Onderzoekscompetentie Brochure 1112

Embed Size (px)

Citation preview

Sint-Paulusinstituut Gent

september 2011

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING ........................................................................................... 5 2. DE FASEN IN EEN ONDERZOEK: ONDERZOEKSSTAPPEN .... 7FASE 1 Onderzoek afbakenen ........................................................................... 8 STAP 1 Formuleer een onderzoeksvraag ............................................................. 8 Wat is de aard van mijn onderzoek? .............................................................. 8 Welke onderzoeksvragen passen bij welk onderzoek? .................................. 9 In welke deelvragen kan ik mijn onderzoeksvraag opsplitsen? ...................... 9 Heb ik een goede onderzoeksvraag? .............................................................. 9 STAP 2 Doe een vooronderzoek ........................................................................ 10 Wat weet ik al over dit onderzoek en wat wil ik nog te weten komen?....... 10 Welke onderzoeksmethodes kies ik?............................................................ 10 FASE 2 Onderzoek uitwerken ......................................................................... 12 STAP 3 Maak een onderzoeksplan..................................................................... 12 Welke soort informatie moet ik verzamelen en hoe verzamel ik die? ......... 12 Wanneer en hoelang zal ik aan dit onderzoek werken? ............................... 13 Bij groepswerk: hoe worden de taken verdeeld? ......................................... 13 STAP 4 Verzamel gegevens ................................................................................ 14 Welke bronnen zijn er ter beschikking? ....................................................... 14 Hoe beoordeel ik bronnen op hun kwaliteit? ............................................... 15 Hoe houd ik deze gegevens bij?.................................................................... 15 STAP 5 Verwerk gegevens tot informatie .......................................................... 16 Welke van de gegevens die ik heb verzameld, ga ik gebruiken? .................. 16 Hoe verwerk ik deze gegevens tot informatie? ............................................ 16 Hoe citeer ik mijn bronnen? ......................................................................... 16 STAP 6 Beantwoorden van de onderzoeksvraag en evalueren van het onderzoek .......................................................................................................... 17 Kan ik mijn onderzoeksvraag beantwoorden? ............................................. 17 Is het onderzoek goed uitgevoerd of moet het bijgestuurd worden? .......... 17 FASE 3 Onderzoek communiceren .................................................................. 18 STAP 7 Rapporteer de resultaten ...................................................................... 183

In welke vorm zal of moet ik rapporteren en hoe rapporteer ik best in deze vorm? ............................................................................................................ 18 Is mijn rapportering volledig? ....................................................................... 19 Beantwoordt mijn rapportering aan de eisen van de leerkracht?................ 19 STAP 8 Confronteer de resultaten met andere standpunten ........................... 19

3. HOE PAK JE EEN ONDERZOEK AAN? ......................................... 20 Welke onderzoeksvragen zijn er? ................................................... 20 Welke onderzoeksmethodes zijn er? ............................................. 24 1 Bronnenonderzoek ........................................................................... 24 2 Enqute ............................................................................................ 24 3 Test ................................................................................................... 25 4 Interview .......................................................................................... 25 5 Observatie ........................................................................................ 25 6 Experiment ....................................................................................... 26 7 Simulatie ........................................................................................... 26 Welke bronnen kan ik gebruiken? .................................................. 29 Hoe kan ik mijn bronnen beoordelen? ........................................... 30 Hoe moet ik verwijzen naar mijn bronnen? ................................... 32 Hoe maak ik een bibliografie? ........................................................ 34 Hoe begin ik aan een schriftelijke presentatie? ............................. 37 Uit welke delen bestaat een schriftelijk rapport? .......................... 39 1 Voorzijde .......................................................................................... 39 2 Inhoudsopgave ................................................................................. 40 3 Inleiding ............................................................................................ 40 4 De eigenlijke tekst ............................................................................ 41 5 Besluit ............................................................................................... 41 6 Eventueel: bijlagen ........................................................................... 42 7 Bibliografie ....................................................................................... 42 Hoe pak ik een mondelinge presentatie aan? ................................ 43 Hoe maak ik een goede PowerPointpresentatie? .......................... 48 Hoe werk ik met een logboek? ....................................................... 49 Bibliografie ..................................................................................... 50

4

1. INLEIDING

Heb jij ook zin om je nog verder te verdiepen in de vakken die je op school krijgt? Daar krijg je hier uitgebreid de kans toe, want wij gaan op onderzoek! In deze brochure krijg je stap voor stap meer uitleg over de manier waarop je een goede onderzoeker wordt. In het derde, vierde en vijfde jaar zal je deze stappen geregeld oefenen in de verschillende lessen. Ze zullen vooral aan bod komen in de vakken waar je specifiek voor gekozen hebt zoals economie, Latijn, wetenschappen, humane wetenschappen, wiskunde of moderne talen. In het zesde jaar moet je dan voor de poolvakken van je richting (bijvoorbeeld wetenschappen - wiskunde of economie - moderne talen) een onderzoek uitvoeren van het begin tot het einde, en dat volgens de regels van de kunst. Een hele opdracht! In deze brochure vind je in hoofdstuk 2 de verschillende fasen en stappen ( ) van wetenschappelijk onderzoek. Hoofdstuk 3 bevat heel wat informatie over de concrete aanpak ( )van zo'n onderzoek. Bovendien krijg je via de elektronische leeromgeving een aantal hulplijnen waar je nog meer gedetailleerde informatie kan vinden. Deze brochure zal je zowel op school als thuis geregeld gebruiken. In het hele onderzoeksproces wordt de leerkracht jouw coach. We kijken uit naar jouw eerste stappen als onderzoeker! De leerkrachten en de directie

5

6

2. DE FASEN IN EEN ONDERZOEK: ONDERZOEKSSTAPPEN

Alvorens met je onderzoek te kunnen starten moet je een onderzoeksonderwerp hebben. Vaak vind je het onderzoeksonderwerp al in je boek of heeft je leerkracht het onderwerp opgegeven. Misschien krijg je een lijst met onderwerpen waaruit je kan kiezen of krijg je criteria waaraan je onderwerp moet voldoen. Als je zelf mag kiezen hou je best rekening met volgende suggesties:

Ga uit van je eigen nieuwsgierigheid: wat wou je altijd al weten of uitzoeken? Ga uit van de actualiteit: welke interessante onderwerpen zijn er recent in de media verschenen? Kies een onderwerp waarover verschillende meningen zijn en waarover jij een duidelijke mening hebt. Maak een overzicht van mogelijke onderwerpen. Schrap voorlopig alleen de onderwerpen die je niet interessant vindt of die slechts voor een kleine groep interessant kunnen zijn. Ga voor de overgebleven onderwerpen na of er voldoende gegevens te vinden zijn. Dat kan door een snelle scan in de bibliotheek of op internet. Kies het onderwerp waarover de meeste of de meest geschikte gegevens beschikbaar zijn.

