82
Hertog Ernst van Beieren Een middeleeuws avonturenverhaal Vertaald door Norbert Voorwinden Voor wie dit boek bestemd is (vv. 1-30) Luistert u allemaal goed, ik ga u nu wonderlijke dingen vertellen over een edele ridder. U moet er aandachtig naar luisteren! Het is goed om aan te horen, want als over heldendaden wordt verteld, dan vervult dat de luisteraar met geestdrift. Velen die thuis hun land beheren en nooit datgene durven te doen wat verteld wordt aan beproevingen die een held moet doorstaan, zijn in hun hart verdrietig. Zij zijn te laf voor ridderlijke daden. Zij hebben nooit die inspanningen geleverd en gaan ze ook zoveel mogelijk uit de weg, want ze zijn er niet geschikt voor. Ze betitelen de verhalen erover als leugens, bestrijden ze met kracht en doen er meewarig over alsof het alleen maar leugens zijn. Zulke mensen deugen niet. Maar flinke kerels letten niet op zulke praatjes. Diegenen die zich dikwijls in den vreemde aan gevaren blootstellen om hun moed te bewijzen en zowel vreugde als narigheid beleven onder vreemde mensen, die zullen niet twijfelen aan wat men erover vertellen kan, want zij hebben zelf het een en ander meegemaakt. Wie is de held van dit verhaal? (vv. 31-158) Dit vertel ik allemaal opdat u des te beter luistert naar mijn gedicht dat ik voor u ga voordragen. Want ik wil voor u niet de narigheid en de grote inspanning verzwijgen, die hertog Ernst heeft moeten ondergaan, toen hij uit Beieren werd verdreven. In de boeken staat beschreven dat hij over het Beierse land regeerde en zowel de sterken als de zwakkeren beschermde. Alles wat hij ondernam strekte hem tot roem en eer. Met kracht beheerde de jongeman het erfgoed dat zijn vader hem naliet, net zo lang tot een keizer hem met het rijksleger uit zijn land verjaagde. Daardoor moesten veel edele ridders hem tot hun spijt in de steek laten. Vervolgens koos hij voor een eervolle aftocht, samen met menige ridder die aan zijn zijde leven en 1

Hertog ernst

Embed Size (px)

DESCRIPTION

 

Citation preview

Page 1: Hertog ernst

Hertog Ernst van Beieren

Een middeleeuws avonturenverhaal

Vertaald door Norbert Voorwinden

Voor wie dit boek bestemd is (vv. 1-30)

Luistert u allemaal goed, ik ga u nu wonderlijke dingen vertellen over een edele ridder. U moet er aandachtig naar luisteren! Het is goed om aan te horen, want als over heldendaden wordt verteld, dan vervult dat de luisteraar met geestdrift. Velen die thuis hun land beheren en nooit datgene durven te doen wat verteld wordt aan beproevingen die een held moet doorstaan, zijn in hun hart verdrietig. Zij zijn te laf voor ridderlijke daden. Zij hebben nooit die inspanningen geleverd en gaan ze ook zoveel mogelijk uit de weg, want ze zijn er niet geschikt voor. Ze betitelen de verhalen erover als leugens, bestrijden ze met kracht en doen er meewarig over alsof het alleen maar leugens zijn. Zulke mensen deugen niet. Maar flinke kerels letten niet op zulke praatjes. Diegenen die zich dikwijls in den vreemde aan gevaren blootstellen om hun moed te bewijzen en zowel vreugde als narigheid beleven onder vreemde mensen, die zullen niet twijfelen aan wat men erover vertellen kan, want zij hebben zelf het een en ander meegemaakt.

Wie is de held van dit verhaal? (vv. 31-158)

Dit vertel ik allemaal opdat u des te beter luistert naar mijn gedicht dat ik voor u ga voordragen. Want ik wil voor u niet de narigheid en de grote inspanning verzwijgen, die hertog Ernst heeft moeten ondergaan, toen hij uit Beieren werd verdreven. In de boeken staat beschreven dat hij over het Beierse land regeerde en zowel de sterken als de zwakkeren beschermde. Alles wat hij ondernam strekte hem tot roem en eer. Met kracht beheerde de jongeman het erfgoed dat zijn vader hem naliet, net zo lang tot een keizer hem met het rijksleger uit zijn land verjaagde. Daardoor moesten veel edele ridders hem tot hun spijt in de steek laten. Vervolgens koos hij voor een eervolle aftocht, samen met menige ridder die aan zijn zijde leven en bezit op het spel durfde te zetten, als het moest tot het bittere einde. Sindsdien kwam hij in vele gevaarlijke situaties terecht waar hij zich dapper doorheen sloeg, want hij was een onverschrokken held.

Ik wil u ook nog vertellen hoe het kwam dat de edele man zo door de keizer werd vervolgd. Men zegt dat hij nog een klein kind was toen zijn vader stierf. Van deze erfde hij vele dappere ridders die hem opvoedden, zoals het hoort. Zij zorgden ervoor dat hem niets vervelends overkwam. Zijn moeder heette Adelheid en was van hoge adel. Zij was jong, bezat vele goede eigenschappen en stond in hoog aanzien. Ze gaf opdracht haar zoon in het Frans en het Latijn te onderwijzen. Ook stuurde ze het kind naar Griekenland om het daar te laten opvoeden. Daar leerde hij beoefenaren van verschillende wetenschappen kennen. Het kind deed zijn best zoveel mogelijk nuttige zaken te leren, waardoor zijn aanzien steeds groter werd. Zo bracht de opgewekte jongeling zijn kinderjaren door, terwijl hij vreemde landen leerde kennen. Hij maakte alom naam in menig koninkrijk, waar hij op prijzenswaardige wijze een goede reputatie opbouwde. Overal sprak men van hem vol lof. Hij was bescheiden, trouw en vrijgevig. Er verzamelden zich dan ook van heinde en verre ridders om hem heen, wanneer hij ze in geval van nood nodig had.

Hij was capabel en voorbeeldig en streefde uitsluitend naar het goede. Daarin slaagde hij ook. Hij vreesde alleen laster en spot. Ter wille van zijn eigen reputatie en ter meerdere

1

Page 2: Hertog ernst

glorie van God deelde hij alles wat hij verwierf. Hij behandelde zijn ministerialen vriendelijk [100] en zorgde ervoor dat zij ook aanzien verwierven. Daarom zetten zij zich later ook voor hem in: toen hij in groot gevaar geraakte en veel narigheid te verwerken kreeg, hielpen zij hem, waar hij ze ook maar nodig had, en ze ondersteunden hem dapper. Of ze nu vrije ridders waren of ministerialen,1 ze lieten hem niet in de steek zolang ze leefden. Zo groeide de jongeman op totdat hijzelf ernaar verlangde wapens te dragen. Toen gaf hij opdracht alles wat hij daarvoor nodig had in gereedheid te brengen. Onmiddellijk zorgde men ervoor dat er een strijdros, een rijpaard en een rusting beschikbaar waren. Vervolgens ontving de edele jongeling2 op plechtige wijze het zwaard, samen met een jongeman van adel, de onverschrokken graaf Wetzel, zijn vazal, en andere leden van het gevolg die sinds hun vroege jeugd ridderlijk waren opgevoed. Wetzel zou hem daarom steeds trouw en oprecht terzijde staan. In geen enkel gevaar zou hij van zijn zijde wijken. Hij bleef hem tot aan zijn dood trouw. Veel vreemde landen hebben beiden bezocht, maar ze lieten elkaar nooit in geen enkele noodsituatie in de steek, totdat ten slotte de dood hen scheidde.

