Upload
others
View
2
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Autoriteit Nucleaire Veiligheid enStralingsbescherming
> Retouradres Postbus 16001 2500 BA Den Haag
ANVS
AANTEKENEN StralingsbeschermngAanvragen en MeldenBezuidenhoutseweg 67
Van Citters Beheer B.V. Postbus 16001
t.a.v. de heer D.E. Engelhardt, bestuurder 2500 BA Den Haagwww.anvs.nl
Postbus 1324530 AC Terneuzen T 070-3487366
6 Postbus.Aanvragenenmelden@anvs. n 1
Onze referentie2015/0484-09
Datum 2 september 2015Betreft Vergunning Kernenergiewet Bijlage(n)
Bijlage radionuclidenlaboratorium
KERNENERGIEWETVERGUNNING VERLEEND AAN VAN CITTERS BEHEER B.V.VOOR HET VERRICHTEN VAN HANDELINGEN EN WERKZAAMHEDEN MET
RADIOACTIEVE STOFFEN
Verleend door:
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU.
1. Het besluit1. Vergunning
De op 23 november 1998, aan Thermphos International B.V. te Vlissingen-Oost,
SAGRO Aannemingsmaatschappij Zeeland B.V. te ‘s-Heerenhoek (gemeente Borsele)
en SGS Nederland BV. te Spijkenisse, verleende vergunning met nummer
1998/1538 S, AI/CK/VCR/KEW, laatstelijk gewijzigd op 24 november 2014, met
nummer 20 14/1109-06 wordt conform de aanvraag gewijzigd.
De op 7 november 2014, aan Thermphos International B.V., verleende vergunning
met nummer 2014/1046-06, wordt conform de aanvraag ingetrokken.
De vergunning luidt nu als volgt:
Aan Van Citters Beheer B.V., statutair gevestigd: Schelpenpad 2 te Terneuzen,
wordt, onder intrekking van de d.d. 7 november 2014 met nummer 2014/1046-06,
verleende vergunning, krachtens artikel 29 van de Kernenergiewet en de artikelen
25, 35 en 107 van het Besluit stralingsbescherming, vergunning verleend voor:
A. RADIOACTIEVE STOFFEN
Het verrichten van handelingen en werkzaamheden binnen de locatie van
Van Citters Beheer B.V. (VCB) gelegen aan de Europaweg Zuid 4 te Ritthem, met
radioactieve stoffen binnen de volgende omvang:
Pagina 1 van 30
1. Radioactieve stoffen, welke radionucliden van natuurlijke oorsprong bevatten,
in concentraties waarin deze optreden. Deze radionucliden van natuurlijke
oorsprong bevinden zich in niet vergunningplichtige grondstoffen of zijn
daaruit afkomstig, zoals hoofdzakelijk uit de toegepaste fosfaatertsen en
fosforzuren, die, ten gevolge van de bewerking en verwerking ten behoeve
van de productie van elementair fosfor, fosforzuur en afgeleide producten,
hebben geleid tot een toename in de concentratie van die radionucliden,
waardoor grenzen voor vergunningplicht worden overschreden.
2. Het uitvoeren van alle noodzakelijke werkzaamheden aan onderdelen en
materialen afkomstig uit de installaties van VCB, die besmet zijn met
radionucliden van natuurlijke oorsprong. Hieronder bevinden zich de volgende
werkzaamheden:
— het toevoegen aan de voorraad radioactieve stoffen van soortgelijke
oorsprong in afwachting van overdracht of verwerking, en het in
tussenopslag hebben van cottrellstof en cottrellslurry;
— het hergebruiken van cottrellstof en andere uit de installaties afkomstige
processtoffen;
— het verzamelen en gecontroleerd tijdelijk opslaan van radioactief
besmette onderdelen met oppervlaktebesmettingen;
— het in situ en in de decontaminatiefaciliteiten van VCB installaties
decontamineren van besmette onderdelen;
— het toevoegen aan de voorraad radioactieve stoffen van soortgelijke
oorsprong van met radionucliden van natuurlijke oorsprong besmet
bedrijfsmateriaal, zoals (wegwerp)kleding, handschoenen en
poetsdoeken in afwachting van overdracht of verwerking;
— het toevoegen aan de voorraad radioactieve stoffen van soortgelijke
oorsprong van met radionucliden van natuurlijke oorsprong besmette
restanten van (om)bouwprojecten, zoals betonnen vloeren, houten
platen, etc., in afwachting van overdracht of verwerking;
— het toevoegen aan de voorraad radioactieve stoffen van soortgelijke
oorsprong van radioactieve stoffen die tijdens het decontamineren zijn
vrijgekomen en van bewerkt ovenwandmateriaal in afwachting van
overdracht of verwerking;
— het tijdelijk opslaan en het toevoegen aan de voorraad radioactieve
stoffen van soortgelijke oorsprong van uit de installaties afkomstige
radioactieve stoffen, zoals de tijdens oveninspectie of ovenreparatie
werkzaamheden uitgeruimde oveninhoud of monsters ten behoeve van
het uitvoeren van proeven in afwachting van overdracht of verwerking;
— het in de divisiewerkplaats van VCB bewerken van
installatieonderdelen met een oppervlaktebesmetting;
Pagina 2 van 30
— het opslaan binnen de locatie van installatieonderdelen met een niet
afwrijfbare oppervlaktebesmetting totdat de installatieonderdelen
opnieuw ten behoeve van werkzaamheden met radioactieve stoffen, die
noodzakelijk zijn in het kader van de beëindiging, worden ingezet;
— het uitvoeren van proeven in de VCB installaties of in een
binnen de VCB installaties gelegen technicum of practicum met het doel
om de procesvoering te wijzigen c.q. meer af te stemmen op de be- en
verwerkingsmethoden van reststoffen, halifabricaten en huipstoffen en
grondstoffen die aanwezig zijn op het VCB terrein.
3. Het verrichten van werkzaamheden gericht op het verwijderen van vervuilde
grond, waarin zich radionucliden van natuurlijke oorsprong bevinden:
— het van of uit de bodem verwijderen van dergelijke radioactieve stoffen
afkomstig uit het fosforproductieproces, die als gevolg van
werkzaamheden in of op de bodem terecht zijn gekomen;
— het toevoegen aan de voorraad radioactieve stoffen van soortgelijke
oorsprong in afwachting van overdracht of verwerking van radioactieve
stoffen die bij verwijdering van vervuilde grond van of uit de bodem
vrijkomen.
4. Het voorhanden hebben en toepassen van open bronnen, toegepast in ten
hoogste 1 radionucliden-laboratorium op C-niveau met aangrenzende
nevenruimte en de bergplaats, waarbij de belastingsfactor, berekend volgens
hoofdstuk 2 van de bijlage radionucliden-laboratorium, per radionucliden
laboratorium niet meer mag bedragen dan 1.
5. Het voorhanden hebben en toepassen van radioactieve stoffen in de vorm
van:
— ingekapselde bronnen kobalt-60 met een activiteit van maximaal
3,9 gigabecquerel (GBq) per bron en een gezamenlijke activiteit van
maximaal 30 GBq ten behoeve van:
a ovenwandapplicaties, waarbij kobalt-60 activiteit terecht is gekomen
in het ferrofosfor als gevolg van het geheel of gedeeltelijk
gesmolten zijn van één of meerdere van deze bronnen door het
prod uctie proces;
b overige meet- en regeltoepassingen;
— ingekapselde bronnen cesium-137 ten behoeve van meet- en
regeltoepassingen met een activiteit van maximaal 19,9 GBq per bron en
een gezamenlijke activiteit van maximaal 400 GBq;
— ingekapselde bronnen ten behoeve van meet- en regeltoepassingen met
een activiteit van maximaal 3,9 GBq per bron en een gezamenlijke
activiteit van maximaal 100 GBq.
Pagina 3 van 30
6. Het voorhanden hebben en toepassen van ovenwandmaterialen met
kobalt-60:
— het voorhanden en in tussenopslag hebben van ovenwandmateriaal
besmet met kobalt-60, waarbij de totale hoeveelheid activiteit kobalt-60
in het opgeslagen ovenwandmateriaal niet meer mag bedragen dan
5 GBq, inclusief de bronnen die momenteel nog in de ovens aanwezig
zijn;
— het verrichten van handelingen met ovenwandmateriaal met daarin
kobalt-60 door het verwijderen van de capsule met kobalt-60 uit de
ovenwandstenen met als doel het reduceren van het volume radioactief
afval dat bij deze toepassing ontstaat;
— het toevoegen aan de voorraad radioactieve stoffen van soortgelijke
oorsprong uit de ovens (ovenwand) van ovenwandstenen en
bewerkingsrestanten in afwachting van overdracht of verwerking, zoals:
a boorgruis en boorslurry, die ontstaan zijn bij het bewerken van de
ovenwandstenen met resten kobalt-60;
b bedrijfsmaterialen, zoals (wegwerp)kleding, handschoenen,
poetsdoeken en andere hulpmaterialen, die in aanraking zijn
gekomen met de diffuse besmettingen in de ovenwandstenen met
resten kobalt-60.
