FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Promotor: Copromotor:
Ondergetekende, Sylvie Maegerman, geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef door
derden.
I
Abstract
De vrije tijd bij kinderen en jongeren met of zonder beperking en in het bijzonder de invulling ervan
wordt omschreven als een belangrijk kinderrecht. De invulling hiervan voor kinderen met een
beperking verloopt net iets minder evident en soms zelfs een stuk uitdagender. De rol van de ouders
hierin komt sterk naar voor als het aan komt op het bieden van de mogelijkheden om deel te nemen.
In de wetenschappelijke literatuur is dit nog een onderbelicht thema zowel naar de rol van de ouders
als naar de kenmerken van het aanbod toe. Vanuit internationaal, Vlaams en Gents oogpunt werd de
nood aan meer onderzoek aangegeven.
Het doel van dit onderzoek was om zicht te krijgen op enerzijds de ervaringen en visie van de ouders
en anderzijds op de belemmerende factoren en vormen van ondersteuning die ze ervaren naar de
vrijetijdsbesteding van hun kinderen toe. Naast dit wetenschappelijke doel werd er ook een
praktijkgerichte doelstelling geformuleerd, namelijk adviezen formuleren voor het jeugdbeleid en
praktijk van Stad Gent. Dit onderzoek werd gevoerd aan de hand van kwalitatieve interviews, in
totaal namen er 15 ouders deel. De verwerking en analyse van de date gebeurde aan de hand van
NVivo 10.
Uit dit onderzoek blijkt dat er een algemene voorkeur is voor meer aangepast aanbod dat aansluit bij
de noden van de kinderen. Een uitbreiding van dit aanbod wordt als wenselijk aangegeven. Het
aanbod dat georganiseerd wordt door scholen buitengewoon onderwijs wordt als positief ervaren en
ook hier geeft men aan dat een uitbreiding handig zou zijn. Wat de keuze voor het deelnemen aan
een bepaald aanbod betreft wordt er hier aangegeven dat dit de keuze van het kind is of toch
gebaseerd is op de keuze van het kind. De informatieverspreiding omtrent het aanbod wordt in het
algemeen als onvoldoende ervaren, in het bijzonder de verspreiding via de scholen buitengewoon
onderwijs laten te wensen over. De deelname aan het vrijetijdsaanbod wordt hier als belangrijk en
wenselijk beschouwd vanuit verschillende motieven. Naar de begeleiding toe worden er een aantal
belangrijke verwachtingen geformuleerd omtrent kennis, empathie, verantwoordelijkheid en
continuïteit. Bij de belemmerende factoren werd er een onderscheid gemaakt tussen abstractere
drempels en concrete praktische belemmeringen die de ouders ervaarden. Bij de drempels kwam de
beperking van het kind en de schrik om gepest te worden als voornaamste naar voren. Ook de
kenmerken van de organisatie en het niet voldoen aan de verwachtingen van de begeleiding werden
als drempels ervaren. De financiële situatie van de ouders werd als belangrijkste praktische
belemmering naar voor gebracht. Hiermee samenhangend was het vervoer en de afstand tot het
aanbod samen met de tijd die er bij ouders ontbreekt een praktisch aspect dat de deelname
verhindert. De aangereikte vormen van ondersteuning hadden betrekking op de eerder
geformuleerde drempels en praktische belemmeringen en waren telkens geformuleerd als concrete
tips of aanpassingen.
De vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking: een kwalitatief onderzoek bij
ouders
Sylvie Maegerman
Academiejaar 2014-2015
Afstudeerrichting: Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde
II
Dankwoord
Deze masterproef vormt het eindproduct van mijn opleiding, Master in de Orthopedagogiek. De
theoretische handvatten en visie die me werden aangereikt gedurende de opleiding werden verder
aangevuld met praktische ervaringen tijdens het uitvoeren van het onderzoek en verder
wetenschappelijk onderbouwd uitgeschreven.
Deze masterproef is tot stand gekomen door de vrijwillige medewerking van de scholen en in het
bijzonder van de geïnterviewde ouders. Hiervoor wil ik hen dan ook van harte bedanken.
Door de betrokkenheid van de scholen bij de verspreiding van de brieven was het mogelijk om de
ouders te bereiken. Hun motivatie en enthousiasme heeft bijgedragen tot de samenstelling van een
al even enthousiaste groep ouders.
In het bijzonder wil ik Lien en Kathleen Snoeck van de Jeugddienst van Stad Gent bedanken voor hun
inzet en hulp tijdens dit onderzoeksproces. Ook mijn promotor, Prof. Dr. Stijn Vandevelde, wil ik
bedanken voor zijn begeleiding. Bedankt voor de tijd die u nam om uw inzichten, kennis en ervaring
te delen met mij.
Mijn familie, vrienden, collega’s en partner wil ik natuurlijk ook bedanken omdat ze mijn constante
getokkel verdragen hebben en me zijn blijven aanmoedigen en steunen tot het einde.
III
Inhoudsopgave Abstract .................................................................................................................................................... I
Dankwoord .............................................................................................................................................. II
Inhoudsopgave ....................................................................................................................................... III
1 Inleiding ........................................................................................................................................... 1
2 Theoretisch kader ............................................................................................................................ 2
2.1 Terminologie ........................................................................................................................... 2
2.1.1 Kinderen en jongeren ...................................................................................................... 2
2.1.2 Beperking ......................................................................................................................... 2
2.1.3 Vrije tijd ........................................................................................................................... 3
2.2 Vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking ........................................... 5
2.2.1 Perspectief van de ouders ............................................................................................... 5
2.2.2 Perspectief van kinderen op basis van internationale onderzoek .................................. 7
2.2.3 Vlaamse context .............................................................................................................. 9
3 Probleemstelling ............................................................................................................................ 12
4 Methodologie ................................................................................................................................ 13
4.1 Motivering onderzoeksbenadering ....................................................................................... 13
4.2 Instrumenten ......................................................................................................................... 13
4.3 Procedure .............................................................................................................................. 14
4.4 Setting en participanten ........................................................................................................ 15
4.5 Analyse .................................................................................................................................. 16
4.6 Betrouwbaarheid en validiteit ............................................................................................... 20
4.7 Ethische aspecten .................................................................................................................. 21
5 Resultaten ..................................................................................................................................... 22
5.1 Ervaringen en visie ................................................................................................................ 22
5.1.1 Aanbod .......................................................................................................................... 22
5.1.2 Informatieverspreiding .................................................................................................. 24
5.1.3 Participatie .................................................................................................................... 24
5.1.4 Begeleiding .................................................................................................................... 25
5.2 Belemmerende factoren ....................................................................................................... 27
5.2.1 Drempels ....................................................................................................................... 27
5.2.2 Praktische belemmeringen ............................................................................................ 29
5.3 Aangereikte vormen van ondersteuning ............................................................................... 30
5.3.1 Kenmerken van het aanbod .......................................................................................... 30
IV
5.3.2 Informatieverspreiding .................................................................................................. 30
5.3.3 Praktische factoren ........................................................................................................ 31
5.3.4 Begeleiding .................................................................................................................... 31
6 Discussie ........................................................................................................................................ 32
6.1 Kritische bedenkingen ........................................................................................................... 32
6.1.1 Aangepast aanbod ......................................................................................................... 32
6.1.2 Informatieverspreiding .................................................................................................. 32
6.1.3 Participatie .................................................................................................................... 33
6.1.4 Begeleiding .................................................................................................................... 33
6.1.5 Belemmerende factoren ............................................................................................... 33
6.1.6 Vormen van ondersteuning ........................................................................................... 34
6.2 Praktijkaanbevelingen ........................................................................................................... 35
6.3 Beperkingen van het onderzoek ........................................................................................... 36
6.4 Suggesties voor toekomstig onderzoek ................................................................................ 37
7 Bibliografie .................................................................................................................................... 38
8 Bijlagen .......................................................................................................................................... 44
1
1 Inleiding
De leefwereld van kinderen en jongeren wordt snel gelinkt aan school en vrije tijd. De reden hiervoor
is dat deze activiteiten verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van hun tijdsinvulling. Wanneer
er gekeken wordt naar de leefwereld van kinderen en jongeren met een beperking is deze niet zo
sterk verschillend. Ook zij zitten op de schoolbanken en brengen hun vrije tijd door met allerlei
activiteiten. Wat hier opvalt, is dat er vanuit orthopedagogisch perspectief bij deze doelgroep vaker
de focus gelegd wordt op de beperking en dat de gewone alledaagse dingen zoals ravotten in de tuin
wel eens naar de achtergrond durven verdwijnen (Van Hove, 2005).
Waar de schoolcontext eerder kan beschouwd worden als een gestructureerde context is dit bij de
vrijetijdsbesteding vaak een ander verhaal. Er is dan ook een zeer grote interesse om hier vanuit
verschillende perspectieven (beleidsmakers, onderzoekers en de praktijk waaronder
vrijetijdsinitiatieven) een beter zicht op te krijgen. De motivering voor deze interesse is terug te
vinden in de behoefte van het jeugdwerk om zoveel mogelijk kinderen en jongeren te bereiken
(Kaesemans, 2002).
Stad Gent mag de titel van ‘Kindvriendelijke stad’ dragen wat inhoudt dat ze zich er toe verbindt om
de rechten van kinderen te realiseren en ook te implementeren (VVJ, 2014). Vanuit dit idee wil de
stad zicht krijgen op de vrijetijdsbesteding van kinderen en jongeren met een beperking.
In samenspraak met de Jeugddienst van Stad Gent wordt er met dit onderzoek getracht om een
antwoord te krijgen op hoe ouders van kinderen en jongeren met een beperking beter bereikt
kunnen worden. En eveneens hoe men dit aanbod beter kan laten aansluiten op hun behoeften en
die van hun kinderen.
Na de gehanteerde terminologie kort toe te lichten werd er op zoek gegaan naar de nodige
literatuur. Er werden eerst een aantal internationale studies toegelicht om nadien te kijken wat er
geweten is of net niet over de Vlaamse en Gentse context. Vanuit de hiaten die er gevonden werden
in de Gentse context werd er tot een probleemstelling en de hieraan gerelateerde onderzoeksvragen
gekomen.
In het methodologisch luik werd de keuze voor een kwalitatief onderzoeksdesign toegelicht. Aan de
hand van 15 interviews bij een diverse groep ouders van kinderen en jongeren met een beperking
werd er dan tot het nodige onderzoeksmateriaal gekomen. Voor de verwerking en de analyse van dit
materiaal is er gebruik gemaakt van NVivo 10. De resultaten hiervan werden daarna besproken.
In de discussie werden deze resultaten teruggekoppeld naar de literatuur. Hierbij werd ook ruimte
gelaten voor kritische bedenkingen en aanbevelingen voor de praktijk en voor verder onderzoek.
De APA-normen werden als leidraad gebruikt voor de referenties in deze masterproef.
2
2 Theoretisch kader
In dit deel worden eerst de gebruikte concepten toegelicht. Nadien wordt ingegaan op wat vanuit de
literatuur reeds geweten is over de vrijetijdsbesteding van kinderen en jongeren met een beperking
2.1 Terminologie
2.1.1 Kinderen en jongeren
Gebaseerd op het Verdrag inzake de rechten van het kind behoort iedere persoon jonger dan 18 jaar
tot deze groep (Verenigde Naties, 1989).
De constructie van deze term is in belangrijke mate te danken aan de categorisaties en classificaties
die men vanuit de ontwikkelingspsychologie aanbiedt (Ramaekers, 2010). De jeugdperiode wordt
vanuit deze opvatting beschouwd als een onderscheiden wetenschappelijk kennisdomein, dat dus
universeel en voorspelbaar is (De Visscher, 2010).
Wanneer er naar kinderen en jongeren gekeken wordt ziet men fysieke veranderingen, sociale en
emotionele groei die ze allemaal meemaken vanuit diverse achtergronden. Het begrip leeftijd heeft
hier dan een belangrijke organisatiefunctie die aangeeft welke ontwikkelingen en gedragingen er bij
een bepaalde leeftijd horen (Hermes, Naber, & Dieleman, 2008). Aangezien het onderzoek peilt naar
de vrijetijdsbesteding werd er gekeken naar vanaf welke leeftijd dit een belangrijk gegeven wordt.
Vrije tijd is een aspect dat namelijk niet in elke ontwikkelingsfase even belangrijk is. Als er naar de
sociale ontwikkeling gekeken wordt komt er naar voor dat de vrijetijdsbesteding belangrijker wordt
naarmate dat de school meer tijd vraagt (Van Der Ploeg, 2010). Verder gaande op deze sociale
ontwikkeling wordt er op 6 jarige leeftijd ongeveer gestart met het sluiten van vriendschappen en
ontwikkelt men stap voor stap de sociale vaardigheden die men nodig heeft om deel te nemen aan
activiteiten in groep. Tussen 10 en 14 jaar ontstaat er een georganiseerde groep met regels en
afspraken, dit is vooral belangrijk om te kunnen deelnemen aan bepaalde vormen van vrije tijd
(Haselager, 2009). Volgens de studie van Poulsen is dit ook de leeftijd waarop jongeren in staat
worden geacht om zelf te oordelen over wat hij ‘Perceived Freedom in leisure’ (PFL) (Poulsen, 2007,
432) noemt. Dit houdt in dat kinderen en jongeren inzicht hebben in hoe ze hun vrije tijd ervaren en
hoe tevreden ze hier over zijn. En hiermee samenhangend zijn er ook de noden omtrent vrije tijd en
de invloed die dit op zijn beurt heeft op hun algemene levenstevredenheid (Poulsen, Ziviani, &
Cuskelly, 2007). Dit is volgens hem ook het moment waarop de jongeren betrokken zijn bij de
beslissingen die genomen worden omtrent de invulling van hun vrije tijd.
2.1.2 Beperking
In het VN-Verdrag inzake de rechten van Personen met een Beperking omschrijft men een persoon
met een beperking als een persoon met langdurige fysieke, mentale, verstandelijke of zintuigelijke
beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, daadwerkelijk
en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving (Verenigde Naties, 2009). In
dit verdrag wordt er ook vermeld dat het begrip beperking onderhevig is aan verandering. Er zijn dus
verschillende definities van het begrip beperking.
Om vanuit een zo ruim mogelijke visie naar dit begrip te kijken werd er gekozen om de International
Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) als basis te gebruiken (Brocatus , 2015). Dit is
een bio psychosociaal model dat menselijk functioneren beschrijft vanuit 3 perspectieven: het
3
perspectief van het menselijk organisme, het perspectief van het menselijk handelen en het
perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven. Hierbij kiest men voor een
splitsing tussen het menselijk functioneren, de problemen daarmee enerzijds en de externe en
persoonlijke factoren anderzijds. Het geheel probeert voor een zinvol beeld te zorgen op iemands
functioneren en is dan ook algemeen toepasbaar, dus niet enkel voor personen met een beperking.
Men kiest er hier voor om niet classificerend te werken maar een ruim kader te bieden waarbinnen
de situatie van individuen ten opzicht van bepaalde domeinen in het leven beschreven kunnen
worden (Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre, 2002).
Vanuit deze brede definitie van het ICF model werd er expliciet voor gekozen om te spreken over
‘personen met een beperking’ en niet over ‘personen met een handicap’. Waar met het begrip
beperking een onafscheidelijk aspect van iemands persoon bedoelt wordt richt men zich met het
begrip handicap op het participatieprobleem en de sociale belemmering die een persoon ondervindt
omwille van zijn beperking (Janssen, Van Puyenbroeck, & Smits, 2008). Het begrip handicap krijgt op
deze manier vorm vanuit een normerende samenleving waarbij men een beperking als afwijkend
beschouwt (Beelen & De Visscher, 2011).
2.1.3 Vrije tijd
Vrije tijd als de periode waarin men zich niet bezighoudt met verplichte activiteiten (Zeilstra, mei
2006), zoals in het geval van kinderen en jongeren naar school gaan, zorgt voor een duidelijke
afbakening in tijd maar schenkt geen aandacht aan hoe deze periode vorm gegeven kan worden. Aan
de vormgeving van deze vrije tijd ligt er namelijk een belangrijk keuzemoment ten grondslag dat men
niet mag verwaarlozen en dat bijzonder interessant is om zicht op te krijgen.
Kijkende naar de kinderrechten wordt er getracht om een invulling te geven aan deze vrije tijd. De
omschrijving die hier teruggevonden wordt is de volgende: “Jongeren mogen bezig zijn met muziek,
film, sport en jeugdactiviteiten. Als jongere heb je recht op vrije tijd en spel maar ook op rust en
ontspanning.” (Kinderrechtencommissariaat, 2006).
Deze invulling kan sterk gestructureerd worden door keuzes die men maakt, als men bijvoorbeeld
deel uitmaakt van een sportclub of jeugdbeweging dan kiest men om zijn vrijetijdsbesteding aan te
passen aan de uren van deze organisaties (Meire, 2013) . Het zijn niet alleen deze georganiseerde
activiteiten die van belang zijn maar ook de keuze om bijvoorbeeld te voetballen in de straat, een
Figuur 1: Schematische weergave ICF model (Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre, 2002)
4
boek te lezen of gewoon eens helemaal niets te doen zijn een belangrijk onderdeel van de
vrijetijdsinvulling.
Vrijetijdsbesteding kan dan ook opgesplitst worden in 2 belangrijke domeinen, namelijk de formele
en de informele vrije tijd (Sinnaeve, Van Nuffel, & Schillimans, 2004) waarbij de formele
vrijetijdsbesteding alle vrije tijd binnen een georganiseerd verband beschrijft en de informele alle
vrije tijd die buiten het georganiseerde verband valt.
Binnen deze formele vrijetijdsbesteding kan er een onderscheid gemaakt worden tussen twee
vormen, namelijk de reguliere en de doelgroep-specifieke organisaties (Janssen, Van Puyenbroeck, &
Smits, 2008).
Het doelgroep-specifiek jeugdwerk omschrijft men als jeugdwerk dat aangepast is aan kinderen en
jongeren die niet altijd even makkelijk terecht kunnen bij andere organisaties (Steunpunt Jeugd,
2008).
Het reguliere jeugdwerk staat in principe open voor iedereen al wordt nog altijd niet iedereen
bereikt. Binnen deze vorm kan er nog eens een onderscheid gemaakt worden tussen inclusief
jeugdwerk, waar iedereen erbij hoort en welkom is ongeacht zijn beperkingen, en organisaties die
zich buiten hun reguliere aanbod nog eens apart richten naar een bijzondere doelgroep (Provinciale
Jeugddienst Antwerpen, 2013), in dit geval kinderen en jongeren met een beperking.
Naast de vrijetijdsbesteding wordt er ook een focus gelegd op de beleving door de kinderen en
jongeren en hiermee samenhangend met de participatie. Vanuit het ICF-model ziet men participatie
als ‘what an individuel does in his or her current environment and the individual’s ability to execute a
task or an action in real life situations’. Men kan participatie ook een stuk enger bekijken als de mate
waarin men deelneemt aan bepaalde activiteiten. Beide benaderingen krijgen de kritiek dat ze geen
aandacht besteden aan de persoonlijke betekenis die men geeft aan participatie. Aansluitend bij
deze kritiek is wat Engel-Yeger & Ziv-On (2011) aangeven, namelijk dat individuele voorkeuren en
interesses kunnen gezien worden als een van de belangrijkste determinanten voor participatie aan
het vrijetijdsaanbod.
