Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
1
RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN
ARREST
van 16 april 2020 met nummer RvVb-A-1920-0716
in de zaak met rolnummer 1819-RvVb-0145-A
Verzoekende partijen
1. de heer Paul-Henri BOEY
2. de heer Johan HINTJENS
vertegenwoordigd door advocaten Steve Ronse en Deborah Smets
met woonplaatskeuze op het kantoor te 8500 Kortrijk, Beneluxpark
27B
Verwerende partij de deputatie van de provincieraad van ANTWERPEN
Tussenkomende partij de bv NEW BRIX
vertegenwoordigd door advocaat Johan VOET met woonplaatskeuze
op het kantoor te 2800 Mechelen, Blarenberglaan 4/302
I. BESTREDEN BESLISSING
De verzoekende partijen vorderen met een aangetekende brief van 25 oktober 2018 de vernietiging
van de beslissing van de verwerende partij van 2 augustus 2018.
De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partijen tegen de
beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Lier van 2 mei 2018 niet
ingewilligd.
De verwerende partij heeft aan de tussenkomende partij een stedenbouwkundige vergunning
verleend onder voorwaarden voor het slopen van een woning en handelspand en het bouwen van
een woonproject met appartementen en urban villa’s op het perceel gelegen te 2500 Lier,
Antwerpsesteenweg 459, met als kadastrale omschrijving afdeling 3, sectie F, nummers 692S,
691W, 691R, 693T, 690H, 690T en 692 L.
II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING
De tussenkomende partij verzoekt met een aangetekende brief van 5 februari 2019 om in de
procedure tot vernietiging tussen te komen. De voorzitter van de Raad laat de tussenkomende
partij met een beschikking van 28 februari 2019 toe in de debatten.
De verwerende partij dient geen antwoordnota maar wel het administratief dossier in. De
tussenkomende partij dient een schriftelijke uiteenzetting in. De verzoekende partijen dienen een
toelichtende nota in.
2
Op de openbare zitting van 19 november 2019 wordt de zaak op het verzoek van de partijen en
omwille van gevoerde onderhandelingen verdaagd. De Kamervoorzitter behandelt de vordering op
de openbare zitting van 18 februari 2020.
Advocaat Deborah SMETS voert het woord voor de verzoekende partijen. Advocaat Nick
SERVRANCKX loco advocaat Johan VOET voert het woord voor de tussenkomende partij.
De verwerende partij, hoewel behoorlijk opgeroepen, verschijnt niet op de zitting.
Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse
bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014
houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn
toegepast.
III. FEITEN
De tussenkomende partij dient op 22 december 2017 bij het college van burgemeester en
schepenen van de stad Lier een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “het
slopen van een woning en handelspand en het bouwen van een woonproject met appartementen
en urban villa’s” op het perceel gelegen te 2500 Lier, Antwerpsesteenweg 459.
Het aangevraagde omvat zes bouwblokken. De blokken A en B zijn meergezinswoningen (in totaal
52 appartementen). Daarnaast zijn er vier zogenaamde urban villa's (C, D, E en F) met telkens 3
wooneenheden (C, D, E en F).
De woning van de eerste verzoekende partij situeert zich aan de linkerzijde van de voorziene
inplanting van het bouwblok F. De woning van de tweede verzoekende partij situeert zich aan de
rechterzijde van het bouwblok A.
Het perceel ligt volgens de bestemmingsvoorschriften van het gewestplan ‘Mechelen’, vastgesteld
met koninklijk besluit van 5 augustus 1976 deels in woongebied en deels in een gebied voor
milieubelastende industrie.
Het perceel ligt ook binnen de grenzen van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan
‘Afbakeningslijn kleinstedelijk gebied’, goedgekeurd op 28 juli 2006. Het perceel van de aanvraag
valt evenwel niet onder de gebieden waarvoor het ruimtelijk uitvoeringsplan voorschriften vastlegt.
Het perceel ligt ook binnen de grenzen van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan
‘Antwerpsesteenweg’, goedgekeurd op 28 juli 2006 in een zone voor residentieel wonen. De
voorschriften van dit ruimtelijk uitvoeringsplan vervangen die van het gewestplan voor het deel van
het perceel dat gelegen is in een gebied voor milieubelastende industrie.
Tijdens het openbaar onderzoek, georganiseerd van 11 februari 2018 tot en met 12 maart 2018,
dienen de verzoekende partijen één van de 156 bezwaarschiften in.
Het Agentschap Wegen en Verkeer adviseert op 1 maart 2018 voorwaardelijk gunstig. De
voorwaarden bepalen enerzijds dat er geen enkele constructie toegelaten is in de
achteruitbouwstrook en dat de daar voorziene fietsenstalling enkel toegelaten kan worden als het
een fietsenrek betreft dat niet verankerd is in de grond, en anderzijds dat de ontsluiting van het
perceel dient te gebeuren langs de Guido Gezellelaan en dit zover mogelijk van het kruispunt
3
N10/Guido Gezellelaan verwijderd en dat er voor het overige enkel drie toegangen voor de zachte
weggebruiker naar de brievenbussen langs de N10 kunnen toegelaten worden.
Het college van burgemeester en schepenen verleent op 2 mei 2018 een stedenbouwkundige
vergunning onder voorwaarden aan de tussenkomende partij.
Tegen die beslissing tekenen de verzoekende partijen op 6 juni 2018 administratief beroep aan bij
de verwerende partij.
De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar adviseert in zijn verslag van 26 juli 2018 om het
beroep in te willigen en de stedenbouwkundige vergunning te weigeren. Het verslag luidt onder
meer als volgt:
“…
Er hoeft geen milieueffectenrapport te worden opgesteld.
Het project valt onder bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december
2014 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan
milieueffectrapportage (project-m.e.r.-besluit).
Rekening houdend met de kenmerken van het project, de omgeving en de bijgevoegde
project-m.e.r.-screeningsnota blijkt dat de mogelijke milieueffecten van het project niet
aanzienlijk zijn.
Door beroepers wordt gesteld dat Mer-screeningsnota niet correct werd ingevuld. De SBZ-
zone zou zich op 82m van het project bevinden ipv 210.
Deze afstand werd nagemeten en de zone ligt inderdaad niet op 210m, maar op 150m (niet
op 82m). De afstand is echter ruim voldoende om geen effect te veroorzaken op de SBZ.
…
Overeenstemming:
• Functionele inpasbaarheid: OK
• Mobiliteitsimpact: niet OK
• Schaal: niet OK
• Ruimtegebruik: niet OK
• Visueel-vormelijke aspecten: OK
• Hinderaspecten: niet OK
• Gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid: OK
…
Mobiliteit is niet OK:
De aanvraag voorziet een ondergrondse parking onder gebouw A en B. Hier zijn 6.
parkeerplaatsen voorzien. Ook zijn fietsstalplaatsen voorzien, verschillende grote voor
bakfietsen en fietskarren.
Parking en fietsstalplaatsen zijn bereikbaar via een draaiende oprit met een maximale
helling van 22%. Dit is erg stijl voor auto’s, maar zeker niet doenbaar voor fietsers. De lift
is te klein om te gebruiken voor fietsen. De oprit moet minstens aangepast worden met een
luie trap voor fietsers.
Elke urban-villa beschikt over 5 parkeerplaatsen.
4
De parkeerplaatsen voor de urban-villa’s zijn voldoende. Het aantal parkeerplaatsen onder
de blokken A en B zijn nipt aanvaardbaar (63 p voor 52 woongelegenheden). Er zijn echter
geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien. Dit betekent dat bezoekers dienen gebruik te
maken van de openbare weg. Dit kan enkel beperkt aan de Guido Gezellelaan, gelet op de
bocht, het kruispunt, de verkeergeleiders en de voorziene opritten. Er ontbreken dus een
aantal bovengrondse parkeerplaatsen om aanvaardbaar te kunnen zijn.
Schaal en bouwdichtheid:
De schaal van de urban villa’s (eigenlijk zijn dit appartementen) is aanvaardbaar in de
omgeving. Ze hebben het uitzicht dat vergelijkbaar is met de moderne woningen uit de
verkaveling. Het feit dat telkens 3 appartementen worden voorzien is aanvaardbaar in het
kader van het ruimtelijk rendement.
(afbeelding)
De schaal van blok B is aanvaardbaar, gelet op de ligging als hoekperceel aan de
Antwerpsesteenweg. Met 3 bouwlagen en een hoogte van 10m is het niet hoger dan de
grote kmo en kleinhandelsgebouwen in de omgeving. Een vergelijkbaar gebouw met 3
bouwlagen is reeds aanwezig richting Lier.
…
(afbeelding)
Het bouwblok A heeft 40 woongelegenheden en is tot 4 bouwlagen hoog. Dit gebouw is
hoger dan alle aanwezige bebouwing in de ruime omgeving en levert een bouwdichtheid
(64wo/ha) die niet in een residentiele woonzone ver buiten de stadskern kan aanvaard
worden.
(afbeelding)
De terrassen op alle verdiepingen leveren dan ook een onvermijdelijke inkijk op de
aanpalende perceel. De bomen en struiken op het aanpalende perceel kunnen niet gebruikt
worden als motivatie om de inkijk te minimaliseren.
…”
Na de hoorzitting van 31 juli 2018 verklaart de verwerende partij het beroep op 2 augustus 2018
ongegrond en verleent een stedenbouwkundige vergunning. De verwerende partij motiveert haar
andersluidende beslissing onder meer als volgt:
“…
De aanvraag is in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening.
Bij de beoordeling van het aangevraagde is rekening gehouden met de in de omgeving
bestaande toestand. De overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening wordt
beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de
functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de
bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het
bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het
algemeen. Het aangevraagde werd met inachtneming van al deze aspecten onderzocht.
Er wordt dieper ingegaan op de voor de aanvraag noodzakelijke of relevante elementen.
…
De aanvraag voorziet enkel woningen en is functioneel inpasbaar in de zone voor
residentieel wonen en het woongebied.
De voorschriften bevatten elementen die de aandachtspunt met betrekking op de criteria
van de goede ruimtelijke ordening, maar sommige punten noodzaken toch een extra
beoordeling.
5
Mobiliteit:
De aanvraag voorziet een ondergrondse parking onder gebouw A en B. Hier zijn 6.
parkeerplaatsen voorzien. Ook zijn fietsstalplaatsen voorzien, verschillende grote voor
bakfietsen en fietskarren.
Parking en fietsstalplaatsen zijn bereikbaar via een draaiende oprit met een maximale
helling van 22%. Dit is erg stijl voor auto’s, maar zeker niet doenbaar voor fietsers. De lift
is te klein om te gebruiken voor fietsen. De oprit moet minstens aangepast worden met een
luie trap voor fietsers.
Elke urban-villa beschikt over 5 parkeerplaatsen.
De parkeerplaatsen voor de urban-villa’s zijn voldoende. Het aantal parkeerplaatsen onder
de blokken A en B zijn nipt aanvaardbaar (63 p voor 52 woongelegenheden). Er zijn echter
geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien. Dit betekent dat bezoekers dienen gebruik te
maken van de openbare weg. Dit kan enkel beperkt aan de Guido Gezellelaan, gelet op de
bocht, het kruispunt, de verkeergeleiders en de voorziene opritten.
De deputatie is van oordeel dat de parkeerstrook aan de Antwerpsesteenweg en de ruimte
aan de Guido Gezellelaan voldoende is om het parkeren door bezoekers op te vangen.
Schaal en bouwdichtheid:
De schaal van de urban villa’s (eigenlijk zijn dit appartementen) is aanvaardbaar in de
omgeving. Ze hebben het uitzicht dat vergelijkbaar is met de moderne woningen uit de
verkaveling. Het feit dat telkens 3 appartementen worden voorzien is aanvaardbaar in het
kader van het ruimtelijk rendement.
(afbeelding)
De schaal van blok B is aanvaardbaar, gelet op de ligging als hoekperceel aan de
Antwerpsesteenweg. Met 3 bouwlagen en een hoogte van 10m is het niet hoger dan de
grote kmo en kleinhandelsgebouwen in de omgeving. Een vergelijkbaar gebouw met 3
bouwlagen is reeds aanwezig richting Lier.
(afbeelding)
Het bouwblok A heeft 40 woongelegenheden en is tot 4 bouwlagen hoog. Dit gebouw is
hoger dan alle aanwezige bebouwing in de ruime omgeving en levert een bouwdichtheid
(64wo/ha) die niet in een residentiele woonzone ver buiten de stadskern kan aanvaard
worden.
(afbeelding)
De deputatie is echter van oordeel dat het ontwerp door zijn differentialiteit de overgang
tussen de villa’s aan de Guido Gezellelaan en de Antwerpsesteenweg versterkt en de
drukte van de Antwerpsesteenweg buffert.
…
Een vergunning wordt verleend onder de voorwaarden opgenomen in het besluit van het
college van burgemeester en schepenen van Lier van 2 mei 2018.
…”
Dat is de bestreden beslissing.
6
IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE TUSSENKOMST
Uit het dossier blijkt dat het verzoek tot tussenkomst tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen.
V. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING
Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties
opgeworpen.
VI. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN
A. Eerste middel
Standpunt van de partijen
De verzoekende partijen voeren de schending aan van artikel 4.2.19, §1 VCRO, van het
zorgvuldigheidsbeginsel, van het redelijkheidsbeginsel en van de materiële motiveringsplicht.