7

FASE 1 Onderzoek afbakenenSTAP 1 FORMULEER EEN ONDERZOEKSVRAAG Je start je onderzoek door je af te vragen wat je precies wil onderzoeken. Dat geef je weer in je onderzoeksvraag. De kwaliteit van je onderzoek hangt af van de kwaliteit van je vraag. Een goed antwoord zoeken op een slechte vraag is immers onmogelijk. Neem dus je tijd voor deze stap en sta even stil bij de volgende vragen: Wat is de aard van mijn onderzoek? Voor je van start gaat, moet je je afvragen wat je met je onderzoek precies wil te weten komen. Afhankelijk van de aard van het onderzoek, heb je andere soorten onderzoeksvragen. In de tweede kolom krijg je enkele voorbeelden uit een onderzoek over spijbelen. Wil je iets beschrijven? Hoe heeft het spijbelen op school zich ontwikkeld?

Wil je zaken met Zijn er overeenkomsten tussen het spijbelgedrag elkaar vergelijken? van jongeren en hun sociale afkomst? Wil je iets beoordelen? Wil je iets verklaren? Wil je iets oplossen? Wat zijn de voor- en nadelen van de maatregelen tegen spijbelgedrag bij jongeren? Waarom is het spijbelen bij ons op school toegenomen? Hoe kan het spijbelgedrag bij ons op school opgelost worden?8

Welke onderzoeksvragen passen bij welk onderzoek? Nu je de aard van je onderzoek hebt bepaald, kan je de juiste vragen stellen. Welke onderzoeksvragen zijn er? (pag. 20) In welke deelvragen kan ik mijn onderzoeksvraag opsplitsen? Een ingewikkelde onderzoeksvraag is makkelijker aan te pakken als je je vraag opsplitst in deelvragen, die je stap voor stap helpen om de hoofdvraag volledig te beantwoorden.

Hoofdvraag Hoe kan het spijbelprobleem op mijn school opgelost worden?

Deelvragen - Wat is de omvang van het probleem? - Wie is erbij betrokken? Wat zijn de oorzaken van het probleem? - Welke oplossingen zijn er voor dit probleem? - Welke voor- en nadelen hebben deze oplossingen? - Wat is de beste oplossing?

Heb ik een goede onderzoeksvraag? Een goede onderzoeksvraag mag niet te breed zijn. Je kan je onderzoeksvraag nu nog beperken.

Leg je onderzoeksvraag zeker voor aan je leerkracht voor je methet onderzoek van start gaat.9

STAP 2 DOE EEN VOORONDERZOEK Je hebt je onderzoeksvraag, maar meestal heb je in het begin maar een vaag idee van je onderzoek. Daarom is het belangrijk om vooraf gegevens te verzamelen om een eerste indruk te krijgen van je opdracht. In dit vooronderzoek kan je een antwoord geven op de volgende vragen:

Wat weet ik al over dit onderzoek en wat wil ik nog te weten komen? ik weet meer spijbelgedrag dit jaar vooral in het zesde jaar ik weet niet waarom dit jaar? welke leerlingen in het zesde jaar precies? waarom doen ze het? helpen de sancties? wat indien ze hervallen? waarom meer meisjes?

sanctie: 1 dag schorsing

meer meisjes dan jongens

Welke onderzoeksmethodes kies ik? Er bestaan verschillende soorten onderzoeksmethodes: bronnenonderzoek, enqute, interview, observatie, experiment en simulatie. De keuze voor een onderzoeksmethode kan vooraf bepaald zijn door je leerkracht, door het vak, door het handboek.10

Zelf een onderzoeksmethode kiezen is moeilijk. Laat je leiden door je deelvragen en je vooronderzoek. Vraag je af welke onderzoeksmethodes je op weg kunnen zetten naar het antwoord op je vragen. Welke onderzoeksmethodes zijn er? (pag. 24)

Deelvragen Wat is de omvang van het spijbelprobleem? Wie is erbij betrokken?

Onderzoeksmethode interview met directie

interview met directie en leerlingen interview met leerlingen, observatie , ... bronnenonderzoek: schoolreglement, krantenartikels, tijdschriftartikels, vakliteratuur, ... interview en/of enqute bij de leerlingen

Wat zijn de oorzaken van het probleem? Welke oplossingen zijn er voor dit probleem? Welke voor- en nadelen hebben deze oplossingen?

Wat is de beste oplossing?

11

FASE 2 Onderzoek uitwerkenSTAP 3 MAAK EEN ONDERZOEKSPLAN Wanneer je onderzoeksvraag duidelijk is en/of goedgekeurd is en je vooronderzoek uitgevoerd is, ga je verder met het maken van een onderzoeksplan. Als je met een groepje een onderzoek doet, is het handig om ook een taakverdeling op te stellen. Anders ben je misschien lang op de verkeerde manier bezig of doet er eentje heel veel en een ander heel weinig. In je onderzoeksplan noteer je het antwoord op de volgende vragen:

Welke soort informatie moet ik verzamelen en hoe verzamel ik die? Voor je onderzoek zal je heel veel informatie moeten verzamelen. Schrijf al eens op waar je die informatie vandaan zal halen, hoe je die informatie zal bijhouden, met wie je een afspraak moet maken, waar je hiervoor moet zijn , ...

interview met directie en leerlingen

- afspraak met directeur/ leerlingen - vragen opstellen interview - secretariaat: lessenroosters opvragen - afspraak met directeur/leerkrachten12

observatie

bronnenonderzoek: - schoolreglement,- krantenartikels, - tijdschriftartikels - vakliteratuur , ...

- schoolreglement zoeken - krantenartikels raadplegen via Mediargus - tijdschriften en vakliteratuur: bibliotheek enqute opstellen

enqute bij de leerlingen

Wanneer en hoelang zal ik aan dit onderzoek werken? Een goede planning is het halve werk. Ga na hoeveel tijd je voor dit onderzoek hebt gekregen en plan wanneer je hieraan zal werken. Bij groepswerk: hoe worden de taken verdeeld? Maak vanaf de start van het onderzoek duidelijke afspraken over de taakverdeling. De samenwerking in je groep zal veel vlotter verlopen wanneer ieder een duidelijke taak krijgt en wanneer de taaklast evenwichtig is verdeeld. Soms is het ook noodzakelijk dat n persoon het groepswerk cordineert: maak ook hierover afspraken. Soms vraagt je leerkracht je om van het verloop van dit onderzoek een logboek bij te houden, zodat hij/zij zicht heeft op het verloop van het hele onderzoek. Hoe werk je met een logboek? (pag. 49)

13

STAP 4 VERZAMEL GEGEVENS Je plan is gemaakt: je kan aan de slag met het verzamelen van gegevens. De manier waarop je gegevens verzamelt, hangt af van je onderzoeksmethode(s). Je kan je gegevens zelf actief verzamelen door mensen te interviewen, te enquteren, te observeren , ... Je kan ook de gegevens raadplegen die door anderen zijn verzameld in boeken, tijdschriften of op het internet. Wanneer je actief gegevens gaat verzamelen, moet je rekening houden met de specifieke eisen van elke onderzoeksmethode.

Wanneer je aan bronnenonderzoek gaat doen, stel je jezelf best vooraf een aantal vragen: Welke bronnen zijn er ter beschikking? Bij een bronnenonderzoek denk je spontaan eerst aan boeken en internetbronnen, maar er is er meer. Voor je onderzoek is het immers belangrijk dat je voldoende bronnen gebruikt, liefst vanuit zoveel mogelijk invalshoeken.

