Magazine voor sociaal ondernemers binnen welzijn & maatschappelijke dienstverlening
Wijkaanpak in Arnhem
Resultaten door Overlast en Zorgoverleg
‘Het gaat stukken beter in de wijk’
Huiselijk geweld ASHG coördineert
de keten ‘Door onderlinge afstemming wor-
den mensen nu beter geholpen’
Aad Koster & Pierre Sponselee
Over zorg, wonen en sociale problemen
‘Gemeentes moeten minder de regie zoeken’
Uitgave van MOgroep W&MD / Jaargang 3 / september 2011 / nummer 6
‘Verwijder de scherpe scheiding tussen de sectoren wonen, welzijn en zorg. Laat die niet meer elk hun eigen instituten, regels, belangen en branche organisaties hebben.’ Dat zegt Aedesbestuurslid pierre Sponselee. en ActiZdirecteur Aad Koster vindt dat de overheid haar rigide subsidiestructuren eens kritisch onder de loep zou mogen nemen.
inH
Ou
D
Wat heeft de HKZcertificering een organisatie te bieden? en kun je ook zonder?
Melden, registreren en overleggen. In de aanpak van huiselijk geweld zou dat van-zelfsprekend moeten zijn. Zo krijgen gezinnen de hulp die ze nodig hebben. En hoeven ze niet tien keer hun verhaal te doen. In Apeldoorn werken ketenpartners nauw samen.
Plussen en Minnen
in de Haagse Schilderswijk biedt het project Campus Teniersplantsoen een breed en geïntegreerd activiteitenprogramma. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. en van consultatiebureau tot arbeidscontract.
Campus Teniersplantsoen
pag 14
pag 13
Wij wonen in luilekkerland. en daarom is het belangrijk dat mensen in hun jeugd beperkingen en grenzen leren kennen. Anders zullen ze nooit compromissen kunnen sluiten. Jan Latten pleit voor een nieuwe strengheid.
Column Jan Latten
Huiselijk geweld
pag 20
pag 10
KRACHT DOOR VeRBinDinG
pag 4Colofon
Som / derde jaargang / nummer 6 / september 2011
Som is een uitgave van MOgroep W&MD en verschijnt drie keer per jaar. MOgroep W&MD is de branchevereniging voor maatschappelijk ondernemers in Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening.
HoofdredACtie:
Jennifer Elich, MOgroep W&MD
ConCePt en (eind)redACtie:
Schrijf-Schrijf, Utrechtwww.schrijf-schrijf.nl
VorMgeVing:
Room for ID’s, Nieuwegeinwww.roomforids.nl
BeeldleVerAnCierS:
Sietske Raaijmakers, Marike Knaapen, Azarja Harmanny, Jos van Beek, Paulien de Gaaij
redACtieAdreS:
MOgroepNewtonlaan 115, 3584 BH Utrechttelefoon (030) 298 35 00fax (030) 298 35 49Postadres:Postbus 85223, 3508 AE Utrecht
CoVerfoto
Riet Waroux (65) is al 2,5 jaar vrijwilligster bij het zorghotel van BonVie in Culemborg. Eén keer per week haalt ze boodschappen voor de gasten en maakt ze met hen een praatje en een wandeling. Lees meer over BonVie op de pagina hiernaast.
2
Uitgave van MOgroep W&MD
De Agis-aanpak
De zorgvraag van mensen verminderen. Dat is het belangrijkste doel van de wijkgerichte aanpak van Agis. Na successen in Utrecht is de zorgverzekeraar nu aan de slag gegaan in Almere.
Het gaat stukken beter in de krachtwijk Het Arnhemse Broek. Diverse partijen werken er samen in een Overlast- en Zorgoverleg. Met succes. ‘Iedereen wordt beter van een netjes opgeknapte wijk met een beetje groen. Dat is toch niet zo moeilijk?’
De ARnHeMSe BLOeMBAKKen
pag 27
pag 24
WeRK in uiTVOeRinGNederlaNd keNt volop
effectieve W&Md-activiteiteN.
HieroNder eeN voorbeeld.
Wat:
Wijkservicecentrum BonVie
Wie:
Renée Lankwarden,
sociaalcultureel werker
Waar:
Culemborg
Wanneer:
sinds 2008
‘Van (medische) dagopvang tot
consultatiebureau, van kinderdag
verblijf tot restaurant. Het wijkservice
centrum BonVie heeft de bewoners van
de Culemborgse nieuwbouwwijk
parijsch heel wat te bieden. De gemeen
te wilde graag een laagdrempelig
centrum waarin welzijn, zorg, diensten
én wonen samengebracht zijn. Dat is
gelukt. in het centrum werken allerlei
organisaties samen. Het restaurant hier
heet ‘De Ontmoeting’, en dat is niet voor
niets. Het is een plek waar zowel
bewoners als medewerkers van het
centrum samenkomen. Zo leren
bijvoorbeeld thuiszorgwerkers hun
cliënten ook nog kennen buiten de
werktijden om.
in BonVie vindt dagelijks een mix van
ontmoetingen plaats tussen allerlei
groepen mensen. in de tachtig koop en
huurappartementen van het centrum
wonen vooral senioren, maar ook jonge
starters en mensen met een beperking.
Al deze bewoners krijgen zo nodig zorg
op maat aangeboden. Maar ook
bewoners uit de rest van Culemborg
komen af op de vele activiteiten die hier
plaatsvinden. Zo zijn er bijvoorbeeld
clubjes met mensen die samen eten,
lezen, fietsen of wandelen. De begelei
ding daarvan is goeddeels in handen
van vrijwilligers uit de buurt. en het
mooie is: de buurtbewoners hebben zélf
een activiteitencommissie opgezet en
mensen bij elkaar gebracht.’
3
Som nr 6 2011
inT
eR
Vie
Wt
ek
st
Jen
s M
idd
el
Be
el
d
Sie
tsk
e R
aa
ijm
ak
ers,
arc
hie
f A
ctiZ
groeiende zorgvraag
Scheiding wonen en zorg
Wijkvoorzieningen
Samenwerking
‘ Het is onbelangrijk wie de leiding heeft’
‘Laten we niet doen alsof de regering met iets nieuws komt’, zegt Sponselee. ‘Zorgafhankelijke mensen wónen al steeds langer thuis. Er is geen neiging meer om hen zo snel mogelijk in een verzorgings- of verpleeghuis op te vangen.’ Koster onderstreept dat met cijfers. ‘Traditioneel zijn het vooral mensen ouder dan 80 die een beroep doen op verzorgings- en verpleeghuizen. In de afgelopen 30 jaar is het aantal 80-plussers verdubbeld van 300.000 naar 600.000. Het percentage zorgafhankelijken binnen deze groep is niet afgenomen. Toch zijn er geen extra plaatsen in verzorgings- en verpleeghuizen bijgekomen; de teller staat nog steeds op 180.000. Blijkbaar zijn dus steeds meer 80-plussers in staat thuis te blijven wonen.’
Verkeerde reflex
Nieuw of niet, Koster en Sponselee kunnen zich prima vinden in de wens van de regering. ‘De meeste mensen willen zelf ook thuis blijven wonen’, zegt de eerste. ‘Bovendien: het is niet te doen iedereen op te vangen in verzorgings- en
Het kabinet wil bezuinigen op zorg. Dus heeft het graag dat zorgafhankelijke mensen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Die wens vereist samenwerking tussen wooncorporaties, zorginstellingen, gemeenten en welzijnsorganisaties. Maar hoe dit samenspel er precies uit moet zien, is punt van discussie. Ook tussen Aad Koster (directeur van ActiZ, organisatie van zorgondernemers) en pierre Sponselee (bestuurslid van Aedes, brancheorganisatie van woningcorporaties).
verpleeghuizen. Dan zou je vanaf nu elke week zo’n gebouw moeten neerzetten.’ Sponselee: ‘Daarvoor zou bij woningcor-poraties in elk geval geen geld zijn. Het is nu al ingewikkeld voor ons om huisvesting voor zorgpartijen te financieren. Sommige woningcorporaties zeggen zelfs wegens geldgebrek niets meer te kunnen doen. Mijns inziens een verkeerde reflex. Zoek oplossingen, ook met zorginstellingen.’Woningcorporaties kunnen financiële risico’s beperken door goede afspraken te maken met hurende instellingen en overheden, bijvoorbeeld in de vorm van langdurige contrac-ten. Sponselee: ‘Dat gebeurde onder andere bij de bouw van het nieuwe Transferium Jeugdzorg in Noord-Holland.’ Het Aedes-bestuurslid pleit er verder voor om zorgwoonvormen te bouwen die later ook een andere functie kunnen vervullen – bijvoorbeeld als appartementencomplex. ‘Zo zijn er meer manieren om investeringen veiliger te stellen. Maar let op: geld moet niet de drijfveer zijn. Voor corporaties noch voor zorg- en welzijnsorganisaties. We zijn er niet voor onszelf. We zijn private instellingen met een publieke taak. Onze
4
Uitgave van MOgroep W&MD
eerste ambitie moet zijn dat mensen in deze samenleving een goed leven hebben.’
Kleinere zorgvraag
‘Zelfredzaamheid is een belangrijk deel van dit goede leven’, zegt ActiZ-directeur Koster. ‘Ons doel is die zelfredzaamheid te stimuleren. Samenspel is hiervoor onontbeerlijk. In het bijzonder tussen gemeentes, zorgorganisaties, woning-corporaties en welzijnsorganisaties. Wij stimuleren deze samenwerking onder andere via het Kenniscentrum Wonen-Zorg dat we met Aedes hebben opgezet. Op www.kcwz.nl vinden onze leden best practices, zoals het inspirerende voorbeeld van BrabantWonen en Zorg voor Ouderen Maasland / Welstaete. Die sloegen in 2006 de handen ineen om het leven van honderden zorgafhankelijke ouderen te veraangenamen.’Koster wijst erop dat zorgvragen regelmatig veroorzaakt worden door problemen die eigenlijk onder welzijn vallen, zoals eenzaamheid. ‘De oplossing is in zo’n geval niet per se thuiszorg, al kan die nuttig zijn. Het zou genoeg kunnen zijn om mensen weer in contact te brengen met anderen. Bijvoor-beeld via een ontmoetingsruimte, zoals een buurthuis.’ Zo’n oplossing vereist specifieke vaardigheden bij de zorgverle-ners. ‘Zij moeten zich zodanig kunnen verdiepen in de cliënt dat zij diens echte probleem boven water krijgen. En vervol-gens moeten zij weten welke plaatselijke initiatieven en professionals die cliënt kunnen helpen.’ ActiZ stimuleert zorginstellingen om ook daaraan aandacht te besteden. ‘Maar niet alle zorgondernemingen staan daar direct voor open’, zegt Koster. ‘Zij krijgen namelijk alleen de zorguren die zij verlenen vergoed. Niet activiteiten als overleg met huisartsen en welzijnsorganisaties. Zélfs niet als daardoor de zorgvraag kleiner wordt.’