Zij zetten uiteen:
“…
Eerste onderdeel
…
Volgende voorwaarde werd opgenomen en is onwettig:
‘De ontsluiting van het perceel dient te gebeuren langs de weg van laagste categorie, nl.
de gemeentestraat Guido Gezellelaan en dit zo ver mogelijk van het kruispunt
N10/Guido Gezellelaan verwijderd.’
Dit betreft (i) een onduidelijke voorwaarde en (ii) de uitvoering ervan is voor interpretatie
vatbaar. Op basis van deze omschrijving kan de aanvrager zelf opteren hoe hij met deze
voorwaarde zal omgaan.
Het agentschap Wegen en Verkeer heeft deze voorwaarde opgelegd op basis van de door
de aanvrager ingediende plannen. Concreet wilt dit dus zeggen dat de op de plannen
voorziene ontsluiting niet aanvaardbaar is. Om die reden wordt zodoende een verplaatsing
van de inrit voorgesteld.
De vergunningverlenende overheid heeft deze voorwaarde overgenomen zonder na te
gaan of deze aan de vereisten van artikel 4.2.19 §1 VCRO voldoet. Hierdoor is enkel
bepaald dat de ontsluiting ‘zo ver mogelijk’ van het kruispunt moet verwijderd zijn. Wat
onder de noemer ‘zo ver mogelijk’ moet begrepen worden, is geheel onduidelijk.
Deze onduidelijkheid heeft dan ook tot gevolg dat aan de aanvrager een onaanvaardbare
vrijheid wordt gegeven om deze voorwaarde na te leven.
Bijkomend problematisch is dat, doordat deze voorwaarde dermate vaag omschreven is,
het niet zonder meer mogelijk is om na te gaan of de aanpassing van de oprit aan de
vereisten van het Agentschap Wegen en Verkeer voldoet. Om zeker te zijn of de
7
voorwaarde correct worden nageleefd, zal een bijkomende beoordeling door het
Agentschap noodzakelijk zijn.
Deze noodzakelijke bijkomende beoordeling maakt dat de opgelegde voorwaarde nog om
een tweede reden onwettig is.
…
Tweede onderdeel
Op pagina 9 van de bestreden beslissing spreekt verwerende partij over de noodzaak tot
aanpassing van de oprit:
‘Parking en fietsenstalplaatsen zijn bereikbaar via een draaiende oprit met een maximale
helling van 22%. Dit is erg stijl voor auto’s, maar zeker niet doenbaar voor fietsers.
De lift is te klein om te gebruiken voor fietsen. De oprit moet minstens aangepast worden
met een luie trap voor fietsers.’ …
Anders gesteld, detecteert verwerende partij in haar beslissing een essentieel probleem en
geeft uitdrukkelijk aan dat aanpassingen essentieel zijn om het project vergunbaar te
maken.
Echter, bij het overlopen van de opgelegde bijzondere voorwaarden hebben verzoekende
partijen moet vaststellen dat er geen bijzondere voorwaarde inzake de aanpassing van de
oprit werd opgelegd.
…”
De tussenkomende partij repliceert:
“…
EERSTE MIDDELENONDERDEEL: BETREFT DE VOORWAARDE UIT HET ADVIES
VAN AWV
…
- In casu doet zich geen probleem voor aangezien het aangevraagde weldegelijk aan de
opgelegde voorwaarde voldoet.
Uit deze voorwaarde blijkt immers dat:
1. De ontsluiting van het perceel dient te gebeuren via de Guido Gezellelaan;
Uit de vergunde plannen volgt duidelijk dat de ontsluiting van het perceel gebeurt langs de
weg van de laagste categorie, met name de Guide Gezellelaan.
(afbeelding)
2. Deze ontsluiting tevens zo ver mogelijk van het kruispunt verwijdert dient te
gebeuren;
Noch uit het advies van het Agentschap Wegen & Verkeer dd. 1 maart 2018, noch uit het
besluit van het college van burgemeester en schepenen van de stad Lier dd. 2 mei 2018,
noch uit de bestreden beslissing, blijkt dat de ontsluiting van het perceel te dicht bij het
kruispunt plaatsvindt.
8
Ondergevoegde afbeelding, genomen op een plek welke overeenstemt met de plaats waar
de ontsluiting zal komen te liggen, toont dat er geen gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat
en dat de ontsluiting geenszins te dicht bij het kruispunt gebeurt.
(afbeelding)
Daarenboven gebeurt de ontsluiting van het perceel reeds zo ver mogelijk van het kruispunt
verwijderd.
Indien de ontsluiting van het perceel verder van het kruispunt verwijderd geplaatst zou
worden, zou deze uitkomen op het rondpunt, hetgeen om redenen van verkeersveiligheid
vermeden dient te worden. Er komt immers reeds één inrit uit op het rondpunt.
3. Enkel 3 toegangen voor de zachte weggebruiker naar de brievenbussen langs
de N10 toegelaten kunnen worden;
4. De rest van het perceel fysisch afgesloten dient te worden op de grens van
het openbaar domein.
Aangezien uit de vergunde plannen blijkt dat enkel 3 toegangen voor de zachte
weggebruiker naar de brievenbussen langs de N10 vergund zijn en de rest van het perceel
fysisch afgesloten is op de grens van het openbaar domein, stellen zich verder geen
problemen.
Verzoekende partijen voeren aan dat het niet zonder meer mogelijk is om na te gaan of de
aanpassing van de oprit aan de vereisten van het Agentschap Wegen en Verkeer voldoet.
Teneinde aan de vermeende onduidelijke voorwaarde te voldoen, dienen er evenwel geen
planaanpassingen doorgevoerd te worden waardoor het eerste middelonderdeel manifest
ongegrond is.
Bovendien en tot slot wordt als voorwaarde ook opgenomen dat een lichtenregeling moet
worden voorzien betreft de in- en uitrijdende auto’s. Hierover reppen verzoekers met
geen woord, terwijl deze eenvoudig uitvoerbare voorwaarde alleszins wel de
verkeersveiligheid zal vrijwaren.
…
TWEEDE MIDDELENONDERDEEL: BETREFT DE VOORWAARDE AANGAANDE DE
OPRIT – LUIE TRAP
IN HOOFDORDE: Onontvankelijkheid van dit middelenonderdeel wegens gebrek aan
belang
…
Het valt ook hier niet in te zien welk voordeel verzoekers zouden kunnen halen uit de
vernietiging op basis van deze grief, met betrekking tot het al dan niet opnemen van een
voorwaarde aangaande het aanpassen van de oprit en het voorzien van een luie trap.
Deze voorwaarde heeft op hen geen enkele betrekking.
Deze grief strekt bijgevolg tot de bescherming van belangen die geheel vreemd zijn aan
het belang waarop de verzoekende partij zich ter staving van de ontvankelijkheid van haar
vordering beroept (t.w. visuele hinder, privacy-hinder, schaduwhinder en mobiliteit).
Het tweede middelenonderdeel moet dan ook als onontvankelijk worden afgewezen
en moet dus worden verworpen.
9
IN ONDERGESCHIKTE ORDE: Toepassing van de bestuurlijke lus
9.- Het is natuurlijk verder wel terecht dat verzoekende partijen aanvoeren dat in de
beslissing geen bijzondere voorwaarden inzake de aanpassing van de oprit opgelegd
worden, terwijl in de bestreden beslissing door verwerende partij nochtans uitdrukkelijke
aangegeven wordt dat de oprit een probleem vormt en planaanpassingen nodig zijn.
De niet opname van deze voorwaarde, kan niet anders dan op een materiële vergissing
berusten in hoofde van verwerende partij. Tussenkomende partij heeft in de nota welke zij
ter zitting heeft neergelegd ter weerlegging van het verslag van de PSA, immers
uitdrukkelijk aangegeven dat zij zich kan vinden in de opname van dergelijke voorwaarde
(STUK 1):
…
Om deze reden vraagt tussenkomende partij conform art. 34 van het decreet dd. 4 april
2014 betreffende de organisatie en rechtspleging van sommige Vlaamse
bestuursrechtscolleges, zoals gewijzigd door het decreet dd. 3 juli 2015 toepassing te
maken van de bestuurlijke lus.
…”
De verzoekende partijen dupliceren:
“…
Eerste onderdeel
…
Het standpunt van tussenkomende partij gaat geheel in tegen de finaliteit van een
voorwaarde.
Een vergunningverlenende overheid zal immers overgaan tot het opleggen van een
voorwaarde bij een vergunning indien zij vaststelt dat het aangevraagde onverenigbaar is
met de principes van de goede ruimtelijke ordening, maar dat hieraan kan tegemoet
gekomen worden en deze principes kunnen gewaarborgd worden middels het opleggen
van een dergelijke voorwaarde.
Anders gesteld, in casu zou verwerende partij nooit tot het opleggen van een voorwaarde
zijn overgegaan indien het voorgelegde ontwerp voldeed aan de vereisten van de goede
ruimtelijke ordening. Deze voorwaarde heeft als doel welbepaalde aanpassingen door te
voeren teneinde de aanvraag verenigbaar te maken.
Tussenkomende partij kan dan ook niet dienstig stellen dat de thans voorziene uitweg
langsheen de Guido Gezellelaan voldoet aan de opgelegde voorwaarde.
Verzoekende partijen kunnen dan ook niet anders dan vaststellen dat de
vergunningverlenende overheid het noodzakelijk geacht heeft om een voorwaarde inzake
de toegangsweg op te leggen. In enkele algemene bewoordingen wordt de aanpassing
omschreven. Echter is het voor niemand duidelijk waar deze inrit nu exact zal moeten
worden voorzien.
Dit volstaat om te oordelen dat de opgelegde voorwaarde te vaag omschreven is, waardoor
deze voor een eigen interpretatie van de aanvrager vatbaar is. Getuige het feit dat de
aanvrager meent dat het bestaande plan reeds voldoet aan de voorwaarde.
10
De opgelegde voorwaarde is onwettig.
Tweede onderdeel
…
De rechtspraak van uw Raad is zonder meer duidelijk over het belang bij het middel. Een
verzoekende partij heeft in beginsel belang bij een middel indien de vernietiging van de
bestreden beslissing op grond van dit middel voor haar een voordeel kan opleveren. Het
loutere feit dat geen concrete nadelen ter zake zijn opgeworpen doet hieraan geen afbreuk.
Het spreekt voor zich dat de vernietiging van de beslissing voor verzoekende partijen een
voordeel kan opleveren. De vernietiging brengt immers met zich meer dat de aanvraag
opnieuw zal moeten worden beoordeeld en verzoekende partijen zullen hierdoor nogmaals
hun argumenten kunnen naar voor brengen.
Verzoekende partijen hebben dan ook belang bij het middel.
Wat de grond van het middel betreft, kunnen verzoekende partijen uit het verzoek tot
toepassing van de bestuurlijke lus alleen maar afleiden dat zij het bij het rechte eind
hebben.
…”
Beoordeling door de Raad
1.
In het eerste onderdeel bekritiseren de verzoekende partijen de voorwaarde in de bestreden
beslissing die betrekking heeft op de ontsluiting van het woonproject. In het tweede onderdeel
voeren de verzoekende partijen in essentie aan dat er in de bestreden beslissing vastgesteld wordt
dat de oprit aangepast moet worden, maar daarvoor geen voorwaarde wordt opgelegd.
2.
2.1
Op grond van artikel 4.3.1, §1, tweede lid VCRO kan het vergunningverlenend bestuursorgaan een
vergunning, die het onverenigbaar acht met de goede ruimtelijke ordening, toch afleveren wanneer
het van oordeel is dat de overeenstemming van het aangevraagde met het recht en de goede
ruimtelijke ordening gewaarborgd kan worden door het opleggen van voorwaarden.
Ook artikel 4.2.19, §1 VCRO bepaalt dat het vergunningverlenend bestuursorgaan voorwaarden
kan verbinden aan een vergunning en specifieert daarbij de vereisten waaraan deze moeten
voldoen. De opgelegde voorwaarden moeten volgens deze bepaling voldoende precies en redelijk
zijn in verhouding tot de vergunde handelingen, en verwezenlijkt kunnen worden door enig toedoen
van de aanvrager.
Vergunningsvoorwaarden mogen niet tot gevolg hebben dat de uitvoering van de vergunde
handelingen afhankelijk gesteld wordt van een bijkomende beoordeling door de overheid.
Voorwaarden mogen evenmin zo worden geformuleerd dat zij de aanvrager van de vergunning
toelaten om de aanvraag naar goeddunken aan te passen, en ze mogen geen beoordelingsruimte
laten aan de begunstigde van de vergunning (Parl. St. Vl. Parl, 2008-09, nr. 2011/1, 116).
De materiële motiveringsplicht houdt in dat er voor elke bestuurshandeling rechtens aanvaardbare
motieven moeten bestaan. Dit betekent onder meer dat die motieven steunen op werkelijk
bestaande en concrete feiten die relevant zijn en met de vereiste zorgvuldigheid door het bestuur
werden vastgesteld.
11
Bovendien moet de overheid de gegevens die in rechte en in feite juist zijn, correct en zorgvuldig
beoordelen en op grond van deze gegevens in redelijkheid tot een beslissing komen. De Raad kan
zich, wat de beoordeling van de zaak betreft, niet in de plaats stellen van het bestuur, maar kan
wel nagaan of diens beoordeling met de vereiste zorgvuldigheid is gebeurd.
