Upload
others
View
6
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2008-2009
OVERGEBRUIK VAN PIJNSTILLENDE MEDICATIE ALS BRON VAN MEER HOOFDPIJN
Over het willen oplossen van pijn, catastroferen en
het emotioneel welbevinden bij hoofdpijnpatiënten
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde
Door Ine Cloet
Promotor: Prof. Dr. Geert Crombez
Copromotor: Prof. Dr. Koen Paemeleire
Begeleidster: Emelien Lauwerier
Abstract
Probleemstelling: Medication-overuse headache (MOH) is een groeiend
universeel probleem, met prevalentiecijfers van één tot twee procent binnen de
totale bevolking. Toch is er weinig gekend over de onderliggende factoren die
leiden tot het ontstaan of in stand houden van MOH. Doelstelling: Het doel
van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in onderliggende factoren die
een aanleiding kunnen geven tot het ontwikkelen of in stand houden van
Medication-overuse headache. Methode: Achtennegentig patiënten met
episodische migraine en 51 patiënten met MOH werden gerekruteerd vanuit de
hoofdpijnkliniek van een Universitair Ziekenhuis. Er werd gevraagd een aantal
vragenlijsten in te vullen over ondermeer copinggedrag (PaSol), hinder
(MIDAS), pijnintensiteit en -frequentie (MIDAS), angst en depressie (HADS),
ziektecognities (ZCL), catastroferen (PCS) en zorgen omtrent medicatiegebruik
(PMAQ). Onderzoeksbevindingen: Patiënten met MOH lijken in sterkere
mate een oplossing te zoeken voor hun pijn en minder aanvaardend te staan
ten opzichte van hun pijn in vergelijking met patiënten met episodische
migraine. Ook ervaren patiënten met MOH meer negatieve gevolgen, zoals een
hogere mate van hinder, meer gevoelens van angst en depressiviteit en een
grotere bezorgdheid omtrent hun medicatiegebruik. Verder bleek het blijvend
zoeken naar een oplossing voorspellend naar de mate van catastroferen toe.
Conclusie: Psychologische variabelen, zoals catastroferen en de manier van
omgaan met pijn, lijken cruciaal te zijn in het bestaan van MOH. Verder
onderzoek is aangewezen om meer inzicht te krijgen in factoren die bijdragen
tot de ontwikkeling ervan.
Inhoudstafel Woord vooraf
Inleiding............................................................................................................. 1
Literatuuroverzicht ........................................................................................... 2
Migraine .......................................................................................................... 2
Medication-overuse headache ........................................................................ 6
Coping ............................................................................................................ 9
Coping bij pijn ............................................................................................... 12
Medication-overuse headache en de rol van assimilatieve coping ............... 14
Onderzoeksvragen........................................................................................ 15
Onderzoeksmethode ...................................................................................... 16
Steekproef .................................................................................................... 16
Onderzoeksdesign ........................................................................................ 17
Meetinstrumenten ......................................................................................... 18
Procedure ..................................................................................................... 23
Statistische analyse ...................................................................................... 23
Resultaten ....................................................................................................... 24
Descriptieve analyses ................................................................................... 24
Correlationele analyses ................................................................................ 27
t-toetsen voor onafhankelijke steekproeven .................................................. 32
Hiërarchische regressie analyse ................................................................... 34
Discussie ......................................................................................................... 36
Bevindingen uit het onderzoek ...................................................................... 36
Onderliggende factoren in het bestaan van Medication-overuse headache . 40
Sterktes en beperkingen van dit onderzoek .................................................. 41
Aanbevelingen voor verder onderzoek ......................................................... 43
Conclusies ...................................................................................................... 45
Literatuurlijst .................................................................................................. 47
Bijlagen
Woord vooraf Deze masterproef is tot een goed einde volbracht, mede door een aantal
bijzondere mensen. Een dankwoordje is hier zeker op zijn plaats. In eerste
instantie wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Geert Crombez bedanken voor het
idee om over dit onderwerp een masterproef te schrijven. Ook wil ik hem
bedanken voor het advies en de kansen die hij me heeft gegeven. Dit gebeurde
steeds in samenspraak met mijn begeleidster Emelien Lauwerier. Een oprechte
dankjewel voor de uitstekende begeleiding die zij me heeft gegeven. Steeds
stond zij me met raad en daad bij. Ik kon altijd op haar ervaring en kennis
rekenen. Ze gaf me de kans om bij te leren, alsook om mijn eigen ideeën aan te
brengen. Een derde persoon die ik zou willen bedanken, is mijn copromotor
Prof. Dr. Koen Paemeleire. Hij leidde het onderzoek en ik kon steeds bij hem
terecht voor eventuele vragen of problemen. Ook gaf hij regelmatig tips om het
onderzoek in goede banen te leiden. Bovendien wil ik het personeel van de
hoofdpijnkliniek in het Universitair Ziekenhuis Gent bedanken voor hun hulp aan
het onderzoek.
Vervolgens wil ik Jeffrey De Laere bedanken voor de goede
samenwerking. Ook hij maakte een masterproef rond dit onderwerp. Wij
probeerden zoveel mogelijk het onderzoek samen uit te voeren en bij
problemen wisselden we vaak onze ideeën uit.
Tenslotte gaat mijn dank uit naar mijn familie en vrienden voor hun steun
en blijvend geloof in de goede afloop van deze masterproef, ook tijdens de
momenten wanneer het minder goed ging. Bedankt voor jullie grenzeloos
geduld.
1
Inleiding De titel van deze masterproef doet vermoeden dat overgebruik van
pijnstillende medicatie een belangrijke factor is in het ontstaan en het in stand
houden van hoofdpijn. Patiënten met een episodische vorm van hoofdpijn die
(bijna) dagelijks teveel pijnstillende medicatie innemen, kunnen Medication-
overuse headache ontwikkelen (Katsarava & Jensen, 2007). Zoals blijkt uit de
literatuurstudie lijdt één à twee procent van de populatie aan deze aandoening
(Diener & Limmroth, 2004; Dodick & Freitag, 2006; Paemeleire, 2005;
Katsarava & Jensen, 2007). Toch is er weinig gekend over onderliggende
factoren die kunnen leiden tot de ontwikkeling van MOH (Paemeleire, 2005;
Katsarava & Jensen, 2007).
Op de hoofdpijnkliniek van een Universitair Ziekenhuis worden
vragenlijsten uitgedeeld aan patiënten met een episodische vorm van migraine
en aan patiënten die lijden aan Medication-overuse headache. Aan de hand van
deze vragenlijsten wordt op zoek gegaan naar mogelijke onderliggende
factoren van de ontwikkeling van MOH.
In de literatuurstudie wordt ingegaan op de aandoeningen migraine en
Medication-overuse headache. Het lijkt dat de manier waarop patiënten
omgaan, copen met hun pijn, een cruciale rol blijkt te spelen naar pijnervaring
toe. In het literatuuroverzicht wordt het begrip coping daarom uitvoerig
theoretisch toegelicht. De theoretische onderbouw zal toelaten concrete
onderzoeksvragen te formuleren. In de daaropvolgende hoofdstukken worden
de onderzoeksmethode en de resultaten van het onderzoek uitvoerig
beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op een discussie, alsook op enkele
sterktes, beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek. Tot slot worden
de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
2
Literatuuroverzicht Hoofdpijn is in de huidige maatschappij een probleem van grote omvang.
Het is een aandoening met een hoge prevalentie: 50% van de volwassen
populatie in Europa heeft hoofdpijn, vier procent van de populatie lijdt aan
chronische hoofdpijn en 10 tot 12% lijdt aan migraine (Stovner, Zwart, Hagen,
Terwindt & Pascual, 2006; Vincent & Hadjikhani, 2007). Er bestaan
verschillende soorten hoofdpijn. De prioriteit van een arts is het bepalen van
met welk soort hoofdpijn de patiënt zich presenteert. Dit om de behandeling te
kunnen opstarten. Algemeen kunnen er drie grote types van hoofdpijn worden
onderscheiden: primaire, secundaire hoofdpijn en craniale neuralgieën. Elk van
deze types wordt nog onderverdeeld in subtypes (Couturier, Bomhof,
Gooskens, Keyser & Mulleners, 2007; Olesen et al., 2004). Primaire hoofdpijn
ontstaat niet door een onderliggende pathologie maar is een hoofdpijnvorm die
los staat van andere aandoeningen (Couturier et al., 2007). Migraine,
spanningshoofdpijn en clusterhoofdpijn zijn voorbeelden van het primaire type.
Secundaire hoofdpijn is toe te schrijven aan een onderliggende conditie
(infectie, trauma, vasculaire stoornissen, structurele beschadigingen)
(Lawrence, 2004; Olesen et al., 2004). Sommige patiënten die
hoofdpijnmedicatie overgebruiken, kunnen evolueren naar een subtype van
secundaire hoofdpijn: Medication-overuse headache.
De subtypes migraine en Medication-overuse headache worden in wat
volgt verder besproken. Andere subtypes worden niet behandeld, daar ze niet
worden geïncludeerd in het onderzoek.
Migraine Migraine is een veelvoorkomende vorm van primaire hoofdpijn. De
aandoening wordt door de World Health Organization geclassificeerd als
nummer 19 op de wereldranglijst van ziektes die invaliditeit veroorzaken
(Olesen et al., 2004). Prevalentie- en incidentiecijfers variëren sterk binnen de
verschillende populaties. De cijfers zijn afhankelijk van de leeftijd, het geslacht,
3
de geografische spreiding en de socio-economische status van de patiënten.
Migraine komt het meest voor in Noord- en Zuid-Amerika, Europa volgt en de
laagste prevalentiecijfers worden gemeten in Afrika en Azië (Lipton & Bigal,
2005). In Westerse landen lijdt 11% tot 14% van de bevolking aan migraine
(Becker et al., 2007; Lipton & Bigal, 2005). Een lage socio-economische status
wordt gerelateerd aan een hoog risico op migraine. Hoe hoger het huishoudelijk
inkomen, hoe lager de prevalentie van migraine (Bigal & Lipton, 2006; Lipton &
Bigal, 2005, Scher, Midgette & Lipton 2008). Vóór de puberteit komt migraine
meer voor bij jongens dan bij meisjes. Tijdens de adolescentie stijgen de
prevalentiecijfers van de vrouw meer dan die van de man. Algemeen wordt dus
aanvaard dat migraine meer voorkomt bij de vrouw dan bij de man. Bij
volwassen vrouwen varieert de prevalentie tussen 3.3% en 21.9%. Bij
volwassen mannen varieert het tussen 0.7% en 16.1%. De prevalentie is voor
beide geslachten het hoogst tussen 25 en 55 jaar (Lipton & Bigal, 2005).
Migraine is een neurologische stoornis die wordt gekenmerkt door steeds
terugkerende episodes van hoofdpijn en geassocieerde symptomen als nausea,
braken en gevoeligheid voor licht en geluid. De duur van een migraineaanval
varieert van vier tot 72 uur (Becker et al., 2007; Lipton & Bigal, 2005). Een
aanval kan getriggerd worden door hormonale veranderingen, voedsel,
zintuiglijke stimuli waaronder licht en bepaalde smaken, een gemiste maaltijd
en verdwijnen van spanning na een stressvolle gebeurtenis (Aukerman,
Knutson & Miser, 2002).
Migraine kan worden opgedeeld in twee subtypes: migraine zonder aura
en migraine met aura. Migraine zonder aura is een klinisch syndroom,
gekarakteriseerd door hoofdpijn met specifieke kenmerken en geassocieerde
symptomen (Olesen et al., 2004). Migraine met aura wordt hoofdzakelijk
gekenmerkt door focale neurologische symptomen, visuele veranderingen
(bijvoorbeeld blinde vlekken) die de hoofdpijnaanval voorafgaan of tegelijkertijd
met de hoofdpijnaanval voorkomen (Aukerman et al., 2002; Olesen et al.,
2004). In 99% van de gevallen met aura komen visuele aurasymptomen voor,
4
bij 31% sensorische, bij 18% afatische en zelden motorische aurasymptomen
(slechts bij zes procent) (Ferrari, 1998).
Het staat vast dat migraine voor een aanzienlijke socio-ecomomische
impact zorgt en dit zowel voor de patiënt als voor de maatschappij: er wordt
frequent gebruik gemaakt van medicatie en urgentiediensten, patiënten worden
vaak doorverwezen naar specialisten, ze hebben verhoogde medische
behoeften, er is een verlies van productiviteit door werkabsenteïsme en een
verminderde prestatie op het werk (Becker et al., 2007; Dodick et al., 2008;
Lawrence, 2004; Lipton & Bigal, 2005). Vijfenzeventig procent van de
migrainepatiënten geeft aan dat ze tijdens een episode beperkt worden in de
mogelijkheid om te functioneren. Eén derde tot de helft van de patiënten moet
de activiteiten stoppen en bedrust houden (Lipton & Bigal, 2005). Meer dan
70% van de migrainepatiënten ervaart een beperking in de interpersoonlijke
relaties. De helft van de patiënten zegt meer ruzie te hebben door de migraine
en minder betrokken te zijn met partner en/of kinderen. Meer dan een derde
gelooft dat ze een betere partner zouden zijn zonder migraine (Lipton & Bigal,
2005). De duur van de aanval is een belangrijke determinant voor de sociale
belasting (Dodick et al., 2008). Algemeen gezien tonen studies aan dat het
hebben van migraine in belangrijke mate een negatieve invloed uitoefent op de
kwaliteit van het leven (Becker et al., 2007; Dodick et al., 2008; Lipton & Bigal,
2005). Opmerkelijk is dat migraine vaak verkeerd wordt gediagnosticeerd en
bijgevolg onadequaat behandeld blijft (Lawrence, 2004). Het blijft een
onderbehandelde aandoening, niettegenstaande de hoge prevalentiecijfers en
de grote impact die het teweeg brengt.
Naar tijdsperspectief toe wordt dikwijls een onderscheid gemaakt tussen
episodische of chronische migraine. Episodische migrainepatiënten krijgen op
geregelde tijdstippen een aanval van migraine. Een subgroep van deze
patiënten evolueert naar een progressieve aandoening, waarbij de frequentie
van de migraineaanvallen stijgt en soms leidt tot constante pijn. Deze vorm van
hoofdpijn noemt men chronische migraine (Bigal & Lipton, 2006). Chronische
5
migrainepatiënten ervaren op 15 of meer dagen per maand hoofdpijn. De
frequentie van de hoofdpijnaanvallen stijgt, maar de hevigheid van de hoofdpijn
en de geassocieerde symptomen verminderen (Lipton & Bigal, 2005). Er blijkt
dat ongeveer 15% van de episodische migrainepatiënten chronische migraine
ontwikkelt over een periode van één jaar (Katsarava et al., 2004). In een
vergelijkende studie tussen patiënten met episodische en chronische migraine,
wordt aangetoond dat chronische migrainepatiënten een grotere familiale
voorgeschiedenis van migraine of middelenmisbruik vertonen, alsook meer
psychiatrische comorbiditeit, vooral angst en depressie (Ferrari et al., 2007).
Bigal en Lipton (2006) spreken over veranderlijke en niet-veranderlijke
risicofactoren voor het evolueren naar een chronische migraine. Niet-
veranderlijke risicofactoren zijn leeftijd (het risico daalt bij het ouder worden),
geslacht (een groter risico bij de vrouw dan bij de man) en de socio-
economische status (SES: een lage SES houdt meer risico in voor het
evolueren naar chronische migraine dan een hoge SES) (Bigal & Lipton, 2006).
Uit de literatuur blijken een aantal mineure veranderlijke risicofactoren aanwezig
te zijn, zoals het gebruik van cafeïne, slaapstoornissen, snurken, depressie en
stressvolle levensgebeurtenissen (Bigal & Lipton, 2006). Bigal & Lipton (2006)
concentreerden zich echter op drie majeure factoren die een invloed lijken te
hebben op de evolutie van episodische naar chronische migraine. Een eerste
factor is de frequentie van hoofdpijnaanvallen: drie of meer aanvallen houden
een risico in voor de ontwikkeling van chronische migraine. Zwaarlijvigheid, een
tweede majeure risicofactor, zorgt voor een hogere frequentie van
hoofdpijnaanvallen: een BMI tussen 25 en 29 veroorzaakt drie keer meer
hoofdpijnaanvallen en een BMI > 30 vijf keer meer hoofdpijnaanvallen. Een
derde majeure veranderlijke risicofactor lijkt het overgebruik van medicatie te
zijn: één derde van de chronische migrainepatiënten blijkt medicatie te
overgebruiken (Bigal & Lipton, 2006). Dezelfde resultaten zijn terug te vinden in
de Head-HUNT study. Het doel van deze studie was om de relatie te bepalen
tussen overgebruik van analgetica en het risico op het ontwikkelen van
chronische hoofdpijn en chronische hoofdpijn geassocieerd met analgetica-
overgebruik tijdens een follow-up 11 jaar later. Deze studie toont aan dat
6
patiënten die analgetica overgebruiken tot zes keer meer risico hebben op het
ontwikkelen van chronische hoofdpijn dan patiënten die geen analgetica
overgebruiken (Zwart, Dyb, Hagen, Svebak & Holmen, 2003).
