26
Pensioen- en Uitkeringsraad Jaarverslag 2011 Bijlage Wetstoepassing & Jurisprudentie

PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

Pensioen- en Uitkeringsraad

Jaarverslag 2011

Bijlage

Wetstoepassing

& Jurisprudentie

UitgavePensioen- en Uitkeringsraad, maart 2012

Oplage500 exemplaren

VormgevingIrene de Bruijn, Ellen Lock

ProductieMediaCenter Rotterdam

CorrespondentieadresPensioen- en UitkeringsraadPostbus 9575, 2300 RB Leiden

BezoekadresPensioen- en UitkeringsraadStationsplein 1, 2312 AJ LeidenTelefoon 071-535 65 00, fax 071-576 60 03E-mail [email protected], website www.pur.nl

Bijlage

Wetstoepassing

& Jurisprudentie

Page 2: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

2

Inhoud

Woord vooraf

1 Wetstoepassing 5 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad 5 1.2 Ontwikkelingen Wetten bp, Wuv, Wubo en Tvp 5

2 Jurisprudentie Centrale Raad van Beroep 11

2.1. Jurisprudentie Wetten bp 11

2.2 Jurisprudentie Wuv 13

2.3 Jurisprudentie Wubo 19

Page 3: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

3

Woord vooraf

In de ‘Bijlage Wetstoepassing & Jurisprudentie’ behorend bij het jaarverslag 2011 van de Pensioen- en Uitkeringsraad worden beslissingen op het beleidsterrein van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op dit gebied gepresenteerd.

In hoofdstuk 1 worden de belangrijkste ontwikkelingen in het beleid van de Wetten buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wetten bp), de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie (Tvp) belicht.In hoofdstuk 2 worden de meeste relevante uitspraken van de CRvB voor de toepassing van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen samengevat. Tevens wordt per wet aangegeven in hoeveel zaken de CRvB een uitspraak heeft gedaan, hoeveel zaken gegrond, ongegrond of niet ontvankelijk zijn verklaard en wat de uitspraak was in een aantal concrete zaken. Voor de overige informatie over de werkzaamheden van de Pensioen- en Uitkeringsraad wordt verwezen naar het Jaarverslag 2011.

Pensioen- en Uitkeringsraad, maart 2012

Page 4: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

4

1. Wetstoepassing

1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad

Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wuvo) in werking getreden. De Raadskamers Wetten bp, Wuv en Wubo zijn per 1 januari 2011 opgegaan in de Pensioen- en Uitkeringsraad. Tot de taken van de Pensioen- en Uitkeringsraad behoort vanaf 1 januari 2011 de vaststelling van de beleidsregels voor de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en het beslissen op aanvragen van nieuwe cliënten. De Sociale Verzekeringsbank draagt vanaf 1 januari 2011 de zorg voor de cliënten die reeds een financiële aanspraak aan de wetten ontlenen. Bij aanvragen waar de Sociale Verzekeringsbank niet op grond van de beleidsregels van de Pensioen- en Uitkeringsraad kan beslissen of van deze beleidsregels moet worden afgeweken vraagt de Sociale Verzekeringsbank advies aan de Pensioen- en Uitkeringsraad.

1.2 Ontwikkelingen Wetten bp, Wuv, Wubo en Tvp

Invulling anti-hardheidsbepaling artikel 3, tweede lid van de WuboNaar aanleiding van de wetswijziging van mei 2008 is een nieuw anti-hardheidsbeleid voor de toepassing van artikel 3, tweede lid van de Wubo vastgesteld. Dit is gepubliceerd in het jaarverslag van de PUR in 2009. De CRvB heeft in enkele uitspraken in 2011 geoordeeld dat de weging van de relevante omstandigheden voor het toepassen van de anti-hardheidsbepaling in artikel 3 van de Wubo door de Raad niet inzichtelijk is. De beschikkingen zijn door de CRvB vernietigd op grond van een motiveringsgebrek. Naar aanleiding van deze uitspraken heeft de Raad het wegingskader verder ingevuld. Voor het inzichtelijk maken van de weging is aansluiting gezocht bij de eerder door de Raad beoordeelde casuïstiek. De Raad hanteert hierbij sinds de invoering van de anti-hardheidsbepaling consequent de lijn van de wetgever dat alleen bij zeer bijzondere omstandigheden de anti-hardheidsbepaling van artikel 3, tweede lid van de Wubo in overweging kan worden genomen. Deze interpretatie is niet gewijzigd bij de wetswijziging van mei 2008.

Ten behoeve van de inzichtelijkheid van de weging van de relevante omstandigheden is voor de volgende groepen van personen een wegingskader vastgesteld dat kan worden gebruikt om te beoordelen of er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.- Personen die vanuit Nederland zijn geëmigreerd. Belangrijkste criterium hierbij is de aard en de ernst van de oorlogsgebeurtenis en de daaruit voortvloeiende gezond-

heidsproblemen. Als hierbij sprake is van bijzondere omstandigheden en er tevens bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen t.a.v. de reden van emigratie vanuit Nederland of t.a.v. de reden van verlies van de Nederlandse nationaliteit dan

Page 5: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

5

kan de anti-hardheidsbepaling worden toegepast. Bijzondere omstandigheden in de sociale omgeving of in de financiële situatie spelen slechts een rol als de beoordeling van de hiervoor genoemde omstandigheden reden tot twijfel geven.

- Personen in Nederland met een buitenlandse nationaliteit. Hierbij wordt gekeken naar de reden van het niet aannemen van de Nederlandse nationaliteit of de verbondenheid met

Nederland. Als hierbij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan de anti-hardheidsbepaling worden toegepast. - Personen die altijd in Indonesië zijn blijven wonen en die nu de Indonesische nationaliteit bezitten. Ook bij deze groep van personen is het belangrijkste criterium de aard en de ernst van de oorlogsgebeurtenis en

de daaruit voortvloeiende gezondheidsproblemen. Als hierbij sprake is van bijzondere omstandigheden en er tevens bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen t.a.v. het verlies van de Nederlandse nationaliteit of de reden van het niet emigreren naar Nederland dan kan de anti-hardheidsbepaling worden toegepast. Bijzondere omstandigheden in de sociale omgeving of in de financiële situatie spelen slechts een rol als de beoordeling van de hiervoor genoemde omstandigheden reden tot twijfel geven.

Beleidsregels voorzieningenBij de eerste vergadering in 2011 zijn de beleidsregels op het gebied van de bijzondere voorzieningen vastgesteld. Deze beleidsregels gelden als kader voor de beslissingen die de SVB neemt ten aanzien van aanvragen van cliënten met een financiële aanspraak en voor de vraag of door de SVB advies aan de Raad dient te worden gevraagd. Naar aanleiding van beleidsontwikkelingen zullen deze beleidsregels regelmatig dienen te worden aangepast. Het voornemen is deze beleidsregels ook via internet beschikbaar te stellen.

Overige beleidsregelsHet beleidskader zoals dit door de voormalige Raadskamers Wetten bp, Wuv en Wubo en het bestuur van de voormalige Pensioen- en Uitkeringsraad was vastgesteld inzake de Wetten bp, de Wuv, de Wubo en de Tvp is door de Raad bekrachtigd en daarmee per 1 januari 2011 het beleidskader voor de beslissingen van de Raad en de beslissingen van de SVB.

Kwalificatie fysiotherapeuten IsraëlPer 1 februari 2011 geldt voor fysiotherapeuten in Israël dat deze een vergunning dienen te hebben van het ministerie van Gezondheid van Israël. Voor vergoeding van kosten van behandeling vóór 1 februari 2011 geldt de eis van een vergunning van het ministerie van Gezondheid van Israël nog niet. Er wordt een overgangstermijn vastgesteld voor gevallen waarin op of na 1 februari 2011 wordt geconstateerd dat de behandelaar niet over een vergunning beschikt. Bepaald is dat kosten voor behandelingen die uiterlijk vóór 1 februari 2012 zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen onder de voorwaarde dat er al eerder kosten op grond van Wuv, Wubo of Wbp zijn vergoed die zijn gemaakt voor 1 februari 2011 in het kader van dezelfde behandeling bij dezelfde behandelaar.

