Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
ONDERZOEK NAAR DE ALGEMENE KENNIS OVER HET
GEBRUIK VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN BIJ
PATIËNTEN EN ZORGVERLENERS.
Stefanie Decorte
Masterproef in de opleiding Master in de Farmaceutische Zorg
Academiejaar: 2018 - 2019
ONDERZOEK NAAR DE ALGEMENE KENNIS OVER HET
GEBRUIK VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN BIJ
PATIËNTEN EN ZORGVERLENERS.
Stefanie Decorte
Masterproef in de opleiding Master in de Farmaceutische Zorg
Academiejaar: 2018 - 2019
Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.
This page is not available because it contains personal information.Ghent University, Library, 2021.
SAMENVATTING
Objectieven: Het doel van deze masterproef is de analyse van het gebruik van hypnosedativa (HS) en het in kaart
brengen van de kennis over HS, alsook de barrières voor actieve afbouw bij gehospitaliseerde patiënten in het UZ
Gent. Vervolgens wordt getracht de verschillende standpunten van huisartsen en huisapothekers te analyseren
omtrent het gebruik van HS, alternatieve therapieën bij slaapstoornissen en afbouwmethoden. Het uiteindelijk doel
is de identificatie van barrières bij het afbouwen van HS teneinde het afbouwproject in het UZ Gent te optimaliseren.
Methoden: Een prospectieve monocentrische studie werd uitgevoerd bij patiënten ouder dan 18 jaar op de afdelingen
cardiologie, gynaecologie, orthopedie, pneumologie, traumatologie en urologie van het UZ Gent alsook bij huisartsen
in de regio van Gent en huisapothekers in Oost- en West-Vlaanderen. Door middel van verschillende vragenlijsten
werden patiënten, huisartsen en huisapothekers bevraagd. De vragenlijsten voor patiënten werden schriftelijk
ingevuld door de patiënt zelf of, indien gewenst, door de onderzoeker. De vragenlijsten voor huisartsen en
huisapothekers werden online ter beschikking gesteld. In de vragenlijsten werden de kennis over BZD en
aanverwanten en het gebruik van HS bevraagd alsook ervaringen en inzichten betreffende afbouwtherapie.
Resultaten: De vragenlijsten werden ingevuld door 46 patiënten, 29 huisartsen en 33 huisapothekers. Bij 84.8% van
de patiënten werd een HS ingenomen als thuismedicatie en bij 15.2% van de patiënten werd een HS opgestart in het
UZ Gent. Intermediair werkende HS werden het meest voorgeschreven, zowel als thuismedicatie, bij opstart in het
ziekenhuis als bij ontslag. Bij 80.4% van de patiënten werd het HS verdergezet bij ontslag. Bij alle patiënten waarvoor
een HS werd opgestart in het UZ Gent, werd dit gestopt bij ontslag. De voornaamste drempels die door patiënten
worden ervaren bij afbouwtherapie zijn, volgens huisartsen en apothekers, onvoldoende motivatie (72.4% en 54.5%),
onvoldoende inzicht (58.6% en 48.5%) en ontwenningsverschijnselen (41.4% en 36.4%).
Conclusie: Er worden minder HS in het UZ Gent opgestart in vergelijking met eerdere studies, maar er zullen meer
inspanningen moeten geleverd worden om het chronisch HS-gebruik in de ambulante praktijk te verminderen. Naast
het stimuleren van afbouw van HS na ontslag uit het ziekenhuis, lijken ook sensibilisatie van huisartsen, apothekers
en patiënten omtrent (langdurig) HS-gebruik en meer inzet op de niet-medicamenteuze behandeling van
slaapproblemen/stress/angst, noodzakelijk om het langdurig HS-gebruik te reduceren.
DANKWOORD
Drie leerrijke en onvergetelijke maanden, dat waren het zeker. Van vragenlijsten ontwerpen over dagelijkse
patiëntbezoeken tot nachtelijke statistieksessies. Steeds gecombineerd met de nodige portie zonnige pauzes
welteverstaan, anders was dit wellicht moeilijker vol te houden. Uiteindelijk waren geen bloed en zweet, maar wel
behoorlijk wat stress en toch ook enkele tranen - als we dan toch heel eerlijk zijn - nodig voor de totstandkoming
van deze masterproef. Gelukkig werd dit alles binnen de perken gehouden dankzij volgende personen:
Apr. Liesbeth Huys, mijn rots in de branding.
Geloof het of niet, maar een masterproef als deze creëren was me nooit gelukt zonder jouw hulp. Bedankt voor de
vele tips en informatie op momenten waar ik vastzat, het aanzetten tot meer kritisch denken, de eindeloze revisies
van dit document en bovenal: de steeds vriendelijke glimlach op je gezicht, zelfs in tijden van complete chaos.
Ook bedankt aan mijn vriend Jens, die keer op keer wist om te gaan met mijn periodes van frustratie en mij op tijd
en stond wist af te leiden van moeilijke thesismomenten.
Graag dank ik ook mijn goede vriend Braam voor zijn steun en de gezellige koffiepauzes tijdens de dataverwerking.
Mijn dank gaat ook uit naar mijn topvriendinnen Judith en Louise voor het bereidwillig aanhoren van mijn
thesisverhalen en hun onvoorwaardelijke vriendschap tijdens moeilijke en ook minder moeilijke momenten.
Daarnaast bedank ik ook mijn ouders, broers, zus en andere familieleden voor hun steeds blijvende geloof in mijn
kunnen en duwtjes in de rug wanneer nodig.
Tenslotte ook heel erg bedankt aan prof. Dr. apr. Annemie Somers.
Dank u wel om mij deze masterproef toe te wijzen en me daarbij ook de kans te geven om zo nauw met patiënten in
contact te komen alsook te ontdekken hoe en wat er zoal gebeurt in een ziekenhuisapotheek, dit vond ik bijzonder
leerrijk. Gecombineerd met de goede begeleiding en de gevarieerde invalshoeken tijdens overlegmomenten, was dit
een meer dan geslaagde masterproefsetting.
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING ............................................................................................................................................................................................................................. 1
1.1 ONTWIKKELING HYPNOSEDATIVA .............................................................................................................................................................................................. 1
1.2 FARMACOLOGIE .................................................................................................................................................................................................................................. 2 1.2.1 GABAA-receptor ............................................................................................................................................................................................................................................................ 2 1.2.2 Barbituraten .................................................................................................................................................................................................................................................................. 3 1.2.3 Benzodiazepines ........................................................................................................................................................................................................................................................ 4 1.2.4 Z-producten ................................................................................................................................................................................................................................................................... 5
1.3 ONGEWENSTE EFFECTEN .............................................................................................................................................................................................................. 6 1.3.1 Korte termijn ................................................................................................................................................................................................................................................................ 6 1.3.2 Lange termijn .............................................................................................................................................................................................................................................................. 6 1.3.3 Zwangerschap en borstvoeding ...................................................................................................................................................................................................................... 7
1.4 GEBRUIK VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN .............................................................................................................................................................. 8 1.4.1 Slaapstoornissen, stress en angst in België: resultaten van de gezondheidsenquête ............................................................................................... 8 1.4.2 Verbruikscijfers van slaap – en kalmeermiddelen ............................................................................................................................................................................. 9 1.4.3 Slaapstoornissen in België ............................................................................................................................................................................................................................... 10
1.5 RICHTLIJNEN BIJ HET GEBRUIK VAN SLAAP – EN KALMEERMIDDELEN ............................................................................................................ 11 1.5.1 Niet-medicamenteuze aanpak ......................................................................................................................................................................................................................... 11 1.5.2 Medicamenteuze aanpak ................................................................................................................................................................................................................................... 12
1.6 AFBOUWEN VAN SLAAP – EN KALMEERMIDDELEN ...................................................................................................................................................... 15 1.6.1 Huidige afbouwschema’s .................................................................................................................................................................................................................................... 16 1.6.2 Sensibiliseringscampagnes .............................................................................................................................................................................................................................. 16
2 OBJECTIEVEN .................................................................................................................................................................................................................... 17
3 METHODEN ....................................................................................................................................................................................................................... 18
3.1 STUDIEDESIGN ................................................................................................................................................................................................................................. 18
3.2 COMITÉ MEDISCHE ETHIEK ....................................................................................................................................................................................................... 18
3.3 VRAGENLIJSTEN VOOR PATIËNTEN, HUISARTSEN EN HUISAPOTHEKERS ..................................................................................................... 18 3.3.1 Voorbereiding ........................................................................................................................................................................................................................................................... 18 3.3.2 Dataverzameling .................................................................................................................................................................................................................................................... 19 3.3.3 Dataverwerking ....................................................................................................................................................................................................................................................... 21
4 RESULTATEN .................................................................................................................................................................................................................... 22
4.1 BEVRAGING PATIËNTEN ............................................................................................................................................................................................................. 22
4.1.1 Demografische gegevens .................................................................................................................................................................................................................................. 22 4.1.2 Gebruik hypnosedativa ....................................................................................................................................................................................................................................... 24 4.1.3 Analyse van het gebruik van valrisico verhogende geneesmiddelen ................................................................................................................................. 27 4.1.4 Indicaties voor het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen bij patiënten .................................................................................................................. 30 4.1.5 Afbouwen van slaap- en kalmeermiddelen ........................................................................................................................................................................................... 31 4.1.6 Stellingen rond slaap- en kalmeermiddelen ........................................................................................................................................................................................ 31
4.2 BEVRAGING HUISARTSEN ......................................................................................................................................................................................................... 32 4.2.1 Gegevens van de deelnemers ........................................................................................................................................................................................................................ 32 4.2.2 Standpunt rond niet-farmacologische behandeling van slaapproblemen ..................................................................................................................... 33 4.2.3 Standpunt rond farmacologische behandeling van slaapproblemen ................................................................................................................................ 33 4.2.4 Opmerkingen en inzichten van huisartsen .......................................................................................................................................................................................... 37
4.3 BEVRAGING APOTHEKERS ....................................................................................................................................................................................................... 38 4.3.1 Gegevens van de deelnemers ....................................................................................................................................................................................................................... 38 4.3.2 Het afleveren van slaap- en kalmeermiddelen ............................................................................................................................................................................... 38 4.3.3 Afbouwen van slaap- en kalmeermiddelen ....................................................................................................................................................................................... 38 4.3.4 Opmerkingen en inzichten van huisapothekers .............................................................................................................................................................................. 40
5 DISCUSSIE ........................................................................................................................................................................................................................... 41
5.1 BEVRAGING PATIËNTEN ............................................................................................................................................................................................................. 41 5.1.1 Gebruik hypnosedativa ......................................................................................................................................................................................................................................... 41 5.1.2 Analyse van het gebruik van valrisico verhogende geneesmiddelen ................................................................................................................................. 42 5.1.3 Afbouwen van slaap- en kalmeermiddelen .......................................................................................................................................................................................... 43 5.1.4 Stellingen rond slaap- en kalmeermiddelen ....................................................................................................................................................................................... 43
5.2 BEVRAGING HUISARTSEN EN HUISAPOTHEKERS ....................................................................................................................................................... 44 5.2.1 Standpunten voor de behandeling van slaapproblemen/stress/angst .............................................................................................................................. 44 5.2.2 Afbouwen van HS ................................................................................................................................................................................................................................................... 45
5.3 STERKTES EN ZWAKTES VAN DEZE STUDIE ..................................................................................................................................................................... 46 5.3.1 Sterktes ........................................................................................................................................................................................................................................................................ 46 5.3.2 Zwaktes ........................................................................................................................................................................................................................................................................ 47
5.4 TOEKOMSTPERSPECTIEVEN .................................................................................................................................................................................................... 48
6 CONCLUSIE ....................................................................................................................................................................................................................... 50
7 LITERATUURLIJST ........................................................................................................................................................................................................... 51
BIJLAGEN……………………………….……………………………….……………………………….……………………………….……………………………….……………………………….……I
INTERNATIONALISATION@HOME………….…………..…………………….……………………………….……………………………….……………………………….………….LII
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN
AP: Actiepotentiaal
AVG: Algemene verordening gegevensbescherming
BZD: Benzodiazepine(s)
CBT: Cognitive Behavioral Therapy
CME: Comité Medische Ethiek
DDD: Daily Defined Dose
EPD: Elektronisch Patiënten Dossier
FDA: Food and Drug Administration
FRID’s: Fall Risk Inducing Drugs
GABA: g-aminoboterzuur
GDPR: General Data Protection Regulation
GDR: Graduele Dosis Reductie
GM: Geneesmiddel(en)
HS: Hypnosedativum / -a
IC: Informed consent
MFC: Medisch Farmaceutisch Comité
NTM: Neurotransmitter
PIM: Potentially Inappropriate Medication
STOPP: Screening Tool of Older Persons’ Prescriptions
TCA: Tricyclische antidepressiva
1
1 INLEIDING
1.1 ONTWIKKELING HYPNOSEDATIVA
De eerste hypnosedativa (HS) werden reeds gesynthetiseerd in de 19e eeuw. Door het samenvoegen van
ureum en malonzuur bekwam de Duitse chemicus Adolf von Baeyer het farmacologisch inactieve product
barbituurzuur. Derivaten van dit product bleken farmacologische activiteit te bezitten en leidden zo tot het
ontstaan van de eerste klasse HS, namelijk de barbituraten.
Wanneer men ontdekte dat deze middelen zeer effectief waren om honden te laten inslapen, werden ze al
snel gebruikt voor dezelfde indicatie bij de mens. Zo werden verschillende barbituraten op de markt gebracht:
pentobarbital (Nembutal®) werd gebruikt als pre-anestheticum, terwijl phenobarbital (Luminal®) een populaire
slaappil werd. In de jaren ‘50 gebruikten reeds 10 miljoen Amerikanen elke avond zo’n pil om beter te kunnen
slapen. Het was pas rond deze periode dat men ook ontdekte dat deze geneesmiddelen toch niet zo onschuldig
waren als men altijd had gedacht. [1]
In 1955 ontdekte Leo Sternbach, een Poolse chemicus, per toeval het product chloordiazepoxide. Vijf jaar
later werd dit product verkocht onder de naam Librium® door de firma Hoffmann-La Roche, een farmaceutisch
bedrijf dat later ook het alom bekende diazepam (Valium®) op de markt bracht. Ondanks het feit dat
benzodiazepines (BZD), net als barbituraten, ook andere effecten hadden naast induceren van slaap, beschouwde
men deze geneesmiddelen als een veiliger alternatief dan de barbituraten. Deze laatsten bleken, voornamelijk
door ongewenste effecten zoals respiratoire depressie, minder veilig te zijn dan de net uitgevonden BZD. Dit
leidde wereldwijd tot een dalende trend in het barbituraatgebruik, terwijl het benzodiazepinegebruik sterk
toenam. In 1977 waren BZD globaal gezien de meest voorgeschreven geneesmiddelen. [1]
Vanaf de jaren ’80 kwamen de meest recente HS op de markt, met name de Z-producten zopiclone en
zolpidem. Enkele jaren later kwamen ook zaleplon en eszopiclon (het S-enantiomeer van zopiclon) ter
beschikking. Hoewel ze structureel verschillen van BZD zijn hun farmacologische effecten gelijkaardig. Anders
dan BZD en barbituraten worden deze geneesmiddelen enkel gebruikt voor het behandelen van slaapproblemen.
Of deze Z-producten ook effectiever en veiliger zijn dan BZD werd nog niet bewezen. [2], [3]
2
1.2 FARMACOLOGIE
Slaap- en kalmeermiddelen, ofwel hypnosedativa, omvatten de barbituraten, benzodiazepines (BZD) en
Z-producten (afgeleiden van BZD). De stoffen verschillen in structuur maar hebben zowel een gelijkaardige
werking als analoge bijwerkingen doordat ze allen inwerken op dezelfde receptor, namelijk de γ –
aminoboterzuur (GABAA)-receptor.
1.2.1 GABAA-receptor
In het GABA-neurotransmittersysteem onderscheidt men GABAA en GABAB-receptoren. GABAA-receptoren
(zie figuur 1.2) zijn ionkanaal-gekoppelde receptoren, meer specifiek gekoppeld aan een anionkanaal waar
voornamelijk chloride (Cl-) en bicarbonaat (HCO3-) doorvloeien. De receptor zelf is complex en bestaat uit 5
verschillende subeenheden (a, b, g, d, r) met een neurotransmitter (NTM)-bindingsplaats. Onder de
subeenheden zelf bestaan nog onderlinge verschillen, wat voor een grote receptordiversiteit zorgt en dus ook
een verscheidenheid in fysiologische functie, biologische regelmechanismen enzovoort. [4]–[6]
GABA staat voor gamma-aminobutyric acid ofwel g-aminoboterzuur, de belangrijkste aminozuur-NTM
in de hersenen, en is de natuurlijke ligand van deze receptoren. Wanneer één of meerdere GABA moleculen
binden op de membraangebonden receptor, wordt het chloridekanaal geopend. Hierdoor ontstaat een zeer
plotse (één milliseconde) stijging van de aniongeleiding, wat de gedepolariseerde membraan zal
hyperpolariseren; dit wordt ook wel fase-inhibitie genoemd. De neuronen worden minder exciteerbaar en de
activiteit in de hersenen wordt stilgelegd.
Figuur 1.2: GABAA-receptor [6]
3
Naast deze fase-inhibitie kan GABA ook zorgen voor tonische inhibitie. Wanneer GABAA-receptoren zich
buiten de synaps van neuronen bevinden, kunnen lage concentraties GABA de receptor voor langere tijd openen.
Fase-inhibite zorgt voor het ontstaan van ritmische impulsen in het neuronaal stelsel, terwijl tonische inhibitie
de waarschijnlijkheid van het ontstaan van een nieuwe actiepotentiaal reduceert. [7], [8]
Het GABAA proteïnecomplex bevat ook een allosterische bindingsplaats voor BZD en barbituraten,
verschillend van de bindingsplaats voor GABA. Ook andere geneesmiddelen zoals trazodon (antidepressiva) en
pyrazolochinolonen (antibiotica), kunnen binden op deze receptor. Wanneer een BZD of barbituraat bindt op zijn
receptor, wijzigt de conformatie waardoor de affiniteit voor GABA verhoogt en het ionenkanaal respectievelijk
langer of frequenter zal openen. Door de verhoogde Cl– influx zal het effect van GABA versterkt worden. Wanneer
geen GABA aanwezig is, zullen BZD en barbituraten geen effect veroorzaken gezien ze geen intrinsieke activiteit
hebben. [5]
1.2.2 Barbituraten
Onder de barbituraten zijn er kortwerkende, intermediair werkende en langwerkende preparaten
beschikbaar. Barbituraten veroorzaken, nog sneller dan BZD en Z-producten, fysische en psychische
afhankelijkheid en hebben tevens ernstigere bijwerkingen, waardoor ze zelden nog gebruikt worden. Sinds het
op de markt brengen van BZD werden de barbituraten grotendeels vervangen door deze nieuwe, iets veiligere
producten. Figuur 2.3 illustreert hoe de centraal onderdrukkende effecten van BZD niet meer toenemen
naarmate de dosis stijgt, terwijl deze effecten bij barbituraten blijven stijgen. [9]
Figuur 2.3: Verschil in centraal onderdrukkende effecten bij barbituraten versus BZD. [84]
4
1.2.3 Benzodiazepines
De algemene effecten van BZD zijn anticonvulsief, anxiolytisch, slaapbevorderend en spierrelaxerend.
Op basis van de farmacokinetiek worden 3 (soms 4) types onderscheiden: (ultra)kortwerkende, intermediair of
middellangwerkende en langwerkende benzodiazepines. [10]
Ultrakortwerkende en kortwerkende BZD hebben een gemiddelde halfwaardetijd (T1/2) van
respectievelijk ongeveer 3 en ongeveer 10 uur. Ze werken snel maar kort (6 à 8 uur) en zijn hierdoor uitermate
geschikt bij inslaapproblemen. Intermediair werkende benzodiazepines hebben een T1/2 van ongeveer 20 uur
waardoor ze vaak gebruikt worden bij doorslaapstoornissen. Langwerkende BZD zijn wegens hun lange
halfwaardetijd (tot wel 80 uur) en het daaraan verbonden hangover-effect minder geschikt als slaapmedicatie
en worden daarom ook voorgeschreven bij angststoornissen eerder dan slaapstoornissen. Onderstaande tabel
geeft weer tot welke klasse de meest voorkomende BZD en Z-producten, beschikbaar op de Belgische markt,
behoren. Voor een meer uitgebreid overzicht van de verschillende BZD en hun klasse, zie bijlage I. [10], [11]
BZD zijn, samen met de Z-producten, tot op heden de belangrijkste geneesmiddelen die voorgeschreven
worden voor de behandeling van slaapproblemen, stress en angst. Wegens hun gelijkaardige effectiviteit op
korte termijn en iets grotere veiligheid, hebben deze middelen de markt van de vroeger talrijk gebruikte
barbituraten zo goed als overgenomen. Verschillende studies toonden aan dat het gebruik van BZD gedurende
de eerste dagen wel degelijk positieve effecten heeft op de slaapproblematiek. De positieve invloed op de
inslaaptijd bij patiënten met slaapproblemen is volgens deze studies echter beperkt en of dit effect ook
aanhoudt bij langdurig BZD-gebruik, werd voorlopig nog niet aangetoond door plausibel onderzoek. [12]–[17]
KORTWERKEND MIDDELLANGWERKEND LANGWERKEND
Midazolam
Triazolam
Zolpidem
Zopiclon
Alprazolam
Bromazepam
Lorazepam
Lormetazepam
Oxazepam
Clonazepam
Diazepam
Flunitrazepam
Flurazepam
Nitrazepam
Tabel 2.1: Overzicht belangrijkste BZD onderverdeeld op basis van hun halfwaardetijd. [10]
5
Figuur 2.4: Typische BZD-structuur
1.2.4 Z-producten
Z-producten (zopiclon, zolpidem) zijn afgeleiden van de BZD. Hun structuur verschilt van de typische
benzodiazepinestructuur (zie figuur 2.4 tot 2.6), maar ze hebben wel gelijkaardige farmacodynamische
interacties met de GABA receptor, wat leidt tot soortgelijke werkingsmechanismen. Typisch aan zopiclone en
zolpidem is dat ze zeer snel werken en ook een korte werkingsduur hebben. Omwille van deze eigenschappen
worden ze enkel gebruikt als slaapmiddel voor patiënten met inslaapproblemen. Dankzij hun kortdurend effect
veroorzaken ze geen hangover-effect, wat bij langwerkende BZD wel het geval is. [18]
De eliminatiehalfwaardetijd voor Z-producten is gemiddeld 3 uur, wat overeenkomt met de T1/2 van
(ultra)kortwerkende BZD zoals midazolam en triazolam. Milde positieve effecten op de slaapproblematiek,
gelijkaardig aan die van BZD, werden gevonden in enkele placebogecontroleerde studies en meta-analyses. Veel
van deze studies concludeerden dat betere, grotere en meer vergelijkbare studies nodig zijn om een duidelijk
statement te maken over de positieve en negatieve effecten van Z-drugs alsook de voor- en nadelen ervan in
vergelijking met de verschillende BZD die op de markt beschikbaar zijn. [12], [15], [19]
Uit recente verkoopcijfers blijkt dat Z-producten steeds vaker worden verkocht, en dan voornamelijk
zolpidem, waarvan in 2016 meer dan 78 miljoen verpakkingen over de toonbank van de officina-apotheken in
België gingen. Lormetazepam (een BZD) is het enige hypnosedativum waarvan in 2016 meer (bijna 127 miljoen)
verpakkingen werden verkocht dan van het eerdergenoemde Z-product. [20]
Omdat verschillende studies waarin Z-producten en BZD met elkaar vergeleken worden uiteenlopende
resultaten beschrijven qua effectiviteit en veiligheid, kan nog niet besloten worden of deze GM ook beter/veiliger
zijn dan de BZD. Betrouwbare studies met enkel Z-drugs, en dus niet gecombineerd met BZD, zijn schaars
waardoor het relatieve risico ten opzichte van BZD moeilijker in te schatten is. [14], [15], [21]
Figuur 2.5: Zopiclone Figuur 2.6: Zolpidem
6
1.3 ONGEWENSTE EFFECTEN
Een belangrijk aspect dat steeds in acht moet genomen worden bij het rationeel voorschrijven, alsook
het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen, zijn de ongewenste effecten. Zowel benzodiazepines als Z-
producten kunnen verschillende ongewenste effecten tot gevolg hebben.
1.3.1 Korte termijn
Ongewenste effecten op korte termijn zijn voornamelijk toe te schrijven aan het centraal sederend
effect van benzodiazepines. Voor zowel BZD als Z-producten is er na inname van een dosis steeds kans op
overdreven sedatie, sufheid, slaperigheid, duizeligheid, iets wat bij ouderen vaak aanleiding geeft tot vallen. Ook
concentratiestoornissen en geheugenproblemen komen frequent voor bij BZD-gebruik. Het zogenaamde
‘hangover-effect’ komt voornamelijk voor bij de langwerkende varianten.
Ademhalingsdepressie komt zelden voor bij een acute BZD-intoxicatie, maar kan wel fataal zijn wanneer
BZD-gebruik gecombineerd wordt met alcoholinname, andere centraal onderdrukkende middelen en/of de
aanwezigheid van een onderliggende pathologie. [22]
1.3.2 Lange termijn
Op lange termijn treden vaak tolerantie of gewenning en afhankelijkheid op, waardoor hogere dosissen
nodig zijn om eenzelfde therapeutisch effect te bereiken bij de patiënt, met als gevolg nog meer risico op
bijwerkingen. Ook de zogenaamde paradoxale reacties zijn, voornamelijk bij ouderen en kinderen die BZD
gebruiken, vaak voorkomende bijwerkingen. Paradoxale reacties komen het meest voor bij kortwerkende BZD en
omvatten toegenomen slapeloosheid, angst en/of stress en mogelijks ook agressieproblemen. Hierdoor wordt
vaak de voorkeur gegeven aan de middellangwerkende BZD, die in mindere mate dan de kortwerkende BZD
paradoxale reacties veroorzaken. [11], [22]
Één van de grootste problemen veroorzaakt door langdurig BZD-gebruik bij ouderen is vallen. Ouderen
vertonen een grotere gevoeligheid voor de klinische effecten van geneesmiddelen die inwerken op het
zenuwstelsel. Vele hospitalisaties bij ouderen zijn het gevolg van een valpartij, mogelijks veroorzaakt door het
gebruik van één of meerdere Fall Risk Inducing Drugs (FRIDs). Tot die FRIDs behoren ook de BZD en Z-drugs. In
7
de literatuur wordt beschreven dat voornamelijk langwerkende BZD aanleiding geven tot dit probleem,
waardoor het gebruik van kortwerkende of middellangwerkende BZD en afgeleiden wordt verkozen boven dat
van langwerkende BZD bij ouderen. [23]–[25]
Omwille van deze bijwerkingen (sedatie, verwardheid, evenwichtsstoornissen, valrisico, respiratoire
problemen enz.) worden BZD en aanverwanten in de STOPP (Screening Tool of Older People’s Prescriptions)
criteria vermeld. De STOPP-criteria zijn evidence based richtlijnen en werden ontwikkeld om het voorschrijven
van geneesmiddelen gemakkelijker en veiliger te maken alsook ongepast geneesmiddelengebruik tegen te gaan
bij ouderen. [26], [27]
1.3.3 Zwangerschap en borstvoeding
Het advies is om geen BZD en/of afgeleiden te gebruiken tijdens de zwangerschap. Voornamelijk tijdens
het eerste trimester kunnen teratogene effecten voorkomen met craniale afwijkingen, groeivertraging en
afwijkingen ter hoogte van het CZS als gevolg. Ook in de perinatale periode is er kans op respiratoire depressie,
ontwenningsverschijnselen en floppy-infantsyndroom bij de neonaat.. [22], [28], [29]
Anderzijds zijn ernstige slaapstoornissen, angst en stress op zich ook nefast voor zwangere vrouwen en
hun foetus. Door de lange halfwaardetijd, wat aanleiding kan geven tot de accumulatie van metabolieten, en het
groter risico op afhankelijkheid van respectievelijk langwerkende en kortwerkende BZD, wordt aangeraden om
zo veel als mogelijk gebruik te maken van middellangwerkende BZD wanneer bij zwangerschap toch een HS
wordt aanbevolen. [30]
Ook de inname van BZD en Z-producten bij borstvoeding wordt afgeraden. De weinige beschikbare data
geven wel aan dat BZD slechts minimaal worden geëxcreteerd in de moedermelk, waardoor ongewenste effecten
bij pasgeborenen nauwelijks voorkomen. Wegens onvoldoende informatie over de ongewenste effecten van
zopiclone en zolpidem, wordt het gebruik van deze middelen gedurende de lactatieperiode ook afgeraden.
