Upload
sander-van-de-vijver
View
375
Download
17
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Susan Sontag on imagery and apathy (Dutch translation)
Citation preview
SUSAN SON TAG
In Amerika
Waar de nadruk ligt
BI) DE BEZI GE BI)
SUSAN SONTAG
Kijken naar de pijn
vananderen
Vertaling Heleen ten Holt
2003 DE BEZ IGE BI)
AMSTERDAM
6
Men kan zich verplicht voelen naar foto's te kijken
waarop verschrikkelijke wreedheden en nilsdaden zijn
vastgelegd. Men moet zich verplicht voelen erover na te
denken wat het betekent om ernaar te kijken, na te den-
ken over ons vermogen om te bevatten wat erap te zien
is. Niet aile reacties op zulke beelden staan onder de su-
pervisie van rede en geweten. De meeste afbeeldingen
van gemartelde, verminkte hchamen verwekken wel
degelijk ook een ongezonde belangstelling. (De rampen
van de oorlog vormen hier een duidelijke uitzondering
op: niemand kan met lustgevoel naar Goya's beelden
kijken. Ze leggen geen nadruk op lichamelijke schoon-
heid: de lichamen zijn zwaar en dik aangekleed. Aile
beelden die de schending van een mooi lichaam tonen
zijn tot op zekere hoogte pornografisch. Maar ook beel-
den die afstoten kunnen ons aantrekken. ledereen weet
dat het niet uitsluitend uit nieuwsgierigheid is dat pas-
serend verkeer op de snelweg vaart mindert wanneer er
een verschrikkelijk ongeluk is gebeurd. In veel gevallen
is het ook de begeerte om iets gruwelijks te zien. Als we
zo'n verlangen 'ziekelijk' noemen, suggereren we daar-
mee dat het om een zeldzame afwijking gaat, maar de
begeerte om zulke dingen te zien is niet zeldzaam en
vormt een eeuwige bron van innerlijke kwelling.
91
De allereerste erkenning (voorzover mij bekend) dat
verminkte lichamen ons aantrekken, staat te lezen in
een fundamentele beschrijving van innerlijk conflict.
Het is een passage in boek IV van Plato's Politiea, waar
Socrates beschrijft hoe de rede overweldigd kan wor-
den door een onwaardige begeerte die de geest ver-
toornd maakt op een deel van zichzelf. In deze dialoog
ontwikkelt Plato een theorie van de drievoudige functie
van de geest, namelijk rede, woede of verontwaardi-
ging, en begeerte of verlangen - vooruitlopend op de
freudiaanse indeling van superego, ego en id (mer dit
verschil dat Plato de rede bovenaan plaatst en het gewe-
ten, vertegenwoordigd door verontwaardiging, in het
midden). Om te illustreren hoe iemand, al is het nog zo
tegen zijn zin, kan toegeven aan weerzinwekkende ver'
leidingen, vertelt Socrates een verhaal dat hij heeft ge-
hoord over Leontius, de zoon van Aglaion:
Op zijn weg omhoog van de Piraeus, bui!en de noorde-
lijke muur, zag deze de lijken van enkele misdadigers
op de grond liggen, waar de beul naas! steind. Hij wil-
de ernaar gaan kijken, maar was tegelijkertijd vervuld
van afkeer en probeerde zich af te wenden. Hij verzette
zich een tijdje en bedekte zijn ogen, maar ten slotte
won de begeerte. Hij rende met wijd opengesperde
ogen naar de lijken en riep: 'Kijken jullie dan maar,
ellendelingen, doe je tegoed aan dit prachtige schouw-
spel!'
Om de strijd tussen rede en begeerte toe te lichten ge-
bruikr Plato niet het meer gangbare voorbeeld van een
ongepaste of ongeoorloofde seksuele begeerte, maar
9 2
vindt hij het blijkbaar vanzel£sprekend dat we ons ook
aangetrokken voelen tot taferelen van vernedering, pijn
en verminking.
De onderstroom van deze verachtelijke impuls moet
zeker ook deel uitmaken van de discussie over het effect
dat afbeeldingen van wreedheden op ons hebben.
In het begin van de moderne tijd was het misschien
gemakkelijker om te erkennen dat er een aangeboren
tropisme in de richting van het gruwelijke bestaat. Ed-
mund Burke merkte op dat mensen graag naar afbeel-
dingen van lijden kijken. 'Ik ben ervan overtuigd dat
we in niet geringe mate genoegen beleven aan het wer-
kelijke ongeluk en lijden van anderen,' sehreef hij in A
Philosophical Enquiry into the Origin of Our Ideas of
the Sublime and Beautiful (1757). 'Er is geen schouw-
spel waar we ons gretiger naartoe reppen als dat van
een ongewone en verschrikkelijke ramp.' In zijn essay
over Shakespeares Iago en de aantrekkingskracht van
schurkachtigheid op het toneel stelt William Hazlitt de
vraag: 'Waarom lezen we altijd de krantenverslagen
over verschrikkelijke branden en schokkende moor-
den?' Omdat wij, antwoordt hij, 'genieten van onheil',
genieten van wreedheid, 'een even natuurlijke menselij-
ke eigensehap als mededogen'.
Een van de grote theoretici van de erotiek, Georges
Bataille, had een in 1910 in China genomen foto van
een gevangene die 'de dood door honderd sneden' on-
derging op zijn tafel staan, zodat hij er iedere dag naar
kon kijken. (De foto, sindsdien legendarisch geworden,
staat afgedrukt in Les Larmes d'Eros, het laatste boek
van Bataille dat tijdens zijn leven werd uitgegeven in
1961). 'Deze foto,' schreef Bataille, 'heeft een beslis-
93
sende rol in mijn leven gespeeld. Ik ben altijd geobse-
deerd geweest door dit beeld van een gruwelijk lijden,
dat tegelijkertijd extatisch en ondraaglijk is.' Kijken
naar dit beeld is volgens Bataille niet aileen een kwel-
ling voor het gevoel, maar bevrijdt ook verboden eroti-
sche kennis - een complexe reactie die veel mensen
waarschijnlijk maar moeilijk kunnen aanvaarden.
Voor de meesten is het beeld aileen maar ondraaglijk:
het slachtoHer, al zonder armen, wordt bewerkt met
messen die ijverig bezig zijn hem te villen - een foto,
geen schilderij; een echte Marsyas, geen mythische - en
is op de foto nog in leven; de uitdrukking op zijn opge-
heven gezicht is even extatisch als die van een heilige
Sebastiaan uit de Italiaanse renaissance. Als onderwerp
van contemplatie kunnen gruwelijke afbeeldingen aan
verscheidene behoeften voldoen. Ze harden ons tegen
zwakte. Ze verdoven de gevoelens. Ze helpen ons in te
zien dat er dingen bestaan die niet te verhelpen zijn.