Overgebruik van medicatie lijkt dus een belangrijke risicofactor te zijn in
de evolutie van episodische naar chronische hoofdpijn. Bovendien zou het bij
sommige patiënten aanleiding kunnen geven tot de ontwikkeling van een
secundaire vorm van hoofdpijn, namelijk Medication-overuse headache
(Rainero et al., 2006).
Medication-overuse headache Medication-overuse headache (MOH) is een groeiend universeel
gezondheidsprobleem. Na migraine en spanningshoofdpijn is het geëvolueerd
tot de derde meest frequente vorm van hoofdpijn (Paemeleire, 2005). Ongeveer
één tot zelfs twee procent van de totale bevolking heeft MOH (Diener &
Limmroth, 2004; Dodick & Freitag, 2006; Paemeleire, 2005; Katsarava &
Jensen, 2007). Het komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. De prevalentie
bij de vrouw in de totale populatie bedraagt 2,6% en bij de man 0,19% (Dodick
& Freitag, 2006; Dowson et al., 2005). Het stellen van de diagnose Medication-
overuse headache is van groot belang, want patiënten met MOH reageren
zelden op preventieve medicatie wanneer ze acute medicatie overgebruiken
(Calabresi & Cupini, 2005). Bovendien kunnen er tal van andere secundaire
effecten ontstaan door het overgebruiken van de medicatie (Dowson, Dodick &
Limmroth, 2005; Paemeleire, 2005).
De diagnose Medication-overuse headache wordt gesteld wanneer een
hoofdpijnpatiënt op 15 of meer dagen per maand hoofdpijn ervaart en
gedurende drie of meer maanden acute medicatie voor hoofdpijn overgebruikt
en de hoofdpijn ontwikkeld of opvallend verergerd is tijdens het overgebruik
(Olesen et al., 2004; Silberstein et al., 2005). Om te kunnen spreken van MOH,
moet er bovendien teruggekeerd worden naar het episodische patroon binnen
7
de twee maanden na het beëindigen van de overgebruikte medicatie (Olesen et
al., 2004). Dit laatste criterium moet volgens het Headache Classification
Committee worden weggelaten, daar de diagnose pas gesteld kan worden na
het beëindigen van het overgebruik en de patiënt dus in principe geen MOH
meer heeft (Olesen et al., 2006). Saper & Lake (2006) stellen voor om
Medication-overuse headache in te delen in twee subtypes: de eenvoudige
MOH (type één) en de complexe MOH (type twee). Patiënten met eenvoudige
MOH zijn patiënten van wie hun overgebruik niet gerelateerd is aan een
psychologische toestand. De complexe MOH-patiënt vertoont dikwijls
neuropsychiatrische – of gedragsstoornissen als angst, depressie, borderline
persoonlijkheidsstoornis, narcistische persoonlijkheidsstoornis of antisociale
persoonlijkheidsstoornis. Saper & Lake (2006) stellen dat de behandeling van
de 2 subtypes verschillend zal zijn. Bij de complexe MOH-patiënt zal zowel een
medische als een gedragsinterventie vereist zijn (Saper & Lake, 2006; Lake,
2008). Dit onderscheid is echter nog niet algemeen aanvaard en er blijken ook
geen gegevens beschikbaar te zijn die ertoe leiden dat een verschil in aanpak
tot een betere outcome zou leiden. In deze masterproef wordt dit onderscheid
dan ook achterwege gelaten en wordt MOH niet opgedeeld in subtypes.
Tot op heden is er weinig gekend over onderliggende factoren die
kunnen leiden tot de ontwikkeling van Medication-overuse headache
(Paemeleire, 2005; Katsarava & Jensen, 2007). De belangrijkste factor die
vermeld wordt, is een veralgemeend overgebruik van alle soorten pijnstillende
medicatie voor acute hoofdpijn (voornamelijk migraine en spanningshoofdpijn)
(Katsarava & Jensen, 2007). Bij de evolutie van een episodische naar een
chronische hoofdpijnvorm (in hoofdzaak migraine), wordt dikwijls een dagelijks
of bijna dagelijks overgebruik van hoofdpijnmedicatie geobserveerd (Katsarava
& Jensen, 2007). Bovendien blijkt dat dit overgebruik bij sommige patiënten
aanleiding kan geven tot de ontwikkeling van MOH (Rainero et al., 2006).
Wanneer acute hoofdpijnmedicatie op meer dan 10 dagen per maand
ingenomen wordt, dan is het risico op MOH 20 keer hoger dan wanneer die
medicatie slechts minder dan vijf dagen per maand ingenomen wordt.
8
Bovendien verdubbelt dat risico wanneer er gelijktijdig twee of meer soorten
medicatie wordt ingenomen (Katsarava & Jensen, 2007). Het fenomeen
‘ontwenningshoofdpijn’ kan een mogelijke verklaring bieden voor deze
belangrijke factor die bijdraagt tot het ontwikkelen of in stand houden van MOH.
Wanneer er een onthouding van medicatie plaats vindt, ontstaat er een
ontwenningshoofdpijn, wat bijgevolg leidt tot inname van meer medicatie. Dit
fenomeen kan aanleiding geven tot het verergeren van het hoofdpijnpatroon en
zo komt men in een vicieuze cirkel terecht (Dowson et al., 2005). Overgebruik
van medicatie kan ook in stand gehouden worden door bepaalde gedragingen
en psychische toestanden, bijvoorbeeld door angst voor hoofdpijn
(cefalgiafobie), anticiperende angst, obsessief gedrag van medicatie-inname,
psychologische afhankelijkheid van medicatie en door bepaalde
persoonlijkheidsstoornissen (voornamelijk Cluster B-
persoonlijkheidsstoornissen) (Saper, Hamel & Lake, 2005). Andere mogelijke
onderliggende factoren die worden vermeld in de literatuur zijn: psychiatrische
comorbiditeit (vooral borderline persoonlijkheidsstoornissen), afhankelijkheid
van psycho-actieve bestanddelen (inclusief nicotine en alcohol), familiale
voorgeschiedenis van middelenmisbruik en een lagere socio-economische
status (Calabresi & Cupini, 2005; Katsarava & Jensen, 2007; Lake, 2008).
Al bij al blijkt dat er nog maar weinig geweten is over onderliggende
mechanismen die kunnen leiden tot de ontwikkeling van Medication-overuse
headache. De manier van omgaan, of copen met de hoofdpijn, zoals ondermeer
de inname van medicatie, lijkt van primordiaal belang te zijn. In wat volgt wordt
het concept coping eerst gedefinieerd en theoretisch toegelicht vanuit een
dynamisch-motivationele visie, waarna de toepasbaarheid wordt getoond
binnen het domein van pijn. Vervolgens wordt die definiëring aangewend
binnen de problematiek van Medication-overuse headache, met als doel meer
inzicht te krijgen in de ontwikkeling ervan.
9
Coping Het concept ‘coping’ verwijst naar de manier waarop een individu omgaat
met problemen of stressvolle gebeurtenissen in zijn of haar leven. Alle
handelingen die een individu stelt om om te gaan met stressvolle ervaringen
worden samengevat in een bepaalde copingstijl die het individu hanteert
(Skinner, Edge, Altman & Sherwood, 2003). Coping werd in het verleden vaak
categoriaal benaderd. De copingstijlen die het meest voorkomen in de review
van Skinner et al. (2003) zijn: actieve versus passieve coping, emotiegerichte
versus probleemgerichte coping of vermijdende coping versus toenaderende
coping (Skinner et al., 2003). Actieve coping verwijst eerder naar het actief
aanpakken van het probleem, terwijl passieve coping verwijst naar het
vermijden van het probleem om zo weinig mogelijk met het probleem
geconfronteerd te worden. Deze twee copingstijlen kunnen worden vergeleken
met respectievelijk toenaderende en vermijdende coping. Individuen die een
probleemgerichte copingstijl hanteren, zullen hun probleem willen aanpakken
en naar oplossingen willen zoeken, terwijl individuen die een emotiegerichte
copingstijl hanteren, meer gericht zijn op de emoties die het gevolg zijn van het
probleem (Skinner et al., 2003).
Bovenstaande copingstrategieën leggen de klemtoon op het gedrag dat
iemand stelt. Skinner, Edge, Altman en Sherwood (2003) argumenteren dat
deze copingstrategieën te weinig rekening houden met het dynamische karakter
van coping. Coping is niet enkel vast te leggen in observeerbaar gedrag. Niet
enkel het gedrag van een individu moet in rekening worden gebracht, ook de
emoties en de doelen van individuen zijn belangrijk (Skinner et al., 2003). Een
model dat rekening houdt met het dynamische karakter van coping, is het ‘Dual
Process Model’ (Brandtstädter & Renner, 1990). Dit model werd oorspronkelijk
geformuleerd om een verklaring te bieden voor het feit dat de levenskwaliteit bij
ouderen vaak verbetert ondanks de verminderde mogelijkheden. Het Dual
Process Model onderscheidt twee copingprocessen: assimilatieve coping en
accommodatieve coping.
10
Elk individu streeft doelen na die centraal staan in het leven. Wanneer de
realisatie van een bepaald doel niet verloopt zoals het individu zich had
voorgesteld, ontstaat er een discrepantie tussen de actuele situatie en de
gewenste situatie. Het individu kan dan blijven streven om het doel alsnog te
realiseren en alle mogelijke middelen aanwenden om het doel te bereiken, of
obstakels verwijderen die een belemmering zouden kunnen vormen om het
doel te bereiken. Alle aandacht is gericht op de verwezenlijking van het doel. Dit
is een eerste manier om om te gaan met de discrepantie en wordt
geconceptualiseerd als assimilatieve coping (Brandtstädter & Rothermund,
2002). Het individu kan ook een tweede manier hanteren om met die
discrepantie om te gaan, namelijk accommodatieve coping. Accommodatie is
een fase die dikwijls voorafgegaan wordt door assimilatie. De overgang tussen
de twee fases wordt meestal gekenmerkt door het herhaaldelijk falen in de
pogingen om het doel te bereiken. Men voelt zich hulpeloos en depressief.
Enerzijds probeert men het doel vast te houden en anderzijds wordt het doel al
losgelaten. Uiteindelijk bereikt men de accommodatieve fase (Brandtstädter,
Wentura & Rothermund, 1999; Brandtstädter & Renner, 1990). Wanneer het
individu de accommodatieve fase bereikt, zal hij de (oorspronkelijk negatieve)
huidige situatie herbeoordelen en, in het besef dat het doel niet kan
verwezenlijkt worden, ook afstand doen van het vooropgestelde doel en
uiteindelijk het doel loslaten. Het aandachtsveld verruimt en is niet meer
uitsluitend op het doel gericht (Brandtstädter & Rothermund, 2002). Figuur 1
geeft schematisch de twee copingprocessen weer, namelijk assimilatie en
accommodatie (Brandtstädter & Renner, 1990).
11
Figuur 1: Assimilatieve en accommodatieve fases van coping, gerelateerd aan cognitieve en emotionele beoordelingen van de persoonlijke ontwikkeling (Brandstädter & Renner, 1990).
12
Coping bij pijn Dezelfde processen van assimilatie en accommodatie lijken ook
aanwezig te zijn wanneer mensen geconfronteerd worden met pijn (Logie et al.,
2006). Er ontstaat een discrepantie tussen leven met pijn (actuele situatie) en
leven zonder pijn (gewenste situatie). Initieel zal iedereen op zoek gaan naar
een oplossing voor het pijnprobleem. Wanneer een patiënt geconfronteerd
wordt met acute pijn, kan een assimilatieve copingstijl vruchtbare resultaten met
zich meebrengen. De patiënt gaat op zoek naar een oplossing voor zijn of haar
probleem, neemt eventueel acute medicatie en het probleem verdwijnt meestal
of wordt controleerbaar. Wanneer deze oplossing niet voorhanden is, kan men
blijven persisteren in het zoeken naar een oplossing voor het pijnprobleem. Dit
lijkt het geval te zijn bij chronische pijnpatiënten. Hun pijn is oncontroleerbaar
en kan meestal niet opgelost worden. Een herhaaldelijk falen in de zoektocht
naar een oplossing kan leiden tot gevoelens van hulpeloosheid en depressie.
Enerzijds blijven ze persisteren in het zoeken naar een oplossing en anderzijds
komen ze tot het besef dat het blijven zoeken naar een oplossing geen baat
heeft. Uiteindelijk kunnen ze terecht komen in de accommodatieve fase waarin
ze hun initiële situatie herevalueren en proberen om het oplossen van hun
pijnprobleem niet meer als prioriteit te zien (Logie et al., 2006).
Veel van deze chronische pijnpatiënten blijken echter de verkeerde weg
te kiezen en blijven dikwijls vastzitten in de assimilatieve fase (Eccleston &
Crombez, 2007; Logie et al., 2006). Eccleston & Crombez (2007) trachten dit
aan te tonen met het ‘model voor misgericht probleem oplossen’. Vaak komt
men in een ‘perseverance loop’ terecht. Persevereren is het blijven vastzitten in
hardnekkige assimilatieve tendensen. Wanneer alle aandacht gericht is op de
pijn en het oplossen van de pijn prioritair is, kan men gevoeliger worden voor
pijn. Men spreekt dan over hypervigilantie (Aldrich, Eccleston & Crombez, 2000;
Eccleston & Crombez, 2007). Figuur 2 geeft het ‘model voor misgericht
probleem oplossen’ van Eccleston en Crombez (2007) weer. Dit blijven
vastzitten gaat meestal gepaard met piekeren en catastrofale gedachten (De
Vlieger, Van den Bussche, Eccleston & Crombez, 2006b; Eccleston &
13
Crombez, 2007). Patiënten die catastroferen over hun pijn, blijken te volharden
in pogingen om hun pijnprobleem op te lossen, ondanks het feit dat ze er niet in
geloven dat hun pijn oplosbaar is (De Vlieger et al., 2006b). Ook hebben ze het
moeilijker om het pijnprobleem los te laten dan patiënten die minder
catastroferen (Van Damme, Crombez & Eccleston, 2004). In een vergelijkende
studie tussen patiënten met acute en chronische pijn, blijkt dat catastroferen
meer voorkomt bij chronische dan bij acute pijnpatiënten, alsook bij chronische
pijnpatiënten die assimilatieve copingstrategieën hanteren (Crombez,
Eccleston, Van Hamme & De Vlieger, 2008).
Figuur 2: Model voor misgericht probleem oplossen (Eccleston & Crombez, 2007).
Belangrijk om te komen tot de accommodatieve fase, is om de
‘perseverance loop’ te doorbreken en het oplossen van de pijn niet meer als
een kernprobleem te aanschouwen. Men moet het streven naar het
14
onbereikbare doel (dat van een pijnvrij leven) loslaten en proberen een
waardevol leven te leven in de aanwezigheid van pijn (Eccleston & Crombez,
2007). Men zou moeten proberen om een leven op te bouwen ondanks de pijn
en er tegelijkertijd zin en betekenis aan te geven (Logie et al., 2006).
Aanvaarding van het chronisch pijnprobleem lijkt deel uit te maken van
de accommodatieve respons. Aanvaarding houdt de bereidheid in om met de
pijn te leven, zonder verdere pogingen te ondernemen om de pijn te
verminderen en ondanks de pijn te streven naar een bevredigend leven
(McCracken, 1998; McCracken & Eccleston, 2003). Studies hebben
aangetoond dat het aanvaarden van chronische pijn volgende positieve
consequenties met zich meebrengt: een lagere rapportage van pijn, minder
pijngerelateerde angst en vermijding, minder depressie en invaliditeit, een
betere werkstatus, een betere mentale gezondheid, minder aandacht naar pijn,
meer engagement in betekenisvolle activiteiten, beter functioneren op
emotioneel, sociaal en lichamelijk vlak en minder gebruik van medicatie
(McCracken, 1998; McCracken & Eccleston, 2005; Viane, 2003; Viane et al.,
2004).
Medication-overuse headache en de rol van assimilatieve coping Binnen deze masterproef worden de processen van assimilatie en
accommodatie aangewend om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van
Medication-overuse headache. Wanneer men MOH in verband brengt met het
Dual Process Model van Brandstädter & Renner (1990), zou men hypothetisch
kunnen stellen dat patiënten die neigen naar een overgebruik van medicatie,
blijken vast te zitten in een vorm van assimilatieve coping. Terwijl patiënten die
niet neigen naar een overgebruik, eerder hun pijnprobleem blijken te
aanvaarden en de overgang kunnen maken naar accommodatieve coping.