Wanneer BZD en/of Z-drugs geïndiceerd zijn tijdens de lactatieperiode, wordt aangeraden om steeds te
observeren of de baby sedatie vertoont. [22], [31]
8
1.4 GEBRUIK VAN SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN
Over de hele wereld, en dus ook in België, worden slaap- en kalmeermiddelen massaal gebruikt. Uit de
resultaten van de Belgische gezondheidsenquête van 2013 blijkt dat zeker 30% van de bevolking aan
slaapproblemen lijdt. De resultaten van de meest recente gezondheidsenquête (2018) zullen gepubliceerd
worden eind 2019. Ook angststoornissen en depressie zijn, met een prevalentie van respectievelijk 10% en 14%
in 2013, nog steeds aan het stijgen (zie figuur 1.8). [32]
1.4.1 Slaapstoornissen, stress en angst in België: resultaten van de gezondheidsenquête
Gezondheidsenquête 2013: De gezondheidsenquête uit 2013 stelt dat emotionele problemen vaker
voorkomen bij lager opgeleide personen en dat er meer vrouwen dan mannen zijn die slaapstoornissen,
depressie en angst ervaren. De studie toonde ook aan dat steeds meer jonge personen (leeftijdscategorie: 15 –
24 jaar) last hebben van emotionele problemen, maar dat senioren toch nog het meeste (namelijk 37%)
slaapstoornissen ervaren. Ook bleek dat 13% van de bevolking (15 jaar en ouder) 2 weken voorafgaand aan het
interview een slaap- en/of kalmeermiddel had genomen. [32]
Figuur 1.8: Percentage van de Belgische bevolking (15 jaar en ouder) met emotionele problemen, per jaar. [32]
9
Gezondheidsenquête 2018: De huidige problematiek rond dit thema wordt momenteel onderzocht in
een studie met een gelijkaardige studieopzet als in de gezondheidsenquête van 2013. De resultaten van dit
onderzoek worden nog volop geanalyseerd en geïnterpreteerd en zullen worden bekendgemaakt eind 2019.
1.4.2 Verbruikscijfers van slaap – en kalmeermiddelen
Verschillende studies tonen aan dat BZD over de hele wereld te veel en vooral te langdurig worden
gebruikt. Net als de gezondheidsenquête van 2013, tonen deze studies een correlatie tussen langdurig BZD-
gebruik en verschillende parameters als hogere leeftijd, geslacht, lagere educatiegraad, voorgeschiedenis van
psychiatrische aandoeningen en chronische ziekten. [33]–[36]
Zoals eerder vermeld, zijn de voorlopig enige beschikbare cijfers voor België deze uit de
gezondheidsenquête van 2013. Voor de meest recente statistieken is het wachten tot eind 2019, wanneer de
resultaten van de bevraging in 2018 verwacht worden. Voorlopig zijn wel de verkoopcijfers van publieke
officina’s in België vanaf 1998 tot en met 2016 reeds geanalyseerd (zie bijlagen II & III) en die cijfers geven de
indruk dat het benzodiazepinegebruik aan het stagneren of zelfs aan het dalen is. [32]
Grafiek 1.1: Evolutie van het benzodiazepinegebruik volgens verkoopcijfers in de Belgische officina-apotheken tussen 1998 en 2016,
uitgedrukt in DDD (Daily Defined Dose). (Bron: cijfers van FOD Volksgezondheid, zie bijlage I, II)
105
110
115
120
125
130
135
140
1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015 2017
DDD
/ 100
0 in
won
ers /
dag
Jaartal
Evolutie BZD - Daily Defined Doses
10
Bovenstaande cijfers gelden enkel voor de ambulante praktijk en geven dus geen totaalbeeld gezien
het verbruik in ziekenhuizen hierin niet is opgenomen. Bovendien zijn de cijfers niet representatief voor het
effectieve gebruik van BZD bij patiënten die deze aankopen. Verder onderzoek, zoals bijvoorbeeld de
gezondheidsenquête 2018, zal moeten uitwijzen of deze cijfers, en de voorlopige interpretatie ervan, al dan niet
de juiste indruk geven van het dalend verbruik. [32]
In het UZ Gent werden reeds verschillende interne onderzoeken uitgevoerd naar het BZD-gebruik op
verschillende afdelingen (zie verder). In grafiek 1.2 wordt het jaarlijks verbruik van HS weergegeven in het UZ
Gent, uitgedrukt in aantal DDD per 100 ligdagen. Hoewel het gebruik een licht dalende trend vertoont, liggen de
cijfers nog steeds hoger dan wenselijk is. [37]–[39]
Grafiek 1.2: Verbruik van slaap- en kalmeermiddelen in het UZ Gent van 2010 t.e.m. 2018, uitgedrukt in aantal DDD per 100 ligdagen.
[37]
1.4.3 Slaapstoornissen in België
De gezondheidsenquêtes die sinds 1997 in België werden uitgevoerd toonden aan dat er steeds meer
Belgen slaapproblemen hebben. Van 2001 t.e.m. 2008 was dit gemiddeld 20% van de Belgische bevolking, terwijl
dit aantal in 2013 gestegen was tot meer dan 30%. Het directe gevolg hiervan is dat ook het gebruik van slaap-
en kalmeermiddelen stijgt. Het is opmerkelijk dat, al sinds de eerste gezondheidsenquête (1997), voornamelijk
vrouwen en ouderen last hebben van slaapstoornissen. [32], [40]–[43]
91,69 93,7886,27
80,473,22 74,61 75,03
65,76
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
1 2 3 4 5 6 7 8
Aantal DDD/100 ligdagen
2011 20172013 2014 2015 20162012 2018
11
1.5 RICHTLIJNEN BIJ HET GEBRUIK VAN SLAAP – EN KALMEERMIDDELEN
Slaapstoornissen, stress en angst komen zelden geïsoleerd voor. Bij zowel slaapproblemen, stress en
angststoornissen is het noodzakelijk om eerst de oorzaak ervan op te sporen alvorens een welbepaalde
medicamenteuze therapie op te starten. Aangezien BZD en aanverwanten slechts tijdelijk verbetering bieden,
vormen zij ook allerminst de basis voor de aanpak van dergelijke problemen. Enkel aanvullend op een niet-
medicamenteuze aanpak kunnen zij, gedurende een korte periode weliswaar, mogelijks een oplossing bieden.
1.5.1 Niet-medicamenteuze aanpak
Er zijn verschillende niet-medicamenteuze methoden om slaapproblematiek, stress en angst aan te
pakken. Vaak zijn deze aandoeningen erg complex en is het niet enkel aan de huisarts, maar voornamelijk aan
een specialist binnen deze materie, om de patiënt te begeleiden en op te volgen. Een belangrijke rol voor de
huisarts is weggelegd in het identificeren van de aandoening alsook in het bepalen wanneer moet worden
doorverwezen naar een specialist.
Niet-medicamenteuze therapieën gaan van de patiënt informeren over slapeloosheid en tips geven tot
verschillende gespecialiseerde cognitieve gedragstherapieën. De belangrijkste methoden zijn:
Tips om de slaaphygiëne te verbeteren: gaan slapen en opstaan op regelmatige uren, voldoende
beweging overdag maar niet net voor het slapengaan, vermijden van caffeïnehoudende dranken, nicotine en
alcohol, niet overmatig eten of drinken in de avond, een goede slaapomgeving (rustig, donker, 18-22°C…)
organiseren enzovoort. Meer nuttige tips voor een goede nachtrust staan in een boekje over slaaphygiëne,
opgemaakt door het UZ Gent (zie bijlage IV).
Stimuluscontrole: Hierbij wordt getracht de slaapplaats terug te associëren met slapen, iets wat bij
veel patiënten met slaapproblemen niet meer het geval is. Het idee is dat de patiënt pas gaat slapen wanneer
hij zich slaperig voelt en niet blijft liggen wanneer hij geen slaap meer kan vatten gedurende meer dan 15
minuten, om zo de slaapplaats terug te associëren met slapen in plaats van tv kijken en/of piekeren. Deze
therapie wordt vaak gecombineerd met Paradoxical Intention (PI), waarbij de patiënt zo lang als mogelijk
wakker blijft om zo de angst voor het slapengaan te reduceren. [44]
12
Relaxatietherapie: Voor zowel stress, angst als slaapproblemen blijkt relaxatietherapie hulp te bieden.
Door middel van ademhalingsoefeningen, gecombineerd met rustige en/of positieve gedachten oftewel
afwisselende op- en ontspanning van verschillende spiergroepen, wordt geprobeerd om zowel fysieke als
psychische spanningen te verminderen. Door deze vorm van ontspanning wordt de hersenactiviteit in een
gelijkaardige mate als door anxiolytica verminderd, waardoor (tijdelijk) minder stress wordt ervaren. [45], [46]
Cognitive Behavioral Therapy (CBT): Studies toonden reeds aan dat verschillende gedragstechnieken,
ofwel CBT, op lange termijn wel degelijk tot een verbeterd slaappatroon kunnen leiden. Uit meerdere studies
blijkt zelfs dat het toevoegen van BZD aan CBT minder voordelig is op lange termijn. Voorbeelden van
gedragstechnieken zijn biofeedback, beperking van de slaaptijd, spierontspanning enz. [47], [48]
De beste resultaten worden bekomen door combinatie van verschillende niet-medicamenteuze
therapieën. Bij deze patiënten wordt er een gezond slaappatroon bekomen en behouden gedurende langere
periode (verschillende maanden). [49]
1.5.2 Medicamenteuze aanpak
Wegens hun bewezen positieve effecten op korte termijn, berust de medicamenteuze aanpak van
slapeloosheid, stress en angst voornamelijk op het gebruik van BZD en Z-producten. Afhankelijk van de aard van
de problematiek wordt geopteerd voor kortwerkende, intermediair werkende of langwerkende benzodiazepines.
Middellangwerkende BZD worden het best aangewend als hypnotica, terwijl voor angst zowel
middellangwerkende als langwerkende BZD worden gebruikt. Voor inslaapproblemen blijken voornamelijk
kortwerkende BZD en Z-drugs hulpbiedend. Om het risico op bijwerkingen, tolerantie en afhankelijkheid te
minimaliseren wordt aangeraden om deze geneesmiddelen slechts kort (maximaal 4 weken) te gebruiken en
dan geleidelijk af te bouwen. [22]
Naast bovengenoemde geneesmiddelen zijn er nog andere middelen die worden aangewend bij de
behandeling van slaapstoornissen, angst en stress. Het gaat om middelen die, in het kader van slaapproblemen,
nog niet goedgekeurd werden door de Food and Drug Administration (FDA) zoals onder andere sederende
13
antihistaminica (vb. difenhydramine en doxylamine), melatoninepreparaten, kruidenpreparaten op basis van
valeriaan en sommige antidepressiva, antipsychotica en anti-epileptica. [50]
Sederende antihistaminica: Difenhydramine wordt bij verschillende gezondheidsproblemen
aangewend. Dit komt omdat difenhydramine inwerkt op de H1-receptoren die verspreid voorkomen in het
lichaam. De sederende antihistaminica passeren gemakkelijker doorheen de bloedhersenbarrière waar ze hun
sederende werking uitoefenen. Op basis van dit mechanisme zouden geneesmiddelen zoals difenhydramine en
doxylamine aangewend worden bij slaapstoornissen. Volgens het BCFI wordt het gebruik van difenhydramine bij
slapeloosheid afgeraden wegens een ongunstige risico-baten verhouding. [18], [51]
Melatonine en agonisten: In België is slechts één GM op basis van melatonine op de markt, namelijk
Circadin®. Het wordt gebruikt bij primaire slapeloosheid bij ouderen. Een ander middel, Ramelteon, is een recent
geneesmiddel dat nog niet werd goedgekeurd door de Europese Unie, maar in Amerika aangewend wordt bij
inslaapproblemen. Hoewel melatonine en agonisten ervan volgens verschillende Amerikaanse studies een
positief effect hebben op de slaapproblematiek, wordt het gebruik ervan in België afgeraden. Volgens het
farmacotherapeutisch kompas is “de werkzaamheid van melatonine met gereguleerde afgifte bij oudere
patiënten beperkt en geringer dan die van zolpidem”. [52] Het BCFI spreekt over een beperkte evidentie alsook
de aanwezigheid van vele interacties en onzekerheden bij langdurig gebruik. [18], [53]–[55]
Antidepressiva: Van alle antidepressiva werden enkel de tricyclische antidepressiva (TCA) goedgekeurd
door de FDA voor gebruik bij slaapstoornissen. Het exacte mechanisme ervan is nog niet gekend, mogelijks speelt
antagonisme ter hoogte van de H1-receptor een rol. Sommige TCA zoals doxepine en trazodon kunnen gebruikt
worden in geval van slaapproblemen zonder bewezen depressie. Voor de effectiviteit van deze geneesmiddelen
bij slaapstoornissen is volgens het BCFI onvoldoende bewijs waardoor het gebruik ervan wordt afgeraden. [55],
[56]
Antipsychotica: Antipsychotica zijn enkel aangewezen bij slapeloosheid wanneer er sprake is van een
bijkomend ziektebeeld zoals bipolair gedrag. Er is maar weinig evidentie over het gebruik van antipsychotica als
slaapmedicatie, ze worden daarom ook niet aangewezen in het BCFI wanneer er geen sprake is van psychosen.
[55], [57]
14
Anti-epileptica: Volgens verschillende studies zorgen de anti-epileptica gabapentine en pregabaline
voor een verbetering van de slaap. Het mechanisme is voorlopig nog onbekend, maar volgens de studies heeft
het gebruik van bovenstaande GM een positief effect op slaapproblemen bij zowel gezonde personen als bij
depressieve patiënten met slaapstoornissen. Het anti-epilepticum pregabaline wordt soms voorgeschreven bij
veralgemeende angst. [55]
Orexine-receptorantagonisten: Recentelijk werd een middel ontdekt dat via een ander mechanisme
dan de andere slaapmiddelen de slaap zou bevorderen. Het gaat om suvorexant, een orexine-receptorantagonist.
De orexine receptor is betrokken in de regulatie van het slaap-waak systeem en activatie van de receptor
bevordert de waakzaamheid. Wanneer een antagonist op deze receptor bindt, wordt dit effect tegengegaan
waardoor de patiënt gedurende langere periode in slaap zal blijven. Studies vonden zowel significante als niet-
significante positieve effecten bij doorslaapproblematiek. Een dosering van 20 mg zou de slaap voor 25 minuten
verlengen gedurende een gebruiksperiode van 4 weken. Verdere studies moeten aantonen of ook hier
afhankelijkheid optreedt en bevestigen of suvorexant wel degelijk een efficiënt middel is bij slapeloosheid. Het
geneesmiddel is nog niet beschikbaar in België. [55], [58]
Valeriaan: Valeriaan wordt zowel in Amerika als in Europa veel gebruikt bij slaapproblemen. Het is
beschikbaar in verschillende vormen waaronder tincturen en tabletten. Verschillende meta-analyses toonden
aan dat het gedroogde plantenmateriaal van valeriaan een veilig preparaat is maar slechts weinig efficiënt is
bij slaapproblemen. Gezien deze studies niet volledig vergelijkbaar waren qua methodiek (verschillende
dosissen en toedieningsvormen), kan geen algemeen besluit gevormd worden. Naast het placebo-effect, wat
overigens ook een effect is, vertoonden de meeste preparaten geen meerwaarde bij slaapproblemen. [55], [59],
[60]
De efficiëntie en eventuele risico’s van dergelijke alternatieven bij slaapproblemen wordt steeds vaker
onderzocht. Zoals eerder vermeld heerst nog steeds onduidelijkheid of deze middelen wel een voldoende
verbetering van slaapproblematiek brengen, gezien verschillende studies tot uiteenlopende besluiten komen.
15
1.6 AFBOUWEN VAN SLAAP – EN KALMEERMIDDELEN
Zoals eerder vermeld zijn er verschillende negatieve effecten verbonden aan het langdurig gebruik van
BZD’s en aanverwanten. Gezien veel ouderen vaak ook meerdere geneesmiddelen gebruiken (polyfarmacie), is
het stoppen en/of afbouwen van onnodige medicatie noodzakelijk voor het algemeen welzijn van de patiënt. Het
regelmatig uitvoeren van medicatienazichten is belangrijk om overbodig geneesmiddelengebruik op te sporen
en te stoppen teneinde risico’s voor de patiënt te beperken. [61], [62]
Verschillende studies toonden reeds aan dat mits voldoende motivatie bij de patiënt, een goede
omkadering, opvolging en ondersteuning door (evt. verschillende) zorgverleners, afbouwen mogelijk is en een
positief effect heeft op de levenskwaliteit van de patiënt. [63]
Het BCFI stelt dat de patiënt eerst en vooral correct moet worden geïnformeerd over de effecten en
risico’s van BZD’s, waarna kan worden overgegaan tot het opstellen van een aangepast afbouwschema door de
arts. Het wordt ook aangeraden om gedurende de afbouwperiode een brochure aan de patiënt te geven met
daarin slaaptips voor patiënten met slaapproblemen.
Het afbouwen van HS kan op verschillende manieren gebeuren. Veel patiënten stoppen probleemloos
van de ene dag op de andere, hoewel studies blijven aantonen dat deze methode niet optimaal is wegens de
grotere kans op rebound-effecten, voornamelijk bij het abrupt stoppen van kortwerkende BZD en Z-drugs.
Wanneer graduele dosisreductie gecombineerd wordt met een alternatieve therapie zoals CBT, worden betere
resultaten bekomen in die zin dat patiënten vaker succesvol afbouwen en er ook meer patiënten zijn die
gedurende lange periode na de afbouwtherapie geen HS meer gebruiken. [64]
Een rechtstreeks contact met de patiënt zorgt voor meer stimulatie tot afbouw van slaap- en
kalmeermiddelen, toonden patiënt-gecentreerde studies aan. Patiënten worden gemotiveerd om af te bouwen
d.m.v. (herhaaldelijke) stopbrieven, nauw contact met de behandelende arts, apotheker(s) en/of andere
zorgkundige(n). Een meta-analyse stelt ook dat opvolging door de arts zowel via consultatie (persoonlijk
contact) als via schrijven succesvol blijken als opvolgmethode. [63], [65]
16
1.6.1 Huidige afbouwschema’s
Uit meta-analyses blijkt dat het afbouwen van HS voornamelijk gebeurt a.d.h.v. graduele dosisreductie
(GDR). Het meest gebruikte afbouwschema bestaat uit een wekelijkse dosisreductie van 25% gedurende 3 weken.
Hierbij worden in de eerste week en de tweede week respectievelijk 75% en 50% van de oorpsronkelijke dosis
toegediend om dan in de laatste week te eindigen met dosis gelijk aan 25% van de initiële dosis. [66]
Ook tragere afbouwschema’s zoals een wekelijkse of zelfs tweewekelijkse dosisreductie van 10% alsook
een tweewekelijkse reductie van 25% van de oorspronkelijke dosis, worden in de richtlijnen aanbevolen. Het BCFI
raadt een dosisreductie aan van 10% tot 25% om de twee à drie weken, met een mogelijkheid om over te
schakelen naar diazepam wanneer afbouwtherapie met het oorspronkelijke slaap- en/of kalmeermiddel niet
succesvol is. Uiteraard is een afbouwschema steeds patiëntspecifiek en wordt het opgesteld door de
behandelende arts, eventueel in overleg met andere zorgverleners, en uiteraard steeds met de patiënt zelf. [63]
Wat altijd een belangrijk gegeven blijft bij afbouwtherapie zijn, zoals eerder vermeld, de motivatie en
de betrokkenheid van de patiënt. Om patiënten, en dan voornamelijk ouderen, te stimuleren om te starten met
afbouwtherapie is het bevorderlijk om ze voldoende te sensibiliseren en te informeren over de risico’s die
langdurig BZD-gebruik met zich meebrengen. [67]
1.6.2 Sensibiliseringscampagnes
Om de Belgische bevolking, en 65-plussers in het bijzonder, bewust te maken van de risico’s van BZD-
gebruik, werden de voorbije decennia acties opgestart zoals “De week van de valpreventie” (jaarlijks) en de
sensibiliseringscampagnes door FOD Volksgezondheid: “Slaap- en kalmeringsmiddelen slik je niet zomaar –
Praat erover met je huisarts of je apotheker” (2009-2010) en “Slaap- en kalmeermiddelen, denk eerst aan andere
oplossingen.” (opgestart 2018). [68]–[70]
Ondanks de dalende cijfers qua verbruik in de ambulante praktijk, ligt het HS-gebruik nog steeds hoog.
Patiënten, maar ook artsen, apothekers en andere zorgverleners, informeren over de risico’s verbonden aan
dergelijke producten, alsook sensibilisatie van de hele bevolking, blijft nog steeds een belangrijk werkpunt om
het BZD-gebruik in België sterk te reduceren.
17
2 OBJECTIEVEN
Slaapproblemen, stress en angststoornissen vormen een belangrijke problematiek binnen het
gezondheidslandschap van België. Ze kunnen aanleiding geven tot chronisch en niet altijd oordeelkundig gebruik
van HS. Ondanks de kennis over de vele ongewenste effecten van HS en de verhoogde gevoeligheid hiervoor bij
ouderen, worden ze nog veel te snel en te lang voorgeschreven. Uit studies blijkt immers dat het langdurig
gebruik van deze middelen niet alleen ondoelmatig is, maar ook vaak bijwerkingen met zich meebrengt zowel
op korte als op lange termijn.
Sinds 2017 is er in het UZ Gent een pilootproject opgestart voor actieve afbouw HS bij patiënten opgenomen
in het UZ Gent. In 2019 werd gestart met het proberen te motiveren van gehospitaliseerde patiënten om af te
bouwen na ontslag uit het ziekenhuis. Op basis van de eerste resultaten, die ook opgenomen werden in een
recente masterthesis van een ziekenhuisapotheker in opleiding, blijkt dat er zeer veel barrières zijn om zowel
behandelende artsen als patiënten te motiveren om hun HS af te bouwen.
De doelstellingen van deze masterproef zijn
- Het in kaart brengen van het gebruik van HS bij patiënten opgenomen in het UZ Gent
- Peilen naar de kennis over HS, alsook naar de barrières voor actieve afbouw bij gehospitaliseerde
patiënten op basis van vragenlijsten
- Analyse van de verschillende standpunten van huisartsen en huisapothekers over het gebruik van HS,
alternatieve therapieën bij slaapstoornissen, afbouwmethoden… op basis van vragenlijsten
Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is de identificatie van barrières bij het afbouwen van HS bij zowel
patiënten, huisartsen als apothekers teneinde het afbouwproject in het UZ Gent te optimaliseren.
18
3 METHODEN
3.1 STUDIEDESIGN
Het onderzoek betreft een monocentrische, observationele, prospectieve studie uitgevoerd in het UZ
Gent gedurende de maanden maart, april en mei 2019.
3.2 COMITÉ MEDISCHE ETHIEK
Het observationeel onderzoek gebeurt met toestemming van het Comité Medische Ethiek (CME) van het
UZ Gent (projectnummer: 2019/0631-2019/0679). Voor de schriftelijke toestemming van de patiënt, huisarts en
apotheker, wordt een Informed Consent (IC) opgesteld, waarin de studieopzet wordt toegelicht alsook de
anonimiteit van de resultaten wordt benadrukt (IC en begeleidende documenten voor CME: zie bijlage V - IX).
3.3 VRAGENLIJSTEN VOOR PATIËNTEN, HUISARTSEN EN HUISAPOTHEKERS
3.3.1 Voorbereiding
3.3.1.1 Opstellen van vragenlijsten
Er worden drie verschillende, niet-gevalideerde vragenlijsten (zie bijlage X - XII) opgemaakt: één voor
patiënten, één voor huisartsen en één voor huisapothekers.
De vragenlijst voor patiënten is gebaseerd op deze uit een voorgaande studie in het UZ Gent omtrent
slaap- en kalmeermiddelen [37] en bestaat uit volgende drie onderdelen:
- Algemene patiëntinformatie: demografische gegevens, comorbiditeiten, opnamedata…
- Vragen rond het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen thuis en gedurende opname in het UZ Gent
- Tien stellingen rond slaap- en kalmeermiddelen
Deze vragenlijst wordt ter beschikking gesteld in de vorm van een papieren versie. Voor de verwerking
van de gegevens door de onderzoeker wordt een identieke vragenlijst opgesteld in Google Formulieren.
In de vragenlijsten voor huisartsen en huisapothekers worden voornamelijk het voorschrijfgedrag, de
informatieverstrekking bij voorschrijven/aflevering en ervaringen met afbouwtherapie bevraagd. Ook wordt
gepolst naar inzichten om huidige afbouwtherapieën te optimaliseren.
19
3.3.1.2 Voorstelling huisartsenvereniging en verspreiding van de vragenlijsten
Voorschrijvers binnen de huisartsenvereniging van Gent worden ingelicht over het project door middel
van een presentatie tijdens een vergadering op 21 maart 2019. De artsen worden hierbij ook geïnformeerd over
een project omtrent actieve afbouw van slaap- en kalmeermiddelen dat rond dezelfde periode loopt in het UZ
Gent, en krijgen hierbij ook een verduidelijking van de verbruikscijfers van slaap- en kalmeermiddelen binnen
het universitair ziekenhuis.
3.3.2 Dataverzameling
3.3.2.1 Gehospitaliseerde patiënten
Om resultaten te kunnen vergelijken met eerdere studies in het UZ Gent worden de vragenlijsten ter
beschikking gesteld aan patiënten op dezelfde afdelingen als in voorgaande studies. [37]–[39]
Onderstaande afdelingen worden geïncludeerd in de studie:
- Cardiologie
- Gynaecologie
- Orthopedie en algemene heelkunde
- Pneumologie
- Traumatologie
- Urologie
Exclusiecriteria voor deze studie zijn:
- Patiënten jonger dan 18 jaar
- Patiënten die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen
- Patiënten met psychische stoornis(sen)
Patiënten die hun toestemming niet geven of het informed consent niet ondertekenen, of niet in staat
zijn om dit te doen, worden niet geïncludeerd in de studie. Ook patiënten die ontslagen worden uit het UZ Gent
alvorens benaderd te worden door de onderzoeker worden niet opgenomen in de studie.
20
Er wordt dagelijks nagegaan voor welke patiënten er een slaap– en/of kalmeermiddel wordt
voorgeschreven op basis van een query met volgende ATC codes: N05BA, N05CD, N05CF en N03AE.
Vervolgens worden de patiënten op de verschillende diensten mondeling geïnformeerd over de studie.
Na toestemming tot deelname wordt hen gevraagd om het IC te ondertekenen. De patiënt beslist zelf of hij/zij
de vragenlijst alleen, met vrienden/familie of met de onderzoeker invult. De gegevens van de vragenlijsten
worden vervolgens door de onderzoeker ingebracht in Google Formulieren.