Bataille zegt niet dat hij genoegen beleeft aan het
schouwspel van deze verschrikking. Hij zegt dat hij
zich extreme pijn kan voorstellen als meer dan louter
lijden, als een soort transfiguratie. Het is een opvatting
van het hjden, van de pijn van anderen, die wortelt in
het religieuze den ken waarin pijn verbonden is met op-
offering, opoffering met extase - een opvatting die vol-
ledig vreemd is aan het moderne denken, waarvoor lij-
den iets is wat wordt veroorzaakt door een fout of een
ongeluk of een misdaad. lets wat moet worden verhol-
pen. lets wat moet worden afgewezen. lets wat ons
machteloos maakt.
94
WAT MOETEN WE aan met de SOOft kennis van ver ver-
wijderd hjden die foto's ons brengen? Mensen zijn
vaak al niet in staat het lijden van degenen die hun na-
staan te bevatten (de film Hospital van Frederick Wise-
man is op dit punt e.en fascinerend document). On-
danks aile voyeuristische aantrekkingskracht - en de
mogehjke voldoening dat men weet: dit gebeurt niet
met mij, ik ben niet ziek, ik ga niet dood, ik zit niet mid-
den in een oodog - lijkt het normaal dat de gedachte
aan het lijden van anderen wordt afgeweerd, zelfs van
anderen met wie men zich gemakkelijk kan identifice-
reno
Een inwoonster van Sarajevo, een onberispelijk aan-
hangster van het Joegoslavische ideaal, die ik kort na
mijn aankomst voor mijn eerste bezoek in april 1993
leerde kennen, zei tegen me: 'In oktober 1991 zat ik
hier in mijn mooie flat in het vredige Sarajevo terwijl
de Serviers Kroatie binnenvielen. Het journaal liet
's avonds beelden zien van de verwoesting van Vukovar,
amper vijfhonderd kilometer bij ons vandaan, en ik
her inner me dat ik toen dacht: 0, wat verschrikkelijk;
en daarna naar een ander kanaal zapte. Dus welk recht
heb ik om verontwaardigd te zijn als iemand in Frank-
rijk of Italie of Duitsland, die dag in dag uit op het jour-
naal de slachtingen hier ziet, zegt: 0, wat verschrikke-
hjk, en een ander programma opzoekt. Oat is normaal.
Oat is menselijk.' Overal waar mensen zich veilig voe-
len - was haar zelfbeschuldigende, bittere argument -
zullen ze onverschillig zijn. Maar een inwoonster van
Sarajevo had misschien nog een andere drijfveer dan de
mensen in het buitenland die Sarajevo de rug toekeer-
den, om niet naar beelden te kijken van verschrikkelijke
95
gebeurtenissen in wat toen tenslotte een ander deel van
haar eigen land was. Het verzuim van de buitenlanders
over wie zij zo vergoelijkend sprak, was ook een gevolg
van hun gevoel dat er niets aan te doen was. Bij haar
was de tegenzin om haar aandacht te rich ten op deze
onheilspellende beelden van een nabije oorlog een ui-
ting van hulpeloosheid en angst.
Mensen haken niet aHeen af omdat de dagelijkse par-
tie gruwdijke beelden hen heeft afgestompt: ze zijn oak
bang. Zoals bekend, worden geweld en sadisme in de
massacultuur - films, televisie, strips, computerspeHen
- in toenemende mate aanvaard. In de mega bios coop
kijken tieners zonder een spier te vertrekken naar beel-
den waarvan het publiek veertig jaar geleden zou heb-
ben gegruwd. In de meeste moderne culturen is geweld-
dadigheid voor vee! mensen eerder amusement dan iets
gruwelijks. Maar niet aHe gewe!d wordt met dezelfde .
afstandelijkheid bekeken. Sommige rampen !enen zich
beter voor een ironische reaetie dan andere. *
Zo zetten bijvoorbeeld kijkers in het buitenland de
verschrikkelijke bee!den uit, omdat de oorlog in Bosnie
>'Het is veelzeggend dat de coo-
naisseur van de doad en hoge-
priester van de geneugren der
apathie, Andy Warhol, zich aao-
getrokken voelde tot nieuwsfo-
to's van aUeriei soorren dodelijk
geweld (auto- en vliegtuigonge-
lukken, zelfmoorden, executies).
Maar zijn zeefdrukken gingen
niet over de doad in de aorlog.
Wei eeo nieuwsfoto van eeo elek-
trische stoel en de schreeuwerige
voorpagina van eeo boulevard-
blad '129 daden in jet', maar niet
'Hanoi gebombardeerd'. De eoi-
ge foto met oorlogsgeweld waac-
van Warhol wei eeo zeefdruk
maakte is er een die tot een
icoon, dat wil zeggen een cliche
geworden was: de paddestoelvor-
mige wolk van een atoombom,
als op een vel postzegels herhaald
(net als de gezichten van Mari-
lyn, Jackie, Mao) om de ondoor-
dringbaarheid, de fascinatie, de
banaliteit ervan te illustreren.
niet ophield, omdat de leiders beweerden de situatie
onbeheersbaar was. De mensen worden minder gevoe-
lig voor de verschrikkingen omdat er geen eind lijkt
te komen aan een oorlog, aan welke oorlog dan oak.
Medeleven is geen stahiele emotie. Als het niet kan wor-
den omgezet in daden, verdort het. De vraag is wat er
moet gebeuren met de gevoelens die zijn opgewekt, met
de informatie die is aangereikt. Als we het gevoel krij-
gen dat 'we' er toch niets aan kunnen doen - maar wie
zijn die 'we'? -en dat 'ze' er ook niets aan kunnen doen
- maar wie zijn die 'ze'? - dan gaan we ons vervelen,
worden we cynisch, apathisch.
En het is niet per se beter am ontroerd te worden.