7. Het voorhanden hebben en toepassen van met kobalt-60 besmet ferrofosfor:
— het voorhanden en in tussenopslag hebben van ferrofosfor met daarin
kobalt-60, dat is ontstaan doordat één of meerdere kobalt-60 bronnen
voor ovenwandapplicaties geheel of gedeeltelijk zijn mee gesmolten;
— het toezien dat bij het verlaten van de locatie de activiteitsconcentratie
van kobalt-60 in het ferrofosfor niet meer bedraagt dan 1 becquerel per
gram (Bq/g), gemiddeld over 10 kilogram.
B. LOZINGEN1. Het zich ontdoen door lozing in lucht mag per kalenderjaar niet meer bedragen
dan 4,5 * 106 inhalatie radiotoxiciteitsequivalent (Relflh), waarbij de activiteit van
polonium-210 en lood-210, uitgedrukt in becquerel, geloosd in lucht per jaar
gemiddeld wordt over een kalenderjaar en de twee daaraan voorafgaande jaren:
Re = E(Activite in Bq Po -210 geloosdin lucht in jaar X en in de twee daaraan vcorafgaandejaren)* 4,5 * o— 1 +
‘‘
L 3 J(Activite in Bq Pb -210 geloosd in lucht in jaar X en in de twee daaraan vmrafgaandej aren)
* 6 0 * 1 0_6
L 3
Pagina 4 van 30
2. Het zich ontdoen door lozing in water mag per kalenderjaar niet meer
bedragen dan 2,0 * io ingestie radiotoxiciteitsequivalent (Reing), waarbij de
activiteit van polonium-210 en lood-210, uitgedrukt in becquerel, geloosd in
water per jaar gemiddeld wordt over een kalenderjaar en de twee daaraan
voorafgaande jaren:
Re = f (Activitei in Bq Po -210 geloosd in waterin jaar X en in de twee daaraan vwrafgaandejaren)* 1,2 * 1 0_6 1 +
ing 3
r (Activitei in Bq Pb -210 geloosdin waterin jaar X en in de twee daaraan vcorafgaandejaren)* 0 69 * 1 O_6
L 3
C. OPSLAG ROTSCHLAMM
Het verrichten van werkzaamheden met radioactieve stoffen ten behoeve van de
opslag binnen de locatie, gelegen aan de Europaweg Zuid 4 te Ritthem, binnen de
volgende omvang:
1. Het voorhanden hebben in losse opslag van Rotschlamm afkomstig uit het
natzuurreinigingsproces of uit containers (reeds aanwezig op locatie) in
vergunningplichtige concentraties van maximaal 1550 ton in de fosfaatloods
(gebouwnr. 4039).
D. ONTHEFFING
1. Ontheffing wordt verleend, op basis van artikel 123 van het Besluit
stralingsbescherming, van het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van het
Besluit stralingsbescherming met betrekking tot het aanbrengen van
waarschuwingstekens binnen de fabrieken en installaties voor de productie
van fosfor, voor de tussenopslag van calcinaat en voor de opslag van
Rotschlamm.
2. Deze ontheffing wordt niet verleend voor installatieonderdelen die besmet de
fabrieken en installaties voor de productie van fosfor of de daarbij behorende
decontaminatie faciliteiten verlaten om binnen de locatie bewerkt of
opgeslagen te worden.
3. Voorts wordt deze ontheffing niet verleend voor toepassingen waarbij
kunstmatige bronnen betrokken zijn.
II. Voorschriften
Aan deze vergunning worden de voorschriften verbonden, zoals opgenomen onder
hoofdstuk 4 van deze beschikking.
1H. Documenten
De volgende documenten maken deel uit van de vergunning:
— de op 7 september 1998 ontvangen aanvraag met de bijlagen 6, 7, 8, 10 en 12;
— de op 28 januari 2000 ontvangen aanvraag met de bijbehorende bijlagen;
Pagina 5 van 30
— de op 28 januari 2000 ontvangen aanvraag met de bijbehorende bijlagen;
— cle op 9 maart 2001 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen;
— de op 3 juni 2002 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen;
— de op 16 januari 2003 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen;
— de op 3 december 2004 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen;
— de op 18 september 2006 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen en de
aanvullende informatie hierop van 14 november 2006;
— de op 3 november 2006 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen;
— de op 4 maart 2008 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen;
— de op 19 november 2010 ontvangen aanvraag met de bijlage 7;
— de op 22 december 2011 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen;
— de op 31 oktober 2014 ontvangen aanvraag tot overdracht;
— de op 13 maart 2015 verleende toestemmingen tot overdracht;
— de op 15 april 2015 ontvangen aanvraag met bijbehorende bijlagen en:
de op 1 juli 2015 ontvangen aanvullende informatie met bijbehorende bijlagen,
de op 9 juli 2015 ontvangen aanvullende informatie met bijbehorende bijlagen,
de op 30 juli 2015 ontvangen aanvullende informatie, de op 10 augustus 2015
ontvangen aanvullende informatie, en de op 13 augustus 2015 ontvangen
aanvullende informatie.
Bij strijdigheden prevaleert het meest recente document.
IV. Openbaarmaking en publicatie
De beschikking bevat milieu-informatie. Daarom wordt deze beschikking ingevolge
artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur actief openbaar gemaakt door
publicatie van deze beschikking op de internetsite wwwanvs.nl.
Van het verlenen van deze vergunning wordt tevens mededeling gedaan in de
Staatscourant.
V. Inwerkingtreding
Gelet op het gestelde in artikel 20.5 van de Wet milieubeheer bepaal ik dat het
besluit terstond in werking treedt. De huidige vergunning is gericht op de
productie en het hergebruik van materialen. Daarom wordt de vergunning
gewijzigd. Om de bestaande situatie “passief veilig” te maken met het oog op
“beëindiging” is continuering van de handelingen en werkzaamheden nodig. Het
nog aanwezige fosfor dient zo snel als mogelijk uit de installaties verwijderd te
worden. Hiertoe is een pilot gestart “Project verbranden fosforslik in een
proefi nsta 1 lati e”.
Daarnaast is door het faillissement van Thermphos International B.V., in
november 2012, zeer weinig aan preventief onderhoud gedaan. Dit is nog een
reden om de handelingen en werkzaamheden voort te zetten.
Pagina 6 van 30
2. De aanvraag, het toetsingskader en de beoordeling vande aanvraag
2.1. De aanvraag
De aanvraag met kenmerk 15O413ANVSKEWverg heb ik op 15 april 2015 ontvangen
en heeft betrekking op een wijziging van de op 23 november 1998, aan Thermphos
International B.V. te Vlissingen-Oost, SGS Nederland B.V. te Spijkenisse en
SAGRO Aannemingsmaatschappij Zeeland B.V. te ‘s-Heerenhoek (gemeente Borsele),
verleende vergunning met nummer 1998/1538 S, AI/CK/VCR/KEW, laatstelijk
gewijzigd op 24 november 2014, met nummer 2014/1109-06.
Tevens betreft het een verzoek om intrekking van de op 7 november 2014, aan
Thermphos International B.V. te Vlissingen-Oost, verleende vergunning met
nummer 2014/1046-06.
Het betreft de volgende gevraagde wijzigingen:
— Wijziging van de tenaamstelling, na toestemming op 13 maart 2015 tot
overdracht van bovengenoemde vergunningen met nummer 2014/1109-06 en
2014/1046-06.
— Wijziging van de KEW vergunningen op het voormalige Thermphos
International B.V. terrein, waarbij meer overeenstemming met de actuele
situatie wordt bereikt.
— Het integreren van het vergunde uit de verleende vergunning met nr.
2014/1046-06 in de te wijzigen vergunning met nummer 2014/1109-06.
— Het intrekken van de d.d. 7 november 2014, met nr. 2014/1046-06 verleende
vergunning.
Bij de aanvraag zijn de volgende documenten toegevoegd:
— Verzoek tot wijziging van de KEW vergunningen op het terrein van het
voormalige Thermphos International BV (TIBV).
— Bijlage 1: Wijzigingen Productievergunning.
— Bijlage 2: Onderbouwing van de dwingende continuïteit van de
werkzaamheden en toelichting «‘passief veilig”.
— Mandaat Van Citters Beheer B.V. (VCB) (ontvangen d.d. 23 oktober 2014).