De comorbiditeiten, thuismedicatie en ontslagmedicatie van de patiënt worden verzameld uit het
Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) door de begeleider van de studie. De belangrijkste parameters die worden
geanalyseerd zijn de volgende:
- Het aantal comorbiditeiten (per patiënt) (1)
- De meest voorkomende comorbiditeiten (bij alle patiënten) (2)
- Het aantal geneesmiddelen bij opname (3) en bij ontslag (4)
- Het aantal valrisico verhogende geneesmiddelen bij opname (5) en bij ontslag (6)
- Het aantal HS dat gebruikt wordt als thuismedicatie voor opname (7) en bij ontslag (8)
- Het aantal HS dat wordt opgestart (9) en/of gestopt (10) in het UZ Gent
Om te bepalen welke geneesmiddelen precies valrisico verhogend zijn wordt beroep gedaan op
verschillende bronnen. Meerdere studies tonen aan dat antipsychotica, antidepressiva, BZD en hun afgeleiden
alsook lisdiuretica, digoxine en opioïden een hoger risico geven op vallen. Ook enkele anticholinerge middelen
blijken een verhoogd valrisico te hebben. Bijlage XIII geeft een overzicht van welke anticholinerge
geneesmiddelen aanleiding geven tot vallen en in welke mate. [71]–[75]
3.3.2.2 Huisartsen en apothekers
De online vragenlijsten voor huisartsen en apothekers worden elektronisch verspreid naar de
communicatieverantwoordelijken voor huisartsen in Gent alsook naar overkoepelende organisaties voor
apothekers zoals de Oost-Vlaamse en de West-Vlaamse Apothekersvereniging. Beide vragenlijsten worden via
Google Formulieren ter beschikking gesteld aan de studiepopulatie.
21
3.3.3 Dataverwerking
De data in deze masterproef worden geanalyseerd aan de hand van Microsoft Excel (2016) en IBM SPSS
Statistics 25. Bij het analyseren van de data worden volgende testen uitgevoerd:
Shapiro-Wilk test voor de beoordeling van de normaliteit van continue variabelen. Continue variabelen
(leeftijd, aantal geneesmiddelen, diazepamequivalenten, opnameduur) worden weergegeven als gemiddelde (±
standaarddeviatie (SD)) indien zij normaal verdeeld zijn, of als mediaan (minimum – maximum) indien zij niet
normaal verdeeld zijn.
Pearson Chi-Square Test en/of Fisher’s Exact Test bij categorische variabelen, namelijk voor de
vergelijking van de werkingsduur van HS bij patiënten met een HS als thuismedicatie versus patiënten waarvoor
er een HS werd opgestart in het ziekenhuis. Categorische variabelen (geslacht, herkomst, opstart HS,
valincidenten, type opname, indicaties voor het gebruik van HS, indeling van HS, …) worden weergegeven via
percentages of frequenties.
Afhankelijke T-test bij normaal verdeelde continue variabelen, namelijk voor de vergelijking van:
- het verschil in aantal geneesmiddelen bij opname en ontslag
- het verschil in aantal en soort HS bij opname en ontslag
- het verschil in aantal valrisico verhogende geneesmiddelen bij opname en ontslag
Onafhankelijke T-test bij normaal verdeelde continue variabelen, namelijk voor de vergelijking van
het verschil in aantal valrisico verhogende geneesmiddelen, leeftijd en aantal geneesmiddelen bij patiënten met
valepisode versus geen valepisode.
Mann-Whitney U test bij niet-normaal verdeelde continue variabelen, namelijk voor de vergelijking
van het verschil in dagdosis van HS, uitgedrukt in diazepamequivalenten, bij patiënten met een HS als
thuismedicatie versus patiënten waarvoor er een HS werd opgestart in het ziekenhuis.
Een p-waarde kleiner dan 0.05 wordt als statistisch significant beschouwd.
22
4 RESULTATEN
4.1 BEVRAGING PATIËNTEN
4.1.1 Demografische gegevens
De demografische gegevens worden voorgesteld in tabel 4.1. In totaal vulden 46 patiënten de vragenlijst
in. De gemiddelde leeftijd van de patiënten bedroeg 67.6 (± 12.3) jaar. De studiepopulatie bestond uit 19 mannen
(41.3%) mannen en 27 vrouwen (58.7%). De meeste patiënten kwamen van thuis (97.8%) alvorens ze werden
opgenomen in het UZ Gent, één patiënt (2.2%) was afkomstig uit een ander ziekenhuis.
Tabel 4.1: Demografische gegevens; *missing values: 1
N= 46 (%)
Leeftijd in jaren (gem. ± SD) 67.6 ± 12.3
Geslacht Man 19 (41.3)
Vrouw 27 (58.7)
Herkomst Thuis 45 (97.8)
Ander ziekenhuis 1 (2.2)
Type opname Spoedopname 23 (50)
Geplande opname 20 (43.5)
Doorverwijzing specialist 3 (6.5)
Opnameduur in dagen (mediaan [min – max]) 9 [2 - 79]
Afdeling* INT02 – pneumologie 13 (28.3)
CHI03 – traumatologie 9 (19.6)
CHI13 – orthopedie 7 (15.2)
INT09 – cardiologie 7 (15.2)
CHI09 - gynaecologie 5 (10.9)
CHI05 – urologie 4 (8.7)
Aantal geneesmiddelen als thuismedicatie* 9.9 ± 5.1
Andere opnames in de
afgelopen 6 maand*
Ja 22 (47.8)
Nee 23 (50)
Gevallen < 15 dagen voor
opname*
Ja 7 (15.2)
Nee 38 (82.6)
23
De meeste patiënten werden opgenomen via de spoedafdeling (23; 50%) en via een geplande opnames
(20; 43.5%). Drie (6.5%) patiënten werden doorverwezen door een specialist. De mediane opnameduur bedroeg
9 dagen met een minimum van 2 en een maximum van 79 dagen. Bij opname namen de patiënten gemiddeld
9.9 (± 5.1) geneesmiddelen in als thuismedicatie. Ongeveer de helft van de patiënten waren de afgelopen 6
maanden opgenomen geweest in een ziekenhuis en 15.2% was gevallen 15 dagen voor opname.
Een overzicht van top de vijf stelsels waartoe de meeste comorbiditeiten behoren wordt weergegeven
in figuur 4.1. Van alle comorbiditeiten (N = 132) in de studiepopulatie behoort het grootste aantal (32; 24.2%) tot
het cardiovasculair stelsel, gevolgd door het osteo-articulair systeem (17; 12.9%) en het spijsverteringsstelsel
(16; 12.1%). Respectievelijk twaalf (9.1%) en tien (7.6%) comorbiditeiten vielen onder het hormonaal stelsel en
oncologische problemen.
In de gehele studiepopulatie (N = 46), werden 132 comorbiditeiten geobserveerd waarvan 74
verschillende, wat wijst op een breed spectrum aan ziektes bij de bevraagde patiënten. Meer specifiek kwamen
hypertensie en maligniteit het meest voor, beide met een prevalentie van 10 (7.6%), gevolgd door diabetes (6.1%)
en voorkamerfibrillatie (VKF) (4.6%).
0,0% 2,0% 4,0% 6,0% 8,0% 10,0% 12,0% 14,0% 16,0% 18,0% 20,0% 22,0% 24,0%
Oncologie
Hormonaal stelsel
Spijsverteringsstelsel
Osteo-articulair
Cardiovasculair
prevalentie
Top 5 comorbiditeiten
Figuur 4.1: Prevalentie van de meest voorkomende comorbiditeiten bij de studiepopulatie (N = 46).
24
4.1.2 Gebruik hypnosedativa
Een HS werd bij 39 (84.8%) patiënten reeds van thuis ingenomen, bij 7 (15.2%) patiënten werd het HS
opgestart in het UZ Gent (tabel 4.2). Bij twee (4.3%) patiënten die reeds een HS innamen van thuis werd er een
tweede HS opgestart in het ziekenhuis.
Bij 24 (61.5%) patiënten die reeds een HS innamen als thuismedicatie (N = 39) werd dit voor het eerst
voorgeschreven door de huisarts en bij 8 (20.5%) patiënten werd het geneesmiddel opgestart door een arts in
een ziekenhuis. Zeven (17.9%) patiënten konden zich niet meer herinneren waar of door wie het slaap- en/of
kalmeermiddel werd opgestart.
N = 46 (%)
Opstart hypnosedativum Voor opname 39 (84.8)
Opgestart in ZH 7 (15.2)
Indicatie* Inslaapproblemen 20 (43.5)
Doorslaapproblemen 8 (17.4)
Stress 1 (2.2)
Angst 1 (2.2)
Combinatie 11 (23.9)
Andere 3 (6.5)
Tabel 4.2: Incidentie van het gebruik van HS en meest voorkomende indicaties; *missing values: 2
De meest voorkomende indicaties voor het gebruik van HS zijn geïsoleerde in- en doorslaapproblemen
met een prevalentie van respectievelijk 43.5% en 17.4%. Stress en angst komen met een prevalentie van telkens
2.2% minder frequent voor. Elf (23.9%) patiënten gaven een combinatie van meerdere indicaties op. Andere
aangehaalde indicaties (3; 6.5%) omvatten depressie, een opgejaagd gevoel door comedicatie en blaasatonie.
Om een overzicht te krijgen over het algemene verbruik van de verschillende HS gedurende de opname,
werden de dagdosissen omgezet in diazepamequivalenten. Hierbij werd rekening gehouden met de dosis en de
innamefrequentie van de verschillende HS.
25
De mediaan van de dagdosis uitgedrukt in diazepamequivalenten bedroeg 5 mg, met een minimum van
0.5 mg en een maximumhoeveelheid van 15 mg. In bijlage XIV wordt geïllustreerd welke verschillende
dagdosissen er gebruikt werden en hun incidentie. Het merendeel van de patiënten (17; 37%) nam een dosis
gelijk aan 10 mg diazepamequivalenten, gevolgd door 5 mg (11; 23.9%) en 2,5 mg (10; 21.7%).
In Tabel 4.3 wordt het aantal voorgeschreven hoeveelheden weergegeven van de verschillende HS per
stofnaam, werkingsduur en diazepamequivalent. Er werd een verschil gemaakt tussen de HS die thuis werden
opgestart en in het UZ Gent.
Tabel 4.3: HS-gebruik bij opname. * 39 patiënten die HS gebruikten, waarvan 2 met duotherapie
De meest voorgeschreven HS als thuismedicatie zijn zolpidem (11 ; 26.2%), lormetazepam (9 ; 21.4%) en
lorazepam (7 ; 16.7%)). Deze laatste twee benzodiazepines zijn, naast alprazolam, ook de enige HS die werden
opgestart in het UZ Gent. Qua werkingsduur werden intermediair werkende HS het meest voorgeschreven, zowel
Verderzetting thuismedicatie
N = 39 (%)*
Opstart in UZ Gent
N = 7 (%)
Stofnaam HS Alprazolam 6 (15.4) 1 (14.3)
Bromazepam 1 (2.6) -
Brotizolam 1 (2.6) -
Clonazepam 1 (2.6) -
Clotiazepam 2 (5.1) -
Flurazepam 1 (2.6) -
Lorazepam 7 (17.9) 1 (14.3)
Lormetazepam 9 (23.1) 5 (71.4)
Triazolam 1 (2.6) -
Zolpidem 11 (28.2) -
Zopiclone 1 (2.6) -
Werkingsduur HS Kortwerkend (K) 13 (33.3) 1 (14.3)
Middellangwerkend (M) 26 (66.7) 6 (85.7)
Langwerkend (L) 2 (5.1) -
Diazepamequivalenten (in milligram) 5 [1 - 25] 10 [0.5 - 10]
26
als thuismedicatie (61.9%) en bij opstart in het ziekenhuis (85.7%). Slechts twee (4.1%) patiënten van de hele
studiepopulatie gebruikten een langwerkend BZD. Er werd geen significant verschil gevonden tussen het aantal
diazepamequivalenten bij HS opgestart in het UZ Gent versus HS als thuismedicatie (p = 0.362).
Bij 37 (80.4%) patiënten werd het gebruik van HS verdergezet bij ontslag uit het ziekenhuis, bij 9 (19.6%)
patiënten werd dit gestopt bij ontslag. Zolpidem, lormetazepam en lorazepam werden het meest
voorgeschreven bij ontslag.
HS verder bij ontslag
N = 37 (%)*
Stofnaam HS Alprazolam 6 (16.2)
Bromazepam 1 (2.7)
Brotizolam 1 (2.7)
Clonazepam 1 (2.7)
Clotiazepam 2 (5.4)
Flurazepam 1 (2.7)
Lorazepam 6 (16.2)
Lormetazepam 9 (24.3)
Triazolam 1 (2.7)
Zolpidem 10 (27)
Zopiclone 1 (2.7)
Werkingsduur HS Kortwerkend (K) 12 (32.4)
Middellangwerkend (M) 25 (67.6)
Langwerkend (L) 2 (5.4)
Diazepamequivalenten (in milligram) 5 [2.5 - 25]
Tabel 4.4: Gebruik van HS bij ontslag uit het UZ Gent. *37 patiënten waarvan 2 met duotherapie
De meeste patiënten werden uit het UZ Gent ontslagen met een middellangwerkend HS (67.6%). De
mediane dagdosis uitgedrukt in diazepamequivalenten bij ontslag bedroeg 5 mg.
27
4.1.3 Analyse van het gebruik van valrisico verhogende geneesmiddelen
4.1.3.1 Algemene analyse van het geneesmiddelengebruik bij opname en ontslag
Tabel 4.5 geeft een overzicht van het aantal geneesmiddelen die de patiënten innamen bij opname en
ontslag (gemiddelde ± SD). Het gemiddeld aantal geneesmiddelen per patiënt bij ontslag was significant hoger
ten opzichte van het aantal geneesmiddelen bij opname, met respectievelijk 11.2 ± 5.2 en 9.9 ± 5.1
geneesmiddelen (p < 0.001).
N = 46 (%)
Aantal geneesmiddelen
(gemiddelde ± SD)
bij opname 9.9 ± 5.1
bij ontslag 11.2 ± 5.2
Aantal patiënten waarbij het aantal
geneesmiddelen bij ontslag…
…meer is dan voor opname 25 (54.4)
…minder is dan voor opname 5 (10.9)
…gelijk gebleven is 16 (34.8)
Tabel 4.5: Algemeen geneesmiddelengebruik bij opname en ontslag.
Bij ontslag uit het ziekenhuis namen 25 (54.4%) patiënten meer geneesmiddelen in dan bij opname. Bij
16 (34.8%) patiënten bleef het aantal geneesmiddelen voor en na opname gelijk en vijf (10.9%) patiënten hadden
een kortere medicatielijst dan bij opname.
Het geneesmiddelengebruik zowel bij opname als ontslag volgens de verschillende ATC-klassen wordt
geïllustreerd in figuur 4.2. Geneesmiddelen die inwerken op het zenuwstelsel (N; 28.2% en 27.9%), spijsvertering
en metabolisme (A; 20.5% en 21.7%), het cardiovasculair systeem (C; 18.5% en 16.2%) en het ademhalingsstelsel
(R; 7% en 7.4%) werden het meest ingenomen door de studiepopulatie.
28
4.1.3.2 Gebruik van geneesmiddelen die aanleiding kunnen geven tot vallen
Er was geen significant verschil in aantal valrisico verhogende geneesmiddelen bij opname en ontslag,
respectievelijk 2.6 ± 1.8 en 2.6 ± 2.0 (p = 0.569).
Bij ontslag uit het ziekenhuis namen 8 (17.4%) patiënten zowel meer als minder valrisico verhogende
geneesmiddelen in dan voor hun opname. Bij 30 (65.2%) patiënten bleef het aantal valrisico verhogende
geneesmiddelen voor en na de opnameperiode gelijk (zie tabel 4.6).
20,5%
8,8%
18,5%
1,1% 1,5%2,4% 2,6% 2,9% 3,1%
28,2%
0,2%
7,0%
0,4%
20,7%
9,1%
16,2%
1,2% 1,4%2,3%
4,6%
2,9%3,7%
27,9%
0,2%
7,4%
0,8%
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
A B C D G H J L M N P R S
Perc
enta
ge
ATC-klasse
Thuis- en ontslagmedicatie per ATC-klasseThuismedicatie Ontslagmedicatie
Figuur 4.2: Gebruik van thuis- en ontslagmedicatie per ATC-klasse.
A = spijsverteringsstelsel en metabolisme, B = bloed en bloedvormende organen, C = cardiovasculair stelsel, D = dermatologica,
G = urogenitaal stelsel en geslachtshormonen, H = systemische hormonale preparaten, met uitzondering van insuline en
geslachtshormonen, J = anti-infectieuze middelen voor systemisch gebruik, L = antineoplastische en immunomodulerende
middelen, M = musculoskeletaal stelsel, N = zenuwstelsel, P = anti-parasitaire middelen, R = ademhalingsstelsel, S = sensorische
organen
29
N = 46 (%)
Aantal valrisico verhogende
geneesmiddelen (gemiddelde ± SD)
voor opname 2.6 ± 1.8
na ontslag 2.6 ± 2.0
Aantal patiënten waarbij het aantal
valrisico verhogende geneesmiddelen
bij ontslag…
…meer is dan voor opname 8 (17.4)
…minder is dan voor opname 8 (17.4)
…gelijk gebleven is 30 (65.2)
Tabel 4.6: Aantal valrisico verhogende geneesmiddelen op de medicatielijst bij opname en ontslag
De top 5 van de meest voorgeschreven valrisico verhogende geneesmiddelen bij opname en ontslag
wordt weergegeven in tabel 4.7.
Tabel 4.7: top 5 meest voorgeschreven valrisico verhogende geneesmiddelen bij opname en ontslag.
Tramadol wordt het meest voorgeschreven, zowel bij opname (28.3%) als bij ontslag (39.1%). Het
gebruik van lormetazepam blijft ongewijzigd (21.7%), lorazepam en zolpidem dalen in frequentie (10.9% en 13%)
en alprazolam stijgt in aantal (19.6%).
Vervolgens werd geanalyseerd of er meer valrisico verhogende geneesmiddelen werden ingenomen bij
opname bij patiënten die recent (< 15 dagen voor opname) waren gevallen (N=7) (tabel 4.8). Patiënten met een
recente episode van vallen, namen meer (3.1 ± 1.9) valrisico verhogende geneesmiddelen in dan patiënten zonder
valincident (2.4 ± 1.9), dit verschil was niet significant (p = 0.601). Er was ook geen statistisch significant verschil
in leeftijd en totaal aantal geneesmiddelen bij opname tussen beide groepen (p = 0.955 en p = 0.350).
Opname (N = 46) Ontslag (N = 46)
Generieke naam Aantal patiënten % Generieke naam Aantal patiënten %
Tramadol 13 28.3 Tramadol 18 39.1
Lormetazepam 10 21.7 Lormetazepam 10 21.7
Zolpidem 9 19.6 Alprazolam 9 19.6
Alprazolam 6 13 Zolpidem 6 13
Lorazepam 6 13 Lorazepam 5 10.9
30
Tabel 4.8: Aantal valrisico verhogende geneesmiddelen bij patiënten die recent gevallen zijn tegenover patiënten zonder recente valepisode (gemiddelde ± SD). *missing values: 1
4.1.4 Indicaties voor het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen bij patiënten
Uit analyse van de vragenlijsten is gebleken dat het merendeel van de patiënten (17; 37%) reeds jaren
problemen had met slapen, stress en/of angst alvorens er een HS werd opgestart door de huisarts. Bij 3 patiënten
(6.5%) werd een HS snel (na enkele dagen/weken) opgestart bij slaapproblemen/stress/angst, terwijl het HS bij
6 (15.8%) patiënten in een ziekenhuis werd opgestart zonder indicatie. Negen (19.6%) patiënten wachtten enkele
maanden alvorens met de huisarts een oplossing te zoeken voor hun slaapproblematiek/stress/angst.
De patiënten die hun huisarts raadpleegden voor een oplossing voor slaapproblemen (N = 34) kregen
in de meeste gevallen (32; 94.1%) meteen een HS voorgeschreven. Twee (4.3%) patiënten werden eerst behandeld
met een plantaardig preparaat. Van alle patiënten die antwoordden op de vraag of er problemen werden
ondervonden na opstart van het HS (N = 36), gaven 30 (65.2%) patiënten aan geen bijwerkingen te ervaren. De
voornaamste bijwerkingen die genoemd werden zijn sufheid, vermoeidheid, onrust en duizeligheid.
Acht (17.4%) patiënten kregen uitgebreide informatie over het gebruik en de risico’s van HS, 31 (67.4%)
patiënten ontvingen helemaal geen informatie en 7 (15.2%) patiënten konden zich niet meer herinneren of er al
dan niet voldoende info werd verstrekt over het rationeel gebruik en de risico’s van slaap- en kalmeermiddelen.
De informatie werd in alle gevallen mondeling gecommuniceerd door de huisarts.
Een stopdatum voor het HS werd slechts bij 4 (8.7%) gevallen vermeld door de huisarts bij het
voorschrijven. Zeven (15.2%) patiënten konden zich dergelijke afspraak niet meer herinneren en 35 (76.1%)
patiënten meldden nooit een stopdatum te hebben afgesproken met de huisarts.
Recente valpartij?* N = 45 Verschil
Ja Nee p-waarde
N = 7 (%) N = 38 (%)
Aantal valrisico verhogende geneesmiddelen bij opname 3.1 ± 1.9 2.4 ± 1.9 0.601
Aantal geneesmiddelen bij opname 10.7 ± 4.2 9.6 ± 5.2 0.350
Leeftijd (in jaren) 77.1 ± 12.4 65.7 ± 11.7 0.955
31
4.1.5 Afbouwen van slaap- en kalmeermiddelen
Van de hele studiepopulatie (N = 46) gaven 21 (45.7%) patiënten aan reeds geprobeerd te hebben om
het gebruik van een HS af te bouwen / te stoppen. Vier (19%) patiënten vroegen hierbij hulp aan hun huisarts en
één (4.8%) patiënt ging hiervoor ten rade bij een psycholoog. De overige zestien (76.2%) patiënten probeerden
te stoppen zonder enige hulp.
Iedere patiënt (N = 21), ongeacht of deze al dan niet geholpen werd door een arts, psycholoog… bouwde
af op basis van hetzelfde HS. Veertien (66.7%) patiënten stopten van de ene dag op de andere met het nemen
van hun slaap- en/of kalmeermiddel en zes (28.6%) patiënten deden dit via een aangepast afbouwschema. Eén
patiënt herinnerde zich niet meer op welke manier hij geprobeerd had om af te bouwen.
De meest voorkomende problemen bij stoppen/afbouwen van HS waren terugkerende slaapproblemen,
stress en/of angst, is gebleken uit de bevraging bij patiënten.
4.1.6 Stellingen rond slaap- en kalmeermiddelen
De antwoorden van de patiënten op de 10 verschillende stellingen rond slaap- en kalmeermiddelen
worden voorgesteld in tabel 4.9. In de tabel worden de antwoorden per opties (eens – deels eens – neutraal –
deels oneens – oneens) in percentages weergegeven. Het percentage bij de juiste optie wordt steeds in het
blauw aangeduid.
Het merendeel van de patiënten was het eens met de stellingen dat HS verslavend zijn (62%), dat HS
niet van de ene op de andere dag kunnen gestopt worden (58%), dat de combinatie van alcohol en HS een invloed
heeft op de werking van HS (56%) en dat autorijden onder gebruik van HS gevaarlijk kan zijn (49%).
Respectievelijk 16% en 34% van de patiënten antwoordden correct dat ook een lage dosis bijwerkingen kan geven
en dat HS concentratieproblemen kunnen veroorzaken.
De meningen van de patiënten zijn sterk verdeeld bij de stellingen over de behandelingsduur van HS,
het optreden van vermoeidheid overdag en het veroorzaken van geheugenproblemen.
32
EENS
EERDER EENS
NEUTRAAL EERDER ONEENS
ONEENS
Het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen is zonder risico. 29% 9% 4% 20% 38%
Slaap- en kalmeermiddelen zijn verslavend. 62% 22% 4% 0% 11%
Een lage dosis veroorzaakt geen bijwerkingen. 31% 16% 27% 11% 16%
Het drinken van alcohol heeft geen / zeer weinig invloed op de werking van slaap- en/of kalmeermiddelen.
11% 2% 20% 11% 56%
Autorijden is geen probleem onder invloed van slaap- en/of kalmeermiddelen. 16% 4% 16% 16% 49%
Slaap- en/of kalmeermiddelen kunnen veilig gebruikt worden gedurende een lange periode. 21% 12% 33% 12% 23%
Slaap- en/of kalmeermiddelen zorgen voor minder vermoeidheid overdag. 27% 16% 13% 22% 22%
Slaap- en kalmeermiddelen zorgen voor meer concentratievermogen. 11% 9% 27% 18% 34%
Slaap- en kalmeermiddelen kunnen geheugen-problemen veroorzaken. 23% 28% 16% 12% 21%
Slaap- en kalmeermiddelen kunnen stopgezet worden van de ene dag op de andere. 16% 2% 9% 16% 58%
Tabel 4.9: Antwoorden van patiënten op de 10 stellingen rond slaap- en kalmeermiddelen
4.2 BEVRAGING HUISARTSEN
4.2.1 Gegevens van de deelnemers
De online vragenlijst werd door 29 huisartsen werkzaam in Gent ingevuld. Het aantal patiënten per arts
of groepspraktijk bedroeg 1500, met een minimum van 150 en maximum van 13000 patiënten. Twee artsen
gaven een aantal van 10000 en 13000 patiënten op. De incidentie van HS-gebruik bedroeg 10% (150 patiënten),
met een range van 10 tot 3000 patiënten. De leeftijdscategorie van de patiënten is zeer gespreid, met leeftijden
tussen 20 en 90 jaar. Het merendeel van de artsen gaf daarbij wel aan dat voornamelijk ouderen gebruik maken
van slaap- en kalmeermiddelen.
33
4.2.2 Standpunt rond niet-farmacologische behandeling van slaapproblemen
Patiënten die zich aanmelden met klachten zoals slaapproblemen, stress en/of angst worden door 28
(96.6%) artsen verder onderzocht om een onderliggende pathologie uit te sluiten. Negentien (65.5%) huisartsen
gaven aan dat ze de patiënt (ook) relaxatieoefeningen aanraden en een totaal van 14 (48.3%) dokters stellen
psychotherapie als behandeling voor aan de patiënt. Dertien (44.8%) artsen vermeldden dat ze liever enkele
dagen of weken afwachten alvorens een behandeling voor te stellen of nader onderzoek uit te voeren. (zie
bijlage XV)
Zeventien (89.5%) van de negentien huisartsen die relaxatietherapie voorstellen bij slaapproblemen,
stress en/of angst duidden aan dat ze het gevoel hebben dat dit de patiënt wel degelijk helpt, tegenover twee
(10.5%) huisartsen die dat niet vinden. Slaaptraining werd door alle huisartsen die dit aanraden (N = 19),
aangegeven als goede ondersteuning van patiënten met slaapproblemen. Dezelfde perceptie is aanwezig t.o.v.
Mindfulness Based Stress Reduction (MBSR; N = 6) en psychotherapie bij artsen die dit aan hun patiënten
aanraden (N = 14).
Wanneer huisartsen hun patiënt een niet-farmacologische interventie aanbieden, wordt dit over het
algemeen positief onthaald bij hun patiënten. Zeventien (58.6%) artsen gaven aan dat hun patiënten
overwegend positief reageren wanneer ze geen slaap- of kalmeermiddel krijgen voorgeschreven. Respectievelijk
zeven (24.1%) en vijf (17.2%) huisartsen meldden dat hun patiënten neutraal of overwegend negatief reageren
op deze beslissing (zie bijlage XVI).
4.2.3 Standpunt rond farmacologische behandeling van slaapproblemen
4.2.3.1 Keuze behandeling
De verdeling van de keuze binnen de farmacologische aanpak van slaapproblemen wordt weergegeven
in figuur 4.3. Elf (38%) huisartsen verkiezen trazodon bij een farmacologische interventie. Op de tweede plaats
komen de BZD (31%), gevolgd door fytotherapie, wat door acht (27.6%) huisartsen wordt verkozen als
farmacologische interventie.
