hexameter van Nonnos is een verzoeningspoging tussen de antieke hexameter en de nieuwe, al Byzantijnse uitspraak ervan, waarbij het melodische accent een klemtoon is geworden en het verschil tussen lange en korte lettergrepen waar de metriek op gebaseerd was, niet meer hoorbaar is. Hij bouwde hiermee voort op de eerdere beperkingen die Kallimachos al aan de homerische hexameter had opgelegd. Deze nieuwe hexameterhervorming bestond onder meer uit een vermindering van het aantal spondeeën (nooit twee na elkaar aan het begin van een vers en vermeden voor een cesuur). In plaats van de ruime waaier aan mogelijkheden, 32 mogelijke combinaties van dactylen en spondeeën, zijn er bij Nonnos slechts 9 overgebleven. Dit zorgt er onvermijdelijk voor dat de verzen metrisch monotoner worden dan dewelke wij uit Homeros en de Hellenistische periode gewoon zijn. Een teveel aan metrisch identieke verzen zorgt voor een dreun wanneer wij enkel de metrische heffingen lezen, maar het accent speelt hier natuurlijk ook een steeds grotere rol. Proparoxitona mochten bijvoorbeeld enkel onder strikt bepaalde voorwaarden voorkomen, werden vermeden op het einde van een vers en verkozen vlak voor een sterke cesuur. Na een spondee in de tweede of vierde voet was een woordeinde uitgesloten. Monosyllaben mochten enkel aan het einde van een vers voorkomen, als er ook een bucolische diairese aanwezig was.11

    De Nonniaanse stijl bestond uit meer dan uit een metrisch keurslijf alleen. Aan de Alexandrijnen ontleenden de Nonnianen de geleerde methoden om woorden samen te stellen en samen te gebruiken. Nonnos voegde er nog een hele reeks nieuwe combinaties aan toe. In de directe rede is een grote invloed van het proza uit de late 2de Sofistiek aanwezig. Wanneer de personages spreken is dat meestal in monologen die retorisch zijn opgebouwd rond paradoxen en een pun maken. Ondanks belangrijke invloeden van buitenaf had de Nonniaanse stijl een grote eigenheid en een vernieuwend karakter.12 In hun vocabularium waren de Nonniaanse dichters extravagant. Vaak ontleenden ze woorden aan een homerisch lexicon om zo hun geleerdheid te demonstreren. Hoe zeldzamer hoe liever! Meer voor de hand liggende woorden gebruikten zij in hun meest uitzonderlijke betekenis. De basiswoordenschat met woorden als “ἄγαθος” en “ἄνθρωπος” verdween en werd door veel opvallendere en expressievere woorden vervangen, vaak neologismen of nieuwe combinaties met eeuwenoude stammen. Werkwoorden van beweging doken op in geheel onbeweeglijke passages en het werd een kunst de hexameters op te vullen met een minimum aan – indrukwekkend lange – woorden (soms slechts vier of vijf).13

    De sleutel om zijn stijl te interpreteren wordt door Nonnos zelf in de proloog van zijn Dionysiaka aangereikt: v. 15 “ποικίλον εἶδος ἔχων, ὅτι ποικίλον ὕμνον ἀράσσω”. De

    épica Griega tardía, ÉClas 65 (1972), p. 160-161 en Braden, The Classics and English Renaissance poetry, 1978 p. 70-71) 11 Een handige samenvatting van de metrische hervormingen van Nonnos bij Alsina (La épica Griega tardía, ÉClas 65 (1972), p. 155-158 en Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 53-55. 12 Treffend omschreven in: Bernhardy, Grundriss der Griechischen Litteratur, 1856, p. 318-346: Mythographisches Epos: Schule des Nonnus. 13 Braden, The Classics and English Renaissance poetry, the Divine poem of Musaeus, 1978, p. 71-72.

  • 7

    retorische term voor variatie (“ποικίλος”) staat hier voor een complexe taal, een wisselende toon en een sterk variërend verteltempo. De stijl is barok, met een voorkeur voor originele epitheta en heeft een hoog poëtisch gehalte, waarbij de stijlfiguren boven de syntactische samenhang lijken te staan. Er wordt een kunstmatig formulaire taal gecreëerd, waar vervolgens eindeloos op gevarieerd wordt.14

    1.1.2 Mousaios in de School van Nonnos

    Mousaios is op metrisch vlak (samen met Pampreios) de trouwste leerling van Nonnos.15 Dit metrische keurslijf is dan ook veel aangewend om conjecturen in de tekst van Mousaios te maken. Ook op lexicaal en syntactisch vlak beheerst Mousaios de stijl van Nonnos op meesterlijke wijze, wat tot Schwabes conclusie heeft geleid dat Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον voor een Nonnos-cento kan gehouden worden.

    Itaque illud de Hero et Leandro carmen omnium temporum laudibus summis ornatum paene pro centone habendum est Nonniano, sed quem doctus et intelligens grammaticus composuerit.16

    Mousaios heeft inderdaad op een indrukwekkend aantal plaatsen woorden, combinaties van woorden en syntactische structuren van Nonnos overgenomen of nagebootst.17 Het meest in het oog springende voorbeeld is natuurlijk het openingsvers van Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον, dat net als Nonnos’ Dionysiaka met “Εἰπέ, θεά” begint en ook naar opbouw duidelijk op de Dionysiaka gebaseerd is.

    Nonnos, Dionysiaka, v. 1 Εἰπέ, θεά, Κρονίδαο διάκτορον αἴθοπος εὐνῆς

    Mous., v. 1 Εἰπέ, θεά, κρυφίων ἐπιμάρτυρα λύχνον ἐρώτων

    Soms is een volledig vers opgebouwd uit twee halve verzen van Nonnos. Een mooi voorbeeld van een dergelijk Nonniaans knip- en plakwerk is het volgende.

    Mous., v. 214 οὐ θρασὺν Ὠρίωνα καὶ ἄβροχον ὁλκὸν Ἁμάξης

    De eerste vershelft komt uit boek XX, v. 83, de tweede uit boek XXIII, v. 295.

    Nonnos, Dionysiaka XX, v. 83 οὐ θρασὺν Ὠρίωνα δυσίμερον, οὐ πρόμον Ἥρης XXIII, v. 295 ἄξονος ἄκρα κάρηνα καὶ ἄβροχον ὁλκὸν Ἁμάξης·

    14 Alsina, La épica Griega tardía, ÉClas 65 (1972), p. 153-162; Hopkinson, Greek Poetry of the Imperial Period, An Anthology, 1994, p. 122-123; Saïd, Histoire de la literature grecque, 1997 p. 534-539. 15 Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 53. Slechts één vers wijkt af van de 9 hexametermogelijkheden die Nonnos toeliet, nl. v. 342, waar 2 spondeeën op elkaar volgen. 16 Schwabe, De Musaeo Nonni imitatore liber, 1876, p. v. 17 Schwabe, De Musaeo Nonni imitatore liber, 1876, p. iv : Sunt versus paene toti, sunt formulae et locutiones innumerabiles, sunt clausulae versuum quae omnia Musaeus a Nonno sumpsit: est quasi color idem utriusque poetae. Voces denique quibus utitur Musaeus paucissimis exceptis Nonnicae sunt. Enkele uitgewerkte voorbeelden van Mousaios’ spel met Nonnos’ verzen bij Braden, The Classics and English Renaissance poetry, The divine poem of Musaeus, 1978, p. 68-70 en natuurlijk ook bij Schwabe zelf en Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, telkens ad. loc.

  • 8

    Mousaios past regelmatig verzen van Nonnos aan tot ze in de nieuwe context passen en varieert op zijn lexicale combinaties zoals Nonnos zelf ook doet.18 Het gebruikte vocabularium voor Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον is grotendeels ook bij Nonnos terug te vinden, met eenzelfde voorkeur voor zeldzame woorden in zeldzame betekenissen.