— Interne toestemming in relatie tot de KEW vergunning voor het verwerken van
fosforslik in een proefinstallatie op het voormalige Thermphos International
B.V. terrein (ontvangen d.d. 23 oktober 2014).
Op 13 mei 2015 is verzocht om aanvullende informatie. Op 1 juli 2015 heb ik de
volgende aanvullende gegevens ontvangen:
— Brief met kenmerk l5O623ANVSvergunning met bijlage “Aanvraag van
wijzigingsvergunning activiteiten van voorheen Thermphos International B.V.
op de locatie Haven 9890 te Vlissingen-Oost”.
Pagina 7 van 30
Op 3 juli 2015 heb ik voor de tweede keer verzocht om aanvullende informatie.
Op 9 juli 2015 heb ik de volgende aanvullende gegevens ontvangen:
— Aangepaste bijlage 5 van de aanvraag: berekeningen terreingrensdosis.
— Bijlagen 2a, 2b en 2c, zijnde de delen 1, 2, 3 van het Veiligheidsrapport BRZO
van VCB d.d. 28 januari 2015.
— Bijlage 2d, de Milieu Risico Analyse (MRA) van TIBV d.d. 7 november 2011.
De aanvraag en de aanvullende informatie heb ik getoetst aan artikel 44 van het
Besluit stralingsbescherming en artikel 2.6 en artikel 7.11 van de
Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ en volledig bevonden.
2.2. Gevolgde procedure
Dit besluit is ingevolge de artikelen 29a van de Kernenergiewet en artikel 46 van
het Besluit stralingsbescherming niet tot stand gekomen overeenkomstig de
openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestu u rsrecht.
Er is al eerder een overeenkomstige vergunning voor handelingen en
werkzaamheden met radioactieve stoffen met betrekking tot dezelfde plaats
verleend. Het is niet te verwachten dat door gebruikmaking van de gevraagde
vergunning nadeliger gevolgen voor mensen, dieren, planten en goederen kunnen
worden veroorzaakt dan bij de eerder verleende vergunning in aanmerking zijn
genomen.
2.3. Het toetsingskader
Aan het wettelijk kader van de stralingsbescherming, zoals vastgelegd in de
Kernenergiewet en de onderliggende besluiten, liggen onder meer de drie
principes van het stralingsbeschermingbeleid ten grondslag, te weten:
rechtvaardiging, ALARA en dosislimieten. Indien aan deze uitgangspunten niet
wordt voldaan of indien aan de andere voorwaarden genoemd in artikel 39 van
het Besluit stralingsbescherming niet wordt voldaan, wordt de vergunning niet
verleend.
Rechtvaardiging houdt in dat een handeling die blootstelling aan ioniserende
straling met zich meebrengt, slechts is toegestaan indien de economische, sociale
en andere voordelen van de betrokken handeling opwegen tegen de
gezondheidsschade die hierdoor kan worden toegebracht. Dit principe is
vastgelegd in artikel 4, eerste lid van het Besluit stralingsbescherming.
Toepassing van ALARA (as low as reasonably achievable, ofwel zo laag als
redelijkerwijs haalbaar) is de optimalisatie, gericht op beperking van de
blootstelling aan ioniserende straling. In de wetgeving is het ALARA beginsel
vastgelegd in artikel 31 van de Kernenergiewet en artikel 5 van het Besluit
stralingsbescherming.
Pagina S van 30
Dosislimieten vervullen een vangnetfunctie, indien het toepassen van
rechtvaardiging en ALARA niet voldoende is om een bepaald beschermingsniveau
te bereiken. De limietwaarden zijn vastgelegd in artikel 48, 49 en paragraaf 7.1
van het Besluit stralingsbescherming.
In gevallen waarin het onmiddellijk in werking treden van de vergunning
noodzakelijk is, kan worden bepaald dat de vergunning terstond in werking treedt.
24. Bevindingen en overwegingen
Met inachtneming van paragraaf 2.3 heb ik de aanvraag getoetst aan artikel 39
van het Besluit stralingsbescherming. Geen van de daarin genoemde bepalingen
staat vergunningverlening in de weg.
De in de aanvraag bedoelde handelingen en werkzaamheden zijn opgenomen in
bijlage 1 van de Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende
straling. Derhalve is sprake van gerechtvaardigde handelingen en werkzaamheden.
Ook in de situatie die is beschreven in de aanvraag zijn deze handelingen en
werkzaamheden gerechtvaardigd.
Uit de aanvraag is gebleken dat de aanvrager in voldoende mate
stralingshygiënische maatregelen treft. Deze stralingshygiënische maatregelen en
de aan de vergunning verbonden voorschriften bieden voldoende waarborgen, dat
mensen, dieren, planten en goederen ten gevolge van de toepassing van
radioactieve stoffen en/of ioniserende straling, zo weinig schade of hinder daarvan
zullen ondervinden als redelijkerwijs mogelijk is.
In de aanvraag wordt wijziging van een vergunning voor bepaalde tijd aangevraagd.
Dit heeft te maken met het uiteindelijke doel van de aanvrager: het beëindigen van
alle handelingen en werkzaamheden op de locatie. Er is op 17 juni 2015 een aanvraag
beëindigingsvergunning ingediend om zich op termijn te ontdoen van alle aanwezige
radioactieve bronnen en besmette installaties en -materialen. Zodra de
beëindigingsvergunning van kracht wordt is deze vergunning met nr. 2015/0484-90
niet meer nodig en dient een verzoek tot intrekken te worden ingediend.
Tenslotte is uit de aanvraag gebleken dat de dosislimieten voor leden van de
bevolking en werknemers niet overschreden zullen worden.
2.5. Besluit
Op grond van het bovenstaande heb ik besloten om tot wijziging van de
vergunning over te gaan.
Daarnaast heb ik op grond van artikel 19, eerste lid, van de Kernenergiewet de
vergunningvoorschriften gewijzigd of aangevuld. Deze aanpassingen zijn conform
Pagina 9 van 30
nieuwe inzichten bij het bevoegd gezag en ter waarborging van de handhaafbaarheid
van de vergunning, om zo de belangen als genoemd in artikel 15b, eerste lid van de
Kernenergiewet beter te beschermen.
Pagina 10 van 30
3. Definities
In deze vergunning gelden de onderstaande definities. Voor de overige termen en
definities wordt naar de Kernenergiewet, het Besluit stralingsbescherming en de
onderliggende ministeriële regelingen verwezen.
— bergplaats:
ruimte die uitsluitend wordt gebruikt voor de opslag van radioactieve stoffen;
— besmette onderdelen:
onderdelen die besmet zijn met natuurlijke bronnen met een activiteit en een
activiteitsconcentratie boven de vrijstellings- en vrijgavegrenzen;
— besmettingscontrole:
controle van een oppervlak of een voorwerp, niet zijnde een ingekapselde
bron, op radioactieve besmetting, waarbij het volgende in aanmerking wordt
genomen: het oppervlak dat wordt afgewreven bedraagt circa 5 cm2; de
detectielimiet van de meting bedraagt voor alle nucliden maximaal 2
becquerel;
— bewaakte zone:
een ruimte als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit
stralingsbescherming;
— bijlage radionucliden-laboratorium bij de vergunning:
deze bijlage bevat de eisen die vanuit het oogpunt van stralingsbescherming
gelden voor een radionucliden-laboratorium;
— broncertificaat:
document van de producent van de ingekapselde bron waarin ten minste de
activiteit, de nuclide, de gegevens van de capsule, de classificatie volgens
Internationale standaard ISO 2919:1999 of recenter en het serienummer zijn
vermeld;
— deugdelijke container:
lekvrij, goed afgesloten vat of tank bestand tegen aantasting van binnenuit of
buitenaf, zoals corrosie, breuk, etc. ;diploma ioniserende straling:
diploma, certificaat, of ander getuigschrift afgegeven door een instelling als
bedoeld in artikel 7f van het Besluit stralingsbescherming;
— gecontroleerde zone:
een ruimte als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit
stralingsbescherming;
— intern transport:
het verplaatsen van radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen binnen een
inrichting of een locatie, of tussen twee locaties binnen een inrichting, indien
het vervoer onderworpen is aan regelgeving die op de inrichting van
toepassing is en het vervoer niet via de openbare weg plaatsvindt;
— lek:
Pagina 11 van 30
een bron waarbij een afgewreven activiteit van meer dan 185 becquerel is
vastgesteld;
— lektest:
een controle van de behuizing van een radioactieve stof op radioactieve
besmetting;
— oppervlaktebesmetting:
een besmetting van een oppervlak als bedoeld in artikel 7.1, onderdeel a,
van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ;
— radionucliden-laboratorium:
laboratorium van B-niveau, C-niveau respectievelijk D-niveau wat daarover is
gesteld in de bijlage radionucliden-laboratorium;
— reststof:
radioactieve stof die een positieve economische waarde heeft in het
handelsverkeer en die nog gescheiden kan of moet worden in product(en) en
radioactieve afvalstof(fen);radioactieve besmetting:
een alfa besmetting van 0,4 becquerel of meer per cm2 of een bèta/gamma
besmetting van 4 becquerel of meer per cm2;
— stralingsbeschermingeenheid:
organisatieonderdeel, als bedoeld in artikel 12 van het Besluit
stralingsbescherming, waarbinnen de algemeen coördinerend deskundige en
de andere onafhankelijk van de toepassing werkende stralingsdeskundigen
zijn ondergebracht;
— terreingrens:de begrenzing van de locatie, zoals aangeduid op de plattegrond (bijlage 5
van de aanvullende info d.d. 1 juli 2015 op de aanvraag d.d. 13 april 2015),
zoals bedoeld volgens bijlage 1.5 van de Uitvoeringsregeling
stralingsbescherming EZ;
— voldoende instructie:
instructie als bedoeld in de artikelen 15 en 16 van het Besluit
stralingsbescherming, gericht op de handeling waarbij de werknemer
betrokken is;
— waarschuwingssignalering en -teken:
waarschuwingsbord en/of -teken dat in de in artikel 20, eerste lid, van het
Besluit stralingsbescherming bedoelde situaties wordt aangebracht.