Sentimentaliteit gaat zoals bekend heel goed samen met
een neiging tot wreedheid en erger. (Denk maar aan het
befaamde voorbeeld van de Auschwitz-commandant
die als hij 's avonds thuiskomt zijn vrouw en kinderen
kust en voor het eten aan de piano een stukje Schubert
gaat zitten spelen.) Mensen worden niet immuun voor
wat ze te zien krijgen - als dat de juiste beschrijvingis
van wat er gebeurt - vanwege de hoeveelheid
die over ze wordt uitgestort. Wat het gcvocl afstompt is
de passiviteit. De gemoedstoestanden die men be-
schrijft als apathie, morele of emotionele verdoving, 10-
pen over van de gevoelens. Gevoelens van woede en
frustratie. Maar als we ons afvragen welke emoties dan
gewenst zouden zijn,lijkt het te gemakkelijk am mede-
leven te kiezen. Het gevoel aanwezig te zijn bij het lijden
van anderen, dat door beelden mogelijk wordt· ge-
maakt, suggereert dat er een verbinding bestaat tussen
de verre slachtoffers - die in close-up op het televisie-
scherm te zien zijn - en de bevoorrechte kijker. En dat is
97
eenvoudig niet waar, het is opnieuw een mystificatie
van wat we werkehjk vermogen. Als we mededogen
voelen, kunnen we ons inbeelden dat we niet medephch-
tig zijn aan de oorzaak van het lijden. Ons mededogen is
zowel een brevet van onschuld als van onmacht. In dat
opzicht kan het (al onze goede bedoelingen ten spijt) een
irrelevante - am niet te zeggen ongepaste - reactie zijn.
Het is onze taak am ons meegevoel met degenen die lij-
den onder een oorlog en een moorddadig politiek regi-
me terzijde te schuiven en na te gaan hoe onze voor-
rechten zich verhouden tot hun hjden, hoe ze - hoewel
we daar Heyer niet bij stilstaan - wellicht direct ver-
band houden met hun lijden, zoals de rijkdom van en-
kelen de armoede van anderen kan betekenen. Voor
deze taak leveren de pijnlijke, ontroerende beelden
slechts een eerste vonk.
7
Laten we eens kijken naar twee wijdverbreide ideeen-
tegenwoordig bijna gemeenplaatsen - over het effect
dat foto's teweegbrengen. Omdat ik deze ideeen gefor-
muleerd zie in mijn eigen essays over fotografie - waar-
van het eerste dertig jaar geleden werd geschreven -voel
ik de onweerstaanbare neiging om ze aan te vechten.
Het eerste idee is dat de aandacht van het publiek
wordt gestuurd door de aandacht die de media aan ge-
beurtenissen besteden - dat wil zeggen, in de eerste
plaats door beelden. Als er foto's van zijn, wordt een
oorlog 'echt'. Zo werd het protest tegen de Vietnam-
oorlog in gang gezet door beelden. Het gevoel dat er
moest worden ingegrepen tijdens de oorlog in Bosnie
kwam voart uit de aandacht van de journalisten - 'het
CNN-effect' werd het wel genoemd -, die meer dan drie
jaar lang avond aan avond beelden van het belegerde
Sarajevo in honderden miljoenen huiskamers bracht.
Deze voorbeelden iUustreren de beslissende rol die fo-
to's spelen bij de vraag aan welke rampen en crises we
aandacht schenken, wat we belangrijk vinden, en uit-
eindelijk wat we van deze conflicten denken.
Het tweede idee - dat misschien het tegenovergestel-
de lijkt van wat hierboven is gezegd - is dat in een we-
reld die verzadigd, nee oververzadigd is van beelden,
99
juist de beelden die belangrijk zouden moeten zijn
steeds minder effect hebben: we worden onverschillig.
Uireindelijk tasten zulke beelden ons vermogen om te
voden enigszins aan, maken ze ons minder ontvanke-
lijk voor het knagen van ons geweten.
In het eerste van de zes essays in Over fotografie
(I977) betoogde ik dat een gebeurtenis die bekend is
door foto's weliswaar werkelijker wordt dan het geval
zou zijn wanneer we de foto's niet hadden gezien, maar
juistweer minder werkelijk wordtwanneer we de foto's
te vaak te zien krijgen. Net zoals foto's medeleven kun-
nen opwekken, kunnen ze dat medeleven ook laten ver-
schrompelen, schreef ik. Is dit waar? Toen ik het
sehreef, dacht ik van we!. Nu ben ik er niet meer zo ze-
ker van. Wat bewijst dat het effect van foto's afneemt,
dat onze toeschouwerseultuur de morele kracht van
gruwelijke foto's neutraliseert?
De kwestie draait om een opvatting over het belang-
rijkste nieuwsmedium, de televisie. In welke mate een
beeld zijn kracht verliest, hangt af van de wijze waarop
het wordt gebruikt - van waar en hoe vaak her wordt
gezien. Beelden die op televisie worden getoond, zijn
per definitie beelden die vroeg of laat gaan vervelen.
Wat als gevoelloosheid wordt gezien komt voor! uit het
gebrek aan concentratie dat het gevolg is van de werk-
wijze van de televisie met zijn overvloed van beelden
waardoor de kijker algauw verzadigd raakt. Onder de
beeldengolf blij ft de aandacht oppervlakkig, onrustig
en betrekkelijk onverschillig voor de inhoud. De beel-
denstroom sluit bij voorbaat uit dat een beeld de voor-
keur krijgt boven de andere. Televisie betekent dat je
kunt overschakelen naar een ander kanaal, dat het nor-
roo
maal is om over te schakelen, om ongedurig te worden,
je Ce gaan vervelen. De kijkers zakken weg. Ze moeten
worden geprikkeld, celkens opnieuw wakker worden
gesehud. De inhoud is sleehts een van die prikkels. Voor
een bedachtzamere benadering van de inhoud is een ze-
kere concentratie nodig - maar die wordt juist ver-
zwakt door de verwachtingen die de media met hun
beelden wekken: de uitholling van de inhoud draagt het
meeste bij tot de verdoving van het gevoe!.
HET IDEE DAT het moderne leven ons dagelijks een
portie verschrikkingen voorzet die ons corrumpeert en
waar we geleidelijk aan gewend taken, is een van de
grondslagen van de kritiek op de moderne tijd - een
kritiek die bijna net zo oud is als de moderne tijd. In
1800 veroordeelde Wordsworth in zijn Voorwoord bij
Lyrical Ballads de uitholling van het gevoel door de
'groce nation ale gebeurtenissen die dagelijks plaatsvin-
den en de toenemende opeenhoping van menscn in de
steden, waar de eentonigheid van hun werk tot een ver-
langen naar ongewone voarvallen leidt, waaraan de
snelle communicatie van berichten op ieder uur van de
dag voldoet'. Dit proees van averstimulering 'scampt
de verstandelijke vermogens van de geest af' en 'brengt
hem in een toestand van verschrikkelijke apathie'.