Binnen de Vlaamse context wordt vaak verwezen naar de 5 B’s, namelijk betaalbaarheid,
bereikbaarheid, beschikbaarheid, begrijpbaarheid en bruikbaarheid van het vrijetijdsaanbod
(Schouppe , De Visscher, & Van de Walle, 2014). Men verwijst hiernaar als naar gekende
participatiedrempels, door deze te verlagen kan men voor een grotere toegankelijkheid van het
aanbod zorgen.
Betaalbaarheid gaat over de kostprijs van het aanbod en alles wat er bij de deelname komt kijken
zoals bijvoorbeeld het aankopen van een uniform, inschrijvingsgeld … . Bereikbaarheid heeft te
maken met de ligging van het aanbod en de mobiliteit waarover de ouders wel of niet beschikken.
Begrijpbaarheid verwijst naar het aanwezig zijn van afspraken en regels maar ook openheid naar
ouders toe en het aanwezig zijn van de nodige informatie over het aanbod. Bruikbaarheid gaat dan
over de verandering die een deelname aan het aanbod teweegbrengt maar ook over de
aanwezigheid van interessante openingsuren en dergelijke. Beschikbaarheid verwijst naar de
voorschriften die er bij bepaalde vrijetijdsinitiatieven horen zoals een uniform of dergelijke, ook de
mogelijkheid om een relatie op te bouwen met de begeleiding valt hieronder
5
2.2 Vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking
Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op het perspectief van de ouders en de kinderen m.b.t.
vrijetijdsbesteding op basis van de internationale literatuur. Daarna wordt ingezoomd op de Vlaamse
situatie.
2.2.1 Perspectief van de ouders
In de literatuur komt naar voor dat ouders van kinderen met een beperking veel belang hechten aan
de participatie van hun kinderen aan betekenisvolle activiteiten en in het algemeen in de
maatschappij, en dat ze hiervoor zelf allerlei strategieën gebruiken om dit te realiseren (Piskur, et al.,
2012). In de studie van Piskur wordt er gekeken naar de acties, uitdagingen en noden die ouders van
kinderen met een fysieke beperking ervaren tijdens deze realisatie. Men komt hier tot 2 grote
thema’s, namelijk de acties, uitdagingen en noden die de ouders ervaren om hun kinderen te laten
deelnemen aan betekenisvolle activiteiten en degene die ze ervaren bij de participatie aan de
maatschappij. Hierbij merkt men op dat ouders gebruik maken en vorm geven aan de sociale en
fysieke omgeving waar ze deel van uit maken om de participatie van hun kinderen te bevorderen. Ze
stemmen dus zowel hun sociale contacten als de locatie waar ze naar toe gaan af op de noden van
hun kinderen. Wanneer er dan gekeken wordt naar het deelnemen aan betekenisvolle acties geven
ouders aan dat zij hierbij een aantal belangrijke acties op zich nemen. Men haalt hierbij aan dat ze als
ouder de keuze maken aan welke activiteiten hun kinderen participeren, de belangen van hun
kinderen behartigen en hiermee samenhangend de sociale omgeving opleiden en netwerken
opbouwen. Deze acties keren ook terug in de studie van Woodgate en collega’s bij ouders van
kinderen met complexe noden (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). Naast deze acties worden er ook
een aantal uitdagingen vermeld waarmee ze geconfronteerd worden. Dit zijn de houding van
anderen, onvoldoende ondersteuning en fysieke barrières in de omgeving. In de studie van
Woodgate omschrijft men het als volgt: ‘Parents reinforced that families of children with complex
care needs should be able to access the same places, spaces, activities or situations that “able bodied
people” have access to.’ (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012).
De participatie van een kind wordt in belangrijke mate beïnvloed door de mate waarin de ouders en
het gezin in staat zijn om deze participatie mogelijk te maken. Ook de deelname van een kind aan
een vorm van vrijetijdsbesteding zal sterk bepaald worden door de invloed van de ouders (Keller,
Bost, Lock, & Marcenko, 2005). Wanneer er naar de trends van gebruik in de zorg verwezen wordt
ziet men dat er door ouders vaak gekeken wordt naar wat aanwezig is. Dit sluit daarom niet altijd het
best aan bij hun noden (McConkey & Adams, 2000).
Naast het maken van een keuze voor een bepaald vrijetijdsaanbod zijn ouders ook degenen die
verantwoordelijk zijn voor de praktische organisatie. Dit zowel naar vervoer als naar het financiële
aspect toe en dit verloopt vaak met de nodige uitdagingen (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012).
In de studie van Piskur et al. (2012) geeft men aan dat binnen de gezinsgerichte diensten de ouders
gezien worden als experten wanneer het op de mogelijkheden en noden van hun kinderen met een
beperking aan komt. Met deze kennis wil men dan ook deze diensten optimaliseren om de
participatie van de kinderen te bevorderen (Piskur, et al., 2012). Ook in andere literatuur worden de
ouders van kinderen met of zonder beperking als ervaringsdeskundigen beschouwd als het op de
noden en mogelijkheden van hun kinderen aankomt. Men heeft reeds in andere onderzoeken
6
getracht om zicht te krijgen op de inspanningen die zij hier voor leveren zodat men hen hierin kan
ondersteunen (Piskur, et al., 2012).
In het kader van een participatie discussie die men in de literatuur voert merkt men hier ook op dat
het niet duidelijk is of de mening van de ouders wel overeenkomt met de mening van de kinderen.
Men maakt hierbij een belangrijke kanttekening, namelijk het in staat zijn om zelf controle te nemen
over je leven als een belangrijk aspect van participatie. Participatie kan dus ook bestaan zonder dat
men zelf echt dingen doet. Ouders geven hun kinderen de mogelijkheid om te kunnen participeren
aan bepaalde activiteiten zonder dat ze deze activiteiten dan ook echt moeten uitvoeren. Dit behoort
dan weer tot de eigen controle van de kinderen (Piskur, et al., 2012). Ook bij Woodgate wordt
participatie omschreven als het hebben van een eigen leven (Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012).
Volgens hen is de rol van de ouders vooral het zorgen voor de middelen zodat zij en hun kinderen
met complexe noden ‘een leven’ kunnen hebben. Dit vraagt dus het nodige werk van de ouders
waarbij zij dan de vraag stellen naar de maatschappelijk verplichting om dit mogelijk te maken en dus
tegemoet te komen aan de barrières die ouders ervaren. Hier wordt ook aangegeven dat ouders het
belangrijker vinden om deel te zijn van een activiteit dan om deel te nemen. Om deel te zijn van iets
is het belangrijk om zelf een betekenisvolle inbreng te kunnen doen. Men geeft ook aan dat het
aanwezig zijn of het creëren van een bepaald veiligheidsgevoel een belangrijke voorwaarde is voor
ouders om deel te nemen. Dit wordt gekaderd vanuit de vaak uitdagende situaties waarmee zij reeds
geconfronteerd worden los van de vrijetijdsbesteding van hun kinderen (Woodgate, Edwards, &
Ripat, 2012).
In de studie van Thompson en Emira (2011) wordt onderzocht welke barrières ouders van kinderen
en jongeren met autisme en ADHD ervaren bij het deelnemen aan vrijetijdsbesteding. Hierbij komt
men tot 3 grote thema’s namelijk een gevoel van isolatie, de houding van de begeleiding naar de
beperking van hun kinderen, en het dilemma dat ze ervaren tussen het wel of niet toelichten van de
soms onzichtbare beperking (Thompson & Emira, 2011). Hiermee samenhangend gaven deze ouders
aan dat het voor hen ook geen evidente keuze is tussen het gewone vrijetijdsaanbod of het
doelgroep-specifieke aanbod ook weer omdat het hier gaat om een beperking die niet altijd fysiek
zichtbaar is. Omdat de beperking soms niet zichtbaar is voor de begeleiding heeft dit een belangrijke
invloed op hun houding. Net zoals bij Piskur komt naar voor dat de opleiding van de begeleiding als
een belangrijk gegeven ervaren wordt door ouders (Piskur, et al., 2012) (Thompson & Emira, 2011).
De ouders, die de ervaringsdeskundigen zijn, komen tegenover de eerder onervaren begeleiding in
het vrijetijdsaanbod te staan en ervaren hierin een grote kloof. Men beschrijft het hier als een soort
wij-zij scenario (Thompson & Emira, 2011). Men haalt ook direct aan dat het niet enkel belangrijk zal
zijn om de begeleiding meer op te leiden omtrent de beperking maar dat er ook aandacht moet
besteed worden aan het opbouwen van een waardevolle relatie met de ouders, waarbij begrip en
vertrouwen veel belangrijker zijn voor de ouders dan een uitgebreide kennis van de beperking van
hun kind. In de studie van Woodgate et al. (2012) stelt men het als volgt: ‘It was important for
parents for others to “to get their child” or “know their child” rather than label their child’.
Ook bij Thompson en Emira (2011) komt het gebrek aan begrip en empathie van de begeleiding naar
de kinderen maar ook naar de ouders toe, als een belangrijk thema naar voor. Men haalt hier aan dat
de houding van de begeleiding als een belangrijke factor moet beschouwd worden voor het
welbevinden van de deelnemers. Men komt tot de conclusie dat er nog maar weinig geweten is over
de noden van ouders omtrent het bevorderen van de participatie van hun kinderen met een
7
beperking. Men rapporteert wel vaker over noden omtrent ondersteuning, informatie,
voorzieningen.
De informatie die aanwezig is over vrijetijdsbesteding bij kinderen met een beperking is meestal
gebaseerd op gegevens van ouders of leerkrachten (Engel-Yeger & Ziv-On, 2011). Men tracht op deze
manier om de visie en bevindingen van de kinderen en jongeren zelf te vervatten in het verhaal dat
de ouders brengen (Thompson & Emira, 2011).
Hierbij kwam ook sterk naar voor dat ouders zeer gevoelig zijn voor de kwetsbaarheid van hun kind
en het gevaar van gepest te worden bij het deelnemen aan bepaalde activiteiten. Dit heeft op zijn
beurt een directe weerslag op de mate van participatie en het gevoel van isolatie dat in deze studie
gerapporteerd wordt (Thompson & Emira, 2011). Deze isolatie kan op zijn beurt tot verdere isolatie
leiden in andere domeinen maar ook op latere leeftijd. Ook in de studie van Woodgate et al. merkt
men op dat het niet deelnemen aan betekenisvolle activiteiten tot een verminderd zelfbeeld leidt
(Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012).
Aangezien het in de studie van Thompson & Emira over ouders van kinderen met autisme of ADHD
ging merkten zij ook op dat het vaak evidenter is om ondersteuning te krijgen voor de noden die men
ervaart bij een fysieke beperking dan voor de sociale en emotionele noden die zij ervaren (Thompson
& Emira, 2011). Men geeft in deze studie als besluit aan dat het onzichtbare aspect van de kinderen
hun beperking vaak bijdraagt aan hun negatieve ervaring in het deelnemen aan het vrijetijdsaanbod.
Men ziet hier in deze studie dat er vanuit de ouders een voorkeur is voor doelgroep specifieke
initiatieven (Thompson & Emira, 2011), omdat men hierbij het gevoel heeft dat de begeleiding de
nodige opleiding genoten heeft.
Ook in andere studies komt de aandacht voor de noden die ouders van kinderen met een beperking
ervaren omtrent verschillende aspecten van het leven naar voor. En onder andere ook met
betrekking tot de vrijetijdsbesteding (Palisano, et al., 2009). Palisano en collega’s concludeerden dat
er geen verschil merkbaar is in de noden die ouders ervaren naargelang de leeftijd van hun kind met
een beperking maar dat deze wel veranderen naargelang de ernst van de beperking.
2.2.2 Perspectief van kinderen op basis van internationale onderzoek
In de studie van Mactavish wordt de link gelegd tussen Quality of Life (QOL) bij ouders van en
personen met een verstandelijke beperking, en de rol van op vakantie gaan hierin. Hierbij kwam naar
voor dat deelnemen aan betekenisvolle activiteiten tijdens de vakantie meer invloed heeft op
iemands welbevinden dan materiële zaken (Mactavish, MacKay, Iwasaki, & Betteridge, 2007).
Participatie is eveneens een belangrijk concept dat nauw verbonden is met de context van de
vrijetijdsbesteding en beleving. De link tussen participatie en het algemeen welbevinden of de
Quality of Life (QOL) van iemand is het onderwerp van verschillende studies (Barr & Shiels, 2011;
Engel-Yeger & Ziv-on, 2011; Piskur et al, 2012; Woodgate, Edwards, & Ripat, 2012). Vanuit deze
onderzoeken kwam naar voor dat de participatie in sociale contexten er voor zorgt dat bepaalde
vaardigheden naar interactie, spel en omgang met anderen worden verworven. Participatie wordt
dan ook door velen gezien als een fundamenteel recht voor kinderen om zich te ontwikkelen tot
volwassen personen.
8
In participatie-onderzoek bij kinderen en jongeren met een beperking is er vaak sprake van bepaalde
drempels die ervaren worden, ook op het vlak van vrijetijdsbesteding. Deze hebben op hun beurt een
belangrijke invloed op het algemene welbevinden en sociale interacties. In de studie van Keller en
collega’s (2005) gaat men op zoek naar de factoren die een invloed hebben op deze participatie. Men
kijkt hierbij zowel naar de factoren die een bevorderende als een belemmerende invloed vertonen.
Ze geven hierbij aan dat er nog maar weinig over geweten is en dan zeker wanneer het gaat over
kinderen en jongeren met een beperking en hun families. Ze gaan er hier wel van uit dat de barrières
als groter zullen ervaren worden door deze doelgroep.
Ook de positieve effecten verbonden met het deelnemen aan een bepaalde vorm van
vrijetijdsbesteding worden in de literatuur uitgebreid besproken. In de verschillende studies komt
men vaak tot gelijklopende bevindingen. Dit gaat van het uitbouwen van relaties met anderen tot het
aanleren van sociale normen en waarden en het uitbouwen van een eigen identiteit (Keller, Bost,
Lock, & Marcenko, 2005). Men vindt ook dat de deelname aan gestructureerde activiteiten bijdraagt
tot een vermindering van probleemgedrag (Keller, Bost, Lock, & Marcenko, 2005). De fysieke
activiteit die vaak gelinkt is aan het vrijetijdsaanbod leidt tot een betere gezondheid en preventie van
chronische ziektes (Barr & Shields, 2011).
In de studie van Barr & Shields (2011) is men specifiek op zoek gegaan naar de barrières en
ondersteunende factoren gekoppeld aan fysieke activiteiten bij kinderen met het Syndroom van
Down. Hierbij kwam de rol van de familie als belangrijke factor naar voor in het bepalen in welke
mate deze kinderen deelnemen aan fysieke activiteiten. Ook de specifieke eigenschappen die
verbonden zijn met Downsyndroom zoals problemen met het hart, overgewicht, … zullen bijdragen
aan hoe actief hun fysieke bezigheden zijn. Dit zijn echter niet de enige factoren die een invloed
zullen hebben, ook voor de sociale omgeving zal er een belangrijke rol weggelegd zijn. Men geeft
hierbij aan dat verder onderzoek zich vooral moet focussen op het ontwikkelen van methodes en
hulpmiddelen om fysieke activiteit aan te moedigen bij deze doelgroep en om tegemoet te komen
aan de barrières waarop zij botsen (Barr & Shields, 2011).
Het concept ‘playfulness’ wordt in de studie van Hamm beschreven als iets dat verder gaat dan de
vaardigheden die kinderen tonen bij het spelen maar waar de focus ligt op de kwaliteit van het spel
ongeacht eventuele beperkingen. Playfulness kan gezien worden als de aanleg die kinderen hebben
om te spelen, namelijk de natuurlijke speelsheid die elk kind in zich heeft (Hamm, 2006). Zowel voor
de speelsheid van kinderen als het spel dat ze spelen is de context een belangrijke factor. Vaak vanuit
het idee om zicht te krijgen op hoe men via de omgeving het spel verder kan uitbouwen en
ondersteunen. Ook in de studie van Thompson & Emira wordt de nadruk gelegd op een goed
uitgebouwd vrijetijds- en recreatieaanbod en de positieve gevolgen die hiermee samenhangen voor
in dit geval kinderen met ASS. Ondanks de positieve gevolgen die men nu en later ziet merkt men op
dat het niet eenvoudig is voor deze kinderen om te participeren aan het vrijetijdsaanbod (Thompson
& Emira, 2011).
Brasja-Zganec legt in zijn studie de link tussen vrijetijdsbesteding en Quality of Life in Kroatië. Hierbij
maakt hij een onderscheid tussen ‘person-centered’ en ‘place-centered’ vrijetijdsbesteding. Onder
‘person-centered’ vrijetijdsbesteding verstaat hij de mate van participatie, de tevredenheid en de
houding die men heeft ten opzichte van de activiteit. Bij ‘place-centered’ vrijetijdsbesteding kijkt men
9
naar de omgeving en middelen die aanwezig zijn bij het vrijetijdsaanbod. Beide vormen zijn
belangrijk voor een kwaliteitsvolle vrijetijdsbesteding (Brajsa-Zganec, Merkas, & Sverko, 2011).
Een studie bij kinderen met gedragsproblemen bracht naar voor dat gestructureerde activiteiten
vaker geassocieerd worden met positieve resultaten dan niet-gestructureerde vormen van vrij spel
(Keller, Bost, Lock, & Marcenko, 2005). Keller et al. rapporteert dezelfde resultaten ook bij andere
doelgroepen zoals kinderen met sociale en emotionele problemen. Ze geven hierbij ook aan dat de
deelname aan vrijetijdsbesteding een vaak terugkerende nood is binnen de geestelijke
gezondheidszorg. Ze zien dat er deelgenomen wordt aan de ongestructureerde activiteiten zoals
fietsen of spelen in de speeltuin maar dat de deelname aan gestructureerde initiateven achterwege
blijft. In verschillende studies wordt er gekozen om het gestructureerde aanbod te bevragen om op
die manier tot concrete beleidsaanbevelingen te komen (Shimoni, Engel-Yeger, & Tirosh, 2010)
(Engel-Yeger & Ziv-On, 2011).
Bij Keller geeft men aan dat het belangrijk zal zijn om verdere studies te verrichten naar de
verschillende factoren die een bijdrage leveren aan participatie. Dit moet er voor zorgen dat de
begeleiding en het aanbod kan aangepast worden aan deze factoren (Keller, Bost, Lock, & Marcenko,
2005). Meer onderzoek naar de waarde die er aan participatie aan het vrijetijdsaanbod bij deze
doelgroepen gegeven wordt blijkt een belangrijk gegeven om voor een kwaliteitsvol en aangepast
vrijetijdsaanbod te zorgen.
In de studie van Shimoni et al (2010) rond participatie aan vrijetijdsbesteding bij jongens met ADHD
geeft men aan dat er in vorige onderzoeken vaak gefocust werd op de schoolse context. Ze merken
op dat er nog maar weinig geweten is rond de vrijetijdsbesteding van deze doelgroep. Men kiest er
voor om de vergelijking te maken met kinderen zonder beperking. Men vond dat kinderen met ADHD
aanzienlijk meer vrije tijd besteden aan het krijgen van extra hulp voor school en dat zij meer nood
hebben aan gestructureerde en goed begeleide vrijetijdsbesteding. Men geeft aan dat er nog nood is
aan verder onderzoek waarbij men meer rekening moet houden met de verschillen die er binnen
families kunnen heersen naargelang de samenstelling, cultuur, religie, … (Shimoni, Engel-Yeger, &
Tirosh, 2010). Engel-Yeger & Ziv-On vonden in hun studie naar de relatie tussen sensorische
verwerkingsproblemen bij kinderen met ADHD en hun voorkeur voor bepaalde vrijetijdsbesteding
dat ze minder de voorkeur hebben voor fysieke, sociale en eerder gestructureerde activiteiten
waarbij ze over bepaalde vaardigheden moeten beschikken (Engel-Yeger & Ziv-On, 2011).
