32
1 VOORAF HardloopgroepjesBert Glorie (eindredacteur ad hoc) De apostel Paulus vergeleek geloven in Christus en gelovig handelen al met hardlopen. De parochie valt dan te vergelijken met een atletiekvereniging. Aan vaste kerkgangers wordt al snel gevraagd of ze vrijwilligerswerk voor de club willen doen. Men verwacht tevens een jaarlijkse financiële bijdrage. Een bedevaartsoord lijkt daarentegen op een sportschool: mensen komen en gaan wanneer ze zin hebben. Ze bidden of mediteren op hun favoriete plekje, steken al of niet een kaarsje op, schrijven al of niet iets in het intentieboek, werpen wellicht een euro in het offerblok en voelen zich verder nergens toe verplicht. Daarnaast zijn er de spontaan ontstane hard- loopgroepjes. Over dergelijke groepjes gaat het in het grootste deel van dit nummer. De directe aanleiding hiertoe wordt gevormd door een symposium dat Luce/CRC op 4 november 2011 organiseerde rond het boek Kleine geloofs- groepen, wegen naar een vitale parochie (uitg. abdij van Berne, Heeswijk 2011). Dit boek is de vrucht van enkele pastorale congressen van de Katholieke Charismatische Vernieuwing (KCV) en andere nieuwe bewegingen binnen de r.k. kerk. Het symposium bracht een spannende ontmoeting tot stand tussen wetenschappers en mensen met veel ervaring in het toerusten van leden van kleine geloofs- groepen. Het woord was allereerst aan Henk van Hout, die de kleine geloofsgroep omschreef als een “mobiele kerk”, met als brandpunt de Sjechina, de inwoning Gods. Vervolgens maakte Sake Stoppels een tour d‟horizon langs kleine geloofsgroepen binnen de reformatorische traditie. Aan de katholieke auteurs van het boek stelde hij enkele prikkelende vragen. Daarna sprak Jozef Wissink over het perspectief dat door kleine geloofsgroepen geboden wordt in een kerk en een samenleving die gekenmerkt worden door individualisering en schaal- vergroting. De inleiding en beide toespraken zijn in dit nummer opgenomen. Dat geldt tevens voor twee van de drie reflecties op workshops die daarna plaatsvonden. Ze zijn van de hand van René Hornikx en Kees Slijkerman. René benadrukt de waarde van het geloofsgesprek en eindigt zijn reflectie, zoals van hem te verwachten valt, met een prachtige parabel. Kees, werkzaam binnen de KCV en redacteur van het voorliggende boek, gaat vooral in op vragen en opmerkingen van mensen die al wat ervaring hebben met kleine geloofsgroepen. Centraal staat daarbij de methodiek die door Klemens Armbruster ontwikkeld is onder de naam WeG-concept (Wege erwachsener Glaubens). Dit concept is te vergelijken met dat van de groeigroepen. Deze Nieuwsbrief vervolgt met een compact en doorwrocht artikel van Robert Doornenbal. Onderwerp is het leiderschap binnen kleine geloofsgroepen, waaronder hier ook de wat grotere “emerging churches” worden verstaan. Robert benoemt verschillende vormen van leiderschap en geeft aan dat er momenteel sprake is van een paradigmaverandering. Sinds 2000 heeft het organisch leiderschap zich baangebroken, een informeel leiderschap dat door heel de groep wordt gedeeld. Emerging Churches werken volgens dit principe. Onlangs heeft heel de wereld dit nieuwe paradigma in actie kunnen zien bij de Occupy-beweging. Stefan Paas maakt vervolgens een vergelijking tussen de bible belt en de grachtengordel, ofwel tussen Christendom en cultuur. We kunnen niet bewijzen dat élitecultuur en Christelijk geloof waardevoller of nuttiger zijn dan volkscultuur en nieuwe religiositeit. Dat hoeft ook niet. Vanuit onze persoonlijke geraaktheid kunnen wij als cultuurminnaars, wat zeg ik, als Christenen proberen onze medemensen te overtuigen van de waarde en de zin van ons geloof. Drie recensies maken deze Nieuwsbrief compleet. Roger Weverbergh bespreekt enthousiast het boek Golfslag van de tijd van Gerben Heitink. Erik Sengers recenseert met gevoel voor zowel theologie als sociale wetenschappen Onder spanning; een veelzijdige kijk op veranderingen in kerk en samenleving onder redactie van Stefan Paas en Pieter Boersema. Tenslotte geeft Peter den

VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

1

VOORAF

„Hardloopgroepjes‟ Bert Glorie (eindredacteur ad hoc)

De apostel Paulus vergeleek geloven in Christus en gelovig handelen al met hardlopen. De

parochie valt dan te vergelijken met een atletiekvereniging. Aan vaste kerkgangers wordt al snel

gevraagd of ze vrijwilligerswerk voor de club willen doen. Men verwacht tevens een jaarlijkse

financiële bijdrage.

Een bedevaartsoord lijkt daarentegen op een

sportschool: mensen komen en gaan wanneer

ze zin hebben. Ze bidden of mediteren op hun

favoriete plekje, steken al of niet een kaarsje

op, schrijven al of niet iets in het intentieboek,

werpen wellicht een euro in het offerblok en

voelen zich verder nergens toe verplicht.

Daarnaast zijn er de spontaan ontstane hard-

loopgroepjes. Over dergelijke groepjes gaat het

in het grootste deel van dit nummer. De directe

aanleiding hiertoe wordt gevormd door een

symposium dat Luce/CRC op 4 november 2011

organiseerde rond het boek Kleine geloofs-

groepen, wegen naar een vitale parochie (uitg.

abdij van Berne, Heeswijk 2011). Dit boek is

de vrucht van enkele pastorale congressen van

de Katholieke Charismatische Vernieuwing

(KCV) en andere nieuwe bewegingen binnen

de r.k. kerk. Het symposium bracht een

spannende ontmoeting tot stand tussen

wetenschappers en mensen met veel ervaring

in het toerusten van leden van kleine geloofs-

groepen.

Het woord was allereerst aan Henk van Hout,

die de kleine geloofsgroep omschreef als een

“mobiele kerk”, met als brandpunt de Sjechina,

de inwoning Gods. Vervolgens maakte Sake

Stoppels een tour d‟horizon langs kleine

geloofsgroepen binnen de reformatorische

traditie. Aan de katholieke auteurs van het

boek stelde hij enkele prikkelende vragen.

Daarna sprak Jozef Wissink over het perspectief

dat door kleine geloofsgroepen geboden wordt

in een kerk en een samenleving die gekenmerkt

worden door individualisering en schaal-

vergroting. De inleiding en beide toespraken

zijn in dit nummer opgenomen. Dat geldt

tevens voor twee van de drie reflecties op

workshops die daarna plaatsvonden. Ze zijn

van de hand van René Hornikx en Kees

Slijkerman. René benadrukt de waarde van het

geloofsgesprek en eindigt zijn reflectie, zoals

van hem te verwachten valt, met een prachtige

parabel. Kees, werkzaam binnen de KCV en

redacteur van het voorliggende boek, gaat

vooral in op vragen en opmerkingen van

mensen die al wat ervaring hebben met kleine

geloofsgroepen. Centraal staat daarbij de

methodiek die door Klemens Armbruster

ontwikkeld is onder de naam WeG-concept

(Wege erwachsener Glaubens). Dit concept is

te vergelijken met dat van de groeigroepen.

Deze Nieuwsbrief vervolgt met een compact

en doorwrocht artikel van Robert Doornenbal.

Onderwerp is het leiderschap binnen kleine

geloofsgroepen, waaronder hier ook de wat

grotere “emerging churches” worden verstaan.

Robert benoemt verschillende vormen van

leiderschap en geeft aan dat er momenteel

sprake is van een paradigmaverandering. Sinds

2000 heeft het organisch leiderschap zich

baangebroken, een informeel leiderschap dat

door heel de groep wordt gedeeld. Emerging

Churches werken volgens dit principe. Onlangs

heeft heel de wereld dit nieuwe paradigma in

actie kunnen zien bij de Occupy-beweging.

Stefan Paas maakt vervolgens een vergelijking

tussen de bible belt en de grachtengordel,

ofwel tussen Christendom en cultuur. We

kunnen niet bewijzen dat élitecultuur en

Christelijk geloof waardevoller of nuttiger zijn

dan volkscultuur en nieuwe religiositeit. Dat

hoeft ook niet. Vanuit onze persoonlijke

geraaktheid kunnen wij als cultuurminnaars,

wat zeg ik, als Christenen proberen onze

medemensen te overtuigen van de waarde en

de zin van ons geloof.

Drie recensies maken deze Nieuwsbrief

compleet. Roger Weverbergh bespreekt

enthousiast het boek Golfslag van de tijd van

Gerben Heitink. Erik Sengers recenseert met

gevoel voor zowel theologie als sociale

wetenschappen Onder spanning; een

veelzijdige kijk op veranderingen in kerk en

samenleving onder redactie van Stefan Paas en

Pieter Boersema. Tenslotte geeft Peter den

Page 2: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

2

Hoedt via zijn recensie van Citykerken werken

zo van Bert Kuipers een verhelderend inkijkje

in de Laurenskerk in Rotterdam.

De Nieuwsbrief heeft zich in de loop der jaren

ontwikkeld tot een tijdschrift dat niet enkel

voor leden van het WKO interessant kan zijn.

Een hogeschool wil het opnemen in haar

mediatheek, niet-leden willen zich erop

abonneren en als lid van het WKO geeft u het

wellicht zelf ter lezing door aan collega‟s en

vrienden. Daarom heeft het bestuur besloten de

ledenlijst per 1 januari 2012 niet meer in de

Nieuwsbrief op te nemen. De ledenlijst zal

digitaal worden verstuurd. Tevens zullen in de

Nieuwsbrief voortaan berichten van het

bestuur ontbreken. Deze zullen geplaatst

worden op de vernieuwde website die, hoe kan

het ook anders, in opbouw is. Op deze site

zullen tevens de Nieuwsbrieven worden

geplaatst die in de afgelopen jaren verschenen

zijn. Nieuwe nummers zullen enkele maanden

na verschijning worden toegevoegd.

INTRODUCTIE

Kleine geloofsgroepen als „mobiele kerken‟ Henk van Hout (wrnd.voorzitter WKO)

In een van zijn laatste bijdragen aan het dagblad Trouw schreef theoloog en columnist Jan

Greven, dat de kerk nog veel van het woonwarenhuis Ikea kan leren. Evenals grote

Amerikaanse bedrijven als Walmart of McDonalds wil natuurlijk ook het Zweedse Ikea zoveel

mogelijk spullen verkopen tegen een zo laag mogelijke prijs.

Toch gaan de tevreden kopers bij Ikea niet

enkel de deur uit met handige en gezellige

producten maar vooral met een warm gemeen-

schapsgevoel. Kopers zijn niet zomaar klanten

maar leden van de speciale Ikea-family!

Bovendien nemen ze dat familiegevoel ook

nog eens mee naar hun eigen huis, want

artikelen van Ikea worden uitsluitend geleverd

als zelfbouwpakket. Wat je in de winkel hebt

aangeschaft mag je thuis ook nog eens samen

in elkaar knutselen. De Ikea-gezinsleden delen

in feite dezelfde waarden en doelstellingen:

van hun huis een mooi en gezellig woon-

paradijs maken. Dat schept zowel identiteit als

gemeenschap.

Bij het onderwerp van dit WKO-nummer,

kleine geloofsgroepen, draait het volgens mij

precies om deze twee zaken: identiteit en

saamhorigheid, discipelschap en gemeenschap.

Kleine geloofsgroepen scheppen de mogelijk-

heid je te onderscheiden als gelovig individu

en tegelijk deel uit te maken van de grotere

kerkelijke familie. Individualisering en

gemeenschapsgevoel sluiten elkaar niet uit

maar in. Kleine geloofsgroepen passen in die

zin perfect bij een bredere trend in onze (laat)

moderne samenleving, zoals onlangs nog is

gedocumenteerd door het Sociaal Cultureel

Planbureau in het onderzoek naar informele

groepen (maart 2011). Ook buiten de kerken is

het „in‟ om samen in een klein groepje hard te

lopen, eerder dan je aan te sluiten bij een grote

sportvereniging. Zoals het in vele kringen ook

meer trendy is om zelf creatief te koken in een

kookgroepje in plaats van met z‟n allen naar

een restaurant te gaan. Of dat restaurant moet

zich op zijn beurt weer onderscheiden door een

extra Michelinster of door een gezellig

kinderparadijs.

Naar schatting neemt 1 op de 3 Nederlanders

regelmatig deel aan zelfgeorganiseerde

verbanden met familie, vrienden of kennissen,

gelijkgezinden of lotgenoten. Het zijn infor-

mele, kleinschalige en losse podia om vorm te

geven aan politieke idealen of sociale betrok-

kenheid of aan existentiële zingevingsvraag-

Page 3: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

3

stukken. Vooral die laatste categorie neemt aan

betekenis toe, zoals blijkt uit de opkomst van

informele groepen van en voor verlegen

mensen, maatschappelijk depressieven,

alzheimerpatiënten, ouders van het vermoorde

kind, mensen die lijden aan anorexia of

hyperventilatie. Maar ook op andere vlakken

vervult de kleine groep een geheel eigen

functie, getuige de hausse aan leesgroepen,

kunstkringen, tuin- en milieugroepen,

vluchtelingengroepen, charitatieve initiatieven,

buurtburgergroepen en online communities. En

nee, het is geen vluchtig verschijnsel: soms

komen groepen wekelijks bijeen en voor

langere tijd. En het is ook niet alleen iets van

de laatste tijd, getuige de beroemde rederijkers-

kamers en andere broederschappen uit onze

vaderlandse geschiedenis die bijeen kwamen

met een bepaald doel of puur uit liefhebberij.

Wel lijken zulke informele groepen in onze

moderne samenleving steeds belangrijker te

zijn geworden. Joep de Hart c.s. noemt ze niet

voor niets de eigentijdse bronnen van sociale

cohesie, het cement van onze samenleving.

In de kerken is het niet veel anders. De website

www.simplechurch.eu vermeldt alleen al voor

Europa zo‟n 12.000 groepen in 1400 netwerken.

Een simple church is een missionair „kerk-

plantje‟ dat dankzij de verworteling in de

christelijke hydrocultuur in grote mate

zelfredzaam is. Dat wil niet zeggen dat er geen

voeding of input van buiten is, of geen ver-

binding met de wereldkerk of dat er niet door

anderen wordt gefaciliteerd. Vaak groeit er wel

een of ander verbindend kader: een website,

een platform of een netwerk. Maar de leden

zijn allergisch voor al te veel institutionele

inkadering. Het zijn in zekere zin „mobiele

kerken‟: bewegelijk, flexibel, en daardoor

soms ongrijpbaar. Om die reden staan de

officiële kerken doorgaans wat wantrouwend

tegenover deze vormen van fluïde kerkzijn,

behalve als dergelijke initiatieven - zoals

binnen de RK Kerk - onderdeel zijn van

erkende stromingen zoals de zogeheten nieuwe

religieuze bewegingen, de charismatische

vernieuwing of Marriage Encounter. Toch

groeit langzamerhand kerkbreed - ook binnen

parochies en gemeenten - de waardering voor

deze small Christian communities, omdat ze de

nodige kansen bieden voor vitalisering van het

grotere geheel, voor mobilisering van de

kerkelijke gemeente, voor het overdragen van

de christelijke traditie en het doorgeven van

het evangelie.

Kleine geloofsgroepen, binnen en buiten

parochies en gemeenten, sluiten op een of

andere manier goed aan bij de gestalte van een

minderheidskerk in onze westerse „seculiere‟

samenleving: het biedt mensen de gelegenheid

een individuele keuze te maken en te beslissen

waar zij bij willen horen, het voorziet in een

aanbod voor een divers publiek, het speelt in

op het verlangen naar een persoonlijke bele-

ving van geloof, spiritualiteit en engagement,

het is onderdeel van een wereldwijde beweging

aan katholieke, evangelische en oecumenische

zijde. Het zijn kleine groepen van 8-15 mensen

die regelmatig bijeen komen om te bidden of

bijbel te lezen, het geloof met elkaar te delen

en elkaar als christen tot steun te zijn in het

leven van alledag. Zodra deze geloofsgroepen,

huiskringen of leefgemeenschappen meer dan

15 (of 30 of 45) deelnemers tellen, worden ze

verder opgesplitst. Deze kernsplitsing is

kenmerkend voor hun missionair élan en geldt

als basisprincipe van alle ecclesiogenese. Dat

is heel andere koek dan bestaande

geloofsgemeenschappen bij gebrek aan

kerkgangers opheffen of als onderdeel van

nieuwe (samengevoegde) parochies of

gemeenten optuigen met locatieraden of

pastoraatgroepen. Een dergelijke ommekeer in

denken en doen vergt wel een radicaal afscheid

van het oude, vertrouwde idee van een

volkskerk en de opbouw van een celstructuur

of netwerkstructuur. Of we als kerken,

kerkleiders evengoed als kerkopbouwers, daar

aan toe zijn? Wie het weet mag het zeggen.

Natuurlijk is de kerk van origine („van

Godswege‟) geen Ikea, geen warenhuis noch

woonparadijs, en zijn de kleine geloofsgroepen

ook niet een soort gezellig ballenbad. Toch

heeft de kerk wel wat met „wonen‟. Niet enkel

biedt zij religieuze mensen een herbergzame en

inspirerende plek en bouwt zij mee aan een

bewoonbare wereld van recht en gerechtigheid.

Maar bovenal is het haar unieke missie teken

en instrument te zijn van de sjechina: de

inwoning Gods op aarde. Naarmate kleine

geloofsgroepen vanuit de hun geschonken

geestkracht aan die goddelijke „inwoning‟ in

kerk en samenleving bijdragen, zijn ze niet

enkel van belang als sociaal cement maar

bovenal als religieus ferment.

Page 4: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

4

Het is de verbinding met het Hogere, het

Oneindige, de Eeuwige, God, die gelovige

mensen in deze kleine groepen zoeken.

Pastores en kerkopbouwers kunnen van hun

kant als animatoren aan de oprichting en

vorming van dergelijke cellen bijdragen en

instaan voor de aansluiting („inplanting‟) bij

het grotere kerkgeheel, zonder de ruimte en

vrijheid met allerlei regels in te perken.

