134
THELLINGA-ZWART MET·Z'N·DRIETJES NAAR-DE-HEI MET TEEKENINGEN VAN NP\NS VAN (@ GOUDA G·B-VA!'J GOOR-ZONEN

THELLINGA-ZWART MET·Z'N·DRIETJES NAAR-DE-HEI · met z'n drietjes naar de hei door t. hellinga ... zwart schrijfster van: het huisje aan den dijk, jaap en niki, wat 'n pret, 'n kerstvacantie,

  • Upload
    others

  • View
    3

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

THELLINGA-ZWART MET·Z'N·DRIETJES

NAAR-DE-HEI

MET TEEKENINGEN VAN NP\NS VAN L~E:UWEN

(@ GOUDA

G·B-VA!'J GOOR-ZONEN

MET Z'N DRIETJES NAAR DE HEI.

(8-10 JAAR)

Hokus, pokus, pilatus, pas . . . . 'k Wou, dat de pop een poesje was! [blz. 9.

MET Z'N DRIETJES NAAR DE HEI

DOOR

T. HELLINGA ... ZWART SCHRIJFSTER VAN : HET HUISJE AAN DEN DIJK, JAAP EN NIKI, WAT 'N PRET, 'N KERSTVACANTIE, ENZ,

MET PLATEN EN BANDTEEKENING VAN NANS VAN LEEUWEN

GOUDA - G. B. VAN GOOR ZONEN

I. EEN NIEUW VRIENDINNET JE.

Ko en Nel, twee zusjes, buigen zich aandachtig over een mand, waarin een Moederpoes met haar jongen speelt.

"Zie je dat? Poes zoent haar kindertjes!" juioht kleine Nel.

"Zoenen? Wel neen! Ze likt ze!" "Dat is hetzelfde. Een likje is een poese-zoen

hè Moe?" Moe, die in de warande zit te naaien, legt haar werk

neer en komt eens kiJken. "Wat lief, hè Moes?" "Ja, - zegt Moe - 't is erg lief." Ze aait de groote

poes over haar zachte velletje en zegt dan: ,,'t Is wel verdrietig voor je, Mieze-poes, maar je moet je kleintjes missen."

"Och nee Moe, niet verdrinken," zegt Ko. Kleine Nel nestelt zich dicht tegen Moeder aan en zegt

op verdrietige toon: "Die lieve poesjes niet verdrinken! Dat vind ik zoo naar."

"Ja kindje, ik vind het zelf ook naar. Maar ik weet er werkelijk niets anders op te vinden."

6

"Waàr weet ie niets op te vinden?" klinkt opeens een vroolijke stem.

Allen kijken op en ... "Tante Greet!" klinkt het ver­heugd uit drie monden.

"Hoe kom jij hier?" vraagt Moe. "Ingebroken!" lacht Tante. "De voordeur stond aan

en toen liep 'k meteen maar door." De meisjes trekken Tante mee naar de mand. Tante

is al even opgetogen over de poesen-familie als haar niclItjes.

"Wat een schatjes! wat een lekkere diertjes! En die wou je verdrinken? Dat nooit!"

"Maar Greet, - zegt Moe - wees nu toch verstan­dig. Ik kan toch niet vijf katten houden? Mieze-poes mag er één houden, maar de andere drie moeten weg."

"Maar daarom behoeven ze toch niet verdronken te worden? Zoo wreed! Je kunt ze wel weggeven."

,,'k Weet niemand, die ze wil hebben. 'k Heb de bakker al gevraagd en de melkboer en de ... "

"Nu, verdrinken doen we ze toch niet," zegt Tante beslist. "Weet je wat we doen, kinderen? We gaan er mee venten! Er zijn altijd wel menschen, die graag een jong poesje willen hebben. Haal de poppenwagen eens hier."

Ko en Nel haasten zich om de wagen uit het schuurtje te halen. Daar zet Tante Greet de heele poesen-familie, met mand en al, in.

"Nu het wollen dekentje er nog over, want anders

7

klimmen <ie stouters er uit, en <ian de straat maar op." Tante duwt de wagen door het tuintje en zingt:

"Poesjes...;koop! poesjes-koop! Wie wil mooie poesjes koopen? Mooi van kleur en zacht van vel. Kosten niets bij Ko en Ne!!"

De meisjes glunderen van plezier. "Mag het Moe? Zullen we maar gaan?"

"Ja - ga maar. Weet je wat je moest doen? Bel eens bij de nieuwe dokter. Misschien wil dokter wel een poesje hebben voor zijn dochtertje."

"Voor het zieke meisje, Moe?" "Ja, voor het arme zieke meisje." "Arm? Juist rijk! Ze hebben toch een auto! fijn, hè

Tante Greet?" N f·· I" " ou, lJn.

"Ja, - zegt Moe - ze hebben een auto. Maar toch, wed ik, zou je niet met het rijke meisje willen ruilen. Ik trof verleden week bij de kruidenier het dienstmeisje van de dokter. Ik vroeg haar naar het meisje, dat we van uit ons tuintje zoo dikwijls op de ruststoel zien lig­gen. En toen vertelde ze mij, dat Miek - zoo heet 't meisje - altijd op een ruststoel moet liggen en nooit mag loopen of spelen. Ook heeft ze geen Moeder meer. Haar moedertje is twee jaar geleden gestorven. Daarom noemde ik dat rijke meisje "arm meisje". Begrijp je?"

Met ernstige gezichtjes knikken ze allebei.

8

"Kijk, - zegt Moe - dáár zit ze, in die serre op de bovenverdieping. "

"Toe kinders, - zegt Tante Greet - groet eens." Nel springt op 't hekje en roept zoo hard ze kan: "We

brengen een poesje!"

Ko groet wat minder onstuimig. Net als Tante Oreet, wuift ze met haar zakdoek naar 'het witte figuurtje, in het groote huis aan de overkant, van hun huisje door

de tuinen gescheiden. "Ze ziet ons! Ze ziet ons!" roept Nel. En. ja, nu zien

de ·anderen ook, dat het patientje door een heer (zeker haar Vader, zegt Moe) wordt opgetild - en dan zien ze een wH handje wuiven.

"Kom, ga er nu maar heen met de poesjes. Ze zal 't vàst wel leuk vinden."

Tante Greet duwt de wagen de gang al in, maar Moe

zegt, dat ze eerst handen moeten wasschen. Nu het haar nog wat opgeknapt - en dan stappen de zusjes samen met hun vrachtje de deur uit.

Bij de 'hoek zien ze nog eens om en wuiven tegen Moe en Tante, die hen op de stoep staan na te kijken. Nu nog de zijstraat door en dan zijn ze al op de Singel.

waar de groote huizen staan, die ze vanuit hun tuintje kunnen zien. Voor het groote doktershuis staan ze stil

en beraadslagen, wie zal bellen. Ko, de oudste, trekt de stoute schoenen aan. Hè, wat ,klinkt die bel toch luid!

Ze schrikken er van. Bedeesd doen ze hun boodschap. ,,0, - zegt het dienstmeisje vriendelijk - zijn jullie de

kinderen van de overkant? Dan ken ik je Moe wel. En kom je Miek een poesje brengen? Dat zal ze wel aardig vinden. Kom maar mee."

"Mag de wagen wel op de mooie looper?" "Wel ja, kom maar mee." Eerst volgen ze haar door de lange marmeren gang,

dan gaan ze een breede trap op naar boven, Aafje -

het dienstmeisje - en Ko samen de wagen dragend. Aafje klopt op een der deuren en na een zacht "binnen" opent ze de deur.

Daar staan ze nu samen, Ko en Nel. Bedremmeld kij­ken ze om zich heen in de groote, mooie kamer.

"Kom maar hier!" klinkt een meisjesstem van uit de serre.

Meteen Komt een oude dame, met een lief, zacht ge­zicht en mooi, wit haar, hen tegemoet. Ze begroet hen vrÏ'endeIijken neemt hen mee naar de serre, waar het meisje in de ruststoel hen al toelacht.

"Komen jullie bij me spelen? Leuk, zeg! En heb je je poppen mee genomen?"

Nu lachen Ko en Nel. Hun verlegenheid is ineens

over! Ze rijden de poppenwagen tot vlak bij de ruststoel.

"Goed kijken, hoor!" zegt Ko.

"Hokus, pokus, pilatus pas! 'k Wou, dat de pop een poesje was!"

Meteen trekt ze het dekentje er af. Neen maar, wat kijkt die Miek verbaasd!

8

10

"Poesjes? 0, poesjes! Wat leuk, wat leuk! Oma, kom toch gauw kijken!"

Als Oma de poesjes ziet, zet ze een erg verbaasd ge­zicht. De meisjes beginnen alle drie te lachen.

"Jonge poesen?" vraagt ze verwonderd. "Rijden jullie met poesjes in de wagen?"

"Zij mag er een van hebben," zegt Ko. "Onze Mieze­poes heeft vier jonge poesjes. Eén mag ze houden, maar de anderen moeten weg, zegt Moe. En nu vragen we aan de menschen, wie er een wil hebben, want anders moeten ze verdronken worden. Nu komen we jou ook een brengen. Je mag 't mooiste uitzoeken."

"Wat vind je 't aller-aller-mooist?" Miek bekijkt ze aandachtig. "Dat zwarte met de witte

sokjes zegt ze dan, dat is een snoesje. Mag ik dat?" Nel grabbelt al in de mand. Ze tilt "het snoesje" er

uit en legt het op Miek haar schoot. "Dáár, voor het zieke meisje!" "Ben ik dat?" "Ja, zoo noemen we je, want we weten je naam niet." "Ik heet Miek. Ik weet wel, hoe jullie heeten. Jij bent

Ko en jij bent Nel. Dat heeft Aafje, ons binnenmeisje, mij verteld."

"Oma, vindt u het goed, dat ik een poesje hijg?" "Zeker, kindje, ik maak mijn naaimand al leeg. Dat

wordt voorloopig zijn bedje. Zet poes çr maar in." Maar Miek wil haar nieuwe sohat nog niet missen. Ze

streelt het en geeft het allerlei lieve naampjes. Oma giet

11

wat melk op een schoteltje en als het kleine poesje dat opslobbert, kijkt Miek vol bewondering toe. 0, ze is zoo blij met haar geschenk.

"Kom Nel, we gaan weer naar huis," zegt Ko. "Hè," klinkt het teleurgesteld. "Moeten jullie nu al

weg? Ik vind het juist zoo prettig. Ik wou dat jullie mijn vriendinnetjes waren."

"Dat wil ik wel, - zegt kleine Nel - want jij hebt zooveel speelgoed! Is dat allemaal van jou? Die heele kast vol?"

"Ja, - zegt Miek - ga maar eens kijken. Trek het gordijn maar open."

,,0, wat een groote beer!" Met haar kleine vingertjes strijkt ze zacht over de

ruige vacht van een groote Teddy-beer. "Mag ik er wel even aankomen, Mevrouw?" vraagt

ze aan Oma, die naar haar staat te kijken. "Kom jij er maar aan, hoor! Haal de beer gerust uit

de kast en speel er maar mee." Met de groote beer op haar schoot, zit Nel lief te bab­

belen. En Miek en Ko zitten samen al druk te praten. Oma schenkt intusschen drie glaasjes limonade in. Ze

zet ze op een tafeltje bij de ruststoel. "Hier meisjes, een glaasje limonade." "Limonade?" roept Nel, die niets verlegen meer is.

"Bent U dan jarig?" "Neen," lacht Oma. "Limonade krijg je toch als er een jarig is?"

12

"Neen, 'k ben niet jarig, maar 'k ben blij, dat onze Miek twee aardige vriendinnetjes heeft gekregen. Dáár om tracteer ik, kleine babbelaarster."

Met hun drietjes zitten ze nu rondom het tafeltje Langzaam zuigend door een rietje, genieten ze van de limonade en babbelen ze samen gezellig.

"Wat heb jij veel boeken," zegt Ko, wijzend op een groote plank vol boeken. "Heerlijk, hè?"

"Oöh, - zegt Miek - ik lees niet veel. Ik word er zoo moe van. Voorlezen vind ik heerlijk. Maar Papa heeft 't zoo druk. Papa leest me alleen Zondags voor. En Oma wordt er te moe van. Oma is ook al 70 jaar!"

Even zit Ko te denken. Dan zegt ze: "Wil ik je komen voorlezen?"

"Ja, graag! Dol, zeg!" "Dat vind ik aardig van je," zegt Oma. "Erg prettig

voor Miek. Kun je al goed lezen?"

"Jawel Mevrouw. Ik heb een negen voor lezen op mijn rapport. En Tante Greet zegt ook, dat ik goed lees."

"Wie is Tante Greet? Is dat die jonge dame, die ik zoo dikwijls bij jullie zie?"

"Ja Mevrouw," zegt Ko. Maar Nel begint te lachen. "Tante Greet is geen jonge dame. 't Is onze Tante!"

"En woont die Tante bij jullie?" "Neen, maar ze komt heel dikwijls bij ons. Ze is

onderwijzeres in de IJ-polder, op een heel klein dorpje. Na vier uur komt ze dikwijls op de fiets naar ons toe."

,,'t Is zoo'n leuke Tante! Ze maakt altijd pret!"

13

"En met Pinksteren gaan wij naar Tante toe!" "Dan mag ik bij de biggetjes in 't hok," zegt Nel. Miek lacht, maar Nel zegt ernstig: "Daar moet jij

niet om lachen! 't Is heusch waar, Tante 'heeft 't zelf gezegd!"

,,'t Is daar zoo leuk," zegt Ko. "Tante woont op een boerderij en die boer en boerin zijn zulke aardige men­schen. En ze hebben een snoezig kindje."

"En wel honderd verschillende dieren! Paarden en varkens en koeien en eenden en kippen en ... "

"Wat leuk, al die dieren," zegt Miek. "Ik hou zooveel van dieren."

"Je mag wel mee! Als je dan weer beter bent!" "Zou 'k dan al beter zijn, Oma? 0, wat zou 'k graag

meegaan! Ik ben nog nooit op een echte boerderij geweest."

"Nu, wie weet," zegt Oma. "Papa vindt je de laatste weken telkens flink vooruit gegaan. En 't duurt nog een heele tijd voor het Pinksteren is. Hoe geduldiger je bent, hoe vlugger de genezing gaat."

"Ik zal nu niet meer ongeduldig zijn. Nu heb ik vrien­dinnetjes, nu verveel ik mij niet meer! Komen jullie dik­wijls bij me spelen?"

"Morgenmiddag is er geen school. Dan 'kom ik je voorlezen. Ik heb een vertelsel-boek op mijn verjaardag gekregen. Dat neem ik mee.

Maar nu moeten we naar huis, anders wordt Moe ongerust."

14

"En we moeten de andere poesjes ook nog kwijt," zegt Nel.

Maar daar is 't veel te laat voor geworden. Dat moet morgen maar.

Na heel veel groeten vertrekken de meisjes. Opge­wonden komen ze thuis en vertellen ze van het bezoek bij het nieuwe vriendinnetje.

11. SCHOOLTJE-SPELEN.

De volgende middag, klokslag 2 uur, stapt Ko het doktershuis binnen, in de eene arm haar pop Martijntje, in de andere het vertelsel-boek. Grootma komt haar reeds tegemoet.

"Miek zit al op de klok te kijken," zegt ze, terwijl ze Ko mantel en hoed afneemt. "Ik moet zeggen, je bent prachtig op tijd."

"Kom gauw binnen!" roept Miek. "Hier ben ik al!" en meteen stapt Ko de ~amer bin­

nen, naar de serre toe, waar Miek verlangend op haar ligt te wachten.

tIet poesje, met een rose lint om de hals, ligt op het voeten-eind te slapen. "Is-ie al gewend?" vraagt Ko.

,,0, - zegt Miek verrukt - we zijn de beste maat­

jes! 't Is een sohat!" Op een stoeltje naast haar zit een heele rij poppen.

"Wat leuk!" zegt Ko. "Wat zijn daar snoesjes bij! Zijn die allemaal van jou?"

"Ja, alle zeven." "Ik heb maar één pop, Martijntje heet ze. Kijk, 'k heb

haar meegebracht, mag ze daar bij jouw poppen zitten?"

16

"Natuurlijk, want jouw Martijntje moet 't verhaal ook hooren, dat je gaat voorlezen."

"Zitten je poppen er dáárom?" "Ja, want zie je, omdat ik geen zusje of vriendin­

netje heb, neem ik altijd de poppen bij me. Dan doe ik net, of dat mijn vriendinnen zijn. Dan praat ik tegen ze en dan lijkt 't wel, of ze me begrijpen. Maar een ècht vriendinnetje is natuurlUk véél leuker. 'k Ben toch zóó blij, dat jij mijn vriendinnetje wilt zijn. En Papa en Oma ook, hé Oma?"

"Ja zeker, kindje," zegt Oma vriendelijk. "Ko moet maar 'heel dikwijls hier komen en haar zusje ook."

Ko weet niet goed, wat ze zeggen moet; ze neemt daarom maar gauw haar boek en bladert er eens in.

"Zie, dit is een leuk verhaal. "Op vlindertjes rug" heet het. Leuk plaatje staat er bij, hè?"

,,'t Is zeker een sprookje," zegt Miek. "Daar hou ik juist zooveel van. Begin maar gauw, zeg!"

"Goed!" Ko schraapt eens even haar keel, ziet ter­sluiks naar Oma, die haar bemoedigend toeknikt en dan begint ze:

Op Vlindertjes rog.

Moeder was op 't land, om Vader bij 't poten der aardappelen te helpen.

Lientje zat voor Ihet huis te breien. Tenminste Moeder dàcht, dat ze breide. Maar Lientjes handen rustten in haar schoot en haar gezichtje stond erg ontevreden.

17

"Waarom - pruttelde ze - moet ik altijd moeder helpen. Andere kinderen mogen dadelijk na schooltijd spelen, en ik - ik moet altijd eerst breien of boodschap­pen doen. Hè, zoo vervelend ... "

Lientjes oogen volgden een bont gekleurde vlinder, die van bloem tot bloem vloog en zich dicht bij Lientje neerzette op de rose bloesem van een bloeiende ribes­struik.

"Zoo'n vlinder, - dacht Lientje - diè heeft een heerlijk leventje! Dat fladdert maar in de blauwe lucht, en behoeft nooit te werken. Was 'k ook maar zoo'n vlinder!"

't Was net, of de vlinder naar haar keek. Lientje knikte het kleurige diertje eens toe en zei: "Ja vlinder, ik meen het!"

"Neem me maar mee, op uw rug! Vlindertje, vlindertje-vlug!"

"Goed!" zei de vlinder. Hij verliet zijn hooge zitplaats en streek vlak voor

Lientjes voeten neer. Even wreef hij met zijn fijne vleugels tegen Lientjes

voet en ... àl kleiner en kleiner werd 't meisje, zóó klein, dat haar hoofdje slechts even boven de vlinder uitkwam.

"Ga maar zitten," zei de vlinder. Uentje deed het en vóór ze recht besefte wat er ge­

beurde, zweefde ze al in de luoht, hoog boven de appel­boom in hun tuintje. HelliDia. - Drietje •• 2

18

"Waar wil je heen?" vroeg de vlinder. "Naar de Kabouters?"

"Ja, asjeblieft! Naar de kabouters, die zulke prach­tige sprookjes kunnen vertellen.

Eerst vlogen ze door een groot dennenbosch en toen kwamen ze aaneen open plek, waar veel paddestoelen stonden. Daar, bij die paddestoelen, streek de vlinder neer.

"Kabouter-vrinden, - riep hij - ik breng een klein meisje hier, die wil graag sprookjes hooren!"