    Ook een aantal opvallende stilistische aspecten van Mousaios zijn aan Nonnos ontleend. Beide dichters delen een voorkeur voor hypallagen, eindeloze herhalingen, opvallende epitheta, gelijktijdigheidsfiguren, antithesen en opvallende klankspelletjes. De uiteenplaatsing van substantieven en hun attributen in omringende constructies die aan het Latijnse ‘gulden vers’ doen denken, is een typische eigenschap voor Mousaios, die hij aan Nonnos ontleent, maar waarbij hij in zijn overvloedig gebruik ervan zijn meester ver overtreft.19

    De eerste negen verzen kunnen voor veel van deze stilistische eigenschappen als voorbeeld dienen. Een korte stilistische analyse:

    Εἰπέ, θεά, κρυφίων ἐπιμάρτυρα λύχνον ἐρώτων καὶ νύχιον πλωτῆρα θαλασσοπόρων ὑμεναίων καὶ γάμον ἀχλυόεντα, τὸν οὐκ ἴδεν ἄφθιτος Ἠώς, καὶ Σηστὸν καὶ Ἄβυδον, ὅπῃ γάμος ἔννυχον Ἡροῦς νηχόμενόν τε Λέανδρον ὁμοῦ καὶ λύχνον ἀκούω, λύχνον ἀπαγγέλλοντα διακτορίην Ἀφροδίτης, Ἡροῦς νυκτιγάμοιο γαμοστόλον ἀγγελιώτην, λύχνον, ἔρωτος ἄγαλμα, τὸν ὤφελεν αἰθέριος Ζεὺς ἐννύχιον μετ’ ἄεθλον ἄγειν ἐς ὁμήγυριν ἄστρων

    Opvallend zijn hier de constante herhaling van de elementen licht en donker. Het naast elkaar plaatsen van opvallende tegenstellingen is één van Mousaios’ favoriete stijlfiguren. In dit korte stukje komen zes evocaties van “donker” (duister, nacht, …) en evenveel vermeldingen van “licht” naast elkaar voor. Woorden met dezelfde woordstammen komen telkens terug, niet alleen de afgeleiden van “νύξ”, maar ook die van “γάμος” en “ἄγγελος”. En alsof dat nog niet voor genoeg herhaling van dezelfde klanken zorgt, worden de klanken uit “λύχνον” en “νύχιον”, “γάμος” en “ἄγγελος” telkens opnieuw opgeroepen, in “ἀχλυόεντα”, “ἄγαλμα” en “ἄγειν” bijvoorbeeld. Doorheen het hele gedicht wordt er enorm met klanken gespeeld, worden vaak kort opeen dezelfde woorden herhaald en komen met een zekere regelmaat ook dezelfde gedachten terug. Zo komt deze “τὸν οὐκ ἴδεν ἄφθιτος Ἠώς”, terug op v. 282-283 als “οὐδέ ποτ’ Ἠὼς | νυμφίον εἶδε Λέανδρον ἀριγνώτοις ἐνὶ λέκτροις” en met een tragisch effect omgedraaid op het einde als “ἤλυθε δ’ Ἠριγένεια καὶ οὐκ ἴδε νυμφίον Ἡρώ” (v. 335). Zoals in een proloog van een epyllion past, wordt hier het onderwerp voorgesteld. Voor Mousaios volstaat het echter niet één onderwerp mee te delen; hij geeft er vier, en herhaalt ze vervolgens in omgekeerde volgorde maar anders geformuleerd: een kunstige chiastische constructie.

    18 Mooie voorbeelden zijn v. 341 dat geheel naar Nonnos, Dionysiaka, XXVIII, v. 218 is gevormd en v. 56, een variatio op Nonnos Dionysiaka IX, v. 104; XVIII, v. 353; XXVIII, v. 227, XXX, v. 255; XXXIII, v. 24 én XL, v. 414. 19 Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972 p. 45-53.

  • 9

    Ἠώς, die gedurende het hele epyllion haar traditionele functie als “ochtendgloren” behoudt, komt bij Mousaios regelmatig in plaats van de Helios, de zonnegod voor20. Helios is traditioneel degene die alles ziet wat er zich op aarde en zelfs op de Olympos afspeelt. Eos neemt die rol hier over, maar ziet ironisch genoeg helemaal niets van wat er zich tussen de geliefden afspeelt. De vervanging van Helios door Eos, heeft waarschijnlijk ten dele te maken met de treffende naamgelijkenis met ‘Hero’, die er hier niet toevallig net onder staat. Van dit klankspel maakt Mousaios regelmatig gebruik en een metonymische betekenisverschuiving van Eos naar Helios is heel erg typisch voor zijn geleerde taalgebruik.

    “Ἄφθιτος” (ν. 4) en “αἰθέριος” (ν. 8) zijn epitheta. “Νυκτιγάμοιο” is een eigen vondst, een neologisme met zowaar een homerische genitiefuitgang. Bij “νύχιον πλωτῆρα θαλασσοπόρων ὑμεναίων” is er een hypallage en zou “θαλασσοπόρoν” grammaticaal correcter zijn. Hier geen neologisme, maar wel een zeldzame samenstelling naar analogie met “ποντοπόρος”.

    De invloed van Nonnos op Mousaios is in elk geval erg groot, maar een zuiver centonist is Mousaios zeker niet, aldus de conclusie van Kost en Braden.

    Kost: Von einer bloßen Phrasenübertragung kann schon deshalb keine Rede sein, weil er die nonnische Dichtung wie ein Instrument bis in letzte Feinheiten der Prosodie und Metrik beherrscht, und nur auf Grund volkommener Aneignung ist es möglich, daß er sich so frei bewegt und sein Material so gewandt zu nutzen wußste.21

    Braden: Mousaios is not so much quoting Nonnos as writing according to the same rules.22

    Een eerste opvallend verschil tussen beide dichters is de omvang van hun werk. Nonnos’ Dionysiaka is “mit 21382 Versen das längste Gedicht aus der Ant. Überl.”23; Mousaios schreef een epyllion dat amper 343 verzen lang is. Kost wijst erop dat ook op microniveau, wanneer beide dichters een gelijkaardige vergelijking maken, Nonnos daar meer dan dubbel zoveel verzen aan besteedt.24 Mousaios’ veel beknoptere vertelstijl en sneller handelingsverloop wordt algemeen als één van zijn grote verdiensten gezien. Door een epyllion en geen epos te schrijven staat Mousaios natuurlijk in een deels andere traditie, die ook haar sporen nalaat. De relatieve soberheid van Mousaios t.o.v. de meer bombastische Nonnos zorgt ervoor dat de appreciatie voor de ‘leerling’ meestal groter is dan die voor de ‘leraar’.25

    20 Zo in v. 110: κατήιεν εἰς δύσιν Ἠώς, v. 192: ἀεὶ δ’ ἀνὰ νύκτα καὶ ἠῶ en v. 288: κατελθέμεν εἰς δύσιν ἠῶ. 21 Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 44. 22 Braden, The Classics and English Renaissance poetry, The divine poem of Musaeus, 1978, p. 68-70. 23 Fornaro, DNP 8 (2000), s.v. Nonnos, p. 995-999. 24 Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 44-45. 25 Een uitzondering in dit opzicht is Von Wilamowitz-Moellendorf, Die griechische und lateinische Literatur und Sprache, 1907, p. 217-218, die Mousaios weliswaar als een betere leerling van Nonnos omschrijft dan Triphiodoros en Kolluthos (“das Lesen nicht wert”), maar toch zeker als de mindere van zijn leermeester: Der unverwüstliche Stoff, der immer wieder die Dichter reizt, ist ganz ohne Gefühl und Erfindsamkeit abgehandelt. Weder des Meeres noch der Liebe Wellen rauschen darin, sondern nur die Hexameter rollen ihrer monotomen Gang, einerlei, ob sie Sehnsucht oder Sturm schildern wollen. Es mag sein

  • 10

    Schwabe: Musaeus est quo nullus e Nonni sectatorum numero Nonno sit similior, etsi non caeco imitandi impetu proruit, sed bono iudicio usus illius abundantia loquendi vitata quae apud magistrum repperit temperavit ramulos ubique luxuriantes resecans.26

    Orsini: La mérite de Musée est d’avoir su éviter les excès et les défauts de son chef d’ecole et d’avoir opéré un choix heureux dans les richesses de vocabulaire et de style que celui-ci avait créées.27

    Mousaios maakt geen inhoudelijke referenties aan Nonnos. Wanneer hij zijn andere grote voorbeelden citeert, speelt de inhoud daarentegen wel mee. Op inhoudelijk vlak waren vooral Achilles Tatios en Homeros’ Odyssee belangrijk. Wanneer Mousaios afwijkt van zijn Nonniaanse woordenschat is het dan ook meestal om een link te leggen met een van hen. Schwabe maakt terecht de opmerking dat Mousaios hierin niet afwijkt van de leer van zijn meester, aangezien Nonnos op een gelijkaardige manier zijn vele voorbeelden incorporeerde.28

    1.2 De traditie van het Hellenistische epyllion29

    Anders dan zijn leermeester Nonnos staat Mousaios in de traditie van het epyllion, een traditie die zoals gezegd in Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον zeker zijn sporen nalaat en mede verantwoordelijk is voor de relatieve soberheid van het gedicht en de geringe omvang.