2.2.3 Vlaamse context
Initiatieven zoals de buitenspeeldag, een woensdagnamiddag waarop Nickelodeon, VTM-Kazoom en
Ketnet er voor kiezen om geen programma’s uit te zenden en dus een duidelijk signaal willen geven
aan de kinderen om naar buiten te gaan (Nickelodeon, VTMKAZOOM, Ketnet, VVJ, ISB, Buurtsport,
Vlaamse regering, 2015), of lokale initiatieven waar de laatste jaren meer aandacht aan besteedt
wordt zoals speelpleinwerkingen, sportkampen, … tonen dit groeiende belang ook in de Vlaamse
context.
In de Vlaamse context zijn ondertussen al een aantal groot- en kleinschalige onderzoeken uitgevoerd
naar vrijetijdsbesteding (De Rycke, et al., 2005). Hierbij zijn er verschillen naargelang de leeftijd en de
locatie waar men het onderzoek afneemt. Men kiest er soms voor om zich te focussen op bepaalde
doelgroepen zoals allochtone jongeren, kinderen in armoede en kinderen met een beperking.
10
In 2006 nam Bracke interviews af bij kinderen met een verstandelijke beperking en hun ouders in
verband met hun participatie aan het vrijetijdsaanbod in Sint-Niklaas, Aalter en Lierde. Ze maakte
hierbij ook de vergelijking met de situatie bij kinderen zonder beperking. In de informele
vrijetijdsbesteding waren er weinig verschillen merkbaar in wat deze 2 groepen willen. Voor kinderen
met een beperking is het soms echter wel minder evident om bepaalde van hun wensen omtrent
vrijetijdsbesteding te realiseren. Bij de formele vrijetijdsbesteding wordt er door kinderen met een
beperking meer deelgenomen aan sportverenigingen dan aan het jeugdwerk. Er komt naar voor dat
ze ook wel sneller zullen afhaken omdat de sport niet aan hun verwachtingen voldoet. Wat betreft
het jeugdwerk ziet Bracke een aantal drempels naar voor komen, namelijk wat betreft informatie,
stimulering en ondersteuning. Ook hier wordt er vaak afgehaakt, de belangrijkste reden hiervoor is
volgens Bracke het feit dat de kinderen zich niet aanvaard voelen zowel door de begeleiding als de
groep (Bracke, 2006).
In 2010 werd er in Brussel een studie uitgevoerd waarin men naging in welke mate het
vrijetijdsaanbod beantwoordt aan de behoeften van de Brusselse jeugd met een beperking. Men
kwam hier ook tot de constatatie dat er een lage participatie was aan het formele vrijetijdsaanbod.
Bovendien kwam hier naar voor dat er nood was aan meer en gevarieerder aanbod tijdens het
schooljaar en ook tijdens de vakanties. De drempels die Bracke vond komen ook in deze studie
grotendeels naar voor. Men merkte nog op dat de kostprijs voor bepaalde gezinnen als een extra
drempel ervaren werd. Ouders die maar beperkt mobiel waren rapporteerden ook de
beschikbaarheid en bereikbaarheid van het aanbod als een bijkomende drempel. Sociale
aanvaarding, individuele begeleiding en in welke mate het aanbod afgestemd is op de beperking van
hun kinderen komen er nog bij als ervaren drempels (Janssen, Van Puyenbroeck, & Smits, 2008).
In de periode 2009-2010 werd er op vraag van de jeugddienst van Stad Gent een onderzoek
uitgevoerd naar wat de Gentse jeugd doet op vakantiedagen (Cesor, 2009-2010). Men koppelde hier
de vraag aan wat ze graag vaker zouden willen doen en welke nood hun ouders aangaven. Op basis
van een uitgebreide vragenlijst bij de ouders en kinderen kwam men tot resultaten omtrent wat men
doet, wat men vaker wil doen en de belemmeringen om deze favoriete activiteiten vaker te doen. Er
werd ook aandacht besteed aan de informele vrije tijd, wanneer ze deelnemen aan het
georganiseerd aanbod, het financiële aspect en de bekendheid van het aanbod en van
informatiebronnen. Naast de bekendheid van het aanbod heeft men hierbinnen ook ruimte gemaakt
voor een beoordeling van verschillende vormen van vrijetijdsaanbod georganiseerd vanuit Stad Gent.
In dezelfde periode liep er een behoeftenonderzoek bij personen met een beperking en personen
met een chronische ziekte in Gent (Van Hove, et al., 2009-2010). Men wilde via deze weg zicht
krijgen op de samenstelling van deze groep, de behoeften en drempels die personen met een
beperking ervaren op alle levensdomeinen en het gebruik dat zij maken van de dienstverlening van
de Stad Gent. Dit onderzoek werd in verschillende fases gerealiseerd aan de hand van meerdere
onderzoekinstrumenten. In deze instrumenten lag de focus op de levenskwaliteit en de
ondersteuningsbehoeften die ervaren werden. Er was ook aandacht voor de Gentse context en
dienstverlening.
Ondanks de brede bekendmaking en rekrutering van het onderzoek merkte men op dat het aantal
jongeren dat deelnam zeer laag was. Om hier enigszins aan tegemoet te komen werd er een tweede
fase georganiseerd waarbij men gebruik maakte van een aangepaste vragenlijst. Hierbij werden er 3
11
versies voorzien (voor -12-jarigen, 12 tot 17-jarigen en 18 of ouder). Door gebruik te maken van een
criterialijst heeft men getracht om een gelijk aantal personen te rekruteren per leeftijdscategorie en
per aard van de beperking. We zien echter dat de groep van -12-jarigen en de 12-25 jarigen ook in
deze studie nog steeds ondervertegenwoordigd blijft (33%) (Van Hove, et al., 2009-2010) .
In de rapportage van de resultaten werd er geen onderscheid gemaakt met de resultaten die
verkregen waren bij de groep jongeren. Bij het luik vrije tijd, sport en cultuur liggen de deelname
cijfers voor culturele activiteiten aanzienlijk lager bij personen met een beperking. Men ziet wel dat
men aangeeft dat er aan individuele activiteiten buitenshuis vaak tot heel vaak wordt deelgenomen
(94%).
12
3 Probleemstelling
Participatie en vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren met een beperking zijn het onderwerp
van verschillende internationale studies (Barr & Shields, 2011; Engel-Yeger & Ziv-On, 2011; Hamm,
2006). Het belang dat zowel de kinderen en jongeren als hun ouders hier aan hechten komt telkens
terug. Door middel van deze studies heeft men geprobeerd om verder zicht te krijgen op de noden,
uitdagingen en ondersteunende factoren die beiden hieromtrent ervaren. Aangezien ouders instaan
voor de organisatie en invulling van de vrije tijd kwamen zij vaak terug als ervaringsdeskundigen en
dus ook als belangrijke bronnen van informatie omtrent deze concepten, niet enkel vanuit een
tegemoetkomen aan het kennistekort dat er omtrent dit onderwerp is maar eveneens vanuit een
verlangen om voor de gepaste ondersteuning te zorgen.
Vanuit de literatuurstudie wordt ook duidelijk dat er nog weinig specifieke gegevens zijn omtrent de
Vlaamse context. De gegevens die er zijn hebben voornamelijk betrekking op de steden Brussel en
Gent. In Gent werd de focus gelegd op de vrijetijdsbesteding bij kinderen en jongeren zonder
beperking (Cesor, 2009-2010) en op het algemene welbevinden van personen met een beperking
binnen Stad Gent en hun ervaringen met de Gentse dienstverlening (Van Hove, et al., 2009-2010).
Hoewel men hier getracht heeft om ook de kinderen en de jongeren te betrekken is dit in mindere
mate gelukt. Ook het feit dat er geen specifieke focus werd gelegd op het luik vrijetijdsbesteding
zorgt eerder voor algemene gegevens die weinig gericht zijn op het specifieke Gentse aanbod.
Bovendien dateren beide studies van 2009-2010.
Op basis van deze gegevens werd dit onderzoek gericht op het in kaart brengen van de perceptie van
ouders van kinderen met een beperking op de vrijetijdsbeleving. Er werd gekozen om te focussen op
de ondersteunende en belemmerende factoren die ouders ervaren. Dit kan zowel betrekking hebben
op de praktische organisatie van het aanbod als de beleving. Hiermee wordt er ook aandacht besteed
aan de oplossingen die ouders zelf naar voor brengen voor de ervaren drempels.
Dit kan vertaald worden in de volgende onderzoeksvragen.
• Wat zijn de ervaringen en visie van ouders van kinderen met een beperking naar de
vrijetijdsbesteding van hun kinderen toe?
• Wat zijn de belemmerende factoren die zij hieromtrent ervaren? En welke mogelijke vormen
van ondersteuning reiken ze hiervoor zelf aan?
Beide vragen worden bekeken binnen de Gentse context. Naast de wetenschappelijke doelstelling
werd er binnen dit onderzoek ook gekozen om een praktijkgerichte doelstelling te formuleren, met
name adviezen formuleren voor het jeugdbeleid en praktijk van Stad Gent om zo beter tegemoet te
komen aan de noden en verwachtingen van ouders rond het vrijetijdsaanbod voor hun kind met een
beperking.
13
4 Methodologie
4.1 Motivering onderzoeksbenadering
Er werd bewust gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethodiek omdat dit het beste aansluit bij
de bedoeling van het onderzoek, namelijk stil staan bij hoe ouders de vrijetijdsbesteding van hun
kinderen en jongeren met een beperking ervaren. Kwalitatief onderzoek zorgt immers voor een
minder strak gestructureerd kader waardoor er voldoende mogelijkheden zijn om hun verhaal
volledig tot zijn recht te laten komen.
Binnen kwalitatief onderzoek wordt vaak de opdeling gemaakt tussen deductief en inductief
kwalitatief onderzoek (Howitt, 2011). De inductieve kwalitatieve analyse, cf. ‘grounded theory’-
benadering gaat uit van het idee dat de theorie vanuit de data zelf komt. Er wordt binnen deze vorm
van kwalitatief onderzoek niet gestart vanuit een hypothese, wat bij een deductieve analyse wel het
geval is. In dit onderzoek wordt geopteerd voor een inductieve analyse.
In gelijkaardige onderzoeken wordt er meestal geopteerd voor het gebruik van een vragenlijst maar
men kan ook voor een interview kiezen (Barr & Shields, 2011) (Shimoni, Engel-Yeger, & Tirosh, 2010).
Beiden zijn geschikte onderzoeksinstrumenten elk met hun eigen sterktes. Bij een vragenlijst is men
in staat om een grotere groep te bereiken maar bij een interview slaagt men er in om meer zicht te
krijgen op de onderliggende gedachten en dus het verhaal van de geïnterviewde. Vandaar dat er hier
de voorkeur gegeven werd aan een interview en meer bepaald met een open vraagstelling. Dit werd
ingegeven vanuit de doelstelling om een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van het individu zijn
beleving.
Een veel voorkomende vorm is het semigestructureerde interview waarbij men een lijst van topics
opstelt die men tijdens het interview wilt bespreken (Goethals, 2004). Op deze manier heb je als
interviewer de keuze in welke volgorde je bepaalde onderwerpen aan bod brengt.
Aangezien het om een kwalitatieve studie gaat wordt er naar een inhoudelijk verzadigingspunt van
informatie gestreefd en is er dus geen sprake van een vooropgesteld aantal interviews die moeten
uitgevoerd worden. Het is de bedoeling om een ruim beeld te krijgen en er werd getracht om een zo
divers mogelijke steekproef te bereiken.
Naar het voorbeeld van gelijkaardige onderzoeken werd er gekozen om gebruik te maken van een
korte socio-demografische vragenlijst, dit met de bedoeling om een aantal basisgegevens te
verzamelen over de respondenten.
4.2 Instrumenten
Eerst werd er een topiclijst opgesteld die de onderzoeksvragen bevat met voldoende aandacht voor
het eigen verhaal van de ouders. De grote lijnen die hierin afgebakend werden waren de volgende:
� De vrijetijdsbesteding van de voorbije zomervakantie
� Algemene bevraging van het huidige aanbod
� Informatie rond het aanbod
� Belemmerende factoren (drempels)
� Ondersteunende factoren
� Deelname/participatie
14
� Beïnvloedende factoren in de keuze voor het aanbod
� Andere kinderen
� Voorkeuren
� Invloed van de leeftijd van het kind
� Vragen naar beleid/verwachtingen/aanvullingen
Er werd in de bevraging van start gegaan met de vraag om te schetsen hoe de voorbije
zomervakantie er uit zag gevolgd door een algemene bevraging van het huidige aanbod.
Bij het vragen naar drempels die ouders ervaren werden zowel de drempels bij de organisatie van als
de deelname aan het aanbod bevraagd. Ook de praktische belemmeringen en eventuele beperking-
gerelateerde factoren werden opgenomen. Vanuit het idee van de ouders als ervaringsdeskundigen
werd ook bevraagd hoe men tegemoet kon komen aan de eerder vermelde drempels. Bij praktische
belemmeringen gaat het om de puur praktische dingen die ouders tegenhouden om deel te nemen,
dit staat los van de visie en voorkeuren die ze hebben. Het behandelt de concrete zaken waarbij er
met de bevraging van de drempels ruimte voorzien wordt om het abstracte wat meer te belichten,
dit zal dan wel verbonden zijn met de visie of met de persoonlijkheid van de ouders.
Het belang van participatie en het vinden van aansluiting werd bevraagd vanuit hun perspectief als
ouder en hoe zij dit ervaren voor hun kind. De beïnvloedende factoren in hun keuze voor een
bepaald vrijetijdsaanbod werden in het algemeen bevraagd. Hiernaast werd er ook gekeken naar de
invloed van eventuele broers of zussen. Ook de verschillen in beleving en organisatie van het aanbod
ten opzichte van het kind met een beperking kwamen hier aan bod.
Bij het onderdeel voorkeur werd er zowel gekeken naar een voorkeur voor het soort activiteit
namelijk sport, knutselen, … als naar een voorkeur voor inclusieve of doelgroep-specifieke
werkingen. Ook een eventuele invloed van de leeftijd van het kind werd opgenomen.
Deze grote lijnen werden verwerkt in een interviewleidraad. De ruime concepten werden verder
opgesplitst in deelvragen. Hieraan werd nog een korte socio-demografische vragenlijst toegevoegd
die men kon invullen. Dit alles werd opgesteld met de medewerking van de Jeugddienst van Stad
Gent. In samenspraak met hen werd er gekozen om een onderverdeling te maken tussen
informatiekanalen en het ruimere vrijetijdsaanbod. Voor de bevraging van de bekendheid en het
gebruik van beide werd er gebruik gemaakt van een aanvullende vragenlijst. Deze werd afgenomen
nadat de interviewleidraad afgerond was. De interviewleidraad en aanvullende vragenlijst zijn als
bijlage 3 en bijlage 4 opgenomen.
Bij het opstellen van het instrument werd er rekening gehouden met het gegeven dat sommige
ouders gevoelig kunnen zijn voor de gebruikte termen.
4.3 Procedure
Op basis van de sociale kaart (De sociale kaart, 2013) en de website van het Ministerie van Onderwijs
(Ministerie van Onderwijs, 2013) werden alle scholen voor buitengewoon onderwijs in Gent
aangeschreven.
Vijf scholen gaven aan dat ze niet wilden meewerken. De redenen hiervoor zijn de vaststelling dat er
weinig leerlingen uit de omgeving van Gent waren en het feit dat er veel anderstalige ouders waren.
Vanuit de type 1-scholen gaf men aan dat hun leerlingen wel een licht verstandelijke beperking
15
hebben maar dat de ouders dit niet zien als een beperking. Ze gaven aan dat de meeste van hun
ouders het belangrijk vinden dat hun kinderen zoveel mogelijk als ‘normaal’ beschouwd worden.
Hiermee samenhangend stelde men op deze scholen vast dat de meeste van hun leerlingen wel
deelnemen aan het gewone vakantie-aanbod maar dat het vaak de financiële drempel is die hun
parten speelt.
Bij de andere scholen werden de brieven verspreid en konden de ouders via een antwoordstrookje
aangeven of ze wilden deelnemen aan het onderzoek. In totaal kwamen er 20 reacties binnen, nadat
er verder contact werd opgenomen waren er uiteindelijk 15 personen bereid om deel te nemen. De
interviews werden afgenomen bij de ouders thuis en werden via audio-opnames geregistreerd voor
de verdere verwerking.
Bij het afnemen van de interviews werd er gestart met de algemene interviewleidraad. Daarna werd
er overgaan naar het bevragen van de bekendheid en het gebruik van de verschillende
informatiekanalen van Stad Gent en van het algemene vrijetijdsaanbod.
4.4 Setting en participanten
Ouders van kinderen en jongeren van 6 tot 12 jaar met een beperking die in Gent of zijn
deelgemeenten wonen, of die gebruik maken van het Gentse vrijetijdsaanbod zijn de doelgroep van
deze studie.
Vanuit overleg met de jeugddienst van de Stad Gent kwam er naar voor dat de 6-9 jarigen een
leeftijdsgroep is waar er nood is aan een structureel vrijetijdsaanbod. Vanaf ongeveer 9 jaar merkt de
jeugddienst, in de praktijk, op dat men in staat is om zelf te laten weten of ze een activiteit leuk
vinden of niet. Zij gaven ook aan dat het aanbod het grootst is voor de leeftijdscategorie van 6 tot 12
jaar.
Met ouders van Gentse kinderen en jongeren worden personen bedoeld die gedomicilieerd zijn in
Gent en de deelgemeenten (Mariakerke, Drongen, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Oostakker,
Desteldonk, Mendonk, Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge, Afsnee, Sint-Denijs-Westrem,
Zwijnaarde) (Stad Gent, 2013).
Hiernaast werden ook de ouders van kinderen en jongeren betrokken die gebruik maken van het
Gentse vrije tijdsaanbod. De jeugddienst gaf namelijk aan dat zij zien dat er ook gebruik gemaakt
wordt van het aanbod door mensen die niet afkomstig zijn van Gent. Aangezien het de bedoeling is
om met deze studie tot zaken te komen die bruikbaar zijn voor het jeugdbeleid van de Stad Gent,
leek het waardevol om deze groep ook te betrekken. Ook in vergelijkbare onderzoeken wordt er
gekeken naar wie er gebruik maakt van het aanbod (Janssen, Van Puyenbroeck, & Smits, 2008).
Het leek praktisch niet haalbaar om de term beperking in zijn ruimste vorm te beschouwen. Daarom
werd er in overleg met de jeugddienst bekeken hoe deze term verder kon afgebakend worden.
Vertrekkende van het meer praktijkgerichte doel van dit onderzoek, namelijk tot bruikbare adviezen
komen voor het Gentse jeugdbeleid, werd er gekozen om dit te vertalen naar een aantal
onderwijstypes die gehanteerd worden binnen het buitengewoon basisonderwijs.