Patiënten met Medication-overuse headache nemen meer medicatie, ondanks
hun toenemende hoofdpijnaanvallen. Vermoedelijk blijven ze op zoek gaan
naar een oplossing voor hun pijnprobleem en blijken ze te geloven dat die
15
oplossing het innemen van medicatie is. Hieronder worden vanuit dit kader een
aantal onderzoeksvragen geformuleerd, waarop met deze masterproef een
antwoord wordt gezocht.
Onderzoeksvragen De onderzoeksvragen kunnen onderverdeeld worden in twee luiken. Het
eerste luik bevat drie onderzoeksvragen. Binnen de eerste onderzoeksvraag
wordt nagaan of MOH-patiënten een hogere mate van assimilatie en een lagere
mate van accommodatie of aanvaarden vertonen in vergelijking met patiënten
met episodische migraine zonder overgebruik van medicatie. Binnen de tweede
onderzoeksvraag wordt onderzocht of de patiëntengroep met MOH een hogere
mate van catastroferen vertoont ten opzichte van de migrainepatiënten zonder
MOH. Een derde onderzoeksvraag gaat na of de mate van assimilatie een
voorspellende waarde heeft voor de mate van catastroferen, bovenop
demografische variabelen en bovenop pijnintensiteit en de duur van de pijn.
Binnen het tweede luik wordt gepeild naar het verschil in uitkomstmaten
tussen de beide onderzoeksgroepen. Er wordt verwacht dat patiënten met MOH
meer hinder ervaren bij het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten, meer
bezorgdheid uiten omtrent hun medicatiegebruik en meer angst en
depressiviteit vertonen in vergelijking met de groep migrainepatiënten zonder
MOH.
16
Onderzoeksmethode
Steekproef Patiënten werden gerekruteerd vanuit de hoofdpijnkliniek van een
Universitair Ziekenhuis. Inclusiecriteria van de studie waren: leeftijd van 18 jaar
of ouder, de Nederlandse taal beheersen en aan episodische migraine of
Medication-overuse headache lijden. Patiënten waarvan de diagnose
twijfelachtig was of waarbij men een mengvorm van hoofdpijnvarianten kon
diagnosticeren, werden geëxcludeerd uit het onderzoek. Alsook patiënten met
andere types van hoofdpijn, bijvoorbeeld clusterhoofdpijn of
spanningshoofdpijn, werden geëxcludeerd. Het onderzoek werd goedgekeurd
door het ethisch comité van het Universitair Ziekenhuis in Gent (zie bijlage 1).
In zijn totaliteit werden 490 vragenlijsten uitgedeeld, 159 werden
teruggezonden, wat een response rate geeft van 32%. Tien ingevulde
vragenlijsten werden geëxcludeerd. De reden hiervoor was dat de patiënten
geen episodische migraine of Medication-overuse headache bleken te hebben,
of omdat er onduidelijkheid was in verband met de diagnose. De definitieve
steekproef bestond uiteindelijk uit 149 deelnemers. De deelnemers uit deze
studie kunnen worden opgedeeld in 2 onderzoeksgroepen: enerzijds de
episodische migrainepatiënten en anderzijds de patiënten met Medication-
overuse headache of een voorgeschiedenis van MOH. Achtennegentig
deelnemers waren episodische migrainepatiënten (65.8%) en 51 deelnemers
hadden MOH op het moment van deelname of een voorgeschiedenis van MOH
(34.2%).
De groep episodische migrainepatiënten bestond uit 16 mannen (16.3%)
en 82 vrouwen (83.7%). De gemiddelde leeftijd van deze groep patiënten was
38.12 jaar (bereik = 17 – 68 jaar, SD = 12.3). Het grootste deel was gehuwd of
samenwonend (63.3%), 7.1% was gescheiden en 29.6% was ongehuwd.
Eenenzestig patiënten volgden hoger onderwijs (62.2%) en slechts 3
deelnemers met episodische migraine volgden lager onderwijs tot hun 12 jaar
17
(3.1%). Zes patiënten hadden als beroep huisvrouw of huisman (6.5%), 10
waren arbeider of arbeidster (10.8%), 39 patiënten waren bediende (41.9%), 5
hadden een vrij beroep (5.4%), 6 waren lid van een hoger kader (6.5%) en 27
patiënten hadden een ander beroep (29%). Het merendeel (89.5%) ontving
geen uitkering omwille van hun hoofdpijn. Bij 54 (60%) patiënten was de
hoofdpijn geleidelijk ontstaan en bij 36 (40%) was er een plotseling ontstaan
van de hoofdpijn. De gemiddelde duur van hun hoofdpijn was 167.55 maanden
(bereik = 3 – 660 maanden, SD = 123.45). Zestig patiënten (65.9%) hadden
betaald werk en 25 (33.8%) van de patiënten die werkten, zeiden dat hun werk
lichamelijk inspannend was.
De tweede onderzoeksgroep, de patiënten met MOH of een
voorgeschiedenis van MOH, bestond uit 9 mannen (17.6%) en 42 vrouwen
(82.4%). Hun gemiddelde leeftijd was 46.24 jaar (bereik = 23 – 75 jaar, SD =
10.44). Veertig patiënten (80%) waren gehuwd of samenwonend, 12% was
ongehuwd en 8% gescheiden. Het merendeel van de patiënten volgde hoger
onderwijs (46%) en 4% van de patiënten volgden lager onderwijs tot hun 12
jaar. Zeven patiënten (14%) waren huisman of huisvrouw, 12 (24%) waren
arbeider of arbeidster, 21 (42%) waren bediende, 1 deelnemer had een vrij
beroep (2%), 3 (6%) patiënten waren lid van een hoger kader en 6 (12%)
hadden een ander beroep. Ook in deze onderzoeksgroep ontving het grootste
gedeelte (75.7%) van de patiënten geen uitkering omwille van hun hoofdpijn en
gaven de meeste patiënten (79.6%) een geleidelijk ontstaan van de hoofdpijn
weer. De gemiddelde duur van de hoofdpijn van deze patiëntengroep was
246.51 maanden (bereik = 14 – 600 maanden, SD = 146.30). Dertig patiënten
(63.8%) hadden betaald werk en 39.4% van de mensen die werkten, gaf aan
dat hun werk lichamelijk inspannend was.
Onderzoeksdesign Dit onderzoek heeft een niet-experimenteel crossectioneel
onderzoeksdesign. De patiënten worden op een bepaald moment in de tijd
18
bevraagd en de variabelen worden slechts op één tijdstip onderzocht. Het
betreft een convenience sample waarbij de geschikte patiënten aangesproken
worden en anderen geëxcludeerd worden. De subjecten uit de beide
onderzoeksgroepen zijn niet dezelfde personen maar patiënten met enerzijds
episodische migraine en anderzijds met Medication-overuse headache.
Meetinstrumenten Voor dit onderzoek werden een aantal vragenlijsten afgenomen die
verschillende constructen proberen te meten. In de algemene vragenlijst werd
er gevraagd naar demografische gegevens van de patiënten (zie bijlage 2).
Alsook werd er gevraagd naar de frequentie van inname van medicatie en de
soorten medicatie. De patiënten werden verwacht om variabelen als het
geslacht, de leeftijd, de burgerlijke staat, de opleiding, al of niet werkend, het
beroep, de duur en het ontstaan van de hoofdpijn en de diagnose te
beantwoorden. De patiënten werden ook gevraagd een patiëntenagenda bij te
houden. Dit is een maandkalender om aan te geven wanneer hun hoofdpijn
optreedt, alsook de ernst ervan en de medicatie die ze hiervoor innemen. De
ernst van de pijn wordt gescoord van 0 tot 10 (0 is geen pijn, 10 is de ergste pijn
die ze ooit gehad hebben). Wanneer een migraineaanval voorkomt, duiden ze
dit aan met de letter M, een hoofdpijnaanval tussen de migraineaanvallen krijgt
de letter H en wanneer ze dit behandeld hebben met medicatie, moeten ze er
de letter X bij noteren. Eventueel kan een afzonderlijk lijstje aangelegd worden
van de ingenomen medicatie en de dosis. Vrouwen moeten ook de eerste dag
van hun menstruatieperiode invullen met de letter O. Vervolgens werden
volgende constructen bevraagd: de ervaren hinder, gevoelens van angst en
depressiviteit, de mate van catastroferen, assimilatieve en accommodatieve
responsen op pijn, de bezorgdheid omtrent het medicatiegebruik en
ziektecognities. Deze constructen worden hieronder verder verduidelijkt.
De hinder die patiënten ervaren door de pijn tijdens dagdagelijkse
bezigheden en vrijetijdsbestedingen, werd bevraagd in de Migraine Disability
19
Assessment Questionnaire (MIDAS; Stewart et al., 1999) (Zie bijlage 3). Deze
lijst bevat 5 vragen. Er wordt gevraagd naar het aantal dagen (tijdens de
afgelopen 3 maanden) dat de patiënten afwezig waren op werk of school en op
familiale of sociale activiteiten, het aantal dagen dat de patiënten geen
huishoudelijk werk konden verrichten wegens de hoofdpijn en het aantal dagen
dat de productiviteit met de helft of meer verminderd was door de hoofdpijn. Het
aantal dagen wordt opgeteld en de totaalscore wordt onderverdeeld in vier
klassen. MIDAS I (score van 0 tot 5 dagen) geeft weinig tot geen hinder weer,
MIDAS II (score van 6 tot 10 dagen) geeft een lichte hinder weer, MIDAS III
(score van11 tot 20) geeft een gemiddelde hinder weer en MIDAS IV (score
hoger dan 20) geeft een ernstige hinder weer (Lipton, Stewart, Sawyer &
Edmeads, 2001). Binnen deze vragenlijst worden ook de pijnfrequentie en
pijnintensiteit bevraagd. ‘Hoeveel dagen tijdens de laatste 3 maanden had u
hoofdpijn?’ vraagt naar de pijnfrequentie en ‘Op een schaal van 0 tot 10, hoe
pijnlijk was de hoofdpijn gemiddeld?’ polst naar de pijnintensiteit. De interne
consistentie werd op basis van onderzoek aangetoond. Cronbach’s alpha
varieert tussen .73 en .76 (Stewart et al., 1999). De validiteit werd aangetoond
aan de hand van een vergelijkende studie tussen items uit de MIDAS vragenlijst
en gelijkwaardige metingen uit dagboeken (Stewart et al., 2000).
Angst en depressie werden gemeten met de Hospital Anxiety and
Depression Scale (HADS; Spinhoven, Ormel, Sloekers, Kempen, Speckens &
Van Hemert, 1997) (Zie bijlage 4). De HADS bevraagt hoe de patiënten zich
gedurende de laatste week gevoeld hebben. Deze vragenlijst bevat 14
meerkeuzevragen waarbij er telkens 4 mogelijke antwoorden kunnen ingevuld
worden. De HADS is onderverdeeld in 2 subschalen, die de mate van angst (“Ik
krijg een soort angstgevoel alsof er elk moment iets vreselijks zal gebeuren”)
ofwel de mate van depressie (“Het interesseert me niet hoe ik er uit zie”) meten.
Elk van de subschalen bevat 7 vragen. Per vraag is score 0 tot en met 3
mogelijk. De totaalscore van de beide subschalen kan variëren tussen 0 en 21.
Een score 0 tot 7 duidt op een normale gemoedstoestand, een score hoger dan
11 wijst op de aanwezigheid van een mogelijke stoornis van de
20
gemoedstoestand en een score tussen 8 en 10 geeft een suggestieve
aanwezigheid van een mogelijke stoornis van de gemoedstoestand weer
(Snaith, 2003). De betrouwbaarheid van de schalen wordt aan de hand van
Chronbach’s alpha (waarden tussen .73 en .85) aangetoond (Mykletun, Stordal
& Dahl, 2001). De test-hertest Pearsons correlatiecoëfficiënten zijn significant (p
<.001). Voor de subschaal voor angst bedraagt dit .89, voor de subschaal
depressie .86 en voor de totale schaal .91 (Spinhoven et al., 1997).
De gedachten en gevoelens bij een pijnervaring werden bevraagd in de
vertaling van de Pain Catastrophizing Scale (PCS-DV; Crombez & Vlaeyen,
1996) (Zie bijlage 5). Dertien beweringen beschrijven verschillende gedachten
en gevoelens die mogelijk met pijn te maken hebben. De patiënten kunnen de
beweringen beantwoorden aan de hand van een vijfpuntenschaal. Bijvoorbeeld:
“Als ik pijn heb, vraag ik mij voortdurend af of de pijn wel zal ophouden.” “Als ik
pijn heb, is er niets dat ik kan doen om die intensiteit van de pijn te
verminderen.” Score 0 duidt op ‘helemaal niet’, score 1 op ‘in lichte mate’, score
2 op ‘in zekere mate’, score 3 op ‘in grote mate’ en score 4 op ‘altijd’. De interne
consistentie van de PCS wordt aangetoond. Waarden van Chronbach’s alpha
variëren tussen .60 en .87 (Sullivan, Bishop & Pivik, 1995). De waarden van de
Nederlandstalige versie van de schaal (PCS-DV) variëren tussen .85 en .91
(Van Damme, Crombez, Bijttebier, Goubert & Van Houdenhove, 2002).
Assimilatieve en accommodatieve responsen op pijn werden gemeten
met de Pain Solutions Questionnaire (PaSol; De Vlieger et al., 2006b) (Zie
bijlage 6). De patiënten moeten 14 uitspraken beantwoorden aan de hand van
een zevenpuntenschaal. Score 0 wijst op ‘helemaal niet van toepassing’ en
score 6 wijst op ‘helemaal van toepassing’. Ze worden gevraagd om in te vullen
in welke mate de uitspraken voor hen van toepassing waren gedurende de
afgelopen 4 weken. De 14 uitspraken worden verdeeld over 4 subschalen. Vier
items behoren tot de Solving Pain scale (“Ik blijf zoeken naar manieren om mijn
pijn onder controle te krijgen”), vijf items behoren tot de Meaningfulness of Life
Despite Pain scale (“De pijn krijgt me niet klein”), drie items behoren tot de
21
Acceptance of the Insolubility of Pain scale (“Ik kan er mee leven dat er geen
oplossing is voor mijn pijn”) en 2 items behoren tot de Belief in a Solution scale
(“Ik ben ervan overtuigd dat er een behandeling voor mijn pijn bestaat”). De
subschalen vertonen een goede interne consistentie (Chronbach’s alpha
varieert tussen .78 en .86). Ook een goede validiteit werd aangetoond (De
Vlieger et al., 2006b). Binnen dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een
totaalscore assimilatie. Deze totaalscore wordt berekend aan de hand van de 3
subschalen ‘Solving Pain scale’, ‘Meaningfulness of Life Despite Pain scale’ en
‘Acceptance of the Insolubility of Pain scale’. Deze laatste 2 subschalen worden
omgekeerd gescoord, want deze subschalen bevragen de mate van
accommodatie.
De attitudes en zorgen bij de patiënten betreffende hun pijnmedicatie,
werden nagegaan met behulp van de Pain Medication Attitude Questionnaire
(PMAQ; McCracken, Hoskins & Eccleston, 2006) (Zie bijlage 7). De patiënten
worden gevraagd om zevenenveertig uitspraken te beoordelen aan de hand
van een zespuntenschaal. Bijvoorbeeld: “Ik ben bezorgd om verslaafd te
worden aan mijn pijnmedicatie.” Score 0 = nooit, 1 = bijna nooit, 2 = zelden, 3 =
soms, 4 = bijna altijd en 5 = altijd. De vragenlijst beoordeelt 7 gebieden
betreffende de patiënten hun bezorgdheid. Het eerste gebied ‘Verslaving’ bevat
5 items en gaat na of de patiënten al dan niet bezorgd zijn om verslaafd te
worden aan de medicatie (“Ik vrees dat ik een verslaafde aan het worden
ben.”). Het tweede gebied ‘Nood aan medicatie’ bevat 8 items en bepaalt de
nood aan de pijnmedicatie (“Ik wil mijn pijnmedicatie vaker innemen dan
voorgeschreven.”). Ten derde omschrijft het gebied ‘Kritiek uit de omgeving’ de
ervaringen die patiënten hebben van hoe de omgeving over hen denkt (“Ik ben
bezorgd wat anderen denken over mijn gebruik van pijnmedicatie.”). Dit gebied
bevat eveneens 8 items. Het vierde gebied ‘Bijwerkingen’ bevat 7 items en
bepaalt de bezorgdheid die patiënten hebben over mogelijke bijwerkingen (“Ik
heb overwogen het innemen van mijn pijnmedicatie te stoppen omwille van de
bijwerkingen.”). Als vijfde is er het gebied ‘Tolerantie’ en zegt iets over de
tolerantie met betrekking tot de medicatie (“Ik moet mijn gebruik van
22
pijnmedicatie beperken in geval mijn pijn in de toekomst verergert.”). Dit gebied
bevat 6 items. Het voorlaatste gebied geeft het wantrouwen in de artsen weer
(“Ik voel me tevreden over de informatie die mijn arts me geeft over
medicatie.”). Ten laatste is er het gebied ‘Ontwenningsverschijnselen’ die de
opvattingen over ontwenningsverschijnselen weergeeft (“Ik ben bezorgd dat ik
enkele ontwenningsverschijnselen zal ervaren wanneer ik stop met mijn
medicatie.”). De laatste twee gebieden bevatten respectievelijk 7 en 6 items.