Page 6: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

6

Psychotherapie en DBCDoor een uitspraak van de het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) zijn in augustus 2010 vrijgevestigde psychotherapeuten in het gelijk gesteld, nadat zij in bezwaar waren gekomen tegen de verplichting om psychotherapie in een diagnose behandelcombinatie (DBC) te registreren. De rechter oordeelde onder meer dat de Nederlandse Zorg autoriteit (NZa) nader moet onderzoeken hoe het belang van de privacy van de patiënt gewaarborgd kan worden. De NZa tegen wie de zaak was aangespannen heeft op 8 april 2011 een nieuw besluit genomen en geoordeeld dat de privacy voldoende is gewaarborgd bij DBC-afhandeling. Hiertegen is op 10 mei 2011 beroep ingesteld. In dit beroep is door het CBb in 2011 geen uitspraak gedaan, dit zal in 2012 worden gedaan.Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft de Raad het volgende besloten:- Declaraties voor psychotherapie op basis van niet-DBC-nota’s worden in ieder geval vergoed zolang het CBb nog geen

uitspraak heeft gedaan op het beroep van 10 mei 2011;- Voor DBC-nota’s geldt het beleid zoals in de beleidsregel (zie jaarverslag 2010) is omschreven;- Na de uitspraak van het CBb vindt opnieuw besluitvorming plaats op basis van de inhoudelijke consequenties van die

uitspraak.Deze besluitvorming geldt niet voor de Tvp.

Beleidsregel verzorgingshulp thuisIn de beleidsregel voor verzorgingshulp thuis is de normering opgenomen dat een vergoeding kan worden verleend voor maximaal 14 uren verzorgingshulp naast maximaal 18 uren huishoudelijke hulp per week. In de beleidsregels voor huishoudelijke hulp staat echter vermeld dat aan een gehuwde of een hiermee gelijkstelde gerechtigde een vergoeding voor maximaal 12 uur huishoudelijke hulp kan worden toegekend. De Raad besluit dat de hoofdregel dat maximaal 12 uren huishoudelijke hulp kan worden toegekend bij een gehuwde ook bij een indicatie voor intensieve thuiszorg dient te worden gevolgd. Voor de helderheid worden de beleidsregels voor huishoudelijke hulp en verzorgingshulp thuis volledig gescheiden. Dit betekent dat het criterium contra-indicatie voor opname voortaan alleen geldt voor meer dan 14 uur verzorgingshulp in het buitenland. Dit criterium houdt in dat, indien er geen sprake is van een contra-indicatie voor opname in een verzorgingshuis, niet meer dan 14 uur verzorgingshulp kan worden vergoed. Het criterium contra-indicatie voor opname geldt niet in Nederland.

Normbedrag medisch vervoer Het normbedrag voor medisch vervoer per eigen auto voor Wbp, Wuv en Wubo wordt op € 0,29 per kilometer gesteld met ingang van 1 november 2011. Dit bedrag is gebaseerd op de kostenbegroting van de ANWB voor een auto in de laagste prijsklasse. De kosten voor openbaar vervoer (geen taxi) in het kader van de Wbp zullen per 1 november 2011 worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

Page 7: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

7

Normbedrag auto NederlandAangezien een stuurbekrachtiging vrijwel altijd standaard wordt ingebracht in een nieuwe auto worden geen aparte normeringen voor stuurbekrachtiging meer vastgesteld. Het normbedrag voor een auto zonder automatische versnelling wordt vastgesteld op € 8.600,- en voor een auto met automatische versnelling op € 11.400,-. Ingangsdatum is 1 januari 2012. De normbedragen worden jaarlijks vastgesteld op basis van de goedkoopste auto’s.

Beleid ingangsdatum artikel 40 lid 2 WuboIn de uitspraak 09/37 Wubo van 20 januari 2011 (zie ook hierna bij jurisprudentie) heeft de CRvB geoordeeld dat de Raad artikel 40 lid 2 Wubo dient toe te passen indien er sprake is van een situatie waarin in het verleden voor de uitvoeringsorganisatie duidelijk was dat de cliënt aanspraken op de Wuv had die minder gunstig waren dan de aanspraken die aan de Wubo zouden kunnen worden ontleend. In deze casus vond de CRvB dat het in juli 1989 op de weg van de toenmalige Uitkeringsraad had gelegen om te bezien of toepassing van de Wubo voor appellant wellicht gunstiger zou kunnen zijn. Nu dit niet was gedaan en het beleid van de Pensioen- en Uitkeringsraad er – naar de mening van de CRvB terecht – op is gericht om aanvragers niet de dupe te laten worden van een verkeerde keuze, acht de CRvB in dit geval bijzondere redenen aanwezig om met toepassing van artikel 40, tweede lid van de Wubo de ingangsdatum van de omzetting van Wuv naar Wubo op een eerdere datum te bepalen dan de binnenkomst van het verzoek, zijnde 1 september 2008. De Raad kan deze interpretatie van de CRvB over het beleid van de Pensioen- en Uitkeringsraad niet onderschrijven. In 1989 kan er nog niet worden gesproken van een situatie dat voor de verschillende uitvoeringsorganisaties (de Pensioen- en Uitkeringsraad was destijds nog niet ingesteld) duidelijk kon zijn dat een aanspraak bij de Wubo tot een gunstigere financiële aanspraak zou leiden. Een dergelijke situatie kan op zijn vroegst worden verondersteld vanaf 2001, toen de notitie van de Commissie Integratie PUR over de samenhang tussen wetten en doelgroepen is aanvaard (zie jaarverslag PUR 2001). Dit is ook het moment dat het beleid ten aanzien van de bijzondere voorzieningen voor Wuv en Wubo op elkaar is afgestemd. Naar aanleiding van de hierboven genoemde overwegingen heeft de Raad wel besloten het beleid t.a.v. de toepassing van artikel 40 lid 2 van de Wubo op de volgende manier te wijzigen: Indien er sprake is van een aanvraag van een cliënt voor het omzetten van aanspraken Wuv naar Wubo, dan kan een terugwerkende kracht van maximaal 5 jaar worden verleend voorafgaande aan de datum van de aanvraag indien - hier door de cliënt om wordt verzocht en - er sprake is van een uitkering Wuv die vanaf 2001 lager is dan de maximale artikel 19-toeslag bij de Wubo en- duidelijk is dat er na 2001 door de cliënt een vervolgaanvraag Wuv is gedaan waarbij de uitvoeringsorganisatie niet

heeft gewezen op de mogelijkheid een aanvraag bij de Wubo te doen. Daarnaast heeft de Raad in zijn algemeenheid besloten om te onderzoeken of er Wuv- of Wubo-gerechtigden zijn die kunnen worden voorgelicht over de mogelijkheid een aanvraag te doen als uit onderzoek blijkt dat voor deze personen bij de Wubo een financieel gunstigere aanspraak zou kunnen bestaan. Dit heeft geleid tot een voorlichtingsactie door de Sociale Verzekeringsbank in december 2011.

Page 8: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

8

Beleid ingangsdatum artikel 34 WuvDe CRvB oordeelt in de uitspraak 10/2260 Wuv van 14 april 2011 (zie ook hierna bij jurisprudentie) dat het beleid van de Raad er sinds 1995 op is gericht dat weduwen niet de dupe mogen worden van het ontbreken van voorlichting van de Raad, voor zover het handelt over burger-oorlogsslachtoffers die in het verleden tevens als vervolgde zijn erkend. Op dat moment moet het duidelijk zijn voor de uitvoeringsorganisatie Wubo en Wuv dat het wijzen van de weduwe van een burger-oorlogsslachtoffer of een vervolgde op de mogelijkheid een Wuv periodieke uitkering te verkrijgen aan de orde is. De voorlichting van de weduwe vindt wel plaats op het moment dat er rechten voor de weduwe bestaan binnen dezelfde wet. Een weduwe van een vervolgde of burger-oorlogsslachtoffer met een slapend recht op een periodieke uitkering bij diezelfde wet wordt dan voorgelicht over de mogelijkheid een periodieke uitkering als nabestaande aan te vragen. Dit is echter niet het geval bij mogelijke aanspraken van Wubo-weduwen op de Wuv. De Raad heeft de Sociale Verzekeringsbank gevraagd haar procedures op dit punt aan te passen. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de Raad het volgende beleidsstandpunt vastgesteld: - In zich eventueel nog aandienende volledig vergelijkbare aanvragen waarin evenmin tijdig juiste voorlichting aan de

weduwe of weduwnaar is verstrekt wordt artikel 34, eerste lid, onder b, Wuv toegepast op dezelfde wijze als in de uitspraak 10/2260 Wuv is gedaan. De maximale terugwerkende kracht wordt hierbij gesteld op vijf jaar.

- Voor nieuwe gevallen dient bij overlijden van een burger-oorlogsslachtoffer te worden nagegaan of er een slapend recht op een periodieke uitkering Wuv bestaat of dat in het verleden de periodieke uitkering Wuv is ingetrokken ten gunste van een maximale artikel 19-toeslag Wubo. Indien dit het geval is wordt de weduwe of weduwnaar voorgelicht over mogelijke aanspraken op de Wuv. Bij een hierop volgende aanvraag en evt. toekenning wordt artikel 34, eerste lid onder a van de Wuv toegepast.