Apart subsidiepotje
Koster snapt die ondernemers, maar waarschuwt hen voor kortzichtigheid. ‘Voor elke cliënt die zij kwijtraken, klopt er een andere aan de deur. Zorgaanbieders kunnen de vraag nauwelijks aan. Er is nauwelijks voldoende professioneel personeel voor alle mensen die nu zorg nodig hebben, en met de vergrijzing wordt dat er niet beter op. Samenwerking met
welzijnswerkers en vrijwilligers is noodzakelijk om iedereen te kunnen helpen. Zeker als de overheid wil bezuinigen op zorg.’ Evengoed is het noodzakelijk dat de eerste indicatie beter wordt, aldus de ActiZ-directeur. ‘Wijkverpleegkundigen zouden niet hoeven te corrigeren. Het zou al veel eerder duidelijk moeten zijn of iemand welzijn of zorg nodig heeft.’Als er dan toch een correctie gemaakt wordt, is een gemeen-telijke beloning op z’n plaats, vindt Koster. ‘Nu kóst het een zorginstelling geld. Niet bepaald een goede prikkel.’ Hij weet dat ook welzijnsorganisaties over gebrekkige prikkels klagen. Dat zij gekort worden terwijl zij steeds meer werk moeten doen, inclusief taken die voorheen onder de dure AWBZ vielen. Koster vindt dat de overheid haar rigide subsidiestructuren kritisch onder de loep zou mogen nemen. ‘Mensen blijken in de praktijk vaak zowel zorg als welzijns-werk nodig te hebben. Of ze gaan van het ene domein naar het andere en weer terug. Áls gemeenten dit al zien, hebben ze vaak niet de flexibiliteit om daar financieel op in te springen. Ze hebben voor elk domein een apart potje gekregen, met een heel eigen subsidietraject.’
Scherpe scheiding
‘Samenwerking is inderdaad de sleutel om sociale problemen op te lossen, zoals de groeiende zorgvraag’, zegt Aedes-bestuurslid Sponselee. ‘Het houdt voor ons woningcorpora-ties niet op bij het bouwen of verbouwen van woningen, al is ook dat nodig om mensen langer thuis te laten wonen. We gaan eveneens in gesprek met partijen als gezondheids-instellingen, buurtverenigingen, welzijnsorganisaties en gemeenten. Bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat onze bewoners voldoende wijkvoorzieningen hebben. Uit zo’n samenwerking ontstond onder andere De Mediaan in Heerhugowaard: een groot gebouw met een gezondheids-centrum, apotheek, jongerencentrum, kinderopvang, een restaurant dat gerund wordt door GGZ-cliënten, en een woongroep van personen met een lichamelijke beperking.’ Wat Sponselee betreft mag de samenwerking nog wel een stap verder gaan. ‘Verwijder de scherpe scheiding tussen de sectoren wonen, welzijn en zorg. Laat die niet meer elk hun eigen instituten, regels, belangen en brancheorganisaties
5
Som nr 6 2011
hebben. Ik zie dat goedbedoelende mensen nu af en toe bruggen proberen te slaan over de grenzen van deze sectoren heen. Maar die bruggen houden zelden stand. Daar voor is iedereen toch nog te veel bezig met de doel-stellingen en het voortbestaan van het eigen domein en de eigen organisatie. We raken zoveel tijd en energie kwijt aan die naar binnen gerichte houding. Ik vind dat zonde.’
regionale vraagstukken
De schotten weg, dus. En dan? Sponselee: ‘Dan komt er ruimte om wijkbewoners meer verantwoordelijkheid te geven. Voor zichzelf en voor hun omgeving. Het zou goed zijn als zij meer zeggenschap hadden over hun wijk, samen met plaatselijke organisaties als basisscholen. Dit betekent dat de overheid moet terugtreden. Net als allerlei instanties die nu vanuit eigen doelstellingen of overheidsopdrachten in de wijk interveniëren – bijvoorbeeld op het gebied van zorg, welzijn of sociale woningbouw.’ Wat de gemeente dan wél mag doen? ‘Een sluitende opvang regelen voor de meest kwetsbaren. En daarin spelen die instanties nog steeds een rol. Maar de inzet van hun professionals wordt verder grotendeels bepaald door de wijkbewoners.’
Ook op een ander niveau zou de gemeente minder regie moeten nastreven, stelt Sponselee. Hij wijst erop dat steeds meer maatschappelijke problemen het gemeenteniveau ontstijgen, of het nu gaat om ontwikkelingen op de woning-markt of in de economie. ‘Veel zorginstanties, welzijnsorgani-saties en woningcorporaties werken daarom al op een breder, regionaal niveau. Zij en andere maatschappelijke organisaties zouden op dat niveau meer moeten samen-werken. Onderling, maar ook met het bedrijfsleven. Samen moeten die partijen dan bekijken in welke combinatie en op welke manier zij het best een probleem kunnen aanpakken. En zodra er instellingen zijn die geen concrete bijdrage kunnen leveren, moeten die het lef hebben hun bestaansrecht ter discussie te stellen.’ Sponselee vindt deze regionale, zelfkritische, probleem-gerichte aanpak passen bij de huidige tijd. ‘Gemeenten hebben er natuurlijk een rol in, maar zij denken vaak niet verder dan hun eigen grenzen. Daarom is het onhandig de regie bij hen te leggen.’ Bovendien hebben gemeenten volgens het Aedes-bestuurslid de neiging om overal meteen beleid en regels voor te maken. ‘Inclusief de kul van deze tijd: aanbestedingen voor organisaties met een publieke taak.
Aad Koster (1960) trad in 1994 in
dienst bij de Landelijke Vereniging
voor Thuiszorg, de voorloper van
ZOrg. Hij was daar hoofd Werkge
verszaken en later adjunctdirec
teur. in 2005/2006 was hij directeur
van ZOrg en sinds 2007 directeur
van ActiZ. Dat is een organisatie
van zorgondernemers, voortgeko
men uit een fusie tussen ZOrg en
Arcares.
Aad Koster studeerde economie
aan de universiteit van Amster
dam. Van 1980 tot 1990 werkte hij
bij het nederlands instituut
Arbeidsomstandigheden, onder
meer als projectleider ziektever
zuimregistratie. Van 1990 tot 1994
was hij financieeleconomisch
beleidsmedewerker bij de toenma
lige nederlandse Zorgfederatie.
Hiernaast was Aad Koster van
1993 tot 2002 nog gemeenteraads
lid (en fractievoorzitter) namens de
pvdA in Sassenheim. in deze
periode verving hij een klein jaar
een wethouder met onder meer de
portefeuilles zorg en welzijn. Ook
was hij bestuurder van diverse
sportorganisaties.
Pierre Sponselee (1956) werkte
vanaf 1994 bij Woningstichting
eigen Haard in nijmegen, achter
eenvolgens als hoofd woondien
sten, adjunctdirecteur en directeur
bestuurder. Vanaf 2003 is hij
directeurbestuurder van Woon
waard noordKennemerland in
Alkmaar. Daarnaast is hij bestuurs
lid van Aedes. na te zijn afgestu
deerd aan de Sociale Academie in
1981 werkte pierre Sponselee onder
meer als opbouwwerker stadsver
nieuwing en wijkcoördinator bij
een stedelijke welzijnsorganisatie in
Apeldoorn. Van 1988 tot 1991 was
hij medewerker bewonerszaken bij
de Woningstichting eCW in
emmen. pierre Sponselee is
bestuurslid van diverse stichtingen,
waaronder de Stichting Buurt
Alliantie, de stichting Fonds
Werken aan Wonen en de Stichting
Verkoopgarantie. Die laatste stelt
mensen in staat om bij de aankoop
van een nieuwbouwwoning de
huidige woning in te ruilen.
Sponselee is bovendien lid van de
programmaraad van het Architec
tuur informatiecentrum Alkmaar.
6
Uitgave van MOgroep W&MD
Alsof een lokale overheid concurrentiedenken moet stimule-ren onder gesubsidieerde zorg- en welzijnsinstellingen. Alsof zoiets die organisaties scherp houdt. Aanbestedingen zorgen er alleen maar voor dat zij hun eigen overleven belangrijker gaan vinden. Dat ze het maatschappelijke belang minder snel voorop stellen. En dat ze nauwelijks kennis, ervaring en projecten met elkaar delen.’
onhandige focus
Sponselee stond aan de wieg van het recente initiatief Kracht Door Verbinding. Zes lokale woningcorporaties nodigden daarin alle maatschappelijke partijen in Noord-Holland uit voor overleg. In enkele sessies werden vervolgens tientallen maatschappelijke problemen en hun bereik of ‘regio’ geïdentificeerd. Dertig allianties zagen uiteindelijk het levenslicht, elk met eigen stappenplannen om een bepaald probleem te lijf te gaan. ‘Daarbij ging het ook om thema’s als burgerparticipatie en leefbare woonkernen’, zegt Sponselee, die met Aedes graag deze regionale rol onder corporaties stimuleert. ‘De regie van zo’n alliantie blijkt steeds bij een andere partij te kunnen liggen. Bij wie precies, verschilt per vraagstuk, al ligt de leiding vaak bij degene die de samen-werking begint. Te veel focus op de vraag wie de leiding heeft, is overigens onhandig. Voor je het weet leg je de boel weer vast en ben je vooral bezig met het behoud van beleid.’‘Misschien’, zegt ActiZ-directeur Koster, ‘zijn we de afgelopen jaren inderdaad te veel bezig geweest met de vraag wie de coördinatie moet voeren over samenwerking. Het gaat er vooral om dat je elkaar vindt. Dat je een oplossing creëert. Niet hoe dat gebeurt. Het maakt mij bijvoorbeeld niet uit wie gesprekken initieert over de scheiding tussen wonen en zorg. Zolang er vóór die scheiding in 2014 maar antwoord komt op belangrijke vragen. Hoeveel huur moeten mensen straks betalen voor een kamer in een verpleegtehuis? En wie neemt de gemeenschappelijke activiteiten in die huizen voor zijn rekening?’
Koster vindt het ook niet relevant welke partij signaleert dat een zorgvraag eigenlijk een welzijnsprobleem is – of anders-om. ‘Het concept van Welzijn Nieuwe Stijl suggereert dat daarvoor één allround-professional moet komen. Maar wat mij betreft ligt die taak én bij de wijkagent, én bij de wijk-verpleegkundige, én bij de welzijnswerker, én bij de beheer-der van een woningcorporatiecomplex. Ieder van hen komt op andere plekken en op andere momenten achter de voordeur. Het gaat erom dat zij elkaars 06-nummers hebben. En dat zij elkaar kunnen inschakelen, zodra dat nodig is.’
‘ instellingen die geen concrete bijdrage kunnen leveren, moeten hun bestaansrecht ter discussie durven stellen’
WeRK in uiTVOeRinGNederlaNd keNt volop
effectieve W&Md-activiteiteN.
HieroNder eeN voorbeeld.
Wat:
nAC Street League
Wie:
ellis Bloem, projectmanager bij
Teamplay@nAC
Waar:
Breda
Wanneer:
sinds 2008
‘iedereen hoort erbij, en iedereen doet
mee. Dat is het motto van de nAC
Street League. Met iedereen bedoelen
we dan: kinderen tot 15 jaar uit álle
wijken van Breda. Komend seizoen
hebben we 24 jongens en 12 meisjes
teams. Daarnaast doen er nog 16
basisscholen mee aan de junior Street
League. Surplus Welzijn helpt ons bij
het werven van jongeren voor de
Street League en begeleidt daarnaast
nog een team van juniors. Belangrijkste
doel van het project is om kinderen,
ouders en docenten uit verschillende
wijken elkaar te laten ontmoeten. Dat
bevordert de cohesie in de hele stad.
Daarnaast doen we ons best om via dit
project de leefomgeving in de wijken
te verbeteren. Bijvoorbeeld door
nieuwe speelvelden aan te leggen.
Tegelijkertijd proberen we bij de
kinderen fair play en goed gedrag te
stimuleren. We doen dat via een
bonusmalussysteem. Teams krijgen
punten voor sportief gedrag van de
individuele spelers, en strafpunten als
iemand zich misdraagt. Dat levert een
vruchtbare groepsdruk op. De brutale
spelertjes krijgen van hun teamgeno
ten vaak te horen: “Hou je mond eens,
nu!” Ook organiseren we regelmatig
thematische bijeenkomsten met de
teams. Over gezond eten, bijvoorbeeld,
of over alcohol en drugs. Daarbij
treden spelers van nAC soms op als
rolmodel. We hopen de kinderen zo op
een leuke manier iets nuttigs te leren.’