Van onder de paddestoelen en uit alle paden van het bosch kwamen de kabouters aangeloopen. Een oude, grijze kabouter deed het woord.

"Sprookjes-vertellen, - zei hij - daar hebben we nu geen tijd voor. Eérst werken - dàn pas rusten en genieten. 't Is nu de tijd van werken voor 't kabouter­volk: de verdorde bladeren moeten opgezocht en de doode takjes verzameld."

"Hé! - zei Lientje verwonderd - moeten jullie ook werken? Ik dacht, dat kabouters zoo'n heerlijk le­ventje hadden! Dat jullie niets anders deden, dan onder je paddestoel-huisjes zitten en elkaar sprookjes ver­tellen."

"Zoo, dacht je dàt!" zei de wijze kabouter. "Dan ben je een erg dom menschenkind. Want anders zou je wel weten, dat een lui leven geen prettig leven is, maar dat werken juist gelukkig maakt."

"Maar kom, kameraden, weer aan 't werk!"

19

"Ja, ja, aan 't werk!" klonk 't in koor. Allen namen hun lantaarntjes weer op en verdwenen in het bosch.

Lien en 't vlindertje bleven samen achter. "Waar nu heen? Naar de veldmuisjes?" "Ja, naar de veldmuisjes! Zij zullen wel tijd hebben

om mij te vertellen van hun leventje onder de grond. De veldmuizen werken niet. Die doen toch niets anders dan snoepen en babbelen."

Lientje nam plaats op vlindertjes rug en daar' vlogen ze weer samen heen. Nu ging 't naar een koren­veld, waar tientallen muisjes druk bezig waren, koren­aren door te knagen.

Hier hielden ze stil. "Veldmuisjes, kleine snoepers!" riep Lien. "Hou eens

even op met snoepen en vertel mij eens wat!" Een dikke, grijze muis kwam haastig aangetrippeld. "Wie durft ons hier voor snoepers uit te maken?"

vroeg hij boos. "Wij snoepen? Zie ie dan niet, hoe druk we bezig

zijn, om de rogge-korrels naar ons hol te sleepen? Als straks de winter komt en de grond is hard bevroren, dan is er voor ons, veldmuizen, geen voedsel op de akker te vinden. Daarom zorgen we nu reeds voor de winter en werken ijverig."

Meteen draaide hij zich om en liep op een drafje naar de anderen, om hen te helpen een dikke koren-aar naar het hol te trekken.

Daar stonden ze weer samen, de vlinder en Lien ..

20

W t ?" L· " a nu. vroeg len. "Zullen we eens naar de vogeltjes gaan, in 't bosch?" "Ja, graag. Dan vraag 'k de vogels, of ze me alle

mooie liedjes. die ze kennen, willen voorzingen." Het duurde niet lang, of ze kwamen in 't bosch. Wat 'n drukte was het daar! Onophoudelijk vlogen de

vogeltjes af en aan en ze pikten en piepten en tierelier­den, dat 't een lust was.

"Zeg, Specht!" "Hou me niet op," - was 't antwoord. "Zie je niet,

hoe druk mijn vrouwtje en ik het hebben? We maken ons nest in orde. 't Is nu geen tijd voor praten" en wèg vlogen de spechten.

Juist vloog een vinkje voorbij. "Zeg, vink, zing jij eens een liedje voor ons? Je aar­

dige liedje van pink-pink-pink?" ,,'k Heb geen tijd," - was 't antwoord. "Mijn

vrouwtje zit op eitjes te broeden. Nu moet ik voedsel voor haar zoeken. Daar zie ik juist een heerlijke, dikke rups. Daar moet ik dadelijk op los!"

"Misschien wil de houtduif ... " zei de vlinder. Maar de houtduif, die 't hoorde, riep al van ver:

"Kom later maar eens terug, vriend Vlinder! Ik heb 't nu te druk. We hebben twee jongen in het nest, die schreeuwen de heele dag om eten. Later, als ze groot zijn, dan komt er weer een tijd van rusten. Dàn zal ik graag mijn liedje voor je zingen!"

"Laten we maar weer verder gaan," zei de vlinder

21

tegen Lientje. "Bij de vogels is 't niets gedaan. Later, als de jonge vogeltjes het vliegen hebben geleerd - dan hebben ze weer tijd. Alles op zijn tijd, moet je denken: eerst werken, dàn spelen."

Lientje zei niets, doch telkens klonk het in haar ooren: eerst werken, dàn spelen - eerst werken, dàn spelen. Want was dat niet 't zelfde, wat Moeder altijd zei? Als Moeder aan Lientje vroeg, een steekje te breien of een

boodschap te doen, of aan Vader op 't land eten te bren­gen? ... Dan, dan pruttelde Lientje - dan zette ze een boos gezichtje -, dan vond ze Moeder èrg naar en zichzelf èrg te beklagen.

Zie, daaraan moest tientje telkens denken. 't Vlindertje zei niets. Alleen keek hij af en toe naar

Lien en als 'hij zag, hoe haar oogen verlangend in -de

verte blikten, alsof ze het ouderlijk huis zochten, - dan trok een glimlach om vlindertjes gezicht en hij dacht: de les heeft geholpen!

Stil vlogen ze verder, door bosschen en langs weiden. Kijk, daar was het aardappel-veld al weer, waar

Vader en Moeder nog steeds ijverig werkten! Nu naderde ze haar huisje. En daar - op de bank -

daar zag ze 'haar breiwerk liggen. En in de kamer, daar stond de etenstafel nog onopgeruimd.

Toen, toen sloeg Lientje haar beide armen om Vlin­

dertjes halsen ze fluisterde: "Vlindertje, vlindertje-vlug, Breng me naar huis terug!"

22

Toen lachte de Vlinder en dadelijk vloog hij omlaag. Bij het tuinhekje ,kwamen ze weer op de grond. Even beroerde de Vlinder met zijn kleurige vleugels Lientjes voorhoofd - toen werd ze grooter en grooter - tot het weer de oude Lientje was!

"Vlindertje, ik dank U! ik' dank U voor de les!" De vlinder knikte haar vriendelijk toe en vloog weer

verder - de zon tegemoet.

"Uit!" zegt Ko. "Leuk was 't ... " "Ja," zegt Oma, die ook 'heeft zitten luisteren, ,,'t is

een mooi verhaal, maar Ko moet nu niet meer lezen. Ik zie aan haar roode wangen, dat ze er moe van is. Hier, neem gauw 'n lekker borstplaatj~, om de droge keel te smeren. Snoep maar eens meisjes!"

Daar zijn de meisjes wel voor te vinden! Gezellig knabbelend op het rose borstplaatje beden­

ken ze samen wat ze nu zullen doen. Ze besluiten tot schooltje-spelen.

"Mag ik de juffrouw zijn, Ko?" "Goed" - zegt Ko en vouwt haar handen al'netjes

op de rug. "Juffrouw," zegt ze lachend. "Wat is er meisje?" vraagt "de juffrouw." "Vertelt U ook een verhaal?" "Misschien," lacht "de juffrouw"; "als ie gehoor­

zaam bent."

23

"We hebben nog geen boeken, juffrouw!" "Die zijn wel in de speelgoed-kast. Zoek maar even." "Weet je wat, - zegt Oma - ik zal de juffrouw zijn!

Dan geef ik jullie werk op en kun je samen teekenen en kleuren."

"Hè ja, Oma, dàt is leuk!" Oma legt haar breiwerk neer en schuift haar stoel

dicht bij Mieks ruststoel.

"Kinderen, - zegt ze - laten we beginnen met een versje te zingen of op te zeggen. Miek, jij eerst."

Miek begint: Zus en Poes.

"Wat 'n grap, zus, moet je hooren: ,,'k Heb Moeder-poes gefopt!

"Ik nam de kleine poesjes weg, ,,'k Heb ze in de tuin verstopt!"

"Hè, noem je dat een grapje? "/k niet hoor, 'k vind 't flauw!

"Die arme poes; ik dacht al,

"Wat roept ze droef miauw.

"Zal ik je kleintjes zoeken?

"Ja, poes? Kom dan maar gauw". En 't is, of Poesje zus begrijpt,

Zóó vroolijk klinkt 't: miauw!

Nu gaan ze samen naar de tuin,

Poes en de kleine vrouw.

24

Zus babbelt lief met moederpoes, En 't antwoord is: miauw!

"Kijk daar! daar zie 'k het mandje! "Wat zegt ons Poesje nou?"

Met één sprong is Poes er al bij, En vroolijk klinkt 't: miauw!

Poes likt haar kleintjes een voor een; Zus denkt: zoo'n schàttig poesje!

En poesje denkt op hare beurt: Wat is die Zus een snoesje!

Nu moet Ko. Ko krijgt een kleur, ze durft niet goed. Maar ze wiJ

toch ook niet weigeren. En dan begint ze, een beetje verlegen:

Hansi's verdriet.

Hansi-pansi, Kleine man, Wat kijk je boos! Ik schrik er van!

Hansi-pansi, Zeg eens even, Heb jij zoo'n erg Verdriet in 't leven?

25

Hansi-pansi, Kameraad, 'k Vind dat boos-zijn, Je leelijk staat.

liansi-pansi,

Wat s~heelt je toch?

liansi pruilt:

"Mijn zussie ... och ... ,"

"Mocht je niet Met zusje mee? Is het dat?" Hans schudde: nee ...

Hansi-pansi Wat is 't dàn, Dat jou verdrietig Maken kan?

Toen keek Hansi

Mij droevig aan, En snikte - met

Eigen lot begaan -

"Ik ... mag ... niet ... zus ... D'r ... Lolly-pop. En - ziet u - de mijne Die is al op!"

26

"Nu moet de juffrouw!" zegt Miek. "Wel neen, - zegt Oma - dat doen de juffrouwen

niet!" "Heusch Oma, ècht wel! hé Ko?" "Ja, - zegt Ko - onze juffrouw doet 't wel." "Nu, goed dan, - zegt "de juffrouw" - maar ik

ken alleen maar een 'heel klein rijmpje, hoor!" En met haar oude, bevende stem zingt Oma:

In-din-dip, Het ei komt van de kip. Of komt de kip soms van het ei? Wie het weet, die zegge 't vrij. In-din-dip.

"Maar nu - zegt Oma - wordt de juffrouw weer Oma, hoor!"

"Hè, 't is juist zoo leuk!" "Ja, kindje, maar "k word te oud voor zulke spelle­

tjes. Heusch."

"Bent U moe, Oma?" "Ja; 'k ga jullie een kopje thee schenken en dan ga

'k een poosje rustig in de salon zitten. Hier heb je elk een kleurplaat en een doos vol kleurkrijt. Wie 't mooiste kleurt, mag de grootste bonbon uitzoeken, straks als ik terugkom. "

Nu gaan de meisjes ijverig aan 't kleuren. Als de kleurplaat klaar is, begint de gymnastiek-les. Ko mar­cheert door de kamer en Miek commandeert:

27

Eén, twee, in de maat, Anders wordt de juffrouw kwaad. Vlugger, vlugger, in de maat, Anders word ik héél erg kwaad. Galoppeeren in de maat, 0, wat word ik anders kwaad!

De leerling doet èrg haar best. ÀI vlugger en àl wil­der gaat het, ze huppelt en springt door de kamer, tot eindelijk leerling en meesteres niet meer kunnen van het lachen.

Juist komt Oma de kamer weer binnen. Ze schrikt er van!

"Foei, foei, wat zijn jullie druk! Dadelijk ophouden hoor! Goed dat Papa je niet ziet."

"Wat mag Papa niet zien?" klinkt het en ... Papa komt de kamer binnen.

,,0, Micke-meid, wat ben je warm! Zóó druk ge­weest?"

"We hebben toch zóó heerlijk gespeeld! 0, 't was zoo leuk! Is dat nu èrg, Papa?"

"Als 't maar niet te lang duurt, kindje. Als je nu maar weer rustig gaat liggen."

"Kraaltje rijgen, mag dat?" "Ja, dat mag. " "Vind jij kraaltje rijgen ook leuk, Ko?" Ko vindt alles goed, want ze gevoelt zich wel wat

schuldig, om dat ze zoo druk is geweest.

28

Nu gaan ze rustig zitten kraaltje rijgen. Ze maken voor elkaar een mooie halsketting. Juist zijn ze aan 't passen, of de ketting al lang genoeg is, dan zegt Oma, die voor 't serre-raam zit te breien:

"Ko, je moeder staat te wuiven· Zou je thuis moeten komen?"

"Hoe laat is 't Mevrouw?" "Vijf minuten over vijf." ,,0 'hè, - zegt Ko - en om 5 uur zou 'k thuis zijn!

Dan moeten we eten. Wat is die middag vlug voorbij!" "Ja, - zegt Miek - soms, als ik me verveel, dan

duurt 't zoo lang. En juist als 't zoo prettig is, dan gaat 't zoo gauw. 't Moest net anders-om zijn! Moet je dade­lijk weg, Ko?"

"Ja, direct. 'k Ben al te laat." "Morgen kom je weer, hè? Zullen we dan weer

schoo Itie-spelen?" "Dan schaffen we de gymnastiek-les àf," zegt Oma.

"Dat is voor Miek te druk." Ko knikt met een schuldig gezichtje en maakt dan

- na een hartelijke groet - vlug dat ze weg komt. Miek roept haar nog na: "Zul je nog eens wuiven

vanuit je tuin?" En 't antwoord is: "Wel duizend keer! Daag!" ;,Daag!"

111. ZWAAN-KLEEf-AAN.

Geen dag gaat er haast voorbij, of na schooltijd stapt Ko naar het doktershuis, naar haar nieuw vrien­dinnetje.

Miek is de laatste maanden gelukkig heel wat sterker geworden. Ze behoeft nu ook niet meer altijd op de ruststoel te liggen.

De laatste dagen, met 't heerlijke voorjaarsweer, wandelt ze elke dag een poosje in de tuin.

Als Ko uit school komt, loopt ze regelrecht naar hun tuintje en klimt op het kippenhok, om te kijken of de Teddy-beer ook op de vensterbank in de serre zit. Die

Teddy-beer is een sein! Het beteekent: kom je? Dan

bindt Ko een zakdoek aan de paal van de drooglijn en

dat beteekent: ik kom! Dan vlug voor Moe een paar boodschappen doen en dan naar de overkant. Daar is altijd wat te spelen: het groote poppenhuis en de mooie poppen; het fornuisje, waar je "echt" op koken kunt; de winkel, waarin van alles te koop is. En Miek op haar beurt, vindt het heerlijk, dat Ko zoo veel spelletjes kent,

grapjes en raadsels en versjes.

Toen Ko gister bij Miek kwam, liep ze haar al met

een blij gezicht tegemoet. "Papa heeft gezegd - riep

30

ze al van ver - als 't morgen weer zulk mooi weer is, dan mag ik op straat! Dan mag ik naar jullie! Dan kom ik bij jullie thuis!"

En gelukkig, het wàs mooi weer. En nu - nu is Miek voor het eerst bij haar vriendinnetjes thuis. Of Ko en Nel het prettig vinden, behoef je niet te vragen! En ook haar Moeder vindt het zeker prettig. Want wat heeft Moe 't gezellig voor de meisjes gemaakt! Aan een apart tafeltje zitten ze, Miek en Ko en Nel. Daar staat het kinder-serviesje op, de theepot op een "heusch" lichtje en een schaaltje met koekjes en flikjes staat er bij. Ze spelen Vader, Moeder en kind, en hebben het wàt ge­zellig met hun drietjes. De monden staan geen oogenblik stil en met plezier luistert Moe naar hun gebabbel.

Daar gaat de voordeur - voetstappen klinken in de gang -' en wie steekt daar het hoofd om de deur? Tante Greet! roepen allen verheugd.

"Komt U bij ons zitten, Tante?" "Ja, want 'k heb wat voor jullie meegebracht. Maar

eerst moet ik Miek begroeten." Als dat gebeurd is, houdt Tante een pakje in de hoogte.

"R.aden wat er in zit." Niemand kan het echter ra­den. Dan doet Tante het papier er af en laat 't aan de anderen zien.

"Nu, wat is het?" "Stopverf! " "Mis." "Modder," zegt 'kleine Nel. "Ook mis."

31

"Boetseer-klei," zegt Miek. "Juist, 't is klei. Ik moest 't voor school bestellen en

kocht toen meteen wat voor jullie. Je kunt er zulke aar­dige dingen mee maken."

Tante begint te vormen en te kneden. "Wie kan ra-den wat 't wordt?"

"Een dier!" "Ja, maar wèlk dier?" "Een hond!" "Nee." "Een geit." "Nee." "Mè-mè-mè" - roept Moe zachtjes. "Moe raadt het!" zegt Tante. ,,'t Wordt een lam-

metje. Kijk maar." Ja, nu zien de anderen het ook. "Mogen we ook mee doen, Tante?" "Ja, natuurlijk." ,,'t Lijkt een aardig werkje," zegt Moe.

"Doet U mee, Moe?" "Ja, 'k doe mee. Ik kom bij jullie zitten." "Wat zullen we maken?" "Allemaal dieren uit Artis!" "Ja, ja, dat is leuk!" "Maar moeilijk," zegt Moe. "Nou,. dat hindert niet. 't Hoeft niet. precies te lijken." "Weet je wat we doen? Wie iets klaar heeft, moet

't geluid van 't dier nabootsen. Zullen we zoo?"

32

"Dan maak ik een visch," zegt Moe. "Een visch is stom. AI die dieren-geluiden lijkt me niets mooi toe."

"Wèl mooi," vinden de meisjes. Allen gaan nu ijverig aan 't werk. Een heele tijd

blijft 't stil in de kamer. Dan - opeens - zegt Moe: pie-iet! pie-iet! en ze zet een vogeltje midden op de tafel.

"Miauw - miauw" - roept Tante Greet en een poes troont naast het vogeltje.

Allerlei dieren-geluiden worden nu gehoord: Mè-bè, boe-boe, waf-waf, roe~koe, zoo klinkt het door elkaar. 't Is een lawaai en geschreeuw van belang.

"Tante Greet, - roept Moe -, je maakt de kinderen zelf aan de gang; schei toch uit met je lawaai."

Maar Tante Greet gaat maar door met waf-waf roe-~ pen. De kinderen worden zoo opgewonden, ze dansen om de tafel en hinniken en loei'en en blaffen en knor­ren ...

Moeder doet de handen voor de ooren. "Schei toch uit!" roept ze. "Kalmeer je toch! Greet, Greet, je maakt ze veel te wild, zie eens hoe rood Miek ziet."

"Je hebt gelijk," zegt Tante. ,,'t Is voor Miek te druk. Kom kinderen, ophouden! Ga weer rustig zitten. Ik geloof - ik geloof - dat er nog een verhaaltje in mijn hoofd zit!"

Dat lijkt wel een tooverwoord! Want dadelijk gaan ze rustig zitten.

Nel klimt op Tantes schoot en woelt met haar

33

vingertjes in Tantes lokken. "Ik voel het! ik voel het! Hier is het knobbeltje."

"Is dit 't Sprookjes-knobbeltje, Tante?"

"Even voelen," zegt Tante. "Ja, warempel, er zit een sprookje!"

"Hoe heet het?"

"Het heet: Zwaan-kleef-aan." Eerst schenkt Moe voor allemaal nog een kopje

thee in.

Het koek-schaaltje gaat nog eens rond en dan begint Tante te vertellen:

Heel lang geleden, in een land hier ver vandaan, woon­

den een Koning en een Koningin, met hun dochtertje Viola. De Koning en Koningin deden, wàt ze maar kon­den, om het hun dochtertje prettig te maken. Ze bezat

het mooiste speelgoed, dat je maar bedenken kunt.