Om het concept vrijetijdsbesteding hanteerbaar te maken werd er gekozen om het te beperken tot
de vrijetijdsbesteding en beleving tijdens de vakantie. De reden hiervoor is dat vakantiewerking kan
beschouwd worden als een eerder laagdrempelige werkingsvorm. De term vakantie omvat zowel de
16
kleinere vakanties tijdens het schooljaar zoals herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie als de twee
maand durende zomervakantie. Er werd binnen dit onderzoek gekozen om dit af te bakenen tot de
voorbije zomervakantie.
In totaal participeerden 15 personen in de studie. Wat het geslacht betreft werden de
meeste interviews afgenomen bij vrouwen, namelijk 11 van de 15 interviews. Kijkende
naar de woonplaats werden de meeste interviews afgenomen bij mensen die wonen in
Gent of zijn deelgemeenten, ook 11 van de 15 interviews.
3 van de 15 ouders gaven aan dat hun thuistaal niet het Nederlands was. Bij de vraag
naar de familiale situatie gaven 6 ouders aan alleenstaand te zijn, 3 samenwonend en
nog eens 6 gehuwd. Bij de hoogste opleiding gaven 2 ouders aan het diploma lager onderwijs te
hebben, 7 beschikken over een diploma secundair onderwijs en tenslotte waren er 6 ouders met een
diploma hoger onderwijs
Wat betreft het onderwijstype van de kinderen zijn er 4 types vertegenwoordigd namelijk:
� Type 1: Licht mentale beperking (4)
� Type 2: Matige tot ernstige mentale beperking (2)
� Type 3: Emotionele of gedragsstoornis (5)
� Type 8: Ernstige leerstoornissen(4)
4.5 Analyse
De gegevens zijn door middel van een thematische analyse verwerkt. Hierbij wordt er een analyse
gemaakt van patronen en thema’s die naar voor kwamen in de interviews. Om deze analyse
systematisch uit te voeren is het model van Braun en Clarke (2006) gevolgd waarbij ze zes stappen
onderscheiden.
De eerste stap omschrijven zij als “data familiarisation”; dit is het voorbereiden en grondig
doornemen van de data. De keuze om de audio-opnames volledig uit te schrijven droeg hier toe bij.
Hierdoor werden de opnames intensief en meerdere keren beluisterd. Bij het uitschrijven werden de
tussenwerpsels weggelaten om de leesbaarheid te bevorderen.
Als 2de stap omschrijven zij het coderen van de data. Dit zijn nog niet de thema’s die in dit onderzoek
naar voor zullen komen maar een aanzet hier naar toe. Hierbij werd er gedetailleerd met de data aan
de slag gegaan door de interviews in detail te bekijken.
In de 3de stap wordt er dan op basis van de eerder aangebrachte codes op zoek gegaan naar
overkoepelende thema’s. Er werd op zoek gegaan naar patronen en verbindingen tussen bepaalde
codes. In deze stap ligt de focus niet langer op 1 interview maar werd er op zoek gegaan naar de
GESLACHT
MAN 4
VROUW 11
WOONPLAATS
BINNEN GENT
JA 11
NEEN 4
FAMILIALE
SITUATIE
ALLEENSTAAND 6
SAMENWONEND 3
GEHUWD 6
HOOGSTE OPLEIDING
LAGER ONDERWIJS 2
SECUNDAIR ONDERWIJS 7
HOGER ONDERWIJS 6
ONDERWIJSVORM
TYPE 1 4
TYPE 2 2
TYPE 3 5
TYPE 8 4
17
terugkerende codes over alle 15 interviews. De neerslag hiervan werd weergegeven in een eerste
boomstructuur.
Zowel voor het coderen als het aanbrengen van de overkoepelende thema’s werd er gebruik
gemaakt van NVivo 10. Dit is een softwareprogramma dat gebruikt wordt voor de analyse van
kwalitatieve data. Via dit programma werd het mogelijk om de informatie te coderen en efficiënt te
organiseren.
In de 4de stap werden de opgestelde thema’s herbekeken en terug afgetoetst met de originele data,
namelijk de neerslag van de interviews. Na dit afgetoetst te hebben werd er overgegaan tot een
ruimere definiëring van de toegekende thema’s in stap 5. In samenspraak met een 2de onderzoeker
werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend en volgde een bijstelling van de eerder
opgemaakte boomstructuur.
De boomstructuur werd opgesteld op basis van de toegekende codes zoals vermeld in stap 3. Na
overleg met een tweede lezer werden er een aantal codes bijgesteld en werd de boomstructuur
hieraan aangepast. Voor de opbouw werd er vertrokken van de onderzoeksvragen, dit leidde tot een
structuur omtrent de ervaringen en visie en een die de belemmerende factoren en de aangereikte
vormen van ondersteuning omvat.
Bij de boomstructuur rond de ervaringen en visie van de ouders werden er subcodes gevormd
volgens een aantal onderdelen verbonden met vrijetijdsbesteding namelijk de ervaringen omtrent
het aanbod zelf, omtrent de informatieverspreiding van dit aanbod, omtrent de participatie aan het
aanbod en ten slotte ook omtrent de begeleiding van het aanbod. Bij deze laatste werd dit door de
ouders geformuleerd als een aantal verwachtingen die ze hieromtrent hadden. Deze subcodes
werden op hun beurt nog eens onderverdeeld in een aantal subthema’s die hierbinnen geformuleerd
werden. Bij de 2de boomstructuur werd er vertrokken van de hoofdcodes belemmerende factoren en
vormen van ondersteuning. De belemmerende factoren werden opgesplitst in de praktische
belemmeringen die zoals reeds vermeld verwijzen naar de concrete zaken die ouders tegenhouden
om deel te nemen zoals in dit geval financiële factoren, vervoer/afstand en tijd. Met de drempels
werden dan de iets abstractere zaken belicht die bovendien verbonden zijn met de visie of
persoonlijkheid van de ouder. De vormen van ondersteuning werden opgesplitst in ondersteuning
naar het aanbod, de informatieverspreiding, de praktische factoren en de begeleiding toe.
Aanvankelijk was er binnen de subthema’s van beide structuren enige overlapping, dit werd
weggewerkt na overleg met een 2de onderzoeker.
De 6de en laatste stap was het rapporteren van de resultaten, dit werd opgebouwd aan de hand van
de opgestelde boomstructuren. Er wordt gebruik gemaakt van letterlijke citaten om de resultaten
toe te lichten.
18
Ervaring & Visie
Omtrent het aanbod
Aangepast aanbod
Inclusie of doelgroep-specifiek
Organisatie
Keuze
Omtrent de
informatieverspreiding Bereik
Kanalen
Participatie
Belang aangehecht
Ervaring
Verwachtingen van de
begeleiding
Kennis
Empahtie/
Begrip
Verantwoordelijkheid
Herkenbaarheid/
Continuïteit
19
Belemmerende factoren
Drempels
Beperking van het kind
Pesten
Begeleiding
Organisatie
Praktische belemmeringen
Financiël
Vervoer/Afstand
Tijd
Vormen van ondersteuning
Kenmerken van het aanbod
Informatieverspreiding
Praktische factoren
Begeleiding
20
4.6 Betrouwbaarheid en validiteit
Betrouwbaarheid en validiteit zijn belangrijke concepten bij het uitvoeren van een wetenschappelijk
onderzoek. Bij een kwalitatief onderzoeksopzet wijzen sommige auteurs erop dat er andere criteria
dan bij kwantitatief onderzoek gehanteerd kunnen worden (Trochim, 2006). Guga & Lincoln (1985)
verwijzen naar 4 criteria voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van een kwalitatief
onderzoek, dit zijn credibility, transferability, dependability en confirmability.
Met credibility of geloofwaardigheid verwijzen ze naar de geloofwaardigheid van de resultaten
vanuit het perspectief van in dit geval de ouders. Aangezien het bij kwalitatief onderzoek om het
verhaal van de participanten gaat zijn zij ook diegene die het meest geplaatst zijn om de
geloofwaardigheid van de resultaten te beoordelen. Door tijdens het afnemen van het interview
regelmatig terug te koppelen en af te toetsen met de ouders werd er geprobeerd om dit enigszins te
bereiken, ook het gebruik van terugkerende vragen en herhalingen moesten hier toe bijdragen.
Tijdens het afnemen van de interviews nam de onderzoeker een objectieve positie aan om het
verhaal van de ouders zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen en beïnvloeding te vermijden.
Transferability verwijst naar de mate waarin de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar een
andere context. Door een grondige beschrijving te geven van de onderzoek context kan men hieraan
een belangrijke bijdrage leveren. In de hierboven beschreven methodologie worden de gebruikte
instrumenten en ook de gebruikte procedures in detail besproken, ook de toelichting van de setting
waarin de interviews werden afgenomen als een uitgebreide beschrijving van de participanten en de
gehanteerde analyse moeten het mogelijk maken om deze resultaten te generaliseren naar een
andere context.
Betrouwbaarheid of dependability verwijst binnen kwantitatief onderzoek naar de repliceerbaarheid
van de resultaten, aangezien het bij kwalitatief onderzoek om het verhaal van de participanten gaat
kan dit niet op deze manier worden toegepast. Om deze betrouwbaarheid toch enigszins te
garanderen binnen dit soort onderzoek is het belangrijk om een accurate weerslag te geven van de
veranderingen die plaats vinden in de onderzoek context en hoe deze eventueel van invloed kunnen
zijn op het onderzoek. De beslissingen die doorheen het onderzoek genomen werden kunnen niet los
gezien worden van de resultaten die gevonden zijn. Doorheen de methodologie werden deze dan
ook duidelijk omschreven en gekaderd. Ook het objectieve handelen van de onderzoeker zal
bijdragen aan de betrouwbaarheid van de resultaten.
Wat de betrouwbaarheid van een onderzoek betreft wordt de nadruk gelegd op de mate van
herhaalbaarheid van de onderzoeksresultaten. In dit geval is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
een belangrijk concept. Dit is de mate van overeenstemming wanneer verschillende personen
onafhankelijk van elkaar de data coderen. Concreet voor deze studie zijn er 5 interviews gecodeerd
door een 2de onderzoeker. Er werd op voorhand bepaald om een 80% overeenkomst als norm voor
een betrouwbare en consistente codering te hanteren. Bij de eerste codering werd er een
betrouwbaarheid van 72% gevonden. Nadien werd de codering met de andere onderzoeker
herbekeken en in consensus werden er een aantal codes die elkaar herhaalden samengevoegd, wat
voor minder verwarring zorgde. Bij de belemmerende factoren werd er bijvoorbeeld gekozen om de
overkoepelende term organisatie te gebruiken voor een aantal specifiekere codes die hier naar
verwezen. De codes leeftijd, grootte van de groep, ondersteuning van de ouders en soort aanbod
21
werden hierin opgenomen. Dit kwam ook terug bij participatie, hier werd de term ervaring gebruikt
als overkoepelend voor de codes ervaring kind, ervaring ouder en aansluiting vinden.
Na deze stap werd de codering opnieuw uitgevoerd door beide lezers op een aantal nieuwe
uitspraken, dit zorgde voor een overeenkomst van 87%.
Confirmability verwijst naar de mate waarin de gevonden resultaten bevestigd kunnen worden door
een andere onderzoeker. Men gaat er hier namelijk van uit dat elke onderzoeker zijn eigen
perspectief in zijn onderzoek binnenbrengt. Hier kan aan tegemoet gekomen worden door een
uitgebreide beschrijving te geven van de controles die men doorlopen heeft tijdens de analyse van
de data. Door in de analyse van de data gebruik te maken van een tweede onderzoeker werd er de
mogelijkheid gecreëerd om de gevonden resultaten te bevestigen.
Binnen kwalitatief onderzoek is er bijvoorbeeld ook geen sprake van een vooropgesteld aantal
interviews. Er wordt daarentegen wel gestreefd naar een inhoudelijk verzadigingspunt van de
informatie, wat in dit onderzoek het geval is.
4.7 Ethische aspecten
Er werd gewerkt met een informed consent die als bijlage 2 werd opgenomen, hierin werd de nadruk
gelegd op de vertrouwelijke verwerking van de gegevens en werd ook de anonimiteit verzekerd. Ook
in de inleidende brief, als bijlage 1 opgenomen, werd dit reeds aangehaald. Van deze inleidende brief
werd er een vereenvoudigde versie en een specifieke versie voor type 8 opgesteld waarbij de term
beperking werd weggelaten. Beiden werden opgesteld op aanraden van een aantal scholen en zijn
ook opgenomen in bijlage 1.
In het uitschrijven van de interviews en het verwerken van de citaten werden er geen herkenbare
gegevens gebruikt. De ouders werden ook op de hoogte gebracht van de mogelijkheid om op elk
moment hun deelname aan het onderzoek te stoppen.
22
5 Resultaten
In dit onderdeel worden de onderzoeksresultaten verder besproken aan de hand van de
onderzoeksvragen en de opgestelde boomstructuur. Hiervoor wordt er gestart met de ervaringen en
visie van de ouders om dan over te gaan naar de belemmerende factoren en de aangereikte vormen
van ondersteuning.
5.1 Ervaringen en visie
In dit deel wordt de eerste onderzoeksvraag besproken namelijk: Wat zijn de ervaringen en visie van
ouders van kinderen met een beperking naar de vrijetijdsbesteding van hun kinderen toe?.
5.1.1 Aanbod
5.1.1.1 Aangepast aanbod
Er wordt door de ouders een onderscheid gemaakt tussen de ervaringen met het reguliere en met
het aangepaste aanbod. De ouders laten in het algemeen een voorkeur merken voor een aangepast
aanbod (n=7). Dit wordt gekaderd vanuit het aansluiten bij de noden van hun kinderen.
Het voornaamste voor ons en voor de kinderen is dat het aangepast is aan hen en aan hun
problematiek. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Wat bij verschillende ouders terug kwam was de nood en vraag naar een aanbod dat zeer specifiek
aangepast is aan de beperkingen en noden van hun kinderen (n=5).
Wat meer vakantiekampjes voor kinderen met een beperking, maar wat is een beperking? Het zijn niet
altijd echt mentaal gehandicapte kinderen maar ik bedoel kinderen gelijk met autistiforme kenmerken
die zijn toch wat anders. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
De rol van de begeleiding en de aangepaste omkadering die ze bij dit aangepast aanbod geven komt
naar voor als een belangrijke reden om deel te nemen. Ook de praktische organisatie van deze
kampen wordt aangehaald als een reden om voor dit aanbod te kiezen.
Deze voorkeur wordt bij een aantal ouders ook vorm gegeven door de ervaringen die ze reeds
opgedaan hebben met het reguliere aanbod (n=6).
En ik vind toch in gewone speelpleinwerkingen of een gewoon kamp, ik vind toch dat dat niet goed lukt,
dat gaat toch niet goed. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Binnen dit aangepast aanbod is er nog een apart luik weggelegd voor de school. Zij bieden naast de
vrijetijdsinitiatieven ook vaak een vakantieaanbod of een kamp aan via de school. De ervaringen
hiermee waren positief niet enkel vanuit het feit dat het aangepast is aan de noden maar ook vanuit
de herkenbaarheid voor de kinderen en het vertrouwen naar de ouders toe (n=8).
Het zijn de mensen van het semi-internaat die daar tijdens het jaar ook zijn en daar zijn wel eens
nieuwe gezichten bij maar ze kent dan de omgeving, ze weet haar plaats. (Moeder, Onderwijsvorm
kind – Type 2)
In het algemeen ervaren de ouders een nood aan meer aanbod (n=9).
Ik weet niet goed hoe dat ik dat moet organiseren. Dat is altijd zo iets verschrikkelijk voor mij vakantie.
(Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
23
Wanneer er naar een uitbreiding van het aanbod gevraagd werd gaf men de school aan als een
kanaal waar er nog uitbreiding mogelijk is (n=8).
Eigenlijk moest het kunnen en moest school langer en meer opvang doen dan gaat hij gewoon naar
school. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 1)
Ook een uitbreiding van aangepast aanbod in de vorm van kampen of dergelijke wordt meermaals
gerapporteerd (n=5).
Ja, maar het zou nog idealer zijn dat je bijvoorbeeld zegt gelijk Stad Gent, zeg maar een soort
sportkamp voor zulke kindjes, specifiek op hun gericht. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.1.2 Inclusie of doelgroep-specifiek
Zoals hierboven reeds aangehaald is er in de resultaten een algemene voorkeur voor doelgroep-
specifiek aanbod (n=7). Er waren ook een aantal ouders die de voorkeur gaven aan het reguliere
aanbod (n=3). Dit was meestal gelinkt aan de ernst en de graad van de beperking van hun kind.
Ik denk ook omdat het is dat zijn beperking ook niet groot genoeg is. Nu dat zijn medicijnen op punt
staan door die begeleiding op school nu kan hij functioneren in een groep met doorsnee kinderen. (Vader,
Onderwijsvorm kind – Type 3)
Een aantal ouders geven ook aan dat de beperking van hun kind enkel zichtbaar is op school. Voor
hen is de keuze tussen inclusief en doelgroep-specifiek dus niet echt van toepassing (n=7).
Voor knutselen en dansen dat is het probleem niet maar het is dan meest voor dat taalkamp, als dat
meer iets met het schoolse te maken heeft. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 8)
5.1.1.3 Organisatie
Bij de bevraging naar de accommodatie en de verwachtingen hieromtrent werd er door de ouders
veel belang gehecht aan het buiten kunnen spelen en aan voldoende beweging voor hun kinderen
(n=8).
Iets met veel beweging, buiten en beweging, dat hebben ze nodig. (Moeder, Onderwijsvorm kind –
Type 3)
Het gebruik van leeftijdsgrenzen of categorieën wordt niet door alle ouders als even bruikbaar
ervaren. De redenen hiervoor zijn niet enkel beperking-gerelateerd maar ook het wel of niet samen
zijn in eenzelfde groep met broers of zussen wordt aangehaald (n=5).
De manier en het moment van inschrijven wordt door een aantal ouders als stresserend ervaren. Ze
geven hierbij aan dat het aanbod snel volzet is waardoor ze verplicht zijn om vroeg in te schrijven
(n=3).
Tegen dat het formulier gedrukt is het meestal al volzet zo. Alle de leuke kampen toch… (Vader,
Onderwijsvorm kind – Type 8)
5.1.1.4 Keuze
De meeste ouders geven aan dat het deelnemen aan een bepaald vrijetijdsaanbod de keuze van het
kind is, of gebaseerd is op de keuze van het kind (n=10).
Neen, het is volledig op haar voorkeur eigenlijk, het zou niet lukken om haar iets te laten doen dat ze
niet, neen dat gaat niet. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
24
Wanneer de ouders aangeven dat dit niet het geval is kaderen ze dit vaak vanuit organisatorische
reden (n=5).
Ze hebben niet te kiezen als ik zeg dat ze moeten gaan, ja ik kan soms niet anders ook als ik moet
werken, zij moeten simpel. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Praktische haalbaarheid wordt ook aangehaald als een belangrijke factor in het kiezen voor een
bepaald aanbod. Dit kan gaan over de afstand, vervoer en financiële aspecten.
Ik ga mij geen 15 km verplaatsen om mijn kind ergens te voeren (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 2)
5.1.2 Informatieverspreiding
5.1.2.1 Bereik
De meerderheid van de ouders gaf aan het gevoel te hebben dat de informatie hun niet voldoende
bereikt (n=10).
Ik heb tot hier toe over vrijetijdsbesteding nog zelfs niets ontvangen neen, neen. (Moeder,
Onderwijsvorm kind – Type 3)
Hiermee samenhangend geven ze aan dat ze het ervaren als vooral zelf op zoek moeten gaan naar
informatie en naar aanbod.
