60
1 Basiscursus Filosofie Campus St.-Jorisstraat Academiejaar: 2011-2012 Opleiding: bachelor in het sociaal werk Module : Mens en Maatschappij 1 Partim: Filosofie Studiejaar: 1 Semester: 1 Lector: Sigrid Bosteels WOORD VOORAF

Syllabus Filosofie

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Syllabus Filosofie Eerste Sociaal Werk '11 - '12

Citation preview

Page 1: Syllabus Filosofie

  1  

Basiscursus Filosofie

Campus St.-Jorisstraat

Academiejaar: 2011-2012 Opleiding: bachelor in het sociaal werk Module : Mens en Maatschappij 1 Partim: Filosofie Studiejaar: 1 Semester: 1 Lector: Sigrid Bosteels WOORD VOORAF

Page 2: Syllabus Filosofie

  2  

Beste studenten, Deze cursus wil geenszins aanspraak maken op volledigheid. Deze inleiding kan beschouwd worden als een eerste kennismaking met de geschiedenis van de filosofie. Naast het bestuderen van fragmenten uit die geschiedenis zullen we eveneens aandacht besteden aan het filosoferen zelf, aan het nadenken en redeneren op basis van filosofische vragen. Het uitgangspunt voor het studeren van deze deelinhoud is de structuur van de presentaties zoals die gebruikt werd tijdens de lessen (ppt op Leho). Daarbij kunnen jullie deze basistekst gebruiken om aanvullingen te doen of onduidelijkheden op te heffen. Suggesties voor aanvullende lectuur zijn terug te vinden in het moduledraaiboek. Het uitwerken van concrete voorbeelden bij de eerder theoretische uitgangspunten is een opdracht voor iedereen. Dit zorgt ervoor dat ons denken in beweging blijft en dat we uitgedaagd worden om te blijven leren. Ik wens jullie een boeiende leerervaring. Sigrid Bosteels

Page 3: Syllabus Filosofie

  3  

DEEL 1. DE OORSPRONG VAN ONS DENKEN

1. INLEIDING

1.1. Is filosofie toegankelijk voor iedereen?

Filosofie of wijsbegeerte is een discipline die de voorbije eeuw vaak aan kritiek is

onderworpen geweest. Opmerkingen zoals het abstracte, intellectualistische,

wereldvreemde of elitaire karakter van deze wetenschap, werden wel meer

vernoemd. Vandaag zou er een kentering optreden in die zin dat er een groeiende

interesse ontstaat voor filosofie als bezigheid. Ook al kunnen mensen soms moeilijk

aangeven waarover filosofie nu juist gaat of waarmee filosofen zich zoal

bezighouden, de belangstelling neemt duidelijk toe. Een mogelijke verklaring voor

deze groeiende populariteit is de veronderstelling dat mensen vandaag meer tijd

willen nemen om stil te staan bij de grote levensvragen en men verwacht dat

filosofie daarbij kan helpen. Tradities, conventies en geloofsovertuigingen zijn niet

langer vanzelfsprekend. Er zijn weinig ethische of morele normen die ons nog van

buitenaf worden aangereikt. Vandaar gaan wij op zoek naar onze eigen waarden en

antwoorden en trachten we onze persoonlijke levensstijl te ontwerpen.

Allerlei initiatieven (cursussen, vormingen, vertaalde literatuur…) wijzen erop dat

mensen en ook jongeren, de indruk krijgen toch iets over filosofie te moeten weten.

Het is een discipline die niet langer voorbehouden is aan bevoorrechte geesten of aan

een beperkt groepje intellectuelen.

1.2. Filosoferen en filosoof zijn

Het filosoferen zelf is een soort van oorspronkelijke activiteit. In de loop van de

geschiedenis zijn er ons heel wat briljante geesten voorafgegaan of vernieuwende

Page 4: Syllabus Filosofie

  4  

ideeën ontwikkeld, dat de kennismaking met deze oorspronkelijke denkers

noodzakelijk is om een goed begrip van de filosofie te krijgen.

Maar volgens Nelson is er niets dwazer dan zich tot een filosoof te willen vormen

enkel op basis van een studie van de geschiedenis van de filosofie. Een filosoof weet

niet alles maar interesseert zich voor alles, inclusief de geschiedenis van de filosofie.

Men wordt niet ‘wijs’ door veel te studeren maar wel door nauwkeuriger waar te

nemen (in de brede zin van het woord). Je herkent een filosoof niet aan de

hoeveelheid kennis die hij bezit maar wel aan zijn specifieke kwaliteiten. Enkele

kwaliteiten waaraan men een gevormd filosoof kan herkennen zijn:

- haarfijn waarnemingen kunnen onderscheiden, verbinden en omschrijven

- concrete waarnemingen snel en vlot kunnen verbinden met abstracte

concepten en andersom

- zelfstandig kunnen denken en zich kunnen inleven in anderen

- in zijn reflectie over de werkelijkheid en anderen ook in staat zijn om tegelijk

over zichzelf te reflecteren

- de complexiteit van de werkelijkheid aanvoelen, doorgronden en ze in

eenvoudige termen kunnen verwoorden

Belangrijk is de houding waaraan je een filosoof kan herkennen. Het is niet het soort

wijze uil die na-denkt na zelf iets ervaren te hebben maar wel iemand die zeer intens

betrokken is bij de werkelijkheid (wat deze ook mag zijn) maar hier ook de nodige

afstand van kan nemen.

Een eerste stap naar een filosofische houding kunnen wij zetten door de fakkel van

ons eigen denken ‘aan te steken’ bij de oorspronkelijke denkers.

Een kennismaking met de filosofie in dit eerste deel, concentreert zich op de vraag

naar de oorsprong van ons denken en wat dit aan ‘zekerheid’ oplevert. Daarbij zullen

we de historische context van de geponeerde theorieën niet uit het oog verliezen. De

Page 5: Syllabus Filosofie

  5  

evolutie van het denken kan immers niet bestudeerd worden zonder rekening te

houden met de tijdsgeest waarin dit alles plaatsvindt.

Voor de student kan een eerste kennismaking met de filosofie een aanzet betekenen

tot:

- het vormen van eigen gedachten en het leren van de filosofische

mogelijkheden van het menselijk denken

- het gebruik van het verstand,de rede maar ook de verbeelding als belangrijke

instrumenten

- het vinden van antwoorden op bepaalde vragen, zonder dat dit

onherroepelijke waarheden worden

- het leren afstand nemen van alledaagse gebeurtenissen

Page 6: Syllabus Filosofie

  6  

2. WAT IS FILOSOFIE

2.1. Oorsprong en drijfveren

• Het woord filosofie

Het verhaal van de westerse filosofie begint bij de oude Grieken. Het woord filosofie

betekent ‘liefde tot de wijsheid’. De filosoof wordt dan ook vaak als ‘vriend van de

wijsheid’ beschouwd. In het algemeen is men het er over eens dat de term afkomstig

is van Pythagoras (Griekse natuurfilosoof ca 572-500 vChr).

De Nederlandse term wijsbegeerte is een uitstekende vertaling.

Een vaststaande definitie van filosofie bestaat eigenlijk niet. Wel is de filosofie één

van de weinige disciplines die ook steeds de vraag naar zichzelf stelt. Er zijn bijna

evenveel definities van filosofie als er filosofen zijn. Traditioneel wordt dan ook

gesteld dat de filosofie vragen poogt te beantwoorden die de mens zich steeds heeft

gesteld.

• Drijfveren

De verwondering zou de belangrijkste drijfveer zijn die de mens aanzet tot

filosoferen.

Aristoteles’ citerend:

‘wie vraagt en zich verwondert, heeft het gevoel van onwetendheid... Om aan die

onwetendheid te ontkomen begint men te filosoferen.’

Ook twijfel behoort tot die drijfveren; de mens stelt zich immers voortdurend vragen

over de grondslag van zijn bestaan. Vragen over het wezen van de dingen, het

waarom, de zin en betekenis,…

Page 7: Syllabus Filosofie

  7  

Elke bron van kennis, de waarden en normen die aan ons zijn overgeleverd, worden

steeds aan twijfel onderworpen.

Ook het gegeven dat de mens voortdurend in het bewustzijn van zijn dood leeft,

heeft men als oorsprong van de filosofie beschouwd. De mens is het enige wezen dat

van zichzelf weet dat het vroeg of laat zal sterven. De confrontatie met

grenservaringen rukt ons los uit een vertrouwde context en werpt de vraag op naar

de zin van het leven.

Een andere oorsprong en drijfveer van de wijsbegeerte zou volgens sommigen

voortkomen uit de evolutie van de mens zelf. De beheersing van onze natuurlijke

instincten impliceert dat wij meer en meer rekenen op redelijk bepaald gedrag. Een

mens als ‘bepaald’ wezen heeft dus eigenlijk geen andere keuze dan voortdurend te

reflecteren over de grondslagen van zijn bestaan.

Filosofische vragen gaan iedereen aan. Het is een oorspronkelijke activiteit die tot

een verantwoordelijk menszijn behoort. Iedere filosofie is dan ook een vorm van

verlichting in de betekenis van de beroemde definitie van E. Kant(18eE)

Filosofie als Verlichting: ” Verlichting is de bevrijding van de mens uit zijn aan zichzelf

verschuldigde onmondigheid. Onmondigheid is het onvermogen het verstand te gebruiken

zonder de leiding van een ander.”

Het moet duidelijk zijn dat filosofie geen éénduidig begrip is. Toch zijn er vele

pogingen ondernomen om de filosofie af te bakenen, te omschrijven en in een alles

overkoepelend denkkader onder te brengen.

2.2. Doel, middel en grondvragen

Page 8: Syllabus Filosofie

  8  

Het doel van de filosofie zou erin kunnen liggen om de afzonderlijke verschijnselen

van het leven in een groot alles omvattend geheel onder te brengen en er de

gemeenschappelijke zin van te ontdekken. Deze gerichtheid naar het geheel, naar

samenhang en eenheid is een belangrijk kenmerk. Verschillende filosofen hebben

daartoe heel uiteenlopende pogingen ondernomen en kwamen vaak met diverse en

tegenstrijdige antwoorden naar voren. Middel daartoe is het gebruik van de ratio of

de rede. Doorheen de geschiedenis van de westerse filosofie zullen we zien dat vele

filosofen inspanningen doen om de rede te doen zegevieren. Maar zoals reeds

aangehaald werd, is filosofie geen puur rationele en verstandelijke bezigheid.

Filosofie is vooral een denkactiviteit die voortdurend evolueert. Haar belangrijkste

grondvragen kunnen we volgens de visie van Plato (4e E v. chr) en Kant (18e E) als

volgt formuleren:

- Wat kan ik weten?

- Wat mag ik hopen?

- Wat moet ik doen ?

- Wat is de mens ?

Page 9: Syllabus Filosofie

  9  

2.3. Het studieterrein van de filosofie

Er is een tijd geweest dat haast elke vorm van weten een plaats vond binnen het

terrein van de filosofie. Geleidelijk onttrokken bepaalde domeinen zich aan de greep

van de filosofie. Eerst de natuurwetenschappen, daarna de menswetenschappen.

Haar studieterrein bevat dus alles en niets. Er bestaan nu echter meer filosofen dan

voor duizend jaar. Er zijn heel wat nieuwe wetenschappen en takken van de

wetenschap ontstaan, maar parallel daarmee ontstonden even snel nieuwe wijsgerige

disciplines. Filosofie verdween niet maar ging zich in een aantal subdisciplines

onderscheiden.

Wanneer we het studiedomein in een grondplan trachten te gieten zien we twee

grote kamers ontstaan nl. de fundamentele wijsbegeerte en de wijsgerige

antropologie. Elk van deze kamers heeft verschillende onderverdelingen en zijn ook

niet strikt van elkaar afgescheiden.

Het terrein van de fundamentele wijsbegeerte is het eigenlijke zenuwcentrum. Hier

situeert zich de ontologie en metafysica.

In de ontologie bestudeert de filosofie alles wat er is, het zijnde. Niet vanuit één of

andere eigenschap maar vanuit het feit dat er dingen (zijnden) zijn. Het is de basis

van de wijsbegeerte en wordt ook wel algemene metafysiek genoemd. Een ander

synoniem is de theorie van het bestaan.

Metafysica (meta=na of uitgaand boven) is de eerste filosofie die de studie van

principes en van de bovennatuurlijke zijnswereld tot voorwerp heeft.

Filosofen trachten binnen dit domein een algemeen theoretische wereldopvatting op

te bouwen, een systematische verklaring te geven voor de werkelijkheid.

Een ander compartiment van de fundamentele wijsbegeerte wordt gevormd door de

kosmologie en door de wijsgerige godsleer.

Page 10: Syllabus Filosofie

  10  

Het terrein van de wijsgerige antropologie heeft betrekking op de verwondering over

het wezen van de mens en stelt de belangrijke vraag: wat maakt de mens tot het

wezen dat hij is? Binnen deze denkrichting kunnen verschillende subdisciplines

worden onderscheiden zoals sociale filosofie (M&MIII), politieke filosofie,

cultuurfilosofie, geschiedenisfilosofie, kunstfilosofie ea.

Aansluitend bij de wijsgerige antropologie hebben we nog twee grote kamers van de

ethiek of moraalfilosofie en die van de epistemologie.