Pagina 12 van 30
4. Voorschriften
L Algemeen
1. Voor zover in de vergunning inclusief de voorschriften niet anders is bepaald
worden de handelingen en werkzaamheden verricht overeenkomstig de in
hoofdstuk 1.111 genoemde documenten.
2. De ondernemer zorgt voor een met instemming van de in voorschrift 11.1. van
dit hoofdstuk genoemde deskundige vastgestelde procedure voor intern
transport.
3. De handelingen en werkzaamheden met bronnen vinden uitsluitend plaats na
verlening van een daartoe strekkende schriftelijke interne toestemming door
of namens de ondernemer.
4. De schriftelijke interne toestemming omvat naast een duidelijke omschrijving
van de handelingen en werkzaamheden en de ruimten waarin deze
plaatsvinden, ook een risicoanalyse, een nadere invulling van voorschriften en
maatregelen en een beargumenteerde beoordeling van in ieder geval de
volgende aspecten:
— de rechtvaardiging, gelet ook op eventuele beschikbare alternatieven;
— de toepassing van het ALARA-beginsel gericht op bescherming van
werknemers en andere personen, van milieu en op de beperking van
afval;
— de in acht te nemen grenswaarden voor bescherming van personen en
milieu.
5. In de navolgende gevallen zendt de algemeen coördinerend deskundige de
schriftelijke toestemming tijdig vooraf toe aan de Autoriteit Nucleaire
Veiligheid en Stralingsbescherming, sector Stralingsbescherming, team
Aanvragen en Melden, Postbus 16001, 2500 BA Den Haag:
— het starten van bewerkingscampagnes van ovenwandmateriaal met
kobalt-60 in tussenopslag met als doel zoveel mogelijk kobalt-60 uit de
ovenwandstenen te verwijderen;
— het starten van handelingen met vergunningsplichtige radioactieve
stoffen afkomstig uit de productie-installaties bij VCB in het technicum en
het practicum met een totale activiteit van meer dan 50 MBq;
— een nieuwe toepassing van ingekapselde bronnen die niet kunnen
voldoen aan de eisen daaraan gesteld in de International Standard ISO
2919:1999 en recenter;
— elke wijziging die ten opzichte van voorgaande jaren aanleiding zou
kunnen geven tot een wezenlijke toename van de dosis voor het milieu;
— in die gevallen zoals aangegeven in de aanvraag d.d. 31 augustus 1998.
Pagina 13 van 30
II. Organisatie
1. Door de ondernemer is de heer S.J.C.M. de Jonge als algemeen coördinerend
deskundige aangewezen. De algemeen coördinerend deskundige is
verantwoordelijk voor het functioneren van de Stralingsbeschermingseenheid
en is in het bezit van het diploma ioniserende straling niveau 2.
De algemeen coördinerend deskundige heeft voldoende secretariële en
administratieve ondersteuning.
2. De ondernemer zorgt ervoor dat deze algemeen coördinerend deskundige
schriftelijk gemandateerd is voor deze verantwoordelijkheid zoals bedoeld in
voorschrift 11.1 en dat deze zo vaak als nodig, en ten minste eenmaal per
kalenderjaar, verantwoording aan hem aflegt door middel van een rapportage.
3. De ondernemer zorgt ervoor dat binnen de stralingsbeschermingseenheid, naast
de algemeen coördinerend deskundige, ten minste 1 toezichthoudend deskundige
die ten minste het diploma ioniserende straling niveau 3, of een gelijkwaardig
diploma heeft behaald, werkzaam is op het gebied van de stralingsbescherming,
waarbij de omvang van de stralingsbeschermingseenheid ten minste 2 fte
bedraagt.
4. De ondernemer zorgt ervoor dat iedere toepassing van ioniserende straling
uitsluitend binnen de aanwijzingen van de algemeen coördinerend deskundige
geschiedt door of onder direct toezicht van een toezichthoudend deskundige of
zijn plaatsvervanger. Deze toezichthoudend deskundige en zijn
plaatsvervanger worden aangewezen door de ondernemer in overleg met de
algemeen coördinerend deskundige. De toezichthoudend deskundigen hebben
voor de verschillende toepassingen ten minste het volgende niveau van
stralingsdeskundigheid of een gelijkwaardig niveau:
open bronnen/besmettingscontrole/reinigen ingekapselde
bronnen: niveau 3
ingekapselde bronnen met een matig risico en/of 10 of meer
ingekapselde bronnen met een gering risico: niveau 4A
toepassing van minder dan 10 ingekapselde bronnen met een
gering risico: niveau 5A.
Pagina 14 van 30
In. Voorschriften met betrekking tot bronnen
A. Open bronnen
Algemeen
1. Een binnenkomende zending met een open bron wordt door of onder toezicht
van ter zake deskundig personeel op een door de toezichthoudend
deskundige aangewezen plaats uitgepakt en gecontroleerd. Indien de
verpakking beschadigd is of wanneer tijdens het transport een incident heeft
plaatsgevonden wordt de toezichthoudend deskundige geïnformeerd die
nadere instructies geeft. Wanneer de zending met een open bron buiten
werktijd wordt afgeleverd wordt de bron direct opgeslagen in een bergplaats
en wordt de toezichthoudend deskundige hierover geïnformeerd.
2. Retouremballage (verpakkingsmateriaal) van een zending met een open bron
wordt, alvorens zij de locatie verlaat, zowel in- als uitwendig ontdaan van
radioactieve besmetting. Aanduidingen of waarschuwingstekens van
radioactiviteit hierop worden daarna verwijderd of onleesbaar gemaakt.
3. De ruimte waarin handelingen met open bronnen plaatsvinden is niet of
althans niet zonder nadere waarschuwing toegankelijk voor algemeen publiek
of voor werknemers die niet direct bij de handelingen betrokken zijn. Voor
een gecontroleerde zone waarin met open bronnen wordt gewerkt, geldt
daarbij dat de ruimte is voorzien van toegangsbeveiliging die ervoor zorgt dat
alleen geautoriseerde personen de ruimte kunnen betreden.
4. In of bij de ruimte waarin handelingen met open bronnen plaatsvinden, zijn
persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals werkkleding, laboratoriumjassen
en handschoenen, aanwezig zodat voorkomen kan worden dat werknemers
besmet raken met radioactieve stoffen. Ter controle van mogelijk aanwezige
radioactieve besmetting is apparatuur voor meting van radioactieve
besmetting aanwezig.
5. De ruimten waarin handelingen met open bronnen plaatsvinden, worden
regelmatig, volgens een vastgelegde procedure, gecontroleerd op
radioactieve besmetting. Wanneer sprake is van radioactieve besmetting
wordt deze door of onder toezicht van de toezichthoudend deskundige
opgeruimd.
6. De schoonmaak van een ruimte waarin handelingen met open bronnen
plaatsvinden, wordt uitgevoerd door een werknemer die daarvoor voldoende
instructie heeft ontvangen, onder toezicht van de toezichthoudend
deskundige, en nadat de ruimte is gecontroleerd op radioactieve besmetting.