Een veel terugkomende opmerking was het weinig of niet meekrijgen van informatiebrochures via
het buitengewoon onderwijs. Ouders van wie de andere kinderen op een andere school zaten gaven
dan aan dat ze de informatie vooral via deze scholen ontvingen.
Maar voor D. specifiek zo voor vakantie hebben we eigenlijk geen informatie. En ik heb daar ook nog
nooit iets van gezien via school. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.2.2 Kanalen
Wat de informatiekanalen van ouders betreft wordt er aangegeven dat informele contacten als een
meerwaarde ervaren wordt (n=8). Men verwijst hiermee naar de contacten die ze hebben met
andere ouders of personen uit de buurt.
Als je met mensen contact hebt dan heb ik meer informatie, als je geen contact heb, heb je geen
informatie. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 8)
5.1.3 Participatie
5.1.3.1 Belang
De deelname aan het vrijetijdsaanbod wordt door de ouders om verschillende redenen als belangrijk
en wenselijk beschouwd (n=12). Men haalt hierbij aan dat het bevorderend is voor de ontwikkeling
van het kind, zowel op fysiek, emotioneel als sociaal vlak.
Belangrijk wel vooral ook de fysieke dingen dat ze wat beweging heeft (Moeder, Onderwijsvorm kind –
Type 2)
Eigenlijk heel belangrijk in die zin van dat ze ook, nu zitten ze al een heel tijdje thuis maar dat ze ook
contact met andere kinderen hebben (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Ook het bevorderen van de zelfstandigheid en het hebben van een zinvolle vrijetijdsbesteding
worden aangehaald.
25
Als ze thuis zijn is het altijd van mama, ik vind ze moeten een beetje zelfstandig zijn ook…(Moeder,
Onderwijsvorm kind – Type 3)
Het is beter dat hij dat doet ondanks een beetje heimwee dan dat hij hier 6 weken de muren oploopt
(Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.3.2 Ervaring
Voor de meeste ouders was er wel ergens een vorm van vrijetijdsbesteding, aangepast of niet,
waarbij ze merkten dat hun kind aansluiting vond. De meeste ouders ervaren de deelname van hun
kind dan ook als iets positief (n=10).
Ouders geven aan dat ze een aantal positieve effecten zien die gekoppeld zijn aan de deelname aan
vrijetijdsbesteding. Het bevorderen van de zelfstandigheid en sociaal contact worden als
belangrijkste naar voor geschoven (n=10).
Ja, ik vind eigenlijk in de klas ook, dat hij echt wel heel zelfstandig is. Hij wordt, het is zo niet dat alles
voor hem gedaan wordt. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 1)
Goed goed, ze worden niet teruggetrokken als ze alleen zouden zijn (Moeder, Onderwijsvorm kind –
Type 8)
Bij de vraag naar hoe ze denken dat hun kinderen het ervaren worden er een aantal verschillende
zaken gerapporteerd. Een aantal ouders geven aan dat hun kinderen dit als een positieve ervaring
zien (n=10).
Bij andere ouders wordt dit positieve verhaal enigszins teniet gedaan door een aantal factoren.
Wanneer het gaat over kampen met overnachting wordt heimwee aangehaald als een eerder
negatieve ervaring bij de kinderen (n=7).
Als hij daar is dan is dat voor hem tof maar hij heeft altijd wel heimwee. Hij heeft altijd verdriet, hij is
altijd, hij is zo zeer, het is een zeer emotioneel kind, zeer emotioneel, dus hij heeft wel verdriet maar
aan de andere kant heeft hij ook heel veel plezier. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Maar ook de confrontatie en het bewustzijn van hun beperking wordt door sommige ouders
aangehaald als de oorzaak van een negatieve ervaring bij de kinderen (n=10).
ik kan mij voorstellen dat die daar wel ook al over nadenken van waarom gaan er zoveel kinderen wel
op kamp, of waarom doen er zoveel dat en dat en ik niet. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.4 Begeleiding
5.1.4.1 Kennis
Met kennis wordt naar verschillende facetten verwezen door de ouders, enerzijds de kennis van de
beperking maar anderzijds ook de kennis over hun kind en ook van hetgeen ze aanbieden (n=11).
Er toch wel iets van kent in zake van als ze een voetbalkamp gaan doen dat ze daar geen zwemleraar
gaan bij moeten zetten. Dat het wel iets wat kundig onderbouwd wordt, dat verwachten we wel.
(Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Ik laat ze liever naar … gaan ze zijn daar op de hoogte. K. is al een keer weggelopen, hij loopt niet
verder dan 10 meter en hij kwam terug naar de groep en ze kennen hem. (Moeder, Onderwijsvorm kind
– Type 1)
Wat betreft de kennis van de beperking wordt dit als een meerwaarde gezien door een aantal ouders
maar zeker niet voor iedereen.
26
Meer zo dat opvoedkundige. Die kennen autisme, die mensen en sommige mensen die dat niet kennen
die het gevaar niet in zien. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.4.2 Empathie – Begrip
Het hebben van begrip voor de beperking van het kind en er voor openstaan wordt aangegeven als
een grotere meerwaarde dan een uitgebreide kennis van de beperking (n=5).
Wat ik vind nog niet zo zeer kennis over het autisme belangrijk maar dat mensen luisteren naar het
kind. Dat als er gezegd wordt van vrij spel, alle kinderen vinden dat toch leuk, dat je zegt van mijn kind
vindt dat niet fijn vrij spel, dat daar dan niet raar over gekeken wordt. (Moeder, Onderwijsvorm kind –
Type 3)
Dit begrip is niet enkel ten opzichte van de kinderen maar ook ten opzichte van de ouders wordt dit
als positief ervaren.
Ze moeten wel openstaan voor mensen, voor ouders van kinderen met een beperking, als je vraagt van
kun je dat eventueel zo en zo organiseren en als je aan hun gezicht ziet van dat is een met een kind dat
ze denkt dat een specialeke is dan ja neen, dat vind ik niet zo tof. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Naast dit begrip wordt open communicatie ook aangehaald als een positieve begeleidingshouding.
Ja ja, en dat ze gewoon eerlijk communiceren. Ik bedoel als hij lastig is geweest mogen ze dat gerust
tegen ons zeggen. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.1.4.3 Verantwoordelijkheid
Bij verantwoordelijkheid halen alle ouders aan dat ze hiervan een minimum aan verwachten van de
begeleiding uit. Dit wordt los gezien van de beperking van hun kinderen (n=7).
De leeftijd wordt bij een aantal ouders aangehaald als bijkomende factor. De soms jonge leeftijd van
de begeleiding wordt eerder als negatief ervaren, in het bijzonder bij deze doelgroep (n=4).
Zoals ik aangeef bij de scouts dat is moeilijker en de mensen die dat dan organiseren dat is niet
negatief want ja ik versta dat als je 16-17 jaar bent dat je daar niet mee bezig zijt. Ik moet voelen dat
de mensen die er mee bezig zijn voldoende verantwoordelijkheid hebben, gevoel hebben met de
doelgroep en dat ze weten met wat ze bezig zijn. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
5.1.4.4 Herkenbaarheid – Continuïteit
Herkenbaarheid en continuïteit werden als ondersteunende concepten naar voor gedragen bij het
deelnemen aan het vrijetijdsaanbod. Hierbij gaf men aan dat het makkelijker was om kinderen aan
iets te laten deelnemen als er begeleiding was van personen die gekend zijn bijvoorbeeld vanuit de
deelname aan de jaarwerking of vanuit de school, of als er de mogelijkheid was om dit op te bouwen
door op voorhand al eens kennis te maken (n=5).
Moest je D. elke week naar een ander kamp, een andere plaats sturen zou hij daar gedesoriënteerd van
worden. Ik denk dat dat door nu alle vakanties als we niets anders te doen hebben gaan ze naar het ….
En hij kent dat daar, hij weet wat de dagindeling is, hij kent de juffen, hij weet wat het daar is, hij heeft
daar vriendjes en hij heeft daar dan zelf ook geen stress van. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Ook herkenbaarheid naar de structuur van het aanbod wordt als positief ervaren.
Neen, er is eigenlijk weinig, het is denk ik vooral hoe langer dat het duurt hoe meer systeem er in zit en
hoe makkelijker het is om haar er naar toe te brengen. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
27
5.2 Belemmerende factoren
De 2de onderzoeksvraag kunnen we opsplitsen in 2 delen waarbij we eerst dieper ingaan op de
belemmerende factoren die ouders ervaren. Dit werd opgesplitst in drempels en praktische
belemmeringen die ouders rapporteerden.
5.2.1 Drempels
5.2.1.1 Beperking van het kind
De beperking van het kind wordt gezien als een drempel om aan bepaalde activiteiten deel te
nemen. Sommige ouders willen het echter niet zo zwaar omschrijven en benoemen het als een
moeilijkheid (n=10).
Dat is een enorme drempel om dat ik weet zo ja hij gedraagt zich wat anders, zijn manier van spreken,
zijn manier van uiten is anders (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Het is geen drempel, het is een moeilijkheid. Maar een drempel is het niet maar het is gewoon ja het is
moeilijker (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Ouders geven hierbij direct ook aan hoe zij zelf geleerd hebben om enigszins aan deze drempel
tegemoet te komen.
We zoeken zelf niet altijd activiteiten waar er veel mensen zijn (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Het communiceren over de beperking van hun kind en dan in het bijzonder de hoeveelheid
informatie die ze meedelen wordt ook als een moeilijkheid ervaren door de ouders. Enerzijds geven
ze aan dat ze voldoende informatie willen meegeven anderzijds willen ze niet overkomen als een
overbezorgde ouder. Deze tweestrijd kwam naar voor ongeacht de ernst van de beperking van de
kinderen.
Ja, alles van vrijetijdsbesteding waar ze wel aan meedoen vind ik het heel moeilijk van zeg ik wel iets
aan de mensen over de problematiek want ik wil niet direct een stempel plakken op de kinderen
(Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Ja, en dan klink ik zo alsof ik wil dat alles heel beschermend ten opzichte van de kinderen, en dat is
zeker niet mijn natuur maar ja dat zal hun beperking, inherent aanwezig zijn ja. (Moeder,
Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.2.1.2 Pesten
Ervaringen met pesten of schrik van de ouders dat hun kinderen gepest zullen worden omwille van
hun beperking wordt aangegeven als een veel voorkomende drempel om deel te nemen. Men geeft
hierbij aan dat men deze drempel vooral ervaart naar het reguliere aanbod toe, dit vanuit het idee
dat het anders zijn van hun kind in dit aanbod meer naar voor komt (n=5).
Hij wordt er nu 9 maar mentaal zitten we aan 7 jaar. Maar dan begint hij met die kinderen van zijn
ouderdom en die zien subiet, versta je het, kinderen zijn kinderen, die zeggen dan iets tegen hem maar
dat heeft hij dan wel verstaan en dan weet hij, ze zijn mij aan het uitlachen (Moeder, Onderwijsvorm
kind – Type 3)
5.2.1.3 Begeleiding
Zoals reeds aangegeven bij de eerste onderzoeksvraag gaven de ouders aan dat ze een aantal
verwachtingen hebben naar de begeleiding toe. In de interviews zien we dat wanneer ouders het
28
gevoel hebben dat er aan deze verwachtingen niet voldaan wordt ze dit als een drempel ervaren om
hun kind deel te laten nemen (n=5).
Maar als je weet dat je hem moet ergens achter laten dat je denkt van ja, hier kijken ze gewoon niet
naar dan is dat niet leuk. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.2.1.4 Organisatie
Ouders geven een aantal organisatorische aspecten aan die voor hen als drempel ervaren worden.
Niet alle ouders ervaren deze op dezelfde wijze maar in het algemeen kwamen deze organisatorische
drempels wel naar boven.
Grote groepen en de hiermee gepaard gaande drukte wordt door een aantal ouders als een drempel
om deel te nemen ervaren (n=2).
… maar de groep was zodanig groot. Hij heeft dikwijls 2 keer de uitleg nodig maar die trainer had dus
geen tijd om dat nog eens een 2de keer te zeggen dus hij was altijd met een trein achter eigenlijk.
(Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Zoals reeds vermeld wordt de indeling in leeftijdscategorieën niet altijd als even bruikbaar ervaren.
Een aantal ouders gaven aan dat zij dit als een bijkomende drempel voor deelname zien (n=5).
Ze zit dan bij een lagere leeftijdsgroep ze begint dat wel soms te snappen dat dat niet klopt (Moeder,
Onderwijsvorm kind – Type 2)
De voorbereiding die er voor sommige ouders aan vooraf gaat om te kunnen deelnemen aan een
bepaald aanbod wordt belemmerend ervaren (n=5).
Ja, dat komt misschien raar over maar wij moeten wel rekening mee houden als hij zo reageert, moeten
we naar huis kunnen of moeten we een plan B hebben (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Ja, dat er altijd een heel lange uitleg aan vooraf moet gaan van mij, ik denk dat. (Moeder,
Onderwijsvorm kind – Type 3)
Voor een beperkte groep kinderen gaven de ouders aan dat er tijdens de activiteiten ook nog
ondersteuning nodig was van hen. Hierbij vonden ze dit niet enkel een drempel voor zichzelf om hun
kind te laten deelnemen maar stelden ze zich ook de vraag naar de ervaringen van het kind
hieromtrent.
En eigenlijk de dingen die ze doen daar ben ik eigenlijk standaard bij aanwezig, waar dat de meeste
ouders weggaan. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Wat betreft het soort aanbod namelijk, sportkampen, buurspeelpleintjes, … is er een grote diversiteit
onder de bevraagde ouders en worden er geen specifieke drempels gerapporteerd. Enkel voor
kampen met overnachting is de houding van de meeste ouders eerder negatief. De redenen die
hiervoor worden aangegeven zijn zeer divers en vinden hun oorsprong zowel bij de ouders als bij de
kinderen (n=7).
Maar wij zijn er zelf ook niet voor, voor dat blijven slapen. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Die doen we dan eigenlijk niet want ze gaan eigenlijk niet echt graag naar een andere plaats (Vader,
Onderwijsvorm kind – Type 8)
Voor een aantal ouders is dit verbonden met de beperking van hun kind terwijl anderen aangeven
dat het meer gelinkt is aan de bezorgdheid van henzelf.
29
Maar een kamp is dan direct een hele week of 3 dagen en dat is veel te lang dat er frustraties kunnen
opgestapeld worden (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Niet los kunnen laten ergens wel. Ze moeten alles doen wat ze willen overdag als ze ’s avonds maar
thuis zijn. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 1)
5.2.2 Praktische belemmeringen
Naast de eerder abstracte drempels werden er ook een aantal concrete praktische belemmeringen
die de deelname bemoeilijken aangehaald. De belangrijkste hiervan was van financiële aard (n=11).
Hierbij kan er gesproken worden van twee groepen van ouders. De eerste zijn de ouders die over een
algemene moeilijke financiële situatie beschikken. Zij gaven aan dat de deelname aan om het even
welk aanbod bepaald werd door deze financiële belemmering.
Dat is niet goedkoop, dat is duur, voor mij te duur ik zeg dat eerlijk. Ik zit met een leefgeld van 400 en
een beetje als je die prijzen ziet staan voor een week wat ga ik nog eten. (Vader, Onderwijsvorm kind –
Type 1)
De ouders die geen algemene financiële moeilijkheden rapporteerden gaven ook wel aan dat
bepaalde initiatieven te duur zijn en dat ze hier dus bijgevolg niet aan deelnemen.
Praktische overwegingen, ja de prijs want ik heb zoals prijzen gehoord als ze met de CM meekunnen, 6 of
800 euro of zo iets voor een week dat is uitgesloten (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Een andere praktische belemmering die aangehaald wordt is de afstand en het vervoer naar
bepaalde initiatieven (n=10). Bij een aantal ouders met een algemene moeilijke financiële situatie is
er niet altijd de mogelijkheid om gebruik te maken van een auto wat direct voor een aanzienlijke
belemmering zorgt.
Ja, ik ben beperkt in mijn uren, ik moet kijken naar mijn uren. Voor mij ik ben er echt wel, op dat gebied
ben ik echt wel beperkt en een auto geeft u een enorme voorrang (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Ook andere ouders geven aan dat de afstand vaak een belemmering vormt om deel te nemen. Ook
het feit dat er vaak meerdere kinderen zijn en dat ze op verschillende plaatsen aan het aanbod
deelnemen, wordt een aantal keer vermeld.
Maar dan kijken of het praktisch haalbaar is en als het voornamelijk denk ik niet meer te lang in de
auto moeten zitten. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Meestal dan probeerden we dat wel om ze samen te krijgen omdat dat dan ook voor ons gemakkelijker
is om transport te doen. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 8)
Het gebrek aan tijd dat ouders ervaren wordt ook aangegeven als een praktisch bezwaar (n=8).
Hierbij wordt zowel verwijzen naar het gebrek aan tijd om op zoek te gaan naar een geschikte
vrijetijdsbesteding als de tijd die er bij de deelname zelf komt kijken door vervoer en eventuele
voorbereiding.
De tijd die er niet meer is om dan ook nog eens die zoektocht aan te gaan. Daar komt al sowieso meer
op u af als ouder met een kind met een problematiek, dat daar ook nog eens tijd insteken, denk ik dat
dat gewoon heel moeilijk is. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
En dan de praktische bezwaren van als het niet aangepast is dan moet ik daar vaak zelf nog zo veel
extra tijd in steken (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
30
5.3 Aangereikte vormen van ondersteuning
In het 2de deel van de onderzoeksvraag worden de vormen van ondersteuning die de ouders
aangereikt hebben verder bekeken. Deze hebben betrekking op het aanbod, de
informatieverspreiding, praktische factoren en de begeleiding van het aanbod. Deze vormen van
ondersteuning werden door de ouders vaak geformuleerd als antwoord op een eerder vermelde
drempel of praktische belemmering die zij ervaren hebben.
5.3.1 Kenmerken van het aanbod
Waar grote groepen worden aangegeven als een drempel om deel te nemen stelt men hier dat het
beperken van het aantal in een groep als een ondersteunende factor wordt ervaren. Ook voor de
leeftijdsgrenzen worden er voorstellen gedaan, deze hebben meestal betrekking op de specifieke
situatie van de ouder in kwestie.
In ons gezin is juist soms moeilijk dat het opgesplitst is van 4-7. Dat het fijn zou zijn dat ze gewoon
samen kunnen (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Wat de uren van het aanbod betreft geven de ouders aan dat de deelname aan het vrijetijdsaanbod
vaak ingegeven wordt vanuit een opvangprobleem aangezien zij moeten werken. Ze geven hierbij
aan dat initiatieven die een volledige dag georganiseerd worden meer tegemoet komen aan deze
nood (n=10).
Dat mogen volledige dagen zijn, dat zal gemakkelijker. Als hij er naar toe gaat zijn wij weg en dan is
het beter dat het een volledige dag is. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Een aantal ouders geven aan dat een halve dag beter geschikt is gezien de beperking van hun kind
(n=2).
Maar misschien ik denk in een vakantieaanbod, dat een halve dag sowieso voor alle 3 de maximum zou
zijn. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
Zoals reeds aangegeven bij de drempels wordt de overnachting op een kamp door ouders als iets
negatief ervaren. Men geeft hierbij aan dat de aanwezigheid van extra begeleiding als een
ondersteunende factor ervaren zou worden. Ook het bieden van continuïteit door bijvoorbeeld deel
te nemen aan het kamp na de jaarwerking of begeleiding door personen die reeds gekend zijn voor
het kind, zouden de drempel van de overnachting vergemakkelijken.