Om al deze redenen was de publicatie van de

bundel „Kleine geloofsgroepen. Wegen naar

een vitale parochie‟ belangrijk genoeg voor

een studiedag aan de Universiteit van Tilburg,

georganiseerd door Luce/CRC op 4 november

2011. Dit nummer van de WKO-Nieuwsbrief

doet daarvan op eigen wijze verslag en beoogt

zo de studie en de discussie rond dit nieuwe

fenomeen binnen het vak „kerkopbouw‟

gaande te houden. En wie er niet genoeg van

kan krijgen meldt zich aan als deelnemer aan

het zevende Pastoraal Congres, van 11 t/m 13

maart in Helvoirt (www.stucom.nl).

„Kleine geloofsgroepen. Wegen naar een vitale

parochie‟ (uitgeverij Abdij van Berne,

Heeswijk 2011)

TOESPRAAK

Mobiliseert de kleine groep de kerkelijke gemeente? Protestantse ervaringen

Sake Stoppels

Theologie is uiteindelijk ook altijd biografie. Deze stelling van mijn promotor, de praktisch

theoloog Gerben Heitink, kan ik van harte onderschrijven. Nadenken over de functie van de

kleine groep binnen de kerk kan niet buiten mijn eigen biografie om. Zonder deelname aan

verschillende kleine groepen zou ik vermoedelijk de kerk al lang hebben verlaten. Kleine

groepen zijn in mijn leven van heel groot belang geweest, ze hebben mijn leven en mijn geloof

beslissend beïnvloed.

Nog zeer onlangs hadden we met drie

echtparen uit onze gemeente goede en eerlijke

avonden over onze zoektocht naar geloof en

naar waarachtig leven, met ruimte voor

onderlinge voorbede en onderling pastoraat. Ik

ben lid van een PKN gemeente waarin de

aandacht voor de kleine groep groot is. Het is

voor onze predikant een van de speerpunten

van beleid. Hij zelf maakte ook samen met zijn

vrouw deel uit van de groep waarover ik het

net had. Zo doet hij zelf wat hem in de

gemeente voor ogen staat.

Vanuit de protestantse traditie - of beter:

tradities - wil ik in dit artikel enkele gedachten

aanreiken. De hoofdzaken daarvan heb ik

samengevat in de vorm van vier cursief gezette

vragen waarmee ik elk onderdeel afsluit. Het

lijken mij stuk voor stuk vragen die kerkover-

stijgend van belang zijn bij het nadenken over

de mogelijkheden en de opbouwwaarde van de

kleine groep.

Wat mobiliseert wat?

In de protestantse traditie heeft de kleine groep

vanouds een relatief belangrijke plek gehad.

Althans op papier. Dat begon al bij de

reformator Maarten Luther. Bij hem hebben

niet alleen de Latijnse en de Duitse mis een

wezenlijke plaats in het functioneren van de

kerk, maar ook de huissamenkomst waar in

kleine kring het geloof wordt beleefd en

gedeeld. Binnen die huissamenkomsten is er

bij Luther ook ruimte voor de sacramenten, de

bediening van doop en avondmaal. Hier zien

we dus direct al een sterke verwijdering van de

katholieke traditie. Overigens loopt het niet

Page 5: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

5

storm bij deze kleinschalige samenkomsten.

Luther ervaart dat er weinig interesse is voor

deze intensieve vormen van geloofs-

gemeenschap1. Dat zet ons direct al op een

spoor dat we de eeuwen door zullen blijven

zien. In de hoofdstroom van het protestantisme

zal de kleine groep getalsmatig gezien

structureel een bescheiden rol spelen. Cijfers

zeggen hier echter niet alles. De aandacht voor

de kleine groep mag in kwantitatieve zin niet

overdreven worden, maar kwalitatief is ze van

grote betekenis geweest. Dat geldt misschien

wel in het bijzonder voor de meer piëtistische

en evangelicale stromingen binnen het

protestantisme. Juist in kringen waarin de

persoonlijke geloofsbeleving belangrijk werd

en wordt geacht, zien we een grote interesse in

de kleine groep. Er is een duidelijk verband

tussen theologie en spiritualiteit aan de ene

kant en de aandacht voor inhoudelijke groeps-

vorming aan de andere kant. Dat is een

belangrijk gegeven voor het nadenken over de

plek en de mogelijkheden van de kleine groep.

Je kunt het format van de kleine groep niet

zondermeer overzetten van de ene theologie

naar de andere en van de ene spiritualiteit naar

de andere. Op dit punt moeten we dus direct al

de titel van deze bijdrage omkeren: het is niet

zozeer de kleine groep die de kerkelijke

gemeente mobiliseert, maar andersom: de

kerkelijke gemeente mobiliseert de kleine

groep. Of niet! Die omkering verhindert ons al

te gemakkelijk over de opbouwwaarde van de

kleine groep te spreken. Kleine groepen leven

mede van het overkoepelend verband

waarbinnen ze functioneren. De opbouw-

waarde van de kleine groep is in potentie

groot, maar wel moeten we oppassen voor een

instrumenteel denken waarbij we het fenomeen

min of meer strategisch inzetten, zonder een

heldere inhoudelijke relatie met de gemeente

of parochie als geheel. Inhoud en vorm blijken

op dit punt sterk samen te hangen. Ik benadruk

dat omdat ik in Kleine geloofsgroepen

stemmen hoor die de kleine groep mede zien

als een tegenhanger van parochieclustering en

andere vormen van schaalvergroting. In dit

verband wordt bijvoorbeeld de uitdrukking

„flankerend beleid‟ gebruikt2. Het stimuleren

van kleine groepen lijkt ook een logische

remedie, maar zo werkt het in de praktijk echt

niet, althans niet binnen het protestantisme.

Schaalvergroting en de vorming van vrucht-

bare kleine groepen zijn feitelijk twee

verschillende verhalen en ik betwijfel of je ze

zo gemakkelijk kunt koppelen. De vraag dient

zich dus aan hoe de verhouding ligt tussen

organisatorische schaalvergroting en

spirituele schaalverkleining.

Protestantse geluiden en ervaringen

De protestantse dogmaticus Henk Berkhof

neemt al in de jaren ‟70 van de vorige eeuw

„het gesprek‟ op als een van de „geleidende‟

elementen waardoor de Geest werkzaam is.

Berkhof voorziet een toenemend belang van

het gesprek in de kleine kring, ook al is er in de

geloofsleer nooit veel aandacht geweest voor

dit medium van heilsoverdracht. Het is, zo

schrijft hij, „algemene ervaring dat velen het

geloof en de groei ervan veel meer te danken

hebben aan gesprekken en gesprekskringen

over het geloof dan aan de officieel erkende

heilsmiddelen van de kerken. De Geest

gebruikt dit middel eenvoudigweg, en met het

voortschrijden van de moderne tijd in

toenemende mate.‟ Berkhof kan zelfs spreken

van het „sacramentele‟ karakter van het

gesprek dat binnen de kerk zijn rechtmatige

institutaire plek zal moeten kunnen innemen3.

Daar ontbreekt het echter behoorlijk aan, zo

blijkt uit uitvoerig empirisch onderzoek in het

begin van de jaren ‟80 aan de Vrije

Universiteit. Dit multidisciplinaire onderzoek

naar de positie en de opbouwwaarde van de

kleine groep in een specifieke kerkelijke

gemeente levert uitkomsten op die niet vrolijk

stemmen4. Het groepswerk heeft eigenlijk niet

echt een plaats in het functioneren van de

gemeente, beleidsmatig is er geen systematische

aandacht voor. De groepsleden waarderen over

het algemeen het lid zijn van een kleine groep,

maar de onderzoekers constateren ook dat het

de groepen doorgaans ontbreekt aan een

leerklimaat, dat de onderlinge openheid vaak

gering is, de insteek vaak (al te) cognitief en

dat het lastig blijkt te zijn relevante thematieken

aan de orde te krijgen. Mede op grond van dit

onderzoek komt een van de onderzoekers, Jan

Hendriks, in latere publicaties met de metafoor

van zwerfsteen en bouwsteen5. De kleine groep

leidt in de praktijk te vaak een geïsoleerd be-

staan met een geringe uitstraling, terwijl ze in

potentie grote opbouwwaarde heeft. Hij pleit er

daarom voor de kleine groep om te vormen van

een zwerfsteen, die ergens los en onverbonden

in het kerkelijk landschap ligt, tot een bouw-

steen ten dienste van de geloofsgemeenschap

als geheel.

Page 6: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

6

De kleine groep vooral een evangelicaal

fenomeen?

De aanbevelingen van Hendriks zijn misschien

wel vooral opgepakt binnen evangelicale

kringen. Hier wordt juist heel bewust beleid

gemaakt met betrekking tot het functioneren

van kleine groepen. Een belangrijke pleit-

voerder is Christian Schwarz, de Duitse

gemeenteopbouwman van de Natuurlijke

Gemeenteontwikkeling (NGO). Kees

Slijkerman bespreekt hem ook in het nieuwe

boek Kleine geloofsgroepen6. Groeiende

kerken hebben in de optiek van Schwarz

tenminste acht basisprincipes gemeenschap-

pelijk. Een daarvan is het concept „groeizame

gemeentekringen‟7. Van belang is het bestaan

van een netwerk aan kleine groepen waarin de

afzonderlijke gelovigen geborgenheid kunnen

vinden, (geloofs)ervaringen kunnen uit-

wisselen en gemeenschap kunnen ervaren. In

elke groep dienen de wezenlijke elementen van

gemeente-zijn een plek te hebben: horen en

bidden, vieren en werken. De looptijd van een

kring wordt van tevoren vastgesteld. Iedere

kring kent ook een co-leider. Deze wordt

getraind om zelfstandig een kring te gaan

leiden zodra een kring het maximale aantal

deelnemers heeft bereikt. Zo kunnen kringen

zich vermenigvuldigen. Cruciaal voor een

groep is ook de bereidheid te sterven. Schwarz

bekritiseert daarmee de neiging om groepen

eindeloos te laten voortbestaan, ook als ze

zichzelf al lang overleefd hebben. Hij is een

van de weinigen binnen de wereld van

kerkopbouw die oog heeft voor deze dimensie

van het leven. Sterven hoort bij het leven en

dat geldt ook voor kleine groepen.

Schwarz vindt in evangelisch Nederland veel

gehoor, maar het pleidooi voor de kleine groep

is bepaald geen importproduct. Al decennia

lang klinkt in Nederland de roep om

huiskringen8. Kritische evaluaties zijn er

overigens ook9. Binnen de PKN is het

momenteel vooral het Evangelisch Werk-

verband (EW) dat aandacht vraagt voor de

kracht van de kleine groep en er ook werk van

maakt. Een van de speerpunten van deze

vernieuwingsbeweging binnen de PKN is de

zogenaamde Gemeente Groei Groep (GGG).

Een GGG is een groep die gemeenschap als

doel en kernwaarde heeft en vandaar uit werkt

aan discipelschap10

. Het EW ontwikkelt

materiaal voor de groepen en coacht ook de

leiders. In een recente publicatie van het EW

wordt een aantal van 15.000 deelnemers

genoemd11

. Dat is zeker een respectabel aantal,

maar als we het ledenbestand van de PKN er

bij nemen, komen we uit op slechts 0,8 % van

de PKN-leden. Uiteraard zijn er tal van andere

inhoudelijke kleine groepen in PKN-

gemeenten, maar het totaalplaatje is toch

bescheiden. In kwantitatieve zin heeft de

kleine groep geen grote plaats binnen dit

kerkgenootschap en dat geldt feitelijk voor de

hele mainstream van het protestantisme.

Volstrekt anders ligt dit binnen veel

evangelische gemeenten. Ik noem in dit

verband het boek van Bart Broekman, Het

kloppend hart van de gemeente12

. Broekman

was jarenlang pastor in de Vrije Baptisten-

gemeente Bethel in Drachten, een van de

weinige megakerken in Nederland. Hij was

daar verantwoordelijk voor het functioneren

van de 250(!) huiskringen. Met de ondertitel

„Vriendschap en geestelijke groei in de

huiskring‟ maakt Broekman duidelijk waar het

in de huiskringen om draait. Doelgerichtheid is

naast relatiegerichtheid voor de kringen een

absolute must, aldus Broekman. Zonder helder

doel sterven ze onherroepelijk een zachte of

mogelijk zelfs harde dood. Ze zijn ook gaven-

gericht, waarbij het ontdekken van nieuwe

kringleiders een belangrijk aandachtspunt is.

Coaching van kringleiders heeft bij Broekman

ook volop de aandacht. De Bethel-gemeente

werkt sterk met het principe van vermenig-

vuldiging, daarbij geïnspireerd door Jezus die

zich vooral concentreert op zijn twaalf

leerlingen. Hij investeert gericht in een beperkt

aantal mensen die op hun beurt weer kunnen

investeren in anderen. Het stimuleren van de

kleine groep in de gemeente of parochie vraagt

om een adequate structuur waarin de nood-

zakelijke toerusting verzekerd is. Interessant in

de Bethel-gemeente is ook dat de leiders -

„oudsten‟ genaamd - deel uitmaken van een

oudstenhuiskring. In die kring wordt in

Page 7: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

7

principe niet gesproken over beleid en bestuur.

Het gaat om het delen van de persoonlijke

zoektocht en de eigen kwetsbaarheid daarin.

Ook leiders verplichten zichzelf dus tot het

deelnemen aan de kringen die ze als

leidinggevenden zo stimuleren. Dat is een

boeiend en prikkelend gegeven dat een tweede

principiële vraag oproept: kunnen kerkelijke

leiders anderen waarachtig stimuleren deel te

gaan uitmaken van een kleine groep als ze

daar zelf niet in voorop gaan?

De kerk als celgroep?

Het bovenstaande zal duidelijk hebben

gemaakt dat de protestantse traditie geen

massief blok is. Er zijn grote verschillen als het

gaat om de plaats van de kleine groep in het

geheel van de kerk. Van belang is hier onder-

meer de vraag naar de verhouding tussen de

gemeenschap als geheel en de kleine groep.

Eigenlijk kiezen we met deze formulering al

voor een specifiek model, namelijk kleine

kringen die functioneren binnen de kaders van

een grotere geloofsgemeenschap. Dat is ook de

toon die ik aantref in Kleine geloofsgroepen.

Binnen het protestantisme is dit ook de meest

verbreide denkwijze, maar het kan ook anders.

Dan is de kleine groep niet een goede werk-

vorm binnen de kaders van een grotere

gemeente, maar dan is ze zelf een volwaardige

manifestatie van de kerk van Jezus Christus.

We komen dan terecht in de sfeer van

celkerken. De Anglicaan Michael Green maakt

het verschil in denken kort en krachtig

duidelijk: „In cell church philosophy, a church

does not have cells, it is cell‟13

.Vooral in de

derde wereld is dit concept sterk aangeslagen.

Het gaat om gemeente- en gemeenschaps-

vorming waarbij celgroepen kernen van de

kerk zijn. In termen van Jan Hendriks zouden

we deze kernen ecclesiale groepen kunnen

noemen omdat alle dimensies van de

christelijke gemeente er een plek hebben14

. Een

vertegenwoordiger van deze filosofie is Floyd

McClung. Hij werkte jarenlang in Amsterdam

voor Jeugd met een Opdracht, maar is nu

woonachtig in Zuid Afrika. Hij werkt daar aan

de opbouw van nieuwe kleinschalige christe-

lijke geloofsgemeenschappen. Deze hebben

vijf kenmerken: eenvoudig (simple church),

moedig leiderschap, doelbewuste gehoorzaam-

heid, apostolische passie en gerichtheid op het

maken van discipelen. McClung heeft niets

met grote instituten. Het gaat hem om kleine,

flexibele gemeenschappen die incarneren in de

omringende samenleving in plaats van mensen

welkom te heten in de eigen kring. De

verschillende kleine groepen kunnen ervoor

kiezen om eens per maand samen een „grote‟

viering te hebben, maar de kern blijft toch de

kleine gemeenschap15

. Een soortgelijke

vormgeving van de gemeente is vanuit een

Anglicaanse parochie in Sheffield overgewaaid

naar Nederland. Binnen dit concept bestaat de

geloofsgemeenschap uit grotere missionaire

groepen die voluit kerk zijn, eigen vieringen

hebben en eens per maand elkaar treffen in een

centrale viering16

. Te noemen in dit verband is

ook - met dank aan de katholieke ordoïde

traditie! - de beweging van de zogenaamde

neomonastiek, waarin het gaat om kleine

leefgemeenschappen die zich vooral engageren

in de eigen buurt17

. Zo vinden we op heel

verschillende plekken bewegingen die een

enorme waarde toekennen aan de kleine groep

en deze ook niet meer ondergeschikt willen

zien aan grotere kerkelijke verbanden. Hier ligt

opnieuw een belangrijke beleidsmatige vraag,

de derde die ik zou willen inbrengen. Hoe

moeten we de verhouding zien tussen de kleine

groep en eventuele grotere kaders waarbinnen

deze functioneert? Wat is de basiseenheid van

de kerk anno 2011?

Tenslotte: oecumenische kringen

Bij het lezen van het boek Kleine geloofs-

groepen viel het me op dat er niet of

nauwelijks wordt uitgegaan van oecumenisch

samengestelde groepen. Als protestant verbaas

ik me daar wat over. In onze plaatselijke PKN-

gemeente doen mensen uit allerlei kerken en

gemeenten mee aan de groeigroepen. Onze

gemeente blijkt het kader te bieden waarbinnen

mensen van verschillende kerkelijke achter-

gronden hun plek in een kleine groep vinden.

Die optie vind ik eigenlijk niet terug in het

genoemde boek. Op zich is het sterk de kleine

groepen te koppelen aan de viering van de

eucharistie. Kees van Vliet noemt dat de

„eucharistisch-ecclesiale dimensie‟ van de

small Christian communities18

. Kleine groepen

mogen zich niet afsluiten van het grotere

verband en zonder duidelijke inkadering is er

zeker het gevaar dat dit wel gebeurt. In dit

opzicht is de protestantse traditie voor

katholieken zeer leerzaam, moet ik helaas

bekennen. Tegelijk ligt hier voor mij ook een

spanning omdat ik zie dat in de kleine groep

mensen elkaar vaak vinden op basis van een

gedeelde zoektocht en vaak ook op basis van

Page 8: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

8

een gedeelde spiritualiteit die zich vaak

helemaal niets van kerkgrenzen aantrekt. Het

Britse Anglicaanse rapport Mission-shaped

Church somt een vijftal kenmerken op van wat

ze noemen„fresh expressions of the church‟19

.