Interne consistentie varieert van α = .77 tot .85 met een gemiddelde van .83.
Intercorrelaties tussen schalen tonen aan dat de domeinen ‘verslaving’, ‘kritiek
uit de omgeving’, ‘bijwerkingen’, ‘tolerantie’ en ‘ontwenningsverschijnselen’
significant positief gecorreleerd waren aan andere gelijkwaardige schalen in het
onderzoek (McCracken et al., 2006).
Cognities en attitudes die patiënten hebben met betrekking tot hun
ziekte, werden bevraagd in de Ziekte-Cognitie-lijst (ZCL; Evers, Kraaimaat, Van
Lankveld, Jacobs & Bijlsma, 1998) (Zie bijlage 8). De patiënten moeten bepalen
in welke mate ze het eens zijn met 18 stellingen. Score 1 = niet mee eens,
score 2 = een beetje mee eens, 3 = in sterke mate mee eens en 4 = helemaal
mee eens. De ZCL bevat drie subschalen, waarvan elk 6 items. Een eerste
subschaal ‘hulpeloosheid’ bepaalt de mate waarin een patiënt zich hulpeloos
voelt door zijn of haar ziekte (“Door mijn ziekte voel ik mij vaak hulpeloos”). Een
tweede subschaal ‘acceptatie’ bepaalt de mate waarin een patiënt zijn of haar
ziekte heeft leren aanvaarden (“Ik heb de beperkingen van mijn ziekte leren
aanvaarden.”). En een laatste subschaal ‘ziektevoordelen’ gaat na in welke
mate de patiënt een positieve betekenis aan zijn of haar ziekte geeft (“Achteraf
gezien, hebben er door mijn ziekte ook positieve veranderingen in mijn leven
plaats gevonden.”). Waarden van Chronbach’s alpha tussen .84 en .91
illustreren een goede interne consistentie voor alle schalen en Pearsons
correlatiecoëfficiënten illustreren een hoge test-hertest betrouwbaarheid (Evers,
Kraaimaat, van Lankvel, Jongen, Jacobs & Bijlsma, 2001).
23
Procedure De patiënten met migraine of Medication-overuse headache die in
behandeling zijn bij de artsen verbonden aan de hoofdpijnkliniek van het
Universitair Ziekenhuis in Gent, alsook nieuwe hoofdpijnpatiënten, werden
aangesproken door hun arts omtrent het vrijwillige onderzoek (zie bijlage 9).
Nadat ze hun akkoord hadden verklaard, werd hen gevraagd een informed
consent te ondertekenen (zie bijlage 10). Hierna werd hen een vragenlijstbundel
meegegeven die ze thuis op eigen tempo konden invullen. Er werd hen
gevraagd de bundel ingevuld terug te sturen in een voorgefrankeerde
enveloppe die hen werd meegegeven.
Statistische analyse In een descriptieve analyse worden de gemiddelden en
standaarddeviaties van de onderzoekspopulatie vergeleken met die van
patiëntenpopulaties in andere studies. Aan de hand van t-toetsen voor
onafhankelijke variabelen worden de 2 onderzoeksgroepen, episodische
migrainepatiënten en patiënten met Medication-overuse headache of met een
voorgeschiedenis van MOH, vergeleken op een aantal variabelen. De
correlationele analyse laat toe om verbanden te meten tussen een aantal
schalen en subschalen. Ook worden voor deze schalen en subschalen
betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd aan de hand van Cronbach’s alpha. Tot
slot wordt aan de hand van een hiërarchische multiple regressie analyse
onderzocht of de mate van assimilatie een voorspellende waarde heeft voor de
mate van catastroferen, bovenop demografische variabelen en bovenop
pijnintensiteit en de duur van de pijn. Deze analyses worden uitgevoerd in het
statistisch softwareprogramma SPSS 15.
24
Resultaten
Descriptieve analyses Binnen deze analyses worden de gemiddelde waarden en
standaarddeviaties van de totale onderzoeksgroep vergeleken met de waarden
van onderzoeksgroepen uit andere studies. Tabel 1 geeft op een overzichtelijke
manier de descriptieve gegevens van de schalen en subschalen voor de totale
onderzoeksgroep weer.
Tabel 1: gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) van de (sub)schalen voor de totale onderzoeksgroep M SD
Coping (PaSol) - Solving Pain Scale 20.36 4.07 - Meaningfulness of Life Despite Pain Scale 21.37 7.02 - Belief in a Solution Scale 8.07 3.29 - Acceptance of Insolubility of Pain Scale 8.36 4.86
Ervaren hinder (MIDAS) 35.30 42.66
Angst (HADS) 7.93 4.56 Depressie (HADS) 6.67 4.14
Bezorgdheid omtrent medicatiegebruik (PMAQ) - Verslaving 9.66 7.13 - Nood aan medicatie 21.10 7.17 - Kritiek uit de omgeving 11.15 7.51 - Bijwerkingen 15.18 7.19 - Tolerantie 14.55 7.33 - Wantrouwen in artsen 6.06 4.29 - Ontwenningsverschijnselen 9.95 7.54
Catastroferen (PCS-DV) 26.49 10.94
Noot. PaSol = Pain Solutions Questonnaire, MIDAS = Migraine Disability Assessment Questionnaire, HADS = Hospital Anxiety and Depression Scale, PMAQ = Pain Medication Attitude Questionnaire, PCS-DV = Pain Catastrophizing Scale – Dutch Version, ZCL = Ziekte Cognitie Lijst.
25
De assimilatieve en accommodatieve responsen op pijn van de totale
onderzoeksgroep werden vergeleken met die van een groep chronische
pijnpatiënten (De Vlieger et al., 2006b). Het gemiddelde van deze normgroep
voor de subschaal Solving Pain is 17.92 (SD = 5.09). Het gemiddelde van de
onderzoeksgroep is hoger dan deze van de normgroep (M = 20.36, SD = 4.07, t
(147) = 7.30, p < .001). De episodische migrainepatiënten en patiënten met
MOH verschillen niet van de normgroep op de subschaal Meaningfulness of
Life Despite Pain. Het gemiddelde van de normgroep is 20.48 (SD = 5.7) en het
gemiddelde van de onderzoeksgroep is 21.37 (SD = 7.02, t (148) = 1.54, p =
.13). Het gemiddelde van de subschaal Belief in a Solution is 6.07 (SD = 3.40).
De onderzoeksgroep gelooft gemiddeld meer in een oplossing dan de
normgroep (M = 8.07, SD = 3.29, t (146) = 7.39, p < .001). Het gemiddelde van
de subschaal Acceptance of Insolubility of Pain is 9.59 (SD = 4.38). De
onderzoeksgroep accepteert gemiddeld minder dan de normgroep dat er geen
oplossing is voor de pijn (M = 8.36, SD = 4.86, t (144) = -3.05, p < .01). De
onderzoeksgroep probeert gemiddeld meer een oplossing te zoeken voor de
pijn en gelooft ook meer dat er een oplossing bestaat dan de chronische
pijnpatiënten. Alsook geloven ze minder dat de pijn onoplosbaar is.
De mate van de hinder werd vergeleken met een groep patiënten die aan
migraine lijdt (Stewart et al., 1999). Het gemiddelde van deze normgroep is
19.50. De onderzoekgroep ervaart significant meer hinder door de pijn dan de
normgroep (M = 35.30, SD = 42.66, t (123) = 4.13, p < .001).
De mate van angst en depressie werd vergeleken met een groep
chronische pijnpatiënten (Mead, Theadom, Byron & Dupont, 2007) De
onderzoeksgroep ervaart meer gevoelens van angst dan de normgroep. Het
gemiddelde van de normgroep is 9.96 (SD = 4.92) en het gemiddelde van de
onderzoeksgroep is 7.93 (SD = 4.56, t (148) = -5.45, p < .001). Ook ervaart de
onderzoeksgroep meer gevoelens van depressiviteit dan de normgroep. Het
gemiddelde van de groep chronische pijnpatiënten is 7.65 (SD = 3.95) en het
26
gemiddelde van de onderzoeksgroep bedraagt 6.67 (SD = 4.14, t (147) = -2.87,
p < .01).
De mate waarin de patiënten zich zorgen maken betreffende hun
pijnmedicatie en de subschalen van de Pain Medication Attitude Questionnaire
(PMAQ), werden vergeleken met een normgroep, meerbepaald met een groep
chronische pijnpatiënten (McCracken et al., 2006). De onderzoeksgroep maakt
zich significant meer zorgen om verslaafd te worden aan de medicatie dan de
normgroep, alsook om eventuele bijwerkingen te ontwikkelen. Het gemiddelde
van de normgroep op de subschaal ‘verslaving’ is 7.05 (SD = 6.65) en het
gemiddelde van de onderzoeksgroep bedraagt 9.66 (SD = 7.13, t (148) = 4.46,
p < .001). Het gemiddelde van de normgroep op de subschaal ‘bijwerkingen’ is
13.79 (SD = 8.82) en van de onderzoeksgroep bedraagt het gemiddelde 15.18
(SD = 7.19, t (147) = 2.36, p < .05). Ook op de subschalen ‘kritiek uit de
omgeving’ en ‘tolerantie’ scoort de onderzoeksgroep gemiddeld hoger dan de
groep chronische pijnpatiënten uit het onderzoek van McCracken, et al. (2006),
wat impliceert dat ze zich meer zorgen maken over wat de omgeving over hun
medicatiegebruik denkt, alsook over de mogelijke tolerantie voor medicatie. Het
gemiddelde van de normgroep op de subschaal ‘kritiek uit de omgeving’
bedraagt 8.32 (SD = 7.92) en van de onderzoeksgroep 11.15 (SD = 7.51, t
(148) = 4.61, p < .001). Het gemiddelde van de normgroep op de subschaal
‘tolerantie’ bedraagt 13.08 (SD = 7.38) en het gemiddelde van de
onderzoeksgroep is 14.55 (SD = 7.33, t (144) = 2.42, p < .01). De patiënten met
episodische migraine en de patiënten met Medication-overuse headache of een
voorgeschiedenis van MOH, hebben gemiddeld minder nood aan medicatie en
minder wantrouwen in artsen dan de normgroep. Het gemiddelde van deze
normgroep op de subschaal ‘nood aan medicatie’ bedraagt 22.48 (SD = 9.28)
en van de onderzoeksgroep bedraagt het 21.10 (SD = 7.17, t (148) = -2.35, p <
.05). Het gemiddelde van de normgroep op de subschaal ‘wantrouwen in
artsen’ is 9.1 (SD = 7.84) en dat van de onderzoeksgroep bedraagt 6.06 (SD =
4.29, t (144) = -8.52, p < .001). Voor de subschaal ‘ontwenningsverschijnselen’
was er geen significant verschil tussen het gemiddelde van de normgroep (M =
27
10.8, SD = 8.16) en dat van de onderzoeksgroep (M = 9.95, SD = 7.54, t (144)
= -1.35, p = .09).
In het onderzoek van Van Damme, et al. (2002) wordt er naar de
gedachten en gevoelens bij chronische lage rugpijnpatiënten gevraagd. De
mate van catastrofale gedachten van deze groep patiënten werd vergeleken
met de onderzoeksgroep. Het gemiddelde van de groep chronische lage
rugpijnpatiënten bedraagt 21.99 (SD = 9.31). De onderzoeksgroep scoort
significant hoger op de Pain Catastrophizing Scale (PCS-DV) dan de
normgroep (M = 26.49, SD = 10.94, t (147) = 5.01, p < .001). De episodische
migrainepatiënten en patiënten met MOH hebben gemiddeld meer catastrofale
gedachten dan de chronische lage rugpijnpatiënten.
Correlationele analyses Correlationele analyses worden uitgevoerd om verbanden te
meten tussen de verschillende schalen en subschalen, dit aan de hand van
Pearson correlatiecoëfficiënten (r). Cronbach’s α wordt gerapporteerd om de
interne consistentie van de verschillende (sub)schalen weer te geven. Deze
analyses worden tweemaal uitgevoerd, zowel voor de onderzoeksgroep
episodische migrainepatiënten zonder overgebruik van medicatie als voor de
onderzoeksgroep patiënten met Medication-overuse headache. Dit omdat er
verwacht werd dat er voor de beide onderzoeksgroepen andere verbanden
tussen de schalen mogelijk waren.
Voor de eerste onderzoeksgroep, met name de patiënten met
episodische migraine, hebben de meeste schalen of subschalen een goede
interne consistentie. De Crohbach’s α-waarden variëren tussen .70 en .90. De
schalen voor de hinder die patiënten ervaren (MIDAS), de nood aan medicatie
(PMAQ) en wantrouwen in artsen (PMAQ) hebben een minder goede
betrouwbaarheid. De α-waarde voor de hinder die de patiënten ervaren
(MIDAS) is eerder zwak (α = .35). Voor de nood aan medicatie (PMAQ) en
28
wantrouwen in artsen (PMAQ) kunnen de waarden als matig beschouwd
worden. Cronbach’s alpha voor deze schalen zijn respectievelijk .66 en .65.
De correlationele analyses voor deze patiëntengroep tonen zoals
verwacht een positief verband aan tussen de mate van assimilatie (PaSol) en
het catastroferen (PCS-DV) (r = .59, p < .001) en een negatief verband tussen
de mate van assimilatie (PaSol) en het aanvaarden (ZCL) (r = -.70, p < .001).
Dit toont aan dat hoe hoger men scoort op de mate van assimilatie, hoe meer
men catastrofeert en hoe minder men de ziekte aanvaardt. De mate van
aanvaarden (ZCL) is met alle andere schalen negatief gecorreleerd. Hoe
makkelijker iemand zijn/haar ziekte aanvaardt (ZCL), hoe minder bezorgd hij/zij
is omtrent de medicatie (PMAQ) (rverslaving = -.27, p < .01; rnood aan medicatie = -.29, p
< .01; rkritiek uit de omgeving = -.40, p < .001; rbijwerkingen = -.30, p < .01; rtolerantie = -.40,
p < .001; rwantrouwen in artsen = -.38, p < .001; rontwenningsverschijnselen = -.40, p < .001),
hoe minder gevoelens van angst (HADS) (r = -.32, p < .01) en depressiviteit
(HADS) (r = -.36, p < .001) hij/zij vertoont, hoe minder hinder hij/zij ervaart
(MIDAS) (r = -.41, p < .001) en hoe minder catastrofale gedachten hij/zij heeft
(PCS-DV) (r = -.45, p < .001). Opmerkelijk is dat er geen significant verband
bestaat tussen de mate van assimilatie (PaSol) en de hinder die men ervaart
(MIDAS) (r = .16, p = .16).
Cronbach’s alpha voor de schalen en subschalen binnen de tweede
onderzoeksgroep, meerbepaald voor de MOH-patiënten, varieert tussen .65 en
.90. De meeste schalen hebben een goede betrouwbaarheid, behalve de
subschaal voor de nood aan medicatie (PMAQ), met een α-waarde van .65.
Opmerkelijk in de correlationele analyses voor de groep patiënten met
Medication-overuse headache, is dat de subschaal ‘nood aan medicatie’
(PMAQ) slechts een significant verband vertoont met de subschaal ‘verslaving’
(PMAQ), de subschaal ‘tolerantie’ (PMAQ) en de subschaal
‘ontwenningsverschijnselen’ (PMAQ). Deze schalen zijn telkens positief
29
gecorreleerd aan de subschaal ‘nood aan medicatie’ (PMAQ) (rverslaving = .57, p
< .001; rtolerantie = .33, p < .05; rontwenningsverschijnselen = .64, p < .001).