Speelgoed, zóó mooi, als jullie het nog nooit hebt gezien! Poppen, die konden spreken, en poppen, die konden loopen. Winkeltjes, waar je van al!ès kon koopen: de

verrukkelijkste kleine taartjes, zoowel als de mOOIst

gekleurde bloempjes.

In de groote paleis tuin was een klein tuintje voor Prinses Viola, waar ze vrij en ongestoord met haar

vriendinnetjes kon spelen. In dat tuintje was een vijver,

waarin ze in een zilveren bootje, getrokken door twee prachtige zwanen, konden spelevaren. En waren ze moe van 't speler) wel, een klein theet ui nt je, begroeid

met rozen en viooltjes, bood hun een prettige zit-

Hellinga. - Drietjes. 3

34

plaats, waar ze heerlijk konden uitrusten en ver­frisschende limonade drinken.

Van alles, letterlijk van àlles bedachten de Koning en Koningin om 'hun dochtertje genoegen te doen. Nu den­

ken jullie zeker, dat Prinses Viola, omringd door zoovee) liefde en door zooveel mooie en prettige dingen, wel

een lief en vroolijk meisje zou zijn. Dat hoopten haar

Ouders ook. Maar ach - nooit was Viola blij, nooit was ze vroolijk en opgeruimd, nooit hoorde men haar lachen. Altijd even norsch en onvriendelijk was ze en bij 't geringste zat ze te huilen. Ach hoe droevig was

het voor de Koning en de Koningin, hun kind zoo slecht­gehumeurd te zien, steeds pruilend en mokkend. Op alle manieren probeerden ze, haar vroolijker te stemmen.

Dikwijls, als ze weer wat nieuws hadden geprobeerd,

stond de Koningin te luisteren achter de deur van Viola's kamer, in de hoop, nu toch eindelijk een vroolijke lach

te hooren. Doch steeds klonk uit Prinsesjes kamer een

droevig gesnik ...

Ten einde raad spraken de Koning en Koningin er

met de hof-arts over. "Want - zei de Koningin -

een kindje, waar zóó veel voor wordt gedaan, die alles

heeft wat haar hartje begeert - en toch nooit vroolijk

is en steeds maar zit te huilen - zoo'n kindje is mis­

schien wel ziek!" Toen werden door de hof-arts de

knapste doktoren uit het land in het paleis geroepen.

Deze beraadslaagden heel lang. Uren aaneen zaten ze te denken, dagen lang zochten ze in geleerde boeken.

35

totdat ze eindelijk tot het besluit kwamen: de Prinses is ziek!

,,'t Is echter geen gewone ziekte," - zei de hofarts. "Drankjes noch pillen, noch poeders kunnen haar gene­zen. De Prinses moet eens hartelijk lachen! Slechts dáárdoor kan ze beter worden. Als ze maar éénmaal lacht, ècht vroolijk en hartelijk lacht, dan zijn haar huilbuien voor immer voorbij en wordt ze een allerliefst en vroolij'k Prinsesje."

Nu loofden de Koning en de Koningin groote prijzen uit voor dengene, die de Prinses aan 't lachen wist te brengen. Uit alle deel en van het land kwamen de menschen naar 't paleis, om door hun grappen de Prinses te vennaken. De Koning, de Koningin en de hofdames, die er bij tegenwoordig waren, zaten allen hartelijk te lachen - doch 't gelaat der Prinses bleef steeds even strak.

Op het groote plein voor 't paleis vertoonden kunsten­makers met gedresseerde honden en apen stoute stukjes; goochelaars deden de wonderlijkste toeren; paljassen en clowns vertelden leuke grappen, waar de omstanders hartelijk om lachten. Daverend klonk soms het gelach over het plein - doch over 't gelaat der Prinses, die voor het raam zat te kijken, gleed geen enkel lachje ....

In de scheerwinkel van baas Schuim zat een groepje jongemannen druk te redeneeren en te over-

36

leggen, welke grappen ze met elkaar zouden uithalen,

om de Prinses aan 't lachen te krijgen en daarna de prijs samen te deel en. Door het drukke gepraat, merk­ten ze niet, dat een oud, armoedig gekleed vrouwtje

was binnengekomen. Zonder iets te zeggen, hoorde ze

hun verhalen aan. "Hè, wie is dat?" werd er opeens

geroepen.

"Zoo, oude tooverkol, moet je ook geschoren wor­den?" vroeg baas Schuim. Een luid gelach volgde op

deze woorden en de een na de ander maakte nog een

soortgelijke "grap" ten koste van het oude vrouwtje. "Schei toch uit met dat geplaag!" zei Jan, de jongste

bediende.

"Wat heb je er aan, een oude vrouw te plagen. -Wat is er van je dienst, vrouwtje?"

,,'k Wou graag de weg weten naar 't Koninklijk

Paleis," was 't antwoord.

"Altijd je neus maar achterna!" werd er geroepen.

Maar Jan zei: "Stoor je niet aan die plaaggeesten,

vrouwtje. Ik zal je de weg wel wijzen, 'k moet toch

dezelfde kant uit."

Een luid gelach weerklonk! "Jan brengt zijn zussie

naar huis!" werd er spottend geroepen. Maar Jan

stoorde er zich niet aan. "Kom maar mee, moedertje,"

zei hij en voordat het oude vrouwtje haar zware mand,

die ze even had neergezet, kon opnemen, had Jan 't al gedaan. En zoo - de zware mand voor haar

dragend - ging hij een eindweegs met haar mee, tot

37

ze bij 't plein voor 't Paleis waren gekomen. Toen deed 't vrouwtje de mand open en haalde een zwaan daaruit, een levende zwaan, met prachtige, glanzende, witte veeren.

"Neem deze zwaan, jonge man, tot dank voor je vriendelijkheid en hulpvaardigheid," sprak zij.

En ziende, dat Jan aarzelde, vervolgde zij: "Neem hem gerust, mijn zwaantje; geloof me, hij zal je geluk

aanbrengen." . Toen nam Jan de zwaan van haar over, en vóór hij

gelegenheid had haar te bedanken, was 't vrouwtje reeds verdwenen.

Daar stond Jan, met de zwaan op zijn arm. Een dienstmeisje, die de stoep aan 't schrobben was, gaf lachend met haar bezem een tikje op de zwaan, zeg­gend: "Ei, ei, wat een mooi beestje heb je daar! Is die voor mij?"

En zie - de bezem kleefde aan de zwaan en zij zelf

kleefde aan de bezem vast!

Hoe ze ook rukte en tro'k - met geen mogelijkheid

kon ze los komen. Juist kwam een bakkersjongen

voorbij, een taartedoos boven op zijn hoofd. Ziende hoe het dienstmeisje trok om los te komen, wilde hij haar fluks een handje helpen, en zie - ook hij zat vastl

"Hé, maat!" riep hij tegen een schoorsteenveger, die juist passeeren zou. "Help eens even! Trek me eens los!"

"Met plezier," was 't antwoord. Maar inplaats dat

38

de zwarte baas de bakkersjongen los kreeg, raakte hij zelf ook vast.

Een reiziger, beladen met koffers en pakjes, die haastig naar 't station wou gaan, liep in zijn haast tegen

de schoorsteenveger aan. Pruttelend: "Wat staan jullie ook in de weg! Je verspert de heele straat!" - wou hij

gauw verder gaan, maar jawel, ook hij zat vast!

Menschen kwamen 't huis uit loopen, en ziende wat

er gaande was, probeerden ze allen, de gevangenen los te trekken - doch ook zij bleven vastkleven. Het werd een potsierlijke vertooning!

Stel je voor: eerst Jan met z'n zwaan, dan het dienst­meisje met de bezem, de bakkersjongen met de doos met taartjes, de schoorsteenveger met de ladder, de reiziger met de koffers, een dik boertje met een mand

vol eieren, moeders met kleine kinderen op de arm en dan nog een heele sliert schoolkinderen.

:En toen - trad juist Prinses Viola aan het venster! Toen ze de malle vertooning zag, die lange optocht van zoo veel verschillende menschen, groote en kleine, dikke en dunne, allen wroetend, rukkend en trekkend

om los te komen, toen barstte Prinses Viola in lachen uit! Ze lachte. . .. en lachte. . .. dat haar de tranen

over de wangen rolden.

De Koning en de Koningin hoorden het en verheugd

spoedden ze zich naar hun dochtertje. Ze liepen dadelijk naar het raam, om te kijken, wat de lachlust der Prin­

ses had opgewekt. Toen zij de optocht zagen, begonnen

39

ook zij onbedaarlijk te lachen. Tusschen het lachen

door, riep de Prinses: "Laten we er heengaan! laat ons kijken!"

Nog steeds lachend gingen ze met hun drieën naar

het plein, waar Jan aan de Koning vertelde, hoe

't gekomen was. Met welgevallen merkten de Koning

en de Koningin, dat Jan door zijn hulpvaardigheid het

zwaantje had verkregen. Prinses Viola ging naar hem

toe en streek zacht met haar hand over de glanzende nekveeren van 't zwaantje. Nauwelijks raakte ze het dier aan, of zie .... de band was verbroken! Gemakke­lijk lieten allen los en gingen van elkaar!

Jan werd door de Koning in het paleis genoodigd en kreeg de uitgeloofde prijs. Eenige jaren later trouwde hij met de Prinses, die nu voorgoed van hare huilbuien

verlost was. Nimmer was ze meer stuursch of onvriendelijk. Vroolijk klonk haar lach en met recht

werd ze nu een zonnetje in huis, ja, het zonnetje van 't geheele land.

De zwaan - die in 't vervolg Zwaan-kleef-aan werd genoemd - werd natuurlijk in hooge eere gehouden.

In de tuin der Prinses kreeg ze, dicht bij de vijver, een

eigen huisje en leefde daar nog vele jaren en werd er

elke dag door Viola en Jan bezocht.

AIS Tante Greet haar verhaal heeft verteld, dan is

't meteen bed-tijd voor de meisjes. Moe brengt Ko en Nel naar bed en Tante brengt Miek naar huis.

IV. NAAR DE BOERDERIJ.

't Is Pinkster-Maandag en vroeg in de morgen. 't Is

heel stil in huis. Allen slapen nog. Ko alleen is wakker. Een poosje ligt ze te soezen.

"Wat is er vandaag ook weer?" denkt ze. 0, ja, nu weet ze 'tl

,,'t Is Pinkster!" zegt ze hard-op. "We gaan naar de boerderij! Even kijken of 't mooi weer is."

Stilletjes stapt ze uit bed, loopt naar het raam en kijkt naar buiten.

Gelukkig! mooi weer! De lucht is zoo mooi blauw, geen wolkje ziet ze drijven.

"Zeg, Nel, - fluistert ze - ben je al wakker?" Nel wrijft haar slaperige oogen uit en kijkt verwon­

derd haar zusje aan.

"Wat is er? Wat doe je?"

"Ik keek even of 't wel mooi weer was. We gaan immers naar Tante Greet, naar de boerderij."

,,0 ja," zegt Nel, die nu meteen klaar wakker is.

"Wat heerlijk!" "Ja, fijn hè? Kom je even bij me in bed? We kunnen

toch niet meer slapen."

41

Nel klimt dadelijk haar bedje uit en kruipt bij Ko onder de dekens. Zachtjes liggen ze samen te praten~

"Weet je - zegt Ko - wat ik zoo jammer vind? Dat Miek niet mee kan."

"Miek kan niet zoo ver loopen hé? Ik kan wèl zoo ver loopen! Ik .... "

"Stt .... daar is Moe. Net doen of we slapen!"

Ko schuift haar arm onder Nel's hoofd en Nel nestelt

zich dicht tegen haar zusje aan. Heel zacht komt Moeder binnen. Ze loopt op haar

teenen, om de meisjes niet te wekken. "Och, - denkt ze, - wat liggen ze daar schattig.

Dat moet Vader ook zien." Even later 'komt ze met Vader terug. Samen kijken

ze naar hun tweetal.

Ko en Nel doen erg 'haar best om niet te lachen, maar als Vader zich over hen heen buigt en met zijn baard

Nel's wang bekriebelt - dan kan de kleine meid zich

niet meer inhouden. Ze slaat haar armen om Vaders hals en schatert: "Gefopt! gefopt! we sliepen niet eens!"

"Jij stoute fopster! wacht maar, ik zal Je straks wel terug foppen!"

,,'t Lijkt weil April - zegt Moe - zoo'n fopperij op de vroege morgen."

,,'t Is zóó zeven uur, kom er maar uit, meisjes, en kleed je aan."

"Hoe laat gaan we weg, Moes?"

"Om 9 uur."

42

't Is echter nog lang geen 9 uur, als Vader en Moeder, Ko en Nel, alle vier reeds 'kant en 'klaar zijn.

"Zullen we nu gaan, Moes?" vraagt Ko ongeduldig. "Nee, nog niet. Nog even wachten." "Maar Moes, u bent toch klaar! U hebt de mantel

al aan! Waarom gáán we dan niet?"

"Och, zoo-maar niet." "Hè, wat vervelend, - pruttelt Ko - nu zijn we

allemaal 'klaar en .... " "Pruttel maar niet, meiske. We moeten heûsch nog

even wachten. Ga maar zoolang in de gang wandelen." "Hè ja Ko! Wandelen van fal-de-ral ... de-ri-re. Dat

vind ik zoo leuk," vleit Nel. "Goed," zegt Ko. Ze geven elkaar de hand en dan

loopen ze samen de gang op en neer, luid zingend:

"Een mandje vol amandelen, Kreeg ik van Tante Kee. En als ik ga uit wandelen, Neem ik dat mandje mee. fal ... de-ri-re, fal-de-ra-re, Van je hup-sa-sa!

fal-de-ri-re, fal-de-ra re, Van je hup-sa-sa!"

Moeder vindt, dat ze er een vreemde manier van wandelen op na houden, want ze huppelen en springen en draaien en zwieren, dat de vloer er van dreunt. Juist als ze bij de voordeur staan, om hijgend even uit

43

te blazen, wordt er heel hard aan de bel getmkken. Ze schrikken er van! Van schrik tuimelen ze tegen de muur en lachen .... en lachen. .. en vergeten heele .

maal om open te doen.

"Toe, doe eens open! Ik ben het!" Dadelijk doet Ko de deur open.

"Miek!" roept ze verwonderd. "Dat had je niet gedacht hé, dat ik ook mee zou

gaan," zegt Miek lachend.

"Ga je met ons mee naar de boerderij? Leuk!" "Ja, leuk, leuk!" roept Nel. "Maar - zegt Ko aarzelend - zou 't niet te ver

voor je zijn, Miek?" "Kijk dáár maar eens," - zegt Miek en meteen trekt

ze haar vriendinnetjes mee op de stoep. "Zie je 't niet? Daar komt Papa met de auto!"

"Ga je met de auto?" "Ja, en jullie ook! en je Vader en Moeder ook! Is dàt

geen leuke verrassing?"

"O-o! - gillen Ko en Nel - met de auto! wij gaan met de auto!"

Ze struikelen haast over haar eigen beenen, zóó hard loopen ze de gang weer in, om Vader en Moeder het groote nieuws te vertellen.

Maar Vader en Moeder hadden Miek al· gehoord en

daar ze er alles reeds van wisten, komen ze de kamer al uit.

"Is dit nu geen mooie verrassing?" vragen ze.

44

"Wist U het?" "Ja, we wisten 't en dáárom moesten we tot 9 uur

wachten, juffertje-ongeduld!" "De auto is vóór!" roept Miek. Ja, ze hooren het al: pprrt-pprrt klinkt het. De meisjes vliegen de gang door! "Dag dokter! dag dokter!" roepen ze opgewonden. "Zoo, jongens; al klaar?" ,,0, al làng!" "Mooi zoo. Stap dan maar vlug in." Nel naast Moe, Ko naast Miek en Vader bij Dokter

voor-in - zoo hebben ze allen een mooi plaatsje. Voort gaat 't al! Eerst de stad door ·en dan de polder

in. Van af de 'hooge dijk hebben ze een mooi gezicht op de lage landen. 0, 't is zoo mooi daar buiten, die groene weiden met zonlicht overstroomd en daarboven de heldere biauwe lucht. De koolzaad-velden staan ook reeds in bloei. Hèl schittert het geel in de stralende zon.

"fijn is 't, hé Moe?" "Jammer, dat 't maar zoo kort duurt! We zijn er al

haast! Ik zie de boerderij aI."

"Waar? Waar?" "Zie je dat groote huis met die hooge bliksem­

afleider? Daar woont Tante." Vader keert zich om en zegt: "Ik zie Tante Greet!

Boven op de boerenwagen staat ze! Met Anneke!" "Ja warempel! Die malle Tante," zegt Moe. ,,0 nee Moe, dat mag u niet zeggen."

45

"Kijk, ze wuift. Wuif maar terug." Nu wordt 't een algemeen gewuif, gelach en "dag"­

roepen. Maar lang duurt het niet, want daar zwaait de auto

het groote hek al binnen en houdt voor de boerderij stil.

Tante Greet en Anneke verlaten hun hooge uitkijk­

plaats en komen op 'n drafje aangeloopen. Ook boer

Veerman en zijn vrouw komen de gasten begroeten.

"Gaat Dokter niet mee naar binnen?" vraagt de

boerin. "De koffie is al klaar!" Maar Dokter moet nog verder en hij spreekt af, om

5 uur met de wagen weer voor huis te zijn. "Tot vijf uur dus!"

De anderen gaan mee naar binnen. Terwijl de groote menschen druk zitten te praten, verlangen de kinderen

naar buiten, naar 't land en de koeien en de schapen, al die dingen, waar Tante Greet hen van heeft verteld.

Tante Greet bemerkt het wel, hoe onrustig de meisjes

op hun stoel zitten te draaien en hoe ze telkens naar buiten kijken.

"Wie gaat er mee?" roept ze. "Wie gaat de eenden mee voeren?"

In een wip zijn allen de kamer uit! Ze gaan naar

het bleekveld.

"Nu moet je kijken, kinders, hoe vertrouwelijk de eenden met Anneke zijn."

Tante strooit wat gerst aan de kant van de sloot en

dadelijk klautert de eenden-familie bij de wal op.

46

"Hier Anneke, voer jij ze." Anneke gaat in het gras zitten en strooit het voer

op haar jurk, op haar beenen en in haar schoentjes. Overal pikken de eenden het vandaan. Ze klauteren en waggelen maar om en over haar heen en wroeten met de snavel in haar schort en handen. Ja, zelfs uit haar blonde krullebol pikken ze het graan!

De meisjes vinden het vreeselijk grappig en kleine Nel laat zich van pret in het gras rollen.

"Toe maar eenden, - roept Anneke - pik Nel maar in de bloote beenen!" Meteen legt ze een handje-vol korrels op Nel d'r beenen.

Een dikke eend hoort zeker, wat Anneke zegt. Zij scharrelt om Nel heen - die al met angstige blikken die bewegingen aanziet - dan, opeens, neemt zij een

sprongetje, en gaat 't van pik-pik-pik op Nel's bloote beenen. Nel gilt het uit! Maar als ze bemerkt, dat de stompe snavel in 't geheel geen pijn doet - dan lacht ze, net als de anderen en dan is ze wàt trotsch op haar eigen dapperheid!

Eindelijk is alles opgepikt. De eenden laten zich een voor een bij de wal neerglijden. Luid kwakend en sna­terend zwemmen ze heen.