Welke bronnen kan je gebruiken? (pag. 29)

14

Hoe beoordeel ik bronnen op hun kwaliteit? De kwaliteit van jouw onderzoek zal rechtstreeks afhangen van de kwaliteit van de bronnen die je gebruikt. Een spreekbeurt van een 12jarige die je van het internet plukt, is geen sterke basis voor een goed onderzoek. Hoe je de betrouwbaarheid van een bron kan beoordelen, vind je in hoofdstuk 3.

Hoe kan je bronnen beoordelen? (pag.30)

Hoe houd ik deze gegevens bij? Als je een klare kijk op je onderzoek wil behouden, is het belangrijk dat je vanaf het begin je gegevens duidelijk selecteert. Zoek dus alleen naar gegevens die met je onderzoeksvraag te maken hebben. Werk ook netjes en gestructureerd: gebruik bijvoorbeeld per deelvraag een blad papier en noteer daarop wat je gevonden hebt en waar je het gevonden hebt. Verder houd je best de gegevens over je bronnen goed bij. Maak dus van elke bron een informatiefiche, waarop je alle bibliografische gegevens noteert en ook waar je de bron vond. Hoe maak je een bibliografie? (pag. 34)

15

STAP 5 VERWERK GEGEVENS TOT INFORMATIE Gegevens zijn rauwe feiten. Ze worden pas informatie als je de gegevens een betekenis geeft in functie van je onderzoeksvraag. Nu moet je al je kladjes met aantekeningen, antwoorden op interviewvragen, rijen met cijfers of tabellen gaan verwerken. Laat je leiden door de volgende vragen: Welke van de gegevens die ik heb verzameld, ga ik gebruiken? Je zal wellicht niet alle verzamelde informatie gebruiken. Buig je nogmaals over je onderzoeksvraag en vraag je opnieuw af naar welke informatie je op zoek was. Lees je bronnen nog eens door, duid interessante passages aan, leg wat je niet kan gebruiken, voorlopig opzij. Nummer de bronnen die je wel wil gebruiken, omschrijf ze eventueel kort, of klasseer ze volgens een bepaald principe (chronologisch, thematisch, per soort, ...). Hoe verwerk ik deze gegevens tot informatie? Dat is de kern van je onderzoek. Aan deze fase zal je de nodige tijd moeten besteden. Afhankelijk van de aard van je onderzoek en van je onderzoeksmethode, heb je nog heel wat werk voor de boeg. Aantekeningen moeten samengevat en bijeengebracht worden tot een logisch verhaal. Cijfers moeten verwerkt worden in tabellen of grafieken. Beeldmateriaal moet gemonteerd worden. Hoe citeer ik mijn bronnen? Als je bij het verwerken van je gegevens een bron gebruikt, mag je niet doen alsof je die tekst zelf hebt geschreven of dat cijfermateriaal zelf hebt bijeengebracht. Dat heet plagiaat en dat is niet wetenschappelijk. Als je leerkracht plagiaat vaststelt, verlies je meteen een smak punten. Hoe moet je verwijzen naar je bronnen? (pag. 32)16

STAP 6 BEANTWOORDEN VAN DE ONDERZOEKSVRAAG EN EVALUEREN VAN HET ONDERZOEK

Wanneer alle gegevens verwerkt zijn tot informatie, is het moment van de waarheid aangebroken. Nu zou je in staat moeten zijn om je onderzoeksvraag te beantwoorden. Wees kritisch voor jezelf bij het overlopen van de volgende vragen. Het is immers nog niet te laat om je onderzoek bij te sturen voor je aan de fase van het rapporteren begint. Kan ik mijn onderzoeksvraag beantwoorden? Als je deze vraag eerlijk wil beantwoorden, keer je het best terug naar stap 1. Lees je onderzoeksvraag en alle deelvragen nog eens. Lees daarna alle informatie die je over een deelvraag hebt genoteerd, geordend en bewerkt, goed door en geef een antwoord op elke deelvraag. Lees de antwoorden op de deelvragen goed door en geef antwoord op de hoofdvraag. Is het onderzoek goed uitgevoerd of moet het bijgestuurd worden? Bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag en het trekken van conclusies kan het zijn dat je vaststelt dat je onderzoek niet helemaal goed werd uitgevoerd. Het kan zijn dat je de uitvoering van je onderzoek moet bijsturen met een andere onderzoeksmethode. Misschien is je onderzoek onvolledig en vraagt het om uitbreiding via aanvullend onderzoek of extra vragen. Misschien heb je te veel hooi op je vork genomen en is je onderzoek afgedwaald van je oorspronkelijke onderzoeksvragen.17

FASE 3 Onderzoek communicerenSTAP 7 RAPPORTEER DE RESULTATEN Over alles wat je gevonden, gemaakt en geconcludeerd hebt, rapporteer je nu. Dit rapport zal een belangrijk onderdeel zijn van je evaluatie. Het is immers jouw persoonlijke manier om de resultaten van je onderzoek aan de buitenwereld te laten zien. Overloop hier de volgende vragen: In welke vorm zal of moet ik rapporteren en hoe rapporteer ik best in deze vorm? De vorm van rapporteren kan door je leerkracht bepaald zijn, maar kan ook vrij zijn. Rapporteren kan via een schriftelijk document. Maar het kan ook via een mondelinge voorstelling met een PowerPointpresentatie of via een demonstratie, een collage, een poster, een muurkrant, een kaart met beschrijving , ... Het is belangrijk dat je weet welke mogelijkheden er zijn en dat je de meest gepaste mogelijkheid kiest. Elke vorm van rapporteren heeft immers zijn voor- en nadelen en zijn specifieke vereisten. Hoe begin je aan een schriftelijke presentatie? (pag. 37) Uit welke delen bestaat een schriftelijk rapport? (pag. 39) Hoe pak je een mondelinge presentatie aan? (pag. 43) Hoe maak je goed gebruik van PowerPoint? (pag. 48)18

Is mijn rapportering volledig? Je rapportering moet hoe dan ook de verwerking van je informatie bevatten en de antwoorden op je onderzoeksvraag. Controleer zeker of je alle verwerkte informatie in rapportvorm hebt omgezet. Beantwoordt mijn rapportering aan de eisen van de leerkracht? Als je goede punten wil halen, is het belangrijk om te weten wat je leerkracht precies verwacht. Ga zeker na op welke punten je rapportering zal beoordeeld worden en of er specifieke eisen zijn. Zo voorkom je dat je na het harde werk toch teleurgesteld wordt wanneer je je punten te horen krijgt.

STAP 8 CONFRONTEER DE RESULTATEN MET ANDERE STANDPUNTEN Nadat je gerapporteerd hebt over het uitgevoerde onderzoek, kan je je resultaten toetsen aan andere gegevens, aan andere meningen, aan andere voorbeelden. Je kan onder andere nagaan of klasgenoten die gelijksoortig onderzoek verricht hebben, tot dezelfde of andere conclusies komen en waar en waarom er verschillen zijn.