De mate van assimilatie (PaSol) is zoals verwacht positief gecorreleerd
met gevoelens van angst (HADS), depressiviteit (HADS) en de mate van
catastroferen (PCS-DV) en negatief gecorreleerd met de mate van aanvaarden
(ZCL). Hoe hoger iemand scoort op de totaalscore assimilatie, hoe meer
gevoelens van angst (r = .38, p < .01) en depressiviteit (r = .36, p < .05) en
catastrofale gedachten (r = .37, p < .05) iemand ervaart en hoe minder iemand
zijn/haar ziekte kan aanvaarden (r = -.51, p < .001). In tegenstelling tot wat er
verwacht werd, is er geen significant verband tussen de mate van assimilatie
(PaSol) en de hinder die iemand ervaart (MIDAS) (r = .21, p = .20), noch tussen
de mate van assimilatie (PaSol) en de bezorgdheid omtrent de medicatie
(PMAQ) (rverslaving = .17, p = .23; rnood aan medicatie = .07, p = .63; rkritiek uit de omgeving =
.15, p = .30; rbijwerkingen = -.13, p = .37; rtolerantie = .20, p = .18; rwantrouwen in artsen =
.09, p = .54; rontwenningsverschijnselen = .25, p = .08). Ook op te merken is dat er geen
verband bestaat tussen de mate van catastroferen (PCS-DV) en de mate van
aanvaarden (ZCL) (r = -.24, p = .10). Tabel 2 geeft de correlationele analyses
voor de episodische migrainepatiënten weer, tabel 3 voor de patiënten met
Medication-overuse headache.
30
Tabel 2: interne consistentie (Cronbach's α), aantal subjecten (N) en Pearson correlatiecoëfficiënten (r) voor de subschalen verslaving, nood aan medicatie, gedachten van de omgeving, bijwerkingen, tolerantie voor medicatie, wantrouwen in artsen, ontwenningsverschijnselen, voor de subschalen depressie en angst, voor de subschaal pijnintensiteit, alsook voor de schalen hinder, aanvaarden, catastroferen en totaalscore assimilatie, voor de patiënten met episodische migraine.
Schaal α N 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
1. Verslaving (PMAQ) .88 96 1 .44*** .53*** .57*** .65*** .37*** .70*** .11 .07 .26* .29** -.27** .21* .29**
2. Nood aan medicatie (PMAQ) .66 93 - 1 .35*** .35*** .54*** .21* .48*** .25* .14 .29** .36*** -.29** .40*** .31**
3. Kritiek uit de omgeving (PMAQ) .86 94 - - 1 .40*** .44*** .40*** .31** .11 .02 .32** .32** -.40*** .22* .41***
4. Bijwerkingen (PMAQ) .82 90 - - - 1 .64*** .38*** .49*** .03 .07 .22* .23* -.30** .11 .25*
5. Tolerantie (PMAQ) .82 93 - - - - 1 .41*** .58*** .12 .18 .15 .33** -.40*** .32** .37***
6. Wantrouwen in artsen (PMAQ) .65 93 - - - - - 1 .33** .24* .08 .33** .30** -.38*** .26** .31**
7. Ontwenningsverschijnselen (PMAQ) .83 86 - - - - - - 1 .22* .19 .30** .29** -.40*** .37*** .35**
8. Hinder (MIDAS) .35 77 - - - - - - - 1 .04 .40** .37** -.41*** .26* .16
9. Pijnintensiteit (MIDAS) - 96 - - - - - - - - 1 -.01 .11 -.13 .33** .17
10. Depressie (HADS) .79 96 - - - - - - - - - 1 .64*** -.36*** .29** .35**
11. Angst (HADS) .84 97 - - - - - - - - - - 1 -.32** .40*** .26**
12. Aanvaarden (ZCL) .90 95 - - - - - - - - - - - 1 -.45*** -.70***
13. Catastroferen (PCS) .90 96 - - - - - - - - - - - - 1 .59***
14. Totaalscore assimilatie (PaSol) .77 94 - - - - - - - - - - - - - 1
Noot. PMAQ = Pain Medication Attitude Questionnaire; MIDAS = Migraine Disability Assessment Questionnaire; HADS = Hospital Anxiety and Depression Scale; ZCL = Ziekte Cognitie Lijst; PCS-DV = Pain Catastrophizing Scale - Dutch Version; PaSol = Pain Solutions Questionnaire. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001
31
Tabel 3: interne consistentie (Cronbach's α), aantal subjecten (N) en Pearson correlatiecoëfficiënten (r) voor de subschalen verslaving, nood aan medicatie, gedachten van de omgeving, bijwerkingen, tolerantie voor medicatie, wantrouwen in artsen, ontwenningsverschijnselen, voor de subschalen depressie en angst, voor de subschaal pijnintensiteit, alsook voor de schalen, hinder, aanvaarden, catastroferen en totaalscore assimilatie, voor de patiënten met Medication-overuse headache.
Schaal α N 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
1. Verslaving (PMAQ) .87 49 1 .57*** .52*** .49*** .48*** .01 .68*** -.11 -.26 .18 .21 -.28 .11 .17
2. Nood aan medicatie (PMAQ) .65 44 - 1 .20 .16 .33* -.01 .64*** .04 .32* .15 .17 -.15 .25 .07
3. Kritiek uit de omgeving (PMAQ) .70 47 - - 1 .36* .45** .37** .35* .15 .-05 .30* .37** -.45** .21 .15
4. Bijwerkingen (PMAQ) .74 47 - - - 1 .37** .09 .34* .04 -.21 .10 .19 -.03 .04 -.13
5. Tolerantie (PMAQ) .88 46 - - - - 1 .03 .54*** .20 -.05 .22 .23 -.30* .40** .20
6. Wantrouwen in artsen (PMAQ) .70 47 - - - - - 1 -.07 .07 -.18 .29* .26 -.24 -.01 .09
7. Ontwenningsverschijnselen (PMAQ) .81 47 - - - - - - 1 .09 -.24 .16 .28* -.26 .29* .25
8. Hinder (MIDAS) .79 38 - - - - - - - 1 .36* .18 .34* -.04 .36* .21
9. Pijnintensiteit (MIDAS) - 47 - - - - - - - - 1 .22 .00 .08 .25 .04
10. Depressie (HADS) .76 48 - - - - - - - - - 1 .51*** -.35* .41** .36*
11. Angst (HADS) .84 50 - - - - - - - - - - 1 -.34* .50*** .38**
12. Aanvaarden (ZCL) .90 48 - - - - - - - - - - - 1 -.24 -.51***
13. Catastroferen (PCS) .90 49 - - - - - - - - - - - - 1 .37**
14. Totaalscore assimilatie (PaSol) .74 49 - - - - - - - - - - - - - 1
Noot. PMAQ = Pain Medication Attitude Questionnaire; MIDAS = Migraine Disability Assessment Questionnaire; HADS = Hospital Anxiety and Depression Scale; ZCL = Ziekte Cognitie Lijst; PCS-DV = Pain Catastrophizing Scale - Dutch Version; PaSol = Pain Solutions Questionnaire. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001
32
t-toetsen voor onafhankelijke steekproeven Aan de hand van t-toetsen voor onafhankelijke steekproeven worden
verschillen in variabelen onderzocht tussen de onderzoeksgroep met
episodische migraine en de onderzoeksgroep met Medication-overuse
headache.
Binnen het eerste luik van de onderzoeksvragen wordt nagegaan of
MOH-patiënten een hogere mate van assimilatie en een lagere mate van
accommodatie of aanvaarden vertonen in vergelijking met patiënten met
episodische migraine zonder overgebruik van medicatie. Zoals verwacht scoren
de patiënten met MOH significant hoger op de mate van assimilatie dan de
episodische migrainepatiënten (t (146) = -2.64, p < .01). Ook blijkt dat de
patiënten met MOH minder aanvaardend staan ten opzichte van de episodische
migrainepatiënten (t (145) = 3.34, p < .001).
Verder wordt onderzocht of de patiëntengroep met MOH een hogere
mate van catastroferen vertoont ten opzichte van de migrainepatiënten zonder
MOH. Uit de analyses blijkt dat de patiëntengroep met MOH meer catastrofale
gedachten ervaart dan de groep episodische migrainepatiënten zonder MOH (t
(146) = -3.84, p < .001). In tabel 4 worden deze resultaten op een
overzichtelijke manier weergegeven.
Binnen het tweede luik van de onderzoeksvragen wordt er gepeild naar
het verschil in uitkomstmaten tussen de beide onderzoeksgroepen. Er wordt
verwacht dat patiënten met MOH meer hinder ervaren bij het uitvoeren van
dagdagelijkse activiteiten, meer bezorgdheid uiten omtrent hun
medicatiegebruik en meer gevoelens van angst en depressiviteit ervaren in
vergelijking met de groep migrainepatiënten zonder MOH. Zoals verwacht
ervaren de patiënten met Medication-overuse headache meer hinder bij het
uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten (t (40.78) = , p < .01), alsook
rapporteren ze meer gevoelens van angst (t (147) = -2.13, p < .05) en
depressiviteit (t (146) = -5.02, p < .001). De patiënten met MOH maken zich
33
significant meer zorgen omtrent hun medicatiegebruik ten opzichte van de
patiënten met episodische migraine. Ze maken zich meer zorgen om verslaafd
te worden aan hun medicatie (t (147) = -6.21, p < .001), hebben meer nood aan
medicatie (t (147) = -6.79, p < .001) en zijn vaker bezorgd over eventuele
ontwenningsverschijnselen (t (143) = -5.85, p < .001). Tabel 4 geeft
schematisch een overzicht van de t-toetsen weer.
Tabel 4: gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) en t-waarden in het zoeken naar verschillen tussen episodische migrainepatiënten en patiënten met Medication-overuse headache, voor wat betreft de totaalscore assimilatie, mate van aanvaarden, catastroferen, hinder, angst, depressie en bezorgdheid omtrent pijnmedicatie
Variabelen Episodische
migraine MOH t-waarde M SD M SD
Totaalscore assimilatie (PaSol) 36.98 10.35 41.77 10.56 -2.64** Aanvaarden (ZCL) 14.91 4.19 12.48 4.12 3.34*** Catastroferen (PCS-DV) 24.13 10.54 31.11 10.30 -3.84*** Hinder (MIDAS) 25.15 18.61 57.44 66.28 -2.99** Pijnintensiteit (MIDAS) 6.44 1.73 6.00 1.66 1.44 Angst (HADS) 7.36 4.38 9.01 4.73 -2.13* Depressie (HADS) 5.52 3.82 8.86 3.89 -5.02***
Bezorgdheid medicatie (PMAQ) - Verslaving 7.32 6.21 14.15 6.65 -6.21*** - Nood aan medicatie 18.58 6.44 25.94 5.94 -6.79*** - Kritiek uit de omgeving 9.28 7.24 14.76 6.70 -4.50*** - Bijwerkingen 13.87 7.28 17.67 6.37 -3.15** - Tolerantie 12.97 6.86 17.67 7.30 -3.82*** - Wantrouwen in artsen 5.48 3.94 7.21 4.74 -2.33* - Ontwenningsverschijnselen 7.56 6.61 14.50 7.14 -5.85***
Noot. PaSol = Pain Solutions Questionnaire; ZCL = Ziekte Cognitie Lijst; PCS-DV = Pain Catastrophizing Scale - Dutch Version; MIDAS = Migraine Disability Assessment Questionnaire; HADS = Hospital Anxiety and Depression Scale; PMAQ = Pain Medication Attitude Questionnaire. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001
34
Hiërarchische regressie analyse Om te onderzoeken of de mate van assimilatie een voorspellende
waarde heeft voor de mate van catastroferen, bovenop de demografische
variabelen leeftijd en geslacht en bovenop de pijnintensiteit en de duur van de
hoofdpijn, werd een hiërarchische regressie analyse uitgevoerd. In deze
analyse werden leeftijd en geslacht (man = 0, vrouw = 1) ingevoegd in een
eerste stap om de effecten van demografische variabelen te controleren.
Vervolgens werden pijnintensiteit en de duur van de hoofdpijn ingevoegd in een
tweede stap. De totaalscore assimilatie werd in een derde stap ingevoegd om
na te gaan in welke mate assimilatie een voorspellende waarde heeft voor het
catastroferen, bovenop het geslacht, de leeftijd, de pijnintensiteit en de duur van
de hoofdpijn. Tabel 5 geeft een overzicht van deze resultaten weer.
Uit de analyses blijkt dat assimilatie een significante bijdrage levert in het
voorspellen van de mate van catastroferen, zelfs na het controleren van de
effecten van demografische variabelen, pijnintensiteit en de duur van de
hoofdpijn (β = .60, p < .001; Adjusted R² = .36, F-Change (2, 125) = 66.54, p <
.001). Dit effect is positief, wat impliceert dat hoge scores op de totaalscore
assimilatie hoge scores op catastroferen voorspellen. De pijnintensiteit levert
ook een significante bijdrage in het voorspellen van de mate van catastroferen,
na controle van de demografische variabelen leeftijd en geslacht (β = .17, p <
.05; Adjusted R² = .02, F-Change (2, 126) = 2.75, p = .07). Ook dit effect is
positief, wat inhoudt dat hoge scores op de pijnintensiteit hoge scores op
catastroferen voorspellen. De demografische variabelen leeftijd en geslacht en
ook de duur van de hoofdpijn blijken geen voorspellers te zijn voor de mate van
catastroferen (βleeftijd = .04, p = .60; βgeslacht = -.04, p = .56; Adjusted R² = -.01, F-
Change (2, 128) = .67, p = .51; βduur van de hoofdpijn = .04, p = .62; Adjusted R² = -.01,
F-Change (2, 126) = 2.75, p = .07).
35
Tabel 5: overzicht van de hiërarchische regressie analyse met catastroferen als afhankelijke variabele. In elke regressie analyse werden leeftijd, geslacht, duur van de hoofdpijn, pijnintensiteit en de totaalscore assimilatie ingevoegd als onafhankelijke variabelen.
Afhankelijke variabele Blok Voorspeller β ΔR² R² Adjusted
R²
Catastroferen (PCS-DV) 1 Leeftijd .04 .01 .01 -.01
Geslacht -.04 2 Duur van de hoofdpijn .04 .04 .05 .02
Pijnintensiteit (MIDAS) .17* 3 Totaalscore assimilatie (PaSol) .60*** .33*** .38 .36
Noot. PCS-DV = Pain Catastrophizing Scale - Dutch Version; MIDAS = Migraine Disability Assessment Questionnaire; PaSol = Pain Solutions Questionnaire. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001
36
Discussie Binnen deze discussie worden vooreerst de onderzoeksresultaten op
een overzichtelijke wijze weergegeven en bediscussieerd vanuit de huidige
literatuur. Vervolgens worden de sterktes en beperkingen van dit onderzoek
aangehaald en enkele aanbevelingen voor verder onderzoek geformuleerd. Tot
slot worden implicaties voor de praktijk toegelicht.
Bevindingen uit het onderzoek Tot op heden is er weinig gekend over de onderliggende factoren van de
ontwikkeling van Medication-overuse headache (MOH) (Paemeleire, 2005;
Katsarava & Jensen, 2007). In deze masterproef wordt op zoek gegaan naar
mogelijke onderliggende factoren die meer inzicht kunnen bieden in het
ontstaan en het in stand houden van Medication-overuse headache. Binnen
deze masterproef werden de theoretische conceptualisaties van het Dual
Process Model (Brandtstädter & Renner, 1990) en het model rond misgericht
probleem oplossen (Eccleston & Crombez, 2007) aangewend om de
problematiek van MOH te herformuleren. Vanuit deze dynamisch-motivationele
conceptualisaties op coping met pijn werd MOH omschreven als een vorm van
vastzitten in assimilatieve coping met hoofdpijn. Dit idee werd in een aantal
onderzoeksvragen gegoten.
In het eerste luik van de onderzoeksvragen werd er onderzocht of MOH-
patiënten een hogere mate van assimilatie en een lagere mate van
accommodatie of aanvaarden vertonen in vergelijking met patiënten met
episodische migraine zonder overgebruik van medicatie. Uit de resultaten blijkt
dat dit voor deze steekproef wel degelijk het geval is. De patiënten met MOH
scoren gemiddeld hoger op de totaalscore assimilatie (PaSol) en zijn minder
geneigd om hun pijnprobleem te aanvaarden dan de episodische
migrainepatiënten. Deze resultaten zijn gelijkaardig met de verwachtingen. Het
Dual Process Model van Brandtstädter en Renner (1990) werd door Logie et al.