Page 9: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

9

2. Jurisprudentie Centrale Raad van Beroep

2.1. Jurisprudentie Wetten bp

De Centrale Raad van Beroep heeft in 2011 in 4 zaken uitspraken gedaan over besluiten ingevolge de Wetten buitengewoon pensioen. Deze rechter verklaarde 1 beroep gegrond en 3 beroepen ongegrond. In de uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep aangegeven dat de gedingen aanvankelijk werden gevoerd door de Raadskamer Wetten bp van de Pensioen- en Uit-keringenraad, maar in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeel-nemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010,182), zijn voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet of door de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.

Hieronder volgt een selectie van uitspraken die voor de toepassing van de Wbp van bijzonder belang zijn.

CRvB d.d. 30-06-2011, 11/259 BPW, ongegrond Geen bevestiging verzetsactiviteiten (art. 1)Betrokkene, geboren in 1918, heeft in juli 2008 een aanvraag ingediend voor een buitengewoon pensioen. Betrokkene is op 5 april 2011 overleden.Tussen partijen staat vast dat betrokkene in de oorlogsjaren lid is geweest van Vrij Nederland (VN) en na de oorlog van de VN-hulpdienst. Ook staat vast dat hij lid is geweest van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) van 5 september 1944 tot en met 19 augustus 1945. Ook de CRvB is van oordeel dat deze lidmaatschappen op zich onvoldoende zijn voor het aannemen van feitelijk verrichte verzetsdaden, omdat hieruit niet is af te leiden welke de aard, duur en intensiteit van eventuele verzetsdaden is geweest. Voor het aannemen van de verzetsactiviteiten is nodig dat deze worden bevestigd met nadere gegevens. Een verklaring van de aanvrager kan, hoe stellig en geloofwaardig ook, niet worden aangemerkt als voldoende onderbouwing. Uitsluitend een bevestiging door de huwelijkspartner is onvoldoende. De CRvB onderschrijft op basis van de resultaten van drie onderzoeken van de Stichting 1940-1945 en de namens betrokkene ingebrachte gegevens, de conclusie dat er geen objectieve bevestiging is verkregen van de gestelde verzetsactiviteiten. De CRvB acht de door de Stichting verrichte onderzoeken zorgvuldig uitgevoerd. Zoals namens betrokkene is aangegeven, is het nadeel van het late aanvragen gebleken: alle mogelijke getuigen zijn inmiddels overleden. Namens betrokkene is aangegeven dat het als onbevredigend werd ervaren dat aangeleverde gegevens in een brief van oktober 2010 niet zijn geverifieerd door de Stichting. Deze brief biedt naar het oordeel van de CRvB echter niet voldoende concrete aanknopingspunten op grond waarvan een volgend nader onderzoek aangewezen zou zijn geweest. Ter zitting is door de PUR aangegeven dat de in deze brief genoemde gegevens wel zijn meegewogen in de besluitvorming. De CRvB

Page 10: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

10

heeft geen reden te twijfelen aan deze mededeling. Het zou echter juister zijn geweest als ook dit deel van de weging kenbaar in het bestreden besluit zou zijn opgenomen.

CRvB d.d. 24-02-2011, 10/1086 BPW, ongegrondKorting inkomsten, hetzelfde feit (art. 12)Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de berekeningsbeslissing van 31 juli 2009 voor zover daarbij zijn uitkering op grond van de WIA volledig in mindering is gebracht op zijn buitengewoon pensioen. Betrokkene is van oordeel dat de WIA-uitkering maar voor 70 % moet worden gekort op het pensioen omdat bij toekenning van de WIA ook rekening is gehouden met zijn fysieke klachten. Hiermee is naar de mening van betrokkene geen sprake van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in de zin van artikel 12, derde lid, van de Wbp. De CRvB is van oordeel dat hier sprake is van een juiste toepassing van de anti-cumulatiebepaling. Betrokkene heeft zijn werkzaamheden als leraar in 2004 moeten staken vanwege psychische klachten en tussen partijen is niet in geschil dat zijn fysieke klachten hem niet hebben belemmerd zijn functie als leraar uit te oefenen. Betrokkene ontleent zijn WIA-uitkering aan de door de psychische klachten ontstane arbeidsongeschiktheid en daarmee aan hetzelfde feit als het buitengewoon pensioen. Dat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA ook de fysieke beperkingen van betrokkene zijn meegenomen, doet hieraan niet af.

Page 11: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

11

2.2 Jurisprudentie Wuv

De Centrale Raad van Beroep heeft in 2011 in totaal 100 zaken uitspraken gedaan over besluiten ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers. Deze rechter verklaarde 12 beroepen gegrond (12 %), 14 beroepen waren niet-ontvankelijk en 64 beroepen waren ongegrond. Er zijn 10 zaken anders afgedaan. In de uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep aangegeven dat de gedingen aanvankelijk werden gevoerd door de Raadskamer Wuv van de Pensioen- en Uitkeringenraad, maar in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010,182), zijn voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet of door de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.

Hieronder volgt een selectie van uitspraken die voor de toepassing van de Wuv van bijzonder belang zijn.

CRvB 10/4412 Wuv d.d. 25-08-2011, ongegrondOngeboren vrucht (art. 2 en 3 lid 2 (oud))De aanvraag van betrokkene, geboren op 3 maart 1945 te Nijmegen als kind van een Joodse moeder en een katholieke vader, is afgewezen omdat op het moment dat zij werd geboren haar geboorteplaats al bevrijd was van de Duitse bezetting en toetsing van de tweede generatieproblematiek sinds de wetswijziging van juli 1994 niet meer mogelijk is. Betrokkene ziet zich als slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog en wijst op de levensangst van haar moeder die tijdens de zwangerschap overdraagbaar is op de ongeboren baby. Voorts is haar opvoeding sterk beïnvloed door de traumatische oorlogservaringen van haar moeder en zij lijdt daardoor vanaf haar jeugd al aan psychische klachten.De CRvB is met de PUR van oordeel dat appellante niet zelf is vervolgd, ook niet in de periode tot de bevrijding van heel Nederland in mei 1945, en dat zij evenmin op grond van haar opvoedingsproblemen aanspraken aan de Wuv kan ontlenen.

CRvB d.d. 22-12-2011, 10/3764 Wuv, ongegrondVervolging (art. 2)De CRvB moet met de PUR constateren dat niet is komen vast te staan dat de moeder van betrokkene Joods was. Uit de thans voorhanden zijnde stukken, waaronder haar persoonskaart, blijkt eerder het tegendeel. Voorts is op 25 maart 1942 de maatregel afgekondigd dat Joden niet meer met niet-Joden mochten trouwen. Dat de moeder van betrokkene niet met de Joodse vader van betrokkene kon trouwen en wel met de stiefvader van betrokkene, die niet van Joodse afkomst was, wijst er daarom op dat moeder niet Joods was. Ook het feit dat zij niet is vervolgd tijdens de oorlogsjaren is daarvoor een aanwijzing. De vraag of betrokkene vervolging te vrezen had, is naar het oordeel van de CRvB terecht ontkennend beantwoord. Omdat de moeder niet Joods was, het bij de bezetter niet bekend was dat de biologische vader van betrokkene Joods was, er normaal aangifte is gedaan van zijn geboorte en hij in september 1943 is geëcht door de stiefvader, lag vervolging van betrokkene

Page 12: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

12

niet voor de hand. In de ogen van de Duitse bezetter behoorde betrokkene immers niet tot de groep van personen tegen wie deze bezetter haar maatregelen richtte. Gelet hierop was er in de situatie van betrokkene geen sprake van onderduik zoals bedoeld in de Wuv. Dat moeder het vanuit haar subjectieve belevingsperspectief raadzaam achtte betrokkene uit voorzorg en verregaande bezorgdheid binnen te houden, maakt dit niet anders.

CRvB d.d. 15-12-2011, 10/5079 Wuv, gegrondPeiljaar in het verleden zonder objectief medische gegevens (art. 7)Het beroep van betrokkene spitst zich toe op de weigering om hem op grond van de Wuv een periodieke uitkering toe te kennen. De CRvB overweegt dat in gevallen als hier aan de orde, waarin wordt gesteld dat vermindering van verdienvermogen heeft plaatsgevonden op een (ver) vóór de aanvraag gelegen tijdstip, in het algemeen de eis mag worden gesteld dat hetgeen de belanghebbende daaromtrent verklaart door objectieve medische gegevens wordt ondersteund. Deze eis is echter, gelet ook op de richtlijnen die de PUR ter zake heeft vastgesteld, niet absoluut. De CRvB ziet op basis van de conclusies van de onderzoekend psychiater en de uiteenzettingen van de geneeskundig adviseur een consistent, kenmerkend en medisch herkenbaar beeld, dat door de geneeskundig adviseur wordt aangeduid als het Indisch kampkind van de jongste categorie. Dit beeld voldoet naar het oordeel van de CRvB aan de eerdergenoemde richtlijn dat aan het ontbreken van objectieve medische gegevens kan worden voorbijgezien indien – kort samengevat – de causale klachten een duidelijke verklaring zijn voor de problemen in het beroepsmatig functioneren. Het stond de – voormalige – Raadskamer dus niet vrij om wegens het ontbreken van objectieve medische gegevens van het advies van de geneeskundig adviseur af te wijken.