2.2
Uit de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij de vergunning verleent onder de
voorwaarden die in het besluit van het college van burgemeester en schepenen van Lier zijn
opgenomen, waaronder de voorwaarden die zijn opgenomen in het advies van het Agentschap
Wegen en Verkeer (hierna AWV). Eén van deze voorwaarden luidt als volgt:
“De ontsluiting van het perceel dient te gebeuren langs de weg van laagste categorie, nl.
de gemeentestraat Guido Gezellelaan en dit zo ver mogelijk van het kruispunt N10/Guido
Gezellelaan verwijderd. Enkel 3 toegangen voor de zachte weggebruiker naar de
brievenbussen langs de N10 kunnen toegelaten worden. De rest van het perceel dient
fysisch afgesloten te worden op de grens van het openbaar domein.”
De bestreden beslissing verwijst enkel naar het voorwaardelijk gunstig advies van het AWV, maar
bevat voor het overige niet de minste beoordeling van dit advies. Het is op grond van de motieven
van de bestreden beslissing niet te achterhalen of de verwerende partij van oordeel is dat het
aangevraagde meteen vanaf de aanvraag voldeed aan die voorwaarde, zoals de tussenkomende
partij voorhoudt. Indien dat het geval zou zijn, valt ook niet in te zien om welke reden de verwerende
partij die voorwaarde aanhoudt in de bestreden beslissing.
Er kan dus enkel worden vanuit gegaan dat de verwerende partij ofwel geen aandacht heeft
besteed aan de voorwaarde die ze heeft opgelegd, ofwel van oordeel was dat het aangevraagde
niet voldeed aan de voorwaarde die is opgenomen in het advies van het AWV.
In beide gevallen is de vaststelling dat de voorwaarde die is opgelegd in de bestreden beslissing
en die de aanvrager verplicht om het aangevraagd woonproject te ontsluiten “zo ver mogelijk van
het kruispunt N10/Guido Gezellelaan verwijderd” niet voldoet aan de vereisten van artikel 4.2.19,
§2 VCRO. De voorwaarde behelst immers een beoordeling die wordt overgelaten aan de
begunstigde van de vergunning.
Het eerste onderdeel is gegrond.
3.
3.1
De tussenkomende partij betwist het belang van de verzoekende partijen bij het aanvoeren van het
tweede onderdeel.
Het tweede onderdeel houdt verband met de beoordeling van het mobiliteitsaspect in de bestreden
beslissing, dat door de verzoekende partijen ook wordt aangehaald als hinderlijk aspect in de
uiteenzetting van hun belang. De exceptie van de tussenkomende partij kan niet aangenomen
worden.
3.2
De verwerende partij kan niet tegelijk het mobiliteitsaspect op een punt ongunstig beoordelen en
vaststellen dat een onderdeel van de aanvraag moet aangepast worden, om vervolgens toch een
vergunning te verlenen die de aanvrager op geen enkele wijze verplicht tot enige aanpassing. Dit
staat gelijk met een tegenstrijdigheid tussen de motieven in de bestreden beslissing en het
beschikkend gedeelte.
12
Het tweede onderdeel is gegrond.
4.
Het middel is in al zijn onderdelen gegrond.
De vraag van de tussenkomende partij tot het toepassen van de bestuurlijke lus zal worden
beoordeeld onder titel VII.
B. Tweede en derde middel
Standpunt van de partijen
1.
De verzoekende partijen voeren in het tweede middel de schending aan van artikel 4.3.1, §1 en §2
iuncto artikel 1.1.4 VCRO, van de materiële en formele motiveringsplicht en van het
zorgvuldigheidsbeginsel.
Zij zetten uiteen:
“…
Zoals reeds aangehaald onder de titel ‘belang’ zullen verzoekende partijen geconfronteerd
worden met een onaanvaardbare hinder ten gevolge van de realisatie van het
voorgenomen project. Toetsing van dit project aan de beginselen van de goede ruimtelijke
ordening geeft te kennen dat het project hier niet verenigbaar mee is. Deze probleempunten
werden in de administratieve beroepsprocedure reeds aangehaald. Bij nazicht van de
bestreden beslissing stellen verzoekende partijen vast dat (i) of bepaalde punten niet
behandeld worden (formele motiveringsplicht) (ii) of bepaalde punten beoordeeld worden
op basis van onjuiste feitelijke omstandigheden (materiële motivering).
Het betreft het volgende:
één. Ernstige privacy-hinder.
Goede ruimtelijke ordening
Het voorgenomen project grenst op 2 plaatsen aan de percelen van verzoekende partijen.
Voor wat de heer Boey betreft, wordt urban villa F op maar liefst 3 meter van de
perceelsgrens ingepland (of 4 meter na naleving van de voorwaarde). Aan de zijde van de
heer Hintjens betreft het dan weer het appartementsgebouw A dat op 4 meter wordt
voorzien. Beide gebouwen zijn zo ontworpen dat de terrassen zich o.a. in de zijgevelgrens
bevinden.
Anders gezegd, de terrassen kijken uit op de percelen van verzoekende partijen. Visueel
ziet dit eruit als volgt:
…
Dat inkijk en privacy-hinder in de hand wordt gewerkt door de realisatie van het
voorgenomen project spreekt op basis van deze visualisaties voor zich.
Niettegenstaande het inpandige terrassen betreft, heeft dit niet tot gevolg dat de
inkijkmogelijkheden en privacy-hinder hierdoor tot een aanvaardbaar niveau worden
beperkt.
Ten gevolge van de configuratie van de gebouwen en de terrassen die zich recht op de
eigendommen van verzoekende partijen bevinden, is de inkijk en privacy-hinder werkelijk
13
onaanvaardbaar. De bestaande groenbuffering zal door het voorgenomen project trouwens
geheel verdwijnen.
Bestreden beslissing
In de bestreden beslissing wordt met geen woord gerept over privacy-hinder. Het ontbreken
van een motivering ter zake leidt tot een schending van de formele motiveringsplicht. Dit is
des te meer het geval op de inhoud van het advies van de PSA (stuk 6) die verzoekende
partij volgende op dit punt:
‘De terrassen op alle verdiepingen leveren dan ook een onvermijdelijke inkijk op de
aanpalende perceel. De bomen en struiken op het aanpalende perceel kunnen niet gebruikt
worden als motivatie om de inkijk te minimaliseren.’
twee. Schaduwhinder.
Goede ruimtelijke ordening
In navolging van de privacy-hinder zullen verzoekende partijen door de specifieke
configuratie van de gebouwen, maar vooral ook door de té dichte inplanting bij de
perceelgrens, te kampen krijgen met een enorme schaduwhinder. De ergste vorm van
schaduw zal zich voordoen op de eigendom van de heer Hintjens.
De gebouwen van 10 meter hoog zullen erg veel schaduw werpen op de woning (living) en
de tuin van verzoekende partij, maar ook op het zwembad. Het is uiteraard vanzelfsprekend
dat cliënt zijn tuin zo heeft ingericht om ten volle te kunnen genieten van de tuin en de zon.
Dit zal na realisatie van het project niet meer mogelijk zijn.
Bestreden beslissing
In de bestreden beslissing wordt met geen woord gerept over de gevreesde
schaduwhinder. Het ontbreken van een motivering ter zake leidt tot een schending van de
formele motiveringsplicht.
drie. Schaal – omvang - verschijningsvorm.
Goede ruimtelijke ordening
Een blik op de onmiddellijke omgeving toont onmiddellijk aan dat deze gekenmerkt wordt
door eengezinswoningen. Een en ander is ook eenvoudig te verklaren door het feit dat
voorheen een verkavelingsvergunning voor handen was die de ordening bepaalde.
Wanneer deze typologie van de omliggende bebouwing wordt vergeleken met hetgeen de
aanvrager beoogt te realiseren, moet tot de conclusie gekomen worden dat het project zich
hier niet laat inpassen.
Vooreerst betreft het een veel te grootschalig project voor een buurt die bestaat uit
eengezinswoningen. Het project is gewoonweg te omvangrijk.
Daarnaast vinden de individuele gebouwen van het voorgenomen project hun gelijke niet
binnen de onmiddellijke omgeving. Ook naar schaal toe is het project niet vergunbaar.
Het is gewoonweg ondenkbaar dat een zorgvuldige vergunningverlenende overheid van
oordeel kan zijn dat de grote meergezinswoningen in overeenstemming zijn met de
bestaande bebouwing. Een blik in de straat toont in ieder geval het tegendeel aan:
…
14
Louter ten overvloede merken verzoekende partijen ook op dat, los van de bouwtypologie,
het project geen rekening gehouden heeft met de bouwstijl, dewelke haaks staat op de
bestaande.
Bestreden beslissing
De bestreden beslissing deelt de beoordeling van het voorgenomen project naar schaal-
omvang-verschijningsvorm in naargelang het gaat om de urban villa’s of om blok B.
Inzake de urban villa’s wordt de beoordeling louter beperkt tot de stelling dat het uitzicht
vergelijkbaar is met de moderne woningen uit de verkaveling. Er wordt zodoende niets
gesteld over het verschil in schaal. Dit leidt tot een schending van de formele
motiveringsplicht.
Wat de verschijningsvorm betreft, staat de bestreden beslissing haaks op de feitelijke
toestand ter plaatse. Verzoekende partijen hebben in hun administratief beroep nét
aangetoond dat de hypermoderne verschijningsvorm van het voorgenomen project
geenszins in overeenstemming is met de bestaande toestand in de omgeving. De
bijgevoegde foto’s tonen dit afdoende aan. De motivering van de verwerende partij is dan
ook geheel in strijd met de realiteit. De materiële motiveringsplicht wordt dan ook miskend.
Inzake blok B wordt enkel en alleen een beoordeling uitgewerkt op basis van de schaal.
Hierbij wordt de aanvaardbaarheid uitgewerkt op basis van een vergelijking met andere
KMO’s en kleinhandelsgebouwen. Verwerende partij maakt met deze motivering op
absolute wijze abstractie van de naastgelegen woning van verzoekende partij. Het spreekt
voor zich dat bij de beoordeling van de schaal in eerste orde naar de naastgelegen percelen
wordt gekeken. Verwerende partij miskent hiermee de materiële motiveringsplicht.
vier. Mobiliteit.
Goede ruimtelijke ordening
Op het vlak van mobiliteit doen er zich naar oordeel van verzoekende partijen een aantal
manifeste problemen voor.
Vooreerst is het project onverenigbaar met de onmiddellijke omgeving op het vlak van
mobiliteitsdruk. Zoals hoger aangegeven, worden maar liefst 64 wooneenheden
gerealiseerd met het voorgenomen project. In de huidige tijd beschikt bijna elk gezin over
2 wagens. Dit wil concreet zeggen dat op langsheen de Guido Gezellelaan per dag meer
dan 100 auto’s en zodus minstens 200 verkeersbewegingen per dag zullen bijkomen. Een
blik ter plaatse geeft onmiddellijk aan dat de Guido Gezellelaan een smallere baan is die in
ieder geval een dergelijke bijkomende capaciteit niet kan verdragen. Dit betreft immers
reeds de toegangsweg naar de bestaande verkavelingen en is zodus op vandaag zeer
intens gebruikt. Daarenboven buigt de G. Gezellelaan af en is zij door de aanwezigheid van
verkeersblokken niet zo gemakkelijk toegankelijk. Een bijkomende druk van een dergelijke
hoeveel verkeersbewegingen kan door deze weg niet gedragen worden.
Daarnaast heeft het project zonder meer in onvoldoende parkeerplaatsen voorzien. De
aanvrager heeft immers louter bewonersparkeerplaatsen op het projectgebied ingetekend.
Nergens werd rekening gehouden met bezoekers. Niet alleen kan de vraag gesteld worden
of het aantal parkeerplaatsen voor de bewoners wel toereikend is, in ieder geval is er in de
totaliteit sprake van een manifest tekort. Het is immers niet zo dat het louter cijfermatig
voldoen aan de voorschriften van een verordening dat een project zonder meer aan het
feitelijk vereiste aantal parkeerplaatsen voldoet. Dit is in casu geenszins het geval. Door
het bezoekersparkeren niet op eigen terrein te voorzien, wordt dit geheel afgewenteld op
15
het openbaar domein. De Guido Gezellelaan en de bewoners aldaar zullen hiervan de dupe
zijn. De afwenteling van een parkeerdruk op het openbaar domein is onaanvaardbaar. De
PSA gaf dit trouwens ook aan in zijn advies:
‘Er ontbreken dus een aantal bovengrondse parkeerplaatsen om aanvaardbaar te kunnen
zijn.’
Tot slot is ook onvoldoende nagedacht over het aspect ‘verkeersveiligheid’. Het
voorgenomen project voorziet in 3 in- en uitritten. Verzoekende partijen stellen vast dat
plaats van aantakking aan de openbare weg veel vragen oproept. Het is immers zo dat één
van de opritten uitkomt op een rondpunt.
Dit is uiteraard geenszins aangeraden. Dit zal enkel en alleen maar tot verkeersonveilige
situaties leiden. Daarnaast wordt een tweede oprit voorzien onmiddellijk na (of voor) een
wegversmalling.
…
Dergelijke wegversmallingen leiden veelal tot onaangename verkeerssituaties waarbij de
automobilisten eerder gejaagd zijn. Op die locatie een oprit inplanten is niet aangewezen.