De Engelse dichter richtte zich speciaal op het af-
stompen van de geest als gevolg van 'dagelijksc' ge-
beurtenissen en nieuws 'op ieder uur van de dag' aver
'ongewone voorvallen'. (In 1800!) am wat voar ge-
beurtenissen en voorvaHen het ging werd tact vol aan
de verbeelding van de lezer avergelaten. Ongeveer zes-
tig jaar later kwam een andere grote dichter en dia-
ror
gnosticus van de cultuur - als Fransman even geneigd
rot overdrijving als de Engelsen geneigd zijn tot af-
zwakking - met een fell ere versie van dezelfde beschul-
diging. Dit schreef Baudelaire rand 1860 in zijn dag-
boek:
Men kan geen krant inkijken, op welke dag of in welke
maand van het jaar ook, zonder in iedcrc regel de vec-
schrikkelijkste bewijzen van de slechtheid van de mens
aan te treffen ... Elke krant is vanaf de eerste regel tot
de laatste slechts cen samenraapsel van verschrikkin-
gen. Ooriogen, misdaden, diefstallen, uit.pattingen,
martelingcn, de wandaden van vorsteo, van naties of,
van afzonderlijke individuen, een algehele orgie van
gruwelen. En met dit weerzinwekkende eetlustbevor-
derende drankje spoelt de beschaafde burger dagelijks
zijn ontbijt weg.
Er waren nag geen krantenfoto's toen Baudelaire dit
schreef. Maar zijn beschuldiging dat de burger bij het
ontbijt in de ochtendkrant vergast wordt op een keur
van verschrikkingen die in de wereld plaatsvinden ver-
schilt in niets van de huidige kritiek op de afstompende
hoeveelheid gruwelen die we dagelijks tot ons nemen
via de televisie en de ochtendkrant. Nieuwe technolo-
gic zorgt vocr cen constante aanvoer: net zo veel beel-
den van rampen en gruwelen als we maar tijd hebben
am te bekijken.
Na Over fotografie hebben veel critici beweerd dat de
gruwelen van de oorlog - door de televisie - tot een elke
avond terugkerende banaliteit zijn verworden. Over-
stroomd door her soort beelden dat eens ontzetting en
102.
verontwaardiging opriep, verliezen we ons vermogen
am te reageren. Mededogen dat tot het uiterste wordt
opgerekt, raakt verdoofd. Zo luidt de bekende diagno-
se. Maar wat wi! men eigenlijk? Dat beelden van slach-
tingen worden beperkt tot, laten we zeggen, eens in de
week? Aigemener gezegd, dar we vragen am een 'ecolo-
gie van beelden', zoals ik het in Over fotografie uir-
drukte? Er zal nooit een ecologie van beelden komen.
Er zal nooit een Commissie van Toezicht komen am de
verschrikkingen te ranrsoeneren teneinde hun vermo-
gen tot choqueren in stand te houden. En de verschrik-
kingen zelf zullen niet afnemen.
MEN ZOU DE opvatting die ikin Over fotografie intro-
duceerde, dat ons vermogen am met frisse gevoelens en
ethische relevantie op onze ervaringen te reageren
wordt aangetast door de genadeloze verspreiding van
vulgaire en angstaanjagende beelden, kunnen om-
schrijven als een conservatieve kritiek op de versprei-
ding van zulke beelden.
Ik noem deze opvatting conservatief omdar alleen
onze ervaringvan de werkelijkheid erodeert. De werke-
lijkheid blijft bestaan, ondanks de pogingen haar gezag
re ondermijnen. Mijn kritiek is feirelijk bedoeld als een
verdediging van de werkelijkheid en van falende
vermogen am er ten volle op te reageren.
In de meer radicale - cynische - versie van deze op-
vatting valt er niets te verdedigen: de vervaarlijke muil
van de moderoiteit heeft de werkelijkheid vermalen en
het hele zootje uitgespuwd in de vorm van beelden. Vol-
gens cen buitengewoon bijzonder gezaghebbende ana-
lyse leven we in een 'spektakelmaatschappij'. Iedere si-
103
euaeie moee cot een spekcakel worden gemaake om eche
- dae wil zeggen interessant - voor ons te zijn. De men-
sen screven emaar om zelf oak beelden, dat wit zeggen
beroemdheden ee worden. De werkelijkheid heeft
troonsafstand gedaan. Er zijn aileen maar voorstellin-
gen: media.
Allemaal fraaie retoriek. En voor velen heel overtui-
gend, omdat een van de kenmerken van de modemiteit
is dat mens en graag denken dat ze hun eigen ervaring
kunnen voorspellen. (Dit gezichtspuntwordt met name
geassocieerd met de geschriften van wijlen Guy De-
bord, die yond dat hij een illusie, een grap beschreef, en
van Jean Baudrillard, die zegt te geloven dat er aileen
nog beelden, gesimuleerde werkelijkheden bestaan; dit
schijnt een soort Franse specialiteit te zijn.) Men zegt
vaak dat oorlog, net als alles wat echt lijkt, mediatique
is. Dit was de diagnose van enkele bekende Fransen,
onder wie Andre Glucksmann, die voor een dagje naar
Sarajevo kwamen toen de stad werd belegerd: dat de
oorlog niet gewonnen of veri oren zou worden door wat
er in Sarajevo of in heel Bosnie gebeurde, maar door
wat er in de media gebeurde. Men beweert vaak dat
'het Westen' oorlog steeds meer als een schouwspel is
gaan zien. Verhalen over de dood van de werkelijkheid
lijken - net als de dood van de rede, de dood van de in-
tellecrueel , de dood van de serieuze literatuur - zonder
veel nadenken op grote schaal te worden geaccepteerd
als verklaring voor datgene wat men als verkeerd, leeg
of eriomfalistisch ervaart in de polieiek en culcuur van
onze tijd.