19

3. HOE PAK JE EEN ONDERZOEK AAN?

Welke onderzoeksvragen zijn er?

Afhankelijk van wat je wil doen, krijg je een ander soort onderzoek. Elke soort onderzoek heeft zijn eigen typerende onderzoeksvragen.Wat wil je doen? Wil je iets beschrijven? Welk soort onderzoek? Beschrijvend onderzoek Wat zijn typerende onderzoeksvragen? Wat zijn de kenmerken? Welke eigenschappen heeft het? Waaruit bestaat het? Wat doet het? Wat voor gedrag vertoont het? Wie of wat is erbij betrokken? Wat zijn de belangrijkste stappen? Hoe ziet het eruit? Wat valt op? Wat zijn verschillen? Wat zijn overeenkomsten? Waarin komen ze overeen? Waarin wijken ze af? Wat is sneller, groter, talrijker? Wat is de waarde ervan? Wat zijn de positieve punten? Wat zijn de negatieve punten? Hoe geschikt is het? Hoe wenselijk is het? Wat zijn de voordelen? Wat zijn de nadelen?20

Wil je zaken met elkaar vergelijken?

Vergelijkend onderzoek

Wil je iets beoordelen?

Evaluerend onderzoek

Wil je iets verklaren?

Verklarend onderzoek

Waarom is dat zo? Hoe komt dat? Wat zijn de oorzaken? Waar is dat een gevolg van? Als dat gebeurt, wat is dan het gevolg? Welke redenen zijn er? Wat zijn de achtergronden? Wat gebeurt er als dat gedaan wordt? Wat is het verband tussen x en y? Wat is de invloed van x op y? Wat kan eraan gedaan worden? Hoe kan het verbeterd worden? Hoe moet het zijn? Wat zijn geschikte maatregelen? Wat moet er wel en niet gebeuren?

Wil je iets oplossen?

Probleemoplossend onderzoek

De vragen in de tabel werden geordend van makkelijk naar moeilijk. Beschrijvende vragen zijn de meest eenvoudige vragen om te beantwoorden. Meestal begin je met dit soort vragen om een onderwerp te verkennen en in kaart te brengen. Vergelijkende en evaluerende vragen zijn ook beschrijvend van aard, maar ze gaan nog een stapje verder omdat er een vergelijking of een oordeel wordt geformuleerd. Verklarende vragen zijn moeilijker te beantwoorden omdat je naar een verband tussen twee zaken gaat zoeken.21

Maar nog meer vaardigheden zijn vereist voor het beantwoorden van probleemoplossende vragen. Je moet over een grondige kennis van en inzicht in het onderwerp beschikken en je moet voldoende creativiteit bezitten. Door het gebruik van deelvragen is een combinatie van verschillende soorten onderzoeksvragen heel goed mogelijk.

Hoofdvraag: "In hoeverre is de kerk verantwoordelijk voor de heksenvervolgingen in de 16de en 17de eeuw?" (evaluerende vraag) Deelvragen: a. Hoe was de positie van de kerk ten tijde van de heksenvervolgingen? (beschrijvende vraag) b. Hoe dachten kerkelijke leiders over heksen en hekserij? (beschrijvende vraag) c. Wat was de rol van de inquisitie bij de heksenvervolgingen? (beschrijvende vraag) d. Welke redenen had de kerk om heksen te vervolgen? (verklarende vraag) e. Is er een verband aan te geven tussen de positie van de kerk in de 16de en 17de eeuw en de heksenvervolgingen? (verklarende vraag) Naast deze onderzoeksvragen kan je bij de uitvoering van een onderzoek ook het begrip hypothese ontmoeten. Een hypothese is een uitspraak over de werkelijkheid die kan getoetst worden. Als je een bepaald idee hebt en benieuwd bent of het klopt, ga je op zoek naar een bewijs om de juistheid van die hypothese aan te tonen.22

Het valt je op dat zaadjes in een zakje niet kiemen. Je stelt je de volgende vraag: hoe komt het dat zaadjes in een zakje niet kiemen? Je bedenkt een antwoord op de vraag. Je kan bijvoorbeeld veronderstellen: zaadjes in luchtdichte zakjes kunnen niet kiemen. Dat is je hypothese. Je wil nu bewijzen dat zaadjes in een zakje niet kiemen, doordat de zaadjes geen lucht krijgen. Je bedenkt daarvoor een proef: je neemt twee zakjes met hetzelfde zaad. In het ene zakje (experimenteerzakje) prik je gaatjes zodat de lucht er in kan. In het andere zakje (controlezakje of blancoproef) prik je niet. Je voert je onderzoek uit en je bekijkt wat er is gebeurd. Er is geen verschil tussen de zaadjes in beide zakjes. In beide zakjes kiemen de zaadjes niet. Dat zaadjes in een zakje niet kiemen, komt dus niet doordat de zaadjes geen lucht krijgen. Je hypothese was niet juist en je zal verder op onderzoek moeten.

23

Welke onderzoeksmethodes zijn er?

Er bestaan verschillende methodes om gegevens te verzamelen.1 Bronnenonderzoek

Bronnenonderzoek of archiefwerk is het raadplegen van bestaande bronnen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om beschrijvingen van eerder gedaan onderzoek en de resultaten daarvan. Deze bronnen zijn onder andere te vinden in archieven, databanken en bibliotheken. De meest gekende vorm van bronnenonderzoek is het literatuuronderzoek. Bijna elk onderzoek zal immers voor een deel bestaan uit het raadplegen van de literatuur over het onderwerp. Sommige onderzoeken steunen bijna volledig op literatuur.

2 Enqute

Een enqute of bevraging is een manier van onderzoek, waarbij je gebruik maakt van een vragenlijst, die aan meerdere personen wordt voorgelegd. Deze personen zijn de hele doelgroep of vormen een representatieve steekproef. Het onderzoek kan gaan om zowel feiten als meningen.24

Hoewel een enqute op een vrij eenvoudige en snelle manier veel informatie van veel personen kan opleveren, zijn er bij het stellen van vragen ook heel wat risicos, die de resultaten ongemerkt sterk kunnen benvloeden. Enkele voorbeelden zijn foutieve vraagstelling, foutieve vraagvolgorde en interpretatiefouten door de ondervraagde en/of de onderzoeker.3 Test

Een test is een instrument om op korte tijd en op systematische wijze veel informatie te meten en te beschrijven over een bepaald aspect van iemand: zijn/haar mogelijkheden (bijvoorbeeld IQ), persoonlijkheid, vorderingen , Het resultaat van een test is een score. Deze score wordt vergeleken met de populatie. De test is een specifieke vorm van de enqute.4 Interview

Een interview, ook wel vraaggesprek genoemd, is een gesprek waarbij je n of meerdere personen ondervraagt. Het is een methode om meer kennis te verzamelen over een persoon of over de kennis en ervaringen van deze persoon. Een interview staat of valt met een goede vraagstelling. Die moet je dus grondig voorbereiden. Om goede vragen op te stellen, moet je uiteraard het onderwerp van het interview voldoende beheersen.5 Observatie

Observeren is kijken hoe iets gebeurt of hoe iemand zich gedraagt. De observatie kan verschillende vormen hebben. Observatie is een vaak gebruikte onderzoekstechniek in de sociale wetenschappen. Ze kan gestructureerd of ongestructureerd en participerend of niet participerend zijn. In een gestructureerde observatie heb je van tevoren het doel van de observatie vastgelegd. Daarbij kan je bepaalde observatieformulieren gebruiken. Bij een ongestructureerde observatie is er vooraf geen doel bepaald.25

Bij een participerende observatie ben je als persoon bij de situatie betrokken. Niet participerend wil zeggen dat je buiten de situatie staat waarin wordt geobserveerd, je bent een buitenstaander.6 Experiment

Een experiment of proef is een zorgvuldig opgezette en nauwkeurige observatie van een stukje werkelijkheid. Die kan worden uitgevoerd om een wetenschappelijke hypothese te testen. In een experiment ga je na of in de praktijk ook echt gebeurt wat je vanuit de theorie verwacht.