"Kom, - zegt Tante Greet - wij gaan ook eens

verder. Zullen we naar 't land gaan, naar de lam­metjes?"

;,Daar is Va!" roept Anneke . . "Daar is mijn Va ook!" roept Nel en samen loopen

· ... en dadelijk klautert de eenden familie de wal op.

49

ze de Vaders tegemoet, die juist haar kant uitkomen. "Gaat mijn groote meid mee naar de kippen?" zegt

boer Veerman. "Er zullen wel eieren in 't hok liggen, want 'k heb de kippen zoo hooren kakelen!

Laat de andere meisjes maar eens zien, hoe knap jij

de eieren uit 't hok kunt halen."

"Zijn dáár de kippen?" vraagt Miek verwonderd,

als Anneke op de schuur toeloopt en met haar kleine

handjes probeert de groote schuurdeur open te maken . . ,Neen, - zegt Veerman - maar daar staat 't voer

en 't emmertje. De kleine meid weet 't wel."

"Ik ben toch niet klein! ik ben groote meid!" "De groote meid - zegt Tante Greet - moet maar

oppassen dat ze haar schoone jurk niet vuil maakt bij 't kippenhok. Zou je 't haar wel laten doen, Veerman?"

,,0, ze is heel voorzichtig, 'hé Anneke?"

"J a, ik zal héél "zich tig" zijn." Parmantig stapt ze met haar Vader de schuur bin­

nen en komt met 'n emmertje graan terug.

Nu gaan ze naar het kippenhok, waar de meisjes om

beurten een handvol graan tusschen de kakelende kip­

pen strooien.

"Nu de eitjes halen," zegt Anneke. Boer Veerman tilt zijn dochtertje op en zet haar

voorzichtig op 't stroo in het pas-schoongemaakte

nachthok.

,,0, - roept ze verrukt - er liggen wel honderd

eitjes in!"

Hellinga. - Drietjes. 4

50

Miek en Ka en Nel gaan dadelijk kijken. Honderd eieren! dat moeten ze zien! Doch 't zijn er maar een stuk of tien! Anneke kan tot 5 tellen en alles wat daar­boven is, noemt ze honderd.

"Nou, - zegt Vader - haal alle honderd er maar uit."

êén voor één legt Anneke de eieren in het emmertje en met 't emmertje dicht tegen zich aangeklemd, klau­

tert ze voorzichtig uit het hok. Doch juist komt daar luid kakelend een kip in het

nachthok vliegen, pardoes tegen het emmertje aan. Verschrikt laat ze los, en de eitjes, de heerlijke versche eitjes rollen op het stroo.

0, wat schrikt ze! Luid huilend probeert ze toch nog de eieren op te rapen, doch 't zijn meest vieze, halfleege

doppen, die ze uit het stro 0 haalt. Het wit en het geel

loopt door-elkaar en kleeft aan haar handjes. Huilend van verdriet strijkt ze met haar glibberige vingertjes

het haar uit de oogen, zoodat haar gezichtje en ook haar Zondagsche jurk vol ei zit.

Ach, welk een verdriet! Snikkend roept ze: "Va moet niet boos zijn, ik was heusch wel "zichtig."

"Ja - zegt haar Vader - ik zag het wel. Je kon 't niet helpen. Het was de schuld van die stoute kip.

Wacht maar, ik zal die wildeman eens voor z'n broek

geven!"

Maar Anneke, die anders altijd lacht om Vaders grapjes, huilt nu maar door.

51

"Naar Moe, - snikt ze - ik wil naar Moe!"

"Ja hoor, we gaan naar Moe. We zullen eerst de kapotte eieren in 't emmertje doen. Zie zoo - dat is al

klaar. Nu gaan we samen naar Moe, die zal er wel raad

op weten. Gaan jullie maat vast naar de lammeren, dan breng ik Anneke straks wel."

De beide Vaders gaan met Anneke naar huis en Tante

Greet gaat met de meisjes naar de lammetjes, die in de weide rondspringen, op hun hooge, dunne pooten.

"Wat is dit land mooi, - zegt Miek - eigenlijk veel mooier dan een tuin."

,,'t Is nu ook op 't aller-mooist. tiet weiland is in de Pinksterpronk! Zie je wel, met hoeveel duizenden Pink­

sterbloemen het is getooid?" "Die boterbloemen vind ik nog mooier. Wat glanzen

ze mooi in het zonlicht."

"Mogen we ze wel plukken?" "Zeker, er zijn genoeg." ,,'k Wou voor Oma graag een bouquet plukken.

Mag het?"

"Wel ja, kom maar mee. Ko en Nel, gaan jullie mee bloemen plukken?"

Ko gaat mee, maar Nel blijft liever nog wat bij de

lammetjes.

"Ze zijn zoo grappig!" zegt Nel. "Ze doen zulke

kluchtige sprongen. Ze houden zeker veel van gym­nastiek."

"Blijf jij dan maar bij de gymnastiek-les, - zegt

52

Tante - wij gaan bloemen plukken. Miek, ga jij nu zitten, heerlijk in 't zonnetje. Anders word je te moe."

Dicht bij de lammetjes gaat Miek zitten. Ze springen

maar vroolijk om haar heen. Nu en dan komen ze haar even besnuffelen en dan gaan ze er met groote sprongen gauw weer van door.

Met handenvol bloemen komen Tante Greet en Ka aandragen. De meisjes maken elk een bouquet en Tante maakt bloemenkransjes en slingers.

"Wat kunt U dat maaL" ,,'k Heb 't ook al zoo dikwijls gedaan! Toen ik klein

was, versierden we ons met Pinksteren altijd met bloemslingers en kransjes. Dan zongen we, mooi ver­iierd, allerlei liedjes en deden allerhande spelletjes op 't weiland. Dat noemden we "Pinksterfeest-spelen."

"Zullen wij hier ook spelletjes doen? 't Is zoo mooi, hier in 't weiland."

"Ik vind 't best," zegt Tante.

"Wat zullen we spelen?" "Twee emmertjes water halen!"

"Goed, dat doen we. Kom Nel, jij ook In de kring."

"Tante, daar komt Trien met Anneke aan!" "Dan wachten we nog even, Nel. Dan kan Anneke

ook mee doen." "Juffrouw, - roept Trien - ik kom Anneke bren­

gen. Ze was niet langer in huis te houden."

"Of ze gelijk heeft, Trien! 't Is veel te mooi weer om

lang in huis te zitten."

53

"En juffrouw, wat 'k zeggen wou: 't is een gelukkie, dat Anneke straks de eieren heeft laten vallen. De boerin bakt er flensjes van! Ze is er al bijna mee klaar en 'k zou maar niet te lang wegblijven, juffrouw, want dan

vind je misschien de hond in de pot. Er zijn liefhebbers

genoeg, hoor!"

"êén spelletje, dan komen we, hoor Trien!" ,,'k Zal 't de boerin zeggen. Ajuus!"

Nu scharen Tante en de meisjes zich in een kring en dan zingen ze:

"Twee emmertjes water halen, Twee emmertjes pompen, Til op je klompen, Til op je beenen. Dans door de plassen henen!

Zonder kousen aan je been,

Dans je door de plassen heen. Van je ras! ras! ras!

Dans nu vroolijk door de plas, Van je voort! voort! voort! Dans nu vroolijk door de poort.

Van je een - twee - drie!"

.,Nu nog in liolland staat een huis!"

"Neen, - zegt Tante beslist - nu niet meer. Denk

eens aan: dan eten de anderen de lekkere flensjes op!"

"liè ja, flensjes eten," juicht Nel. "Ik ga er heen!"

"Ik ook," zegt Anneke. Ze geven elkaar een hand en

draven samen weg.

54

"Ik ga ook kijken, of er nog wat over is. Ga je mee,

Miek? Wie er 't eerst is!" en wèg vliegt Ko. "Blijf jij maar bij mij Miek, anders blijf ik zoo alleen

achter," zegt Tante, met 'n blik op Miek's vermoeid gezichtje.

Miek doet het, hoewel haar oogen Ko verlangend

volgen. En arm in arm met Tante Greet, volgen ze langzaam de drie hardloopers.

Als ze het trapje naar de pronkkamer opkomen,

hooren ze Ko al ongeduldig zeggen: "Wat blijven ze . lang! Mogen we nu nog niet beginnen?"

"Even wachten, juffertje Ongeduld. Ze zullen zóó wel komen."

"We zijn er all" en meteen stappen Tante en Mielï de kamer binnen.

"Hè, gelukkig!" "Gelukkig dat jullie op ons gewacht hebben! Wat

zien die flensjes er verrukkelijk uit! Je hebt er alle eer van, vrouw Veerman!"

"Dat hoop ik," zegt de boerin. "En dat kun je niet beter toonen, dan maar flink toe te tasten. Boter en suiker is er al op. Je kunt zóó beginnen."

Nu, dat laat niemand zich twee keer zeggen. Allen,

groot en klein, scharen zich om de tafel en genieten van de heerlijke flensjes.

V. VACANTIE-PLANNEN.

liet gaat met Miek prachtig vooruit.lieele dagen mag ze nu reeds op zijn. 's Middags een paar uur rusten, 's avonds intijds naar bed - dat is alles wat je nog van haar ziekte merkt.

"Als 't zoo doorgaat - had Papa gezegd - ga je met September weer naar school."

Heerlijk zou dat zijn! Want - ze gaat dan naar dezelfde school als Ko!

"Dan gaan we altijd samen, hè?" "Natûûrlijk!" zei Ko. "En 'k vraag aan Meneer, of

je naast mij mag zitten." "liè ja - zei Miek - wat zou 'k dàt heerlijk vinden.

Dan zijn we zoo ècht vriendinnen. Weet ie wat we dan moeten doen, Ko? Altijd elkaar een eindje brengen, als we uit school komen. Precies tot de helft."

"Dan moeten we de afstand tusschen onze 'huizen maar meten!" zegt Ko lachend.

"lieusch Ko, ik meen het ècht! Zullen we tellen hoe­veel voetstappen 'het is?"

Toen gingen de meisjes samen op stap, zachtjes tel-

56

lend, van 't eene huis naar 't andere. Precies 230 voetstappen was 't.

"Nu weer 115 stappen terug, dan weten we precies waar de helft is." En - hoe kan 't zoo treffen! -

precies bij de 115de stap staat een lantaarn. Dat is dus

licht te onthouden! Maar voor 't zoover is, vóórdat Miek naar school

zal gaan en ze elkaar na schooltijd tot "dè lantaarn" zullen brengen, moet er nog heel wat gebeuren en heel wat geleerd worden. Bijna een jaar lang is Miek niet naar school geweest en hoewel ze tie 2e klas glansrijk is doorgekomen en met een mooi rapport naar de 3e

klas is overgegaan, moet er heel wat geleerd en

gewerkt worden, om dat alles in te halen. Elke Woensdag- en elke Zaterdagmiddag komt

Tante Greet in 't doktershuis, om Miek les te geven.

Meestal, als ze om klokslag 2 uur aanbelt, komt Miek

haar reeds tegemoet springen, of ze staat voor 't raam

haar vroolijk toe te wuiven. Maar vandaag niets van dat alles. Vandaag was Miek toch zoo stil. Tante

begreep er niets van. Al een paar keer had ze gepro­

beerd, haar door 'n grapje aan 't lachen te maken -

doch Miek, anders dadelijk tot lachen bereid - bleef maar even strak.

"Mieke-kind, vertel me eens; wat scheelt er aan?"

Toen Tante Greet dat zoo hartelijk vroeg, begon Miek opeens te huilen.

Tante liet haar stil een poosje uithuilen en toen

57

't snikken eindelijk wat bedaarde, streek ze haar de verwarde haren uit 't gezicht en zei hartelijk: "Vertel me maar eens, wat er aan scheelt."

Miek hief haar betraand gezichtje naar Tante op en, nog snikkend, zei ze haperend: "Ik moet bij jullie weg."

"Moet je bij ons weg?"

"Ja, nèt nu ik een vriendinnetje heb. Nóóit heb ik een vriendin gehad, en nu is 't zoo heerlijk en nit moet ik weg."

"Waar moet je dan heen?" "Naar de Veluwe." "Voor altijd? Gaan jullie verhuizen? Ach, wat spijt

me dat." "Neen, niet voor altijd! Alleen maar voor de vacantie.

Papa zegt, dat ik nog wat sterker moet worden voor 'k naar school ga en dat 'k nu een poosje naar de Veluwe moet."

"Maar kind, huil je dáárom? Màlle meid!" Lachend gchudt Tante haar bij de schouders heen en weer.

"Verbeeld-je, huilen omdat ze naar de verrukkelijke Veluwe gaat! Stel je voor, vier weken naar de hei en de dennen! 't Is om jaloersch op te worden! 'k Wou dat ze er mij mee straften. 'k Zou misschien ook huilen, maar van blijdschap!"

,,0, ja, als U mee ging, of Ka ging mee, dàn zou

'k niet huilen. Dan was 't wel fijn, maar zoo alleen ... "

en daar beginnen de tranen weer te stroomen.

"Miekemiek, nu zou 'k toch heusch boos op je wor-

58

den! Droog je tranen maar gauw, er is werkelijk geen

reden voor. En je zult er toch wel niet heelemaal alleen naar toegaan?"

"Och nee, - zei Miek bedrukt, - Oma gaat mee, maar Oma is al zoo oud. Oma houdt heelemaal niet meer van wandelen en spelen. Dan moet ik natuurlijk altijd weer alleen. Zoo saai .... En hier is 't nu zoo prettig, nu

'k een vriendinnetje heb. En bij Ko thuis is 't altijd zoo gezellig, daar kan ik nu in de heele vacantie niet komen. En we zouden juist zooveel bij elkaar zijn. 0, we hebben al zoo veel leuke dingen bedacht. En nu moet 'k weg, nu moet 'k weer alleen .... "

"Ach ja - dacht Tante Greet - ze heeft gelijk, het arme moederlooze ding, nu moet ze weer alleen."

Maar hard-op zei ze: "Kom Miek, vroolijk op, hoor! Je zult zien, hoe mooi 't daar is en hoeveel je er genieten zult. 'k Wou dat 'k met je mee kon gaan!"

Dat laatste, dat Tante Greet zoo maar voor de grap

had gezegd, dat laatste en heerlijke, dat zou nu _werkelijk

gebeuren! Oma had nog eens met Papa over het vacantie-plan

gepraat. Ze had gezegd, dat ze er tegen opzag, haar rustig huis te verlaten en in een vreemde omgeving in

een vreemd pension te gaan. "En ach - had ze er bijgevoegd - ik ben ook geen goed gezelschap meer

voor zoo'n levenslustig kind, als Miek is. Ik word te oud, heusch."

59

Toen was Papa met een mooi plannetje voor de dag gekomen.

En op een middag, toen ze met hun drieën aan de koffietafel nog even zaten na te praten, zei Oma, -

met een knip-oogje tegen Papa -: "Miek zegt, dat juffrouw Greet de Veluwe zoo prachtig vindt."

"Wel - gaf Papa ten antwoord - 't is voor Oma toch te vermoeiend, dan moest juffrouw Greet maar

met Miek mee gaan."

En toen Oma weer: "Als je dan eens, in plaats van een duur pension, een gemeubileerd huisje huurde, dan kon Ko ook meegaan. Dat komt niet duurder uit en alle menschen zijn tevreden!"

Toen had je Miek moeten zien! Met een kleur als vuur vloog ze op Oma toe.

"Oma, oma, is 't waar? Meent U het heusch?" Oma, verschrikt over zoo veel uitbundigheid, schudde

haar hoofd en zei: "Zien jullie nu wel, dat 'k gelijk heb

en dat 'k niet meer voor jou deug? Je bent me véél te wild."

"Maar méént U het, Oma, dat van Tante Greet en Ko?"

"Zeker meen ik het. Papa en rk hebben het samen

zoo besloten. Maar we wilden eerst nog hooren, hoe jij er over denkt. Want - grapte ze - als jij het soms liever' niet hebt .... "

Toen viel Miek haar om de hals en omhelsde haar zóó onstuimig, dat de oude dame er haast onder

60

bezweek. Zachtjes weerde ze haar opgewonden klein­dochtertje af.

Maar toen kreeg Papa een beurt! ,,0, eenige, sc'hattige Papa! Ik moet je even knuffelen

voor dat pràchtige plan!" Maar Papa, die dat "knuffelen" van Miek kende, ver­

zette zich hevig en 't eindigde in een dolle stoeipartij.

Toen ze allebei, nog hijgend, weer bij tafel zaten,

sprong Miek plotseling op. "Ik ga 't dadelijk even aan Ko vertellen. Mag 't?"

"Ga maar - zei Oma - en kom asjeblieft wat minder druk terug."

"Blij dat je gaat, - plaagde Papa - dan kan ik heerlijk-rustig m'n krantje lezen."

"Goed, 'k ga al! daag!" en meteen verdween ze, om

5 minuten later, buiten adem, bij de overburen binnen te rollen en hakkelend en over haar eigen woorden struikelend het verhaal van 't vacantie-plan te doen.

Ko was in de wolken, maar Moe zei: "Als Tante nu maar wil .... "

Toen betrokken de vroolijke meisjes-gezichten. Stel je voor, als Tante eens niet wou!

"Of niet kàn," zei }\o bedrukt. Maar toen zei Moe: "Maak je niet ongerust! 't Was

slechts een grapje, hoor! Tante kàn wel en Tante wil

wel. Mieks Vader heeft er al met ons en Tanté over

gesproken. Alles is al in orde. En 't huisje .... "

"Is er al een huis gehuurd?"

61

"Ja, een deel van een huis. "De denne-boom" heet het. 't Staat midden in 't bosch, vlak bij de hei. 't Is het huis van de boschwachter en daar krijgen jullie twee kamers. De boschwachtersvrouw kookt het eten en Tante Greet zorgt voor 't ontbijt en

't twaalf-uurtje. Nu, zeggen jullie niets? Lijkt 't plan de dames niet

goed?"

"De dames" wisten van verbazing en blijdschap eerst niets te zeggen. 't Was haast tè mooi om waar te zijn. Zij beidjes vier weken lang met Tante Greet in een huisje midden in 't bosch!

,,'t Is net of 't niet ècht is," zei Ko. "Of 't haast niet kàn, hè Moe?"

,,'t Is toch echt waar, hoor!" "Ga ik ook mee, Moe?" vroeg kleine Nel. ,,0 heden neen" - zei Moe. "Voor geen honderd

pond klontjes wil ik jullie tegelijk missen. Maar weet je,

wat je wèl mag? Mee boodschappen doen! Tante Greet

gaat ook mee. Met ons vijven gaan we naar de Bijen­

korf, om inkoopen te doen. En als we dan erg moe worden - want we hebben veel te koopen! - dan

rusten we in de lunchroom uit. Wat we daar veraer doen, zeg ik niet. Dat moet Nel maar raden!"

"Ik weet 't!" juicht kleine Nel. "Taartjes eten!"

Nu is dan eindelijk de boodschap-middag aange­

bro'ken. Twee lijstjes, een voor Miek en een voor Ko,

62

zitten veilig geborgen in Moeders tasch. Kousen, haar­linten, linnen schoentjes, toiletzeep - van alles moet er zijn! Telkens is 't nieuwe vreugde, als er weer een pakje in de groote city-bag wordt geborgen.