Verzoekende partijen wijzen nogmaals op het feit dat de aanvrager een loutere
mechanische toepassing gemaakt heeft van de stedenbouwkundige verordening. Een
stedenbouwkundige verordening betreft een minimumnorm die te allen tijde moet getoetst
worden aan de concrete noden van een project. Indien de aanvrager een dergelijk
grootschalig project wenst te realiseren, dient hij ook een realistische inschatting van de
parkeerbehoefte te maken. Voorzien in 1,3 parkeerplaatsen per woongelegenheid is
manifest ontoereikend. Een vergunning op basis hiervan afleveren is gewoonweg
onzorgvuldig.
Voor de volledigheid benadrukken verzoekende partijen ook dat voor een verordening het
principe van artikel 4.3.1 §2, 3° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening niet kan
worden toegepast. Het is inderdaad zo dat, in geval een RUP in zeer gedetailleerde
voorschriften voorziet, de toets aan de goede ruimtelijke ordening voor dat gebied reeds
wordt geacht te zijn doorgevoerd op planologisch niveau. In geval van stedenbouwkundige
verordeningen kan deze redenering niet naar analogie doorgetrokken worden. Deze
verordening is van toepassing voor het gehele grondgebied van de stad Lier. Een
onderzoek naar de plaatselijke gesteldheid van het projectgebied is hierbij niet gebeurd.
Het loutere feit dat de aanvraag voldoet aan de minimumnorm inzake het aantal
parkeerplaatsen maakt de aanvraag zodus nog niet per se vergunbaar.
Geheel ten overvloede, maar daarom niet minder relevant, wijzen verzoekende partijen
erop dat er in de nabije toekomst slechts nog 2 ontsluitingen voor de gehele wijk ter
beschikking zullen zijn. De ontsluiting langsheen de spoorweg zal immers verdwijnen
wegens de komst van een fietsostrade.
De 2 overige ontsluitingen, waaronder deze aan de woningen van verzoekende partijen zal
zodus hoe dan ook bijkomend belast worden. De komst van het voorgenomen project kan
dan ook in geen geval gedragen worden door de Guido Gezellelaan.
Bestreden beslissing
In de bestreden beslissing wordt met geen woord gerept over (i) de mobiliteitsdruk, (ii) de
verkeersveiligheid en (iii) de toekomstige veranderingen inzake ontsluiting. Doordat bij de
beoordeling van de goede ruimtelijke ordening abstractie gemaakt wordt van deze punten,
wordt de formele motiveringsplicht miskend.
16
Ook de materiële motiveringsplicht wordt door verwerende partij miskend inzake het aspect
parkeren, alsook getuigt deze motivering van een kennelijk onzorgvuldig en onredelijk
handelen.
Zoals door verzoekende partijen werd aangehaald, beschikt het voorgenomen project niet
over bezoekersparkeerplaatsen. Naar oordeel van verwerende partij is dit geen probleem,
nu op de openbare weg kan geparkeerd worden. Het is gewoonweg onaanvaardbaar,
onredelijk en onzorgvuldig dat de parkeerdruk geheel wordt afgewenteld op het openbaar
domein, vooral omdat enkel de Antwerpsesteenweg hiervoor zou kunnen dienen. De aldaar
beschikbare ruimte is ontoereikend om een dergelijke parkeerdruk op te vangen. De
motivering in de bestreden beslissing kan dan ook niet als afdoende beschouwd worden.
Het staat zodoende ontegensprekelijk vast dat het voorgenomen project in geen enkel
opzicht kon worden vergund wegens een manifeste onverenigbaarheid met de goede
ruimtelijke ordening. De motivering die door verwerende partij is aangebracht is dan ook op
een aantal punten onbestaande, dan wel ontoereikend en feitelijk fout. Deze handelswijze
getuigt van een kennelijk onzorgvuldig en onredelijk handelen.
Los van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening en de hierbij horende gebrekkige
argumentatie, stellen verzoekende partijen vast dat verwerende partij geheel voorbijgegaan
is aan de door verzoekende partijen opgeworpen argumenten. De bestreden beslissing
bevat niet de minste vorm van motivering omtrent de door hen opgeworpen punten, zodat
het voor verzoekende partijen ook onmogelijk is om na te gaan waarom hun argumenten
werden verworpen.
…”
De tussenkomende partij repliceert:
“…
Wat betreft de vermeende privacy-hinder
…
In de bestreden beslissing staat evenwel beschreven dat verwerende partij zich niet
aansluit bij het verslag van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar, onder meer gelet
op de tijdens de hoorzitting neergelegde nota. En dit al op de eerste pagina van de
bestreden beslissing. Het luidt immers:
“Tijdens de hoorzitting werd een nota van de aanvrager neergelegd.
De deputatie sluit zich niet aan bij het verslag van de provinciaal steenbouwkundig
ambtenaar van 26 juli 2018 gelet op de onderstaande motivering en gelet op de tijdens
de hoorzitting neergelegde stukken.”
De verwerende partij verwijst dus zowel naar de onderstaande motivering als eveneens
naar de tijdens de hoorzitting neergelegde stukken.
In deze nota heeft tussenkomende partij uitvoerig uiteengezet dat van inkijk en de
bijhorende privacy-hinder geenszins sprake kan zijn:
…
Bezwaarlijk kunnen verzoekende partijen aanvoeren dat het verslag van de provinciaal
stedenbouwkundig ambtenaar niet weerlegd wordt door verwerende partij, te meer daar zij
zich de argumentatie van tussenkomende partij eveneens expliciet eigen maakt.
17
Hierover valt in het verzoekschrift, niet onverwacht, helemaal niets te lezen.
Doordat verwerende partij in de bestreden beslissing uitdrukkelijk aanvoert dat zij “gelet op
de tijdens de hoorzitting neergelegde nota” zich niet aansluit bij de motieven van de
provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar, sluit zij zich aan bij de motieven uit de
neergelegde nota en maakt zij zich die eigen.
Aangezien uit boven geciteerde motieven blijkt dat er van overdreven privacy-hinder
absoluut geen sprake kan zijn, heeft verwerende partij dit hinderaspect niet uitvoerig
behandeld:
…
Aangezien verwerende partij in de bestreden beslissing niet dieper ingaat op de vermeende
privacy-hinder, kan niet anders dan besloten worden dat zij de vermeende privacy-hinder
als irrelevant beschouwt en bijgevolg niet verder in concreto heeft besproken, gelet zij zich
zoals eerder al aangegeven heeft aangesloten bij de stukken en nota van tussenkomende
partij en hetgeen daaromtrent uiteengezet.
Zij heeft aldus de bovenstaande weerleggingen zich eigen gemaakt in de bestreden
beslissing, om te beoordelen dat de grieven hieromtrent in het verslag van de POA en naar
aanleiding van de bezwaren uit het openbaar onderzoek, zonder de minste grond zijn.
…
Deze criteria dienen bij het beoordelen van een vergunningsaanvraag slechts in
rekening te worden gebracht voor zover ze noodzakelijk en relevant zijn (Zie B.
ROELANDTS en P.-J. DEFOORT, “Ruimtelijke ordening anno 2009: nieuwe regels, nieuwe
vragen” T.R.O.S. 2009, 113, voetnoot 289).
…
In dit geval oordeelde de vergunningverlenende overheid dan ook impliciet doch terecht
dat het aandachtspunt waar verzoekende partijen melding van maken, niet relevant was en
dus geen verdere zeer concrete beoordeling behoefde.
Zij kon volstaan met te verwijzen naar de nota van de aanvrager zoals neergelegd op de
hoorzitting evenals door het overnemen van de voorwaarden opgelegd in de
vergunningsbeslissing door de stad Lier.
Eén van de voorwaarden luidt immers:
“Urban villa F moet op min 4 m van de linker perceelgrens voorzien worden, bijgevolg
moeten urban villa’s C D, E en F 1 m naar rechts opgeschoven worden”
De verwerende partij acht dus dat een afstand voor zowel de urban villa’s als de
appartementen op 4 meter van de perceelgrens afdoende is om de privacy te waarborgen.
Deze voorwaarde wordt niet besproken door verzoekers.
De beoordeling van de verwerende partij op vlak van privacy is niet kennelijk onredelijk.
Wat betreft de vermeende schaduwhinder
De vermeende schaduwhinder is evenmin behandeld in de bestreden beslissing.
18
In randnummers 12 en 13 is reeds uitvoerig uiteengezet dat bij de beoordeling van een
vergunningsaanvraag de criteria van de goede ruimtelijke ordening slechts in rekening
moeten te worden gebracht voor zover ze noodzakelijk en relevant zijn.
Het hoeft weinig betoog dat van schaduwhinder in casu geen sprake is daar tussen de
eigendom van dhr. HINTJENS en het appartementsgebouw A hoogstammige bomen staan
dewelke even hoog of sommige zelfs hoger reiken dan de te voorziene gebouwen.
Het zijn deze hoogstammige bomen die thans reeds al schaduw werpen op de tuinzone
van dhr. HINTJENS. Op onderstaande afb. wordt dit duidelijk geïllustreerd.
(afbeelding)
De foto’s van de omgeving bevinden zich tevens in het aanvraag dossier zodat de
verwerende partij dit dus duidelijk heeft kunnen vaststellen en beoordelen als een niet
relevant aspect.
Voorhouden dat dhr. HINTJENS zijn tuin zo heeft ingericht “om ten volle te kunnen genieten
van de tuin en de zon”, is dan ook los van alle realiteit.
Bovendien heeft de getrapte inplanting van het appartementsgebouw als gevolg dat de
bouwhoogte van 10 meter zich bevindt op een afstand van ongeveer 20 meter tot de
perceelgrens en ongeveer 50 meter tot diens zwembad! Gewag maken van ernstige
schaduwhinder is dan ook niet realistisch.
Zelfs indien het appartementsgebouw zou zorgen voor een beetje meer schaduwvorming
(quod certe non), is dit verwaarloosbaar gezien de schaduwvorming welke thans
veroorzaakt wordt door de hoogstammige bomen op het perceel van verzoeker en gezien
de beperkte periode van schaduwvorming. Het appartementsgebouw wordt oostelijk van
de woning van dhr. HINTJENS ingepland waardoor deze enkel in de voormiddag
theoretisch en kortstondig enige schaduwhinder zou kunnen ondervinden.
In het verslag van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar wordt, wat betreft de
vermeende schaduwhinder, dan ook geen enkel hinderaspect opgenomen.
Wederom oordeelde de vergunningverlenende overheid dan ook impliciet doch terecht dat
het aandachtpunt waar verzoekende partijen melding van maken, niet relevant was en dus
geen verdere zeer concrete beoordeling behoefde.
Daarenboven heeft Uw Raad in het verleden bepaald dat het aan de verzoekende partij
toekomt concreet aan te tonen dat de verwerende partij op een foutieve of kennelijk
onredelijke wijze mogelijke relevante aandachtspunten niet in de beoordeling van de goede
ruimtelijke ordening heeft opgenomen:
…
Het hoeft weinig betoog dat het loutere argument dat het om een hoog gebouw gaat, zonder
rekening te houden met de aanwezige begroening op eigen terrein, niet volstaat.
Wat betreft deze beoordeling lijken verzoekende partijen bovendien ook uit het oog verloren
dat Uw Raad in de uitoefening van het haar opgedragen wettigheidstoezicht diens
beoordeling van de feiten en van de eisen van een goede ruimtelijke ordening niet in de
plaats kan stellen van die van de bevoegde administratieve overheid, die daarbij over een
discretionaire bevoegdheid beschikt.
…
19
Onder het mom van een schending van het motiveringsbeginsel (quod non in casu), wordt
hier van Uw Raad gevraagd Uw beoordeling van de feiten en van de eisen van een goede
ruimtelijke ordening in de plaats te stellen van die van verwerende partij.
Dit is niet toelaatbaar.
…
Wat betreft de schaal, omvang en verschijningsvorm
- BETREFT DE URBAN VILLA’S
…
Er wordt niets gezegd over het verschil in schaal, aldus verzoekers
Nochtans lezen we in de bestreden beslissing:
“De schaal van de urban villa’s (eigenlijk zijn dit appartementen) is aanvaardbaar in de
omgeving. Ze hebben het uitzicht dat vergelijkbaar is met de moderne woningen uit de
verkaveling. Het feit dat telkens 3 appartementen worden voorzien is aanvaardbaar in het
kader van het ruimtelijk rendement.”
Deze overweging is eensluidend aan het verslag van de PSA. Er ligt dus weldegelijk een
motivering voor.
Bovendien tonen verzoekers nergens aan dat deze urban villa’s passen in het kader van
de bevordering van het ruimtelijk rendement, zoals ondertussen wél ingeschreven in artikel
4.3.1 VCRO als te beoordelen aspect van de ruimtelijke ordening en zoals betrokken in
deze overweging door verwerende partij.
De 4 urban villa’s beschikken over twee bouwlagen onder een plat dak. Derhalve is er geen
schaalbreuk met de eengezinswoningen in de Guido Gezellelaan. Verzoekers slagen er
niet deze beoordeling als kennelijk onredelijk, laat staan foutief, af te doen.
In de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de stad Lier dd. 2
mei 2018 tot afgifte van de vergunning, werd evenmin gewag gemaakt van een schaalbreuk
van de urban villa’s met de onmiddellijke omgeving:
…
Daarenboven heeft verwerende partij in de bestreden beslissing gemotiveerd waarom
bouwblokken A en B, die over respectievelijk 4 en 3 bouwlagen beschikken, qua schaal in
de omgeving inpasbaar zijn.