7
Som nr 6 2011
SABine SCHOuTen, COÖRDinATOR BiJ De KeSSLeR STiCHTinG
‘pand 44 is een grachtenpand recht tegenover de paleistuin in Den Haag. Sinds mei dit jaar wonen er vier mannen met een psychische aandoening of een alcoholverleden. Ze hebben een lage zorgzwaartepakketindicatie en kunnen redelijk zelfstandig leven. Om ze in hun zelfredzaamheid te ondersteunen, krijgen ze dagelijks bezoek van een persoonlijk begeleider. Die begeleiding is een onderdeel van het zorgpakket Volledig pakket Thuis dat we als Kessler Stichting aanbieden. Zelf begeleid ik de mannen in het huis, onder wie Leo Johannes. We bespreken de dagbesteding, de financiën, eventuele problemen en doelen. Buiten deze begeleiding om doen de mannen veel zelf. Zoals de boodschappen, het huis schoonhouden en voor elkaar koken. Allemaal hebben ze hun eigen slaapkamer, maar ze delen de woonkamer, badkamer en keuken. Deze situatie werkt prima. Wel is het onwaarschijnlijk dat deze mannen ooit volledig zelfstandig kunnen wonen.’pand 44 is onderdeel van de Kessler Stichting. De stichting biedt zorg, opvang en begeleiding van (ex)dak en thuislozen.
in B
ee
LD
te
ks
t S
an
ne
Wit
ka
mp
B
ee
ld
S
iets
ke
Ra
aij
ma
ker
s
pan
d 4
4 in
Den
Ha
ag
BeG
eLei
D Z
eLFS
TAn
DiG
WO
nen
8
Uitgave van MOgroep W&MD
SABine
9
Som nr 6 2011
AC
HT
eR
GR
On
Dt
ek
st
Eri
c d
e F
rel
Wie?
eelke Brouwer, coördinator van
het Advies- en Steunpunt Huiselijk
geweld (ASHg) bij Md Veluwe
in Apeldoorn.
‘Het ASHG voor deze regio is onderdeel van een organisatie voor maatschap-pelijke dienstverlening: MD Veluwe. Dat heeft voordelen. Zoals de brede afstemming binnen de organisatie over de huiselijkgeweldproblematiek. En onze grote kennis over het lokale welzijns- en zorgaanbod. Belangrijkste uitgangspunt van onze werkwijze is dat die systeemgericht is; we kijken dus ook welke hulpverlening andere gezinsleden eventueel nodig hebben. Die bredere blik proberen we bij alle ketenpartners te bevorderen. Zodat er één plan komt voor het hele gezin, waarmee we met alle partijen aan de slag gaan. Iedereen weet wat de afspraken zijn en wie de regie voert.De coördinerende rol van het ASHG is hier in de regio inmiddels stevig verankerd. Bij de start van het ASHG in 2005 voerden we de ketenregistratie in. Een soort verwijsindex, maar dan alleen voor huiselijk geweld. Relevante organisaties in de regio kunnen daardoor in hun eigen registratie-systeem automatisch een melding naar ons doorzetten. Dat geldt voor onder meer de politie, Bureau Jeugdzorg, het Algemeen Meldpunt Kindermishande-ling, HERA vrouwenopvang en natuurlijk MD Veluwe zelf. Medewer-kers van andere organisaties melden veelal telefonisch. Zo is een scherper
oog ontstaan voor huiselijk geweld. Dat is een grote meerwaarde. En de Meld code huiselijk geweld zal daar vanaf 2012 vermoedelijk nog verder aan bijdragen.’
‘De grootste leverancier van meldingen is de politie. Zodra zij huiselijk geweld constateert, krijgen we de NAW-gege-vens doorgestuurd. Na overleg met de politie over deze zaak leggen we contact met het slachtoffer en betrokkenen. Vervolgens schakelen we waar mogelijk hulpverlening in. Het voordeel is dat cliënten hun verhaal maar één keer hoe-ven te doen, ze niet onnodig met ver -schillende instanties te maken krijgen en evenmin verschillende kanten uitgestuurd worden. Dat gebeur de vroeger wél regelmatig bij multi-probleem zaken. De onderlinge afstem-ming hierover zorgt dat mensen nu veel beter geholpen worden.Het ASHG is zelf geen hulpverlenende organisatie. We zijn vooral betrokken bij de opstart. Ons doel is om rust brengen en de situatie helder te krijgen. En om uit te zoeken welke hulpverlening er al bij betrokken is. Zodat we kunnen bepalen wat er nodig is om het geweld te stoppen. Want dát is onze eerste prioriteit. Zodra alles duidelijk is, schakelen we de partijen in die een rol kunnen spelen of de regie kunnen nemen. Voor de cliënt regelen we de aanmelding bij deze organisaties. En na twee weken controleren we nog even of iedereen wel op de juiste plek is aangekomen. Is dat niet het geval, dan blijven we langer betrokken.’
Hechte keten tegen huiselijk geweld A
FSTe
MM
inG
+
BReD
e BL
iK
= B
eTeR
e H
uLp
Lang was het een onderschat probleem, maar sinds enkele jaren krijgt het ruime belangstelling: huiselijk geweld. Sleutelwoorden in de aanpak ervan zijn ‘melden’ en ‘overleggen’. een mooi voorbeeld is Apeldoorn. in die regio werken ketenpartners nauw samen onder coördinatie van het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG). ‘Door de onderlinge afstemming worden mensen nu veel beter geholpen.’
10
Uitgave van MOgroep W&MD
OV
eRLe
G +
DeL
en
= A
An
pAK
Wie
Afke Koster, zorgcoördinator bij
Bureau Jeugdzorg gelderland
in Apeldoorn.
‘Rond Bureau Jeugdzorg hangt nog het imago dat we voortdurend kinderen uit huis zouden plaatsen. Dat we hard ingrijpen als je het als ouders niet goed doet. Gevolg is dat bijvoorbeeld scholen niet zo snel naar ons doorverwijzen. Ten onrechte. Want onze inzet is er juist op gericht om kinderen thuis te laten. Wel hebben we met het Alge-meen Meldpunt Kindermishandeling een partij in huis die meer doorzet-tingsmacht heeft dan ambulante hulpverleners. Maar dat is dan ook bedoeld voor de ernstige gevallen, zoals bij mishandeling en seksueel misbruik. De komst van het ASHG heeft zes jaar geleden een hoop verbeterd. Voor die tijd schakelden lang niet alle partijen ons in als er iets met kinderen aan de hand was. Regelmatig waren verschil-lende instanties tegelijk met een gezin bezig, zonder dat wij waren ingelicht. Ook was er nog geen aanpak van huiselijk geweld. Het ASHG veranderde dat. Er kwam een casusoverleg huiselijk geweld, met daarin behalve wijzelf onder meer het maatschappelijk werk, het OM, de reclassering en de vrouwenopvang. We bespreken daarin welke zaken er liggen, wie ermee bezig
is en wie het aanspreekpunt wordt. Ook doen we soms samen het eerste gesprek met de cliënt, zodat wij meteen onze kennis over kinderen en jeugd kunnen inzetten.’
‘In de aanpak van huiselijk geweld is het heel vanzelfsprekend geworden om als ketenpartners informatie te delen. Dat gaat inmiddels verder dan alleen meldingen over en weer. Zo heb ik bijvoorbeeld al twee interne opleidin-gen van het ASHG gevolgd, waaronder een over de systeemgerichte aanpak van huiselijk geweld. Iets waar het steunpunt veel kennis over heeft. Ook mijn collega’s zijn daarin erg geïnte-resseerd. En omgekeerd kan iemand van het ASHG natuurlijk bij ons meedoen aan een cursus ‘praten met kinderen’. Er zijn nog geen afspraken over, maar het zou mooi zijn als we op dit vlak nauw met elkaar gaan samenwerken.Informatiedeling vindt ook plaats tussen ons en de politie. Zelf kom ik af en toe op de Politieacademie om jonge agenten bij te praten over huiselijk geweld. Het is belangrijk dat zij begrijpen hoe dat door de hulpverle-ning opgepakt wordt. Ook hebben agenten vaak de eerste blik in een huiselijke situatie. Het is daarom handig als ze weten waar ze op moeten letten. Mede dankzij deze verscherpte aandacht van de politie voor dit thema zijn onze zorgmeldingen de laatste jaren flink toegenomen. We kunnen daardoor sneller dan voorheen inspringen op zorgwekkende situaties.’
Hechte keten tegen huiselijk geweld >>
11
Som nr 6 2011
CO
Lu
Mn
Wie?
rien Siebelink, coördinator
politionele jeugdtaak, huiselijk
geweld en slachtofferzorg bij
politie noord- en oost-gelderland.
‘Een jaar of zeven geleden wisten we nog helemaal niet hoezeer huiselijk geweld een maatschappelijk probleem vormde. Wel zaten we vaak langdurig bij gezinnen op de bank om de boel te sussen. Twee dagen later kwamen er dan weer andere agenten, die ook het hele verhaal te horen kregen. Contact met het welzijn hadden we niet. Alleen bij ernstige problemen met kinderen schakelden we de Raad voor de Kinderbescherming in. Tot we in 2004 gingen tellen hoe vaak de politie nu precies huiselijk geweld tegenkwam. Dat aantal overtrof ieders verwachting: ongeveer 56.000 incidenten in één jaar. Zo stond huiselijk geweld ineens hoog op de politieke agenda. We kregen als politie de opdracht om ketenafspraken te maken. Aanvankelijk alleen binnen het strafrecht, later ook met het welzijn. Die keten is de afgelopen jaren erg stevig geworden. Waar we eerst nauwelijks iets van elkaar wisten, zitten we nu regelmatig om de tafel. Bijvoorbeeld in de diverse Veiligheids-kamers in deze regio. Daar bespreken we casussen met onder meer lokale zorgcoördinatoren, de reclassering, de verslavingszorg en het ASHG. En elk incident met huiselijk geweld melden we bovendien aan het ASHG. Bij problemen met kinderen seinen we ook Bureau Jeugdzorg in.’
‘Alle agenten zijn inmiddels geschoold om gevallen van huiselijk geweld te herkennen. De incidenten worden vastgelegd in het politiesysteem en gekoppeld aan de projectcode huiselijk geweld. Waarna het ASHG in Apel-doorn automatisch een melding ontvangt. Zo kan het welzijnswerk er snel op inspringen. Het strafrecht is bij dit alles weinig méér dan een stok achter de deur. Sinds 2010 kennen we ook nog de ‘uithuisplaatsing’. Een goed instrument. Via justitie kan een dader in een ernstige situatie tien dagen lang de toegang tot zijn huis worden ontzegd. Om rust te scheppen en betrokken organisaties in staat te stellen de situatie op te lossen. Deze ketenaanpak werpt vruchten af. Ik heb de indruk dat er veel minder recidive is. Agenten kwamen vroeger vijf, zes keer per maand bij hetzelfde gezin. Tegenwoordig hoeven ze vaak helemaal niet terug te komen. Ook merk ik dat de bevolking er meer aan gewend raakt dat men bij politie en hulpverlenende instanties terechtkan bij huiselijk geweld. Daar is vertrou-wen in die instanties voor nodig. En dat zal nog verder moeten groeien. Maar het probleem staat helder op ieders netvlies en bij de politie zullen we er ook de komende jaren onvermin-derd op in blijven zetten. Bezuinigin-gen of niet.’H
eRK
enn
en +
MeL
Den
=
Su
CC
eS<< Hechte keten tegen huiselijk geweld
12
Uitgave van MOgroep W&MD
CO
Lu
Mn
Be
el
d S
iets
ke
Ra
aij
ma
ker
s A
ut
eu
r J
an
La
tten
is
ho
og
lera
ar
Dem
og
rafi
e a
an
de
Un
iver
site
it v
an
Am
ster
da
m.