De ethiek bestudeert de mens niet zoals hij is maar wel zoals hij moet zijn of meent te

moeten zijn. Het voorwerp van de ethiek is dus wat de mens te zijn, te doen en te

laten heeft. In de ethiek onderzoekt men vragen zoals: bestaat het goede, wat is het

goede leven, bestaat er een absolute plicht ?,… (M&MII, M&MIII)

De epistemologie is de kamer van de kennisleer. Men onderzoekt hier grondslagen van

menselijke kennis. Vragen zoals: wat is kennis, als we iets kunnen kennen wat is dat

dan, wat is het verschil tussen mening en kennis?, …

(logica, argumentatieleer, taalfilosofie, wetenschapsfilosofie zijn studiedomeinen die tot de

epistemologie behoren)

Het huis van de filosofie is open en er werd voortdurend bijgebouwd. De indeling

ervan is het resultaat van een langdurige ontwikkeling en blijft voorwerp van studie

en discussie.

2.4. Nut en nutteloosheid van de filosofie

Filosofie is niet nuttig in de gebruikelijke zin van het woord. We hebben het niet

nodig om in leven te blijven. Het trekt zich in principe niets aan van heersende

meningen vandaar soms het verwijt van de nutteloosheid van deze wetenschap.

Page 11: Syllabus Filosofie

  11  

Filosofie streeft naar een zo groot mogelijke onbevangenheid. Vandaar dat voor het

leren van het opgeschorte oordeel de filosofie de meest aangewezen discipline is. Het

leren omgaan met twijfel en onzekerheid is immers één van de grootste uitdagingen

voor de mens.

Het nut van de filosofie is net gelegen in het zoeken naar inzicht in de werkelijkheid

zonder bijbedoelingen.

Ter illustratie laten we enkele filosofen aan het woord die ons een idee geven over

wat filosofie kan bijdragen aan onze studie en aan ons leven in het algemeen.

Citaat van de Britse filosoof Bertrand Russel: 1872-1970:

‘De bestudering van filosofie kan bepaalde dingen verschaffen die de waarde van de

student als mens en als burger ten zeerste kunnen vergroten.

Zij kan de gewoonte vormen om exact en nauwkeurig te denken, niets slechts in de

wis -en natuurkunde, maar in vraagstukken van groot praktisch belang.

Zij kan een breedte en omvang geven aan de opvattingen over het doel van het

leven.

Zij kan het individu een juiste waardering van zichzelf verschaffen met betrekking

tot de samenleving, een juiste waardering ook van de mens in het heden tot de mens

in verleden en toekomst.

Door de onderwerpen van zijn gedachten groter in aantal te maken, verschaft zij een

middel tegen de angsten en smarten van het heden en geeft zij de dichtst mogelijke

benadering tot gemoedsrust die voor een gevoelige geest te verkrijgen is in onze

gekwelde en onzekere wereld

Het verlangen naar zekerheid is voor de mens een natuurlijk verlangen, maar

desondanks is het een verstandelijke fout. Als men zijn kinderen meeneemt om te

picknicken op een onbestendige dag, zullen zij een dogmatisch antwoord willen

krijgen op de vraag of het mooi weer zal worden of zal gaan regenen, en zij zullen

teleurgesteld zijn als men het niet zeker weet. Dezelfde verzekering wordt in het

Page 12: Syllabus Filosofie

  12  

latere leven gevraagd van hen die op zich nemen volkeren het beloofde land binnen

te leiden. ‘Liquideer de kapitalisten en de overlevenden zal eeuwig geluk ten deel

vallen.’ ‘Roei de joden uit en iedereen zal het goed hebben.’ Zelfs een kleine

hoeveelheid filosofie zou het onmogelijk maken dergelijke en analoge nonsens te

accepteren? Maar zolang de mensen niet geleerd hebben hun oordeel op te schorten

bij gebrek aan bewijsmateriaal, zullen zij op een dwaalspoor gebracht worden door

verwaande profeten, en hun leiders zullen waarschijnlijk onwetende fanatici of

oneerlijke charlatans zijn. Het verdragen van onzekerheid is moeilijk, maar dat zijn

de meeste andere deugden ook. Voor het leren van elke deugd bestaat een

toepasselijke discipline en voor het leren van het opgeschorte oordeel is de filosofie

de beste discipline.’

Citaat van de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel uit 1937:

‘De filosofie houdt zich voornamelijk bezig met het analyseren en doorgronden van

heel gewone ideeën die we dagelijks zonder nadenken gebruiken. Een historicus kan

zich afvragen wat er op een bepaald tijdstip in het verleden is gebeurd, maar een

filosoof zal vragen: wat is tijd? Een wiskundige kan de relaties tussen getallen

onderzoeken, maar een filosoof zal vragen: wat is een getal? Een natuurkundige zal

zich afvragen waar atomen uit bestaan of wat de verklaring voor de zwaartekracht is,

maar een filosoof zal zich afvragen hoe we kunnen weten dat er buiten onze geest

iets bestaat. Een psycholoog kan onderzoeken hoe kinderen een taal leren, maar een

filosoof zal vragen: waardoor betekent een woord iets? Iedereen kan zich afvragen of

het slecht is zonder te betalen met het openbaar vervoer te reizen , maar een filosoof

zal vragen: wat maakt een handeling goed of slecht?’

We zouden niet ver komen in het leven als we de ideeën tijd, getal, kennis, taal, goed

en slecht niet meestal als vanzelfsprekend beschouwden, maar in de filosofie

onderzoeken we de dingen zelf. Het is de bedoeling ons inzicht in de wereld en

onszelf te vergroten. Dat is natuurlijk niet gemakkelijk. Hoe fundamenteler de ideeën

Page 13: Syllabus Filosofie

  13  

zijn die je wilt onderzoeken, hoe minder instrumenten je hebt om dat te doen. Er is

niet veel dat je kunt aannemen of als vanzelfsprekend kunt beschouwen.

Citaat uit ‘Brieven aan Lucilus’ van de Romeinse schrijver Seneca: 4-65:

‘De filosofie is geen kunststukje voor het publiek en niet iets dat als vertoning

bedoeld is; zij ligt niet in woorden maar in een praktijk. Zij wordt niet aangewend

om de dag een beetje genoeglijk door te brengen, om verveling in de vrije tijd te

voorkomen: zij vormt en bewerkt de geest, ordent het leven, geeft richtlijnen aan

voor ons handelen, laat zien wat wij moeten doen en laten, neemt plaats aan het roer

en houdt vaste koers door verraderlijke golfstromen. Zonder haar kan niemand vrij

van angst en zorgen leven: er gebeuren elk uur talloze dingen die vragen om een

advies dat van haar te verwachten is.’

2.5. Mythisch denken

Het mythisch denken zou de manier van denken geweest zijn vóór de filosofie.

Het ging om traditionele verhalen die verklaren waarom de wereld is zoals die is en

die van generatie op generatie werden overgeleverd. (bvb., de Griekse mythologie +-

700 vr. Chr.) Mensen deden pogingen om via deze verhalen een antwoord te vinden

op moeilijke levensvragen.

Deze vorm van denken vond niet alleen uiting in verhalen maar werd binnen elke

cultuur verbonden aan eigen rituelen en ceremoniën. Naast een verklaring voor

wereldse verschijnselen stelden ze ook een moreel voorbeeld voor specifieke

groepen.

Mythen zijn meestal behoudend van aard. Men wil de dingen behouden zoals ze zijn

door morele voorbeelden na te bootsen.

Een functie van deze vorm van voorfilosofisch denken is dat het angst reduceert. Het

nadeel is dat de samenleving star en statisch blijft omdat vernieuwing wordt

Page 14: Syllabus Filosofie

  14  

tegengehouden. Volgens velen waren mythische verhalen bovendien een bron van

onbetrouwbare kennis en gebaseerd op fantasie en een onkritische houding.

Toen zou de filosofie doorbreken omdat de rede haar intrede deed (althans dat zegt

de overlevering ons) en mensen weigerden zich neer te leggen bij de dingen zoals ze

zijn. We gaan ervan uit dat er echt iets veranderde in het Griekenland van ongeveer

700 voor Chr. In dit opzicht lijkt Griekenland de bakermat van de westerse filosofie.

Filosofie zoekt voortaan een verklaring ‘binnen’ de wereld en niet in het buiten -of

bovennatuurlijke. Zij zal haar verklaringen zoeken op basis van ervaring en/of

verstand. Belangrijk is dat deze evolutie in het denken geleidelijk is verlopen.

2.6. Waarom is filosofie geen godsdienst?

Een godsdienst is een samenhangend, overkoepelend (denk)systeem waarin het

sacrale wordt benoemd of omschreven.

Religiositeit kan omschreven worden als een menselijke totaliteitservaring van wat

als sacraal wordt beschouwd. Het is een persoonlijke ervaring die ons bepaalt op

drie fundamentele manieren van zijn nl. denken, voelen en handelen.

Het sacrale is een individuele ervaring die door een godsdienstig systeem kan

uitgroeien tot een collectieve geloofsovertuiging.

Kenmerkend voor godsdiensten is dat zij kunnen uitgroeien tot dogmatisch denken.

Dit houdt in dat de daarin verkondigde opvattingen in hun geheel dienen aanvaard

te worden en niet aan rationele kritiek worden onderworpen.

Openbaringsgodsdiensten vinden hun oorsprong in uitspraken van profeten of

bevoorrechte geesten en doen aanspraak op universaliteit. Meestal zijn er een

beperkt aantal rituelen aan verbonden.

Als belangrijke functies van godsdiensten vermeldt men; angstreductie, aanvaarding

van de situatie en sociale cohesie.

Page 15: Syllabus Filosofie

  15  

Een kritisch denker merkt op dat godsdienst niet betrouwbaarder is dan bijvoorbeeld

het mythisch denken. De oorsprong van dit denken is immers te vinden in de geest

van een profeet of denker die verlicht wordt door transcendente krachten of

superieure inzichten. Geloven in een bepaalde godsdienst wordt verder verbonden

aan het behoren tot een bepaalde groep. Dit impliceert dat diegenen die de leer niet

geheel aanvaarden mogelijk uitgesloten worden. Bij gelovigen kan dit tot hypocrisie

en ontkenning leiden. Uiteraard dat dit geen gezonde gronden zijn om tot waarheid

en weten te komen.

Vandaag zouden religieuze ervaringen niet meer maatschappelijk gedragen worden.

De kerk als instituut is aan scherpe kritiek blootgesteld zoals bijvoorbeeld: de

voorkomende contradictie tussen woord en realiteit, de beperking van

gedachtevrijheid, onrealistische verwachtingen zoals het celibaat, misbruik van

macht en autoriteit enz. … Het is mogelijk dat wij ons in een overgangsfase

bevinden. Een periode van onzekerheid waarin de kerksheid vermindert en

desacralisering optreedt. De vraag stelt zich of er een nieuwe atheïstische

religiositeit groeit die nog niet gemeenschappelijk gedragen is?

Het New-Age denken, post-humanisme en andere stromingen zouden kunnen

beschouwd worden als een vorm van niet-geïnstitutionaliseerde zingeving waarbij

mensen het sacrale bij zichzelf gaan zoeken.

Filosofisch denken onderscheidt zich van godsdienst o.a. door volgende kenmerken:

Filosofie Godsdienst

Rede

twijfel

verwondering

remedie tegen dogmatisch denken

Hoever kan de rede alleen ons

brengen

Totaliteitsaanspraak

universaliteit

indeling van mensen

verlossingsgedachte

kan uitgroeien tot dogmatisch denken

Page 16: Syllabus Filosofie

  16  

Filosofen streven naar een fundamenteel inzicht zonder er een geloofskwestie van te

maken of zich te beroepen op een autoriteit (uitz. Middeleeuws denken). Veel grote

filosofen waren gelovig maar trachtten op basis van rationele argumenten hun

redeneringen vorm geven. Door haar klemtoon op rationele kritiek kan filosofie een

remedie zijn tegen dogmatisch denken. Zij erkent de twijfel, stelt alles in vraag

inclusief godsdienstige geloofsovertuigingen.

Page 17: Syllabus Filosofie

  17  

3. DE EERSTE FILOSOFEN

3.1. Waarom een studie van de natuurfilosofen en presocratici

Zoals in het vorige hoofdstuk werd aangehaald, zal de filosofie de mythische

verhalen geleidelijk verdringen. Mythische verklaringen geven niet langer een

bevredigend antwoord op de vragen die mensen zich stelden.

De interesse van de eerste filosofen gaat uit naar inzicht en ordening in de natuur en

worden daarom natuurfilosofen genoemd.

Men gaat natuurlijke gebeurtenissen voor het eerst verklaren aan de hand van

andere natuurlijke gebeurtenissen. Griekenland is in dit opzicht de bakermat.

In de Griekse beschaving was ruimte voor kritiek, verbeelding, aandacht voor

details, en een sterk bewustzijn van verandering en van de strijd tussen

tegengestelden. Het besef van de vergankelijke aard der dingen bracht de Grieken

soms tot een zeker pessimisme. Daardoor verlangden ze naar een verklaring voor de

dingen. Een verklaring die door de kracht van het menselijk verstand kon gevonden

en bevestigd worden en niet op basis van religieuze gewoonten of autoriteit.