Het idee dat de werkelijkheid langzamerhand een
spektakel wordt is een adembenemende vorm van pro-
104
vincialisme. Het veralgemeniseert de kijkgewoonten
van een kleine, ontwikkelde bevolking die in het rijke
deel van de wereld woont, waar nieuws tot amusement
is geworden - een volwassen manier van kijken die een
belangrijke verworvenheid is van 'de mode me tijd' en
een eerste vereiste vormt voor de ontmanteling van tra-
ditionele vormen van partijpolitiek die werkelijke on-
enigheid en debat mogelijk maken. Het gaat ervan uit
dat iedereen coeschouwer is. Het suggercert, tegen be-
ter weten in, zander serieus na te denken, dat er in de
wereld geen echt lijden bestaat. Maar het is absurd om
de hele wereld gelijk te stellen met die gebieden in de rij-
ke landen waar bewoners het twijfelachtige voorrecht
genieten om toeschouwers te zijn, of te weigeren toe-
schouwers te zijn van andermans pijn. Even absurd is
het om op basis van de mentaliteit van die nieuwscon-
sumenten die nooit oodog, schrijnend onrecht en ter-
reur aan den lijve hebben.ondervonden, generaliseren-
de conelusies te trekken over het vermogen op het lijden
van anderen te reageren. Er zijn honderden miljoenen
televisiekijkers die verre van immuun zijn vOor wat ze
op de tv zien. Zij kunnen zich niet de luxe veroodoven
om neerbuigend te doen over de werkelijkheid.
Het is in de moderne discussie over gruwelijke beel-
den een gemeenplaats geworden om aan te nemen dat
deze beelden weinig effect hebben en dat de versprei-
ding ervan een inherent cynisch aspect heef!. Hoe be-
langrijk men beelden van de oorlog tegenwoordig ook
vindt, de belangstelling ervoor en de bedoelingen van
degenen die ze produceren, blijven verdacht. Deze reac-
tie komt van ewee uitersten van het spectrum: van cyni-
ci die nooir een oorlog van dichtbij hebben meege-
105
maakt en van de oorlogsgetroffenen die de ellende die
wordt gefotografeerd zelf ondergaan.
Burgers van de moderne tijd, consumenten van ge-
weld als kijkspel, ingewijden in het risicoloos van
dichtbij volgen van gebeurtenissen leren cynisch te zijn
over het bestaan van oprechtheid. Sommigen doen alles
om niet ontroerd te worden. Het is veel gemakkelijker
om vee van het gevaar, vanuit je luie stoel, een superieu-
re houding aan te nemen. De kritiek die de inspannin-
gen van hen die naar oorlogsgebieden trekken om ver-
slag te doen afdoet als 'oorlogstoerisme' komt zelfs zo
vaak voor, dat ze ook een rol is gaan spelen in de discus-
sie over oorlogsfotografie als beroep.
Nog steeds leeft het gevoel dat de wens om zulke beel-
den te zien vulgair of laag bij de gronds is; een vorm van
commerciele lijkenpikkerij. Tijdens een bombarde-
ment of een beschieting door sluipschutters in de jaren
van het beleg van Sarajevo kwa m het herhaaldelijk
voor dat je inwoners van de stad regen een oorlogsfoto-
graa£ - gemakkelijk hcrkenbaar aan de apparatuur om
zijn nek - hoorde roepen: 'Wacht je soms tot er een gra-
naat ontploft, zodat je een paar lijken kunt fotografe-
ren?'
Soms was dat zo, maar minder vaak dan je zou den-
ken, want een fotograaf die tijdens een bombardement
of sluipschuttervuur op straat was, liep evenveel gevaar
te worden gedood als de burgers die hij of zij volgde.
Verder was een goede reportage ook niet de enige reden
voor de ijver en moed van de fotojournalisten die de be-
legering versloegen. Tijdens dit hele conflict waren de
meeste van de ervaren journalisten die in Sarajevo
werkten niet neutraa!' En de inwoners wilden wei dege-
I06
lijk dat hun benarde situatie op foto's werd vastgelegd:
slachtoffers hebben er belang bij dat hun ellende wordt
geregistreerd. Maar ze willen wei dat hun lijden als
uniek wordt gezien. De Engelse fotojournalist Paul
Lowe richtte begin I994, toen hij al meer dan een jaar
in de belegerde stad verbleef, in een gedeeltelijk ver-
woeste galerie een tentoonstelling in van de foto's die
hij had gemaah, samen met foto's die hij een paar jaar
eerder in Somalie had genomen; de Sarajevanen kwa-
men gretig kijken naar de nieuwe foto's van de ver-
woesting van hun stad, maar waren beledigd dat de fo-
to's uit Somalie ook werden getoond. Lowe had het als
iets vanzelfsprekends beschouwd. Hij was beroepsfo-
tograaf en dit waren twee series waar hij trots op was.
Het stand punt van de Sarajevanen was ook vanzelf-
sprekend. Door hun lijden tentoon te stellen naast het
lijden van een ander volk werden ze met elkaar vergele-
ken (welke hel was het ergst? ), waarmee het martelaar-
schap van Sarajevo gedegradeerd werd tot slechts een
voorbeeld. De gruwelen die zich in Sarajevo afspeelden
hebben niets te maken met wat er in Afrika gebeurt,
riepen ze. Ongetwijfeld speelde er een vleugje racisme
mee in hun verontwaardiging - Bosniers zijn Europe-
anen, zoals de inwoners van Sarajevo hun buitenlandse
vrienden voortdurend voorhielden - maar ze zouden
ook hebben geprotesteerd als er foto's van wreedheden
tegen burgers in Tsjetsjenie of in Kosovo of in welk an-
der land ook op de tentoonstelling hadden gehangen. Je
eigen lijden gelijkgesteld te zien met dat van anderen is
ondraaglijk.
I07
8
Wanneer we een hel aanwijzen, weten we daarmee nog
niet hoe we mensen uit die hel moeten verlossen, hoe
we de vlammen van die hel moeten temperen. Niette-
min lijkt het op zichzelf al goed om te erkennen, ons
erin te verdiepen hoeveel lijden de slechtheid van de
mens teweegbrengt op de wereld die we met elkaar de-
len. remand die altijd weer verbaasd is dat verdorven-
heid bestaat, die steeds opnieuw teleurgesteld (zelfs
ongelovig) reageert op bewijzen van de gruwelijke
wreedheden die mensen hun medemensen kunnen aan-
doen, is moreel en psychologisch onvolwassen.
Boven een bepaalde leeftijd heeft niemand meer recht
op dit soort onschuld of oppervlakkigheid, op deze
mate van onwetendheid of vergeetachtigheid.
We beschikken tegenwoordig over een enorm archief
van beelden die het steeds moeilijker maken deze vorm
van moreel tekort vol te houden. Laat de gruwelijke
beelden ons achtervolgen. Al zijn het slechts symbolen,
al kunnen ze de werkelijkheid waarnaar ze verwijzen
met geen mogelijkheid ten volle weergeven, toch heb-
ben ze een cruciale functie. De beelden zeggen: dit kun-
nen mensen elkaar aandoen - soms vrijwillig, met en-
thousiasme, overtuigd van hun eigen gelijk. Vergeet het
nier.