Toen de prijzenswaardige jongeman aldus plechtig het zwaard had ontvangen, samen met de dappere graaf Wetzel, toen was hij zeer machtig. Hij stelde niemand teleur. In alle delen van Duitsland, overal waar men van hem gehoord had, was er niet zijn gelijke. Toen trok hij met een trotse schare ridders door het land. Een grote schare ridders en schildknapen volgde hem. Hij zorgde voorbeeldig voor hen: hij schonk hun geld en kleding. Met zijn vrijgevige hand maakte hij iedereen tot zijn vriend. Om zijn aanzien te vergroten was hij niet zuinig met zilver en goud. Daarom waren de vazallen van deze hooggeplaatste man zeer betrouwbaar, in welke noodsituatie men ook zou geraken.

Ernsts moeder hertrouwt (vv. 159-544)

Hertogin Adelheid was blij en gelukkig, dat ze haar kind zo had opgevoed. Ze werd er algemeen en oprecht voor geprezen in het hele land. Zij gedroeg zich ook onberispelijk, hetgeen de jongeling ten goede kwam. Machtige vorsten3 vroegen haar ten huwelijk, omdat zij vermaard was om haar voortreffelijke eigenschappen. Menig vorst had haar ook graag tot vrouw gekozen wegens haar intelligentie en haar macht. De veel geprezen vorstin wilde destijds echter niet hertrouwen. Zij wilde veeleer kuis leven en als weduwe sterven. Dat speet de edele vorsten zeer.

In de tijd waarin dit speelt, heerste er een machtige koning4 over het Roomse Rijk die Otto heette. De vorsten van vele landen in Duitsland en Italië waren hem gehoorzaamheid verschuldigd. Ook had deze vorst de landen van de Slaven en de Friezen onderworpen. Men kon daar velen van hen aantreffen die zich aan zijn hof moesten melden. Zijn aanzien onder alle vorsten was groot. De keizer beschermde op gepaste wijze weduwen en wezen voor

1 Ministerialen of dienstmannen zijn lieden van onvrije geboorte, die als ridder of klerk aan het hof van een heer verbonden zijn. Vanaf ongeveer 1200 wordt deze functie erfelijk en worden de ministerialen tot de (lage) adel gerekend.2 Hertog Ernst wordt hier in de Middelhoogduitse tekst wîgant, ‘strijder’ of ‘krijger’, genoemd; op andere plaatsen wordt hij degen, ‘jonge weerbare man’, helt, ‘krijgsman’ of ‘edelman’, recke, ‘krijgsman in ballingschap’, riter, ‘ridder’, of eenvoudig man genoemd. In de vertaling is zoveel mogelijk gekozen voor woorden als ‘man’ of ‘ridder’.3 Het woord ‘vorst’ wordt zowel voor de keizer als voor hertog Ernst als ook voor de overige rijksvorsten gebruikt; om verwarring te voorkomen is het in de vertaling vaak vervangen door ‘hertog’, ‘keizer’, etc.4 In de Middeleeuwen kozen de vorsten in het Duitse Rijk uit hun midden een koning. De koning was dus de eerste onder gelijken. Nadat een vorst tot koning was gekozen, begaf hij zich naar Rome om zich door de paus tot keizer te laten kronen. De keizer werd beschouwd als de hoogste wereldlijke gezagsdrager in christelijk Westeuropa en als opvolger van de keizers van het (Westromeinse) Rijk. Daarom spreekt men ook van het Roomse Rijk. In deze tekst wordt Otto willekeurig soms als keizer, soms als koning betiteld. Zijn echtgenote wordt alleen koningin genoemd. Dit gebruik is in de vertaling zo gelaten.

2

Page 3: Hertog ernst

allerlei gevaren. Zijn wetgeving was streng. Hij bracht de allerbeste vrede tot stand in het gehele land die zowel daarvoor als daarna ooit op Saksische bodem heeft bestaan.

De vorst stichtte destijds ter ere van God een machtig aartsbisdom, zoals ik u naar waarheid kan vertellen. [200] Dat is algemeen bekend. Het heet Maagdenburg en ligt aan de oevers van de Elbe. Destijds leed de duivel een grote nederlaag, omdat de mensen zich van hem afwendden en hun zieleheil trachtten veilig te stellen. De keizer haalde ze zonder wapens ertoe over. Het werd gewijd aan Sint Maurits en diens makkers ter meerdere glorie van God, die hem de kans had gegeven heilig te worden. De keizer schonk land en horigen aan het aartsbisdom en voorzag het op die manier van een gezonde financiële basis. Daarom verdient hij voor altijd lof en eer voor God. Deze edele en voorname koning stichtte ter ere van God ook een klooster. Daardoor danken velen door zijn toedoen dagelijks God. Ik verzeker u dat deze machtige koning zich altijd voorbeeldig gedroeg. Hij was een voortreffelijk strijder en een beroemde held. Het gehele Roomse Rijk werd door hem goed beschermd. Hij was een voorbeeldig en edel ridder die zich het lot van zowel rijken als armen aantrok. Allen die zich tot hem wendden en hem om hulp vroegen, bood hij ondersteuning. In zijn jeugd was deze vorst in het huwelijk getreden met een vrouw die uit Engeland afkomstig was. Zij was overleden en haar edel lichaam werd op plechtige wijze in de domkerk bijgezet. Zij had zich steeds geheel op Onze Heer gericht. Deze zeer vrome koningin heette Ottegebe en ze leek op een vruchtbare wijnstok. Zij was zeer godvruchtig. Toen zij stierf verwierf zij het koninkrijk Gods en de eeuwige zaligheid. Haar ziel is nu net zo zalig als haar leven was. U moet ook weten dat God ter wille van deze vrouw veel wonderen liet gebeuren die een ieder die ze graag wil zien, nog vandaag de dag daar kan waarnemen, en dat God deze edele vorstin zijn genade ten deel liet vallen zolang zij leefde.

Zo was de keizer dus sindsdien zonder echtgenote, zoals u zojuist hebt gehoord, en hij had er graag een gekozen die bij hem paste en die ook staatsrechtelijk als koningin in aanmerking kwam. Toen liet hij de vorsten bij zich komen en vertelde hun wat zijn bedoeling was. Hij zei:

“Beste vrienden, staat mij terzijde bij alles wat u goeddunkt en wat zonder mijn aanzien te schaden kan geschieden. Helpt mij een koningin te vinden die u geschikt acht. Ik zal u allen daarvoor belonen met wat u maar wilt. Daarvan kunt u verzekerd zijn.”