In zekere zin is hier een eerste aanzet tot de vooruitgangsgedachte gezet. N.l. de

menselijke geest die op eigen kracht werkt en die in staat is de waarheden over de

werkelijkheid te ontdekken.

Dit denken vormde de eerste stap naar onze ‘wetenschappelijke visie’ op de natuur.

Deze eerste denkers beschouwden zichzelf niet als filosofen maar als

natuurwetenschappers, een benaming die Aristoteles later ook zou gebruiken.

Bovendien trachtte men kennis niet zo intact mogelijk over te dragen maar spoorde

men leerlingen aan te discussiëren en met eigen ideeën te komen.

Page 18: Syllabus Filosofie

  18  

Natuurfilosofen zijn bovendien vertegenwoordigers van een holistische visie en van

universele kennis. Men zoekt naar verklaringen waarbij alle levensverschijnselen

bepaald worden door de totaliteit van het leven.

De filosofie is juist die wetenschap waarin men tot overkoepelende, gehele

denkkaders tracht te komen. Maar ook vandaag herziet men deze visie omdat de tijd

van de ‘grote systeembouwers’ aan het uitdoven is en alternatieve

interpretatiekaders tot ontwikkeling komen.

3.2. De natuurfilosofen of presocratici

Het zoeken naar een oerstof is kenmerkend voor de natuurfilosofen en vooreerst

voor de Milezische school. Men wil de oorsprong van alles kennen en daarvoor gaat

men de uitwendige wereld bestuderen. Er wordt vertrokken van een natuurlijk

principe (water, lucht, het onbegrensde…) en op basis daarvan worden allerlei

hypothesen en speculaties geformuleerd.

Het zouden de allereerste, prille wetenschappelijke hypothesen worden waarop

latere filosofen en onderzoekers verder werken.

3.2.1. Thales van Milete (+- ° 640 vr Chr )

• Milete

Milete was een Turkse stad aan de kust van Anatolië, iets ten zuiden van het eiland

Samos. In de periode waarover we praten (7e-6e E voor Chr) was het de belangrijkste

stad van Ionië. Het is belangrijk te weten dat Milete toen een moderne stad was waar

men op grote schaal handel dreef. Milete was centraal gelegen en van daaruit kon er

naar verschillende richtingen handel gedreven worden. Door de bloeiende zaken

gingen de Mileziërs geestelijk enigszins afdwalen van de aantrekkingskracht van de

godsdienst en wijdde men zich vol overgave aan meer praktische en rationele zaken.

Page 19: Syllabus Filosofie

  19  

Zo zagen de eerste studies over de natuur, de astronomie en de navigatiekunst het

licht.

• Biografische gegevens

Thales was een ingenieur uit Milete (kust van klein Azië,huidige west-Turkije ). Van

zodra hij daartoe de leeftijd had bereikt, scheepte hij in op het eerste het beste schip

en begon een lange reeks reizen naar Egypte en het Midden-Oosten. Tijdens die

reizen leerde hij van priesters en kwam hij in aanraking met wat men later filosofie

en natuurwetenschap zou noemen. Thales wordt door de meesten als de eerste echte

filosoof erkend. Over zijn leven zijn heel wat anekdotes verteld. In de ogen van de

Mileziërs was Thales een vreemd, zweverig type en niet zo praktisch ingesteld.

Het staat vast dat onze filosoof noch voor de problemen van het dagelijks leven, noch

voor vrouwen, veel interesse vertoonde. Hij was het prototype van een verstrooide

professor. Zijn faam als wetenschapper verwierf hij pas definitief toen hij de

zonsverduistering van 585 vr Chr. voorspelde.Vanaf die dag steeg zijn aanzien.

Hij slaagde er bovendien in via meetkundige berekeningen de afstand tussen de

schepen en de kust te berekenen. Hij liet niets op schrift na.

• Ideeën

Zoals tijdens de periode van het mythisch denken was Thales zich bewust van het

belang van de vier elementen: lucht,vuur,water en aarde. Hij nam aan dat alle dingen

uiteindelijk zijn terug te brengen tot één van deze vier elementen. Van alle elementen

zou water het duidelijkst veranderingen kunnen ondergaan en het grootste aantal

vormen kunnen aannemen.

Volgens Thales was water de arché en zijn alle dingen samengesteld uit water. Zijn

meest geliefde uitspraak was ‘water is het mooiste wat er op deze wereld bestaat’.

Met ‘water is leven’ had hij een diepgaander denkbeeld dan de eenvoudige

vaststelling dat water altijd in elk wezen aanwezig was. Het vochtige (water) was in

zijn ogen ook ‘de ziel’ der dingen, de essentie van de schepping.

Page 20: Syllabus Filosofie

  20  

De aarde stelde hij zich voor als een groot vlot, drijvend op een enorme watervlakte

dat met zijn gestamp soms een aardbeving kon teweeg brengen.

• Belang

Thales formuleerde een speculatief wetenschappelijk idee in een periode waarin het

mythisch en godsdienstig denken nog model stond. Zijn verkeerde conclusie wordt

tegenwoordig niet omwille van haar inhoud gewaardeerd maar wel om haar vorm.

De conclusie wordt ook gewaardeerd vanwege de veronderstellingen die erachter

zitten. N.l. dat er aan de verschijnselen een oerstof ten grondslag moet liggen die

verandering verklaart terwijl ze zelf blijft zoals ze is. Bovendien spoort Thales aan

om verder te kijken, de moeite te nemen na te denken en niet de oplossing van alle

mysteries aan de goden toe te schrijven. Het betekende voor het Westers denken de

eerste stap in de richting van een interpretatie van het universum.

3.2.2. Anaximander (610-546 v. Chr)

Anaximander behoorde eveneens tot de Milezische school en ging ervan uit dat onze

wereld slechts één van de vele werelden was die ontstaan en vergaan in iets wat hij

het ‘grenzeloos onbepaalde’ noemde. Dit oerprincipe, het Apeiron is heel wat

abstracter dan Thales’ ideeën.

Anaximander dacht dat het onbepaalde oorspronkelijk moeiteloos bewoog in een

soort van kosmische maalstroom. Deze zou verstoord worden door een of andere

ramp waardoor de vier elementen ‘zich afscheidden’ van die maalstroom. Wanneer

de elementen eenmaal waren geschapen werden ze als tegengestelden met elkaar

verwant. De oorspronkelijke eenheid van het apeiron wordt een schijnbare oorlog

van tegengestelden.

Volgens Anaximander zou de wereld uiteindelijk vergaan en de dingen zullen

terugkeren naar hun onbepaalde oorsprong.

Page 21: Syllabus Filosofie

  21  

3.2.3. Anaximenes (ca. 545 v. Chr)

Volgens Anaximenes was de arche lucht en zou deze oerstof onderhevig zijn aan

twee natuurlijke processen nl. verdunning en verdichting.

Vuur is lucht in bijzonder verdunde vorm; wolken, water,modder,aarde en zelfs

steen bestaan uit lucht in verschillende stadia van verdichting.

Uitspraak van Anaximenes:

‘Precies zoals onze ziel (die uit lucht bestaat) ons bijeen houdt, zo omvatten adem en

lucht de gehele wereld.’

Volgens Anaximenes zou de wereld ‘ademhalen’; lucht regelt de kosmos dus ook de

mens. Lucht is ook de levensadem voor de mens en dit in de vorm van de ziel.

Met het idee van verdichting en verdunning bracht Anaximenes een belangrijke

opvatting de filosofie binnen nl. de opvatting dat verschillen in kwaliteit

(stoffelijkheid) in wezen verschillen in kwantiteit (hoeveelheid) zijn. Dat is een

opvatting waarmee vandaag de dag veel wetenschappers zouden instemmen.

3.2.4. Conclusie bij de eerste filosofen van Milete

Ondanks hun onderlinge verschillen hebben deze eerste filosofen een aantal

kenmerken gemeen. Ze vormde o.a. de eerste filosofische school. Een aantal

denkbeelden zouden deel worden van de westerse wetenschappelijke traditie.

Daaronder vallen bijvoorbeeld:

- het verlangen naar eenvoudige verklaringen

- het beroep doen op de waarneming als ondersteuning van theorieën

- Zij stelden de eerste ‘goede filosofische vragen’ die inspirerend werkten op

latere onderzoekers

- We vinden hier de 1e vroeg wetenschappelijke hypothesen

3.2.5. Phytagoras(ca. 572-500 v. Chr.)

Page 22: Syllabus Filosofie

  22  

• Achtergrond

Pythagoras was afkomstig uit Samos (dichtbij Milete) en zijn invloed was zo groot

dat de school der Pythagoreeërs bijna 400 jaar bleef bestaan. Alleen al zijn invloed op

Plato was voldoende om Pythagoras te verzekeren van een blijvende plaats in de

geschiedenis van de filosofie.

Naast het feit dat Pythagoras een van de beroemdste voorsocratische filosofen is, is

er ook een minder wetenschappelijke kant van het verhaal. Hij stichtte een school of

beter was een wegbereider van geheime genootschappen of wat wij nu sekten

zouden noemen. Daar werden heel specifieke leefregels voorgehouden waarvan het

verbod op het eten van tuinbonen en het vereren van bepaalde getallenpatronen het

meest bekend zijn. Hij predikte ook de reïncarnatie en de zielsverhuizing.

• Een veelzijdig denker

Volgens Pythagoras zijn alle dingen terug te brengen tot getallen.

Hij had een groot talent voor wiskunde en velen onder ons kennen deze filosoof door

de stelling van Pythagoras. Hij heeft het vierkant en de kubus, de tweede en derde

macht van een getal geïntroduceerd en zo meetkundige begrippen in de rekenkunde

geïntroduceerd. Door zijn leer kreeg het begrip theorie, de betekenis die het nog

steeds heeft. Zijn getallenleer was het middelpunt van zijn filosofie.

Een juiste beschrijving van de werkelijkheid moest in wiskundige formules gegoten

worden. Getallen worden beschouwd als bouwstenen van de wereld. Ook het heelal

of de kosmos is een geordend geheel. Hij was de eerste grote denker die wiskunde en

filosofie met elkaar in contact bracht, één van de meest vruchtbare inzichten. Er is

sindsdien altijd sprake geweest van een symbiose van wiskunde, filosofie en

natuurwetenschappen. We zijn ondertussen gewoon aan het idee dat wiskunde een

onmisbare rol speelt bij ons begrip van het universum.

• Belang

Page 23: Syllabus Filosofie

  23  

De denkbeelden van Pythagoras zijn significant voor de filosofie. Via de wiskunde

leren we door abstractie de essentie van de dingen kennen. Het oerprincipe bij

Pythagoras is geen fysisch gegeven maar wel een soort wetmatigheid

(onveranderlijke getalmatige verhoudingen).

De ordening van de wereld houdt in dat er tussen de afzonderlijke delen specifieke

verhoudingen bestaan. Het gaat om een abstract, niet zichtbaar beginsel. Hij leert ons

dat de wereld een ordelijk geheel is waarbij de menselijke ratio in staat is die

ordening te achterhalen én te begrijpen. Bovendien was hij de filosoof die het woord

filosofie heeft geïntroduceerd in de betekenis van ‘liefde tot de wijsheid’.

3.2.6. Heraclitus (ca. 500 v.Chr)

Heraclitus leefde in Efeze en wordt omschreven als een hooghartig aristocraat die de

mensen en de dingen bekeek met een kritische toeschouwerblik. Hij wordt ook wel

‘De Duistere’ genoemd. De werkelijkheid is volgens Heraclitus niet uit een aantal

dingen opgebouwd maar is een proces van doorgaande opbouw en afbraak. Hij

wees erop dat er in de wereld voortdurend tegenstellingen zijn die hun stempel op

onze opvatting van de dingen drukken. Zowel het goede als het kwade zijn

noodzakelijke delen van het geheel. De wereld bestaat slechts door het voortdurende

spel tussen die tegenstellingen. Het dynamische oerprincipe of de arche die de

wereld en de oorlog van tegenstrijdige realiteiten in beweging houdt, noemt

Heraclitus vuur. Het is eerder een soort van oerenergie.

Beroemd zijn zijn uitspraken ‘Panta Rhei’ of alles stroomt, niets blijft.

‘Oorlog is de vader van alles’ en ‘Alles verandert behalve de verandering zelf’.

Heraclitus’ ideeën waren meer dan alleen een filosofie; het was ook een

gemoedstoestand van verlies en terugkijken. Toch krijgen we hier ook een positieve

gedachte nl. dat de wereld uiteindelijk niet vergaat en dit is te danken aan de rede of

logos. De rede is het sturend principe van de verandering.

Page 24: Syllabus Filosofie

  24  

Verandering in de betekenis van Heraclitus wordt een rationeel verschijnsel eerder

dan en chaotische willekeurige vertoning die het eerder leek te zijn.

Hij is bovendien de grondlegger van het dynamisch wereldbeeld en de eerste die een

allesomvattend wijsgerig systeem tracht te brengen. Hij zoekt verder dan de

stoffelijke wereld en peilt eveneens naar de diepten van de menselijke ziel.