    De eerste epyllia, korte verhalende gedichten in de epische versmaat, ontstonden in de Hellenistische periode als een kruisbestuiving van verschillende genres en uit een voorkeur voor kortere, lichtvoetige maar erg geleerde poëzie. Het epyllion is verwant met de narratieve homerische hymnen en de narratieve passages bij Hesiodos en wordt gekenmerkt door een lichtere en meer realistische stijl (dan het epos), waardoor epische helden in een epyllion vaak onheroïsch overkomen. De opvallende eigenschap dat de helden en heldinnen regelmatig in een apostrofe door de verteller worden aangesproken, is uit de traditie van de hymne afkomstig. De helden in kwestie zijn in de regel mensen (en geen goden, zoals in de hymne) en vaak staat de heldin centraal. De omvang varieert maar meestal blijft het bij 400 tot 500 verzen. De oudste epyllia, de ‘epische idyllen’ van Theokritos en de Hekale van Kallimachos, behandelen korte passages uit het levensverhaal van een grote held, respectievelijk Herakles en Theseus. Door de grote invloed van de Hekale is het vanaf dan de mode om in een epyllion ook een ingebed verhaal op te nemen. Een later voorbeeld van een dergelijk epyllion is Catullus’ Carmen 64 waar een bedsprei op het huwelijksbed van Peleus

    daß dieser Versbau einen Leser zunächst befängt; aber dann wende er sich zu dem Meister und doch wohl auch Erfinder, Nonnos von Panopolis, dem letzten Stillkünstler der Hellenen. 26 Schwabe, De Musaeo Nonni Imitatore Liber, 1876, p. iv. 27 Orsini, Musée, Hero et Leandre, 1968. Dezelfde opmerking vinden we ook al bij Rohde, Der Griechische Roman und seine Vorläufer, 1876, p. 133 en later nog bij Alsina, La épica Griega tardía, ÉClas 65 (1972) p. 162. 28 Schwabe, De Musaeo Nonni Imitatore Liber, 1876, p. iv. 29 Voor deze korte schets van de geschiedenis van het Griekse (en Latijnse) epyllion baseer ik mij op Crump, The epyllion from Theocritus to Ovid, 1978 en Gutzwiller, Studies in the Hellenistic Epyllion, Beiträge zur Klassischen Philologie 144, 1981. Epyllia uit de late Oudheid worden nergens vermeld, maar het is duidelijk dat de geschetste traditie doorwerkt bij Mousaios.

  • 11

    en Thetis de aanleiding geeft het verhaal van Theseus en Ariadne te vertellen. Vaak worden ook ἐκφράσεις in het verhaal opgenomen.

    Het epyllion heeft echter een behoorlijke evolutie doorgemaakt. Euphorion en Parthenios spelen een belangrijke rol voor de latere ontwikkelingen. Zij zijn tevens de link tussen de Griekse en de Latijnse traditie. Vóór hen werd meestal een detail uit een canoniek heldenverhaal dieper uitgewerkt, ná hen afgeronde gehelen, meestal minder bekende liefdesverhalen. Van Parthenios is bekend dat hij een verzameling liefdesverhalen heeft geschreven, die als onderwerpen voor dergelijke epyllia zouden kunnen dienen. I.p.v. de kleine kantjes van grote helden, die we bij de voorgaande categorie terugvonden, staan hier vaak de heroïsche kanten van kleine mensen centraal, die tot een nieuwe soort tragische helden worden opgeheven. Het is duidelijk dat Mousaios’ Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον, als liefdesverhaal eerder in deze laatste traditie thuishoort. Het heroïsche karakter ervan wordt door Somville behandeld. Hij heeft het over heroïserende elementen in het verhaal zoals de katasterismos, de heroïsche beproeving (tocht over zee) en tenslotte de tragische dood die de elementen θάλαμος en θάναθος in de liebestod samenbrengt.30

    Naast de Nonniaanse en ‘klein-epische’ invloeden oefent ook de traditie van de Griekse Roman een grote invloed uit op Mousaios. Achilles Tatios is één van Mousaios’ grote voorbeelden en de ontluikende liefde van Hero en Leander heeft veel kenmerken gemeen met die van de helden en heldinnen uit deze populaire romantische avonturenverhalen. Uit de receptie van Mousaios in de Byzantijnse roman blijkt dat ook de latere romanschrijvers Mousaios als een na te volgen voorbeeld uit de eigen romantraditie beschouwden.31

    1.3 Structuur en compositie

    Het epyllion Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον valt in enkele grote delen uiteen. Eerst krijgen we natuurlijk de proloog (v. 1-15) en samenhangend daarmee een inleidende situatieschets met voorstelling van de personages (v. 16-29), waar onder meer een opdracht aan de lezer (v. 23-26) en een vraag die het verhalende gedeelte op gang moet trekken (v. 28-29), in zijn opgenomen. Pas vanaf v. 42 begint het handelingsverloop van ons verhaal. De meer gedetailleerde beschrijving van Hero (v. 29-41) kunnen we eventueel nog tot het inleidende deel rekenen.

    De proloog is klassiek opgebouwd. Een traditionele aanroeping van de muze wordt gevolgd door het onderwerp (meerdere in dit geval). De hernieuwde vraag om inspiratie op v. 14 doet denken aan Odyssee I, v. 10 en de openingsvraag op v. 28-29 is een vast onderdeel van elke klassieke proloog naar het voorbeeld van Ilias I, v. 8. Ook de voorafspiegeling van de tragische afloop (v. 15, v. 27) horen hier zeker thuis. Het ingebed ἐγκώμιον op de lamp (v. 8-13) is opmerkelijk, maar een begrijpelijke keuze: Het verzoek om van een lamp een ster te maken is, wanneer later in het gedicht blijkt dat de lamp als ster gebruikt wordt (v. 213), natuurlijk erg toepasselijk. Een dergelijke versterring is niet zonder precedenten. De

    30 Somville, Héro et Léandre: un example d’héroïsation tardive, in : Héros et héroïnes, Kernos suppl. 10 (2000), p. 241-246. 31 Orsini, Musée, Hero et Leander, Budé 1968, p. xv ; Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972 , p.29-30.

  • 12

    bekendste dergelijke poëtische katasterismos is Kallimachos’ versterring van de haarlok van zijn koningin, Berenike II.

    Het belang van de lamp wordt hier enorm benadrukt, meer dan in de rest van het epyllion. Het woordje “λύχνος” wordt in de eerste acht verzen maar liefst vier keer gebruikt. Na de traditionele aanroeping van de muze volgt als eerste onderwerp de lamp. Vervolgens komen zwemmer (= Leanders overtocht), de bruiloft en de locatie (Abydos en Sestos) aan bod, waarna Mousaios in tegenovergestelde richting opnieuw begint: plaats, huwelijk, zwemmer, lamp. (cf. supra, de chiastische constructie). Over het eerste en dus tegelijk het laatste onderwerp kan hij vervolgens nog even uitwijden. De lamp is het enige onderwerp dat in de proloog een dergelijke uitwerking krijgt. Braden merkt op dat het woord “λύχνος” uit een onepisch en zelfs komisch register komt, maar dat komedie hier zeker niet de bedoeling was. In de proloog wordt de licht-donkertegenstelling optimaal uitgewerkt, het klankspel dat hier een grote rol speelt hebben we reeds besproken.32

    Wanneer pas vanaf v. 42 het handelingsverloop echt begint met de aankomst van de eerste feestelingen op het religieuze festival voor Aphrodite, is 1/8 van het epyllion al voorbij. We kunnen dus zeker zeggen dat de proloog (15 van de 343 verzen) en het inleidende gedeelte (tot v. 29 of v. 41, naar believen) naar verhouding vrij lang zijn uitgevallen. Het verhalende gedeelte zelf lijkt onevenwichtig opgebouwd. Drie scènes worden uitgebeeld: de eerste ontmoeting (42-231), de eerste overtocht en liefdesnacht (232-288) en de fatale zwemtocht in de storm (289-323).33 Aan de eerste ontmoeting wordt veruit de meeste aandacht besteed. Deze opvallende asymmetrie is door criticasters meestal in het nadeel van Mousaios aangewend. Zij verwijten hem de lange ontmoetingspassage zonder echte handelingen, een oppervlakkige karakterisering en de grote vaart die het verhaal neemt wanneer het met de zwemtocht eindelijk zijn ‘centrale punt’ bereikt heeft. Als voorbeeld van een dergelijke kritiek citeren wij Knaack, die Mousaios kleinerend “der Stümper” noemt omwille van zijn “auffallende Mißverhältnis” in de compositie.