Toen de vorsten dit hoorden kwamen ze in vergadering bijeen. Ze overlegden hoe ze het zouden aanpakken om 's konings wens te vervullen. Allen waren het erover eens dat ze er geen wisten die zo goed bij hem paste als hertogin Adelheid, als hij haar tot vrouw zou nemen. Die wordt terecht meer dan alle andere vrouwen geprezen. Ze wisten over haar levenswandel niets negatiefs te vertellen. “Dat zeggen allen die het kunnen weten.” Als hij haar zou kunnen krijgen, “dan zou het ons allen goed dunken.” Als de keizer zijn zinnen op haar zou zetten, dan zou hij haar zeker in alle eer tot koningin van het rijk kunnen maken. Wegens haar vrouwelijke deugden zouden zij haar allen geschikt achten. Zij had zich immers sinds haar jeugd voorbeeldig gedragen en bovendien was ze capabel en voor haar taak berekend. [300]

Dat zeiden ze allemaal. De vorsten gingen nu naar de koning en vertelden hem wat zij vonden van deze prijzenswaardige vrouw, van haar adellijke afkomst en van haar goede eigenschappen, van haar intelligentie, haar jeugdige verschijning en haar onvolprezen aard. Ze zou heel goed koningin van het rijk kunnen worden, want er was er geen onder de vrouwen die zij kenden in alle streken van Duitsland, die zich met haar kon meten. Toen de keizer dit hoorde, beviel hem deze raad wegens de voortreffelijke aard van deze edele vrouw. De keizer aarzelde niet langer en schreef eigenhandig een brief, zo goed hij maar kon, en tedere woorden, zo lief als hij ze maar kon verzinnen. Een vorst die hem daartoe geschikt leek, stuurde hij als bode met de brief naar Beieren. Toen deze daar aankwam en met de brief aanklopte, heette de hertogin hem welkom en begroette hem vriendelijk. De vorst bracht nu in

3

Page 4: Hertog ernst

alle rust aan de hertogin datgene over, wat de machtige keizer van het Roomse Rijk, die haar deze brief zo liefedevol had gestuurd, haar te zeggen had.

“Moge deze brief u eraan herinneren zo vriendelijk te zijn datgene te doen waarom de keizer en zijn vazallen, de vorsten, u verzoeken. Als u aan het verzoek van de keizer voldoet zult u altijd hoog in aanzien staan.”

De hertogin was heel beleefd, ze boog toen ze de brief in ontvangst nam en zei: “Ik zal de keizer gehoorzamen, zoals het hoort.” Vervolgens liet de edele hertogin door een bode vlug haar kapelaan halen, die haar de

brief voorlas, en wel precies zoals het erin geschreven stond. Luister, hoe hij begint:“Zeer edele hertogin, deze brief heeft de voogd en heerser van het Roomse Rijk

eigenhandig geschreven en aan u gestuurd. Hij verzoekt u, vrouwe, op grond van uw voortreffelijke eigenschappen en uw voorname opvoeding te willen begrijpen wat dit betekent. Al zijn adviseurs hebben hem over uw voortreffelijkheid ingelicht. Nu verzoek ik u uw hart open te stellen voor mijn liefde. Ik wil u verheffen tot heerseres over het gehele Roomse Rijk. Dan is er in de hele wereld geen enkele vrouw uw gelijke. U zult dan nog meer gewaardeerd worden. Alle vorsten zullen u, edele vrouwe, dienen. Zowel arme als rijke mensen die in mijn rijk wonen, zullen uw onderdanen zijn. U kunt dan, edele vrouwe, wegens het grote aanzien dat u zult genieten, opgewekt door het leven gaan. Er is mij veel over uw voortreffelijke eigenschappen verteld en bericht. Ik verzoek u, liefste vrouwe, het verzoek van mij en mijn vorsten in te willigen. Als u niet boos op mij bent, vrouwe, en u zich met mij wilt verloven, dan zal het u in dit leven aan niets meer ontbreken. Ik zal u grote macht geven en u zult kunnen bevelen en tot uw genoegen kunnen vaststellen dat allen, die nu nog uw gelijken zijn, u, vrouwe, zullen dienen. Over hen zult u koningin zijn.”

Toen de voortreffelijke vrouw de inhoud van deze brief geheel ter kennis had genomen, aangevuld met datgene wat de bode van de keizer haar had verteld, richtte zij zich tot God en dankte Hem voor de grote eer die Hij haar ten deel wilde laten vallen. Daarvoor prees zij Hem en ze smeekte Hem uit de grond van haar hart [400] dat dit haar zieleheil ten goede zou mogen komen. Ze stuurde meteen iemand naar haar zoon en vroeg hem om te komen en dit verhaal, het bericht van de keizer, aan te horen. Het was niet meer dan billijk dat ze zijn advies over deze kwestie wilde inwinnen. De jongeman kwam onmiddellijk naar zijn moeder toe. De hertogin lichtte hem terstond in over het bericht dat ze had ontvangen. Toen hij het verhaal had vernomen, vervulde hem dat met vreugde. Hij zei:

“Dit zal ook mijn positie ten goede komen. U moet het aanzoek niet afslaan, nu hij u zo hoog schat dat hij u tot vrouw begeert. We zullen in uw vreugde delen, nu is gebleken dat u bij alle vorsten als koningin in de smaak bent gevallen; u zult er nooit spijt van krijgen. Ik adviseer u oprecht het aanzoek bereidwillig te aanvaarden.”

Zo sprak de voortreffelijke jongeman. Toen de hertogin van hem had gehoord dat het aanzoek zeer eervol was en hij haar oprecht de raad had gegeven het te accepteren, zond zij de bode met vriendelijke woorden weer terug en verzocht hem aan de machtige keizer en aan alle vorsten te melden, dat zij hem zou gehoorzamen in alles wat hij maar van haar verlangde. Opgewekt aanvaardde de bode de terugweg. De edele ridder spoedde zich voort, hij reed dag en nacht door en gunde zich geen rust, tot hij bij de machtige keizer aankwam. Terstond vertelde hij aan zijn heer wat hij daarginds had vernomen. Toen was hij zeer welkom bij de vorsten en de keizer zelf, omdat hij succesvol het aanzoek ter meerdere glorie van de keizer had overgebracht. Daarvoor waren allen hem zeer dankbaar.

Nu werd de keizer bij de gedachte aan die mooie vrouw door een groot geluksgevoel vervuld. Ook al zijn vazallen waren over het bericht verheugd. Vervolgens liet hij met grote inspanning van 's morgens vroeg tot 's avonds laat de noodzakelijke voorbereidingen voor de bruiloft treffen. Het feest zou over zes weken in de rijke stad Mainz plaatsvinden, zoals de edele koning het zich had gewenst. Hij reed onmiddellijk daarna samen met zijn mannen

4

Page 5: Hertog ernst

opgewekt naar Beieren naar zijn aanstaande. Daar kon men spoedig veel flinke ridders zien, toen de hertogin Adelheid met de keizer in de echt werd verbonden. Toen zag men de keizer en al zijn begeleiders in opperbeste stemming. Toen ze met de keizerin vertrokken reed menige dappere ridder opgewekt over de weg, ze hadden plezier achter hun schilden. Het uitgestrekte terrein werd door het toestromen van de menigte, die zich onderweg naar Mainz bij hen aansloot, veel te klein. Toen ze de Rijn waren overgestoken en het veld voor de stad hadden bereikt waar het feest zou worden gevierd, waren daar al veel fraaie tenten op het groene weiland opgebouwd. Er vonden veel feestelijkheden plaats toen de keizer zijn bruiloft vierde. Men hoorde er luid geschreeuw en gebrul, gezang en gejuich en allerlei soorten snarenspel. Er was daar veel vertier, zoals dat bij feesten gebruikelijk is. Niemand was er in een slechte bui, armen noch rijken. In het hele Roomse Rijk is er nooit een mooier feest gevierd en zal ook nooit meer een mooier feest gevierd worden ter ere van de keizer. Daardoor werd de koning ook in veel landen geprezen. Hij gaf de ridders [500] veel kostbare fluwelen stoffen en muilezels met het bijbehorende tuig; zilver en goud en menige schitterende beloning liet hij voor de voorname heren aanslepen. Niemand zou u de omvang van het geluksgevoel en de vreugde volledig kunnen beschrijven. Er waren daar ook veel speellieden, die eveneens royale geschenken ontvingen, zodat ook zij verblijd waren.