3.2.7. Parmenides (ca 540-480 v Chr)

Parmenides staat diametraal tegenover Heraclitus en is de grondlegger van de

ontologie of zijnsleer. Hij maakt een sterke scheiding tussen de leer van de waarheid

en de leer van de schijn. We mogen ons immers niet laten misleiden door onze

zintuigen die ook onze geest benevelen, zegt Parmenides. Zintuigen geven ons een

verkeerd beeld van de werkelijkheid, een beeld dat niet klopt met het menselijk

verstand. Als filosoof vond hij het zijn taak om alle vormen van zintuiglijk bedrog te

ontmaskeren. Hiermee geeft hij een eerste aanzet tot het geloof in het menselijk

verstand als bron van kennis.

Zijn stelling ‘het zijn is, het niet zijn is niet’, moet absoluut opgevat worden. Het zijn

is één, onvergankelijk, ondeelbaar, homogeen en onbeweeglijk. Wat niet is, kan je

niet leren kennen of uitspreken. Eens men zegt dat men het begrijpt is dit hetzelfde

als dat het is. Alles is één. Alles wat bestond is er altijd al geweest. Parmenides ging

verder dan de meeste anderen door te stellen dat er geen enkele werkelijke

verandering mogelijk is. Niets kan iets anders worden dan wat het is.

Parmenides schetst ons een deterministisch wereldbeeld. Alles was onvermijdelijk en

noodzakelijk zoals het was. ‘Verandering in het universum is een illusie’. Het nu

bestond alleen vanuit het subjectieve standpunt van een waarnemer, objectief gezien

hebben alle momenten dezelfde waarde.

Page 25: Syllabus Filosofie

  25  

Parmenides heeft Plato’s ideeënwereld rechtstreeks geïnspireerd en in de 20e eeuw

wordt hij erg gewaardeerd door de Duitse existentiefilosoof Heidegger.

3.2.8. Besluit bij de natuurfilosofen en presocratici

In de vijfde en vierde eeuw voor Christus onderging de Griekse beschaving

belangrijke wijzigingen op politiek, sociaal, cultureel en wetenschappelijk gebied. De

oude tradities van de mythologische godsdiensten en natuurfilosofie waren niet

meer opgewassen tegen de nieuwe vragen en noden, vooral betreffende de mens zelf

en zijn samenleving.

Athene was in de 5e eeuw voor Christus tot haar politiek hoogtepunt gekomen en

vooral deze stad had behoefte aan een nieuw soort leermeesters, de sofisten.

Alle richtingen van de Griekse en Europese filosofie hebben hier hun oorsprong en

vinden hier hun voorgangers. Er is geen probleem dat in de latere wijsbegeerte een

rol gespeeld heeft dat niet in deze tijd al is opgeworpen, doordacht is of ter discussie

gesteld. Een groot aantal leerstelsels bracht onvermijdelijk een nieuwe filosofische

ontwikkeling met zich mee. Wantrouwen tegenover de zintuiglijke waarneming bij

vele filosofen deed twijfel groeien aan de mogelijkheid tot kennis in het algemeen

voor de mens. Hier beginnen de werkzaamheden van de sofisten. Niet alleen de

vraag naar kennis (van het universum, de wereld, de werkelijkheid…) doet zich

gelden maar ook de plaats van de mens in dit hele gebeuren.

Page 26: Syllabus Filosofie

  26  

DEEL 2. KUNNEN WIJ TOT ZEKERE KENNIS KOMEN?

De zoektocht naar kennis, weten en inzicht in de werkelijkheid houdt nooit op. Het is

een continu proces dat zich doorzet gedurende de geschiedenis van de filosofie.

Belangrijk is echter wel dat er zich op een bepaald ogenblik (ong. vanaf de sofisten)

toch een kentering in het denken voordoet in die zin dat de mens, als denkend en

handelend wezen, een voornamere rol zal spelen. Filosofen zullen zich de vraag

stellen wat de grenzen zijn van ons kennen, welke kennis van belang is, wat we er

mee kunnen aanvangen, welke inzichten het ons verschaft. Kortom, de

verwondering speelt zich niet louter meer af op het niveau van de ons omringende

werkelijkheid maar neemt ook het menselijk denken zelf onder de loep.

1. DE SOFISTEN

Athene werd rond 450 v. Chr. het cultureel en politiek centrum van de Griekse

wereld en kende een ontwikkeling van vroege democratie met

volksvertegenwoordigers. Hierdoor ontstond behoefte aan vorming en onderwijs.

Voornamelijk de kunst van de retoriek werd van belang.

1.1. Kerngedachten van de sofisten

Sofisten waren rondtrekkende leraren en filosofen die onderwijs tegen betaling

verschaften en jonge ‘mannen’ deskundigheden en vaardigheden bijbrachten die

nuttig werden geacht voor het praktische leven. Het was een vorm van onderricht

dat enkel toegankelijk was voor zij die bemiddeld waren of wiens ouders het waren.

Zij leerden de kunst van het debatteren en argumenteren. In het algemeen waren zij

bereid (net zoals moderne advocaten) te onderwijzen hoe men voor of tegen elke

willekeurige opvatting kon pleiten zonder dat zij eigen opvattingen verkondigden.

Page 27: Syllabus Filosofie

  27  

De sofisten genoten grote populariteit bij een bepaalde klasse en werden geminacht

door andere.

Sofisten geloofden niet in absolute waarheid. Het waren practici die weinig waarde

hechtten aan zuiver theoretische kennis en stelden dat objectieve kennis immers

onmogelijk is. Daarmee brachten zij het scepticisme binnen in de filosofie en

poneerden dat de enige maat voor alles, de mens zelf is. Deze opvattingen hadden

ook belangrijke consequenties op moreel vlak. Zij stichtten geen eigen scholen of

genootschappen.

1.2. Protagoras als bekendste sofist (480-410 v. Chr.)

Protagoras verwierf roem en rijkdom in Athene door als een van de eersten, voor het

gerecht en in de politiek, zijn eigen zaak overtuigend te verdedigen.

Hij is bekend geworden door zijn beroemde homo-mensura stelling nl. ‘de mens is

de maat van alle dingen, van de zijnden dat ze zijn, van de niet-zijnden dat ze niet

zijn’. Iedere mens is in zijn visie de maatstaf van alles. Wanneer mensen van mening

verschillen bestaat er geen objectief criterium om uit te maken wie gelijk en wie

ongelijk heeft. Er bestaat immers geen absolute waarheid, alleen relatieve; geen

objectieve maar enkel subjectieve waarheid. Hiermee worden de sofisten de

grondleggers van het antropocentrisme.

De interpretatie van de homo-mensura stelling heeft verdeeldheid gezaaid onder de

historici van de filosofie. Wie is de mens waarover Protagoras het hier heeft? Gaat

het om een willekeurig iemand of gaat het over de mens in het algemeen die de

gemiddelde opinie in zich draagt?

Eén visie is uit te gaan van een ik als subject met alle tekortkomingen en kwaliteiten

die dit subject typeren. Ik ken geen objectieve werkelijkheid die voor iedereen gelijk

is maar een die slechts dan betekenis krijgt als ‘ik’ haar waarneem en natuurlijk

verandert die betekenis naar gelang mijn opinies veranderen. Ook de waarde van de

Page 28: Syllabus Filosofie

  28  

dingen zelf, varieert van persoon tot persoon en voor hetzelfde individu van moment

tot moment.

Het ethische relativisme dat de sofisten naar voren brengen is in feite het gevolg van

het antropocentrisme. Er bestaat geen objectief criterium om goed en kwaad te

bepalen; het is ook hier de mens zelf die dit onderscheid maakt. Die morele

bepalingen worden daarbij beïnvloed door tijd, plaats en cultuur waarin de mens

leeft. (zie ook sociologie, onderdelen van het culturele systeem)

Het scepticisme en relativisme gebeurt ook ten aanzien van de godsdienst.

Protagoras stelde: ‘van de goden kan ik niet weten of zij zijn, noch of zij niet zijn; er is

namelijk veel dat verhindert dit te weten, de duisterheid en het feit dat het leven van

de mens te kort is’. Hij werd voor goddeloosheid aangeklaagd en uit Athene

verbannen.1

1.3. Besluit bij de sofisten

• Verdiensten

Sofisten brengen twijfel binnen in de filosofie en sporen mensen aan om bij alles een

keerzijde te zoeken. Ze geven belangrijke kritiek op verstarde ideeën van hun tijd en

waren vaardige politici die bijgedragen hebben aan de geschiedenis van de

democratie. Zij hebben een belangrijke aanzet gegeven voor de epistemologie en het

denken zelf als voorwerp van denken gemaakt. Sofisten brengen bovendien de mens

in het centrum van filosofische aandacht en worden daarmee de grondleggers van

het antropocentrisme. Ze maakten mensen bewust van zichzelf.

• Kritiek

De negatieve kritiek is ons vooral overgeleverd door Plato en Socrates.

                                                                                               1  Andere  sofisten  uit  de  periode:  Gorgias,  Thrasymachus,  Callicles,  Critias  

Page 29: Syllabus Filosofie

  29  

Er is alleszins een negatieve keerzijde aan het ethisch relativisme. Wanneer dit in

extreme zin wordt doorgedreven zou het een handelen kunnen betekenen zonder

beginsel of principe. Ook de relativiteit in de retoriek valt kritisch te bekijken. Het

gelijk krijgen werd belangrijker dan het gelijk hebben. We zouden kunnen zeggen

dat de vorm belangrijker werd dan de inhoud.

Het ging bij de sofisten vaak om een handige woordenstroom die de tegenstander of

toehoorder met verbazing sloeg of in verwarring bracht totdat men soms geen

weerwoord meer kon verzinnen. Extreem doorgetrokken won de sterkste.

Volgens sommigen waren de sofisten bovendien geen echte filosofen aangezien ze de

zoektocht naar de waarheid zouden opgegeven hebben. We zouden daar tegenin

kunnen brengen dat zij ons verschillende, mogelijke waarheden voorschotelen die

ons voor twijfel plaatsen. En zoals reeds vermeld, is dit een belangrijke drijfveer om

te filosoferen en om tot kennis te komen in het algemeen.

Page 30: Syllabus Filosofie

  30  

2. SOCRATES (°469-399 v. Chr)

2.1. Het leven van Socrates

Het leven van Socrates is ons voornamelijk bekend via de geschriften van Plato. Hij

werd geboren in Athene als zoon van een beeldhouwer en een vroedvrouw.

Hij diende een tijdje in het leger maar bracht het grootste gedeelte van zijn leven

door op pleinen en markten van de stad, waar hij met mensen praatte die hij daar

ontmoette. Rond zijn vijftigste huwde hij met Xanthippe met wie hij drie kinderen

had. Hij zou zeer vroeg het beroep van zijn vader alsook zijn gezin verwaarlozen.

Xanthippe verweet hem, zich geheel aan zijn geestelijke taak te wijden zoals nog

niemand voor hem had gedaan.

Socrates zelf was in de leer geweest bij de filosoof Archelaos die hem ‘in de slechte

zin liefhad’, zo zegt ons de overlevering.

Hij studeerde wiskunde, astronomie en de leer van de vroege filosofen. Hij vond al

snel dat de oorspronkelijke speculaties over de oorsprong van de wereld voor de

mensheid niet veel nut hadden.

Om het verder levenslot van Socrates te begrijpen hebben we enige kennis nodig van

de toenmalige politieke toestand in Athene. De staatsinrichting was zeer

democratisch. Maar een democratie waarbij de grote massa van de bevolking voor

meer dan de helft uit slaven bestond. Alles wat men bij de Griekse schrijvers over de

toenmalige staatsinrichting leest, heeft dus slechts betrekking op een beperkte groep

van vrije burgers.

Socrates nam niet daadwerkelijk deel aan politiek maar werd de opvoeder van de

aristocratische jeugd. Hij werd in 399 v. Chr. wegens goddeloosheid en het bederven

van de jeugd voor het gerecht gedaagd. Hij maakte de 500 juyleden woedend door ze

de les te lezen over hun onwetendheid. De jury bevond hem schuldig en hij werd

veroordeeld tot het drinken van de gifbeker. Hij weigerde om genade te verzoeken,

Page 31: Syllabus Filosofie

  31  

noch zou hij vluchten ondanks de smeekbeden van zijn vrienden. Hij dronk dit gif in

het bijzijn van zijn vrienden en bleef tot het laatste moment filosoferen. Na zijn dood

werd hij het universele symbool van het martelaarschap voor de waarheid.

2.2. Socrates’ ethiek

Socrates heeft niets op schrift gesteld. Alles wat wij menen te weten over hem is ons

overgeleverd via de dialogen van Plato.

Hij was net zoals de sofisten meer geïnteresseerd in de mens en de plaats van de

mens in de maatschappij, dan in natuurverschijnselen of de arche.

Hij verzette zich echter tegen het relativisme van de sofisten en was ervan overtuigd

dat de waarheid en het goede wel degelijk bestonden. Het vermogen van de mens

om goed en kwaad te onderscheiden ligt in het verstand en niet in de maatschappij.

Hij had een sterk geloof in de menselijke rede en vestigde de aandacht op een

rationele fundering van de moraal of ethiek. Alleen rationele kennis en inzicht kan

tot ethisch handelen leiden, tot een goed en gelukkig leven. Alleen hij die juist

handelt kan een deugdzaam mens zijn.