    Nach der pomphaften Einleitung zu dem sestischen Adonisfeste (42-54) erwartet man die Heldin als Aphroditepriesterin irgendwie handelend auftreten zu sehen. Jedoch thut sie, wie Oder treffend bemerkt, überhaupt nichts. […] Hier ist ein Vergleich mit Grillparzers Hero in ‘des Meeres und der Liebe Wellen’ recht lehrreich. […] Endlich geht er ihr nach und zieht sie am Gewande ins Innere de Tempels (119) – und von dem gar nicht näher beschriebenen Adonisfeste ist keine Rede mehr. Das ist doch an Mangel an Gestaltungskraft, der durch das rauschende Pathos der Darstellung nur schlecht verdeckt wird. Endlich, nach den Reden Heros und Leanders, die im Verhältnis viel zu breit ausgesponnen sind, kommt der Stümper auf das eigentliche Thema und schlägt nunmehr ein schnelleres Tempo an: man

    32 Over de opbouw van de proloog: Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 118-154, Braden, The Classics and English Renaissance poetry, The divine poem of Musaeus, 1978, p. 59-63. 33 Deze onderverdeling is door Knaack voor het eerst zo uiteengezet (Knaack, Hero und Leander, in: Festgabe für F. Susemihl, 1898, p. 49) en wordt onder meer door Norwood (Hero and Leander, Phoenix 4 (1950) p. 9-19), Kost (Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 24) en Gelzer (Hero and Leander, Loeb 1975, p. 311) onderschreven.

  • 13

    fühlt, dass es ihm daran lag, seine Aufgabe eilig zu Ende zu führen. So hinterläßt das ganze Gedicht durch seinen ungeschickte Kompostion keinen erfreulichen Eindruck.34

    Recentere commentatoren zoals Kost (1972) en Gelzer (1975) nuanceren wel belangrijke punten van dit harde 19de-eeuwse commentaar – zij zullen bijvoorbeeld niet stellen dat Mousaios aan Grillparzers levendigheidscriteria moet voldoen35 – maar de algemene negatieve benadering t.o.v. de compositie, het gebrek aan levendige en realistische details en de lang uitgesponnen ontmoetingsscène blijft in hun onderzoek aanwezig.36 Het vermeende gebrek aan levendige details leidt zelfs tot Gelzers conclusie dat er meer aan de hand moet zijn en dat een Neoplatoonse betekenislaag onder die oppervlakkige gebreken verscholen ligt (cf. infra).37

    Norwood vertrekt van dezelfde premissen – dezelfde onderverdeling in drie passages die in omvang erg uiteenlopen – en concludeert exact het tegenovergestelde: ze prijst Mousaios’ “economy of line” en vergelijkt hem daarin met moderne auteurs die dezelfde stormscène over enkele honderden verzen uitsmeren.38 Het fatale einde is naar haar aanvoelen niet “snel afgehandeld”, maar “sober en zonder onnodige gruwel verhaald”. De afwezigheid van uiterlijke details in de poëtische beschrijving van Hero en de geringe achtergrondinformatie over haar ouders en priesterambt (opnieuw vergeleken met Grillparzer) ziet zij als een zuiver klassiek element.

    To us such character-drawing as this may seem incomplete. We never hear, for example, of Hero’s religious life or how Leander spends his days in Abydos. But Musaeus had apparently read Aristotle and knew the difference between poetry and history. His subject, broadly stated, is: “What Led to the Deaths of Hero and Leander”39, and with almost primitive simplicity, he omits from his characterization everything which does not bear on that subject.40

    Andere commentatoren deden verwoede pogingen om het epyllion toch in min of meer gelijke delen op te splitsen en symmetrie te zoeken. Schott stelt een evenwichtigere driedeling voor, waarbij de ontmoetingscène wordt opgedeeld in een festivalscène overdag (v. 30-108) en een verleidingscène in de tempel na avondval (v. 109-231). De zwemtocht, liefdesnacht en fatale storm vormen samen dan het laatste deel.41 Schönberger gaat hierop

    34 Knaack, Hero und Leander, in: Festgabe für F. Susemihl, 1898, p. 49-50. 35 Grillparzer was een Oosterijks dichter die in 1831 een tragedie schreef over Hero en Leander, Des Meeres und der Liebe Wellen. (cf. infra) 36 Gelzer, Bemerkungen zur Sprache und Text des Epikers Musaios (1), MH 24 (1967), p. 129-148; Gelzer, Bemerkungen zu Sprache und Text des Epikers Musaios (2), MH 25 (1968), p. 11-47; Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972; Gelzer, Hero and Leander, Loeb 1975. 37 Gelzer, Hero and Leander, Loeb 1975, p. 316. 38 Een vergelijkbare appreciatie bij Orsini, Musée, Héro et Léandre, Budé 1968, p. xix : La plupart des morceaux énumérés ci-dessus sont d’une composition très nette et très sobre. Le poète sait même, à l’occasion, atteindre cette sobriété supérieure où se reconnaissent les maîtres en l’art d’écrire, et qui fait tenir beaucoup de choses en quelques mots. 39 Een verwijzing naar Mousaios’ openingsvraag op v. 28-29: ἀλλὰ πόθεν Λείανδρος Ἀβυδόθι ναίων, | Ἡροῦς ἐς πόθον ἦλθε, πόθῳ δ’ ἐνέδησε καὶ αὐτήν; 40 Norwood, Hero and Leander, Phoenix 4 (1950), p. 13. 41 Schott, Hero und Leander bei Musaios und Ovid, 1957, p. 102 voetnoot 116.

  • 14

    verder en komt na veel rekensommen uit op zes bijna identiek even lange componenten. Hij berekent het aritmetische midden van het epyllion en komt op enkele verzen daarvandaan op het voor hem gevoelsmatige midden uit:

    Mous., v. 167-168 θέρμετο δὲ κραδίην γλυκερῷ πυρὶ παρθένος Ἡρώ, κάλλεϊ δ’ ἱμερόεντος ἀνεπτοίητο Λεάνδρου.

    Naar dit moment, namelijk de instemming van Hero, wordt tot v. 166 toegewerkt, ervoor staat de verleiding centraal en na deze verzen wordt de plot verder afgerold, aldus Schönberger. I. v. m. de karaktertekeningen stemt hij volledig in met Norwoods observaties. Hij voegt er nog aan toe dat de lange passage zonder echte actie ook geen actie behoeft: in de ontmoetingsscène draait alles namelijk om de psychologische ontwikkelingen en het proces van ‘verliefd worden’. Het is niet omdat er geen grote bewegingen in voorkomen dat er niets in gebeurt!

    Eigenlijk kunnen beide deeltheorieën gemakkelijk gecombineerd worden. Ze sluiten elkaar niet uit. Het hele gedicht is namelijk erg episodisch opgebouwd in duidelijk afgebakende gehelen; hoe je die afgebakende gehelen in een groter verband wilt zien, hangt volledig af van je invalshoek. De eerste onderverdeling door Knaack blijft de meest voor de hand liggende, maar hoeft, zoals blijkt uit Norwoods interpretatie, niet noodzakelijk negatief beoordeeld te worden. De levendigheidseis en de vraag naar meer gedetailleerde informatie is erg smaakgebonden.

    1.4 Intertekstueel spel

    Mousaios heeft, zoals eerder aangegeven, een hele reeks andere auteurs geciteerd en nagevolgd. Kost noemt onder meer Hesiodos, Aratos, Apollonios van Rhodos en Quintus van Smyrna. Ook Kallimachos, Theokritos en de bucolische traditie worden verschillende malen geciteerd. Tussen al deze invloeden van andere dichters neemt Achilles Tatios, een prozaschrijver, een belangrijke plaats in, samen met de andere auteurs uit de romantraditie (cf. supra). Hij wordt voor een aantal langere passages bijna letterlijk geciteerd en het liefdesadvies dat in zijn roman aan de protagonisten wordt gegeven, wordt door Mousaios trouw nagevolgd (cf. infra).