Hieruit kan worden afgeleid dat de schaal van de urban villa’s, welke beschikken over twee
bouwlagen onder een plat dak, a fortiori inpasbaar is in de onmiddellijke omgeving.
- BETREFT BLOK B
…
Concreet stelt verwerende partij:
“De schaal van blok B is aanvaardbaar, gelet op de ligging als hoekperceel aan de
Antwerpsesteenweg. Met 3 bouwlagen en een hoogte van 10m is het niet hoger dan de
grote kmo en kleinhandelsgebouwen in de omgeving. Een vergelijkbaar gebouw met 3
bouwlagen is reeds aanwezig richting Lier.”
20
Deze overweging is eensluidend aan het verslag van de PSA. Er ligt dus weldegelijk een
motivering voor.
Volgens verzoekende partijen zou bij de beoordeling van de schaal in de eerste plaatst
naar de naastgelegen percelen moet worden gekeken.
Dit is evenwel manifest onwaar.
Er bevindt zich ongeveer 100m (!) tussen de woning van verzoekende partijen en woonblok
B. Daarenboven bevinden de 4 urban villa’s zich tussen de woning van verzoekende
partijen en woonblok B. Deze zorgen voor een geleidelijke overgang van de zwaardere
bebouwing aan de Antwerspsesteenweg naar een ruime eengezinswoningen van de wijk
Zevenbergen.
Het loutere feit dat de woning van verzoekende partijen zich op het naastgelegen perceel
bevinden, betekent geenszins dat deze woning ipso facto tot de onmiddellijke omgeving
van woonblok B dient te worden gerekend.
Bouwblok B zal daarentegen langs de Antwerpsesteenweg gelegen zijn op een plaats die
gedomineerd wordt door de verschillende handelszaken welke over een gelijkaardige
bouwhoogte en –volume beschikken. Er wordt ook expliciet verwezen naar een
vergelijkbaar gebouw aanwezig richting Lier.
Verwerende partij heeft hier dan ook alles behalve onredelijk geoordeeld.
- BETREFT BLOK A
De verwerende partij stelt wat dit betreft, in afwijking van het verslag van de PSA:
“De deputatie is echter van oordeel dat het ontwerp door zijn differentialiteit de overgang
tussen de villa’s aan de Guido Gezellelaan en de Antwerpsesteenweg versterkt en de
drukte van de Antwerpsesteenweg buffert.”
Hieromtrent wordt in het verzoekschrift geen grief gelezen ter hoogte van dit middel.
Wat betreft de vermeende mobiliteitshinder
…
De wijze waarop het aantal vervoersbewegingen door verzoekende partijen berekend is, is
evenwel veel te simplistisch. Zij voeren aan dat elk gezin over 2 wagens beschikt waardoor
er elke dag 200 bijkomende verkeersbewegingen te verwachten zijn.
Zij vergeten dat veel bewoners geneigd zullen zijn de fiets te nemen door de veelheid van
handelszaken in de onmiddellijke omgeving van het woonproject. Het gebruik van de fiets
wordt door de veelheid aan fietsstallingen aangemoedigd (in totaal 186).
Daarnaast is het openbaar vervoer in de onmiddellijke omgeving zeer sterk aanwezig. Op
wandelafstand (minder dan 10min) zijn 11 busstations aanwezig. Daarnaast is het
treinstation van Lier eveneens makkelijk bereikbaar door de Antwerpsesteenweg af te
fietsen (10min). Ook zijn op wandelafstand verschillende andere voorzieningen aanwezig
(supermarkten m.o.m. een Albert Heijn, kledingzaken, …). Het valt dus te verwachten dat
veel mensen de wagen zullen laten staan en van het openbaar vervoer of de fiets zullen
gebruik maken.
21
In tegenstelling tot de 200 vervoersbewegingen waarvan beroepsindieners gewag maken,
zijn er maximum 166 vervoersbewegingen per dag te verwachten.
Terecht merkt het college van burgemeester en schepenen in haar beslissing dd. 2 mei
2018 op dat de Guido Gezellelaan een gemeenteweg is en de categorie ‘lokale weg type
II, lokale gebiedsontsluitingswegen – wijkverzamelstraat’ heeft. De hoofdfuncties van lokale
wegen betreffen bovendien verbinden, ontsluiten en toegang geven.
Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen waarom het beperkt aantal
vervoersbewegingen niet verdragen zou kunnen worden door de Guido Gezellelaan. Laat
staan dat dit door verwerende partij in de bestreden beslissing uitvoerig gemotiveerd zou
moeten worden.
Voorts voeren verzoekende partijen aan dat verwerende partij louter mechanisch
toepassing maakt van de stedenbouwkundige verordening zonder rekening te houden met
de concrete noden van het project. Ook al voorziet het aangevraagde volgende de
stedenbouwkundige verordening in voldoende parkeerplaatsen, wordt onvoldoende
rekening gehouden met parkeerbehoefte van bezoekers waardoor de parkeerdruk op de
openbare weg zal toenemen.
Verzoekende partijen staven hun bewering onder andere op volgende passage van het
verslag van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar:
“Er ontbreken dus een aantal bovengrondse parkeerplaatsen om aanvaardbaar te kunnen
zijn.”
De aanvraag voldoet aan de parkeernorm welke in de stedenbouwkundige verordening
opgenomen is daar het project voorziet in 83 parkeerplaatsen voor 64 woonentiteiten.
Natuurlijk is het vereiste minimumaantal parkeerplaatsen zo berekend de parkeerdruk van
zowel bewoners als bezoekers te kunnen dragen.
Desalniettemin heeft verwerende partij gemotiveerd dat het aangevraagde in voldoende
parkeerplaatsen voorziet daar “de parkeerstrook aan de Antwerpsesteenweg en de ruimte
aan de Guido Gezellelaan voldoende is om het parkeren door bezoekers op te vangen.”
Verzoekende partijen kunnen niet bijgetreden wanneer deze aanvoeren dat het “onredelijk,
onaanvaardbaar en onzorgvuldig is” om de parkeerdruk geheel af te wentelen op het
openbaar domein.
Verzoekende partijen lijken uit het oog te verliezen dat een heel groot deel van parkeerdruk
reeds opgevangen wordt op het eigen terrein, daar de aanvraag aan de parkeerverordening
voldoet. Het merendeel van de tijd zal het voorziene aantal parkeerplaatsen bovendien
volstaan om de bijkomende parkeerdruk van de bezoekers te ondervangen.
In het geval de voorziene parkeerplaatsen onvoldoende zijn, kan de bijkomende
parkeerdruk ondervangen worden door de het openbaar domein.
Indien verzoekende partijen menen dat dit onredelijk, houden zij geen rekening met de in
de omgeving bestaande toestand.
22
Gezien de ligging van het aangevraagde, kan probleemloos gebruik gemaakt worden van
de parkeerstrook aan de Antwerpsesteenweg om de bijkomende parkeerdruk te
ondervangen. Daarenboven kunnen zeer veel wagens zich in deze parkeerstrook parkeren.
(afbeeldingen)
Zelfs indien de parkeerdruk niet op het eigen terrein of op de parkeerstrook naast de
Antwerpsesteenweg ondervangen kan worden, kan gebruik gemaakt worden van de Guide
Gezellelaan.
Verzoekende partijen voeren aan dat dit onmogelijk is, maar staven deze bewering
allerminst.
Daarenboven pretenderen verzoekende partijen of de volledige parkeerdruk op de Guido
Gezellelaan afgewenteld zal worden, hetgeen allerminst verwacht mag worden.
…
Door te stellen dat het onaanvaardbaar is de parkeerdruk van de bezoekers af te wentelen
op de openbare weg, plaatsen de verzoekende partijen hun eigen appreciatie van de
hinderlijke impact van de aanvraag tegenover die van de verwerende partij. Zij maken het
niet aannemelijk dat de verwerende partij de hinder op grond van onjuiste gegevens of
kennelijk onredelijk beoordeeld heeft.
De andersluidende en gemotiveerde beoordeling inzake mobiliteit van de verwerende partij
is niet kennelijk onredelijk en kan dan ook niet dienend zijn als vernietigingsgrond voor de
bestreden beslissing.
…”
De verzoekende partijen dupliceren:
“…
één. Ernstige privacy-hinder.
…
Tussenkomende partij leest in de beslissing zaken die er niet staan.
Vooreerst kan pas gesteld worden dat een vergunningverlenende overheid zich een
welbepaalde argumentatie eigen maakt indien deze (i) wordt weergegeven en (ii) dit
uitdrukkelijk zo in de bestreden beslissing wordt opgenomen. In casu is dit niet het geval.
Daarnaast rust op de vergunningverlenende overheid een bijkomende verzwaarde
motiveringplicht in geval zij geconfronteerd wordt met een negatief verslag van de PSA.
Wanneer zij vaststelt dat de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar het bezwaar van
de verzoekende partij gegrond acht en de inwilliging van het administratief beroep voorstelt,
moet de verwerende partij des te nauwkeuriger motiveren waarom zij in afwijking van het
verslag tot de afgifte van de vergunning beslist. Onder de titel ‘goede ruimtelijke ordening’
wordt met geen woord gerept over de privacy-hinder en ook het zinnetje ‘gelet op de tijdens
de hoorzitting neergelegde stukken’ kan onmogelijk volstaan.
Tot slot gaat tussenkomende partijen maar al te gemakkelijk voorbij aan het feit dat
verzoekende partij uitdrukkelijk op een probleem gewezen hebben. Ondanks dat de
motiveringsplicht dit vereist, wordt hieraan geen enkele aandacht besteed.
…
twee. Schaduwhinder.
23
Tussenkomende partij geeft uitdrukkelijk toe dat de bestreden beslissing geen enkele
motivering hieromtrent bevat. Echter zou dit in de ogen van tussenkomende partij niet
relevant zijn in het kader van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening.
Verzoekende partijen kunnen ter zake alleen maar verwijzen naar hetgeen hoger werd
aangegeven. Indien een vergunningverlenende overheid uitdrukkelijk op een welbepaalde
problematiek van het aanvraagdossier gewezen wordt, dient zij dit aspect hoe dan ook te
onderzoeken. Het resultaat van dit onderzoek dient vervolgens uit de beslissing te blijken.
In casu is verwerende partij manifest tekortgeschoten in de op haar rustende verplichtingen.
drie. Schaal – omvang - verschijningsvorm.
Het is zeer opvallend dat tussenkomende partij de verenigbaarheid van het voorgenomen
project op het vlak van de schaal – omvang – verschijningsvorm gaat beoordelen vanuit elk
gebouw individueel.
Dit kan uiteraard niet. De aanvraag dient in haar totaliteit te worden onderzocht, ook naar
bv. schaal toe. Het is dit totale project dat naar schaal en omvang moet vergeleken worden
met de onmiddellijke omgeving. Hoe tussenkomende partij deze omgeving ook maar al te
graag voorstelt, bestaat deze in essentie uit eengezinswoningen die niet kunnen
gelijkgesteld worden met een dergelijk gigantisch project.
vier. Mobiliteit.
Tussenkomende partij gaat in haar verweer enkel in op de parkeerplaatsen / parkeerdruk.
Echter werden door verzoekende partijen diverse problemen inzake mobiliteit opgeworpen.
Hierop wordt zodus geen verweer gevoerd.
Wat de parkeerplaatsen betreft merken verzoekende partijen op dat (i) een verordening
een minimumnorm betreft en nog steeds per project moet onderzocht worden hoeveel
parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, (ii) een dergelijk project geen parkeerdruk naar het
openbaar domein mag afwentelen en (iii) er geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien
worden.
Naar parkeerplaatsen toe voldoet het project niet aan de vereisten van de goede ruimtelijke
ordening. Het verweer van tussenkomende partij kan niet van het tegendeel overtuigen.
Het staat zodoende ontegensprekelijk vast dat het voorgenomen project in geen enkel
opzicht kon worden vergund wegens een manifeste onverenigbaarheid met de goede
ruimtelijke ordening. De motivering die door verwerende partij is aangebracht is dan ook op
een aantal punten onbestaande, dan wel ontoereikend en feitelijk fout. Deze handelswijze
getuigt van een kennelijk onzorgvuldig en onredelijk handelen.
…”
2.
De verzoekende partijen voeren in het derde middel de schending aan van artikel 4.7.23, § 1
VCRO, van de formele en materiële motiveringsplicht en van het zorgvuldigheidsbeginsel.
Ze zetten uiteen:
24
“…
Het verslag van de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar is zeer duidelijk. De
vergunning kon niet worden afgeleverd omwille van 4 redenen, zijnde (i) mobiliteit, (ii)
schaal, (iii) ruimtegebruik en (iv) hinderaspecten.
Dit negatieve verslag leidt ertoe dat op verwerende partij een zwaardere motiveringsplicht
rust. Een weerlegging van het standpunt van de PSA zou moeten blijken uit de bestreden
beslissing.
Vastgesteld moet worden dat de bestreden beslissing geenszins voldoet aan de vereisten,
zoals bepaald in artikel 4.7.23 §1 VCRO:
- met geen woord wordt er gerept over de hinderaspecten die door de PSA worden
weerhouden. Inzake de onmiddellijke inkijk is geen motivering terug te vinden,
waardoor alleen al om die reden het middel gegrond is.