CRvB d.d. 26-05-2011, 10/801 Wuv, ongegrondHerziening grondslag (art. 8 en art. 61)De grondslag van de aan betrokkene bij besluit van 10 oktober 2000 toegekende periodieke uitkering werd berekend naar het inkomen dat hij verdiende in zijn laatste dienstverband als leraar bij het ROC. Naar aanleiding van een tegen dit besluit gemaakt bezwaar is de ingangsdatum van de uitkering nader vastgesteld op 1 oktober 1999. Deze toekenning is in rechte onaantastbaar geworden.In 2009 heeft betrokkene verzocht de grondslag van zijn uitkering te herzien, omdat hij vóór zijn tijdelijke dienstbetrekking bij het ROC in zijn voorlaatste dienstverband werkte in een bij zijn opleidingsniveau passende hogere schaal. Voorts bestaan er al zeker vanaf 1991 (causale) psychische klachten. De CRvB is van oordeel dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, die – indien bekend geweest tijdens de eerdere besluitvorming – tot een ander besluit hadden geleid.De – voormalige – Raadskamer was ermee bekend dat betrokkene al sinds zijn jeugd psychische klachten ondervond en dat deze rond 1991 zijn verergerd. Daarbij komt dat betrokkene destijds ook al zijn voorlaatste dienstverband had doorgegeven. Het argument dat hij daar meer verdiende dan in zijn laatste dienstbetrekking had betrokkene destijds in de bezwaarprocedure naar voren kunnen brengen.

Page 13: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

13

Verder overweegt de CRvB dat ingevolge artikel 8, tweede lid, Wuv het inkomen uit het laatstelijk uitgeoefende beroep of bedrijf bepalend is voor de grondslag. In het geval van betrokkene was dit de functie van docent bij het ROC. Dit betrof een aanstelling van 25 uur van september 1997 tot 1 februari 1999. Betrokkene is 1998 uitgevallen voor dit werk vanwege de causale psychische klachten. Het feit dat de psychotherapeut van betrokkene hem heeft afgeraden de aanstelling bij het ROC te aanvaarden, maakt niet dat gezegd kan worden dat de invalidering al is opgetreden in 1996, tijdens de zes weken durende periode dat hij twee uur per week werkzaam was in zijn voorlaatste dienstverband. Bovendien blijkt uit de stukken dat dit dienstverband is geëindigd wegens financiële omstandigheden de instelling betreffende.

CRvB d.d. 10-03-2011, 10/195 Wuv, gegrondAuto, actualisering medische informatie (art. 20 en art. 21)In dit geding overweegt de CRvB dat het bestreden besluit (uiteindelijk) is gebaseerd op een twaalf en een half jaar oud rapport van een persoonlijk medisch onderzoek. Na dit onderzoek hebben de geneeskundig adviseurs zich steeds op het standpunt gesteld dat nader psychiatrisch onderzoek niet aan de medische beoordeling kon bijdragen. De CRvB kan hiervoor op zichzelf begrip opbrengen. Hetgeen betrokkene door de jaren heen aan klachten en beperkingen naar voren heeft gebracht, was immers weinig overtuigend in het licht van de maatstaf dat pas dan tot toekenning van een vergoeding of tegemoetkoming voor de aanschaf van een auto wordt overgegaan indien sprake is van een absolute verhindering voor het gebruik van het openbaar vervoer en een taxi. Een dergelijke van aanvraag tot aanvraag voortschrijdende ‘papieren’ beoordeling bergt evenwel het gevaar in zich dat na verloop van tijd de aansluiting met de feitelijke medische situatie verloren gaat. In dit geval acht de CRvB, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de grens van het aanvaardbare overschreden. Van een voldoende actuele medische grondslag voor de besluitvorming kan hier niet meer worden gesproken. Daar komt bij, dat betrokkene zich in bezwaar heeft beroepen op – nieuwe – darmklachten, waarvan het bestaan in de brief van de huisarts wordt bevestigd. Het enkele feit dat de huisarts geen weet heeft van concrete reisbeperkingen was onvoldoende om gericht medisch onderzoek daarnaar achterwege te laten.

CRvB d.d. 12-05-2011, 09/2101 Wuv, ongegrondVaststelling vergoeding (art. 20)Betrokkene is bij besluit van 7 mei 2007 (onder meer) een vergoeding voor huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer toegekend. Daarbij is vermeld dat de kosten voor huishoudelijke hulp worden vergoed tot een maximumbedrag dat per ingangsdatum van de toekenning US $ 15,-- per uur bedraagt. Voor zover betrokkene stelt dat hij op grond van het toekenningsbesluit van 7 mei 2007 recht heeft op een vast bedrag in dollars, kan de CRvB hem niet volgen. De SVB heeft uiteengezet dat het maximumbedrag voor de huishoudelijke hulp in dollars is uitgedrukt om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de plaatselijke situatie. Dit geeft een beter inzicht in de feitelijke omvang van de toegekende voorziening. Het voorkomt ook dat die omvang wijzigt naarmate de wisselkoers verandert. Dit neemt echter niet weg dat de vergoeding een Nederlandse uitkering is, die in Nederlandse valuta (euro’s) moet worden uitgedrukt.

Page 14: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

14

De overige toegekende voorzieningen luiden eveneens in euro’s. Gelet op de toelichting acht de CRvB het aannemelijk dat het in het toekenningsbesluit genoemde maximale uurtarief is bedoeld als maatstaf voor de maandelijkse uitkering van een bedrag in euro’s. Voorts laten de bewoordingen van het besluit duidelijk de mogelijkheid open dat betrokkene in feite minder dan US$ 15,-- zal ontvangen. Van een gegarandeerd te ontvangen bedrag in dollars is hier dus geen sprake.Verder overweegt de CRvB dat het aanhouden van een kwartaalkoers bij de omrekening van bedragen in vreemde valuta al eerder aanvaardbaar is geoordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat het hanteren van feitelijke dagkoersen wegens de daaraan verbonden uitvoeringstechnische problemen in redelijkheid niet van de SVB kan worden gevergd. De CRvB voegt daar nog aan toe dat het toepassen van een kwartaalkoers voor de betrokkene in vergelijking met de geldende dagkoers, evenzeer voordeel als nadeel kan opleveren.

CRvB d.d. 01-12-2011, 10/4684 Wuv, ongegrondUitbreiding huishoudelijke hulp meer dan acht uren (art. 20)Betrokkene is in het verleden in verband met haar uit de vervolging voortvloeiende psychische en lichamelijke klachten een vergoeding toegekend voor acht uren huishoudelijke hulp per week. De SVB hanteert een richtlijn op grond waarvan een vergoeding van meer dan acht uren huishoudelijke hulp kan worden verleend, indien de met de vervolging samenhangende psychoproblematiek bij een belanghebbende leidt tot chaotisch gedrag of zelfverwaarlozing dan wel indien een belanghebbende als gevolg van een met de vervolging verband houdende ziekte of gebrek wordt beperkt in de maaltijdverzorging. Een dergelijke situatie doet zich – ook naar het oordeel van de CRvB – in het geval van betrokkene niet voor en dit wordt namens betrokkene eigenlijk ook niet bestreden. Uit de gedingstukken komt veel meer naar voren dat de gevraagde uitbreiding naar twaalf uren wederom is gestoeld op de omstandigheid dat er sprake is van een bovengemiddeld bewerkelijk huis. De CRvB heeft echter al meermalen in eerdere procedures van betrokkene uitgesproken dat de grootte van de woning niet kan leiden tot extra kosten in de zin van de Wuv en dat om die reden een uitbreiding van de eerder toegekende huishoudelijke hulp niet kan plaatsvinden.