34
De motivatie van de artsen voor deze keuzes waren de volgende:
- Trazodon: minder/niet verslavend
- BZD: meest bestudeerd HS
- Fytotherapie: minder/niet verslavend
- Z-producten: geen hangover-effect
Alle artsen die de online vragenlijst invulden gaven aan dat ze de patiënt informeren over de risico’s en
voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van een slaap- en/of kalmeermiddel. Ze doen dit allen via mondelinge
informatie en respectievelijk zes (20.7%) en zeven (24.1%) artsen gaven aan daarbij ook een informatiebrochure
en/of link naar een website te verstrekken.
4.2.3.2 Duur van de behandeling
Een stopdatum voor het gebruik van een HS wordt bij 21 (72.4%) van de huisartsen samen besproken
met de patiënt, waarbij 51.7% van de artsen meteen een afbouwschema meegeeft aan de patiënt en 17.2% een
kleine hoeveelheid HS voorschrijft voor een minimale behandelingsduur. Eén (3.5%) huisarts contacteert de
patiënt wanneer de afgesproken datum nadert (zie tabel 4.8).
Figuur 4.3: Farmacologische interventies volgens voorkeur van huisartsen
31%
3%38%
28%
Farmacologische interventie
BZD
Z-product
Trazodon
Fytotherapie
35
N = 29 (%)
Stopdatum bij eerste voorschrift Ja, meteen afbouwschema meegeven 15 (51.7)
Ja, patiënt contacteren wanneer nodig 1 (3.5)
Ja, andere 5 (17.2)
Nee, bij volgende consultatie 8 (27.6)
Afbouwvoorstel* Enkele dagen na opstart 18 (64.3)
2 weken na opstart 5 (17.9)
3 weken na opstart 1 (3.6)
4 weken na opstart 3 (10.7)
2 maanden na opstart 1 (3.6)
Tabel 4.8: Behandelingsduur van HS; *missing values: 1
Achttien (64.3%) huisartsen gaven aan een afbouwvoorstel te bespreken met de patiënt vanaf enkele
dagen na opstart van het HS. Respectievelijk vijf (17.9%), één (3.6%) en drie (10.7%) artsen doen dit twee, drie en
vier weken na het voorschrijven van een eerste HS.
Patiënten komen zelden (max. 1 patiënt per week) met het voorstel om zelf te stoppen met HS-gebruik.
Opvolging en begeleiding door de huisartsen gebeurt steevast onder vorm van regelmatige consultaties.
4.2.3.3 Afbouwen van hypnosedativa
Uit analyse van de vragenlijsten is gebleken dat patiënten zelden zelf vragen om hun HS-gebruik af te
bouwen, met een maximum van 2 patiënten per week. De opvolging door huisartsen bij afbouwtherapie gebeurt
steevast op een volgende consultatie (op afspraak).
In Bijlage XVII worden de struikelblokken die patiënten volgens huisartsen ervaren om te starten met
afbouwtherapie weergegeven. De meeste patiënten hebben wel kennis van de risico’s verbonden aan HS, maar
er is onvoldoende motivatie om af te bouwen (72.4%). Andere patiënten zien dikwijls de reden niet in om te
stoppen/af te bouwen (58.6%) en ervaren ontwenningsproblemen bij stoppen/afbouwen (41.4%).
36
Een overzicht van de voorkeuren voor afbouwtherapie wordt weergegeven in tabel 4.9. De meeste
artsen verkiezen een graduele dosisreductie (GDR) van 10% per week, zowel met (7; 24.1%) als zonder initiële
overschakeling op een middellangwerkend HS zoals diazepam (7; 24.1%).
N = 29 (%)
Eerst overschakelen op middellangwerkend BZD GDR: 10% per week 7 (24.1)
GDR: 20% per week 1 (3.5)
GDR: 10% per 2 weken -
GDR: 20% per 2 weken 1 (3.5)
Behoud huidig geneesmiddel GDR: 10% per week 7 (24.1)
GDR: 20% per week 4 (13.8)
GDR: 10% per 2 weken 4 (13.8)
GDR: 20% per 2 weken 1 (3.5)
Andere 4 (13.8)
Tabel 4.9: Voorkeur van huisartsen voor de verschillende afbouwtherapieën.
Andere afbouwschema’s die werden voorgesteld waren een dosishalvering vanaf de 10e dag na opstart
van het HS om dan na vier dagen volledig te stoppen en een associatie met mirtazapine of trazodon om dan
beiden af te bouwen.
Twaalf (42.9%) artsen zijn voorstander van overschakeling naar een middellangwerkend BZD alvorens
te starten met afbouw. De motivatie hiervoor is dat het afbouwschema van diazepam het meest onderzocht en
dus het best gekend is. Zestien (57.1%) artsen geven geen voorkeur aan dergelijk afbouwschema, omdat, ondanks
de vele studies, nog niet bewezen werd dat overschakelen op een middellangwerkend BZD efficiënt is.
Daarbij komt ook nog dat veel patiënten het moeilijker vinden om over te schakelen op een ander
geneesmiddel dan hetgeen ze gewoon zijn. Voor andere patiënten daarentegen is het overschakelen naar een
ander geneesmiddel net een betere methode om te kunnen stoppen met het HS-gebruik.
37
Wanneer gevraagd werd naar de opvolgperiode bij afbouwtherapie, antwoordden 12 (41.4%) huisartsen
dat ze de patiënt opvolgen tot de patiënt volledig is afgebouwd. Zes (20.7%) artsen begeleiden de patiënt tot
enkele weken nadat men volledig is afgebouwd en 7 (24.1%) artsen volgen de patiënt actief op tot enkele
maanden na stoppen.
Eén (3.5%) arts gaf aan dat hij/zij de patiënt niet zelf begeleidt, maar er persoonlijk voor instaat dat de
patiënt door een collega-zorgverlener wordt opgevolgd. Drie (10.3%) artsen lieten weten dat ze de patiënt niet
actief opvolgen, maar geregeld vragen naar de algemene gezondheidstoestand van de (meestal chronische)
patiënt wanneer deze op consultatie komt.
4.2.4 Opmerkingen en inzichten van huisartsen
Wanneer gevraagd werd aan huisartsen wat er zou moeten/kunnen verbeteren of veranderen om
patiënten beter te kunnen begeleiden bij het afbouwen werden de volgende opmerkingen geformuleerd:
- Patiënten beter informeren over de risico’s van HS-gebruik
- HS enkel voorschrijven voor een korte periode (nooit langer dan 8 dagen)
- Patiënten overtuigen van de effectiviteit van alternatieve therapieën
- Minstens jaarlijks een medicatienazicht uitvoeren
- Meer/betere communicatie tussen zorgverleners (huisarts – huisapotheker) in de eerste lijn
à betere begeleiding van de patiënt en tegengaan van ‘medical shopping’
- Snellere toegang tot en terugbetaling van eerstelijnspsycholoog
à vb. om onderliggende psychosociale problemen aan te pakken
38
4.3 BEVRAGING APOTHEKERS
4.3.1 Gegevens van de deelnemers
De online vragenlijst werd door 33 apothekers (N = 33) ingevuld. De grootste respons kwam van
officina-apothekers werkzaam in West-Vlaanderen (30; 90.9%). Slechts drie (9.1%) apothekers uit Oost-
Vlaanderen, waarvan één werkzaam in het Gentse, vulden de vragenlijst in.
De deelnemers waren “huisapotheker” van 5 patiënten (mediaan) met een minimum van 5 en maximum
van 500 patiënten. De gemiddelde leeftijd van patiënten die chronisch slaap- en kalmeermiddelen innemen
bedroeg 65 (± 8.9) jaar.
4.3.2 Het afleveren van slaap- en kalmeermiddelen
Sommige apothekers krijgen tot wel 15 keer per week de vraag van een patiënt om een slaap- en/of
kalmeermiddel af te leveren zonder dat hiervoor een voorschrift voorhanden is (2; 0 - 15).
In geval van bovenstaande situatie geven negentien (57.6%) apothekers een niet-voorschriftplichtig
geneesmiddel mee met de patiënt. Acht (24.2%) huisapothekers verwijzen de patiënt door naar zijn huisarts en
één (3.03%) apotheker informeert de patiënt dat er ook niet-medicamenteuze oplossingen zijn en geeft de
patiënt daarbij een informatiefolder en/of doorverwijzing naar een infosite. Vijf (15.2%) huisapothekers
combineren twee of meer van deze opties.
Wanneer gevraagd werd of de apothekers ook uitleg geven bij het afleveren van een slaap- en/of
kalmeermiddel, antwoordden 25 (75.8%) apothekers dat ze dit wel doen, tegenover 8 (24.2%) apothekers die
aangaven dat niet te doen. Slechts één (3%) apotheker verstrekt informatie a.d.h.v. een informatiebrochure, in
tegenstelling tot alle anderen, die de patiënt enkel informeren via mondelinge informatie.
4.3.3 Afbouwen van slaap- en kalmeermiddelen
Apothekers vernemen op verschillende manieren dat een patiënt gestart is met afbouwtherapie.
Achttien (54.5%) apothekers krijgen dit van de patiënt zelf te horen. Eén (3%) apotheker wordt gecontacteerd en
ingelicht door de huisarts van de patiënt en minstens vijf (15.2%) huisapothekers vernemen dit per toeval.
39
Negen (27.3%) apothekers worden door verschillende van bovenstaande bronnen ingelicht wanneer een patiënt
start met afbouwtherapie. Er werd ook aangegeven dat patiënten die een HS afbouwen vaak een magistrale
bereiding nodig hebben, waaruit de apotheker zelf kan afleiden dat de patiënt gestart is met afbouwtherapie.
Begeleiding door huisapothekers blijkt voornamelijk in de apotheek plaats te vinden zonder afspraak
(30; 90%). Eén (3%) apotheker begeleidt de patiënten met afbouwen via een afspraak in de apotheek en 2 (6.1%)
apothekers begeleiden deze patiënten helemaal niet. Bij de begeleiding vragen huisapothekers onder andere
naar het algemeen welbehagen en de slaapkwaliteit van de patiënt, of de patiënt geen
ontwenningsverschijnselen ondervindt alsook naar de visie van de patiënt over het afbouwschema; of het
afbouwen niet te snel gaat of te moeilijk is om vol te houden enzovoort.
De meeste (13; 39.4%) apothekers gaven aan dat ze de patiënten opvolgen tot deze volledig afgebouwd
zijn. Respectievelijk 2 (6.1%) en 4 (12.1%) apothekers volgen patiënten op tot enkele weken en maanden nadat de
patiënt volledig is afgebouwd. Drie (9.1%) apothekers laten de opvolging over aan een andere zorgverlener en
vier (12.1%) houden zich niet bezig met de opvolging van patiënten onder afbouw. Verschillende apothekers
haalden nog aan dat bij elk patiëntenbezoek uiteraard steeds wordt gevraagd naar de ervaring met het
algemeen geneesmiddelengebruik alsook de algemene gezondheidstoestand van de patiënt.
Huisapothekers ondervinden dat patiënten vaak onvoldoende gemotiveerd zijn om hun HS af te bouwen
(54.5%), ondanks dat de patiënt wel inzicht heeft in de problematiek rond BZD en aanverwanten. Volgens de
huisapothekers zien 48.5% van de patiënten daarentegen niet in waarom het HS-gebruik beter gestaakt wordt.
Een andere moeilijkheid die vaak ervaren wordt bij patiënten zijn ontwenningsverschijnselen gedurende de
beginperiode van de afbouwtherapie (36.4%). Overschakelen op een ander geneesmiddel wordt door 27.3% van
de patiënten als moeilijk ervaren en 18.2% wordt onvoldoende omkaderd door zorgkundigen bij afbouwtherapie,
waardoor het moeilijker wordt voor de patiënt om het afbouwen vol te houden.
Een tabel en grafieken met uitgebreide antwoorden zijn terug te vinden in bijlage XVIII - XX.
40
4.3.4 Opmerkingen en inzichten van huisapothekers
Wanneer gevraagd werd wat er zou moeten/kunnen verbeteren of veranderen om patiënten beter te
kunnen begeleiden bij het afbouwen werden hoofdzakelijk de volgende opmerkingen geformuleerd:
- Artsen zouden minder snel BZD en aanverwanten mogen voorschrijven voor patiënten met
slaapproblemen.
- Artsen zouden de patiënten meedelen dat er bij Z-drugs geen tolerantie ontstaat.
à Sensibiliseren van artsen om dit in de toekomst te vermijden
- Er is nood aan informatiebrochures en afbouwschema’s op maat van de patiënt, maar ook voor
artsen en apothekers.
- Patiënten kunnen, door naar verschillende artsen te gaan wanneer ze geen voorschrift meekrijgen
voor een HS, vaak zomaar een voorschrift bemachtigen.
à Betere communicatie vereist tussen zorgverleners (vnl. artsen en apothekers)
- Kleinere verpakkingen, lagere dosering en eventueel een prijsverhoging om de drempel om af te
bouwen iets te verlagen.
- Duidelijkere uitleg (risico’s, gebruiksperiode…) bij opstart van therapie met HS.
41
5 DISCUSSIE
5.1 BEVRAGING PATIËNTEN
5.1.1 Gebruik hypnosedativa
Zowel bij opname (63.4%) als bij ontslag (62.9%) worden voornamelijk middellangwerkende HS gebruikt
in de studiepopulatie. Dit is conform de richtlijnen van het UZ Gent, waarin wordt vermeld dat
middellangwerkende BZD, met name lormetazepam 1 mg en 2 mg, als eerste keuze worden aangeraden voor de
kortstondige behandeling van slaapstoornissen (zie bijlage XXI). Ook de richtlijn voor ‘aanpak van slaapklachten
en insomnie bij volwassenen in de eerste lijn’, ontworpen in opdracht van de Werkgroep Ontwikkeling Richtlijnen
Eerste lijn van EBM PracticeNet, raadt een middellangwerkend BZD aan zoals lormetazepam, met als motivatie
dat dergelijke HS een geringer risico hebben op hangover-effect dan langwerkende middelen. [17]
De meest voorkomende comorbiditeiten in de studiepopulatie situeren zich ter hoogte van het
cardiovasculair stelsel , (hypertensie en hypercholesterolemie), het osteo-articulair stelsel (breuken, reuma, ….),
het spijsverteringsstelsel, oncologie en psychische problemen (episodes van depressie). De gezondheidsenquête
van 2013 rapporteert gelijkaardige resultaten behorend tot de 20 meest voorkomende aandoeningen in België,
met uitzondering van maligniteiten. In de literatuur wordt er een verband beschreven tussen het aantal
comorbiditeiten en het gebruik van HS. [32], [76] Of er een correlatie is tussen enkele van de meest voorkomende
comorbiditeiten zoals maligniteit en depressie en het gebruik van HS, werd niet nader onderzocht in deze studie.
De studiepopulatie was namelijk te klein om deze associatie aan te tonen met voldoende power. Een correlatie
tussen het gebruik van HS en de aard en het aantal comorbiditeiten kon tevens niet worden onderzocht gezien
er geen referentiegroep aanwezig was in deze studie (alle geïncludeerde patiënten gebruikten een HS).
Het algemeen geneesmiddelengebruik, zowel bij opname (9.9 ± 5.1) als bij ontslag (11.2 ± 5.2), lag bij
deze studiepopulatie zeer hoog in vergelijking met resultaten gerapporteerd in de gezondheidsenquête van
2008. Dit kan verklaard worden door de hoge leeftijd van de patiënten, namelijk 67.6 (± 12.3) jaar. Een meta-
analyse stelt dat polyfarmacie omgekeerd gecorreleerd is met een hogere leeftijd, terwijl andere studies
formuleren dat polyfarmacie net frequenter voorkomt bij middelbare leeftijd en ouderen. Andere factoren die
mogelijks geassocieerd zijn met een hoog geneesmiddelengebruik zijn recent ontslag uit een ziekenhuis en het
aantal voorschrijvende artsen. Zowel de literatuur als de Belgische gezondheidsenquête rapporteren een hoger
42
HS gebruik bij toenemende leeftijd. Tot op heden bestaan er nog te weinig studies die het verband hebben
onderzocht tussen polyfarmacie en HS gebruik. [32], [76]–[78]
Van de patiënten die geïncludeerd werden in de studie nam 84.8% een HS als thuismedicatie. Bij 15.2%
werd een HS opgestart in het UZ Gent. In eerdere studies uitgevoerd in het UZ Gent was het percentage van
patiënten dat reeds een HS innam als thuismedicatie respectievelijk 29% en 33.1% en het percentage patiënten
waarbij er een HS werd opgestart 28.6% en 15.6%. De cijfers van patiënten met een HS als thuismedicatie in deze
studie kunnen niet vergeleken worden met deze in bovengenoemde studies gezien de verschillende methodiek
(deze studie includeerde namelijk enkel patiënten voor wie een HS werd voorgeschreven). Van de 7 patiënten
(15.2%) waarbij er een HS werd opgestart in het ziekenhuis, werd dit bij geen enkele patiënt (0%) verdergezet bij
ontslag. Dit lijkt een verbetering tegenover 2003 en 2016, waar studies in het UZ Gent beschreven dat
respectievelijk 16% en 23.3% van de patiënten die er een HS kregen voorgeschreven, dit HS bleven gebruiken na
ontslag uit het ziekenhuis. [37]-[39]
5.1.2 Analyse van het gebruik van valrisico verhogende geneesmiddelen
In de studiepopulatie bedroeg het gemiddeld aantal geneesmiddelen bij opname en ontslag
respectievelijk 9.9 en 11.2, met een significant hoger aantal bij ontslag. Polyfarmacie wordt ook geassocieerd
met potentieel ongeschikt medicijngebruik (Engelse term: potentially inappropriate medicine of PIM) bij ouderen
waarbij de nadelen soms groter zijn dan de potentiële voordelen van de therapie. Zo is langdurig HS gebruik
(langer dan één maand) opgenomen in de beschikbare lijsten en criteria voor het opsporen van ongepast
geneesmiddelengebruik bij ouderen (Beers, STOPP/START, Gheops lijst,…). Apothekers kunnen een belangrijke rol
spelen in de ouderenzorg door regelmatig de medicatielijsten van de patiënt na te kijken en zo nodig contact op
te nemen met de arts om PIMs te stoppen. [79]
Geneesmiddelen die inwerken op het zenuwstelsel en het cardiovasculair stelsel werden zowel bij
opname als bij ontslag het meest gebruikt (28.2% versus 27.9% en 18.5% versus 16.2%). Binnen deze klassen
behoren veel geneesmiddelen die aanleiding kunnen geven tot vallen, namelijk psychotrope geneesmiddelen
(antidepressiva, antipsychotica en BZD), cardiovasculaire geneesmiddelen (lisdiuretica, digoxine, …) en andere
(opioïden, protonpompinhibitoren, anti-epileptica, …). Ook geneesmiddelen met anticholinerge bijwerkingen
43
worden geassocieerd met een hoger valrisico. Het totaal aantal valrisico verhogende geneesmiddelen bij
opname en ontslag was gelijk met respectievelijk 2.6 ± 1.8 en 2.6 ± 2.0. Er werd geen verband gevonden tussen
het voorkomen van een recente valepisode en het aantal valrisico verhogende geneesmiddelen, leeftijd en het
totaal aantal geneesmiddelen. Dit komt mogelijks door de kleine populatiegrootte van de studie. [71]–[73][75]
In het onderzoek werd de mate waarin deze geneesmiddelen aanleiding geven tot vallen niet bepaald,
zoals bv. het anticholinerg effect via de score van Duran et al. en Rudolph et al. [71]–[73], [80]. In een bijkomend
onderzoek rond dit thema kan dit verder worden uitgewerkt. Ook bij het reduceren van het gebruik van dergelijke
geneesmiddelen, is er een belangrijke rol voor de huisapotheker weggelegd. Er zou bijvoorbeeld een
scoresysteem kunnen geïncorporeerd worden in het medicatieschema van de patiënt waarbij de apotheker een
totaalsom krijgt van het aantal valrisico verhogende geneesmiddelen, en zo, na overleg met de huisarts, de
patiënt kan informeren teneinde veilig geneesmiddelengebruik te garanderen.
5.1.3 Afbouwen van slaap- en kalmeermiddelen
Tijdens de interviews met patiënten in het UZ Gent bleek dat veel patiënten reeds geprobeerd hadden
om hun HS te stoppen. Helaas werd dit vaak op zelfstandige basis gedaan en door direct te stoppen, waardoor
de patiënten in de meeste gevallen last kregen van het rebound effect. Veel patiënten hebben hun HS om die
reden opnieuw opgestart. De slaagkansen van deze patiënten zouden waarschijnlijk hoger zijn wanneer
voldoende begeleiding en ondersteuning voorhanden zou zijn bij het afbouwen van hun slaap- en/of
kalmeermiddel. Uit studies is namelijk gebleken dat een goede begeleiding en ondersteuning door huisartsen
en/of huisapothekers het afbouwen van HS succesvoller maakt. [81]
5.1.4 Stellingen rond slaap- en kalmeermiddelen
Bij het scoren van de stellingen rond slaap- en kalmeermiddelen kruisten patiënten die het risico niet
konden inschatten systematisch ‘neutraal’ aan. Dit geeft niet per se een vertekend beeld, gezien de optie
‘neutraal’ net als een niet-ingevulde score nooit aanleiding geeft tot een juiste inschatting van de stelling. Vals
positieve inschattingen zijn dus voornamelijk, net als vals negatieve inschattingen, te wijten aan gisgedrag. Er
werd tevens geobserveerd dat verschillende stellingen, voornamelijk deze over bijwerkingen en langdurig
gebruik van HS, fout werden ingeschat doordat de patiënt in kwestie geen moeilijkheden ervaart op die gebieden.
44
5.2 BEVRAGING HUISARTSEN EN HUISAPOTHEKERS
Zowel huisartsen als huisapothekers gaven een brede range, respectievelijk 150 – 30000 en 5 - 500
patiënten aan. Dit hoge aantal bij de huisartsen is hoogstwaarschijnlijk te wijten aan de vele groepspraktijken
waar verschillende huisartsen samenwerken waardoor de huisartsen een groter aantal patiënten voor zich
rekenen. Bij de huisapothekers werd de vraag waarschijnlijk anders geïnterpreteerd en werd het begrip
“huisapotheker” heel letterlijk genomen; patiënten kunnen namelijk een “huisapotheker” kiezen die de patiënt
proactief begeleidt m.b.v. persoonlijk advies, medicatieschema’s enzovoort. Een “huisapotheker” wordt per
patiënt vergoed voor deze voortgezette farmaceutische zorg, deze bijstand wordt volledig terugbetaald voor
chronische patiënten.
5.2.1 Standpunten voor de behandeling van slaapproblemen/stress/angst
Uit de vragenlijsten voor patiënten is gebleken dat het merendeel van de patiënten vrijwel meteen een
HS kreeg voorgeschreven door de huisarts wanneer er klachten waren van slaapproblemen/stress/angst (88.9%).
Dit staat in contrast met het lage aantal (24.1%) artsen die beweren meteen een HS voor te schrijven wanneer
een patiënt dergelijke klachten aangeeft (zie figuur 5.1). Dit verschil kan aan verschillende factoren te wijten zijn
zoals het invullen van de vragenlijst door huisartsen die eerder terughoudend zijn om HS voor te schrijven of het
feit dat huisartsen de patiënt niet steeds volledig betrekken bij de keuze van therapie.
Figuur 5.1: Keuze aanpak van slaapproblemen/stress/angst volgens huisartsen en patiënten
44,8%
3,5% 3,5%
13,8%
96,6%
24,1%
48,3%
65,5%
34,5%
5,6%2,8%
88,9%
2,8% 2,8%0%
20%
40%
60%
80%
100%
Afwachten Fytotherapie Geen actie MBSR Onderliggendepathologie
Opstart HS Psychotherapie Relaxatie-oefeningen
Slaaptraining
Voorstel huisarts bij slaapproblemen/stress/angstHuisartsen Patiënten
45
Verschillende apothekers gaven aan dat huisartsen te snel BZD en, voornamelijk zelfs, Z-drugs zouden
voorschrijven. De studie van Anthierens S. et al. geeft aan dat huisartsen onvoldoende op de hoogte zijn van de
risico’s van Z-drugs waardoor deze (en ook BZD) te snel worden voorgeschreven. Sensibilisatie van artsen
omtrent de risico’s van deze geneesmiddelen is nodig. Hetzelfde blijkt uit een andere studie die aantoonde dat
apothekers kritischer zijn over de veiligheid van Z-drugs in vergelijking met huisartsen. [3], [82]
De standpunten over de, al dan niet farmacologische, aanpak van slaapproblemen, stress en angst
waren in deze studie verdeeld. Een andere studie toonde aan dat 97% van de huisartsen denkt dat een niet-
farmacologische aanpak bij de meeste patiënten succesvol kan zijn, maar dat er moeilijkheden worden ervaren
op verschillende niveaus wanneer dergelijke methode wil toegepast worden. [82]
5.2.2 Afbouwen van HS
Uit analyse van de vragenlijsten voor huisartsen is nogmaals gebleken dat er verschillende opvattingen
zijn over de aard van afbouwtherapie (al dan niet vervangen van het HS door een middellangwerkend BZD) en
de verschillende afbouwschema’s die aangewend worden wanneer een HS wordt afgebouwd. De verdeeldheid
van de opvattingen van artsen toont aan dat er nog steeds nood is aan duidelijkheid omtrent de verschillende
afbouwmethoden van HS. Huisartsen en apothekers in deze studie gaven ook aan dat patiënten vaak
onvoldoende geïnformeerd zijn over de risico’s verbonden aan het gebruik van HS, waardoor de patiënt niet
inziet waarom hij zou moeten stoppen met het HS. Dezelfde bevindingen werden gedaan in een studie in Quebec,
waar tevens werd geconcludeerd dat patiënteducatie door huisapothekers over BZD en aanverwanten de
slaagkansen voor langdurig stoppen (> 6 maanden) doet toenemen. [81]
Patiënten gaven aan dat het terugkeren van slaapproblemen/stress/angst (ontwenningsverschijnselen)
de voornaamste (84.2%) reden is waarom een HS niet volledig werd afgebouwd; deze barrière werd door
respectievelijk 41.4% en 36.4% van de huisartsen en apothekers opgegeven. Artsen en apothekers daarentegen
merkten op dat veel patiënten wel voldoende op de hoogte zijn van de risico’s verbonden aan (langdurig) HS-
gebruik, maar onvoldoende gemotiveerd zijn om het afbouwschema vol te houden (72.4% en 54.5%); een
antwoord dat bij de patiënten zelf nooit aan bod kwam (zie figuur 5.2).
46
Een andere reden die door huisartsen, apothekers en patiënten werd gegeven was het heropstarten van
HS bij het doormaken van een moeilijke periode. Mogelijks komt dit doordat patiënten het moeilijk vinden om
toe te geven dat ze gefaald hebben in afbouwtherapie zonder specifieke redenen. Anderzijds is het ook mogelijk
dat patiënten net minder gemotiveerd worden doordat ze terug symptomen zoals slaapproblemen, stress en/of
angst ervaren en zo in een negatieve spiraal terechtkomen waardoor afbouwen bemoeilijkt wordt.
Figuur 5.2: Moeilijkheden ervaren door patiënten bij afbouwtherapie volgens huisartsen, apothekers en patiënten zelf.