Maar Nel begint 't te vervelen. Geen wonder ook,

als alle moois voor je zusje en vriendinnetje is en er niets voor je zelf bij is! En vooral, als je zoo vlak bij

de lunchroom bent, waar je zoo dolgraag heen wilt! De keurige, in 't zwart gekleede juffrouwen loopen telkens af en aan, met gevulde schalen, vol van 't heer­lijkste gebak, waarvan de geuren verlokkend in Nel's neus dringen. En Moe heeft immers gezegd, dat - als ze èrg moe worden - ze daar gaan rusten en taartjes eten? Nu Nel dat bedenkt, nil voelt ze pas goed, hoè moe ze wel is. 0, wat worden haar voetjes moe van

't staan! Gauw even aan de rok getrokken en stilletjes gevraagd - zoo dat de juffrouw 't niet hoort - of

Moe haast klaar is. "Nog één boodschap!" zegt Moe. "Een jurk voor

Miek."

"Een tricot jurk, staat op 't lijstje. Dat is fijn voor buiten, Miek!"

Lang wordt Nel's geduld niet op de proef gesteld. Een frisch-groene tricot jurk, een plooirokje met een

jumper-blous - valt in aller smaak en - past precies!

"Hoe vind jij 'm, Ko?" vraagt Moe, als Miek, gedost in de nieuwe jurk, uit 't paskamertje komt.

"Prachtig!" zegt Ko.

63

"Prachtig èn practisch," zegt Tante Greet. "Warm, dun en niet gauw vuil."

"Ik had gedacht - zegt Moe - Ko en Miek zijn nu

zulke echte vriendinnen, ze moesten in de vacantie

maar gelijk gekleed gaan. Wat zeg jij er van Ko? Zou

ie ook graag zoo'n jurk willen hebben?"

Ko krijgt een kleur van blijdschap. En het zachte

kneepje in Moeders arm, zegt Moe meer dan genoeg.

"Nu moet Ko nog even passen en dan zijn we klaar."

Miek gaat 't paskamertje mee binnen en - als twee juffertjes in 't groen, komen ze er samen weer uit.

"Pakt u de andere jurken maar in, juffrouw - zegt Moe - ze moeten deze maar aanhouden."

Terwijl Moe betaalt en op het pakje wacht, gaat Tante Greet vast met de meisjes naar de lunchroom,

waar ze vlak bij 't raam, met 't gezicht op de Dam,

een mooi plaatsje vinden. Echt gezellig zitten ze daar!

Kleine Nel, anders zoo'n babbelaarster, zegt niet veel.

Ze zit maar stil en genoeglijk een groote Tom-pouce

te beknabbelen.

De "twee juffertjes in 't groen" zeggen des te meer

en raken niet uitgepraat. Nu en dan, met 'n blik op de

nieuwe groene jurk, knikken en lachen ze elkaar eens toe. Allebei hebben ze 't gevoel, dat ze - zoo gelijk

gekleed - nog echter vriendinnen zijn!

VI. IN 'T HEIDE-KAMP.

,,0 kinderen, wat is 't hier zalig! Zie dáár nu eens! Is 't niet precies een schilderijtje?" en Tante Greet wijst naar de uitgestrekte heide vóór haar, waar in de verte - langzaam dalend van de heuvel - een herder met zijn kudde nadert.

"Het voorste schaap, is d'at de belhamel, Tante?" "Ja, Ko. Als je goed luistert, kun ie 't halsbelletie

hooren. Wees eens even stil." Ingespannen luisteren ze alle drie en ja, nu hooren

ze 't. Heel zacht klinkt 't over de stille heide: kling-klang, 'kling-klang, kling-klang ....

"Leuk is dat," zegt Miek. "Ja, zoo vredig 'klinkt 't hè? Wat 'n andere wereld

dan in Amsterdam!"

"Vanmorgen waren we daar nog. Kun je je dat voor­stellen?"

"Nee - zegt Ko - want wat hebben we hier nu al veel gezien!

Weet U, wat 'k ook haast niet begrijpen kan? Dat we Ten Brink en zijn vrouw vanmorgen nog niet ken-

65

den. Toen wisten we nog niet eens hoe ze er uitzagen! En nu .... "

"Nu zijn 't haast oude bekenden, wou je zeggen? Ja, we hebben 't bèst getroffen; 't zijn recht aardige men­schen. Maar kom, luie juffertjes, laten we opstaan en

naar huis gaan! 't Wordt tijd voor de boterham."

"Kijk, de schapen gaan ook naar huis. De belhamel loopt juist de schaapskooi binnen, en nu volgen de anderen vanzelf."

"Dicht bij ons huis, 'bij "De Denappel," staat ook een schaapskooi. Zouden daar ook schapen in zijn?"

"We kunnen dat wel omloopen en eens kijken." Als ze dicht bij de schaapskooi zijn, loopt Miek hard

vooruit, regelrecht op de kooi aan. "Ik ben de bel'hameI!" toept ze. "Volg me!" Maar als "de belhamel" door de open deur naar bin­

nen wipt, loopt ze pardoes tegen een jongen aan, die

met een emmer water naar buiten komt. De emmer kantelt en het water loopt over de leemen vloer en

bespat Mieks beenen. Beteuterd kijken zij en de jongen elkaar aan, maar dan beginnen ze opeens allebei te lachen.

"Ik kon er niks aan doen," zegt de jongen veront­

schuldigend. "Wat doe je hier ook zoo binnen te vallen. Wat wou je eigenlijk?"

"De schapen kijken."

"De schapen? Nou zeg, dat is 'n complimentje! Wij zijn dan zeker de schapen, hè? want wij wonen hier." Hellinga. - Drietjes. 5

66

"Wij? wie?" "Nou, wij, een clubje ti. B. S.-ers. Wij kampeeren

hier. De leege schaapskooi heeft Mijnheer - onze aard­

rijkskunde-Ieeraar - gehuurd om onze spullen in te

bergen. 's Nachts bergen we de fietsen er in en bij

regenweer kunnen we er zelf ook wel in, maar dat i'i

gelukkig nog niet noodig geweest. Maar we slapen in

onze eigen tenten," voegt hij er trotsch bij. "Heb ie ons kamp niet gezien?"

"Neen, we zijn hier pas vanmorgen gekomen."

"Je mag gerust gaan kijken! 't Is hier vlak bij achter dat kleine dennenboschje. Ga maar mee."

Miek, anders niet zoo verlegen, schudt haar hoofd.

"Nou, dan niet, oO'k al goed" en, z'n bijna leege em­mer opnemend, gaat Henk, de kampjongen, er weer

mee naar de pomp, om haar opnieuw te vullen.

"Daar komen nog twee dames. Hooren die soms bij jou?"

"Tante Greet en Ko!" In 'n wip is Miek de deur uit.

"Tante, moet u hooren! Ko, wat leuk, moet je kijken!"

"Kind! - zegt Tante - wat doe je druk. Wat is er?" Juist komt Henk de kooi uit.

"Dames!" groet hij beleefd. Maar zóó komt hij er niet af!

Tante Greet, die dadelijk wel ziet, dat deze jongen in

shirt en sportbroek, geen Veluwsche jongen is, moet er meer van weten.

· ... loopt pardoes tegen een jongen aan ....

69

"Dus we zijn eigenlijk vacantie-buren," zegt ze, als Henk verteld heeft van hun vacantie-kamp.

"Waar zijn de andere jongens?" "Met Mijnheer naar 't Uddelermeer. Daar gaan we

elke middag zwemmen. 't Is een uurtje fietsen hier vandaan?"

"En jij niet mee? Hou je niet van zwemmen?" "Jawel! Maar er moet altijd één in 't kamp blijven,

om 't werk te doen. Ik heb vanmiddag corvée."

"Corvée?" "Ja, 'k moet voor melk en boterhammen zorgen en

pap koken. Van zwemmen krijg je honger! Ze lusten wel wat, als ze thuis 'komen! 'k Moet stapels boter­hammen smeren!"

"Leuk voor jullie, zoo met elkaar op de heL" "Nou, reuze-fijn!" "Is 't een aardige meneer, jullie aardrijkskunde­

leeraar?" ,,'n Reuze-vent! Niks geen leeraar is-ie nu! Net 'n

jongen met ons mee! Reuze-lollig!"

"Hoe heet hij?" "Meneer van Steenderen." "Hé, - zegt Tante verwonderd - van Steenderen?

Ik heb ook aardrijkskunde-les gehad van 'n meneer van Steenderen. Maar niet op een H. B. S. Op de Normaal­school in Zwolle."

"Daar heeft hij, geloof ik, vroeger gewoond. Ja, in Zwolle, 'k weet het zeker."

70

"Is 't een lange meneer?" ,,'n Reuze-lange! 'n Leuk type." "Och - wat zou 't leuk zijn, als 't dezelfde was! Je

moet maar eens vragen, of meneer in Zwolle Greetje Maas ook in de klas heeft gehad."

,,'k Zal 't doen," zegt Henk.

"Kom je 't me dan vertellen? We wonen bij Ten Brink, de boschwachter.

"We komen eens kijken in jullie 'kamp hoor! Dag Henk!"

"Dag juffrouw, dag-e-e-, 'k weet niet hoe je heet."

"Ka en Miek!" ,,0, dag Ka en Miek." "Dag Henk!" Als Tante en de meisjes in de boschwachterswoning

de avondboterham gebruiken, zijn ze alle drie nog vol van de ontmoeting met Henk. Tante, die hoopt, dat

Mijnheer van Steenderen en haar vroegere leeraar

dezelfde zullen zijn, vertelt de meisjes uit haar Normaal­school-tijd: Grappen, die ze beleefd, wandeltochten die ze ondernomen en ondeugende streken, die ze uitgehaald

hebben. Midden in 'n verhaal steekt juffrouw Ten Brink haar hoofd om de deur.

"Daar is een kampjongen voor U!"

"Daar zal je Henk hebben!" zegt Tante en meteen wordt er geklopt en stapt Henk al binnen.

"Complimenten van Meneer v. Steenderen en dat hij Greetje Maas wèl in de klas heeft gehad. En of U

71

en de meisjes zin hebt, een kopje thee bij ons te drinken." "Graag! 'k Vind het èrg leuk" "Wilt u zelf theekopjes meebrengen? Wij hebben

anders niet dan onze eigen bekers."

"Goed!" lacht Tante. "We zullen er voor zorgen hoor!"

Een kwartier later zijn ze al op weg naar 't kamp. Als ze door het dennenboschje loopen, legt Tante

Greet een vinger op haar mond. "Sst!" zegt ze. "Zachtjes loopen en niet praten! Ze zingen zoo leuk!"

Achter elkaar loopen ze nu langs het smalle pad. Als ze het boschje uit zijn, zien ze vlak bij hen het kamp liggen. Achter een groepje bremstruiken blijven ze staan kijken. De jongens kunnen hen niet zien, maar zij de jongens wel. Een zestal tenten staan in halve-maan­vorm op de heide en daarbinnen zitten de jongens in een kring geschaard. Mijnheer v. Steenderen zit - "zeker de eereplaats" fluistert Tante - op een vouwstoeltje, de jongens zitten, met de handen om de knieën, op de grond. Henk en nog 'n jongen tokkelen op een mandoline en allen zingen ze. Tante lacht zachtjes en Miek proest eens even. "Wat zingen ze toch?" zegt Ko. ,,'k Versta er niets van."

"Versta jij 't Miek?" "Ja, - knikt Miek - 't zijn zulke gekke woorden!" "Welnee, 't is een grapje. Een vroolijk kampliedje." Maar door al dat fluisteren is de aandacht op hen

gevallen. De jongéns kijken hun kant uit en als ze de

72

luisteraars ontdekken, dan zwijgen dadelijk de jongens­stemmen en de mandolines evenzoo.

Mijnheer v. Steenderen springt op. Met uitgestoken

hand komt hij op Tante Greet aan en trekt haar in

de kring.

"Welkom in ons kamp, Greetje! En jullie ook, meis­jes! Schik wat op zij, jongelui!"

Dadelijk ruimen de jongens een plaatsje voor de gasten in en tIenk, die immers corvée heeft, zorgt direct voor thee.

"Johnny," zegt Mijn'heeren wijst naar de mandoline. Johnny neemt z'n muziek-instrument op, laat een paar tonen klinken en dan vallen alle jongensstemmen in:

"Welkom, welkom in ons midden, Welkom in ons heide-kamp."

tiet klinkt zoo mooi, die frissche jongensstemmen In de stille avond. Tante Greet is er ontroerd van. Daar­om zegt ze maar gauw:

"Jullie zongen straks zoo'n grappig liedje. Zing dat nog eens. Wil je?"

Dadelijk neemt Johnny weer zijn mandoline. tIij tok­

kelt wat op de snaren en dan klinkt het vroolijk, luid

schallend over de heide:

"Ik voer laatst over de Rijn, Psst .... IJn! Psst .... IJn!

Ik kwam toen zonder ongeval, In 't land der moezelwijn.

73

Toen zagen we daar een kat, Psst .... kat! Ps st ... kat! Die altijd in de regen liep

En 't beesie werd niet nat.

Toen zagen we daar een hond, Psst .... hond! Psst .... hond! Die altijd 'als een dolle liep,

Z'n pooten raakten geen grond.

Toen zagen we daar een vrouw, Psst .... ouw! Psst .... ouw! Die altijd achter de kachel zat; Ze stierf nog van de kou."

Verschillende liederen worden nog ten beste gegeven.

Ook Tante Greet moet voor het front! En tot slot zingen Ko en Miek samen:

"En over de heide, Daar blonk er de zon, Di-di-del-di-dom,

Di-di-del-di-dom! "

Het was een mooie avond. Alle kampjongens, Mijn­

heer incluis, deden haar uitgeleide en ze moesten

beloven, nog dikwijls terug te komen.

VII. MET DE BOSCtiWACtiTER MEE.

De volgende morgen om half acht was Tante Greet al druk bezig. 't Was verrukkelijk weer en daarom zette ze, met behulp van de boschwachtersvrouw het ontbijt buiten klaar, onder de hooge dennen. "De denappel" lag op een heuvel en vanaf die heuvel, had je een prachtig gezicht op de heide, waar doorheen een wit paadje slingerde, eindigend bij 't donkere dennenbosch. tieele plekken in de bruine hei begonnen reeds rose te kleuren. Dat was de dophei, die reeds bloeide, en de erica, die haar teere blaadjes begon te ontplooien. tiier en daar zag je nog een laat bloeiende bremstruik, wiens goudgele bloemen schitterden in de zon. En op de achtergrond zag je de 'korenvelden, de halmen zacht­wuivend in de wind.

Toen Tante Greet de tafel had gedekt, waarop het bont-gekleurde servies zoo vroolijk stond, keek ze een oogenblik bewonderend om zich heen.

"Wat is 't hier mooi! 0, wat is 't hier mooi!" zei ze hardop. "En wat 'n heerlijke, gezonde lucht! 'k Ga gauw de meisjes roepen."

"Langslaapsters, ontwaak! Sta op uit uw droomen!" zong ze.

75

Ze trok de gordijnen open en schoof het raam hoog op.

"Haal diep adem, kinderen! Snuif de heerlijke denne­lucht op, dan haal je de gezondheid binnen!"

Miek en Ko, recht-op in bed, deden wat Tante zei en snoven.... en snoven.... "Als zeeleeuwen" zei Tante. Toen sprongen ze vlug uit bed en keken samen naar het landschap vóór haar.

"Is 't niet verrukkelijk? Kleed je vlug aan, dan trek­ken we er op uit. 'Ik Ga vast het brood smeren."

Ze was er pàs mee klaar, toen kwamen de meisjes al beneden. Ze lieten zich het Veluwsche brood en de versche melk goed smaken.

"Wat is 't brood hier lekker," zei Ko. ,,'k Lust nog wel wat!"

"Laat je niet nooden, kind. Tast maar toe!" "Ik lust ook nog wel een boterham," zei Miek. "Prachtig! Zoo gaat-ie goed! Kom je met dikke

wangen weer bij je Papa terug." Juist reed een paard en wagen het hei-pad langs. "Ooe-morgen juffers!" "Goede-morgen baas!" Juffrouw Ten Brink stak haar hoofd onder 't opge­

schoven raam door en zei verklarend: ,,'t Is onze buurman. Boer Nijhof."

"Komen de juffers hier de boel eens opscheppen?" "We komen van je heerlijke hei profiteeren!" "Jullie moeten maar eens bij ons komen. We hebben

76

juist een kloek met 22 kiekens. 'n Mooi gezicht! Vooral voor stadsmenschen."

"We willen ze graag eens zien! Ga je naar 't land, boer Nijhof?"

"Naar 't roggeveld. Als de juffers soms een eindje mee willen rijden?"

"Hè ja, Tante! Mag 't? Zoo leuk, op een boeren­wagen!"

"Wel ja, rij maar mee. Doch niet ver, hoor!" Holder-de-bolder-de-bom-bom-bom - deed de wa­

gen over de bultige hei. De meisjes hielden zich stijf vast aan de kant van de wagen. Ze sprongen soms een heel eind de hoogte in. En ·een schik dat ze hadden! Boer Nijhof zat grijnzend naar hen te kijken.

,,'k Geloof, dat de juffers thuis moeten komen. Buur­vrouw staat te wuiven. Ho paard, sta!"

Toen sprongen "de juffers" vlug van de wagen, beda,nkten Boer Nijhof en holden naar huis terug.

"Moeten we thuiskomen, juffrouw? Waarom?" "Ten Brink gaat naar het groote bosch en jullie

mogen mee."

"Waar is Tante?" "In de keuken. Ze maakt de boterhammen klaar, want

je komt pas nà twaalven terug."

"Leuk!" "Kom je helpen, jongens?" riep Tante. "Pak alles

netjes in de rugzak, dan vul ik de thermosflesch." "Is 't een groot bosch, boschwachter?"

77

"Je kunt er bèst in verdwalen. En je mag er in geen geval zonder geleide in. Klaar, dames?"

"Present, majoor!" zei Miek en ze sloeg aan, zooals ze 't de soldaten wel zag doen.

"Dan gaan we!" 't Was een prachtige wandeling. Eerst liepen ze door

de hei, later gingen ze het bosch in. De boschwachter,

die het bosch en al zijn bewoners, door en door kende,

maakte hen op velerlei attent. Hij wees hen het "padde­stoelen-plekje," een open plek in het bosch, waar verschillende soorten paddestoelen stonden. Hij liet haar het nest van een specht zien, zoo kunstig gemaakt. En het nest van een houtduif, waar de jonge duiven met wijd-open bekjes op de oude duiven zaten te wachten. Op alle vragen - en 't waren er vele! -

wist hij een antwoord. "Maar nu - zei hij - moet je even heel stil zijn. We komen zoo dadelijk bij het

konijnenland. Daar zitten wel duizend konijntjes. 't Is

een eenig gezicht. Blijf even staan, dan zal ik kijken of ze er zijn."

K I" fl . t d h·· Z .. I" " om. UlS er e IJ." e zIJn er. Op haar teenen, heel zachtjes, liepen ze op een dikke

boom toe, waarachter ze zich verscholen.

't Was een aller-leukst gezicht! Honderden konijnen

zaten er te knabbelen en te smullen. Een paar heele

kleintjes, die zeker hun buikje al vol hadden, hipten met

kluchtige sprongen heen en weer. "Ze spelen haasjeover!" fluisterde Tante Greet.

78

Rrrt! staken alle konijnen hun ooren op. Ze speurden onraad! Onrustig keken ze naar alle kanten, maar toen ze verder geen onraad meer bemerkten - de vier luisteraars stonden doodstil en hielden de adem haast in - gingen ze weer door met knagen en knabbelen.

"Nu opgepast!" fluisterde Ten Brink. liij klapte in zijn handen en - rrrt! rrrt! vlogen alle konijnen bij de hooge walkant op, vluchtend naar het bosch.