CRvB d.d. 15-12-2011, 10/6030 Wuv, ongegrondUitbreiding huishoudelijke hulp, gezinssituatie (art. 20) De SVB hanteert met betrekking tot de toewijzing van het aantal uren huishoudelijke hulp het beleid dat als twee Wuv-gerechtigden met elkaar zijn gehuwd of duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, maximaal twintig uur (5 dagdelen) per week huishoudelijke hulp toegekend kan worden voor het gehele huishouden. Verder geldt dat wanneer gezamenlijk meer dan twaalf uur huishoudelijke hulp wordt gevraagd, de toegekende of toe te kennen hulp van de partner bij de beoordeling van de omvang van de toe te kennen huishoudelijke hulp wordt betrokken. Ook vermeldt het beleid dat meer dan twee dagdelen alleen dan kunnen worden toegekend wanneer er bij een belanghebbende causale beperkingen zijn in de maaltijdbereiding of indien sprake is van ernstige (zelf)verwaarlozing.

Page 15: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

15

In januari 2010 heeft betrokkene verzocht om uitbreiding van de huishoudelijke hulp tot twee keer vier uur per week in verband met een verslechtering van zijn gezondheid. Betrokkene is niet meer in staat tot zware of lichte huishoudelijke werkzaamheden en daarom bestaat er een medische indicatie voor het toekennen van acht uren huishoudelijke hulp per week. Echter, omdat de echtgenote van betrokkene, die eveneens Wuv-gerechtigd is, reeds acht uren huishoudelijke hulp toegekend heeft gekregen en er geen sprake is van beperkingen in de maaltijdbereiding, chaotisch gedrag of (zelf)verwaarlozing kan niet meer dan twaalf uren huishoudelijke hulp worden toegekend aan de echtelieden tezamen, zodat er geen medische noodzaak bestaat voor uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp aan betrokkene.De CRvB acht het ontwikkelde beleid met betrekking tot de toekenning van huishoudelijke hulp aan gehuwde en duurzaam samenlevende betrokkenen in overeenstemming met een redelijke uitleg van artikel 20 Wuv. Het ook voor betrokkene en zijn echtgenote geldende 70+ beleid is, gezien het hiervoor beschreven beleid, niet van toepassing voor zover een uitbreiding tot meer dan (in totaal) twaalf uren huishoudelijke hulp aan de orde is.

CRvB d.d. 14-04-2011, 10/2260 Wuv, gegrondIngangsdatum weduwenuitkering, omzetting Wuv/Wubo (art. 34)De aanspraken van de echtgenoot zijn met ingang van 1 april 1999 omgezet van de Wuv naar de Wubo. De echtgenoot is op 16 september 2008 overleden. Naar aanleiding van het verzoek van de weduwe van september 2009 is haar met ingang van 1 september 2009 een Wuv-periodieke uitkering als nabestaande toegekend. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de uitkering. Namens de – voormalige – Raadskamer is aangevoerd dat de Wuv-aanspraken van de echtgenoot waren ingetrokken en dat om die reden na zijn overlijden niet ambtshalve aan de weduwe een uitkering op grond van de Wuv is verstrekt.De CRvB overweegt dat bij het overlijden van de echtgenoot een geheel nieuwe situatie ontstond, die nader moest worden bezien door de – voormalige – Raadskamer. Hiertoe is in een geval als het onderhavige geval onvoldoende het automatisch verlengen van de voorzieningen op grond van de Wubo, gedurende korte tijd, zonder aan de weduwe voorlichting te verschaffen over mogelijke andere uitkeringsrechten. Nu dit niet is gebeurd, had naar het oordeel van de CRvB artikel 34, eerste lid, onder b, Wuv moeten worden gehanteerd en de ingangsdatum van de weduwenuitkering moeten worden gesteld op de eerste dag van de derde maand volgend op die waarin het overlijden van de echtgenoot heeft plaatsgehad. De CRvB heeft zelf in de zaak voorzien en de ingangsdatum vastgesteld op 1 december 2008.

CRvB d.d. 22-12-2011, 10/6586 Wuv, ongegrondTweede generatie, geen aperte fout (art. 3 lid 2 (oud) en art. 61)Op de aanvraag van betrokkene, geboren in 1962, is bij besluit van 5 februari 1993 afwijzend beslist op de grond dat geen verband kon worden gelegd tussen het ontstaan van de klachten van betrokkene en het feit dat een van haar ouders vervolging heeft ondergaan. Tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt. In 2009 heeft betrokkene een herzieningsverzoek ingediend. In beroep is aangevoerd dat de – voormalige – Raadskamer

Page 16: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

16

in ieder geval het dossier van de moeder van betrokkene had moeten raadplegen, omdat die informatie bekend was. Kennisname van dat dossier had informatie kunnen opleveren die tot een andere beslissing had kunnen leiden. De CRvB kan de PUR volgen in het standpunt dat er pas een weging kan plaatsvinden van de rol die de vervolgingsgevolgen van de moeder van betrokkene hebben gespeeld in het ontstaan van de psychische klachten van betrokkene, als is vastgesteld welke psychische klachten betrokkene heeft. Hiervoor is een persoonlijk onderhoud met de geneeskundig adviseur onontbeerlijk. Er is blijkens de gedingstukken veel moeite gedaan om de machtiging voor het inwinnen van medische informatie van betrokkene te krijgen en een afspraak te maken voor een onderzoek. Betrokkene is ook schriftelijk gewezen op het belang van het onderzoek en de consequenties. Van een verhindering op medische gronden in die periode is in het geheel niet gebleken. Naar het oordeel van de CRvB is derhalve geen sprake van een aperte, de PUR verwijtbare, fout.

CRvB d.d. 21-04-2011, 10/760 Wuv, ongegrondGeen opgewekte verwachtingen na medisch onderzoek, geen immateriële schade (8:73 Awb)Volgens de CRvB staat vast dat de – voormalige – Raadskamer in deze niet de gebruikelijke procedure heeft gevolgd door betrokkene aan een medisch onderzoek te onderwerpen voordat is vastgesteld dat aan de meer formele vereisten is voldaan. Reden ook waarom van de zijde van de – voormalige – Raadskamer verontschuldigingen aan betrokkene zijn aangeboden. Van gewekte verwachtingen acht de CRvB evenwel geen sprake. Hierbij acht de CRvB bepalend dat niet is gebleken of is gesteld dat de – voormalige – Raadskamer door of tijdens dat onderzoek een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan dat betrokkene financiële aanspraken aan de Wuv kan ontlenen. Voor veroordeling tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van gemaakte fouten bestaat geen grond. Hiertoe overweegt de CRvB dat vergoeding van deze schade pas aan de orde kan komen als er sprake is van een door de rechter geconstateerde onrechtmatigheid van het besluit.

Page 17: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

17

2.3 Jurisprudentie Wubo

De Centrale Raad van Beroep heeft in 2011 in totaal 111 zaken uitspraken gedaan over besluiten ingevolge de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers. Deze rechter verklaarde 24 beroepen gegrond (22%), 15 beroepen waren niet-ontvankelijk en 67 beroepen waren ongegrond. Er zijn 5 zaken anders afgedaan. In dit verband wordt opgemerkt dat in het aantal gegronde beroepen 7 zaken zijn opgenomen ten aanzien van de beoordeling anti-hardheid nationaliteit. In de uitspraken, waarbij ook de zitting in 2011 plaatsvond, heeft de Centrale Raad van Beroep aangegeven dat de gedingen aanvankelijk werden gevoerd door de Raadskamer Wubo van de Pensioen- en Uitkeringenraad, maar in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010,182), zijn voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet of door de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.In 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden 2 arresten gewezen naar aanleiding van beroep in cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in het kader van de Wubo. Beide cassatieberoepen zijn niet-ontvankelijk verklaard.Hieronder volgt een selectie van uitspraken die voor de toepassing van de Wubo van bijzonder belang zijn.

CRvB d.d. 23-06-2011, 09/3515 Wubo, ongegrondOorlogsgeweld (art. 2)De aanvraag van betrokkene (geboren in 1929) is afgewezen op de grond dat er in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat hij is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo.Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2010. Na de behandeling ter zitting heeft de CRvB het onderzoek heropend om de – voormalige – Raadskamer in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten naar gebeurtenissen die door betrokkene zijn gesteld. Er heeft vervolgens een zogenoemde informatiezitting plaatsgevonden. Aan de hand van de resultaten van het nader onderzoek is de CRvB met de PUR van oordeel dat niet is gebleken van directe betrokkenheid bij beschietingen op vliegveld Tjililitan. Er komt in het verhaal van betrokkene niets naar voren over inslagen, schade of gewonden. De verklaring van betrokkene is onvoldoende concreet om directe betrokkenheid te kunnen aannemen. Er is ook geen bevestiging door getuigen.Met betrekking tot het getuige zijn van het doodschieten van Indonesiërs oordeelt de CRvB dat het aannemelijk is dat betrokkene hierbij aanwezig was. Dit valt echter niet onder de werking van de Wubo, waarin is voorzien in de situatie van confrontatie met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode. Deze bepaling ziet niet op de situatie waarin het extreme geweld wordt gepleegd door Nederlandse militairen.

