Upload
others
View
6
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Profielwerkstuk creatief schrijven: Novelle en academische analyse
Door Robin Bergman
Klas 6V3
Begeleider: Mevrouw Van Sabben-Atzema
Schooljaar 2018-2019
1
Inhoudsopgave
Inleiding………………………………………………………………………………………………………………2
Theoretische achtergrond…………………………………………………………………………………….3
1.1: Vorm………………………………………………………………………………………………….3
1.2: Onderwerp………………………………………………………………………………………....3
1.3: Stijl……………………………………………………………………………………………………..4
1.4: Perspectief…………………………………………………………………………………………..6
1.5: Opbouw………………………………………………………………………………………………7
Mijn boek (vooraf)………………………………………………………………………………………………...9
Plan van aanpak…………………………………………………………………………………………………..11
Bibliografie………………………………………………………………………………………………………….12
Voorblad Valentin………………………………………………………………………………………………...13
Eerste hoofdstuk…………………………………………………………………………………………………..15
Terugblik en analyse……………………………………………………………………………………………..69
Tijdschema…………………………………………………………………………………………………………...73
2
Inleiding
“Your prison is walking through this world all alone” . Dat is het motto van mijn
profielwerkstuk. Ik heb namelijk een afwijkende opdracht gekozen: ik ga een boek schrijven.
Dit profielwerkstuk zal bestaan uit twee delen:
Het eerste deel, waar ik dieper inga op de theoretische achtergrond van het schrijven en het
tweede deel, mijn eigenlijke boek.
Houdt u er bij het lezen van de theoretische achtergrond rekening mee dat er niet één goede
manier bestaat om een boek te schrijven; vandaar dat ik ook meerdere visies op het schrijven
heb proberen te belichten.
Ik heb gekozen voor het schrijven van een boek, omdat ik dat eigenlijk al heel lang heb willen
doen. Ik schreef als kind vaak korte verhalen, maar ik kwam nooit verder dan dat. Nog voordat ik
in 5VWO had gehoord van het profielwerkstuk, had ik voor mezelf besloten dat ik die zomer zou
beginnen aan een boek, zonder idee waarover dat zou gaan. Toen ik echter hoorde van het
profielwerkstuk, gooide dat mijn plannen door elkaar. Ik had in eerste instantie geen idee wat ik
wilde doen, totdat mevrouw Linders tijdens mentorles vertelde dat mensen voor Engels een
keer een boek hadden geschreven. Ik dacht dat dat wel een leuk idee was, maar ik wilde het
graag voor het vak Nederlands doen. De reden daarvoor was dat ik Nederlands een
aangenamere taal vind om in te schrijven en ik wilde een zo hoogstaand mogelijk verhaal
afleveren. Met Nederlands als mijn eerste taal zou dat het beste lukken, was mijn gedachte.
Als begeleider koos ik mijn docent Nederlands, mevrouw Van Sabben. Zij heeft met haar
opbouwende kritiek en correcties een grote bijdrage geleverd aan mijn boek.
Ik heb getracht een literair boek te schrijven, met een zeker spanningsgehalte.
Ik hoop dat het u bevalt.
Robin Bergman
3
Theoretische achtergrond
1.1: Vorm
Voor mijn profielwerkstuk zal ik, conform de opdracht, een novelle schrijven.
H.J.M.F. Lodewick schrijft in zijn boek Literaire kunst het volgende over de verschillen tussen een
roman en een novelle:
a. In de novelle wordt de hoofdpersoon direct getoond op een kritiek moment van zijn leven, dat
beslissend is voor zijn verder bestaan: de roman daarentegen beschrijft de langzame stijging naar
de crisis.
b. De novelle vertoont een enkelvoudige intrige, d.w.z. de hoofdpersoon wordt ons getoond in een
bepaald conflict met hetzij een of meer andere personen, hetzij bepaalde omstandigheden. In de
roman echter is er een samengestelde intrige: er is niet één conflict, doch er zijn er meer, conflicten
niet alleen tussen de hoofdpersoon en zijn tegenspeler, doch ook tussen diverse figuren van het
tweede plan.
c. De hoofdfiguren uit de novelle zijn gegeven grootheden, karakterontwikkeling is er gewoonlijk
niet, terwijl dat in de roman wel het geval is; soms is juist die karakterontwikkeling het thema.
d. Uit het voorafgaande volgt, dat de novelle een beperkt, de roman een groter aantal personen ten
tonele voert, en dat
e. de omvang van de roman groter is dan die van de novelle.
(Lodewick, 1975, p.25)
1.2: Onderwerp
Het bedenken en correct uitwerken van je onderwerp is natuurlijk cruciaal voor het schrijven
van een goed verhaal. Bekende schrijvers hebben hier uiteenlopende technieken voor. Zo stelt
Stephen King dat je, voor je begint te schrijven, je personage in de angstaanjagendste situatie
moet brengen die je je maar kan voorstellen. Witold Gombrowicz heeft een heel bijzondere
andere aanpak: hij schrijft allereerst tien bladzijden - het maakt niet uit waarover- en daar kiest
hij de meest symbolische en opvallendste delen uit, om met die delen opnieuw te beginnen. Dit
herhaalt hij totdat hij ongeveer zestig bladzijden bij elkaar heeft geschreven. Tegen die tijd
zouden de hoofdpersonen en de verhaallijn zich al gevormd moeten hebben. Dan begint
4
Gombrowicz ‘gewoon’ te schrijven. Een derde, Elizabeth George, schrijft het levensverhaal van
haar hoofdpersonen volledig uit en bouwt daar haar verhaal omheen (Van Lierde, 2009).
Geen van bovenstaande methoden is echter een gegarandeerd succes en er zijn natuurlijk ook
veel schrijvers die simpelweg op een dag een idee krijgen en beginnen met schrijven, om later de
eerste versie van het verhaal te ‘polijsten’.
1.3: Stijl
Minstens net zo belangrijk als het onderwerp is de manier waarop je je verhaal vertelt. Je
schrijfstijl moet aansluiten op je doelgroep, je onderwerp en je eigen schrijfvaardigheden
(onnodig ingewikkelde zinnen zorgen voor meer fouten).
In Handboek Stijl wordt stijl als volgt gedefinieerd: ‘Stijl is de keuze uit mogelijke formuleringen
om een gedachte vorm te geven.’ Auteurs Peter Burger en Jaap de Jong vertellen over Erasmus,
de bekende Nederlandse humanist uit de zestiende eeuw, die in zijn boek De copia verborum ac
rerum uit 1512 bijna tweehonderd versies gaf van de Latijnse standaardzin ´Tuae literae me
magnopere delectarunt.’ (Vertaald: ‘Uw brief heeft me buitengewoon verheugd.’) Dit om aan te
geven dat er talloze mogelijkheden zijn om met taal min of meer dezelfde boodschap door te
geven. (Burger, Vries, de, 1997, p. 20)
Structuur
Handboek Stijl gaat zelfs zo ver dat er wordt gesteld dat stijl niet alleen woordkeuze en
zinsbouw, maar ook structuur is. Als een briefschrijver bijvoorbeeld zijn brief begint met het
uitgebreid bedanken van de geadresseerde, zal dit op een heel andere overkomen dan wanneer
hij zijn dank pas uit in het post scriptum; de geloofwaardigheid is in het eerste geval veel groter
dan in het tweede. Belangrijk voor een verhaal is dus de structuur waarin je een reeks
gebeurtenissen laat plaatsvinden. Een nogal absurd voorbeeld van hoe het niet moet:
“Het regende de dag dat Jacob zijn kat begroef. Die ochtend had hij zijn geliefde viervoeter al
enigszins kil en bewegingsloos gevonden in de garage. Het arme beest had waarschijnlijk die
avond weer eens te lang op muizen gejaagd en was bevroren. Het was een kat geweest, die hij na
de dood van zijn grootvader in huis had genomen.
Jacob liep door de steeds harder stromende regen naar de grote lindeboom achterin de tuin.
Na de plechtige begrafenis zonder aanwezigen begon hij te huilen.”
5
In dit voorbeeld wordt verteld hoe Jacob rouwt om de dood van zijn kat, maar zijn verdriet
wordt niet echt duidelijk tot de laatste zin. Het zou - als de schrijver van dit fragment echt
verdriet om het verlies van een huisdier zou willen uitdrukken - logischer zijn om te beginnen
met het huilen (of in ieder geval een soort uiting van verdriet). Zou je dit fragment herschrijven
tot een tranentrekker, dan zou je dus iets meer het weer betrekken in het verhaal en iets meer
de emoties van Jacob zelf, maar nog belangrijker is dat Jacob zijn emoties op een ander moment
uit. Dit is een manier:
“Het regende de dag dat Jacob zijn kat begroef. Hij had zijn Minoes die ochtend in de garage
gevonden. Bewegingsloos, bevroren, alsof de tijd een standbeeld van zijn kat had willen maken
en deze ochtend de perfecte pose had gevormd voor het kunstwerk. Jacob dwong zichzelf terug
te denken aan de dag dat hij met zijn grootvader, toentertijd nog niet helemaal dement, Minoes
ging ophalen uit het asiel. Hij had opa vlak na de begrafenis van oma beloofd dat hij hem een
kitten zou laten uitzoeken, om hem gezelschap te houden. Op aandringen van de oude man werd
dit een kitten uit het asiel om de hoek. En dan kwam de diagnose. Tegen beter weten in hadden
ze samen toch nog een kitten gehaald, die zijn opa, zelfs toen hij niemand meer herkende,
zichtbaar nog liefhad. Die kat, die zijn opa nu in het koninkrijk der koninkrijken zou vergezellen.”
Met iets meer nadruk op een andere plek en een iets andere structurering van het verhaal komt
het verhaal al op een heel andere manier uit de verf.
Het volgende ‘onderdeel’ van stijl is (nog) subjectiever en hangt ook af van de doelgroep
waarvoor je schrijft.
Woordkeuze
Woordkeuze is iets persoonlijks en zodoende is het niet makkelijk daar gelijk een eenduidig
advies voor te geven. Wel is het de laatste jaren trendy om Engelse woorden en spreektaal te
gebruiken in boeken, al zijn er mensen die daar sterk op tegen zijn.
Woordkeuze is een essentieel deel van iemands schrijfstijl en de ‘juiste woordkeuze’ bestaat dan
ook niet, maar dit geldt eigenlijk voor alles wat met stijl te maken heeft. William Zinsser schrijft
6
erover in On Writing Well (Vertaald): ‘Stijl is niet te koop. Stijl is net zo sterk verbonden aan de
schrijver als zijn of haar haar, of, als hij kaal is, het gebrek daaraan.’ (Zinsser, 2006, p. 18)
Hoe persoonlijk woordkeuze ook mag zijn, er zijn wel enkele algemene regels op te stellen.
Zo is het belangrijk dat je alle woorden die je gebruikt in je boek, ook daadwerkelijk kent, zodat
je niet abusievelijk spellings- of formuleringsfouten maakt. Proberen deftig en chique over te
komen; haute cuisine is geen houten kuisheidsgordel. De woordkeuze van mensen die op
internet naar mooie synoniemen gaan zoeken waar ze zelf nog nooit van hebben gehoord, komt
vaak zeer onnatuurlijk en gekunsteld over. Naast het niet overcompliceren van je schrijfstijl is
het een aanrader een balans te zoeken tussen spreektaal en literair taalgebruik in je boek;
immers ‘.... En toen bespeurde het hongerig koeienoog van Bertha 38 magnifiek gras op een
zuidhellinkje...’ klinkt overdreven, maar ‘...wow en toen zag Bertha 38 van die groene shit waar
ze echt hard op gaat...’ is dat ook. Het zijn twee uitersten waar je in feite een evenwicht tussen
moet vinden.
1.4: Perspectief
Boeken worden geschreven vanuit een bepaalde invalshoek, een bepaald perspectief.
Er zijn drie gangbare vertelperspectieven in de literatuur: het ik-perspectief, het personale
perspectief en het auctoriale perspectief.
Het ik-perspectief
Je kijkt door de ogen van de hoofdpersoon of iemand die een rol speelt in het verhaal. De ik-
persoon beschrijft dus zijn eigen ervaringen, waardoor je eigenlijk een objectieve kijk krijgt op
een bepaalde gebeurtenis.
Het personale perspectief
Net als bij het ik-perspectief is er bij het personale perspectief een verteller die ook een rol
speelt in het verhaal. Het grote verschil hierbij is echter dat het personale perspectief gebruik
maakt van een hij/zij-perspectief. Een personage in het verhaal vertelt dus over een ander
personage.
7
Het auctoriale perspectief
Bij het auctoriale perspectief speelt de verteller geen rol in het verhaal; hij reflecteert als
buitenstaander op de gebeurtenissen in het boek. De verteller is alwetend (auctoriaal) en weet
dus dingen die de hoofdpersonen in het verhaal op een bepaald moment (nog) niet weten.
Wisselen tussen perspectieven tijdens het verhaal is ook mogelijk. In sommige bekende boeken
wordt hetzelfde verhaal vanuit verschillende oogpunten verteld. Een voorbeeld van zo’n boek is
The Collector van de Engelse schrijver John Fowles. In het kort gaat het over een man die een
vrouw ontvoert en gevangen houdt in zijn huis, in de hoop dat ze hem beter leert begrijpen. Het
eerste deel van het boek wordt geschreven vanuit de ontvoerder, het tweede uit de ontvoerde.
Dit is interessant, want je krijgt twee visies op één gebeurtenis. Er zitten echter ook zeker
nadelen aan deze manier van vertellen, want twee keer hetzelfde verhaal lezen is niet altijd even
spannend.
Perspectieven verschillen, maar we kunnen voor de verschillende perspectieven concluderen
dat je het best het ik-perspectief kunt gebruiken als je beweegredenen van je hoofdpersoon
duidelijk wilt maken voor de lezer. Wil je je verhaal spannender maken, dan kan je het beste het
hij/zij-perspectief gebruiken; dan kun je namelijk bepaalde informatie weggeven aan de lezer
die de hoofdpersoon nog niet heeft. Het auctoriale perspectief is het geschiktst voor een
objectieve beschrijving van de personages in boeken.
1.5: Opbouw
Ik had het over structuur onder het kopje ‘Stijl’, maar opbouw in deze context behelst de
tijdsprongen in het boek, oftewel het gebruik van flashbacks en flashforwards.
In de literatuur gedraagt de tijd zich heel anders dan in werkelijkheid; niemand gaat een boek
lezen over een hoofdpersoon die zijn huishoudelijke taken doet, elke dag van de week. Soms
spoelt een schrijver door naar momenten die interessant zijn voor het verhaal. Dat heet
tijdverdichting. (Rijnvis, z.d.)
De schrijver slaat dus een korte tijd over in het verhaal, simpelweg omdat het niet relevant is
voor het verhaal. Dit om het verhaal kort en bondig te houden. Een tijdverdichting is dus niet
hetzelfde als een flashback of flashforward. Een flashback is als een hoofdpersoon terugblikt op
8
een gebeurtenis uit het verleden, terwijl de ‘hoofdverhaallijn’ zich blijft afspelen in het heden,
bijvoorbeeld zo:
“Piet ging ‘s ochtends aan de ontbijttafel zitten. Hij at een stukje brood, wat hem deed denken
aan zijn jeugd, op het platteland. Zijn ouders hadden een groot agrarisch bedrijf, totdat ze op een
dag overvallen werden en er aan Piets zorgeloze jeugd een einde kwam. Met deze herinneringen
in zijn hoofd ging Piet naar de supermarkt.”
Piet denkt in dit fragment terug aan zijn jeugd (verleden) terwijl hij aan het ontbijt zit (heden).
De lezer komt iets te weten over Piets verleden, wat waarschijnlijk van belang is voor de rest van
het verhaal. Op het einde ‘ontwaakt’ Piet in feite uit zijn flashback. Hij gaat door met zijn
dagelijkse leven in het heden en de hoofdverhaallijn.
Flashbacks kunnen eigenlijk op elk moment in een boek plaatsvinden. Tegenwoordig wordt er
ook in het begin gebruik gemaakt van flashbacks, om de verhaallijn in het heden in context te
plaatsen. We kunnen bijvoorbeeld in het verleden beweegredenen zien voor het gedrag van
bepaalde personages.
Een flashforward is het tegenovergestelde van een flashback. Het verhaal verplaatst zich niet
naar het verleden, maar naar de toekomst. Een flashforward kan eigenlijk alleen voorkomen bij
een auctoriaal perspectief, aangezien personages in het verhaal uiteraard niet kunnen weten wat
er in de toekomst gaat gebeuren.
9
Mijn boek (vooraf)
Verhaallijn in het kort
Mijn boek gaat over een man die in feite terugblikt op zijn leven. Zijn jongvolwassen leven werd
getekend door zijn lidmaatschap van een extreem religieuze sekte. Zwaar beïnvloed begaat hij
een misdaad, waarna hij als een gebroken man in een psychiatrische instelling terecht komt.
Hier verliest hij elk contact met de andere leden van de sekte.
Om niet volledig zijn realiteitszin te verliezen begint hij brieven te schrijven aan de
buitenwereld: aan zijn familieleden, aan oude jeugdliefdes, aan de voormalige leider van de
sekte waar hij deel van uitmaakte. Deze brieven worden echter nooit verzonden aan de
geadresseerden, tot de dag dat de man de instelling verlaat.
Enkele dagen na het verlaten van de instelling komt er eindelijk antwoord van de leider van de
sekte, wat ervoor zorgt dat de hoofdpersoon niks meer met zekerheid kan zeggen over wat er
jaren terug is gebeurd, op de dag dat hij de misdaad beging.
Hierop zoekt de man contact met zijn lotgenoten en dan blijkt alles heel anders in elkaar te
steken dan werd gedacht...
Perspectief
Ik zal mijn boek gaan schrijven vanuit het auctoriale perspectief, aangezien ik in het boek een
verhaal wil vertellen met relatief veel flashbacks. Om al deze tijdsprongen overzichtelijk te
houden voor de lezer en mezelf, heb ik besloten om de verteller niet zelf aan het verhaal mee te
laten doen.
Opbouw
Het verhaal zal beginnen met het eerste deel van de misdaad die de hoofdpersoon begaat. Hierna
volgen zijn vervolging en tijd in de instelling. Daarna komt een flashback naar zijn jeugd, om uit
te leggen waarom hij überhaupt lid is geworden van een sekte. Het verhaal komt na de flashback
weer terug in de instelling. Vervolgens gaat het verhaal weer verder bij de misdaad, die dus als
10
een soort rode draad door het verhaal zal lopen. De hoofdpersoon zal in gesprekken met zijn
therapeut steeds verder zijn verleden openbaren.
Na het verlaten van de instelling komt het tot een confrontatie met zijn verleden. Er zijn dan
geen flashbacks, tot aan het einde van het boek, als het einde van de misdaad samenkomt met
het einde van de zoektocht van de hoofdpersoon naar de ware betekenis van de gebeurtenissen
in zijn verleden.
Al deze zaken heb ik opgeschreven voordat ik het daadwerkelijke boek schreef.
Het zou dus kunnen dat ik op den duur enigszins afwijk van de opgegeven verhaallijn of
opbouw.
11
Plan van aanpak Robin Bergman 5V3
-Op tijd beginnen met schrijven van boek zelf
-Bepalen vertelvorm, invalshoek, chronologie.
→ aantal ideeën, nog niet zeker
-Wordt kort verhaal, novelle
Overzicht maken van gebeurtenissen in boek, karakterschetsen van personages maken, bepalen
op wat voor plaats en in welke setting het boek zich afspeelt
-Sowieso vóór schrijven nog afspraak maken met schrijver voor interview
-Aantal opties, nog onderzoeken (Thomas Olde Heuvelt)
-Bepalen wat ik wil onderzoeken naast schrijven boek (in gesprek schrijver), bijvoorbeeld wat
een goede manier is om een boek te schrijven.
12
Bibliografie
Burger, P. e. (1997). Handboek Stijl. Groningen: Martinus Nijhof Uitgevers.
Lierde, B. v. (2009). Een bestseller schrijven voor dummies. BBNC Uitgevers.
Lodewick, H. (1975). Literaire kunst. Den Bosch: Malmberg.
Rijnvis, D. (z.d.). Tijdverdichting - uitleg van een literaire term. Opgehaald van Schrijfvis: https://www.schrijfvis.nl/tijdverdichting/
Zinsser, W. (2006). On Writing well. HarperCollins Publishers Inc.
13
Robin Bergman
Valentin
14
Valentin
“Your prison is walking through this world all alone.”
Desperado – The Eagles
15
1.
Toen de rechercheurs achteraf de beelden van de bewakingscamera’s nabij de Burgemeester
Van Groenenstraat van die bewuste druilerige donderdagmorgen in mei hadden bekeken,
bekroop hen langzaam een onheilspellend gevoel, het gevoel dat de politie en de plaatselijke
burgerwacht iets over het hoofd hadden gezien, iets wat zij nu te zien kregen. Rechercheur Van
Doolen, die de leiding had over het onderzoek in deze zaak, had de opnames al eens eerder
gezien en keek vanachter zijn bureau naar zijn drie collega’s, die aan de andere kant van de
kamer op één computer geconcentreerd keken naar dezelfde beelden. Op zich waren ze niet
schokkend, dacht Van Doolen, maar het was het feit dat je al wist hoe de rest van de dag zou
verlopen, dat het zo lastig maakte te blijven kijken. Daarom had hij besloten vandaag ook niet
mee te kijken; hij kon wat er op de computer aan de andere kant van de kamer helder voor zijn
ogen projecteren, zo vaak had hij het al gezien.
De opnames begonnen om een uur of negen in de ochtend. Vier in het donker geklede mannen
lopen langs de eerste camera, twee van hen dragen aktetassen. Op de opnames van de tweede
camera een straat verderop kon je een iets andere groep mannen zien, ook in het zwart gekleed
en ook in deze groep had een aantal aktetassen in de hand. Op alle andere camera’s in de
omgeving was te zien hoe steeds meer van dit soort groepen verschenen in de mensenmassa; in
totaal waren er misschien wel vijftig mensen en aan hun betrokken gezichtsuitdrukking en kledij
te zien hoorden ze bij elkaar. Het was druk op straat. Enkele honderden meters verderop stond
het grootste overdekte winkelcentrum van het land en het was uitverkoop. Het winkelcentrum
was in de winter van vorig jaar nog feestelijk geopend door de wethouder. De landelijke pers
was bij de opening aanwezig geweest en ook de stadsbewoners waren, nieuwsgierig geworden
door de langdurige werkzaamheden in het hart van de stad, in groten getale vertegenwoordigd.