Stre
ngerHet begon in de jaren zeventig. Een antiautoritaire opvoeding moest nieuwe
generaties de kans geven zich volledig te ontplooien. Sindsdien denken sommige ouders dat hun kroost het voor het zeggen moet hebben. U kent ze wel, de vaders en moeders die hun zich misdragende schatjes tevergeefs toeroepen: ‘Dat vinden pappa en mamma niet leuk!’ Waarom volgen ze geen puppycursus, denk je dan. En wat is het resultaat? Prinsenkinderen die geen grenzen kennen. Hoe moeten zij door het leven? Gaat het hen wel lukken om af en toe compromissen te sluiten?
Niet alleen binnen het gezin kreeg discipline een slechte naam. Ook de sociale omgeving stelde liever geen eisen meer. Iedereen betaalde immers spontaan in tram of trein, ook zonder conducteur? De politie sprak steeds vaker begrip uit voor overtreders. En als leerlingen in het fietsenhok een potje vrijden, keek een leraar – althans volgens spotjes van Postbus 51 – geamuseerd toe. Waar was de normerende docent gebleven? Hogeschool Inholland gaf tot voor kort diploma’s weg zonder hoge eisen aan studenten te stellen.
Gebrek aan eisen leidt tot gebrek aan zelfbeheersing. Dat zie je terug in de statistieken. De jeugd zit diep in de schulden – nou ja, niet allemaal, maar toch te veel. Eén op de vijf jongeren is een zuipschuit, een op de zes heeft overgewicht. Juist in luilekkerland – en daar wonen wij – moet je in je jeugd vooral beperkingen en grenzen leren kennen. Ook in de liefde. Een historica van rond de dertig gaf onlangs aan me toe: ‘Ik had een relatie, maar dacht: is dit de laatste man met wie ik naar bed ga? Toen heb ik het maar uitgemaakt.’ Keuzestress in uiterste vorm, rupsje-nooit-genoeg. Geen enkele man voldoet blijkbaar aan de eisen, dus eicel in de diepvries? Waarschijnlijk tot na de houdbaarheidsdatum.
Maar het tij lijkt te keren. Door wangedrag van passagiers klinkt er een roep om conducteurs op tram- en buslijnen. Het verweer tegen de zesjescultuur groeit. Leonardoscholen voor hoogbegaafden zijn populair. Van universiteiten wordt selectie op inzet geëist. De overheid wordt strenger: als je jong bent ga je óf naar school, óf aan het werk. Woningcorporaties dreigen huurders die hun grenzen niet kennen op straat te zetten; voor hen zijn er hooguit hufter-woningen aan de rand van het dorp. Kortom: we stellen weer eisen aan medeburgers. Dat moet ook wel, anders worden we economisch gepasseerd door wereldburgers uit opkomende landen. Dus, ook al bent u al niet meer van de zachte hand, u mag best nóg een beetje strenger worden. Dan bent u de komende jaren een trendsetter.
Jan Latten
13
Som nr 6 2011
intensieve samenwerking tussen welzijn, onderwijs, sport, gemeente, woningbouw en cultuur, om de talentontwikkeling van bewoners te bevorderen. Dat is het uitgangspunt van Campus Teniersplantsoen in de Haagse Schilderswijk. ‘Om ons werk echt goed te doen, moeten we de schotten tussen de instanties doorbreken.’
De zomerschool en de sociale ladder
SOM
De
R D
eL
en
te
ks
t R
ina
Ba
rtel
s B
ee
ld
Sie
tsk
e R
aa
ijm
ak
ers
14
Uitgave van MOgroep W&MD
Als ‘krachtwijk’ zat de Schilderswijk nooit om buurtprojecten verlegen. ‘Maar de vele initiatieven die de wijk een positieve impuls moesten geven, hadden te weinig effect’, vertelt Maroes Albers, programmacoördinator van Campus Teniers-plantsoen. ‘Het aanbod was ontzettend groot, maar de samenhang ontbrak. Ineffectieve projecten liepen bovendien eindeloos door, terwijl succesvolle projecten sneuvelden, omdat de subsidie werd stopgezet.’ De betrokken instanties waren het er zo’n vier jaar geleden over eens: er moet iets veranderen om de bewoners van de Haagse wijk de kans te geven hun talenten te ontwikkelen.
De Johan de Witt Scholengroep had in die tijd plannen om zich te ontwikkelen tot een brede buurtschool voor voortge-zet onderwijs. ‘Daarvoor zochten ze samenwerking met andere instanties, want met alleen cognitieve kennis kom je er niet’, zegt Emiel Grootscholten, programmamanager van Zebra Welzijn. Al snel ontstond een stuurgroep, bestaande uit Zebra Welzijn, een basisschool, het voortgezet onderwijs, een woningcorporatie en de gemeente. Later haakte ook een organisatie voor cultuurparticipatie aan. De naam van het project: Campus Teniersplantsoen, genoemd naar de centrale groene plek in de wijk. Het doel: een breed en geïntegreerd activiteitenprogramma, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Uiteindelijk wil de Campus een program-ma bieden dat start bij het consultatiebureau en eindigt bij een arbeidscontract.
Stevig gesprek
De Campus richt zich bij alle activiteiten op talentontwikke-ling van kinderen, jongeren en volwassenen. Dat gebeurt in zes domeinen: school, sport, cultuur, werk, leefstijl en participatie in de wijk. ‘Om de bewoners van de Schilders-
wijk op de sociale ladder te laten stijgen, bieden we een breed programma aan met een gezamenlijke focus, waaraan de hele buurt kan meedoen’, vertelt Albers. ‘Een kind kan zijn talenten namelijk pas echt ontwikkelen als de wereld om hem heen het ook goed doet.’ School speelt een dominante rol. De voorschool biedt onderwijs aan kinderen vanaf 2,5 jaar. Verlengde schoolactiviteiten richten zich op taal, rekenen, wiskunde, Engels en ICT. Daarnaast worden ook sport- en cultuuractiviteiten aangeboden. Kinderen, jongeren en volwassenen kunnen voor taallessen en andere vakken terecht op de zaterdagschool en de zomerschool.
‘Inmiddels gaan zo’n vijfhonderd mensen naar de zaterdag-school en de sportcampus. Werving is amper nodig, men weet ons goed te vinden’, aldus Albers. Toen de Campus vorig jaar net voor de zomervakantie besloot een zomerschool te starten voor leerlingen van de basisschool, schreven zich binnen een mum van tijd 150 kinderen in. ‘Dat was boven verwachting, maar past wel helemaal in ons uitgangspunt dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. Wij bieden mogelijkheden om te ontwikkelen, mensen moeten die kansen vervolgens zelf pakken. Het is ook absoluut niet vrijblijvend. Kom je niet opdagen bij de taalles? Dan voeren we een stevig gesprek. Er staan namelijk genoeg buurt-bewoners op de wachtlijst die wel actief willen meedoen. De tijd dat instanties de mensen pamperden, is wat ons betreft echt voorbij.’
Cement
Zebra Welzijn speelt een verbindende rol op de Campus. Grootscholten: ‘We kijken naar de belemmeringen die er zijn om bijvoorbeeld het schooltraject te volgen. Als de thuissitu-atie niet stabiel is, overleggen wij met de partners hoe we dat
De zomerschool en de sociale ladder
‘ Werving is amper nodig. Men weet ons te vinden’
15
Som nr 6 2011
kunnen oplossen. En komt een jongen niet bij zijn stage opdagen? Dan bellen wij hem wakker.’ Albers omschrijft het werk van Zebra als het cement tussen de programma’s en een voorbeeld van de rol van welzijn in de toekomst. Onder de expertises van Zebra vallen sociaal-emotionele ontwikke-ling, opvoeden en opgroeien, preventie, lichte zorg en participatie. Grootscholten: ‘We integreren die kennis in bestaande programma’s. Zo zorgen we dat de zeer populaire taallessen worden aangevuld met maatschappelijke voorlich-ting. Op die manier bereiken we eenvoudig een grote groep mensen. En we bekijken nu bijvoorbeeld hoe we taalstages kunnen aanbieden, zodat deelnemers hun kennis van de zaterdagschool ook in de praktijk kunnen oefenen.’
Albers is als programmacoördinator de schakel tussen de eindverantwoordelijke stuurgroep en de uitvoerende kerngroep. ‘Ik laveer tussen alle partijen en zorg ervoor dat de programma’s goed bedacht en uitgevoerd kunnen worden.’ De Campus werkt bij de ontwikkeling van program-ma’s met drie vragen: wat is nodig, wie kan dat het beste doen en hoe kan dat het beste georganiseerd en gefinancierd worden. Albers: ‘Dat is een nieuwe volgorde van denken binnen de overheid en welzijn.’ Denken vanuit inhoud en praktijk, niet vanuit beperkingen op het gebied van capaci-teiten of financiering, noemt Grootscholten het. ‘Dat laatste gebeurt bij instanties nog heel veel. Maar als je begint met de conclusie dat er geen geld is, gebeurt er nooit iets.’
taai
De grootste uitdaging van de Campus is het bundelen van werkzaamheden en financiën van de betrokken instanties. Grootscholten: ‘Alle partners hebben hun eigen geldstromen en subsidieverantwoordingen. Om ons werk echt goed te doen, moeten we de schotten tussen de instanties doorbre-ken.’ Iets waar de stuurgroep hard mee bezig is, vertelt Albers. ‘Dat is taai. Als wij inhoudelijk en financieel ontkoke-ren en bundelen, moet de gemeente dat óók doen, om de Campus goed te kunnen ondersteunen. Ons werk is namelijk verbonden met de portefeuilles van meerdere wethouders. Zoiets heeft tijd nodig, maar de wil bij de gemeente is er zeker.’ Grootscholten wijst op de gesprekken die de gemeente met scholen voert over financiële bundeling. ‘Dat is heel hoopgevend voor de Campus. Het klinkt allemaal logisch, maar het is heel bijzonder dat zoiets gebeurt.’
SOM
De
R D
eL
en
De
TA
Fe
L V
An
WeRK in uiTVOeRinGNederlaNd keNt volop
effectieve W&Md-activiteiteN.
HieroNder eeN voorbeeld.
Wat:
Dreumesconsulent
Wie:
Bernadette Diekstra, directeur COp
groep kindercentra
Waar:
Groningen
Wanneer:
sinds 2004
‘ik geloof niet dat het ergens anders
ook al gebeurt: outreachend werk
onder ouders van jonge kinderen. in
Groningen doen wij dat vooral via het
Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)
waarin we participeren. Zogenoemde
‘dreumesconsulenten’ gaan op bezoek
bij ouders met een kind van ongeveer
anderhalf jaar. De namen krijgen we
van het consultatiebureau. Onze
consulenten geven deze ouders
adviezen over leuke en leerzame
speelplekken en activiteiten voor het
kind. Ook brengen ze de voorschoolse
educatie op peuterspeelzalen en in de
kinderopvang onder de aandacht.
een bijzondere tip die we ouders geven
is het fenomeen van de speelmee
ochtenden. Dat zijn momenten waarop
mensen heel informeel kunnen
kennismaken met een kindercentrum
door er samen met hun kind te gaan
spelen. Ook succesvol zijn onze
koffieochtenden. Die zijn bedoeld om
ouders onderling verhalen, adviezen
en tips te laten uitwisselen. elke
ochtend heeft een ander thema, dat
wordt ingeleid door een CJGconsulent.
ik merk dat vooral tienermoeders deze
ochtenden erg fijn vinden, omdat ze zo
leeftijdsgenoten ontmoeten die in
dezelfde situatie zitten. en sociaal
contact is voor zulke jonge moeders erg
belangrijk. Want zij hebben ineens een
heel ander leven.’