De ethiek die door Socrates werd ontwikkeld, bestond essentieel uit de koppeling

van deugd aan kennis. Het doel van het kennen is voor Socrates de zelfkennis van de

mens. Hij wil de mens, door zijn niet weten aan het licht te stellen, tot zelfonderzoek

en inkeer brengen. ‘Ken uzelf!’ roept hij eenieder toe.

2.3. De socratische methode of dialoog

Socrates werd en wordt nog steeds geroemd om zijn filosofische uitspraak nl. ‘ik

weet slechts één ding, namelijk dat ik niets weet’.

Het was een bijzonder soort gesprek en onderwijs waarbij hij geen inhoudelijke leer

te bieden had, maar enkel vragen kon stellen. Hij heeft zijn werkzaamheden wel eens

vergeleken met het beroep van zijn moeder en gezegd dat hij niet zelf de wijsheid

Page 32: Syllabus Filosofie

  32  

voortbracht , maar anderen bij de geboorte van wijsheid hielp. Deze filosofische

houding wordt ook wel maieutiek genoemd.

De typische Socratische dialoog of methode kent verschillende stadia. Socrates deed

vaak alsof hij niets wist en daagde zijn toehoorder of gesprekspartner uit om steeds

verder te zoeken. Volgens hem waren de meeste mensen gevangen in een soort

schijnweten en kon men door de dialectiek van vraag en antwoord komen tot

wijsheid of adequaat weten.

- Hij stelt een bepaalde vraag en reageert enthousiast wanneer hij iemand vindt die

zegt iets te weten.

- Socrates vindt hiaten of tekorten in de definities die door zijn gesprekspartners

worden gegeven en gaat daar steeds dieper op in.

Zo werd de ander gedwongen zijn antwoord terug te nemen, te nuanceren of zijn

onwetendheid toe te geven. De ondervraging wees altijd uit dat het eerste antwoord

onjuist was.

- Beiden komen tot de erkenning van het niet-weten of de onwetendheid. Hier kan

de oorspronkelijke vraag worden hernomen en bestaat er een werkelijke bereidheid

tot leren. Bijna alle dialogen eindigen zonder conclusie en dat is vaak essentieel in het

Socratische gesprek. Hij schrijft zijn leerlingen niet dé waarheid voor, ieder van ons

moet die immers zelf uitvinden.

2.4. De filosoof bij uitstek

De kennis die we volgens Socrates door zelfonderzoek kunnen verwerven,

onderwerpt zich niet aan algemene waarheden, aan ideologieën of

geloofsovertuigingen. Dit veronderstelt een typische filosofische houding nl. alles in

vraag stellen. Berusten en aannemen zonder dat men iets zelf heeft verwerkt is

ondeugdzaam volgens Socrates.

Page 33: Syllabus Filosofie

  33  

Het door Socrates gezochte kennen is een praktisch weten. De inspanning die hij

levert om tot filosofisch inzicht in het deugdzame te komen, betekent ook principieel

de zorg om de ziel. Als inzicht en rede heersen, is de ziel deugdzaam. Pas uit de ziel

ontspringen alle andere deugden voor de mens. De ziel was voor Socrates de bron

van alle waarheid. (hier komen we verder op terug bij het bestuderen van Plato).

Onderzoek van het leven was voor Socrates essentieel. Zo is zijn uitdrukking te

begrijpen ‘het niet onderzochte leven is de moeite van het leven niet waard’.

2.5. Besluit

Socrates werd niet alleen bewonderd om zijn retorische begaafdheid maar ook om

zijn integriteit. De manier hoe hij zelf zijn dood tegemoet ging heeft velen aangezet

tot het schrijven van de meest inspirerende tragedies in de geschiedenis van het

menselijk denken. Bovendien stimuleerde hij een levendige belangstelling voor de

problemen die hij opwierp en maakte mensen bewust van de moeilijkheden die hun

oplossingen met zich meebrachten. Hij liet ook de onwetendheid en onmacht van

machtshebbers en autoriteiten zien waardoor hij tot een controversiële figuur

uitgroeide die zowel geliefd als gehaat werd.

Hij werd zondermeer één van de bekendste filosofen omdat hij begon met het

meedogenloos kritische onderzoek naar onze fundamentele begrippen, wat

sindsdien kenmerkend is voor de filosofie.

Hij maakte de dialectiek tot de kern van de filosofie, het zoeken naar waarheid door

een proces van vraag en antwoord.

Page 34: Syllabus Filosofie

  34  

3. PLATO (°427-347 v. Chr)

3.1. Het leven van Plato

Plato werd geboren in Athene uit een voorname Atheense familie. Via verwanten

van zijn moeder kende hij Socrates al vanaf zijn kinderjaren.

Hij huwde nooit. In 384 stichtte hij in Athene de eerste filosofische school de

‘Academie’ . Daar lazen studenten de door hem geschreven socratische dialogen als

oefening. Toen Socrates veroordeeld werd om zijn methode, besloot Plato diens

verdediging op zich te nemen. Dit was het begin van zijn eigenlijke filosofische

loopbaan waarin hij aanvankelijk strak Socrates’ spoor volgde met zijn primaire

bekommernis om de ziel en het ethisch goede. Het is een uniek verschijnsel in de

geschiedenis van de filosofie en de literatuur dat een denker zijn leven besteed heeft

aan het uitbeelden van een individueel persoon en aan het voortzetten van zijn werk.

Plato was de eerste westerse filosoof wiens geschriften intact zijn overgeleverd en

men neemt aan over al zijn werken te beschikken. Velen beschouwen hem als de

grootste filosoof aller tijden, zoals velen ook Socrates als zodanig zien.

3.2. Plato’s wijsgerige activiteit

Plato’s hoofdactiviteit en belangrijkste bijdrage is volgens hemzelf het onderwijs dat

hij kosteloos verschafte aan volwassen jonge mannen. Zijn werk neemt de vorm aan

van dialogen waarin Socrates de leidende rol blijft spelen.

De dialoog als uitdrukkingsmiddel van filosofische gedachten zou ondenkbaar

geweest zijn zonder de bijdrage van de sofisten en later door Socrates. De dialogen

van Plato behoren tot de onvergetelijke werken van de wereldliteratuur.

Hij wil de sofisten bestrijden aangezien hun overredingskunst of retoriek als

wijsgerige methode volgens Plato ontoereikend was .

Page 35: Syllabus Filosofie

  35  

Toch neemt hij van de sofisten een aantal zaken over zoals de dialectische methode,

het wantrouwen tegenover het weten van gewone dagdagelijkse dingen, de

zintuiglijkheid en de argwaan omtrent de algemene voorstellingen van het

deugdzame.

Een groot verschil is echter dat er voor de sofisten geen algemeen geldende

maatstaven voor denken en handelen bestaan. Voor Plato begint juist hier de

eigenlijke taak van de wijsgeer nl. het aantonen dat er wel degelijk dergelijke maat

bestaat.

Bovendien zet hij zoals gezegd, het werk van Socrates verder. In plaats van het

Socratische ‘Ik weet maar één ding, nl. dat ik niets weet’, stelt Plato zijn eeuwige

ideeënleer voor als maatstaf voor ons denken en handelen.

3.3. De ideeënleer

Plato presenteert met zijn ideeënleer een metafysische theorie waarin voor het eerst

iets buiten het universum wordt geplaatst. De idee is volgens Plato een extern

gegeven wat enkel te zien is met de ziel of geest.

Het denken is de geestelijke activiteit van de ziel en dat beschouwt Plato als een

vorm van zien. Zo denkt de mens aan een rechtvaardige staat of samenleving

ofschoon hij nergens op aarde kan gaan kijken hoe zo’n staat erin zuivere vorm

uitziet. Al die geestelijke dingen die de mens niet met zijn ogen kan waarnemen en

enkel via de denkende ziel kan viseren , noemt Plato de wereld der ideeën, hetgeen

letterlijk betekent ‘de wereld van alle zuiver geestelijk geziene dingen’.

Hij geloofde dat het tastbare in de natuur veranderlijk en vergankelijk is. Alles in de

materiële wereld is samengesteld uit materie die door de tijd wordt aangetast maar

alles is volgens een tijdloze mal/vorm/idee gemaakt die eeuwig en onveranderlijk

is.

Zo moeten we Plato’s twee-werelden theorie begrijpen waarin de vergankelijke

wereld ondergeschikt is aan de wereld van onveranderlijke ideeën. De zichtbare,

Page 36: Syllabus Filosofie

  36  

zintuiglijke wereld is vergankelijk en levert ons onzekere en onjuiste kennis op. Over

de wereld van “het worden” kunnen we slechts tegenstrijdige meningen vormen.

De wereld van “het zijn” daarentegen omvat de ideeënwereld en is eeuwig,

onveranderlijk en perfect. Deze wereld is slechts toegankelijk voor de zuivere rede.

3.4. Ware kennis

Om de fysische wereld te kennen en te begrijpen was de wiskunde en natuurkunde

volgens Plato de sleutel. De hele materiële wereld is volgens hem doordrongen van

wiskundige verhoudingen. Zo besloot hij dat aan de oppervlakte van onze wereld

van elke dag een wiskundige en ideale, perfecte orde ten grondslag ligt. Die orde is

niet zintuiglijk te aanschouwen maar is wel toegankelijk voor de geest.

De studie van volmaakte vormen of ideeën is nodig om tot kennis te komen;

definities zijn noodzakelijk om bewijs en samenhang te presenteren.

De zintuiglijke wereld, mensen, dingen en dieren vergaan... We kunnen alleen ware

kennis hebben van dingen die we met ons verstand kunnen begrijpen.

De rede (geest of ziel) is bijgevolg een veel betrouwbaarder bron van kennis dan de

zintuigen.

Er zijn drie kennisniveaus mogelijk volgens Plato:

1. De wetenschap: vormt volmaakte begrippen

2. De mening: maakt het mogelijk om verschillende oordelen over de zichtbare

wereld te hebben

3. De onwetendheid: is eigen aan mensen die van dag tot dag leven zonder zich het

waarom van de dingen af te vragen

3.5. De onsterfelijke ziel

Page 37: Syllabus Filosofie

  37  

Plato voert een dualistisch mensbeeld ten tonele waarin het lichaam behoort tot de

zintuiglijke wereld en de ziel tot de ideeënwereld. Zo geldt de opmerkelijke stelling

van Plato dat alle waarheid van binnen komt. De onsterfelijke ziel van de persoon is

geboren met de waarheid en alle kennis is herinnering. Kennis verwerven is dus

geen bijleren maar wel een opnieuw bewust worden van de kennis die de ziel ooit

bezeten heeft.

De menselijke ziel is bovendien uit drie functies opgebouwd: denken, voelen en

begeren. Het denken bepaalt het verstand, het voelen de wil en het begeren gaat in

tegen het redelijke.

Allegorisch wordt de ziel voorgesteld als de wagenmenner die een span ment met

twee gevleugelde paarden. Het ene is edel en wil naar omhoog, het andere is

onwillig en onedel en trekt naar omlaag.

Alleen het denken, de geest vormt het onsterfelijke bestanddeel, dat zich bij het

intreden in een lichaam met de overige verbindt.

De zin van het menselijk leven is verlossing van de ziel uit haar tijdelijk omhulsel.

Het lichaam is als het graf van de ziel en verlossing wordt dus mogelijk door de

dood.

Plato geloofde echter niet dat alle mensen ernaar verlangden hun ziel op deze manier

te bevrijden. Het geldt wellicht voor de filosoof maar vele anderen gaan gewoon

door met hun leven, zonder zich ervan bewust te zijn dat de wereld rondom hen vol

slechte kopieën is van een ander, mogelijk perfect rijk. Plato illustreert dit in de

wereldbekende allegorie van de grot.

3.5. Besluit

Page 38: Syllabus Filosofie

  38  

Met Plato begint in feite de werkelijke filosofische zoektocht naar de oorsprong en

aard van onze kennis. Moeten wij geloven dat elke vorm van kennis is opgebouwd

op basis van de denkende ratio is of is kennis een proces dat vorm krijgt door middel

van waarneming en ervaring? Gedurende de hele geschiedenis van de filosofie tracht

men hierop een afdoend antwoord te formuleren of tot een synthese te komen.

Plato zal verder een filosofische analyse doorvoeren van de mens zelf en op zoek

gaan naar zijn ware aard. Ook over de ideale, perfecte staatsvorm en haar regeerders

heeft hij een uitgesproken visie. Dit wordt verder behandeld in M&M2.

Page 39: Syllabus Filosofie

  39  

4. ARISTOTELES (384-322 v Chr.)

4.1. Het leven van Aristoteles

Aristoteles’ vader was lijfarts van Philippus, Koning van Macedonië waardoor hij op

zeer jonge leeftijd werd ingewijd in de geneeskunde. Zijn grote interesse voor

biologie en zijn afkeer voor vorstenhoven stamt wellicht uit deze periode.

Vanaf het moment hij de leeftijd van 17 jaar bereikt tot ongeveer 37 jaar, blijft hij een

trouwe leerling van Plato en zal zich slechts geleidelijk distantiëren van zijn

leermeester. Hij wijst de twee wereldentheorie af en vindt dat we alleen kunnen

filosoferen over de wereld waarin we leven en die we waarnemen. Zolang hij aan

Plato’s Academie studeert zullen die verschillen nog niet zo duidelijk naar voren

komen.