Of er zou een heel grote continuïteit moeten zijn dat dat het sportkamp is dat ze elke week al volgen,
dat ze de monitors elke week kennen, beetje zoals de scouts. (Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.3.2 Informatieverspreiding
Wanneer ouders aangaven dat de informatie hen niet bereikt via de school gaven zij aan dat de
verspreiding via dit kanaal voor hen een belangrijk hulpmiddel zou zijn. Een aantal ouders gaven ook
aan dat er via databanken van de overheid een heleboel gegevens beschikbaar zijn over hun
kinderen, ze stelden hierbij voor om deze gegevens gericht te gebruiken voor het verspreiden van de
informatie (n=5).
In principe is dat gekend wie dat er een beperking heeft, bij het FOD, ze heeft een attest dus kunnen ze
makkelijk in een database gaan kijken (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Bij het bekijken van de folders van Stad Gent gaven een aantal ouders aan dat zij hier geen gebruik
van maakten omdat ze er van uit gingen dat er geen aangepast aanbod in vermeld werd. Ze gaven
aan dat mochten de folders verspreid worden via scholen buitengewoon onderwijs ze er sneller van
31
uit zouden gaan dat het ook een aangepast aanbod zou bevatten. Ook het duidelijker aanduiden dat
dit aanbod er in vermeld wordt zagen zij als een ondersteunende factor in hun zoektocht naar een
geschikte vrijetijdsbesteding (n=5).
Het zou helpen moesten de boekjes mee komen via school dan weet je dat zo een soort van
vakantieaanbod wel toegankelijk is. (Vader, Onderwijsvorm kind – Type 2)
Ja, dat ze vermelden dat het toegankelijk is dat het bespreekbaar is voor kinderen want momenteel
wordt dat niet vermeld. Of dat aanduiden met een of andere code (Vader, Onderwijsvorm kind – Type
3)
5.3.3 Praktische factoren
Zoals reeds aangegeven is de financiële situatie van een aantal ouders een belangrijke drempel om
deel te nemen. Goedkopere alternatieven of gratis activiteiten zoals op de Gentse Feesten of musea
worden voor hen als ondersteunend ervaren (n=11).
Want zo met de Gentse Feesten dat er van alles gratis wordt gedaan met de kinderen dat vind ik wel.
(Vader, Onderwijsvorm kind – Type 1)
Ja, en zeker dat het voor kinderen gratis is, want dat zou anders een grote struikelblok zijn. (Moeder,
Onderwijsvorm kind – Type 3)
Om de afstand en het vervoer naar het aanbod te vereenvoudigen geeft men aan dat een uitbreiding
van het aanbod dichtbij een belangrijke ondersteuning zou zijn (n=10).
Moest je zeggen van je kunt een interessant kampje doen dicht bij de deur, dat zou wel leuk zijn.
(Moeder, Onderwijsvorm kind – Type 3)
5.3.4 Begeleiding
De begeleiding wordt door de ouders als ondersteunend ervaren wanneer deze beantwoorden aan
de eerder aangehaalde verwachtingen hieromtrent.
Bij kennis geven bepaalde ouders aan dat wanneer er personen aanwezig zijn met kennis van de
beperking van hun kind dat ze zich meer ondersteund voelen. Ook de voorkeur voor personen die
gekend zijn voor het kind zoals leerkrachten worden vanuit het streven naar herkenbaarheid en
continuïteit door een aantal ouders als een vorm van ondersteuning gezien. Ze geven hierbij ook aan
dat dit voor henzelf als ouder een bepaalde geruststelling geeft (n=4).
Ja, en als je dan weet dat hij in goede handen zit dan heb je dat daar niet moeilijk mee (Moeder,
Onderwijsvorm kind – Type 3)
Empathie en begrip naar hun kind maar ook naar henzelf als ouder toe wordt als een belangrijke
competentie van de begeleiding gezien. De ouders de mogelijkheid geven om op voorhand al eens
contact te hebben met de begeleiding en de ruimte laten om hun verhaal te doen wordt aangegeven
als een goede manier om deze drempel te verkleinen (n=4).
Ik zou het toch tof vinden om de begeleiders te ontmoeten op voorhand. (Vader, Onderwijsvorm kind –
Type 3)
32
6 Discussie
Na het beschrijven van de resultaten worden deze hier gekoppeld aan de wetenschappelijke
literatuur. Net zoals bij het vorige onderdeel wordt er gewerkt aan de hand van de eerder opgestelde
onderzoeksvragen. Zoals vermeld in de inleiding wordt er ook ruimte gelaten voor kritische
bedenkingen, beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor de praktijk en verder
onderzoek.
6.1 Kritische bedenkingen
6.1.1 Aangepast aanbod
In de resultaten laten de ouders een duidelijke voorkeur merken voor een aanbod dat aangepast is
aan de noden van hun kinderen. De aangepaste begeleiding en omkadering worden als motivatie
aangehaald om aan dit aanbod deel te nemen. Deze keuze is ook gestoeld op eerdere negatieve
ervaringen met het reguliere aanbod.
Het aanbod van de school tijdens de vakantie wordt hier apart vermeld. Dit wordt door de ouders
enigszins los gezien van andere initiatieven en activiteiten. Het vertrouwen dat de ouders reeds
hebben in de school en de herkenbaarheid en continuïteit die op deze manier voor de kinderen kan
gecreëerd worden blijkt een belangrijke meerwaarde te zijn om deel te nemen aan dit aanbod.
Er wordt een algemene nood naar meer aanbod ervaren waarbij er vooral de nadruk gelegd wordt op
meer aangepast aanbod. Hierbij wordt de voorkeur voor initiatieven die zeer specifiek aangepast zijn
aan de beperking en noden van hun kind aangebracht, dus niet enkel aanbod voor kinderen met een
beperking maar specifiek voor kinderen met bijvoorbeeld gedragsstoornissen, met autisme … . Men
stelt dus een sterke categorisering van het aanbod voor. Er wordt binnen dit onderzoek de voorkeur
gegeven aan het doelgroep-specifieke aanbod. Thompson & Emira (2010) linken deze voorkeur aan
het uitgebreide ondersteuningsnetwerk dat kinderen met een beperking krijgen vanuit het
buitengewoon onderwijs. De sterke categorisering van het aanbod werd ook binnen hun studie
zichtbaar. Bij Barr & Shields (2011) merkt men een nood aan gestructureerde en toegankelijke
initiatieven op los van het feit of dit gaat over aangepast of regulier aanbod. Waar bij onze resultaten
direct de link wordt gelegd naar het aangepaste aanbod om deze structuur en toegankelijkheid te
realiseren laten ze het bij Barr & Shields (2011) in het midden welke vorm het meest geschikt is.
De keuze om deel te nemen aan een bepaald aanbod wordt door de ouders aangegeven als een
keuze van het kind of in belangrijke mate hierop gebaseerd. In de studie van Barr & Shields (2011)
vermelden de ouders ook dat het de keuze van hun kind is om deel te nemen, ze geven hierbij aan
dat als het kind een activiteit niet leuk vindt dat ze dan niet zouden deelnemen. Dit wordt ook door
de ouders in onze studie vermeld. Wanneer de ouders aangeven dat zij de keuze maken wordt dit
gekaderd vanuit praktische overwegingen. Deze praktische overwegingen worden meermaals
aangehaald als een belangrijke determinant om deel te nemen aan een bepaald aanbod. Ook in de
belemmeringen die men ervaart wordt dit aangehaald net als bij de ondersteunende vormen die
men hierop aanreikt.
6.1.2 Informatieverspreiding
Naast de ervaringen rond het aanbod werd ook de informatieverspreiding hiervan bevraagd. De
algemene tendens binnen dit onderzoek was dat de informatie de ouders onvoldoende bereikt en
dat men het vooral ervaart als een zoektocht die men zelf moet voeren. In de studie van Palisano et
33
al (2099) en Piskur et al (2012) wordt de nood aan meer informatie ook vermeld, bij de laatste geeft
men aan dat dit zowel gaat over de vrijetijdsbesteding als over het schoolse aanbod. De bevraagde
ouders gaven ook aan dat er geen of bijna geen verspreiding van de informatie via de scholen
buitengewoon onderwijs verloopt. Dit komt niet overeen met de bevindingen in de studie van
Thompson & Emira (2010) waar men aangeeft dat de toegang tot informatie veel toegankelijker is
vanuit het buitengewoon onderwijs. De ouders geven hierbij ook aan dat informele contacten tussen
ouders in verband met het vrijetijdsbesteding en aanbod als zeer waardevol ervaren worden. Bij
Piskur et al. (2012) wordt er vermeld dat ouders zich meer geïnformeerd voelen over het aanbod
dankzij deze contacten met andere ouders, het gevoel van ergens bij te horen wordt door hen als
meerwaarde aangegeven.
6.1.3 Participatie
Wat de participatie aan het vrijetijdsaanbod in het algemeen betreft wordt de bevordering van de
algemene ontwikkeling als reden aangehaald waarom men de deelname als belangrijk en wenselijk
beschouwt. Er worden voorbeelden aangehaald van een bevordering van de fysieke, emotionele en
sociale ontwikkeling van de kinderen. Ook ziet men een positief effect op de zelfstandigheid van de
kinderen. Men haalt aan dat een zinvolle dagbesteding als positief ervaren wordt zowel door de
ouders als door de kinderen. In de studie van Woodgate et al. (2012) ervaren de ouders het deel uit
maken van iets of deelnemen aan iets als essentieel. Ook de positieve effecten verbonden aan de
deelname wordt bij hen beschouwd als een belangrijk onderdeel van de voorbereiding op de
toekomst voor deze kinderen. Bepaalde praktische belemmeringen op financieel, organisatorisch …
vlak bemoeilijken de participatie wel.
6.1.4 Begeleiding
De begeleiding en meer bepaald de verwachtingen naar de begeleiding worden als een belangrijk
aspect van het vrijetijdsverhaal naar voor geschoven. Dit werd opgedeeld in 4 categorieën, namelijk
kennis, empathie-begrip, verantwoordelijkheid en herkenbaarheid-continuïteit. Wat kennis betreft
verwijst men naar de kennis over de beperking van het kind maar ook naar het kennen van het kind
als persoon en naar de kennis van hetgeen men aanbiedt. De meeste aandacht wordt er besteed aan
de 2 eerste vormen van kennis met in het bijzonder een belangrijke voorkeur voor een minimum aan
kennis omtrent de beperking van het kind. Ook empathie en begrip kunnen opbrengen voor de
beperking van het kind wordt als een belangrijke competentie van de begeleiding gezien. Hiernaast
vinden de ouders het ook belangrijk dat er begrip kan opgebracht worden voor hen als ouders,
samen met een open communicatie wordt dit aangebracht als verwachtingen naar de begeleiding
toe. In de studie van Woodgate et al. (2012) geven ouders aan dat begrip en aanvaarding van hun en
hun kinderen als een belangrijk aspect beschouwd wordt om te kunnen spreken van betekenisvolle
participatie. Ook bij Piskur et al. (2012) wordt dit begrip aangehaald als een belangrijke voorwaarde
voor deelname. Het hebben en tonen van de nodige verantwoordelijkheid wordt los gezien van de
beperking van het kind, men geeft anderzijds aan dat het kennen van het kind bijvoorbeeld vanuit de
school of jaarwerking een bevorderende factor was voor deelname. Ook de mogelijkheid om op
voorhand al eens kennis te maken met de begeleiding draagt bij aan de herkenbaarheid en
continuïteit van het aanbod.
6.1.5 Belemmerende factoren
Bij de bevraging van de belemmerende factoren die men ervaart werd er een onderscheid gemaakt
tussen de abstractere drempels en de eerder concretere praktische belemmeringen.
34
Bij de drempels kan er weer een onderscheid gemaakt worden in 4 categorieën namelijk beperking,
pesten, begeleiding en organisatie. Bij het ervaren van de beperking van het kind als een drempel
haalt men ook de communicatie hierover aan als een bijkomend struikelblok. Bij Thompson & Emira
(2010) verwijst men hier naar de ‘hidden disabilty’ en het bijkomende dilemma dat ouders ervaren
rond de communicatie hierrond. In de studie van Barr & Shields (2011) geeft men aan dat de
beperking vooral als drempel ervaren wordt in de deelname aan het reguliere aanbod, dit wordt ook
door de ouders uit dit onderzoek vermeld. Ook de oplossingen die men zich al heeft aangeleerd om
hier enigszins aan tegemoet te komen worden vermeld zoals het op voorhand hebben van een
alternatief voor als de situatie uit de hand loopt. De schrik om gepest te worden hangt hier nauw
mee samen. Ook bij Thompson & Emira (2010) en Piskur et al. (2012) komt dit naar voor als een
aspect dat de deelname verhindert. Wanneer men de begeleiding aanhaalt als drempel om deel te
nemen verwijst men naar de eerder vermelde verwachtingen hieromtrent en dan in het bijzonder
het niet naleven van deze verwachtingen. In de studie van Thompson & Emira (2010) wordt een
gebrek aan begrip eveneens aangehaald als een belangrijke drempel die ouders ervaren. Men
verwijst naar de invloed die de begeleiding heeft op het leven van diegene die deelnemen aan het
aanbod en naar hoe dit vaak onderschat wordt door diegenen die in staan voor deze begeleiding.
Ook bij Woodgate et al. (2012) wordt een gebrek aan begrip van de begeleiding en hiermee
samenhangend een gebrek aan aanvaarding als de grootste barrière gezien om te kunnen spreken
van participatie. Er worden door de ouders ook nog aantal organisatorische kenmerken van het
aanbod vermeld die voor sommigen de deelname bemoeilijken. Dit gaat over de groepsgrootte,
leeftijd, het soort aanbod en de tijd die ouders nog extra moeten investeren om hun kind te laten
deelnemen.
Bij de praktische belemmeringen wordt vooral de financiële situatie aangehaald als de belangrijkste
factor. Bij Piskur et al. (2012) en Barr & Shields (2011) wordt dit ook aangehaald als een bijkomende
last. Deze laatste vermeld ook nog dat dit nog bemoeilijkt wordt door de extra financiële
beslommeringen die er soms komen kijken bij de opvoeding van een kind met een beperking. De
afstand en het niet altijd beschikken over vervoer wordt door een aantal ouders ook ervaren als een
praktische belemmering. Hiernaast halen ze aan dat het hen vaak ontbreekt aan tijd zowel om op
zoek te gaan naar een geschikte vrijetijdsbesteding voor hun kinderen als naar voorbereiding en
ondersteuning op het moment zelf. In de studie van Woodgate et al. (2012) verwijst men hier naar
de tijd die nodig is om zoals zij het noemen ‘harnessing resources’, namelijk het werk dat ouders
moeten doen om de nodige middelen, kanalen, … te hebben om hun kind te laten deelnemen aan
een bepaald aanbod. De eerder vermelde praktische belemmeringen worden bij hen ook aangehaald
als een bijkomende moeilijkheid om voldoende middelen te verzamelen om deelname te
verwezenlijken.
6.1.6 Vormen van ondersteuning
De vormen van ondersteuning die geformuleerd werden door de ouders hadden rechtstreeks
betrekking op de eerder vermelde belemmeringen. Wat de kenmerken van het aanbod betreft doet
men een aantal voorstellen om tegemoet te komen aan de organisatorische drempels zoals het
beperken van de groepsgrootte, het voorzien in aangepaste uren van het aanbod en extra
ondersteuning bij overnachting, en het vergroten van de continuïteit. Naar informatieverspreiding
geeft men aan dat een gerichte verspreiding via de scholen en een aparte en herkenbare vermelding
wanneer het over aangepast aanbod gaat als ondersteunend zouden ervaren worden. Naar
praktische ondersteuning haalt men aan dat het financieel toegankelijker maken van het aanbod
35
voor veel ouders een belangrijk verschil zou maken. Naar afstand en vervoer toe stelt men een
uitbreiding van het aanbod voor en in het bijzonder van het aanbod in de buurt. Wat de begeleiding
betreft geeft men aan dat het voldoen aan de eerder gestelde verwachtingen en het bevorderen
hiervan als een belangrijke ondersteuning zou ervaren worden. Voor kennis en empathie stelt men
dat een uitbreiding zeker wenselijk is. Thompson & Emira (2010) geven aan dat meer training van de
begeleiding zowel op vlak van kennis omtrent de beperkingen en in het bijzonder dan in de omgang
hiermee, maar ook naar empathie, begrip en communicatie naar ouders toe aangeraden is. Niet
enkel om de deelname te bevorderen maar ook voor de begeleiding zelf om over realistische
verwachtingen te beschikken naar deze doelgroep toe. Barr & Shields (2011) merken op dat deze
informatie nu vooral door ouders gegeven wordt, wat een bijkomende belasting voor hen te weeg
brengt. Specifiek naar herkenbaarheid en continuïteit wordt het kennismaken met en het hebben
van een bekend gezicht onder de begeleiding als een meerwaarde gezien.
6.2 Praktijkaanbevelingen
Vanuit de praktijkgerichte doelstelling die deze studie nastreeft is het relevant om de 5 B’s, die reeds
vermeld werden in het theoretisch kader, en de vormen van ondersteuning die ouders hier aan
koppelen nader te bekijken.
Betaalbaarheid kan gelinkt worden aan de financiële belemmeringen die ouders aangeven. Zorgen
voor een financieel toegankelijker aanbod kan gezien worden als een belangrijke beleids- en
praktijkgerichte aanpassing die men kan invoeren om de toegankelijkheid van het aanbod te
verhogen voor deze doelgroep.
Bereikbaarheid kan gelinkt worden aan de belemmeringen die ouders ondervinden m.b.t de afstand
tot het aanbod en het niet altijd tot hun beschikking hebben van vervoer. Ook de voorkeur voor
aanbod dichtbij hangt hier direct met samen. Binnen dit onderzoek wordt aangegeven dat een
uitbreiding van het aanbod in de buurt als een belangrijke ondersteuning gezien wordt. Dit kan voor
de Gentse Jeugddienst een aanzet geven om te bekijken hoe het aanbod momenteel verdeeld is over
de regio’s in Gent en waar er eventueel nog mogelijkheden zijn voor een uitbreiding of
herpositionering van het aanbod.
Beschikbaarheid omvat het gegeven dat het bieden van herkenbaarheid en continuïteit voor ouders
een belangrijke bijdrage levert aan het opbouwen van een relatie met de begeleiding. Bij het aanbod
dat enkel doorgaat in de zomervakantie is dit niet altijd evident om te realiseren. De mogelijkheid om
beroep te doen op extra ondersteuning voor het kind met een beperking, op voorhand kennis maken
met de ouders en het kind en vooral een open communicatie wordt door de ouders als een
belangrijke ondersteuning gezien. Men geeft ook aan dat het wenselijk is dat men hierop verder inzet
om dit ook bij deze korter durende initiatieven mogelijk te maken.
Begrijpbaarheid en in het bijzonder de openheid naar ouders toe wordt gelinkt met empathie en
begrip naar hun kinderen en naar zichzelf, wat de ouders uit deze studie als een verwachting
opleggen naar de begeleiding toe. Het aanbieden van vormingen omtrent deze onderwerpen kan een
belangrijke bijdrage leveren om het aanbod toegankelijker te maken, niet enkel voor de ouders van
kinderen met een beperking maar voor alle ouders. Ook de mogelijkheid bieden tot contact met de
begeleiding en hen dan de nodige handvatten aanreiken om dit contact op een zinvolle en
constructieve manier aan te gaan met de ouders kan een zinvolle praktijkgerichte aanpassing zijn.