7 Simulatie

Een simulatie is een nabootsing van de werkelijkheid, in vele gevallen met behulp van een model van die werkelijkheid. Een simulatie is een dynamisch proces. Ze laat zien hoe een gegeven uitgangssituatie verandert en zich ontwikkelt in de loop van de tijd. De keuze van je onderzoeksmethode zal verschillen naargelang het wetenschapsdomein waarbinnen je onderzoek plaatsheeft. De keuze van je onderzoeksmethode kan ook verschillend zijn per (deel)vraag.26

WetenschapsdomeinGeschiedenis

OnderzoeksvraagWaar kwamen de Kelten oorspronkelijk vandaan en waarom zijn ze er nu niet meer? (beschrijvend onderzoek)

OnderzoeksmethodeBronnenonderzoek: boeken, internet.

Bedrijfseconomie

Welke automerken zijn het meest populair bij jongeren (16-17 jaar)? (beschrijvend onderzoek)

Enqute: uit een opsomming van alle automerken drie keuzes maken en deze ook rangschikken.

Gedragswetenschappen

Is er een verband tussen een taalstoornis bij kinderen (2-4 jaar) en hun geboortegewicht? (verklarend onderzoek)

Test: om een taalstoornis vast te stellen wordt gebruik gemaakt van de SNEL-test.

Gedragswetenschappen

Waarom beginnen jongeren (14-16 jaar) te roken? (verklarend onderzoek)

Interview: via een open interview vragen waarom iemand is beginnen roken.

Aardrijkskunde

Welke vervoermiddelen worden voor aanvang van school vooral gebruikt in de buurt van onze school? (beschrijvend onderzoek)

Observatie: met een observatieformulier waarop alle vervoermiddelen staan, wordt elke ochtend van een week tussen 8u en 8u30 geturfd welke vervoermiddelen passeren.

27

Chemie

Is er een verschil tussen de dichtheid van gewone cola en van cola light? (vergelijkend onderzoek)

Experiment: je koopt een blikje gewone cola en een blikje cola light van hetzelfde volume. Je vult een bak met water en je laat beide blikjes langzaam en voorzichtig rechtop in het water zakken. Als ze dezelfde dichtheid hebben, moeten ze allebei op dezelfde manier zinken. Simulatie: eerst wordt een deel van de economische werkelijkheid in een model gegoten. Bij voorkeur wordt het model gerepresenteerd in een eenvoudig computerprogramma zoals een rekenblad. Vervolgens wordt nagegaan welke effecten een belastingsverlaging kan hebben op de economie en op de begroting.

Algemene economie

Kan een belastingsverlaging leiden tot een begrotingsoverschot? (probleemoplossend onderzoek)

28

Welke bronnen kan ik gebruiken?Waar vind je je informatie? Er bestaan verschillende media die je als bron kan gebruiken. Naslagwerken: bijvoorbeeld een encyclopedie in boekvorm of op cd-rom (Let op de datum van uitgave: is het werk niet verouderd?) Gespecialiseerde boeken: ga na hoe de bibliotheek in je buurt haar boeken klasseert. Gebruik het zoekprogramma van de bibliotheek om via trefwoorden de juiste boeken te vinden. Kranten en tijdschriften: de meeste bibliotheken hebben een archief. Gespecialiseerde tijdschriften en vaktijdschriften. Het internet: hou er rekening mee dat internetgegevens tijdelijk (kunnen) zijn. De volgende dag kan je bron al verdwenen zijn van het internet. Sla daarom steeds de interessante gegevens op. Televisiedocumentaire: bijvoorbeeld via het archief van bibliotheken. Bij de VRT kan je altijd de eigen producties opvragen. Film Databanken: in sommige bibliotheken kan je databanken raadplegen. Ga na of dat ook in jouw bibliotheek kan ...

Een interessant onderzoek maakt gebruik van verschillende soorten bronnen. Raadpleeg teksten zo veel mogelijk in hun oorspronkelijke taal. Als je bijvoorbeeld een werk moet maken voor Engels, raadpleeg dan in eerste instantie teksten die ook in het Engels geschreven zijn. De online vertaalmachines zijn nog niet zo goed dat ze hele teksten correct kunnen vertalen. Als je een tekst door een dergelijke vertaalmachine haalt, krijg je een slecht geschreven tekst waarvan de inhoud vaak niet meer klopt.29

Hoe kan ik mijn bronnen beoordelen?Je moet steeds de betrouwbaarheid van je bronnen natrekken. Verdachte bronnen mag je niet gebruiken. Volgende vragen kunnen je helpen bij het beoordelen van de informatie. Is de geboden informatie objectief of subjectief? Wat is het doel van de tekst? Is de tekst louter informatief? Of heeft de tekst andere bedoelingen? Als een auteur zijn lezer van zijn eigen mening wil overtuigen of reclame wil maken, zal de informatie een stuk gekleurder zijn. Wie is de auteur? o Zoek steeds de naam van de auteur(s). Ga na of deze persoon een betrouwbare bron is. Hoogleraren, wetenschappers en andere specialisten zijn experts binnen hun vakgebied. Scholieren zijn helaas niet altijd even betrouwbaar. o Op het internet vind je de gegevens van de auteur meestal op de pagina 'about us, contact us, who we are,...'. o Als de auteursinformatie niet bij je bron zelf beschikbaar is, zoek je best gegevens over de auteur op via een internetzoekmachine. o Een bron zonder vermelding van de auteursnaam is per definitie onbetrouwbaar. Niet gebruiken dus!