In de tien jaren (37jaar tot ong. 49jaar) die daarop volgen zal Aristoteles aan het hof

verblijven waar hij de intellectuele opvoeding van Alexander de Grote op zich

neemt. Na de dood van diens vader nam Alexander op jonge leeftijd het bewind van

zijn vader over, trok uit op veldtocht en zou het aanschijn van de wereld veranderen.

Aristoteles zal de deugden van de burger van een kleine stadstaat blijven

onderwijzen en dat in een wereld die daarvoor geen ruimte meer biedt.

Later keert hij terug naar Athene (49 jaar tot aan zijn dood) en wijdt zich uitsluitend

aan onderzoek. Hij sticht zijn eigen school, het Lyceum en verzamelt alle gegevens

tot een encyclopedie van al het weten van zijn tijd. Het was de enige die ooit volledig

door één mens tot stand werd gebracht.

Gedurende deze periode van zijn leven was er geen plaats meer voor de Platonische

filosofie maar hield hij zich bezig met het scheppen van orde in een grote reeks

feiten. Hij zou de man worden die de verschillende wetenschappen onderling

afbakende, er onderzoek in deed en ze de namen gaf die nog steeds gebruikt worden.

In 323 v Chr komt Alexander De Grote plots te overlijden en stijgt het nationalisme in

Athene zienderogen. Aristoteles werd bij gebrek aan bewijzen voor politieke

Page 40: Syllabus Filosofie

  40  

misdrijven , aangeklaagd wegens goddeloosheid. Hij vlucht en sterft op 63jarige

leeftijd een natuurlijke dood.

4.2. Wijsgerige en wetenschappelijke methode

Alles wat we tegenwoordig onder de term natuurwetenschappen verstaan, heeft

Aristoteles geboeid. Maar ook de sociale verhoudingen, de geschiedenis en politiek

zijn in ruime mate vertegenwoordigd

Aristoteles zou kunnen omschreven worden als een realist, geboeid door de

waarneembare realiteit rondom zich. Hij heeft zijn filosofie als empirische

wetenschap opgebouwd als een monument dat eeuwen zou trotseren.

Meer dan zijn voorgangers was hij bijzonder geïnteresseerd in de studie van het

leven en staat de levende dynamiek voorop. Dat leven is in zijn filosofie een

beweging van groei. Deze bijzondere interesse van Aristoteles is van belang voor een

juist begrip van zijn metafysica en van zijn ethiek.

Hij was een meester in het observeren, ordenen en verklaren van het feitelijke, het

waarneembare. Hiervoor bestonden in die tijd echter nog geen geijkte methoden

waardoor hij deze zelf op punt moest stellen. Hij verrichtte methodische

pioniersarbeid wat hem twee belangrijke verdiensten opleverde:

1. Aristoteles begon steeds met observatie en materiaalverzameling. Zijn botanische

en dierkundige verzameling was beroemd. Hij heeft veel werk besteed aan

classificatiesystemen van al deze voorwerpen en heeft tabellen opgesteld waarin alle

toen bekende voorwerpen en levende wezens volgens eigen soort en eigenschappen

werden ingedeeld. Zijn benadering en classificatie was kwalitatief van aard.

De moderne mentaliteit van ‘kennis is macht’ en het bewustzijn dat we de natuur

ingrijpend kunnen veranderen om ze voor onze eigen doeleinden te gebruiken, was

voor Aristoteles onbekend. Wetenschap en filosofie had geen ander doel dan inzicht

verwerven in en bewondering hebben voor de natuur.

Page 41: Syllabus Filosofie

  41  

2. Een tweede belangrijke methodische verdienste van Aristoteles was de uitwerking

van zijn logica. Hij is de eerste die de ordening van het denken niet alleen naar de

inhoud, maar ook naar de vorm onderzoekt. Hij bepaalde welke logische

afleidingsvormen geldig en welke ongeldig zijn. Tweeduizend jaar lang was de

deductieve logica die van Aristoteles. Het werd een klassiek erfgoed waardoor de

mensheid de terminologie en de regels van het juiste denken leerde. Pas in de

moderne periode, met de opgang van de experimentele wetenschappen, zal men de

behoefte voelen om deze logica aan te vullen met de inductieve wiskundige logica.

De kernvraag voor Aristoteles was: ‘Wat zijn de dingen in deze wereld’? In het

beantwoorden van deze vraag komt de kloof met Plato duidelijk tot uiting.

Wat wij begrijpen onder realiteit is voor Plato enkel een afbeelding van de Idee.

Tegenover Plato’s Ideëenwereld plaatst Aristoteles de oorzaak waardoor iets is, in

het ding zelf.

Een van zijn belangrijkste conclusies was dat de dingen niet alleen de materie zijn

waaruit ze bestaan.

Hij analyseert de realiteit, de dingen en mensen aan de hand van de begrippen Vorm

en Stof (of Materie). Voor Aristoteles is iets wat het is dankzij zijn vorm. De stof of

de materie is volledige onbepaaldheid, maar bezit potentialiteit tot iets bepaalds.

Alle wezens zijn samengesteld uit potentie en actualiteit, begrippen die gekoppeld

zijn aan het eerste begrippenpaar van stof en vorm. Stof is verbonden met potentie.

Uit steen kan een huis ontstaan, een werktuig gemaakt worden of gewoon onderdeel

blijven van een bergmassief. Maar het is de vorm die de bepaling geeft aan datgene

wat iets uiteindelijk is: de vorm is de verwezenlijking, de voltooiing, de actualiteit.

Elk wezen wordt door dit begrippenpaar verklaard als een voortdurende dynamiek.

De overgang van potentie naar actualiteit is een zich steeds verder doorzettend

ontwikkelingsproces. Aristoteles noemt dit beweging, dwz. voortdurende overgang

Page 42: Syllabus Filosofie

  42  

van mogelijkheid naar vervulling van het eigen zijn. Alle wezens streven

voortdurend naar deze groei, naar zijnsvoltooiing, elk volgens eigen soort en aanleg.

De vier oorzaken van het zijnde

Stof en vorm worden door Aristoteles behandeld binnen een gedachtegang die

fundamenteel is gebleven voor de gehele Westerse filosofie: de leer van de vier

oorzaken van het zijnde. . Hij deelt het begrip vorm op in vier complementaire

‘oorzaken’:

1. Materiële oorzaak (stof-oorzaak)

2. Efficiënte oorzaak (werk-oorzaak)

3. Formele oorzaak (vorm-oorzaak)

4. Finale oorzaak (doel-oorzaak)

Deze vier oorzaken geven een verklaring voor de vorm die de essentie van de dingen

bepaalt.

Nemen we het voorbeeld van een huis.

Voor het zo zijn van dat huis hebben we in de eerste plaats de steen nodig. Dit is de

materiële oorzaak .

Het materiaal moet bewerkt worden, bijvoorbeeld met hamer en beitel. Dit is de

efficiënte oorzaak.

Bovendien moet het huis de gewenste vorm krijgen. Een bepaald ding wordt door

zijn vorm bepaald bijv. een huis door zijn ontwerp. Dit noemt hij de formele oorzaak.

De drie genoemde oorzaken worden ingeschakeld om een intentie of doel te

verwezenlijken. De algemene reden voor het bestaan van dit huis is het doel dat de

bouwer zich stelt. Die oorzaak noemt Aristoteles de finale oorzaak.

Het ware wezen van iets kon volgens Aristoteles nooit in zijn materie gezien worden

maar altijd in de functie die het heeft. Verandering doet zich volgens Aristoteles

voor als materie, die ergens deel van uitmaakt, een vorm krijgt die het niet eerder

had.

Page 43: Syllabus Filosofie

  43  

4.3. Opvattingen over de menselijke ziel

Aristoteles brengt een complexe zielsopvatting naar voor waarin verschillende

trappen te onderscheiden zijn, die zich geleidelijk van de laagste naar de hoogste

trap bewegen.

Zoals andere levende wezens is de mens samengesteld uit stof en vorm: hier ziel en

lichaam. Bij de mens is er een voortdurende wisselwerking tussen beiden.

Enerzijds heeft de ziel tot taak het lichaam te laten leven en functioneren. Hierbij

wordt een onderscheid gemaakt tussen de vegetatieve (eigen aan planten) en de

sensitieve ziel (eigen aan dieren).

Anderzijds benoemt Aristoteles de typisch menselijke ziel, als de redelijke ziel. Ook

hier worden twee delen onderscheiden nl. de passieve (receptief) en de actieve

(scheppend) menselijke ziel.

De passieve ziel is verbonden met de sensitieve ziel die objecten naar vorm

waarneemt. De actieve ziel maakt de activiteit van het spirituele mogelijk.

In tegenstelling tot de andere delen van de ziel, is de actieve geest niet aan het

lichaam gebonden.

Aristoteles is er niet in geslaagd een volkomen eenheid in de menselijke ziel vast te

stellen. De meeste Aristoteles kenners neigen naar het besluit dat aan de menselijke

ziel geen persoonlijke onsterfelijkheid verbonden is. We zullen vijftien eeuwen

moeten wachten tot Thomas van Aquino de mens- en zielsopvatting van Aristoteles

samenhangend zal verklaren.

4.4. Besluit

Page 44: Syllabus Filosofie

  44  

Plato en Aristoteles zijn dé denkers die aanleiding hebben gegeven tot twee

conflicterende tendensen die de filosofie altijd hebben gekenmerkt.

Enerzijds de filosofen die de kennis van deze wereld, zoals we die waarnemen, van

secundair belang achten en denken dat het vooral gaat om iets dat ‘achter, dieper of

onder de oppervlakte’ van de wereld ligt. Anderzijds zijn er filosofen die geloven dat

onze wereld zélf ons aanzet tot filosoferen.

Page 45: Syllabus Filosofie

  45  

5. VAN GRIEKENLAND NAAR DE RENAISSANCE

5.1. Historische schets

Van Plato en Aristoteles een sprong maken naar de Renaissance, omvat zo’n 1800

jaar! Vaak stelt men dat deze periode gekenmerkt wordt door cultureel verval en dat

er slechts weinig filosofen zijn die werkelijk een rol van betekenis hebben gespeeld.

Na de dood van Alexander de Grote (323 v. Chr.) werden de Grieken opgeslorpt

door het opkomende Romeinse Rijk. Die Griekse cultuur stond hoog in aanzien bij de

Romeinse elite en er ontstond een soort van brain-shift van Griekenland naar Rome.

Romeinen zelf hebben amper zelf filosofische theorieën ontwikkeld. Dus op

cultureel vlak zouden we kunnen stellen dat het eerder de Grieken waren die

overwonnen. Enkele stromingen zijn van belang voor deze periode nl. het stoïcisme,

het epicurisme, neoplatonisme en het scepticisme; hellinistische filosofieën die na

Aristoteles nog onder de Grieken zijn ontstaan. In deze periode (+- 3e eeuw v. Chr.

tot 5e eeuw) zal het gevoel van onmacht tegenover de wereld overheersen. Men

heeft niet langer de indruk dat een rationeel inzicht in de wereld kan bijdragen tot

een betere maatschappijvorm. De interesse die hier groeit is deze voor een

individuele moraal. Rekening houdend met onze uitgangsvraag zullen deze

theorieën later worden behandeld.

De periode van de Middeleeuwen (5e eeuw tot 15e eeuw) zou cultureel gekenmerkt

worden door enorme vernietiging, afbraak en teloorgang na de ineenstorting van het

Romeinse rijk. Een heropleving van cultuur en filosofie in het bijzonder zou zich pas

inzetten vanaf de 11e eeuw. Vanuit historisch, kritisch standpunt is het uiteraard

onmogelijk te geloven dat de geschiedenis gedurende 1000 jaar zou stilstaan. Vbv.

Politiek gezien zou het einde van de Middeleeuwen een duidelijke regressie

betekenen. Het absolutistische koningschap zou de politieke ontwikkeling in Europa

voor jaren domineren en haar ontwikkeling afremmen. Andere verwezenlijkingen

Page 46: Syllabus Filosofie

  46  

tijdens de Middeleeuwen zijn bijv. de ontwikkeling van universiteiten, het ontstaan

van gesofisticeerde administraties en organisaties, de bloei in de bouwkunst enz.

Het proces dat zich in de Middeleeuwen voltrok op het gebied van de filosofie kan

echter getypeerd worden als een inpassing van de filosofie van de oudheid in de

christelijke denkwereld. Gezien het specifieke karakter van deze ontwikkeling, wordt

ook dit gedachtegoed later behandeld.

De begrensde horizon van de Middeleeuwen zal definitief opengetrokken worden

tijdens de Renaissance (midden 15e –midden 18e eeuw). Het politiek proces in

Europa werd bepaald door de opkomst van gecentraliseerde en uitgebreide staten

met een uniform bestuur.

Letterlijk betekent Renaissance, wedergeboorte en luidt zij een tweevoudige breuk in

met de voorafgaande periode. Enerzijds betekent deze periode een breuk met de

zogenaamde donkere en duistere Middeleeuwen. Anderzijds wijst men op de

herontdekking en wedergeboorte van het Grieks- Romeinse klassieke erfgoed.