Het was echt een evenement geweest, met vuurwerk en een gratis proeverij, georganiseerd door
de in het winkelcentrum gezetelde restaurants. De donker geklede stoet die nu op weg was naar
het winkelcentrum, leek echter allerminst in de stemming voor een feestje. Het leek nog het
meest op een deprimerende carnavalsoptocht met vertraging. Als het de bedoeling was niet op
te vallen, was dat in ieder geval niet goed gelukt. Het mocht dan een miezerige dag zijn, zeker
voor de tijd van het jaar, maar de zwarte kleding viel sterk op ten opzichte van de menigte
winkelgangers, die ondanks het matige weer redelijk zomers gekleed waren. Op het moment dat
de groep bijeen kwam en het winkelcentrum inliep, verdween ze uit het zicht. In de hal van het
winkelcentrum zelf stonden nog geen camera’s. Er was enkele weken terug een defect ontdekt
en de fabrikant had ze tijdelijk teruggenomen om ze te onderzoeken. Zodoende was er alleen
videobewaking binnen in de winkels. Wat er vervolgens gebeurde wisten Van Doolen en zijn
team alleen van ooggetuigen.
16
De eerste die van de computer opkeek was de benjamin van het team, Harm van der Poel. De
weerzin was duidelijk in zijn ogen te lezen. Hij keek vermoeid naar zijn baas, alsof hij wilde
vragen ‘Wat nu?’ Fred van Doolen wist het niet. Hij had in zijn twintig jaar lange carrière bij de
politie nog nooit zo’n afgrijselijke zaak meegemaakt. De andere twee rechercheurs, Jan van Dijk
en Anita de Leeuw, hadden al die tijd nog niks gezegd. ‘Sluiten jullie maar af, ik ga naar huis,’ zei
Van Doolen, om maar iets te zeggen wat de lege stilte in de kille ruimte zou doorbreken. Zonder
nog te wachten stapte Van Doolen naar de deur. Hij keek om, murmelde een laatste groet naar
zijn collega’s en ging de gang op. Hij baalde ervan dat dit net voor zijn pensioen moest gebeuren.
Eenmaal op straat keek hij om zich heen. Het was duidelijk rustiger dan normaal. De stad was na
de gebeurtenissen vorige week helemaal stilgevallen. Bij de bushalte tegenover het
politiebureau stonden voorheen standaard zo’n vijftien à twintig mensen, nu stond Van Doolen
in zijn eentje te kijken naar de troosteloze reclame voor de nieuwste shampoo (nu met
vernieuwde formule!) achter het met graffiti bekladde glas van het bushokje. De natte geur van
naderend onweer hing in de lucht.
Aan de andere kant van de stad, in de verhoorruimte van een van de zwaarst beveiligde
detentiecentra van het land, ademde Valentin vermoeid en zwaar geïrriteerd uit. Het verhoor
was nog vertrouwelijk en zelfs bijna vriendelijk begonnen (‘Hallo, mijn naam is Peter en dit is
Samuel en we zouden u graag wat vragen willen stellen met betrekking tot uw daden op 19 mei
jongstleden’), maar de sfeer was snel omgeslagen toen bleek dat de ondervraagde wederom niet
van plan was ondervraagd te worden. Valentin had gewoon geen behoefte iets te zeggen en dat
werd door de twee ondervragers niet geaccepteerd. Al gauw hadden Peter en Samuel, als dat
tenminste hun echte namen waren, hun dure bewoordingen laten varen en ze stapten over op
een iets directere manier van ondervragen, met opmerkingen als ‘We zullen wel zien of je wat
spraakzamer wordt als de rechter je ter dood veroordeelt, kloothommel’ of ‘Je bent toch pianist?
Heb je je ooit afgevraagd hoe dat gaat met negen vingers?’ Het had allemaal weinig indruk
gemaakt. Ja, het uitzicht van het verliezen van een vinger maakte hem niet bijster enthousiast,
maar hij wist dat de twee mannen tegenover hem toch te laf waren om zoiets te doen. Het was
het zevende verhoor deze week, het tweede met deze bevragers. Het waren twee ielige mannen
van achterin de vijftig, beiden niet veel groter dan 1,70. Hun tactiek was na hun standaard
openingszin al vrij snel aan het licht gekomen; ze wachtten gewoon net zo lang totdat je het
wachten zat werd en toch maar wat zei, in de hoop dat het dan allemaal voorbij zou zijn.
Bevragingen gingen op die manier door tot heel laat, dacht Valentin, maar hij had eigenlijk geen
idee, want hij was al zijn gevoel voor tijd kwijtgeraakt. De tijd die hij niet doorbracht in de kleine
verhoorruimte, zat hij uit in een isolatiecel. Hij had weleens op televisie van die cellen gezien,
17
waar opstandige gevangenen bij wijze van straf voor een paar dagen werden opgesloten en waar
ze vervolgens volslagen gek uitkwamen. Valentin had nooit zo goed begrepen wat er zo erg kon
zijn aan eenzame opsluiting dat de wanden van deze cel van kussens moesten worden gemaakt,
maar hij had het deze week snel geleerd.
Het verhoor duurde nu al ondoenlijk lang voor deze veteranen, dacht Valentin, kijkend naar de
grijze, afgepeigerde gezichten die zo breekbaar leken in het spaarzame licht in de kamer dat
Valentin dacht dat ze in duizenden stukjes zouden breken als een van de mannen op de grond
zou vallen, zoals de antieke vaas van zijn overgrootoma. De twee probeerden nog op hem in te
praten, hem vragen te stellen over die dag dat alles anders werd, waarom hij het had gedaan,
met wie, hoe hij het had voorbereid… maar het ging allemaal langs hem heen. Met zijn hoofd was
hij nog bij de groep, in het kamp, vrij. Peter boog zijn hoofd naar Samuel, fluisterde wat in zijn
oor en verliet de kamer. Samuel zei, plechtig als de koning die een lintje doorknipt ter
gelegenheid van de opening van een museum: ‘Indien de heer Valentin Delvaux niet met de
aanwezige ambtenaren in functie blieft te spreken, zullen wij nu de ruimte verlaten’.
Valentin haalde zijn schouders op. Dat zal wel weer zo’n standaard ambtenaarszin zijn.
Samuel schudde afkeurend zijn hoofd, draaide zich om en maakte aanstalten om net als Peter de
kamer te verlaten. Althans, zo zag het eruit. Net op het moment dat Valentin wat naar achter
leunde op zijn stoel, draaide Samuel zich vliegensvlug om en haalde uit, recht op zijn slaap.
‘Zo, die lul op poten verspilt onze tijd niet nog een keer,’ zei Samuel en hij spuugde in de richting
waar Valentin nu bewusteloos op de grond lag. Toen draaide hij met een triomfantelijke grijns
op zijn gelaat om en liep de gang op, waarna hij de deur met een knal dichtsloeg. Het licht in
verhoorruimte nummer acht floepte uit.
18
2.
Op een gewone doordeweekse dag was Van Doolen nooit zo vroeg op zijn werk, maar vandaag
was alles anders. Hij was gisteren om elf uur ‘s avonds nog gebeld door Lucas Davids, codenaam
Samuel, die hem mededeelde dat er zich ‘ongeregeldheden’ hadden voorgedaan bij het verhoor.
Of hij even langs kon komen. Zodoende stond Stefan om zes uur ‘s ochtends met zijn auto voor
de poort van de gevangenis. Om wakker te worden had hij bij wijze van ontbijt vijf koppen
zwarte koffie naar binnen gegoten, iets wat hij anders nooit deed. Het was in veel opzichten een
abnormale dag: het onweer was na twaalf uur ‘s nachts ineens opgehouden en de dieren in het
bos, waar het huis van de Van Doolens stond, waren doodstil, alsof het jachtseizoen pas geopend
was. Zonder zijn vrouw en kinderen wakker te maken had Stefan die ochtend dus zijn lichte
overdosis cafeïne genomen, zijn tosti aangebrand en zijn teen genadeloos hard gestoten tegen
het kookeiland dat er sinds vorige week stond. Met een van pijn vertrokken gezicht stapte hij
vervolgens in zijn auto. ‘Ik haat vrijdagen,’ zei hij en hij meende het. Sinds enkele maanden
waren vrijdagen wedstrijden geworden, wedstrijden in wie het langst kan doen alsof hij of zij
alleen is in huis. Deze ochtend had hij dat voor het eerst echt beseft. Natuurlijk had hij zich wel
eens eerder afgevraagd waar zijn haat jegens vrijdagen vandaan kwam, maar het antwoord
moest hij zichzelf altijd verschuldigd blijven. Tot vandaag. Niemand was met een bezorgde blik
naar beneden gekomen om te kijken waar het gevloek vandaan kwam. Zij moesten het
ongetwijfeld hebben gehoord. Niemand had op welke manier dan ook enige aandacht aan hem
besteed. Ze wisten niet eens waar hij heen ging vandaag.
Muziek moet me wel kunnen opvrolijken, dacht Stefan en hij zette een cd op die al langer in de
cd-speler zat, waarop de eerste tonen van God only knows van de Beach Boys uit de speakers
knalden. Stefan was kapot en hij moest het weten ook. Carl Wilson stelde precies de vraag die
Stefan zichzelf nu ook vroeg: hoe zou het leven verder gaan zonder haar?
Stefan van Doolen had zijn vrouw ontmoet op een feest, maar van feeststemming in hun
huwelijk was momenteel allerminst sprake, of het moest een familiereünie zijn waarop een
zwaar aangeschoten en vrijgezelle oom over politiek begon. Hoe dan ook, Stefan deed zijn best
om als hoofd van het onderzoek naar deze zaak werk en privé gescheiden te houden, zoals het
cliché voorschreef. Voorlopig lukt het me wel aardig; ik ben tenminste op tijd voor mijn werk, zei
hij bemoedigend, nee, troostend tegen zichzelf, staande voor de slagboom voor de toegangspoort
van de gevangenis. Voordat hij zich zou melden bij de luidspreker op een paaltje in het gras pal
naast de slagboom en om toegang zou vragen, waarna er allerlei papierwerk doorgenomen zou
moeten worden voor hij daadwerkelijk naar binnen kon, ging Van Doolen nog een korte
19
wandeling maken om zijn gedachten te ordenen. Hij wist ook wel dat zijn gedachten niet meer te
ordenen zijn, nooit waren; het gedachtendepot in zijn hoofd was een grotere rotzooi dan het
klaslokaal van elke willekeurige groep drie waar de juf even iets uit de printer is gaan halen.
Van Doolen nam na wat overpeinzingen het besluit terug in zijn auto te gaan zitten, waar hij wat
besluiteloos voor zich uit staarde, naar het enorme complex van gangen en kamers en
wachttorens dat voor hem stond. Toen sloot hij zijn ogen.
Daar stond ze, nog mooier dan hij haar ooit op school had gezien, te praten met een meisje dat
met wilde gebaren een verhaal aan het vertellen was. De twee kenden elkaar niet zo goed, zo
leek het, want zij wendde zo nu en dan haar hoofd af, alsof ze op zoek was naar een mier in de
tuin waar ze haar aandacht de rest van de avond op kon vestigen. Ik had me nooit moeten laten
overhalen om naar dit feest te gaan, dacht Stefan, nadat hij door de woonkamer naar de glazen
achterdeur was gelopen en de tuin inkeek. Hij keek naar de bloemen, perfect geordend in stenen
potten, naar het waarschijnlijk veel te dure tuinmeubilair, maar vooral naar haar. Wat doe ik
hier überhaupt? Ik ken hier nauwelijks iemand.
Frederik Roosevelt had hem even daarvoor begroet met een lallend ‘goedenavond’, waarbij hij
zijn arm ongecoördineerd hard op Stefans schouder liet vallen. Het feestvarken zag nu al dubbel
- en dat terwijl het net half zeven was. Zijn ouders hadden hem toestemming gegeven zijn
achttiende verjaardag thuis te vieren. Zonder nog veel aandacht te besteden aan de alcoholist in
wording, die desondanks miljoenen zou erven, was Stefan langs hem gelopen. Frederik had zich
daarna gericht op het overenthousiast begroeten van gasten die later kwamen en die hem alleen
feliciteerden in ruil voor de aanwezige gratis drank.
Stefan kon zijn ogen nog steeds niet van haar afhouden. Hij was haar naam via-via te weten
gekomen: Lara. Ze had lang blond haar, de wind liet het dansen op deze heldere nazomerse
avond. Heel soms, op een magisch moment sloeg ze haar kristalblauwe ogen naar hem op.
God bestaat dus toch. Ze praatte met het andere meisje, maar leek niet bijster geïnteresseerd in
haar noch haar verhaal. Haar ogen ontmoetten voor de tweede keer die van Stefan en hij keek
weg. De Roosevelts hadden een mooie eikenhouten vloer laten aanleggen vorig jaar.
Hij zou nog wel een keer op haar afstappen vanavond, maar voorlopig ging het voor Stefan goed
genoeg; ze keek naar hem. Toch? Hij moest in ieder geval eerst de tuin in. Stefans hart bonsde
bijna uit zijn borstkas. Boem, boem, boem, BOEM!
20
Van Doolen schrok wakker en stootte zijn hoofd tegen het dak van zijn auto. Lucas Davids keek
hem indringend aan, woest en sloeg nog eens met zijn vuist op het dak. Achter hem stonden
meerdere zwaarbewapende agenten, het geweer in de aanslag. Met een handgebaar gaf Davids
aan dat de kust veilig was en de agenten lieten hun geweer zakken, opgelucht. Ze liepen naar de
toegangspoort, waar ze wachtten op hun baas, die duidelijk zichtbaar op zijn kleine, rimpelige
gezicht tot tien had moeten tellen om zijn zelfbeheersing te bewaren en nu ijzig kalm tot de half
slapende in de auto sprak: ‘Zo, Van Doolen, je bent weer eens fashionably late, zal ik maar
zeggen. We dachten verdomme dat er een aanslag werd gepleegd!’ Ze moeten hebben gedacht
dat er niemand in de auto zat. Van Doolen was weinig onder de indruk van deze omhooggevallen
hooggeplaatste ambtenaar die tegen hem stond te brullen. ‘Het was nogal vroeg, ja,’ zei hij, de
beschuldiging van de aanslag volledig negerend. Davids trok een grimas, wat er op zijn gezicht
als verfrommeld crêpepapier wel komisch uitzag. Van Doolen kon een glimlachje dan ook niet
goed onderdrukken. Hij zag Davids wederom tot tien tellen en verwachtte een uitbarsting, maar
die bleef uit. Davids glimlachte zowaar terug, zij het als een boer met kiespijn. Het was niet zo
gek dat hij niet lachte, dacht Van Doolen; als hij dat doet, lijkt hij nog het meest op een
verfomfaaide schildpad.
‘Nou, ga je nog de hele dag als een debiel zitten grinniken, of kom je ook nog ‘ns die auto uit?’
‘Ja, ja,’ antwoordde Van Doolen met tegenzin en hij gehoorzaamde: hij wreef de slaap uit zijn
ogen, rekte zich uit en stapte een beetje onhandig uit zijn auto. De werkdag kon beginnen.
Toen eenmaal het nodige papierwerk (reden van bezoek, duur van bezoek en toestemming tot
fouillering) was afgehandeld, liepen Van Doolen en Davids door de poort en de hoofdingang van
de gevangenis naar binnen. De agenten, die al die tijd geen woord hadden gezegd, bleven voor de
hoofdingang achter.
‘Luister, we hebben een gecompliceerde situatie aangaande een van onze gedetineerden,’ sprak
Davids, nu ineens de keurigheid zelve, overdreven luid terwijl hij en Van Doolen de receptie bij
de ingang passeerden. De receptioniste zat achter gewapend glas, hoorde Davids’ deftige
geleuter en knikte goedkeurend. Toen ze een gang verder waren, zei Davids: ‘Sommige mensen
(knikje in de richting van de receptie) klagen bij de inspectie. Nu willen ze dat ik mijn
taalgebruik aanpas. Te intimiderend of zo. Het is goddomme muiterij!’
‘Dat is inderdaad vreemd, heel vreemd,’ speelde Van Doolen quasi-verbaasd mee. Tegen deze
man moest je niet ingaan.
‘Goed, goed,’ zei Davids verheugd, terwijl hij Van Doolen onderzoekend aankeek - hij was
minstens twee koppen kleiner dan Stefan. ‘Misschien heb ik toch niet zo’n ontiegelijke pesthekel
aan je als ik dacht.’
21
‘Dat is fijn, meneer,’ glimlachte Van Doolen beleefd. Ze liepen verder door de verveloze gangen.
De vloer rook naar gymzaal en was zeker een jaar niet geveegd en ook de ramen waren vuil.
De deuren van de cellen zaten aan de andere kant, niet aan de kant van de ramen, wist Van
Doolen, achter alle deuren die de gang in tientallen afzonderlijke ruimtes verdeelden en die
Davids elke twintig meter handmatig moest openen. ‘Maar even zonder gekkigheid: er is wel een
best groot probleem,’ zei Davids.
‘Wat is er dan, meneer?’ vroeg Van Doolen, voor het eerst echt geïnteresseerd in de woorden van
zijn meerdere.
‘Vanaf hier is het Samuel,’ zei Samuel waarschuwend en hij openende de laatste deur. ‘Misschien
heb je niet meer zoveel aan deze verdachte voor je onderzoek.’ De twee liepen een ruimte
binnen waar een tweede receptie stond, ook met gewapend glas.
‘Hoe bedoelt u?’ Van Doolen begon zijn geduld te verliezen. Samuel haalde zijn schouders op en
wees naar de zware deur aan de rechterkant van de receptie. ‘Je zal het zien.’
Samuel groette de receptioniste, een vrouw van middelbare leeftijd met krulhaar en een
halfbrilletje. Hij liet haar zijn identiteitskaart zien en ze gaf hem een sleutelbos. Van Doolen
kreeg de sleutels doorgegeven en liep naar de deur rechts van de receptie. ‘Het is de eerste links,’
informeerde Samuel hem toen hij de deur had geopend. Samuel griste de sleutelbos uit zijn
handen en opende de eerste celdeur links. De eerste ontmoeting met zijn enige verdachte, de
heer Valentin Delvaux, was geen aangename. De man, nog geen dertig jaar oud, zat op de grond
naast zijn bed, met zijn kin op de knieën. Hij neuriede iets wat onmogelijk een lied kon zijn.
‘Jezus Christus.’ Het was het enige wat Van Doolen op dat moment over zijn lippen kon krijgen.
Valentin sperde zijn ogen open, kreunde jammerlijk, alsof hij middenin een nachtmerrie zat en
bonkte zijn hoofd drie keer tegen de muur waartegen hij zat.
‘We moeten hulp voor hem zoeken, nu!’
‘Tja, dat zal niet zo makkelijk gaan,’ zei Samuel met een zweem van een geamuseerde glimlach.
‘Hoezo niet?’
‘De regering heeft de zorgverzekering van elke gevangene hier opgezegd. Het is zeg maar niet de
bedoeling dat ze worden geëxecuteerd, maar ze mogen wel doodgaan aan de griep, als je begrijpt
wat ik bedoel,’ legde Samuel uit.
‘Is er dan niks wat we kunnen doen?’ vroeg Van Doolen.
22
‘Jawel,’ antwoordde Samuel lichtelijk verveeld. ‘De nieuwe wet maakt het mogelijk verwarde
terroristen via een versnelde procedure naar een psychiatrische instelling te sturen. We kunnen
de officier van justitie bellen en vragen of zij er reden toe ziet deze hier ook zo’n behandeling te
geven.’
Van Doolen wierp een blik op Valentin en zag hoe een heftige spiertrekking de huid boven diens
rechteroog zo deed schokken dat het leek alsof die zou scheuren en zijn oog uit zijn kas zou
rollen. Hij belde.
‘Dag, mevrouw, even hierover…’
23
3.
‘...En ik weet niet zo goed wat ik hier doe,’ concludeerde Valentin zijn verhaal tegen de vrouw
aan de andere kant van de lunchtafel, die hem, zoals ze hem bij zijn aankomst had verzekerd, ‘zo
goed mogelijk ging begeleiden naar een vruchtvolle terugkeer naar de samenleving’. De mensen
om hem heen waren vaak met andere dingen bezig, zodat ze ook hier voldoende privacy hadden
dit te bespreken. Drie weken geleden was Valentin op bevel van de officier van justitie
overgeplaatst naar deze inrichting: psychiatrische instelling Zwanenhorst. ‘Psychiatrische
instelling’ was in dit geval misschien wel enigszins een eufemisme, want hier zaten toch
voornamelijk zware criminelen die langzaam, onder invloed van ‘kalmerende substanties’ ook
afgleden naar een wereld van vliegende eenhoorns en pratende bomen. Het cellentekort was
nijpend geworden en zodoende had de regering versneld een wet aangenomen die het mogelijk
maakte zware criminelen te laten opnemen in een inrichting als zogenaamd psychisch zieken.
Mensen die tot deze groep behoorden, werden onafgebroken in de gaten gehouden door de
beveiliging en kwamen niet of nauwelijks buiten.
Valentin behoorde niet tot deze groep, zolang hij nog niet was veroordeeld, was hem uitgelegd.
De eerste ontmoeting met zijn pro-deoadvocaat had hem niet erg positief gestemd. De jurist had
hem verteld dat hij zijn best zou gaan doen om hem vrijgesproken te krijgen, maar iets aan zijn
sjofele voorkomen maakte dat niet zo geloofwaardig. Als hij over zijn bureau boog om de
stukken te lezen, sneeuwde het hoofdroos en zijn platte zwarte krullen plakten aan zijn kleine
schedel. Vanachter een grote zwarte bril met jampotglazen keken twee vermoeide bruine ogen
de wereld in. Het pak dat hij aan had moest professionaliteit uitstralen, maar het leek alsof hij
het van zijn vader had geleend. Al met al deed deze man denken aan iemand die net van school
was.