    Tussen Aristainetos en Mousaios zijn er tevens opvallende overeenkomsten. Aangezien beide auteurs in dezelfde periode leefden is het moeilijk te bepalen wie zich op wie baseerde. Kost toont aan dat het waarschijnlijk Aristainetos was die een zekere invloed op Mousaios uitoefende en niet omgekeerd, maar de chronologie blijft problematisch.42 Bij dergelijke liefdesliteratuur moeten we immers op onze hoede zijn voor clichébeelden, die vaak in heel wat mogelijke bronnen tegelijk voorkomen.

    Naast leermeester Nonnos is Homeros Mousaios’ belangrijkste voorbeeld. Niet alleen toont Mousaios zich als “γραμματικός” door homerische lexica te doorzoeken naar zeldzame homerische woorden, citeert hij regelmatig homerische halfverzen en vervoegt hij zelfs zijn

    42 Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 36-43.

  • 15

    neologismen als homerische archaïsche vormen,43 Homeros “wirkt auch als Muster für die Gestaltung von Situationen und Szenen”44.

    Niet toevallig zijn het vooral passages uit boek V en VI van de Odyssee die door Mousaios geciteerd worden. Odysseus trotseert er een storm op een vlot en daarna zelfs zwemmend, ontmoet vervolgens een schone godengelijke maagd (Nausikaa) en overtuigt haar hem te helpen en in haar vaderland te ontvangen. De talrijke referenties aan deze boeken doorheen het volledige epyllion tonen aan dat Mousaios graag gebruik maakte van deze parallelsituaties. De volgorde van de gebeurtenissen is geheel omgedraaid in beide verhalen: i.p.v. een storm, gevolgd door een zwemtocht en een ontmoeting die tot de redding leidt, krijgen we bij Mousaios eerst een ontmoeting die tot een noodlottige liefde leidt, dan een zwemtocht en ten slotte een zware storm.

    Laten we de scènes in kwestie even naderbij bekijken en vergelijken.45 In de ontmoetingsscène zijn vooral de eerste woordenwisselingen tussen Odysseus en Nausikaa en Leander en Hero duidelijk verwant. Ook hier zijn vooral enkele omkeringen erg interessant.

    Wanneer Odysseus op het strand aankomt, is Nausikaa daar met haar leeftijdsgenoten een balspel aan het spelen – iets waar onze Hero, geïsoleerd in haar toren gaan kans toe had (v. 35, v. 190-191). Odysseus is – in tegendeel tot de knappe Leander – op dat moment een afschrikwekkende verschijning en wat hij van het meisje wil, is geen “heimelijke liefde” maar kleding, eten en drinken en liefst ook onderdak. Odysseus overweegt of aanrakingen (smeekbede bij de knieën) gepast zouden zijn en besluit dat woorden het meisje minder zouden afschrikken, met een positieve reactie tot gevolg, Leander begaat de fout het meisje eerst in de vinger te knijpen en mee te sleuren vóór hij een overtuigende speech laat horen, en krijgt dan ook eerst een kwade reactie. De eerste woordenwissel speelt zich dus eveneens in de omgekeerde volgorde af: eerst Odysseus, dan Nausikaa maar eerst Hero, dan Leander.

    De beroemde speech van Odysseus aan Nausikaa komt bij Mousaios in enkele duidelijke parallellen terug. Beide heren beginnen met een captatio benevolentiae door het meisje in kwestie met een godin te vergelijken en haar familie gelukkig te prijzen met een dergelijke dochter.

    Od. VI, v. 149-159 γουνοῦμαί σε, ἄνασσα· θεός νύ τις ἦ βροτός ἐσσι; εἰ μέν τις θεός ἐσσι, τοὶ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσιν, Ἀρτέμιδί σε ἐγώ γε, Διὸς κούρῃ μεγάλοιο, εἶδός τε μέγεθός τε φυήν τ’ ἄγχιστα ἐΐσκω· εἰ δέ τίς ἐσσι βροτῶν, τοὶ ἐπὶ χθονὶ ναιετάουσιν, τρὶς μάκαρες μὲν σοί γε πατὴρ καὶ πότνια μήτηρ,

    43 Deze zullen wij niet behandelen. Gelzer heeft het er uitvoerig over in Bemerkungen zu Sprache und Text des Epikers Musaios (2), MH 25 (1968), p. 34-38 en Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, ad loc. 44 Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 43. 45 In het volgende baseer ik mij voornamelijk op Gelzer, Bemerkungen zu Sprache und Text des Epikers Musaios (2), MH 25 (1968), p. 30-34, Kost, Musaios’ Hero und Leander, 1972 ad loc. en Boter, Wil de laatste dichter het licht uitdoen, Lampas 39 (2006), p. 43-48. Hun opmerkingen heb ik aangevuld met enkele eigen observaties.

  • 16

    τρὶς μάκαρες δὲ κασίγνητοι· μάλα πού σφισι θυμὸς αἰὲν ἐϋφροσύνῃσιν ἰαίνεται εἵνεκα σεῖο, λευσσόντων τοιόνδε θάλος χορὸν εἰσοιχνεῦσαν. κεῖνος δ’ αὖ περὶ κῆρι μακάρτατος ἔξοχον ἄλλων, ὅς κέ σ’ ἐέδνοισι βρίσας οἶκόνδ’ ἀγάγηται.

    Mous., v. 135-139 Κύπρι φίλη μετὰ Κύπριν, Ἀθηναίη μετ’ Ἀθήνην,

    οὐ γὰρ ἐπιχθονίῃσιν ἴσην καλέω σε γυναιξίν, ἀλλά σε θυγατέρεσσι Διὸς Κρονίωνος ἐίσκω, ὄλβιος, ὅς σε φύτευσε, καὶ ὀλβίη, ἣ τέκε μήτηρ,

    γαστήρ, ἥ σε λόχευσε, μακαρτάτη.

    Deze opvallende gelijkenis werd al door de 16de eeuwse geleerde Julius Caesar Scaliger opgemerkt. Voor hem was Mousaios de betere dichter die “munda simul et acuta” deze verzen helemaal heeft uitgebalanceerd, terwijl Homeros, hoewel hij deze verzen waarschijnlijk kende “multo leviore sono abiectioribus lactioribus numeris ita redidit.”46

    Er zijn een aantal subtiele verschillen. Odysseus houdt beide opties (godin of stervelinge) open en kan zo beide delen van de captatio verbinden d.m.v. een gevatte openingsvraag: “θεός νύν τις ἦ βροτός ἐσσι;”. Leander pakt het anders aan, door “μετά” in zijn openingswoorden te verwerken geeft hij onmiddellijk aan dat zij geen echte godin is, maar wel een godengelijke stervelinge. Dat Aphrodite hier in de plaats van Artemis komt te staan, spreekt voor zich. Het tricolon dat volgt heeft Mousaios duidelijk van Homeros afgekeken, maar ook hier is de aanpassing subtiel. Bij Homeros wordt de climax bereikt in een vierde element: gelukkiger dan vader, moeder en broers is Nausikaa’s toekomstige echtgenoot. Bij Mousaios blijft het bij drie elementen. Broers heeft de eenzame Hero immers niet (al kan Leander dat op dit moment natuurlijk nog niet weten) en de rol van echtgenoot wil Leander zelf, dus herhaalt hij als derde en gelukkigste element opnieuw de moeder, die ook al gelukkige nr. 2 was.

    Beide mannen stellen zich hierna op als smekeling (Od. VI, v. 175 – Mous., v. 140-141, v. 148). Leander doet beroep op de wetten van Aphrodite (v. 141-157) en Nausikaa verleent gastvrijheid aan een smekeling volgens de wetten van de ξενία die Zeus de stervelingen oplegt (VI, v. 193). Hero’s eerste woorden aan Leander zijn een opvallend tegengestelde van Nausikaa’s openingszin na Odysseus’ pleidooi.