37
(2006) al in verband gebracht met patiënten met chronische pijn. Patiënten met
chronische pijn blijken vast te zitten in de assimilatieve fase van het model. Ze
blijven op zoek gaan naar oplossingen voor hun pijnprobleem (Logie et al.,
2006). Ze blijken de verkeerde weg te kiezen en blijven dikwijls vastzitten in de
assimilatieve fase (Eccleston & Crombez, 2007; Logie et al., 2006). Eccleston
en Crombez (2007) spreken in hun ‘model rond misgericht probleem oplossen’
over hypervigilantie. Alle aandacht is gericht op het oplossen van het
pijnprobleem, men wordt gevoeliger voor de pijn met als gevolg dat men in een
vicieuze cirkel terecht komt (Eccleston & Crombez, 2007). Patiënten die blijven
vastzitten in de assimilatieve fase zouden moeten proberen om het
pijnprobleem los te laten en een leven op te bouwen ondanks de pijn (Logie et
al., 2006). Belangrijk binnen deze overgang is het aanvaarden van het
probleem, bereid zijn om met de pijn te leven zonder verdere pogingen te
ondernemen om de pijn op te lossen (McCracken & Eccleston, 2003). Het blijkt
ook dat het niet aanvaarden van een pijnprobleem kan leiden tot het blijven
vastzitten in de assimilatieve fase (Crombez et al., 2008).
De tweede onderzoeksvraag ging na of de patiëntengroep met MOH
meer catastrofeert dan de patiëntengroep zonder MOH. De resultaten tonen
aan dat de patiënten met MOH gemiddeld hoger scoren op de mate van
catastroferen dan de episodische migrainepatiënten zonder MOH.
Er werd verwacht dat patiënten met MOH hoger zouden scoren op de
mate van assimilatie alsook op de mate van catastroferen. Vanuit dit opzicht
werd een derde onderzoeksvraag geformuleerd. Binnen deze derde
onderzoeksvraag werd onderzocht of de mate van assimilatie een
voorspellende waarde heeft voor de mate van catastroferen, bovenop leeftijd,
geslacht, pijnintensiteit en duur van de hoofdpijn. Demografische variabelen als
leeftijd en geslacht, alsook de pijnintensiteit en de duur van de hoofdpijn werden
in de hiërarchische regressie analyse in de eerste 2 stappen ingevoegd. Dit om
te controleren of deze variabelen al of niet een invloed uitoefenen op de
voorspellende waarde van de mate van assimilatie op de mate van
38
catastroferen. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat catastroferen een
belangrijke uitkomstmaat is. De mate van assimilatie blijkt een significante
bijdrage te leveren in het voorspellen van de mate van catastroferen, zelfs na
controle van demografische variabelen, pijnintensiteit en duur van de hoofdpijn.
Hoe hoger men scoort op de totaalscore assimilatie, hoe meer men
catastrofeert. Ook de pijnintensiteit blijkt een effect uit te oefenen op de mate
van catastroferen. Hoe intenser men de pijn ervaart, hoe meer men blijkt te
catastroferen. Deze onderzoeksresultaten kunnen gerelateerd worden aan
resultaten uit andere studies: patiënten die catastroferen, blijken te volharden in
pogingen om hun pijnprobleem op te lossen en ze blijken het ook moeilijker te
hebben om het pijnprobleem los te laten. Catastrofale gedachten worden
gerelateerd aan een assimilatieve copingsstijl (De Vlieger et al., 2006b; Van
Damme et al., 2004). Uit een andere studie blijkt dat catastroferen meer
voorkomt bij chronische pijnpatiënten dan bij acute pijnpatiënten en ook meer
voorkomt bij patiënten die een assimilatieve copingstijl hanteren (Crombez et
al., 2008).
De correlatie tussen de schalen totaalscore assimilatie (PaSol) en
catastroferen (PCS-DV) en de correlatie tussen de totaalscore assimilatie
(PaSol) en aanvaarden (ZCL) vertonen zoals verwacht een positief verband.
Hoe hoger men scoort op de totaalscore van assimilatie, hoe meer catastrofale
gedachten men heeft. Hoe hoger men scoort op de totaalscore van assimilatie,
hoe minder men geneigd is om het pijnprobleem te aanvaarden. Opmerkelijk is
wel dat voor de patiënten met Medication-overuse headache geen significant
verband wordt gevonden tussen de schalen aanvaarden (ZCL) en catastroferen
(PCS-DV), terwijl dat dit bij de episodische migrainepatiënten wel het geval is.
Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de onderzoeksgroep met
MOH te klein is om een significant verband te meten.
Een tweede luik onderzoeksvragen gaat op zoek naar verschillen in
uitkomstmaten tussen patiënten met episodische migraine en patiënten met
MOH. Er werd verwacht dat patiënten met Medication-overuse headache meer
39
hinder ervaren in het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten, meer
bezorgdheid uiten omtrent hun medicatiegebruik en meer gevoelens van angst
en depressiviteit vertonen ten opzichte van patiënten met episodische migraine
zonder MOH. Uit de resultaten blijkt dat deze hypotheses kunnen bevestigd
worden. Dit is in overeenstemming met de verwachtingen. Het blijkt immers dat
patiënten met Medication-overuse headache hun pijnprobleem minder
aanvaarden dan episodische migrainepatiënten. Studies toonden reeds aan dat
het aanvaarden van chronische pijn positieve consequenties met zich
meebrengt, zoals minder gebruik van medicatie, minder pijngerelateerde angst,
minder depressie en beter functioneren op emotioneel, sociaal en lichamelijk
vlak (McCracken, 1998; McCracken & Eccleston, 2005; Viane, 2003; Viaene et
al., 2004). De negatieve correlatie tussen het aanvaarden van een pijnprobleem
en de bezorgdheid omtrent medicatie, de mate van angst en depressiviteit en
de ervaren hinder is dan ook niet verwonderlijk. Hoe minder het pijnprobleem
aanvaard wordt, hoe meer bezorgdheid omtrent de pijnmedicatie er ontstaat,
hoe meer gevoelens van angst en depressiviteit men vertoont en hoe meer
hinder men ervaart in het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten.
Dat patiënten met Medication-overuse headache meer hinder ervaren in
het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten, zou kunnen verklaard worden door
het feit dat deze onderzoeksgroep veel meer hoofdpijn ervaart dan patiënten
met episodische migraine zonder overgebruik van medicatie. Episodische
migrainepatiënten ervaren op geregelde tijdstippen een hoofdpijnaanval, terwijl
patiënten met Medication-overuse headache op 15 of meer dagen per maand
hoofdpijn ervaren (Bigal & Lipton, 2006; Olesen et al., 2004). Nog een mogelijke
verklaring voor het verschil in de ervaren hinder is het feit dat de hevigheid en
frequentie van aanvallen opvallend verergerd is tijdens het overgebruik (Olesen
et al., 2004).
Verwonderlijk is wel dat er geen significant verband gevonden wordt
tussen de totaalscore assimilatie (PaSol) en de bezorgdheid omtrent het
medicatiegebruik (PMAQ) bij de patiënten met MOH, terwijl dit bij de patiënten
40
met episodische migraine wel zo is. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn
dat er te weinig patiënten met Medication-overuse hedache deelnamen aan het
onderzoek, waardoor er geen significant verband werd gemeten tussen deze
schalen. Nog een opmerkelijk resultaat uit het correlationeel onderzoek is de
lage interne consistentie voor de MIDAS bij de episodische migrainepatiënten.
Uit het onderzoek van Stewart et al. (1999) werd een goede interne consistentie
voor de MIDAS gevonden, terwijl Chronbach’s alpha voor de onderzoeksgroep
met episodische migraine slechts .35 bedraagt. De waarde voor de
onderzoeksgroep met Medication-overuse headache bedraagt daarentegen .79.
De antwoorden met betrekking tot de ervaren hinder bij episodische
migrainepatiënten mogen als weinig betrouwbaar gevonden worden. Een
mogelijke verklaring voor dit gegeven kan zijn dat de patiënten een andere
interpretatie gaven aan de vragen die gesteld werden, of dat enkele patiënten
een afwijkend antwoord gaven. Hierdoor werden waarschijnlijk niet meer
dezelfde karakteristieken gemeten dan oorspronkelijk bedoeld met deze schaal.
Onderliggende factoren in het bestaan van Medication-overuse
headache Wordt overgebruik van medicatie nu gezien als een belangrijke factor
voor het ontstaan en in stand houden van Medication-overuse headache? Dit
onderzoeksopzet laat niet toe om een sluitend antwoord op deze vraag te
formuleren. Kan Medication-overuse headache nu worden gezien als een soort
vastzitten in assimilatieve coping? Het blijkt uit de resultaten van dit onderzoek
dat deze veronderstelling opgaat, maar het blijft eerder speculatief. MOH-
patiënten scoren hoger op assimilatie dan patiënten zonder MOH, maar of ze
blijven vastzitten in deze persevererende tendens kan met dit onderzoek niet
worden bevestigd.
Binnen dit onderzoek wordt aangetoond dat nog andere psychologische
factoren een rol kunnen spelen binnen het bestaan van Medication-overuse
headache. Niet enkel de dynamisch-motivationele visie op pijn lijkt van belang.
41
Patiënten met Medication-overuse headache ervaren meer hinder in het
uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten, alsook meer gevoelens van angst en
depressiviteit dan episodische migrainepatiënten. Ook uiten ze een grotere
bezorgdheid omtrent hun medicatiegebruik. Deze onderliggende factoren
kunnen eventueel het in stand houden van MOH beïnvloeden, maar zorgen ze
ook voor de ontwikkeling ervan? Zijn dit voorspellers van Medication-overuse
headache of leiden ze enkel tot het in stand houden van de aandoening? Deze
veronderstellingen kunnen een aantal hypotheses vormen in verder onderzoek,
maar werden binnen deze masterproef niet onderzocht.
Sterktes en beperkingen van dit onderzoek Tot nog toe is er weinig geweten over onderliggende mechanismen van
Medication-overuse Headache. Een meerwaarde van dit onderzoek is dat het
op zoek gaat naar onderliggende factoren die het bestaan van MOH in stand
houden. Bovendien worden twee onderzoeksgroepen, met name patiënten met
episodische migraine en patiënten met MOH, met elkaar vergeleken. Uit
onderzoek blijkt dat Medication-overuse headache meestal een gevolg is van
een veralgemeend overgebruik van alle soorten pijnstillende medicatie voor
acute hoofdpijn en voornamelijk voor migraine (Katsarava & Jensen, 2007).
Een aantal belangrijke beperkingen binnen dit onderzoek zorgen ervoor
dat men met voorzichtigheid moet omgaan met de resultaten. Deze resultaten
kunnen niet zomaar gegeneraliseerd worden. Dit onderzoek is een
crossectioneel onderzoek, wat impliceert dat de verschillende variabelen op één
bepaald tijdstip gemeten werden. Hierdoor kunnen geen causale verbanden
tussen de variabelen gemeten worden. Ook worden de patiënten met
Medication-overuse headache en de patiënten met een voorgeschiedenis van
MOH in een zelfde onderzoeksgroep ondergebracht. Het kon een meerwaarde
zijn om de deelnemers in drie onderzoeksgroepen te verdelen, namelijk de
patiënten met episodische migrainepatiënten zonder overgebruik van medicatie,
42
de patiënten met MOH en de patiënten met een voorgeschiedenis van MOH. Zo
konden verschillen tussen de drie groepen onderzocht worden.
Een andere belangrijke beperking binnen dit onderzoek is dat het
gebaseerd is op vragenlijsten die dienen ingevuld te worden door de patiënten.
Bij vragenlijsten is de kans klein dat er een hoge response rate zal zijn, zoals bij
dit onderzoek de response rate 32% bedraagt. De steekproef bestond uit 149
patiënten en hoe groter de steekproef, hoe representatiever ze is. Een
mogelijke manier om deze response rate te verhogen, is om als onderzoeker de
patiënten rechtstreeks aan te spreken en zelf de vragenlijsten uit te delen aan
de patiënten. Men kan als onderzoeker de patiënten meer informatie geven
betreffende het onderzoek en meer tijd spenderen aan het motiveren van het
belang van deelname, dan de artsen die in dit onderzoek de vragenlijsten
hebben uitgedeeld. De patiënten worden gevraagd om een aantal vragenlijsten
in te vullen. Hun aandacht kan verzwakken naarmate men naar het einde van
de vragenlijstbundel komt waardoor de antwoorden niet meer nauwkeurig
worden ingevuld. Ook het feit dat de vragenlijsten gebaseerd zijn op
zelfrapportage is een belangrijke belemmering. Het moment van invullen kan
beïnvloed worden door een aantal variabelen waardoor de concentratie van de
patiënt verlaagd is. Bijvoorbeeld kunnen spelende kinderen in de buurt
rondlopen of evengoed kan de patiënt net voor het moment van invullen
geconfronteerd worden met een hoofdpijnaanval. Deze omgevingsfactoren
kunnen de antwoorden van de patiënt beïnvloeden. Zelfrapportage brengt
bovendien nog een aantal gevaren met zich mee. Het gevaar voor de ‘sociaal
wenselijke antwoorden’ is reëel. Patiënten kunnen invullen wat ze denken dat
anderen ook zouden invullen. Ook het gevaar voor extreme antwoorden
bestaat. Sommige patiënten hebben de neiging om steeds extreem positieve of
extreem negatieve antwoorden te geven. Tenslotte kan het ‘instemmen zonder
nadenken’ aanwezig zijn: sommige patiënten hebben de tendens om alsmaar
akkoord te zijn of niet-akkoord te zijn.
43
Het feit dat de patiënten gerekruteerd worden volgens een ‘convenience
sample’ is een volgende belangrijke beperking. Niettegenstaande het een
gemakkelijke en economisch voordelige sampling methode is, het vergt niet
veel tijd en weinig middelen, is het een weinig representatieve methode. De
patiënten die geschikt zijn om deel te nemen worden aangesproken, anderen
niet. Men dient dus voorzichtig te zijn in het generaliseren van de resultaten. De
patiënten die de vragenlijsten krijgen, komen op consultatie op de
hoofdpijnkliniek. Dit gegeven op zich kan al een probleem vormen in het
interpreteren van de resultaten. Willen patiënten die op consultatie komen niet
altijd dat hun pijnprobleem opgelost wordt, los van het feit of ze nu episodische
migraine of Medication-overuse headache hebben? Blijven ze dus met andere
woorden niet allemaal voor een groot deel vastzitten in assimilatieve coping?
De patiënten die niet op consultatie komen, zullen geen vragenlijst ontvangen
en dus geen kans maken om deel te nemen in het onderzoek. Misschien zijn dit
juist de patiënten die het streven naar het onbereikbare doel (dat van een
pijnvrij leven) hebben losgelaten en geprobeerd hebben om een waardevol
leven te leiden in de aanwezigheid van pijn?
Aanbevelingen voor verder onderzoek In verder onderzoek kan een longitudinaal design een belangrijke
meerwaarde bieden. De patiënten kunnen gevolgd worden in de tijd en de
variabelen kunnen op verschillende tijdstippen gemeten worden. Causale
verbanden kunnen hierdoor onderzocht worden. Ook een follow-up kan
belangrijk zijn in de opvolging van de patiënten. Hierbinnen kan nagegaan
worden welke patiënten evolueren van een episodische naar een chronische
migraine en welke niet, alsook welke patiënten Medication-overuse headache
ontwikkelen en welke niet. Verschillende variabelen (bijvoorbeeld het gebruik
van medicatie, psychologische variabelen, …) kunnen als mogelijke
onderliggende factoren beschouwd worden en vergeleken worden tussen de
verschillende onderzoeksgroepen.
44
Binnen dit onderzoek werden enkel psychologische variabelen
onderzocht als mogelijke onderliggende factoren in de ontwikkeling van
Medication-overuse headache, maar er kunnen ook pathofysiologische
risicofactoren voor deze hoofdpijnvariant bestaan. In verder onderzoek kunnen
ook pathofysiologische variabelen onderzocht worden.
45
Conclusies Medication-overuse headache is een aandoening die een belangrijk
probleem vormt in de huidige samenleving. Eén à twee procent van de totale
populatie lijdt aan Medication-overuse headache en nog steeds is er weinig
gekend over het onderliggend mechanisme die leidt tot de ontwikkeling van
MOH (Diener & Limmroth, 2004; Dodick & Freitag, 2006; Paemeleire, 2005;
Katsarava & Jensen, 2007). Overgebruik van pijnstillende medicatie blijkt een
belangrijke factor te zijn in het ontstaan en in stand houden van de aandoening,
alhoewel dit onderzoeksopzet niet toelaat om deze onderliggende factor te
onderzoeken. Het onderzoek richt zich meer op een aantal psychologische
variabelen die kunnen leiden tot de ontwikkeling van MOH. Het onderzoek is
ook gericht op het omgaan, copen met het pijnprobleem. Het steunt op de
dynamisch-motivationele visie waarin het Dual Proces Model van Brandstädter
en Renner (1990) als achtergrondmodel gebruikt wordt voor het omgaan met
pijn. De copingprocessen ‘assimilatie en accommodatie’ lijken aanwezig te zijn
wanneer patiënten geconfronteerd worden met pijn. Er wordt een oplossing
gezocht voor de pijn, maar voor chronische pijn is er dikwijls geen oplossing
voorhanden. Enerzijds kan men dan blijven persevereren in het zoeken naar
een oplossing en anderzijds kan men het pijnprobleem loslaten en een
waardevol leven opbouwen ondanks de pijn (Logie et al., 2006).