De vrouw, die tot dan toe aandachtig Valentins verhaal had aangehoord, zuchtte. Misschien was
het simpelweg om de stilte te doorbreken, misschien om haar frustratie uit te drukken,
aangezien Valentin twee uur lang had verteld over zijn bezoek aan de dierentuin toen hij acht
was. Hij was in shock geweest toen ze hem binnenbrachten, maar eigenlijk was daar nu niks
meer van te merken. Hij leek goed bij zijn verstand, maar zei zich van de afgelopen week niks
meer te herinneren. Klopte dat? Het zou heel goed kunnen dat het dierentuinverhaal bedoeld
was om haar van de wijs te brengen.
‘Tja, dan zullen we er maar een einde aan breien, niet?’ stelde ze vermoeid, bijna wanhopig voor.
‘Wat je wil, ik heb alle tijd,’ zei Valentin, hetgeen haar aanleiding gaf te vertrekken. Hij keek naar
haar terwijl ze tamelijk hardhandig haar namaakleren tas van de grond pakte en aanstalten
24
maakte om weg te lopen. Ze was niet zo oud en eigenlijk best knap, alleen keek ze verbitterd,
alsof haar werk permanent haar alle energie had ontnomen.
‘Esther, wacht,’ riep Valentin de vrouw na, die ondertussen al bijna bij de uitgang stond.
‘Wat is er?’ vroeg ze met een zweem van hoop in haar stem, misschien omdat ze hoopte hem
toch nog aan het praten te krijgen deze dag.
‘Tot morgen,’ grijnsde Valentin en hij stond op uit zijn stoel.
Het gesticht bestond uit vier afdelingen: een gesloten afdeling, waar alleen de zwaarste gevallen
zaten die een gevaar vormden voor zichzelf en de mensen om hen heen; een afdeling voor
veroordeelde criminelen, met of zonder psychische problemen; eentje voor mensen die zich ook
al in Zwanenhorst zelf hadden misdragen en de laatste, waar Valentin ook zat, een mix tussen
mensen die wachtten op hun proces en die al zo lang wachtten tot hun hoger beroep zou dienen,
dat ze er gek van werden. Opvallend was dat er eigenlijk helemaal niet werd gekeken of de
opgenomen mensen ook daadwerkelijk psychische problemen hadden. De regering leek gewoon
van ze af te willen en bijna allemaal werden ze volgestopt met pillen waarvan niemand de
precieze werking kende.
Zo kwam het dus dat Valentin kennis maakte met Gerrit en Harry, twee onafscheidelijke
vrienden, die beide een voorliefde hadden voor twee zaken: de waterige kippensoep die hier
elke zaterdag voor de lunch werd geserveerd en muziek. Ze zaten al minstens tien jaar in het
gesticht, voor winkeldiefstal en mishandeling van zeker drie politieagenten. Het aantal agenten
wisselde wel eens in hun verhalen en zeker als ze erin waren geslaagd wodka of rum naar
binnen te smokkelen; hele legers politieagenten gingen dan jammerlijk ten onder, niet in staat
om twee ramboachtige figuren te overrompelen.
Valentins achtergrond in de muziek was niet onopgemerkt gebleven bij de twee en iedere keer
als hij achter de piano in de recreatieruimte plaatsnam, stonden zij vlak achter hem, met een
fascinatie voor het instrument alsof Valentin op het punt stond de doden tot leven te wekken. In
zekere zin was het ook zo te beschrijven; het dagelijks leven in de inrichting bestond voor de
meesten uit niet veel meer dan eten en rondlopen, op zoek naar iets wat de tijd en verveling kon
doden. De piano was voor Valentin een toevluchtsoord en niet alleen voor hem: steeds meer
mensen kwamen bij hem kijken als hij speelde. Eerst waren het Gerrit en Harry, die schuchter,
stapje voor stapje naar de man achter de piano liepen, maar toen duidelijk werd dat Valentin hen
niets zou doen, kwamen steeds meer mensen. Tussen therapieën door was muziek een van de
25
zeer weinige afleidingen. Therapieën omvatten gesprekken met cliënten, voornamelijk over hoe
deze omgingen met hun verblijf in Zwanenhorst, alsof de therapeuten verwachtten dat er tussen
deze muren meer kwaad dan goed werd gedaan.
De volgende dag zag Valentin op het rooster dat was opgehangen aan de deur van de kantine
dat er van hem werd verwacht dat hij zich meldde in een van de kleine gespreksruimtes buiten
het complex, op de binnenplaats. Zwanenhorst dreigde een aantal jaar geleden uit zijn voegen te
barsten, waarna werd besloten op de binnenplaats een aantal noodgebouwen neer te zetten.
Valentin ging langs bij de balie, haalde zijn identiteitskaart, die je te allen tijde bij je moest
hebben als je naar buiten ging, op en liep richting de uitgang van het hoofdgebouw, op weg naar
de binnenplaats. Bij de uitgang werd zijn kaart uitvoerig gecontroleerd door een bewaker, die
niks zei en na nog een keer ietwat argwanend gekeken te hebben naar de kaart (en toch vooral
niet naar degene die hem vasthield), gebaarde dat Valentin door kon lopen.
Het was de eerste keer dat Valentin buiten was sinds ruim een maand. Niet dat hij zich vrij
voelde. De binnenplaats bestond uit een paar meter breed pad aan de kant van het hoofdgebouw
en een dun strookje gras aan de kant van de muur. Het gras was levenloos, waarschijnlijk omdat
het altijd in de schaduw van de hoge muur stond. De combinatie pad-gras liep helemaal rondom
het gebouw. Buiten was niemand, op de bewakingscamera’s na, die elke kiezel en elk
grassprietje op het terrein in de gaten hielden.
De eerste keer dat hij een gesprek had met Esther en dus uit zijn cel moest komen, was het
Valentin opgevallen dat er opvallend weinig ramen in het gebouw waren. Hij werd begeleid door
twee bewakers, die hem niet vast hadden, maar hem wel uiterst scherp in de gaten hielden. Ze
zwegen en Valentin liep voor hen uit, maar de twee bepaalden het tempo; als Valentin te
langzaam liep naar hun zin duwde de grootste van de twee hem met zacht dwingende hand
vooruit, als een moeder die haar verlegen kind op de eerste schooldag naar de kleuterjuf
dirigeert. Snel liep Valentin zodoende langs de weinige ramen in de gang. Op deze verdieping
kon hij net aan over de muur kijken. Een vogel vloog verongelijkt vanuit het bos over de muur en
weer terug, omdat hij soms beschut binnen de muren, soms in het bos wil zijn.
Die kon dat wel.
Deze wandeling, ook al duurde die maar hoogstens een kwartier, gaf Valentin aan de ene kant
een gevoel van gevangenschap, aan de andere kant een gevoel van nooit eerder zo sterke
verbondenheid met de natuur, van welke hij zich nu, in de drie seconden die hij maximaal uit het
26
brede raam in de gang kon kijken, vooruit gedwongen door zijn begeleiding, gewaar werd. Het
bos had hem een onnoemelijk groot vertrouwen gegeven in de wereld als geheel, het universum,
de bedoeling achter het leven. Temidden van alle bebouwing en industrialisering en ontbossing
hadden de dieren zich toch weten te handhaven in deze ongelijke strijd, de strijd met de mens.
Misschien wel hun belangrijkste bondgenoot; geen enkel ander levend wezen op aarde probeert
zo angstvallig de overgebleven dieren te beschermen tegen mishandeling of extinctie.
Valentin liep richting het noodgebouw. Dit keer kon hij, afgezien van het gras, niks ontdekken
wat hem ook maar in de verste verte deed denken aan buiten, dus slenterde hij naar het
gebouwtje, ingeklemd tussen de buitenmuur en het hoofdgebouw. Dat hij de mogelijkheid had
zijn eigen looptempo te bepalen, stemde hem tevreden, aangezien alles in het gesticht volgens
een bijzonder strak tijdschema was geregeld: stipt om zeven uur iedereen uit bed, om kwart
voor acht aan het ontbijt en, als je ingeroosterd was, om half negen gesprek met de psycholoog.
Esther had echter zelf de afspraak een kwartier verlaat, wat Valentin iets meer tijd gaf om van de
schaarse buitenlucht te genieten. Maar het was nu toch echt tijd om naar haar toe te gaan. Bij de
deur van het zijgebouw werd zijn identiteitskaart wederom gecontroleerd en kon hij doorlopen
naar de wachtkamer, die alleen leek te dienen als decoratie, want Valentin had er nog nooit
iemand zien zitten. Na exact vijf minuten stak zij haar hoofd door het deurgat van haar kantoor
en zei ze toonloos zijn naam. ‘Kom binnen.’
Valentin liep naar haar kamer en pas toen hij was gaan zitten in de stoel tegenover haar bureau,
zag hij haar voor het eerst echt goed. Ze was niet informeel gekleed, zoals in de kantine gisteren,
toen ze een zwarte jurk had gedragen en hoge hakken, maar echt als arts, in witte labjas met
bijbehorende witte broek. Toch was er behalve dat nog iets anders aan haar: ze had haar lange
donkerblonde haar opgestoken en ze leek zenuwachtiger om hem te zien dan haar toonloze
uitspraak van zijn naam had gesuggereerd.
27
4.
Lara lag nog in bed toen Stefan thuiskwam van zijn nachtdienst. Ze hadden sporenonderzoek
verricht in het winkelcentrum. Slechts als waarnemer was hij aanwezig geweest, wat hem werd
verplicht door zijn status als leidinggevende van het team experts dat op deze zaak was
geplaatst.
Lara hoorde Stefan de houten trap oplopen en merkte dat hij moe was. Ze deed alsof ze sliep, om
hem niet te laten schrikken. Ze voelde hoe hij naast haar in bed ging liggen en vroeg zich af of hij
nog het lef had om iets te proberen, maar er gebeurde niks. Verongelijkt viel Lara in slaap.
Stefan dwong zijn ogen zwaar te worden, zijn ademhaling langzamer, maar het lukte niet. De
schok dat er niks was gebeurd deze nacht hield hem wakker. Het vreemde was dat ze, behalve
Valentin Delvaux, nog geen enkele verdachte hadden kunnen aanhouden. Het spoor liep
simpelweg dood. Zoals ze ineens uit het zicht van de bewakingscamera’s was verdwenen, zo leek
de donker geklede groep ook van de aardbodem gewist. Het winkelcentrum was de enige
getuige van haar bestaan.
Buiten begon het te regenen. Bomen tikten tegen de ramen, alsof ze Stefan wilden uitnodigen
naar buiten te komen. Waarom ook niet, dacht hij en hij schoof uit het bed. In het donker zocht
hij naar het pakje sigaretten op zijn nachtkastje. Ze lagen erachter, net als de vakantiefoto van
hem en Lara, van toen ze nog geen kinderen hadden. Blijkbaar had hij die eraf gestoten toen hij
op de tast naar zijn bed was gelopen. Stefan zette de foto terug op zijn plaats en met drie
sigaretten in zijn hand besloot hij zijn schuifelweg over het tapijt naar de deur te beginnen. Vlak
bij de deur stapte hij in iets scherps. ‘Godverdomme,’ vloekte hij binnensmonds en hij hoopte dat
zijn vrouw het niet hoorde. Stefan zette de deur op een kier om in het schamele licht dat nu de
kamer in scheen te kijken waar hij zijn voet in had gezet. In de straal licht schitterde brutaal een
éénliterfles Smirnoff waar de bodem uit was gebroken. Hij keek nogmaals naar het bed, waar hij
nu misschien vier meter vandaan stond en schudde zijn hoofd. Hinkend liep hij verder. Pas
buiten de kamer, bij de trap, stonden zijn schoenen. Hij trok ze aan en liep van de krakende trap.
Buiten stak Stefan de eerste sigaret op. Het was al voorbij middernacht en het hele bos leek in
slaap; het enige geluid was de regen die met bakken uit de lucht kwam vallen. Langzaam liet hij
de rook door zijn neus ontsnappen. Het was een heldere nacht: de sterren verlichtten de
contouren van de man die, bij gebrek aan beter tijdverdrijf, toch maar weer was begonnen te
roken. Stefan had de fles wodka met de gebroken bodem in het gras vastgezet en keek van onder
28
het afdak bij het terras hoe die langzaam volliep met water. Toen hij zijn eerste sigaret had
opgerookt, liep hij naar de fles op het grasveld, waar hij de sigaret in gooide en weer terug naar
het afdakje. Hij ging zitten op een stoel en bekeek de tuin, die in een halve cirkel omringd werd
door de hoge bomen van het bos. ‘Gelukkig slapen de beren nog, toch papa?’ had zijn dochter
hem met een bezorgd gezicht gevraagd vorige winter. Stefan had lachend uitgelegd dat er
helemaal geen beren zaten in het bos, maar zij geloofde het niet. ‘In het bos wonen beren, dat
heb ik op televisie gezien.’
Wat maakt een bos eigenlijk een bos? Is deze zielige verzameling aangeplante bomen een bos te
noemen? Nog geen kilometer hiervandaan liep een grote snelweg. Ach, wat is natuur nog in dit
land. Stefan stak de tweede sigaret op en inhaleerde diep. Hij keek op zijn horloge en zag dat het
bijna drie uur was. Zijn derde sigaret liet Stefan dan maar voor wat hij was. Tijd om te gaan
slapen. Plotseling hoorde Stefan een zacht geritsel. Het leek te komen vanuit het bos. Hij maakte
aanstalten om naar binnen te gaan toen hij ineens in zijn ooghoeken iets zag bewegen. Stefan
draaide zich om en zag iemand rennen, struikelen en uiteindelijk op handen en voeten zich een
weg banen naar de wodkafles. ‘Wat doe jij hier?’ riep Stefan uit, niet wetend wat hij moest
verwachten van deze indringer. De persoon verstarde met de handen reeds uitgestrekt naar de
fles. Snel beende Stefan door de nog altijd stromende regen naar de gedaante die geen spier
meer durfde te verrekken. Stefan zette de zaklamp op zijn mobiel aan. In het schijnsel van zijn
telefoon en de sterren kon hij een man van achterin de vijftig onderscheiden, die hem aankeek
als aangeschoten wild. Hij had een donkergroene jas met diepe zakken aan en een donkergrijze
broek die leek op een tentzeil. Met grote ogen keek hij naar Stefan, die met stomheid was
geslagen door de vreemde verschijning van de man. Hij was vrij lang en heel dun, met name zijn
handen, met vingers als breinaalden. Passend bij zijn broek die hij onder een tent vandaan had
getrokken had de man donkergrijs haar, met een licht kalende kruin die oplichtte in het licht van
de sterren.
Het leek langzaamaan al licht te worden. De man leek dit ook te beseffen en maakte voor het
eerst contact met Stefan. Hij wees naar de zon en naar de bosjes waar hij daarstraks nog
vandaan was gekomen. ‘Ho, ho, dat gaat zomaar niet. Wie ben je? Wat heb je hier te zoeken?’
ondervroeg Stefan hem. De man antwoordde met een kakelende lach, die schel klonk in de stille
nacht. ‘Gerrit,’ zei hij toen, ‘aangenaam,’ en hij stak zijn hand uit. Stefan deed hetzelfde en de man
trok hem aan zijn arm naar de grond. Door deze onverwachte reactie wankelde Stefan, maar hij
bleef wel staan, wachtend op een echte confrontatie, een linkse directe, om maar eens in
technische termen te spreken. Maar de man lag ineens languit in het gras, schaterend. Misschien
was er toch een manier om deze situatie geweldloos op te lossen. ‘Kom,’ zei Stefan, ‘dan bellen
we samen de politie en dan kan die u naar huis brengen.’ De man stond op, wreef door zijn
29
dunne doorweekte haar en greep Stefan bij de arm. ‘Ga mee,’ klonk het plots zielig, bijna
kinderlijk. ‘Ik ben bang.’ Het was ondertussen bijna opgehouden met regenen en Stefan stond
hier met een wildvreemde man, duidelijk in de war, die naar huis moest maar niet durfde. ‘Oké
dan, voor deze ene keer,’ zuchtte Stefan, met een gevoel van verantwoordelijkheid voor deze
man, die hij, als politieagent, naar huis moest brengen, waar dat ook was. Hij keek op zijn
horloge. Kwart over drie. Tijd om te gaan dan maar. De man leek verheugd en stond op, zij het
moeizaam. Het was gelijk duidelijk waarom: in de twee diepe zakken van zijn jas zaten twee
drankflessen, beide halfvol en het was ook duidelijk waar de twee andere helften waren
gebleven. Waggelend en meerdere malen bijna vallend bereikte Gerrit de achterzijde van de tuin,
waar hij wachtte op Stefan. Hij wees naar een van de flessen en zei tergend langzaam en met
dubbele tong: ‘Is voor valli.’
-’Wat?’
-’Valli!’ herhaalde de man ongecontroleerd luid, zichtbaar geërgerd dat zijn woorden niet
aankwamen.
‘Ja, inderdaad, pas op dat je niet valt. Er zijn veel prikkelstruiken in het bos. Ben je gevallen?’
vroeg Stefan, denkend dat hij het had begrepen, waarop de man hem raar aankeek. ‘Naar huis.’
‘Uiteraard,’ zei Stefan en hij hoopte dat hij beter voor dit soort situaties getraind was. ‘Zeg eens,
Gerrit, waar woon je eigenlijk?’ Gerrit gaf geen antwoord, wees nu ongeduldig naar het donkere,
dichtbegroeide bos en trappelde met zijn voet op het gras. ‘Oké, laten we gaan,’ gaf Stefan
hieraan gehoor en de man sprintte in een flits het bos in, zodat Stefan hem moest vragen het iets
rustiger aan te doen. Laaghangende takken sloegen hem in het gezicht en de dichte struiken
maakten het hem moeilijk zijn evenwicht te bewaren. De man leek hier totaal geen last van te
hebben en rende vrolijk door, af en toe over struiken heen springend, soepel als een atleet.
Na vijf minuten achter elkaar aan gerend te hebben, voor Stefan zo goed en zo kwaad als dat
ging, stopte de man. Hij draaide zijn hoofd achterom naar Stefan, die, ondanks dat hij de Kerk al
jaren geleden de rug toe had gekeerd, in zijn hoofd God op zijn knieën bedankte dat deze
slopende achtervolging even was gepauzeerd. De man hoorde de piepende adem van zijn
begeleider en legde zijn vinger op zijn lippen. Stefan probeerde zo stil mogelijk de sterren voor
zijn ogen te tellen en de man stond stil, alsof hij klaarstond zijn prooi te vangen. Zo bleven ze een
minuut staan, totdat de man een zacht gekraak van takjes hoorde en zijn oren spitste als een kat.
Toen stortte hij zich met zijn volledige gewicht naar rechts, de struiken in. Een worsteling,
kreten van een dier in paniek en een heuse verenregen waren de gevolgen. Net zo snel als de
aanval was gestart, was hij ook alweer voorbij en de man draaide zich triomfantelijk naar Stefan,
in zijn handen een kip die tot rust was gekomen, zich leek te berusten in haar lot. Stefan
30
herkende tot zijn grote schrik de kip: Het was Stoopke, de prijswinnende kip en grote trots van
de familie Schimmelpenninck die een paar huizen verderop woonde. Stefan deed nog een poging
om Stoopkes leven te redden, maar Gerrit had al een van de flessen uit zijn zak gehaald en sloeg
ermee op de kop van de kip. Tok, tok, tok, deed het en het was niet de kip zelf. Met de levenloze
Stoopke liefkozend in zijn armen, alsof ze sliep, vervolgde Gerrit nu veel rustiger zijn weg door
het bos. Stefan liep moedeloos achter hem aan en dacht erover na hoe hij in hemelsnaam aan de
Schimmelpennincks ging uitleggen dat hun kip weg was. Misschien was het maar beter als hij
even zijn mond hield. Hij oefende alvast op zijn geschokte en verraste gezicht dat hij morgen zou
moeten trekken als de familie in blinde paniek bij hem aan de deur zou staan, vragend naar hun
Stoopke.
Het was Stefan duidelijk geworden waar ze heen gingen. De snelweg. Hij kon de auto’s al horen
razen: binnen twee minuten waren ze er. En inderdaad, weldra hield Gerrit halt bij de vangrail
naast de vijfbaans snelweg. Wat nu? Stefan vroeg het hem. ‘Wat nu?’ en Gerrit haalde
onverschillig zijn schouders op en wees naar de overkant van de weg. Zonder dat Stefan nog iets
kon zeggen, kreeg hij de kip in zijn handen geduwd. ‘Dag,’ zei hij, ‘pas goed op haar,’ en hij
sprong zelfverzekerd over de vangrail. Het was wonder boven wonder rustig op de doorgaans
bomvolle snelweg. Stefan schatte hoeveel tijd Gerrit zou hebben om naar de overkant te komen.
‘Wacht!’ schreeuwde hij, maar Gerrit luisterde niet. Hij rende. Een rijbaan. Wachten. Er kwam
geen auto aan. Twee rijbanen. Stop. Weer wachten tot de auto op de volgende voorbij was. Nog
twee rijbanen te gaan. Gerrit rende, remmen piepten, een auto gleed dwars door. Maar toch was
Gerrit niet dood. Vlak voor zijn neus stond de auto stil. ‘Sorry autootje,’ hoorde Stefan Gerrits
bezopen stem kirren van plezier. De vijfde rijbaan was leeg. Hij had het gered.
Stefan keek naar Stoopke. Stoopke keek niet naar Stefan. Haar zwart-wit gespikkelde veren
waren zacht. Het was best een geinige kip, dacht hij. Morgen zou hij haar begraven of ergens in
het bos dumpen, wat uitkwam. Jammer van zo’n mooie kip.
31
5.
Valentin zat in zijn cel na opnieuw een moeizaam gesprek met haar, maar hij zag er niet tegenop
haar in de loop van de week weer te zien. Hij had haar gevraagd welke dag het was. Maandag.