Toen het feest was afgelopen verschenen de vorsten en veel prelaten en bisschoppen een voor een voor de keizer om afscheid van hem te nemen. Het feestelijk samenzijn was ten einde. De trouwe ridders gingen in vriendschap en welgemoed uiteen en vertrokken in alle richtingen. Tenslotte reed ook de koning met zijn schone echtgenote weg. Een grote schare volgde hem tot hij hen naar een plaats had gebracht waar hij van plan was te blijven. De edele koningin was in staat zijn vreugde nog te vergroten. Hij behandelde haar zeer attent. Door haar grote liefde ging hij steeds meer van haar houden. Hij hield meer van deze lieftallige vrouw dan van wat dan ook. Hij was tegenover haar te allen tijde heel voorkomend en ook zij bedierf zijn stemming nooit met opzet, maar trachtte steeds met haar vrouwelijke charmes in zijn gunst te blijven. Telkens wanneer iets wat hij van plan was mislukte, ving zij hem op een prettige manier op. Zij stond hem zo liefdevol terzijde dat hij alle verkeerde gewoonten ter wille van haar afleerde en beiden voeren er wel bij.

Ernst komt aan het hof (vv. 545-626)

De keizer en de koningin waren in liefde verbonden, ze genoten aanzien en leefden gedurende lange tijd gelukkig en eendrachtig, en hun geluk werd door hun verwanten op geen enkele wijze verstoord. Hoe zou het hen ooit beter kunnen gaan? Ze leefden gelukkig en kenden geen verdriet. Ook het rijk stond onder de keizer in hoog aanzien en er heerste vrede. Hij kende destijds zijn gelijke niet. Toen stuurde de koning boden naar hertog5 Ernst, die hij werkelijk heel graag mocht, omdat hij uit liefde voor zijn moeder ook van hem hield. De keizer, deze edele heer, verzekerde hem van zijn genegenheid en wenste hem het allerbeste toe, zoals een heer dat tegenover zijn vazallen doet, en verzocht hem oprecht zijn moeder, de koningin, te komen bezoeken. Aan dit verzoek voldeed de jongeling als volgt: hij riep zijn vazallen bij zich en verscheen met hen als een heer aan het hof, waar hij de koning tegemoettrad. Deze ontving de jongeman vriendelijk en heette hem welkom. Hetzelfde deed de koningin met vreugde. Ze ontvingen de jongeman met allerlei geschenken. De keizer verleende hem daar de macht over veel grote bezittingen. Hij zei:

5 De koningen werden oorspronkelijk door de hertogen van de verschillende stammen gekozen: Zwaben, Saksen, Beieren en Franken. De hertog van Beieren was dus een van de belangrijkste vorsten in het Rijk. Later (1356) ontstond er een college van keurvorsten, waar de hertog van Beieren niet toe behoorde.

5

Page 6: Hertog ernst

“Beste jongen, je6 bent een gelukkig mens. Ik wil je als zoon aannemen zolang wij beiden leven. Ik wil je als leen en in eigendom zoveel van mijn bezittingen geven dat jouw liefde voor mij nooit zal ophouden. Al mijn zaken zullen nooit zonder jou geregeld worden. Beste jongen, God heeft je naar mij toegestuurd. Regeer nu krachtig over mensen en land en help mij het rijk te beschermen en te beheren, zodat niemand daarbinnen roofovervallen kan plegen of brand kan stichten. Daarvoor zal ik jou, edele ridder, [600] altijd oprecht belonen.”

De koning gaf hem en zijn volgelingen meer dan genoeg, het leek hun veel te veel. Daaruit kon de jongeling opmaken dat de keizer werkelijk van hem hield. Heel vaak gaf de keizer sindsdien blijk van zijn vaderlijke gevoelens. Hij behandelde de edele hertog als zijn eigen zoon. Hij lette er ook te allen tijde op dat diens aanzien niet werd geschaad. Zijn verwanten en zijn vazallen hielpen hem daarbij. Ook liet de koning hem vaak aan het hof komen om aan beraadslagingen deel te nemen. Daar maakte hij zo'n indruk, zowel door zijn woorden als door zijn welgemanierd optreden, dat de koning en de hele regering naar hem moesten luisteren. Hij gaf destijds zulke verstandige adviezen dat niemand betere had kunnen verzinnen. Hij bleek in al zijn doen en laten een flinke ridder te zijn.

Ernst valt in ongenade (vv. 627-902)

De keizer hield van deze man. Dat had hij ook zeker wel verdiend door zijn houding ten opzichte van keizer en rijk. Ook de koningin was blij dat hij aan het hof zo werd geprezen. Onder degenen die al vele jaren lid waren van de keizerlijke raad, stond zijn naam aan de top. De koning was hem zeer toegenegen en bewees hem vele gunsten. Dat had hij ook echt wel verdiend, omdat hij in menige benauwde situatie de edele koning had bijgestaan. Deze gaf hem vaak onbeperkte hoeveelheden zilver en rood goud. Daardoor bleef de voorname jongeling hem ook trouw gedurende de vele jaren die ze bij elkaar waren, en ze vielen elkaar nooit af. Een zekere Heinrich kon dat echter niet hebben. Hij verstoorde de hartelijke verhouding tussen hen beiden op een gemene wijze, wat hem door de duivel was ingefluisterd die sindsdien nog velen tot ontrouw heeft aangezet. Deze laffe schurk was een neef van de keizer en een van zijn adviseurs. Elke dag weer dacht hij na hoe hij de gevierde jongeman bij de keizer in diskrediet zou kunnen brengen, zodat deze een hekel aan hem zou krijgen. Dat deed hij enkel en alleen, omdat Ernst zich zo in de gunst van de keizer verheugde. Toen dacht hij erover na wat hij zou kunnen zeggen om hem bij de keizer in ongenade te laten vallen en zijn aanzien zo te ondermijnen dat de keizer heel kwaad op hem zou worden. Hij deed dit omdat men aan het hof niet meer zo goed naar hem luisterde als voordien. Dat vervulde hem met verdriet en woede en het verdroot hem en de zijnen. De ontrouwe man over wie ik het nu heb, was de paltsgraaf7 van de Rijn. Die valse, ontrouwe man ging zonder scrupules naar zijn heer en vertelde hem terstond een leugenverhaal, namelijk dat hertog Ernst hem alleen voor de schijn onderdanig was:

“U moet weten dat hij u maar al te graag van de troon wil stoten, zoals ik van hemzelf heb gehoord. Hij wil uw gelijke worden wat adeldom en macht betreft. Dat verdriet mij, heer, en bekommert mij. Het komt door uw goud. De vorsten zijn allen al op zijn hand, u kunt licht