Het gaat daarbij om vernieuwende en soms

zelfs zeer experimentele vormen van chris-

telijke gemeenschap. Drie van deze kernmerken

noem ik hier. Het eerste is dat kleine groepen

belangrijk zijn met betrekking tot discipel-

schap en missie via relatienetwerken. Het

tweede is dat de zondagochtend niet langer het

monopolie heeft als het gaat om ontmoeting en

viering. De samenleving staat een exclusieve

plaats van de zondagochtend niet meer toe.

Ten derde is er in de regel geen binding meer

met een specifieke denominatie. „Post-

denominational’ noemen ze dat in het rapport.

Ik herken deze kenmerken als ik in Nederland

rondkijk en zie wat er allemaal gaande is als

het gaat om nieuwe vormen van geloofs-

gemeenschap. Denk bijvoorbeeld aan de

Alpha-cursus die ook binnen de katholieke

traditie zijn plek heeft gekregen. Maar dit alles

roept wel een spanning op ten opzichte van de

zoektocht die in Kleine geloofsgroepen wordt

ondernomen. In hoeverre is het vruchtbaar en

houdbaar om kleine groepen sterk te binden

aan één denominatie en daarbinnen in het

bijzonder aan de eucharistieviering? Ik zeg dat

ook omdat deze constructie niet-Rooms-

katholieke deelnemers pijnlijk uitsluit. Zij zijn

immers volgens de officiële Rooms-katholieke

lijn niet gerechtigd deel te nemen aan de

eucharistie. De vraag die ik hier wil opwerpen

is deze: in hoeverre moet je kleine groepen

verbinden aan één centrale viering op zondag-

ochtend? Is dat niet denken vanuit een

achterhaald paradigma?20

Denk hier ook aan

wat Pete Ward „vloeibare kerk‟ noemt21

. Als ik

deze kwestie wat breder mag samenvatten in

een vraag, mijn vierde en laatste, dan zou die

als volgt kunnen luiden: wat betekent het

vloeibaar worden van de kerk en van

kerkgrenzen en een groeiend non-

denominationeel denken voor het functioneren

van de kleine groep?

Dr. S. Stoppels is universitair docent

kerkopbouw en diaconiek aan de Vrije

Universiteit te Amsterdam

Noten: 1. Zie hiervoor Henk de Roest, „Inleiding. Groepen in

gemeente en parochie‟, in Jodien van Ark, Henk de Roest

(red.), De weg van de groep. Leiding geven aan groepen

in gemeente en parochie, Zoetermeer 2004, p. 22. Het is

opmerkelijk dat dit boek in Kleine geloofsgroepen niet

eens genoemd wordt! Zijn we zo kort van memorie of

staan er nog steeds allerlei schotten tussen de

verschillende geledingen van de ene kerk van Jezus

Christus?

2. Fred van Iersel, „Legitimiteit, nut en noodzaak van

small Christian communities voor parochiepastores‟, in:

Kees Slijkerman, Fred van Iersel (red.), Kleine

geloofsgroepen. Wegen naar een vitale parochie,

Uitgeverij Abdij van Berne, Heeswijk 2011, p. 16.

3. H. Berkhof, Christelijk geloof. Een inleiding tot de

geloofsleer, Nijkerk 1979, 4e druk, p. 376

4. J. Hendriks e.a., De kleine groep en de opbouw van

de gemeente, Kampen 1987

5. Zie J. Hendriks, „Het vuurtje brandend houden‟, in:

Bulletin voor charismatische theologie, nr. 32 (1993), p.

45 en ook J. Hendriks (red.), Spiritualiteit en engagement,

Zoetermeer 1993, p. 94,95

6. Kees Slijkerman, „ Tips en tools, methodes en

literatuur‟, in:,Kleine geloofsgroepen, p. 102 ev.

7. Zie Christian A. Schwarz en Christoph Schalk, De

praktijk van de natuurlijke gemeenteontwikkeling,

Hoornaaar 1997, p. 96-104

8. Bijvoorbeeld F.H. Veenhuizen, Gemeentekringen.

Handreiking bij het kleine kerkenplan, Apeldoorn 1980

en J. Eschbach, De groeigroep als bouwsteen, Kampen

1993

9. Bijvoorbeeld Jaap Modderman, Kerk (in) delen,

Kampen 2008. Het is een organisatiekundig onderzoek

naar de groei van het fenomeen huiskringen binnen de

Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, een

kerkgenootschap dat zich altijd heeft gekenmerkt door

een strikte verzuiling en een wat cognitief klimaat.

Modderman beschrijft de veranderingen binnen zijn

kerkgenootschap en vraagt vooral aandacht voor de

transformatie - zoals de ondertitel luidt - „ van

leergemeenschap naar ontmoetingsgemeenschap‟.

„Leergemeenschap‟ moeten we dan misschien wel vooral

opvatten als een gemeenschap die leeft met een heldere,

eenduidige leer. De opkomst van de kleine groep past in

de teloorgang daarvan. Empirisch onderzoek deed hij in

de eigen gemeente, waar de kerkenraad besloot tot het

formeren van geografische miniwijken, bedoeld om

regelmatig bijeen te komen in huiselijke kring. De leden

hadden hier niet echt om gevraagd. De miniwijken

functioneren vooral als sociale ontmoetingsplekken,

vergelijkbaar met een verjaardagsvisite, aldus

Modderman. Het geloofsgesprek komt nauwelijks op

gang, mede vanwege de angst voor mogelijke

onenigheid. Van de miniwijk als instrument voor

geloofsgroei is daarmee ook geen sprake. Gerichtheid

naar buiten komt evenmin op gang. Modderman voorziet

dat de miniwijken bijdragen aan een verdere interne

secularisering van zijn kerkverband. “Het fenomeen van

de kleine groep is een typisch modern verschijnsel, het

biedt alternatieven voor behoeften van mensen aan

gemeenschap. Wanneer deze constatering juist is, en er

zijn sterke aanwijzingen dat dit inderdaad het geval is,

vindt er een verschuiving plaats van geloofskennis als

basis naar psychologische factoren als constituerende

factoren voor kerkelijke organisaties.” (193)

10. Zie ook Nynke Dijkstra, „Ontmoetingsgroepen,

gemeentegroeigroepen‟, in Jodien van Ark, Henk de

Roest (red.), De weg van de groep. Leiding geven aan

Page 9: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

9

groepen in gemeente en parochie, Zoetermeer 2004, p.

44-50

11. Peter Smilde, „Kleine groepen, grote kansen‟, in:

Hans Eschbach, Voortdurend verlangen. Geestelijke

vernieuwing in de protestantse kerk, Zoetermeer 2011, p.

203

12. Bart Broekman, Het kloppend hart van de gemeente.

Vriendschap en geestelijke groei in de huiskring. Kampen

2009

13. Michael Green, „Cell Church: Its Strenghts and

Dangers‟, in: Michael Green (Ed.), Church without

Walls. A Global Examination of Cell Church, Carlisle

2002, p. 124

14. Jan Hendriks, Verlangen en vertrouwen. Het hart

van gemeenteopbouw, Kampen 2008, met name pp. 265-

272

15. Floyd McClung, Ik zie een leger. Kerk zijn op een

andere manier, Harderwijk 2007.

16. In het boek Breakout. One Church‟s Amazing Story

of Growth through Mission-Shaped Communities

beschrijven de voorgangers. Mark Stibbe en Andrew

Williams de transformatie van hun parochie (Milton

Keynes 2008). Zie voor de toepassing van het concept in

Nederland Idea. Gemeenteopbouwblad van de

Evangelische Alliantie, jrg. 31 (2010), nr. 4, p. 32,33.

Min of meer verwant is het denken in het boek van Tim

Chester en Steve Timmis, Total Church. Evangelie en

gemeenschap, Amerongen 2011

17. Ik noem hier de Nederlandse vertaling van het boek

The Irresistable Revolution van Shane Clairborne.

Clairborne beschrijft in het boek zijn zoektocht naar

waarachtige navolging. Deze brengt hem onder andere bij

moeder Theresa in India, in Irak en bij Willowcreek

Community Church in de VS. Uiteindelijk is hij met

anderen neergestreken in een achterstandswijk in

Philadelphia. Ze vormen daar een leefgemeenschap die

sterk op de buurt is georiënteerd. Shane Clairborne, Hoe

Jezus de wereld op zijn kop zet (en mijn leven ook).

Amsterdam 2009

18. Kees van Vliet, „Communio, charisma en zending.

Over het theologisch fundament van de small Christian

communities‟, in: Kleine geloofsgroepen, p. 42

19. Mission-shaped church. Church planting and fresh

expressions of church in a changing context, Londen

2004, p 43.

20. Zo denkt Hendriks er over. Zie zijn Verlangen en

vertrouwen, p. 270.

21. Pete Ward, Kerk als water. Pleidooi voor een

vloeibare manier van kerk-zijn, Kampen 2003

TOESPRAAK

Over kleine geloofsgroepen: mobiele kerken Jozef Wissink

Inleiding

In september is mij de tekst van het boek “Kleine geloofsgroepen. Wegen naar een vitale

parochie” toegezonden, waarover ik vandaag moet spreken. Het is een mooi boek. Het is ook een

betrokken boek: de schrijvers zien in de ontwikkeling van kleine geloofsgroepen, huiskerkjes,

small Christian communities de toekomst van de kerk en die gaat hen duidelijk volstrekt ter

harte. Het is dus een propaganda-boek: als we er niets aan doen, kalft de zaak af. Dus: starten

met de zaak, in Gods naam.

Ik kan U nu alvast zeggen, dat ik de zaak van

de kleine geloofsgroepen (KGG) ook met grote

betrokkenheid en sympathie volg. Tegelijk is

het de taak van een praktisch theoloog om over

de pro‟s en contra‟s, de kansen en de problemen

na te denken en ook over de positieve en

negatieve condities met betrekking tot het

functioneren van KGG‟s. Dat vraagt een iets

grotere distantie, maar dat hoeft de positieve

betrokkenheid niet te schaden. Integendeel.

Mijn eerste vraag is: waar hebben we het over?

Ik begin maar met de omschrijving van het

KASKI, die ook in de brief van de Neder-

landse bisschoppen Kerk, eucharistie en

priesterschap van 2008 gebruikt is: “Small

Christian communities kunnen worden

omschreven als kleine groepen (8-15 mensen)

die op een of andere manier een binding

hebben met de RK Kerk en die regelmatig

(eens per 1 à twee weken of in blokken van

bijeenkomsten) bij elkaar komen om te bidden

en het geloof met elkaar te delen.”

Mijn tweede vraag is: heb ik daar zelf al

ervaring mee? Mijn antwoord is positief. Om

te beginnen: ik ben zelfs in zo‟n groep

geboren. Ik was het zevende kind van mijn

ouders en dus was ons gezin ook numeriek net

de grens van de KGG gepasseerd. Er werd

zelfs dagelijks samen gebeden en op een

bepaalde manier werd er ook geloof gedeeld, al

denk ik bij de woorden faith sharing, die de

achtergrond vormen van de omschrijving van

KASKI en bisschoppen aan andere vormen dan

die welke in ons gezin gebruikelijk waren.

Achterhoekse boerenfamilies zijn niet zo

praterig en zeker niet over zoiets intiems als

geloven. Maar er was wel eens een discussie

en af en toe verkletste iemand zich en

Page 10: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

10

misschien was dat nog wel intenser dan menig

diep geloofsgesprek. Ik heb er ook aan de

ervaring geleerd, wat liefde en wat zonde is,

wat het betekent er te mogen te zijn zoals je

bent en wat vergeving is. (De gedachte aan het

gezin als KGG kan verrassend lijken, maar

paus Benedictus noemt het gezin als één van

de drie vormen van KGG: Verbum Domini

n.73: hij vermeldt daar het gezin, de KGG‟s

die geworteld zijn in parochies of verbonden

zijn met nieuwe bewegingen.)

Tijdens de jaren dat ik „tweede man‟ was op

het Ariënskonvikt, de toenmalige leefgemeen-

schap in het kader van de priesteropleiding van

het Aartsbisdom Utrecht, leefde ik zelfs in wat

volgens de definitie zeker een KGG mag

heten: huisgroepen van ongeveer 8 personen,

gezamenlijke liturgie, veel gesprekken en

wekelijks een vorm van faith sharing. Juist in

onze tijd moeten priesters een authentiek

geloofsgesprek kunnen voeren met elkaar en

met de mensen, die aan hun zorg worden

toevertrouwd.

Tijdens mijn docentschap heb ik af en toe de

colleges ervaren als een vorm van KGG.

Natuurlijk stond daar het gebed niet als doel

voorop: studenten moeten tot leerprocessen

worden verlokt en daartoe moeten ze studeren,

hopelijk nieuwsgierig worden, huiswerk

maken en dat wordt tijdens het college

besproken. Maar met enige regelmaat gebeurt

het ook daar, dat er inzicht daagt, ogen gaan

glanzen en er iets van de schoonheid van ons

geloof oplicht, iets van dankbaarheid ontstaat,

iets van gebed zonder woorden.

Verder ben ik een aantal jaren samen met een

aantal mensen, die bezig zijn met de diaconale

taak van de kerk, zeg maar: de zorg voor een

barmhartige en rechtvaardige samenleving,

samengekomen, waarbij het ons er expliciet

om ging juist van daaruit iets van faith sharing

te doen. Ik was daar niet de leider (zoals je dat

in colleges natuurlijk wel bent), maar één van

de zeven deelnemers. De groep heeft een zestal

jaren gediend als inspiratiebron en is toen

verlopen: we woonden nogal ver bij elkaar

vandaan, één van de leden moest wegens

ziekte vaak afwezig zijn, er kwam een tijd dat

we allemaal iets te druk waren. Dat gebeurt

dus ook! Niet elke groep schijnt voor de

eeuwigheid te zijn.

De katholieke receptie van het verschijnsel De huiskerk kennen we vanuit het Nieuwe

Testament. De Leidse exegeet De Jonge heeft

eens als schatting voor de grootte van de

gemeentes, die we in het Nieuwe Testament

ontmoeten, het getal van dertig personen

opgegeven. Zoiets moet je je dus waarschijn-

lijk voorstellen, wanneer je de brieven van

Paulus aan de Korinthiërs leest: dat daar zo‟n

dertig mensen zitten, die luisteren naar de

voorlezing van die brief. Als we in Korinthe

dan drie huizen zouden hebben, zouden we

drie KGG‟s hebben, die waarschijnlijk samen

de parochie van Korinthe vormen. De latere

tijd kende de religieuze gemeenschappen. En

zo was het lang in de katholieke kerk: een

hiërarchische kerk, gebouwd op een orga-

nisatie in bisdommen en parochies en als

inslag op die hiërarchische schering de

charismatische structuur van het religieuze

leven.

Toen na Vaticanum II het kerkbegrip breder

werd, zodat zowel het institutionele moment

als het gemeenschapsmoment als het moment

van bewegingen-in-de-kerk samen werden

gezien als wezenlijk behorend tot het sacra-

ment dat de kerk is, ontstond er nieuwe ruimte

voor grotere verenigingen en kleinere groepen.

Dat is de reden, waarom in de katholieke kerk

deze receptie in principe gebeurt op de wijze

van het zoeken van harmonie: we hebben de

neiging het institutionele, gemeenschappelijke

en de beweging van groepen, die met de kerk

Page 11: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

11

één bepaalde kant uit willen niet uit elkaar te

spelen. Dogmatisch-ecclesiologisch hoort dat

ook zo. Men leze er het artikel van Kees van

Vliet in het boek maar op na. In de praktische

theologie hebben we uiteraard ook oog voor de

spanningen tussen die drie momenten. Ik wijs

er tussendoor wel op, dat door over spanningen

tussen drie momenten te spreken, we gemid-

deld weer iets genuanceerder zijn dan veel

reformatorische mensen en ook dan sommige

progressieve of conservatieve mensen. Ik

bedoel: vaak wordt er gedacht in termen van

oppositie tussen beweging en instituut. Maar er

is een derde pool: die van de gemeenschap. Er

kan sprake zijn van coalities tussen de ver-

schillende polen. Ik zie feitelijk, hoe soms

bewegingen en hiërarchie zich samen proberen

in te vechten in gemeenschappen. Denk bij ons

aan de nieuwe gemeenschappen. Soms zie je

hoe gemeenschappen en bewegingen zich

samen verzetten tegen hiërarchie, want die is

inderdaad niet altijd verstandig. Denk aan de

Mariënburgvereniging. En soms zie je

hiërarchie en gemeenschappen zich samen

verzetten tegen bewegingen. Natuurlijk kunnen

ze elkaar ook steunen. Maar ook spanningen

kunnen vruchtbaar zijn, als ze goed worden

doorstaan. Bewegingen moeten geduldig zijn,

leiders liefdevol en gemeenschappen open.

De tijdsfactor: onze cultuur Bij de argumentatie voor de legitimiteit van

kleine christelijke gemeenschappen wordt dus

- en terecht - een beroep gedaan op kernbegrip-

pen uit ons geloof: van de communio van de

personen van de Drie-eenheid en van de kerk,

tot het concept van de zending van de kerk en

de charisma‟s van iedere christen toe. Bij de

argumenten voor nut en noodzaak zien we dat

de tijdsindex een grotere rol speelt. Feitelijk

wordt op twee trekken van onze cultuur

gewezen: de individualisering en de schaal-

vergroting, die we overal zien, maar die

momenteel ook in de Nederlandse rooms-

katholieke kerk in alle hevigheid op ons af

komt.