I09
Dit is niet helemaal hetzelfde als een oproep om een
uitzonderlijk monsterachtige uitbarsting van slecht-
heid nier re vergeten. ('Vergeer het nooir.') Misschien
wordt er te veel waarde gehecht aan herdenking, en te
weinig aan overdenking. Herdenken is in wezen een
morele daad, het heeft op zichzelf een intrinsieke more-
Ie waarde. De herinnering is de enige relatie die we, ver-
drietig genoeg, met de doden kunnen hebben. Daarom
is de overtuiging dat herdenken een morele daad is diep
geworteld in onze menselijke aard, omdat we weten dat
we moe ten sterven, en omdat we rouwen om degenen
die in de normale loop der dingen eerder sterven dan
wijzelf - grootouders, ouders, leermeesters en oudere
vrienden. Harteloosheid en vergeten lijken samen te
gaan. Maar de geschiedenis geeft tegenstrijdige signa-
len af omtrent de waarde van de herdenking in het veel
langere tijdsbestek van een gemeenschappelijke ge-
schiedenis. Er is eenvoudig te veel onrecht in de wereld.
En te veel herinnering (aan oude grieven: Seeviers, le-
ren) verbittert. Vrede sluiten is vergeten. Verzoening
vereist een gebrekkig en beperkr geheugen.
Als we streven naar wat mimte om ons eigen leven te
leiden, dan is het gewenst dat het relaas van specifiek
onrecht opgaat in een meer algemeen inzicht dat men-
sen elkaar overal ter wereld verschrikkdijke dingen
aandoen.
AAN ONZE BEELDSCHERMP]ES - tdevisie, computer,
palmtop - gekluisterd kunnen we surfen naar bedden
en korte verslagen van rampen overal op aarde. Het
lijkt alsof or veel meer van zulk nieuws is dan vroeger.
Dat is waarschijnlijk een illusie. Het komt gewoon
no
doordat het nieuws 'overal' wordt verspreid. En het lij-
den van sommige mensen is nu eenmaal vee! belang-
wekkender voor een publiek (eevan uitgaand dat er
kennelijk een publiek is voor lijden) dan dat van ande-
re. Het feit dat nieuws over oorlog nu de hel. wereld be-
reikt, betekent nog niet dat het vermogen om na te den-
ken over lijden dat ver weg plaatsvindt lo sterk is toege-
nomen. In een modern leven - een leven waarin een
overvloed van dingen onze aandacht vraagt - lijkt het
normaal om ons af te wenden van beelden die ons een
onaangenaam gevoel bezorgen. Als de nieuwsmedia
meer tijd lOuden besteden aan de details van het mense-
lijk lijden als gevolg van oorlog en andere rampen, zou
er nog veel vaker worden weggezapt. Maar dattle men-
sen minder reageren is waarschijnlijk niet waar.
Dat we niet volledig van streek raken, dat we ons
kunnen afwenden, de bladzij omslaan, een ander pro-
gramma opzoeken, doet niets af aan de morele waarde
van zo'n aanval met beelden. Het is niet onze schuld dat
we niet diep geschokt zijn, dat we nict genoeg lijden
wanneer we die beelden zien. Ook verwacht niemand
dat de foto iets verandert aan onze onwetendheid over
de geschiedenis en de oorzaken van het lijden dat hij
vastlegt en omkadert. Zulke beelden kunnen niet meer
doen dan onze aandacht vragen voor de rationaliserin-
gen die de gevestigde machten aandragen voor massaal
lijden. Ze kunnen ons slechts vragen na te denken, te le-
ren, te onderzoeken. Wie is de oorzaak van wat er op de
foto is te zien? Wie is er verantwoordelijk voor? Is het te
verontschuldigen? Was het te vermijden geweest? Gaat
het om een toestand die we tot nu toe hebben geaccep-
teerd, maar die moet worden aangevochten? Dat alles
III
met dien verstande dat morele verontwaardiging even-
min ais mededogen een bepaaide aanpak kan voor-
schrijven.
De frustratie dat we niets kunnen verancleren aan wat
de beelden Iaten zien, kan zich uiten in de beschuidiging
dat het onfatsoenlijk is om naar zulke beelden te kijken
of om zulke beelden op deze manier te verspreiden -
vaak tussen reelames voor wasverzachters, pijnstillers
en dure auto's in. Ais we wei iets konden doen aan wat
de beelden Iaten zien, zouden we die dingen misschien
minder erg vinden.
HEY VERWIJT IS vaak dat beelden het magelijk maken
om van een afstand naar ellende te kijken, alsof er een
andere manier zou bestaan om ernaar te kijken. Maar
van dichtbij kijken - zonder tussenkomst van een beeld
- is nog steeds aIleen maar kijken.
Sams wordt gezegd dat die beelden van gruwelen ei-
genlijk niet verschillen van een beschrijving van het kij-
kcn zel£. Kijken kost geen moeite; kijken vereist ruimte-
Iijke afstand, kijken kan worden uitgeschakeid (we
kunnen anze ogen sluiten, onze oren niet). Dezelfde ei-
genschappen waardoor de oude Grieken het gezicht ais
het uitmuntendstc, het edelste van de zintuigen be-
schouwden, worden nu met een tekortkoming geasso-
cieerd.
Het gevoel bestaat dat het aftreksel van de werkelijk-
heid dat de fotografie ons biedt moreel gezien niet door
de beugel kan; dat we het recht niet hebben het Iijden
van anderen uit de verte te ervaren, ontclaan van zijn
rauwe werkelijkheid; dat we een te hoge menselijke (of
morele) prijs betalen voor de tot nu toe bewonderde ci-
II2
genschappen van het zien: het afstand nemen van de
agressie van dc wereId, waardoor we vrijelijk kunnen
observeren en selectief onze aandacht richten. Maar
hiermee beschrijven we in feite de functie van de geest
zelf.
Er is niets aan om afstand te nemen en na te
denken. Je kunt nu eenmaal niet tegelijkertijd naden-
ken en iemand slaan, zoais weI wordt gezegd.
II3
9
Sommige foto's - symbolen van lijden, zoals de opna-
me in het getto van Warschau in I943, waarop een jon-
getje met zijn handen omhoog naar het transport naar
een dodenkamp wordt gedreven kunnen dienen als
memento mori, aJs onderwerp van contemplatie om
ons besef van de werkelijkheid te verdiepen, als wereld-
se iconen, ZOU je kunnen zeggen. Maar dan ZOll je cen
equivalent van een gewijde plek of meditatieruimte
moeten hebben om ze te bekijken. Een plek die ruimte
biedt aan ernstige overweging is niet makkelijk te vin-
den in onze moderne samenleving, waar het belangrijk-
ste voorbeeld van een open bare ruimte de megamarkt is
(of ook weI een luchthaven of museum).