6 In de Middelhoogduitse tekst worden de familiaire vorm en de beleefdheidsvorm soms willekeurig door elkaar gebruikt; in de vertaling is doorgaans voor de beleefdheidsvorm gekozen, ook als die in de tekst niet gebruikt wordt. Vanwege de context is hier voor de jij-vorm gekozen.7 In de Middeleeuwen bestond er in het Duitse Rijk geen vaste residentie; de koning/keizer trok voortdurend met zijn gehele hofhouding van palts naar palts. Een palts was een kasteel waarin alle voorzieningen aanwezig waren om het hof gedurende enige tijd te herbergen. Elke palts werd beheerd door een paltsgraaf, die in latere tijden als heerser over het omliggende land ook een belangrijk vorst kon worden. Zo was de paltsgraaf aan de Rijn sinds 1356 een van de keurvorsten. Hij zetelde in Heidelberg. Andere belangrijke paltsen die tot heden bewaard zijn gebleven zijn Goslar en Paderborn; ruïnes van paltsen zijn er in Gelnhausen (bij Frankfurt aan de Main) en Kaiserswerth (bij Düsseldorf); een laatste rest van een palts is ook het Valkhof in Nijmegen.

6

Page 7: Hertog ernst

uw aanzien verliezen. Wilt u, heer, niet een betrouwbaarder vertrouweling kiezen? Hij bazuint overal rond dat hij wat macht, afkomst en adeldom uw gelijke wil zijn, heer, en dat hij dagelijks van 's morgens vroeg tot 's avonds laat erover piekert hoe hij het moet aanpakken om uw bezit en uw waardigheid te verwerven. Edele vorst, dat heeft mij iemand verteld die het hem echt heeft horen zeggen. Die verzocht mij in het geheim [700] u te waarschuwen, voordat hij u zou overvallen en uw macht zou breken. Wanneer hij, heer, u zou verdrijven, wat komt er dan van mij terecht? Dan zou ik ook verdreven worden. Bedenk dat wel, geliefde heer, zodat wij op tijd maatregelen kunnen nemen. Wanneer hij heerser van het rijk mocht worden, dan zou hij ook mij mijn macht afnemen. Daar ben ik heel bang voor!”

De keizer schrok hevig van deze mededeling en zei:“Hoe zou ik zo'n verhaal als u me hebt verteld kunnen geloven, namelijk dat hij mij zo

vijandig gezind zou zijn? Het wordt uit afgunst en uit schaamteloze haat over hem verteld. U moet weten dat hij zoiets in geen geval zou doen, want hij is betrouwbaar en goed, rechtschapen en eerlijk en hij heeft zowel mij als het rijk tot op heden met volle inzet zo enthousiast en loyaal gediend, dat ik zo'n afschuwelijk verhaal over hem niet kan geloven. Valsheid en ontrouw zijn hem volkomen vreemd. Ik acht zijn trouw te groot voor zoiets. Ik weet zeker dat hij zo standvastig is dat hij zoiets nooit zou doen. Hij is een edele ridder en heeft mij tot nu toe steeds bereidwillig terzijde gestaan. Als u net zoveel om mij geeft, houd dan zulke praatjes voor u. U wilt hem alleen maar uit mijn omgeving verdrijven. Het zou mij zeer spijten, als ik hem op die manier zou verliezen. Laat hem toch met rust.”

“Ach, wat moet ik nu! Moge God zich over mij ontfermen”, zei de paltsgraaf toen, “dat hij u, heer, zo met zijn listen heeft weten te bedriegen en zo uw verstand heeft weten te benevelen dat u van hem houdt en niet van mij. Ik weet heel goed dat ik u grote trouw en vriendschap schuldig ben en ik ben ook tegenover u en het rijk altijd zo eerlijk geweest, en ik acht mijzelf zijn gelijke evenals hij zich mijn gelijke acht. Ik heb eveneens land en bezittingen, ik ben ook een vorst en de zoon van een vorst, maar ik handel alleen zo omdat ik het mijn plicht acht en omdat het in overeenstemming is met de wet.Als uw macht groot genoeg was, dan zou ik weinig te vrezen hebben. Maar, heer, als uw leven of uw positie in gevaar zouden komen, dan zou ik dat nooit te boven komen. Als ik hem hier was tegengekomen, dan zou ik hem terstond van hoogverraad hebben beschuldigd dat hij jegens u beraamt. Hij had het tegenover mij niet kunnen ontkennen. Een heel betrouwbare man, die mij bezwoer dat hij de waarheid sprak, heeft het me verteld, zodat Ernst het nooit had kunnen ontkennen. Wees ervan overtuigd: het doet me pijn dat u mij niet gelooft. U moet begrijpen dat u daardoor uw leven en uw waardigheid in gevaar brengt. U moet nu, edele keizer, in deze kwestie verstandig handelen en uw positie wijselijk verdedigen. Als men van alle kanten met legerscharen tegen u oprukt zal het te laat zijn. Dan hebben we geen middel meer om ons te verdedigen. Hij zal een zeer sterk leger op de been brengen, omdat de vorsten hem ondersteunen, en ze zullen met geweld te voet en te paard tegen u optrekken en verwoestingen aanrichten in het rijk.”

Toen de keizer deze lasterpraat hoorde, werd hij verschrikkelijk boos op hertog Ernst. Hij geloofde dat het werkelijk zo was [800] als zijn neef hem had gezegd. Het beviel hem helemaal niet en het deed hem veel verdriet.

“God belone u ervoor, beste man, dat u zich zorgen maakt over het gevaar waarin ik mij bevind. Hij zal het bezuren, als ik nog tijd van leven heb. Hoe hoog hij ook denkt op te kunnen klimmen, ik zal hem bestrijden en hem zo klein krijgen dat ik in mijn rijk geen last meer van hem zal hebben.”

De koning geraakte steeds meer in toorn. Toen zei de valse man:“Wees nu niet zo boos, maar doe wat ik u aanraad, dan kunt u gemakkelijk en zonder

grote schade te lijden met hem afrekenen. U moet voor de koningin en voor uw gehele gevolg verzwijgen wat ik u heb verteld, anders zou men hem waarschuwen. Zorg er nu voor dat hij

7

Page 8: Hertog ernst

zijn straf ondergaat voordat hij het in de gaten heeft. Men moet de kastelen in zijn erfland veroveren en hem op die manier te gronde richten, voordat hij een leger bijeen kan brengen en durft op te trekken om zich te verdedigen. Wij moeten hem met een leger overvallen, want als hij kans ziet zijn verdediging te organiseren, dan brengt hij het rijk in groot gevaar. Zijn mensen staan achter hem en zullen hem met grote scharen te hulp komen. Dat alles kunt u verhinderen en voorkomen zonder verliezen te lijden. U moet een leger mobiliseren, maar dat moet in het geheim gebeuren, zodat niemand te weten kan komen tegen wie u ten strijde wilt trekken of wat het doel van de krijgstocht is, totdat men hem verliezen heeft toegebracht. Daar kan hij dan niets tegen doen, omdat hij geen mogelijkheid heeft zich te verdedigen. Heer, dat is mijn raad. Probeer zijn kastelen met beloftes en geschenken in handen te krijgen, zodat ze niet deelnemen aan deze strijd. Dan zal de stoutmoedige man spoedig zonder verzet uw rijk als vluchteling moeten verlaten.”