Wat me daarbij opvalt is, dat een aantal auteurs

opvallend negatief spreekt over individua-

lisering, alsof die betekent dat mensen zich

terugtrekken op zichzelf, geen lid meer willen

worden van verenigingen en ieder in een eigen

virtuele wereld leeft. Ik denk dat daar het hele

proces van de individualisering te snel in

morele termen gevat wordt zonder dat het

proces goed verstaan is. Ik denk dat sociologen

ons te verstaan geven, dat het individualise-

ringsproces een maatschappelijk verschijnsel

is, dat ten diepste inhoudt, dat individuen

steeds meer verantwoordelijk worden gemaakt

voor hun eigen leven. Collectiviteiten hebben

het niet meer voor het zeggen en slagen er ook

niet meer in om ons voor heel ons leven goed

te adviseren. Dus worden mensen opgevoed tot

individuen, die hun eigen leven kunnen

besturen. We worden tot individuele burgers

gesocialiseerd. In ons onderwijs worden

kinderen daartoe opgevoed. Dat is trouwens

een ontwikkeling, die mede dank zij het

christelijk geloof is mogelijk geworden. Dat

individu kiest dan vervolgens voor een

egoïstisch of een zelfzuchtig leven, voor een

leven met veel contacten of met weinig contac-

ten. Trouwens, dat geïndividualiseerde mensen

voor minder sociaal contact zouden kiezen dan

mensen vroeger deden, lijkt gewoon onwaar.

Wie mensen op straat mobiel ziet telefoneren,

weet meteen beter. Trouwens, er schijnt ook

niet minder aan vrijwilligerswerk te gebeuren.

Individualisering staat tegenover collectiviteits-

bindingen, niet tegenover socialiteit of

altruïsme.

De individualisering heeft voor instituties wel

iets lastigs: niemand is meer vanzelfsprekend

lid. Voor de samenleving betekent het, dat een

aantal sociale vangnetten verdwijnen (en daar

moet dus vervanging voor komen, om niet

zwakkeren het slachtoffer te laten worden).

Maar tegelijk: de grotere vrijheid wordt door

de meesten van ons, althans voor onszelf

toegejuicht. Ik bedoel: niemand wil meer zijn

partner gekozen zien door de ouders. Van de

kerk mag dat zelfs niet meer. Wie nu kiest voor

binding aan een partner of een beweging of een

instituut, doet dat meestal bewuster. Ik bedoel:

er zijn rondom de individualisering winst- en

verliesrekeningen op te maken. Er zijn proble-

men die gezien moeten worden en waar we iets

mee moeten, maar ook kansen die nu pas

ontstaan. De grotere vrijheid is voor het

individu niet alleen een vreugde, maar ook een

last. Hoe word ik mezelf? Hoe ontdek ik mijn

roeping of bestemming? Juist geïndividualiseerde

mensen zoeken groepen, waar je daarover kunt

spreken: ze willen zich, als ze rijp zijn, schuren

aan anderen. Ze verwachten van een KGG dan

wel, dat het je aan elkaar schuren wederzijds

kan gebeuren, dat er dus een sfeer is van

vertrouwen en geen dwangmatigheid: alle

Page 12: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

12

vragen moeten aan bod kunnen komen.

Openheid voor echte ontmoeting dus. Maar als

KGG‟s dat kunnen bieden, dan kunnen ze

floreren, niet ondanks, maar dankzij de

individualisering.

Al verschil ik enigszins wat betreft de

invulling van het begrip individualisering, dat

betekent dus niet, dat daardoor de vorming van

KGG‟s minder noodzakelijk en nuttig zou zijn.

Integendeel, juist de mens, die alles zelf moet

uitzoeken, is aangewezen op echte ontmoeting

en zal dus soms of vaak de kleinere groep

zoeken. Hij of zij wil immers op persoonlijke

wijze geloven of niet geloven en op dat

persoonlijke - binnen het gemeenschappelijke -

is de KGG toch juist gericht.

Als andere pool van de ontwikkelingen in kerk

en samenleving, die de ontwikkeling van

KGG‟s nuttiger en noodzakelijker maakt,

wordt gewezen op de toenemende schaal-

vergroting. Binnen de kerk gaat het dan over

de veranderende parochie. En daarmee komen

we op het thema van de verhouding tussen

KGG‟s en de parochies.

KGG‟s en parochies In het boek worden diverse herkomsten van de

KGG‟s geschilderd. Er zijn werkgroepen

binnen de parochie ontstaan, die ook een

gebedsmoment ontwikkeld hebben en

momenten van faith sharing. Er zijn catechese-

groepen, die zelfstandig doorgegaan zijn na

een cursus en zich zo tot KGG ontwikkeld

hebben. Er zijn ook groepen, die zich rondom

een abdij of een groep van religieuzen hebben

ontwikkeld - de leden komen soms uit heel

verschillende streken. Dan zijn er ook kleine

groepen, die zich uit de zogenoemde nieuwe

bewegingen ontwikkeld hebben en die soms

graag een plaats binnen het parochiële leven

innemen, soms liever op zichzelf blijven. Soms

worden ze buitengehouden. Ik zou de diversi-

teit van oorsprongen willen benadrukken en

niet één van de typen heilig willen verklaren

onder verwaarlozing van de andere typen.

Nu is het probleem bij het spreken over de

parochie, dat we daar telkens precies moeten

bepalen, wat we bedoelen. In het aartsbisdom

Utrecht zal men meestal de mega-parochie

bedoelen, die bestaat uit zeven tot veertien

voormalige parochies. Formeel-juridisch is dat

op dezelfde manier parochie als wanneer we

nog te maken hebben met een parochie met één

kerk, één lokaal wij-gevoel, één eigen

pastoraal team, maar in de beleving is het

natuurlijk heel iets anders. Wanneer de auteurs

het belang van KGG‟s willen tonen binnen de

huidige situatie, situeert men de KGG in het

kader van de individualisering en de schaal-

vergroting. Bij de vitale parochie lijkt het dus

te gaan om de mega-parochie, de parochie op

vergrote schaal. Maar als ik het artikel van

pastoor Verest uit Eindhoven lees, krijg ik de

indruk, dat het daar nog gaat om een gewonere

parochie met één kerkgebouw. Ik heb de site

van zijn parochie op Google nog even bezocht

om dit te checken en daar blijft mijn indruk

bestaan. Ik bedoel dit niet als een verwijt naar

de beschrijving van pastoor Verest, maar om

aan te duiden, dat we attent moeten blijven op

de betekenis-inhoud van onze termen.

Pastoor Verest spreekt bijvoorbeeld van de

parochie als een “gemeenschap van gemeen-

schappen” en vult dat rijk in. Je hebt de grotere

gemeenschap en daarin allerlei kleine

geloofsgemeenschappen. En tegelijk moet er

ook een vorm van oecumene zijn tussen de

verschillende kleine gemeenschappen, want

het maakt nogal verschil of je een KGG hebt

uit de kring van de Focolare of uit die van

Emmanuel of van San Egidio of van de

voormalige Acht Mei Beweging of een kring

die gewoon ontstaan is, doordat een cateche-

tische club doorgegaan is. Ik vind dat een

vruchtbaar concept. Maar of het zo ook geldt

voor de mega-parochie? Moet die een

collectief wij-gevoel ontwikkelen? Of is het

voldoende, als de werkgroepen goed van

elkaar weten en samen werken? Is het niet wat

Page 13: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

13

veel gevraagd van een meelevend kerklid uit

Linschoten te vragen, dat hij of zij zich deel

voelt van een “wij” dat heel Zuid-West-Utrecht

omvat? Er is toch niets mis mee, dat de meeste

mensen existentieel hun thuis toch voorname-

lijk vinden in de plaatselijke geloofsgemeen-

schap. (Á propos. Die plaatselijke geloofs-

gemeenschappen kan men beter niet “locaties”

noemen: dan heeft men de kerk al tot een soort

Albert Heijn gemaakt. Een locatie kan men

sluiten, een plaatselijke geloofsgemeenschap

niet. Als de eigen kerk onverhoopt op Pasen

dicht zou zijn, omdat er maar geen Woord-

diensten gehouden mogen worden, gaan

bijvoorbeeld Maartensdijkers waarschijnlijk

eerder naar Utrecht dan naar Baarn, waar het

zogenoemde eucharistisch centrum van de

mega-parochie staat, waar ze bij horen.)

Er kan daar wel iets groeien op den duur, maar

vanzelfsprekend is het niet: groei is immers

moeilijk te plannen. (Ik denk aan de twee

beelden, die in het Nieuwe Testament vaak

gebruikt worden voor de kerk: aan de ene kant

wordt gesproken in termen van groei - akker,

lichaam -, aan de andere kant in termen van

gebouw, architectuur - tempel, huis etc. Het

zijn twee dimensies, die niet tot elkaar te

reduceren zijn; wie achter de tekentafel zit en

parochies fuseert, moet goed weten, waar het

groeipotentieel zit, want anders plan je dat

potentieel kapot. Dat lijkt momenteel in

sommige bisdommen het geval.)

De auteurs van ons boek wensen een hechte

band tussen de KGG‟s en de parochies.

Gemiddeld lijkt me dat ook toe te juichen,

maar de band met de plaatselijke geloofs-

gemeenschap lijkt me dan belangrijker dan de

band met de mega-parochie. Tegelijk zou ik er

geen dogma van maken, dat elke groep aan een

parochie verbonden is. Laten we eerlijk zijn:

bijna overal is er sprake van een grote

traderingscrisis naar de jongeren. In dat

verband herinner ik me een uitspraak van de

Vlaamse theoloog Stijn van den Bossche: “ik

heb momenteel te doen met wel tien jongeren,

voor wie ons geloof van betekenis aan het

worden is, maar ik vind maar geen parochies,

waarin dat beginnende geloof zou kunnen

aarden.” Zou het ook mogelijk kunnen zijn, dat

KGG‟s op categoriale basis bestaan (groepen

van jongeren in dit geval) en dat ze dan een

diocesane aalmoezenier hebben (of een

religieuze orde of beweging, waar ze bij aan

kunnen haken). Ook dan is de vraag naar de

verhouding van de leden van die groepen naar

de parochies nog steeds niet weg, maar het

moet niet altijd de eerste vraag zijn. Denk aan

een vergelijkbare ervaring, die beschreven

wordt rondom een missionair project van de

christelijk gereformeerden in Amsterdam

(Levend Lichaam, 84-87): men ontdekt dat de

doelgroep van jonge intellectuelen een groep

zoekt, waar vrije dialoog en uitwisseling

mogelijk is, terwijl de bestaande gemeente

vooral rust wil en niet te veel gesprek. Men

kiest tenslotte voor een dubbel-spoor-politiek:

men gaat met de bestaande gemeente verder,

maar gaat los daarvan aan het werk met

geïnteresseerde jonge intellectuelen. Hoe dat

samen zal kunnen laat men dus een vraag voor

later zijn. Ik denk, dat de katholieke

ecclesiologie hier vanouds flexibeler mag zijn.

In het boek probeert men de pastoraal

werkenden ook voor het idee van actief werken

aan het ontwikkelen van KGG‟s te winnen

door ze te beloven, dat het op den duur tijd

uitspaart: het levert veel vrijwilligers op, zodat

men in de toekomst minder zelf hoeft te doen.

Ik zou dat niet te veel doen. Het belangrijkste

argument is, dat geloof persoonlijker kan

worden in KGG‟s, omdat men samen aan den

lijve kan ervaren, wat bidden is, wat liefde is,

hoe Schrift en het dagelijks leven verbonden

kunnen raken en men zo ervaringskennis kan

opdoen van het grote geheim van God. Zonder

zulke groepen is de kans groot, dat geloven

voor veel mensen steeds meer een abstractie

wordt en die laat men gemakkelijk vallen.

Wanneer het geloven, hopen en liefhebben van

mensen vervolgens werkzaam wordt, wordt het

vruchtbaar. Waarschijnlijk ook in vrijwilligers-

werk. En of dat per se in de parochie de

pastoor moet helpen? Als het vrijwilligerswerk

in de samenleving wordt, dat armen aan hun

recht helpt of zieken verzorgt, is dat misschien

nog wel meer toe te juichen, zeker wanneer

juist dat werk vruchtbaar wordt in de voor-

beden in de liturgie of in goede adviezen aan

parochiële vrijwilligers. Als het argument van

een pastoraal werkende met KGG‟s eigenlijk

is, dat hij of zij naar vrijwilligers op zoek is,

wordt er een dubbele agenda gevoerd en dat is

nooit goed. Als ik kijk naar de jongere

aanstaande pastoraal werkenden, die wij hier

opleiden, dan zie ik, dat men juist meer

gemotiveerd is, om mensen te helpen God op

een levende manier ter sprake te brengen dan

Page 14: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

14

dat ze gaan voor de organisatie van de

parochies. Zonder dat ik pleit voor het

verwaarlozen van de organisatie, moet ik wel

zeggen, dat ik de zaak van de verlevendiging

van het geloven van grotere prioriteit vind dan

de organisatie.

Het klimaat in de KGG Ik heb als voornaamste functie van de KGG

dus het persoonlijker worden van het geloof en

dat juist in een gemeenschappelijk worden van

het geloof genoemd. Dat blijft mijn hoofd-

stelling. De grote kwestie is nu, hoe die

groepen deze functie het beste kunnen

vervullen. Bij de auteurs is daarover veel te

vinden, dat behartigenswaard is. Zo beseft

men, dat de KGG‟s zich niet in zichzelf

moeten opsluiten. Er is zelfs sprake van een

soort oecumene tussen de KGG‟s, die uit de

nieuwe bewegingen voortkomen onder elkaar

en die, welke op een of andere wijze gewoon

uit de parochie zelf zijn ontstaan. Ik wil op die

vereiste openheid nader ingaan met het oog op

de religiositeit in onze huidige cultuur. Voor de

zoekers in onze samenleving blijkt een kern-

waarde authenticiteit te zijn: ze zoeken

authentieke mensen en ze vragen voor zichzelf

ook, dat ze authentiek mogen zijn. Dat vraagt

van de groepen dat er - met de bekende

uitdrukking van Habermas - “herrschaftsfreie

Kommunikation” in de groep mogelijk is. Tot

echt geloof komt het bij veel mensen pas, als

eerst ook de twijfel serieus genomen is. De

angst voor het denken is momenteel de

grootste bedreiging voor onze kerk. Ik zal u

een voorbeeld uit onverwachte hoek geven. Ik

denk aan de vrijheid, die onze paus nam in zijn

Einführung in das Christentum, waar hij via

citaten uit Theresia van Lisieux het atheïsme

van de gelovige bespreekt. Die zegt in haar

dagboek ergens: “de denkbeelden van de

grofste materialist dringen zich aan mij op.” Ik

vertaal maar: we dragen de atheïst in onszelf

mee. De kunst is het, om die atheïst in onszelf

niet te vermoorden, maar hem naar de hemel te

dragen en naar de hemel toe te verdragen. Dat

kan in hetzelfde boek van de paus dan ook tot

de omgekeerde vraag van de christen aan de

atheïst leiden: zou het niet toch waar kunnen

zijn, dat geloof? De KGG‟s moeten oefen-

plaatsen zijn voor het geloof, geen gezins-

vervangende tehuizen voor angstige mensen.

Ik koppel identiteit en openheid aan elkaar:

identiteit zonder openheid is verstening,

openheid zonder identiteit is leegte - en dus

geen openheid.

Een laatste vraag: hoe gaan we in de KGG‟s

om met de zonde? Net als bij het voorgaande

gaat het me erom, dat we rondom de KGG‟s

het niet laten bij wat softe praat. Het gaat om

oefenplaatsen voor geloven, hopen, liefhebben.

Kunnen we er omgaan met de strijd om de

macht? Is er te praten over relatie-problemen?

Wat gebeurt er, wanneer er verschil van

mening is over de politiek of de kerk en er

treedt niet zozeer dialoog alswel eigenwijsheid

op? Kunnen we ons dan aan elkaar schuren of

spatten we uit elkaar? Zouden KGG‟s ook

plaatsen kunnen zijn, waar een nieuwe vorm

van het sacrament van boete en verzoening

ontstaat?

KGG‟s zijn noodzakelijke oefenplaatsen voor

het geloof. Ik wens ze aan onze parochies van

harte toe. Dat er ook problemen kunnen ont-

staan, doet daar niets aan af: juist problemen

kunnen ook een geschenk Gods zijn ter

bevordering van de groei van ons geloof.

REFLECTIE

Impulsen van kleine groepen voor kerkopbouw René Hornikx

In de uitnodigingsfolder voor het symposium Mobiele kerken. Landelijke parochiedag over kleine

geloofsgemeenschappen en vitale parochies, lezen we: De nieuwe parochie lijkt zich te

ontwikkelen tot een “gemeenschap van gemeenschappen”.

In het academiejaar 1973-1974 kreeg ik

college van prof. dr. Ernest Henau over de

kerk1. Over de toekomst van de kerk reikte hij

dit beeld aan: “de kerk van de toekomst is een

melkwegstelsel van allerlei kleine groepen”.

En hij gaf aan dat in die kleine groepen „Jezus

ter sprake moet worden gebracht en zelf ook

aan het woord moet komen‟. Want volgens

Page 15: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

15

prof. Henau is de kerk, zoals hij dat noemde

een „vertooggemeenschap‟. Een gemeenschap

die leeft bij de gratie van (geloofs)verhalen.

Zonder die verhalen van en over Jezus

verdwijnt „het melkwegstelsel‟.

In 1989 promoveerde Nico Derksen2 bij prof.

Henau. Zijn proefschrift had als titel “Eigenlijk

wisten we het wel, maar we waren het

vergeten”. Met als ondertitel „Een onderzoek

naar parochieontwikkeling en geloofs-

communicatie in de parochies van het

aartsbisdom Utrecht‟. In dit onderzoek komt

Nico tot de conclusie dat de parochie „een

gemeenschap is van gemeenschappen‟. En

parochieontwikkeling komt tot stand als in die

gemeenschappen geloofscommunicatie tot

stand komt.

In mijn pastorale werk heb ik steeds aandacht

laten uitgaan naar zowel de inhoud als naar de

organisatie. In het pastoraat ging het me steeds

om het doorgeven van de Bijbelse Boodschap

en in mindere mate om kleine groepen en om

de parochie. Hoewel beiden noodzakelijk zijn

om de boodschap te bemiddelen, door te geven

(tradere). Allerlei groepen in de parochie

vormden evenveel hulpmiddelen om geloof ter

sprake te brengen, te verwerken en aldus bij te

dragen aan het geluk van mensen (in het

roepingsverhaal van Ezechiël 2,8-3,4 is dit

proces herkenbaar). In alle werkgroepen in de

parochie begin ik consequent met een

„geloofsgesprek‟3. Het lijkt me een eenvoudige

en efficiënte manier om alle groepen die er in

de parochie zijn te laten bijdragen aan de

opbouw en de vitalisering van de parochie. In

deze groepen wordt geleerd. En waar een

parochiaan leert, leert heel de kerkelijke

gemeente. Deze opvatting kreeg op de dag

bijval.