Als hij hier niet had gezeten was hij daarvan neerslachtig geworden; maandagen waren niet
bepaald zijn favoriete dag van de week. Niet dat het nu nog iets uitmaakte. Alle dagen hadden
dezelfde smaak, geur en kleur gekregen. De smaak van de doorzichtige bouillon uit de kantine en
van de sterke drank die ‘patiënten’ zo nu en dan naar binnen smokkelden; de geur van
desinfecteermiddelen en terpentine, die om nooit te achterhalen redenen altijd in het gebouw
hing en de kleur van het interieur, grasgroen linoleum, als een verre herinnering aan de
buitenwereld onder oneffen grijze muren. Gekscherend werden de muren wel eens aangeduid
met ‘fifty shades of grey’, omdat humor nu eenmaal een van de weinige manieren was om te
ontsnappen aan de eentonigheid van het leven in Zwanenhorst.
Liggend op bed analyseerde Valentin zijn laatste ontmoeting met Esther. Natuurlijk, zij zat er
ook maar omdat het haar plicht was als psychiater, maar toch voelde hij iets wat hij voor zeer
weinig mensen eerder had gevoeld en hij had het idee dat het voor haar hetzelfde moest zijn.
Met die gedachte had Valentin ook bij haar in de spreekkamer gezeten en dan was zijn
egocentrische droom ook gauw voorbij. Feit was dat het haar taak was hem aan het praten te
krijgen over die druilerige donderdag in mei. Misschien betekende haar opgestoken haar ook
helemaal niets. Misschien had ze wel een chic diner met haar vriend en had ze geen tijd zich op
te maken na haar werk. Vanaf de luchtplaats had Valentin meer dan eens een geblindeerde BMW
gezien die haar kwam halen. Ze ging dan altijd zitten op de bijrijdersstoel en gooide haar handtas
nonchalant op de achterbank. Vervolgens deed ze de deur dicht en werd hem haar aanblik
ontnomen voor de rest van de dag. Zo was het zeker vijf à zes keer gegaan en nooit had ze
Valentin een blik waardig gegund; altijd vestigde ze haar volledige aandacht op de man achter
het stuur. Hij was aardig wat ouder dan zij, liep al richting de vijftig en leek in elk opzicht op een
arts, zo een van die zelfingenomen types. Uit zijn geniepige glimlach, die Valentin nog net
meende te zien, was af te lezen dat hij voor veel geld lekkende siliconen implanteerde in de
borsten van vrouwen wanhopig om wat vuur op te doen vlammen in een nasmeulende relatie. ‘s
Avonds zou hij haar met chirurgische precisie uitkleden en daarna zou hij… Enfin, nu niet aan
denken.
‘Valentin, gaat het met je?’ Ze klonk bezorgd.
‘Hm?’ Valentin lag op bed en opende een moment zijn ogen. Ontzet constateerde hij dat hij nog
altijd in Esthers kantoor was.
32
‘Het leek alsof je even weg was. Gaat het?’
‘Ja, ja, gaat prima,’ zei Valentin om haar vlug op haar gemak te stellen. Hij keek op de klok. Was
hij hier al die tijd geweest of hadden ze hem tussentijds naar het hoofdgebouw gebracht? En wat
zou dat betekenen? Verzuim op afspraken bij de psychiatrische afdeling werd streng bestraft.
Esther leek zich niet van deze innerlijke verwarring bewust, of schonk er geen aandacht aan.
‘Maar goed, waar waren we?’
Waar waren ze? Het was een goede vraag, een waarop Valentin voorlopig geen antwoord kon
geven. Ergens in een bos dat hem vaag bekend voor kwam, achter een muur die toch af en toe
wat mensen doorliet, tussen mensen die het beste met je voor hadden, maar toch uiteindelijk
gewoon hun werk deden. Daar waren ze. Maar dat kon Valentin niet zeggen.
Wat gebeurde er in het winkelcentrum? Hij kon het niet ophalen in zijn geheugen, hoe kwaad hij
ook op zichzelf werd. Het was een vraag die in de gevangenis bij het eerste verhoor van Samuel
al met dreunende regelmaat in zijn hoofd was gestampt.
‘Ik weet het niet meer.’ Het was het makkelijkste antwoord in deze situatie.
‘Volgens mij waren we bezig met je jeugd, je achtergrond. Vertel daar eens iets over.’
‘Wat doet dat ertoe?’
‘Het is iets wat verzachtende omstandigheden kan bieden, om jouw zaak in een context te
plaatsen. De rechter doet dat graag.’
‘Leuk voor hem.’
‘Kom op, alsjeblieft, doe niet zo. Je staat er niet echt goed voor. Werk mee, voor je eigen bestwil.’
Valentin keek haar aan en wist dat dit gesprek nog uren zou duren als hij besloot mee te werken
en de gedachte dat de player in de BMW des te langer op haar zou moeten wachten voor hij haar
mee uit zou kunnen nemen zette hem aan het twijfelen. Zij zou het niet erg vinden; overuren
werden doorbetaald. Zij zou aandachtig naar hem luisteren terwijl hij, gezeten aan de andere
kant van de tafel, voor haar zijn verhaal stukje bij beetje uit de doeken deed. Maar vandaag was
niet de juiste dag. Niet vandaag. Hij had tijd nodig om structuur aan te brengen in zijn verhaal,
om te beoordelen wat hij wel en niet kon vertellen.
Valentin liet zijn hoofd op zijn linker schouder zakken en gleed van zijn stoel. Ze riep om hulp,
goedgelovig als ze was. Mooi.
Nu moest Gerrit alleen nog de tunnel vinden die hem onder de muur door naar binnen zou
brengen, al maakte hij geen haast. Het was een publiek geheim onder de bewakers van
33
Zwanenhorst dat Gerrit nogal eens op stap ging in de nacht en niemand vond dat een probleem:
Gerrit deelde zijn buit altijd met ze, om hen te vriend te houden. Dat lukte, getuige het feit dat de
bewakers zelfs hadden geholpen de tunnel te verbergen voor de inspectie met bladeren en zand.
Ze hadden hun werk wel erg goed gedaan en in het schemerdonker van de vroege ochtend zocht
Gerrit nu naar de tunnel. Hij had een kater, en niet zo’n klein beetje ook. Waar was zijn zaklamp?
Gerrit klopte op zijn zakken, haalde er zelfs de twee halfvolle flessen uit die hij in het zand rond
de muur zette. Moest hij over de muur heen klimmen? Het zou een onmogelijke opgave zijn, die
bovendien de aandacht zou trekken van bewakers die hem en zijn nachtelijke escapades niet
kenden. Het risico was te groot, de muren te hoog. Hij keek nog eens omhoog. Een zwak schijnsel
van een lamp leek hem iets te proberen te vertellen. Hij keek nog eens. Het kwam vanaf de
kijktoren die was gebouwd na de massale ontsnappingspoging een aantal jaar geleden. Het
schijnsel liep naar de muur en stond uiteindelijk recht boven hem. ‘Psst,’ klonk het. Het was
Oscar, een bewaker die Gerrit al kende voordat hij in Zwanenhorst terechtkwam. ‘Kan je het
vinden? Ik schijn wil even bij,’ siste hij. Hij richtte zijn zaklamp een meter of dertig rechts van
Gerrit, op iets wat op het eerste gezicht een dichte struik leek die tegen de muur op groeide.
Gerrit stak zijn duim op naar boven en het licht ging uit. Hij wist dat Oscar nu beneden op hem
wachtte en dat hij vervolgens moest doen alsof hij verward was en buiten de weg was
kwijtgeraakt, voor het geval dat. Hij schoof de struik opzij en zag waar de tunnel was afgedekt
met bladeren en voor een klein gedeelte was dichtgegooid met zand, zodat niemand iets
verdachts kon opmerken, zelfs als hij de struik nader inspecteerde. Gerrit groef zich een weg
door de tunnel, die later zou worden dichtgegooid door mensen van buitenaf. Hij zag door de
tunnel, aan de andere kant van de muur twee benen, wat hem geruststelde. Hij had het gehaald.
Toen hij zich eenmaal helemaal door het gat had gewurmd en weer op het terrein van
Zwanenhorst stond, gaf hij Oscar een hand. ´Bedankt,´ zei hij, ´het scheelde niet veel of ik had het
niet gevonden.´
´Geen probleem,´ wuifde Oskar het weg, ´Maarre… wat heb je deze keer voor ons meegenomen?’
‘Twee flessen…’ Gerrit voelde in zijn zakken, maar de flessen zaten er niet in. ‘Momentje, ik heb
ze buiten laten staan,’ zei Gerrit, lichtelijk gestrest, want het duurde niet lang meer of het was
licht.
‘Schiet wel op,’ beantwoordde Oscar zijn zorgen, ‘je hebt niet zoveel tijd meer.’ Gerrit sprintte
naar het gat in de grond en worstelde zich zo snel als dat ging weer naar buiten. Hij griste de
drank die even verderop nog steeds in het zand op hem wachtte en sprintte weer naar de struik.
Hij gooide de flessen door de tunnel en sprong er zelf achteraan. Hij stak triomfantelijk zijn
hoofd door het gat, maar hij werd niet half zo feestelijk ontvangen. ‘Ik denk niet dat dit de
bedoeling is,’ zei een onbekende stem. En Gerrit wist het: ze hadden hem ontmaskerd.
34
6.
Het zelfhulpboek Wat te doen als je langs de snelweg wakker wordt met het dode stuk
prijswinnend pluimvee van de buren in je armen was helaas voor Stefan van Doolen nooit
geschreven. Hij werd wakker met scherpe hoofdpijn, maar dwong zichzelf op te staan.
Zijn oren suisden en de auto’s naast hem raasden steeds door. Stefan dwong zichzelf op te staan;
vandaag was een gewone werkdag. Stoopke sliep nog altijd naast hem, haar kop in een rare
bocht tegen haar lichaam. De vorige avond galmde nog na in zijn hoofd, alsof iemand naast zijn
hoofd op een gong had geslagen. De plotselinge entree van de man in zijn tuin, de sprint door het
bos, het doden van het dier en uiteindelijk de waanzinnige oversteek over de snelweg waren op
zijn netvlies gebrand en toch had hij een gevoel alsof hij een kater had. Hoofdschuddend keek
Stefan naar de snelweg en de dichte begroeiing waar hij Gerrit gisteravond in had zien
verdwijnen. De dieren in het bos leken helemaal niet zo onder de indruk van dat wat er zich vlak
voor hun ogen had afgespeeld: Vogels begroetten kwetterend de dag en Stefan merkte dat ook
de mieren begonnen waren aan hun dagelijkse routine. Hij stond op, schudde een aantal mieren
van zijn armen en liep door het bos terug naar huis. Toen zag hij pas dat dit deel van het bos
helemaal niet zo begaanbaar was. Er was eigenlijk geen pad en het leek alsof er niet heel veel
andere mensen dezelfde weg namen naar de snelweg als Gerrit en hij gisteren. Zonder de hulp
van de adrenaline die een dag eerder nog rijkelijk door zijn aderen had gestroomd, kostte het
Stefan aanzienlijk meer moeite zich een weg te banen door de struiken en laaghangende takken.
Een kilometer of twee verderop constateerde Lara dat haar man al uit bed was, wat haar toch
enigszins alarmeerde. Het was pas zeven uur in de ochtend en Stefan werd pas om vier uur ‘s
middags verwacht op het bureau om de resultaten van de nachtdienst te bespreken, had hij haar
twee dagen geleden verteld. Maar goed, Stefan was van later zorg. Haar kinderen moesten naar
school. Twee hadden ze er samen, Stefan en zij, en beide waren geboren in Berlijn, toen het
huwelijk nog niet de liefde ontbeerde en het leven nog niet slechts een schijnbaar eindeloze
aaneenschakeling van dagen leek. Voor zijn werk moesten ze terug, had hij aangedrongen. Ze
zouden een beter leven krijgen in Nederland, een groter huis, een mooiere auto. Zij had aan deze
toekomstsprookjes toegegeven, was zelfs enthousiast geweest. En toch was de verhuizing
uitgelopen op een teleurstelling. Waar lag dat nou precies aan? Het was waar: ze kregen een
groter huis, een mooiere auto. Stefan had een betere baan en zij ook. De kinderen waren
tevreden. En toch was er iets wat haar zo teleurstelde, deed verlangen naar het verleden. Haar
gevoel was bijna zo ongrijpbaar als het leven zelf. En toch. Het was er.
35
Lara’s moment voor zichzelf werd onderbroken door de deurbel die driftig rinkelde,
vastberaden om iedereen in huis wakker te maken. Dat lukte in ieder geval, hoorde Lara, want
de kinderen werden wakker. Zelfs de kat miauwde hoorbaar zwaar geïrriteerd door deze ruwe
onderbreking van zijn nachtrust.
En inderdaad, zoals Stefan al had voorzien stond de pater familias van de Schimmelpenninckjes,
Anton Schimmelpenninck, voor de deur van hun vrijstaande villa. Anton was begin veertig en
had zijn riante woonhuis inclusief koikarpervijver te danken aan het huwelijk met zijn vrouw. Zij
kwam uit een rijke familie en hij had, als ambitieus schrijver die nog een mecenas nodig had om
zijn leven volledig aan de kunsten te kunnen wijden, haar het hof gemaakt en zelfs haar naam
overgenomen. Met zijn eigen familie sprak hij niet, stelde hij, want zij begrepen hem niet. Zijn
vader wilde dat hij een vak ging leren, maar Anton weigerde. Hij besloot dat het ordinaire
werkmilieu waarvoor hij opgeleid diende te worden onder zijn stand was en hij besloot te gaan
leven van de pen. Nimmer zou de wereld een ijdeler en pretentieuzer schrijver zien. Anton
publiceerde in het lokale linkse krantje zijn brieven met vrouwen bijna twee maal zijn leeftijd,
het centrale thema van deze briefwisselingen zijnde de (in zijn woorden) ‘wondere daad van de
cohabitatie’.
Het was duidelijk dat de beste man van mening was dat hij betere dingen te doen had met zijn
kostbare tijd dan gesprekken voeren met het eenvoudig arbeidersvolk. Met de kin iets omhoog
stond hij tegenover Lara op de drempel. Hij leek gekwetst: was deze vrouw dan niet vereerd
door zijn aanwezigheid?
Lara had deze air van arrogantie door, maar deed een poging die te negeren. ‘Wil je misschien
een kopje koffie?’
De kin antwoordde: ‘Nee, dank u vriendelijk, maar mijn bezoek is van andere aard.’
‘Oh,’ zei Lara, nu oprecht verbaasd, aangezien normaal gesproken de buurman niet om half acht
bij hen voor de deur stond.
‘Heeft u onze kip gezien?’ Lara lachte, maar Antons gezicht bleef strak, zijn kin onbewogen.
‘Jullie kip?’ vroeg ze verbaasd.
‘Juist ja, onze kip,’ luidde het plechtige antwoord.
‘Nee, die heb ik niet gezien, maar wat is daarmee als ik vragen mag?’
‘Onze Stoopke is weg,’ zei de kin nu voor het eerst met enig gevoel. Het klonk meelijwekkend.
‘Verschwunden.’ Er glansde iets in zijn ooghoek. Het zag er daadwerkelijk zielig uit, als een kind
36
dat zijn ijsje op de stoep uiteen had zien spatten en zich wanhopig naar zijn moeder omdraaide,
in de ijdele hoop dat zij op magische wijze het noodlot van het ijsje kon doen keren.
‘Normaal mist ze nooit haar ontbijt,’ zei Anton nu echt met een brok in zijn keel. Hij verliet voor
het eerst zijn strakke pose en liet zijn schouders zakken. Het groene overhemd dat hij droeg
verkreukelde, iets wat hij de momenten ervoor nog het meest leek te hebben willen voorkomen.
Anton schraapte zijn keel, rechtte zijn rug en verzon een excuus voor zijn in zijn ogen
waarschijnlijk onacceptabele gedrag van onbeheerstheid: ‘Ja, weet u, de kinderen zitten er heel
erg mee.’ Lara keek hem aan. Ze voelde zich rot dat ze deze man, die overduidelijk een sterke
band had met zijn kip, had uitgelachen. Maar ze kon toch nog steeds niet de komische kracht van
deze situatie negeren. Ze onderdrukte een glimlach en gooide haar gezicht in een plooi, in een
poging om van de lach een peinzende en meelevende grimas te maken, wat matig lukte. Hij
geloofde haar wel, gelukkig. De man voor haar leek zich duidelijk nu meer op zijn gemak te
voelen dan eerst en begon honderduit te vertellen over zijn Stoopke, die meerdere malen op een
of andere jaarlijkse bijeenkomst van hobby-agrariërs de hoofdprijs voor mooiste kip had
gewonnen en alleen voer van een bepaald merk at en zelfs tafelmanieren had (‘Ze eet pas als ik
zeg dat dat mag.’), maar dat alles ging langs Lara heen. Ze zei dat ze hoopte dat hij Stoopke snel
zou vinden en dat ze bereid was met hem mee te zoeken, mocht hij daar behoefte aan hebben.
Dat laatste was natuurlijk niet waar en was alleen bedoeld als vriendelijkheid om de buurman
sneller weg te krijgen. Deze ging echter gretig op het aanbod in. Daarna verviel hij weer in zijn
weemoedige verhaal. Dat hem zoiets nog nooit was overkomen. Dat hij vanochtend geen hap
door zijn keel had gekregen. ‘Hebt u ooit kippen gehouden?’
‘Nee,’ antwoordde Lara, terwijl ze naar het volgende huis iets verderop liepen. Ze had zich toen
de bel ging haastig aangekleed, maar het was fris buiten en dauwdruppels drupten van haar
wimpers in haar ogen als ze knipperde.
‘Oh,’ reageerde Anton verbaasd, alsof hij zich niet kon voorstellen dat iemand op deze wereld,
nog wel heel dicht bij de zijne geen kippen hield, ‘het is zeker aan te raden. Het zijn helemaal
geen lastige dieren en naar mijn ervaring is de genoegdoening groot als je ziet dat zo’n dier zich
prettig voelt.’
‘Hm,’ bevestigde Lara, want ze merkte dat ze gevoelig terrein naderde in het gesprek. Een
gesprek voeren met iemand die zo gepassioneerd kan spreken over zijn kip is als een
mijnenveld; je kunt elk moment iets verkeerds zeggen waardoor diegene ontploft. Ze zuchtte.
Hoe had ze ooit zo dom kunnen zijn om voor te stellen met hem mee te gaan? Die kip had
gewoon wat vers gras of iets dergelijks gevonden en was de tijd vergeten (want ook van de tijd
was deze Stoopke zich bewust, als ze Anton moest geloven. ‘Ze loopt wel vaker los buiten ‘s
37
nachts, dat is gezond, maar ze is altijd stipt om zes uur weer terug thuis). Een hoop drukte om
niets. Die kip zou vanzelf weer ten tonele verschijnen, zonder zich ook maar van enig kwaad
bewust te zijn. Anton maakte een hoop drukte om niets.
Stefan baande zich een weg door de laatste begroeiing die hem de doorgang naar de tuin
belemmerde. Het dode gewicht woog zwaar in zijn armen. Hij had het gewoon in de greppel
moeten laten liggen, maar iets in hem, zij het zijn al twijfelachtige band met de familie
Schimmelpenninck, zij het zijn ontzag voor de zwart-witte bos veren, die in zijn gedachten bijna
een menselijke gestalte had gekregen, maar in ieder geval hield iets hem tegen. Iets had hem
ertoe aangezet deze nauwelijks drie kilo zware kip mee te zeulen naar zijn huis, waar hij echter
tegen het volgende vraagstuk aanliep: Wat nu? Hij kon moeilijk een karkas in de kliko gooien
zonder dat het zou gaan stinken en zijn vrouw vragen zou gaan stellen, met alle gevolgen van
dien, maar hij kon ook moeilijk zich de hele dag blijven verstoppen. Trouwens, hij had nog een
afspraak op het bureau rond vier uur. Ik moet iets ondernemen, dacht Stefan, nadat hij de kip op
de tafel had gezet en was gaan zitten op een stoel op de veranda, op dezelfde plek waar hij
nauwelijks vijf uur geleden had gezeten toen Gerrit zijn gazon op stormde. Ach ja, dacht Stefan,
rare mensen heb je overal.
Plotseling hoorde hij een geluid binnen in huis. Kwam er iemand op hem af? Hij hoopte het niet.
Shit, hij had nooit die kip open en bloot op tafel moeten leggen. ‘Oké Stefan,’ zei Stefan
geruststellend tegen zichzelf terwijl hij zijn hart in zijn keel hoorde kloppen, ‘Nu komt het aan op
je acteerskills.’
Nog voordat zijn zoon uit de deur kon komen, stond Stefan al voor hem. ‘Jonathan, wacht. Ga je
moeder halen. Er is iets ergs gebeurd.’
‘Wat dan?’ stelde Jonathan enigszins ongerust, maar toch ook met een toon van onverschilligheid
de vraag waar Stefan zich goed op had voorbereid net voordat hij naar buiten kon lopen.
Nu moet ik overtuigend zijn, schoot er door Stefans hoofd. Zo makkelijk is hij niet meer voor de
gek te houden; hij is geen acht meer.
‘Jonathan,’ herhaalde Stefan voor extra dramatisch effect, ‘Stoopke, de kip van die mensen op
nummer 12 is dood.’
‘Dus?’
38
‘Ze is hier gestorven. Ik heb haar in het gras achter de bosjes gevonden en nu op de tafel gezet.
Volgens mij moeten we het hun vertellen.’
‘Laat zien,’ zei Jonathan koel, niet bijster onder de indruk van het verhaal van zijn vader.
Pas op dat moment deed Stefan een stap opzij, zodat zijn zoon nog net langs hem heen een blik
kon werpen op Stoopke. Haar kop had hij strategisch achter haar lichaam op de tafel geplaatst,
waardoor haar kleine ingeslagen schedel niet te zien was voor iedereen die door de deur liep.
Jonathan, die duidelijk niet zo geïnteresseerd was in de kip dat hij moeite wilde doen om haar
beter te bekijken haalde verongelijkt zijn schouders op. ‘Ga jij het maar vertellen, ik moet naar
school,’ zei hij tenslotte en hij liep naar de schuur aan de andere kant van de tuin. Stefan liep met
hem mee en schermde op die manier het zicht op Stoopkes kop af. Niet dat dat nodig was;
Jonathan liep naar de schuur, pakte zijn fiets en verliet de tuin. Vanachter de heg aan de
linkerkant van de tuin hoorde Stefan nog een brom bij wijze van afscheid. ‘Doei,’ riep hij terug en
hij haalde opgelucht adem. Toen liep hij naar binnen en belde zijn vrouw.