- omtrent de mobiliteit stelt de PSA dat het ontbreken van bezoekersparkeerplaatsen
problematisch is. Er wordt aangegeven dat dit moet worden voorzien.
Verwerende partij weerlegt dit standpunt door te verwijzen naar parkeerstroken op de
Antwerpsesteenweg. Deze motivering is uiteraard onvoldoende om het standpunt van
de PSA te weerleggen. Uit het verslag blijkt immers dat de openbare weg ontoereikend
is en dat het afwentelen op de openbare weg eigenlijk ook niet te verkiezen is.
- de PSA acht blok A onvergunbaar omwille van zijn omvang / schaal. Verwerende partij
bevestigt dit standpunt enerzijds, maar meent anderzijds toch dat het project
vergunbaar is omdat het zou leiden tot een buffering naar de Guido Gezellelaan. Dit
standpunt kan onmogelijk aanvaard worden als een weerlegging van de motivering van
de PSA. Niet alleen kan blok A niet als buffer aanzien worden, ook is deze motivering
geen antwoord op de visie dat blok A gewoonweg te groot is.
De motieven in de bestreden beslissing zijn ontoereikend om het standpunt van de PSA te
weerleggen.
…”
De tussenkomende partij repliceert:
“…
Verschillende van de vermeende motiveringsgebreken zijn reeds uitvoerig beschreven in
onderhavige schriftelijke uiteenzetting onder het tweede middel.
Vooreerst voeren verzoekende partijen aan dat in de bestreden beslissing met geen woord
gerept wordt over de vermeende privacy-hinder.
In randnummers 12 tot 13 is reeds uitvoerig beschreven dat verwerende partij, door in de
bestreden beslissing uitdrukkelijk aan te voeren dat zij “gelet op de tijdens de hoorzitting
neergelegde nota” zich niet aansluit bij de motieven van de provinciaal stedenbouwkundig
ambtenaar, zich aansluit bij de motieven uit de neergelegde nota en zich die eigen maakt.
Voorts zou verwerende partij er niet in slagen te weerleggen dat er een aantal
bovengrondse parkeerplaatsen ontbreken door deze parkeerdruk af te wentelen op de
25
openbare weg. Uw Raad kan de uitvoerige weerlegging van dit vermeend
motiveringsgebrek lezen in randnummer 17.
Tenslotte menen verzoekende partijen dat verwerende partij de motiveringsplicht
geschonden heeft door te motiveren dat blok A vergunbaar is aangezien blok A leidt tot een
buffering naar de Guido Gezellelaan.
Dit standpunt kan niet aanvaard worden als weerlegging van de motivering van de
Provinciaal Stedenbouwkundig Ambtenaar, welke als volgt luidt:
“Het bouwblok A heeft 40 woongelegenheden en is tot 4 bouwlagen hoog. Dit gebouw is
hoger dan alle aanwezige bebouwing in de ruime omgeving en levert een bouwdichtheid
(64wo/ha) die niet in een residentiële woonzone ver buiten de stadskern kan aanvaard
worden.”
Uiteraard is het verslag van de provinciale stedenbouwkundig ambtenaar niet bindend voor
de verwerende partij, die nog steeds over een eigen appreciatiebevoegdheid beschikt.
Wanneer verwerende partij in haar beoordeling afwijkt van het ongunstig advies van de
provinciale stedenbouwkundige ambtenaar, vereisen de motiveringsplicht en het
zorgvuldigheidsbeginsel dat zij haar beslissing op dit punt des te concreter en zorgvuldiger
motiveert, hetgeen zij evenwel gedaan heeft:
“De deputatie is echter van oordeel dat het ontwerp door zijn differentialiteit de overgang
tussen de villa’s aan de Guido Gezellelaan en de Antwerpsesteenweg versterkt en de
drukte van de Antwerpsesteenweg buffert.”
In tegenstelling tot hetgeen verzoekende partijen beweren, kan het bouwblok A, gezien
haar ligging, weldegelijk de drukte van de Antwerpsesteenweg bufferen.
Evengoed vormt het gebouw de overgang tussen de villa’s aan de Guido Gezellelaan en
de Antwerpsesteenweg.
Beide argumenten verklaren waarom verwerende partij bouwblok A toelaatbaar acht,
ondanks het negatief.
…”
De verzoekende partijen dupliceren:
“…
De PSA heeft tal van punten aangekaart waarbij de onvergunbaarheid van het project wordt
aangetoond. Desalniettemin worden in de bestreden beslissing geen van deze punten van
kritiek weergegeven. Evenmin wordt op dienstige wijze gerepliceerd op de door de PSA
opgeworpen argumentatie. Dit kan uiteraard niet, te meer nu op verwerende partij een
verzwaarde motiveringsplicht rustte.
In het tweede middel werd reeds aangetoond dat de repliek van tussenkomende partij (i)
onjuist of (ii) onvoldoende is. De motivering in de bestreden beslissing is manifest
ontoereikend. De werkwijze van verwerende partij getuigt van een onzorgvuldig handelen.
…”
26
Beoordeling door de Raad
1.
Het tweede en derde middel houden verband met de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening
in de bestreden beslissing, waarbij wordt verwezen naar het andersluidend verslag van de
provinciale stedenbouwkundige ambtenaar.
2.
De Raad kan zijn beoordeling van de eisen van de goede ruimtelijke ordening niet in de plaats
stellen van die van de bevoegde overheid. Hij kan in de uitoefening van het hem opgedragen
wettigheidstoezicht wel nagaan of de vergunningverlenende overheid de haar ter zake toegekende
appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend, met name of zij is uitgegaan van de juiste
feitelijke gegevens, of zij deze correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan in redelijkheid
tot haar besluit is kunnen komen.
3.
Artikel 4.7.23, §1, eerste lid VCRO bepaalt dat de verwerende partij haar beslissing over het
administratief beroep neemt op basis van het verslag van de provinciale stedenbouwkundige
ambtenaar en nadat zij, of haar gemachtigde, de betrokken partijen, op hun verzoek, schriftelijk of
mondeling heeft gehoord.
Uit deze bepaling volgt onder meer dat de verwerende partij de standpunten in het verslag van de
provinciale stedenbouwkundige ambtenaar bij haar beoordeling over de aanvraag moet betrekken.
4.
Om te voldoen aan de formele motiveringsplicht moet een vergunningverlenende overheid de met
de ruimtelijke ordening verband houdende redenen vermelden waarop zij haar beslissing steunt,
zodat een belanghebbende met kennis van zaken de beslissing kan aanvechten. Er kan slechts
rekening gehouden worden met de motieven vermeld in de bestreden beslissing, die bovendien
afdoende moeten zijn.
Indien de verwerende partij andersluidend oordeelt dan in het advies van het verslag van de
provinciale stedenbouwkundige ambtenaar, neemt ze een niet-evidente beslissing, waardoor
strengere eisen kunnen worden gesteld aan de verplichting tot formele motivering en
zorgvuldigheid. Strengere eisen aan de voormelde verplichtingen gelden ook indien tijdens de
administratieve procedure bezwaren en opmerkingen zijn geformuleerd aangaande een relevant
en te beoordelen aspect.
5.
In de onderliggende zaak rijst vooreerst de vraag of de tussenkomende partij kan gevolgd worden
dat bij de beoordeling van de wettigheid van de bestreden beslissing rekening moet gehouden
worden met de nota die zij heeft neergelegd tijdens de hoorzitting.
Vooreerst moet worden opgemerkt dat een motivering door verwijzing naar andere stukken enkel
een afdoende motivering is indien de inhoud van het stuk waarnaar wordt verwezen aan de
bestuurde ter kennis is gebracht, dit stuk zelf afdoende gemotiveerd is en de daarin vervatte
argumentatie in de uiteindelijke beslissing wordt bijgevallen.
Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat de argumentatie in de nota van de tussenkomende partij
wordt bijgevallen, hetgeen reeds volstaat om het standpunt van de tussenkomende partij te
verwerpen. Bovendien blijkt uit de bestreden beslissing niet wat de inhoud is van de nota en is
deze ook niet gevoegd bij de bestreden beslissing.
27
6.
Zoals blijkt uit de overwegingen in het verslag van 26 juli 2018, aangehaald in de
feitenuiteenzetting, acht de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar de aanvraag om meerdere
redenen strijdig met de goede ruimtelijke ordening, met name:
(1) het bouwblok A, bestaande uit 40 woongelegenheden en 4 bouwlagen, is hoger is dan alle
aanwezige bebouwing in de ruime omgeving en heeft een bouwdichtheid (64wo/ha) die
niet in een residentiele woonzone ver buiten de stadskern kan aanvaard worden; de
terrassen op alle verdiepingen geven een onvermijdelijke inkijk op het aanpalende perceel
en de bomen en struiken op het aanpalende perceel kunnen niet gebruikt worden als
motivatie om de inkijk te minimaliseren;
(2) er zijn geen bezoekersparkeerplaatsen voorzien, hetgeen betekent dat bezoekers dienen
gebruik te maken van de openbare weg en dit kan omwille van de weginrichting enkel
beperkt aan de Guido Gezellelaan; er ontbreken een aantal bovengrondse parkeerplaatsen
om aanvaardbaar te kunnen zijn.
In de bestreden beslissing onderschrijft de verwerende partij het standpunt van de provinciale
stedenbouwkundige ambtenaar dat het bouwblok hoger is dan alle aanwezige bebouwing en een
onaanvaardbare bouwdichtheid heeft voor een residentiële zone ver buiten de stadskern, maar ze
stelt vervolgens dat ze van oordeel is dat “het ontwerp door zijn differentialiteit de overgang tussen
de villa’s aan de Guido Gezellelaan en de Antwerpsesteenweg versterkt en de drukte van de
Antwerpsesteenweg buffert”. Het is vooreerst niet duidelijk wat de verwerende partij precies met
deze overweging bedoelt aan te geven. Bovendien kan er niet ingezien worden hoe deze
beoordeling de eigen vaststelling van de verwerende partij weerlegt dat het bouwblok A te hoog is
en voor een te grote bouwdichtheid zorgt. Daarnaast moet nog vastgesteld worden dat de
verwerende partij geen enkele aandacht besteedt aan “de onvermijdelijke inkijk” die het bouwblok
A volgens de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar tot gevolg heeft.
De verwerende partij sluit zich ook aan bij de stelling van de provinciale stedenbouwkundige
ambtenaar dat de Guido Gezellelaan, door de weginrichting, maar beperkt kan gebruikt worden
voor parkeren door bezoekers, maar acht het gebrek aan bezoekersparkeerplaatsen dan toch
aanvaardbaar omdat de parkeerstrook aan de Antwerpsesteenweg en de ruimte aan de Guido
Gezellelaan voldoende is om dat gebrek op te vangen. Deze overweging laat niet toe te besluiten
dat de verwerende partij een zorgvuldige aandacht heeft besteed aan het gebrek aan voldoende
parkeerplaatsen op eigen terrein. Er blijkt niet dat de verwerende partij bij haar beoordeling
rekening heeft gehouden met de omvang van het project, met het aantal parkeerplaatsen in de
omgeving en met de gebeurlijke reeds aanwezige parkeerdruk in de omgeving. Nochtans blijkt uit
de gegevens van het dossier dat niet alleen de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar op dat
punt ongunstig adviseerde, maar dat ook de verzoekende partijen daarover bezwaren lieten
gelden, hetgeen de verwerende partij verplichtte om des te zorgvuldiger te zijn bij haar beoordeling.
Daarbij aansluitend moet ook vastgesteld worden dat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat de
verwerende partij enige aandacht heeft besteed aan de ontsluiting van het aangevraagd project in
het licht van de door de verzoekende partijen aangevoerde bezwaren, met name dat de drie
ontsluitingswegen zich aan de Guido Gezellelaan situeren ter hoogte van een rondpunt of een
wegversmalling, met een mogelijk risico voor de verkeersveiligheid tot gevolg.
28
7.
De conclusie van het voorgaande is dat de bestreden beslissing, in het licht van het andersluidend
verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar en de bezwaren van de verzoekende
partijen, niet voldoet aan de eisen van de formele motivering en zorgvuldigheid.
De middelen zijn in de aangegeven mate gegrond.
C. Vierde middel
Standpunt van de partijen
De verzoekende partijen voeren de schending aan van artikel 4.3.2, §2bis van het decreet van 5
april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna: DABM) in samenhang met
rubriek 10b van bijlage III van het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004
houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan
milieueffectenrapportage, van artikel 16, 7°, c) van het besluit van de Vlaamse regering betreffende
de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, van artikel
4.7.14/1 VCRO, van artikel 5 e.v. van de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985
betreffende de milieu-effectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en van
de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Zij zetten uiteen:
“…
Eerste onderdeel
In de bestreden beslissing wordt gemotiveerd dat in het beroepsschrift enkel een argument
geformuleerd wordt inzake de afstand van het voorgenomen project tot de speciale
beschermingszone.
Dit is een manifest onjuiste motivering.
Verzoekende partijen hebben in het administratief beroep fundamentele kritiek geuit op de
mer-screeningsnota. De juistheid en volledigheid de screeningsnota worden hierbij in vraag
gesteld en op een duidelijke wijze bekritiseerd.