Kleine groepen werden op het symposium door

prof. dr. Jozef Wissink omschreven als:

„Groepen van acht tot vijftien personen, die

een binding hebben met de RKKerk,

regelmatig (eens in de veertien dagen) bij

elkaar komen en hun geloof delen‟. Zelf ga ik

bij voorkeur uit van de omschrijving van

kleine groepen die Matteüs geeft in zijn

evangelie: „waar twee of drie mensen in mijn

naam samen zijn, ben ik in hun midden‟(Mt.

18,20). Het mag voor mij bescheiden zijn. En

waar gelovigen bij elkaar komen, verhalen

mogen vertellen van hun kleine vreugden en

hun grote verdriet (a); waar vragen mogen

worden gesteld over twijfel en zorgen, waar

door het deelgenoot worden in elkaars verhalen

en leven, verbondenheid ontstaat (= gemeen-

schap) (b) en een gezamenlijke verlangen

groeit (c), daar en juist daar wil God komen

wonen (sjechina). God komt bij ons wonen

waar aan deze drie voorwaarden is voldaan. Er

was waardering voor de verbinding van het

leven van mensen met de boodschap uit

bijbelverhalen.

Groepen in de parochie kunnen niet altijd hoog

kwalitatief werk leveren. Ze zijn onderhevig

aan groei en verval. Bij terugloop van moti-

vatie kan een gesprek over het oorspronkelijk

verlangen waarmee men begonnen is, nieuwe

motivatie en creativiteit laten ontstaan. Door

terug te gaan naar waar men ooit goed begon,

kan men zich laten aanblazen, bezielen en

begeesteren. En soms kan het goed zijn dat een

werkgroep in de parochie naar de onderstroom

afdaalt om in de stilte opnieuw te horen wat er

van hen wordt gevraagd (vergelijk Jona 1). Net

zoals vissen naar de rust van dieper water gaan

als het aan de oppervlakte te onrustig wordt en

weer naar boven komen als het aan de

oppervlakte rustig wordt. Soms is het goed het

werken stil te leggen en te rusten. Beter dan

eindeloos doorgaan en de oorspronkelijke

opdracht te vergeten. Het volgende verhaal

over “de reddingsboot”4 is hiervan een goede

illustratie.

Op het strand lag een oude reddingsboot.

Daarmee probeerde men, met gevaar voor

eigen leven, „schipbreukelingen‟ te redden. In

een stormachtige nacht voer men weer uit.

Mensen in nood! Men wist de drenkelingen te

redden. Hun dankbaarheid was zo groot dat

men de redders een nieuwe, aan de tijd

aangepaste, reddingsboot schonk. Maar zo‟n

mooie spiksplinternieuwe boot laat je niet

zomaar ‟s nachts - in weer en wind - op het

strand liggen. Dus ging men aan het werk. Er

werd een loods gebouwd. En naast de loods

een verblijfsruimte voor hen die de wacht

Page 16: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

16

hielden. En om de tijd te doden, ging men in

het wachthuisje van alles organiseren. Men

was zo bezig met het organiseren, dat men het

noodsignaal, dat van zee kwam, niet opmerkte,

erger, er geen tijd voor had. En enkele mensen

die niet bij de vereniging de „reddingsboei‟

waren aangesloten, pakten de oude boot, die

nog op het strand lag, en voeren de zee op om

de mensen in nood te redden. De geredden

waren dankbaar en schonken hun redders een

nieuwe boot. Maar zo een mooie spiksplinter-

nieuwe boot laat je niet zomaar ‟s nachts - in

weer en wind - op het strand liggen. Dus ging

men aan het werk…

Noten 1. Henau, E., Waarom kerk?, Davidsfonds, Leuven,

1974

2. Derksen, N., Eigenlijk wisten we het wel, maar we

waren het vergeten, Kok, Kampen, 1989

3. Hornikx, R., Het geloofsgesprek, Kok, Kampen,

2003

4. Hornikx, R., Een huis vol verhalen, Kok, Kampen,

2003, blz. 99-100

REFLECTIE

Bakens en klippen bij kleine geloofsgroepen Kees Slijkerman

Op 4 november gaf ik tweemaal een workshop over: 'Small Christian communities zaaien en

besproeien, activeren en zelfstandig maken'. Daarin presenteerde ik vanuit het boek Kleine

geloofsgroepen mogelijkheden om in parochieverband small Christian communities (kleine

geloofsgroepen, kleine kerkgemeenschappen) te vormen. Wat hoorde ik terug van de ongeveer

veertig deelnemers?

Persoonlijke ervaringen vertellen in een

kleine groep

Een deelnemer zei schrik te hebben van het

woord ervaring. Hij had eens meegemaakt dat

iemand in een geloofsgroep zeer schokkende

seksuele ervaringen had verteld. In een

geloofsvorming is het een heel belangrijk

onderdeel de deelnemers gelegenheid te geven

om zich pijnlijke blokkerende ervaringen

bewust te worden. Dat moet geen doel op zich

zijn. Het is vooral heilzaam als iemand met

deze pijnlijke herinneringen in gebed naar de

Heer gaat, opdat Hij ze kan genezen. Over die

herinneringen praten in een kleine groep kan

heel bevrijdend zijn. Maar sommige herinne-

ringen zijn niet geschikt om in een groep te

vertellen. Die kun je wel aan een of twee

begeleiders vertellen die goed kunnen luisteren

en die deze blokkades samen met jou in gebed

bij de Heer kunnen brengen.

Geestelijke begeleiding

Iemand in mijn workshop merkte op dat ik

niets zei over geestelijke begeleiding.

Een terechte aanvulling. In kleine geloofs-

groepen, waarin het de bedoeling is dat de

deelnemers geestelijk groeien, zouden de

mogelijkheden voor persoonlijke geestelijke

begeleiding nadrukkelijk genoemd mogen

worden. Persoonlijke ervaringen die niet

geschikt zijn voor de groep, kunnen in die

begeleidingsgesprekken goed opgepakt

worden. En ook de ontdekkingstocht naar

iemands persoonlijke roeping en zending als

christen.

Leiding aan kleine geloofsgroep

In mijn inleiding had ik gesteld: 'Als een pastor

in het begin van een nieuwe small Christian

community zelf de leiding neemt, blijft die rol

als stroop aan zijn handen vastzitten en eindigt

de groep bij zijn vertrek (Kleine geloofs-

groepen, pag. 87). Kies dus een werkwijze

waarbij de voortgang van een groep niet

afhankelijk is van iemand van het pastoraal

team. Laat de deelnemers de verschillende

taken onder elkaar verdelen.' Verschillende

pastores reageerden hierop met de stelling dat

iemand toch wel eerst bekwaam moet zijn,

voordat hij/zij een kleine groep kan leiden.

Hier ligt een heel belangrijk vraagstuk. Het

klinkt zo logisch: zelf de leiding houden totdat

je eventueel iemand vindt die bekwaam genoeg

is om de leiding aan toe te vertrouwen. Maar is

deze redenering geen valkuil? Kunnen pasto-

rale beroepskrachten zichzelf ook te belangrijk

vinden? Het is de bedoeling dat deelnemers in

kleine geloofsgroepen geestelijk groeien en

hun eigen charisma's en bekwaamheden

ontdekken en gebruiken. Arthur Baranowsky

Page 17: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

17

stimuleert dat in zijn methode onder meer door

in de groep na verloop van tijd de deelnemers

bij elkaar te laten benoemen welke bekwaam-

heden ze bij elkaar zien. En door elke twee jaar

uit de groep een nieuwe pastorale onder-

steuner te laten voortkomen, in overleg met het

pastoraal team.

In een kleine geloofsgroep in mijn

parochie hebben we een vast programma voor

onze Bijbelleesbijeenkomsten. Op basis van

vrijwilligheid heeft steeds een andere deelnemer

de leiding. De pastor is een van de deelnemers,

maar we kunnen ook zonder hem. Dat gaat

prima en brengt onvermoede kwaliteiten aan

het licht.

Ook bij de toerusting van mensen die

leiding geven aan kleine geloofsgroepen

kunnen pastorale beroepskrachten een

bescheiden rol vervullen. Het uitwisselen van

ervaringen zal al een goede steun in de rug

kunnen zijn voor degenen die leiding geven

aan kleine geloofsgroepen.

Kleine groep aan de leiband of autonoom

Om een geloofsgroep een parochiële groep te

laten zijn is minimaal een passieve steun van

de pastoor of van het pastoraal team nodig. Dat

riep de vraag op: 'En als de pastoor niet wil?'.

Iemand reageerde met: 'Dan kom je toch

gewoon thuis samen zonder dat hij er van

weet'. 'Nee, dat zet kwaad bloed', zei weer een

ander1.

Iedere inwoner van Nederland heeft

mogelijkheden om eigen kleine groepen te

vormen. Er is godsdienstvrijheid en vrijheid

van vereniging. Er zijn talloze (informele)

kleine groepen in onze samenleving. Via

internet is de organisatie ervan tegenwoordig

nog gemakkelijker te realiseren. Ook in de

Rooms-katholieke Kerk hebben gelovigen

vrijheid van vereniging. Maar als ze onder-

steuning en bevestiging willen van de Kerk, en

officiële erkenning, dan moeten ze zich

verstaan met de erkende herders van die Kerk.

Dat kan hen ook beschermen tegen sektarisme.

Een van de deelnemers in mijn workshop zei

over kleine geloofsgroepen: 'Ik ben zo bang dat

het een geïsoleerde groep wordt'.

Gestructureerd versus vrijheid

Nadat ik een mogelijk plan van aanpak had

gepresenteerd - met een zekere voorkeur voor

het WeG-concept van Klemens Armbruster -,

zei een pastor iets in de trant van: 'Wat valt me

dat tegen, zo'n gestructureerde aanpak die

geloofsinhoudelijk bewust ergens naartoe

werkt. Ik dacht aan ruimte voor creativiteit. In

de aanpak van Arthur Baranowsky begin je

met bijeenkomsten waarin je eerst elkaar leert

kennen om een groep te worden (de module

Zoals je bent)'.

Daarop heb ik geantwoord dat bij het pilot-

project met het materiaal van Baranowsky in

het aartsbisdom bleek, dat de deelnemers graag

eerder naar de geloofsinhoud gingen. Hugo

Quintiens van het bisdom Hasselt, die al jaren

met het WeG-concept werkt zei me na afloop

over de roep om vrijheid: je moet speelruimte

creëren waarbinnen mensen zich kunnen

ontwikkelen. Dat kan met het WeG-concept2.

De atheïst in mezelf

Geloofsinhoudelijk bewust ergens naar toe

werken, dat leek volgens iemand op gespannen

voet te staan met de vraag die Jozef Wissink in

zijn inleiding had gesteld: of er in kleine

geloofsgroepen ook ruimte is voor 'de atheïst

in mezelf'.

Als we met kleine geloofsgroepen het geloof

en het evangelie willen verbreiden, dan is het

heel belangrijk er voor te zorgen dat zoekers

zich er welkom voelen met hun vragen en

twijfels. En gelovige deelnemers moeten weten

dat ze in periodes of momenten van ongeloof

en vertwijfeling zichzelf kunnen uiten zoals ze

zijn. Groepen waarin alleen 'heiligen' zich

welkom voelen, zullen heel klein blijven. Het

andere uiterste mag ook vermeden worden: dat

ongeloof en twijfel domineren, 'zoeker blijven'

tot ideaal wordt verheven en 'het gevonden

hebben' verdacht wordt gemaakt.

Eerst zelf het proces doormaken

Wie vanuit een geloofsvorming als 'Opnieuw

beginnen', van het WeG-concept, kleine

geloofsgroepen wil vormen, die moet eerst zelf

het proces meemaken waar het in die vorming

om gaat. Dat werd door verschillende mensen

in de workshop benadrukt.

Misschien zit hier wel een moeilijkheid voor

pastorale beroepskrachten, als ze geneigd zijn

een 'professionele afstand' te bewaren tot hun

eigen geloofsbeleving. Het is voor hen vrij

gemakkelijk om over geloof te spreken en te

zeggen wat ze ergens gehoord of gelezen

hebben. Maar jezelf overgeven aan God, je

laten raken door zijn liefde en vergeving, en

daarover spreken, dat is niet altijd gemakkelijk.

Page 18: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

18

Voor geloofsvorming en geloofsgroepen is dit

spreken uit geloof wel heel belangrijk

Willen de bisschoppen dit?

Verschillende mensen vroegen zich hardop af

of de bisschoppen wel kleine geloofsgroepen

willen. Of deze groepen niet haaks staan op de

regels van de Kerk. De aanwezigheid van twee

bisschoppen op het symposium maakte de

bisschoppelijke support duidelijk.

Hulpbisschop mgr. dr. E. de Jong, die een

inleidend hoofdstuk in Kleine geloofsgroepen

schreef, hield een gloedvol pleidooi voor meer

kleine geloofsgroepen.

Noten 1. Dit vraagstuk heeft raakvlakken met opmerkingen

van Sake Stoppels in zijn lezing van 4-11-2011, over het

vloeibaar worden van Kerk en Kerkgrenzen. Paus

Benedictus XVI zei er in Erfurt, op 23-9-2011, ook iets

over. Hij sprak over een wereldwijd snel groeiend

'christendom met een geringe institutionele consistentie,

met weinig rationele en nog minder dogmatische bagage,

ook met een geringe stabiliteit.' (Kerkelijke documentatie

2011, nr. 7/8).

2. Armbruster en Quintiens zullen er 12 maart 2012 in

het Pastoraal Congres meer over zeggen (zie 0345 op

www.stucom.nl).

ARTIKEL

Emerging Churches, Small Christian Communities, en

„Organisch‟ leiderschap Robert Doornenbal

Het eerste deel van dit artikel legt uit wat Emerging Churches (EC‟s) zijn en betoogt dat er

significante parallellen bestaan tussen EC‟s enerzijds en Small Christian Communities (SCC‟s)

anderzijds. Het tweede deel gaat specifieker in op het thema leiderschap en stelt dat veel EC‟s en

SCC‟s opereren vanuit een „organisch‟ leiderschapsparadigma. Tot slot volgen in dit verband

vier aandachtspunten.

Wat zijn Emerging Churches?

In de (met name Engelstalige) protestantse

wereld is er sinds de jaren ‟60 van de vorige

eeuw sprake van intensieve discussies rondom

de verhouding tussen het Evangelie, de cultuur

en de kerk. Een belangrijke rol hierin speelde -

vanaf de jaren ‟80 - de Gospel and Our Culture

Network, die een antwoord probeerde te

formuleren op de vraag van de anglicaanse

zendingsbisschop Lesslie Newbigin: „(Hoe)

kan de kerk in het Westen weer een missio-

naire kerk (missional church) worden, gezien

het feit dat haar context een missiegebied is

geworden?‟

Terwijl theologen hierover discussieerden in

academische platforms, ontstonden in

Engeland, Australië, Nieuw-Zeeland en

Amerika in laagkerkelijke kring grassroots

gemeenschappen die zelfbewust „contextueel‟

waren, zowel cultureel als geografisch gezien.

Hier liggen de wortels van de alternative

worship movement, en van wat vandaag in

Engeland bekendstaat als fresh expressions of

church, of (dankzij Amerikaanse import) als

emerging church. Een term die ook steeds

meer ingang vindt, is missional church, met

name daar waar de invloed van de Gospel and

Our Culture Network is doorgedrongen. De

term Emerging Church zoals gehanteerd in dit

artikel is bedoeld als een overkoepelend begrip

voor de genoemde - of vergelijkbare - termen.

Emerging Churches (EC‟s) zijn over het

algemeen niet heel groot (variërend tussen de

dertig en honderdvijftig participanten),

dynamisch en flexibel („liquid‟), gericht op

missie in de lokale context, en eclectisch-

creatief in hun eredienst. Bij alle theologische

diversiteit is kenmerkend voor EC‟s een sterke

nadruk op relaties en gemeenschap (community).

Deelnemers in EC‟s zou je „post-Vaticanum II

protestanten‟ kunnen noemen, wegens hun

Page 19: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

19

openheid voor spirituele praktijken en rituelen

uit de rooms-katholieke traditie, hun opvatting

over de kerk als volk Gods - en met een

missionaire identiteit - en hun nadruk op

leiderschap door „leken‟ (een woord overigens

dat men liever vermijdt).

Grofweg kun je drie categorieën EC‟s

onderscheiden.

(1) Sommige ontstaan spontaan, zonder de

invloed van een bestaande kerk, bijvoorbeeld

vanuit een huisgemeente.

(2) Andere EC‟s komen voort uit missionaire

initiatieven van bestaande kerken, bijvoorbeeld

via gemeentestichting (church planting).

(3) Een derde categorie betreft bestaande

lokale kerken die een ingrijpend proces van

vernieuwing en verandering ondergaan, aan het

eind waarvan hun focus, ethos en structuur die

van een EC blijken te zijn.

De nieuwe vormen van parochies in de V.S.

hebben veel kenmerken van deze laatste groep

EC‟s. Met hun nadruk op de participatie en

verantwoordelijkheid van leken, ook in

leiderschap, zijn deze parochies typisch „post-

Vaticanum II‟.

Emerging Churches en Small Christian

Communities

In zijn boek Living Cells geeft James

O‟Halloran een overzicht van de voornaamste

kenmerken van Small Christian Communities

(SCC‟s) op zes continenten.

Hoewel O‟Halloran hier niet over rept, zijn er

opmerkelijk veel parallellen tussen SCC‟s en

EC‟s qua theologie, spiritualiteit en leider-

schap. De vijf punten hieronder beogen dit te

verduidelijken.

1. In SCC‟s ziet men een concrete, relationele

gemeenschap (community) van christenen als

de aardse reflectie van de Heilige Drie-

eenheid, die immers een goddelijke gemeen-

schap vormt. In beide gemeenschappen - de

hemelse en de aardse - draait het om intimiteit

en delen, volledige participatie van de leden,

gelijkheid van de personen en het uitreiken

naar de ander. Dit soort accenten in theologi-

seren kom je precies zo tegen in EC‟s: relaties

staan centraal, zowel in de (trinitaire) theologie

als in de praktijk. In dit verband kun je spreken

van een relationele ecclesiologie van EC‟s.