Page 18: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

18

CRvB d.d. 25-08-2011, 10/4782 Wubo, ongegrondOorlogsgeweld, ongeboren vrucht (art. 2)De aanvraag van betrokkene, geboren op 3 maart 1945 in Nijmegen, is afgewezen omdat niet is gebleken dat betrokkene tijdens de zogenoemde frontperiode van september 1944 tot april 1945 in Nijmegen direct betrokken is geweest bij met krijgsverrichtingen verbonden omstandigheden. Voorts vallen de angsten die haar moeder tijdens de oorlog heeft ervaren en de opvoedingssituatie na de oorlog niet onder de werking van de Wubo. De moeder van betrokkene was Joodse en haar vader katholiek. Vele familieleden van moeder zijn omgebracht gedurende de oorlog en moeder werd in 1943 kort geïnterneerd in kamp Amersfoort. Betrokkene heeft gewezen op de levensangst van haar moeder die tijdens de zwangerschap overdraagbaar is op de ongeboren baby. Zij vindt dat de periode van zwangerschap moet meetellen.De CRvB oordeelt dat al eerder is aanvaard dat een ongeboren vrucht niet kan worden aangemerkt als burger-oorlogsslachtoffer respectievelijk dat hetgeen de moeder is overkomen niet een gebeurtenis is waardoor degene die later uit de moeder is geboren persoonlijk is getroffen. Het ziekenhuis waar betrokkene is geboren lag bij het front. Ook uit zich onder de gedingstukken bevindende gegevens van de moeder van betrokkene en van haar zuster blijkt niet dat betrokkene vlak na haar geboorte direct betrokken is geweest bij oorlogsgeweld.

CRvB d.d. 22-09-2011, 10/2278 Wubo, ongegrondOorlogsgeweld (art. 2)De CRvB onderschrijft het standpunt van de PUR dat het toepassingsbereik van artikel 2, eerste lid, onder d, Wubo beperkt is. In geval van zware mishandeling moet sprake zijn van excessief geweld tegen derden omdat het in dit artikelonderdeel op één lijn geplaatst is met doodslag en executie, zodat het daarbij moet gaan om objectief zeer ernstig en uitermate schokkend fysiek optreden tegenover derden. Eén of meer klappen met een geweerkolf valt hier niet onder.

CRvB d.d. 12-05-2011, 09/4503 Wubo, ongegrondNiet meewerken aan keuring CRvB (art. 2 Wubo en art. 8:31 Awb)Betrokkene is in 2009 erkend als getroffene door oorlogsgeweld. Haar aanvraag voor een periodieke uitkering en/of voorzieningen is afgewezen omdat haar psychische en lichamelijke klachten niet in verband staan met de door haar meegemaakte internering tijdens de Japanse bezetting. Het onderzoek ter zitting heeft in eerste instantie plaatsgevonden op 15 juli 2010. Na de behandeling ter zitting achtte de CRvB het aangewezen dat betrokkene door een professor, psychiater, nader zou worden onderzocht om helderheid te krijgen over de aard en ernst van de bij haar aanwezige klachten. Betrokkene heeft de afspraak met keurend psychiater afgezegd met als reden dat zij het onmogelijk kon opbrengen om alles wat ze heeft meegemaakt en de gevolgen daarvan nog eens

Page 19: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

19

te herhalen.De CRvB overweegt dat betrokkene om haar moverende redenen ervan heeft afgezien aan het psychiatrisch onderzoek mee te werken. Op grond van het bepaalde in artikel 8:31 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de CRvB daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. De CRvB acht het aangewezen het geschil vervolgens te beoordelen aan de hand van de omtrent betrokkene bekende medische gegevens en oordeelt dat het duidelijk is dat betrokkene psychische klachten ondervindt van de omstandigheden tijdens en na de oorlog. Op basis van de voorhanden zijnde gegevens kan echter niet worden geconcludeerd dat deze in betekenende mate zijn toe te schrijven aan de internering tijdens de Japanse bezetting.

CRvB 30-06-2011, 10/2432 Wubo, gegrondCausaliteit, twijfels bij keurend psychiater (art. 2) De aanvragen van betrokkene uit 1996 en 2001 werden afgewezen omdat haar psychische klachten niet konden worden toegeschreven aan het oorlogsgeweld (internering). In 2009 heeft betrokkene zich opnieuw tot de – voormalige – Raadskamer gewend en aangegeven dat haar psychische klachten zijn verergerd. De aanvraag is afgewezen. In overeenstemming met de medische adviezen van de geneeskundig adviseur is het standpunt ingenomen dat de bij betrokkene aanwezige psychopathologie niet causaal is. De medische adviezen zijn gebaseerd op de resultaten van een op verzoek van de – voormalige – Raadskamer uitgebracht psychiatrisch rapport. Blijkens zijn rapport concludeert de psychiater dat het niet onwaarschijnlijk is dat er een verband bestaat tussen de door hem geconstateerde psychische stoornis NAO, waardoor betrokkene extreme beperkingen heeft, en de internering. Echter, de omstandigheid dat betrokkene tijdens het onderzoek ontkent psychologische of andere trauma’s te hebben gehad door haar internering, heeft hem ertoe gebracht – met enige voorzichtigheid – een causaal verband niet uit te spreken.De CRvB oordeelt dat de door de psychiater geuite twijfels en de omstandigheid dat het rapport geen duidelijk inzicht biedt waaraan de – op zichzelf erkende – psychische klachten dan wel moeten worden toegeschreven, aanleiding hadden moeten zijn om de psychiater met gerichte vragen te benaderen of door middel van een nader psychiatrisch onderzoek een helder beeld te krijgen over de aard en oorsprong van de psychische klachten bij betrokkene. De CRvB overweegt dat hij zich realiseert dat betrokkene terughoudend lijkt te zijn in het geven van volledige openheid, maar de CRvB acht het juist op de weg van een psychiater om een dergelijke barrière te doorbreken.

CRvB d.d. 23-06-2011, 09/5067 Wubo, gegrondGeen blijvende invaliditeit, medisch onderzoek buitenland (art. 2 Wubo, art. 3:2 en 7:12 Awb)Betrokkenes aanvraag is afgewezen omdat er geen sprake is van invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld. Dit standpunt berust op een tweetal medische adviezen, welke adviezen vooral zijn gebaseerd op twee, in Brazilië verrichte onderzoeken.De CRvB heeft deze zaak na het eerste onderzoek ter zitting op 25 maart 2010 aangehouden om de – voormalige – Raadskamer in de gelegenheid te stellen tot nader medisch onderzoek. Daarbij is aangegeven dat op basis van de voorhanden

Page 20: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

20

gegevens van medische aard ut Brazilië onvoldoende inzichtelijk was geworden in welke mate sprake is van (psychische) invaliditeit en welke beperkingen daaruit voortvloeien. Evenmin was duidelijk in hoeverre de oorlogsgebeurtenissen hebben bijgedragen aan de psychische klachten. Naar aanleiding hiervan heeft de – voormalige – Raadskamer de CRvB meegedeeld dat getracht is een nader – en uitgebreider – psychiatrisch onderzoek te laten plaatsvinden door een Braziliaanse psychiater, maar dat een uitvoerig rapport niet te verwachten is, gezien de stand van de medische wetenschap in dat land. Verder is de CRvB te kennen gegeven dat de geneeskundig adviseur van oordeel is dat de reeds voorhanden zijnde medische informatie wel voldoende gegevens bevatte om tot de conclusie te komen dat er sprake is van psychische klachten in verband met het oorlogsgeweld, die niet hebben geleid tot blijvende invaliditeit. Het werd (in dit geval) niet proportioneel geacht om speciaal een arts uit Nederland naar Brazilië te sturen om daar een onderzoek in te stellen of om betrokkene daarvoor naar Nederland te laten komen.De CRvB overweegt dat de geneeskundig adviseurs betrokkene niet zelf hebben gesproken en dat geen informatie is ingewonnen bij de huisarts. De CRvB is van oordeel dat, nu het (laten) verrichten van een deugdelijk (medisch) onderzoek is nagelaten, ondanks het feit dat de CRvB heeft aangegeven dat met de aanwezige medische informatie geen zorgvuldige besluitvorming mogelijk is, het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat het onvoldoende deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd.