Pagina 15 van 30
7. Materialen die in de ruimte zijn geweest waarin handelingen met open
bronnen plaatsvinden, verlaten deze ruimte slechts nadat zij gecontroleerd
zijn op radioactieve besmetting. Wanneer sprake is van radioactieve
besmetting wordt deze door of onder toezicht van de toezichthoudend
deskundige opgeruimd.
8. In een radionucliclen-laboratorium is geschikte stralingsmeetapparatuur
aanwezig die is afgestemd op de gebruikte nucliden.
Handelingen binnen het radionucliden-laboratorium
9. Een radionucliden-laboratorium voldoet aan de eisen die op grond van de
Arbeidsomstandighedenwet aan laboratoria worden gesteld en zoals is
aangegeven in hoofdstuk 1 van de bijlage radionucliden-laboratorium.
10. De totale hoeveelheid radioactiviteit waarmee in het radionucliden
laboratorium en de daarbij behorende nevenruimten gelijktijdig per handeling
wordt gewerkt, bedraagt niet meer dan de hoeveelheid die voor de gegeven
omstandigheden wordt bepaald volgens de methode, die is beschreven in
hoofdstuk 2 van de bijlage radionucliden-laboratorium. Bij het berekenen van
de hoeveelheden wordt gebruik gemaakt van de parameterwaarden voor die
omstandigheden, zoals aangegeven in deze bijlage.
11. Wanneer met de open bronnen geen handelingen worden uitgevoerd worden
deze opgeslagen in een bergplaats. Als dagelijkse voorraad kan een
hoeveelheid van maximaal 0,5 Reh in de werkruimte worden opgeslagen.
IV. Ingekapselde bronnen
A. Algemeen
1. Een binnenkomende zending met een ingekapselde bron wordt op een door
de toezichthoudend deskundige aangewezen plaats uitgepakt en
gecontroleerd. Indien de verpakking beschadigd is of wanneer tijdens het
transport een incident heeft plaatsgevonden wordt de toezichthoudend
deskundige geïnformeerd die nadere instructies geeft. Wanneer de zending
met een ingekapselde bron buiten werktijd wordt afgeleverd wordt de bron
direct opgeslagen in een bergplaats en wordt de toezichthoudend deskundige
hierover geïnformeerd.
2. Retouremballage (verpakkingsmateriaal) van een zending met een
ingekapselde bron wordt, alvorens zij de locatie verlaat, zowel in- als
uitwendig ontdaan van radioactieve besmetting. Aanduidingen of
waarschuwingstekens van radioactiviteit hierop worden daarna verwijderd of
onleesbaar gemaakt.
Pagina 16 van 30
3. De constructie van een ingekapselde bron voldoet aan de eisen daaraan
gesteld in de International Standard ISO 2919:1999 of recenter.
4. Indien, in tegenstelling tot hetgeen hierboven is voorgeschreven, de
ingekapselde bron niet hoeft te voldoen aan de voorschriften in de
International Standard ISO 2919:1999 of recenter of daaraan niet kan
voldoen, dan is de constructie van de ingekapselde bron zodanig dat
verspreiding van radioactiviteit wordt voorkomen.
5. De ingekapselde bron gaat vergezeld van een broncertificaat waarop de
specifieke gegevens van de ingekapselde bron zijn weergegeven. Van
bronnen die v66r 1995 zijn geproduceerd moeten de gegevens worden
vastgelegd voor zover ze beschikbaar zijn of te achterhalen zijn.
6. De omstandigheden waaronder het feitelijk gebruik van de ingekapselde bron
plaatsvindt, mogen niet zwaarder zijn dan waarvoor deze is ontworpen.
7. Het beheer van de ingekapselde bron is zodanig dat steeds bekend is wat de
gegevens van iedere bron zijn. De ingekapselde bron is daartoe, indien
praktisch mogelijk, voorzien van een serienummer.
8. De ingekapselde bron is niet lek.
B. Handelingen
1. Het apparaat, waarin de ingekapselde bron zich bevindt, is zodanig opgesteld,
dat voldaan wordt aan het gestelde in bijlage 12 van de op 7 september 1998
ingediende aanvraag.
2. Er zijn maatregelen genomen om te voorkomen dat de ingekapselde bron
onbevoegd of onbedoeld in de stralingspositie kan worden gebracht.
3. Het verwisselen van de ingekapselde bron en het verwijderen van de
ingekapselde bron uit de bronhouder geschiedt uitsluitend, conform een op
schrift gestelde procedure en door een ter zake kundige, die ten minste in het
bezit is van het diploma ioniserende straling niveau 4A of een gelijkwaardig
diploma.
4. Een ingekapselde bron, toegepast in een vaste meetopstelling, wordt in de
bergplaats opgeborgen indien:
— dit uit het oogpunt van stralingshygiëne noodzakelijk is;
— de meetopstelling definitief buiten gebruik is gesteld.
Overige ingekapselde bronnen worden na gebruik opgeborgen in de
bergplaats.
Pagina 17 van 30
C. Ovenwandapplicaties
1. Minimaal tweemaal per maand wordt de activiteit van de in de ovenbodems
en ovenwanden aanwezige kobalt-60 bronnen gemeten.
2. Onder uitzondering van het gestelde in IV.B.4. wordt ovenwandmateriaal metradioactieve stoffen na de uitbouw opgeslagen in een speciaal daarvoor
ingerichte en bestemde opslagplaats.
3. Vergunningplichtig ferrofosfor wordt opgeslagen in de onder IV.C.2.
aangegeven opslagplaats onder beheer van VCB.
V. Materialen met radionucliden van natuurlijke oorsprong
A. Technicum en practicum
1. In het technicum en practicum is geschikte meetapparatuur aanwezig,
waarmee van de aanwezige radioactieve stoffen een besmetting kan worden
gemeten.
2. Indien in het technicum en practicum met open bronnen wordt gewerkt, dan
wordt regelmatig, volgens een vastgelegde procedure, deze ruimte
gecontroleerd op radioactieve besmetting. Wanneer sprake is van
radioactieve besmetting wordt deze door of onder toezicht van detoezichthoudend deskundige opgeruimd.
3. In het technicum en practicum gebruikt glaswerk, instrumentarium en andere
hulpmiddelen verlaten deze ruimten slechts met toestemming van de
coördinerend deskundige en nadat is gebleken dat de hulpmiddelen vrij zijnvan radioactieve besmetting.
B. Radioactieve besmetting
1. Binnen de locaties is geschikte meetapparatuur aanwezig, waarmee van de
aanwezige radioactieve stoffen een besmetting kan worden gemeten.
2. Ruimten en plaatsen waar radioactieve stoffen met radionucliden van
natuurlijke oorsprong boven vergunningplichtige grenzen worden
aangetroffen, worden regelmatig, volgens een vastgelegde procedure,
gecontroleerd op radioactieve besmetting.
3. Installaties en installatieonderdelen worden op voor personen bereikbare
plaatsen zoveel mogelijk vrijgehouden van radioactieve besmetting. Wanneer
sprake is van radioactieve besmetting wordt deze door of onder toezicht van
de toezichthoudend deskundige opgeruimd.
Pagina 18 van 30
C. Besmette installatieonderdelen
1. Installatieonderdelen welke alleen een afwriffbare radioactieve besmetting op
zich dragen, verlaten de locatie slechts na te zijn ontdaan van alle
radioactieve besmettingen.
2. Onderdelen welke een niet-afwrilfbare radioactieve besmetting op zich
dragen en die elders worden bewerkt, verlaten de locatie slechts na
toestemming van de algemeen coördinerend deskundige en indien de
installatieonderdelen:
— ontdaan zijn van afwriifbare besmetting;
— gemerkt worden als zijnde installatieonderdelen welke een radioactieve
besmetting op zich dragen en elders bewerkt gaan worden;
— zodanig verpakt zijn dat verspreiding van radioactieve stoffen wordt
voorkomen;
— verpakt zijn overeenkomstig de gestelde regels in verband met vervoer, en
— worden vervoerd overeenkomstig de daartoe gestelde regels.
3. Overdracht van installatieonderdelen die vergunningplichtige radioactieve
stoffen bevatten (oppervlaktebesmettingen inbegrepen) is slechts
toegestaan, indien degene aan wie overdracht plaats vindt in het bezit is van
een daartoe strekkende vergunning.
4. Installatieonderdelen die vergunningplichtige radioactieve stoffen bevatten
(oppervlaktebesmettingen inbegrepen) worden niet toegepast in een
installatie waar geen vergunningplichtige radioactieve stoffen aanwezig zijn.