2. Het voornaamste thema van Jezus‟ missie -

alsook dat van SCC‟s - betreft het koninkrijk

Gods. Hierin gaat het om harmonische relaties

tussen God en mens, mensen onderling, en de

mens en de rest van de natuurlijke wereld,

relaties die zijn geworteld in rechtvaardigheid.

SCC‟s worden gezien als heel effectief om te

helpen bouwen aan dit koninkrijk. Hier is een

overeenkomst met EC‟s, wier missie eveneens

draait om het tonen en uitbreiden van het

koninkrijk Gods, zoals verkondigd en

belichaamd door Jezus van Nazareth.

3. Het gezamenlijk lezen en overdenken van

passages uit de Bijbel, bidden en het vieren

van de eucharistie vormen belangrijke

praktijken van SCC‟s. Hierin gaat het niet

alleen om de (inter-) persoonlijke geloofs-

opbouw, maar ook om het leren verstaan van

Gods wil en leiding voor de betreffende SCC.

De onderlinge dialoog wordt gezien als een

middel waardoor de Heilige Geest kan werken,

bijvoorbeeld het wijzen van een richting voor

de toekomst. Genoemde praktijken zijn ook

kenmerkend voor EC‟s. Veel EC‟s kennen een

wekelijkse eucharistieviering, wat bepaald

uitzonderlijk is voor protestantse gemeen-

schappen. De Bijbel en het gebed spelen

eveneens een belangrijke rol en men legt sterk

de nadruk op het onderlinge gesprek

(conversation) als een vehikel van de Heilige

Geest.

4. SCC‟s zijn gericht op de (lokale)

omgeving en de omringende cultuur. Zij willen

cultureel relevant zijn en een praktisch verschil

maken in de context waarin zij zich bevinden.

Dit doen zij bijvoorbeeld door met jeugd te

werken, zieken te bezoeken, onrecht te

bestrijden, of „gewoon‟ door christen te zijn op

hun werk. Kenmerkend voor veel EC‟s is een

vergelijkbare „missional thrust‟. Zij zien

zichzelf als „culturele zendelingen‟, die in een

voortdurende dialoog staan met de lokale

context waarvan ze deel uitmaken. Veelal zijn

ze actiegericht, liefst op een manier die bij hen

past (d.i. „authentiek‟).

5. Leiderschap in SCC‟s draait niet om

anderen voorschrijven wat ze moeten geloven

of hoe ze moeten handelen, maar om inspireren

en faciliteren. Het leiderschap kenmerkt zich

niet door afstand, regels en bureaucratie, maar

door relationele nabijheid, flexibiliteit, en

creativiteit. Er is respect en ruimte voor

diversiteit, terwijl conflicten niet uit de weg

worden gegaan. Niet één bepaalde leider staat

Page 20: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

20

centraal, maar er is sprake van een team van

leiders van mannen (veelal) en vrouwen.

Anders gezegd: de motor van de gemeenschap

vormt zelf een kleine gemeenschap. Hoe groot

dat leiderschapsteam is, hangt af van de

omvang van de betreffende SCC. Een SCC van

bijvoorbeeld twaalf leden kan bijvoorbeeld een

leiderschapsteam tellen van drie mensen. Dit

soort geringe aantallen zijn kenmerkend voor

Europa en Amerika. Een regio als Oceanië

echter kent SCC‟s van tussen de vijftig en de

honderdvijftig mensen, kinderen meegerekend,

waarbij er uiteraard veel meer dan drie mensen

betrokken zijn in het leiderschapteam.

De kenmerken van leiderschap in EC‟s sluiten

naadloos aan bij wat hierboven is beschreven.

De rol van leiders in EC‟s is veel meer op de

achtergrond dan het geval is in de meeste

traditionele kerken. Hun taak is niet om

veranderingen te plannen, maar om deze te

voeden, door te zorgen voor vrij informatie-

verkeer en intensieve communicatie en

interactie tussen alle leden van de gemeen-

schap. De structuren van een EC zijn flexibel

en dienen ertoe om de verantwoordelijkheid

van elk individu voor de gemeenschap als

geheel te bevorderen. Als het gaat om

leiderschap in SCC‟s en EC‟s, lijkt het niet

overdreven te spreken van een paradigma-

verandering. Teneinde dit beter te begrijpen,

volgt nu een theoretisch excurs.

Organisch leiderschap

Zoals bekend zijn er vele verschillende

benaderingen en zelfs scholen van leiderschap.

Je kunt deze diversiteit inzichtelijk maken door

ze te rubriceren onder vier verschillende

paradigma‟s (modellen). Dit zijn achtereen-

volgens die van klassiek leiderschap,

transactioneel leiderschap, visionair

leiderschap en organisch leiderschap.

Het klassieke leiderschapsparadigma heeft

organisaties tot ver in de 20e eeuw gestempeld.

Kenmerkend voor klassiek leiderschap is een

duidelijke hiërarchie; volgelingen dragen

weinig tot geen verantwoordelijkheid.

In transactioneel leiderschap, ontwikkeld in de

jaren ‟70, is er meer aandacht voor overleg,

waardoor er overeenkomsten (transacties) tot

stand komen. Niettemin heeft ook binnen het

transactionele model de leider de belangrijkste

plek.

Dit is ook het geval bij het paradigma van

visionair leiderschap, dat naar voren kwam

vanaf 1985. Hier ligt het accent op de

inspirerende, charismatische leider die

appelleert aan de emoties en waarden van

mensen en die hen uitdaagt door een

meeslepende visie te communiceren.

Het organische leiderschapsparadigma (vanaf

2000) betekent een radicale verandering in het

denken over leiderschap, volgelingschap en de

aard van organisaties. Samengevat zijn de

belangrijkste kenmerken van dit paradigma de

volgende drie.

1. Niet de leider staat centraal, maar de

interacties van wederzijdse beïnvloeding

tussen mensen. Leiderschap wordt dan ook

gezien als verspreid over de hele organisatie en

niet als gebonden aan specifieke posities en

rollen. Leden van een organisatie nemen

wisselend deel aan het „proces‟ van leider-

schap. Je kunt dit vergelijken met een

jazzband: deze kent geen dirigent, maar de

diverse bandleden nemen al improviserend

wisselend het initiatief. Het is interessant te

zien dat deze metafoor ook veel wordt gebruikt

in SCC‟s en EC‟s.

2. Visie en gedeelde waarden zijn heel

belangrijk. Deze worden echter niet bedacht en

bewaakt door één daarvoor aangestelde leider,

maar komen tot stand door intensieve en

voortdurende interacties tussen de leden. De

basis van organisch leiderschap is communi-

catie, veelal gericht op betekenisverlening.

Ook dit is kenmerkend voor de gemeenschappen

waar dit artikel over handelt.

3. De nadruk ligt op continue en snelle

veranderingen, zowel binnen als buiten de

organisatie, alsook op flexibiliteit, creativiteit

en innovatie. De organisaties (of subafdelingen)

waarin organisch leiderschap voorkomt, zijn

vaak klein en hebben het karakter van een

netwerk. Er is een duidelijk besef van de

omgeving (Eng.: environment) waarin men

opereert en waarvan men deel uitmaakt. Het

doel is om organisch verbonden te blijven met

het „milieu‟ - de sociaal-culturele en fysieke

omgeving - waarin de organisatie is geplaatst.

Dit laatste kenmerk typeert eveneens EC‟s en

SCC‟s.

Page 21: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

21

Aandachtspunten voor het leiderschap in

SCC‟s en EC‟s

Tot slot van dit artikel volgen vier

aandachtspunten die van belang kunnen zijn

voor iedereen die (in)direct met leiderschap te

maken heeft in groepen met karakteristieken

van SCC‟s of EC‟s.

1. Het denken over leiderschap in termen van

„paradigma‟s‟ kan ons helpen te beseffen dat

mentale modellen van leiderschap bepalend

zijn voor wat gezien wordt als (betrouwbaar,

adequaat, etc.) leiderschap. In verschillende

landen, (sub)culturen, generaties of organi-

saties kunnen die paradigma‟s behoorlijk

uiteenlopen. Het is wijs daar rekening mee te

houden. Een leiderschapsparadigma is pas

effectief als het gedrag van leiders optimaal

aansluit bij de assumpties van de „volgers‟. Als

laatstgenoemden opteren voor een klassieke

vorm van leiderschap, dan zal een leider die

opereert vanuit het organische paradigma niet

erg serieus worden genomen. Iets als een

paradigmaverandering is weliswaar mogelijk,

maar dat is wel een intensief en vaak langdurig

proces.

2. Organisch leiderschap komt met name veel

voor in organisaties waarin creativiteit,

innovatie en verandering hoog worden

gewaardeerd. Ook vraagt dit paradigma een

grote mate van zelfstandigheid (autonomie) en

initiatief van alle participanten. Het is echter

denkbaar dat EC‟s en SCC‟s deelnemers

kennen die hier moeite mee hebben. Het kan

ook zijn dat zij wegens persoonlijke

beperkingen niet goed kunnen functioneren in

een dergelijke dynamische omgeving. Het is

belangrijk voor het leiderschap hier rekening

mee te houden.

3. Een organisch leiderschapsparadigma

brengt met zich mee dat het nemen van

beslissingen behoorlijk tijdrovend kan zijn.

Dikwijls is het een zaak van veel met elkaar

praten en onderhandelen. Hierin kunnen

machtsverschillen op verborgen wijze hun

invloed uitoefenen, ondanks het feit dat

gedeelde macht het uitgangspunt is. Anders

gezegd: gemeenschappen of organisaties

zonder (duidelijke) hiërarchie zijn soms heel

„politiek‟. Het is zinvol voor leiders in SCC‟s

en EC‟s om hier scherp op te letten. Verder is

het goed te beseffen dat het kunnen hanteren

van conflicten, bijvoorbeeld over de besteding

van schaarse middelen, hoort bij het

leidinggeven vanuit een organisch paradigma.

4. Het vergt bewuste keuzes om organisch

leiderschap te kunnen blijven hanteren in EC‟s

of SCC‟s, vooral als hierin religieuze

professionals worden aangesteld. Op termijn

leidt dit namelijk vaak tot vormen van

institutionalisering en formalisering, die men

aanvankelijk nog buiten de deur had weten te

houden. Het is de kunst om het „religieuze

kapitaal‟ van geestelijken te ontvangen, en

tegelijkertijd de institutionele effecten van het

„sociale kapitaal‟ dat ermee gepaard kan gaan,

te beperken. Dit kan bijvoorbeeld door ervoor

te zorgen dat geestelijken zo min mogelijk

betaald worden ingezet, zodat ze (parttime)

elders - liefst „in de wereld‟ - hun brood

moeten verdienen.

5. Gemeenschappen of organisaties met een

paradigma van organisch leiderschap hebben

veelal een netwerkstructuur. Anders dan in een

bureaucratische organisatie, is de rol van een

leider in een netwerk vooral die van kataly-

sator, voorwaardenschepper en veranderaar.

Dit vraagt onder meer om sterke relationele en

communicatieve eigenschappen, flexibiliteit en

(liefst) ook creativiteit. Een interessante vraag

is wat de priesters/ voorgangers van de

toekomst tijdens hun theologische opleiding op

deze punten krijgen aangereikt, of

(onverhoopt) mogelijk juist „afleren‟.

Drs. R.J.A. Doornenbal is senior

opleidingsdocent Theologie en Cultuur aan de

Academie voor Theologie van Christelijke

Hogeschool Ede. Tussen de bedrijven door

bereidt hij een praktisch-theologische

dissertatie voor onder de titel Crossroads: An

exploration of the Emerging/Missional

conversation with a special focus on „missional

leadership‟ and its challenges for theological

education.

Noten 1. Val. Doug Gay, Remixing the Church: Towards an

Emerging Ecclesiology (London: SCM Press, 2011), 73.

2. Zie Marti R. Jewell and David A. Ramey, The

Changing Face of Church: Emerging Models of Parish

Leadership (Chicago, IL: Loyola Press, 2010).

3. James O‟Halloran, Living Cells: Vision and

Practicalities of Small Christian Communities and

Groups (Dublin: The Columba Press, 2010).

4. Zie Tony Jones, The Church is Flat: The Relational

Ecclesiology of the Emerging Church Movement

(Minneapolis, MN: The JoPa Group, 2011).

Page 22: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

22

5. Zie Mary Gray-Reeves and Michael Perham, The

Hospitality of God: Emerging Worship for a Missional

Church (New York: Seabury Books, 2011), 89-90, 122.

6. Zie over het belang van „authenticiteit‟ in EC‟s:

James S. Bielo, Emerging Evangelicals: Faith,

Modernity, and the Desire for Authenticity (New York

and London: New York University Press, 2011).

7. G.C. Avery, Understanding Leadership: Paradigms

and Cases (Sage 2005).

8. Psychologische studies bevestigen dit: „… it is less

the case that particular leadership people have leadership

qualities than that followers confer leadership qualities on

particular people.‟ S. Alexander Haslam, Stephen D.

Reicher, and Michael J. Platow, The New Psychology of

Leadership: Identity, Influence and Power (Hove, UK

and New York, 2011), 199.

9. Vgl. Josh Packard, „Resisting Institutionalization:

Religious Professionals in the Emerging Church‟,

Sociological Inquiry, Vol. 81, No. 1 (February 2011), 3–

33.

ARTIKEL

Christendom en „zoekwerk‟ Stefan Paas

Kunst en de Grachtengordel

Stel dat de overheid in Nederland een rigoureuze „scheiding tussen kunst en staat‟ zou

doorvoeren. Nog veel rigoureuzer dan staatssecretaris Zijlstra nu van plan is. Alle subsidies

worden afgeschaft, kunstgeschiedenis verdwijnt van het rooster van scholen, het Rijksmuseum

wordt omgedoopt, en openbare uitingen van kunst worden zoveel mogelijk geweerd uit het

straatbeeld.

Op zich is dat geen gekke gedachte: kunst is een grote zingever in moderne samenlevingen, en

“de overheid doet niet aan zingeving” (Liberaal Manifest VVD 2005). Het is nogal inconsequent

dat de overheid wel muziekscholen subsidieert, maar geen kerken.

Maar wat zou het gevolg zijn?

Dit: de toekomst van de kunstsector - van het

onooglijkste galerietje tot en met het

Concertgebouw - zou geheel afhankelijk zijn

van de intrinsieke motivatie van mensen om

die sector in de lucht te houden. Zij zouden

bereid moeten zijn om veel meer te betalen

voor een theaterticket. Ouders zouden buiten

school om aparte kunstklassen moeten

organiseren, geheel zelf bekostigd en draaiend

op vrijwilligers. Ook het verschil tussen

„canonieke‟ kunst (zoals in het Rijksmuseum)

en „officieuze‟ kunst (zoals bij Joop van den

Ende) zou verdwijnen. Er zou een nieuw

onderscheid komen: tussen kunst die het „goed

doet‟ (toegankelijk is) en kunst die naar de

marge verdrongen wordt, omdat hij niet aan de

massa is uit te leggen. Er zouden nieuwe

spelers op de markt verschijnen, die een kans

zouden zien om snel te scoren met datgene

waar vraag naar is.

Kortom, ook in zo‟n samenleving zou er een

kunstsector blijven bestaan, maar kleiner dan

in de onze. Immers, niemand is verplicht om

zich ermee bezig te houden en het vraagt een

hoge investering om het wel te doen. Alle

„moeilijke‟ en „veeleisende‟ kunst zou

waarschijnlijk teruggedrongen worden in een

niche van zeer gemotiveerde mensen aan de

Grachtengordel, die bereid zijn hoge prijzen te

betalen voor wat zij meekrijgen.

En sommige van die mensen zouden zich

waarschijnlijk geregeld het hoofd breken over

de vraag hoe zij datgene waarin zij vurig

geloven breder aan de man kunnen brengen,

zonder al teveel compromissen te sluiten. Zij

geloven dat „goede kunst‟ belangrijk is voor

iedereen, niet slechts voor een elite. Zij

geloven in de vormende en opvoedende

waarde ervan, in de mogelijkheid het volk te

„verheffen‟ met kunst (in plaats van kunstjes).

Maar zij missen de steun die zij daarbij vroeger

wel hadden. Het valt ook niet mee om

voortdurend aan een muzikaal agnostische

menigte te moeten uitleggen dat Sjostakovitsj

echt een betere musicus was dan André Hazes,

zonder een beroep te moeten doen op „geloven

op gezag‟. Immers, Hazes-fans beleven aan

zijn muziek net zoveel vreugde, zij zijn net

zulke aardige mensen, en zij zijn niet minder

gelukkig dan de Sjostakovitsj-aanhangers. Dus

ieder z‟n ding nietwaar?

Christendom en de Bijbelgordel

In die situatie zitten kerken nu. Zij hadden een

aantal grote voordelen, die zij nu missen. In de

eerste plaats genoten zij staatssteun, zoals nu

Page 23: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

23

nog in enkele Europese landen waar „kerk-

belasting‟ wordt geheven. Dit stelde hen in

staat om een grote huishouding te voeren (veel

priesters, grote gebouwen, enorme pr-

machine), zonder veel actieve betrokkenen. In

de tweede plaats waren er lange tijd wetten op

kerklidmaatschap en kerkgang, terwijl tegelijk

„concurrenten‟ van de markt werden geweerd.

De kerk had in die tijd de vanzelfsprekende

status van het Rijksmuseum en het Concert-

gebouw. Zelfs al kwamen er niet heel veel

mensen (het was vóór de tijd van het

massatoerisme), dan nog was de kerk het

symbool van een beschaafde, fatsoenlijke

samenleving. En in de derde plaats waren er

„package deals‟: als je een goede carrière

wilde, als je armenzorg nodig had, als je een

nette uitvaart wilde, enzovoort, dan was het

verstandig (soms zelfs verplicht) om bij een

kerk betrokken te zijn.

Al die voordelen zijn nu weggevallen. Dat heet

secularisatie, of deftiger gezegd: sociale

differentiatie. De kerk is een afzonderlijke

sector geworden in de samenleving, zonder

steun van buitenaf, geheel aangewezen op haar

eigen vermogen om de intrinsieke religieuze

motivatie van mensen aan te spreken. En tot

overmaat van ramp wordt die religieuze

motivatie niet alleen aangesproken door de

kerk: er zijn genoeg andere „aanbieders‟ die

toegankelijker pakketten leven, vaak tegen een

lagere prijs.