CRvB d.d. 22-12-2011, 10/4680 Wubo, ongegrondGeen blijvende invaliditeit (art. 2)De aanvraag van betrokkene van maart 2009 is afgewezen omdat zij weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld, maar er geen sprake is van blijvende invaliditeit. Betrokkene functioneerde goed. Wel bestonden er enkele symptomen die kunnen passen in het beeld van een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS), maar deze bereiken niet het niveau van ziekte of gebrek. De CRvB oordeelt dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de psychische klachten van betrokkene zijn onderschat. Wel blijkt uit nader ingediende stukken met betrekking tot een hernieuwde aanvraag van betrokkene van december 2010 dat de psychische klachten sinds de beoordeling van de onderhavige aanvraag van maart 2009 ernstig zijn verslechterd. Met ingang van 1 december 2010 is wel blijvende invaliditeit aangenomen. De CRvB overweegt dat de psychische klachten van betrokkene na het gesprek met de geneeskundig adviseur op 16 september 2009 kennelijk zijn verergerd. Dat dezelfde toestand, zoals deze in maart 2011 is geconstateerd door de geneeskundig adviseur, al aanwezig was in maart 2009, acht de CRvB niet aannemelijk. Ook in het rapport van de geneeskundig adviseur van 29 maart 2011 is vermeld dat betrokkene toen heeft aangegeven dat zij twee jaar geleden de hele wereld nog aan kon en nu niet meer.

CRvB d.d. 23-06-2011, 09/2606 Wubo, gegrondAnti-hardheid nationaliteit (art. 3 Wubo, art. 3:2 en 7:12 Awb)Betrokkene is erkend als oorlogsgetroffene, maar de gevraagde uitkering en voorzieningen zijn niet toegekend omdat

Page 21: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

21

betrokkene ten tijde van de aanvraag niet de Nederlandse nationaliteit had. Betrokkene heeft zich in 1965 in de Verenigde Staten gevestigd. In 1974 heeft hij de Amerikaanse nationaliteit aangenomen. Volgens betrokkene kon hij alleen promotie maken als hij het Amerikaans staatsburgerschap had. In het belang van zijn gezin heeft hij daarvoor gekozen. De – voormalige – Raadskamer heeft geen bijzondere omstandigheden gezien op grond waarvan het een klaarblijkelijke hardheid zou zijn om de Wubo niet toe te passen.De PUR heeft toegelicht op welke wijze hij met de bevoegdheid van artikel 3, tweede lid, Wubo omgaat. Daarbij wordt gekeken naar de persoonlijke situatie van de betrokkene. Bij die weging wordt aandacht besteed aan de aard van de oorlogsgebeurtenis, de huidige sociale omgeving, de huidige financiële situatie, de ernst en aard van de gezondheidsproblemen, de reden van verlies van de Nederlandse nationaliteit en de reden van emigratie. Benadrukt is dat deze opsomming niet limitatief is. Per geval wordt beoordeeld of er sprake is van een zeer bijzonder geval op grond waarvan het niet toepassen van de Wubo tot een klaarblijkelijke hardheid leidt.De CRvB is van oordeel dat er in het bestreden besluit is volstaan met de motivering dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Er is geen sprake van een brede beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van betrokkene. Dit betekent dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek is voorafgegaan en dat het niet berust op een deugdelijke motivering.

CRvB d.d. 30-06-2011, 09/5422 Wubo, gegrondAnti-hardheid nationaliteit (art. 3 Wubo, art. 3:2 en 7:12 Awb)Betrokkene is geboren in 1936 in het toenmalige Nederlands-Indië en is in 1995 (duurzaam) naar Nederland gekomen. In 1996 is zij met een Nederlander gehuwd. Naar aanleiding van haar eerste aanvraag is zij in 2004 erkend als oorlogsgetroffene, maar is de aanvraag afgewezen op de grond dat zij ten tijde van haar aanvraag niet de Nederlandse nationaliteit bezat. Tevens is overwogen dat er bij betrokkene geen sprake was van blijvende invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld. In de uitspraak van 3 november 2005 (nr. 04/5659 Wubo) heeft de CRvB geoordeeld dat ten onrechte niet op enigerlei wijze is nagegaan waarom betrokkene (nog) niet de Nederlandse nationaliteit bezit. De afwijzing kon uiteindelijk standhouden op grond van het ontbreken van blijvende invaliditeit. In maart 2008 heeft betrokkene een hernieuwde aanvraag ingediend, die is afgewezen. Betrokkene heeft aangegeven dat zij bij het aannemen van de Nederlandse nationaliteit bang is de Indonesische nationaliteit te verliezen en dan wellicht moeilijkheden te gaan ondervinden bij het bezoeken van haar kinderen in Indonesië. Tevens is zij bevreesd voor het verlies van het recht van gebruik van haar huis in Indonesië. Zij wijst op haar nauwe verbondenheid met Nederland.Evenals in eerdere vergelijkbare zaken heeft de PUR toegelicht op welke wijze hij met de bevoegdheid van artikel 3, tweede lid, Wubo omgaat. Daarbij wordt gekeken naar de persoonlijke situatie van betrokkene. Bij die weging wordt aandacht besteed aan de aard van de oorlogsgebeurtenis, de huidige sociale omgeving, de huidige financiële situatie, de ernst en aard van de gezondheidsproblemen, de reden van verlies van de Nederlandse nationaliteit en de reden van emigratie. Benadrukt is dat deze opsomming niet limitatief is. Per geval wordt beoordeeld of er sprake is van een zeer bijzonder geval op grond waarvan het niet toepassen van de Wubo tot een klaarblijkelijke hardheid leidt.

Page 22: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

22

De CRvB oordeelt dat in het bestreden besluit is volstaan met de motivering dat er geen bijzondere omstandigheden zijn, waarbij is overwogen dat betrokkene uitsluitend financieel-economische redenen heeft opgegeven waarom zij de Nederlandse nationaliteit nog niet heeft aangevraagd. Nog afgezien van de juistheid van deze overweging, is hiermee geen blijk gegeven van een brede beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van betrokkene.

CRvB d.d. 22-09-2011, 09/4096 Wubo, ongegrondPeriodieke uitkering, inkomensknik (art. 7)Ter uitvoering van uitspraak 08/535 Wubo d.d. 11 december 2008 heeft de – voormalige – Raadskamer een nader onderzoek ingesteld of op grond van de omstandigheden van dit concrete geval bij betrokkene na zijn 65-jarige leeftijd sprake is van een feitelijke inkomstenderving als gevolg van de oorlogsinvaliditeit. De CRvB overweegt dat na het nader onderzoek op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is geweest van een inkomensknik als gevolg van de causale psychische klachten in de jaren na de pensionering van betrokkene in 2004. Betrokkene is na zijn pensionering werkzaam gebleven als docent, tot 2007 in een vaste aanstelling en vanaf 2007 op basis van een freelance-overeenkomst. De reden voor deze verandering was dat er minder cursisten waren. Dit is terecht als een economische omstandigheid aangemerkt die niets te maken had met de psychische klachten van betrokkene. Ten aanzien van de inkomsten als kunstenaar en nog enkele niet nader gedefinieerde inkomsten is in de periode 2004 tot en met 2007 geen sprake geweest van een inkomensknik.

CRvB d.d. 09-06-2011, 09/21 Wubo, ongegrondIngangsdatum, buiten Europese Unie (art. 3 en art. 40 Wubo, art. 7:3 Awb)Betrokkene werd bij besluit van 20 oktober 2006 met ingang van 1 juli 2004 een toeslag en vergoedingen op grond van de Wubo toegekend. Bij besluit van 27 december 2006 heeft de – voormalige – Raadskamer dit besluit ingetrokken op de grond dat betrokkene niet in Nederland woont. Voor de toepassing van de destijds in artikel 3, zesde lid, Wubo neergelegde anti-hardheidsbepaling werd geen aanleiding gezien. Betrokkene woont buiten de Europese Unie. Bij wet van 10 april 2008 (Stb. 150, hierna: wijzigingswet) is artikel 3 Wubo gewijzigd, in die zin dat het woonplaatsvereiste met ingang van 16 mei 2008 is komen te vervallen. In verband hiermee is de aanvraag van betrokkene opnieuw beoordeeld. Bij besluit van 1 juli 2008 is betrokkene met ingang van 1 mei 2008 alsnog een toeslag ingevolge artikel 19 Wubo en vergoedingen toegekend. Het beroep van betrokkene heeft betrekking op de ingangsdatum van de toekenningen. De CRvB overweegt dat tegen het intrekkingsbesluit van 27 december 2006 geen rechtsmiddelen zijn aangewend en het besluit daarmee in rechte vast is komen te staan. Om die reden kan de stelling dat voor de intrekking geen wettelijke grondslag aanwezig was – wat er overigens van zij – niet tot het door betrokkene beoogde doel leiden. De CRvB acht het in overeenstemming met een redelijke wetstoepassing dat de ingangsdatum van de aanspraken op de eerste dag van de maand zijn bepaald waarop de wijzigingswet in werking is getreden, dus op 1 mei 2008. Feiten of

Page 23: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

23

omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om tot een vroegere ingangsdatum te besluiten, zijn in het geval van betrokkene niet naar voren gekomen.Tot slot overweegt de CRvB dat de – voormalige – Raadskamer zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar tegen het primaire besluit van 1 juli 2008 kennelijk ongegrond was en een hoorzitting achterwege mocht laten.