Binnen deze masterproef wordt er verondersteld dat patiënten met
Medication-overuse headache hoger scoren op de totaalscore assimilatie, een
lagere mate van aanvaarden vertonen en meer catastroferen dan patiënten met
episodische migraine zonder overgebruik van medicatie. Uit de resultaten van
dit onderzoek blijkt dat deze hypotheses kunnen bevestigd worden. Ook blijkt
dat de mate van assimilatie een significante bijdrage kan leveren in het
voorspellen van de mate van catastroferen. Een aantal andere psychologische
variabelen, zoals het ervaren van hinder bij het uitvoeren van dagdagelijkse
activiteiten, bezorgdheid omtrent het medicatiegebruik en gevoelens van angst
en depressiviteit worden ook hoger gescoord door de patiënten met Medication-
overuse headache dan de episodische migrainepatiënten zonder overgebruik
46
van medicatie. Deze resultaten gelden voor de onderzochte populatie en
kunnen niet zomaar veralgemeend worden, daar het onderzoek een aantal
belangrijke beperkingen met zich meebrengt.
Een aantal psychologische variabelen blijken cruciaal te zijn in het
bestaan van Medication-overuse headache. Verder onderzoek, bij voorkeur
longitudinaal onderzoek, moet uitwijzen of deze variabelen ook bijdragen tot de
ontwikkeling van deze aandoening. Bovendien moet niet enkel rekening
gehouden worden met psychologische variabelen, ook pathofyisologische
factoren kunnen een belangrijke rol spelen in het ontstaan en het in stand
houden van MOH. Medication-overuse headache is en blijft een groeiend
universeel probleem en zal een boeiend onderzoeksthema blijven. Bovendien is
het een uitdaging naar de toekomst toe, daar onderzoek naar het onderliggend
mechanisme van het ontstaan en het in stand houden ervan nog steeds in de
kinderschoenen staat.
47
Literatuurlijst Aldrich, S., Eccleston, C., & Crombez, G. (2000) Worrying about chronic pain:
vigilance to threat and misdirected problem solving. Behaviour Research
and Therapy, 38, 457-470.
Aukerman, G., Knutson, D., & Miser W. E. (2002) Management of the Acute
Migraine Headache. American Family Physician, 66 (11) 2123-2130.
Becker, C., Brobert, G. P., Almqvist, P. M., Johansson, S., Jick, S. S., & Meier,
C. R. (2007) Migraine incidence, comorbidity and health resource
utilization in the UK. Cephalalgia 28, 57-64.
Bigal, M. E., & Lipton, R. B. (2006) Modifiable Risk Factors for Migraine
Progression. Headache, 46, 1334-1343.
Brandtstädter, J., Wentura, D., & Rothermund, K. (1999) Action and self-
development: Theory and research through the life span. Thousand
Oaks, CA: Sage.
Brandtstädter, J., & Renner, G. (1990) Tenacious Goal Pursuit and flexible Goal
Adjustment: Explication and Age-Related Analysis of Assimilative and
Accommodative Strategies of Coping. Psychology and Aging, 5(1), 58-
67.
Brandtstädter, J., & Rothermund, K. (2002) The Life-Course Dynamics of Goal
Pursuit and Goal Adjustment: A Two-Process Framework.
Developmental Review, 22, 117-150.
Calabresi, P., & Cupini, L. M. (2005) Medication-overuse headache: similarities
with drug addiction. TRENDS in Pharmacological Sciences, 26(2), 62-68.
Couturier, E. G. M., Bomhof, M. A. M., Gooskens, R. H. J. M., Keyser, A., &
Mulleners, W. M. (2007) Richtlijnen diagnositiek en behandeling
chronisch recidiverende hoofdpijn zonder neurologische afwijkingen.
Nederlandse Vereniging voor Neurologie, 1-104.
Crombez, G., Eccleston, C., Van Hamme, G., & De Vlieger, P. (2008)
48
Attempting to solve the problem of pain: A questionnaire study in acute
and chronic pain patients. Pain, 137, 556-563.
Crombez, G., & Vlaeyen, J. W. S. (1996) De Pain Catastrophizing Scale (PCS).
Ongepubliceerde geautoriseerde Nederlandstalige bewerking.
De Vlieger, P., Crombez, G., & Eclleston, C. (2006a) Worrying about chronic
pain. An examination of worry and problem solving adults who identify as
chronic pain sufferers. Pain, 120, 138-144.
De Vlieger, P., Van den Bussche, E., Eccleston, C., & Crombez, G. (2006b)
Finding a solution to the problem of pain: Conceptual formulation and
the development of the Pain Solutions Questionnaire (PaSol). Pain, 123,
285-293.
Diener, H-C., & Limmroth, V. (2004) Medication-overuse headache: a worldwide
problem. The Lancet, 3, 475-483.
Dodick, D., & Freitag, F. (2006) Evidence-Based Understanding of Medication-
Overuse Headache: Clinical Implications. Headache, 46, 202-211.
Dodick, D. W., Lipton, R. B., Goadsby, P. J., Tfelt-Hansen, P., Ferrari, M. D.,
Diener, H-C., et al. (2008) Predictors of Migraine Headache Recurrence:
A Pooled Analysis From the Eletriptan Database. Headache, 48, 184-
193.
Dowson, A. J., Dodick, D. W., & Limmroth, V. (2005) Medication Overuse
Headache in Patients with Primary Headache Disorders. Epidemiology,
Management and Pathogenesis. CNS Drugs, 19(6), 483-497.
Eccleston, C., & Crombez, G. (2007) Worry and chronic pain: A misdirected
problem solving model. Pain, 132, 233-236.
Evers, A. W. M., Kraaimaat, F. W., Van Lankveld, W., Jacobs, W. G., & Bijlsma,
J. W. J. (1998) De Ziekte-Cognitie-Lijst (ZCL). Gedragstherapie, 31,
205-220.
Evers, A. W. M., Kraaimaat, F. W., Van Lankveld, W., Jongen, P. J. H., Jacobs,
49
J. W. G., & Bijlsma, J. W. J. (2001) Beyond Unfavorable Thinking: The
Illness Cognition Questionnaire for Chronic Diseases. Journal of
Consulting and Clinical Psychology, 69(6), 1026-1036.
Ferrari, A., Leone, S., Vergoni, A. V., Bertolini, A., Sances, G., Coccia C. P. R.,
et al. (2007) Similarities and Differences Between Chronic Migraine and
Episodic Migraine. Headache, 47, 65-72.
Katsarava, Z., & Jensen, R. (2007) Medication-overuse headache: where are
we now? Neurology, 20, 326-330.
Katsarava, Z., Schneeweiss, S., Kurth, T., Kroener, U., Fritsche, G., Eikermann,
A., et al. (2004) Incidence and predictors for chronicity of headache in
patients with episodic migraine. Neurology, 62, 788-790.
Lake, A. E. (2008) The Chronification of Headache. Screening And Behavioral
Management: Medication-overuse headache – The Complex Case.
Headache, 48, 26-31.
Lawrence, E. C. (2004) Diagnosis and Management of Migraine Headaches.
Southern Medical Journal, 97(11) 1069-1077.
Lipton, R. B., & Bigal, M. E. (2005) Migraine: Epidemiology, Impact, and Risk
Factors for Progression. Headache, 45, 3-13.
Lipton, R. B., Stewart, W. F., Sawyer, J., & Edmeads, J. G. (2001) Clinical Utility
of an Instrument Assessing Migraine Disability: The Migraine Disability
Assessment (MIDAS) Questionnaire. Headache, 41, 854-861.
Logie, H., Van Damme, S., & Crombez, G. (2006). Coping met chronische pijn:
nieuwe inzichten en perspectieven. In B. J. P. Crul, B. van Houdenhove,
R. S. G. M. Perez, K. C. P. Vissers & R. de Wit (Eds.). Pijnfo, 11 (pp. 15-
28). Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu Van Loghum.
Lousberg, R., Van Breukelen G. J. P., Groenman, N. H., Schmidt, A. J. M.,
Arntz, A., & Winter, F. A. M. (1999) Psychometric properties of the
Multidimensional Pain Inventory, Dutch language version (MPI-DVL).
50
Behaviour Research and Therapy, 37, 167-182.
McCracken, L. M. (1998) Learning to live with the pain: acceptance of pain
predicts adjustment in persons with chronic pain. Pain, 74, 21-27.
McCracken, L. M., & Eccleston, C. (2005) A prospective study of acceptance of
pain and patient functioning with chronic pain. Pain, 118, 164-169.
McCracken, L. M., & Eccleston, C. (2003) Coping or acceptance: what to do
about chronic pain? Pain, 105, 197-204.
McCracken, L. M., Hoskins, J., & Eccleston, C. (2006) Concerns About
Medicatoin and Medication Use in Chronic Pain. The Journal of Pain,
7(10), 726-734.
Mead, K., Theadom, A., Byron, K., & Dupont, S. (2007) Pilot study of a 4-week
Pain Coping Strategies (PCS) programme for the chronic pain patient.
Disability and Rehabilitation 39(3), 199-203.
Mueller, D. J., & Kim, K. (2004) The tenacious goal pursuit and flexible goal
adjustment scales: examination of their validity. Educational and
Psychological Measurement, 64(1), 120-142.
Mykletun, A., Stordal, E., & Dahl, A. A. (2001) Hospital Anxiety and Depression
(HAD) scale: factor structure, item analyses and internal consistency in a
large population. British Journal of Psychiatry, 179, 540-544.
Olesen, J., Bousser, M-G., Diener, H-C., Dodick, D., First, M., Goadsby, P. J.,
et al. (2004) The International Classification Of Headache Disorders, 2nd
Edition. Cephalalgia, 24, 1-151.
Paemeleire, K. (2005) Medication- overuse Headache. Migraine Contact, 3, 12-
14.
Rainero, I., Ferrero, M., Rubino, E., Valfrè, W., Pellegrino, M., Arvat, E.,
et al. (2006) Endocrine Function Is Altered in Chronic Migraine Patients
with Medication-Overuse. Headache, 46, 597-603.
Saper, J. R., Hamel, R. L., & Lake, A. E. (2005) Medication-overuse headache
51
(MOH) is a biobehavioural disorder. Cephalalgia, 25, 545-546.
Saper, J. R., & Lake, A. E. (2006) Medication-overuse headache: type I and
type II. Cephalalgia, 26, 1262.
Scher, A. I., Midgette, L. A., & Lipton, R. B. (2008) The Chronification of
Headache. Risk Factors for Headache Chronification. Headache, 48, 16-
25.
Silberstein, S. D., Olesen, J., Bousser, M-G., Diener, H-C., Dodick, D., First, M.,
et al. (2005) The International Classification of Headache Disorders, 2nd
Edition (ICHD-II) – revision of criteria for 8.2 Medication-overuse
headache. Cephalalgia, 25, 460-465.
Skinner, E. A., Edge, K., Altman, J., & Sherwood, H. (2003) Searching for the
Structure of Coping: A Review and Critique of Category Systems for
Classifying Ways of Coping. Psychological Bulletin, 129(2), 216-269.
Snaith, R. P. (2003) The Hospital Anxiety And Depression Scale. Health and
Quality of Life Outcomes, 1, 1-4.
Spinhoven, PH., Ormel, J., Sloekers, P. P. A., Kempen, G. I. J. M., Speckens,
A. E. M., & Van Hemert, A. M. (1997) A validation study of the Hospital
Anxiety and Depression Scale (HADS) in different groups of Dutch
subjects. Psychological Medicine, 27, 363-370.
Stewart, W. F., Lipton, R. B., Kolodner, K. B., Sawyer, J., Lee, C., & Liberman,
J. N. (2000) Validity of the Migraine Disability Assessment (MIDAS)
score in comparison to a diary-based measure in a population sample of
migraine sufferers. Pain, 88, 41-52.
Stewart, W. F., Lipton, R. B., Whyte, J., Dowson, A., Kolodner, K. B.,
Liberman,J. N., et al. (1999) An international study to assess
reliability of the Migrain Disability Assessment (MIDAS) score.
Neurology, 53, 988-994.
Stovner, L. J., Zwart, J.-A., Hagen, K., Terwindt, G. M., & Pascual, J. (2006)
52
Epidemiology of headache in Europe. European Journal of Neurology,
13, 333-345.
Sullivan, M. J., Bishop, S. R., & Pivik, J. (1995) The Pain Catastrophizing Scale:
Development and Validation. Psychological Assessment, 7 (4), 524-532.
Van Damme, S., Crombez, G., Bijttebier, P., Goubert, L., & Van Houdenhove,
B. (2002) A confirmatory factor analysis of the Pain Catastrophizing
Scale: invariant factor structure across clinical an non-clinical
populations. Pain, 96, 319-324.
Van Damme, S., Crombez, G., & Eccleston, C. (2004) Disengagement from
pain: the role of catastrophic thinking about pain. Pain, 107, 70-76.
Viane, I., Crombez, G., Eccleston, C., Devulder, J., & De Corte, W. (2004)
Acceptance of the unpleasant reality of chronic pain: effects upon
attention to pain and engagement with daily activities. Pain, 112, 282-
288.
Viane, I., Crombez, G., Eccleston, C., Poppe, C., Devulder, J., Van
Houdenhove, B., et al. (2003) Acceptance of pain is an
independent predictor of mental well-being in patients with chronic pain:
empirical evidence and reappraisal. Pain, 106, 65-72.
Vincent, M., & Hadjikhani, N. (2007) Headache Medicine in Brazil: Review.
Headache, 47, 820-833.
Zwart, J. A., Dyb, G., Hagen, K., Svebak, S., & Holmen, J. (2003) Analgesic
use: A predictor of chronic pain and Medication-overuse headache. The
Head-HUNT Study. Neurology, 61, 160-164.
Bijlagen Bijlage 1: Goedkeuring ethisch comité
Bijlage 2: Algemene vragenlijst
Bijlage 3: Migraine Disability Assessment Questionnaire
Bijlage 4: Hospital Anxiety and Depression Scale
Bijlage 5: Pain Catastrophizing Scale – Dutch Version
Bijlage 6: Pain Solutions Questionnaire
Bijlage 7: Pain Medication Attitude Questionnaire
Bijlage 8: Ziekte Cognitie Lijst
Bijlage 9: Begeleidende brief en informatiebrief
Bijlage 10: Informed consent
- 1 -
Bijlage 1: Goedkeuring ethisch comité
- 1 -
Bijlage 2: Algemene vragenlijst
Geboortedatum : ____/__/ 19__
Datum vandaag : __ __/__ __/ 20_ _
Geslacht: MAN VROUW
Wat is uw huidige burgerlijke staat? Ongehuwd
Gehuwd / samenwonend
Gescheiden
Weduwe / weduwnaar
Wat is uw hoogst genoten schoolopleiding? Lager onderwijs (tot 12 jaar)
Lager secundair onderwijs (tot 15 jaar)
Hoger secundair onderwijs (tot 18 jaar)
Hoger onderwijs (langer dan 18 jaar)
Wat is uw beroep? huisvrouw/-man arbeid(st)er bediende vrij beroep hoger kader ander beroep
Verricht u momenteel (betaald) werk? (meerdere antwoorden mogelijk)
werkloos
betaald werk voor ____ uur per week
onbetaald werk (vrijwilligerswerk) voor ____ uur per week
school of studie voor ____ uur per week
huisvrouw/-man
mutualiteitsuitkering omwille van de hoofdpijn, sinds:
- 2 -
invaliditeitsuitkering omwille van de hoofdpijn, sinds:
er loopt een juridische procedure (bv. Arbeidsongeval)
gepensioneerd
Indien werkend: is uw werk lichamelijk inspannend?
ja, vermoeiend: ja / nee
nee
Indien u momenteel niet werkt of een deeltijdse baan hebt, is dit te wijten aan de hoofdpijn? ja
nee
Duur van de hoofdpijn sinds het allereerste begin van de pijn:
______ jaar, ______ maand, ______ weken
Hoe is uw hoofdpijn ontstaan? plotseling
geleidelijk
Diagnose: ___________________________
- 1 -
Bijlage 3: Migraine Disability Assessment Questionnaire
- 1 -
Bijlage 4: Hospital Anxiety and Depression Scale
H.A.D.S.