‘ Als je begint met de conclusie dat er geen geld is, gebeurt er nooit iets’
16
Uitgave van MOgroep W&MD
De
TA
Fe
L V
An
De
ta
fel
va
n..
. G
on
Me
vis
Gon Mevis (47) is directeur van welzijnsorganisatie De Twern in Tilburg. Daarnaast is hij bestuurslid van de MOgroep. Beide functies vervult hij sinds mei 2011. Als wethouder in Tilburg van 2002 tot 2010 had hij Welzijn in zijn portefeuille.
Welke Wet mAg volgens jou AfgeschAft Worden?
Jeugdzorg. Deze wet ondersteunt jongeren niet in hun zelfredzaamheid, maar trekt hen juist in een zorgmilieu. Er worden geen preventieve oplossing geboden. In tegen stelling tot de Wmo, want die wet heeft een onder-steunende functie. Zoiets zou er ook voor jongeren moeten zijn.
WAt ergert je in je Werk?
De passieve houding van welzijnsorganisaties tegenover gemeentes. We moeten met die gemeente de dialoog aangaan. Want wij staan midden in de samenleving. Wij weten wat er gebeurt in de stad en wat de achterliggende problemen zijn. Dus als een wethouder een verkeerde opdracht geeft, moeten wij zeggen: het probleem ligt ergens anders.
WAt kun je nu AAnpAkken WAt je Als Wethouder niet kon?
Ik kan me meer richten op het resultaat dat ik wil behalen in een wijk. Heel concreet actie ondernemen en tijdig processen bijstellen als dat nodig is. Binnen de gemeenteraad kan het zo drie maanden duren voor een idee een plan wordt.
te
ks
t S
an
ne
Wit
ka
mp
B
ee
ld
Sie
tsk
e R
aa
ijm
ak
ers
AAn Welke tAfel zit je het liefst?
Ik kom al een aantal jaar in het wijkcentrum De Ypelaer. Al sinds ik wijkwethouder van Tilburg-Noord ben. Op een informele manier kun je daar aan tafel praten met bezoekers en medewerkers van het centrum. Zo kun je een band met ze opbouwen en hoor je wat er leeft in de wijk.
geBruik je sociAl mediA?
Ik heb een Twitter-account. Dat gebruik ik bewust en gedoseerd. Ik tweet niet over het avondeten, maar probeer wel dagelijks een tweet te versturen over het werk van De Twern.
WAnneer WAs je voor het lAAtst Boos om iets in het nieuWs?
Ik ben nog steeds boos. Over het voornemen van het kabinet om het integratiebeleid af te schaffen. Het laat mensen in de steek. Daarbij heeft dat plan een heel vileine ondertoon: antimigratie, anti-integratie en antimulticultureel.
Ben je Wel eens in AAnrAking gekomen met de politie?
Ja, in 1992. Ik was op bezoek bij vrienden in Zuid-Afrika. In een township werden we beroofd. De politie schoot ons te hulp en bracht ons veilig naar het politiebureau. In een tank!
17
Som nr 6 2011
LeO JOHAnneS, BeWOneR VAn pAnD 44 ‘ik heb het goed hier. Mijn kamer heeft een balkon, waar ik kan zonnebaden. De drie huisgenoten zijn ook mijn vrienden. en Sabine? Dat is een lieve jongedame die dagelijks bij me op bezoek komt. Ze doet heel veel voor me. Zonder haar hulp had ik nu in de gevangenis gezeten. ik kreeg constant post van de belastingdienst. Van aanmaningen tot brieven van de deurwaarder. Tot het zover kwam dat ik óf alles moest betalen óf de gevangenis in moest. Sabine hielp me met het aanvragen van schuldhulpverlening. We vulden samen de formulieren in en ze liet mijn bankrekening blokkeren. nu kan ik de post van de belastingdienst ongeopend doorsturen naar de schuldhulpverlening. Dat is wel een opluchting. en ik vind het ook nog eens heel gezellig als Sabine er is. Ze draait tegenwoordig m’n sjekkies, want mijn arm is gebroken door een onhandige val. Maar koffie zetten, dat lukt me nog wel.’Leo Johannes is 72 jaar. Vijftien jaar geleden is hij van straat gehaald en sindsdien krijgt hij begeleiding van de Kessler Stichting.
pan
d 4
4 in
Den
Ha
ag
BeG
eLei
D Z
eLFS
TAn
DiG
WO
nen
in B
ee
LD
te
ks
t S
an
ne
Wit
ka
mp
B
ee
ld
S
iets
ke
Ra
aij
ma
ker
s
18
Uitgave van MOgroep W&MD
LeO
19
Som nr 6 2011
pL
uSS
en
en
Min
ne
nt
ek
st
Rin
a B
art
els
Be
el
d M
ari
ke
Kn
aa
pen
iva Catsova, hoofd Beleid en ontwikkeling tinten
Welzijnsgroep, Stadskanaal
tinten Welzijnsgroep bestaat uit vijf zelfstandige welzijns-
organisaties. drie ervan werken al enkele jaren met HKZ-
certificering. de twee andere bereiden zich erop voor.
directe aanleiding voor certificering waren de geluiden
dat gemeentes meer met aanbestedingen zouden gaan
werken. Met het certificaat kunnen de organisaties in zulke
trajecten hun kwaliteit aantonen. daarnaast zocht tinten
Welzijnsgroep een instrument om de interne organisatie
steviger op te bouwen. Werken volgens de kwaliteitseisen
van HKZ is één van de strategische doelen binnen de
welzijnsgroep.
‘Ons credo is: laat zien wat je doet, en doe wat je zegt. HKZ maakt dat mogelijk. We stellen jaarlijks een kaderbrief op met jaardoelen. Die vertalen we naar operationele doelen. We volgen de resultaten periodiek, stellen de plannen waar nodig bij, meten de effecten en benoemen de behaalde resultaten. We vragen voortdurend: sluit onze werkwijze nog aan bij de vraag van onze opdrachtgevers en cliënten? En heeft ons beleid het gewenste effect? Onze professionals werken nu allemaal volgens dezelfde methode en we volgen de resultaten nauwgezet. Daardoor is ons beleid consequent én efficiënt geworden. HKZ dwingt ons om waardevolle discussies te voeren over kernvragen binnen ons vak. Wat zijn onze grenzen, welke rol verwachten we van cliënten en hoe pakken we dat aan? De registratie biedt bovendien duidelijkheid en transparantie. Doordat we registeren, hebben we altijd concrete cijfers bij de hand. Daarmee kunnen we aan klanten, opdrachtgevers én medewerkers uitleggen waarom we doen wat we doen – en wat dat oplevert.’
‘Voordat we met HKZ werkten, handelden we vaak intuïtief.Nu nemen we gefundeerde besluiten, onderbouwd met cijfers. Het maatschappelijk werk kan bijvoorbeeld met harde cijfers bij de gemeente aantonen dat er meer geld nodig is voor een bepaalde wijk. We reageren ook niet meer op elke tendens in de maatschappij en ons vakgebied. Als we een plan willen uitvoeren, kijken we eerst of we de gestelde doelen kunnen halen. We worden selectiever en realistischer. De waan van de dag is minder leidend. Werken met HKZ kan in het begin veel tijd kosten. Toen we ermee begonnen, gingen we veel te veel registreren. Vooral voor welzijnswerkers is dat moeilijk. Dat zijn echte doeners, die houden niet van veel papierwerk. Daarom hebben we de medewerkers er actief bij betrokken. We hebben hen gevraagd welke gegevens ze nodig hebben om hun werk beter te doen. HKZ is zo tijdrovend als je het zelf maakt. Er is voldoende ruimte om het doelmatig in te richten. We zijn inmiddels het registratiesysteem aan het vereenvoudigen. De uitdaging is om het systeem niet leidend te laten zijn voor je werk, maar juist dienend. Natuurlijk, er zijn wel handboeken en het oogt nogal bureaucratisch. Maar blijf vooral kritisch nadenken. En volg niet blindelings de norm.’
Kwaliteit volgens protocol
20
Uitgave van MOgroep W&MD
Heb je als welzijnsorganisatie van de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) een certificaat ontvangen? Dan laat je daarmee zien dat je voldoet aan alle gestelde normen binnen de branche. Het maakt je kwaliteitsniveau inzichtelijk voor jezelf én voor anderen. Dat is handig. Maar is het ook echt nodig? De plussen en minnen van de HKZ certificering.
Peter elferink, directeur Welstede, ede
Welstede is actief op het gebied van kinderopvang, peuter-
speel zaalwerk en sociaal-cultureel werk. elf jaar geleden
was het de twaalfde partij in nederland met een HKZ-
certificaat voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang.
Maar in 2011 besloot Welstede niet meer mee te doen aan
de HKZ-audits. de redenen: de organisatie is voldoende
gestructureerd, en voor kwaliteit zijn geen protocollen nodig.
‘Tot vorig jaar hebben we het HKZ-systeem naar tevreden-heid gebruikt. Het heeft onze organisatie de nodige structuur geboden. Maar de laatste controle die we hadden, richtte zich alleen nog maar op details, zoals de opbouw van ons organo-gram. Toen dacht ik: als dit het enige is wat nog verbetering behoeft, dan hebben we geen controle meer nodig. Ik heb bovendien niks met certificering, want het zegt helemaal niets over kwaliteit. Als je alle formulieren maar goed invult, kun je zo HKZ-gecertificeerd zijn. Ook een auto met vier-kante wielen kan een certificaat krijgen, als de fabrikant het maar mooi op papier zet. Het is dan natuurlijk nog maar de vraag of de klanten er blij mee zijn. Een veelgenoemd argument voor certificering is dat de opdrachtgevers het graag willen. Maar er is hier nog niemand geweest die naar een certificaat vroeg. Ook de gemeente niet. En cliënten hebben geen warm gevoel bij certificaten en protocollen. Die willen gewoon goed geholpen worden. In ons geval betekent dat: de kinderen goed opvan-gen en opvoeden. Het enige wat we daarvoor nodig hebben, zijn bevlogen en professionele medewerkers.’
‘Om kwaliteit te bieden, is het vooral van belang om te praten met je klanten. Heeft iemand een klacht? Daar heb ik geen protocol voor nodig. Dan luister ik. En dan bekijk ik hoe we het probleem kunnen oplossen. Write less and meet more, zeg ik altijd. Geen enkel protocol vervangt de diagnose-stelling van de professional. Want uiteindelijk is het gewoon papier, meer niet. Met medewerkers heb ik hier weleens discussies over. Ze vragen zich af of we onze werkwijze en regels wel goed hebben vastgelegd. Dat hebben we zeker. Ik heb daar alleen geen HKZ voor nodig. Ik heb de protocollen van HKZ naast de wetgeving gelegd. In de HKZ-normering staat niets wat niet allang volgens de wet geregeld zou moeten worden. Natuurlijk, als je een chaoot bent, kan HKZ je helpen om gestructureerd te werken. Maar wij hebben het niet nodig. Pedagogisch medewerkers willen gewoon wérken. Vandaar dat onze medewerkers stonden te juichen toen we stopten met HKZ: eindelijk verlost van de bureaucratie.’
Kwaliteit volgens protocol
21
Som nr 6 2011
Stoppen met wijkaanpak is geen optie, bezuinigingen of niet. Want taaie sociale problemen worden daarin met zichtbaar resultaat aangepakt. Dat concludeert de onafhankelijke Visitatie-commissie Wijkenaanpak onder leiding van Wim Deetman in het rapport Doorzetten en loslaten.