5. Besmette installatieonderdelen die na handelingen waarbij uitbouw heeft
plaats gevonden niet direct opnieuw worden geïnstalleerd of die slechts
tijdelijk in de installatie waren opgenomen en die om doelmatigheids- en/of
veiligheidsredenen bij voorkeur niet worden gedecontamineerd, worden
tijdelijk op een locatie opgeslagen (magazijnfunctie), mits voldaan wordt aan
de volgende voorwaarden:
Eisen aan de besmette onderdelen:
— de betreffende onderdelen zijn eenduidig bestemd voor hergebruik in
een installatie binnen de locatie waar vergunningplichtige radioactieve
stoffen aanwezig zijn;
— de besmette onderdelen zijn zodanig afgesloten en/of verpakt dat geen
verspreiding van radioactieve stoffen kan plaats vinden;
— op de onderdelen is duidelijk aangegeven dat deze met radioactieve
stoffen zijn besmet;
Pagina 19 van 30
— zeker gesteld wordt dat de onderdelen pas weer mogen en kunnen
worden gebruikt na toestemming van de algemeen coördinerend
deskundige of diens gemachtigde;
— in een register wordt aantekening gehouden van de opgeslagen
onderdelen.
Eisen aan de opslag:
— de opslag van besmette installatieonderdelen vindt plaats in een
daarvoor bestemde ruimte of het afgescheiden deel van de locatie;
— de betreffende ruimte of het afgescheiden deel wordt niet gebruikt voor
andere doeleinden;
— de opslag wordt afgesloten;
— het dosistempo op de buitenzijde van de ruimte of het afgescheiden deel
bedraagt niet meer dan 1 microsievert per uur.
6. Voor besmette installatieonderdelen die in aanmerking komen voor
decontaminatie, gelden de volgende voorwaarden:
— de opslag van dergelijke onderdelen vindt plaats in een daarvoor
bestemde ruimte of het afgescheiden deel van de locatie;
— de betreffende ruimte of het afgescheiden deel heeft een verharde
ondergrond en is voorzien van een overkapping of de betreffende ruimte
of het afgescheiden deel heeft een vloeistofdichte vloer welke afwatert
naar de gecontroleerde proceskring lopen;
— de procedure, wijze en administratie van decontaminatie-activiteiten
worden in werkvoorschriften vastgelegd.
D. Bodemverontreiniging
1. Van bodemverontreinigingen wordt vastgesteld of zich daarin
vergunningplichtige radioactieve stoffen bevinden.
2. Indien bij een bodemverontreiniging vastgesteld wordt, dat zich in de
vervuilde grond vergunningplichtige radioactieve stoffen bevinden, dan wordt
zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is een Plan van Aanpak ingediend bij de
betrokken inspectie(s) over de wijze van verwijdering en over de be- en
verwerking van de vervuilde grond.
3. Dit Plan van Aanpak dient de goedkeuring te hebben van het bevoegd gezag.
Binnen 2 maanden na indiening van het plan als bedoeld onder V.D.4. zal het
bevoegde gezag een besluit nemen inzake de goedkeuring van het plan.
Pagina 20 van 30
4. Het Plan van Aanpak bevat ten minste:
— een inzicht in de aard, de hoeveelheid en de plaats waar de radioactieve
stoffen zich in de bodemverontreiniging bevinden;
— een beschrijving van de werkzaamheden die met de verwijdering en de
be- en verwerking van de vervuilde grond gepaard gaan;
— welke maatregelen bij bovenstaande werkzaamheden vanuit
stralingshygiënisch oogpunt genomen gaan worden;
— de maximale stralingsbelasting als gevolg van de werkzaamheden met
vervuilde grond voor een werknemer en voor een lid van de bevolking;
— een plattegrond waar de bodemverontreiniging in zijn geheel is
aangegeven.
5. De werkzaamheden in verband met vervuilde grond worden volgens het
goedgekeurde Plan van Aanpak uitgevoerd.
VI. Bergplaats
1. Het omgevingsdosisequivalenttempo aan de buitenzijde van de bergplaats is
zo laag als redelijkerwijs mogelijk is. In ieder geval wordt op geen enkel punt
op 0,1 meter afstand van het oppervlak van de bergplaats een
omgevingsdosisequivalenttempo gemeten van meer dan 1 microsievert per
uur.
2. De buitenzijde van de bergplaats is voorzien van een duidelijk leesbaar en
onuitwisbaar opschrift RADIOACTIEVE STOFFEN” en van een duidelijk
zichtbaar waarschuwingsteken.
3. De bergplaats is deugdelijk afgesloten en kan uitsluitend geopend worden
door de ondernemer en personen die daartoe van hem de bevoegdheid
hebben gekregen.
4. De ondernemer zorgt ervoor dat de constructie van de bergplaats, al of niet
deel uitmakend van een gebouw voldoet aan de eis dat de brandwerendheid
niet lager is dan 60 minuten. Bij de bepaling van de brandwerendheid kan
gebruik gemaakt worden van de in het Bouwbesluit genoemde toepasselijke
NEN bladen.
5. De bergplaats is bekend bij de verantwoordelijke brandweer.
6. Wanneer de bergplaats eenvoudig te verplaatsen is, wordt deze geplaatst in
een afsluitbare ruimte of kast, die deugdelijk is afgesloten en uitsluitend
geopend kan worden door de ondernemer en personen die daartoe van hem
de bevoegdheid hebben gekregen.
Pagina 21 van 30
7. Bij de opslag van open bronnen is de bergplaats eenvoudig
decontamineerbaar en wordt bovendien geventileerd met een ventilatievoud
van ten minste 3 maal per uur.
8. Opslag van vloeistoffen vindt uitsluitend plaats in deugdelijke containers en
boven een adequate voorziening voor gelekte vloeistoffen.
VII. Overdracht radioactieve stoffen
1. Indien definitief geen handelingen meer met een ingekapselde bron zullen
worden verricht, wordt daarvan binnen vier weken mededeling gedaan aan de
Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, sector
Stralingsbescherming, team Aanvragen en Melden. De ondernemer ontdoet
zich van de ingekapselde bron, conform artikel 14a, onder b, van het Besluit
stralingsbescherming. Na het zich ontdoen van de ingekapselde bron wordt dit
aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, sector
Stralingsbescherming, team Aanvragen en Melden gemeld.
2. Indien definitief geen handelingen of werkzaamheden meer met open
radioactieve stoffen en/of natuurlijke bronnen zullen worden verricht, wordt
daarvan binnen vier weken na dat besluit van de ondernemer mededeling
gedaan aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, sector
Stralingsbescherming, team Aanvragen en Melden. In dat geval ontdoet de
ondernemer, met inachtneming van het bepaalde in artikel 37 van het Besluit
stralingsbescherming zich zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval uiterlijk
binnen twee jaar na dat besluit, van de radioactieve stoffen.
Na het zich ontdoen van de open radioactieve stoffen en/of natuurlijke
bronnen wordt dit aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en
Stralingsbescherming, sector Stralingsbescherming, team Aanvragen en
Melden gemeld.
3. Radioactieve afvalstoffen worden zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is op
adequate wijze afgegeven aan een aangewezen instelling of ophaaldienst zoals
bedoeld in artikel 37, zevende en achtste lid, van het Besluit
stralingsbescherming. Tijdelijke opslag van radioactieve afvalstoffen voor een
periode van maximaal twee jaar is toegestaan met het oog op verval tot niet
radioactieve afvalstoffen of uit overwegingen die een efficiënte wijze van het
zich ontdoen naar een erkende ophaaldienst beogen.
Pagina 22 van 30
4. Voor zover redelijkerwijs mogelijk worden radioactieve afvalstoffen gescheiden
opgeslagen naar aard, zoals vast, vloeibaar waterig, vloeibaar organisch, naar
activiteitsgehalte en naar halveringstijd.
5. De radioactieve afvalstoffen, worden als zodanig herkenbaar op een
deugdelijke wijze opgeslagen in een daarvoor bestemde ruimte die voldoet
aan de eisen gesteld aan een bergplaats.
6. In het geval dat een laboratorium, of een andere ruimte waarin gewerkt is
met open radioactieve stoffen, buiten gebruik wordt gesteld, vindt vrijgave
plaats overeenkomstig hoofdstuk 1.12 “Vrijgave van een radiologische ruimte”
van de bijlage radionucliden-laboratorium. Na vrijgave wordt dit aan de
Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, sector
Stralingsbescherming, team Aanvragen en Melden gemeld.
VIII. Schoonmaken en vrijgave van een locatie
1. Na beëindiging van de werkzaamheden met natuurlijke bronnen op een locatie
dient deze locatie zo spoedig mogelijk schoongemaakt te worden.
2. Het onder punt 1 genoemde schoonmaken dient volgens een procedure plaats
te vinden die bestaat uit:
a) het opstellen van een plan van aanpak door of onder verantwoordelijkheid
van een coördinerend deskundige,
b) het uitvoeren van de schoonmaakactiviteiten conform het plan van aanpak,
c) het opstellen van een eindrapportage door of onder verantwoordelijkheid
van een coördinerend deskundige.