Voordat hij iets kon zeggen begon Lara al te praten.
‘Hai Stefan… Wat? Heeft ze overgegeven? Ik kom eraan.’ Stefan begreep er niks van. Op de
achtergrond hoorde hij Lara zeggen: ‘Ja, sorry Anton, maar Stefan belde net en Sophie is ziek. Ik
moet gaan. Sorry.’ Een opvallend hoge mannenstem was duidelijk teleurgesteld: ‘Wat spijtig,
maar goed, het is niet anders. Beterschap aan Sophie. Tot ziens dan maar.’
‘Jaja, daaag,’ klonk het gehaast. Lara hing op.
De tuindeur ging open en een lichtrood aangelopen Lara beende de tuin in, met een blik in haar
ogen alsof ze aan een catastrophe was ontsnapt. Ze liep aan de kip voorbij. Stefan zat op de bank
en keek bij gebrek aan beter naar Tommy Teleshopping.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij.
‘Niks bijzonders hoor, maar die Anton van nummer 12 was zijn kip kwijt en ik had per ongeluk
aangeboden hem te helpen met zoeken. We zijn een aantal huizen afgegaan maar niemand had
dat beest gezien. Vandaar dat ik zo reageerde op je telefoontje. Ik moest gewoon echt weg van
dat mens. Maar waarom heb je eigenlijk gebeld?’
‘Nou… even daarover,’ lachte Stefan nerveus, ‘ik heb die kip gevonden,’ zei hij. ‘In het gras,’
voegde hij er snel aan toe. ‘Ja joh, het leek wel alsof ze ineens in elkaar was gezakt op ons gazon.
Ik wilde jou bellen om te vragen waar je was, of je kon helpen met de kip.’
39
‘Stop. Ik wil helemaal niks meer horen over kippen. Ik heb gewoon drie kwartier of zoiets een of
andere omhooggevallen, zogenaamd intellectuele lul moeten aanhoren over zijn kip en haar
tafelmanieren en andere onzin. Gooi maar in de bosjes.’
Zo gezegd zo gedaan. Lara had haar zin nog niet eens helemaal afgemaakt of Stefan stond al op
zijn grasveld met de levenloze kip in zijn hand. Achter hem door de open deur schalde de tv, in
de hoop mensen met teveel geld te verleiden tot de aankoop van het resultaat van de revolutie
op het gebied van keukenmessen. Hij keek nog een keer. In het opkomende waterige
zomerzonnetje glom haar zwart-witte verendek meer dan ooit. Toch jammer, dacht Stefan weer.
Toen gooide hij. Stoopke kwam ergens ver in de bosjes terecht, al buiten het zicht, op een afstand
zo groot, dat Anton de Van Doolens niet zou verdenken, mocht hij de kip toch nog vinden. Stefan
hoorde wat twijgjes knappen verderop in het bos. Hij liep naar binnen. Vreemd. Hij voelde zich
bekeken.
40
7.
Gerrit ontbrak bij het ontbijt. Zijn plaats werd ingenomen door een oude man met een lange
groezelige baard. Het zag eruit alsof hij erop had gelegen die nacht. De oude man zei weinig en
keek glazig naar zijn kom heet water met te weinig bouillon die voor hem stond. Af en toe - en de
intervallen tussen spreken en stilte leken bijna mathematisch gelijkmatig - uitte hij zijn wens: ‘Ik
wil eigenlijk wel een tosti.’ Bijna sentimenteel klonk het telkens, alsof hij verlangde naar de tijd
dat hij nog vrijelijk tosti’s kon eten. Hij was niet de enige die met zijn hoofd buiten de inrichting
was; iedereen verlangde wel naar een tijd, een plek of iemand buiten. Temidden van de chaos
van zo’n honderd mensen die tegelijk hun lunch moesten halen bij het lopend buffet zat de
grijsaard te kijken naar de stroming in zijn soepkom, die was ontstaan toen hij vlak voordat hij
wilde gaan zitten haast zijn evenwicht verloor en nog net aan zijn kom recht kon houden. Dat
leverde hem een applaus op van Harry, die naast hem zat. Tegenover hen, aan de andere kant
van de tafel zat Valentin in gedachten verzonken. Esther die op hem aandrong om zijn
levensverhaal te vertellen. Hij die als een lafaard uit haar kantoor was ‘ontsnapt’. Hij wist het
wel; vroeg of laat zou hij toch moeten gaan praten, ook al kon hij zich zeer weinig meer van die
bewuste dag herinneren. Hij wilde vragen naar de mening van Harry, die een soort vaderrol
vertolkte voor iedereen binnen zijn afdeling. Niemand weet precies hoeveel jaar hij er al zat,
maar zelfs de medewerkers van Zwanenhorst beschouwden hem niet meer echt als patiënt: hij
was onderdeel geworden van de inrichting, een vleesgeworden symbool van Zwanenhorst.
Harry was net zo, zo niet meer, vergroeid met de wereld om hen heen als de waterige soep en
het grasgroene linoleum en de grauwe muren. Hij rook zelfs naar de geuren binnen de muren:
desinfectiealcohol en terpentine hadden zijn aftershave vervangen en daar schaamde hij zich
absoluut niet voor; het gaf hem de status van een doorgewinterde veteraan. Bij Harry kwam
feitelijk iedereen die advies nodig had over het leven in Zwanenhorst of de omgang met de
therapeuten of het bij elkaar sprokkelen van betere maaltijden. Hij bracht hen troost en stak hen
een hart onder de riem en gebruikte zijn connecties om mensen te helpen. Valentin wenkte hem
en even later stonden ze op de gang, net achter de deur van de kantine, waar het lawaai nog
altijd doorraasde. ‘Je wilde me spreken?’ vroeg Harry afwachtend, maar op een toon die deed
geloven dat hij al een antwoord had op zijn vraag, wat deze ook mocht zijn. Als een moederkloek
boven haar jongen torende hij boven Valentin uit, alleen had de moederkloek in dit geval een
witte pyjama met lichtblauwe strepen en een wit-grijze stoppelbaard op de kin. ‘Wat is er, mijn
jong,’ beeldde zijn houding uit.
‘Ik heb een vraag,’ begon Valentin.
‘Vragen hebben we allemaal,’ onderbrak Harry hem, ‘maar gelukkig heb ik veel antwoorden. Zeg
het maar.’
41
Valentin wist niet meer precies wat hij nou wilde vragen. Hoe hij hier wegkwam? Hoe het kwam
dat Harry al zo lang hier zat, schijnbaar zonder reden? Hoe hij het moest aanpakken met Esther?
Hoe hij het best in contact kon blijven met de buitenwereld, voor zover die in contact wilde
blijven met hem? Hij wist het niet, maar nu hij eraan dacht, realiseerde hij zich dat hij eigenlijk al
bijna een maand niks van de buitenwereld had gehoord. Hij had eigenlijk geen enkel
betekenisvol gesprek gevoerd met iemand sinds hij was opgepakt.
‘Hoe doe jij dat, contact houden met mensen buiten Zwanenhorst?’ vroeg hij uiteindelijk.
‘Ah,’ riep Harry triomfantelijk, alsof hij deze vraag allang op zijn voorhoofd geschreven had zien
staan, ‘het bekende probleem. Geen zorgen, daar is een heel eenvoudige oplossing voor.’
‘En die oplossing is…?’ probeerde Valentin zijn enthousiasme te temperen, maar dat lukte slecht,
aangezien hij niet verwacht had dat voor het in zijn ogen grote probleem een heel simpele
oplossing was.
‘Je schrijft ze een brief!’ riep Harry uit en het leek alsof hij een handelaar was die ergens in een
ver verleden een rijke investeerder een van de eerste telefoons wilde verkopen en de eindeloze
mogelijkheden voor hem uiteenzette. Een wereldwonder. Een brief.
‘Een brief?’ vroeg Valentin verbaasd.
‘Precies, een brief. Telefoons staan ze hier niet toe, dus schrijven veel mensen brieven naar hun
naasten en geliefden buiten.’
‘En hoe komen die dan aan?’ Valentin wilde zeker weten dat hij niet voor de gek werd gehouden.
Harry haalde zijn schouders op en grinnikte. ‘Dat is mijn geheimpje.’
Het gesprek was afgelopen en de twee liepen de kantine weer in, waar ondertussen de vloer was
geverfd met lichtgele bouillon en fruitsap. Er was duidelijk gevochten, maar iedereen zat alsof er
niets was gebeurd aan tafel zonder ook maar een spier te bewegen. Het was doodstil. Harry liep
de kantine in en hief bij wijze van groet zijn hand op, een soort geruststellend gebaar. Iedereen
mocht weer gaan eten. Een golf van opluchting ging door de bedompte zaal en mensen begonnen
dankbaar aan hun maaltijd. Goedkeurend keek Harry om zich heen alvorens hij zelf aan tafel
ging. Zijn kinderen waren bedaard. Ineens was het Valentin heel duidelijk wie in Zwanenhorst de
touwtjes in handen had.
Zijn collega’s staarden mismoedig naar hun beeldschermen toen Stefan binnenkwam. Harm van
der Poel, normaal gesproken gekenmerkt door zijn jeugdige enthousiasme en onbuigbare
42
optimisme, oogde uitgeput en radeloos. ‘Van Doolen,’ sprak hij zijn naam bijna spottend
langzaam uit, alsof hij hem verweet dat hij er niet eerder was. Met een mengeling van
verbaasdheid en irritatie over deze opstandigheid van zijn stagiaire imiteerde Van Doolen zijn
groet: ‘Van der Poel.’ Deze was niet helder genoeg meer om deze toch prikkelende opmerking op
waarde te schatten en reageerde er niet op. Anita de Leeuw en Jan van Dijk keken enigszins
geamuseerd naar deze confrontatie tussen hun chef en hun benjamin, maar toen Van Doolen zijn
blik op hen vestigde, knikten ze beleefd. Net toen Van Doolen deze Harm -wie dacht-ie wel dat-ie
was- op zijn plek wilde zetten, ging de deur open. Door de opening stak het oude gerimpelde
hoofd van de commissaris. ‘In mijn kantoor, nu.’
De vier stonden op. ‘We spreken hier nog over,’ zei Van Doolen. ‘Inderdaad, we spreken hier
zeker nog over,’ kraakte Van der Poel zijn gebruik van het koninklijk meervoud terecht. Het
kantoor van de commissaris bevond zich op dezelfde verdieping, aan het einde van een lange
gang. De gang zelf was licht door de vele ramen en Van Doolen keek naar buiten. Na het onweer
leek het toch een zonnige namiddag te worden. Hij had uitzicht over een drukke weg in het
midden van de stad. Een eindeloze slang zocht kronkelend een weg door het centrum en stopte
alleen voor stoplichten. Deze forensen die voor hun vijfentwintigste hun alledaagse rondjes
langs kantoren reden in Maserati’s, om de banken die hier massaal waren neergestreken over te
halen te investeren in de nieuwste innovaties op het gebied van tuinslangen. Om bij hun
vrienden te passen hielden ze van de natuur, maar vlogen ze wel vier keer per jaar naar hun
vakantiehuis op Hawaï. Ze aten vegetarisch omdat dat de rage was, maar deden zich wel tegoed
aan sojaproducten die het regenwoud sneller vernietigden dan de mensheid ooit voor mogelijk
had gehouden. Door hen liep de stad vol. Verkeersdoden waren talrijker dan ooit afgelopen jaar
en als de cijfers er niet om logen - en dat deden ze nooit- werd dit jaar een nieuw record.
Als vier schapen die naar de slachtbank werden geleid liepen ze achter de commissaris aan.
Deze deed hield zijn kantoordeur open en keek de vier achterna, hoe ze naar binnen liepen.
Pas toen Stefan als laatste op een van de vier stoelen geplaatst voor het bureau was gaan zitten
deed hij de deur dicht. Al die tijd had niemand iets gezegd. Hij liep naar zijn imposante leren
bureaustoel, die negentiende-eeuwse elite schreeuwde. De monarch ging zitten op zijn
lichtbruine troon. Hij was niet geliefd onder zijn werknemers. Streng, veeleisend en nooit
tevreden. Spottend werd hij ook wel Napoleon genoemd, maar niemand had het ooit in zijn
hoofd gehaald hem zo recht in zijn gezicht te noemen. Hij was niet groot, maar dat hoefde niet.
Met zijn gezag hield hij de rest wel kleiner. Toch was Van Doolen iets opgevallen toen hij de
commissaris in de ogen keek. Hij was ouder geworden en eerlijk gezegd zag hij er ook niet zo
43
woest uit dat ze nu op staande voet ontslagen leken te worden. Maar de situatie was
verraderlijk. Afwachten. Hem de eerste zet laten doen.
‘Ga zitten,’ zei de commissaris, hoewel iedereen al zat, ‘hebben jullie enig idee waarom jullie hier
aanwezig zijn op deze mooie namiddag?’ ‘Nee, meneer Schipper,’ antwoordde Van Doolen
afwachtend. Hij keek naar rechts. Zijn team keek strak voor zich uit, alsof ze geen zwakte wilden
tonen.
‘Ik heb jullie laten komen om te vertellen dat jullie ergens anders aan mogen gaan werken.’
Van Doolen werd gek. Al maanden ging hij helemaal op in dit onderzoek.
Ik sloeg zijn gezicht op het bureau. Zijn neus kraakte. Het raam stond open. Ik gaf hem een duw en
toen nog een. Hij vloog naar beneden.
‘Tja, ik kan er ook niet zo veel aandoen. De orders komen van boven. Jullie moeten stoppen. Het
onderzoek levert niks op en jullie zijn elders nodig.’
Harm schreeuwde, sloeg me uit ongeloof op mijn hoofd. ‘Wat heb je gedaan?’ Maakt niet uit, het
was al gelukt. Hij kon me echt niet meer tegenhouden. Nog een paar meter en hij raakte de grond.
Weg.
‘Oké, maar dan laten we gewoon levensgevaarlijke criminelen vrij rondlopen.’ Stefan was nog
altijd stomverbaasd.
‘Het is niet anders. Bezuinigingen, hè. Je kent het.’
Harm was ineens wakker geschrokken en ook hij begon zich met het gesprek te bemoeien.
‘Dat kan niet. We hebben nog een verdachte vastzitten. Wat gebeurt daar dan mee?’
‘Dat is niet aan mij. Daar gaat Davids over.’
‘Wát?’ Stefan dacht dat hij het verkeerd had gehoord. ‘Ik leid hier toch het onderzoek?’
Schipper lachte, de vuilak. ‘Ach, ach, mijn beste Van Doolen,’ zei hij, terwijl zijn toon dreigender
werd. Zijn gezichtsuitdrukking werd duister. ‘Jij bent maar een pion in dit spel. Ik duld geen
44
tegenspraak. Als ik zeg dat je het onderzoek laat vallen en de afhandeling overlaat aan je
meerderen, dan doe je dat. Of je kunt een andere baan gaan zoeken.’
‘Oh ja, ben ik maar een pion?’ Stefan stond op en boog zich over zijn chef heen, beide handen op
het bureau. ‘Mij best.’ En hij liep zonder nog een keer om te kijken het kantoor uit.
45
8.
Na de lunch dwaalde Harry doelloos door het complex. De ongeschreven wetten van
Zwanenhorst schreven voor dat hij dat recht had, of in ieder geval deed niemand er moeilijk
over. Valentin liep naar hem toe.
‘Hallo, al iets gehoord van Gerrit?’ vroeg hij.
Harry was even stil, dacht na over zijn antwoord. ‘Waar Gerrit is en wat hij doet behoort niet tot
jouw problemen. Je wilde in contact komen met de buitenwereld. Schrijf de brief en je zult zien.’
Valentin knikte en liep terug naar zijn kamer, als dat de juiste bewoording was tenminste. Het
was een donker hok met een bed, een wc en een bureau. Ook hier liep het vervloekte groene
linoleum. Het kroop onder de deur door uit de gang en deed denken aan buiten. De muren waren
volgekalkt met onleesbare boodschappen van vroegere bewoners die iets te vertellen hadden en
de muur de geschiktste toehoorder achtten. Het leek op een gemiddelde studentenkamer in een
doorsnee universiteitsstad, met als enige verschil dat dikke tralies zijn uitzicht verpestten.
Valentin had wel iemand bedacht aan wie hij de brief zou schrijven. Niet aan buiten -Wat wisten
zij van het leven hier?- maar een ander, iemand die hem het beste zou kunnen begrijpen: Esther.
Hij pakte pen en papier en schreef.
Lieve Esther, (Esther, waarde Esther, beste Esther?)
Je vroeg me te vertellen over mijn jeugd en de jaren erna. Waarom een brief, kun je je afvragen.
Weet ik niet zo goed. Waarom een brief aan mij, kun je je ook afvragen. En dat zal ik je later
vertellen. Weet ik op dit moment eigenlijk ook niet zo goed. Maar daar gaat het allemaal niet om.
Het gaat erom dat ik jou iets moet vertellen, zodat jij er een mooi rapport van kunt maken en we
hier allebei met zo min mogelijk schade aan onze carrières uit komen. Niet dat ik een carrière had
of zo. Maar daar vertel ik later over.
In deze eerste brief wil ik met name zelf begrijpen hoe ik hier terecht ben gekomen, meer nog dan
dat ik het jou wil vertellen. Ik wil weten waarom ik hier zit en waarom ik bepaalde beslissingen heb
genomen en hoe ik op dit punt in mijn leven ben aanbeland.
Valentin haalde diep adem. Het was stil op de gang en dat was nog het ergst. Als iemand ook
maar iets kon zeggen om hem uit dit verschrikkelijke gevoel te krijgen dat hem had verzwolgen
46
op het moment dat hij de pen had opgepakt. Steeds verder zakte hij weg in dit moeras. Zelfs
Gerrits doelloze en eindeloze gezwets zou op dit moment geholpen hebben. ‘Nee,’ fluisterde
Valentin zacht tegen zichzelf, ‘nee, Harry heeft het me opgedragen. Schrijf een brief.’
De brief voelde als een laatste connectie met zijn vrije zelf, zijn zelf die niet binnen deze vier
muren leefde, maar nog vrij in het verleden. Zijn laatste beetje realiteitszin zat in deze pen. Hij
dwong zichzelf verder te schrijven. Schrijf een brief.
In normale brieven naar normale kennissen met normale levens kon je eerst vragen hoe het met
iemand ging, of zijn cavia al was hersteld van diens verkoudheid en of hij al promotie had
gekregen bij het bedrijf waar hij, zoals het een normaal persoon betaamt, al dertig jaar werkte.
Dit was helemaal niet zo’n brief en het was moeilijk om zomaar te beginnen met schrijven. Maar
toch. Schrijf een brief.
Zoals je onlangs van mij hebt gevraagd, zal ik beginnen bij mijn kinderjaren.
Het verhaal van mijn jeugd is vrij complex en lijkt soms misschien ongeloofwaardig, maar geloof
me. Omdat het mij makkelijker maakt. Omdat het moet. Ik zal beginnen met mijn ouders.
Mijn vader was een zakenman die zijn fortuin grotendeels had vergaard op de beurs. Hij had een
aantal keer goed gegokt, had zijn baan als hypotheekadviseur opgezegd, vastbesloten om de rest
van zijn leven te genieten van zijn geld. Hij vertrok naar Zuid-Frankrijk, waar hij, zoals zoveel
Nederlanders rond de pensioengerechtigde leeftijd met iets teveel geld een leven leidde van zon en
wijn, met de nadruk op wijn. Mijn moeder ontmoette hij daar. Zij was een plattelandsmeisje van
nog geen vijfentwintig jaar, hij een beursspeculant, een gokker, een profiteur van het lot, die
bovendien al richting de zestig ging. Hij was haar tegengekomen in een bar tijdens een van zijn
talrijke kroegentochten die hij maakte met zijn Nederlandse francofiele kameraden. Zij had daar
gezeten ergens in de hoek van de bar met een vriendin. Het was feest, want het bier was in de
aanbieding. Mijn vader en zijn companen keken onderzoekend rond in de ruimte. En toen (en dit
vertelde mijn vader meer dan eens aan iedereen die het wilde horen, ook vreemden) zag hij mijn
moeder.
‘Ja, god, ik wist het meteen: zij was van mij.’
Binnen de kortste keren stond hij bij haar tafeltje, opportunistisch als hij was. Ik bedoel, hoe kon hij
ooit een kans maken bij een meisje dat bijna dertig jaar jonger was dan hij? Hoe dan ook, de twee
zagen elkaar wel zitten en al snel begonnen ze elkaar vaker te zien. Mijn moeder in het geheim, uit
angst voor wat haar ouders wel niet zouden denken van haar minnaar, die nog ouder was dan
zijzelf waren. Maar uiteindelijk kwam het tot een ontmoeting, op de familieboerderij. Mijn opa, die
47
ik in de zomers in de tijd dat alles nog goed was met mijn moeder nog dikwijls bezocht, stond in het
hele dorp bekend als een trots en conservatief man. Van het ‘liberale, immorele’ Parijs moest hij
niets hebben en hij ging zo vaak naar de kerk als dat mogelijk was. Op een gegeven moment had de
pastoor hem bij hoge uitzondering zelfs de sleutel van de kerk geschonken, zodat hij bij het altaar
kon bidden zo vaak hij wilde. Mijn opa Pierre zag met lede ogen aan hoe mensen die hun vermogen
bijeen hadden geschraapt in de grote stad naar het platteland trokken. ‘Die mensen hebben nooit
gewerkt, ze weten niet eens hoe ze een koe moeten melken,’ zei hij altijd.
Ik kan me dan ook heel goed inbeelden hoe het moest zijn geweest voor mijn vader om voor het
eerst te gaan eten bij de ouders van mijn moeder.