    Od. VI, v. 187: ξεῖν’, ἐπεὶ οὔτε κακῷ οὔτ’ ἄφρονι φωτὶ ἔοικας, Mous., v. 123: Ξεῖνε, τί μαργαίνεις; τί με, δύσμορε, παρθένον ἕλκεις;

    In tegenstelling tot Hero is Nausikaa een meisje dat maar al te graag wil trouwen (VI, v. 25, v. 66) en door haar ouders daartoe wordt gestimuleerd (VI, v. 66 - 84). Zij wordt verliefd wanneer ze de schone Odysseus (VI, v. 227-237 ~ de beschrijving van de schone Hero v. 55-66) na diens bad terugziet, wanneer al het vuil van de zee is weggewassen (VI, v. 211-226 ~ Hero wast Leander na zijn zwemtocht v. 264-265) en wenst dat ze met iemand als hem zou kunnen trouwen (VI, v. 244 ~ de wens van één van Hero’s bewonderaars v. 83). Nausikaa is echter bang dat de roddelende menigte kwaad van haar zou spreken als ze Odysseus 46 Julius Caesar Scaliger, Poetices libri septem, 1586, p. 541.

  • 17

    openlijk meeneemt naar het paleis (VI, v. 273-288 ~ bezwaren van Hero over roddelaars, v. 180-184) en bedenkt een listig plan, om hem ‘op eigen houtje’ naar het paleis te laten komen (VI, v. 255-315 ~ het plan van Leander v. 203-220). Zij wil immers, net als Hero, liefst niet doorgaan voor een meisje dat zich voor het huwelijk al met een man heeft ingelaten (VI, v. 285-288).

    Beide scènes op het water vertonen eveneens parallellen en ook hier prefereert Scaliger Mousaios.47 Mousaios ‘overtreft’ Homeros inderdaad in zekere zin, wanneer hij hem citeert. In v. 314 neemt hij bv. een alliteratie uit Homeros over (deze keer uit Ilias, boek XI, v. 307), maar bouwt de stijlfiguur veel verder uit: “πολλὸν δὲ τρόφι κῦμα κυλίνδεται” wordt bij Mousaios namelijk “ἤδη κύματι κῦμα κυλίνδετο”.

    De dappere zwemmers Leander en Odysseus hebben beiden last van zeewater dat door de mond naar binnen komt. Odysseus komt terug boven water om het uit te spuwen en wordt kort daarop gered. Leander sterft twee verzen later, wanneer een wind die “πικρός” is de lamp heeft uitgeblazen.

    Mous., v. 327-328 πολλὴ δ’ αὐτόματος χύσις ὕδατος ἔρρεε λαιμῷ καὶ ποτὸν ἀχρήιστον ἀμαιμακέτου πίεν ἅλμης.

    Od. V, 322-323 ὀψὲ δὲ δή ῥ’ ἀνέδυ, στόματος δ’ ἐξέπτυσεν ἅλμην

    πικρήν, ἥ οἱ πολλὴ ἀπὸ κρατὸς κελάρυζεν.

    Bij de beschrijving van de sterren op v. 213-214 volgt Mousaios enerzijds zijn leermeester Nonnos (cf. supra), anderzijds zijn grote voorbeeld Homeros. Deze combinatie van sterren vinden we namelijk, met een eveneens erg gelijkende omschrijving, ook bij Homeros terug. Niet toevallig fungeren zij als leidssterren van Odysseus enkele verzen vóór de storm in boek V losbarst. Naast de twee reeds geïdentificeerde halfverzen van Nonnos op v. 214, steelt hier dus ook een homerisch halfvers de show.

    Mous., v. 213 -214 καί μιν ὀπιπεύων, οὐκ ὀψὲδύοντα Βοώτην, οὐ θρασὺν Ὠρίωνα καὶ ἄβροχον ὁλκὸν Ἁμάξης

    Od. V, v. 271-275 ἥμενος, οὐδέ οἱ ὕπνος ἐπὶ βλεφάροισιν ἔπιπτεν

    Πληϊάδας τ’ ἐσορῶντι καὶ ὀψὲ δύοντα Βοώτην Ἄρκτον θ’, ἣν καὶ ἄμαξαν ἐπίκλησιν καλέουσιν, ἥ τ’ αὐτοῦ στρέφεται καί τ’ Ὠρίωνα δοκεύει, οἴη δ’ ἄμμορός ἐστι λοετρῶν Ὠκεανοῖο·

    In de epitheta die Leander doorheen Mousaios’ epyllion worden toegekend, wordt de relatie met Odysseus telkens opnieuw opgeroepen. Hero noemt haar Leander na zijn zwemtocht twee maal kort opeen “πολλὰ μογήσας” (v. 268, 269), een typisch homerische formule die bij uitstek bij Odysseus hoorde (vijf maal in de Ilias tegenover vijftien maal in de Odyssee) en die hij onder meer gebruikt om zichzelf aan Nausikaa voor te stellen (VI, v. 175). Ook elders wordt Leander “ἀλήτης ξεῖνος ἐὼν καὶ ἄπιστος” (v. 177-178) als een soort Odysseus omschreven, hij is “πολύτλητος” (v. 330), “πολύφοιτος” (v. 181) en “αἰνοπαθής” (v. 86, 319)

    47 Julius Caesar Scaliger, Poetices libri septem, 1586, p. 542.

  • 18

    en zijn huwelijk wordt “πολύπλαγκτος” (v. 292) genoemd. Wanneer Hero na Leanders overtuigende speech op v. 175 zich het volgende afvraagt: “τίς σε πολυπλανέων ἐπέων ἐδίδαξε κελεύθους;” is het antwoord van de aandachtige lezer: “Odysseus zelf!” Bij zijn tweede speech, waar hij zijn zwemplannen uit de doeken doet is er zelfs sprake van een typisch homerische doppelte Motivation en staat de raad van Eros parallel aan het veelvuldige advies van Athena in de Odyssee.48

    Alles samengeteld kunnen we zeker stellen dat Mousaios Odysseus en Nausikaa in gedachten moet hebben gehad, toen hij zijn epyllion schreef. Al deze overeenkomsten en frappante tegenstellingen maken de intertekstuele relatie te duidelijk om nog aan toeval te kunnen wijten. Leanders gelijkstelling met Odysseus verhoogt het epische karakter van Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον en maakt van Leander een grotere held.

    1.5 Enkele stilistische bijzonderheden

    Opvallend in Mousaios’ epyllion zijn het aantal algemene waarheden waarmee hij het verhaal heeft doorspekt. Deze uitweidingen of korte sententiae worden meestal door de verteller gemaakt, die dus ook een commentator is geworden en een oordeel velt over de verhaalde gebeurtenissen, wat niet strookt met de klassieke ‘epische objectiviteit’. Deze sententiae beschrijven de algemene wetten van de samenleving waarin we Hero en Leander aldus moeten situeren. Drie van de vijf duidelijke sententiae in Tὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον gaan over het gedrag van vrouwen, één – uitgesproken door Hero, niet door de verteller – over het gedrag van mensen, één over het effect van vrouwelijke schoonheid. Helen Morales grijpt deze aan om dieper in te gaan op de genderstructuren bij Mousaios.49

    Mous., v. 131-132 καὶ γὰρ ὅτ’ ἠιθέοισιν ἀπειλήσουσι γυναῖκες Κυπριδίων ὀάρων αὐτάγγελοί εἰσιν ἀπειλαί

    Uit deze gnome blijkt de algemene houding van de verteller t.o.v. Hero’s verschillende reacties op Leanders avances. Wat ze ook doet, zwijgen of tegensputteren, eigenlijk bedoelt ze steeds een “ja”. De dreigende woorden die Hero spreekt, zijn dan ook geen ‘echte dreigementen’, maar “θηλυτέροις ἐπέεσσιν” (v. 122) “ἐοικότα παρθενικῇσιν” (v. 127). Op eenzelfde manier wordt haar verlegenheid uitgelegd als “πειθοῦς γὰρ τάδε πάντα προάγγελα” (v. 164), waarna opnieuw een gnome volgt die deze symptomen als een algemene waarheid vastlegt.

    Mous., v. 164-165 παρθενικῆς δὲ πειθομένης ποτὶ λέκτρον ὑπόσχεσίς ἐστι σιωπή

    Een derde algemene waarheid markeert de vrouw als een jaloers wezen. De vierde, een uitspraak van Hero over de mensen als lastertongen, hebben we al aangehaald en is vergelijkbaar met Nausikaa’s stelling “μάλα δ’ εισιν ὑπερφίαλοι κατὰ δῆμον·” (Od., VI, 274).