De koning volgde onmiddellijk de raad van de paltsgraaf op en deed wat deze hem had gezegd. Later zou hij er spijt van krijgen, want hij moest de gevolgen ondervinden. Hij mobiliseerde een groot leger en stuurde het op de hertog af. Met plundering en brandschatting verklaarde hij zijn stiefzoon de oorlog. Deze kon er niets tegen ondernemen, behalve dan dat hij zijn eigen kasteel verdedigde. Met verwoestingen vergold men zijn genegenheid voor de keizer. De paltsgraaf richtte veel schade aan in zijn land, zowel aan kastelen als aan steden, waarvan hij er vele veroverde en met zijn eigen mensen bezette. De overige stak hij in brand. Dat gebeurde allemaal op grond van een grote leugen. Nadat de paltsgraaf Heinrich in zijn moorddadige haat in het hele land door plundering en brandstichting grote schade had aangericht, begon hij vervuld van haat Neurenberg te belegeren. Destijds waren er in die stad vele dappere strijders die lijf en leven zeer moedig verdedigden. Menigeen die rondom de stad in de stadsgrachten en op ladders de stad wilde bestormen, lieten ze in het stof bijten. Vooral bij de stadspoort sneuvelden er velen van hen. De paltsgraaf zelf droeg tijdens de aanval het vaandel van het rijk. Hij was zeer wel in staat de mensen aan te sporen. Zowel veteranen als nieuwelingen dromden zo samen dat ze grote verliezen leden, voordat ze weer weg konden komen, want ze moesten terugwijken, de voorsten het eerst, van de stad naar het open veld, waar ze hun tenten weer af moesten breken. [900] Ze konden nog maar net ontkomen en moesten afzien van het veroveren van de stad.

Ernst tracht zich te rechtvaardigen (vv. 903-1242)

Ik weet niet hoeveel dagen de paltsgraaf daarna met zijn leger plunderend en brandschattend door het land van de hertog trok, omdat niemand hem dat belette. Hij verwoestte het land grondig, zowel dorpen als kastelen en steden. Niemand hield hem tegen. De edele en vermaarde hertog wist, dat het in opdracht van de keizer geschiedde. Ten slotte kwam de edele en koene man met de beste adviseurs waarover hij beschikte bijeen om te beraadslagen wat hij nu het beste zou kunnen doen. Bij die gelegenheid zei zijn vazal, graaf Wetzel:

“Als u nu iets hiertegen onderneemt dan kunt u later, als u ter verantwoording wordt geroepen, niet beweren dat u niet tegen het rijk in opstand bent gekomen en dan zou u dus schuldig zijn. U zou veel beter kunnen trachten weer bij de keizer in de gratie te komen. Als hij u desondanks in het verderf wil storten, dan weet men,” zo sprak de voortreffelijke ridder, “dat de keizer geweld tegen u heeft gebruikt. Ik adviseer u dan ook u niet te verdedigen, want al had u de beschikking over duizend legers, u zou zich toch niet tegen de keizer moeten verzetten. Hij kan u immers de schade die hij u heeft toegebracht gemakkelijk vergoeden, als hij bereid is tot een onderhoud met u. Zolang moet u geen verzet bieden. Maar als hij u toch wil verdrijven, dan moet u zich dapper verdedigen. Voordat u het rijk verlaat en uw eigen hertogdom opgeeft, moet hij de strijd leren kennen waarbij wij hem veel leed zullen bezorgen. Wij zullen niet zo gemakkelijk het veld voor hem ruimen, maar ons heel dapper te weer

8

Page 9: Hertog ernst

stellen. Ondertussen zou u moeten trachten bij onze vrouwe, de koningin, erachter te komen wat de redenen kunnen zijn, waarom u in ongenade bent gevallen. Dat is mijn advies,” zei de edele ridder.

Toen stuurde de hertog een bode naar zijn moeder en verzocht hem, haar alles te vertellen en de grote schade te beschrijven die men hem ten onrechte had toegebracht. Deze boodschap bracht de flinke ridder die hij daartoe zeer wel in staat achtte, over. De ridder ging meteen op weg. Met list en verstand kwam hij bij de koningin en vertelde haar wat er gebeurd was. Vol verdriet hoorde ze het met tranen in haar ogen aan. Ze verzocht de bode in het geheim gedurende de nacht te blijven. Vervolgens ging ze meteen naar de keizer, waar ze hem onder vier ogen kon spreken. Weloverwogen zei ze tegen hem:

“Ik smeek u, hooggeboren keizer, met het oog op uw eigen reputatie en ter wille van de almachtige God, genadig te zijn en naar mij te luisteren. Mijn zoon Ernst heeft een bode naar u gezonden en deze heeft tegenover mij geklaagd over de schade die Ernst heeft geleden en over het feit dat hij buiten zijn schuld bij u in ongenade is gevallen. Hij begrijpt niet waarom en hij begrijpt ook niet dat u hem in uw toorn zijn hertogdom wilt afnemen en hem zonder rekenschap af te laten leggen en zonder juridische basis geheel in het verderf wilt storten. De edele ridder verzoekt u nu Ernst te willen ontvangen. Als er iemand is die gehoord heeft dat hij u iets heeft aangedaan, dan wil hij daarvoor de straf ondergaan die hem door allen, machtigen en minder machtigen, in overeenstemming met de wet wordt opgelegd. Wat u ook maar van hem verlangt, dat wil hij u graag geven, als u tegenover hem genade laat gelden en hem zolang een wapenstilstand toestaat tot hij u kan bewijzen dat hij u trouw en altijd oprecht toegenegen is geweest.”

Toen viel de machtige koning woedend uit en zei:“Om zoiets mag u mij niet vragen, [1000] want dat kan ik niet doen. Vrouwe, uw zoon

heeft mij dusdanig beledigd dat hij nooit meer in mijn omgeving mag verschijnen. Laat daar geen misverstand over bestaan. Ik zal hem wel aan zijn verstand brengen dat hij mij leed berokkend heeft, tenzij ik voor die tijd sterf. Daarvan kunt u zeker zijn: ik zal ervoor zorgen dat hij geen plezier meer heeft van zijn land. Hij zal in mij een onverbiddelijke vijand hebben, zolang ik leef, daar kunt u zeker van zijn!”