Met de Renaissance zou een nieuwe tijd aanbreken en een nieuwe rationele manier

van denken. We dienen deze tijd te interpreteren als een evolutie van geleidelijke

accentverschuivingen die zich niet op alle levensterreinen tezelfdertijd inzet. Zowel

filosofen als wetenschappers hebben heel wat middeleeuws erfgoed overgenomen en

bouwden verder op onderzoekingen die reeds in de Middeleeuwen aan de orde

waren.

De Renaissance is alleszins een typisch westers verschijnsel; een cultuurbeweging die

een synthese wil brengen tussen verleden en toekomst. De terugkeer naar de

klassieke oudheid heeft een voorname rol gespeeld samen met de ontwikkeling van

een toekomstgericht mens – en wereldbeeld.

De cultuurperiode van de Renaissance zal overgaan in de periode van de Verlichting

(midden 18e eeuw) hoewel het ook hier moeilijk is om precieze grenzen te trekken.

Temeer omdat beide periodes eenzelfde fundamentele vraag gemeen hebben nl.

Page 47: Syllabus Filosofie

  47  

kunnen wij als ‘modernen’ de verwezenlijkingen van de oudheid evenaren of zelfs

overtreffen? Er zal zich langzaam een wereld van ondernemende burgers vormen bij

wie het inzicht groeit dat ieder mens een vrij en autonoom subject is. De moderne tijd

viert haar triomf in de 18e eeuw waarin de emancipatorische en kritische rede,

aanleiding zal geven tot de grote politieke en sociale revoluties.

5.2. De opkomst van de wetenschappen

De periode van de Renaissance wordt gewoonlijk als ‘modern’ benoemd, een

tijdperk waarbij het vertrouwen van de mens in zichzelf sterk groeit en het

natuurwetenschappelijk denken op de voorgrond komt te staan. De kerk zal

bovendien een vervreemdingsproces ondergaan ten aanzien van de wereldlijke

evolutie.

De bevindingen van Copernicus, Kepler, Gallileï ea. bevestigen de ondogmatische en

anti -autoritaire ontwikkeling in wetenschap en techniek en de sterke drang naar

kennis. De ontdekkingen van Copernicus waren in die periode zo schokkend

aangezien de mens zijn centrale plaats in het heelal verloor. Dit had implicaties op

het wereldbeeld dat evolueerde van geocentrisme naar heliocentrisme. Het nieuwe

wereldbeeld wordt gemechaniseerd en ontheiligd; heksen, heiligen en boze krachten

verdwijnen en de mens wil deze wereld kennen en begrijpen.

Heel deze evolutie vormt de grond voor het geloof in de menselijke rede en de

mogelijkheid van onbegrensde vooruitgang. De nieuwe concepten die door

natuurwetenschappelijke denkers worden geïntroduceerd, hebben een diepgaande

invloed uitgeoefend op de moderne filosofie.

Onze realiteit wordt niet meer gezien als een voltooid iets maar als een veld van

mogelijkheden dat vraagt om bewerkt en veranderd te worden. Filosofische reflectie

buigt zich voortaan ook over de relatie tussen wetenschap, ontdekkingen en

technische toepassingen daarvan. Later geeft dit aanleiding tot denkbeelden die we

nu plaatsen in een technisch -industriële samenleving waar de natuur in ruime mate

Page 48: Syllabus Filosofie

  48  

plaats maakt voor cultuur. Aanvankelijk zal men deze ontwikkeling bijna uitsluitend

associëren met vooruitgang. Het is pas in de twintigste eeuw dat men deze mening

grondig zal moeten herzien.

Page 49: Syllabus Filosofie

  49  

6. DESCARTES EN HET RATIONALISME

6.1. Biografische gegevens (1596-1650)

Descartes heeft een niet alledaags bestaan geleid van reizen en zoektochten maar ook

conflicten, hoge verwachtingen en teleurstellingen maakten deel uit van zijn leven.

Hij verloor op éénjarige leeftijd zijn moeder en werd door een voedster

grootgebracht. Wanneer zijn vader hertrouwde, was Descartes vier jaar en beleefde

hij gelukkige jaren thuis. Hij verblijft 10 jaar op het beroemde college La Fleche in

Touraine waar hij bepaalde faciliteiten kreeg omwille van zijn zwakke gezondheid.

Hij heeft met plezier aan dit jezuïetencollege gestudeerd waar hij zich heeft verdiept

in recht, theologie, filosofie en wiskunde.

Descartes zou in 1619 een aantal dromen gehad hebben, die aanleiding hebben

gegeven tot veel literair en zelfs psychoanalytisch onderzoek. Voor Descartes zelf

betekende het een plan dat hem in staat zou stellen een nieuwe wetenschap te

ontwikkelen die de sleutel zou bevatten voor elke vorm van weten.

Hij was erg teleurgesteld in de Middeleeuwse probeersels op wetenschappelijk

gebied en was ervan overtuigd dat het menselijk denken nieuwe en stevige

grondslagen moest krijgen.

In 1637 verschijnt zijn Discours de la méthode. Dit werk zal Descartes’ leven verder

bepalen. In zijn Meditaties over de eerste filosofie dat in 1641 verschijnt zoekt hij

voornamelijk erkenning voor de metafysische basis van zijn filosofie.

Later volgden Principes van de filosofie, Brieven over het menselijk geluk en Hartstochten

der ziel.

In 1649 aanvaardde hij na lang aarzelen een uitnodiging van de 23-jarige koningin

Christina van Zweden, om als één van haar huisfilosofen op te treden. Tegen het

klimaat in Stockholm en het gebrek aan rust en stilte, is Descartes niet bestand. Hij

bezweek aan een longontsteking in februari 1650.

Page 50: Syllabus Filosofie

  50  

6.2. Filosofie

Descartes verweet oa. aan de middeleeuwse filosofie dat men geen duidelijke

begrippen en geen universele wetenschappelijke methode hanteerde.

Hij zou op zoek gaan naar die methode, naar dé manier om tot kennis te komen. Als

briljant wiskundige was hij ervan overtuigd dat er zo’n algemeen geldende methode

moest bestaan die ook op alle andere kennisdomeinen kon toegepast worden.

De wiskundige methode wordt de leiddraad voor zijn verder onderzoek. De

wiskunde was immers het domein waarin men beschikte over heldere en

betrouwbare zekerheden.

Ook in het domein van de filosofie zou men moeten vertrekken van axioma’s en van

daaruit logische afleidingen maken .

Zaak is natuurlijk te weten te komen welke deze onwankelbare waarheden zijn.

Een belangrijk vertrekpunt in zijn onderzoek is de methodische twijfel. In de

zoektocht naar onweerlegbare kennis doorloopt hij een drietal stadia:

1. Hij onderzoekt eerst de kennis op grond van directe waarneming.

In alle gevallen is er twijfel mogelijk over de werkelijkheid die door de

zintuigen aan ons verstand worden gesuggereerd. We kunnen nooit zeker zijn

van de dingen zoals ze ons verschijnen.

2. Vervolgens gaat Descartes bekijken hoe zeker we kunnen zijn van ons

menselijk handelen, van onze vertrouwde leefwereld. Ook hier kunnen we er

nooit absoluut zeker van zijn dat we niet dromen of aan het hallucineren zijn.

3. In een derde stap stelt hij zich de vraag of al die illusies en fouten ons niet

kunnen ingegeven zijn door een soort kwade geest, un malin génie.. Descartes

zegt dat er zoiets bestaat dat mijn bewustzijn mogelijk vertroebelt en

waardoor ik foute conclusies kan trekken.

Is dan de enige zekerheid, dat er geen enkele zekerheid is?

Page 51: Syllabus Filosofie

  51  

Er is slechts één vaststelling die overblijft, namelijk dat twijfelen een vorm van

denken is en dat ik diegene ben die denk. Daaruit kunnen we logisch afleiden dat ik

ook besta en dat ik een wezen ben dat op z’n minst bewuste ervaringen heb.

Het is uit dit soort redeneringen dat Descartes zijn beroemd geworden conclusie

formuleerde nl. ‘Ik denk, dus ik ben’, cogito ergo sum.

Een volgende stelling is volgens Descartes het feit dat God bestaat en bovendien

volmaakt is. Ikzelf ben een onvolmaakt en eindig wezen en toch is er in mijn

verstand een begrip van een oneindig, eeuwig en onsterfelijk wezen. De idee van

God is even helder en duidelijk als de vaststelling dat ik denk en dus besta. Het is

een volmaakte idee dat in mijn verstand verschijnt , dus dient het object daarvan ook

effectief te bestaan. God zal de werkelijkheid aan de mens tonen op voorwaarde dat

we deze denkend benaderen.

Descartes overtuigde de westerse mens ervan dat we absoluut zekere kennis kunnen

verwerven wanneer we de juiste methode volgen. Als we de realiteit denkend

benaderen, levert ons dat wetenschap en waarheid op.

Zijn conclusies hebben de basis gelegd voor de stroming van het rationalisme :het

geloof dat ware kennis door de rede wordt verworven en dat zintuiglijke

waarneming meer een bron van dwaling is dan van kennis. Het rationalisme is

sindsdien één van de vaste tradities in de westerse filosofie.2 Descartes formuleerde

een antwoord op één van de fundamentele grondvragen van de filosofie nl. ‘wat kan

ik weten?’ Hiermee gaf hij de epistemologie een centrale plaats in de filosofie die ze

300 jaar lang zou behouden. Na hem zijn velen daardoor filosofie gaan beschouwen

als kentheorie. Men ziet Descartes meestal als de eerste moderne filosoof. 3

                                                                                               2  Andere  klassieke  17e  en  18e  eeuwse  rationalistische,  Europese  filosofen  waren  oa.  Spinoza  en  Leibniz  3  De  implicaties  van  zijn  kentheoretische  principes  op  de  beschouwingen  over  de  mens,  komen  aan  bod  in  M&M2  

Page 52: Syllabus Filosofie

  52  

7. JOHN LOCKE EN HET EMPIRISME

7.1. Biografische gegevens (1632-1704)

Als reactie op het rationalisme ontstaat het empirisme, een stroming waarvan John

Locke de belangrijkste grondlegger is.4

Locke was de zoon van een advocaat en studeerde klassieke talen, filosofie en

natuurwetenschap en studeerde af in de medicijnen. Hij wordt lijfarts en politiek

adviseur en bestudeert het werk van Descartes gedurende een tweetal jaren. Hij

vluchtte later naar Nederland waar hij één van zijn belangrijkste werken schreef nl.

An Essay concerning human understanding.

Locke was sterk politiek geëngageerd en sloot zich in Nederland aan bij een groep

van Engelse bannelingen waarmee hij deels bijdroeg aan de ‘Glorious Revolution’

van 1688.

Het was een praktisch én filosofisch aangelegd man, zeer geliefd bij velen en

gedreven door zijn ‘oncartesiaans’ gezond verstand.

7.2. Epistemologische visie

In zijn Verhandeling over het menselijk verstand gaat Locke op zoek naar de grenzen van

onze kennis. Hij maakt de aard van het menselijk begrijpen los uit de religieuze sfeer

en stelt dat we vooral moeten analyseren tot wat ons verstand in staat is. We dienen

te beginnen met het onderzoeken van onze geestesvermogens, los van wat

daarbuiten gebeurt. Het is het type onderzoek dat belangrijke filosofen zoals

Berkeley, Hume en Kant na hem hebben verder gezet .

                                                                                               4  Ook  in  de  Oudheid(Aristoteles)  en  de  Middeleeuwen  (Thomas  Van  Aquino)  was  het  empirisme  bekend  maar  met  de  Engelse  empiristen  komt  het  pas  ten  volle  tot  ontplooiing.  

Page 53: Syllabus Filosofie

  53  

In zijn verhandeling gaat Locke analyseren op welke manier wij leren en tot kennis

komen. Onze bewustzijnsinhouden (gedachten, herinneringen, gevoelens) benoemt

hij als ideeën. De basis van onze kennis wordt gevormd door registratie van ruwe

gegevens vanaf onze prilste jeugd. Daarbij leren we geleidelijk aan zaken

onderscheiden en bouwen we een algemeen begrip op van de dingen.

Voorstellingen die niet in verband kunnen gebracht worden met onze waarneming

zijn vals volgens Locke.

Het medium dat zich tussen het ‘ik’ en de ‘buitenwereld’ bevindt, zijn de zintuigen.

De kern van het empirisme houdt in dat het begrip van de wereld en ware kennis

afkomstig is uit ervaring. Ervaring die is opgebouwd op basis van zintuiglijke

waarneming en de herinnering daaraan.

Locke zal het bestaan van aangeboren kennis ontkennen. De geest is immers een

schone lei of tabula rasa die door de wereld van ervaring zal beschreven worden.

Hiermee verwerpt hij de rationalistische filosofie.

Natuurwetenschappelijke kennis heeft volgens Locke enkel te maken met objectieve

kenmerken of primaire kwaliteiten van de dingen. Deze kenmerken zijn te bepalen

los van een individuele waarnemer en zijn meetbaar.

Subjectieve kenmerken of secundaire kwaliteiten daarentegen zijn wel gebonden aan

de feitelijke waarneming van een subject en kunnen variëren.

Essentieel volgens de epistemologie van Locke is dat de werkelijke aard of het

gedrag van subjecten en objecten metafysisch onkenbaar is.