't Was een grappig gezicht! De lange ooren plat op de rug, de staartjes in de hoogte - zoo sprongen ze voorwaarts. In een oogenblik waren ze allen ver­dwenen en lag 't veld verlaten.

De meisjes vonden 't jammer. Ze hadden nog graag wat langer van 't grappige schouwspel genoten.

"Zie," zei Ten Brink, toen ze even later wat dieper het bosch in waren.

"liier zitten eekhoorns." "Hoe weet U dat?" "Kijk maar naar de grond! Al die kleine, bruine

stukjes waar de grond hier mee bezaaid is, zijn schub­ben van den-appels, waar ze 't zaad uit hebben gehaald. Ja, jullie vinden 't "snoeperige diertjes," maar voor ons zijn 't dikwijls lastposten. En schadeposten soms ook. Ze eten de zaadlobben op van beukels en eikels en ze knagen de blad- en bloemknoppen van de naald­boomen."

"Om te zien zijn 't toch mooie dieren! Zoo'n prach­tige, lange staart hebben ze hè?"

79

"Dat geef ik toe. En 't is ook werkelijk een aardig gezicht, een eekhoorn te zien eten. 'k Sta er dikwijls stilletjes naar te kijken. Parmantig gaat hij op zijn achterpooten zitten, draait een sparre-kegel onop­houdelij'k met z'n voorpootjes in 't rond, bijt met zijn scherpe tanden de schubben er af, net zoo lang tot de zaden, waar 't hem om te doen is, voor den dag komen. En die peuzelt hij dan op."

"Hij is dus wel erg schadelijk voor de bosschen," zegt Tante. "Dat heb ik eigenlijk nooit geweten."

"Maar nut doet hij ook wel. In 't voorjaar voedt hij zich met de meikevers en zoo ie weet, zijn meikevers groote vijanden van ons. Daarom hebben we niet zoo héél erg het land aan de eekhoorns en laten we ze zoo­veel mogelijk met rust. Kijk! daar gaat er een! Zie je 'm?"

Ja, ze zagen hem. Zijn lange staart zwiepte op en neer en zijn kleine oogen keken angstig in het rond.

,,'t Beest is bang," zei Ten Brink. ,,'t Heeft zeker een nest met jongen."

"Zou je een eekhoorn in huis kunnen wennen?" vroeg Tante.

,,'k Heb het eens geprobeerd. Heel lang geleden. 'k Was nog een schooljongen en 'k moest elke dag dit bosch door, om naar de school in Nunspeet te gaan. Zoodoende raakte ik vertrouwd met alle bosch-bewo­ners. Elk dierengeluid kende 'k op een prik. Zoo hoorde

'k op een keer een angstig geluid en begreep direct dat

80

't een eekhoorn moest zijn, die in angst zat. Wel een uur heb 'k er naar moeten zoeken. Ik kon hem maar niet vinden. 't Bosch is verder-op zeer dicht begroeid. Maar eindelijk vond 'k hem. Hij zat met zijn voorpootje in een bunzing-klem. Voorzichtig maakte ik hem los, ver­bond de pijnlijke wond en nam het diertje, in mijn zakdoek geknoopt, mee naar huis. Eerst was 't erg schuw, en voor de andere huisgenooten is 't altijd bang gebleven, maar aan mij was 't spoedig gewend. 't Wilde ook alleen maar eten, als ik 't hem bracht. Zoo wende 't wèl aan mij, maar niet aan de omgeving. Tenminste, dat zei onze meester, die eens met me mee naar huis ging, om m'n eekhoorn te bewonderen. Hij was ook nooit reclIt vroolijk. Ik denk, dat hij terug verlangde naar 't bosch en naar 't vrije leven. Na lang aarzelen besloot ik, hem weer terug te brengen naar het bosch - toen vond ik hem de volgende morgen dood in het hok."

"Ach, wat jammer." "Ja, 't was jammer. Wat had 'k een spijt, dat 'k hem

niet eerder zijn vrijheid teruggegeven had! Na die tijd heb 'k nooit weer een dier zijn vrijheid ontnomen.

'k Wil ook geen vogel in een kooi. 'k Laat ze liever in de vrije natuur.

Maar jongelui, ik moet hier zijwaarts afslaan. 'k Moet de jonge den-aanplanting inspecteer en en jullie

kunnen niet mee. 't Is verder-op z66 dicht-begroeid, er is nauwelijks een pad, waar je kunt loopen. Dwaal nu

81

niet te ver af en blijf zooveel mogelijk dicht bij de hoofdweg. En is er soms onraad - de juffrouw weet het - dan blaas je even op 't fluitje en 'k ben zóó bij je. Hier is de knapzak. Straks kom ik mijn deel wel halen. Tot straks, hoor!"

"Tot straks!" "Wat gaan wij nu doen, Tante?" "Eerst een poosje lekker uitrusten.

"Strek je leden, lieve meid, Uit op 't zachte mos-tapijt!" rijmde ze.

En Ko vervolgde:

"Een slaapje op de zachte grond, Is voor Miekje heel gezond."

Miek, ook niet dom, plaagde terug:

"En voor jou niet minder, Ko! Slaap maar lekker, hoor! 0 zoo!"

"Hier is een kostelijk plekje!" riep Tante, die een eindje verder in het bosch doorgedrongen was. "Een bed van dennenaaiden en een dak van wuivende takken, kàn 't mooier? Ga jij nu lang-uit liggen, Miek, dan rust je heer lijk uit."

"Leuk ligt 't zoo," zei Miek. "Ik kijk precies door een boomkruin. 'k Zie kleine, witte wolkjes drijven. Net schapen, die naar de schaapskooi gedreven worden."

"Vertel ons maar alles, wat je ziet, daar boven in de lucht. Dan gaan Ko en ik snippers maken."

H~llinga. - Drietjes. 6

82

Meteen haalde Tante een paar kranten uit de knap­zak en begon die in kleine stukjes te scheuren.

"Hier Ko, jij o.ok een krant." ,,'k Doe mee, hoor!" zei Miek. ,,'k Ben heusch niet

moe. Maar vertelt u toch, waarvoor die snippers moeten dienen!"

"Voor 't zelfde, als waar klein-duimpje broodkruimels en steentjes voor noodig had. Of eigenlijk, niet voor precies het zelfde. 't Is een spelletje, zie je! "Snipper­jacht" heet 't. Jullie beidjes gaan er samen op uit en je strooit, waar je loopt, de snippers. Ik volg na 5 minu­ten en loop de snippers na. Je doel moet zijn: mij in de war te brengen. Daarom maak je "valsche sporen," loopt nu en dan dezelfde weg weer terug, zoodat plotseling de snipper-weg ophoudt en ik weer terug moet. Zoo tracht je telkens mij te foppen. Begrepen?"

"Ja! Leuk!" "Vooruit dan maar!" Daar stoven de klein-duimpjes heen, de opgenomen

jurk vol snippers. Na vijf minuten ging Tante hen

achterna. Eerst liep de snipper-weg langs kronkelende

paadjes, nu ging 't een 'heuvel op. De grond was hier

verbazend glad door de dennenaaiden en telkens en telkens gleed Tante weer achteruit. Toen ze eindelijk

na een moeilijke klimpartij boven was, hielden meteen de snippers op en .... kon ze weer terug gaan! Een

eindje verder splitste zich de weg en op allebei lagen

snippers. Welke moest ze nu gaan? Even de knoopen

83

tellen! "Rechts, links, rechts, links, rechts!" Deze weg dus! Maar ach, 't was juist de verkeerde, want plotseling hielden de snippers weer op. Maar weer terug! Zoo ging 't onophoudelijk. Tante begon al haast te twijfelen

of ze haar klein-duimpjes wel ooit terug zou vinden.

"Wat ben ik begonnen?" zuchtte ze. Maar kijk, daar

zag ze een lichte jurk door de takken schemeren! Dat

gaf nieuwe moed! Weer voorwaarts dus! Weer loopen en zoeken en speuren!

Rood van 't draven en bukken kwam ze eindelijk bij de meisjes aan, die op 'n heerlijk plekje op haar dooie­gemak beukenootjes zaten te pellen. Gul werd Tante een handvol geboden.

"Pel ze dan meteen voor me. Ik ben er te moe voor. 'k Moet noodzakelijk even rustig liggen. Oef! oef! dat was loopen!"

De meisjes hadden schik! "Hebben we u fijn in de war gebracht!"

,,'t Is een leuk spel. We moeten 't ook eens met de kampjongens doen:"

"Hè, hè, wat ligt 't hier heerlijk! Jammer, dat we dadelijk weer terug moeten. Daar heb 'k niets geen puf in."

"Terug, Tante? Waarom?"

"Anders kan Ten Brink ons niet vinden. We hebben immers met hem afgesproken, dicht bij de hoofdweg te blijven?"

"Daar zijn we vlak bij!"

84

"Wel nee, kinders. We hebben minstens een uur geloopen!"

"Maar we zijn in de rondte geloopen! We zijn weer vlak bij ons eerste plekje. Zie eens achter u! Daar staat de boom met de reigersnesten!"

"Warempel," zei Tante verwonderd. "Nu, 'k ben er blij om, hoor! Ga 'k hier fijn een poosje uitrusten."

"En wij gaan bloemen plukken." "Kijk eens Miek, wat beeldige blauwe klokjes!" "Wat staan deze grassen er leuk tusschen, hè?" "Wie gaf jullie permissie?" klinkt plotseling een

bar sc he stem. Verschrikt en bang kijken de meisjes op. Boschwachter Ten Brink staat voor hen. Hij probeert

erg boos te kijken, maar het lukt hem niet. Zijn lachende oogen verraden hem.

"Hè, stouterd! je maakt ons aan 't schrikken!" Meteen hangen ze elk aan een arm van "de stouterd"

en gaan zóó naar Tante Greet. "M'n maag jeukt! Hebt u wat te bikken, juffrouw?" "Kijk maar!" lacht Tante en meteen schudde ze de

knapzak leeg.

"Daar zit heel wat in!" "Dat kunnen we nooit allemaal op." Maar dàt viel mee! De boschlucht had alle vier

hongerig gemaakt en 't duurde maar even, toen was de knapzak leeg en bleef er ook in de melkflesch geen druppeltje meer over.

VIII. DE VOSSENJACHT.

Lekker-lui, genietend van de vacantie-rust, liggen

Tante en de meisjes languit in het bosch. Boven hen de bewegende takken, waardoor heen ze nog juist de blauwe lucht kunnen zien en waar de wind geheim­zinnig fluisterend met de ritselende bladeren speelt.

"Nu zijn we hier al bijna twee weken. Nog één dag, dan is de helft van de vacantie al voorbij."

"Jammer," zuchten Miek en Ko. "Jammer van de heerlijke v3cantie."

"Wat was 't gister leuk, hè Tante? Wat hebben we een pret gehad!"

·"Ja - zegt Tante - die spelletjes 's avonds met de kampjongens, dat is erg gezellig. 't Vult menig stil

avond-uur. 'k Had niet gedacht, dat die groote jongens nog zoo graag spelletjes deden. Als de vrachtrijder het touw nu maar meeneemt, kunnen we vanavond met elkaar touw-springen."

Hè ' f" I" " Ja, IJn. "Dan zullen wij 't toch wel eens winnen! Anders

winnen de jongens het altijd, maar met touw-springen

zijn wij de baas!"

86

"Weet je wat 'k nog meer besteld heb? Tien kwatta­reepen! Gaan we touw-springen om prijzen."

"Hè, was 't maar zoover!" "Nee hoor, 'k zou er nog geen zin in hebben. 'k Lig

hier veel te lekker." Maar toen 's avonds de warmte over was en het

geroep, geschreeuw en gejoel der :kampjongens door

't geopende venster tot hen doordrong - toen hadden

ze wèl zin! Ze ruimden gauw de boeken en handwerkjes weg en

direct gingen ze naar 't veld achter de schaapskooi, waar de jongens altijd speelden.

"Wie gaat er mee touw-springen?" riep Tante en Miek en Ko zwaaiden met 't touw, dat 't zwiepend door de lucht vloog.

Enkele jongens bleven bij 't geliefde voetbalspel, doch

de meesten gingen mee touw-springen. Tante Greet en Mijnheer v. Steenderen draaiden. 't Was een grappig gezicht, zooals die groote jongens onhandig door de

bocht sprongen! En hoè ze ook hun best deden - deze avond gingen de meisjes met de prijzen strijken. Maar toen ze eindelijk - moe-gesprongen - met z'n allen

uitrustten op de hei, waar de bloemen geurden en de

krekels piepten, toen werden de kwatta-reep en eerlijk

verdeeld. Echt gezellig zaten ze er te knabbelen en te keuvelen.

"Mijnheer!" zei plotseling Dik Trom, die eigenlijk Kees heette, maar om z'n gelijkenis met de dikke, blo-

87

zende en vroolijke Dik Trom, hier in het kamp nooit

anders dan Dik of Dikkie werd genoemd, "Mijnheer! zullen we eens een vossenjacht houden? Dat doen ze ook in 't kamp, waar mijn broer is. Een stuk of zes jongens kiest U uit voor vos en die verstoppen zich in de omtrek. Een poosje later gaan al de anderen - de

jagers - hen achterna, om de vossen te vangen."

"Hè ja, Mijnheer!" klonk 't van alle kanten. "Laten wij dat ook eens doen!"

"Ik vind 't best," zei Meneer. "Doen de meisjes ook mee?"

"Nee," zei Tante Greet. "Beter van niet. Laten wij maar, als de jagersvrouwen thuis blijven. Als onze mannen dan met de buit naar huis terugkeeren, hebben wij het maal gereed."

Vanachter de bremstruik, waar ze vlak bij zat, diepte

,ze een groote bus op, waar ze flink mee rammelde.

"Pinda's?" "Ja. Pinda's en nog wat."

"Hoera! Leve juffrouw Greet!" Lachend weerde Tante het lawaai der jongens af.

"Stuur de vossen maar gauw het bosch in, Meneer! Ze worden zoo opstandig!"

"Goed, - zei Meneer - want 't wordt anders ook

te laat."

"Tot vos benoem ik: ten eerste Dik Trom, omdat-ie

de dikste jongen uit ons kamp is. Piet de Boer, omdat-ie

88

de langste is en Frits, omdat-ie de oudste is. Juffrouw Greet moet de andere drie maar kiezen."

"Dan kies ik: de beste voetballer, de muzikaalste

kampjongen en de grootste eter. Zoek zelf maar uit." Dat behoefde ze er niet bij te zeggen, want bij "de

beste voetballer" vloog tIenk vooruit; bij "de muzi­kaalste" werd Johnny naar voren geduwd en bij "de grootste eter" zette Jaap het op 'n loopen.

Alle zes vossen stoven een kant uit en verstopten zich onder struiken en in boomen. De jagers gingen pas op weg, toen alle vossen uit 't gezicht verdwenen waren.

Meneer, Tante Greet en de meisjes bleven samen achter. tiet duurde een heele tijd voor de eerste jager met zijn buit terugkeerde. 't Begon de meisjes al te vervelen.

"Wat blijven ze lang," zei Ko. "Ja - zei Mijnheer - de vossen verloochenen hun

aard niet! Ze zijn slim en hebben zich goed verstopt.'· .,Daar is een jager!" "Daar is er nog één!" "Samen een vos gevangen!" riepen ze. "Ga zitten," zei Tante Greet. "Versterk de inwen­

dige mensch door 'n hartige beet. En vertel intusschen van de jachtpartij."

Opgewonden vertellen de jongens, hoe ze elkaar gefopt en beetgenomen hebben.

"Net, - vertelde Joost - toen ik om 't hoekje keek" ....

Verschrikt hield hij op. Een pijnlijke, doordringende

89

gil sneed door de lucht. Allen sprongen op en met doods­bleeke gezichten en verschrikte oogen keken ze elkaar

aan. Ze luisterden ingespannen, doch 't bleef verder stil.

,,'t Was Dik," zei Meneer ernstig.

"Ja, - zei Toon, - ik dacht ook, dat 't Dik zijn

stem was."

"Kijk, de anderen hebben 't ook gehoord," zei Tante

zacht.

In de verte zagen ze de jongens van alle kanten te

voorschijn komen. Allen liepen in de richting van het bosch. Als door één ingeving gedreven gingen ook

Mijnheer en Tante die 'kant uit. De jongens en ook Ko

en Miek, vlogen hen vooruit. 't Was een heel eind naar 't bosch toe. Ze gunden zich geen tiJd het pad te volgen. Dwars door de bultige heide liepen - neen, draafden ze. Nog hadden ze de ingang van 't bosch niet bereikt,

toen hoorden ze Dik al pijnlijk huilen.

"Gelukkig!" zei Tante, met 'n zucht van verlichting.

"Gelukkig?" "Ja, Miek. Gelukkig. Nu weet ik, dat hij leeft."

Meneer zei niets, maar 'knikte ernstig.

Met angstig kloppend 'hart betraden ze het bosch. "Mijn voet! Moeder, mijn voet!" gilde Dik, die doods-

bleek op de grond lag. De andere jongens stonden er zwijgend om heen. Mijnheer wenkte hen om weg

te gaan.

"Wacht hier dicht bij, misschien heb ik jullie hulp

noodig."

90

"Frits, ga jij als de wind naar dat boerderijtje en vraag een fiets te leen. En dan dadelijk naar de dokter in Nunspeet, 't is dezelfde richting." Toen knielden hij en Tante elk aan een kant van Dik neer.

"Waar zit de pijn, Dik?" "Hier, bij m'n enkel. 0, moeder! moederI" Meneer sneed met z'n mes de schoen en kous door.

De voet was vreeselijk gezwollen.

"Er moet 'n waterverband om," zei Tante. Twee jongens gingen er dadelijk op uit, om water

en zakdoeken te halen. 't Duurde een heel tijdje voor ze terug kwamen en al die tijd lag Dik te gillen van de pijn.

De natte compressen brachten gelukkig eenige ver­lichting. 't Gejammer verminderde, 't ging in zacht kreunen over en ook de kleur kwam op de wangen terug.

Toèn pas begon Meneer hem te vragen, hoe en wat er eigenlijk was gebeurd. En toen hoorden ze, hoe Dik de jagers had willen verschalken en nog gauw naar 'n andere plek had willen overloopen en hoe hij toen gestruikeld was over 'n harde hei-kluit.

"De dokter, meneer! daar komt Frits met de dokter!" werd er geroepen.

"Nu al? Dat ,kan haast niet;" maar toch stond meneer dadelijk op en ging kijken. Direct kwamen alle jongens op hem toe en bestormden hem met vragen. Maar hij weerde ze zacht af. "Straks jongens! Straks vertel ik

91

jullie alles. Nu kan ik er nog niets van zeggen, maar 'k heb hoop, dat 't wat meevalt."

"Zou dat de dokter zijn?"

"Jà, 't is frits met 'n vreemde heer. Zie ze eens

racen!"

Geen 10 minuten later sprongen de dokter en frits

al van de fiets.

Dokter smeet z'n fiets in de hei neer. "Pas er op,"

zei hij kort. "Breng me bij de patient." Popelend van ongeduld bleven de jongens wachten. Toen, na 'n kwartiertje, de dokter weer wegreed,

wenkte meneer de jongens naderbij. ,,'t Valt mee, hoor! Enkel verstuikt!"

Een zucht van verlichting trok door het jongens­troepje.

"Wie van jullie is padvinder? Wie kan een brancard

van takken maken?"

"Ik Mijnheer!" "En wie kan voorzichtig helpen, met zachte

handen?"

Even trok een glimlach over Mijnheers gezicht, toen

hij zag, hoe alle jongens naar hun handen keken.