3. Het onder punt 2, onder de letter a, genoemde plan van aanpak bestaat
tenminste uit:
- een taakverdeling;
- een inventarisatie van alle stralingsbronnen;
- een overzicht van de uit te voeren handelingen of werkzaamheden;
- de wijze van afvoer van ontstane (radioactieve) reststromen.
4. Bij het verzoek tot het intrekken van de vergunning dient een afschrift van de
onder VIII.2. bedoelde eindrapportage te worden gevoegd met de conclusie
van de betrokken toezichthoudend deskundige.
5. De minister van Infrastructuur en Milieu kan nadere eisen stellen met
betrekking tot de onder punt 2 genoemde procedure, waaronder de inhoud
van het plan van aanpak.
Pagina 23 van 30
IX. Milieubelasting
1. De door de ondernemer veroorzaakte bijdrage aan het effectief
dosisequivalent buiten de locatie is zo laag als redelijkerwijs mogelijk is en
mag in geen geval de waarde overschrijden van 40 microsievert per jaar,
gemiddeld over een bepaald kalenderjaar en de twee daaraan voorafgaande
jaren, op iedere plaats buiten de locatie van VCB, hetgeen getoetst wordt met
de volgende formule:
Re,,112+
Re,,3gx+ 1
4,5*106 1,3*107 40
waarbij:
Relflh,X = aantal inhalatie radiotoxiciteitsequivalenten in jaar x, ten
gevolge van lozing in lucht van polonium-210 en lood-210, waarbij de
lozingen een voortschrijdend driejaarsgemiddelde vormen over
kalenderjaar x en de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren;
Reing,x = aantal ingestie radiotoxiciteitsequivalenten in jaar x, ten
gevolge van lozing in water van polonium-210 en lood-210, waarbij de
lozingen een voortschrijdend driejaarsgemiddelde vormen over
kalenderjaar x en de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren;
Eextern,x = het maximale effectief dosisequivalent voor externe straling in
microsievert per jaar buiten de terreingrens van de inrichting in jaar x.
Indien de uitkomst van de formule de waarde 1 overschrijdt, dan heeft VCB
de plicht nader te onderzoeken of de genoemde waarde van 40 microsievert
per jaar, actuele individuele dosis, gemiddeld over een bepaald kalenderjaar
en de twee daaraan voorafgaande jaren, op iedere plaats buiten de locatie,
daadwerkelijk wordt overschreden.
VCB zal jaarlijks controleren of met de toepassing van de genoemde formule
nog voldaan wordt aan het dosisuitgangspunt in dit voorschrift. In deze toets
zullen diverse parameters, zoals dispersie, depositie, DCC, etc. worden
meegenomen. In het jaarverslag zal over deze toets worden gerapporteerd.
2. Wanneer alle maatregelen die in alle redelijkheid kunnen worden genomen,
zijn gerealiseerd en wanneer het effectief dosisequivalent buiten de
terreingrens van de locatie bij berekening van de multifunctionele individuele
dosis nochtans tot gevolg heeft dat de ondernemer de dosis van
40 microsievert per jaar overschrijdt, mag bij de bepaling van het effectief
dosisequivalent buiten de terreingrens ten gevolge van externe straling en
inhalatie worden uitgegaan van het feitelijk gebruik van het gebied waarop de
Pagina 24 van 30
overschrijding betrekking heeft. Hierbij gelden de volgende aanvullende
bepalingen:
a. Uitgegaan wordt van het effectief dosisequivalent ten gevolge van
externe straling en inhalatie zoals bepaald voor continu verblijf en
zonder afscherming. Voor de functie wonen wordt vervolgens voor de
externe straling als afschermingsfactor een wooncorrectiefactor
toegepast van 0,25.
Voor een ander gebruik wordt, afhankelijk van het feitelijk gebruik, de
verblijftijd en daarmee het effectief dosisequivalent ten gevolge van
externe straling en inhalatie gecorrigeerd met één van de volgende
Actuele Blootstellings Correctiefactoren (ABC-factoren):
Infrastructuur categorie Correctie-factor
Watergebied bestemd voor (doorgaande) beroepsscheepvaart 0,01
Aanleghaven voor passanten 0,03
Jachthaven en vaste ligplaats voor beroepsscheepvaart 0,1
Volkstuin 0,1
Kampeerterrein 0,2
Dagrecreatiegebied (park, bos, duin, water, strand géén kampeerterrein) 0,03
Parkeerterrein 0,01
Snelweg, weg zonder trottoir, weg binnen industrieterrein en doorgaande 0,01(stads)weg
“Gewone” weg met trottoir, direct grenzend aan woongebied, taxistandplaats 0,1
Wei- of akkerland 0,01
Belendende industrie, kantoorgebouw, etc.’ 0,2
De actuele individuele dosis (AID) wordt bepaald door de dosis bij continu
verblijf zonder afscherming te vermenigvuldigen met de juiste correctiefactor.
b. Wanneer het feitelijk gebruik van het gebied buiten de locatie gedurende
een aaneengesloten periode van ten minste vier maanden structureel
wijzigt, waardoor een andere correctiefactor uit de bijlage 1.5 behorende
bij ministeriële regeling “Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ”
moet worden gehanteerd, en door het nieuwe gebruik de AID van
40 microsievert per jaar wordt overschreden, meldt de ondernemer dit
terstond aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming,
sector Stralingsbescherming, team Inspectie en Handhaving.
1 Indien werkzaamheden doorgaans binnen plaatsvinden, kunnen bij de berekening voor debijdrage van externe straling zowel deze factor als een wooncorrectiefactor gehanteerdworden
Pagina 25 van 30
c. Tevens draagt de ondernemer zorg voor aanvullende maatregelen met
als resultaat een AJD lager dan 40 microsievert per jaar voor het nieuwe
feitelijke gebruik.
d. Wanneer blijkt uit wijzigingen van bestemmingsplannen, die betrekking
hebben op dat betreffende gebied, dan wel wanneer blijkt uit verleende
omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht die betrekking hebben op dat betreffende gebied, dat
wijzigingen in het feitelijk gebruik te verwachten zijn of mogelijk worden,
en de ondernemer heeft kennisgenomen van deze wijzigingen of had
hiervan kennis kunnen nemen, meldt de ondernemer dit terstond aan de
Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, sector
Stralingsbescherming, team Inspectie en Handhaving. Tevens draagt de
ondernemer zorg voor aanvullende maatregelen met als resultaat een
AID lager dan 40 microsievert per jaar voor het nieuwe feitelijke gebruik.
e. In het in IX.2.b. genoemde geval wordt binnen twee maanden na het
moment van melding aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en
Stralingsbescherming, sector Stralingsbescherming, team Inspectie en
Handhaving een plan tot reductie van de AID overlegd. Het plan is
binnen een jaar na het moment van melding gerealiseerd.
f. In het in IX.2.d. genoemde geval wordt binnen twee maanden na het
moment van melding aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en
Stralingsbescherming, sector Stralingsbescherming, team Inspectie en
Handhaving een plan tot reductie van de AID overlegd. Het plan wordt
gerealiseerd binnen een door deze inspectie vast te stellen periode,
welke afhankelijk is van de realisatie van het nieuwe feitelijke gebruik.
g. Kosten die voortvloeien uit het nemen van aanvullende maatregelen
komen ten laste van de ondernemer.
3. Bij de toepassing van het redelijkerwijscriterium wordt een zodanig gebruik
gemaakt van de aanwezige technische middelen, dat een optimale zuivering
van de lozingen in lucht en in water wordt gewaarborgd.
X. Meetprogramma
1. De activiteitsconcentratie van de diverse stoffen in de installaties waar de
vergunning betrekking op heeft, wordt vastgesteld.
2. De lozingen in lucht en in water worden naar hoeveelheid en concentratie
vastgesteld.
Pagina 26 van 30
3. Indien het meetprogramma, waarin aangegeven is op welke wijze invulling
gegeven wordt aan de voorschriften Xl. en X.2., wordt aangepast, wordt dit
vooraf en uiterlijk één maand voor het einde van een kalenderjaar ingediend
bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, sector
Stralingsbescherming, team Inspectie en Handhaving en bij de InspectieszW.
XI. Controle, registratie, meldingen en rapportages
A. Algemeen
Wijzigingen betreffende gegevens van de in hoofdstuk 1.111 genoemde
documenten worden vooraf gemeld aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en
Stralingsbescherming, sector Stralingsbescherming, team Aanvragen en
Melden, Postbus 16001, 2500 BA Den Haag, onder vermelding van de
vergunning waar de wijzigingen betrekking op hebben.