De visitatiecommissie doet in het rapport een opvallende aanbeveling aan minister Donner van Binnenlandse Zaken: laat partijen in de sociale sector als strategisch partner aansluiten bij de wijkenaanpak. Ook adviseert de commissie om burger-initiatieven in de wijkaanpak te bevorderen. In relatie hiermee heeft het ministerie van BZK een publicatie uitge-bracht met de belangrijkste resultaten van het ‘Ontwik-kelprogramma bewoners-beheer’, naast voorbeelden, voor- en nadelen, risico’s en tips. Dit ontwikkelprogram-ma binnen Bouwstenen voor Sociaal (www.bouwstenen-voorsociaal.nl) is mogelijk gemaakt door de deelnemen-de partijen, gesteund door de MOgroep, het MFA lab, de Kopgroep Maatschappelijk Vastgoed (nu Bouwstenen) en het ministerie van BZK, en wordt getrokken door de Wijkplaats.
Wie de kracht en kunde van de
uitvoerende professionals vergroot,
verbetert ook de kwaliteit van de
dienstverlening aan de burgers. Dat is
dan ook het leidende principe achter
dit actieplan van de MOgroep, vak
bonden, beroepsverenigingen en de
HBO en MBOraad. Het plan is bedoeld
om de branche W&MD verder te
profes sionaliseren. De projectvoorstellen
richten zich vooral op de professional:
diens vakmanschap, beroeps identiteit
en autonomie staan centraal.
na de zomer werken de partners deze
voorstellen verder uit. Dat gebeurt in
nauw overleg met het werkveld, want
de betrokkenheid van professionals is
hierbij cruciaal. er komen investeringen
in lopende projecten en initiatieven,
maar zo nodig ook in nieuwe projecten.
Belangrijk criterium is dat deze projec
ten moeten bijdragen aan het
vermogen van de professional om de
doelstelling van de burgers te kunnen
stimuleren en ondersteunen. De
MOgroep is in overleg met het minis
terie van VWS over ondersteuning en
facilitering van het actieplan. in
september volgt overleg met de
staatssecretaris.
De leden van de MOgroep hebben Marijke Vos verkozen tot nieuwe voorzitter. Ze volgt Jet Bussemaker op. Met Vos haalt de MOgroep opnieuw een aansprekend boegbeeld met een bestuurlijk en politiek netwerk in huis. een boegbeeld dat graag werkt aan verandering en vernieuwing. Recente bestuurlijke ervaring deed Marijke Vos op tijdens haar wethouderschap bij de gemeente Amsterdam (20062010), met de portefeuilles Wmo en zorg, Milieu, Groen en Openbare ruimte, personeel en organisatie. Daarvoor was ze van 1994 tot 2006 lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks, deels als fractievoorzitter. Vertrekkend voorzitter Jet Bussemaker kon haar werk voor MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening niet meer combineren met haar nieuwe functie als rector van de Hogeschool van Amsterdam, en het lidmaatschap van het College van Bestuur van de universiteit van Amsterdam. Zij leverde een belangrijke bijdrage aan de concretisering van Welzijn nieuwe Stijl, de professionaliseringsagenda van de sector en de samenwerking met andere sectoren.
COMMiSSie: ZeT WiJKAAnpAK DOOR
in H
eT
KO
RT
Marijke Vos nieuwe voorzitter MOgroep
Actieplan Professionalisering benadrukt vakmanschap
22
Uitgave van MOgroep W&MD
Volgens de nieuwe Wet gemeentelijke schuldhulpverlening zijn gemeenten verantwoordelijk voor hulp aan elke burger met problematische schulden. Deze kaderwet geeft wel aan wat gemeentes moeten doen als burgers aankloppen met ernstige schulden. De wet bepaalt niet hoe ze dat moeten doen.
Door amendementen zijn er kwaliteits-eisen aan de wet toegevoegd. De belangrijkste daarvan is het breed moratorium: een incassostop van zes maanden. Daardoor krijgen schulde-naar en schuldhulpverlener meer tijd om de zaken op orde te brengen voordat de schuldsanering start. Het breed moratorium is vooral een stok achter de deur bij weigerachtige schuldeisers, en kan desnoods via de rechter worden afgedwongen.
Omdat schulden vaak gepaard gaan met andere problemen, is het belang-rijk dat hulpverleners als maatschap-pelijk werk, sociaal raadslieden en schuldhulp verleners samen de problemen aanpakken. Ook vroeg-signalering en preventie krijgen veel aandacht in de wet. Door vroeg in te grijpen bij dreigende schulden kan erger worden voorkomen.
Het ministerie van SZW komt met verschillende ondersteuningsinstru-menten voor implementatie van de schuldhulpverlening: handreikingen over goede voorbeelden, regievoering, klantprofielen en kosten en baten van schuldhulpverlening. Wat betekent dat concreet voor gemeenten? Zie daar-voor: www.gemeenteloket.minszw.nl.
gemeenten verantwoor-delijk voor schuldhulp-verlening
Mogroep en schulden
in opdracht van de Mogroep heeft Stimulansz in modules beschreven wat maatschappelijke dienstverlening te bieden heeft bij schuldhulpverlening, uitgesplitst naar de onderscheiden functies van sociaal raadsliedenwerk, maatschappelijk werk en ouderen advies.ook is Mogroep W&Md partner van Wijzer in geldzaken (www.wijzeringeldzaken.nl). We nemen deel aan diverse activiteiten, waaronder de Week van het geld 2011 van 7 t/m 11 november. deze week is erop gericht kinderen van 8 t/m 12 jaar te leren omgaan met geld.
23
Som nr 6 2011
AC
HT
eR
GR
On
D
Agis stond voor een uitdaging. Na de invoering van de zorgverzekeringswet in 2006 raakte de zorgverzekeraar veel klanten kwijt. ‘We wilden weer een aantrekkelijke verzeke-raar worden’, zegt Annette de Ruiter, accountmanager van team Almere van Achmea-divisie Zorg&Gezondheid, waarvan Agis een onderdeel is. Een van de speerpunten was het koppelen van de werelden van Wmo, Zorgverzekeringswet en AWBZ. Agis begon nog hetzelfde jaar met een wijkbrede aanpak in Amsterdam en Utrecht. ‘Alle betrokken partijen hebben hun taak van oudsher tamelijk eng opgevat. Gevolg is dat er veel dubbel gebeurt – of juist helemaal níet gebeurt.’
Confronterend
De vernieuwende aanpak wierp vruchten af. Vooral in de Utrechtse wijk Overvecht. Daar daalde in vijf jaar het aantal kinderen met overgewicht van 26 naar 20 procent. En het aantal jongeren van 19 jaar en ouder die de beweegnorm halen, steeg van 54 naar 65 procent. Met dit succes als motivatie richt Agis zich inmiddels op Almere. ‘Uit onze cijfers bleek dat het zorggebruik van Agis-verzekerden daar sterk uit de pas loopt’, verklaart De Ruiter. Met de gegevens van die verzekerden schetste Agis een beeld van het zorg-gebruik in de diverse stadsdelen. En met dat profiel stapte Agis naar de gemeente Almere. ‘Om de vraag te stellen: hoe
‘ De juiste zorg op de juiste plek’
De leefbaarheid verbeteren in wijken met een relatief hoog zorggebruik. Daar spint iedereen garen bij: bewoners, gemeente, zorg, welzijn… én de zorgverzekeraar. Sinds 2006 spant verzekeraar Agis zich daarom in om zorg en welzijn meer bij elkaar te brengen. eerst in delen van utrecht en Amsterdam. en vanaf dit jaar ook in Almere.
te
ks
t S
an
ne
Wit
ka
mp
& E
ric
de
Fre
l
24
Uitgave van MOgroep W&MD
kunnen we zorgen dat de mensen in deze wijken gezonder gaan leven? Samen zijn we toen op zoek gegaan naar een geschikt gebied om ons op te richten, een gebied met de meeste potentie om de leefbaarheid te vergroten.’Na het vaststellen van de aandachtsgebieden was de volgende stap het opstellen van het actieplan Gezond Almere. Daarmee zijn vijf werkgroepen aan de slag gegaan, elk met een ander thema, zoals ‘ouderen’ en ‘bewegen/gezonde levensstijl’. ‘In elk gebied verkennen we deze thema’s van onderaf’, legt De Ruiter uit. ‘Door met de professionals in zorg en welzijn in gesprek te gaan over wat er precies gebeurt in het gebied, en waar men tegenaan loopt. Dat gesprek is best confronterend voor hulpverleners. De kunst is dat wij niet de rol aannemen van een partij die wel eens even komt vertellen hoe het moet. Want dan ontmoet je alleen maar weerstand. We kijken juist gezamenlijk naar hoe het anders zou kunnen.’
Collectief
De crux van het actieplan is de wijkbrede, gezamenlijke aanpak. Die zorgt voor vroegsignalering bij problemen die voorkomen kunnen worden. Zoals eenzaamheidsklachten onder ouderen, waarvoor ze veelal naar de huisarts gaan. ‘We willen dat de klant de juiste zorg op de juiste plek krijgt. Door een betere aansluiting van welzijn en zorg willen we voorkomen dat eenzame mensen dit probleem als eerste met de huisarts bespreken. Op termijn heeft dit een positieve invloed op de zorgkosten’, zegt De Ruiter. ‘Die afstemming van zorg en welzijn is een collectieve inzet. We willen daarmee mensen zoveel mogelijk in hun eigen kracht steunen. Als het niet anders kan, zetten we een individuele actie in om te zorgen dat iemand de zorg en begeleiding
krijgt die hij nodig heeft. Huishoudelijke hulp vanuit de Wmo, een huisarts vanuit de Zorgverzekeringswet, et cetera. Maar voor veel mensen kun je met z’n allen wel voorkomen dat het zover komt.’Wanneer is de rol van de zorgverzekeraar in zo’n gekozen gebied precies uitgespeeld? De Ruiter: ‘We gaan ervan uit dat na een paar jaar de verbinding tussen professionals uit zorg en welzijn zo sterk is geworden dat ze elkaar in het vervolg wel zullen vinden. Op dat moment trekken wij ons weer wat terug. En dat is ook het moment waarop we een nieuwe wijk of stad kunnen kiezen om in te investeren. Wel houden we vanuit alle opgedane kennis over de lokale situatie goed in de gaten welke resultaten de aanpak sorteert. Want voor ons is het belangrijk dat het zorggebruik omlaag gaat en dat mensen gezonder gaan leven.’
Concurrentie
Het hoeft niet altijd een zorgverzekeraar te zijn die het initiatief neemt voor zo’n wijkbrede aanpak. De Ruiter: ‘De aanzet daartoe kan evengoed komen vanuit de gemeente, of juist vanuit de welzijnsinstellingen. Ik raad die laatste dan ook van harte aan om heel goed te kijken wat ze in de wijk kunnen betekenen, vanuit hun eigen kracht, en dat dan aan de subsidieverstrekker terug te koppelen.’ De Ruiter beseft dat het niet in Agis’ belang is als ook andere zorgverzeke-raars deze aanpak kiezen. ‘Nu onderscheiden we ons hiermee ten opzichte van de concurrentie. Maar vanuit onze visie op de maatschappij hopen we natuurlijk van harte dat het een olievlekwerking heeft. Want we geloven heel sterk in de heilzame effecten op lange termijn.’
‘ De juiste zorg op de juiste plek’
‘Agis versterkt wijkgerichte aanpak’
‘De gemeente Almere en de lokale zorg en
welzijnsorganisaties zijn een goede partij voor
zorgverzekeraar Agis. Want de samen
werking tussen maatschappelijke organisaties
is goed en Almere investeert bovendien al
langer in een wijkgerichte aanpak. Met
verschillende pilots, bijvoorbeeld, waarmee
we zochten naar een manier om zorgkosten
te verminderen door te investeren in de eigen
kracht van mensen. De recente samen
werking met Agis versterkt deze wijkgerichte
aanpak. en dat juichen we toe. Want het
zorgt er onder meer voor dat de scheidslijnen
tussen verschillende ‘potjes’ (Wmo, zorg
verzekeringswet, AWBZ) bij de gemeente
vervagen. Dat zorgt voor minder bureau
cratie en kan zorgen voor een betere
aansluiting op de vraag van burgers.