Het gevolg? Nog altijd kleiner wordende

kerken, en het terugdringen van traditioneel en

veeleisend christendom in een niche van veelal

oudere, hooggemotiveerde mensen - een

religieuze elite in de Bijbelgordel. En voor de

rest een brede verspreiding van „religie light‟

of „spiritualiteit‟, waarin mensen vrijwel door

alles aangesproken kunnen zijn en hun eigen

pakket in elkaar knutselen uit een veelheid van

aanbod.

Spirituele uitdaging

Als ik een speelse vergelijking maak tussen

„traditioneel christendom‟ en Sjostakovitsj

enerzijds, en „religie light‟ en André Hazes

anderzijds, bedoel ik daarmee geen waarde-

oordeel te geven, als waren traditionele

christenen beter, gelukkiger of diepzinniger

dan andere mensen. Dit soort waardeoordelen

zijn juist symptomen van het probleem

waarmee we te maken hebben. Het is één van

de problemen van een samenleving waarin

religie volledig „vrijgegeven‟ is, dat

functionele criteria naar voren geschoven

worden.

Vroeger was de samenleving zo ingericht dat

er een vanzelfsprekend onderscheid was tussen

waardevolle en minder waardevolle religie.

Net zoals het nu voor velen nog vanzelf-

sprekend is dat het Rijksmuseum wel en Joop

van den Ende niet gesubsidieerd wordt.

Wanneer gevraagd wordt naar argumenten,

valt het al snel stil. Men stamelt wat over

historische waarde, tradities, en dergelijke,

maar het fundamentele punt is dat velen nog

altijd geloven dat de Nachtwacht intrinsiek

waardevoller is dan de musical Joseph. Er ligt

een vanzelfsprekendheid omheen, die we

kunnen aanduiden met „autoriteit‟. Het is in

zekere zin: geloven op gezag. Daarmee bedoel

ik: het innerlijk gezag dat uitstraalt van een

kunstwerk, de overtuiging waarmee het je

raakt en in beslag neemt, het besef dat dit

kunstwerk niet in te ruilen is voor een ander.

Ik vermoed dat dit „gezag‟ in hoge mate wordt

bemiddeld door de plek die een kunstwerk

inneemt in een samenleving. De Nachtwacht

heeft vanzelfsprekend gezag voor mensen, juist

omdat het werk zo respectvol behandeld wordt

in onze samenleving. Wanneer dit radicaal zou

veranderen, zou het een kwestie van tijd zijn

voordat de waarde van de Nachtwacht tegen-

over musicals van Joop van den Ende

aangetoond zou moeten worden (in plaats van

verondersteld). En dan zouden functionele

argumenten belangrijker worden: maakt een

bezoek aan de Nachtwacht betere mensen dan

het bezoeken van een populaire musical? Was

hij moeilijker om te maken?

Aan religie is die vanzelfsprekende positie al

een tijd geleden ontvallen. Juist dan komen

andere criteria naar voren om onderscheid te

maken tussen wat waardevol is en wat niet.

Religie moet worden aangeprezen op een

„markt‟. De kerk heeft daar hard aan

meegedaan, overigens. Wil het christendom

mensen aanspreken, dan moet het mensen

gelukkiger maken en samenlevingen beter. Als

dit niet overtuigend kan worden aangetoond,

waarom zou iemand dan nog christen zijn?

Dan is het simpelweg een kwestie van smaak -

ieder z‟n ding.

Ik wil niet helemaal afstand van nemen van

functionele argumenten. Zij kunnen een

secundaire steun zijn voor het „aan de man

Page 24: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

24

brengen‟ van het christendom.1 Maar zij stellen

niets voor, wanneer mensen niet langer

gegrepen worden door de intrinsieke autoriteit

van het geloof in Jezus Christus. In de kern is

het geloof in Jezus net zo min uit te leggen als

het geloof dat de Nachtwacht „beter‟ is dan

populaire, toegankelijke kunst. Het maakt

mensen niet per se aardiger of gelukkiger, het

levert geen gemakkelijker leven op, het maakt

samenlevingen niet fatsoenlijker.

Voor christenen is de voornaamste uitdaging

vandaag spiritueel van aard: hoe kunnen wij

ons blijvend laten aanspreken door het verhaal

van Jezus Christus, door zijn appel op ons

leven? Wanneer er geen mensen zijn die met

een zekere „trots‟ en overtuiging dit verhaal

omarmen, ernaar leven en ervan getuigen,

ongeacht de onverschilligheid en scepsis die zij

ontmoeten, is er weinig kans op succesvolle

zending. Pregnant gezegd: we zijn geen

christenen omdat dit ons betere mensen maakt,

maar omdat we het willen zijn. De kern van het

christelijk geloof is aanbidding, niet een

vergelijkend warenonderzoek.

Missionaire benadering

Bij een missionaire kerk denk ik aan een kerk

die middenin deze samenleving staat en daarop

invloed wil uitoefenen met het verhaal van

Jezus Christus - zowel door individuele levens

te veranderen, als door tekens op te richten van

het Koninkrijk.

Wat betekent dit in de praktijk, gezien het

bovenstaande? Ik som een aantal dingen punts-

gewijs op:

1. Omarm de situatie. De tijd van gedwongen

winkelnering is voorbij. De kerk moet ener-

zijds accepteren dat zij een minderheid is

geworden en zal blijven. Het soort religie dat

serieus, klassiek christendom inhoudt, is een

minderheidsoptie in een vrije markt.

Anderzijds moet de kerk zich vrolijk en vrij

begeven in het krachtenveld van de religieuze

markt. Benader mensen niet als ontrouwe,

oppervlakkige consumenten, maar als

gerespecteerde klanten. Wees trots op je

keuken en zuinig op je klanten.2

2. Geloof in je verhaal. Als het bovenstaande

iets zegt, betekent dit dat deze kerk haar

spiritualiteit moet onderhouden en mensen

„van buiten‟ in staat moet stellen tot

aanbidding en bewondering van God te komen.

Dit betekent op z‟n minst: zorg voor

geestelijke vorming van voorgangers en

gemeenteleden (gebed, bijbellezen, disciplines)

en een verzorgde, eigentijdse liturgie. Een

mooi gebouw kan behulpzaam zijn. Geloven in

je verhaal betekent ook een ontspannen

benadering van mensen. We hoeven hen niet te

manipuleren, of op andere manieren onder

druk te zetten. Het christelijk geloof is een

verhaal van liefde en genade. In een moderne

samenleving gebeurt religie op basis van

vrijwilligheid en intrinsieke motivatie. De kerk

verliest daarmee veel macht, bijvoorbeeld om

mensen in een ethisch patroon te dwingen.

Maar zij wint ook aan vrijheid om zichzelf niet

op te stellen als een substituut-ouder. Er

ontstaat de mogelijkheid van een volwassen

relatie, waarin de vrijheid van mensen wordt

gerespecteerd, zonder dat we elke keus van

mensen hoeven te zegenen.

3. Laat het zien. De kerken zullen nooit meer

de alomvattende greep op de samenleving

krijgen die zij ooit hadden. Maar dit maakt het

mogelijk om „dwarse‟ initiatieven te ontplooi-

en, creativiteit aan te boren. Laat zien wat het

evangelie inhoudt, in gemeenschappen van

mensen die het verhaal van Jezus volgen.

Laten we niet beschroomd zijn: in deze

samenleving zijn wel gekkere dingen mogelijk,

en de media hebben er toch wel een mening

over. We hoeven geen algemene acceptatie of

respect te zoeken; dat krijgt niemand meer in

een moderne samenleving. Doe waarin je

gelooft, laat zien waar het Jezus om te doen

was.

4. Durf uit te nodigen. We moeten niet

geloven in de tegenstelling tussen vrije,

individuele „spiritualiteit‟ en collectieve,

autoritaire „religie‟. Die tegenstelling is onzin.

Hedendaagse spiritualiteit is net zo goed

onderworpen aan bovenpersoonlijke modes en

institutionele regimes.3 Het wordt uitgevent

door commerciële machten,4 zoals iedereen

kan vaststellen die mijmert over de rijen

Boeddhabeeldjes in de Intratuin. Er is veel

collectiviteit in al die schijnbaar individuele,

vrije zoektochten; zij worden gereguleerd door

de „machten‟. De kerk hoeft zich er niet voor te

schamen om mensen uit te nodigen zich aan te

sluiten bij de groep die Jezus volgt en in zijn

verhaal gelooft. Dat is niet autoritair, althans

niet meer dan al die oproepen om „je hart te

volgen‟ of „helemaal je eigen ding te doen‟.

Merkwaardig genoeg blijken al die oproepen

Page 25: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

25

namelijk meestal uit te draaien op een heleboel

mensen die allemaal hetzelfde doen („kiezen

voor de kudde‟). Christelijke zending draait

vanouds om de verkondiging van Jezus als

Heer. Dit gebeurt niet vanuit de gedachte dat

mensen „normaal gesproken‟ zo vrij als een

vogeltje zijn en nu eindelijk onder religieus

gezag moeten komen. Nee, het gebeurt vanuit

de diepe overtuiging dat iedereen onder

autoriteit staat, en dat er veel verkeerde

machten in deze wereld rondwaren. Beter een

Heer die zich voor je laat kruisigen dan een

heer die beter wil worden van jou. Laat de kerk

vrijmoedig mensen uitnodigen om zich te

bekeren… en wees voorbereid op een storm

van protest van de machten.

We leven in een mooie tijd. De toekomst is

niet aan grootschalige instituten met een

vanzelfsprekende greep op de hele

samenleving. De kerk is de eerste van de grote

instituten die dit heeft ontdekt. Zij is voorloper

van de samenleving! De toekomst is aan

toegewijde gemeenschappen die zich niet

schamen voor hun verhaal en vrolijk en

genadig omgaan met vijandschap. Voor meer

hoeven we het niet te doen, voor minder ook

niet.

Noten 1. Zie voor een interessante mix van een cultureel-

conservatief pleidooi voor het christendom, en een

persoonlijk bekeringsverhaal, Peter Hitchens (broer van

de bekende atheïst Christopher), The Rage Against God,

Continuum: London 2010.

2. Ik heb dit uitgewerkt in de metafoor van de

„restaurantkerk‟. Zie Stefan Paas, „Missionaire

ecclesiologie in een tijd van individualisering‟, Theologia

Reformata 54.4 (2011), 391-410.

3. Stef Aupers, In de ban van moderniteit: De

sacralisering van het zelf en computertechnologie,

Aksant: Amsterdam 2004.

4. Jeremy Carrette, Richard King, $elling Spirituality:

The Silent Takeover of Religion, Routledge: London

2005.

RECENSIE

Golfslag van de tijd. Europa‟s niet te stillen verlangen naar God Roger Weverbergh

De emeritus hoogleraar praktische theologie van de Vrije Universiteit te Amsterdam heeft met

„Golfslag van de tijd‟ een grenzen overschrijdend boek geschreven. De metafoor van de zee die

met haar golfslagen het strand van cultuur en religie permanent wijzigt spreekt tot de

verbeelding. Wie nadenkt is in deze tijd op zoek naar de wortels van zijn beschaving. Die vinden

we terug in de klassieke cultuur van Grieken en Romeinen en in het christendom.

Secularisatie zet zich in Europa door, maar

diep onder de golfslag van verandering leeft

ook een onverwoestbaar verlangen naar God.

Dit boek is een bijzondere bijdrage voor

levensbeschouwelijke gesprekken en biedt

perspectieven voor kerkopbouw in een tijd van

godsverduistering. Heitink vond inspiratie in

het werk van Charles Taylor, een belangrijk

hedendaags filosoof, hoogleraar in sociale en

politieke filosofie.

Deel I: Golfslag van de tijd

Het eerste deel beschrijft de wortels van onze

Europese beschaving vanuit schetsen van de

Griekse en Romeinse filosofie en van Joodse

en christelijke documenten (o.a. bijbelse

geschriften). Ook de invloed van alternatieve

bronnen, bijv. uit de Gnostiek passeren de

revue. Aan Augustinus wijdt hij bijzondere

aandacht. Zijn verhaal van de innerlijkheid

heeft een bepalende stempel gedrukt op de

westerse cultuur. Hij laat zien hoe de intimiteit

van Gods aanwezigheid het leven heiligt.

Verder laten de Middeleeuwen nog volop een

betoverde wereld zien maar de bewegingen

van hervorming en Reformatie brengen

diepgaande verandering. Daarin groeit „de

zelfstandige mens‟ die zijn ontplooiing vindt in

de zoektocht naar authenticiteit (een belangrijk

thema bij Taylor).

Een nieuwe golfslag bracht de Verlichting met

de „zegetocht van de rede‟ en de filosofische

reuzen Descartes en Locke. Daar liggen de

expliciete wortels van de cultuur van de

moderniteit. God wordt op afstand geplaatst en

de visie van een „immanente transcendentie‟

krijgt vorm. Heitink laat ook de invloed van

Page 26: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

26

Puritanisme, het pantheïsme van Spinoza, de

religie bij Sleiermacher zien. Het eerste deel

vervolgt met de beschrijving van de revolutio-

naire krachten die de scheiding tussen kerk en

staat en het afscheid van het Ancien Regime

teweegbrengen. Een uitstapje naar de

Amerikaanse revolutie en haar consequenties

toont hoe diepgaand de culturele ontwikkeling

van ons continent verschilt van Noord-

Amerika. Romantiek brengt opleving van

religie, eind achttiende en negentiende eeuw.

Volgt de industriële revolutie met Marx als

belangrijke figuur, waarmee een nieuwe

golfslag in het religieuze landschap geschetst

wordt. De twee wereldoorlogen, de

evolutietheorie tonen hoezeer het ongeloof

uitdeint. Feurbach bedenker van de

projectietheorie, Nietzsche en Marx

ontwikkelen een radicaal atheïsme. Religie

wordt een innerlijk zoektocht naar

authenticiteit, en tendeert naar de mystiek.

Heitink geeft meteen een synthese van

kerkelijke ontwikkelingen, m.n. de groeiende

kerkverlating en het ontstaan van nieuwe

kerkvormen.

Deel II: Hartslag van het verlangen

Hierin beschrijft Heitink het diepe en

onuitroeibare verlangen naar religiositeit. Hier

betrekt de auteur ook de ontwikkelingen op

zijn eigen biografie. Hij begint dit deel met een

korte verwijzing naar de dood van zijn zoon.

Hij gaat in op de existentiële betekenis van

geloven en het immanente karakter ervan als

een belangrijke tendens. Verder toont hij de

betekenis van religie voor zelfontplooiing, en

geestelijke gezondheid. Hij komt tot een

geëngageerd beeld van geloven en beschrijft

hoezeer problemen als lijden, dood en onrecht

mensen op het verkeerde been kunnen zetten

omtrent de godsvraag. “Hoe kan God dit

toelaten?”. Ook het probleem „vrijheid‟, zoals

weggeduwd door de neurobiologie wordt in

beeld gebracht. Het boek eindigt met de

duiding van kerk en nieuwe vormen van

gemeenschap in een samenleving die zeer

geïndividualiseerd is. Wat betekent religie nog

in het publieke domein? De laatste hoofd-

stukken laten een bewogen denker zien, die

vanuit „het ultieme verlangen‟ denkt aan de

toekomst van christelijke religie in de

Europese context.

Gerben Heitink heeft in dit boek zijn

levenswerk neergeschreven. “Golfslag van de

tijd” is een absolute aanrader. Vaak wordt de

situatie van kerkverlating en groeiend atheïsme

in een veranderend cultureel klimaat versim-

peld. Heitink laat goed gedocumenteerd zien

hoe religieuze verandering afhankelijk is van

culturele en sociale omstandigheden. Ook laat

hij zien hoezeer religie met de Europese

cultuur en haar fundamentele veranderingen

verweven is. Het boek vormt een bijdrage voor

een diepgaande dialoog over het gehele

ontwikkelingsproces van religie in het

algemeen, de hedendaagse realiteit die de

wortels van een geschiedenis meeneemt en de

(on)mogelijkheden van een toekomstige

ontwikkeling van christelijke religie. Ook zijn

standpunt over oecumene zal menig protestant

en katholiek aan het denken zetten.

Na de lezing van dit wereldboek blijf ik met

dubbele gedachten zitten. Enerzijds besef ik

hoe geloof, ongeloof, kerkelijkheid en

onkerkelijkheid, voortkomen uit ontwikkelingen

van de cultuur, aangestuurd door filosofie en

wetenschap, met als gevolg een veranderend

wereldbeeld, zelfbeeld en godsbeeld.

Anderzijds hoe de ontwikkeling naar innerlijk-

heid en authenticiteit onafwendbare condities

schept voor vernieuwing en verfrissing van

religie. Het tekent de noodaak van

hermeneutische benadering van de bronnen.

Wat betekent dit boek voor kerkopbouw? Het

zou pastores en kerkbetrokken vrijwilligers

Page 27: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

27

kunnen inspireren en motiveren om een

modern perspectief te bieden dat niet de

valkuilen van immobilisme of fundamenta-

lisme kiest. Het opent de blik op „hoe is het

allemaal zover kunnen komen‟, en wat zijn

mogelijke scenario‟s gezien de ontwikkeling

van de moderne mens binnen de cultuur van

moderniteit. Een bespreking van dit belangrijk

boek kan slechts een indruk weergeven. Het

boek geeft een ontmoeting met een

wetenschapper die ook een gelovig zoekend

man is, bij wijlen een geëngageerde pastor.

Nogmaals: een absolute aanrader.

Gerben Heitink, Golfslag van de tijd. Europa's

niet te stillen verlangen naar God. Kok,

Kampen 2011. ISBN 9789043519625, 300

pag., € 23,50.

RECENSIE

Onder spanning. Een veelzijdige kijk op veranderingen in kerk en

samenleving Erik Sengers

Bij de presentatie van het laatste onderzoek van „God in Nederland‟ - in 2007 - werd van

orthodoxe kant zowel in de katholieke kerk (Bodar) als in de PKN (Pleizier) als gebeten

gereageerd op de uitkomsten van het onderzoek. „Wat begrijpen die sociale wetenschappers nu

helemaal van de kerk!‟ was de teneur, en daaronderliggend: „ze hebben er niets over te zeggen‟.