Het is de wisselwerking tussen subject en object dat tot ons domein van kennis

behoort. De schakel voor die wisselwerking is de waarneming.

Locke gaat met zijn gedachtegoed lijnrecht in tegen de opvattingen van enkele

belangrijke voorgangers zoals Plato en Descartes.

Page 54: Syllabus Filosofie

  54  

Op sociaal vlak had zijn filosofie enorme implicaties aangezien iedereen immers als

gelijk wordt beschouwd en dan ook over gelijke kansen tot leren of

kennisverwerving beschikt.

Vanaf de zeventiende eeuw krijgen we twee diametraal tegengestelde

denkrichtingen waartussen een verwoede strijd voor erkenning ontstond. Een strijd

die nooit volledig is uitgevochten.

De grote rationalistische filosofen vonden zo dat de zintuiglijke waarnemingen van

de oppervlakte der dingen ons al te vaak misleiden. Zij geven ons een belangrijke

plaats als kennend subject met recht op twijfel. Onze menselijke geest beantwoordt

niet aan de wetten van de mechanica, we vertrekken niet met een schone lei maar

hebben reeds een bepaalde bagage op zak alvorens we onze eerste stappen in de

wereld zetten.

De empiristen uit dezelfde periode meenden net dat alleen waarneembare feiten ons

betrouwbare kennis kunnen opleveren. Zij leren ons dat we onbevooroordeeld,

concrete feiten, gebeurtenissen, mensen en maatschappijen moeten bekijken.

De tegenstelling tussen beide tendensen is steeds blijven bestaan en duikt in een of

andere vorm steeds weer op.

In de achttiende eeuw bracht de Duitse filosoof Kant, de twee benaderingen samen

tot een aanvaardbare synthese.

Page 55: Syllabus Filosofie

  55  

8. KANT: DE VERLICHTINGSDENKER (1729-1804)

8.1. Historisch kader van de Verlichting

De Verlichting betekent in eerste instantie een geesteshouding die zich geleidelijk

inzet vanaf +- 1740. Men bouwt verder op de verwezenlijkingen van de

Renaissancistische wetenschappers maar acht nu ook de tijd gekomen om de nieuwe

methodes toe te passen op mens en maatschappij.

De rede als grondslag van denken en handelen wordt het algemene draagvlak voor

de filosofische denkbeelden tijdens deze periode.

De ideeën van de Verlichting maakten vooral opgang in kringen van intellectuelen

en burgerlijke middengroepen (rijksambtenaren, kleine nijveraars, handelaars,...) die

kritisch stonden tegenover het bestaande maatschappelijke bestel. De meest

overtuigde aanhangers waren te vinden bij de jonge generatie.

De realisering van de verlichte ideeën geschiedde vrij radicaal op politiek (Franse

Revolutie 1789 en Belgische Revolutie 1830) en economisch gebied (industriële

revolutie vanaf het laatste kwart van de 18e eeuw). Op sociaal en pedagogisch gebied

werden de Verlichte opvattingen geleidelijk en partieel verwezenlijkt.

8.1.1. Algemene kenmerken van deze nieuwe mentaliteit:

Alle domeinen van het maatschappelijk leven worden nu onderworpen aan een

redelijke analyse. Het blinde vertrouwen in de rede geeft aanleiding tot het kritisch

bekijken van moraal en godsdienst, staatsordening en mensbeeld...

Een belangrijke ontwikkeling is het verwerpen van de geopenbaarde godsdienst.

Men gaat op zoek naar een natuurlijke godsdienst die niet langer erkend wordt

omwille van de autoriteit van de geestelijkheid.

Page 56: Syllabus Filosofie

  56  

Dit had consequenties voor de heersende moraal. Morele voorschriften, waarden en

normen moesten eveneens logisch, redelijk gefundeerd zijn. De Verlichtingsfilosofen

zullen hier eigen invullingen aan geven. Bij de éne komt de klemtoon te liggen op de

plicht, bij anderen wordt het nuts - principe naar voor geschoven. Wat vaststaat is dat

taboes worden doorbroken, traditionele waarden aan het wankelen gaan.

De mens kan betrouwbare kennis verwerven op basis van de rede en niet op gezag

van anderen. De Verlichte denkers spoorden de mens aan om door zelfstandig

denken de waarheid te ontdekken en zijn eigen lot in handen te nemen.

De meest gekende Verlichtingsuitspraak in dit verband, is deze van Kant (zie

inleiding ).

Uit deze ideeën vloeit de optimistische vooruitgangsgedachte voort. De mens moest

de wetten van de natuur doorgronden en de aarde op die manier leefbaar maken.

Het onbegrensde vertrouwen in cumuleerbare kennis zorgt ervoor dat de mens

steeds minder afhankelijk wordt van externe omstandigheden. Wat men ‘kent’ zal

men voortaan ook kunnen ‘beheersen en manipuleren’.

De stimulans tot en groei van het empirisch onderzoek was reeds de verdienste van

denkers uit de voorgaande eeuw. Maar in de 18e eeuw krijgt de empirische methode

nu ook ingang in de menswetenschappen. Toetsbare kennis zou ook kunnen

verworven worden binnen het domein van de psychologie (hoogtepunt in 19e eeuw)

wat filosofen en wetenschappers nog meer aanzetten tot een niet te stillen honger

naar feitenkennis.

Ook de maatschappij in het algemeen moest op redelijke grondslag geordend

worden.

Op politiek vlak betekende dit dat de Verlichte filosofen gekant waren tegen het

vorstelijk absolutisme. Volgens hen moest de soevereine macht bij de burger liggen

Page 57: Syllabus Filosofie

  57  

en niet bij de vorst. Vandaar dat men gaat pleitten voor een scheiding der machten

(Montesquieu), verlicht despotisme (Voltaire) en volkssoevereiniteit (J.J.Rousseau).

Op sociaal vlak komt de vrijheid van de burgers ter sprake. De Verlichting komt op

voor sociale gelijkheid en stelde dat de mens van nature gelijk is. Vandaar ook de

Verlichtingsgedachte van een humanitaire maatschappij. Het begrip ‘menselijke

waardigheid’ deed zijn intrede in het Europese gedachtegoed.

Die ‘nieuwe mens’ had bovendien behoefte aan opvoeding en vorming. Via het

onderwijs zouden mensen de strijd aangaan tegen onmondigheid en hun lot in eigen

handen leren nemen. De vooruitgangsgedachte vindt via het onderwijs haar weg

naar alle burgers. De 18e eeuwse verlichtingspedagogiek is vooruitstrevend en

toekomstgericht. Ieder kind kan en moet worden voorbereid op zijn toekomst. Het

onderwijs werd daarbij best door de staat georganiseerd. Alleen de staat, die het

algemeen welzijn van alle burgers behartigt, is het best geplaatst om onderwijs te

organiseren. Als inrichtende macht voor onderwijs komt de staat radicaal tegenover

de kerk te staan.

8.2. Leven en werk van Kant

In de tweede helft van de achttiende eeuw begon een bloeiperiode in de Duitse

filosofie en dit vooral door het werk van Kant.

Bijna heel zijn leven bracht hij door in zijn geboortestad Königsberg waar hij ook

professor was in de filosofie (logica en metafysica). Kant was een verstokt vrijgezel

met een levendige en extraverte persoonlijkheid. Hij had echter een zwakke

gezondheid en hield zich strikt aan een aantal zelf opgelegde regels.

Er werd gezegd dat de omwonenden van Königsberg hun klok konden gelijk zetten

op de dagelijkse wandeling van Kant.

Hij was een geliefde gastheer, gast en docent door zijn inspirerende en geestige

conversaties.

Page 58: Syllabus Filosofie

  58  

Kant sterft op tachtigjarige leeftijd en zou slechts een schim geweest zijn van de man

die hij oorspronkelijk was.

Kant bedacht niet alleen zijn eigen antwoord op filosofische vragen maar was ook

vertrouwd met de volledige geschiedenis van de filosofie.

Eén van zijn grootste verdiensten was dat hij een synthese tot stand bracht die

principes van het rationalisme én het empirisme met elkaar verbinden.

De leer van Kant is complex en ingewikkeld en heeft geleid tot de meest

uiteenlopende interpretaties of hoogdravende discussies.

Zijn belangrijkste werken zijn de drie kritieken nl.

1. Kritiek van de zuivere rede (Kritik der reinen vernunft – 1781)

Hier tracht hij de wetten van het denken op te stellen.

2. Kritiek van de praktische rede (Kritik der praktischen vernunft- 1788)

Hier stelt hij een universele morele wet op die hij als ‘categorisch imperatief’

benoemt.

3. Kritiek van het oordeelsvermogen (Kritik der urteilskraft – 1790)

Een minder invloedrijk werk waarin hij een aantal ideeën over schoonheid en

doel uitwerkt.

De Kritiek van de zuivere rede wordt beschouwd als één van de belangrijke werken uit

de geschiedenis van de filosofie. 5

In dit werk geeft hij een antwoord op de drie meest fundamentele filosofische vragen

die men sindsdien als grondvragen van de filosofie is gaan beschouwen nl.

1. Wat kan ik weten ?

2. Wat moet ik doen ?

3. Wat mag ik hopen ?

                                                                                               5  Wij  behandelen  in  deze  cursus  enkel  de  eerste  vraag.  Kant’s  ethische  visie  met  het  categorisch  imperatief  wordt  in  M&M2  behandeld.  

Page 59: Syllabus Filosofie

  59  

8.3. Kritiek van de zuivere rede

In het beantwoorden van de eerste filosofische grondvraag tracht Kant de vermeldde

synthese uit te werken.

Komt de wereld overeen met onze waarnemingen of is de wereld zoals ze zich aan

ons verstand voordoet?

Kant was het gedeeltelijk eens met beide partijen. Maar de rationalisten gingen te ver

in hun geloof over de bijdrage van het verstand. Zij beweren dat metafysische

oordelen alleen kunnen gekend worden door het verstand of intellect. Empiristen

gingen te ver in het geloof over de bijdrage van de zintuiglijke ervaring. Zij stellen

dat de menselijke geest een leeg blad of tabula rasa is, dat beschreven wordt door de

wereld van ervaring.

Hij vertrekt van de overtuiging dat al onze kennis van de wereld voortkomt uit onze

gewaarwordingen. Maar in onze menselijke geest zijn er belangrijke factoren die

bijdragen aan onze voorstelling van de wereld.

Alle gewaarwordingen bereiken ons via de fysieke structuur die zorgt voor de

potentiële ervaring.

Er zijn bepaalde condities die de werking van onze geest bepalen, die onze

zienswijze van de wereld beïnvloeden. ‘We dragen allemaal permanent de bril van

het verstand die onze hele ervaring kleurt’.

Alles samen levert ons dat belangrijke vermogens op ,het geheel van wat we kunnen

gewaarworden. Daarbuiten kan er nog van alles bestaan maar dat kunnen we niet

gewaarworden.

Wat we weten is duidelijk begrensd door alles wat er ‘bestaat’ en alles wat we kunnen

‘ervaren’.

Alles wat er bestaat omvat alles. Alles wat we kunnen ervaren is duidelijk beperkter

aangezien het enkel gaat om datgene wat onze fysieke structuur kan verwerken.

Page 60: Syllabus Filosofie

  60  

Wat we zien, horen, ruiken en voelen is niet alleen afhankelijk van wat er buiten ons

om gebeurt maar ook van de wijze waarop onze rede; onze gewaarwordingen vormt.

Om ons in staat te stellen de ons omringende werkelijkheid te interpreteren, moet

onze geest een bepaalde structuur opleggen aan de stroom van binnenkomende

zintuiglijke gegevens.

Hij benoemt deze structuren als ‘categorieën van het verstand’. We nemen enkel

gegevens waar die al door deze categorieën zijn gefilterd. Zo is de beroemde

uitspraak van Kant te begrijpen; ‘gedachten zonder inhoud zijn leeg, aanschouwingen

zonder begrippen zijn blind.’

Kant stelt verder dat we niet zeker kunnen zijn van de wereld “op zich”, we kunnen

enkel weten hoe de wereld “voor mij” is. Deze kennis is subjectafhankelijk.

Van de dingen op zich kunnen we ons geen begrip vormen en hebben we geen

zekerheid. We kunnen enkel weten hoe ze aan ons “verschijnen”.

De wereld zoals die zich aan ons voordoet noemt kant de wereld der verschijnselen.

Hierover kunnen we enkel subjectafhankelijke kennis verwerven. De noumenale

wereld is de wereld van de dingen die op zichzelf zijn (das Ding an sich). We hebben

geen toegang tot deze transcendente wereld . We kunnen ze niet ervaren noch

registreren.

Kant noemde dit een copernicaanse wending in het probleem van de menselijke

kennis. Hij stemt deels in met de empiristen die stellen dat er geen kennis kan zijn

zonder bijdrage van de zintuigen. Hij komt deels overeen met de opvattingen van

het rationalisme, waarbij zintuiglijke gegevens op zich geen kennis kunnen leveren.

Hij beweerde dat met zijn werk de universele principes van het denken zijn ontdekt

en dat die voor eeuwig en voor de hele mensheid van toepassing waren.

WORDT VERVOLGD …in M&M2