Ze had haar ouders de avond van tevoren gevraagd of er iemand kon blijven eten. Dit was niet
ongebruikelijk; in dit dorp at iedereen bij iedereen. Verwachtingsvol hadden haar ouders gezegd:
‘Natuurlijk, geen probleem,’ en ze gingen er niet verder op in.
De volgende avond waren ze toch nieuwsgierig geworden. Het was vlak voor het avondeten en die
gast had zich nog niet aangediend. Het was november en het was koud, dus mijn grootouders en
moeder zaten voor de open haard. ‘Wie komt er nou precies, Marie?’ vroeg Pierre aan zijn dochter.
Maar Marie wilde niet antwoorden. Ze twijfelde. Misschien was het niet zo’n goed idee om haar
nieuwe vriend op deze manier voor te stellen.
Toen klopte er iemand op de deur. Pierre keek vanuit zijn luie stoel door het raam, zodat hij kon
zien wie er aan de deur stond. Dat deed hij altijd als er werd aangeklopt. Mijn moeder maakte
aanstalten om op te staan, maar haar vader hield haar tegen. ‘Laat maar, Marie, het is maar een
oudere vreemdeling aan de deur. Laat hem maar kloppen zoveel hij wil.’ Marie liet zich echter niet
tegenhouden en liep onder protest van Pierre naar de deur. Uiteindelijk kwam hij niet achter haar
aan; enkel voor brand of de Duitsers zou hij op vrijdagavond uit zijn fauteuil komen, zei hij altijd.
Zijn dochter kwam met een blosje op haar wangen terug in de woonkamer en achter haar aan liep
de ‘verlegen reus’, zoals mijn moeder hem vroeger noemde. Hij was inderdaad vrij lang, meer dan
1,90 meter met schoenmaat 47. Zijn met grijs doorweefde donkere haar stond wild op zijn grote
maar niet dikke hoofd. Zijn wangen waren rood van de kou. ‘Wie is dit?’ doorbrak Pierre bijzonder
wantrouwend de stilte. Met priemende ogen staarde hij naar zijn dochter. ‘Vader, moeder,’
kondigde Marie haast plechtig aan terwijl ze een arm over mijn vader de vreemdeling heensloeg,
hetgeen haar de nodige moeite kostte, ‘Dit is Hans.’ Bij het horen van zijn naam stak Hans
weifelend zijn hand op naar de twee mensen in de woonkamer. De vrouw, mijn oma, die wij
simpelweg Mère noemden, liep naar de keuken. Ze wist hoe laat het was. Pierre, die ondanks het feit
dat hij nog maar net vijftig was, overkwam als een oude man vanwege zijn grijze haar en zijn
beperkte beweeglijkheid veroorzaakt door een leven lang werken in de mijnen, stond op en maakte
48
zich breed. Hij trilde van woede. Zijn puntsnorretje, dat hij elke twee dagen bijschoor, leek zelfs mee
te bewegen. Hij liep naar het stel. Vlak voor mijn vader stond hij pas stil. Hij was zeker twee koppen
kleiner, maar deed zijn best intimiderend op deze vreemdeling over te komen. Het was doodstil,
alleen de open haard knapperde zo nu en dan vrolijk, zich niet bewust van de ijzige sfeer in de
kamer. ‘Wie. Is. Dit?’ vroeg hij, tergend langzaam, met zoveel mogelijk nadruk op elk woord. Het
was meer bedoeld als uiting van ongenoegen over de aanwezigheid van deze vreemde in zijn huis
dan als vraag. Mijn moeder probeerde het nog: ‘Vader, luistert u nou toch…’ maar het mocht niet
baten. ‘Nee!’ schreeuwde hij recht in Hans’ gezicht. Hij keek recht in het gezicht van die vuile
indringer die zijn dochter van hem kwam afnemen. Nog altijd keek Pierre recht in het nu ineens
lijkbleke gelaat van Hans terwijl hij tegen zijn dochter zei: ‘Ga weg. En neem deze hond mee.’ Toen
liep hij langs hen heen en stormde de trap op, veel sneller dan met zijn reuma mogelijk had moeten
zijn.
Marie liep met Hans aan de arm naar buiten. ‘How did it go?’ vroeg hij aan haar.
‘Mon dieu,’ riep zij gefrustreerd, ‘do you really need to ask that? What do you think yourself?’
Hij keek naar de grond. Nee, natuurlijk wist hij dat dit geen goed teken was, ook al had hij geen
woord verstaan van wat de kleine oude man had gezegd. Ze liepen naar zijn hotel, waar hij toen
permanent leefde en brachtten daar de nacht door. De volgende ochtend zaten ze op het vliegtuig
naar Nederland. Mijn vader gebruikte zijn fortuinlijke vermogen om een ruim appartement te
kopen in Amsterdam en samen met mijn moeder waren ze gelukkig. Ze maakten wereldreizen,
bezochten musea en concerten. Ook zonder de goedkeuring van haar ouders konden ze het samen
goed hebben.
Maar vlak voordat ik geboren werd, stortte de beurs in en werden mijn ouders uit huis gezet. En dat
was het startschot voor alle ellende. Mijn vader, vroeger een gelegenheidsdrinker die nooit echt te
veel dronk, bracht ineens hele dagen in de kroeg door. Mijn moeder bleef alleen achter met mij. We
waren ondertussen verhuisd naar een kleine flatwoning aan de rand van Amstelveen. Nu moet je
weten dat mijn ouders de schijn probeerden op te houden hoogopgeleide en cultureel ontwikkelde
mensen te zijn; omdat hun elitaire vrienden dat van hen eisten, hielden zij van klassieke muziek,
wisten dat Monet en Manet twee verschillende schilders waren en beiden waren ze thuis in het
Latijn en het Oud-Grieks. Binnen hun kringen was alcoholisme een groot taboe, vandaar dat mijn
vader zijn uiterste best deed om het te verhullen. Hij moedigde mij aan piano te leren spelen en het
goed te doen op school, zodat hij zijn vrienden daarover kon vertellen en ons gezin dus voldeed aan
de standaard. We hielden de schijn op voor de buitenwereld, maar ik was eenzaam. Nooit kon ik
andere kinderen uitnodigen bij mij thuis om te komen spelen, omdat mijn vader dan dronken op de
49
bank zat en ook kon ik nooit naar andere kinderen toe, want ik moest huiswerk maken en op de
piano oefenen.
Ik sloot mijn basisschooltijd af met goede cijfers en kon naar het VWO, maar ik besloot naar de
havo te gaan, om mijn vader een hak te zetten.
Ook daar had ik niet veel contact met anderen, maar daar ga ik het nu niet meer over hebben ,
anders wordt het veel te langdradig. Esther, beloof me dat je dit verhaal aandachtig leest. Je bent
de eerste aan wie ik dit vertel.
Valentin
50
9.
De volgende dag bij de ingang van de ontbijtruimte was het een tumult van jewelste.
Ambulancebroeders en- zusters hadden zich in een kring verzameld ongeveer in het midden van
de grote zaal en belangstellenden probeerden angstvallig een glimp op te vangen van dat wat
voor hen verborgen werd gehouden. Plotseling liep een vrouw onder bewaking van vijf
bodyguards de door het ambulancepersoneel gecreëerde kring in. Harry tikte Valentin op de
schouder. ‘Kijk, dat is nou de directrice. Heb je haar nog nooit gezien?’
‘Nee,’ antwoordde Valentin en hij wist dat hij door dat te zeggen het startschot had gegeven voor
Harry om een fanatiek betoog voor te dragen.
‘Het zit zo. Die vrouw is al zo lang als ik hier zit directrice, maar ze laat zich alleen bij
festiviteiten zien, bijvoorbeeld als de minister-president voor het achtuurjournaal een bezoek
brengt hier om aan de burger thuis te laten zien hoe fantastisch en efficiënt en vergevingsgezind
het ‘project’ hier is. Snap je het, Val?’
Valentin knikte. Maar Harry was nog niet klaar. ‘We zijn een project. Sommigen van ons worden
niet eens gezien als echte misdadigers. En dat allemaal omdat gevangenissen ‘te duur’ en
‘ineffectief’ zouden zijn. Wij allemaal zijn hier proefkonijnen, wachtend op een volgende
experimentele lipstick die onze huid wegbrandt. En zij, zij daar (hij knikte afkeurend in haar
richting) is de student medische wetenschappen die ons dit allemaal aandoet. Zij luistert naar de
regering om zich op te kunnen werken. Zij denkt niet aan ons. Wij rotten hier allemaal weg. Kijk
maar.’ Hij wees naar de kring. Valentin zag niets. ‘Wat is er?’
‘Zie je dat niet?’
‘Wat?’
Harry wees naar de benen van de kring. Een rode vloeistof contrasteerde sterk met het groene
linoleum. ‘Wat is daar gebeurd?’ vroeg Valentin.
‘Gerrit,’ zei Harry en voor het eerst zag Valentin oprecht verdriet in zijn ogen. Dit keer hoefde hij
niet de bewakers of medebewoners van Zwanenhorst te bespelen met zijn neptranen om voor te
kunnen dringen bij het lopend buffet. Dit was echt. ‘Ze hebben hem gek gemaakt.’
Valentin bukte om te kijken wat er op de grond lag.
Er lag een lichaam op de grond. Het breekbare gezicht gebroken, de kleine voeten naar elkaar
toe geknikt.
51
‘Met wie werk je samen?’ tetterde hij recht in mijn oor. Trommelvlies stond op scheuren.
‘Godverdomme, laffe hond, we krijgen je nog wel aan het praten. Voet in mijn gezicht. Ik proefde
ijzer. De rat grijnsde. ‘We hebben weer een gevalletje isoleercel,’ zei hij triomfantelijk tegen het
ongedierte naast hem. Die bleef onbewogen. Ervaren.
‘Jezus, ik ken die man!’ riep Valentin ontzet uit. Harry knikte, in gedachten verzonken. ‘Ja, ja, die
kennen we allemaal. Hij is een van de functionarissen van de overheid die dit hele gebeuren
hierzo overziet.’ Een glimlach trok over zijn gelaat. ‘En laten we zeggen dat ik van de muren heb
gehoord dat hij ook wel eens met mevrouw de directrice kwam rotzooien.’ Hij lachte hard om
zichzelf. Toen was hij ineens weer serieus. ‘Maar het is natuurlijk niet de fraaiste situatie voor
Gerrit. ‘k Denk niet dat ze hem ooit nog vrijlaten, eerlijk gezegd.’
Valentin zweeg en keek naar het doodbloedende lichaam van Samuel daar, vernederd, onteerd
op de grond. Gerrit ontbrak bij het ontbijt.
Toen het plaats delict door de politie was vrijgegeven, kon iedereen aan het ontbijt, wat iedereen
dan ook dankbaar deed. Niemand leek zich nog zorgen te maken over het feit dat er voor hun
ogen een moord was gepleegd en al helemaal niemand liet zich om die reden de eetlust
ontnemen. Een enkeling had medelijden met Gerrit. De man met de platgeslapen baard kon niet
ophouden over de mogelijke consequentie voor Gerrit van diens daad. Een ander zei weer dat
Gerrit waarschijnlijk het daglicht nooit meer zou zien. Maar niemand sprak over hem met afkeer.
Gerrit was een soort martelaar geworden, iemand die zijn vrijheid had gegeven om de sleur in
Zwanenhorst te doorbreken. Men maakt zich immersbinnen geen illusies: het project zou niet
stoppen en een proces kregen velen van hen ook niet meer. Maar toch. Er was iets gebeurd en
alleen om dat gegeven waren veel mensen hem dankbaar.
Harry was niet onder de indruk. Hij zat wat te roeren in zijn koffie en maande tot stilte, zittend
op zijn stoel aan de lunchtafel de menigte die ondertussen was losgebarsten in een storm van
geschreeuw over en weer over de gebeurtenis van de ochtend. Harry had als taak de rust te
bewaren, meer nog dan de mensen die daarvoor werden betaald. Weinig bewogen leek hij over
het verlies van een van zijn trouwste volgelingen en beste vrienden. Al gauw volgde de rest zijn
voorbeeld.
Na het ontbijt was de opwinding gezakt tot een nulpunt en de sleur van alledag leek sleurender
dan ooit. Valentin was maar op zijn bed gaan zitten en wachtte tot de dag voorbij zou zijn. Hij
was geschokt door de dood van Samuel. Aan de ene kant vond hij dat hij het verdiende - hij had
52
hem niet bepaald goed behandeld - maar aan de andere kant leek het alsof deze man hem uit
deze situatie zou kunnen krijgen, op de een of andere manier. Hij leidde toch het onderzoek naar
zijn zaak? Wie was er nu met hem bezig? Ineens was Valentin ervan overtuigd dat hij vergeten
zou worden en achter zou blijven in Zwanenhorst. Hij wist het gewoon. Tuurlijk, hij had een
advocaat en hij had de mogelijkheid om naar de directie te stappen en zijn verblijf aan te
vechten, maar van anderen wist hij dat dit weinig zou uithalen. Hij keek voor zich uit, naar het
bureau waaraan hij gisteren urenlang een brief had proberen te schrijven. En die brief lag nog op
tafel. Hij stond op, met een zweem van opluchting omdat hij nu iets te doen had. Hij pakte een
blanco A4’tje en vouwde het als een envelop om de brief heen. Het geïmproviseerde pakketje
verzegelde hij met een stuk plakband. Toen werd er op de deur geklopt. Het personeel van de
inrichting deed dat om aan te geven dat ze op het punt stond om binnen te komen, niet om te
vragen of de patiënt even de deur open kon doen. Dat zou ook helemaal niet mogelijk zijn, want
die had de sleutel niet. Valentin was verbaasd over dit onverwachte bezoek. Het zou nog zeker
een halve minuut duren voordat de deur daadwerkelijk open zou gaan, want dat schreef het
protocol voor. Hij liep weer naar zijn bed - een wandeling van zo’n vier meter - en ging liggen.
Om de een of andere reden voelde hij zich verplicht zo stil mogelijk te wachten. Valentin keek
naar het plafond. Er werd wat gerommeld aan het slot. De oude, zware stalen deur kraakte.
‘Hallo,’ klonk haar stem onzeker en Valentin keek opzij naar de deuropening. Esther stond half in
zijn kamer. Haar haar hing half ingedraaid in haar nek en ze leek hem niet direct aan te willen
kijken. In haar handen had ze een lichtgele enveloppe. ‘Eh, Valentin, dit is vanochtend voor je
binnengekomen.’ Valentin draaide en ging op de rand van zijn bed zitten. Zij zette een stap naar
voren. Hij keek naar haar. Haar donkerblonde haar scheen ondanks de donkere, bedompte en
claustrofobische ruimte meer dan ooit en haar felrode rok had een bijna hypnotiserende
werking. ‘De brief…’ begon ze - niet dat ze dat meende - maar Valentin legde een wijsvinger op
zijn lippen. Ze kwam naast hem op het bed zitten.
Nadat ze zich weer had aangekleed en haar perfecte haar had geremodelleerd, gooide ze de
brief, die in het hele proces op de grond was beland, op zijn tafel. Ze liep weg en sloot de deur.
Valentin besloot even te blijven liggen, maar werd daardoor wel nieuwsgierig wie hem in
hemelsnaam een brief had geschreven. Hij zette vier stappen vanaf zijn bed en pakte de
enveloppe. Hij scheurde ze open. Een opvallend klein velletje gelig papier met een vluchtig
neergepende tekst kwam tevoorschijn. Valentin herkende het handschrift meteen.
53
Aan Val,
Morgen bij de bomen in L.’s achtertuin. Je wordt verwacht.
Adam
Godverdomme. Wat wilden ze nu van hem. Zij hadden zo lang niets van zich laten horen en dan
verwachtten ze dat hij gelijk tot hun dienst zou staan. Wie dachten ze wel dat ze waren?
Maar wacht, misschien wisten ze niet wat hem was overkomen. Valentin dacht na. Hij kon zich
de ochtend wel herinneren. Hoe ze zich in zwarte kleren hesen en hun wapens laadden. Adam
was die ochtend opvallend stil geweest, alsof hij op iemand wachtte om hem tegen te houden.
Maar niemand zou hem tegenhouden. Nee, dit moest gebeuren. Maanden training en
voorbereiding hadden hen op dit moment doen aanbelanden. Valentin keek op zijn horloge. Nog
even en hij zou met Adam en drie anderen die hij gek genoeg nooit eerder gezien had vertrekken
richting het winkelcentrum. Van de tegenovergestelde richting zouden de andere groepen hen
tegemoet komen in het winkelcentrum, dat twee ingangen had: noord en zuid. Valentin zou
vanuit noord naderen.
Hij had Lara niet meer gezien sinds hun aanvaring een week geleden. Misschien had Adam de
anderen bevolen hen tweeën uit elkaar te houden tot de operatie om conflict te voorkomen.
Waar zou ze nu zijn? Was ze ook zo zenuwachtig als hij? Vond ze hem een lul? Was het voorbij?
Op de laatste vraag hoef ik geen antwoord, dacht Valentin, en ik hoef dat ook aan niemand hier
te vragen. Het was zo duidelijk als maar zijn kon.
Valentin was nog in gedachten verzonken toen Adam op zijn vingers floot. Valentin voelde zich
verdwaald in het bos dat hij zo goed had leren kennen de laatste maanden. Hij had zich
emotioneel voelen worden toen ze de tijdelijke nederzettingen vroeg deze ochtend kwamen
ophalen met bestelbusjes en een kleine kraan. Alles om zo weinig mogelijk sporen achter te laten
voor de politie, die hen ongetwijfeld zou komen zoeken later op de dag. Tenslotte stond het huis
van een van de beste rechercheurs aan de andere kant van de snelweg, aan de rand van het
tweede, kleinere stukje bos. Lara zou hem wel even in bedwang kunnen houden, maar hij zou
toch iets aan zijn collega’s doorgeven. Daarom moesten ze zorgen dat de politie niets zou kunnen
vinden. Zelfs sigarettenpeuken werden zorgvuldig weggewerkt. Oude bladeren werden
uitgestrooid over het terrein om vuurplaatsen te verbergen.
54
Nu was het tijd om te gaan.
Zijn A4-vouwsel lag onaangeraakt op het bureau. Hij was het vergeten. Hij dumpte het onder zijn
bed. Ze hoefde toch geen rapport meer over hem te schrijven. Ze zouden hem toch niet vrijlaten,
als hij Harry moest geloven. Proefkonijn, dat was hij. Misschien kon hij speciaal verlof aanvragen
via Esther, zodat hij naar het bos kon. Hij keek op zijn horloge. Het was net iets voor tweeën, dus
de lunch kon elk ogenblik beginnen. De deur zou opengaan en het middagprogramma zou
beginnen, met therapieën voor hen die ingepland waren, maar Valentin behoorde niet tot die
groep. Hij zou de dag doorkomen met praten met mensen die hem niet interesseerden over
dingen die hem niet interesseerden. Deze plek was bedoeld om op een revolutionaire manier om
te gaan met wetsovertreders, dacht Valentin, maar ik heb steeds meer het idee dat het bedoeld is
om zo makkelijk mogelijk van ons af te zijn. Valentin hoorde hoe het slot werd opengemaakt van
buiten. Dit was uit zijn ervaring ook de aanwijzing die hij kreeg dat het lunchtijd was. Hij stond
op en liep naar buiten. Daar zag hij ook vele medebewoners een beetje loom uit hun kamers
komen. Zwijgend liepen ze naar de trap en daaroverheen naar de kantine. Niemand sprak ook
maar één woord, want dat werd bewaard voor bij het eten. Na zoveel tijd achtereen samen met
dezelfde mensen werden gespreksonderwerpen schaarse goederen. Beneden, aan de voet van de
trap, liep Valentin niet met de stroom mee, maar liep hij de andere kant op, richting de balie bij
de hoofdingang.
Daar aangekomen zei hij tegen de norse vrouw dat hij speciaal verlof wilde aanvragen voor de
volgende dag. Ze keek hem wantrouwend aan met haar priemende donkergrijze ogen. ‘Het is op
aanbeveling van Esther,’ loog hij. Het gezicht van de vrouw klaarde op en ze draaide zich op haar
bureaustoel om naar een enorme stapel documenten achter haar. Ze koos er een uit en zette er
een stempel op. Toen gaf ze het hem en zei ze: ‘Als je dit morgenochtend aan mijn collega laat
zien, is het in orde.’
‘Bedankt,’ glimlachte Valentin. En hij meende het.
55
10.
En zo kon Valentin eenmalig eerder zijn kamer uit om zich vroeg te melden bij de balie. Er werd
een aantal keer door verschillende mensen naar zijn papieren gekeken, maar al gauw kon hij
doorlopen. Geen probleem. De zware toegangspoort werd geopend en een wereld van groen en
blauw ontsproot voor zijn ogen. Het was de eerste keer dat hij in de omgeving buiten het
gesticht kwam. Het was een bosrijke omgeving. Valentin had eigenlijk geen enkel idee waar hij
zich op dit moment bevond. Nooit had het er toe gedaan; hij zat toch vast op een plek. Hij nam
zich voor de bus te nemen. De receptioniste die ‘s ochtends dienst had, had hem verteld dat hij
aan de rand van het bos een halte kon vinden. Valentin keek om zich heen. Het bos leek op dat
wat hij zo goed had leren kennen: dezelfde naaldbomen, dezelfde vogels, zelfs dezelfde geuren.
Het rook er naar bloei en geboorte. Het geïmproviseerde grindpad tussen de lage begroeiing was
leeg. Alleen de natuur liet zich horen. Mensen leken zeer zelden deze route te volgen. De
wandelroutepaaltjes langs de kant waren bijna geheel vergaan. Maar Valentin voelde zich niet
alleen. Vreemd genoeg voelde hij zich minder eenzaam dan de laatste maanden, toen hij met vele
anderen steeds elk ontbijt en elke lunch over steeds dezelfde dingen sprak. Na een tijdje gelopen
te hebben, kwam Valentin bij een hek. Hij keek om zich heen. Vroeger zou zo een
nietsbetekenend obstakel hem niet nerveus gemaakt hebben, maar hij besefte dat hij geen
problemen met de mensen hier mocht krijgen, of hij zou nooit meer weg mogen uit
Zwanenhorst.