"Vier jongens moeten Dik dragen."

"Present, Mijnheer!" Daar stonden er al vier!

"De andere jongens moeten vooruit gaan en ruimte

in de schaapskooi maken. Daar moet Dik in."

Het was een vreemde optocht, die een poosje later langs het hei-pad liep! Op 'n brancard van takken,

92

waarop een bed van hei, lag Dik, door Mijnheer en vier kameraden gedragen.

Tante en de meisjes liepen op een drafje vooruit.

"We moeten maken, dat 't bed in orde is, als ze aan­komen."

"Een bed, Tante?"

"Ja, Dik kan niet op de grond slapen. We willen een bed te leen vragen en in de schaapskooi zetten, dicht bij de deur. Is 't morgen mooi weer, dan tillen we 't bed voorzichtig buiten de kooi en ligt hij heerlijk buiten. Is 't geen mooi weer, dan blijft 'hij binnen en houden we hem daar gezelschap."

Gelukkig wilde de boschwachtersvrouw wel een bed afstaan, als Tante dan zoolang op 'n kermisbed wilde slapen. Nu, dat wilde Tante wel en zoo werd haar bed naar de schaapskooi overgebracht.

Toen de stoet met Dik arriveerde, was 't bed al

opgemaakt en stond er naast het bed, een tafeltje met

een brandende kaars, die de donkere hut geheimzinnig verlichtte.

De pijn was gelukkig aardig gezakt en Dik's oolijke

jongenssnoet stond al weer vroolijk. Op zijn eigen ver­

zoek kwamen de kameraden hem allemaal goê-nacht wenschen.

Toen de jongens allen hun tent hadden opgezocht,

haalde Mijnheer zijn dekens naar de kooi. liij sliep die

nacht in 't stroo, naast Dik.

liet was een prachtige avond. De deur bleef open

93

en de zuivere nachtlucht stroomde naar binnen. Een poosje nog lagen Mijnheer en Dik te kijken· naar de heldere sterren, die aan de hemel vroolijk twinkelden - af en toe zeiden ze een woordje tot mekaar -toen werd het stil in de schaapskooi. Dik was in slaap gevallen.

IX. VISITE IN DE SCHAAPSKOOI.

"Juffrouw Ten Brink, we gaan vandaag op visite!" "Ja, dat heb ik gehoord. En 'k moet zeggen, dat

't een deftige visite is. In een schaapskooi! 'k Zou niet willen, als 'k jullie was!"

Miek en Ko lachen er om. 't Klinkt ook zoo mal, in een schaapskooi op visite!

,,'t Is ook eigenlijk niet in, maar er bij, want 't is mooi weer en we zitten buiten."

"En ie zult eens zien - voegt Tante Greet er bij -hoe gezellig we 't zullen hebben. De juffrouw meent er ook niets van! Ze plaagt jullie maar, want ze heeft zelf 'n heeleboel leuke dingen bedacht, om 't gezellig te maken. Dus om elf uur brengt U ons koffie?"

,,'t Zal niet mankeeren!" "Dan gaan we maar," zegt Tante. "Hier, neem die appel voor hem mee." "Mogen wij een paar wortels?" "Ja hoor, 'haal zè maar uit de schuur. Neem maar

zoo veel je lust." ,,0, we eten ze niet! We maken er leuke dingen van!

Dat kan Dik zoo goed."

95

"Nou, ga ie gang maar!" "Kom - zegt Tante - nu gaan we. Dik zal niet

weten waar we blijven." In ,,'t kamp" is 't een en al bedrijvigheid. De heele

club gaat met Mijnheer naar Apeldoorn, om 't Loo, de echo-put, de Juliana-toren en nog meer bezienswaardig­heden te bekijken. Voor ze vertrekken moet er heel wat gedaan worden. AUen zijn druk in de weer en ieder heeft zijn taak. De dekens en lakens moeten gelucht, aardappelen geschild, borden en bekers afgewasschen, fietsen nagezien en banden opgepompt worden. Frits en Henk halen stoelen, tafefokleed en nog meer dingen uit "De Denappel".

"Want - zegt Tante - als wij hier zoo'n heele dag huizen, willen we 't ook gezellig om ons heen hebben."

Als Dik de bedrijvigheid van zijn kameraden ziet en de voorbereidingen tot de groote fietstocht, dan komen hem de tranen in de oogen. 't Zijn ook zulke lange dagen voor hem. Nooit hebben de zwerftochten door bosch en hei hem zóó heerlijk geleken als nu, nu hij niet mee kan en de gansche dag stil moet liggen. De jongens zijn echter allemaal even aardig voor hem. Steeds zijn er meerderen bereid, bij hem thuis te blijven. Ook Tante, Ko en Miek houden hem menig uurtje gezelschap. Tante heeft hem verschillende "tijdverdrijf-spelletjes" geleerd, waardoor de dagen hem niet àl te lang vallen. Een paar dagen geleden is daar een heele herrie over geweest. Koos, de jongste van de club, maar die erg graag gróót

96

wil zijn, sprak telkens smalend over die "kinder­werkjes". Dat was voor Dik natuurlijk heel vervelend en 't wekte de woede der andere jongens op.

Op 'n ochtend - nu een paar dagen geleden­kwam Tante Greet met verschillende kleuren wol aan­dragen. Daar zou ze Dik "kurkebreien" mee leeren. Koos, die 't zag, kon 't plagen weer niet laten. "Och, krijgt 't jongetje weer les in 't bewaarschooltje?" had hij lachend-spottend gezegd. Dik - driftig geworden -gooide klos en kluwen zoo ver hij maar gooien kon!

Maar toen had je de andere jongens moeten zien! Woèdend waren ze op Koos!

"Nou zal 't uit zijn met dat getreiter!" - riep Frits, die de oudste en sterkste was.

Hij vlóóg op Koos aan en de anderen hitsten hem op. "Toe maar Frits! Geef 'm op z'n kop!" klonk 't van alle kanten.

Als Tante Greet er zich niet mee bemoeid had, was 't raar met Koos geloopen. "Hoor eens - dertien tegen één, dat gaat nu eenmaal niet. Ofschoon ik wel vind,

dat Koos 'n standje heeft verdiend, met z'n flauw geplaag."

"Een standje? Een rammeling moet-ie hebben!" "Hij komt er zoo niet af! Zoo'n geniepigerd!" "Je moest zelf eens zoo moeten liggen! Dan zou je

wel anders praten." ,,'k Hoop dat-ie zelf z'n poot breektI"

97

"Dan bemoeien we ons niet met hem, jongens!" "Waarom niet?" vroeg Mijnheer, die op 't lawaai

afkwam. Toen schreeuwden ze allen door elkaar, want alle­

maal tegelijk wilden ze 't uitleggen.

"Laat Koos me zelf maar eens vertellen, wat er eigenlijk gebeurd is."

Maar Koos was nergens te vinden. "De lafaard durft niet!" "Zal 'k hem halen? Ja, meneer? Hè toe, meneer!"

riepen de jongens, tuk op "een heibeltje." "frits moet me eerst eens kalm vertellen, wat er

gebeurd is." "Nou, eigenlijk niet eens zoo heel veel. Maar 't heeft

ons allang verveeld, ziet u. Allemaal vinden we 't even aardig van juffrouw Greet, dat ze Dik van die leuke werkjes leert en .... "

"Ja!" - riep Jan - "want nu verveelt Dik zich haast nooit!"

"Stop, Jan! Ga door, frits!" "Wel, nu plaagt die vervelende Koos er hem telkens

mee. Hij steekt er de gek mee, noemt 't kinderachtig." "Ach, dat is 't eigenlijk wel 'n beetje," zei Dik. "Als

'k weer in stad ben en op school - dan doè ik zulke werkjes ook niet, 'k zou 't zèlf flauw vinden. Maar hier is 't heel wat anders."

"Juist - was meneer's antwoord - dat is een groot verschil. En dat weet Koos ook heel goed. Ik vind

Hellinga. - Drietjes. 7

98

't erg laf van hem en de jongens hebben gelijk, dat hij 'n goeie afstraffing heeft verdiend. Maar wat?"

Sommige jongens wilden de wreedste straffen toe­passen, als: twintig slagen met een touw op z'n bloote lichaam; aan 'n boom vastbinden en hem daar de heele

dag zonder eten of drinken laten staan.

Mijnheer schudde z'n hoofd. "Jullie hebben zeker de boeken van Aimard gelezen hè? 't Ontbreekt er maar aan, dat je 'm scalpeeren wilt! Wat zeg jij er van Dik?"

,,'t Is de moeite niet waard," bromde Dik. ,,'t Was immers niks erg."

"Ja hoor, straf moet-ie hebben!" "Straf zàl hij ook hebben, maar - een straf even­

redig aan 't misdrijf." "Meneer! in 't kamp waar mijn broer verleden jaar

was, daar hadden ze eens een leuke straf. Daar was er één, die plaagde altijd een jongen, die wat zwak was.

Altijd door op hem te hakken, ziet U. En toen hebben ze

hem op 'n keer met 'kleeren en al in een groote teil met water gezet. "In de sehand-teil" noemden ze 't. Tot spot van al de anderen."

"Wel wat wreed," vond Tante. "Neen, ik vind 't een goede straf," zei Meneer. "Èrg

is 't niet met dit mooie weer. En een jongen, die plaagt

en grappen vertoont ten koste van een ander, moet

maar eens voelen hoe onaangenaam het is, als de ande­ren hèm uitlachen. In de schand-tobbe! Lang niet kwaad voor ons Koosje!"

99

"Zullen we hem halen, Meneer?" "Frits gaat hem halen en Kees en Henk vullen de

teil onder de pomp."

Toen dat gebeurd was en ook Koos in hun midden stond, namen - op 'n wenk van Meneer - Prits en Jan hem op. De een nam hem onder de armen, de ander bij de beenen en daar ging het!

"En Jonas in de wallevisch, Die vannacht gevangen is, Van één, twéé, Smijt 'm er maar in! Van één, twéé, Daar gaat-ie!"

Onder bulderend gelach werd Koos in de teil geduwd,

terwijl hem door vele jongenshanden belet werd, er uit te springen.

Dik vond 't vervelend. "Alleen om mij," dacht hij.

"Toe Meneer, laat Koos er nu maar weer uit." "Wou je 't graag?"

"Ja," zei Dik. "Wel ja, 't is nu genoeg," zei oak Tante Greet.

"Moet 't Meneer?" Meneer knikte, de jongens lieten hun slachtoffer los,

en wip! daar sprong de drenkeling het water uit. Hij

schudde zich als 'n natte poedel en maakte gauw, dat

hij in zijn tent kwam.

"Nu is de straf geweest, - zei Meneer - nu wordt

100

er verder niet meer over gepraat, hoor jongelui! Wie dat gebod overtreedt - voegde hij er lachend bij -kon zèlf wel eens met de schand-teil kennis maken!"

Toen Koos een poosje later, een beetje verlegen zich bij hen voegde, niet goed wetende, hoe zich te houden - riep Dik hem bij zich.

Heel gewoon zei Dik: "Zeg jà, we zouden nog eens postzegels ruilen, hè? Haal je mijn album even?"

Koos voldeed beschaamd aan het verzoek en dacht: wat is die Dik toch een fijne kerel!

Van dat oogenblik af veranderde hij geheel en Dik en hij werden de beste vrienden.

Ook nu - terwijl de andere jongens reeds op hun fiets springen en vroolijk "tot van avond!" roepen, komt Koos nog even bij Dik terug.

"Zeg, 'k zal in Apeldoorn postzegels zien te krijgen. Welk land?"

"Brazilië!" "All right! Ajuus!" "Saluut!" Dan rijdt Koos heen, de kameraden achterna. Tante en Dik blijven samen achter. "Zie zoo Dik, nu hebben we 't rustig. Gaan we van­

daag eens wat "Welkom-thuis" geschenkjes maken. Dan heb je, als je naar huis gaat, voor allemaal wàt."

"Het paarde-leidsel voor broer is al klaar." "Mooi, dan maken we nu wat voor je Moeder. Ko

en Miek plukken hei voor ons, ze zouden mooie uit-

101

zoeken. Daar moet jij straks de kleine struikjes afknippen en met 'n draad aan elkaar binden, tot een lange slinger. Ik naai 't dan wel als 'ri rand om de ansicht. Je zult eens zien, wat 'n aardig schilderijtje het wordt."

"Wat blijven de meisjes lang! Ze laten ons maar wachten."

"Zullen we zoolang "hangertje" doen?"

"Goed. Doe jij maar eerst." Dik gaat nu een woord bedenken, wat Tante raden

moet. Hij neemt "banketbakker", het ambacht van zijn Vader. De eerste letter schrijft hij op, voor de andere zet hij streepjes. B - - - - - - - - - - -.

"Komt er een A in voor?" vraagt Tante. "Ja." Nu wordt de A door Dik op z'n plaats gezet. "Nog een A?" En weer wordt een streepje door een

A vervangen.

"Een O?" "Mis!" juicht Dik en hij zet de eerste streep van de

galg, waar de verliezer aan moet hangen.

"Een K?"

"Ja." "Een L?" "Mis!" Nu eens wordt een letter geraden en ingevuld - dan

weer wordt er misgeraden en krijgt de galg een streep er bij. De laatste echter het meest! Want de letters zijn nog lang niet voltallig, dan .... hangt Tante reeds!

Kijk, zoo ziet Dik's papiertje er uit: Ba--et-a-ker.

102

Tante heeft 't verloren en Dik mag opnieuw een woord bedenken.

"Leuk spel! 'k Ga 't ze thuis ook leeren."

"Heb je nog wat van huis gehoord, Dik?"

"Ja, van Vader. Vader schrijft, dat Moeder zich soms zoo ongerust over mij maakt. Ze stelt 't zich veel erger voor, dan 't in werkelijkheid is. Vader zegt, dat 'k maar een vroolijke brief moet schrijven."

"Weet je wat je doen moest? Je hebt me toch verteld, dat je zoo'n baas in 't verzenmaken bent?"

"Och wel nee," zegt Dik. "Och wel ja!" beweert Tante. "Je maakt met Sinter­

klaas immers versjes voor de heele familie?" N · " " ou la ....

"Wel, Dik, beschrijf dan eens in een vers het ongeluk van je been-ver-stuikerij. Maak er 'n leuke teekening bij. Als je Moeder merkt, dat je zoo vroolijk gestemd bent, begrijpt ze wel, dat 't niet erg met je is."

Dik zegt niets, maar midden onder 't raden naar een "hangertje-letter" grijpt hij plotseling 't potlood en krabbelt iets op 't papier.

"Bedoelt U 't op zoo'n manier, juffrouw Greet?" ,,'t Was op een mooie zomer-avond, Dat Frits de boodschap bracht: Jongens, ik weet een heel leuk spel! We spelen vossenjachtI"

103

"Ja juist!" zegt Tante. "Ècht aardig! Weet je wat? Ik ga de meisjes opzoeken en met hei-plukken helpen, ga jij in die tijd je vers afmaken."

Tante en de meisjes blijven expres lang weg. Als ze

na een heele tijd terug komen, zwaait Dik al met het papier en roept hun toe: ,,'t Is af!"

"Mogen we 't ook lezen, Dik?" vraagt Ko.

"Mij best hoor," bromt Dik. "Natuurlijk!" zegt Tante. "Ik ga 't voorlezen.

Luister: 't Was op een mooien zomeravond, Dat F rits de boodschap bracht: Jongens, ik weet een heel leuk spel! We houden vossenjacht!

Wij vossen, wij verstopten ons, De jagers volgden dra. Al spoedig klonk de vreugde-roep: Ik heb er een! Hoera!

104

Ik, Keesje, bijgenaamd Dik Trom, W cu niet gepakt nog zijn.

'k Zocht vlug 'n andere schuilplaats.. 'k viel .. En gilde 't uit van pijn!

0, wat bezeerde Keesje zich! Ik schreeuwde ach en wee. De dokter kwam, bekeek de zaak, Het viel gelukkig mee!

Van takken maakten z'een brancard, Van geurige hei een bed. Zoo werd uw Kees, met bed en al In de schaapskooi neergezet.

105

Reeds volle negen dagen, Vindt Dikkie Trom (uw zoonI) In villa, genaamd "De Schaapskooi" Een werkelijk prettige woon.

De kampjongens verwennen mij, En vliegen voor mij door 't vuur I Mijnheer, de meisjes, juffrouw Greet, Verwennen me uur op uur!

Nu moet ik u nog zeggen: (Voor 't geval u dit niet weet) Die schoone dame, die hier staat Is onze juffrouw Greetl

106

Hier zit ze bij mijn ledikant, Ze zit me vóór te lezen. J a, als 'k juffrouw Greet niet had, Heel saai zou 't voor me wezen!

Om deez' twee lieve meisjes, Lach ik me soms half ziek! Die met de krullebol is Ko, De "boonestaak" is Miek!

Dit zijn de kameraden, Dertien zijn 't in getal. Dan nog meneer Van Steenderen, Hij is de beste van al!

107

Ook ziet ge 't groote dennenbosch, Ons kamp staat vlak er bij. Hier ziet ge onze schaapskooi, En de uitgestrekte hei.

Hierbij wil ik het laten (Omdat ik eten moet!) Zijt van uw zoontje Kees-Dik Trom, Heel hartelijk gegroet!

"Echt leuk, hoor! Vinden jullie ook niet, meisjes?" "Reuze-knap!" zegt Miek. Ko zegt niets, maar ze kijkt Dik bewonderend aan en

denkt: "Wat is zoo'n ti. B. S.-jongen toch knap!"

,,'t Zal een alleraardigste verrassing voor je Moeder zijn! En omdat jij je Moeder verrast, wil ik 't jou doen.

Nèt to'en we hier heen liepen, kwam de dokter ons achterop. Hij vertelde me, dat je morgen even mag

loopen! Als 't goed voldoet, mag je elke dag 'n beetje langer. Fijn hè?"

Met een zucht van verlichting laat Dik zich achter­over vallen. Hij 'knippert erg verdacht met zijn oogen;

108

net - denkt Tante - of hij stilletjes een traan wegwerkt.

"Goeie morgen!" klinkt 't opeens vroolijk en juffrouw Ten Brink komt belast en beladen naar hen toe.

"Dat is de tweede verrassing, Dik! Nu gaan we eens echt "pension-achtig" koffie drinken. Niet kampjongens­achtig uit geëmailleerde bekers, maar keurig uit

't Zondagsche servies."

"En met 't noodige lekkers er bij," zegt de juffrouw, terwijl ze Dik een trommel met koek voorhoudt.

Dan spreidt ze een kleed over de tafel, zet het bonte servies er op en steekt 't lichtje aan.

Echt gezellig ziet 't er nu uit. "Tante, u zegt altijd, alle goede dingen bestaan uit

drieën. Nu hebben we er al twee gehad. Wat is het

derde?"

"Dit!" zegt Tante en ze haalt uit haar handwerktasch

een boek te voorschijn. "Een nieuw boek: Onder het Zuiderkruis. 'k Heb 't voor Dik uit de bibliotheek in

Nunspeet laten komen. 'k Ga 't hem voorlezen. Gezellig, hè Dik?"

"Dik alleen? ons niet?" vraagt Ko teleurgesteld.

"Als je heel lief bent, mag je 't ook hooren!"

"Fijn!" "Ja, fijn!" zegt ook Miek en ze pakt Ko om het middel

en samen dansen ze een rondedans.

"Nou, ik merk 't al, u kunt mij nu wel missen," zegt

de boschwachtersvrouw. ,,'k Wensch u een gezellige

109

dag samen!" en na een vroolijk knikje voor allemaal en een extra voor Dik - gaat ze weer naar haar eigen huis terug.