Als we verschrikkelijke foto's van het lijden van an-
deren bekijken in een galerie, lijkt het of we ze exploite-
reno Zelfs die ultieme beelden waarvan de ernst, de
emotionele kracht, voor altijd lijkt vast te staan, wals
de concentratiekampfoto's van I945, krijgen een ver-
schillend gewicht als we ze zien in een fotomuseum (het
Hotel Sully in Parijs, het International Center of Photo-
graphy in New York), in een galerie voor hedendaagse
kunst, in een museumcatalogus, op tv, op de pagina's
van The New York Times, op de pagina's van Rolling
Stone, in een boek. Een foto die we in een fotoalbum
!I5
zien, op grof krantenpapier (zoals de foto's uit de
Spaanse Burgeroorlog), krijgt een andere betekenis
wanneer hij wordt tentoongesteld in een Agnes B-bou-
tique. Een beeld wordt altijd gezien in een omgeving.
En van die omgevingen komen er steeds meer. Een be-
ruchte reelamecampagne voor Benetton, de Italiaanse
kledingproducent, gebruikte een foto van het bebloede
hemd van een dode Kroatische soIdaat. Reelamefoto's
zijn vaak net zo ambitieus, gekunsteld, quasi-achte-
laos, normoverschrijdend, ironisch en plechtig als
kunstfoto's. Toen Capa's vallende soldaat in Life werd
afgedrukt tegenover de pagina met de Vitalis-reclame,
was er een groot, onoverbrugbaar verschil tussen de
twee soorten foto's - 'redactioneel' en 'reclame'. Nu is
dat niet meer zoo
De huidige scepsis waarmee het werk van bepaalde
geengageerde fotografen wordt ontvangen Iijkt vaak
niet vee! meer in te houden dan onbehagen over het feit
dat foto 's op zo vee! verschillende manieren worden
verspreid; dat het onmogelijk is een respectvolle sfeer te
garanderen waar men ze kan zien en ze ten volle op zich
kan Iaten inwerken. Afgezien van plaatsen waar men
uit vaderlandsliefde respect voor Ieiders in acht neemt,
lijkt het tegenwoordig onmogelijk am waar dan oak
een rot overpeinzing of stilte nodende ruimte te vinden.
Voorzover foro's met ernstige of hartverscheurende
onderwerpen kunstwerken zijn - en dat worden ze
zadra ze aan een muur hangen, hoezeer dat oak wordt
tegengesproken - delen ze in het lot van aile aan de
muur hangende of op de vloer staande kunst die in de
openbare ruimte wordt uitgestald. Oat wil zeggen, ze
vormen rustpunten tijdens een - meestal in gezelschap
II6
gemaakte - wandeling. Een bezoek aan een museum of
galerie is een sociale aangelegenheid, waarbij het bekij-
ken en becommentarieren van kunst gepaard gaat met
allerIei soorren afleiding.· Tot op zekere hoogte blijven
het gewicht en de ernst van dergelijke foto's beter be-
waard in een boek, waarin men de beeIden ongestoord
kan bekijken, erbij stil kan staan zander te hoeven pra-
ten. Maar het boek wordt op een moment gesloten. De
sterke emotie wordt een voorbijgaande emotie. Na ver-
loop van tijd zal de specifieke aanklacht van de foto's
afzwakken en zal men, in plaats van specifieke misda-
den, de menseIijke wreedheid, de menseIijke barbaars-
heid als zodanig veroorde!en. Wat de forograaf bedoe!d
heeft, speeIt bij dit grotere praces geen rol.
• De ootwikkeling van het mu-
seum zeIf heeft vee! bijgedragen
aan de opkomst van deze anei·
dende omgevingen. Het mu-
seum, ooit een plaats waar
kunsrwerken uit bet verleden
werden bewaard en teotoonge-
steld, is een reusachtig insti[Uut-
annex-emporium voor onder-
wiisdoeleinden geworden, met
als een van zijn functies het ten-
toonstellen van kunst. Het be-
langrijkste dod is amusement en
onderwijs, in uiteenlopende sa-
mensreUingen. en her op de
markt brengen van ervaringen,
smaken en nabootsingen. Her
Merropo)jran Museum of An in
New York richt een rentoonstel-
ling in van de kleren die Jac-
queline Bouvier Kennedy Onas-
sis droeg toen ze in het Witte:
Huis woonde) en her Jmperial
War Museum in Londen, be-
faamd om zijn verzamding mili-
taire hardware en militaire af-
beeldingen, biedt de bezoekers
nu twee nagebootste omgevin-
gen. Een van de Eersre Wereld-
oorlog, The Trench Experience
(de Somme in 1916): een wandel-
route compleer met gduiden
(ontploffende granaten, kreren)
maar zander de stank (geen rot-
[eode IijkeD, geen gifgas), en eeo
uit de Tweede Were1doorlog,
The Blitz; Experience, beschreven
als een voorstdling van de le-
vensomstandigheden tiidens
de Duirse bombardementen op
Landen in I940, inclusief een
naboorsing van een luchtaanval
loals men die kon ervaren in een
schuilkelder.
II7
BESTAAT ER EEN tegengif voor de nooit ophoudende
verlokking van de oorlog? En is dit een vraag die eerder
door een vrouw gesteld zal worden dan door een man?
(Waarschijnlijk wel.)