Onmogelijk kon verwerende partij stellen dat er slechts 1 argument geformuleerd werd
omtrent de mer-screening. De bestreden beslissing is aangetast door een ernstige
schending van de materiële motiveringplicht, minstens is het duidelijk dat verwerende partij
de betreffende procedurestukken niet op een zorgvuldige wijze heeft gelezen en de
relevante argumenten hieruit bij haar beslissing heeft betrokken. In deze zin is het
zorgvuldigheidsbeginsel, dat de overheid er net toe verplicht om het dossier en de
inhoudelijke argumenten op een behoorlijke wijze te inventariseren en bij de besluitvorming
te betrekken, geschonden.
…
Tweede onderdeel
Verzoekende partijen stellen vast dat bij nazicht van de screeningnota blijkt dat deze niet
correct werd ingevuld en ook niet alle informatie bevat die nodig is om een concrete
beoordeling nodig te maken:
- op vraag 7 wordt aangegeven dat het project op 210 meter van VEN-gebied gelegen.
Nazicht van de kaarten tonen echter aan dat het project op 82 meter gelegen is van
29
VEN-gebied. Dit is een verschil van meer dan het dubbel. Het gaat uiteraard niet op om
een onjuiste afstand op te geven in een screeningsnota.
Zeer opmerkelijk is dat verwerende partij in de bestreden beslissing uitdrukkelijk toegeeft
dat de aanvrager een onjuiste afstand heeft opgegeven. Dit kan niet geminimaliseerd
worden.
- eenzelfde onjuiste weergave van de afstand geldt voor wat de ligging van een speciale
beschermingszone betreft, dewelke eveneens op 82 meter bevindt in plaats van op 210
meter.
- er wordt geen antwoord geformuleerd op de vraag (11) of het project een effect kan
teweegbrengen op overstromingsgevoelige gebieden in de onmiddellijke omgeving. Dit
kan uiteraard niet. De onmiddellijke nabijheid van een effectief overstromingsgevoelig
gebied dient te worden onderzocht. Door deze vraag niet te beantwoorden, beschikt de
vergunningverlenende overheid niet over de noodzakelijke informatie.
- omtrent de vraag inzake mobiliteit meent de aanvrager dat er zich geen enkel probleem
zal voordoen, nu het project grenst aan een gewestweg. Dit is niet geheel onjuist.
Echter maakt de aanvrager wel geheel abstractie dat de ontsluiting van het project niet
langs deze gewestweg gebeurt, maar via een al verzadigde gemeenteweg, zijnde de
Guido Gezellelaan. Opnieuw wordt de screening niet waarheidsgetrouw ingevuld.
- de vraag inzake de impact op de waardevolle gebieden (12) wordt door de aanvrager
niet beantwoord. Een project van 64 wooneenheden kan een impact hebben op een
zeer nabijgelegen natuurgebied. De aanvrager maakt hier gewoonweg abstractie van.
- de aanvrager geeft aan dat er geen cumulatieve effecten zijn. Dit standpunt is niet
realistisch.
Bij de beoordeling van de cumulatieve effecten dient men niet allen uit te gaan van de
bestaande toestand, maar dient men ook rekening te houden met projecten die in de
zeer nabije toekomst zullen gerealiseerd worden. Hierbij wijzen cliënten op de
verkaveling van maar liefst 220 woningen ter hoogte van de Baron Carolylaan en de
projectsite van Ygo (decathlon).
De aanvrager diende deze project mee in rekening te voor de berekening van de
cumulatieve effecten op het vlak van mobiliteit.
Door de mer-screeningsnota op een dergelijke ontoereikende en onvolledige wijze in te
vullen, heeft de aanvrager het voor de vergunningverlenende overheid geheel onmogelijk
gemaakt om op zorgvuldige wijze over het project te oordelen en de effecten te
onderzoeken en te beoordelen.
Alleen al hierdoor is de bestreden beslissing met een gebrek behept. Er kon gewoonweg
geen zorgvuldige beoordeling gebeuren.
Verder, ondanks de door verzoekende partijen opgeworpen gebreken in de screening,
heeft verwerende partij – met uitzondering van 1 enkel punt – geheel abstractie gemaakt
van deze argumentatie. Op geen enkele wijze wordt hierop ingegaan en is het dus voor
verzoekende partijen onduidelijk waarom hun argumenten verworpen worden.
30
Dergelijke handelswijze is niet alleen kennelijk onzorgvuldig, het gaat ook in tegen de
principes van de formele motiveringsplicht.
Tot slot kan niet om de vaststelling heen dat verwerende partij de facto gewoonweg geen
enkele beoordeling maakt inzake de project-mer-screeningsnota. Deze wordt niet in
concreto beoordeeld. De loutere vermelding dat er geen aanzienlijke effecten te
verwachten zijn, is niet meer dan een standaardformulering. Hieruit blijkt in ieder geval geen
zorgvuldig en grondig onderzoek van de milieueffecten. Vanuit dit oogpunt kan deze
motivering niet als deugdelijk aanzien worden.
…”
De tussenkomende partij repliceert:
“…
Weerlegging ten gronde van het eerste middelonderdeel
Op het vlak van de beoordeling van de MER-screening is de beoordeling eensluidend aan
het verslag van de PSA.
De beoordeling gaat voor een goed begrip als volgt:
…
Verkeerdelijk menen verzoekende partijen dat in de bestreden beslissing gemotiveerd
wordt dat in het beroepsschrift enkel een argument geformuleerd wordt inzake de afstand
van het voorgenomen project tot de speciale beschermingszone.
Dit is immers geenszins het geval. Hoewel het correct is dat enkel dit argument uitdrukkelijk
wordt weerlegd, betekent dit geenszins dat de verwerende partij de materiële en formele
motiveringsplicht heeft geschonden, laat staan dat de beslissing onzorgvuldig is
voorbereid.
De motiveringsverplichting houdt in dat er voor de genomen administratieve beslissing
rechtens aanvaardbare motieven moeten bestaan, wat onder meer betekent dat die
motieven moeten steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die relevant zijn en
met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld en dat de motieven pertinent moeten
zijn en de beslissing naar recht moeten kunnen verantwoorden.
De zorgvuldigheid verplicht de verwerende partij onder meer om zorgvuldig te werk te gaan
bij de voorbereiding van de bestreden beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en
juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat zij met kennis van
zaken kan beslissen (RvVb 19 juni 2018, nr. RvVb/A/1718/1009).
De vereisten van de formele motiveringsverplichting zoals die volgen uit de wet van 29 juli
1991 reiken niet zover dat zij een vergunningverlenend bestuursorgaan, dat uitspraak doet
in administratief beroep, verplichten tot het punt per punt beantwoorden van de
beroepsargumenten. Het volstaat dat de verwerende partij in haar vergunningsbeslissing
duidelijk en op afdoende wijze de redenen aangeeft die haar verantwoorden, zodat een
belanghebbende zich met kennis van zaken kan verweren tegen de beslissing. Het motief
in de bestreden beslissing dat de aanvraag onverenigbaar is met de bestemming
bufferzone is duidelijk en afdoende. Deze redengeving is naar recht verantwoord. (RvS 9
december 2014, nr. 229.500)
31
Het loutere feit dat verwerende partij niet elk van de kritieken afzonderlijk weerlegt heeft,
betekent geenszins dat zij deze niet onderzocht heeft.
Dit op zich volstaat allerminst om de bestreden beslissing te vernietigen. Bovendien werd
in de weerleggingsnota (stuk 2) aan de PSA en de deputatie geduid waarom al deze
aantijgingen in verband met de project-MER-screeningsnota ongegrond zijn, en dus
inderdaad niet relevant om bij de beoordeling verder te betrekken.
Daarenboven heeft verwerende partij zich aangesloten bij de beoordeling van de M.E.R.-
screeningsnota door de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar.
Weerlegging ten gronde van het tweede middelonderdeel
Verzoekende partijen zijn de mening toegedaan dat de project MER-screeningsnota niet
waarheidsgetrouw is ingevuld en daardoor een zorgvuldige beoordeling door de overheid
zou onmogelijk gemaakt zijn.
De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2 en § 3, van het
decreet een project-MER of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing moet worden
opgesteld:
…
Bijgevolg is tussenkomende partij niet verplicht een M.E.R.-rapport of een gemotiveerd
verzoek tot ontheffing op te stellen. Er dient enkel een MER-screeningsnota te worden
gevoegd.
Het is nu zo dat verzoekende partijen menen dat de project M.E.R.-screeningsnota foutief
is ingevuld waardoor de verwerende partij niet over de nodige informatie beschikte om een
zorgvuldige en concrete beoordeling van de milieueffecten te maken.
Zo beweren verzoekende partijen dat de afstand van 210m tot de dichtstbijzijnde VEN-
gebied en speciale beschermingszone foutief is en in werkelijkheid 82m betreft.
Verzoekende partijen voegen evenwel geen kaartmateriaal toe om deze bewering hard te
maken waardoor het zeer moeilijk is de juistheid van deze bewering te beoordelen. Nu uit
onder gevoegde kaarten blijkt dat de afstand de dichtstbijzijnde VEN-gebied en speciale
beschermingszone bijna 150m betreft, dient vastgesteld te worden dat de door
verzoekende partijen beweerde afstand feitelijk onjuist is.
(afbeeldingen)
Hoewel de werkelijk afstand kleiner is dan hetgeen in de project MER-screeningsnota
bepaald is, is de afstand manifest groter dan hetgeen door verzoekende partijen beweerd
wordt. Bovendien komt dit verschil in afstand enkel door het feit dat tussenkomende partij
gerekend heeft van het middelpunt van het projectgebied tot aan de kwestieuze zone. In
die optiek is de weergegeven afstand zelfs correct.
De werkelijke afstand is in gelijk welk geval voldoende groot om te besluiten dat de
vergunningverlenende overheid geen fout kan maken in de concrete beoordeling van de
milieueffecten op grond van de aangeleverde screeningsnota. Het hoeft bijgevolg weinig
verbazing te wekken dat verwerende partij oordeelde dat “de afstand voldoende ruim is om
geen effect te veroorzaken op de speciale beschermingszone”.
32
Een ander punt van kritiek is dat er in de project M.E.R.-screeningsnota geen antwoord
wordt geformuleerd op de vraag of het project een effect kan teweeg brengen op
overstromingsgevoelige gebieden in de omgeving.
Deze kritiek is onzinnig aangezien er in de nabijheid van het project geen dergelijke
gebieden voorkomen. Er zijn immers géén effecten.
Bezwaarlijk kan van verwerende partij verwacht worden dat zij dergelijke overbodige kritiek
en overtollig motief uitdrukkelijk weerlegd.
De gevolgen van het project op het watersysteem, zijn tevens a.d.h.v. de watertoets reeds
objectief beoordeeld. In haar beoordeling heeft de verwerende partij het gunstig advies van
de Cel Integraal Waterbeheer bijgetreden. Zowel de voorwaarden opgenomen in het advies
van de provincie Antwerpen Dienst Waterbeleid (ref: DWAD-2018-0202), als de
voorwaarden opgenomen in het advies van de Cel Integraal Waterbeheer (ref: IW
2017/348), worden in de bestreden beslissing als voorwaarden opgenomen.
Verwerende partij beschikte over voldoende informatie zodat zij ook hier geen fout heeft
gemaakt in de concrete beoordeling van de milieueffecten.
Verzoekende partijen stellen eveneens dat tussenkomende partij in de project M.E.R.-
screeningsnota abstractie maakt van de ontsluiting via de Guido Gezellelaan waardoor de
verwerende partij niet bij machte was om een zorgvuldige en concrete beoordeling van de
mobiliteitseffecten kon maken.
Uit de bestreden beslissing en onderhavige schriftelijke uiteenzetting, blijkt evenwel dat
verwerende partij een zorgvuldige en concrete beoordeling van de mobiliteitseffecten heeft
gemaakt. Zo is het advies van de Cel Mobiliteit ingewonnen alsook van het AWV, waarbij
deze correct uitging van een ontsluiting via de Guido Gezellelaan.
Wederom heeft het één en ander niet tot gevolg dat verwerende partij als
vergunningverlenende overheid geen zorgvuldige beslissing zou kunnen nemen, laat staan
de project M.E.R.-screeningsnota en de effecten op het milieu niet zou kunnen beoordelen.
Ten slotte beweren verzoekende partijen dat tussenkomende partij bij de beoordeling van
de cumulatieve effecten geen rekening heeft gehouden met projecten die in de nabije
toekomst gerealiseerd worden. Verzoekende partijen spreken in het bijzonder van twee
projecten: de projectsite van Ygo en de verkaveling van 220 woningen ter hoogte van de
Baron Carolylaan.
Tussenkomende partij heeft geen weet van een verkaveling van 220 woningen ter hoogte
van de Baron Carolylaan. Verzoekende partijen voegen ook geen stukken bij waaruit het
bestaan hiervan zou moeten blijken.
Tussenkomende partij heeft wel weet van het bestaan van de projectsite Ygo. Evenwel
heeft zij geoordeeld dat geen relevante cumulatieve effecten te verwachten zijn. Beide
projecten voorzien in voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein en geen van beide
projecten zijn van dien aard dat zij zorgen voor congestie van de Antwerpsesteenweg.
Tussenkomende partij ziet dan ook op geen enkele manier in op welke wijze er relevante
cumulatieve effecten te verwachten zijn.