    48 Ook wanneer Hero in de noodlottige nacht de lamp aansteekt is er sprake van doppelte Motivation: ἀλλὰ πόθος καὶ μοῖρα βιήσατο, v. 307. (Boter, Wil de laatste dichter het licht uitdoen?, Lampas 39 (2006), p. 49-50. 49 Morales, Gender and identity in Musaeus’ Hero and Leander, in: Constructing identities in late antiquity, 1999, p. 44-56.

  • 19

    Mous., v. 37 —καὶ γὰρ ἐπ’ ἀγλαΐῃ ζηλήμονές εἰσι γυναῖκες— Mous., v. 183-184 γλῶσσα γὰρ ἀνθρώπων φιλοκέρτομος· ἐν δὲ σιωπῇ

    ἔργον ὅ περ τελέει τις, ἐνὶ τριόδοισιν ἀκούει.

    De verkondiging van een dergelijke waarheid in een characterspeech komt van oudsher in epen voor. De sententiae van de verteller zijn vreemd aan het epos en kunnen verklaard worden als invloeden uit de liefdeselegie en de Griekse Roman. De vijfde (v. 92-95), over het effect van de schoonheid, lijkt alvast aan Achilles Tatios ontleend (cf. infra).

    De korte monoloog van Leander doet dan weer denken aan een erotisch epigram: kort, gevat en vol scherpzinnige paradoxen: “vuur beschermt Leander tegen water en Aphrodite verenigt beide elementen”.50 Mous., v. 245-250 Δεινὸς Ἔρως καὶ πόντος ἀμείλιχος· ἀλλὰ θαλάσσης

    ἔστιν ὕδωρ, τὸ δ’ Ἔρωτος ἐμὲ φλέγει ἐνδόμυχον πῦρ. λάζεο πῦρ, κραδίη, μὴ δείδιθι νήχυτον ὕδωρ. δεῦρό μοι εἰς φιλότητα. τί δὴ ῥοθίων ἀλεγίζεις; ἀγνώσσεις, ὅτι Κύπρις ἀπόσπορός ἐστι θαλάσσης; καὶ κρατέει πόντοιο καὶ ἡμετέρων ὀδυνάων.

    Een dergelijke voorkeur voor paradoxale situaties blijkt ook uit Mousaios’ keuze om Hero priesteres van Aphrodite te maken.51 Wanneer Hero wordt beschreven, blijkt zij tegelijk een zedig maagdje en een tweede Aphrodite, die wij toch helemaal niet met schroom en kuisheid associëren.

    Mous., v. 33 ἄλλη Κύπρις ἄνασσα· σαοφροσύνῃ δὲ καὶ αἰδοῖ52

    De paradox wordt verder uitgebouwd om in Leanders overtuigingsspeech tot zijn climax te komen: “Κύπριδος ὡς ἱέρεια μετέρχεο Κύπριδος ἔργα·” (v. 141). Andere paradoxen vinden we in v. 274-285 met het huwelijk dat geen huwelijk is en ook op v. 287: “παρθένος ἠματίη, νυχίη γυνή”.

    Mousaios’ voorkeur voor herhalingen (cf. supra), zorgt niet alleen voor een hoog poëtisch gehalte, maar ook voor opvallende omkeringen (cf. supra: eerst is het Eos die Leander niet gezien heeft, op het einde neemt Hero tragisch genoeg die rol over) of nuanceverschillen door intratekstueel spel. De opmerkelijkste voorbeelden hiervan zijn de twee subtiel verschillende beschrijvingen van Hero’s thuissituatie.

    Mous., v. 32-36 πύργον ἀπὸ προγόνων παρὰ γείτονι ναῖε θαλάσσῃ, ἄλλη Κύπρις ἄνασσα· σαοφροσύνῃ δὲ καὶ αἰδοῖ

    50 Braden, The Classics and English Renaissance Poetry, The divine Poem of Musaeus, 1978, p. 64. 51 Waarschijnlijk behoorde dit niet tot de originele verhaalstof. Mousaios is de eerste uit de overlevering die Hero als priesteres omschrijft. (Kenney, The metamorphosis of Hero, in: Style and Tradition, 1998, p. 55-71.) (cf. infra) 52 Over de interpretatie van dit vers is veel discussie. De lacune die Ludwich hier veronderstelde wordt tegenwoordig niet meer aanvaard. De vraag blijft of het hier om een scherpe tegenstelling gaat (punt) en is Hero hier enerzijds mooi als Kypris, anderzijds beschroomd en ingetogen of om een echte paradox (dubbele punt of komma) als een ingetogen en beschroomde vrouwe Kypris. Brioso Sánchez, En torno a varios pasajes de Museo, Habis 14 (1983), p. 9-10.

  • 20

    οὐδέποτ’ ἀγρομένῃσι συνωμίλησε γυναιξὶν

    οὐδὲ χορὸν χαρίεντα μετήλυθεν ἥλικος ἥβης

    μῶμον ἀλευομένη ζηλήμονα θηλυτεράων

    Mous., v. 187-193 πύργος δ’ ἀμφιβόητος ἐμὸς δόμος οὐρανομήκης,

    ᾧ ἔνι ναιετάουσα σὺν ἀμφιπόλῳ τινὶ μούνη Σηστιάδος πρὸ πόληος ὑπὲρ βαθυκύμονας ὄχθας γείτονα πόντον ἔχω στυγεραῖς βουλῇσι τοκήων. οὐδέ μοι ἐγγὺς ἔασιν ὁμήλικες οὐδὲ χορεῖαι

    ἠιθέων παρέασιν. ἀεὶ δ’ ἀνὰ νύκτα καὶ ἠῶ ἐξ ἁλὸς ἠνεμόφωνος ἐπιβρέμει οὔασιν ἠχή.

    Er wordt tweemaal bijna identiek hetzelfde verteld: Hero woont in een toren aan de zee en blijft uit de buurt van haar leeftijdsgenoten. Opvallend zijn echter de verschillen. De verteller noemt in v. 33 Hero’s karaktereigenschappen “σαοφροσύνη” en “αἰδώς” als oorzaken van vrijwillige afzondering, terwijl Hero zelf in v. 190 haar afzondering aan een “hatelijke beslissing van haar ouders” wijt. Ze blijft niet uit eigen beweging weg van haar leeftijdsgenoten, zo blijkt, maar haar ouders laten het niet toe (v. 191-192) en het constante ruisen van de zee ervaart ze als een kwelling. Is de eerste beschrijving de visie van buitenstaanders op Hero’s leven (vertegenwoordigd door de verteller) en de tweede Hero’s eigen ontboezeming? Of is Hero 150 verzen later helemaal anders beginnen denken over haar eenzame leven, nu ze verliefd op Leander is geworden, en wil Mousaios met deze twee passages het verschil tussen de oude en de nieuwe Hero aanduiden? Daar kan geen antwoord op gegeven worden, maar hoe het ook zij, deze dubbelpassage is een teken van subtiele vertelkunst en psychologisch inzicht, niet het product van een ongeïnspireerde variatio.53

    In zijn talloze citaten en intertekstuele verwijzingen, in zijn moeilijk vocabularium en strak metrum toont Mousaios zich als een poeta doctus. Opmerkelijk is evenwel dat hij eerder spaarzaam omgaat met geleerde realia. Het epyllion bevat vier korte mythologische verwijzingen (Herakles en Omphale v. 150-151, Atalanta en Meilanion v. 153-156, Aphrodites geboorte uit de zee v. 249 en Boreas en Oreithya v. 322), een geleerd geografisch detail (de aromatische hoogten van de Libanonberg v. 48), geleerde omschrijvingen van drie sterrenbeelden en drie verschillende namen voor Aphrodite (veelal Kypris of Kythereia genoemd), maar daar blijft het ook ongeveer bij. Naar de mythologische verhalen wordt nadrukkelijk verwezen, met naam en toenaam, en niet zoals in andere geleerde poëzie met moeilijke omschrijvingen en door middel van zeldzame bijnamen. Op het verhaal rond Boreas na, gaat het om erg bekende en courante verhalen. De Atalanta in kwestie is misschien wel de minst bekende van de twee Atalanta’s die in de Griekse mythologie voorkomen, maar beide verhalen waren in liefdespoëzie erg populair.54 Op vlak van geleerde realia kunnen we bij Mousaios dus van een zekere soberheid spreken. Wat hij wel frequent doet, is het spelen met personificaties. Algemene begrippen als Stilte, Duisternis, Passie en

    53 Over deze dubbelpassage spreken Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 34-35 en Schönberger, Mythologie und Wirklichkeit bei Musaios, RhM 130 (1987), p. 391. 54 Rossi, L'esempio mitico di Atalanta nell'epico Museo, Prometheus 8 (1982), p. 177-86.