Nu zal ik met degenen die beweren dat de

sociale wetenschappen een te grote rol hebben

gekregen in organisatie, reorganisatie en

mediale presentatie van de kerk tot op zekere

hoogte kunnen instemmen. Ook het veel-

geprezen handboek Levend Lichaam, waaraan

ikzelf heb meegewerkt, steunde sterk op een

sociaal-wetenschappelijk kader terwijl de

integratie van de theologie erachteraan hinkte,

zoals we moesten toegeven en ook zelf

inzagen. Maar om de sociale wetenschappen

helemaal uit de wereld van theologie en kerk te

verdrijven gaat nu ook weer wat ver.

Tot mijn positieve verrassing is er vorig jaar

een boek verschenen van het lectoraat

gemeenteopbouw van de Christelijke

Hogeschool Ede - die toch niet bekend staat

om onorthodoxe bokkensprongen - over de

verhouding van de sociale wetenschappen en

de theologie, ten dienste van de gemeente-

opbouw. Het lectoraat spitste zich toe op de

professionalisering van de theoloog en

kerkelijk leider, en met dit boek willen de

leden van deze onderzoeksgroep wijzen op de

algemene maatschappelijke trends en hoe deze

door de kerkelijk werker te duiden zijn. Het

resultaat is een zeer goed geschreven boek, dat

ondanks het karakter van bundel een hoge

mate van coherentie heeft, dat een goede

inleiding biedt van de sociale wetenschappen

ten behoeve van theologische opleidingen, en

dat ondanks de orthodox-protestantse herkomst

zeer goed ook in andere contexten gebruikt kan

worden.

Uitgangspunt van het boek is dat de religieuze

leider van vandaag moet kunnen duiden en

interpreteren, en daarom allereerst een goede

verstaander moet zijn. De auteurs willen, door

de inzet van sociale wetenschappen, met name

bijdragen aan dit verstaan. Daartoe schetsen ze

in het eerste hoofdstuk drie trends op religieus

terrein die ze van belang achten: de betrokken-

heid bij kerk en christelijk geloof neemt af, de

christelijke traditie verandert en wordt

orthodoxer en charismatischer, er is buiten-

kerkelijke religiositeit. Zelf had ik deze trends

wat uitgebreider beschreven willen zien, aan

de andere kant zijn ze op andere plaatsen al

uitgebreid beschreven (en daar wordt goed

naar gerefereerd) en zoeken de auteurs naar

iets anders, namelijk een praktisch-theologisch,

hermeneutisch model ten behoeve van de

kerkelijk leider.

Vanaf hoofdstuk 2 krijgt het boek het karakter

van een handboek c.q. inleiding, waarvan er

overigens al meer op de markt zijn. De drie

trends blijven daarbij de rode draad, waarop in

elk hoofdstuk gereflecteerd wordt.

In hoofdstuk 2 wordt gesproken over „weten-

schap‟ en in het bijzonder over de theologische

en sociale wetenschappen. Wat maakt deze

Page 28: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

28

vakgebieden tot een wetenschap en welke

discussies zijn erover? Wat is hun eigenheid

als wetenschap? Vervolgens komen in aparte

hoofdstukken vijf wetenschappelijke visies op

de drie maatschappelijke trends naar voren:

een sociologische, een psychologische, een

pedagogische, een antropologische en een

systematisch-theologische. Het pedagogische

perspectief vond ik verrassend, dat komt niet

zo vaak in deze discussies terug maar het laat

mooi zien hoe religieuze ontwikkeling en

keuzes bepaald worden door patronen van

opvoeding. De auteurs vatten de sociale

wetenschappen dan samen onder de naam

godsdienstwetenschappen, wat ik ten eerste

een verkeerde keuze vind omdat deze term

verwijst naar het vakgebied van de vergelij-

kende en beschrijvende studie van godsdienst

en religie (en de sociale wetenschappen die zij

presenteren als zelfstandige wetenschappelijke

vakgebieden die zich ook met godsdienst bezig

houden), en mij ten tweede erop bracht dat het

vakgebied van de godsdienstwetenschappen,

dat juist heeft bijgedragen aan de verruiming

van de religieuze keuzemogelijkheden in de

samenleving, niet behandeld is.

Mede omdat die trends in het eerste hoofdstuk

zeer algemeen beschreven worden hebben deze

hoofdstukken eerder het karakter van een korte

inleiding in het vakgebied zelf, maar dat stoort

niet omdat de auteurs de toekomstig kerkelijk

leiders willen aanzetten tot zelfstandig

nadenken over deze trends. Dat blijkt ook uit

het tweede deel van het boek, dat begint met

een case-study van een jong gezin dat door de

drukte van werk, huishouden en sociale

verplichtingen nauwelijks meer in de kerk

komt. Hoe daarop te reageren en wat kan de

bijdrage zijn van de verschillende weten-

schappen op dit punt? Daarna gaat het boek

een abstractie hoger en beschrijft in hoofdstuk

9 „een theologische kijk op de godsdienst-

wetenschappen‟ en in hoofdstuk 10 - let op het

verschil in titel - „een interdisciplinaire

ontmoeting‟ van godsdienstwetenschappen en

theologie. U merkt aan mijn opmerking dat ik

een voorkeur heb voor de tweede manier, voor

zover ik al affiniteit heb met deze abstrahe-

rende manier van grensafbakening. Nee, doe

mij maar het afsluitende hoofdstuk waarin in

zes hermeneutische stappen een voorstel wordt

gedaan hoe maatschappelijke gegevens kunnen

worden ingebracht in een geloofsgesprek door

de pastor/kerkelijk leider, op zo‟n manier dat

de waarde van de theologie en de sociale

wetenschappen behouden blijft en er wordt

toegewerkt naar een praktische handeling.

Centraal in het model staat het principe dat

door meer informatie meer keuzemogelijk-

heden ter beschikking komen, die vervolgens

gewogen moeten worden. Origineel, goed

opgeschreven, en toch niet revolutionair.

Drie kleine minpuntjes. Ten eerste ontbrak een

literatuurlijst. Alles is mooi in de voetnoten

opgeschreven, maar voor dit boek dat de status

van handboek zeker verdient, is tenminste een

must-read lijst een noodzakelijk iets. Ten

tweede ontbrak het katholieke perspectief. De

auteurs richten zich wel heel nadrukkelijk op

orthodox-protestanten, maar die verzuilde

mentaliteit is voorbij. Ook zijn de manier

waarop ze de kwesties behandelen en hun

schrijfstijl zodanig, dat ze gerust op een breder

publiek mogen mikken. Bovendien zijn de drie

trends niet alleen voor orthodox-protestanten

en evangelischen van belang. Ten derde,

hierop aansluitend, ik zou wat doen aan de titel

die helemaal niet verwijst naar de inhoud.

Noem het gewoon bij de naam: een model voor

de kerkelijk werker om het Evangelie te

verkondigen in een veranderende wereld. Of

zoiets. De grote bijdrage van dit boek is dat ze

een weg wijst om de veel gevoelde spanning

tussen theologie en sociale wetenschappen

juist op te lossen of hanteerbaar te maken;

Page 29: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

29

spanningen lijken de auteurs daarbij niet te

hebben en worden de lezers ook niet

opgedrongen.

Dr. Erik Sengers is godsdienstsocioloog en

coördinator Dienst Diocesane Caritas bisdom

Haarlem-Amsterdam.

Pieter Boersema en Stefan Paas (red.) Onder

spanning. Een veelzijdige kijk op

veranderingen in kerk en samenleving.

Utrecht, Kok 2011. ISBN 9789043518949.

EUR 19,90.

RECENSIE

Kennismaken met de Citykerk Peter den Hoedt

Kerkzijn in de stad is een thema dat velen bezig houdt. Het gaat dan meestal over missionaire

vernieuwing of het roer omgooien vanwege ernstige krimp. Vaak een combinatie van beiden, in

een poging te overleven in snel veranderende omstandigheden. Allerlei benaderingen worden

hiervoor bedacht en uitgeprobeerd. Het concept van de Citykerk heeft daarin een eigen plek

verworven, maar is misschien nog niet bij iedereen bekend. Als dat zo is, moet daar snel

verandering in komen. Het prettig leesbare boekje „Citykerken werken zo‟ kan daarbij helpen.

Schrijver is de huidige Laurenspastor, Bert

Kuipers. Aanleiding tot schrijven was het

veertig jarig jubileum van het Laurens-

pastoraat, met als centrale vraag: “wat doen we

eigenlijk in die kerk in het hart van de stad en

heeft het zin?” Die kerk is de Grote of Sint

Laurenskerk in de stad Rotterdam. Het

Laurenspastoraat is een van de bewoners van

die kerk, naast enkele andere kerkgemeen-

schappen en de stichting die het gebouw als

eigenaar cultureel en zakelijk uitbaat.

Het boek bestaat uit twee delen. Deel 1

behandelt in vijf hoofdstukken de vraag wat

een Citykerk is en waarom zij nodig is. Heel

verhelderend zijn de ontstaansgeschiedenis van

het Laurenspastoraat in een periode van

wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog en

de verdere ontwikkelingen tot op heden. Toen

de Laurenskerk weer in gebruik werd genomen

en in 1971 het Laurenspastoraat werd

geïnstalleerd, gebeurde dat in het besef dat hier

een nieuwe, aangepaste en op verandering

gerichte vorm van kerkzijn nodig was. Naar het

voorbeeld van de Engelse Kathedraal werd

gedacht aan dienstverlening, liturgie en

vormen van gemeenschapsvorming. Het

Laurenspastoraat moest niet een zoveelste

wijkgemeente worden, maar iets voor de hele

stad. In eerste instantie was het zelfs niet

mogelijk om lid te worden. Belangstellenden

werden geacht mede betrokken te blijven in

hun oorspronkelijke (wijk)kerk. Later komt die

mogelijkheid er wel en krijgt het Laurens-

pastoraat toch trekken van een (wijk)kerk met

eigen leden. Daarmee wordt de Laurenskerk

een Citykerk met een dragende gemeenschap.

Niet alle Citykerken hebben dat.

Toch wil de Citykerk zich nadrukkelijk blijven

onderscheiden van „gewone‟ (wijk)kerken.

Ook als die zich wel in de stad bevinden. Het

is de vraag of dat helemaal terecht is. Ik weet

van een „gewonere‟ stadskerk in Rotterdam

waar men vaak zegt: ”bij ons is het bijzondere

gewoon en het gewone bijzonder”. Daar komt

nog bij dat vrijwel alle vitale stadskerken

steeds meer een categoriaal karakter krijgen,

Page 30: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

30

doordat ze zich op bepaalde punten onder-

scheiden van anderen en daarmee iets bieden

voor de hele stad.

Veel onderscheidende kenmerken van de

Citykerk die genoemd worden, herken ik in

toenemende mate ook bij „gewone‟ stads-

kerken. Maar de Citykerk onderscheidt zich

wel nadrukkelijk met het gebouw en de locatie

daarvan. Het gebouw van een Citykerk is vaak

historisch en altijd monumentaal, op een

wezenlijke plek in de stad. “Het gaat om een

zichtbare en voelbare plek waar het Woord

van Gene zijde klinkt en om een plek waar het

Brood gebroken en gedeeld wordt.” Wat

hierover wordt gezegd, doet mij denken aan

het pleidooi van Tom Wright voor her-

waardering van het Keltische idee van de „thin

places‟ (dunne plekken). Dat zijn plekken waar

het gordijn tussen hemel en aarde bijna

transparant lijkt te zijn.

De onderscheidende functie van het gebouw

heeft naast een spirituele ook een culturele

dimensie. In de Laurenskerk zijn de

mogelijkheden hiervoor enorm toegenomen

doordat de kerk werd overgedragen aan een

stichting die het gebouw onderhoudt en

exploiteert. Dit wordt niet als noodzakelijk

kwaad, maar als mogelijk goed gezien. Het

biedt mogelijkheden voor allerlei

dwarsverbanden die er anders niet waren.

Nadelen zijn er ook en ze worden niet

verzwegen. Maar ze wegen niet op tegen de

voordelen.

Bert Kuipers schrijft aansprekende dingen over

de missionaire dimensie van het gebouw: “De

gelovige kant van het gebouw intrigeert veel

mensen, zeker als ze geen idee meer hebben

van kerk, traditie, geloof en religie. Er is iets in

dat gebouw en dat was er al voordat alle

andere instanties om het gebouw hun weg en

hun plaats vonden. De enige constante in de

hele stad. Daarom moeten we ons blijven

concentreren op de dingen waar we goed in

zijn, waar we misschien zelfs expert in zijn.

Theologisch gesproken: onze roeping is het

begin.” Dat betekent in alles wat je doet trouw

blijven aan de traditie van de kerk van alle

eeuwen en proberen deze traditie voor

moderne mensen levend en ervaarbaar te

maken.

Het missionaire hoofdstuk sluit af met deze

zinnen: “Een plek verdienen in het publieke

domein zul je dus moeten zien te bereiken met

inhoudelijkheid, met creativiteit, met

authenticiteit en met een appèl op wat mensen

herkennen als eigenlijk in hun leven. Dat heet

missie en dat proberen we met de dingen die

we doen in de Laurenskerk. Een Citykerk die

zijn best doet van zich te laten horen, met alle

bondgenoten om zich heen.”

„De dingen die we doen in de Laurenskerk‟,

worden op een rij gezet in deel 2 van het boek.

En dat is nogal wat. De opsomming begint niet

toevallig met liturgie en kerkmuziek. Daarin

klopt het spirituele hart van de Laurenskerk.

De liturgische praktijk wordt gekenmerkt door

grote diversiteit, inclusief de bijbehorende

spanningsvelden.

Verder volgen nog elf interessante

hoofdstukjes die ik helaas niet allemaal kan

bespreken. Mede vanwege overdraagbaarheid

op „gewonere‟ (stads)kerken springt voor mij

het volgende eruit (bijna alles!): de

kindervespers; het kerkzijn in een

geseculariseerd kerkgebouw; het diaconaal en

maatschappelijk thematiseren van

wezenskenmerken van de kerk (Laurentius als

patroon der armen en het oorlogsverleden dat

gedeeld wordt met anderen); de culturele

vieringen (in een museum!); de verschillende

netwerken van Citykerken (hier zijn

karakteristieken van Citykerken te vinden) en

ten slotte de bondgenoten, zonder wie

Citykerken niet kunnen functioneren.

Het laatste hoofdstuk wordt afgesloten met een

boeiend pleidooi voor de invoering van het

fenomeen kanunnik. Een kapittel van

kanunniken zou dan kunnen fungeren als

spiritueel hart, dat zorg draagt voor de

dagelijkse liturgische hartslag van het

kerkgebouw.

Voor mij was dit boek een aangename

kennismaking met de Citykerk. Tegelijk gaf ik

al aan dat het onderscheid tussen Citykerken

en „gewone‟ stadskerken vloeiender is dan dit

boek doet denken. In die zin was het een feest

van herkenning en een ontdekking van allerlei

toepassingsmogelijkheden. Maar dat maakt het

boek juist relevant voor mensen die bij

„gewone‟ (stads)kerken betrokken zijn.

De vraag die aan de basis van dit boek lag was:

Wat doen we in die kerk en heeft het zin? Op

Page 31: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

31

het eerste deel van deze vraag heb ik een

helder en enthousiasmerend antwoord

gekregen, met een beeld van wat er gaande is

in en rond de Laurenskerk en breder: het

concept van de Citykerk. Impliciet is daarmee

ook het tweede deel van de vraag beantwoord.

Henk de Roest schrijft in zijn voorwoord: “De

stad wordt erdoor verrijkt.” Daar sluit ik me

van harte bij aan. Al was het alleen maar

omdat de Laurenskerk een plek biedt waar het

gordijn tussen hemel en aarde bijna transparant

lijkt, als een bruggenhoofd van het komende

Koninkrijk op aarde.

Peter den Hoedt is gemeenteadviseur voor de

Protestantse Kerk en werkt vooral in

Amsterdam en omstreken.

Bert Kuipers, Citykerken werken zo, veertig

jaar Laurenspastoraat in Rotterdam.

Narratio, 2011, ISBN: 9789052635392.

Page 32: VOORAF Hardloopgroepjeswvko.nl/documents/WKO-nieuwsbriefjan.2012.pdf · voor niets de eigentijdse bronnen van sociale cohesie, het cement van onze samenleving. In de kerken is het

32

Werkverband Kerkelijk Opbouwwerk

Uw bijdrage voor Nieuwsbrief en Website

Het Werkverband Kerkelijk Opbouwwerkers bevordert uitwisseling van kennis, ervaring vragen en

opinies onder kerkelijk opbouwwerkers, via de WKO-Nieuwsbrief en www.wvko.nl.

Neem contact op met de Werkgroep Communicatie en overleg uw ideeën en suggesties:

is het iets voor de Nieuwsbrief ?

is het iets voor de website www.wvko.nl?

is het zo acuut dat naar de leden gemaild moet worden?

Leden werkgroep:

Els Deenen: [email protected]

Bert Glorie: [email protected]

Nico Belo: [email protected]

Marianne Jongerius: [email protected]

Nieuwsbrief Artikel

Actuele thema‟s uit het kerkelijk opbouwwerk. Belicht vanuit bepaald standpunt. Reflexief

Omvang: 2-3 pagina's, 1200 - 1800 woorden

Interview

Een interview profileert een werkveld, experiment, markant persoon in kerkelijk opbouwwerk

Omvang: 1 à 2 pagina‟s, 600 - 1200 woorden

Impressie

De thematiek van een studiedag, conferentie belicht vanuit de bezoeker.

Omvang 1 pagina, max 600 woorden

Boekbespreking

Informatieve bespreking van publicaties in veld kerkelijk opbouwwerk.

Omvang: 1 à 2 pagina‟s, 600 - 1200 woorden

Indeling:

Kop: uw mening over het boek in drie woorden

Boekbespreking door …(uw eigen naam en eventueel uw functie).

Bibliografische gegevens: auteur, hoofdtitel, subtitel; uitgever, plaats, jaartal, ISBN, prijs.

Tekst bespreking: korte weergave inhoud, informatie over auteur(s), gemotiveerd oordeel inhoud;

relevant voor wie, eventueel vormgeving, verwante publicaties.

Inleveren van uw bijdrage

Tekst en illustraties digitaal aanleveren met begrijpelijke bestandsnaam; met zo min mogelijk

opmaak.

Inleveren bij: Marianne Jongerius ([email protected])

Nieuwsbrief

De WKO-Nieuwbrief komt uit in maart, juni en november.

Deadlines: 1 maart, 1 juni, 1 november

Website / mail

Geef bij vacatures sluitdatum aan en link naar website eigen organisatie.