A.S. Zigmond en R.P. Snaith
Artsen zijn er zich van bewust dat de emoties een belangrijke rol spelen bij ziekte. Als uw arts meer weet over uw gevoelens zal hij of zij beter in staat zijn u te helpen. Deze vragenlijst dient als hulpmiddel om te weten te komen hoe u zich voelt. Lees iedere vraag goed door en geef uw antwoord aan met een kruisje in het hokje dat het beste weergeeft hoe u zich gedurende de laatste week gevoeld heeft. Denk niet te lang na over uw antwoord. Het gaat bij al deze uitspraken over uw eigen indruk. Er bestaan geen foute antwoorden, elk antwoord is goed, zolang het maar uw eigen indruk weergeeft.
Ik voel me gespannen: Ik heb het gevoel dat alles moeizamer gaat:
Meestal Bijna altijd
Vaak Heel vaak
Af en toe, soms Soms
Helemaal niet Helemaal niet
Ik geniet nog steeds van de dingen waar ik Ik heb een soort angstig, gespannen gevoel in
vroeger van genoot: mijn buik:
Zeker zo veel Helemaal niet
Niet zo veel als vroeger Soms
Weinig Vrij vaak
Haast helemaal niet Heel vaak
Ik krijg een soort angstgevoel alsof er elk Het interesseert me niet hoe ik er uit zie:
moment iets vreselijks zal gebeuren: Inderdaad, helemaal niet meer
- 2 -
Heel zeker en vrij erg Niet meer zoveel als eigenlijk zou moeten
Ja, maar niet zo erg Het interesseert me wel, maar iets minder dan
Een beetje, maar ik maak me er geen vroeger
zorgen over Het interesseert me nog net zoveel als vroeger
Helemaal niet
Ik kan lachen en de dingen van de vrolijke Ik ben onrustig en voel dat ik iets te doen moet
kant zien: hebben:
Net zo veel als vroeger Inderdaad, heel duidelijk
Niet zo goed als vroeger Duidelijk
Beslist niet zo veel als vroeger Enigszins
Helemaal niet Helemaal niet
Ik voel me vaak ongerust: Ik verheug me vantevoren op dingen die komen gaan:
Heel erg vaak Net zoveel als vroeger
Vaak Een beetje minder dan vroeger
Af en toe maar niet vaak Veel minder dan vroeger
Heel soms Bijna nooit
Ik voel me opgewekt: Ik raak plotseling in paniek:
Helemaal niet Inderdaad, zeer vaak
Heel af en toe Tamelijk vaak
Soms Soms
Meestal Helemaal nooit
- 3 -
Ik kan best rustig zitten en me ontspannen: Ik kan van een goed boek genieten, of van zoiets zoals
Jazeker een radio- of televisieprogramma:
Meestal Vaak
Af en toe Tamelijk vaak
Helemaal niet Af en toe
Heel zelden
Wilt u nu controleren of u alle vragen beantwoord hebt
Adapted and translated, with permission, by Dr. B. Bonke and Drs. A.W. Serlie
- 1 -
Bijlage 5: Pain Catastrophizing Scale – Dutch Version
PCS
Iedereen ervaart wel eens pijn in zijn leven, zoals hoofdpijn, tandpijn, gewrichts- of spierpijn. Mensen komen ook vaak in situaties terecht die pijn veroorzaken zoals een behandeling bij de tandarts of een chirurgische ingreep.
Wij zijn geïnteresseerd in de soort gedachten en gevoelens die u ervaart als u pijn hebt. In de onderstaande lijst staan dertien beweringen die verschillende gedachten en gevoelens beschrijven die mogelijk met pijn te maken hebben. Probeer aan te geven in welke mate deze gedachten en gevoelens ook voor u van toepassing zijn. Maak daarbij gebruik van de volgende puntenschaal.
0 – helemaal niet 1 – in lichte mate 2 – in zekere mate 3 – in grote mate 4 – altijd
Als ik pijn heb…
1. vraag ik mij voortdurend af of de pijn wel zal ophouden.
2. voel ik dat ik zo niet verder kan.
3. is dat verschrikkelijk en denk ik dat het nooit beter zal worden.
4. is dat afschuwelijk en voel ik dat de pijn mij overweldigt.
5. voel ik dat ik het niet meer uithoud.
6. word ik bang dat de pijn erger zal worden.
7. blijf ik denken aan andere pijnlijke gebeurtenissen.
8. verlang ik hevig dat de pijn weggaat.
9. kan ik de pijn niet uit mijn gedachten zetten.
10. blijf ik eraan denken hoeveel pijn het wel doet.
11. blijf ik denken hoe graag ik zou willen dat de pijn ophoudt.
12. is er niets dat ik kan doen om de intensiteit van de pijn te verminderen.
13. vraag ik mij af of er iets ernstig kan gebeuren.
- 1 -
Bijlage 6: Pain Solutions Questionnaire
PaSol
De Vlieger P., Van den Bussche, E., Viane I. & Prof. Dr. Crombez G.(2004) Mensen die pijn ervaren, gaan hier op verschillende manieren mee om. Wij zouden willen nagaan hoe u met uw pijn omgaat. Hieronder vindt u een lijst met uitspraken. Zou u voor elk van deze uitspraken willen aangeven in welke mate deze uitspraken de afgelopen 4 weken voor u van toepassing zijn. Omcirkel daartoe het cijfer rechts van elke uitspraak van 0 ‘helemaal niet van toepassing’ tot 6 ‘helemaal van toepassing’. 0 1 2 3 4 5 6
helemaal niet helemaal
van toepassing van toepassing
1. Ook als ik hevige pijn heb, vind ik mijn leven nog zinvol
0 1 2 3 4 5 6
2. Zelfs bij hevige pijn, zie ik nog een uitweg
0 1 2 3 4 5 6
3. Ik probeer te leven met mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
4. Ik kan leven met de gedachte dat er geen afdoende oplossing bestaat voor mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
5. Ik kan aanvaarden dat ik geen meester ben over mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
6. Ik heb er vertrouwen in dat ze een oplossing zullen vinden voor mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
7. Ik blijf zoeken naar manieren om mijn pijn onder controle te krijgen
0 1 2 3 4 5 6
8. Ondanks de pijn probeer ik het beste van mijn leven te maken
0 1 2 3 4 5 6
9. Ik kan er mee leven dat er geen oplossing is voor mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
10. Ik doe er alles aan om van de pijn verlost te zijn.
0 1 2 3 4 5 6
11. Ik blijf zoeken naar een oplossing voor mijn pijn
0 1 2 3 4 5 6
12. Ik heb er veel voor over om geen pijn meer te hebben.
0 1 2 3 4 5 6
13. De pijn krijgt me niet klein 0 1 2 3 4 5 6
- 1 -
Bijlage 7: Pain Medication Attitude Questionnaire
PMAQ
nooit bijna zelden soms bijna altijd
nooit altijd
1. Ik ben bezorgd om verslaafd te worden aan mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
2. Ik vertrouw op mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
3. Ik ben bezorgd over hoe andere mensen mijn gebruik van pijnmedicatie zien 0 1 2 3 4 5
4. Ik heb zorgen over de bijwerkingen van mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
5. Ik ben bezorgd dat ik meer pijnmedicatie nodig zal hebben in de toekomst 0 1 2 3 4 5
6. Ik ben bezorgd dat ik bij verschillende artsen verschillende informatie kreeg over mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
7. Ik ben bezorgd dat ik enkele ontwenningsverschijnselen zal ervaren wanneer ik stop met mijn medicatie 0 1 2 3 4 5
8. Ik ben bezorgd dat langdurig medicatiegebruik tot verslaving zal leiden 0 1 2 3 4 5
9. Ik vrees dat mijn pijmedicatie kan opraken 0 1 2 3 4 5
10. Ik probeer te verbergen dat ik pijnmedicatie gebruik 0 1 2 3 4 5
11. Ik ben bezorgd dat mijn pijnmedicatie een effect heeft op mijn denkvermogen 0 1 2 3 4 5
12. Ik ben bezorgd dat mijn pijnmedicatie niet meer zal werken 0 1 2 3 4 5
- 2 -
13. Mijn arts begrijpt mijn pijnmedicatie volledig 0 1 2 3 4 5
14. Ik ben bang om me ziek te voelen wanneer ik mijn pijnmedicatie beëindig 0 1 2 3 4 5
15. Ik vrees dat ik een verslaafde aan het worden ben 0 1 2 3 4 5
16. ik zou mijn pijnmedicatie niet willen verminderen 0 1 2 3 4 5
17. Andere mensen steunen mijn gebruik van pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
18. Ik ben bang dat ik niet voldoende weet over bijwerkingen 0 1 2 3 4 5
19. ik vrees dat ik uiteindelijk geen pijnmedicatie meer zal hebben die de pijn zal verhelpen 0 1 2 3 4 5
20. ik vertrouw erop dat mijn arts me de correcte dosis voorschrijft 0 1 2 3 4 5
21. Ik ben bezorgd het stoppen van mijn pijnmedicatie me wat schade zal berokkenen 0 1 2 3 4 5
22. Ik ben bang dat ik de controle zal verliezen over het gebruik van mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
23. Ik zou zonder mijn pijnmedicatie kunnen 0 1 2 3 4 5
24. Ik ben bezorgd dat andere mensen me als een verslaafde zullen zien 0 1 2 3 4 5
25. Ik vind het moeilijk om de bijwerkingen van mijn pijnmedicatie te verdragen 0 1 2 3 4 5
26. Het baart me zorgen dat ik de dosis moet verhogen om dezelfde pijnvermindering te ervaren 0 1 2 3 4 5
27. Mijn arts vertelt me alles over mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
28. Ik zou eerder verkiezen mijn pijnmedicatie te blijven innemen, dan ontwenning te ervaren 0 1 2 3 4 5
29. Ik ben bezorgd dat ik misschien verslaafd ben aan mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
30. Ik voel dat ik meer pijnmedicatie nodig heb dan mijn arts me geeft 0 1 2 3 4 5
31. Het moeten nemen van mijn pijnmedicatie brengt me in verlegendheid 0 1 2 3 4 5
32. Ik heb overwogen het innemen van mijn pijnmedicatie te stoppen omwille van de bijwerkingen 0 1 2 3 4 5
33. Ik moet mijn gebruik van pijnmedicatie beperken in geval mijn pijn in de toekomst verergert 0 1 2 3 4 5
34. Ik ben bang dat ik de verkeerde pijnmedicatie voorgeschreven krijg 0 1 2 3 4 5
- 3 -
35. Ik ben bang om mijn medicatie te vlug te verminderen 0 1 2 3 4 5
36. Ik wil mijn pijnmedicatie vaker innemen dan voorgeschreven 0 1 2 3 4 5
37. Ik ben bezorgd wat anderen denken over mijn gebruik van pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
38. Ik ben bezorgd om beschadiging van mijn interne organen door mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
39. Uiteindelijk zal ik geen pijnmedicatie meer hebben die ik kan gebruiken om mijn pijn te verlichten 0 1 2 3 4 5
40. Ik heb vertrouwen in het advies en management mijn arts met betrekking tot mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
41. Ik vind ontwenningsverschijnselen ondraaglijk 0 1 2 3 4 5
42. Ik ben afhankelijk van mijn pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
43. Andere mensen begrijpen mijn gebruik van pijnmedicatie 0 1 2 3 4 5
44. Ik vind het moeilijk om bijwerkingen van mijn medicatie te verdragen 0 1 2 3 4 5
45. Ik voel me tevreden over de informatie die mijn arts me geeft over medicatie 0 1 2 3 4 5
46. Zonder medicatie zou mijn pijn ondraaglijk zijn 0 1 2 3 4 5
47. Mensen aanvaarden dat ik pijnmedicatie moet nemen 0 1 2 3 4 5
- 1 -
Bijlage 8: Ziekte Cognitie Lijst
ZIEKTE-COGNITIE-LIJST
Evers, A.W.M. & Kraaimaat, F.W. (1998)
Instructie:
Op de volgende bladzijde vindt u een lijst met diverse uitspraken van mensen
met een langdurige ziekte. Wij willen u vragen aan te geven in welke mate u het
met deze uitspraken eens bent. U doet dit door één van de
antwoordmogelijkheden achter de uitspraak te omcirkelen.
Hieronder vindt u een voorbeeld van de manier waarop u de uitspraken kunt
beantwoorden.
Voorbeeld:
Als u het in sterke mate eens bent met de onderstaande uitspraak, dan
omcirkelt u het getal 3:
niet een in sterke helemaal
beetje mate
Ik heb met de ziekte leren leven. 1 2 3 4
Op deze manier werkt u de gehele lijst uitspraak voor uitspraak af. Denkt u niet
te lang na en geef uw eerste indruk; die is meestal de beste.
- 2 -
ZIEKTE-COGNITIE-LIJST
In welke mate bent u ermee eens? niet een in sterke
helemaal
beetje mate
1. Door mijn ziekte mis ik de dingen die ik het liefst doe. . 1 2 3 4
2. Ik kan de problemen, die de ziekte met zich mee brengt aan. 1 2 3 4
3. Ik heb met de ziekte leren leven. . . . .1 2 3 4
4. Het omgaan met mijn ziekte heeft mij sterker gemaakt. .1 2 3 4
5. Mijn ziekte beheerst mijn leven. . . . .1 2 3 4
6. Ik heb een heleboel geleerd door mijn ziekte. . . 1 2 3 4
7. Mijn ziekte geeft me soms het gevoel nutteloos te zijn. .1 2 3 4
8. Door mijn ziekte ben ik het leven meer gaan waarderen. .1 2 3 4
9. Mijn ziekte houdt mij ervan af om te doen wat ik graag
zou willen doen. . . . . . . .1 2 3 4
10. Ik heb de beperkingen van mijn ziekte leren aanvaarden. 1 2 3 4
11. Achteraf gezien, hebben er door mijn ziekte ook
positieve veranderingen in mijn leven plaats gevonden. . 1 2 3 4
- 3 -
12. Mijn ziekte beperkt me in alle dingen die belangrijk
voor me zijn. . . . . . . .1 2 3 4
13. Ik kan mijn ziekte goed accepteren. 1 2 3 4
14. Ik denk dat ik de problemen van mijn ziekte aan kan,
zelfs als de ziekte erger wordt. 1 2 3 4
15. Door mijn ziekte voel ik mij vaak hulpeloos. 1 2 3 4
16. Mijn ziekte heeft mij geholpen te realiseren wat
belangrijk is in het leven. 1 2 3 4
17. Ik kan goed met mijn ziekte omgaan. 1 2 3 4
18. Mijn ziekte heeft mij geleerd meer van het moment
te genieten. 1 2 3 4
- 1 -
Bijlage 9: Begeleidende brief en informatiebrief
POLIKLINIEK VOOR NEUROLOGIE 1K12
- De Pintelaan 185
Dir.: Prof. Dr. P. BOON B-9000 Gent
Tel: 09-240.64.80
Prof. Dr. K. Paemeleire
Betreft: Onderzoek Medication-overuse headache
Geachte Mevrouw,
Geachte Heer,
U weet beter dan wie ook dat hoofdpijn een grote impact heeft op het dagelijkse leven. De ondraaglijke pijn die een aanval met zich meebrengt zijn vaak een zware last. En dit niet alleen gedurende uw dagdagelijkse bezigheden, maar ook tijdens uw vrijetijdsbesteding. Soms stuit u wellicht ook op onbegrip vanuit uw omgeving, omdat men het vaak moeilijk heeft om te begrijpen wat u meemaakt.
Onderzoek naar Medication-overuse headache is schaars. De afdeling Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent zal in samenwerking met de polikliniek onderzoek verrichten naar de wijze waarop hoofdpijnpatiënten omgaan met hun pijn en de invloed van pijnstillende medicatie op de ervaren pijn.
- 2 -
Het uiteindelijke doel van de studie is de zorgen rond medicatiegebruik bij hoofdpijnpatiënten in kaart te brengen, evenals de ervaren hoofdpijn en de invloed daarvan op het dagelijks leven. De resultaten van deze studie zullen aanwijzingen opleveren voor de verbetering van de behandeling van patiënten met hoofdpijn.
In bijlage vindt u naast dit begeleidend schrijven ook de bundel vragenlijsten en het toestemmingsformulier.
Als u bereid bent deel te nemen aan dit onderzoek, kan u dit doen door bijgaande bundel vragenlijsten in te vullen. Deze zal ongeveer 1 uur van uw tijd in beslag nemen. Mogen wij u vragen om de ingevulde bundel vragenlijsten, samen met het toestemmingsformulier, in de gefrankeerde envelop terug te sturen. De door u verstrekte gegevens zullen vertrouwelijk worden verwerkt.
Met vriendelijke groeten,
Prof. Dr. Koen Paemeleire
- 3 -
- 4 -
- 5 -
- 6 -
- 1 -
Bijlage 10: Informed consent
- 2 -