30

Hoe beoordeel je de informatieve waarde van 1 Boeken Controleer de datum van uitgave. Is de informatie niet verouderd? De achter- of binnenflap van een boek biedt nuttige informatie en vertelt je vaak al iets over de auteur. Lees ook eens een recensie over het boek. Zeker voor recente uitgaven zijn die op het internet makkelijk te vinden. Zo weet je meteen wat een kritische lezer over het boek denkt. 2 Artikel in krant of tijdschrift Kranten en tijdschriften bieden tijdelijke informatie met een hoge nieuwswaarde op het moment zelf maar die kan twee weken later al achterhaald zijn. Wie is of zijn de uitgevers van deze krant of dit tijdschrift? Behoren zij tot een bepaalde politieke strekking of religieuze overtuiging, waardoor de informatie toch wat gekleurder kan zijn? Betreft het hier een echt wetenschappelijk tijdschrift of een populairwetenschappelijk? 3 Internet Vooral bij internetbronnen is het zeer belangrijk dat je je bron op betrouwbaarheid scant. Iedereen kan immers websites maken! Ook veel scholieren zetten hun eigen werkjes op het internet. De commentaar van hun leerkracht vind je er meestal niet bij! Controleer of de naam van de auteur ook terug te vinden is op websites van betrouwbare instellingen of organisaties. Lees wat anderen over de auteur zeggen. Internetmateriaal op betrouwbaarheid checken, kun je doen via de website www.webdetective.nl/checklist.html.31

Hoe moet ik verwijzen naar mijn bronnen?

Wanneer je bronnen gelezen hebt, verwoord je meestal de informatie in je eigen woorden. Het spreekt voor zich dat je de informatie uit andere werken en redeneringen van andere auteurs niet mag verdraaien. Als je stukken uit je bron letterlijk overneemt, moet je dat duidelijk laten zien door een verwijzing naar je bron. Daardoor toon je op welke kennis je werk gebaseerd is. Bovendien geef je aan anderen de mogelijkheid om je bronnen na te trekken. Een verwijzing naar je bron bestaat uit twee delen: een citaat en een referentie. Bij een citaat neem je letterlijk een aantal zinnen of een fragment uit een ander werk over. Daarbij moet je opletten dat: je de tekst letterlijk weergeeft, zelfs de tik- of schrijffouten. wanneer je zelf een opmerking binnen het citaat geeft, je die tussen vierkante haakjes plaatst; wanneer je een stuk weglaat, je dat aangeeft door [] te plaatsen; het citaat te onderscheiden is van jouw tekst; Dat kan door het citaat te laten inspringen, tussen dubbele aanhalingstekens te plaatsen of cursief te zetten.

De Rode Duivels is de bijnaam voor de (spelers van de) nationale voetbalploeg van Belgi. [] Deze bijnaam is in 1906 bedacht door een redacteur van La Vie Sportive." De Rode Duivels is de bijnaam voor de (spelers van de) nationale voetbalploeg van Belgi. [] Deze bijnaam is in 1906 bedacht door een redacteur van La Vie Sportive.32

Een referentie is een beschrijving van het document waaruit je de informatie hebt gehaald. Aangezien al je referenties verwijzen naar teksten uit je bibliografie, gebruik je de eenvoudige, moderne manier van verwijzen: de familienaam van de auteur; het jaartal van uitgave van het boek; een dubbele punt, gevolgd door de pagina.

Alleen mensen die het goed hebben, lezen thrillers. Zij die in nood verkeren, lezen rustige boeken. (Bomans, 1970: 128)

33

Hoe maak ik een bibliografie?

Achteraan maak je een alfabetisch opgebouwde lijst van alle bronnen die je hebt gebruikt. In die lijst maak je best een onderscheid tussen artikels, boeken, websites, e-mails en radio- of televisieuitzendingen. Om die bronnen te noteren bestaan er vaste richtlijnen. Voor artikels in kranten of tijdschriften: de naam van de journalist of de auteur (in hoofdletters); de titel van het artikel (tussen aanhalingstekens); de naam van de krant of het tijdschrift waaruit het artikel komt (cursief/onderstreept); de jaargang, eventueel met datum; het nummer; de pagina(s) waarop het artikel verscheen.

Gegevens over de krant of het tijdschrift vind je vooraan,in de buurt van de inhoud of in de colofon achteraan in een tijdschrift. DEYGERS, K., Jongerentaal: niet in te halen, Blikopener, jaargang 5 (2000), nr. 6, p. 18-20. Voor boeken (naslagwerken): de auteur (in hoofdletters). Als er meer zijn, vermeld je alleen de eerste. de titel van het boek (cursief of onderstreept); de uitgever; de plaats van uitgave; het jaar van uitgave, eventueel gevolgd door het aantal paginas.

Wordt de datum van publicatie niet vermeld, dan kan je het depotnummer gebruiken. De eerste 4 cijfers na de D(epot) zijn het jaar van publicatie, b.v. D 1985 0065 3834

VAN GORP, H., e.a., Lexicon van literaire termen, Wolters Plantyn, Deurne, 1998, 511 paginas. Voor artikels op websites: de naam van de schrijver (in hoofdletters); de titel van het artikel (cursief of onderstreept); de vermelding internet; de datum waarop je de informatie hebt geraadpleegd; het internetadres (tussen ronde haakjes).

Meestal zal je slechts een aantal van die gegevens kunnenvinden. VAN CAUWENBERGE, K., Een liefdesbrief schrijven, internet, 2005-02-10, (http://www.projectx2002.org/liefde.htm).

Voor algemene informatie op websites: de vermelding internet; de datum waarop je de informatie hebt geraadpleegd; het internetadres (tussen ronde haakjes).

internet, 2011-06-17, (http://www.unilever.be). Voor e-mails: de naam van de afzender (in hoofdletters); het e-mailadres van de afzender (tussen ronde haakjes); het onderwerp van de e-mail (cursief of onderstreept); de vermelding e-mail aan; de naam van de geadresseerde (in hoofdletters); het e-mailadres van de geadresseerde (tussen ronde haakjes); de datum van de e-mail.35

SLEEUWAERT, T., ([email protected]), Nieuwsbrief 4 Vitaal Nederlands, e-mail aan SWINNEN, K., ([email protected]), 2005-10-03. Voor radio- of televisie-uitzendingen: de naam van de maker (in hoofdletters); de titel van het programma (tussen aanhalingstekens); de vermelding radio of televisie; de naam van de zender (cursief of onderstreept); de datum van zending.

THEROUX, L., Louis Theroux bij de nazis, televisie, Canvas, 2004-10-03.

36

Hoe begin ik aan een schriftelijke presentatie?

Vooraleer je begint te schrijven, maak je eerst een structuur of inhoudsopgave van je werk. Zorg voor een logische opbouw. Vergeet niet om achteraf de definitieve inhoudsopgave aan het werk toe te voegen. Die heeft een meerwaarde voor de lezer, die in n oogopslag kan zien wat hem in de volgende bladzijden te wachten staat. Controleer of alle vereiste onderdelen (vooraan inhoudstabel en inleiding, achteraan besluit en bibliografie) aanwezig zijn. Illustratiemateriaal zoals foto's, gedroogde planten, uittreksels uit een boek, grafieken of krantenartikels mag je steeds als een aparte bijlage toevoegen. Verwijs er dan wel naar in je tekst. Naast de inhoud moet je extra aandacht hebben voor de vorm. Let hierbij op je taal en laat je tekst zeker eens nalezen. spelling: de enige 100 % betrouwbare bron is Het Groene Boekje; toch is het niet slecht de standaard spellingcontrole van je tekstverwerker te gebruiken; DT-fouten zal je nog altijd zelf moeten verbeteren; woordgebruik: gebruik het juiste woord; weet ook wat de woorden betekenen en leg vaktermen uit; niets is irritanter voor een lezer dan te merken dat je een woord systematisch verkeerd gebruikt; zinsbouw: schrijf zo helder mogelijk; maak je zinnen niet te lang; zorg dat je tekst homogeen is; zeker als je veel verschillende bronnen gebruikt, krijg je al gauw last van het hutsepotsyndroom; zorg voor stilistische eenheid en logische samenhang;37

schrijf de eigenlijke tekst niet in de ik-vorm maar in de derde persoon; maak een duidelijk onderscheid tussen feiten en (eigen) meningen. Tenslotte is ook de lay-out geen onbelangrijk detail. Een standaardopmaak verhoogt de leesbaarheid van je werk. Het Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN) heeft hiervoor normen opgesteld.