Kan een afbeelding (of een groep afbeeldingen) ie-
mand aanzetten am actief in opstand te komen tegen
oorlog, zoals iemand zich achter de tegenstanders van
de doodsrraf kan scharen als hij bijvoorbeeld An Ame-
rican Tragedy van Dreiser heeft gelezen of 'De execurie
van Troppmann' van Toergenjev, die toen hij in Parijs
woonde werd uitgenodigd am in een gevangenis als
waarnemer de laatste uren bij te wonen van een be-
roemde misdadiger die geguillotineerd zou worden, en
daar di r verslag over heeft geschreven? Een verhaal
heeft waarschijnlijk over her algemeen meer effect dan
een foto. Dit hangt deels samen de tijd dat men ver-
plicht is te kijken, te voelen. Geen foto of fotoalbum
kan meer duidelijk maken, verder gaan en vervolgens
nag verder, dan de film The Ascent (1977) van de Oe-
kraiense regisseuse Larisa Sjepitko, de ontroerendste
film over de treurigheid van oorlog die ik ken, of de ver-
bazingwekkende Japanse documentaire The Emperor's
Naked Army Marches On (1987) van Kazuo Hara: het
portret van een 'gestoorde) veteraan van de oorlog in de
Stille Zuidzee die het tot zijn levenswerk heeft gemaakt
omJapanse oorlogsmisdaden te veroordelen vanuit een
geluidswagen waarmee hij door de straten van Tokio
rijdt, en zeer onwelkome bezoekjes af te leggen bij zijn
vroegere superieuren met de eis dat ze hun verontschul-
digingen aanbieden voor misdaden, zoals de moord op
Amerikaanse gevangenen op de Filippijnen, die ze of-
wel zelf hadden bevolen ofwel stilzwijgend hadden toe-
gestaan.
lI8
Onder afzonderlijke oorlogsfoto's vind ik de reusach-
tige foto van Jeff Wall uit 1992., getiteld 'Dead Troops
Talk (A Vision After an Ambush of a Red Army Patrol
near Moqor, Afghanistan, Winter 1986)' van een
exemplarische diepgang en kracht. De foto is de anti-
these van een document, een cibachromedia van 2,5
meter haag en ruim 4,5 meter breed, gemonteerd op
een lichtbak, die figuren toont in een landschap: een
verwoeste helling in Afghanistan mer gesneuvelde sol-
daten die met elkaar praten, geheel opgebouwd in de
studio van de fotograaf. Wall, cen Canadees, is nooit in
Afghanistan geweest. De hinderlaag uit de titel is een
verzonnen gebeurtenis in een wrede DOrlog die veel in
het nieuws was geweest. Wall stelde zich tot taak de ver-
schrikking van de oorlog in beeld te brengen (hij noemt
Goya als inspiratiebron) op de manier van negentiende-
eeuwse historische schilderijen en andere vormen van
geschiedenis-als-schouwspel, zoals tableaux vivants,
wassen-beeldengroepen, diorama's en panorama's, die
- kort voor de uitvinding van de camera - eind acht-
tiende en begin negentiende eeuw ontstonden en het
verleden, met name het recente verleden, verbazend en
verontrustend echt nabootsten.
De figuren op Walls visionaire foto zijn 'realistisch',
maar het tafereel uiteraard nict. Dode soldaten praten
niet. Hier wel.
Derrien Russische soldaten met dikke winterunifor-
men en hoge laarzen zijn verspreid over een met bloed
bespatte helling die bedekt is met kraters, losse stenen
en oorlogsafval: granaathulzen, verwrongen metaal,
een laars met een onder been erin ... Het zou een herzie-
ne versie kunnen zijn van het slot van J'accuse, de film
van Gance, waar de gesneuvelde soldaten uit de Eerste
Wereldoorlog opstaan uit hun graven, maar deze Rus-
sische dienstplichtigen, omgekomen tijdens de recente,
stupide koloniale oorlog van de Sovjet-Unie in Afgha-
nistan, waren niet begraven. Een paar hebben hun
helm nog op. Een zit op zijn knieen geanimeerd te pra-
ten, zijn. hoofd bedekt met het bloederige schuim van
zijn hersenen. De sfeer is warm, feestelijk, broederlijk.
Sommigen steunen lui op hun elleboog of zitten rustig
met e1kaar te praten, hun kapotgeschoten schedel en
verminkte handen duidelijk zichtbaar. Een man buigt
zich over een ander heen die op zijn zij ligt, alsof hij
slaapt, misschien om hem over te halen te gaan zitten.
Orie mannen zijn aan het stoeicn: cen, met cen grate
wond in zijn buik, zit schrijlings op een ander, die voor-
over op de grond ligt, en lacht naar een derde man die
op zijn knieen zit en grinnikend een lap vlees voor zijn
gezicht laat bungelen. Een soldaat, met een helm op en
zonder benen, praat met een levendige glimlach op zijn
gezicht tegen een kameraad die een eindje verderop zit.
lets lager zijn er twee die klaarblijkelijk niet veel zin
hebben in de wederopstanding. Ze liggen op hun rug
op de stenige helling en hun bebloede hoofd hangt om-
laag.
Wie kijkt naar dit overweldigende beeld, dat een felle
aanklacht is, zou bijna denken dat de soldaten zich ie-
der moment kunnen omdraaien om met ons te praten.
Maar nee, geen van hen kijkt uit de foto naar buiten.
Er dreigt geen protest. Ze staan niet op het punt ons
toe te schreeuwen dat we een eind moeten maken aan
de verschrikking van de oorlog. Ze zijn niet weer tot le-
ven gekomen om weg te strompelen en de oorlogszuch-
120
tige gezagdragers die hen erop uit hebben gestuurd am
te doden en gedood te worden, aan te klagen. En ze
worden niet voorgesteld als bedreigend voor anderen,
want vlak bij hen (helemaallinks) zit een in een wit ge-
waad gehulde Afghaanse plunderaar zander dat ie-
mand er notitie van neemt vol aandacht in iemands on-
beheerde plunjezak te snuffelen, en boven hen (aan de
rechterkant) op het pad dat de heuvel af slingert, bevin-
den zich twee Afghanen, misschien oak soldaten, die,
te oordelen naar de kalasjnikovs die aan hun voeten lig-
gen opgestapeld, de dade soldaten al van hun wapens
hebben beroofd. Deze doden hebben geen enkele be-
langstelling voor de levenden: voor degenen die hen
hebben gedood, voor getuigen - of voor ons. Waarom
zauden ze onze blik zaeken? Wat zauden ze ons te zeg-
gen hebben? 'Wij'- dit 'wij' is iedereen die nooit heeft
doorgemaakt wat zij hebben doorgemaakt - begrijpen
het tach niet. We hebben geen idee. We kunnen ons op
geen enkele manier voorstellen hoe het was. We kun-
nen ons niet voorstellen hoe verschrikkelijk, hoe angst-
aanjagend oorlog is; en hoe normaal oorlog wordt. We
kunnen het niet begrijpen, kunnen het ons niet inden-
ken. Dat onuitroeibare gevoel hebben aile soldaten en
aile journalisten of hulpverleners of onafhankelijke
waarnemers die onder vuur hebben gelegen en het ge-
luk hebben gehad te ontsnappen aan de dood die an de-
ren, vlak bij hen, neermaaidc. En ze hebben gelijk.
121