CRvB d.d. 20-01-2011, 09/37 Wubo, gegrondIngangsdatum omzetting Wuv naar Wubo (art. 40)Betrokkene is met ingang van 1 juli 1989 een periodieke uitkering ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) toegekend. Daarbij is vastgesteld dat er voor betrokkene per 1 juli 1989 gegronde redenen zijn, als bedoeld in artikel 11 Wuv, om zijn beroep of bedrijf te beëindigen. De periodieke uitkering is niet tot uitbetaling gekomen in verband met vermindering wegens andere inkomsten.Naar aanleiding van een verzoek in 2008 om zijn aanspraken op grond van de Wuv om te zetten in – voor zover gunstiger – een toeslag en voorzieningen op grond van de Wubo is betrokkene bij besluit van 29 oktober 2008 met ingang van 1 september 2008 een toeslag op grond van artikel 19 Wubo en een voorziening toegekend. Per gelijke datum zijn de toekenningen op grond van de Wuv ingetrokken.Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de ingangsdatum van de Wubo-aanspraken.De CRvB is van oordeel dat in juli 1989, toen betrokkene verzocht om instemming met de werkbeëindiging en toekenning van de periodieke uitkering ingevolge de Wuv, voor betrokkene concreet van belang werd op welke van beide wetten zijn aanspraken in het vervolg zouden worden gebaseerd. Onder deze omstandigheden had het op de weg van de toenmalige Uitkeringsraad gelegen om te bezien of toepassing van de Wubo voor betrokkene wellicht gunstiger zou kunnen zijn dan toepassing van de Wuv. Nu dit is nagelaten en het beleid van de (voormalige) Raadskamer er terecht op is gericht om aanvragers niet de dupe te laten worden van een verkeerde keuze, acht de CRvB in dit geval bijzondere redenen aanwezig om met toepassing van artikel 40, tweede lid, Wubo de ingangsdatum van de omzetting van Wuv naar Wubo te bepalen op een eerdere datum dan 1 september 2008. Er dient een nieuw besluit op bezwaar te worden genomen en daarbij dient te worden bezien tot welke datum aan de omzetting van Wuv naar Wubo terugwerkende kracht zal worden gegeven.

CRvB d.d. 03-03-2011, 10/300 Wubo, gegrond Herziening, stellige verklaring behandelaar m.b.t. verleden (art. 61)Betrokkene is naar aanleiding van zijn aanvraag uit 2006 bij besluit van 14 juni 2007 erkend als burger-oorlogsslachtoffer vanwege blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld. De aanvraag voor een periodieke uitkering is afgewezen op de grond dat de werkbeëindiging in 1985 als hoofd boekhouding geen verband hield met de oorlogsinvaliditeit. In 2009 heeft betrokkene een verzoek om herziening gedaan van de afwijzing van zijn aanvraag voor een periodieke uitkering. Ter ondersteuning van dit verzoek heeft hij enkele documenten overgelegd waaronder een AWW/WAO-beschikking en een brief van zijn toenmalige behandelend psychiater van 1 mei 1985. Na bezwaar heeft betrokkene nog een brief

Page 24: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

24

van zijn psychiater van 19 juli 2009 ingebracht, waarin zij aangeeft weliswaar niet meer te beschikken over het dossier van de behandeling van betrokkene, maar de vraag of er relatie is tussen de beëindiging van de werkzaamheden en het oorlogsletsel c.q. de pathologie zoals zij zich die herinnert, bevestigend beantwoordt. De CRvB oordeelt dat de gesprekken met betrokkene zijn gestart kort nadat hij wegens arbeidsongeschiktheid voor zijn werk is uitgevallen. Volgens de CRvB kan de stellige en met redenen omklede herinnering van de behandelend psychiater omtrent de aard van de klachten en de relatie daarvan met de werkbeëindiging als een voldoende objectief medisch gegeven worden aanvaard. Er is geen sprake van een (slechts) retrospectieve medische beoordeling. Bovendien is bij de behandeling van het verzoek van betrokkene uit 2006 geen informatie ingewonnen bij de psychiater. De CRvB ziet in de verklaring van 19 juli 2009 een nieuw feit, dat een zodanig nieuw licht werpt op de beantwoording van de vraag of betrokkene ten gevolge van de causale psychische invaliditeit gedwongen is geweest zijn werkzaamheden in 1985 te beëindigen dat de – voormalige – Raadskamer daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening van het eerdere afwijzende besluit over te gaan.

CRvB d.d. 30-06-2011, 10/2392 Wubo, ongegrondGrenzen herbeoordeling in bezwaar (art. 7:11 Awb)Na bezwaar is alsnog geconcludeerd dat de interneringen van betrokkene moeten worden aanvaard als oorlogscalamiteiten in de zin van de Wubo. Vervolgens is betrokkene onderzocht door de geneeskundig adviseur. Uit het medisch advies van 12 april 2010 komt naar voren dat in het geheel der factoren de – kortdurende – internering in de Bersiap-tijd van geen tot zeer geringe invloed is geweest. De psychische klachten zijn dus niet als causaal aan te merken. Ook op de lichamelijke klachten zijn de interneringen niet van invloed geweest, aldus de geneeskundig adviseur.Betrokkene heeft aangevoerd dat hij bij de medische beoordeling een instantie heeft gemist. Bij de voorbereiding van het primaire besluit van 27 augustus 2009 heeft geen medische advisering plaatsgevonden, omdat toen nog geen oorlogscalamiteiten waren erkend. Pas in bezwaar is het tot een medisch advies gekomen. Als gevolg hiervan ontbreekt de anders in bezwaar gebruikelijke herbeoordeling van het oorspronkelijke medische advies door een andere geneeskundig adviseur. De CRvB is echter van oordeel dat deze gang van zaken voortvloeit uit het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 7:11 van de Awb schrijft voor dat op grondslag van het bezwaar een (volledige) heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Dit betekent dat, indien de oorspronkelijke afwijzingsgrond geen stand houdt, het bestuursorgaan moet bezien of er aanleiding is voor een andere uitkomst. Ook deze nadere beoordeling maakt deel uit van de beslissing op bezwaar. Dit wordt niet anders doordat daarbij aspecten moeten worden betrokken die niet eerder aan de orde zijn geweest. Met het alsnog beoordelen van het causaal verband tussen de erkende oorlogscalamiteiten en de psychische klachten van betrokkene is de – voormalige – Raadskamer de grenzen van de volledige heroverweging niet te buiten gegaan.

HR d.d. 07-01-2011, nr. 10/01758, niet-ontvankelijkCassatie tegen uitspraak CRvB (art. 78 Wet op de rechterlijke organisatie)

Page 25: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

25

Tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 maart 2010, geregistreerd onder nummer CRvB 09/999 Wubo, is beroep in cassatie ingesteld.Ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep oordeelt de Hoge Raad dat ingevolge artikel 78, vierde lid, Wet op de rechterlijke organisatie de Hoge Raad enkel kennis neemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van Centrale Raad van Beroep als de onderhavige, die is gedaan in een geschil betreffende een besluit tot het toekennen van een periodieke uitkering op grond van de Wubo.

Page 26: PUR Jaarverslag 2011 Bijlage › nl › media › PUR_Jaarverslag_2011_bijlage...4 1. Wetstoepassing 1.1 De Pensioen- en Uitkeringsraad Per 1 januari 2011 is de Wet uitvoering wetten

Pensioen- en Uitkeringsraad

Jaarverslag 2011

Bijlage

Wetstoepassing

& Jurisprudentie

UitgavePensioen- en Uitkeringsraad, maart 2012

Oplage500 exemplaren

VormgevingIrene de Bruijn, Ellen Lock

ProductieMediaCenter Rotterdam

CorrespondentieadresPensioen- en UitkeringsraadPostbus 9575, 2300 RB Leiden

BezoekadresPensioen- en UitkeringsraadStationsplein 1, 2312 AJ LeidenTelefoon 071-535 65 00, fax 071-576 60 03E-mail [email protected], website www.pur.nl

UitgavePensioen- en Uitkeringsraad, maart 2012

Oplage500 exemplaren

VormgevingIrene de Bruijn, Ellen Lock

ProductieMediaCenter Rotterdam

CorrespondentieadresPensioen- en UitkeringsraadPostbus 9575, 2300 RB Leiden

BezoekadresPensioen- en Uitkeringsraad Stationsplein 1, 2312 AJ Leiden Telefoon 071-535 65 00, fax 071-576 60 03 E-mail [email protected], website www.pur.nl