Naar de aanwezigheid van de nodige informatie over het aanbod wordt er door de ouders uit deze
36
studie nog een sterk tekort ervaren. Vooral de verspreiding via de scholen schiet volgens hen tekort.
Het gebruik maken van de scholen buitengewoon onderwijs en andere instanties die over de
gegevens van hun kinderen beschikken wordt aangehaald als een vorm van ondersteuning waarop
men kan inzetten. Ook de nood aan een duidelijkere aanwijzing van wanneer het over aangepast
aanbod gaat wordt naar voor gebracht, het voorstel van een ouder om hier een soort label voor uit
te werken kan meegenomen worden als mogelijke beleid en praktijkaanpassing binnen de
informatieverspreiding van het aanbod.
Binnen deze studie wordt de deelname aan het vrijetijdsaanbod als zeer bruikbaar ervaren. Men
geeft namelijk aan dat het bevorderend beschouwd wordt voor de algemene ontwikkeling van de
kinderen. De ouders zijn zich bewust van de positieve effecten die zichtbaar worden bij hun kinderen
door deel te nemen. De drempels en praktische belemmeringen die ze ervaren bij de deelname zal er
echter wel voor zorgen dat men het aanbod als minder bruikbaar ervaart. Deze kunnen samen met
de eerder beschreven vormen van ondersteuning gezien worden als belangrijke handvatten die
aangereikt worden om voor een toegankelijker aanbod te zorgen.
6.3 Beperkingen van het onderzoek
Het feit dat deze studie niet representatief is door het beperkt aantal deelnemers is een belangrijke
beperking van dit onderzoek. De gebruikte onderzoeksmethode kan bijgedragen hebben aan dit
beperkte aantal, niet alle ouders hebben namelijk de mogelijkheid om zich vrij te maken voor een
interview. De ouders namen ook vrijwillig deel aan de interviews, dit kan er voor gezorgd hebben dat
we ofwel vooral diegenen bereikt hebben die openstaan voor het vrijetijdsaanbod of ook net niet.
Culturele, economische en sociale factoren zullen een rol spelen in de deelname aan onderzoek en
dit zal dan ook een invloed hebben op de gerapporteerde resultaten. Binnen deze studie worden
deze factoren niet in kaart gebracht wat kan gezien worden als een beperking van het onderzoek. De
ouders zijn allemaal afkomstig uit Oost-Vlaanderen, en de meeste uit Gent of deelgemeenten, wat er
voor zorgt dat de resultaten niet generaliseerbaar zijn voor Vlaanderen.
Bij de opstelling van de brieven werd er een vereenvoudigde versie opgesteld om ook lager
geschoolde en allochtone ouders te bereiken, ondanks deze aanpassingen werden er maar een
beperkt aantal ouders uit deze doelgroepen bereikt.
Hoewel er een vrij diverse groep participanten aangesproken werd beperkt deze studie zich tot
kinderen vanuit 4 onderwijstypes. Door de verspreiding van de infobrieven via de scholen
buitengewoon onderwijs te laten gebeuren en niet via het vrijetijdsaanbod werd er getracht om ook
de ouders te bereiken van kinderen die niet deelnamen. Zoals de scholen ook aangaven was het
rekruteren van de ouders niet zo evident, door dit maar via één kanaal te verspreiden werden deze
mogelijkheden nog beperkter. De keuze voor de verspreiding via dit kanaal houdt impliciet een
uitsluiting in van de kinderen met een beperking die les volgen in het gewone basisonderwijs al dan
niet met extra ondersteuning.
De keuze voor een bepaalde leeftijdsgroep houdt altijd een uitsluiting van een andere groep in. Door
te focussen op de kinderen van 6 tot 12 jaar vallen oudere of jongere kinderen buiten de doelgroep
van deze studie.
De resultaten van dit onderzoek zijn enkel gebaseerd op de afgenomen interviews. Er is dus geen
sprake van bijkomende informatie vanuit een andere databron. Niettegenstaande dat de interviews
37
een rijke bron aan informatie waren zou het boeiend zijn om ook over een aantal kwantitatieve data
te beschikken.
6.4 Suggesties voor toekomstig onderzoek
Naar toekomstig onderzoek zijn er nog verschillende mogelijkheden. Nu werd er gekozen om een
brede studie uit te voeren om over een diverse groep van ouders met diverse kinderen met
beperkingen te beschikken, men kan ook opteren om zich naar het voorbeeld van andere
internationale studies te focussen op een bepaald type beperking. Ook naargelang de leeftijd is er
nog verder onderzoek mogelijk. Zoals vermeld werden er diegenen jonger dan 6 jaar of ouder dan 12
niet opgenomen in deze studie, zij vormen nog een grote doelgroep waarbij er nog veel
onderzoeksmogelijkheden zijn al dan niet gelinkt aan een bepaald type beperking.
Een uitbreiding van het aantal deelnemers kan er voor zorgen dat er een ruimer beeld verkregen
wordt. Om de ouders te bereiken werd er gebruik gemaakt van de scholen buitengewoon
basisonderwijs, door hiervoor te kiezen vallen zoals reeds vermeld de kinderen die in het gewoon
onderwijs zitten uit de boot. In verder uitgebreider onderzoek kan men trachten om deze groep ook
te betrekken, ook het jeugdwerk kan als bijkomend kanaal gebruikt worden om ouders te rekruteren.
Een suggestie voor verder onderzoek zou een longitudinaal onderzoek zijn waarbij een aantal ouders
van of kinderen met een beperking gevolgd worden over een langere periode. Op deze manier kan
men een uitgebreid en gedetailleerd beeld krijgen van de vrijetijdsbesteding en de eventuele invloed
van hun leeftijd of andere beïnvloedende factoren hierop.
Binnen deze studie werd er bewust voor het perspectief van de ouders gekozen, zij zijn echter niet de
enige actoren die een rol spelen in de vrijetijdsbesteding en aanbod. Een suggestie voor toekomstig
onderzoek is om de focus te leggen op het perspectief van het kind, hierbij zal het belangrijk zijn om
een geschikte methodiek te ontwikkelen waarmee men de kinderen kan aanspreken. Het perspectief
van de begeleiding is ook een focus die men kan leggen binnen toekomstig onderzoek. Zicht krijgen
op de noden van de verschillende actoren zou een verrijking voor de praktijk opleveren.
Een andere invalshoek is het maken van de vergelijking met vrijetijdsbesteding bij kinderen zonder
beperking. Op die manier kan men de verschillen in kaart brengen maar misschien ook de
gelijkenissen die eventueel voor beiden als drempel of ondersteuning ervaren wordt.
Ten slotte zou het interessant zijn om dit onderzoek ook uit te voeren ruimer dan de Oost-Vlaamse
context. Een vergelijking tussen verschillende steden of eventueel landen kan een interessante
wisselwerking van praktijken tot stand brengen.
38
7 Bibliografie
American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD). (2010). Definition of
Intellectual Disability. Opgehaald van Website van American Association on Intellectual and
Developmental Disabilities: http://www.aaidd.org/content_100.cfm?navID=21
Barr, M., & Shields, N. (2011). Identifying the barriers and facilitators to participation in physical
activity for children with Down syndrome. Journal of Intellectual Disability Research , 55(11),
1020-1033.
Beelen, E., & De Visscher, K. (2011). Vrije tijd in en uit zorg. Exploratief onderzoek naar de
vrijetijdsparticipatie van personen met een beperking. Brussel: Demos.
Beunders, N., Boers, H., & van Doorn, J. (1995). De andere kant van de vrije tijd. ToerBoek.
Bracke, G. (2006). Kinderen en jongeren met een handicap en hun vrijetijdsbesteding. Onderzoek
Jeugdwerk met kinderen en jongeren met een handicap: aanbod versus doelpubliek. Gent:
Universiteit Gent, Vakgroep Sociale Agogiek.
Brajsa-Zganec, A., Merkas, M., & Sverko, I. (2011). Quality of Life and Leisure Activities: How do
Leisure Activities Contribute to Subjective Well-Being? Soc. Indic Res, 102, 81-91.
doi:10.1007/s11205-010-9724-2
Braun, V., & Clarcke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in
Psychology, 3(2), 77-101.
Brocatus , N. (2015). Internationale classificatie van het menselijk functioneren - ICF. Opgehaald van
Website van SIG: http://www.sig-
net.be/uploads/downloads_vorming/icf_nadja_brocatus.pdf
Callebaut, G. (2004-2005). Beeldvorming en taalgebruik over personen met een handicap in de
Vlaamse kranten.
Careel, S. (2008). Ontmoetingen in de vrije tijd tussen jongeren met diverse sociaal-economische
achtergronden : Een relationeel burgerschapsperspectief. Gent: Diss. lic. pedagogische
wetenschappen: sociale agogiek.
Cesor. (2009-2010). Jeugd en vrijtijdsactiviteiten tijdens vakantie - Opmerkingen. Gent: Cesor.
De Rycke, L., Ackaert, L., Labre, M., Van Hove, G., Castermans, E., Kaesemans, G., & Rogiers, F.
(2005). De Kliksons voorbijgeklikt, Reflecties van op de zijlijn. Antwerpen-Appeldoorn: Garant.
De sociale kaart. (2013). Info over buitengewoon onderwijs in Gent. Opgehaald van Website met een
overzicht van de voorzieningen uit de welzijns en gezondheidssector in Vlaanderen en
Brussel: http://www.desocialekaart.be/zoekresultaat/index.cfm
De Visscher, S. (2010). Hoe participatiever, hoe beter? Actorschap van kinderen en jongeren in
onderzoek. In K. &. Samenleving, Tussen kind en samenleving: over het sociale actorschap
van kinderen (pp. 149-163). Meise: Kind & Samenleving.
39
Demeyer , J. (2009-2010). Inventarisatie van de noden en behoeften van ouders van vroeggeboren
baby's. Masterproef, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Vakgroep
Orthopedagogiek .
Dijkers, M. P. (2003, Aptril). Individualization in Quality of Life Measurement: Instruments and
Approaches. Arch Phys Med Rehabil, 84(2), S3-S14.
Dirkse-Hulscher, S., & Angela, T. (2007). Het groot werkvormenboek. Dé inspiratiebron voor
resultaatgerichte trainingen, vergaderingen en andere bijeenkomsten. Den Haag: Drukkerij
Wilco.
Engel-Yeger, B., & Ziv-On, D. (2011). The relationship between sensory processing difficulties and
leisure activity preference of children with different types of ADHD. Research in
Developmental Disabilities, 32, 1154-1162.
Felce, D. (1997, April). Defining and applying the concept of quality of life. Journal of Intellectual
Disability Research, 4(2), 126-135.
Finlay, W. M., & Lyons, E. (2001). Methodological Issues in Interviewing and Using Self-report
Queqtionnaires With People With Mental Retardation. Psychological Assessment, 13(3), 319-
335.
Goethals, A. (2004). Hoe beleven kinderen in Kuregem hun vrije tijd? Een belevingsonderzoek bij
10/12 jarigen. Gent: Diss. lic. pedagogische wetenschappen : sociale agogiek.
Hamm, E. M. (2006, Zomer). Playfulness and the Environmental Support of Play in Children With and
Without Developmental Disabilities. OTJR: Occupation, Participation and Health, 26(3), 88-
96.
Haselager, G. (2009). Kleuter en Schoolkind. In F. J. Mönks, & A. M. Knoers,
Ontwikkelingspsychologie. Inleiding tot de verschillende deelgebieden (pp. 164-226). Assen:
Koninklijke Van Gorcum BV.
Hermes, J., Naber, P., & Dieleman, A. (2008). Leefwerelden van jongeren: thuis, school, media en
populaire cultuur. Bussum: Coutinho.
Howitt, D. (2011). Qualitative data analysis: Grounded theory development. In G. Van Hove, & L.
Claes, Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about Useful Strategies and
Tools (pp. 203-231).
Howitt, D. (2011). Thematic Analysis. In G. Van Hove, & L. Claes, Qualitative Research and
Educational Sciences: A Reader about Useful Strategies and Tools (pp. 179-202). Pearson
Education Limited.
Janssen, R., Van Puyenbroeck, J., & Smits, D. (2008). Onderzoek naar de behoeften op het gebied van
vrijetijdsbesteding van de Brusselse jeugd met een handicap. Brussel: Onderzoekscentrum
PRAGODI, HUB, iov de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Jirojanakul, P., Skevington, S. M., & Hudson, J. (2003). Predicting young children's quality of life.
Social Science & Medicine, 57, 1277-1288.
40
Jordan, A. B., Hersey, J. C., McDivitt, J. A., & Heitzler, C. D. (2006). Reducing Children"s Television-
Viewing Time: A Qualitative Study of Parents and Their Children. Pediatrics, 118, 1303-1310.
Kaesemans, G. (2002). Tienerkliks. Het verhaal van het Vlaamse Kliksonsonderzoek. Leuven -
Appeldoorn: Garant.
Keller, E. T., Bost, S. N., Lock, D. E., & Marcenko, O. M. (2005). Factors Associated With Participation
of Children With Mental Health Problems in Structured Youth Development Programs.
Journal of emotional and behavioral disorders, 13(3), 141-151.
Kind & Samenleving. (2010). Tussen kind en samenleving: over het sociale actorschap van kinderen.
Lannoo nv.
Kinderrechtencommissariaat. (2006). Wblft!? Kinderrechtenverdrag zwart op wit en licht verteerbaar.
Brussel: Kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen.
Kinderrechtencommissariaat. (2012). K30 - 30 vragen en antwoorden over kinderrechten. Brussel:
Kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen.
Kohnstamm, R., Dieleman, A., Nikken, P., Pardoen, J., Pijpers, R., & Tillekens, G. J. (2010). Hoe gaat
het met de jeugd van tegenwoordig? Congresbundel vrije tijd. Bohn Stafleu van Loghum.
Larson, R. W., Gillman, S. A., & Richards, M. H. (1997). Divergent Experiences of Family Leisure:
Fathers, Mothers and Young Adolescents. Journal of Leisure Research, 29(1), 78-97.
Larson, R. W., Gillman, S. A., & Richards, M. H. (1997). Divergent Experiences of Family Leisure:
Fathers, Mothers, and Young Adolescents. Journal of Leisure research, 29(1), 78-97.
Mactavish, J. B., MacKay, K. J., Iwasaki, Y., & Betteridge, D. (2007). Family Caregivers of Individuals
with Intellectual Disability: Perspectives on Life Quality and the Role of Vacations. Journal of
Leisure Research, 39(1), 127-155.
McConkey, R., & Adams, L. (2000). Matching short break services for children with learning
disabilities to family needs and preferences. Child: Care, Health and Development, 26(5), 429-
444.
Meesters, J., Basten, F., & Van Biene, M. (2010). Vraaggericht werken door narratief onderzoek.
Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 19(3), 21-37.
Meire, J. (2013). Over vrijbuiters en ankertijd. De tijdsbeleving van kinderen onderzocht. Brussel: Kind
& Samenleving.
Ministerie van Onderwijs. (2013). Info over buitengewoon onderwijs. Opgeroepen van Website van
het Ministerie van Onderwijs: http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/buo/
Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre. (2002). De wisselwerking tussen de verschillende
aspecten van de gezondheidstoestand en externe en persoonlijke factoren. Bilthoven.
41
Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre. (2002). Nederlandse vertaling van de 'International
Classification of Functioning, Disability and Health . Bilthoven: WHO FIC Collaborating Centre
in the Netherlands.
Nickelodeon, VTMKAZOOM, Ketnet, VVJ, ISB, Buurtsport, Vlaamse regering. (2015). Kom mee buiten
spelen en sporten. Opgeroepen van Buitenspeeldag 2015:
http://www.buitenspeeldag.be/kom-mee-buiten-spelen-en-sporten
O'Boyle, C., Browne, J., McGee, H., Hickey, A., & CRB, J. (1993). The Schedule for the Evaluation of
Individual Quality of Life (SEIQoL): a Direct Weighting procedure for Quality of Life Domains
(SEIQoL-DW). Administration Manual. Dublin: Royal College of Surgeons in Ireland.
Palisano, R. J., Almarsi, N., Chiarello, L. A., Orlin, M. N., Bagley, A., & Maggs, J. (2009, Augustus 24).
Family needs of parents of children and youth with cerebral palsy. Child: care, health and
development, 36(1), 85-92.
Piskur, B., Beurskens, A. J., Jongmans, M. J., Ketelaar, M., Norton, M., Frings, C. A., . . . Smeets, R. J.
(2012). Parent's actions, challenges, and needs while enabling participaton of children with a
physical disability: a scoping revies. BMC Pediatrics, 12(177), 1-13.
Poulsen, A. A., Ziviani, J. M., & Cuskelly, M. (2007). Perceived freedom in leisure and physical co-
ordination ability: impact on out-of-school activity participation and life satisfaction. Child:
care, health and development, 33(4), 432-440.
Provinciale Jeugddienst Antwerpen. (2013, mei 10). Inclusief en doelgroepspecifiek jeugdwerk.
Opgehaald van Jeugdwerk voor iedereen:
http://www.provant.be/vrije_tijd/jeugdwerk/jeugdwerk_voor_ieder/
Ramaekers, S. (2010). Actorschap van kinderen als uitdaging voor de opvoeder. Over handelen en uit
handen geven. In K. &. Samenleving, Tussen kind en samenleving: over het sociale actorschap
van kinderen (pp. 125-137). Meise: Kind & Samenleving.
Rodwell, M. K., & Byers, K. V. (1997, March). Auditing Constructivist Inquiry: Perspectives of Two
Stakeholders. Qualitative Inquiry, 116-134.
Roets, G., & Coussée, F. (2011). Hoe werken aan de 5 B's in de eigen organisatie: concrete ervaringen
van kinderen en ouders. Onderzoek Vrijetijdsbeleving van kinderen in armoede.
Schouppe , L., De Visscher, K., & Van de Walle, I. (2014). Verbinding in de vrije tijd - Netwerken tussen
jeugdwerk en gezinnen in armoede. Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en
Volwassenen. Brussel: An Vrancken.
Shimoni, M., Engel-Yeger, B., & Tirosh, E. (2010). Participation in leisure activities among boys with
attention deficit hyperactivity disorder. Research in Developmental Disabilities, 31, 1234-
1239.
Sinnaeve, I., Van Nuffel, K., & Schillimans, L. (2004). Jeugd en vrije tijd.Thuis tv-kijken, voetballen of
naar de jeugdbeweging?
42
Stad Gent. (2013). Info over buitengewoon onderwijs Stad Gent. Opgehaald van Website Stad Gent
ivm onderwijs : http://www.gent.be/eCache/THE/1/718.html
Stad Gent. (2013). Info over wijken en deelgemeenten. Opgeroepen van Website van Stad Gent:
http://www.gent.be/eCache/THE/1/34/587.html
Steunpunt Jeugd. (2008, April 22). De positie van jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare
kinderen en jongeren. Studiedag Onderwijs en maatschappelijke kwetsbaarheid.
Stevens, F. (2003). Van tijd naar jongeren. Het onderzoek binnen de TOR-onderzoeksgroep.
Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.
Thompson, D., & Emira, M. (2011, Januari). 'They say every child matters, but they don't': an
investigation into parental and carer perceptions of access to leisure facilities and respite
care for children and young people with Autistic Spectrum Disorder (ASD) or Attention
Deficit, Hyperactivity. Disability & Society, 26(1), 65-78.