A = Onvoldoende begeleiding van arts/apotheker, B = Onvoldoende steun van arts/apothekers, C = Onvoldoende steun van omgeving
(familie/vrienden), D = Ontwenningsverschijnselen, E = Patiënt ziet niet in waarom hij zou moeten stoppen, F = Patiënt weet wel dat
er negatieve effecten zijn, maar is onvoldoende gemotiveerd om af te bouwen, G = Patiënt vindt het moeilijk om eerst over te schakelen
op een ander GM dan hetgeen hij/zij gewoon is (bij overschakelen naar vb. diazepam), H = Andere
5.3 STERKTES EN ZWAKTES VAN DEZE STUDIE
5.3.1 Sterktes
De grootste sterkte van deze studie is het interview met de patiënten voor wie een HS werd
voorgeschreven (prospectieve studie met persoonlijk contact). Anders dan de vragenlijsten voor huisartsen en
huisapothekers die online moesten worden ingevuld, werden de vragenlijsten voor gehospitaliseerde patiënten
voornamelijk afgenomen door de onderzoeker zelf. Zo werd niet enkel een antwoord bekomen op de vragen die
6,9%10,3%
24,1%
41,4%
58,6%
72,4%
17,2% 17,2%
9,1%
18,2%
3,0%
36,4%
48,5%
54,5%
27,3%
15,2%
0,0% 0,0% 0,0%
84,2%
0,0% 0,0% 0,0%
15,8%
0,0%
20,0%
40,0%
60,0%
80,0%
100,0%
A B C D E F G H
Moeilijkheden bij afbouwtherapieHuisartsen Huisapothekers Patiënten
47
geformuleerd stonden op de vragenlijst, maar kon nog meer een beeld gevormd worden van de indicaties voor
HS, de eventuele niet-medicamenteuze therapie die eerst werd geprobeerd, de informatie die werd gegeven over
bijwerkingen alsook in welke mate de patiënten precies moeite hadden met het afbouwen van HS, wanneer dit
van toepassing was. Ook de input van huisartsen en apothekers is een sterkte in deze studie, en al zeker gezien
de antwoorden ook konden vergeleken worden met de ervaringen van de patiënten. Anderzijds werd ook aan
preventie gedaan door het contact met oudere patiënten tijdens de week van de valpreventie. In die week
werden oudere patiënten ingelicht over verschillende zaken die aanleiding kunnen geven tot vallen en methoden
om valpartijen te vermijden. De patiënten kregen er de ook kans om een hindernissenparcours af te leggen en
een fiche in te vullen waarin de angst om te vallen, het thema van de week van de valpreventie 2019, gescoord
werd (zie bijlage XXII – XXIII).
Een andere sterkte is dat de bevraging gedaan werd op zowel interne (cardiologie en pneumologie) als
chirurgische (gynaecologie, orthopedie en algemene heelkunde, traumatologie en urologie) afdelingen. Dit
vergroot de representativiteit van de studiepopulatie gezien het een beter beeld schetst van de opgenomen
patiënten in het ziekenhuis.
5.3.2 Zwaktes
Tijdens de dataverzameling werden verschillende zaken opgemerkt die, direct of indirect, een invloed
kunnen hebben op de resultaten van deze studie. Zo lieten patiënten die niet bereid waren de vragenlijst in te
vullen vaak merken dat ze de moed niet hadden om de vragenlijst te overlopen en in te vullen. Dit zou een
vertekend beeld kunnen geven t.o.v. patiënten die wel bereid waren om de vragenlijst in te vullen. Ook hadden
enkele patiënten, voornamelijk 80-plussers, geheugenproblemen waardoor ze zich vaak niet helemaal konden
herinneren wanneer en waarom ze gestart waren met het nemen van één (of meerdere) slaap- en/of
kalmeermiddel(en). De antwoorden (al dan niet volledig) binnen deze leeftijdsgroep kunnen de resultaten van
het onderzoek beïnvloed hebben.
Verspreiding van de online vragenlijsten voor huisartsen en apothekers bleek moeilijker dan verwacht.
Dit blijkt ook uit de geringe respons van apothekers (N = 33) en huisartsen (N = 29). De online vragenlijst voor
apothekers werd voornamelijk door West-Vlaamse officina-apothekers ingevuld, terwijl de online vragenlijst
48
voor huisartsen uitsluitend door Gentse huisdokters werd ingevuld. Dit kan als gevolg hebben dat de data uit de
verschillende vragenlijsten minder vergelijkbaar zijn. Anderzijds zijn patiënten die opgenomen werden in het UZ
Gent wel afkomstig uit verschillende Vlaamse provincies en wordt verwacht dat de werkwijze van officina-
apothekers en huisartsen in de diverse provincies vergelijkbaar is.
Gezien de eerder korte periode van het studieverloop (maart t.e.m. begin mei 2019), konden slechts een
beperkt aantal patiënten en zorgverstrekkers geïncludeerd worden. Wegens de recente wijziging van de
Algemene verordenig Gegevensbescherming (AVG/GDPR) werd de onderzoeker ook beperkt in zijn
mogelijkheden. Beperkingen, zoals het niet kunnen inzien van elektronische patiëntendossiers (EPD) door de
onderzoeker, bemoeilijkten de dataverzameling waardoor de tijd in de studieperiode niet optimaal kon benut
worden. Daarnaast zijn de gegevens in het EPD vaak onduidelijk of onvolledig, waardoor analyse van deze
gegevens een vertekend beeld kan geven van de werkelijkheid.
Andere zwaktes in deze studie zijn het beperkte aantal afdelingen die werden geïncludeerd alsook de
subjectieve aard van de vragenlijsten voor de zorgverstrekkers. In de vragenlijsten werd immers meermaals
gevraagd om schattingen te geven (aantal chronische patiënten, leeftijd HS-gebruikers…), gezien het in de
setting van de studie onmogelijk was om objectieve cijfers te raadplegen voor deze parameters. Deze
schattingen stroken mogelijks niet volledig met de werkelijke hoeveelheden, waardoor een verkeerde indruk
kan verkregen worden. Doordat deze studie niet geheel gelijkaardig is opgesteld aan eerdere studies met
betrekking tot slaap- en kalmeermiddelen in het UZ Gent, kan het HS-verbruik in deze studie niet vergeleken
worden met die van de voorgaande studies in het ziekenhuis.
5.4 TOEKOMSTPERSPECTIEVEN
Ondanks het feit dat er tegenwoordig veel onderzoek wordt gedaan naar de afbouw van HS, is er nog
geen algemene richtlijn over de afbouwtherapie van deze geneesmiddelen. Dit komt deels doordat
afbouwschema’s steeds patiëntspecifiek zijn, maar ook doordat onderzoeken over dit thema zelden aan dezelfde
criteria voldoen. Hierdoor zijn verschillende studies minder vergelijkbaar met als gevolg onduidelijkheid over
welke methode nu precies de meest efficiënte is. Een meta-analyse stelt bijvoorbeeld dat de methoden in
meeste studies onduidelijk gerapporteerd zijn waardoor er weinig vergelijkbare studies zijn en het bijgevolg
49
moeilijker is om eenduidige conclusies te trekken. Verder onderzoek onder gespecifieerde voorwaarden is dus
onmisbaar voor het totstandkomen van een algemeen advies omtrent afbouw van HS. [63], [66]
Zoals eerder vermeld kregen huisartsen en huisapothekers bij het invullen van de online vragenlijsten
de kans om hun bedenkingen bij afbouwtherapie te formuleren. Hierbij werd meermaals vermeld dat de
communicatie tussen huisartsen en huisapothekers allerminst optimaal is, en dat een nauwer contact tussen
zorgverleners onderling het afbouwproces voor de patiënt zou vergemakkelijken. Beide groepen meldden ook
dat zowel artsen, apothekers als patiënten beter geïnformeerd moeten worden over het gebruik, de risico’s en
afbouwtherapie van HS om het gebruik ervan te reduceren.
Naast een verbetering van de communicatie en algemene sensibilisatie werd ook aangeraden om
huisartsen doorgaans kleinere verpakkingen te laten voorschrijven en HS enkel ter beschikking te stellen aan de
patiënt in kleinere verpakkingen (vb. met dosissen voor maximaal één week). Daarnaast is het aan te raden om
bij het voorschrijven van een HS, ook steeds een ‘stopdatum’ met de patiênt af te spreken; de dag vanaf wanneer
het HS zal worden afgebouwd. Zo wordt benadrukt voor de patiënt dat het HS enkel voor kortdurend gebruik
bedoeld is. Het invoeren van een jaarlijks of halfjaarlijks medicatienazicht zou langdurig HS-gebruik kunnen
detecteren, waarna een afbouwschema zou kunnen worden opgesteld. [83]
In bijlage XXIV wordt een voorbeeld gegeven van een flowchart die kan gebruikt worden door artsen
en apothekers om te bepalen of en op welke manier bij chronische HS-gebruikers kan gestart worden met
afbouwtherapie. De fiche bevat ook informatie over ongewenste effecten van BZD en aanverwanten alsook tips
om patiënten te motiveren om af te bouwen, informatie over niet-medicamenteuze therapieën zoals CBT en
adviezen voor graduele dosisreductie.
Daarnaast zou, volgens huisartsen en apothekers die de online vragenlijst invulden, een betere toegankelijkheid
tot een psycholoog, en daarbij horend een potentiële terugbetaling door het ziekenfonds, het HS gebruik kunnen
verminderen. Of gesprekken met een psycholoog en een eventuele terugbetaling daarvan op hun plaats zijn in
deze context, is een multidisciplinaire aangelegenheid die te complex is om in deze masterproef te bespreken.
50
6 CONCLUSIE
Uit het prospectieve onderzoek blijkt dat het gebruik van HS in het ziekenhuis nog steeds hoog is,
voornamelijk door verderzetting van thuismedicatie (84.8%). Indien er een HS werd opgestart in het ziekenhuis
(15.2%), werden middellangwerkende HS het meest voorgeschreven (85.7%) conform de richtlijnen van het UZ
Gent. Het HS werd stopgezet bij ontslag bij alle patiënten voor wie een HS werd opgestart in het ziekenhuis. Er
bleek geen associatie tussen het HS-gebruik en een recente valepisode, het aantal valrisico verhogende
geneesmiddelen, de leeftijd en het totaal aantal geneesmiddelen bij opname.
De kennis van patiënten, artsen en huisapothekers omtrent rationeel gebruik van HS is niet optimaal.
Huisapothekers blijken wel een betere inschatting te kunnen maken van de risico’s verbonden aan BZD en Z-
producten dan huisartsen. Artsen schrijven immers nog te snel en voor een te lange periode HS voor. Ook
patiënten blijken onvoldoende geïnformeerd te zijn over de risico’s van (langdurig) HS-gebruik. Slechts 38% van
de stellingen over HS, voorgelegd aan patiënten in de studiepopulatie, werden juist beantwoord. Dit gebrek aan
kennis is, volgens huisartsen (58.6%) en huisapothekers (48.5%), de reden waarom patiënten minder of zelfs
helemaal niet gemotiveerd zijn om hun HS af te bouwen.
Afbouwtherapie voor HS is een eerder complex gegeven. Verschillende factoren zoals patiënteducatie, motivatie
van de patiënt, begeleiding door zorgverleners, het voorkomen van ontwenningsverschijnselen, het niet
voorhanden zijn van eenduidige afbouwschema’s enzovoort, dragen bij tot het al dan niet slagen van
afbouwtherapie. Daarom lijkt het belangrijk om het afbouwen van HS multidisciplinair op te volgen. Hierbij zijn
niet enkel patiënteducatie, maar ook sensibilisatie van huisartsen en huisapothekers en een goede
samenwerking tussen de verschillende zorgverleners noodzakelijk. Ook moet meer ingezet worden op de niet-
medicamenteuze aanpak van slaapproblemen, stress en angst alsook op fytotherapie. Het dient steeds
benadrukt te worden dat HS enkel en alleen hulp bieden op korte termijn, en op lange termijn voornamelijk
negatieve effecten met zich kunnen meebrengen. Door het invoeren van systematische medicatienazichten kan
irrationeel HS-gebruik opgespoord en bijgevolg ook aangepakt worden. Ook het stimuleren van het afbouwen
van langdurig HS-gebruik zowel voor, tijdens als na een ziekenhuisopname, in overleg met de huisarts en
huisapotheker, wordt sterk aanbevolen. Daarbij is ook een nauwere samenwerking vereist tussen eerstelijnszorg
en tweedelijnszorg teneinde de patiënt optimaal te ondersteunen.
51
7 LITERATUURLIJST
[1] E. Shorter, “A historical dictionary of psychiatry.” [2] J. Hedner, R. Yaeche, G. Emilien, I. Farr, and E. Salinas, “Zaleplon shortens subjective sleep latency and
improves subjective sleep quality in elderly patients with insomnia. The Zaleplon Clinical Investigator Study Group.,” Int. J. Geriatr. Psychiatry, vol. 15, no. 8, pp. 704–12, Aug. 2000.
[3] F. Hoffmann, “Benefits and risks of benzodiazepines and Z-drugs: Comparison of perceptions of GPs and community pharmacists in Germany,” GMS Ger. Med. Sci., vol. 11, p. Doc10, 2013.
[4] A. E. Herbison and S. M. Moenter, “Depolarising and Hyperpolarising Actions of GABAA Receptor Activation on Gonadotrophin-Releasing Hormone Neurones: Towards an Emerging Consensus,” Journal of Neuroendocrinology, vol. 23, no. 7. NIH Public Access, pp. 557–569, Jul-2011.
[5] E. Sigel and M. E. Steinmann, “Structure, function, and modulation of GABA(A) receptors.,” J. Biol. Chem., vol. 287, no. 48, pp. 40224–31, Nov. 2012.
[6] M. Uusi-Oukari and E. R. Korpi, “Regulation of GABA A Receptor Subunit Expression by Pharmacological Agents,” 2010.
[7] M. Farrant and Z. Nusser, “Variations on an inhibitory theme: phasic and tonic activation of GABAA receptors,” Nat. Rev. Neurosci., vol. 6, no. 3, pp. 215–229, Mar. 2005.
[8] E. Sigel and M. E. Steinmann, “Structure, function, and modulation of GABA(A) receptors.,” J. Biol. Chem., vol. 287, no. 48, pp. 40224–31, Nov. 2012.
[9] J. T. Suddock and M. D. Cain, Barbiturate Toxicity. StatPearls Publishing, 2019. [10] “BCFI | Hypnotica, sedativa, anxiolytica,” 2018. [Online]. Available:
https://www.bcfi.be/nl/chapters/11?frag=7468. [Accessed: 05-May-2019]. [11] Farmacotherapeutisch kompas, “benzodiazepine agonisten | Farmacotherapeutisch Kompas.” [Online].
Available: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/benzodiazepine_agonisten. [Accessed: 18-Mar-2019].
[12] J. Glass, K. L. Lanctôt, N. Herrmann, B. A. Sproule, and U. E. Busto, “Sedative hypnotics in older people with insomnia: Meta-analysis of risks and benefits,” Br. Med. J., vol. 331, no. 7526, pp. 1169–1173, 2005.
[13] M. Witmans et al., “The Efficacy and Safety of Drug Treatments for Chronic Insomnia in Adults: A Meta-analysis of RCTs,” J. Gen. Intern. Med., vol. 22, no. 9, pp. 1335–1350, Sep. 2007.
[14] A. M. Holbrook, R. Crowther, A. Lotter, C. Cheng, and D. King, “Meta-analysis of benzodiazepine use in the treatment of insomnia,” CMAJ, vol. 162, no. 2. pp. 225–233, 2000.
[15] P. D. Nowell, “Benzodiazepines and zolpidem for chronic insomnia: a meta-analysis of treatment efficacy,” JAMA J. Am. Med. Assoc., vol. 278, no. 24, pp. 2170–2177, 2003.
[16] M. Brasure et al., Management of Insomnia Disorder. Agency for Healthcare Research and Quality (US), 2015.
[17] H. Cloetens, T. Declercq, H. Habraken, J. Callens, and A. Van Gastel, “Aanpak van slaapklachten en insomnie bij volwassenen in de eerste lijn.”
[18] B. C. voor F. Informatie, “Aanpak van slapeloosheid. BCFI oktober 2010, update september 2014.,” vol. 80, no. september, 2013.
[19] and T. W. Y Dündar, A Boland, J Strobl, S Dodd, A Haycox, A Bagust, J Bogg, R Dickson, “Newer hypnotic drugs for the short-term management of insomnia: a systematic review and economic evaluation,” NIHR Heal. Technol. Assess. Program. Exec. Summ., 2004.
52
[20] “Evolutie 1997-2016 cijfers APB,” 2017. [21] J. Brandt and C. Leong, “Benzodiazepines and Z-Drugs: An Updated Review of Major Adverse Outcomes
Reported on in Epidemiologic Research,” Drugs in R and D, vol. 17, no. 4. Springer, pp. 493–507, Dec-2017. [22] “BCFI | Benzodiazepines.” [Online]. Available:
http://www.bcfi.be/nl/chapters/11?matches=Benzodiazepines%7Cbenzodiazepines&frag=7476. [Accessed: 18-Mar-2019].
[23] T. Atkin, S. Comai, and G. Gobbi, “Drugs for Insomnia beyond Benzodiazepines: Pharmacology, Clinical Applications, and Discovery,” Pharmacol. Rev., vol. 70, no. 2, pp. 197–245, 2018.
[24] I. Matok, A. Asaly, L. Kolenberg Geron, N. Treves, and A. Perlman, “Z-drugs and risk for falls and fractures in older adults—a systematic review and meta-analysis,” Age Ageing, vol. 47, no. 2, pp. 201–208, Mar. 2017.
[25] M. J. Díaz-Gutiérrez et al., “Relationship between the use of benzodiazepines and falls in older adults: A systematic review,” Maturitas, vol. 101. Elsevier, pp. 17–22, 01-Jul-2017.
[26] D. O’mahony, D. O’sullivan, S. Byrne, M. N. O’connor, C. Ryan, and P. Gallagher, “STOPP/START criteria for potentially inappropriate prescribing in older people: Version 2,” Age Ageing, vol. 44, no. 2, pp. 213–218, Mar. 2015.
[27] P. Gallagher, C. Ryan, S. Byrne, J. Kennedy, and D. O’Mahony, “STOPP (Screening Tool of Older Person’s Prescriptions) and START (Screening Tool to Alert doctors to Right Treatment). Consensus validation.,” Int. J. Clin. Pharmacol. Ther., vol. 46, no. 2, pp. 72–83, Feb. 2008.
[28] M. PR., “The effects of benzodiazepine use during pregnancy and lactation.,” Reprod. Toxicol., vol. 8, no. 6, pp. 461–475, 1994.
[29] M. M. Iqbal, T. Sobhan, and T. Ryals, “Effects of Commonly Used Benzodiazepines on the Fetus, the Neonate, and the Nursing Infant,” Psychiatr. Serv., vol. 53, no. 1, pp. 39–49, Jan. 2002.
[30] PCRS, “Guidance on appropriate prescribing of benzodiazepines and z-drugs (BZRA) in the treatment of anxiety and insomnia Medicines Management Programme,” 2018.
[31] B. M. Tripathi and P. Majumder, “Lactating mother and psychotropic Drugs,” Mens Sana Monogr., vol. 8, no. 1, pp. 83–95, Jan. 2010.
[32] J. Van der Heyden and R. Charafeddine, “Rapport 1: Gezondheid en welzijn. Samenvatting van de onderzoeksresultaten,” in Gezondheidsenquête 2013, vol. Rapport 1:, no. D/2014/2505/52, 2015, pp. 1–36.
[33] A. F. Jorm, D. Grayson, H. Creasey, L. Waite, and G. A. Broe, “Long-term benzodiazepine use by elderly people living in the community,” Aust. N. Z. J. Public Health, vol. 24, no. 1, pp. 7–10, Feb. 2000.
[34] R. du Berger, R. Tamblyn, R. Čapek, G. Bartlett, R. Grad, and M. Abrahamowicz, “Longitudinal patterns of new Benzodiazepine use in the elderly,” Pharmacoepidemiol. Drug Saf., vol. 13, no. 10, pp. 669–682, Oct. 2004.
[35] A. Abouelfath et al., “Patterns and correlates of benzodiazepine use in the French general population,” Eur. J. Clin. Pharmacol., vol. 60, no. 7, pp. 523–529, 2004.
[36] E. Nomura, Kyoko; Nakao Mutsuhiro; Sato, Mikiya; Yano, “The Long-Term Prescription of Benzodiazepines, Psychotropic Agents, to the Elderly at a University Hospital in Japan,” Tohoku University, 2007.
[37] H. Kint, “Actieve afbouw van slaap- en kalmeermiddelen: Opstart en implementatie van een praktijkverbeterend project in het UZ Gent.,” Universiteit Gent, 2017.
[38] H. Warie et al., “THE USE OF HYPNOSEDATIVE DRUGS IN A UNIVERSITY HOSPITAL SETTING,” Acta Clin. Belg., vol. 58, pp. 225–232, 2003.
[39] A. Somers, H. Robays, K. Audenaert, G. Van Maele, M. Bogaert, and M. Petrovic, “The use of hypnosedative
53
drugs in a university hospital: has anything changed in 10 years?,” Eur. J. Clin. Pharmacol., vol. 67, no. 7, pp. 723–729, Jul. 2011.
[40] W. I. Volksgezondheid and J. Wytsmanstraat, “Mentale Gezondheid,” 2008. [41] E. P. I. Reports, “Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Gezondheidstoestand,”
2002. [42] H. Demarest, S.; Leurquin, P.; Tafforeau, J.; Tellier, V.; Van der Heyden, J.; Van Oyen, “De gezondheid van de
bevolking in België. Samenvatting. Gezondheidsenquête, België, 1997.,” Brussel, 1997. [43] S. Demarest et al., “Gezondheidsenquête België 2004,” 2004. [44] L. Baillargeon, M. Demers, and R. Ladouceur, “Stimulus-control: Nonpharmacologic treatment for
insomnia,” Can. Fam. Physician, vol. 44, no. JAN., pp. 73–79, 1998. [45] H. sil Kim and E. J. Kim, “Effects of Relaxation Therapy on Anxiety Disorders: A Systematic Review and
Meta-analysis,” Arch. Psychiatr. Nurs., vol. 32, no. 2, pp. 278–284, Apr. 2018. [46] P. Pifarré, M. Simó, J. D. Gispert, P. Plaza, A. Fernández, and J. Pujol, “Diazepam and Jacobson’s
progressive relaxation show similar attenuating short-term effects on stress-related brain glucose consumption,” Eur. Psychiatry, vol. 30, no. 2, pp. 187–192, Feb. 2015.
[47] C. M. Morin et al., “Cognitive behavioral therapy, singly and combined with medication, for persistent insomnia: A randomized controlled trial,” JAMA - J. Am. Med. Assoc., vol. 301, no. 19, pp. 2005–2015, May 2009.
[48] B. Sivertsen et al., “Cognitive behavioral therapy vs zopiclone for treatment of chronic primary insomnia in older adults: A randomized controlled trial,” J. Am. Med. Assoc., vol. 295, no. 24, pp. 2851–2858, Jun. 2006.
[49] M. Sharma and C. Andrade, “Behavioral interventions for insomnia: Theory and practice,” Indian J. Psychiatry, vol. 54, no. 4, p. 359, Oct. 2012.
[50] V. C. Abad and C. Guilleminault, “Insomnia in Elderly Patients: Recommendations for Pharmacological Management,” Drugs and Aging, vol. 35, no. 9. Springer International Publishing, pp. 791–817, 30-Sep-2018.
[51] V. Sicari and C. P. Zabbo, Diphenhydramine. StatPearls Publishing, 2019. [52] “slapeloosheid | Farmacotherapeutisch Kompas.” [Online]. Available:
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/indicatieteksten/slapeloosheid. [Accessed: 22-Mar-2019].
[53] BCFI, “Melatonine.” . [54] “Nieuwigheden 2008: Stand van zaken 5 jaar later,” 2014. [55] E. Matheson and L. H. Barry, “Insomnia: Pharmacologic Therapy,” American Academy of Family
Physicians, Charleston, Jul. 2017. [56] “BCFI | Tricyclische antidepressiva (TCA’s) en aanverwant….” [Online]. Available:
http://www.bcfi.be/nl/chapters/11?frag=8003. [Accessed: 22-Mar-2019]. [57] BCFI vzw, “BCFI | Antipsychotica,” 2017. [Online]. Available:
http://www.bcfi.be/nl/chapters/11?matches=Antipsychotica%7Cantipsychotica%7Cantipsychoticum&frag=7799. [Accessed: 24-Mar-2019].
[58] “Compare Different Sleep Aids - National Sleep Foundation.” [Online]. Available: https://www.sleepfoundation.org/articles/compare-different-sleep-aids. [Accessed: 22-Mar-2019].
[59] S. Bent, A. Padula, D. Moore, M. Patterson, and W. Mehling, “Valerian for Sleep: A Systematic Review and Meta-Analysis,” American Journal of Medicine, vol. 119, no. 12. NIH Public Access, pp. 1005–1012, Dec-
54
2006. [60] D. M. Taibi, C. A. Landis, H. Petry, and M. V Vitiello, “A systematic review of valerian as a sleep aid: Safe but
not effective,” Sleep Medicine Reviews, vol. 11, no. 3. pp. 209–230, 2007. [61] A. T. Page, K. Potter, R. Clifford, and C. Etherton-Beer, “Deprescribing in older people,” Maturitas, vol. 91,
pp. 115–134, Sep. 2016. [62] N. M. Bemben, “Deprescribing: An Application to Medication Management in Older Adults,”
Pharmacotherapy, vol. 36, no. 7. pp. 774–780, 2016. [63] A. Mokhar et al., “Patient-centered care interventions to reduce the inappropriate prescription and use
of benzodiazepines and z-drugs: a systematic review,” PeerJ, vol. 6, p. e5535, 2018. [64] J. M. Parr, D. J. Kavanagh, L. Cahill, G. Mitchell, and R. M. Young, “Effectiveness of current treatment
approaches for benzodiazepine discontinuation: A meta-analysis,” Addiction, vol. 104, no. 1. pp. 13–24, Jan-2009.
[65] K. Mugunthan, T. McGuire, and P. Glasziou, “Minimal interventions to decrease long-term use of benzodiazepines in primary care: A systematic review and meta-analysis,” Br. J. Gen. Pract., vol. 61, no. 590, pp. e573-8, Sep. 2011.
[66] A. S. Pollmann, A. L. Murphy, J. C. Bergman, and D. M. Gardner, “Deprescribing benzodiazepines and Z-drugs in community-dwelling adults: A scoping review,” BMC Pharmacol. Toxicol., vol. 16, no. 1, p. 19, Dec. 2015.
[67] M. C. Woodward, “Deprescribing: achieving better health outcomes for older people through reducing medications,” 2003.
[68] “Week van de Valpreventie 2019.” [Online]. Available: http://www.valpreventie.be/Aanbod/WeekvandeValpreventie/WvdV2019.aspx. [Accessed: 01-Apr-2019].
[69] “Belgian Psychotropics Experts Platform BelPEP,” no. December, 2014. [70] FOD Volksgezondheid, “Slaap- en kalmeermiddelen _ FOD Volksgezondheid,” 2018. [Online]. Available:
https://www.health.belgium.be/nl/gezondheid/zorg-voor-jezelf/medicatie/slaap-en-kalmeringsmiddelen. [Accessed: 19-Mar-2019].
[71] L. J. Seppala et al., “Fall-Risk-Increasing Drugs: A Systematic Review and Meta-analysis: III. Others,” J. Am. Med. Dir. Assoc., vol. 19, no. 4, pp. 372.e1-372.e8, Apr. 2018.
[72] L. J. Seppala et al., “Fall-Risk-Increasing Drugs: A Systematic Review and Meta-Analysis: II. Psychotropics,” J. Am. Med. Dir. Assoc., vol. 19, no. 4, pp. 371.e11-371.e17, Apr. 2018.
[73] M. de Vries et al., “Fall-Risk-Increasing Drugs: A Systematic Review and Meta-Analysis: I. Cardiovascular Drugs,” J. Am. Med. Dir. Assoc., vol. 19, no. 4, pp. 371.e1-371.e9, Apr. 2018.
[74] C. E. Durán, M. Azermai, and R. Vander Stichele, “Systematic review of anticholinergic risk scales in older adults. Response to letter of the editor,” Eur. J. Clin. Pharmacol., vol. 69, no. 9, pp. 1731–1731, Sep. 2013.