33
Indien verzoekende partijen een andere mening toegedaan zijn, moeten zij dit aan de hand
van relevante en concrete motieven uiteenzetten. Noch in de ingediende bezwaren tijdens
het openbaar onderzoek, noch in het beroepsschrift van beroepsindieners, noch in
onderhavig verzoekschrift tot vernietiging is er sprake van negatieve cumulatieve effecten.
Zij wijzen gewoon op het bestaan van de projectsite.
Verwerende partij kon dan ook weldegelijk alle documenten van de aanvraag en de MER-
screeningsnota samen beoordelen om tot de rechtmatige gefundeerde stelling te komen
dat geen milieueffecten te verwachten vallen.
Dat de geleverde en supra weergegeven motivering wel degelijk volstaat, blijkt bovendien
uit de volgende rechtspraak van Uw Raad:
…
In dit geval heeft de verwerende partij weldegelijk met kennis van zaken kunnen oordelen
dat de aanvraag geen milieueffecten zal veroorzaken. Het enige relevante argument van
beroepers werd weerlegd.
Voorts bevatte de aanvraag een project-MER-screeningsnota en oordeelde de verwerende
partij terecht dat geen relevante milieueffecten konden verwacht worden. Verzoekers
overtuigen gelet bovenstaande, geenszins van het tegendeel en voeren daarenboven
foutieve assumpties aan.
…”
De verzoekende partijen dupliceren:
“…
Eerste onderdeel
…
Repliek
De bestreden beslissing stelt inzake het MER-onderdeel het volgende:
‘Door beroepers wordt gesteld dat Mer-screeningsnota niet correct werd ingevuld. De SBZ-
zone zou zich op 82m van het project bevinden ipv 210.
Deze afstand werd nagemeten en de zone ligt inderdaad niet op 210m, maar op 150m (niet
op 82m). De afstand is echter ruim voldoende om geen effect te veroorzaken op de SBZ. ‘
Tussenkomende partij gaat wel heel gemakkelijk over deze argumentatie.
Elk normaal handelend persoon die deze passage leest, gaat ervan uit dat één enkele
opmerking inzake de MER-screeningsnota werd opgeworpen. De realiteit daarentegen is
dat maar liefst 6 punten van kritiek geuit werden. Hiervan is geen enkel spoor terug te
vinden in de bestreden beslissing.
…
Tweede onderdeel
…
Repliek
Verzoekende partijen benadrukken dat het aan de aanvrager toekomt om alle correcte
informatie aan te leveren zodat een volwaardige en zorgvuldige beoordeling van de
aanvraag kan gemaakt worden. Het kan niet de bedoeling zijn dat de vergunningverlenende
34
overheid zelf actief op zoek moet gaan naar ontbrekende informatie of alle informatie dient
na te kijken of de juistheid ervan.
Op basis van voorliggende MER-screeningsnota was het niet mogelijk om een volledige en
correcte inschatting van de aanvraag te kunnen maken. Dit volstaat om de bestreden
beslissing te vernietigen.
Los van de vastgestelde gebreken, wijzen verzoekende partijen nog op het feit dat niet
dienstig kan verwezen worden naar de diverse adviezen. Adviezen worden afgeleverd in
de specifieke (reglementaire) context waarbinnen ze gevraagd worden. Een advies inzake
bv. de watertoets wordt opgemaakt op basis van de regelgeving inzake het integraal
waterbeleid. Echter staat dit los van een beoordeling op basis van de milieueffecten. Zo is
het mogelijk dat een adviserende instantie vanuit haar bevoegdheid een gunstig advies
aflevert, maar dat in de MER-screening wel tot een negatief oordeel wordt gekomen. Beide
aspecten hebben een geheel andere finaliteit.
Verder benadrukken verzoekende partijen ook nog dat het niet aan de aanvrager toekomt
om de inhoud van de MER-screening naar eigen goeddunken te beoordelen. Zo stelt de
vraag inzake de cumulatieve effecten het volgende:
‘Zijn er door de relatie met andere projecten (zie vraag 9) cumulatieve effecten te
verwachten?’
Vraag 9 stelt dan weer het volgende:
‘Welke relatie is er met andere projecten?
[…]
In de omgeving zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving.’
Deze screeningsnota is zeer duidelijk. Elk project met soortgelijke gevolgen moet mee in
overweging genomen worden om de cumulatieve effecten te onderzoeken.
Het komt niet aan de aanvrager toe om te oordelen welke projecten ‘relevant’ zijn bij de
beoordeling van eventuele cumulatieve effecten. Dergelijke handelswijze is manifest
onjuist.
…”
Beoordeling door de Raad
1.
Het wordt niet betwist dat het aangevraagde een project is dat valt onder bijlage III van het besluit
van de Vlaamse regering van 10 december 2014 houdende vaststelling van de categorieën van
projecten onderworpen aan milieueffectenrapportage (hierna: project-MER-besluit).
Artikel 2 van het project-MER-besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 1 maart
2013, luidt onder meer als volgt:
“§ 1. De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, § 1, § 2, § 2bis,
§ 3 en § 3bis, van het decreet al dan niet een project-MER moet worden opgesteld, zijn
vermeld in bijlage I, bijlage II en bijlage III van dit besluit.
(...)
35
§ 6. Voor de categorieën van projecten, vermeld in bijlage III bij dit besluit, kan de
initiatiefnemer een project-m.e.r.-screeningsnota indienen bij de overheid die beslist over
de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, kan een
modelformulier vaststellen voor de opmaak van de project-m.e.r.-screeningsnota, vermeld
in het eerste lid. In dat modelformulier worden alle gegevens opgevraagd over de
kenmerken van het voorgenomen project, de locatie van het project, de gebieden waarop
het project van invloed kan zijn en de kenmerken van de mogelijke milieueffecten, die nodig
zijn om te besluiten of er aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn van een
voorgenomen project.
§ 7. De overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de
vergunningsaanvraag beslist geval per geval over die project-m.e.r.-screeningsnota's. Ze
beslist op basis van de selectiecriteria, vermeld in bijlage II van het decreet.”
Artikel 4.7.14/1, § 1 en §2, VCRO, zoals gewijzigd bij de decreten van 23 maart 2012 en 1 maart
2013, luidden als volgt:
Ҥ 1. Als de vergunningsaanvraag een project-m.e.r.-screeningsnota als vermeld in artikel
4.3.3, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake
milieubeleid, omvat, onderzoekt de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zijn
gemachtigde of de gemeentelijke administratie, die nota en neemt een beslissing of er een
milieueffectrapport over het project moet worden opgesteld.
§ 2. Er hoeft geen milieueffectrapport over het project te worden opgesteld als de
gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zijn gemachtigde of de gemeentelijke
administratie oordeelt dat : 1) een toetsing aan de criteria van bijlage II van het decreet van
5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, uitwijst dat het
voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een
project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke
milieueffecten kan bevatten; of 2) vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende
een plan of programma waarin een project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd of
een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen
initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER
redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan
bevatten.”
Voor de projecten van deze bijlage III geldt derhalve dat de initiatiefnemer een project-MER-
screeningsnota kan indienen bij de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en de volledigheid
van de aanvraag. Het betreft volgens de toelichting in de parlementaire voorbereiding een
gemotiveerde screeningsnota op basis waarvan wordt aangetoond, hetzij, dat er geen aanzienlijke
milieueffecten verbonden zijn aan de uitvoering van zijn project, hetzij, dat er vroeger een project-
MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling,
voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of aanvullende
gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. (Parl.St. Vl.Parl., 2011-2012, 1463, nr. 1,
4-7)
Het komt vervolgens toe aan de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van
de aanvraag om een screeningsbeslissing te nemen, dit is een beslissing of er al dan niet een
project-MER moet worden opgesteld. Die overheid dient bij die beoordeling de criteria te hanteren
van bijlage II van het DABM, die het afwegingskader vormen bij het nemen van een
screeningsbeslissing. De vergunningverlenende overheid kan beslissen dat er geen
milieueffectrapport over het aangevraagd project moet worden opgesteld indien een toetsing aan
de criteria van bijlage II DABM uitwijst dat het project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor
36
het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over
aanzienlijke milieueffecten kan bevatten, of, indien er vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd
betreffende een plan of programma waarin een project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd
of een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief
een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe
of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten.
2.
Overeenkomstig artikel 4.7.21, §1 VCRO moet de verwerende partij, als vergunningverlenende
overheid in graad van administratief beroep, de aanvraag in haar volledigheid onderzoeken en
derhalve ook oordelen over de mogelijke milieueffecten die van het project kunnen uitgaan.
Uit de gegevens van het dossier blijkt dat de aanvrager een screeningsnota heeft toegevoegd aan
de aanvraag.
De motieven in de bestreden beslissing luiden dat “rekening houdend met de kenmerken van het
project, de omgeving en de bijgevoegde project-m.e.r.-screeningsnota blijkt dat de mogelijke
milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn”. Verder wordt ingegaan op de beroepsgrief van
de verzoekende partijen dat de speciale beschermingszone zich op 82 meter van het project
bevindt en niet op 210 meter zoals wordt aangegeven in de screeningsnota.
Uit de gegevens van het dossier blijkt echter dat de kritiek van de verzoekende partijen niet daartoe
beperkt was. De verzoekende partijen voerden tevens aan:
• dat in de screeningsnota geen antwoord wordt geformuleerd op de vraag of het project een
effect kan hebben op overstromingsgevoelige gebieden in de onmiddellijke omgeving,
terwijl de onmiddellijke nabijheid van een effectief overstromingsgevoelig gebied diende te
worden onderzocht;
• dat in de screeningsnota wordt aangegeven dat er zich geen enkel probleem zal voordoen
inzake mobiliteit nu het project grenst aan een gewestweg, maar dat de aanvrager daarbij
abstractie maakt van het gegeven dat de ontsluiting niet gebeurt langs deze gewestweg,
maar via een al verzadigde gemeenteweg, namelijk de Guido Gezellelaan;
• dat in de screeningsnota geen antwoord wordt geformuleerd op de vraag of het project een
effect kan hebben op waardevolle gebieden, terwijl een project van 64 wooneenheden een
impact kan hebben op een zeer nabijgelegen natuurgebied;
• dat in de screeningsnota wordt aangegeven dat er geen cumulatieve effecten zijn, maar
dat dit standpunt niet realistisch is aangezien ook rekening moet worden gehouden met
projecten die in de (zeer) nabije toekomst zullen worden gerealiseerd, zoals een
verkaveling van maar liefst 220 woningen ter hoogte van de Baron Carolylaan en de
projectsite van Ygo (decathlon).
In de bestreden beslissing is het echter vergeefs zoeken naar enige motivering waaruit zou blijken
dat de verwerende partij met deze kritiek rekening heeft gehouden bij haar beoordeling, hetgeen
maakt dat de bestreden beslissing op dit punt niet voldoet aan de eisen van de formele motivering
en zorgvuldigheid.
Het middel is in de aangegeven mate gegrond.
37
VII. BESTUURLIJKE LUS
Uit de bespreking van de middelen blijkt dat de verwerende partij bij het beoordelen van de
aanvraag geen zorgvuldige aandacht heeft besteed aan een aantal relevante aspecten van de
aanvraag en bezwaren van de verzoekende partijen.
Het toepassen van de bestuurlijke lus is derhalve niet opportuun.
VIII. KOSTEN
1.
Overeenkomstig artikel 33 DBRC-decreet dienen de kosten van het beroep ten laste gelegd te
worden van de partij die ten gronde in het ongelijk gesteld wordt.
Artikel 21, §7 DBRC-decreet bepaalt dat de Raad op verzoek een rechtsplegingsvergoeding kan
toekennen, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en erelonen van de advocaat van
de partij die ten gronde in het gelijk gesteld wordt.
2.
De kosten van het beroep, met inbegrip van de door de verzoekende partijen gevraagde
rechtsplegingsvergoeding van 700 euro, dienen ten laste gelegd te worden van de verwerende
partij.
38
BESLISSING VAN DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN
1. Het verzoek tot tussenkomst van bv NEW BRIX is ontvankelijk.
2. De Raad vernietigt de beslissing van de verwerende partij van 2 augustus 2018, waarbij aan
de tussenkomende partij de stedenbouwkundige vergunning wordt verleend onder
voorwaarden voor het slopen van een woning en handelspand en het bouwen van een
woonproject met appartementen en urban villa’s op het perceel gelegen te 2500 Lier,
Antwerpsesteenweg 459 en met als kadastrale omschrijving afdeling 3, sectie F, nummers
692S, 691W, 691R, 693T, 690H, 690T en 692L.
3. De Raad beveelt de verwerende partij een nieuwe beslissing te nemen over het administratief
beroep van de verzoekende partijen en dit binnen een termijn van vier maanden te rekenen
vanaf de dag na de dag van de betekening van dit arrest.
4. De Raad legt de kosten van het beroep bestaande uit het rolrecht van de verzoekende partijen,
bepaald op 400 euro en een rechtsplegingsvergoeding van 700 euro verschuldigd aan de
verzoekende partijen, ten laste van de verwerende partij.
5. De Raad legt de kosten van de tussenkomst, bepaald op 100 euro, ten laste van de
tussenkomende partij.
Dit arrest is uitgesproken in zitting van 16 april 2020 door de vierde kamer.
De toegevoegd griffier, De voorzitter van de vierde kamer,
Chana GIELEN Nathalie DE CLERCQ