We zijn blij verrast door de samenwerking met
Agis. De organisatie erkent en benut onze
expertise in het veld en vraagt ons wat wij als
welzijn wellicht nog méér kunnen betekenen.
Dat de zorgverzekeraar zich direct inspant
voor de gezondheid en het welzijn van
mensen, past in een brede trend dat er steeds
meer verbindingen ontstaan tussen zorg en
welzijn. Die verbindingen zijn vooral gericht
op preventie, signalering en collectieve
arrangementen. Dankzij Agis kan hier in
Almere de koppeling tussen deze twee
werelden nog sneller worden gemaakt. Met
als groot voordeel dat door preventie de
zorgkosten van de wijkbewoners zullen dalen.
Maar vergeet vooral niet het kwalitatieve
doel van onze inspanningen: dat mensen
meer regie krijgen over hun eigen leven.’
Han Jetten, directeur van welzijnsorganisatie
de Schoor in almere.
25
Som nr 6 2011
BA
LA
nS
Op
MA
Ke
n
pR
Oe
F O
p D
e S
OM
te
ks
t P
eter
va
n d
er M
ark
Link van werknaar werk
‘Kijk naar de bezuinigingen vanuit de gemeenten, en naar de gevolgen van de overgang naar Welzijn Nieuwe Stijl. Dan kun je niet anders constateren dan dat we in een krimpsector zitten.’ Aan het woord is Jan Hoefsloot, directeur van welzijnsorganisatie DOCK, bestuurslid van de Rotterdamse brancheorganisatie BOSSR en lid van de Amsterdamse branchevereniging OSA. ‘In Amsterdam en Rotterdam dreigen de komende jaren een paar honderd banen verloren te gaan. De vraag is hoe je daarmee als werkgever verant-woord kunt omgaan.’Bestuurder Ben Hoogendam van Abvakabo FNV sluit zich daarbij aan. ‘Gedwongen ontslagen voorkomen is altijd goed. Dus streven we samen naar een aanpak waarbij we welzijns-medewerkers begeleiden naar werk in andere branches. Medewerkers behouden dan hun inkomen en welzijns-organisaties hoeven geen ontslagvergoedingen te betalen.’
Sociaal plan
Daarom organiseren de brancheorganisaties in Amsterdam en Rotterdam samen met Abvakabo FNV deze mobiliteit via een sociaal plan. Ben Hoogendam: ‘In Amsterdam maken we ten eerste afspraken om de gevolgen van ontwikkelingen als fusies, reorganisaties en bezuinigingen te faciliteren. Daarnaast willen we dat welzijnsorganisaties zich voorberei-den op het moment dat mensen hun baan kunnen kwijtraken. Die kans is gemiddeld 25 procent voor welzijnswerkers. Bovendien zullen veel mensen binnen twee jaar een andere functie vervullen, door de Wmo en bezuinigingen op de AWBZ.’Het is volgens de vakbondsbestuurder belangrijk dat werkgevers goed zicht hebben op de kwaliteiten van hun medewerkers. ‘Door een oriëntatie op de gehele arbeids-markt kan het proces in het geval van krimp soepel verlopen, en kunnen mensen op basis van hun portfolio’s makkelijker van werk naar werk gaan. Hetzij binnen de eigen sector, hetzij binnen de zorg, het onderwijs of elders.’
Om de competenties van medewerkers in kaart te brengen, is er voor welzijnsorganisaties de ‘employabilityscan’. Die heeft het sectorfonds FCB ontwikkeld in opdracht van de sociale partners MOgroep, Abvakabo FNV en CNV Publieke Zaak. ‘De scan brengt niet alleen de competenties van medewer-kers in beeld, maar laat ook zien bij welke banen buíten de sector deze competenties goed passen. Ik raad alle welzijns-organisaties aan om de scan te gebruiken.’
Morele plicht
De twee brancheorganisaties proberen veel andere partijen bij de mobiliteit van hun medewerkers te betrekken. Jan Hoefsloot: ‘Zoals het UWV in Rotterdam. Die partij is niet alleen inzetbaar bij het formele traject als iemand z’n baan kwijt is, maar kijkt ook mee hoe mensen tijdig elders een baan kunnen vinden. Ook met de gemeente Amsterdam zijn we in gesprek. Signaleert de gemeente bijvoorbeeld een vraag naar nieuw personeel in de zorg, dan kunnen we daar wellicht op inspringen met geschikte mensen die wij in dienst hebben. Zo leggen we de link van werk naar werk.’ Ben Hoogendam gaat nog een stapje verder: ‘Wij vinden dat de gemeente Amsterdam de morele plicht heeft om bijvoorbeeld in faciliterende zin een mobiliteitsbureau van de grond te tillen. Zij zijn immers medeverantwoordelijkheid voor de situatie waarin welzijnsorganisaties zich bevinden.’De vraag is volgens Jan Hoefsloot nog of een collectieve afspraak nodig is, of dat deze per organisatie gemaakt kan worden. ‘Grote organisaties kunnen eventueel zaken zelf financieren. Voor kleine organisaties is dat veel moeilijker.’ Ben Hoogendam: ‘De situatie verschilt per gebied, organisa-tie en gemeente. Je zult dus per situatie wellicht tot andere afspraken moeten komen. Maar er komt iets op ons af dat groter is dan veel organisaties – en wellicht zelfs de sector zelf – kunnen dragen. Dit gaat niemand in z’n eentje redden.’
De arbeidsmarktfitheidscan staat op www.fcb.nl.
Welzijnsorganisaties kampen met krimpende budgetten en een kortende overheid. in Amsterdam en Rotterdam werken de brancheorganisaties OSA en BOSSR samen met vakbond Abvakabo FnV aan een sociaal plan. Belangrijkste uitgangspunt: werkgelegenheid behouden door mensen van werk naar werk te brengen.
de branche Welzijn &
Maatschappelijke
dienstverlening staat niet stil.
Actuele ontwikkelingen sporen
organisaties voortdurend aan tot
innovatieve oplossingen en methodes.
deze keer: hoe brancheorganisaties
zich met de vakbond inspannen om
op sociale wijze de bezuinigin-
gen het hoofd te bieden.innOVATieVe OpLOSSinGen
26
Uitgave van MOgroep W&MD
BA
LA
nS
Op
MA
Ke
nt
ek
st
Aza
rja
Ha
rma
nn
yr
Be
el
d J
os
va
n B
eek
, A
zarj
a H
arm
an
ny
Arnhem knapt op
De aanpak van Vogelaarwijken is een mislukking. Hulpverleners in krachtwijken werken langs elkaar heen. Dat was in de media de teneur naar aanleiding van een onlangs gepubliceerd onderzoek van het Sociaal en Cultureel planbureau (SCp). Ten onrechte, zeggen gemeente en ketenpartners in Arnhem. Ook volgens de commissieDeetman ligt Arnhem goed op koers. De stad, die met niet minder dan vier wijken op de ‘lijst van Vogelaar’ staat, heeft een aanpak ontwikkeld die succes oogst.
Link van werknaar werk
27
Som nr 6 2011
BA
LA
nS
Op
MA
Ke
n
Probleem: de overlast
‘Ik zit midden in een crisissituatie. Dus als de telefoon gaat, moet ik die wel opnemen’, zegt Monique van Meegen in haar kantoor, midden in de wijk Het Arnhemse Broek. ‘Een huiselijkgeweldsituatie’, legt ze uit. ‘Vader is net vrijgekomen uit de gevangenis en heeft een omgangsverbod. Maar hij is toch bij het huis gesignaleerd. Ik ben bang dat het uitloopt op een familiedrama. Er moet worden ingegrepen.’ Van Meegen is zorgcoördinator bij Welzijnsorganisatie Rijnstad. In haar dagelijks werk krijgt ze te maken met de ergste gevallen van overlast en zorg in het Broek, een beruchte buurt binnen de wijk Het Arnhemse Broek. Als zorgcoördinator is zij het centrale aanspreekpunt voor bewoners, hulpverleners, welzijnswerkers, politie, woningbouwvereniging en gemeente. De functie is het resultaat van een beleid dat al bestond vóór de komst van het Vogelaarprogramma.
De eerste poging om de overlast in deze buurt terug te dringen dateert uit 2006, toen Alexander Pechtold minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties was. Jan Jans was toen, net als nu, programmamanager woon- en leefomgeving bij de gemeente Arnhem. ‘Pechtold lanceerde een programma voor achterstandswijken, genaamd Sociale Herovering’, vertelt Jans. ‘De twaalf slechtste wijken van Nederland zouden van Pechtold twee miljoen euro krijgen om de problemen aan te pakken. Je kon toen meedingen voor de status “ergste wijk”. Het Arnhemse Broek kwam daarvoor in aanmerking. Het was ook niet mis daar. De naam van het programma zegt het al, de wijk moest heroverd worden op de bewoners. Ze hadden hun eigen normen ontwikkeld. Het wantrouwen richting de overheid was enorm. Als je in die tijd een wijkvergadering organiseerde, tjongejonge, wat een kritiek kreeg je dan over je heen. Alles lag aan de gemeente, en anders wel aan de woningcorporatie.’
Het Arnhemse Broek werd één van de ‘winnaars’ van het Pechtold-initiatief en kreeg in 2006 twee miljoen euro uit Den Haag. Met dat geld zette de gemeente een project op poten met de titel Onze Buurt het Broek. ‘In de gemeenteraad gingen toen nog stemmen op om gewoon een aantal gezinnen op te pakken en uit de wijk te gooien’, herinnert Jans zich. ‘Het leek mij een beter idee om de mensen in hun eigen woonomgeving en in hun eigen stijl te helpen. Uit gesprekken met buurtbewoners, politie en woningbouwverenigingen bleek dat iedereen burenoverlast het meest heikele punt vond. Dus daarmee zijn we aan de slag gegaan.’
Aanpak: het pandjesoverleg
Naar aanleiding van die gesprekken organiseerden de ketenpartners samen het zogenaamde ‘pandjesoverleg’. Daarin kwamen politie, woningbouwvereniging, gemeente en
welzijnsorganisaties eens per maand samen om overlastge-vallen te bespreken. Jans: ‘Er waren allerlei soorten pro-bleempandjes. Drugspandjes, verwaarloosde pandjes, lawaaipandjes, enzovoorts. Zo konden we op adresniveau optreden. Directiever en massiever dan voorheen. Het stappenplan was als volgt: het probleem onder de loep houden, de bewoners in kaart brengen, een actieplan opstellen en afspreken wie het gaat uitvoeren en wanneer. Een zorgcoördinator als Monique van Meegen was er toen nog niet, maar wel een persoon met een vergelijkbare functie.’
Het systeem werkte goed, volgens Jans. ‘Heel goed zelfs. De wijkagenten rapporteerden na vrij korte tijd al dat de overlast door de bezoeken aan huis met zestig procent was teruggedrongen. Voorheen werd er veelvuldig gediagnosti-ceerd maar weinig gehandeld. Nu belden we gewoon aan bij alle overlastgevende adressen. We hebben zodoende ongeveer honderd gezinnen een aanbod gedaan voor hulp en begeleiding. Op vijf na hebben die allemaal op ons aanbod gereageerd. Die overlast verminderde snel. Met enkele van de vijf resterende adressen zijn we alsnog in gesprek geraakt en hebben ze verteld dat het toch even anders moet. Anders zouden we, indien mogelijk, gaan knagen aan de uitkering of het huis ontruimen. Allemaal maatregelen waar je niet op stoom en kokend water werk van hoeft te maken, maar die wel de nodige druk uitoefenen.’