Tante schenkt de kopjes vol en reikt er aan ieder een

over. Ka presenteert de Geldersche koek en dan neemt Tante het boek en begint te lezen.

X. DE LAATSTE DAG.

't Is vandaag de laatste dag, Dat ik Û hier plagen mag,

zingen Ko en Miek, terwijl ze om de boschwachters­vrouw heen springen, onderwijl bedenkende, welk "plagerijtje" ze nog eens zullen uithalen.

't Is vandaag de laatste dag, Dat ik U hier plagen mag!

Vlug trekt Miek de schortbanden los en roetsJ daar glijdt de schort juffrouw Ten Brink voor de voeten! Goedig lachend raapt ze hem op en bindt voor de zóó­veelste ,keer de banden weer vast.

"Miek, Miek!" zegt Tante Greet, haar hoofd schuddend.

"Ja, - zegt Miek - dan had de juffrouw 't ons maar niet moeten vertellen, dat je op de laatste dag vrij plagen mag."

"Ja hoor, je bent in je recht! Dat is zoo de gewoonte hier. Als je ergens bent en je gaat weer weg, dan heb je de laatste dag vrij plagen. Maar - daarom doèt iedereen het nietl"

• t Is vandaag de laatste dag 1 Dat ik U hier plagen mag 1

113

"Nu, wij wel! Veel te leuk, om eens te plagen, hè Ko?"

,,'t Is vandaag de laatste dag, Dat 'k onze Juffrouw plagen mag!"

"Zoo, wildebrassen," klinkt op eens een mannestem. Allen kijken op en daar stapt Meneer v. Steenderen

het hekje binnen.

"Zullen jullie hier op de laatste dag de boel nog eens op stelten zetten?"

"Ja, Mijnheer, dat màg!" "Dat noemen ze hier - zegt Miek met 'n komiek

gezicht - het recht der vertrekkende." "Phoe! wat 'n wijsheid! Daar kun je vandaag nog

plezier van beleven, juffrouw!"

,,'t Is vandaag de laatste dag,

Dat ik Mijnheer nog plagen mag!"

zingen de meisjes weer en meteen wippen ze meneer z'n hoed af.

Meneer hen achterna!

Gillend vluchten ze de tuin in en na een wilde ren langs alle paden komen ze achter adem weer terug.

Vermoeid vallen ze op de bank neer, waar juffrouw Ten Brink worteltjes zit te schrapen.

"Mogen we er een?" "Ga je gang maar." "Meneer, U ook een wortel?"

Hellinga. - Drietjes. 8

114

"Breng er liever een aan Dik. Die zit al op jullie te wachten. Ik heb wat met de juffrouw te bespreken en daar kan 'k geen potte-kijkers bij gebruiken."

"Hè!" klinkt 't verontwaardigd. "Wat onaardig! Nog wel op de laatste dag dat we hier zijn!"

"Daarom juist! Omdat 't vanavond afscheids-fuif is!"

"Een fuif? Hoera!" "Leve meneer v. Steenderen!" "Hou je kalm," lacht meneer. "De fuif is voor Dik,

niet voor jullie! Maar nu willen we Dik wel 'n poosje kwijt, om de boel in orde te maken, en verzoek ik jullie vriendelijk een poosje met hem uit wandelen te gaan."

"Het treft juist goed," zegt Tante, "want we moeten nog heide plukken. Om 4 uur wordt de koffer gehaald

en daar wil 'k graag een groote bos hei in doen. En we

moeten nog ansichten koopen en afscheid nemen van

verschillende leuke plekjes. Kom kinderen, ga mee!"

Dicht bij huis komt Dik hen al tegemoet.

"Jij vindt 't zeker niets naar, dat je morgen weggaat. Je lacht zoo!"

"Och nee - 'k heb er toch niet veel meer aan. 'k Mag wel 'n beetje rondscharrelen en 'n klein eindje

loopen, maar vèr mag 'k toch niet en ik kan geen enkel

tochtje nog meedoen. Maar dáárom lachte 'k niet."

"Waarom dan, Dik?" ,,'t Is eigenlijk een geheim, een verrassing. De jongens

mogen 't niet weten. Alleen Meneer weet 't."

115

,,0, maar wij mogen 't vàst wel weten," zegt Miek

beslist. "Hè, Tante?" ,,'k Weet niet .... " zegt Tante. Maar Ko vleit: "Toe Dik, zeg 't maar." "Nou - er is een heel groote taart gekomen. Heeft

m'n Vader zèlf gebakken. Een kolossale! Wel drie ver­diepingen hoog! Ziet er zoo fijn uit! Reuze! We hebben

'm in de schaapskooi gezet. Van avond tracteer ik er

op, voor 't afscheid. Jullie komen toch ook, hè?"

"Natuurlijk!" "Vinden jullie 't naar, dat je morgen weg gaat?" "Ik we!!" zegt Miek. "Ik vind 't hier zálig! Jij Ko?" ,,'k Weet zelf niet. 'k Vind 't hier heerlijk, maar 'k ver-

lang ook wel weer naar huis. Eerst niet, toen dacht ik niet eens aan huis. En weet je, wat zoo gek is? 'k Weet heelemaal niet meer, hoe onze Nel er uit ziet."

"Ik weet 't best! Ze heeft oogen, neus en mond, En wangen, rood en rond!"

"Och, malle!" zegt Ko. En dan gaat 't weer op 'n stoeien en plagen. Tante en Dik zitten samen in de hei en zien 't gestoei der meisjes aan.

,,'t Wordt vanavond vast een reuze-fuif," zegt Dik. ,,'k Begrijp wel, waarom ik weggestuurd werd!"

En 't wordt een reuze-fuif!

Als Tante en de meisjes, door Dik gehaald, 's avonds bij 't kamp arriveeren, dan weten ze niet wat ze zien!

't Is reeds een heel klein beetje schemerig en tegen de achtergrond van donkere dennen prijkt op een tafel

116

van planken en schragen, een lange rij brandende kaarsen. Elke kaars is in een halve aardappel gestoken, die versierd is met takjes hei en spar. En achter die tafel, aan de deklat van de goalpalen, hangt een rij kleurige, verlichte lampions, die de omtrek fantastisch verlichten.

In een kring er om heen, zitten de jongens. Verrast blijven ze staan. Niemand spreekt. Zelfs de

overmoedige Miek is onder de indruk. Maar lang stil

blijft het niet. Nauwelijks hebben de jongens hen gezien, of op een wenk van meneer neemt Henk zijn mandoline en dan klinkt het, door alle jongens mee­gezongen:

"Welkom, welkom, in ons midden Welkom in ons heidekamp."

Heel dikwijls hebben ze dat lied al gehoord, vele malen het zelf meegezongen, maar nooit klonk 't zóó

mooi. Haast plechtig klinkt het in {Ie stille avond, over de uitgestrekte heide. Als het lied uit is, dan is 't even heel stil in 't kamp. Even maar. Want Koos, die van de ernst niet veel moet hebben en veel te veel naar

de vroolijke fuif verlangt, - Koos roept:

"Lang leve onze Dik!"

Dan staat Mijnheer op en: "Lang leve Dik z'n Vader, de geniale banketbakker!" roept hij.

"Hè? wat? wat zegt-ie nou?" De jongens begrijpen

er niets van!

"Zie hier, wat Dik z'n vader gewrocht en .... ons gezonden heeft!"

117

Meneer neemt 'n handdoek weg, die over 'n ver­hooging op de tafel ligt en .... daar vertoont zich aan aller oog een kostelijke,groote taart!

In minder dan geen tijd is ieder op de been en dringen ze om de taart heen. Maar Meneer houdt ze op een afstand.

"Kijken met je oogen màg je, maar met je neus en neusdrup niet!" roept hij, wat natuurlijk een bulderend gelach uitlokt.

"Kees en frits! doe je plicht en vul de koppen! Dik, snij jij de taart aan?"

Dik draagt het werkje aan Tante Greet over en nu duurt 't niet lang, of elk zit te genieten van de frissche limonade en de heerlijke taart.

"Dat is nog eens kost voor kampjongens!" "Beter dan de eeuwige havermout!" "Jammer dat 't zoo gauw op is!" ,,'t Smaakt naar méér, meneer!" "Nee, nee - we doen nu eerst 'n spelletje. En ik stel

voor, om Dik tot spelleider te benoemen. Dan kan Dik iets uitkiezen, waarbij hij zelf niet veel hoeft te loopen."

"Zijn allen 't hiermee eens?" Een oorverdoovend handgeklap is 't antwoord. "Wat doen we, Dik?" "l1et rechterspel. "

"Goed zoo!" "We hebben geen stoelen!" "Dat is niets. Met hoeveel zijn we?"

118

"Zonder Dik met ons zestienen." "Dan moeten we dus vijftien plaatsen hebben." Meneer neemt 'n stuk krijt uit z'n zak en teekent op

de tafel 15 kruisjes.

"Dat zijn jullie plaatsen. Begrepen?" Dik gaat nu, gewapend met een stok, boven op de

tafel zitten. De anderen scharen zich om hem heen en dan zingen ze, terwijl ze om hem heen springen:

"Van je hela, hola, Hou er de moed maar in!"

Plotseling slaat Dik met geweld op de tafel. Dat is het sein, dat ze moeten gaan zitten! Een ieder haast zich naar 'n "krijtkruisje" . Daar er één plaats minder is, dan er personen zijn, blijft er steeds een over. Die overblijver wordt door de rechter tot een straf ver­

oordeeld.

Deze keer is 't Frits. Hij buigt voor Dik, de rechter, knielt zwijgend voor hem neer en wacht zijn straf af.

"Veroordeelde - zegt Dik met 'n ernstig gezicht -ik beveel U, met een dame op uw rug door het kamp te rijden."

Onder daverend gelach kruipt lange Frits, met Miek op zijn rug, op handen en voeten door het kamp.

Nauwelijks is hij opgestaan of de anderen beginnen al

weer met: "Van je hela, hola, Hou er de moed maar in,"

tot 'n harde bom op de tafel er weer 'n eind aan maakt.

Nu is 't Tante Greet, die geen plaats kan vinden. Ook

119

zij knielt voor de rechter neer en in ootmoedige houding wacht ze haar straf af.

De rechter beveelt haar "een lollig lied" te zingen. Even bedenkt ze zich. "Allemaal 't refrein mee-

zingen, hoor!" en dan zingt ze:

Ik zag twee koeien Bootje roeien, Zeg, was dat geen wonder, Dat twee koeien, bootje roeien,

konden? Re fr ei n: 't Wàs een wonder, boven wonder,

Dat die koeien roeien konden. tH-hi-hi! ha-ha-ha! 'k Stond er bij en 'k keek er na!

'k Zag twee beren Broodje-smeren, Zeg, was dat geen wonder, Dat twee beren, Broodje-smeren,

konden! Refrein: 't Wàs een wonder, boven wonder,

Dat die beren smeren konden. Hi-hi.Jhi! ha-ha-ha!

"Uit?" "Uit!"

'k Stond er bij en 'k keek er na!

"Vooruit maar weer!"

120

Van je hela, hola, Hou er de moed maar in!

Bom! zegt de stok van de rechter.

Allen vliegen naar een plaats.

Ha! meneer van Steenderen blijft over! ,,'k Verzoek om een genadige straf, meneer de rech­

ter," smeekt de veroordeelde. De rechter peinst en peinst ....

"Maak een Turksche kruiwagen" - klinkt het dan -"en krui Ko drie keer rondom het kamp."

Meneer kijkt zijn jongenstroepje langs. "Frits, jij bent nog al een stevige boy. Wees jij mijn kruiwagen."

Frits bukt zich en zet zijn handen op de grond. Ko wordt op Frits zijn rug gezet en meneer neemt zijn been en beet. Daar gaat de Turksche kruiwagen!

Ko zingt: Krui-krui-wagen,

Krui mij voort. Krui me naar 't Zuiden, Krui me naar 't Noord, Vooruit, kruiwagen, Krui mij voort!

Krui-krui-wagen,

Krui en doe je best. Krui me naar 't Oosten,

Krui me naar de West, Vooruit, kruiwagen, Doe je best!

121

Zoo ging 't nog een heele tijd door. Allerhande leuke 5traffen werden door de rechter opgelegd, maar daarna kwamen de wilde spelletjes aan de beurt! liardloopen, verstoppen, vèrspringen, enz., waarbij Tante Greet en Dik als scheidsrechters fungeerden.

Bij 't licht der lampions keek Mijnheer op z'n horloge. liij schrok, toen hij zag, hoe laat 't reeds was.

"Jongelui! 't is méér dan bedtijd!" "liè Mijnheer, nog even!" "Nee jongens, 't is tijd." "Mogen we - vroeg Tante Greet - omdat 't de

laatste avond is, nog 'n kwartiertje er aan vastknoopen? 'k Zou het zoo'n prettige herinnering vinden, als we tot slot samen nog eens zongen."

"Dat is een goed idée," was 't antwoord. Toen hurkten allen, zooals ze nu al zoo dikwijls gedaan hadden, in een grootekring bijeen en bij 't fantastisch schijnsel der kaarsen, begeleid door de zangerige tonen der mandolines, zongen ze nog eens alle bekende liedjes. Op verzoek van Mijnheer zongen Ko en Miek, net als

op de eerste avond, doch niet meer bleu en verlegen: Al over de heide, Daar blonk er de zon. Di-di-del-di-don, Di-di-del-di-don.

Toen sprak Mijnheer een hartelijk afscheidswoord, eerst tot Tante en de meisjes, hen dankend voor de vriendschap en gezelligheid; daarna tot Dik, wiens

122

kampleven, door 't ongeluk op de vossenjacht, zoo vroeg eindigde. En dan - dan was de avond om en behoorde de afscheidsfuif weer tot het verleden.

Evenals op de eerste avond, deden ook nu de kamp­jongens hen uitgeleide en namen allen een hartelijk afscheid.

De volgende morgen, toen de kampjongens op weg naar de trein, het boschwachtershuis voorbij kwamen, stonden Tante en de meisjes op de weg en wuifden, zoolang ze hem konden zien, de vertrekkende Dik na. Langzaam keerden ze weer naar huis terug.

"Is-ie weg?" vroeg juffrouw Ten Brink, die aan de kant van 't huis aan 't werk was.

"Ja, hij is weg," zei Tante peinzend. "V bent er, geloof ik, van in de war!" "Och, we hebben ook zoo menig gezellig uurtje met

hem doorgebracht."

"Kijk die daar eens! die is ook in de war!"

"Wie? waar?" "Wel, daar ginder, die auto! Een auto op ons bosch­

pad, dat gebeurt haast nooit. Zeker de richting kwijt. Net als Juffrouw Greet, heelemaal in de war!"

Prrt! prrt! prrt! "Hè - zegt Miek - wat schrik ik daar!" "Ja, dat merk ik. Schrik je van een claxon, malle

meid?"

,,'t Was precies het geluid van Papa's auto."

"Dàt zou je wel willen!" lacht Ko.

123

"Nou, wie weet," zegt Juffrouw Ten Brink. En dan, met 'n knip-oogje en gebaar naar Tante Greet: "Toe, moeten jullie niet eens kijken?"

Tante haalt de schouders op, doch gaat toch met Miek en Ko mee naar de weg. Nauwelijks zijn ze 't hekje

uit of "Papa! Papa!" gilt Miek. De auto was al tot dicht bij huis genaderd en daar,

op de chauffeursplaats, zit lachend en wuivend Mieks

Vader! Ko kijkt. . .. en kijkt. . .. daar achterin. . .. wie

zitten daar? "Moesje! Va!" roept ze opeens. Dan, overmand door

verrassing en blijdschap, barst ze in huilen uit. Als de auto stil houdt, Moes er vlug uitspringt en

haar meisje in de armen sluit, dan lacht ze al weer door haar tranen heen.

"Zoo blij?" vraagt Moes zacht. Als antwoord wrijft Ko haar natte neusje tegen

Moeders zijden blouse!

"Blijft er voor ons ook nog 'n zoentje over?" vraagt

Va, die met Nel aan de hand geduldig staat te wachten.

"Nu weet je weer, hoe Nel er uitziet, hè?" roept

Miek. "Ik zei 't al: Ze heeft oogen, neus en mond

En wangen rood en rond!" Intusschen is Juffrouw Ten Brink de gasten ook

komen begroeten.

"Heb 'k het niet netjes stilgehouden?"

124

"Wàt? wist U het?" "Ach, dat geloof ik niet!" "Nou, kijk dan maar eens in de pronkkamer, of er

ook gasten worden verwacht!" Tante Greet loopt vlug om 't huis heen en met haar

neus plat tegen 't glas, ziet ze, hoe in de pronkkamer de tafel reeds gedekt staat. Schalen vol met brood prijken op het witte tafelkleed en op het ouderwetsche lichtje staat de koffie reeds te pruttelen.

Lachend dreigt Tante met de vuist en de goedige boschwachtersvrouw, reeds ijverig voor haar gasten in de weer, lacht dat ze schudt.

"Moes - zegt Ko - gaan we allemaal met de aüto terug?"

"Ja. Leuk hè?" "Nou!" zegt Ko en ze schuift nog wat dichter bij

haar moeder. "Was 't geen goed idée - vraagt dokter - om

jullie met de auto terug te halen?" ,,'n R.euze-idée, Papa! Hoe lang blijft u hier?" "Niet lang! Na de koffie moeten we weer weg." "Dan moesten de reizigers eerst even een kopje

koffie gebruiken en dan met elkaar de hei op. Want U moet natuurlijk onze leuke plekjes zien, waar we zoo dikwijls over schreven."

"En 't kamp!" "Ja, natuurlijk! 't Kamp!" Miek hangend aan Papa's ann, Ko tusschen Va en

125

Moes in, Tante Greet met kleine Nel aan de hand - zoo gaan ze samen de hei op, het dennenbosch door, op 't jongenskamp toe.

Het is, net als in de heele vacantie, prachtig weer en allen genieten volop.

Moes laat haar oogen over 't landschap gaan en

met welbehagen snuift ze de heerlijke dennelucht in. ,,'k Wist niet, dat 't hier zóó mooi was," zegt ze.

"Maar 't allermooiste is toch, dat 't de meisjes zoo goed heeft gedaan. Ko heeft 'n kleur als 'n bellefleur en Miek is zoo stevig geworden! We hebben 't hier heerlijk gehad, hè meisjes?"

"fijn!" zeggen ze allebei. En dokter, die het glimlachend aanziet, hoe lief zijn

wilde Miek zich tegen hem aanvlijt, en die wel op­merkt, hoe Ko haar wang telkens tegen haar Moeders hand wrijft - dokter zegt: "Als de jonge dames soms nog wat willen blijven?"

Maar dan schudden de meisjes beide van "nee". "Blij uit - blij thuis! Wat zeggen jullie?"

De meisjes kni'kken en Moeder zegt: "Precies! blij uit

- blij thuis! Zóó hoort het."

IN HOUD.

Hoofdstuk. Bladz.

I. EEN NIEUW VRIENDINNET JE 5

11. SCHOOL T JE-SPELEN . 15

lIl. ZWAAN-KLEEF-AAN . 29

IV. NAAR DE BOERDERIJ . 40

V. VACANTIE-PLANNEN. 55

VI. IN 'T HEIDE-KAMP . 64

VII. MET DE BOSCHWACHTER MEE 74

VIII. DE VOSSENJACHT . 85

IX. VISITE IN DE SCHAAPSKOOI 94

X. DE LAATSTE DAG . 110