38

Uit welke delen bestaat een schriftelijk rapport? 1 Voorzijde

Zorg dat de volgende gegevens vooraan onmiddellijk leesbaar zijn: Naam van de school en vestigingsplaats Schooljaar Titel van het werk (eventueel met ondertitel) Je persoonlijke gegevens: voornaam, naam, klas Naam van het vak waarvoor je het werk maakt en de naam van je leerkracht

Onderzoekscompetentie wiskunde Leerkracht: Dhr. Janssens

Hoe snel kunnen konijnen zich in een jaar voortplanten?Het konijnenprobleem volgens Fibonacci

Jan Peeters 6MEcWi

Sint-Paulus Gent Campus Marathonstraat39

Schooljaar 2010-2011

2 Inhoudsopgave

Maak die pas als je werk volledig af is. Je kan dat door je tekstverwerker laten doen. Zorg er in elk geval voor dat de nummering en de paginering van je inhoudsopgave kloppen.1 Inleiding 1 2 Wie was Fibonacci 2 3 Wat houdt de reeks van Fibonacci in? 4 Hoe komt het dat deze reeks zo bekend is 6 Bibliografie 3 5 7

5 Besluit 6

3 Inleiding

Schrijf kort iets over je onderwerp. Hoe ben je tot die keuze gekomen? Welke leerkracht heeft het onderwerp opgegeven en waarom? Wat is de probleemstelling, met andere woorden: wat is de hoofdvraag van je onderzoek en wat zijn de deelvragen? Wat waren de begrenzingen en moeilijkheden?Van onze leerkracht wiskunde kregen we de opdracht om een onderzoek te doen naar een getallenreeks. Ik vond het moeilijk om een onderwerp te vinden. Uiteindelijk heb ik gekozen voor Fibonacci, die een getallenreeks bedacht, omdat hij zich afvroeg hoe snel konijnen zich kunnen voortplanten. De probleemstelling van waaruit Fibonacci vertrok, luidt als volgt: stel dat twee volwassen konijnen, een mannetje en een vrouwtje, binnen een omheining worden gezet om zich voort te planten. Veronderstel dat de konijnen twee maanden na hun eigen geboorte beginnen te jongen, dat ze dan alleen een mannetje en een vrouwtje voortbrengen en dat ze aan het eind van iedere volgende maand zo n paartje werpen. Hoeveel konijnenparen zullen er dan na een jaar binnen de omheining zijn als er geen konijnen doodgaan?40

Alvorens te bepalen hoeveel konijnen er na een jaar binnen de omheining zitten, stel ik eerst Fibonacci aan u voor. Nadat ik via de reeks van Fibonacci exact berekend heb hoeveel konijnen er zijn, geef ik nog enkele andere toepassingen van deze getallenreeks waaruit blijkt waarom deze reeks zo bekend is geworden.

4 De eigenlijke tekst

Zorg voor een logische opbouw, met een goede en evenwichtige verdeling tussen de onderdelen.5 Besluit

De algemene conclusie van je werk en bijgevolg de antwoorden op je onderzoeksvragen. In dit onderdeel kan je je onderwerp afronden met conclusies of persoonlijke opmerkingen.In dit werkstuk kwam ik tot de vaststelling dat Ik vond het leuk en interessant om dit werkstuk over Fibonacci te maken, omdat ik er nog helemaal niks over wist. Ik heb ook meer informatie opgezocht over Fibonacci dan wat ik moest weten voor dit werkstuk. Dat deed ik vrijwillig omdat ik nieuwsgierig was. Zo heeft Fibonacci veel proeven gedaan met planten en dieren, zoals zijn onderzoek naar de gulden snede in de bloemblaadjes van zonnebloemen. Met dit werkstuk heb ik mij verdiept in n van de beroemdste reeksen uit de wiskunde. Bovendien heb ik gezien dat wiskundige reeksen op allerlei plaatsen voorkomen: in de natuur, de kunst, de architectuur, Door dit onderzoek begrijp ik dat wiskunde niet zomaar een abstracte, stoffige bezigheid is die niets met de echte wereld te maken heeft. Integendeel: via o.a. konijnen en zonnebloemen kwam ik er achter hoe 'echt' en natuurlijk wiskunde is.

41

6 Eventueel: bijlagen

Een illustratie of een document dat een onmiskenbaar onderdeel is van je werk, neem je op in de tekst zelf. Minder fundamentele illustraties of documenten plaats je achteraan als bijlage. Zorg er wel voor dat je tekst naar de bijlagen verwijst.7 Bibliografie

Eerder leerde je al hoe je een bibliografie van je bronnen kan maken. Die vormt ook een onderdeel van je schriftelijke rapport.

42

Hoe pak ik een mondelinge presentatie aan?

Een mondelinge presentatie moet meer zijn dan het louter aflezen van je tekst. Je leerkracht zal je beoordelen op basis van diverse criteria. Volgende tips kunnen je alvast helpen. 1 Een goede voorbereiding Op het moment van je presentatie ben jij specialist binnen je onderzoeksgebied. Je weet heel wat over je thema maar je zal niet alles in je presentatie kunnen bespreken. Vraag je daarom af wat de essentie is van je presentatie. Welke boodschap wil je precies overbrengen? Giet je presentatie in een duidelijke structuur. Inleiding Je begint met de begroeting van je publiek. Spreek je publiek aan, zo weet iedereen meteen dat je wil beginnen. Dan probeer je je publiek warm te maken voor je presentatie. Je kan de aandacht trekken door een opmerkelijk citaat, een leuke anekdote, door te verwijzen naar de actualiteit, ... Je kan ook een kort overzicht geven van het verloop van je presentatie. Uiteraard vermeld je in je inleidend woordje het thema van je presentatie.