  • 21

    Schaamte treden handelend op (v. 96-98, v. 280-282). Omgekeerd staan beide aanwezige goden (Aphrodite en Eros) vaak symbool voor de liefde die ze vertegenwoordigen. Een duidelijk voorbeeld hiervan vindt men op v. 182: “οὐ δύνασαι σκοτόεσσαν ὑποκλέπτειν Ἀφροδίτην”.

    1.6 Appreciatie, receptie en imitatie door de eeuwen heen

    Over smaken valt niet te redetwisten, zegt men, maar wat anders dan smaak bepaalt er op welke plank in onze boekenkast een dichter als Mousaios al dan niet een plaats verdient? De meningen over zijn prestatie als dichter lopen namelijk enorm uiteen. Elke lezer, elke commentator die Τὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον in handen heeft genomen, heeft zijn oordeel klaar en elk oordeel is anders. Hoezeer de meningen ook verschillen, uit de receptie van Mousaios mag blijken dat hij niet alleen in de relatief korte piekperiode van de 16de eeuw graag gelezen werd. Ook ervoor en erna, toen er van een naamsverwarring met de mythische Mousaios geen sprake (meer) was, werd hij door dichters, die toch representatief zijn voor de esthetische normen van hun tijd, gelezen, nagevolgd en in die navolging dus ook bewonderd.55

    Kort na publicatie van zijn werk, werd hij door verschillende dichters geciteerd, wat een teken van respect en goedkeuring was. De stijl die door Nonnos was uitgewerkt en waar Mousaios een vertegenwoordiger van was, bleef tot lang in de Byzantijnse periode invloedrijk. De nawerking begint met Kolluthos of misschien zelfs nog vroeger met het anonieme gedicht Alpheion en Arethousa (A.P. IX, 362).56 Met zeven duidelijke tekstuele verwijzingen naar Mousaios is Kolluthos, die wel gedateerd kan worden, een betrouwbare terminus ante quem. Kolluthos’ gedicht is eveneens een epyllion, de roof van Helena is eveneens een liefdesthema, en in twee verleidingscènes worden elementen uit Mousaios hergebruikt.57 In de 6de eeuw wordt Mousaios door dichters als Paulos Silentiarios en Agathias op regelmatige basis geciteerd, in de tiende eeuw door Johannes Geometres en in de 12de eeuw heel duidelijk in de Byzantijns-Griekse Roman door Theodoros Prodromos58 en Niketas Eugenianos.

    55 Bij deze bloemlezing uit de Mousaiosreceptie baseer ik mij vooral op Jellinek, Die Sage von Hero und Leander in der Dichtung, 1890, waar een uitvoerig overzicht met vele voorbeelden wordt opgeluisterd, Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 69-85, waar vooral de Byzantijnse receptie grondig in wordt uitgewerkt en Braden, The Classics and English Renaissance Poetry, The divine poem of Musaeus, 1987, p. 81-153, waar de renaissancebewerkingen en renaissancevertalingen centraal staan. Ik raadplaag hier ook Färber, Hero und Leander, Musaios und die weiteren antiken Zeugnisse, 1961 en Orsini, Musée, Héro et Léandre, Budé 1968, p. xxv-xxxii. Daarnaast heb ik geprobeerd de Byzantijnse en moderne auteurs die hier vermeld worden zoveel mogelijk zelf te raadplegen. 56 Brioso Sanchez, Sobre la autoritá de AP 9.362, Habis 27 (1996), p. 247-61. 57 De verschillende loci similes worden bij Kost, Musaios’ Hero und Leander, 1972, p. 15-16 opgesomd: Mous., v. 260-263 ~Koll., v. 257, Mous., v. 78 ~Koll., v. 259, Mous., v. 172-173 ~ Koll., v. 267-268, Mous., v. 83 ~ Koll., v. 295, Mous., v. 203~Koll., v. 297, Mous., v. 142 ~ Koll., v. 298, Mous., v. 157 ~ Koll., v. 299, Mous., v. 160/172 ~ Koll., v. 305-307. 58 De romanheldin, de schone Rhodante, woont in Abydos en wordt bovendien door haar strenge vader in een toren opgesloten. Geen toeval volgens Kost, Musaios, Hero und Leander, 1972, p. 71.

  • 22

    Vooral de verwijzingen naar Mousaios bij Niketas Eugenianos zijn interessant, aangezien hij een excursie aan het verhaal van Hero en Leander heeft gewijd en ook daarbuiten regelmatig Mousaiosinvloeden vertoont.59

    Nik., Dr. & Ch. VI, v. 471-489 Ἀπόλλυμαι δείλαιος, οἴχομαι τάλας, εἰ μηδὲ ταῦτα σὴν μαλάξῃ καρδίαν. Ἡροῦς ἐρῶν Λέανδρος ὁ τλήμων πάλαι, οἴμοι, θαλασσόπνικτος εὑρέθη νέκυς, φεῦ, τοῦ λύχνου σβεσθέντος ἐκ τῶν ἀνέμων. Ἄβυδος οἶδε ταῦτα καὶ Σηστὸς πόλις.

    Πλὴν ἀλλὰ καὶ θάλασσαν εὑρηκὼς τάφον σύντυμβον αὐτὴν ἔσχε τὴν ἐρωμένην ἐκ τείχεος ῥίψασαν αὑτὴν εἰς ὕδωρ· οὓς γὰρ πόθος συνῆψεν εἰς συζυγίαν τούτους ἐκεῖνος ἦξεν εἰς συντυμβίαν. Δυστυχὲς ἦν ἐκεῖνο τέρμα τοῦ βίου· ὡς ὄλβιον κατ’ ἄλλον ὡράθη τρόπον· συντυμβίαν γὰρ ἔσχεν ἰσοψυχία, ἓν φίλτρον, ἓν νόημα σωμάτων δύο. Ὢ πνεύματος σβέσαντος ἀκτῖνας δύο· ἔσβεστο λύχνος, καὶ συνεσβέσθη πόθος. Ὢ πνεύματος ῥίψαντος ἀστέρας δύο, Ἡρώ τε καὶ Λέανδρον, ἐν βυθῷ μέσῳ.

    Liefdespoëzie zoals die van Mousaios vormt op deze manier de brug tussen de antieke Griekse Roman en zijn Byzantijnse nakomelingen (Rohde: “Leander galt also noch damals als Typus eines Liebeshelden”60). Dit wordt andermaal bewezen door Leanders standbeeld in het paleis van Eros in de eind 12de- of begin 13de-eeuwse roman Belthandros en Chrysantza. Opvallend is ook het werk van Joannes Grassus, een hofnotaris van Friedrich II (1220-1250) in Zuid-Italië. Hij schrijft in 24 Byzantijnse dodekasyllaboi een ‘dodendialoog’ tussen Hero, Leander en een ξένος, waarin Leander naar zijn waaghalzerij wordt gevraagd en uit zijn antwoord blijkt dat onze geliefden ook na hun dood nog steeds gelukkig samen zijn.61

    Pas in de periode van de Renaissance wordt Mousaios volop in het Westen ontdekt, al is uit het werk van Grassus gebleken dat hij begin 13de eeuw ook in Zuid-Italië gelezen werd. De meeste handschriften en ook de eerste drukken van Mousaios’ epyllion zijn uit het 15de-16de-eeuwse Italië afkomstig. Τὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον is één van de eerste (volgens sommigen

    59 Vooral in III, v. 216-240 zijn een groot aantal referenties aan Mousaios opvallend: één oog verwekt er 10000 Gratiën (v. 216-218 ~ Mous., v. 63-65), de dreigementen van het meisje worden er als voorbode van Kypris geïnterpreteerd (v. 225 ~Mous., v. 130-132), Charikles woorden doen er een steen bewegen (v. 233 ~ Mous., v. 174-175) en, net als Leander, gaat Charikles er voor zijn geliefde door water en vuur (v. 236-237 ~ Mous., v. 203-204). (zie: Kost