Toen de edele vrouwe zag dat de koning woedend was, schrok zij zeer. Ze durfde hem toen niets meer te vragen. Met de zelfbeheersing van een dame ging zij meteen naar haar kamer. De bode stuurde ze snel weer terug naar zijn land en liet aan haar zoon, de hertog, meedelen dat de paltsgraaf hem op een verschrikkelijke manier bij de koning had zwart gemaakt, zodat hem werkelijk niemand meer zou kunnen helpen. Dat hij zou moeten handelen als een held en zijn land zo zou moeten beschermen dat, wat er ook mocht gebeuren, zijn eer niet in het geding zou komen. De keizer is laaiend en zegt in het openbaar dat hij hem zou doden en hem alles zou afnemen waarop zijn aanzien berust, tenzij hij het land zou verlaten. Dat liet ze aan de hertog meedelen. Toen de bode dit had vernomen reed hij zo snel hij maar kon terug en arriveerde korte tijd later weer in Beieren waar hij zijn heer op een van zijn kastelen aantrof. Die vroeg hem of hij wist, waarom de vermaarde keizer hem zo vijandig gezind was en wat hij hem dan wel had gedaan. Daarop antwoordde de moedige man:

“Dat zal ik u vertellen. Uw moeder, de koningin, wenst u het allerbeste en ze zegt ook dat u, voortreffelijke jongeling, moet trachten uw onschuld aan te tonen. U bent buiten uw schuld in grote moeilijkheden geraakt. De paltsgraaf heeft er in het geheim voor gezorgd dat u bij de keizer in ongenade bent gevallen. Denk nu goed na, edele ridder, hoe men het hem betaald kan zetten. Deze schurk wil u uit uw erfland verdrijven. Wanneer u er niets tegen zou ondernemen, zou dit haar veel verdriet doen. De koningin zei mij dat ze werkelijk had gehoord dat niemand u hulp zou kunnen bieden. De keizer is uw onverzoenlijke vijand. Laat nu, hertog, blijken dat u altijd al een goede ridder bent geweest. De keizer behandelt u onrechtvaardig, des te eerder zal God u helpen. Zorg er nu met Gods hulp voor dat men,

9

Page 10: Hertog ernst

wanneer de keizer u eenmaal zal hebben verdreven, altijd van u zal zeggen dat uw erfland u na aan het hart lag en dat alleen de keizer u eruit heeft kunnen verdrijven.”

“Maar ik8 adviseer het niet alleen om die reden. Hij moet het ook nog op een andere manier proberen. Licht de vorsten in die de keizer bijeen heeft geroepen. Hij wil met hen beraadslagen over Ernst, voor zover ik weet. Laat hij hun met vriendelijke woorden verzoeken bij de keizer voor hem te pleiten. Wat daar over hem besloten wordt zal hij onmiddellijk te weten komen. Daaraan moet hij zich dan houden.” Dat liet ze aan de hertog meedelen.

Ernst stuurde nu een bode die zich terstond naar de vorsten spoedde. Hij kwam er midden in de nacht aan. Toen de bode verslag aan hen had uitgebracht en de benauwde situatie had geschetst waarin zijn heer zich bevond, toen hadden ze medelijden met hem [1100] omdat hij buiten zijn schuld in deze ellendige toestand verzeild was geraakt. Zij beloofden voor hem te pleiten en zijn zaak aan de orde te zullen stellen. De volgende morgen, nadat ze de mis hadden bijgewoond en aan het hof waren verschenen, gingen ze naar de keizer. Ze brachten hun verzoek naar voren, terwijl ze aan zijn voeten neerknielden.

“Heer, wanneer het u behaagt dat wij een verzoek tot u richten, sta ons dan toe dat wij volgens goed gebruik naar voren brengen wat wij u willen vragen en hoor het aan zonder kwaad te worden.”

Toen zei de hooggeboren vorst: “Sta op, het zij u toegestaan een verzoek te doen. Laat horen waarop het verzoek betrekking heeft.”

Toen zei een van de vorsten: “Wij verzoeken u met klem, edele keizer, ter wille van de almachtige God vergevingsgezind te zijn en de hertog, die door leugens bij u in diskrediet is gebracht, gratie te verlenen. Hij is buiten zijn schuld bij u uit de gunst geraakt en hij weet niet eens waarom. De hier verzamelde vorsten vragen u hem gratie te willen verlenen, omdat ook hij om genade heeft gesmeekt. Wij willen hem helpen alles wat hij u heeft aangedaan, weer goed te maken, totdat wij uw wrevel hebben weggenomen en uw toorn hebben gesust en geheel in overeenstemming met uw wens, met uw oordeel en uw keuze uw leed hebben afgewend ter meerdere glorie van het rijk. Laat hem, heer, hier verschijnen. Straf hem voor datgene wat hij u heeft aangedaan, zoals het u belieft, opdat wij u ook in de toekomst dienstbaar zullen zijn. Laat hem, edele vorst, niet onschuldig te gronde gaan. Hij wil loyaal om uw gunst vragen. Met leven en bezit wil hij zich hopend op uw genade aan u uitleveren. Geef hem een vrijgeleide totdat wij hem voor de terechtzitting naar u toe brengen. Voor alles wat u van hem eist zullen wij borg staan, totdat u van zijn onschuld overtuigd zult zijn.”

Terstond viel de koning woedend uit en zei: “Wat u vraagt is ondenkbaar. Ik heb mij door een plechtige eed dusdanig vastgelegd, dat ik er nooit van zal kunnen afzien. Hij zal nooit ofte nimmer een vrijgeleide krijgen noch zal het tot een verzoening komen. Een ieder die mij en het rijk liefheeft, mag mij niet met zo'n verzoek lastig vallen als hij mij tot vriend wil houden. Die man wil mij verdrijven en wil wat adel en capaciteiten betreft mijn gelijke zijn. Hij zal er spijt van krijgen, als ik tijd van leven heb. Ik jaag hem het land uit, tenzij hij mij verdrijft, dat moet hij goed beseffen. De vorst die hem ertoe heeft aangezet zich tegen mij te keren, die zal ik altijd vijandig gezind zijn. Daar kunt u van op aan!”

De vorsten moesten weer gaan staan en ze moesten het verzoek uit angst inslikken. Hoe zeer ze de hertog daarvoor ook toegenegen geweest waren en hoe bereidwillig ze ook met opgeheven handen voor hem het verzoek hadden ingediend, nu moesten ze zweren tegen hem ten strijde te trekken. Ze durfden niet te weigeren, en waren nu gedwongen hem de oorlog te verklaren. Zelfs zijn familieleden moesten de wapens tegen hem opnemen; dat beval hun de keizer. Daardoor ontstond er grote ellende in alle Duitse landen, omdat de hertog zich gedurende zes jaar manmoedig tegen de keizer te weer stelde, totdat men hem ten slotte een totale nederlaag toebracht. Toen moest hij het land verlaten, want hij kon geen weerstand

8 Tot hier werden de woorden van de bode in de directe rede weergegeven, de woorden van de koningin in de indirecte rede; vanaf hier spreekt de koningin.

10

Page 11: Hertog ernst

meer bieden tegen de macht van de keizer en tegen de andere vijanden. Toen de bode teruggekomen was en Ernst het besluit van het hof had vernomen, zei de grote volksheld:

“Moge God [1200] in zijn genade ons nu behoeden en mij op die trouweloze kerel wreken, die mij deze schade en deze grote narigheid heeft aangedaan, want ik heb het gezag van de keizer op geen enkele manier aangetast. Ik verzeker u: hij zal nog moeten boeten voor de kwade influistering waardoor hij mijn geliefde heer tegen mij heeft opgezet, wiens waardigheid ik steeds trouw heb gerespecteerd. Tot nu toe deed iedere tegenslag die hij te verwerken kreeg, mij pijn,” zei de edele ridder. “Maar nu word ik gedwongen ernaar te streven hem dwars te zitten. Als ik zonder mijn aanzien te schaden van deze verplichting af kan komen, dan zou ik heel blij zijn. God weet, dat het de waarheid is, dat ik niet door een of andere stommiteit bij de keizer in ongenade ben gevallen. Nu geeft hij genadeloos toe aan zijn toorn. Maar ik wil nog wel een poosje samen met hem in zijn rijk vertoeven, dat moet hij mij toestaan, of hij het leuk vindt of niet, daar kan hij zeker van zijn. Alleen nog grotere ellende, zoals ziekte, armoede of de dood, die zoveel mensen bedwingen, kan mij ervan afbrengen. Ik heb zoveel goede strijders die, zolang zij nog in leven zijn, niet zullen toelaten dat men mij verdrijft, zodat ik best wel weerstand kan bieden aan de keizer. Het zal niet gebeuren,” zei de held, “dat hij me mijn land afpakt dat ik door mijn afkomst heb geërfd; zo ver is het nog lang niet!”