Er was niemand. De schutting was te hoog om overheen te kunnen kijken, maar er stond een
opstapje iets verder links van hem. Blijkbaar was hij niet de enige die hier zijn reis zou laten
beëindigen door een rij dunne latten. Met wat moeite gooide hij zijn ene been over de schutting,
maar daar stond geen opstapje meer. Valentin viel over het hek heen. Het deed geen pijn, maar
hij bleef liggen. Hij rook aan het gras. Hij leefde weer. Nooit zou hij meer teruggaan. Esther zou
hem wel volgen, als hij haar zou kunnen overtuigen. Geld zou geen probleem zijn.
Toen hij stond, keek hij om zich heen. Hij was zowaar bij de weg aangekomen, een oude landweg
die heel ver rechtdoor naar het niets liep. Valentin schrok. Een vrouw van rond de vijftig staarde
hem vanaf de andere kant van de weg aan met dode ogen, alsof ze door hem heen wilde kijken.
‘Maman!’ riep Valentin, maar ze verdween. Het volgende moment verscheen de bus voor zijn
neus.
56
Ik zou graag aan stand-up comedy willen doen, maar deze rolstoel maakt het stand-uppen zo
verdomd moeilijk, dacht de oude, terwijl hij door een zuster met ferme pas door het aan het
bejaardentehuis gelegen park werd geduwd. Ach ja, dacht hij weemoedig, eigenlijk houd ik
mezelf voor de gek. Ik weet ook wel dat ik jonger had moeten beginnen en dat het aanbreken van
de oorlog mijn potentiële carrière niet ten goede is gekomen. Maar goed, dit is wat het lot voor
mij in petto had en het lot creëert over de werkelijkheid en dromen over die werkelijkheid,
alleen om die dromen later weer te reduceren tot pulver. Dromen zijn voor pretentieuzen en
legen, verweet de man zichzelf. Hij keek om naar de zuster. Zij glimlachte koud en kort;
professioneel en ze versnelde. Achter haar liep, de driemanspolonaise door het park
completerend, een man van achterin de dertig die eruitzag alsof hij al dagen niet had geslapen.
Hij had een sigaret losjes dus middel- en wijsvinger. ‘Moet je hen zien,’ dacht Valentin hardop.
‘Wat?’ vroeg Esther verrast. Ze keek op van haar beker koffie, die ze tot dan toe heel aandachtig
bestudeerd had. Ze schonken hier espresso’s met van melk gegoten vormpjes erin. Hipsters.
‘Nee, niets,’ reageerde Valentin, niet helemaal bij de les op dit terras van een pop-upcafé in de
binnenstad. ‘Ik besefte alleen net dat ik ook zo zou kunnen eindigen,’ zei hij, terwijl hij knikte
naar de drie, die zo klein leken achter het hek van het park, tussen de hoge bomen. ‘Jaja,’
schamperde ze lachend, ‘en dan denkt meneer zeker dat ik ‘m ga duwen terwijl-ie prinsheerlijk
op z’n gat zit. Aja, mooi niet,’ schaterde ze, maar ze wist waar zijn verdrietige bui vandaan kwam.
Ze zag hoe Valentin naar de man keek en de zoon achter hem. Zo zou hij nooit met zijn ouders
meer om kunnen gaan.
Stefan dacht dat hij gek werd toen hij Lara niet kon vinden thuis. Hij smeet met zijn autodeur en
brak de glazen bijzettafel in de woonkamer. Waar was dat mens? Hij rende sneller dan hij ooit
gedaan had de trap op en vloog naar de brandkast in hun gezamenlijke slaapkamer. Het contant
geld was weg en het deurtje stond nog half open, alsof het hem uitlachte. Waar waren de
kinderen?
Nerveus ging hij met zijn handen door zijn haar? Wat had hij fout gedaan? Zijn oog viel op haar
kant van het bed. Daarop lag zijn ontslagbrief. Ze hadden hem oneervol ontslagen voordat hij zelf
ontslag kon nemen. Zijn blik ging als een razende over de brij letters. ‘Ontoelaatbaar gedrag
jegens leidinggevenden’ las hij. Zijn hoofd stond op knappen. De ramen stonden open en de
satijnen rode gordijnen wapperden in de wind. De tocht was zo sterk dat geen voorwerp in de
kamer onbewogen werd. Het deurtje van de brandkast werd volledig opengewaaid. De kleine tik
die het gaf op de muur deed Stefan omkijken. Een rood papiertje lag op de bodem van de kluis.
Stefan struikelde ernaartoe. Hij keek.
57
XXX
-Lara
De teef, dacht Stefan. Creditcard, pinpas, zelfs zijn paspoort had ze meegenomen. Hij was buiten
zichzelf. Hij gooide de nachtkastjes door het raam. Glas brak en Stefan keek hysterisch tevreden
naar beneden. Een man was zijn hond aan het uitlaten even verderop. Hij leek op iemand die zijn
rust zeer op prijs stelde. Stefan gooide een asbak die zijn handen vonden op de vensterbank naar
hem. De man schreeuwde toen de asbak zich in de schedel van zijn trouwe viervoeter boorde.
Stefan lachte. Hij walgde van zijn gedrag, maar het kon hem op de een of andere manier niet heel
veel meer boeien wat hij van zichzelf vond.
Hij liep naar een donkere steeg in de stad waar hij zijn eerste arrestaties had verricht als
politieagent. Enkele junks keken hem vragend aan. Ze leunden met hun kapotgeprikte armen
tegen de muur en staarden naar hem. Ik moet er toch wel als een stabiele persoonlijkheid
uitzien, dacht Stefan sarcastisch. Voor zijn werk had hij drie ochtenden geleden een maatpak
aangetrokken en nadat hij met de noordenwind was vertrokken uit het kantoor van Schipper,
had hij twee dagen doorgebracht in de kroeg. Hij was niet een keer gebeld door Lara.
Nu zaten er vlekken van niet te identificeren alcoholische substanties op zijn overhemd en zijn
stropdas was afgezakt tot op zijn knieën. Zijn verwilderde ogen moesten het helemaal afmaken,
dacht hij. Hij glimlachte flauw naar de heroïneverslaafden. Toen opende hij een deur die bijna
weggewerkt zat in de muur. Hij was zo geschilderd dat het leek alsof hij van bakstenen was.
Stefan kende de buurt hier als zijn broekzak. Hij keek naar binnen. Het gebruikelijk zooitje
mensen zat binnen. Wapenhandelaars, drugsdealers, kruimeldieven. Stefan moest iemand
hebben die hij liefst drie keer had opgepakt maar die ook drie keer weer vrij kwam, gek genoeg.
Het was een kleine dikke Italiaan die dikwijls de hele dagen achter glazen Italiaanse wijn
doorbracht, waarbij hij standaard zijn onvrede uitte over Franse. Alessandro was zijn naam.
Alessandro niks. In de business waar hij zat, moest je mensen zo min mogelijk informatie over
jezelf geven. Alessandro verkocht namelijk explosieven, waarvoor hij dus drie keer door Stefan
was opgepakt. Zijn advocaat was telkens de aanklager te slim af geweest. En dus kon Alessandro
rustig in vrijheid zijn prosecco drinken en criminelen voorzien van dynamiet en andere
‘cadeautjes’, zoals hij altijd gekscherend zei.
58
‘Jíj wilt dat ík jou ga helpen? De wegen van het leven zijn ondoorgrondelijk,’ zei Alessandro
terwijl hij met een pink in een glas lichtroze drank roerde. Ze zaten allebei aan de bar.
‘Ja,’ zei Stefan, ‘ik heb dynamiet nodig. Zoveel om een gebouw met de grond gelijk te maken.’
Alessandro keek hem wantrouwend aan. ‘En wie zegt dat je de waarheid spreekt?’
Stefan haalde zijn ontslagbrief tevoorschijn en hield hem als een misplaatste trofee voor het
gezicht van de maffioso. Die lachte. Heel hard en heel lang. Hij viel bijna achterover.
‘Is goed, is goed,’ zei hij, bijna verontschuldigend omdat hij zich zo in zijn tegenstander had
vergist, toen hij was bedaard. ‘Ik help je wel. Ga naar dit adres.’ Als een volleerd zakenman
toverde hij een visitekaartje van een hotel in een achterbuurt uit zijn colbert. ‘Ik zal zeggen dat
ze voor een oude vriend extra hun best moeten doen.’
Stefan van Doolen noemde de naam Alessandro en de man in de bedompte hotelkamer knikte.
Hij had de bestelling al doorgekregen. Uit een plastic zak haalde hij een pakketje en hij gaf het
aan Stefan, die gelijk afrekende. Zonder een woord gezegd te hebben wees de man hem de deur.
Twee minuten nadat hij naar binnen was gegaan, stond hij alweer buiten.
In de auto, op weg naar het bureau, werd Stefan overvallen door het gevoel dat hij iets niet
helemaal had afgesloten. Zijn vader. Die leefde al jaren in een verzorgingstehuis, reeds sinds hij
een hersenbloeding had gekregen die hem het spraak- en loopvermogen had ontnomen.
‘Meneer, u treft het goed,’ zei de vrouw van de administratie. ‘Meneer Van Doolen ging juist een
wandeling maken door het park. Als u snel bent, kunt u met hem mee.’
Pa werd geduwd door een strenge zuster met een Duits accent. Ze hield de pas er behoorlijk in.
Zijn vader had er blij uitgezien toen hij zag dat zijn zoon langs was gekomen. Nu liep Stefan iets
achter zijn vader met de zuster en rookte. Het deed hem pijn zijn vader in deze staat te zien.
Toen de wandeling voorbij was en zijn vader voor de ingang van het bejaardentehuis was
neergezet, omhelsde Stefan hem. ‘Dag Pa,’ zei hij. ‘Sorry,’ voegde hij er bijna onhoorbaar aan toe.
De geplaagde oude man keek verbaasd, nee, geschrokken naar zijn zoon en probeerde iets uit te
brengen, maar het lukte niet. Stefan zwaaide naar zijn vader en liep naar de parkeerplaats.
59
11.
De bus was op een iemand na leeg toen Valentin instapte. Ze leek opvallend veel op… Nee, dat
kon niet. Ze had haar gezicht van hem weggedraaid. Hij was een paar rijen voor haar gaan zitten.
Valentin keek uit het vuile raam en wachtte tot de bus zou vertrekken. Buiten was niets te zien
behalve bomen en oud asfalt. Een luid geratel klonk en de motor sloeg aan. De bomen begonnen
te bewegen. Het geluid van de bus overstemde alle gedachtes. Ineens hoorde Valentin het tikken
van voetstappen op de houten vloer van het oude voertuig. Hij keek achter zich en daar stond ze.
Esther. Ze had hoge hakken aan met rood profiel, wat hij kon zien toen ze haar voeten optilde om
naast hem te gaan zitten. Valentin voelde zich betrapt, al kon zij niet weten waar hij naartoe ging.
Hij vroeg: ‘Wat doe jij hier?’ Maar ze antwoordde niet. In plaats daarvan vroeg ze aan hem:
‘Zullen we wat gaan drinken in de stad?’ Valentin knikte en zij liep naar de chauffeur om aan te
geven dat ze ergens anders heen wilden. Blijkbaar ging dat zo hier. Hij had ook helemaal geen
kaartje gekocht.
Hij zat met haar op een terras in de binnenstad met uitzicht op een bejaardentehuis met park. Zij
had koffie besteld, maar hij had geen dorst. Valentin dacht aan zijn moeder. Hoe kon ze zo snel
weg zijn?
Esther was weg en de bus stopte bij een halte in het bos. Valentin stapte uit. Hij herkende de
bomen, de struiken, de vogels boven zijn hoofd. Hij kwam bij een heuvel, een leeg uitkijkpunt.
Niet heel ver hiervandaan is rook, dacht hij, dus dan moeten ze daar wel zijn. Hij liep door. Toen
kwam hij bij de snelweg. Hij dacht aan wat Adam hem had geleerd. Als je een baan per keer
neemt, hebben auto’s tijd om te remmen en kun je oversteken. Een risicovolle, maar
verbazingwekkend effectieve methode. Valentin haalde diep adem en sprong in één vloeiende
beweging over de vangrail. Hij zette het op een lopen. Er waren niet veel auto’s op de weg.
Claxons klonken, remmen piepten, maar Valentin had zijn blik op oneindig en hij rende zo snel
hij kon naar de andere vangrail. Daar sprong hij opnieuw over de vangrail, dit keer het bos in. Hij
ademde zwaar in en uit. Kijkend naar de grond viel Valentins oog op zwart-wit gespikkelde
kippenveren. Rare plek om kippen te houden.
Vanaf de vangrail liep een pad van geknakte struikjes rechtdoor. Daar moest hij niet zijn. Hij
sloeg een pad in dat in zijn herinnering niet zo dichtbegroeid was geweest. Naar het vuur.
60
Adam spitste zijn oren. Er klonk geritsel. Hij keek naar het kampvuur dat hij had ingedamd met
keien. Zou het mensen hebben aangetrokken? Hij stelde zichzelf op zijn gemak. Wat er ook
mocht gebeuren, hij zou het over zich heen laten komen. Tegenover hem zat Lara. Ze nam kleine
slokjes uit een grote fles wijn. Dat deed ze al vanaf het moment dat ze vanochtend haar ogen had
geopend. Eigenlijk zou ze niet zoveel moeten drinken, maar Adam begreep haar. Hij had haar
kinderen een dak boven hun hoofd gegeven, nadat Lara hem had verteld over de angst die ze had
voor haar man. ‘Hij kan heel agressief uit de hoek komen. Help me, alsjeblieft, Adam,’ had ze hem
gesmeekt. ‘Niet voor mij, voor de kinderen.’ Nu sliepen ze in een camper op een open plek in het
bos. Het was tijdelijk. Nog even en ze zouden vertrekken. Naar Frankrijk. Of Spanje. Italië was
ook nog een optie. Zolang het er maar warm was.
‘Hé!’ klonk het plots achter hem. Hij draaide zich om. Daar stond Valentin. ‘Valentin,’ zei Adam
verheugd, ‘kom er gerust bij zitten. We zijn toch niets aan het doen.’ Zo kalm en uitnodigend als
Adam had gesproken, zo zenuwachtig en kil keken Lara en Valentin naar elkaar. Eén moment
was het stil. ‘Kom verder,’ probeerde Adam de stilte te doorbreken, ‘ik wil iets bespreken.’
Valentin maakte geen aanstalten om ook maar een stap in hun richting te doen en Lara keek naar
hem als een hert in koplampen.
‘Ja?’ vroeg Valentin afwachtend. ‘Ja,’ bevestigde Adam, ‘kom nou gewoon dichterbij. We wachten
op nog een gast, iemand die jij waarschijnlijk wel goed kent.’
‘Waar is het geld?’ vroeg Valentin plotseling scherp. ‘Alles op zijn tijd,’ zei Adam, zijn blik
ontwijkend.
‘Adam, je weet waar ik het geld voor nodig heb, kom op. Ik neem een groot risico door hier
überhaupt te zijn. Het is niet het goede moment voor spelletjes en goocheltrucs. Houd je aan de
afspraak.’
‘Zitten.’ Valentin gehoorzaamde uiteindelijk. Het had geen zin om nu nog extra tegen te werken.
Toen Valentin nog maar net zat op een van de gammele strandstoelen bij het vuur, vloog de deur
van de camper met veel kabaal open. Struikelend over zijn eigen voeten kwam Gerrit het kleine
trapje voor de camper af. ‘Sorry,’ murmelde hij bijna onverstaanbaar, ‘ik moest nog even m’n
tanden poetsen.’ Valentin keek hem vragend aan. ‘Wat doe jij hier?’ Gerrit leek hem niet te horen.
Hij had geen broek aan, alleen zijn lange jas, met twee halflege flessen in de diepe zakken.
‘Drinken?’
‘Nee, dank je,’ sloeg Valentin het aanbod af.
61
‘Welnu, mensen, we moeten het een en ander bespreken,’ trapte Adam de bijeenkomst op een
plechtige toon af.
‘Er valt niets te bespreken. Ik wil mijn geld.’
‘Er valt wel degelijk wat te bespreken. Luister,’ zette Adam onverstoorbaar door.
‘Laat me je voorstellen aan de heer Schipper.’ Adam knikte naar Valentin, die achter zich keek.
Daar stond de man in uniform. Hij keek op Valentin neer. ‘Aangenaam.’
‘Nu hij er is,’ ging Adam verder, ‘kunnen we ter zake komen.’
‘Gaat uw gang, mijnheer,’ zei Valentin schamper.
‘Er is geen geld.’
‘Wát?’
‘Er is geen geld.’
‘Dat kan niet.’
‘Jawel hoor. Er is geen geld.’
Schipper keek naar Adam, die zijn ogen naar de grond richtte. ‘Leg het hem uit,’ zei de
dienstklopper en met tegenzin begon Adam aan zijn verhaal.
‘Het zit zo,’ zei hij, gericht op Valentin, ‘we werden gesnapt. Nog voordat we het plan konden
uitvoeren werden we verraden.’ Valentin keek hem verbaasd aan. ‘Ga door.’
‘Ik had een keuze. Of we zouden allemaal worden opgepakt, of we zouden aan een experiment
van de overheid meedoen.’
‘En dat houdt in dat…?’ vroeg Valentin afwachtend.
Adam zuchtte diep. ‘Zoals je misschien nu wel weet, is Zwanenhorst een programma van de
overheid om criminelen te heropvoeden. Ze moesten weten of de lossere, meer therapeutische
aanpak zou werken.’
‘Dus?’
‘Dus ze hadden proefpersonen nodig.’
‘Dus?’
‘Dus we hebben een keuze gemaakt.’
‘Ik snap het niet.’
62
‘Ze hadden iemand nodig die alle stadia zou doorlopen: van de arrestatie tot aan opname in de
kliniek.’
We liepen het winkelcentrum in. Hartslag steeg. Scherp blijven. Vooral niet het hoofd verliezen.
‘En de overval dan?’ vroeg Valentin.
Kinderen aan de hand van hun moeders keken ons bang aan. We liepen richting de bank. Het was
een drukke dag.
‘Tja, de overval,’ twijfelde Adam.
Adam was de eerste die het gebouw in liep. Ik zweette. Was het zichtbaar? Geschreeuw. ‘Iedereen
op de grond. Geef me het fokking geld!’ Adam had geoefend op zijn intimidatie. Het werkte.
Bediende overhandigde hem zo snel hij kon een aantal grote zakken. ‘Bedankt,’ grijnsde Adam.
‘Houd de anderen in de gaten. Niemand mag de politie bellen.’
‘De overval was in scène gezet.’
Een man met een klein kind liggend op de grond greep bevend naar zijn mobiele telefoon. Ik riep.
Adam keek om. Totaal van de wereld. Een schot klonk. En toen nog een. Een heel salvo. De anderen
schoten ook. Mijn hoofd ontplofte zowat.
‘In scène gezet?’
‘Ja.’
Iedereen schoot nu op de hulpelozen op de grond. Vrouwen en kinderen en mannen gilden.
Iedereen. Maar niemand werd gespaard. Ik kon dit niet. Deze minuut leek wel een uur. Adam rende
63
door de deur naar buiten. De politie was niet gewaarschuwd, riep hij. Het kon niet lang meer duren.
Mijn benen waren van lood. Kwam niet meer vooruit.
‘We moesten gewoon iemand achterlaten,’ zei Adam ‘en we hebben gestemd. Sorry.’
Gerrit lachte.
Er is geen geld.
‘Dus jullie wisten al die tijd wat er met mij gebeurde?’ schreeuwde Valentin.
‘Ja,’ antwoordde iedereen om hem heen in koor.
‘En de verhoren dan?’
Iedereen haalde tegelijk zijn schouders op. ‘Onderdeel van het experiment.’
Gerrit lachte opnieuw en maakte met zijn wijsvinger een gebaar langs zijn hals. ‘Samuel geloofde
niet in het experiment. Te onmenselijk en niet rechtvaardig of zo.’
Schipper vulde aan: ‘Helaas voor hem wilde hij het voortijdig beëindigen. Dat was niet zo slim
van hem.’
Lara: ‘De rechercheurs wisten van niets. De overheid was benieuwd hoe zij zouden reageren op
een opdracht als deze, zonder duidelijke aanwijzingen.’
‘En de slachtoffers dan?’ riep Valentin uit. De wanhoop brak zijn stem.
‘Welke slachtoffers?’ vroeg het koor.
De vloer. Ach Jezus, al het bloed. Adams geweer knalde maar door.
Valentin viel uit. ‘Godverdomme! Je weet toch waar ik het geld voor nodig heb? Mijn moeder
heeft het nodig zodat ze weg kan van mijn vader, echt waar. Hij gaat haar vermoorden, ik zweer
het je. Alsjeblieft, help.’
‘Sorry, dat zul je zelf moeten regelen,’ zei Adam.
Dat was de druppel. Met een atletische sprong vloog Valentin zijn vroegere leider naar de keel.
Hij ontweek hem en het volgende ogenblik was Valentin door vele handen en voeten naar de
grond gewerkt.
64
Lara lag op zijn borst. ‘Kom nou, kus me,’ zei ze zacht, ‘denk terug aan die oude tijd.’
Valentin reageerde als gestoken. ‘Ik weet niet eens meer wat die oude tijd is, welke
herinneringen kloppen. Jezus, Lara, ik weet niet eens wie je bent.’ Achter Lara doemde het gore
hoofd van Gerrit op. Hij lachte zijn gebrekkige gebit bloot. ‘Drink.’ En alle drie de stemmen
herhaalden hem, als in een trance: ‘Drink. Ja, drink.’ Valentin voelde hoe de zware fles tegen zijn
tanden werd gezet. Toen werd alles zwart.
65
12.
‘Gaat het?’ De teamleider stond bezorgd over hem heen gebogen. Valentin had knallende
koppijn. Twee anderen stonden om hem heen. ‘Ja, meneer, we hebben hem zo gevonden en hij
werd maar niet wakker en we weten niet wat we moeten doen.’
Valentin keek met tot spleetjes geknepen ogen naar het dikke gezicht van zijn baas. Hij zag er
bezorgd uit. Valentin wendde zijn hoofd af naar rechts. Hij keek recht in het gezicht van zijn
moeder. ‘Valentin…’ fluisterde ze zwak. ‘Maman,’ probeerde Valentin nog, maar ze was al weg.