43

Midden Om een lange uiteenzetting te kunnen volgen, heeft het publiek een duidelijke structuur nodig. Bouw je betoog logisch op; zorg voor een samenhangend verhaal. Overgangszinnen als Ten eerste ..., Een tweede oorzaak ..., Het volgende punt gaat over ... kunnen je tekst de nodige samenhang geven. Welke inhoudelijke gegevens kunnen aan bod komen bij een presentatie van een onderzoek? o Je licht je onderzoeksvraag toe. Wat heb je precies onderzocht? Hoe ben je tot die vraag gekomen? Heb je je onderzoeksgebied moeten inperken of moeten uitbreiden? ... Je legt uit welke onderzoeksmethodes je gebruikt hebt. Je mag ook vermelden wat is er misgelopen in de loop van je onderzoek. Wat had je nog willen ondernemen en is niet gelukt? Wat zijn de resultaten van je onderzoek? In welke richting kunnen andere onderzoekers op jouw onderzoek verder bouwen?

o o

o o

Slot Op het einde van je betoog vermeld je je conclusie(s). Bedenk een leuke slotzin of een ludieke afsluiter. Niets zo erg als de vermelding Het is gedaan! Als je met je publiek in discussie wil gaan, vermeld je best zelf dat er vragen gesteld mogen worden.

Zorg ervoor dat je je onderwerp door en door kent. Zo kan je ook antwoorden op onverwachte vragen. Gebruik zeker geen woorden die je niet begrijpt.44

2 De presentatie zelf Bekijk vr de presentatie waar je gaat staan. Kruip niet achter de computer, verschuil je niet in een hoekje maar zoek een plaats waar iedereen in het publiek je duidelijk kan zien. Als je met een groep mensen samen een presentatie geeft, zorg je ervoor dat de spreker centraal staat. Spreek duidelijk en verstaanbaar voor iedereen. Spreek je luid genoeg? Articuleer je voldoende? Richt je tot de laatste rijen van de zaal. Als deze mensen je verstaan, ben je normaal gezien duidelijk hoorbaar voor iedereen.

45

Lichaamstaal Volgens onderzoeken communiceren we meer via lichaamstaal dan via wat we zeggen. Onze lichaamstaal spreekt meer dan de inhoud die we aan het vertellen zijn. Daarom is het belangrijk om je bewust te zijn van je houding, je bewegingen, je mimiek. Een paar kleine tips: Sta recht en steun op je beide voeten. Leun niet op tafels, stoelen, ... Steek je handen niet in je zakken. Als je niet goed weet wat te doen met je handen, kan je steeds een blaadje of balpen vastnemen. Kijk je publiek aan. Zoek oogcontact maar vermijd het om n persoon te lang te viseren. Kijk niet te veel naar het beeldscherm van de computer of naar het projectiescherm. Gebruik je lichaamstaal om je woorden kracht bij te zetten.

Verwijs duidelijk naar je illustratiemateriaal. Documentatiemateriaal kan je uitleg verhelderen. Zorg er dan voor dat je publiek dit materiaal ook goed te zien krijgt.

46

3 Groepswerk Bij een groepspresentatie is het belangrijk om goede afspraken te maken: Weten alle leden van de groep goed welk deel zij moeten brengen? Verlopen de overgangen tussen de verschillende delen vlot? Vormt de presentatie n geheel? Wie doet de inleiding, wie het slotwoord? Zorg ervoor dat de spreker niet in de verdrukking komt te staan maar dat hij/zij duidelijk zichtbaar is voor het publiek.

47

Hoe maak ik een goede PowerPointpresentatie?

Om een mondelinge presentatie te ondersteunen wordt er vaak gebruik gemaakt van PowerPoint. Enkele valkuilen waar je best niet intrapt: Een PowerPointpresentatie bevat enkel kernwoorden; gebruik zo weinig mogelijk volzinnen. Lees een PowerPointpresentatie nooit af. Dat boeit niemand. PowerPoint dient als visuele ondersteuning voor de toeschouwers. Op die manier kunnen zij de draad van je betoog gemakkelijk volgen. Laat elk trefwoord ook pas verschijnen als je daar effectief over praat. Anders zal je publiek vooruitlezen. Een duidelijke lay-out is te verkiezen boven visuele hoogstandjes. Indien je slechts enkele afbeeldingen wil tonen, hoef je niet altijd een PowerPoint te maken. Maak een duidelijke selectie in je afbeeldingen. Een tabel, afbeelding of grafiek tonen is enkel zinvol indien het je betoog inhoudelijk ondersteunt. Betrek die dan ook in je presentatie. Zorg dat alle tabellen, afbeeldingen of grafieken goed zichtbaar en leesbaar zijn. Zoek als spreker zelf een goede plaats in de ruimte. Ga centraal staan zonder het zicht op je PowerPointpresentatie te verhinderen. Kruip zeker niet achter het kleine computerscherm aan de zijkant.

48

Hoe werk ik met een logboek?

Het logboek geeft een chronologisch overzicht van de geplande en uitgevoerde activiteiten. Wanneer heb je wat gedaan? Hoeveel tijd heb je aan elke activiteit (ongeveer) besteed? Hoe vordert je onderzoeksplan? Heb je je planning bijgestuurd? Het logboek is niet alleen een nuttig instrument om je planning waar te maken, het is ook een belangrijk document voor je leerkracht. Zo kan hij of zij je vorderingen volgen en je met raad bijstaan. Het logboek is een werkinstrument. Het is niet de bedoeling dat het logboek een zwaardere last wordt dan de eigenlijke onderzoeksopdracht. Vul het logboek daarom kort, bondig, gericht en op het juiste tijdstip aan. Een individueel logboek kan volgende onderdelen hebben: Datum Tijdsduur Plaats Wat heb ik gedaan? Wat heeft het opgeleverd? Wat heb ik ervaren? Wat moet ik nog doen?

Daarnaast kan bij een groepswerk ook een logboek voor een volledige groep gemaakt worden. Een groepslogboek kan volgende onderdelen hebben: Namen groepsleden Datum Tijdsduur Plaats Doel van de bijeenkomst Afspraken (wie doet wat tegen wanneer?) Evaluatie: werden afspraken nagekomen?49

BibliografieBoeken, brochures en artikels in tijdschriften BRINKMAN, J., Beroep op onderzoek, Noordhoff Uitgevers BV, Groningen/Houten, 2008, 272 paginas DE WETENSCHAPSWINKEL, Handleiding bij het schrijven van een thesis, Antwerpen, 2005, 23 paginas KONINKLIJK ATHENEUM SINT-NIKLAAS, Dossier onderzoekscompetentie, 2009, 20 paginas LAUREYS, B., Stapstenen, De Boeck, Antwerpen, 2008, 72 paginas OOST, H. en MARKENHOF, A., Een onderzoek voorbereiden, HB uitgevers, Baarn, 2002, 79 paginas SAUNDERS, M., e.a., Methoden en technieken voor onderzoek, Pearson Education Benelux, Amsterdam, 2004, 510 paginas SLEEUWAERT, T. e.a., Compendium 3de graad Vitaal Nederlands, Plantyn, Mechelen, 2009, 375 paginas VAN DEN BERG, G. e.a., Handboek vakdidactiek aardrijkskunde, Ipskamp Drukkers B.V., Enschede, 2009, p. 306 - 315 VAN WOENSEL, C., Competentiegericht onderwijs in het algemeen secundair onderwijs, Impuls, Jaargang 36 (2005), nr. 1, p. 13-22. Websites internet, 2010-01-28, http://www.rug.nl/scholieren/profielwerkstukken/index internet, 2010-03-15, www.vub.ac.be/IDLO/onderzoekscompetentie/50