[75] J. L. Rudolph, M. J. Salow, M. C. Angelini, and R. E. McGlinchey, “The anticholinergic risk scale and anticholinergic adverse effects in older persons,” Arch. Intern. Med., vol. 168, no. 5, pp. 508–513, Mar. 2008.
[76] A. R. Brunoni et al., “Patterns of benzodiazepine and antidepressant use among middle-aged adults. the Brazilian longitudinal study of adult health (ELSA-Brasil),” J. Affect. Disord., vol. 151, no. 1, pp. 71–77, Oct. 2013.
[77] N. Jokanovic, E. C. K. Tan, M. J. Dooley, C. M. Kirkpatrick, and J. S. Bell, “Prevalence and Factors Associated With Polypharmacy in Long-Term Care Facilities: A Systematic Review,” J. Am. Med. Dir. Assoc., vol. 16, no. 6, pp. 535.e1-535.e12, Jun. 2015.
55
[78] K. G. Pereira et al., “Polifarmácia em idosos: um estudo de base populacional,” Rev. Bras. Epidemiol., vol. 20, no. 2, pp. 335–344, Jun. 2017.
[79] S. Jetha, “Polypharmacy, the elderly, and deprescribing,” Consult. Pharm., vol. 30, no. 9, pp. 527–532, Sep. 2015.
[80] J. L. Rudolph, M. J. Salow, M. C. Angelini, and R. E. McGlinchey, “The anticholinergic risk scale and anticholinergic adverse effects in older persons,” Arch. Intern. Med., vol. 168, no. 5, pp. 508–513, Mar. 2008.
[81] P. Martin, R. Tamblyn, A. Benedetti, S. Ahmed, and C. Tannenbaum, “Effect of a Pharmacist-Led Educational Intervention on Inappropriate Medication Prescriptions in Older Adults: The D-PRESCRIBE Randomized Clinical Trial,” JAMA - J. Am. Med. Assoc., vol. 320, no. 18, pp. 1889–1898, Nov. 2018.
[82] S. Anthierens, I. Pasteels, H. Habraken, P. Steinberg, T. Declercq, and T. Christiaens, “Barriers to nonpharmacologic treatments for stress, anxiety, and insomnia: Family physicians’ attitudes toward benzodiazepine prescribing,” Can. Fam. Physician, vol. 56, no. 11, pp. e398-406, Nov. 2010.
[83] T. Eriksson, “Deprescribing in polypharmacy: a process to evaluate, question and terminate drug treatment in the elderly,” Eur. J. Hosp. Pharm., vol. 24, no. 3, pp. 137–137, 2017.
[84] “Sedative and Hypnotic Drugs | Lecturio Online Medical Library,” 2018. [Online]. Available: https://www.lecturio.com/magazine/sedative-and-hypnotic-drugs/. [Accessed: 29-Apr-2019].
I
BIJLAGEN
BIJLAGE I
Farmacokinetische parameters van benzodiazepines en Z-producten.
Bron: Farmacotherapeutisch kompas. [11]
II
BIJLAGE II
Cijfers BZD en Z-producten verkoop (2006 – 2016) in officina-apotheken (België)
NUMBER OF DDD (Daily Defined Doses)
NUMBER OF PACKS
ATC ATC_F 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016N05BA01 DIAZEPAM 16.615.367 16.495.151 16.373.631 16.136.332 15.713.535 15.791.971 15.666.099 17.740.097 20.613.287 20.768.295 21.377.966
N05BA02 CHLORDIAZEPOXIDE 0 68 1 0 0 0 0 0 0 0 0
N05BA04 OXAZEPAM 3.321.782 3.100.288 2.932.469 2.771.139 2.515.238 2.339.106 2.148.386 2.094.391 2.054.296 1.835.720 1.688.287
N05BA05 CLORAZEPATE POTASSIQUE 9.908.577 9.839.574 5.952.113 5.091.769 4.758.234 4.652.984 4.495.496 4.400.594 4.344.719 4.040.015 3.923.545
N05BA06 LORAZEPAM 94.075.045 92.995.697 91.850.225 89.732.634 85.639.948 84.822.259 81.640.786 81.474.145 80.211.153 75.775.060 73.902.939
N05BA08 BROMAZEPAM 41.256.881 40.467.465 39.220.113 37.272.294 34.767.414 33.862.140 32.224.488 31.397.233 30.399.382 27.845.346 26.768.966
N05BA09 CLOBAZAM 1.568.541 1.519.710 1.482.011 1.485.780 1.396.709 1.324.993 1.334.577 1.299.472 1.283.909 1.204.128 1.235.228
N05BA10 KETAZOLAM 112.929 323 1 0 0 0 43 34 0 0 0
N05BA11 PRAZEPAM 5.959.661 6.011.276 6.060.374 6.050.663 5.930.792 6.083.929 5.870.891 5.908.140 6.004.022 5.695.200 5.795.911
N05BA12 ALPRAZOLAM 58.258.109 60.314.660 63.360.081 65.223.200 65.348.833 68.019.924 68.318.017 70.847.782 72.960.424 71.348.203 71.349.735
N05BA13 HALAZEPAM 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
N05BA16 NORDAZEPAM 382.597 381.054 389.208 372.508 359.973 350.908 345.522 330.269 332.360 269.384 258.808
N05BA18 LOFLAZEPATE D'ETHYLE 1.344.460 1.278.728 1.246.740 1.199.033 1.140.541 1.089.719 1.053.756 1.010.808 1.000.468 946.073 916.198
N05BA21 CLOTIAZEPAM 13.578.147 13.689.159 13.455.788 13.070.122 12.506.810 12.407.313 11.773.058 11.493.296 11.347.036 10.582.391 7.527.293
N05BA22 CLOXAZOLAM 5.369.674 5.291.735 5.047.533 4.818.773 4.434.097 4.292.301 3.947.399 3.829.349 3.711.872 3.438.281 3.394.690
N05CD01 FLURAZEPAM 5.458.428 5.595.383 5.755.720 5.909.447 5.827.830 6.151.842 6.291.372 6.480.412 6.700.206 6.338.411 6.605.779
N05CD02 NITRAZEPAM 1.980.742 1.781.748 1.635.595 1.549.435 1.401.079 1.275.143 1.169.151 1.122.948 1.060.817 917.820 820.214
N05CD03 FLUNITRAZEPAM 8.774.717 7.958.738 7.435.364 6.710.890 6.101.114 5.625.729 4.763.819 4.172.021 3.799.175 3.316.461 3.017.563
N05CD05 TRIAZOLAM 4.390.602 4.250.567 4.044.412 3.902.746 3.665.885 3.542.629 3.281.709 3.261.133 3.077.986 2.839.012 2.546.373
N05CD06 LORMETAZEPAM 150.424.832 152.344.519 153.801.543 144.311.465 140.048.324 141.716.468 137.437.088 137.683.361 137.892.026 131.651.658 126.940.199
N05CD07 TEMAZEPAM 613 46 1 81 0 0 0 0 0 0 0
N05CD08 MIDAZOLAM 14.531 17.575 23.354 30.816 39.466 50.780 53.176 70.565 75.776 80.431 68.520
N05CD09 BROTIZOLAM 6.473.065 6.542.147 6.491.556 6.435.490 6.174.412 6.114.331 5.858.389 5.883.414 5.919.830 5.582.620 5.494.959
N05CD11 LOPRAZOLAM 6.846.255 6.870.210 6.959.129 6.594.158 6.364.122 6.418.682 6.212.417 6.107.829 6.141.971 5.864.932 5.676.204
N05CF01 ZOPICLONE 10.469.977 10.760.793 10.885.721 10.853.794 10.588.457 10.632.568 10.105.283 9.732.648 9.518.093 8.934.545 8.708.240
N05CF02 ZOLPIDEM 50.948.160 56.219.891 61.210.964 66.741.817 69.993.265 78.609.852 80.589.237 84.352.527 82.388.357 78.635.447 78.142.589
N05CF03 ZALEPLONE 486.419 467.655 436.532 413.850 79.120 1.469 538 25 26 0 0
total Number of DDD (consumption) 498.020.109 504.194.160 506.050.179 496.678.236 484.795.196 495.177.039 484.580.694 490.692.494 490.837.189 467.909.435 456.160.207
total Number of DDD (consumption) / 1000 inwoners 47.379,13 47.634,99 47.441,32 46.189,39 44.723,20 45.216,42 43.909,29 44.208,31 44.019,24 41.743,92 40.483,12
total Number of DDD (consumption) / 1000 inwoners / dag 129,81 130,51 129,98 126,55 122,53 123,88 120,30 121,12 120,60 114,37 110,91
Number of DDD (as a proxy variable for consumption)
ATC ATC_F 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016N05BA02 CHLORDIAZEPOXIDE 0 2 1 0 0 0 0 0 0 0 0N05BA10 KETAZOLAM 5.986 24 1 0 0 0 2 3 0 0 0N05BA13 HALAZEPAM 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0N05CD07 TEMAZEPAM 20 2 1 3 0 0 0 0 0 0 0N05CF03 ZALEPLONE 38.813 37.310 34.948 33.069 6.109 130 44 2 4 0 0N05BA16 NORDAZEPAM 19.028 19.039 19.114 17.936 17.103 16.534 16.286 15.501 16.108 14.818 14.428N05CD08 MIDAZOLAM 11.795 12.878 17.206 24.167 29.541 34.410 35.710 46.026 41.707 32.101 27.026N05CD02 NITRAZEPAM 66.031 59.394 54.520 51.649 46.703 42.506 38.972 37.432 35.363 30.594 27.343N05BA18 LOFLAZEPATE D'ETHYLE 44.815 42.624 41.559 39.968 38.018 36.324 35.125 33.694 33.350 31.536 30.540N05BA09 CLOBAZAM 49.204 48.006 46.860 47.775 44.946 42.291 42.040 41.143 40.852 38.617 39.719N05BA22 CLOXAZOLAM 136.086 134.048 127.502 120.853 110.688 107.240 102.986 97.546 94.177 86.517 85.874N05BA04 OXAZEPAM 235.180 219.902 208.463 197.642 179.308 159.485 143.276 134.448 114.718 102.038 93.825N05CD11 LOPRAZOLAM 125.043 125.137 126.647 124.764 117.140 118.198 114.292 111.947 112.636 107.766 104.491N05CD09 BROTIZOLAM 215.769 218.072 216.386 214.516 205.814 203.811 195.280 196.114 197.329 186.087 183.165N05BA21 CLOTIAZEPAM 346.296 342.353 336.772 325.016 311.227 307.761 291.659 284.589 282.591 267.975 206.728N05CD01 FLURAZEPAM 199.067 204.062 209.911 215.516 212.539 224.356 229.445 236.339 244.356 231.160 240.911N05CD05 TRIAZOLAM 442.942 428.766 408.263 394.112 370.131 357.733 331.687 329.568 311.973 287.725 258.751N05BA05 CLORAZEPATE POTASSIQUE 426.582 418.462 363.483 345.423 324.114 318.923 308.309 301.217 297.834 276.467 270.561N05CF01 ZOPICLONE 351.285 360.869 364.993 363.919 355.135 356.737 339.224 326.672 317.838 297.882 290.284N05CD03 FLUNITRAZEPAM 877.161 795.573 743.307 670.881 610.018 562.487 476.173 417.076 379.883 331.641 301.721N05BA11 PRAZEPAM 347.322 350.938 356.522 358.439 352.596 366.270 355.640 360.279 367.724 349.265 353.958N05BA08 BROMAZEPAM 1.143.976 1.115.848 1.073.991 1.029.608 961.709 934.739 884.691 830.188 745.686 684.913 657.610N05BA01 DIAZEPAM 281.123 280.091 274.368 270.685 264.127 263.843 257.255 343.094 602.294 655.724 678.023N05BA06 LORAZEPAM 2.353.953 2.316.657 2.281.070 2.226.226 2.124.674 2.104.998 2.037.093 1.985.069 1.855.165 1.756.871 1.720.666N05CD06 LORMETAZEPAM 2.391.987 2.434.123 2.453.724 2.461.895 2.371.440 2.391.811 2.316.653 2.321.928 2.328.772 2.229.705 2.235.965N05BA12 ALPRAZOLAM 2.107.909 2.162.708 2.252.598 2.301.071 2.280.953 2.355.753 2.347.181 2.360.884 2.303.717 2.245.949 2.253.607N05CF02 ZOLPIDEM 1.771.713 1.943.471 2.109.049 2.224.727 2.240.902 2.135.791 1.906.666 2.001.670 2.547.726 2.622.840 2.614.925
total Number of packs 13.989.086 14.070.358 14.121.262 14.059.860 13.574.936 13.442.132 12.805.691 12.812.428 13.271.808 12.868.189 12.690.120total Number of packs / 1000 inwoners 0,05 0,36 0,08 0,26 0,02 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00total Number of packs / 1000 inwoners / dag 106,34 102,22 95,75 90,60 16,74 0,36 0,12 0,01 0,01 0,00 0,00
Number of packs
III
BIJLAGE III
Grafieken ‘Evolutie BZD’ van 1997 tot en met 2016
3,00
3,10
3,20
3,30
3,40
3,50
3,60
3,70
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017Verp
akki
ngen
/ 10
00 in
won
ers /
dag
Jaar
Evolutie BZD - verpakkingen
105
110
115
120
125
130
135
140
1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014 2016 2018
DDD
/ 100
0 in
won
ers /
dag
Jaar
Evolutie BZD - Daily Defined Doses
IV
BIJLAGE IV
Boekje slaaphygiëne, UZ Gent
© Els Tobback
SLAAPHYGIËNE
INFO VOOR PATIËNTEN
Universitair Ziekenhuis GentC. Heymanslaan 10 | B 9000 GentT +32 (0)9 332 21 11 | E [email protected]
www.uzgent.beVolg ons op
v.u.: E
ric M
ortie
r, ged
eleg
eerd
bes
tuur
der U
Z Gen
t, C.
Heym
ansla
an 10
, 900
0 Ge
nt –
Nev
ella
nd G
raph
ics cv
ba-s
o –
3387
64 –
Apr
il 20
18 –
vers
ie 3
Algemene inwendige ziekten
Ingang 69, route 690 T +32 (0)9 332 23 [email protected]
Deze brochure werd enkel ontwikkeld voor gebruik binnen het UZ Gent. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveel-voudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het UZ Gent.
V
SLAAPHYGIËNEEen gezonde slaaphygiëne is belangrijk voor een goede nachtrust. Tijdens de slaap herstellen geest en lichaam van de inspanningen overdag.
SlaapycliOnze nachtrust bestaat uit vier à vijf slaapcycli van 90 à 120 minuten. Eén cyclus bestaat uit verschillende fasen, met een verschillende mate van hersenactiviteit.
Lichte slaap (NREM 1 en 2)Ongeveer de helft van de nachtrust bestaat uit lichte slaap. Die is diep genoeg om je in slaap te houden maar onvol-doende om volledig uit te rusten.
Diepe slaap (NREM 3)Het lichaam gebruikt de diepe slaap om te recupereren en om energie op te bouwen voor de volgende dag.
Droomslaap (REM)Ongeveer een kwart van de nachtrust bestaat uit droom-slaap. De hersenactiviteit is dan hoog, vergelijkbaar met de activiteit in waaktoestand. De spierspanning is echter heel laag. Tijdens de droomslaap worden gebeurtenissen, infor-matie en emoties verwerkt.
Aan het begin van de nachtrust zijn de fasen van de diepe slaap het langst. Naar de ochtend toe wordt de droomslaap langer. Regelmatig enkele seconden wakker worden door-heen de nacht is volkomen normaal.
De activiteiten van de dag hebben ook invloed op de slaap ’s nachts. Hou dus rekening met een aantal slaapadviezen om goede slaapomstandigheden te creëren.
Adviezen voor een goede nachtrustyy Kies voor regelmatige tijdstippen om te gaan slapen en om op te staan. Uitslapen heeft geen zin. Sta op vrije dagen bij voorkeur maximum 1,5 uur later op dan normaal.yy Blijf niet meer dan 8 uur in bed liggen.yy De kamertemperatuur bedraagt best 18-22°C.yy Vermijd een dutje ’s avonds. Een kort dutje overdag (maximum 30 minuten) kan vóór 15 uur (en als het je nachtrust niet vermindert).yy Bouw overdag fysieke activiteit in.yy Zorg voor voldoende buitenlucht: buitenlucht en licht regelen mee onze inwendige slaap/waakklok.yy Neem overdag regelmatig de tijd om tot rust te komen en ontspan ongeveer een uur voor het slapen-gaan. Een slaapritueel kan hierbij helpen.yy Let op je cafeïneverbruik: koffie, thee, cola en ener-giedranken stimuleren de hersenen. Dat heeft een negatieve impact op de slaap. Nicotine heeft een gelijkaardig effect.yy Vermijd dagelijks alcoholgebruik. Drink bij voorkeur ook geen alcohol voor het slapengaan. Dat bevordert wel het inslapen, maar vermindert de slaapkwaliteit.yy Ga pas naar bed als je slaperig bent. Gebruik je bed enkel om te slapen of te vrijen.yy Als je vaak piekert in bed, bouw dan dagelijks een piekerkwartiertje in. Gebruik dat moment om stil te staan bij je piekergedachte en ze op te schrijven.yy Als je te lang wakker ligt (langer dan 20 minuten), sta dan op en ga naar een andere ruimte. Ontspan en ga pas weer naar bed als je slaperig bent (maximum 30 minuten). Herhaal indien nodig.
VI
BIJLAGE V
Toestemmingsformulier patiënt
Toelichting aan de patiënt over het onderzoek
“Analyse gebruik van slaap – en kalmeermiddelen bij patiënten en zorgverleners”
Doel van het onderzoek Wij nodigen u uit om mee te werken aan een onderzoek omtrent het gebruik van slaap – en kalmeermiddelen die gestart werden vóór ziekenhuisopname of tijdens de opname. Dit is een initiatief van het Medisch Farmaceutisch Comité van het UZGent en wordt concreet uitgewerkt door de afdeling apotheek. Indien u niet wenst deel te nemen, zal dit geen invloed hebben op de behandeling die voor u nodig is. Uw eventuele deelname is op volledig vrijwillige basis. Waarom dit onderzoek Slaap – en kalmeermiddelen kunnen bijwerkingen veroorzaken, met name gewenning, slaperigheid overdag, vallen... De verschillende middelen die op de markt zijn verschillen in inwerktijd en werkingsduur. Intern in het ziekenhuis (UZ Gent) werden richtlijnen opgesteld voor goed gebruik van slaapmiddelen, met name een zo kort mogelijk gebruik in een zo laag mogelijke dosis, met voorkeur voor een middellangwerkend preparaat. Het tijdig afbouwen of stoppen van dergelijke geneesmiddelen is dan ook belangrijk. Uit vroeger onderzoek in dit ziekenhuis (in het jaar 2000 en in 2009) is vastgesteld dat veel patiënten een slaapmiddel gebruiken vóór ze in het ziekenhuis worden opgenomen, en dat het gebruik van een slaapmiddel na ontslag stijgt met de leeftijd. Door dit onderzoek willen we nagaan wat patiënten weten over hun slaapmedicatie, of zij eventueel wensen af te bouwen, welke moeilijkheden er zijn om af te bouwen, …. De resultaten van dit onderzoek zullen dienen voor eventuele bijsturing van het beleid op dit vlak. Hoe verloopt dit onderzoek Dit onderzoek loopt gedurende enkele maanden (maart – juni 2019) in het UZGent en is gericht op patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen gedurende minstens twee opeenvolgende nachten. Aan deze patiënten wordt gevraagd of zij wensen deel te nemen aan dit onderzoek. Tijdens de opname zal er een student langskomen met een vragenlijst omtrent uw slaapmedicatie (welk slaapmiddel, dosis, frequentie, reeds vroeger proberen afbouwen, wat zijn de moeilijkheden om af te bouwen, …). Alle gegevens zullen vertrouwelijk behandeld en gepseudonimiseerd verwerkt worden (hierbij kan men uw gegevens nog terug koppelen naar uw persoonlijk dossier), dit in overeenstemming met de Belgische wet van 22 augustus 2002 en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (of GDPR) (EU) 2016/679 van 27 april 2016 die
VII
vanaf 25 mei 2018 in voege is. Uw persoonlijke levenssfeer zal worden gerespecteerd en indien gewenst zal u toegang krijgen tot de verzamelde gegevens. Elk onjuist gegeven kan op uw verzoek verbeterd worden. Wat wordt van u verwacht Tijdens uw opname in het ziekenhuis zal een apotheker in opleiding langskomen om te vragen of u bereid bent om de vragenlijst in te vullen. Dit zal ongeveer 30 minuten in beslag nemen. Indien gewenst, mag u de vragenlijst alleen invullen, samen met een familielid of kennis, of samen met de student. Het staat u vrij om deelname aan de studie op eender welk moment en om eender welke reden stop te zetten indien u dat wenst. Wie zal de gegevens verwerken Dit onderzoek gebeurt onder toezicht van het Medisch Farmaceutisch Comité en wordt uitgevoerd door een groep onderzoekers bestaande uit artsen en apothekers. Deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent en de Ugent en wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen voor de goede klinische praktijk (ICH/GCP) en de verklaring van Helsinki opgesteld ter bescherming van mensen deelnemend aan klinische studies. De onderzoekers zijn daardoor gebonden om alle rechten (zoals vertrouwelijkheid) te garanderen. In geen geval dient u de goedkeuring door de Commissie voor Medische Ethiek te beschouwen als een aanzet tot deelname aan deze studie. De gegevens van het onderzoek zullen door mevr. Stefanie Decorte, 1ste master farmaceutische Zorg, in haar thesis verwerkt worden. De thesis gebeurd onder begeleiding van ziekenhuisapotheker Liesbeth Huys en promotot prof. dr. Apr. A. Somers. De verwerkingsverantwoordelijke van de gegevens is de hoofdonderzoeker, Apr. Liesbeth Huys. Haar onderzoeksteam zal toegang krijgen tot uw persoonsgegevens. De Data Protection Officer kan u desgewenst meer informatie verschaffen over de bescherming van uw persoonsgegevens. Contactgegevens: Katya Van Driessche, [email protected] De elektronische gegevens (resultaten van de vragenlijsten, demografische gegevens, HS gebruik, …) van het onderzoek zullen gepseudonimiseerd bewaard worden op de beveiligde server van de apotheek van het UZ Gent. De sleutel tot de codes zal enkel toegankelijk zijn voor de onderzoekende en behandelende arts of de door hem/haar aangestelde vervanger. De papieren versies van de vragenlijsten zullen bewaard worden in het archief van de apotheek op -2K12C. Zowel persoonlijke gegevens als gegevens aangaande uw gezondheid zullen verwerkt en bewaard worden gedurende minstens 20 jaar.
VIII
Vertegenwoordigers van de opdrachtgever, auditoren, de Commissie voor Medische Ethiek en de bevoegde overheden, allen gebonden door het beroepsgeheim, hebben rechtstreeks toegang tot uw medische dossiers om de procedures van de studie en/of de gegevens te controleren, zonder de vertrouwelijkheid te schenden. Dit kan enkel binnen de grenzen die door de betreffende wetten zijn toegestaan. Door het toestemmingsformulier, na voorafgaande uitleg, te ondertekenen, stemt u in met deze toegang. U heeft het recht om een klacht in te dienen over hoe uw informatie wordt behandeld, bij de Belgische toezichthoudende instantie die verantwoordelijk is voor het handhaven van de wetgeving inzake gegevensbescherming:
Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) Drukpersstraat 35 – 1000 Brussel Tel. +32 2 274 48 00 e-mail: [email protected] Website: www.gegevensbeschermingsautoriteit.be
Letsels ten gevolge van deelname aan de studie De onderzoeker voorziet in een vergoeding en/of medische behandeling in het geval van schade en/of letsel tengevolge van deelname aan de klinische studie. Voor dit doeleinde is een verzekering afgesloten met foutloze aansprakelijkheid conform de wet inzake experimenten op de menselijke persoon van 7 mei 2004. Op dat ogenblik kunnen uw gegevens doorgegeven worden aan de verzekeraar. Het UZ Gent is verzekerd bij KBC Insurance – Polisnummer W8/28963726/0100 (KBC Insurance NV; Professor Roger Van Overstraetenplein 2, 3000 Leuven; Tel: +32 16 24 55 81). Wie kunt u verder raadplegen Indien u verdere vragen zou hebben over dit onderzoek of indien u de problemen of complicaties wilt bespreken kunt u altijd terecht bij de volgende personen:
* apr. L. Huys (ziekenhuisapotheker), tel 20898 (09/332 08 98) * prof. dr. A. Mariman (internist), tel 23708 (09/332 37 08) * prof. dr. M. Petrovic (klinisch farmacoloog, geriater), tel 22366 (09/3322366) * prof. dr. apr. A. Somers (ziekenhuisapotheker), tel 25373 (09/3325373)
IX
TOESTEMMINGSFORMULIER VOOR DE DEELNEMERS
Aankruisen door de deelnemer indien akkoord Ik heb het document “Toestemmingsformulier patiënt” pagina 1 tot en met 3 gelezen en begrepen en ik heb er een kopij van gekregen. Ik heb uitleg gekregen over de aard, het doel en de duur van de studie en over wat men van mij verwacht, alsook dat deze studie kadert binnen de thesis van de student 1ste master farmaceutische zorg.
Ik stem ermee in om deel te nemen aan deze studie. Ik begrijp dat deelname aan de studie vrijwillig is en dat ik mij op elk ogenblik uit de studie mag terugtrekken zonder een reden voor deze beslissing op te geven en zonder dat dit op enigerlei wijze een invloed zal hebben op mijn verdere behandeling.
Ik ben me ervan bewust dat deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent en de Universiteit Gent en dat deze studie zal uitgevoerd worden volgens de richtlijnen voor de goede klinische praktijk (ICH/GCP) en de verklaring van Helsinki, opgesteld ter bescherming van mensen deelnemend aan experimenten. Deze goedkeuring was in geen geval de aanzet om te beslissen om deel te nemen aan deze studie.
Men heeft mij ingelicht dat zowel persoonlijke gegevens als gegevens aangaande mijn gezondheid worden verwerkt en bewaard gedurende minstens 20 jaar. Ik stem hiermee in en ben op de hoogte dat ik recht heb op toegang en op verbetering van deze gegevens. Aangezien deze gegevens verwerkt worden in het kader van medisch-wetenschappelijke doeleinden, begrijp ik dat de toegang tot mijn gegevens kan uitgesteld worden tot na beëindiging van het onderzoek. Indien ik toegang wil tot mijn gegevens, zal ik mij richten tot de arts-onderzoeker die verantwoordelijk is voor de verwerking ervan.
Ik geef de toestemming aan een student om bij mij een vragenlijst omtrent slaapmedicatie af te nemen.
Naam en voornaam van de deelnemer
Handtekening Datum
Naam en voornaam van de arts-onderzoeker* Apr. Liesbeth Huys
Handtekening Datum
2 kopieën dienen te worden vervolledigd. Het origineel wordt door de onderzoeker bewaard in het ziekenhuis gedurende 20 jaar, de kopie wordt aan de deelnemer gegeven.