2. Het beheersysteem dat de administratie en de in de vergunning genoemde
registraties en rapportages bevat zoals bedoeld in artikel 120 van het Besluit
stralingsbescherming en de ministeriële regeling “Uitvoeringsregeling
stralingsbescherming EZ” hoofdstuk 2 “Administratieve en organisatorische
maatregelen stralingsbescherming” de artikelen 2.8 en 2.9, is tenminste vijf
jaar op het kantoor van de algemeen coördinerend deskundige aanwezig.
3. De vergunning is fysiek of elektronisch beschikbaar op het kantoor van de
algemeen coördinerend deskundige.
B. Radioactieve stoffen
1. Ingekapselde bronnen worden periodiek gecontroleerd.
Minimaal jaarlijks vindt een visuele controle van de ingekapselde bron plaats.
Wanneer deze wordt toegepast in een bronhouder vindt een visuele controle
van de bronhouder plaats. Daarnaast wordt de ingekapselde bron en/of
bronhouder/meetopstelling minimaal jaarlijks volgens een schriftelijk
vastgelegde procedure gecontroleerd op lekken, radioactieve besmetting en
op het omgevingsdosisequivalenttempo aan de buitenzijde van de
bronhouder. Hierbij wordt beschadiging van de ingekapselde bron voorkomen.
De resultaten van deze controles worden geregistreerd, onder vermelding
van:
— de datum van de controle,
— het nummer van de bron die is gecontroleerd,
— de wijze waarop de controle werd uitgevoerd,
— de naam van degene die de controle verrichtte, en
— de resultaten van de controle.
Pagina 27 van 30
2. De lektest hoeft niet te worden uitgevoerd bij ingekapselde bronnen met eenactiviteit van minder dan 1 MBq en van minder dan 0,02 Reflh of bij
ingekapselde bronnen die een gasvormige radioactieve stof bevatten.
3. Wanneer de ingekapselde bron definitief niet meer wordt gebruikt, wordt aandeze ingekapselde bron, voordat deze wordt opgeslagen in de bergplaats ofwordt overgedragen, volgens een schriftelijk vastgelegde procedure een
lektest uitgevoerd.
4. In een speciaal daarvoor bestemd register, dat zich in of nabij de bergplaats
bevindt, wordt de hoeveelheid radioactiviteit die zich in de bergplaats bevindt,aangetekend. Deze registratie vindt minimaal plaats gespecificeerd naar
nuclide en activiteit. Elke uitgifte of ontvangst van de ingekapselde bron uit ofin de bergplaats wordt meteen in dit register aangetekend. Bij uitgifte wordt
bovendien de bestemming aangetekend.
5. Registratie vindt plaats van:
— ontvangst en interne afgifte van ingekapselde bronnen;
— ontvangst en interne afgifte van radioactieve stoffen van en naar hetradionuclidenlaboratorium op C-niveau;
— de hoeveelheid binnen de locatie opgeslagen en naar buiten de locatie
afgevoerd ovenwandmateriaal met kobalt-60;
— de hoeveelheid binnen de locatie opgeslagen en naar buiten de locatieafgevoerd ferrofosfor, waarin verontreinigingen met kobalt-60 aanwezig
zijn;
— de hoeveelheid binnen de locatie opgeslagen, gedecontamineerde en naar
buiten de locatie afgevoerde besmette installatieonderdelen,
gespecificeerd naar onderdeel en plaats.
C. Rapportage
1. De in voorschrift 11.2. van hoofdstuk 4 genoemde rapportage wordt voor1 juni van ieder jaar over het voorgaande kalenderjaar uitgebracht. De
rapportage bevat een opsomming van de activiteiten in dat kalenderjaar in het
kader van de stralingsbescherming en van de resultaten daarvan. In deze
opsomming komt in ieder geval een overzicht voor van:
— de hoeveelheid in het voorafgaande jaar uitgebouwd, binnen de locatieopgeslagen en naar buiten de locatie afgevoerd ovenwandmateriaal metkobalt-60;
— de hoeveelheid in het voorafgaande jaar binnen de locatie opgeslagen en
naar buiten de locatie afgevoerd ferrofosfor met kobalt-60 verontreinigingen;
— de hoeveelheid in het voorafgaande jaar opgeslagen, van de bestaande
opslag gedecontamineerde en naar buiten de locatie afgevoerde besmette
installatieonderdelen;
Pagina 28 van 30
— de in dat jaar aanwezige hoeveelheid ingekapselde bronnen, gespecificeerd
naar nuclide en activiteit;
— de in dat jaar gebruikte radioactieve stoffen, kwalitatief en kwantitatief;
— het meetprogramma van het voorgaande jaar en de resultaten daarvan;
— wijzigingen van de situatie binnen het kader van de vergunning. Zie ookvoorschrift XI.A.1.;
— nieuwe toepassingen en meldingen van nieuwe toepassingen aan de
minister. Zie ook voorschrift 1.5.;
— mutaties in de organisatie van de stralingsbescherming, zoals personele
wijzigingen, gevolgde opleidingen, en dergelijke;— een analyse van de geregistreerde persoonsdosisequivalent en/of
geschatte effectieve doses van de betrokken werknemers;
— een onderbouwde schatting van de emissie in de lucht, water en externe
straling;
— een opgave van de totale stralingsbelasting voor het milieu ten gevolgevan alle bronnen binnen de locatie tezamen. De stralingsniveaus buiten de
locatie worden in kaart gebracht met behulp van een plattegrond van delocatie;
— een overzicht van de radioactieve afvalstoffen;
— de controlewerkzaamheden die door of namens de algemeen coördinerend
deskundige zijn uitgevoerd en de resultaten daarvan;
— calamiteiten en stralingsincidenten.
2. Afhankelijk van de hoogte van de effectieve dosis wordt ook nader inzicht
geboden in de mogelijkheden die redelijkerwijs bestaan om de dosisverdergaand te reduceren (ALARA). In het jaarverslag zal dit cijfermateriaal
worden geëvalueerd in vergelijking met de gegevens van de twee jaar
daarvoor.
3. Tevens wordt in dit jaarverslag inzicht gegeven in de beoordeling vanrechtvaardiging van nieuwe handelingen en werkzaamheden binnen het kader
van de vergunning en eventuele evaluatie van bestaande handelingen en
werkzaamheden, alsmede van de maatregelen die zijn genomen om de
effectieve dosis ten gevolge van deze handelingen en werkzaamheden zo laag
als redelijkerwijs mogelijk te houden en de resultaten daarvan.
4. Dit jaarverslag wordt voor 1 juni van ieder jaar toegezonden aan de Autoriteit
Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, sector Stralingsbescherming,
team Aanvragen en Melden, Postbus 16001, 2500 BA Den Haag.
XII Stralingsincident, ongeval of radiologische noodsituatie
1. Bij een stralingsincident worden onverwijld zodanige maatregelen getroffen,
dat (verdergaande) besmetting en/of blootstelling van personen wordt
tegengegaan.
Pagina 29 van 30
2. Een stralingsincident, ongeval of radiologische noodsituatie wordt terstondgemeld bij het Meld- en informatiecentrum (088-4890000), dat 24 uur perdag bereikbaar is. Meldingen kunnen ook via de website worden gedaan:
http ://www.autoriteitnvs.nl/aanvragen-en-melden/melden-van-incident.
Den Haag,
5. Ondertekening
De Minister van Infrastructuur en Milieu,namens deze:
drs. A.E.M. Niederlândersectorhoofd directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming
Belanghebbenden kunnen binnen 6 weken na de dag van verzending van ditbesluit een bezwaarschrift indienen bij de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid enStralingsbescherming, ter attentie van Hoofddirectie Bestuurlijke en JuridischeZaken van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, afdeling AlgemeenBestuurlijk-Juridische Zaken, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag.Dit besluit is verzonden op de in de aanhef van dit besluit genoemde datum.
Het bezwaarschrift moet van een handtekening, datum, naam en adres van deindiener zijn voorzien. De indiener dient duidelijk aan te geven waarom hij tegendit besluit bezwaar aantekent.
Dit besluit treedt conform artikel 20.5, eerste lid, Wet milieubeheer ter stond inwerking.
Voor nadere informatie over dit besluit kunt u terecht bij het InspraakpuntKernenergiewetvergunningen, telefoon 070 348 79 66, op werkdagen van 09.00 -
12.00 uur en van 14.00 - 17.00 uur. Ook is het mogelijk om uw vraag per e-mailte stellen aan [email protected] onder vermelding van hetkenmerk van dit besluit.
Bij lagenBijlage radionucliden-laboratorium
2
c- ;
Pagina 30 van 30