‘De teamleider probeerde te achterhalen wat er was gebeurd. ‘Dus jullie hebben hem hier
gevonden.’ De twee knikten. ‘En hoe lang denken jullie dat hij hier heeft gelegen?’
‘Lang meneer,’ zei de een, ‘ik had hem al lang niet gezien voordat we erachter kwamen dat hij in
het magazijn lag.’ Valentin probeerde op te staan.
Het was rond sluitingstijd en de gebruikelijke mensen struinden nog wat rond op zoek naar hun
laatste boodschappen. Zo ook Gerrit en Harry, de twee dakloze alcoholisten die nooit een vlieg
kwaad deden, maar je wel altijd wat te drinken probeerden aan te smeren, ofwel tegen betaling,
ofwel voor de gezelligheid. Lara liep met haar nieuwe vriend Stefan, die ze de avond ervoor had
ontmoet op een saai verjaardagsfeest, langs de wijn en wodka. Ze kwam hier niet graag sinds
haar ex hier werkte. Ze waren niet als beste vrienden uit elkaar gegaan, al gunde ze hem ook
weer niet dat waar hij nu doorheen ging.
Esther was nieuw en keek onderzoekend rond in de supermarkt, op zoek naar allerlei soorten
tropisch fruit die haar moeder had opgedragen te kopen. Ze waren net verhuisd en zij had het te
druk met het uitpakken van talloze dozen.
Plotseling kruiste haar pad dat van een medewerker. Hij zag er moe uit en zwalkte nogal. Ze
probeerde hem te negeren en door te lopen, maar tevergeefs. Hij stootte tegen haar aan. Volgens
mij heeft hij me niet eens gezien, dacht ze. Zijn lange haar hing half voor zijn ogen, maar het was
duidelijk dat hij haar aanstaarde. ‘Sorry,’ mompelde hij.
Valentin had haar al eens eerder gezien. Ze was nieuw op school. Als hij de moed ervoor had
gehad, zou hij haar hebben aangesproken. Maar alles wat hij op dat moment kon uitbrengen was
gemurmel. Hij hoopte dat ze hem niet rood had zien worden. ‘Jezus man,’ fluisterde hij
bestraffend tegen zichzelf toen ze buiten gehoorsafstand was, ‘tegen haar aanlopen, is dat het
fokking allerbeste wat je kon bedenken?’ Het was licht in zijn hoofd. Toen bromde zijn mobiel in
66
zijn broekzak. Met zijn bedrijfskledij nog aan sprong hij op zijn fiets. Pas op dat moment keek hij
naar het scherm. Agendaherinnering. Hij moest nog naar het bureau, of tenminste, dat wat ervan
over was. Het nieuws had hij al gezien: er waren noodgebouwen neergezet om de belangrijkste
administratieve zaken en verhoren door te laten gaan, dus daar moest hij heen. Nog een pijnlijk
verhoor over datgene wat hij de laatste dagen zo angstvallig had getracht te vergeten. Het was
voor een goed doel.
Hij liep een witte container binnen die dienstdeed als kantoor. Daar wachtte hij tot er een deur
open ging en een jeugdige agent met warrige zwarte krullen verscheen. Zijn hoofdroos deed het
erop lijken dat hij te veel gel had gebruikt. Het leek alsof hij net van school kwam. Hij keek
Valentin bezorgd en vol medelijden aan. ‘Meneer Delvaux,’ aarzelde hij, toen Valentin op de stoel
tegenover zijn tafel was gaan zitten, ‘ik weet hoe pijnlijk de afgelopen dagen voor u zijn geweest,
maar u moet me vertellen…’
‘Zeg maar Valentin,’ onderbrak Valentin de stotteraar.
‘Is goed, Valentin. Ik wil dat je me alles vertelt wat je je kunt herinneren van die dag. Ik wil het
kunnen meemaken door jouw ogen, hoe moeilijk dat ook voor je is. Het is van groot belang voor
de zaak.
Hij had weer eens te veel gedronken. Ik hoorde hem binnenkomen toen ik boven zat in mijn kamer.
Hij schreeuwde tegen haar. Dat ze een hoer was. Dat ze sowieso achter zijn rug zat te flikflooien
met die en die. Er klonk een schreeuw. Ik durfde niet naar beneden.
‘Je moet me helpen het te zien door jouw ogen.’
Ik rende de trap af. Per twee treden. Ik negeerde de angst, de schreeuwen waren te erg. Er rinkelde
glas. Ik bleef voor de glazen deur staan. Daar zag ik hem, wankelend, met een fles wodka in zijn
hand. De bodem was eruit gebroken. Waar was Maman? Vanaf hier kon ik haar niet zien.
Verdomme, dacht ik, ik ben gewoon net zo groot en sterk als hij. Waar ben ik zo bang voor? Toen
draaide hij zich naar mij toe. Ik denk niet dat hij me achter de deur zag zitten. Hij rende door de
achterdeur naar buiten. Ik rende de woonkamer in. Ik zag een grote plas bloed en haar lichaam. Ik
67
belde 1-1-2. Het was nutteloos. Hij was ongetwijfeld al naar de buren, die elitaire buren van hem,
met hun blauwe bloed en contacten bij justitie. Ze zouden hem sowieso kunnen doen verdwijnen.
Haar ogen waren dood, glansden niet meer. Bloed gutste uit haar hoofd. Ik zag bot.
Ik rende naar boven en wachtte op de ambulance. Maman sliep. Het kwam allemaal goed.
Valentin keek hem aan. De student tegenover hem had nog nooit zulk intens verdriet in iemands
ogen gezien. Hij schrok ervan, zo weinig leven zat er meer in zijn gezicht.
Je bent laf. Je had haar kunnen redden. Het is allemaal jouw schuld.
‘Ik zou niet weten wat ik hier doe. Mijn moeder krijg ik niet terug. En dan wordt ik nu
opgescheept met een stagiaire die totaal stilvalt. Bel me maar als jullie een deskundige op jouw
positie hebben. Valentin stond op en vertrok. Zijn vader was van de aardbodem verdwenen, zijn
moeder was weg, naar waar dan ook.
Hij fietste naar het huis van de buren. Hij had de sleutel van hun enorme kippenren, omdat hij
hun kippen moest verzorgen als ze op een van hun talrijke tropische vakanties waren. Ze hadden
één specifieke kip die ze beschouwden als de grote trots van hun familie, de edele familie
Schimmelpenninck, een zwart-wit beest dat al tientallen prijzen had gewonnen bij
tentoonstellingen. Nee, het was niet normaal voor een familie van hun status - die had vaak een
manege of iets dergelijks - maar de Schimmelpenninckjes geloofden graag dat ze zo normaal
waren gebleven, wat ertoe leidde dat ze wel eens op een agrarische beurs kwamen in baljurken
en maatpakken.
Valentin stond in de ren. De meeste kippen zaten in het hok, maar Stoopke stond fier buiten,
alsof ze zich verantwoordelijk voelde voor haar soortgenoten. Ze keek hem met een scheef oog
aan. Hij liep rustig, zonder onverwachte bewegingen te maken op het dier af. Hij hurkte op een
meter van de vogel, die een paar stapjes naar achter zette, dichter naar het gaas toe. Op zijn
hurken schoof Valentin dichterbij. De kip zette weer een paar stapjes naar achteren. Ze waren nu
een meter van het gaas verwijderd. Nog een stap vooruit, nog een stap achteruit. Stoopke kwam
tegen het gaas aan. Valentin draaide bij. Hij dreef het dier naar de hoek. De kip begreep het niet
en gehoorzaamde verward. Nu moest hij snel handelen. Hij keek naar de zwart-wit gespikkelde
68
veren in de nek en pakte ze liefdevol met twee handen beet. Niet met geweld, voorzichtig. Het
mocht geen pijn doen. ‘Sorry,’ zei Valentin en hij draaide.
Valentin opende de tuindeur van zijn huis. In het midden op het gazon stond de bodemloze
éénliterfles Smirnoff in het gras geprikt. De deur van het huis zelf was afgezet met politielint.
‘Valentin,’ klonk het zacht. Daar stond ze weer. Dit keer naast hem in het gras. Ze was dunner
dan hij haar ooit had gezien. ‘Maman,’ zei Valentin. ‘Valentin,’ zei ze zwak, alsof ze pijn had, ‘het
geeft niet. Het is niet jouw schuld. Je kon me niet redden. Het geeft niet. Het geeft niet.’ Ze strekte
haar armen uit, maar Valentin greep in het niets. Ze was weg. Hij viel languit in het gras.
69
Terugblik en analyse
Het boek is klaar. Binnen drie maanden heb ik een verhaal op papier gezet. De hele opbouw naar
het schrijven zelf heeft natuurlijk langer geduurd dan dat, maar toch. Drie maanden. Het waren
wel degelijk drie zware maanden. Het grote verschil tussen mijn project en een ‘conventioneel’
profielwerkstuk, is -voor zover ik dat kan inschatten- dat in mijn geval de opdracht heel vrij was,
hetgeen een hoop onzekerheid met zich meebracht. Bij een ‘gewoon’ onderzoek heb je een
duidelijke structuur waarbinnen je moet werken. Er is een duidelijke opbouw van hoofdvraag,
deelvragen, het onderzoek en de conclusie. Dat miste ik allemaal toen ik eenmaal aan het boek
begon. Onverwacht lang kostte het me om tot een heldere verhaallijn te komen. Ik wist
simpelweg niet goed waar mijn boek over moest gaan. En zelfs toen ik eenmaal een eerste schets
van het verhaal had, was ik niet tevreden. Het eerste hoofdstuk heb ik drie keer herschreven. De
toon beviel me niet. Ik vond het te veel lijken op een politieroman en dat had ik absoluut niet
voor ogen. Mijn doel was een boek te schrijven wat aan de ene kant voelde als literatuur, maar
aan de andere kant geen spanning ontbeerde. Ik legde de lat hoger voor mezelf dan ik ooit had
gedaan. Ik heb -op een paar na- elk hoofdstuk minstens een keer herschreven. Een perfectionist
ben ik normaal gesproken helemaal niet, maar dit keer was het anders. Dit wilde ik koste wat
kost goed doen. Het is belangrijk om te weten dat ik nooit eerder zoiets had gedaan. Ik had wel vaker een verhaal
geschreven, maar dat was nooit langer dan een bladzijde of vijf. Deze maanden waren voor mij
dus een volledig nieuwe ervaring.
Nog voor ik begon met het schrijven van het daadwerkelijke boek, heb ik in het kort een
theoretische achtergrond opgesteld op basis van enkele boeken over creatief schrijven, met
name om mezelf een startpunt te geven. Ik had een interview geregeld met een echte schrijver, namelijk Thomas Olde Heuvelt, die me
hopelijk iets kon vertellen over het schrijfproces, want dat was voor mij echt interessant: hoe
pak je het aan? Wat doe je als je het gevoel hebt dat je spaak loopt? Helaas kreeg ik de heer Olde
Heuvelt uiteindelijk niet te pakken, waarschijnlijk omdat hij het te druk had met de promotie
van zijn boek HEX en de televisieserie die daarover wordt gemaakt. Op het moment dat het mij
duidelijk werd dat ik niet meer met hem in contact zou kunnen komen, was het eigenlijk al te
laat om een andere schrijver te vragen. Ik had me specifiek voorbereid op het interview met
deze schrijver. Zo had ik bijvoorbeeld HEX gelezen, zodat ik daar gerichte vragen over kon
stellen. Het was absoluut een domper, maar tenslotte moest ik verder met mijn eigen boek. De
vraag of ik daar echt iets aan heb gehad is lastig te beantwoorden. Natuurlijk heb ik wel een
aantal dingen in het achterhoofd gehouden: bijvoorbeeld dat ik op mijn taalgebruik moest letten;
70
niet te formeel, maar ook niet te informeel. Af en toe, zeker aan het begin en op het einde van het
boek, had ik wel eens moeite met de toon van het verhaal, wat misschien niet op de laatste plaats
kwam doordat ik mijn verhaallijn niet goed had uitgewerkt voordat ik begon met schrijven.
De verhaallijn is in vergelijking met wat er in het begin van mijn profielwerkstuk staat een hele
hoop veranderd. Het centrale thema is wel hetzelfde gebleven: er is een vreselijke daad gepleegd
maar de dader weet niet wat er die bewuste dag is gebeurd en probeert daar achter te komen. Maar de definitieve verhaallijn had ik in feite pas klaar rond hoofdstuk vijf. Het oorspronkelijke
idee was namelijk om Valentin deel uit te laten maken van een religieuze sekte, die ik dan
precies zou beschrijven, met volledige voorgeschiedenis. Op een gegeven moment kwam dat in
mijn optiek echter in de knel met de verhaallijn van Stefan en Lara van Doolen; ik wilde wel het
dubbelspel dat zij eigenlijk speelde duidelijk maken. De oorspronkelijke verhaallijn leek me
daarnaast voorspelbaar en niet echt bijster origineel, dus ik heb het aangepast naar een soort
droom-werkelijkheidconcept, zoals gezegd rond hoofdstuk vijf. Ik had een podium nodig waar ik
(bijna) alle genoemde hoofdrollen kon afsluiten. En zo kwam ik dus op het idee om alle
personages producten van Valentins fantasie te maken, terwijl die fantasie ook aansluit op dat
wat er in zijn echte leven aan de hand is. Het beste komt dit denk ik naar voren in de relatie
tussen Valentin en Esther. Hij zag haar al eens eerder, ze is nieuw in zijn echte leven, maar in zijn
dromen denkt hij haar al behoorlijk goed te kennen. Op dezelfde manier wordt duidelijk dat Lara
Valentins ex-vriendin is (hoofdstuk 11) en dat ze dat eigenlijk in hoofdstuk 12 (de
werkelijkheid) ook is. Bovendien kan Valentin het niet zo goed vinden met haar nieuwe vriend
Stefan, getuige het verloop van zijn leven in Valentins droom. Hij hoopt dat Lara bij Stefan
weggaat. Ook heb ik bewust een ding in het midden gelaten: de vernieling van het politiebureau.
Dat vond ik een leuk detail om in het boek te laten: In de droom worden dingen verwerkt die
Valentin eerder, al dan niet indirect, heeft meegemaakt. Een onderdeel van het verhaal dat ik pas veel later, rond hoofdstuk negen, heb bedacht, is de
moord op Valentins moeder. Dit sloot namelijk goed aan op de bodemloze fles wodka - die, naast
concreet moordwapen, ook weer abstract gezien kan worden als een symbool voor het
alcoholisme van zijn vader- en bovendien een legitieme reden gaf voor een onrustige en
gewelddadige droom als die van Valentin. Je kunt je zelfs nog afvragen: Is Valentin in de droom
het toekomstbeeld dat Valentin uit de werkelijkheid heeft voor zijn vader: in de gevangenis? De
milde strafmaatregelen (gevangenen worden niet behandeld als criminelen, maar meer als
zieken) in Zwanenhorst heb ik zo bedoeld dat je eruit kunt afleiden dat Valentin, wat de
gevolgen voor zijn vader ook mogen zijn, niet tevreden is met de straf die hij krijgt; hij krijgt zijn
moeder namelijk nooit terug. Heb ik dit allemaal drie maanden vooraf bedacht? Nee, maar ik heb
het verhaal wel zo opgezet dat de mogelijkheid er was om zo te eindigen. Stiekem ben ik er best
71
trots op dat het zo is gelukt. Nog iets dat me is opgevallen, is dat het verhaal steeds meer een op
zichzelf staand iets werd, in plaats van dat ik iets bedacht. Om het duidelijker te zeggen: ik
bedacht een basiskader en binnen dat kader bedacht ik steeds meer details in het verhaal. Op
gegeven moment groeide het verhaal dus verder op vorige ideeën, zonder dat ik dat van tevoren
had bedoeld. Vandaar dat het schrijven van dit boek zo nu en dan toe voelde als een doolhof, een
puzzel waar ik langzaam steeds meer stukjes aangevoerd kreeg, die ik kon inpassen tussen de
stukjes die ik al had gelegd.
Iets waar weinig mensen aan denken bij het schrijven van een boek, is hoe ongelooflijk moeilijk
het is om goede namen te bedenken voor je personages. Dat heeft me waarschijnlijk in totaal
meer dan twee uur gekost. Waar ik ook tegenaan liep (of rolde), was dat ik consequent moest
zijn met de beschrijvingen van de personages. Er zijn zo veel kleine details waar je op moet
letten en waar je in eerste instantie niet aan denkt. Wat ook gebleken uit de correcties van mevrouw Van Sabben, is dat ik best wat moeite heb met
herhalende woorden. Synoniemen vinden als je zo veel schrijft, is lastig. Daar moet ik in de
toekomst op letten, mocht ik ooit nog de ambitie hebben een volgend boek te schrijven (in ieder
geval de komende maanden niet).
Ben ik tevreden? De mensen die tussentijds delen van mijn boek hebben gelezen, waren toch
vooral positief, dus dat vond ik fijn om te horen. Uiteindelijk heb ik alle verhaallijnen op een best
originele manier afgesloten, waar ik, zoals ik al zei, best trots op ben. Dat geldt eigenlijk voor het
hele boek. Ik heb een poging gedaan een meerlagig verhaal te schrijven en ik denk dat ik daar
toch zeker tot op zekere hoogte in geslaagd ben.
Tot slot wil ik nog noemen welke boeken ik gelezen en naar welke muziek ik heb geluisterd
tijdens het schrijven van mijn boek. Ik wil niet zeggen dat deze boeken me direct hebben
beïnvloed, maar ik ben van mening dat alles wat je aan literatuur leest in je leven een zekere
invloed heeft op je schrijfstijl. Muziek heeft me geholpen om een bepaalde sfeer te creëren waarbinnen ik beter kon schrijven,
iets wat volgens mij absoluut niet onderschat moet worden. Ik kan niet schrijven voordat ik me
daarop mentaal heb voorbereid. Zo kwam het wel eens voor dat ik drie dagen achtereen niets
schreef. Literatuur: -Terug naar Oegstgeest - Jan Wolkers -Het verdriet van België - Hugo Claus -Het leven is vurrukkulluk - Remco Campert
72
-Hoe ik talent voor het leven kreeg - Rodaan Al Galidi - La Superba - Ilja Leonard Pfeijffer
Muziek (selectie): -Paranoid Android - Radiohead -Hocus Pocus - Focus -Sylvia - Focus -Almost Blue - Chet Baker -Tenderly - Chet Baker -Alone together - Bill Evans & Chet Baker -I get along without you very well - Chet Baker - Les gymnopédies - Éric Satie
Ik vond het schrijven een bijzondere ervaring, maar het was wel heel zwaar, daar zal ik niet over
liegen. Ik ben blij dat ik nu klaar ben en ik hoop dat u het boek goed vond. Los van alles was dit
een heel leerzame ervaring.
Robin Bergman
73
Tijdschema
Datum Activiteit Aantal uur
28-02-2018 Eerste introductie PWS 1 uur 05-03-2018 Mentorles over PWS 1 uur 08-03-2018 Vragen begeleider 0,5 uur 04-04-2018 Bespreking begeleider 0,5 uur 11-04-2018 Plan van aanpak, bronnen
verzamelen, benaderen Thomas Olde Heuvelt
3 uur
12-04-2018 Gewerkt aan plan van aanpak 2 uur 13-04-2018 Afwerken en inleveren plan
van aanpak 1 uur
10-06-2018 Beginnen theoretische achtergrond
3 uur
10-07-2018 Werken aan theoretische achtergrond, gesprek met begeleider
4,5 uur
15-07-2018 Werken aan theoretische achtergrond, nalezen
3 uur
17-07-2018 Eerste concrete verhaallijn op papier gezet
2 uur
18-07-2018 Nagedacht over opbouw eerste hoofdstuk
1,5 uur
19-07-2018 Beginnen met schrijven eerste hoofdstuk
2 uur
20-07-2018 Verder met schrijven eerste hoofdstuk
4 uur
21-07-2018 Verder met schrijven eerste hoofdstuk
3 uur
01-08-2018 Werken aan verschillende verhaallijnen
5 uur
26-08-2018 Schrijven hoofdstuk 3 2 uur 27-08-2018 Schrijven hoofdstuk 3 4 uur 30-08-2018 Schrijven hoofdstuk 3 2 uur 02-09-2018 Schrijven hoofdstuk 3,
nalezen verhaal tot dan toe 2,5 uur
05-09-2018 Schrijven hoofdstuk 3 3 uur 10-09-2018 Schrijven hoofdstuk 4 1 uur 12-09-2018 Schrijven hoofdstuk 4 2 uur 15-09-2018 Schrijven hoofdstuk 4 1,5 uur 16-09-2018 Schrijven hoofdstuk 4,
nalezen verhaal tot dan toe 1,5 uur
18-09-2018 Schrijven hoofdstuk 5, werken aan verhaallijn
5 uur
19-09-2018 Schrijven hoofdstuk 5, voorbereiden hoofdstuk 6
2 uur
22-09-2018 Schrijven hoofdstuk 6 2 uur 24-09-2018 Schrijven hoofdstuk 6 2 uur 25-09-2018 Schrijven hoofdstuk 6 4 uur
74
26-09-2018 Schrijven hoofdstuk 7 2 uur 27-09-2018 Schrijven hoofdstuk 7 2 uur 29-09-2018 Schrijven hoofdstuk 7 4 uur 01-10-2018 Schrijven hoofdstuk 8 2 uur 03-10-2018 Schrijven hoofdstuk 8 2 uur 05-10-2018 Uitdenken constructie
hoofdstuk 8 3 uur
06-10-2018 Schrijven hoofdstuk 8 3 uur 08-10-2018 Nalezen hoofdstuk 8 1 uur 09-10-2018 Aanbrengen verbeteringen
hoofdstuk 8, werken aan hoofdstuk 9
4 uur
10-10-2018 Schrijven hoofdstuk 9 4 uur 11-10-2018 Schrijven hoofdstuk 9/10 5 uur 13-10-2018 Schrijven hoofdstuk 10/11 4 uur 14-10-2018 Schrijven hoofdstuk 12 3 uur Totaal aantal uur: 110,5 uur