Topolski, T. D., Edwards, T. C., & Patrick, D. L. (2004, Juli-Augustus). Toward Youth Self-Report of
Health and Quality of Life in Population Monitoring. AMBULATORY PEDIATRICS, 4(4), 387-
394.
Trochim, W. M. (2006, 10 20). Qualitative Validity. Opgehaald van Research Methods Knowledge
Base: http://www.socialresearchmethods.net/kb/qualval.php
Tytgat, J. (2011-2012). Kwaliteit van Bestaan bij kinderen met een verstandelijke beperking: Een
vergelijkend onderzoek bij kinderen met en zonder verstandelijke beperking in het speciaal en
regulier onderwijs. Gent.
Van Der Ploeg, J. (2010). De sociale ontwikkeling van het schoolking. Bohn Stafleu van Loghum.
Van Hove. (2005). Kinderen en jongeren met een beperking en hun vrije tijd. In L. De Rycke, L.
Ackaert , M. Labre, G. Van Hove, E. Castermans, G. Kaesemans, & F. Rogiers, De Kliksons
voorbijgeklikt, Reflecties van op de zijlijn (pp. 119 -133). Antwerpen - Appeldoorn: Garant.
Van Hove, E., Vandevelde, S., Claes, C., Van Loon, J., Verschelden, G., & Van Hove, G. (2009-2010).
Behoeftenonderzoek naar personen met een handicap en personen met een chronische ziekte
in Gent. Gent: Hogeschool Gent, Departement Sociaal-agogisch werk/Faculteit Mens en
Welzijn, Universiteit Gebt, vakgroep Orthopedagogiek en stichting Arduin.
Van Nuffel, K., Schillemans, L., Verschelden, G., De Bie, M., & Vettenburg, N. (2004). Jeugdonderzoek
in Vlaanderen. Gent: Ugent Vakgroep Sociale Agogiek.
Van Raemdonck, T. (2006). De beeldvorming van allochtone jongeren over de jeugdbeweging :
kwalitatief onderzoek in Sint-Niklaas bij 12- tot 18 jarige meisjes van Marokkaanse of Turkse
afkoms. Gent: Diss. lic. pedagogische wetenschappen : sociale agogiek.
Verdugo, M. A., Schalock, R. L., Keith, K. D., & Stancliffe, R. J. (2005, Oktober). Quality of life and its
measurements: important principles and guidelines. Journal of Intellectual Disibility
Research, 49(10), 707-717.
43
Verenigde Naties. (1989). Verdrag inzake de rechten van het kind.
Verenigde Naties. (2009). Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
Vettenburg , N., Elchardus, M., & Walgrave, L. (2007). Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de
JOP-monitor 1. Lannoo.
Vettenburg, N., Deklerck, J., & Siongers, J. (2009). Jongeren binnenstebuiten. Thema's uit het
jongerenleven onderzocht. Acco.
Vettenburg, N., Elchardus, M., Put, J., & Pleysier, S. (2013). Jong in Antwerpen en Gent. Bevindingen
uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent. Leuven: Acco.
VVJ. (2014). Visie op kindvriendelijkheid. Opgeroepen van Kindvriendelijke steden en gemeenten:
http://www.kindvriendelijkestedenengemeenten.be/kindvriendelijke-steden-en-
gemeenten1/erkenning-door-een-label
vzw Oranje. (2013, April 25). Vorming: Tieners met een beperking. Jeugddienst Gent, Gent, België.
White, V. K. (1955). Measuring Leisure-Time Needs: A Report of the Group Work Council Research
Project. American Sociological Association, 20(5), 617-618.
White-Koning, M., Bourdet-Loubère, S., Colver, A., & Grandjean, H. (2005). Subjective qualitu of life
in children with intellectuel impairment - how can it be assessed? Developmental Medicine &
Child Neurology, 47, 281-285.
Woodgate, R. L., Edwards, M., & Ripat, J. (2012). How families of children with complex care needs
participate in everyday life. Social Science & Medicine, 75, 1912-1920.
Zeilstra, L. (mei 2006). Open jullie deuren. Scriptie over de cultuurparticipatie van jongeren in
kunstmusea. Den Haag.
44
8 Bijlagen
1. Inleidende brief
1.1. Standaardversie
1.2. Vereenvoudigde versie
1.3. Versie Type 8
45
1.1. Standaardversie
VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK
Beste ouder(s),
Ik ben Sylvie Maegerman, studente Orthopedagogiek aan de Universiteit Gent. In het kader van mijn
masterproef doe ik in samenwerking met de jeugddienst van Stad Gent een onderzoek. Dit
onderzoek peilt naar de behoeften en noden die ouders van kinderen en jongeren met een
beperking ervaren rond vrijetijdsbesteding in de stad Gent.
De bedoeling van dit onderzoek is om een zicht te krijgen op wat jullie van dit aanbod vinden, wat
jullie nog missen of graag anders zouden zien. De resultaten van dit onderzoek zullen dan door de
jeugddienst gebruikt worden om het vrijetijdsaanbod verder af te stemmen op jullie noden en die
van jullie kinderen.
Om dit onderzoek te kunnen voeren zijn we op zoek naar ouders van kinderen met een beperking
tussen de 6 & 12 jaar. We richten ons in het onderzoek naar mensen die in Gent of de
deelgemeenten van Gent; Mariakerke, Drongen, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Oostakker,
Desteldonk, Mendonk, Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge, Afsnee, Sint-Denijs-Westrem,
Zwijnaarde wonen. En ook naar mensen die buiten Gent wonen maar wel deelnemen aan het Gentse
vrijetijdsaanbod.
Het onderzoek omvat een interview waarbij we jullie verhaal centraal willen stellen. Het interview zal
plaatsvinden op een moment dat voor jullie het best past. Dit zal hoogstens één uur in beslag nemen.
Alle gegevens worden vertrouwelijk verwerkt en de anonimiteit wordt hierbij gewaarborgd.
Indien u geïnteresseerd bent om aan het onderzoek mee te werken en uw verhaal wilt delen kan u
bijgevoegd strookje invullen en terugbezorgen aan de leerkracht. Vervolgens zal ik verder contact
opnemen met u.
We, de jeugddienst en ikzelf, willen u alvast bedanken voor uw medewerking aan dit onderzoek.
Vriendelijke groeten,
Sylvie Maegerman - 0498/45.95.64
46
Ik wens deel te nemen aan deze studie en ben bereid om mijn gegevens mee te delen:
Naam:
Adres:
Telefoonnummer:
Gsm-nummer:
Email-adres:
U kan me best op volgende tijdstippen (telefonisch) contacteren om een afspraak te maken:
o voormiddag
o namiddag
o avond
o weekend
o liever via e-mail
o andere: ................................................
Handtekening:
47
1.2. Vereenvoudigde versie
VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK
Beste ouder(s),
Ik ben Sylvie Maegerman, studente Orthopedagogiek aan de Universiteit Gent. Voor mijn
masterproef doe ik samen met de jeugddienst van Stad Gent een onderzoek over vrijetijdsbesteding.
We willen te weten komen wat jullie, als ouder van een kind met een beperking, hierbij nodig
hebben. De vragen gaan over wat jullie kennen en vinden van het aanbod en wat jullie missen of
anders willen. De resultaten worden gebruikt om het aanbod aan te passen zodat het beter past bij
wat jullie en jullie kinderen nodig hebben.
We zoeken ouders van kinderen met een beperking tussen de 6 & 12 jaar die in Gent of de
deelgemeenten van Gent; Mariakerke, Drongen, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Oostakker,
Desteldonk, Mendonk, Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge, Afsnee, Sint-Denijs-Westrem,
Zwijnaarde wonen. Of die buiten Gent wonen maar wel meedoen met het Gentse vrijetijdsaanbod
Het onderzoek is een interview dat één uur zal duren. Dit kan op een plaats en moment dat voor
jullie het beste past.
Jullie gegevens worden niet gedeeld met anderen en in vertrouwen verwerkt.
Als u wilt meewerken aan het onderzoek kan u het strookje invullen en dit bezorgen aan de
leerkracht. Ik neem dan verder contact op met u.
We, de jeugddienst en ikzelf, willen u al bedanken voor uw medewerking aan dit onderzoek.
Vriendelijke groeten,
Sylvie Maegerman - 0498/45.95.64
48
Ik wens deel te nemen aan deze studie en ben bereid om mijn gegevens mee te delen:
Naam:
Adres:
Telefoonnummer:
Gsm-nummer:
Email-adres:
U kan me best op volgende tijdstippen (telefonisch) contacteren om een afspraak te maken:
o voormiddag
o namiddag
o avond
o weekend
o liever via e-mail
o andere: ................................................
Handtekening:
49
1.3. Versie Type 8
VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK
Beste ouder(s),
Ik ben Sylvie Maegerman, studente Orthopedagogiek aan de Universiteit Gent. In het kader van mijn
masterproef doe ik in samenwerking met de jeugddienst van Stad Gent een onderzoek. Dit
onderzoek peilt naar de behoeften en noden die ouders van kinderen en jongeren met
leerstoornissen ervaren rond vrijetijdsbesteding in de stad Gent.
De bedoeling van dit onderzoek is om een zicht te krijgen op wat jullie van dit aanbod vinden, wat
jullie nog missen of graag anders zouden zien. De resultaten van dit onderzoek zullen dan door de
jeugddienst gebruikt worden om het vrijetijdsaanbod verder af te stemmen op jullie noden en die
van jullie kinderen.
Om dit onderzoek te kunnen voeren zijn we op zoek naar ouders van kinderen met een leerstoornis
tussen de 6 & 12 jaar. We richten ons in het onderzoek naar mensen die in Gent of de
deelgemeenten van Gent; Mariakerke, Drongen, Wondelgem, Sint-Amandsberg, Oostakker,
Desteldonk, Mendonk, Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge, Afsnee, Sint-Denijs-Westrem,
Zwijnaarde wonen. En ook naar mensen die buiten Gent wonen maar wel deelnemen aan het Gentse
vrijetijdsaanbod.
Het onderzoek omvat een interview waarbij we jullie verhaal centraal willen stellen. Het interview zal
plaatsvinden op een moment dat voor jullie het best past. Dit zal hoogstens één uur in beslag nemen.
Alle gegevens worden vertrouwelijk verwerkt en de anonimiteit wordt hierbij gewaarborgd.
Indien u geïnteresseerd bent om aan het onderzoek mee te werken en uw verhaal wilt delen kan u
bijgevoegd strookje invullen en terugbezorgen aan de leerkracht. Vervolgens zal ik verder contact
opnemen met u.
We, de jeugddienst en ikzelf, willen u alvast bedanken voor uw medewerking aan dit onderzoek.
Vriendelijke groeten,
Sylvie Maegerman - 0498/45.95.64
50
Ik wens deel te nemen aan deze studie en ben bereid om mijn gegevens mee te delen:
Naam:
Adres:
Telefoonnummer:
Gsm-nummer:
Email-adres:
U kan me best op volgende tijdstippen (telefonisch) contacteren om een afspraak te maken:
o voormiddag
o namiddag
o avond
o weekend
o liever via e-mail
o andere: ................................................
Handtekening:
51
2. Informed consent
Geachte heer, mevrouw,
Ik, Sylvie Maegerman, ben studente Orthopedagogiek en voer in het kader van mijn masterproef een
onderzoek uit naar de behoeften en noden die ouders van kinderen en jongeren met een beperking
rond vrijetijdsbesteding hebben.
Graag had ik in het kader van mijn onderzoek een gesprek met u gehad.
De gegevens hiervan worden volledig vertrouwelijk verwerkt en anoniem gerapporteerd. Dit houdt in
dat de naam of andere herkenbare gegevens in geen geval in de publicaties vernoemd worden.
De bevindingen die voortvloeien uit het onderzoek kunnen enkel voor wetenschappelijke doeleinden
worden gebruikt, opnieuw enkel indien ze volledig anoniem en met in- achtneming van het
beroepsgeheim worden gerapporteerd.
Overeenkomstig de Wet ter Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (8 december 1992) heeft u
het recht om te allen tijde inzage te krijgen in de – bij u – verzamelde onderzoeksgegevens. U heeft
ook het recht om te allen tijde, en zonder hiervoor een reden op te geven, uw deelname aan het
onderzoek stop te zetten.
We hopen dat u bereid bent deel te nemen aan het onderzoek. Indien u vragen heeft over het
onderzoek kan u steeds contact opnemen met mij op onderstaande contactgegevens.
Alvast bedankt
Sylvie Maegerman
0498/45.95.64 – [email protected]
52
Ondergetekende ……………………………………………………. verleent zijn/haar toestemming voor de
deelname aan deze studie
Ik verklaar hierbij dat ik,
(1) de uitleg over de inhoud en werkwijze van het onderzoek heb gelezen en dat me de mogelijkheid
werd geboden om bijkomende informatie te verkrijgen
(2) totaal uit vrije wil deelneem aan het onderzoek
(3) de toestemming geef aan de onderzoeker om mijn resultaten op een vertrouwelijke en anonieme
wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren
(4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment
stop te zetten
(5) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan
krijgen.
Voor akkoord,
Plaats en datum Naam + handtekening van de geïnterviewde
……………..………………………………………………………………………….
Plaats en datum Naam + handtekening van de student/onderzoeker
…………………………………………………………………………………….....
53
3. Interviewleidraad
Interviewleidraad
1. Vrijetijdsgebonden informatie
o Vragen naar huidige vrijetijdsbesteding
� Welke activiteiten omvatten de vrijetijdsbesteding van uw kind de voorbije
zomervakantie?
� Hoeveel tijd in de vrije tijd van u kind werd de voorbije zomervakantie besteed aan de
deelname van georganiseerd vakantieaanbod?
� In welke mate bent u hierover tevreden?
� Zijn er zaken die u liever anders zou zien?
� Hoe zag de resterende tijd van uw kind er uit?
o Algemene bevraging van het huidige aanbod
� Zijn er bepaalde zaken die jullie nog missen in het huidige vrijetijdsaanbod tijdens de
zomervakantie?
� Is er vraag naar de uitbreiding van het huidige vrijetijdsaanbod?
o Vragen naar de informatie rond het aanbod
� Via welke kanalen bent u op de hoogte van het vrijetijdsaanbod?
� Bereikt de informatie in verband met het vrijetijdsaanbod u voldoende?
� Indien wel, wat zijn voor u hierbij positieve/helpende factoren
� Indien niet, wat zijn voor u hierbij drempels/belemmeringen/negatieve factoren?
Hoe denkt u dat dit beter zou kunnen?
o Vragen naar uitdagingen/ moeilijkheden / belemmeringen / drempels
� Welke uitdagingen ervaart u bij de organisatie van het vrijetijdsaanbod voor uw kind?
(eigen organisatie)
� Welke praktische belemmeringen ervaren jullie & hoe zouden deze kunnen verholpen
worden?
� Welke drempels ervaart u bij het deelnemen aan het vrijetijdsaanbod?
54
� In welke mate ervaart u de beperking van uw kind als een belangrijke drempel voor de
deelname aan het vrijetijdsaanbod?
o Vragen naar ondersteunende factoren
� Wat zijn ondersteunende factoren (positieve zaken) bij het deelnemen aan het
vrijetijdsaanbod?
o Vragen in verband met deelname / participatie
� Hoe ervaart u de participatie van uw kind aan het vrijetijdsaanbod?
� Hoe denk u dat uw kind de deelname aan het vrijetijdsaanbod ervaart?
� Hoe belangrijk vindt u (de deelname aan) vrijetijdsbesteding voor uw kind? (welke
waarde hecht u hieraan?)
� Hebt u het gevoel dat uw kind aansluiting vindt bij het vrijetijdsaanbod?
• wat belemmert & bevordert dit?
� Welke positieve effecten/invloeden ervaart u bij uw kind door de deelname aan het
vrijetijdsaanbod? Bij uzelf?
� Welke invloed heeft het wel of niet deelnemen van u kind aan het vrijetijdsaanbod op u
als ouder? (wat betekent het voor u …)
o Vragen naar beïnvloedende factoren
� Speelt de omgeving een rol in uw keuze van het vrijetijdsaanbod?
� Waarop baseert u uw beslissing om deel te nemen aan een bepaald initiatief?
• Ov de voorkeuren van het kind
• Ov praktische overwegingen
• Ov verhalen van anderen
• Ov broers of zussen
• Ov boekje ….
� In welke mate is het de keuze van uw kind om deel te nemen aan het vrijetijdsaanbod?
o Vragen naar andere kinderen
� Indien u nog andere kinderen heeft merkt u verschillen in hun beleving van het
vrijetijdsaanbod en de organisatie ervan (zowel door de stad als hoe u het zelf als ouder
organiseert)?
55
o Vragen naar voorkeuren (doelgroep specifiek – inclusief)
� Zijn er bepaalde vormen van vrije tijdsbesteding die jullie meer aanspreken, waarbij jullie
meer aansluiting vinden? Welke & waarom net die?
� Hebt u een voorkeur voor bepaalde initiatieven (specifiek, inclusief, volledige dag, halve
dag)?
� Hebt u een voorkeur voor doelgroep specifiek of inclusief aanbod? Hebt u hier een reden
voor?
o Vragen naar de invloed van de leeftijd van het kind
� Zijn er verschillen merkbaar in de deelname aan vrijetijdsbesteding naargelang de leeftijd
van uw kind?
� Waren er meer of andere moeilijkheden of belemmeringen toen u kinderen kleiner
waren?
o Vragen naar beleid / verwachtingen / aanvullingen
� Welke tips/ aanbevelingen wilt u geven naar Stad Gent?
• Zowel praktische als beleidsaanbevelingen?
� Welke ondersteuning kan er u nog geboden worden in het vrijetijdsaanbod?
� Wat zijn uw verwachtingen van het vrijetijdsaanbod – in het algemeen?
• Van de begeleiding
• Van de accommodatie
• …
� Hebt u nog aanvullingen?
56
2. Profiel van de respondent
Algemene informatie
� Datum contact:
� Naam:
� Geslacht:
� Thuistaal:
� Nationaliteit:
� Geboortedatum:
� Woonplaats:
� Ouder van:
Gezinssituatie
� Familiale situatie:
� Aantal kinderen:
� Aard van de beperking van uw kind:
� Onderwijsvorm van uw kind:
Arbeid
� Werksituatie:
� Hoogste opleiding:
57
4. Aanvullende vragenlijst
1. Informatiekanalen
1.1. Brochure ‘Megazomer, Maxifun’
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
58
1.2. Brochure ‘Speelkaart’
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
59
1.3. Website jeugddienst
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
60
1.4. Reizen en kampengids
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
61
1.5. Brochure ‘ Sportkampen’
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
62
1.6. Brochure ‘Uit-pas’
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
63
2. Vrije tijdsaanbod
2.1. Kampen zonder overnachting
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
64
2.2. Kampen met overnachting
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
65
2.3. Centrale Speelpleinwerking
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
66
2.4. Mobiel speelpleinaanbod - Pretkamjonet
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
67
2.5. Losse activiteiten bv: Musea, Gentse Feesten, …
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
68
2.6. Buurtspeelpleintjes
1. Is dit voor jou gekend?
o Ja
o Neen (Ga door naar 3)
2. Gebruikt u dit?
o Ja:
Ervaring: + : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
- : …………………………………………………….………………………………………………………….
…………………………………………………….………………………………………………………….
o Neen:
Waarom niet: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Wat kan u overtuigen: ………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
3. <Uitleg>
Zou u het nu wel gebruiken?
o Ja. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
o Nee. Waarom: ……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………