* Aankruisen door de onderzoeker indien akkoord Ik verklaar de benodigde informatie inzake deze studie (de aard, het doel, en de te voorziene effecten) mondeling te hebben verstrekt evenals een exemplaar van het informatiedocument aan de deelnemer te hebben verstrekt.
x
Ik bevestig dat geen enkele druk op de deelnemer is uitgeoefend om hem/haar te doen toestemmen tot deelname aan de studie en ik ben bereid om op alle eventuele bijkomende vragen te antwoorden.
x
X
BIJLAGE VI
Begeleidend schrijven voor de huisartsen (via e-mail)
XI
BIJLAGE VII
Begeleidend schrijven voor de huisapothekers (via e-mail)
XII
BIJLAGE VIII
Document C
DOCUMENT C PROSPECTIEF OBSERVATIONEEL ONDERZOEK
COMMISSIE VOOR MEDISCHE ETHIEK
telefoon +32 (0)9 332 56 13 | +32 (0)9 332 33 36 | +32 (0)9 332 68 55
fax +32 (0)9 332 49 62
e-mail [email protected]
VERZOEK TOT ADVIES VAN DE COMMISSIE VOOR MEDISCHE ETHIEK OVER EEN PROSPECTIEF OBSERVATIONEEL ONDERZOEKSPROJECT OP GEZONDHEIDSGEGEVENS Enkel patiëntengegevens verzamelen die klinische standaardgegevens zijn of vragenlijsten / interview afnemen. (= geen enkel aanvullend onderzoek, bloed- of andere staalafname)
Titel van het onderzoek Analyse van het gebruik van slaap – en kalmeermiddelen:
Gegevens van de onderzoeker(s) [de eerste onderzoeker moet een persoon zijn die vast verbonden is aan de dienst (geen ASO) of universiteit] Naam: Huys Voornaam: Liesbeth
Functie: ziekenhuisapotheker
UZ-dienst: apotheek
of faculteit/vakgroep: /
Telefoon/gsm: 09/332 08 98
Fax: /
E-mail: [email protected]
Naam UZ-diensthoofd of vakgroepvoorzitter: apr. Sabrina Commeyne
Naam: Somers Voornaam: Annemie
Functie: Adjunct-hoofdapotheker Farmaceutische Zorg
UZ-dienst: Apotheek
of faculteit/vakgroep: Faculteit Farmaceutische Wetenschappen – Eenheid Farmaceutische Zorg
Telefoon/gsm: 09/332 53 73
Fax: /
XIII
E-mail: [email protected]
Naam UZ-diensthoofd of vakgroepvoorzitter: apr. Sabrina Commeyne
Gegevens van de medewerker(s) aan het onderzoek
Naam student: Stefanie Decorte
Opleiding: Master in de Farmaceutische Zorg
Naam hogeschool: UGent
E-mail student: [email protected]
Tel. student: /
Opzet van het onderzoek
☐ Verzameling van patiëntengegevens die klinisch standaardgegevens zijn (= geen enkel aanvullend onderzoek, bloed- of andere staalafname) ☐ Gegevensverzameling van patiënten door hoofdonderzoeker persoonlijk behandeld
☐ Gegevensverzameling van een groep patiënten op de dienst van de hoofdonderzoeker met een bepaalde pathologie ☒ Vragenlijsten (gelieve die ook voor te leggen aan het CME) ☒ Interview (Gelieve de vragen ook voor te leggen aan het CME)
Is het onderzoek
☐ diagnostisch ☐ therapeutisch ☐ fysiologisch ☐ fysiopathologisch ☐ morfologisch ☒ epidemiologisch
Is het onderzoek
☒ monocentrisch ☐ multicentrisch
☐ de Commissie voor Medische Ethiek UZ Gent is de centrale commissie ☐ ja (naam, adres, tel, fax en e-mail van andere Commissies voor Medische Ethiek die
meewerken aan het onderzoek + naam van de lokale onderzoeker) <Klik&TypTekst> ☐ neen (naam, adres, tel, fax en e-mail van de centrale Commissie voor Medische Ethiek
<Klik&TypTekst>
XIV
Wordt dit onderzoeksproject financieel ondersteund?
☐ ja ☒ neen ☐ FWO ☐ BOF ☐ Farmaceutische industrie
Naam: <Klik&TypTekst>
☐ Andere: <Klik&TypTekst>
Wie is de opdrachtgever?
☒ UZ Gent ☐ UGent
☐ Andere: specifieer: <Klik&TypTekst>
Geef een korte samenvatting van het onderzoeksproject (minimum 30 zinnen, verstaanbaar voor mensen die niet gespecialiseerd zijn in de materie) Benzodiazepines en aanverwante middelen (Z-producten) worden zeer frequent gebruikt voor de symptomatische
behandeling van slapeloosheid en angststoornissen, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Nochtans heeft het
langdurig gebruik van deze middelen zeer veel nadelen zoals geheugen - en concentratiestoornissen, verhoogd risico
op vallen, afhankelijkheid, ….
Het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in het UZ Gent blijkt zeer hoog. Dit werd tweemaal in kaart gebracht
op 10 afdelingen, nl. in 2000 en in 2010. Tijdens de laatste meting bleek 30,7% van de patiënten een benzodiazepine te
gebruiken vóór de opname. Bij 19,4% van deze patiënten werd het gebruik gestopt in het ziekenhuis. Bij 15,6% van de
patiënten die geen benzodiazepine innamen vóór de opname, werd een benzodiazepine gestart in het ziekenhuis. De
resultaten van deze meting werden binnen het ziekenhuis gecommuniceerd en de richtlijn voor oordeelkundig gebruik
van slaap- en kalmeermiddelen werd nog eens onder de aandacht gebracht (zie UZ GeneesmiddelenBulletin).
Het doel van deze thesis is
- om een analyse te maken van de kennis en het rationeel gebruik van slaap – en kalmeermiddelen, de begeleiding van
patiënten die hun slaapmedicatie afbouwen, de drempels die een succesvolle afbouwfase bemoeilijken, …bij
zorgverleners in de eerste lijn (huisartsen en openbare apothekers) op basis van een vragenlijst die zal verspreid worden
via de beroepsverenigingen (Huisartsenvereniging en KOVAG).
- om het gebruik van slaap – en kalmeermiddelen in kaart te brengen bij patiënten opgenomen in het UZ Gent zowel voor
en gedurende opname via een vragenlijst (leeftijd, geslacht, duur gebruik slaap – en kalmeermiddelen, drempels die
een succesvolle afbouwfase bemoeilijken, …). De resultaten van deze bevraging zullen vergeleken worden met de
resultaten bekomen in 2000 en 2009.
XV
- Gegevens over
☒ Volwassenen in staat om toestemming te geven ☐ Volwassenen niet in staat om toestemming te geven ☐ Minderjarigen ☐ Studie in urgentiesituatie
De deelnemers zijn
☒ gezonden ☒ zieken
lijdend aan: opgenomen patiënten in het UZ Gent waarvoor er één of meerdere slaap – en of kalmeermiddelen worden voorgeschreven
☐ personeel, studenten ☐ geslacht ☒ man ☒ vrouw
Hoe worden deze deelnemers gerekruteerd? Patiënten: de patiënten worden geselecteerd op basis van lopende voorschriften met slaap- en kalmeermiddelen. Voorafgaand aan het gesprek, zal steeds een informed consent gevraagd worden aan de patiënt. De gegevens zullen geanonimiseerd verwerkt worden. Huisartsen: de vragenlijst zal via de huisartsenvereniging ter beschikking gesteld worden. Voor het invullen van de vragenlijst zal ook hun akkoord gevraagd worden om de gegevens te verwerken in deze studie. Openbare apothekers: de vragenlijst zal via KOVAG, de beroepsvereniging voor apothekers, ter beschikking gesteld worden. Voor het invullen van de vragenlijst zal ook hun akkoord gevraagd worden om de gegevens te verwerken in deze studie. Opgelet: het experiment is enkel verzekerd voor het aantal dat hier is opgegeven. Indien men extra deelnemers wil includeren, zal men dat via een amendement moeten aanvragen.
Totaal aantal deelnemers in de studie?
☒ In het UZ Gent: 150 ☒ Extern in België: 200 (huisartsen en apothekers)
Verzekering Door welke verzekeringspolis bent u gedekt? Het UZ Gent is verzekerd bij KBC Insurance – Polisnummer W8/28963726/0100. (wanneer de verzekering niet is afgesloten door UZ Gent/UGent, gelieve dan de verzekeringspolis bij te voegen)
Datum: dinsdag 5 december 2017
XVI
Einddatum experiment Datum: zondag 30 juni 2019 Let wel op: elk experiment op mensen na de einddatum is niet meer gedekt door de verzekering zodat u op dat ogenblik in overtreding bent met de wettelijke beschikkingen. U kan een verlenging van het experiment bij de commissie voor medische ethiek aanvragen.
Wordt voor dit onderzoek een informed consent gevraagd aan de patiënt/wettelijke vertegenwoordiger voor inzage van dossier, afname vragenlijsten/interview (steeds het IC ter goedkeuring aan het CME voor leggen)?
☒ ja ☐ neen (Argumenteren waarom niet)
<Klik&TypTekst>
Indien neen, zal de Commissie voor Medische Ethiek dat bespreken en als het aanvaardbaar is, aan de onderzoekers vragen de informatie- en waarschuwingsnota over de verwerking van informatie voor wetenschappelijk onderzoek te ondertekenen (zie bijlage).
XVII
Ik verklaar de gehele verantwoordelijkheid van het hierboven vermeld project op mij te nemen en bevestig dat, voor zover de huidige kennis het toelaat, de inlichtingen met de werkelijkheid overeenstemmen.
De hoofdonderzoeker datum
naam
handtekening
Het UZ-diensthoofd of de vakgroepvoorzitter (voor akkoord) datum
naam
handtekening
Medewerkers aan het onderzoek
datum
naam
handtekening
XVIII
BIJLAGE IX
Document D
DOCUMENT D SCRIPTIES OF Z-LIJN COMMISSIE VOOR MEDISCHE ETHIEK
telefoon +32 (0)9 332 56 13 | +32 (0)9 332 33 36 | +32 (0)9 332 68 55
fax +32 (0)9 332 49 62
e-mail [email protected]
VERZOEK TOT ADVIES VAN DE COMMISSIE VOOR MEDISCHE ETHIEK OVER EEN PROSPECTIEF OBSERVATIONEEL ONDERZOEKSPROJECT EN/OF RETROSPECTIEF ONDERZOEKSPROJECT OP GEZONDHEIDSGEGEVENS VOOR HET MAKEN VAN EEN SCRIPTIE OF Z-LIJN (enkel patiëntengegevens, vragenlijsten en interviews verzamelen)
EUDRACT NUMMER (indien interventioneel geneesmiddelenonderzoek): <Klik&TypTekst>
Titel van de scriptie Analyse van het gebruik van slaap – en kalmeermiddelen:
☐ retrospectief ☒ prospectief
Onderzoek in functie van
☐ Bachelorscriptie
Naam student: <Klik&TypTekst>
Opleiding: <Klik&TypTekst>
Naam hogeschool: <Klik&TypTekst>
E-mail student: <Klik&TypTekst>
Tel. student: <Klik&TypTekst> ☒ Masterscripties of Z-lijn
Naam student: Stefanie Decorte
Opleiding: Master in de Farmaceutische Zorg
Naam hogeschool: UGent
E-mail student: [email protected]
Tel. student: /
XIX
☐ Indien werkstudent: <Klik&TypTekst>
Vooropleiding: <Klik&TypTekst>
Hoogst behaald diploma: <Klik&TypTekst>
Werkervaring: <Klik&TypTekst>
Gegevens van de hoofdonderzoeker (promotor) [de eerste onderzoeker moet een persoon zijn die vast verbonden is aan de dienst (geen ASO) of universiteit] Naam: Somers Voornaam: Annemie
Functie: Adjunct-hoofdapotheker Farmaceutische Zorg
UZ-dienst: Apotheek
of faculteit/vakgroep: Faculteit Farmaceutische Wetenschappen – Eenheid Farmaceutische Zorg
Telefoon/gsm: 09/332 53 73
Fax: /
E-mail: [email protected]
Naam UZ-diensthoofd of vakgroepvoorzitter: apr. Sabrina Commeyne
Gegevens van de medewerker(s) aan het onderzoek Naam: Huys Voornaam: Liesbeth
Functie: ziekenhuisapotheker
UZ-dienst: apotheek
of faculteit/vakgroep: /
Telefoon/gsm: 09/332 08 98
Fax: /
E-mail: [email protected]
Naam UZ-diensthoofd of vakgroepvoorzitter: apr. Sabrina Commeyne
Gegevens van de promotor + affiliatie Naam: Somers Voornaam: Annemie
Functie: Adjunct-hoofdapotheker Farmaceutische Zorg
UZ-dienst: Apotheek
of faculteit/vakgroep: Faculteit Farmaceutische Wetenschappen – Eenheid Farmaceutische Zorg
Telefoon/gsm: 09/332 53 73
Fax: /
E-mail: [email protected]
Naam UZ-diensthoofd of vakgroepvoorzitter: apr. Sabrina Commeyne
XX
Soort onderzoek
☐ Patiëntengegevens verzamelen die klinisch standaardgegevens zijn (= geen enkel aanvullend onderzoek, bloed- of andere staalafname) ☐ Gegevensverzameling van patiënten door hoofdonderzoeker persoonlijk behandeld ☐ Gegevensverzameling van een groep patiënten op de dienst van de hoofdonderzoeker met een bepaalde pathologie ☒ Vragenlijsten (gelieve deze eveneens voor te leggen aan het CME) ☒ Interview (gelieve de vragen eveneens voor te leggen aan het CME) ☐ Zuiver retrospectief onderzoek (niet vergeten om per student een ondertekend informatie- en waarschuwingsnota mee in te dienen)
Geef een korte samenvatting van het onderzoeksproject (minimum 30 zinnen/een halve pagina) verstaanbaar voor mensen die niet gespecialiseerd zijn in de materie, verwijs niet alleen naar een bijgevoegd protocol. Benzodiazepines en aanverwante middelen (Z-producten) worden zeer frequent gebruikt voor de symptomatische
behandeling van slapeloosheid en angststoornissen, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Nochtans heeft het
langdurig gebruik van deze middelen zeer veel nadelen zoals geheugen - en concentratiestoornissen, verhoogd risico
op vallen, afhankelijkheid, ….
Het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in het UZ Gent blijkt zeer hoog. Dit werd tweemaal in kaart gebracht
op 10 afdelingen, nl. in 2000 en in 2010. Tijdens de laatste meting bleek 30,7% van de patiënten een benzodiazepine te
gebruiken vóór de opname. Bij 19,4% van deze patiënten werd het gebruik gestopt in het ziekenhuis. Bij 15,6% van de
patiënten die geen benzodiazepine innamen vóór de opname, werd een benzodiazepine gestart in het ziekenhuis. De
resultaten van deze meting werden binnen het ziekenhuis gecommuniceerd en de richtlijn voor oordeelkundig gebruik
van slaap- en kalmeermiddelen werd nog eens onder de aandacht gebracht (zie UZ GeneesmiddelenBulletin).
Het doel van deze thesis is
- om een analyse te maken van de kennis en het rationeel gebruik van slaap – en kalmeermiddelen, de
begeleiding van patiënten die hun slaapmedicatie afbouwen, de drempels die een succesvolle afbouwfase
bemoeilijken, …bij zorgverleners in de eerste lijn (huisartsen en openbare apothekers) op basis van een vragenlijst die
zal verspreid worden via de beroepsverenigingen (Huisartsenvereniging en KOVAG).
- om het gebruik van slaap – en kalmeermiddelen in kaart te brengen bij patiënten opgenomen in het UZ Gent
zowel voor en gedurende opname via een vragenlijst (leeftijd, geslacht, duur gebruik slaap – en kalmeermiddelen,
drempels die een succesvolle afbouwfase bemoeilijken, …). De resultaten van deze bevraging zullen vergeleken worden
met de resultaten bekomen in 2000 en 2009.
XXI
Gegevens over (meerdere keuzes zijn mogelijk)
☒ Volwassenen in staat om toestemming te geven ☐ Volwassenen niet in staat om toestemming te geven ☐ Minderjarigen ☐ Studie in urgentiesituatie ☐ Gegevensverzameling van patiënten die niet langer in follow up naar de arts of het ziekenhuis komen en/of ondertussen overleden zijn.
Gegevens over
☒ Gezonden: huisartsen en openbare apothekers ☒ Zieken Lijdend aan:/ ☐ Personeel, studenten Nader omschrijven: ☐ Geslacht ☒ Man ☒ Vrouw
Hoe worden deze deelnemers gerekruteerd? Patiënten: de patiënten worden geselecteerd op basis van lopende voorschriften met slaap- en kalmeermiddelen. Voorafgaand aan het gesprek, zal steeds een informed consent gevraagd worden aan de patiënt. De gegevens zullen geanonimiseerd verwerkt worden.
Huisartsen: de vragenlijst zal via de huisartsenvereniging ter beschikking gesteld worden. Voor het invullen van de vragenlijst zal ook hun akkoord gevraagd worden om de gegevens te verwerken in deze studie.
Openbare apothekers: de vragenlijst zal via KOVAG, de beroepsvereniging voor apothekers, ter beschikking gesteld worden. Voor het invullen van de vragenlijst zal ook hun akkoord gevraagd worden om de gegevens te verwerken in deze studie.
Totaal aantal deelnemers in de studie in België?
☒ In het UZ Gent: 150 ☒ Andere locatie (huisartsen en apothekers): 200
Opgelet: het experiment is enkel verzekerd voor het aantal dat hier opgegeven wordt. Indien men extra deelnemers wil includeren, zal men dat via een amendement moeten aanvragen. Periode van het onderzoek (begin- en einddatum maand/jaar) maandag 11 februari 2019 – zondag 30 juni 2019
Let wel op: elk experiment op mensen na de einddatum is niet meer gedekt door de verzekering zodat op dat ogenblik u in overtreding bent met de wettelijke beschikkingen. U kan een verlenging van het experiment bij de Commissie voor Medische Ethiek aanvragen.
XXII
Wordt dit onderzoeksproject financieel ondersteund door de industrie?
☐ ja ☒ neen
☐ Farmaceutische industrie
Naam: <Klik&TypTekst>
☐ Andere: <Klik&TypTekst>
1. Wie is de opdrachtgever?
☒ UZ Gent ☐ UGent
☐ Andere: specifieer: <Klik&TypTekst>
2. Verzekering Door welke verzekeringspolis bent u gedekt?
(wanneer de verzekering niet is afgesloten door UZ Gent/UGent, gelieve dan de verzekeringspolis bij te voegen)
☒ UZ Gent/UGent/andere (schrappen wat niet past) ☐ Zuiver dossieronderzoek zonder enig contact met de patiënt over gegevens voor indiening van de aanvraag verzameld (= retrospectief non-interventioneel onderzoek) – geen verzekering nodig
Het onderzoek is monocentrisch
☒ ja
☐ neen Welke centra nemen hieraan nog deel? (Naam, adres, tel., fax en e-mail van andere Commissies voor Medische Ethiek die meewerken aan het onderzoek + naam van de lokale onderzoeker):<Klik&TypTekst>
Wordt voor dit onderzoek een informed consent gevraagd aan de patiënt voor inzage van dossier, afnemen vragenlijsten/interview (steeds het IC ter goedkeuring aan het CME voorleggen)
☒ ja
☐ neen (argumenteren waarom niet)
Indien neen, zal de Commissie voor Medische Ethiek dat bespreken en, als het aanvaardbaar is, aan de onderzoekers vragen om de informatie- en waarschuwingsnota over de verwerking van informatie voor wetenschappelijk onderzoek te ondertekenen.
XXIII
Ik verklaar de gehele verantwoordelijkheid van het hierboven vermeld project op mij te nemen en bevestig dat voor zover de huidige kennis het toelaat, de gegeven inlichtingen met de werkelijkheid overeenstemmen. De hoofdonderzoeker datum
naam
handtekening
Het UZ-diensthoofd of de vakgroepvoorzitter (voor akkoord) datum
naam
handtekening
Promotor van de scriptie (zo verschillend van de hoofdonderzoeker) datum
naam + affiliatie
handtekening
Naam studenten datum
naam
handtekening
XXIV
BIJLAGE X
Vragenlijst patiënten
ALGEMENE PATIËNTINFORMATIE Gelieve onderstaande vragen in te vullen. Leeftijd: Afdeling:
Geslacht:
□ Man
□ Vrouw
Nationaliteit (Nederlands voldoende machtig?): (JA / NEEN)
Vorige verblijfplaats:
□ Thuis □ Ander ziekenhuis
□ WZC □ Andere: …………………………………………….
Beroep:
□ Arbeider □ Student □ Zelfstandige □ Andere: ……………………….
□ Ambtenaar □ Pensioen □ Werkloos
Comorbiditeiten 1. Acuut nierfalen
2. Anemie
3. Artrose
4. Astma/COPD
5. Bloedingsstoornis
6. BPH
7. Chronisch nierfalen 8. CVA/TIA
9. Dementie
10. Depressie
11. Diabetes
12. Diepe veneuze trombose
13. Epilepsie
14. Maagbloeding
15. Glaucoom 16. Hartfalen
17. Hiatus hernia
18. Hoofdpijn/Migraine
19. Hypercholesterolemie
20. Hyperlipidemie
21. Hypertensie
22. Ischemisch hartlijden
23. Infectie 24. Jicht
25. Leverziekte
26. Maligniteit
27. Osteoporose
28. Obesitas
29. Parkinson 30. Perifere neuropathie/pijn
31. Perifeer vaatlijden
32. Restless legs
33. Thyroïddysfunctie
34. TBC
35. Vallen
36. Verward/delirium
37. Voorkamerfibrillatie
38. Andere: ……………………
XXV
ZIEKENHUISINFORMATIE
Datum opname: Datum ontslag:
Type opname:
□ Gepland □ Doorverwijzing ander ziekenhuis
□ Spoedopname □ Andere: ……………………………………
Reden opname:
Opnames in de afgelopen 6 maanden? JA / NEEN
Gevallen 15 dagen voor opname? JA / NEEN
VRAGENLIJST GEBRUIK VAN SLAAP- EN/OF KALMEERMIDDELEN
Gelieve in onderstaande tabel in te vullen welke slaap- en/of kalmeermiddelen u innam voor
de opname, in welke dosis, frequentie, op welk moment van de dag, voor welke indicatie
(angst, inslaapproblemen, doorslaapproblemen, stress, ….) en waar
(huisarts/ziekenhuis)/wanneer (datum) opgestart.
Indien u geen slaapmedicatie vanuit thuis inneemt, moet u de tabel niet invullen.
□ Ik neem thuis geen slaap/kalmerende medicatie
□ Ik neem thuis slaap/kalmerende medicatie
Slaapmedicatie voor opname
Geneesmiddel 1 Geneesmiddel 2 Geneesmiddel 3
Specialiteit (naam GM)
Dosis
Frequentie (…/dag of …/week)
Tijdstip (…u)
Indicatie
Opstart? (waar & wanneer)
Opmerking
XXVI
Gelieve in onderstaande tabel in te vullen welke slaap- en/of kalmeermiddelen u inneemt
tijdens de opname, in welke dosis, frequentie, op welk moment van de dag, voor welke
indicatie (angst, inslaapproblemen, doorslaapproblemen, stress, ….) en wanneer opgestart.
Indien de slaapmedicatie werd opgestart in het ziekenhuis:
□ Ik heb zelf gevraagd om een slaap- en / of kalmeermiddel te krijgen
□ De arts/verpleging heeft mij voorgesteld om een slaap- en / of kalmeermiddel te geven
□ Verderzetting van thuismedicatie
Slaapmedicatie voor opname
Geneesmiddel 1 Geneesmiddel 2 Geneesmiddel 3
Specialiteit (naam GM)
Dosis
Frequentie (…/dag of …/week)
Tijdstip (…u)
Indicatie
Opstart? (wanneer)
Opmerking
INDIEN SLAAP – EN/OF KALMERENDE MEDICATIE VOOR OPNAME:
Indien U een slaap – en /of kalmeermiddel inneemt voor opname, gelieve deze vragenlijst in
te vullen.
1. Hoelang had u al slaapproblemen / stress / angstgevoelens toen u startte met een slaap–
en/of kalmeermiddel?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………….
XXVII
2. Wat stelde uw arts initieel voor?
□ niets doen (wachten)
□ relaxatieoefeningen (massage, muziek, ademhalingsoefeningen…)
□ slaaptraining
□ MBSR (mindfulness based stress reduction)
□ psychotherapie
□ gebruik van plantaardig preparaat (passiflora, valeriaan, ….)
□ direct starten met een slaap – en / of kalmeermiddel
□ andere: …………………………………………………………………….
3. Na opstart van het slaap – en/of kalmeermiddel, ondervond u problemen? JA /
NEEN
3.1. Zo ja, welke?
Zenuwstelsel
□ sufheid
□ vermoeidheid, slaperigheid
□ verminderde coördinatie
□ trager denken
□ hoofdpijn
□ duizeligheid
□ geheugenverlies
□ andere: ……………………………………………………………………………..
Maag en darmstelsel
□ maaglast
□ diarree
□ obstipatie
□ andere: ……………………………………………………………………………..
Ademhalingsstelsel
□ snurken
□ slaapapneu
XXVIII
□ ademhalingsproblemen
□ andere: ……………………………………………………………………………..
Spierstelsel
□ spierzwakte
□ vallen
□ andere: ……………………………………………………………………………..
Hart en bloedvaten
□ hartkloppingen
□ andere: ……………………………………………………………………………..
Psychisch/emotioneel
□ afvlakking van emoties
□ afhankelijkheid
□ tolerantie
□ nachtmerries
□ onrust
□ prikkelbaarheid
□ waanbeelden
□ hallucinaties
□ depressieve gevoelens
□ andere: ……………………………………………………………………………..
Huid
□ zweten
□ jeuk
□ huiduitslag
□ andere: ……………………………………………………………………………..
Ogen
□ gezichtsstoornissen
□ droge ogen
□ andere: ……………………………………………………………………………..
XXIX
4. Heeft u uitleg gekregen rond het gebruik van slaap- en/of kalmeermiddelen?
JA / NEEN
a) Zo ja, door wie?
□ Arts
□ Apotheker
□ Psycholoog
□ Andere: ……………………………………………….
b) Op welke manier?
□ Mondelinge informatie
□ Informatiebrochure
□ Andere: ……………………………………………….
5. Werd bij opstart van het GM met uw arts besproken gedurende welke periode u deze
medicatie zou moeten nemen? JA / NEEN
à Indien JA, hoelang?
…………………………………………………………………………..
à Bent u gestopt met het GM na deze periode? JA / NEEN
6. Heeft u reeds geprobeerd om met dit GM te stoppen/af te bouwen? JA / NEEN
Indien u reeds geprobeerd heeft om af te bouwen of indien u reeds afgebouwd bent:
6.1. Waarom heeft u dit overwogen?
□ Ik had het gevoel dat ik het GM niet meer nodig had
□ Ik had gehoord / gelezen dat deze GM gevaarlijk kunnen zijn
à waar heeft u dit opgevangen? ……………………………………………………………
□ Ik had te veel last van bijwerkingen
à welke? ……………………………………………………………………………………
□ Ik was bang om afhankelijk te worden aan dit GM
□ Andere: ………………………………………………………………………
XXX
6.2. Heeft u hierbij hulp gezocht? JA / NEEN
Indien ja, waar / bij wie heeft u hulp gezocht?
□ Arts
□ Apotheker
□ Psycholoog
□ Andere: ……………………………………………….
6.3. Bent u uiteindelijk gestart met het afbouwen van het GM? JA / NEEN
à Waarom wel/niet? …………………………………………………………………………
6.4. Hoe hebt u het GM afgebouwd
□ op basis van een ander slaap- of kalmeermiddel, namelijk : …………………………
□ op basis van hetzelfde geneesmiddel
6.5. Op welke manier heeft u afgebouwd?
□ in stappen van 25% t.o.v. de oorspronkelijke dosis
□ direct gestopt
□ andere: ………………………………………………………………………
6.6. Waarom is het afbouwproces niet geslaagd?
□ Ik kreeg onvoldoende begeleiding van mijn arts en/of apotheker
□ Ik voelde mij onvoldoende / niet gesteund door mijn arts, apotheker en/of zorgkundige(n)
□ Ik voelde mij onvoldoende / niet gesteund door mijn omgeving (familie, vrienden)
□ Zodra ik begon af te bouwen had ik terug last van slaapproblemen / angst / stress, maar in
mindere mate dan voor ik met de medicatie begon
□ Zodra ik begon af te bouwen had ik terug last van slaapproblemen / angst / stress,
gelijkaardig aan voor ik met de medicatie begon
□ Zodra ik begon af te bouwen had ik terug last van slaapproblemen / angst / stress, erger
dan voor ik met de medicatie begon
□ Ik was nog niet klaar om te stoppen met de medicatie omdat …………………..