‘Vóór de start van het programma was er ook wel aandacht voor overlastgevende adressen’, vervolgt Jans. ‘Maar dat was iedereen op zijn eigen eilandje. Een maatschappelijk werker deed wat, reclassering deed wat, Bureau Jeugdzorg deed wat; karrenvrachten hulpverleners vielen over elkaar heen. Overigens allemaal met goede bedoelingen, maar erg
efficiënt was het niet.’ Het was juist die behoefte aan efficiëntie die in 2007 tot de volgende stap in het project leidde, toen de wijk op de krachtwijkenlijst van Vogelaar belandde.
Vervolg: het overlast- en Zorgoverleg
‘Met de komst van Vogelaar veranderde het accent’, vertelt Jans. ‘Het programma Onze Buurt het Broek was vrij directief. Met en voor de bewoners, maar wij waren de baas. Vogelaar wilde dat de bewoners ook aan het roer kwamen te staan en konden meebeslissen.’ Het pandjesoverleg werd in dat kader omgedoopt tot het Overlast- en Zorgoverleg (OZO). Hierdoor kon het beleid dat twee jaar daarvoor was ingezet, worden gecontinueerd. Ook in drie andere Arnhemse wijken die op de Vogelaarlijst stonden – Presikhaaf, Malburgen en Klarendal – voerde de gemeente dit systeem in. In het OZO
‘ Karrenvrachten hulpverleners vielen over elkaar heen’
28
Uitgave van MOgroep W&MD
kwam meer aandacht voor zorgmijdende bewoners die niet zozeer overlast veroorzaakten in de wijk, maar wel hulp nodig hadden. Jans: ‘Bij de aanpak van de grootste overlast-gevers waren als ‘bijvangst’ veel meer gezinnen boven komen drijven die hulp konden gebruiken. Waar de gordijnen altijd dicht zaten, de kinderen niet naar school gingen en de ouders zich diep in de schulden hadden gestoken. Mensen die anders aan de aandacht waren ontsnapt.’
Aan het OZO nemen dezelfde partijen deel als aan het pandjesoverleg. Een wijkmanager van de gemeente zit het overleg voor. ‘Elk van de betrokkenen kan een adres inbren-gen in de vergadering’, vertelt Van Meegen. ‘Vaak gaat dat om zorgwekkende zorgmijders, die we moeten proberen te verleiden tot hulpverlening. Eerst proberen we dat met de zachte aanpak. Ik bel bijvoorbeeld aan en probeer het
gesprek aan te gaan en zo mogelijk een begeleidingsovereen-komst af te sluiten. Daarin staan zwart op wit de stappen die de bewoners moeten nemen om de situatie te verbeteren. Bijvoorbeeld dat iemand zijn wasmachine niet meer aan mag zetten in de tuin. Of dat zijn kinderen ophouden met de buurt te terroriseren. Maar ook dat de vader naar agressieregula-tietraining gaat en het gezin schuldhulpverlening accepteert. Houden ze zich niet aan de overeenkomst, dan zetten we alsnog “drang en dwang” in en dreigen we met maatregelen.’
De telefoon rinkelt. De maatschappelijk werker aan de lijn. ‘Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, het AMK, zegt dat de kinderen geen acuut gevaar lopen’, zegt Van Meegen als ze opgehangen heeft. ‘Ze willen de beslissing daarom over de vakantie heen tillen. Maar het AMK wist niet dat de moeder bij haar meest recente zelfmoordpoging bijna de kinderen
‘de bloembakken blijven tegen woordig heel’
MOniQue VAn MeeGen
29
Som nr 6 2011
SLO
TSO
M
meenam. Die informatie heb ik van het Steunpunt Huiselijk Geweld. De kinderen lopen dus wel degelijk gevaar. We gaan nu proberen een spoedzitting van de Raad voor de Kinder-bescherming te regelen.’ Deze situatie is tekenend voor de functie van Van Meegen, die tegelijk met het OZO ontstond. Haar taak is om informatie uit te wisselen tussen verschil-lende partijen die bij een situatie betrokken zijn. ‘Ik druk op de juiste knoppen en zorg dat de neuzen dezelfde kant opstaan. Ook probeer ik dubbel werk te voorkomen. In het verleden wilde het nog wel eens voorkomen dat twee verschil-lende instanties elkaar troffen aan de voordeur van een cliënt. Dat de een de ander aankeek en zei: “Wie ben jij eigenlijk?”’
resultaat: het succes
‘De cijfers spreken voor zich’, zegt Jans. ‘Vorig jaar is de Visitatiecommissie onder leiding van Wim Deetman op bezoek geweest in Arnhem. Die was heel positief.’ In het rapport staat dat Arnhem goed op koers ligt met de wijken-aanpak. Onlangs kwam echter een rapport uit van het SCP, dat zeer kritisch was over de Vogelaaraanpak. ‘Dat onder-zoek gebruikt cijfers uit 2008’, reageert Jans. ‘Toen hadden we het geld van Vogelaar net binnen. Het is dus eigenlijk een nulmeting. Dat hebben de media totaal verkeerd opgepikt. Daarnaast zijn maar vier steden onder de loep genomen, en daar zit Arnhem niet bij.’
Volgens Jans is het zaak om onderzoeken naar leefbaarheid in achterstandswijken met een korreltje zout te nemen. ‘Er is bij verschillende universiteiten onderzoek gedaan naar het effect van fysieke aanpassingen in Vogelaarwijken. Met volledig tegenovergestelde conclusies. Uiteindelijk gaat het ook om common sense: iedereen wordt beter van een netjes opgeknapte wijk met een beetje groen. Dat is toch niet zo moeilijk?’
Van Meegen bevestigt dit beeld. ‘Het gaat stukken beter in de wijk. De overlast is gehalveerd. Dat vertellen bewoners mij ook. En je ziet het om je heen: de mensen hebben overal bloembakken geplaatst, en die blijven tegenwoordig ook heel.’ Maar helemaal verlost van de overlast zal het Broek nooit zijn, denkt Van Meegen. ‘De tijd van de familie Flodder is voorbij. Maar er zullen altijd mensen zijn waarvan je moet accepteren dat ze blijvende begeleiding nodig hebben.’
toekomst: de bezuinigingen
Maar het is juist die blijvende begeleiding die onder druk staat door de bezuinigingen van minister Donner, die heeft aangekondigd de Vogelaargelden te gaan afbouwen. Van Meegen: ‘Het is de bedoeling om het OZO en de functie van zorgcoördinator voortaan in te bedden in het reguliere programma. Maar op het reguliere budget wordt ook enorm gekort. Natuurlijk moeten ook wij in tijden van bezuinigingen kritisch zijn en kijken wat er efficiënter kan. Maar het huidige systeem bespaart juist geld en tijd. Zonder OZO, zonder zorgcoördinatoren, wordt het weer een chaos in hulpverlenersland.’
Jans sluit hierbij aan: ‘Nu het programma eindelijk goed in de steigers staat, zijn de centen op. Dat klinkt alsof alles straks op zijn gat komt te liggen, maar dat is natuurlijk flauwekul. De wijkaanpak gaat door. Onze prioriteiten zijn onder meer de zorgcoördinatoren en blauw op straat. Maar we moeten wel creatief zijn. Je kunt bijvoorbeeld activiteiten ombouwen. Het welzijnswerk kan gevraagd worden om zijn accenten te verleggen. Natuurlijk zullen een heleboel activiteiten moeten worden afgebouwd, maar voor de zorgcoördinatoren zou ik bijna mijn hand in het vuur willen steken. Dat is gewoon een succesverhaal.’
Op het kantoor van Van Meegen gaat de telefoon opnieuw. Het is de wijkagent, op zijn vrije dag. ‘Zou jij het in de gaten willen houden’, vraagt Van Meegen, ‘want dit mag natuurlijk niet gebeuren in mijn wijk!’ Het komt die dag niet tot een ingreep. Wel is er een strenger begeleidingsplan opgesteld, vertelt ze later. Inmiddels is ze alweer bezig met de volgende crisis. Een geval van kindermishandeling. ‘Doordat ik de geschiedenis van dit gezin heb uitgelegd aan het AMK is er na dit incident wel ingegrepen.’ Het AMK liet de moeder kiezen: of de kinderen uit huis, of met de kinderen naar een veilige plek. Ze koos voor het laatste. ‘Dat betekent dat ik me weer terug trek’, besluit van Meegen. ‘En weer ga monitoren, of waar nodig informatie koppelen en delen. Je denkt misschien dat dit extreme zaken zijn. Maar dit is de dage-lijkse praktijk.’
BA
LA
nS
Op
MA
Ke
n
‘ Je denkt misschien dat dit extreme zaken zijn. Maar dit is de dagelijkse praktijk’
30
Uitgave van MOgroep W&MD
Slo
tso
mDe zomer van 2011 zal altijd gekleurd blijven door de terreurdaad van die ene Noor. Door bijna tachtig mensen te vermoorden, onder wie vooral jongeren, meende hij de wereld te moeten waarschuwen voor de islam. De aanslag leidde in Nederland tot discussies over de toon van het migratiedebat.
Als voorzitter van de MOgroep denk ik aan onze leden die werken in wijken waarin dit thema speelt. Wijken waarin ‘oude Nederlanders’ en ‘nieuwe Nederlanders’ allemaal proberen iets goeds van het leven te maken. Binnen gemeentes met visie kunnen werkers in Welzijn & Maatschappelijk Dienst-verlening een belangrijke rol spelen in zulke wijken. Hoe dat in Arnhem en Den Haag lukt, staat in deze uitgave van Som overtuigend beschreven. Samen met wijkbewoners wordt daar gewerkt, geleerd, aangepakt. En het wérkt: buurten, kinderen en ouders floreren. Maar je moet er wel bovenop blijven zitten. Om mensen zelfredzaam te maken en weer (of langer) sociaal te laten functioneren.
Bezuinigingen dwingen overheid en welzijnsorganisaties nog scherper te focussen: wat is écht nodig om kwetsbare groepen te laten meedoen, opgroei-schade te beperken en meer ouderen langer thuis te laten wonen. We kennen het antwoord: meer Eigen Kracht faciliteren, minder pamperen en burgers meer betrekken.
Aad Koster en Pierre Sponselee stellen in deze Som dat in de verbinding tussen wonen, zorg en welzijn nog een wereld valt te winnen. Door sneller te signaleren en beter samen te werken en te schakelen; door effectiever te coördineren en aan te pakken. Dat advies moeten we zeker meenemen in de grote stelselwijzigingen die de komende jaren worden aangepakt: de decentralisaties Jeugdzorg, de overheveling van AWBZ naar Wmo en de arbeidsparticipatie. Eén van de belangrijkste schakels daarin is het welzijns-werk. Dat kan met laagdrempelige hulp en een integrale benadering de eigen kracht en het eigen sociale netwerk van mensen versterken. Zodat de duur-dere tweedelijnszorg beperkt blijft tot de gevallen waarin die echt nodig is.
Deze branche is vaak nog te bescheiden. Maar ze kan trots zijn op goede programma’s als de weekendschool, NAC Street League en Gezonde Wijk Overvecht. Die projecten maken overtuigend zichtbaar wat de branche de samenleving te bieden heeft.
SLO
TSO
MB
ee
ld
Pa
uli
en d
e G
aa
ij
Marijke Vos
Voorzitter bestuur MOgroep
31
Som nr 6 2011
Som nr6
Reageren op een artikel in Som?Adverteren? Of heeft u een project dat u onder de aandacht wilt brengen?Mail dan [email protected] 7 verschijnt in december 2011
Op
RO
ep