XXXI
□ Andere: …………………………………………………………………………………
6.7. Wat zou volgens u beter moeten/kunnen om het afbouwen van slaap- en/of
kalmeermiddelen in de toekomst te vergemakkelijken?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………
Indien u nog NIET geprobeerd heeft om af te bouwen,
6.8. Om welke reden kon u niet afbouwen?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………
6.9. Wat zou volgens u beter moeten/kunnen om het afbouwen van slaap- en/of
kalmeermiddelen in de toekomst te vergemakkelijken?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………
XXXII
ENKELE STELLINGEN ROND SLAAP- EN KALMEERMIDDELEN:
In onderstaande tabel worden er een aantal stellingen geformuleerd over slaap – en
kalmeermiddelen. Gelieve aan te duiden wat volgens u het best van toepassing is.
Uitspraak
Eens Deels eens Neutraal
Deels oneens
Oneens
Het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen is zonder risico
Slaap- en kalmeermiddelen zijn verslavend
Een lage dosis veroorzaakt geen bijwerkingen
Het drinken van alcohol heeft geen / zeer weinig invloed op de werking van slaap- en/of kalmeermiddelen
Autorijden is geen probleem onder invloed van slaap- en/of kalmeermiddelen
Slaap- en/of kalmeermiddelen kunnen veilig gebruikt worden gedurende een lange periode
Slaap – en/of kalmeermiddelen zorgen voor minder vermoeidheid overdag
Slaap – en kalmeermiddelen zorgen voor meer concentratievermogen
Slaap- en kalmeermiddelen kunnen geheugenproblemen veroorzaken
Slaap- en kalmeermiddelen kunnen stopgezet worden van de ene dag op de andere
Bedankt voor uw medewerking.
XXXIII
BIJLAGE XI
Vragenlijst artsen
1. Hoeveel* patiënten schat u in behandeling te hebben binnen uw praktijk? 2. Hoeveel van uw patiënten nemen, volgens uw schatting, één (of meerdere) slaap- en/of kalmeermiddel(en)**? 3. Wat is de leeftijdscategorie van uw patiënten die een slaap – en/of kalmeermiddel innemen omwille van slaapproblemen / stress / angst ? 4. Wanneer een patiënt vermeldt dat hij/zij slaapproblemen / stress / angst ondervindt, wat stelt u dan voor? (Volgorde van meest voorkomen)
� Niets � Enkele dagen / weken wachten tot het over gaat � Eerst zoeken naar onderliggende oorzaken (onderliggende pathologie) � Relaxatie-oefeningen (focus op ademhaling, massage, muziek luisteren…) � Slaaptraining � MBSR (Mindfulness Based Stress Reduction) � Psychotherapie � Opstart van een slaap- en/of kalmeermiddel(en) (BZD, Z-drugs, trazodon,
melatonine, plantaardig preparaat) � Combinatie van alternatieve therapie en geneesmiddelen � Andere GM:
…………………………………………………………………………………………………..
5. Wanneer onderliggende oorzaken (onderliggende pathologie) voor slaapproblemen/angst/stress geëxcludeerd werden, wat stelt u dan voor? (Volgorde van meest voorkomen)
� Niets � Enkele dagen / weken wachten tot het over gaat � Relaxatie-oefeningen (focus op ademhaling, massage, muziek luisteren…) � Slaaptraining � MBSR (Mindfulness Based Stress Reduction) � Psychotherapie � Opstart van een slaap- en/of kalmeermiddel(en) (BZD, Z-drugs, trazodon,
melatonine, plantaardig preparaat) � Combinatie van alternatieve therapie en geneesmiddelen � Andere GM:
…………………………………………………………………………………………………..
XXXIV
6. Wanneer u relaxatie-oefeningen aanraadt aan een patiënt, hebt u dan de indruk dat de patiënt hiermee geholpen is?
� ja � neen
7. Wanneer u slaaptraining aanraadt aan een patiënt, hebt u dan de indruk dat de patiënt hiermee geholpen is?
� ja � neen
8. Wanneer u MBSR (mindfulness based stress reduction) aanraadt aan een patiënt, hebt u dan de indruk dat de patiënt hiermee geholpen is?
� ja � neen
9. Wanneer u psychotherapie aanraadt aan een patiënt, hebt u dan de indruk dat de patiënt hiermee geholpen is?
� ja � neen
10. Wanneer u een niet-medicamenteuze aanpak voorstelt aan een patiënt die al een tijdje slaapproblemen / stress / angst ondervindt, hoe vaak wordt deze aanpak positief onthaald door de patiënt? ( Hoe reageert de patiënt op het feit dat hij/zij géén BZD krijgt voorgeschreven?)
� altijd (=positieve reactie van de patiënt) � vaak (=eerder positieve reactie van de patiënt) � soms (=neutrale reactie van de patiënt) � zelden (=eerder negatieve reactie van de patiënt) � nooit (=negatieve reactie van de patiënt )
11. Als u toch een farmacologische interventie opstart, wat is dan voor u het voorkeursmiddel en de motivatie hierbij?
� Benzodiazepine Motivatie: ……………………………………………………………………………………………………. Indien ja, welke klasse
o Kortwerkend o Middellangwerkend o Langwerkend
� Z-product (zolpidem, zopiclone) Motivatie: …………………………………………………………………………………………………….
� Trazodon
XXXV
Motivatie: …………………………………………………………………………………………………….
� Fytotherapie (passiflora, valeriaan, ….) Motivatie: …………………………………………………………………………………………………….
12. Wanneer u een slaap- en/of kalmeermiddel voorschrijft voor een patiënt, geeft u uitleg aan uw patiënt omtrent de risico’s, voorzorgsmaatregelen, ….?
� Ja Indien ja, op welke manier?
o Via informatiebrochure o Mondelinge informatie o Verwijzen naar een website met informatie o Andere………………………..
� neen 13. Wanneer u een slaap- en/of kalmeermiddel voorschrijft voor een patiënt, spreekt u dan ook meteen een datum af wanneer u begint met het afbouwen van de medicatie?
� Ja, ik geef ook meteen een afbouwschema mee met de patiënt. � Ja, ik contacteer de patiënt wanneer het tijd is om te starten met afbouwen. � ja,
andere:……………………………………………………………………………………………………….
� Neen, dit doe ik bij een volgende consultatie � Neen, ik wacht tot de patiënt mij vraagt wanneer het tijd is om af te bouwen. � Neen,
andere:…………………………………………………………………………………………………
� Ik stel nooit een stopdatum voor
14. Wanneer stelt u voor om een slaap- en/of kalmeermiddel af te bouwen bij een patiënt?
� Enkele dagen na het opstarten � 2 weken na het opstarten � 3 weken na het opstarten � 4 weken na het opstarten � 2 maanden na het opstarten � Tussen 2 en 6 maanden na het opstarten � Langer dan 6 maanden na het opstarten � Nooit
XXXVI
15. Hoeveel patiënten komen zelf met de vraag om hun slaap- en/of kalmeermiddel af te bouwen? (uitgedrukt in aantal patiënten per week)
……… patiënten/ week 16. Hoe begeleidt u patiënten die een slaap- en/of kalmeermiddel afbouwen?
� Niet � Via telefonisch contact � Regelmatig op consultatie (op afspraak) � Andere:…………………………………………………………………………
……………………… 17. Wanneer een patiënt problemen ervaart bij de afbouwtherapie, waaraan is dit, volgens u, vaak te wijten?
� De patiënt ziet niet in waarom hij/zij zou moeten stoppen � De patiënt weet wel dat er negatieve effecten zijn, maar is onvoldoende
gemotiveerd om af te bouwen. � Er is onvoldoende omkadering vanuit de omgeving van de patiënt (vrienden,
familie) � Er is onvoldoende omkadering door artsen / apothekers / zorgkundigen � De patiënt heeft het gevoel dat hij/zij onvoldoende begeleid wordt bij het
afbouwen. � De patiënt heeft te veel last van ontwenningsverschijnselen. � De patiënt vindt het moeilijk om eerst over te schakelen op een ander GM dan
hetgeen hij/zij gewoon is (bij overschakelen naar vb. diazepam) � Andere:
………………………………………………………………………………………
18. Wat is, volgens u, het ideale afbouwschema voor een intermediair werkend BZD?
� Eerst overschakelen op langwerkend equivalent (vb. diazepam), vervolgens afbouwen met 10% per week.
� Eerst overschakelen op langwerkend equivalent (vb. diazepam), vervolgens afbouwen met 20% per week.
� Eerst overschakelen op langwerkend equivalent (vb. diazepam), vervolgens afbouwen met 10% per 2 weken.
� Eerst overschakelen op langwerkend equivalent (vb. diazepam), vervolgens afbouwen met 20% per 2 weken.
� Huidig GM afbouwen met 10% per week. � Huidig GM afbouwen met 20% per week. � Huidig GM afbouwen met 10% per 2 weken. � Huidig GM afbouwen met 20% per 2 weken. � Andere:
……………………………………………………………………………………………………..
XXXVII
19. Bent u voor of tegen het omschakelen van het oorspronkelijk BZD naar een langwerkend BDZ zoals diazepam bij het opstarten van een afbouwtherapie? + motiveer uw keuze
� Voorstander in alle gevallen � Voorstander in de meeste gevallen � Tegenstander in alle gevallen � Tegenstander in de meeste gevallen
à Motivatie:
………………………………………………………………………………………. 20. Hoelang blijft u de patiënt opvolgen ? (kan telefonisch of via persoonlijk contact zijn)
� Ik volg de patiënt niet op. � Ik volg de patiënt niet zelf op, maar zorg er persoonlijk voor dat de patiënt wel
door een andere professionele zorgverlener wordt opgevolgd (i.e. andere arts, apotheker, verpleegkundige…).
� Tot de patiënt volledig is afgebouwd. � Tot enkele weken nadat de patiënt volledig is afgebouwd. � Tot enkele maanden nadat de patiënt volledig is afgebouwd. � Andere…………………………………………………………………………
…………………………. 21. Wat zou er volgens u moeten verbeteren/veranderen om patiënten beter te kunnen begeleiden bij het afbouwen van hun slaap – en/of kalmeermiddel? *Gevraagde aantallen zijn gebaseerd op schattingen door de arts zelf **Met slaap- en/of kalmeermiddelen worden vnl. BZD en Z-producten bedoeld.
XXXVIII
BIJLAGE XII
Vragenlijst apothekers
1. Voor hoeveel* patiënten bent u opgegeven als ‘Huisapotheker’? 2. Wat is de leeftijdscategorie van de meeste patiënten die, in uw apotheek, chronisch slaap- en/of kalmeermiddelen* innemen? 3. Hoe vaak** krijgt u de vraag van een patiënt om een slaap- en/of kalmeermiddel zonder voorschrift af te leveren?
…….keer / week 4. Wanneer u een slaap- en/of kalmeermiddel aflevert aan een patiënt, geeft u uitleg aan uw patiënt omtrent de risico’s, voorzorgsmaatregelen, ….
� Ja Indien ja, op welke manier?
o Via informatiebrochure o Mondelinge informatie o Verwijzen naar een website met informatie o Andere………………………..
□ Neen
5. Wat doet u wanneer een patiënt vraagt naar een slaap- en/of kalmeermiddel zonder voorschrift?
� Ik verwijs de patiënt door naar zijn/haar huisarts. � Ik verwijs de patiënt door naar andere gespecialiseerde centra (exclusief
huisarts). � Ik laat de patiënt weten dat er ook andere oplossingen zijn en geef de patiënt
een informatiefolder of verwijzing naar een website mee over slaapproblemen / stress / angst.
� Ik geef een niet-voorschriftplichtig GM mee met de patiënt � Andere: ………………………………………………………………………..
6. Hoe verneemt u dat een patiënt start met het afbouwen van een slaap- en/of kalmeermiddel? (Volgorde van meest voorkomen)
� De arts contacteert mij met deze mededeling. � De patiënt vertelt het mij wanneer hij/zij met het voorschrift langskomt. � Ik verneem dit via iemand anders (familielid, vriend, zorgkundige…) die mij
hierover bewust informeert. � Ik verneem dit per toeval. � Ik verneem dit pas achteraf (wanneer de patiënt volledig is afgebouwd of
gestopt is met afbouwen) � Andere:…………………………………………………………………………
XXXIX
7. Hoeveel patiënten komen zelf met de vraag om hun slaap- en/of kalmeermiddel af te bouwen?
……… patiënten/ maand 8. Stelt u soms zelf voor aan de patiënt om een slaap – en /of kalmeermiddel af te bouwen?
� Ja � Neen
9. Wanneer een patiënt problemen ervaart bij de afbouwtherapie, waaraan is dit, volgens u, vaak te wijten?
� De patiënt ziet niet in waarom hij/zij zou moeten stoppen � De patiënt weet wel dat er negatieve effecten zijn, maar is onvoldoende
gemotiveerd om af te bouwen. � Er is onvoldoende omkadering vanuit de omgeving van de patiënt (vrienden,
familie) � Er is onvoldoende omkadering door artsen / apothekers / zorgkundigen � De patiënt heeft het gevoel dat hij/zij onvoldoende begeleid wordt bij het
afbouwen. � De patiënt heeft te veel last van ontwenningsverschijnselen. � De patiënt vindt het moeilijk om eerst over te schakelen op een ander GM dan
hetgeen hij/zij gewoon is (bij overschakelen naar vb. diazepam) � Andere: ………………………………………………………………………
10. Hoe begeleidt u patiënten die een slaap- en/of kalmeermiddel afbouwen?
� Niet � Via telefonisch contact � Via persoonlijk contact (in de apotheek) – niet op afspraak � Via persoonlijk contact (in de apotheek) – op afspraak � Andere:
11. Waarnaar vraagt u bij het begeleiden van een patiënt die aan het afbouwen is? 12. Hoelang blijft u de patiënt opvolgen ? (kan telefonisch of via persoonlijk contact zijn)
� Ik volg de patiënt niet op. � Ik volg de patiënt niet zelf op, maar zorg er persoonlijk voor dat de patiënt wel
door een andere professionele zorgverlener wordt opgevolgd (i.e. andere arts, apotheker, verpleegkundige…).
� Tot de patiënt volledig is afgebouwd. � Tot enkele weken nadat de patiënt volledig is afgebouwd. � Tot enkele maanden nadat de patiënt volledig is afgebouwd. � Andere…………………………………………………………………………
XL
13. Wat zou er volgens u moeten verbeteren/veranderen om patiënten beter te kunnen begeleiden bij het afbouwen van hun slaap – en/of kalmeermiddel? *Met slaap- en/of kalmeermiddelen worden bedoeld: BZD en Z-producten. ** Cijfers volgens een schatting van de apotheker.
XLI
BIJLAGE XIII
Bron: [80]
XLII
BIJLAGE XIV
Verbruik (dagdosis) van HS per patiënt per dag uitgedrukt in diazepamequivalenten (mg)
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18
0,5
1
2,5
5
10
15
Aantal patiënten
Diaz
epam
equi
vale
nt (m
g)
Dagelijks verbruik in diazepamequivalenten
XLIII
BIJLAGE XV
Acties van huisartsen bij melding van slaapproblemen / stress / angst door patiënt
BIJLAGE XVI
Reactie van patiënten wanneer geen HS wordt voorgeschreven door de huisarts
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Alternatieve therapieën & geneesmiddelen
Geen actie
MBSR
Opstart slaap- en/of kalmeermiddel
Slaaptraining
Afwachten
Psychotherapie
Relaxatie-oefeningen
Zoeken naar onderliggende pathologie
Prevalentie
Acties huisarts bij melding van slaapproblemen / stress / angst
59%24%
17%
Reactie patiënt bij alternatieve methodeoverwegend positief neutraal overwegend negatief
XLIV
BIJLAGE XVII
Moeilijkheden bij afbouwtherapie (vragenlijst huisartsen)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
Gevoel van onvoldoende begeleiding
Onvoldoende omkadering door artsen / apothekers / zorgkundigen
Andere
Overschakelen op ander GM is moeilijk
Onvoldoene steun uit omgeving
Last van ontwenningsverschijnselen
Patiënt ziet niet in waarom hij/zij zou moeten stoppen
Wel inzicht, maar onvoldoende motivatie om af te bouwen
Moeilijkheden bij afbouwtherapie (artsen)
XLV
BIJLAGE XVIII
Verzamelde data uit online vragenlijst voor apothekers
N = 33 (%)
Aantal patiënten per apotheker 100 [5 - 500]
Leeftijd van patiënten die chronisch een slaap- en/of kalmeermiddel gebruiken
(in jaren) 65.0 ± 8.9
Vraagfrequentie zonder voorschrift (per week) 2 [0 - 25]
Informatieverstrekking ja 25 (75.8)
Nee 8 (24.2)
Actie indien geen voorschrift Doorverwijzen naar huisarts 8 (24.2)
Alternatieven bespreken (vb. therapie) 1 (3.0)
Niet-voorschriftplichtig alternatief 19 (57.6)
Andere 5 (15.2)
Begeleiding In apotheek – op afspraak 1 (3.0)
In apotheek – niet op afspraak 30 (90.0)
Geen begeleiding 2 (6.1)
Opvolging Tot patiënt is afgebouwd 13 (39.4)
Tot weken nadat patiënt is afgebouwd 2 (6.1)
Tot maanden nadat patiënt is afgebouwd 4 (12.1)
Door andere zorgverlener 3 (9.1)
Andere 7 (21.2)
Geen 4 (12.1)
XLVI
BIJLAGE XIX
Vernemen van afbouwtherapie door de officina-apotheker (vragenlijst apothekers)
BIJLAGE XX
Moeilijkheden bij afbouwtherapie (vragenlijst apothekers)
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80%
Achteraf
Andere
Via huisarts
Via derden
Per toeval
Via patiënt zelf
Vernemen van afbouwtherapie door de officina-apotheker
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%
Onvoldoene steun uit omgeving
Gevoel van onvoldoende begeleiding
Andere
Onvoldoende omkadering door artsen / apothekers / zorgkundigen
Overschakelen op ander GM is moeilijk
Last van ontwenningsverschijnselen
Patiënt ziet niet in waarom hij/zij zou moeten stoppen
Wel inzicht, maar onvoldoende motivatie om af te bouwen
Moeilijkheden bij afbouwtherapie
XLVII
BIJLAGE XXI
I
BIJLAGEN BIJLAGE I
1
Volgnr. 38 Januari 2012 Verantw. uitgever: Medisch Farmaceutisch Comité (tel 22966, fax 24974, [email protected]) Het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in het ziekenhuis Recent werd door de Hoge Gezondheidsraad een document opgesteld met aanbevelingen rond het gebruik van psychofarmaca. Hierin wordt verwezen naar het gestegen verbruik van psychofarmaca, ondanks de recente campagne rond het gebruik van slaapmiddelen (benzodiazepines en aanverwanten). In het bijzonder werden acties geformuleerd m.b.t. het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten, antipsychotica en antidepressiva bij ouderen, en vooral in Woon- en Zorgcentra. Binnen ons ziekenhuis blijkt het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten ook zeer hoog te zijn; dit werd tweemaal in kaart gebracht op 10 afdelingen, nl. in 2000 en in 2010. In 2010 werden 326 gehospitaliseerde patiënten bevraagd, en werd eveneens het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in het medicatiedossier nagekeken.
- 30,7% van de patiënten gebruikte een benzodiazepine vóór de opname. - volgens het patiënteninterview gebruikte 33,1% van de patiënten een benzodiazepine tijdens de
ziekenhuisopname, maar volgens het medicatiedossier was het aantal patiënten die benzodiazepines en aanverwanten verbruiken in het ziekenhuis 10% hoger (43,3%).
- Bij 19,4% van de patiënten die een benzodiazepine namen vóór de opname, was het gebruik gestopt in het ziekenhuis.
- Bij 15,6% van de patiënten die geen benzodiazepine innamen vóór de opname, werd een benzodiazepine gestart in het ziekenhuis (een middel dat behoort tot het ziekenhuisformularium).
- Er bleek een verband tussen het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in het ziekenhuis en hogere leeftijd, langere ziekenhuisopname, origine niet van thuis, inname van een benzodiazepine vóór opname, slaapproblemen ontstaan tijdens de ziekenhuisopname en pathologie van het centraal zenuwstelsel.
- In vergelijking met het jaar 2000 registreerden we een lichte daling in het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten tijdens de ziekenhuisopname en een daling van het opstarten van een hypnosedativum bij ziekenhuisopname.
Het gebruik van benzodiazepines en aanverwanten in ons ziekenhuis blijkt dus hoog, vooral als gevolg van de verderzetting van benzodiazepines en aanverwanten die waren gestart vóór de opname. Er lijkt geen algemeen beleid om benzodiazepines en aanverwanten te stoppen. In vergelijking met het onderzoek uitgevoerd tien jaar geleden, zijn er minder patiënten pas gestart met een benzodiazepine, en wanneer dit het geval was, werd een benzodiazepine uit het formularium voorgeschreven. Besluit:
- Men kiest best een middellangwerkend benzodiazepine, in de laagste dosis, gedurende een zo kort mogelijke tijd. Er is in het ziekenhuis een keuze gemaakt voor lormetazepam 1 en 2 mg.
- Het is eveneens belangrijk om afbouw van al vroeger opgestarte benzodiazepines en aanverwanten te overwegen en om in het ziekenhuis opgestarte benzodiazepines vóór ontslag proberen te stoppen. Indien men de chronische behandeling wenst te onderbreken, zal men de dosis geleidelijk afbouwen, bv. met 10 à 20% per week of per 2 weken, nadat men eventueel is overgeschakeld naar een benzodiazepine met lange halfwaardetijd zoals diazepam. Dit kan gebeuren via magistrale bereiding. Of overschakelen naar diazepam een betere strategie is dan het gebruikte product geleidelijk afbouwen staat echter ter discussie.
XLVIII
BIJLAGE XXII
XLIX
BIJLAGE XXIII
• Omcirkel per activiteit de score die overeenkomt met je bezorgdheid om te vallen.• Als je een loophulpmiddel gebruikt, beeld je dan in dat je de activiteit hiermee uitvoert.• Doe je een activiteit niet (meer)? Duid dan aan hoe bezorgd je zou zijn als je deze activiteit toch zou doen. • De totaalscore van valangst bekom je door de punten van iedere activiteit op te tellen.
Hoe bezorgd ben je om te vallen bij onderstaande activiteiten?
Niet bezorgd= 1 punt
Een beetje bezorgd
= 2 punten
Tamelijk bezorgd
= 3 punten
Erg bezorgd
= 4 punten
Het aan- of uitkleden 1 2 3 4
Het nemen van een bad 1 2 3 4
Douchen 1 2 3 4
Boodschappen doen 1 2 3 4
De trap aflopen 1 2 3 4
Een wandeling maken in de buurt 1 2 3 4
Naar iets boven je hoofd reiken wanneer je op een stevige trapladder staat
1 2 3 4
Naar iets boven je hoofd reiken wanneer je op een stoel staat
1 2 3 4
Het bezoeken van een sociale gelegenheid (bv. op bezoek bij vrienden of naar de kaartclub)
1 2 3 4
Het schoonmaken van de dakgoot 1 2 3 4
Tel je punten van iedere activiteit op en noteer de totaalscore hier: ..........
Ben je bezorgd om te vallen? Doe de test!
L
BIJLAGE XXIV
LI
LII
INTERNATIONALISATION@ HOME
Prof. Dr. Ron van schaik: pharmacogenetics: do you have your dna passport?
DNA, de belangrijkste drager van erfelijke informatie en daarbij de grondslag voor diversiteit op
oneindig veel vlakken. DNA-verschillen uiten zich op alle mogelijke manieren, zo ook voor het metabolisme, wat
een belangrijk aspect is bij geneesmiddelengebruik. Hoewel het metabolisme en metabolisatieprocessen van de
mens algemeen beschreven worden, blijkt uit verschillende studies dat deze modellen slechts representatief
zijn voor een kleine hoeveelheid van de wereldbevolking. Er werd aangetoond dat 90% van de populatie
minstens 1 significante verandering heeft in een CYP-enzym, iets wat metabolisatie van bepaalde producten /
geneesmiddelen sterk kan beïnvloeden. Om te voorkomen dat patiënten met dergelijke modificaties in 1 of
meerdere metabolisatieprocessen een minder geschikte behandeling krijgen, kan het uitlezen van DNA – en met
uitbreiding ook het aanschaffen van een DNA-passport – een meerwaarde zijn. Door analyse van DNA kunnen
veranderingen t.o.v. basismodellen snel opgespoord worden waardoor steeds meteen de beste, zowaar op maat
gemaakte, behandeling kan toegepast worden.
Prof. dr. Anke-Hilse Maitland-Van der Zee: Precision medicine in respiratory disease: are we beyond
fiction?
It is observed that not all patiënts respond equally to various therapies for asthma and chronic
obstructive pulmonary disease (COPD). These various responses to medication seem to be linked with a persons
fenotype. Some small studies focusing on this subject showed that, by identifying a patients fenotype, there can
be predicted which therapy is determined to be the most appropriate for that individual. Research includes
several attempts on finding specific biomarkers in order to identify a certain fenotype, leading to predict the
best possible treatment for a specific patient. Ongoing studies will have to prove wether this method to optimize
treatment of asthma and COPD, is a favorable approach for better medication prescription in both diseases.
LIII
Prof. dr. Marcel Bouvy: Pillen zonder zorgen? De kunst van het geneesmiddelengebruik.
Evidence based medicine (EBM) is en blijft een belangrijk gegeven in de farmaceutische zorg. Het omvat
3 belangrijke onderdelen: als eerste de waarden en overtuigingen van de patiënt, vervolgens de klinische
expertise en tenslotte het best beschikbare bewijs over het GM. Er is nood aan zorg op maat, wat het beroep van
apothekers wijzigt van ‘bereider’ naar ‘begeleider’; de apotheek moet mee met zijn tijd. Meerdere problemen
manifesteren zich wanneer (vnl. oudere) patiënten aan de pillen zitten. Tot wel 5% van de ziekenhuisopnames
in Nederland worden veroorzaakt door verkeerd GM-gebruik. Communicatie en rechtstreeks contact met de
patiënt, alsook een goede begeleiding van de patiënt zijn noodzakelijk, net als een multidisciplinaire beoordeling
van de medicatie bij hoogrisicopatiënten. Het samen uitvoeren van medicatiebeoordelingen, maar ook
compliance en treatment reviews, zijn van groot belang voor een verbeterde medicatiebegeleiding en -bewaking
door apothekers. Het opzetten van realistische, haalbare doelen i.v.m. de aandoening, steeds in overleg met de
patiënt zelf, is hetgene waarop de apotheker van de toekomst moet inzetten. Ook de problematiek rond therapie-
ontrouw (intentioneel en niet-intentioneel) moet worden aangepakt om het algemeen geneesmiddelengebruik
te optimaliseren. Door het invoeren en opdrijven van het gebruik van apps, telefonische check-ups, consultaties
in discrete ruimtes in de apotheek enz. kan het geneesmiddelengebruik geoptimaliseerd worden met als
resultaat een efficiëntere, veiligere en kosteneffectievere farmaceutische zorg.
Masterproef voorgelegd aan de faculteit Farmaceutische Wetenschappen, uitgevoerd i.s.m. ziekenhuisapotheek,
UZ Gent.
Promotor: Prof. dr. apr. A. Somers
Tweede promotor: Apr. L. Huys
Commissarissen: Prof. dr. K. Boussery en Dr. A. Mariman
De informatie, conclusies en standpunten opgenomen in deze masterthesis zijn op rekening van de auteur en
vertegenwoordigen niet noodzakelijk de mening van de promotor of zijn/haar onderzoeksgroep.