Ernst wreekt zich op zijn vijanden (vv. 1243-1452)

De keizer had een rijksdag bijeengeroepen in Spiers. Toen men dit aan de hertog vertelde, dacht hij: “Waarachtig, daar moet ik heen, hoe het er mij ook moge vergaan. Ik moet de Rijn oversteken en mijn vijanden die mij dit leed hebben aangedaan opzoeken.” Vervolgens koos hij twee van zijn mannen uit wier dapperheid hij kende en reed met hen erheen. Toen zij de Rijn waren overgestoken ontvouwde hij voor zijn metgezellen zijn plan en zijn intentie. Zij vonden het een goed idee wat hij had bedacht. Het was al heel laat toen hij de binnenplaats van de palts kwam oprijden. Graaf Wetzel nam hij met zich mee en hij beval de andere ridder goed op de paarden te passen en er voor te zorgen dat hij gereed en gewapend zou zijn als ze hem nodig zouden hebben, zodat ze meteen weg zouden kunnen rijden, voordat men ze gevangen kon nemen. De hertog galoppeerde direct vol woede naar de deur van het keizerlijke vertrek. Er stonden kamerdienaren voor, maar die letten niet goed op. De hertog en zijn vazal troffen de deur niet vergrendeld aan. Ze hadden het zich niet beter kunnen wensen. De koning zat samen met zijn neef in het geheim te overleggen. De dappere ridders drongen de kamer binnen. Ze trokken onmiddellijk het zwaard en verstoorden op grove wijze het gesprek. De koning kon nog net ontsnappen. Hij sprong van zijn plaats haastig over een bank. Het was maar een ogenblik, maar het leek hem een eeuwigheid te duren! Hij vluchtte in een kapel. Zijn vazal, de paltsgraaf, moest zijn valse beschuldiging bezuren: de hertog gaf hem een zo harde klap met zijn zwaard dat hij smadelijk ter aarde stortte. Zijn hoofd vloog een heel eind weg. Hij zei:

“De keizer zij vervloekt dat hij ooit naar je geluisterd heeft. Ik had het op hem gemunt die mij nu aldus is ontkomen. Ik had hem met zekerheid vermoord. Hij heeft deze benarde toestand zeker verdiend, [1300] omdat hij steeds naar jou heeft geluisterd. Wat kun jij, duivel, mij nu nog doen? Moge God je straffen. Ik heb noch jou, noch wie dan ook ooit kwaad gedaan. Daarvoor had ik eigenlijk zowel door jou als door de keizer beloond moeten worden. Nu lig je hier jammerlijk in een plas bloed. Dat is je verdiende loon. Je hebt tegen mij geageerd zonder enige aanleiding. Door jouw misdadig gestook moeten velen sterven. Onze Lieve Heer, die alles vermag, moge jouw ziel genadig zijn.”

De hertog ging naar de paarden. Er was nog niemand verschenen. Zij sprongen alle drie in het zadel en reden vlug weg, zodat niemand met deze onverschrokken ridders de strijd

11

Page 12: Hertog ernst

kon aanbinden. De duistere nacht maakte het mogelijk dat ze zonder problemen de Rijn konden oversteken. In de daarop volgende tijd bood de hertog dapper weerstand, voordat hij zijn land zou verlaten. In de hele burcht ontstond een groot rumoer, toen het verhaal bekend werd dat de dappere ridder Ernst de paltsgraaf had doodgeslagen. Men hoorde er hevig geweeklaag en geween. Het leek hun een groot wonder dat hij zo maar had kunnen ontkomen. Van alle kanten weerklonk geschreeuw. De koene ridders zochten bovendien, bewapend met speren en schilden, in alle richtingen de omgeving af, zowel in de buurt van de stad als verder weg, maar ze konden ze ontdekken noch inhalen. Toen ze ze niet konden vinden, reden ze terug naar de stad. Daar gaven ze luid klagend uiting aan hun frustratie, dat ze ze niet meer konden achtervolgen. Maar hoezeer daar ook werd geklaagd, de drie overvallers waren in veiligheid. Aldus had de hertog zich gewroken. De koning die moest constateren dat zijn neef dood was, terwijl de hertog nog leefde en in grote haast was ontkomen, was diep bedroefd.

“Ter wille van jou, mijn edele neef, zal hij voor altijd vervolgd worden. Hij heeft mijn hart met gramschap vervuld. Ik betreur jouw dood zo zeer! Nooit zal ik meer vreugde kennen, als ik niet in staat zal zijn je zo te wreken dat men er in alle eeuwigheid over zal spreken. Als ik morgen nog leef, zal ik hem spoedig thuis in zijn land opzoeken, tenzij alle mannen waarover ik beschik, mijn verwanten, mijn vazallen en mijn overige vrienden mij in de steek laten. Dit leed en deze schande zijn godgeklaagd! Ik vraag nu al mijn vrienden, hem er spijt van te laten krijgen dat hij ooit hier naar het hof is komen rijden, om zo'n schandelijke misdaad te plegen. Het zal me, zolang ik leef, altijd dwars zitten dat hij het ooit heeft gewaagd zo'n wandaad jegens mijn neef te plegen. Hij kan er verzekerd van zijn dat er voor hem geen pardon bestaat. Nooit is een koning zoiets aangedaan. De schande, dat hij mij in aanwezigheid van al mijn vazallen zo'n euveldaad heeft aangedaan, zal mij altijd met droefheid vervullen.”

De keizer was dus ongelukkig. Hij gaf opdracht om het lijk waardig op te baren. Hij beval gedurende de nacht bij de jongeman te waken, zoals dat nog steeds het gebruik is. 's Morgens werd hij met alle eer begraven. Aansluitend liet hij de vorsten allen naar het hof komen. Daar maakte hij het grote verlies aan allen, machtigen en minder machtigen, bekend, en hij formuleerde een aanklacht [1400] tegen hertog Ernst en diens vazal graaf Wetzel, die op misdadige wijze het hof waren binnengedrongen en hem schande en verlies hadden bezorgd, hetgeen hij nooit van zich zou kunnen afzetten, zolang hij leefde. Hij zou hem zijn schuld aan de dood van zijn neef nooit kunnen vergeven. Nog erger was dat ze ook hem bijna hadden vermoord. Als hij niet in een kapel had kunnen vluchten zou hij het leven hebben verloren.

“Mannen, sluit u aan bij mijn toorn over het feit dat hij zowel u als het rijk op zo'n schandalige wijze te schande heeft gemaakt.”

Nu ze tegen hem ten strijde moesten trekken verklaarden ze meteen zijn bezittingen en leengoederen en ook al zijn erfgoed verbeurd.

“Heer, u hebt volkomen gelijk: hij dient hoe dan ook vernietigd te worden,” zei menige ridder. “Hij heeft de ellende zelf over zich afgeroepen.” De keizer deed hem en de zijnen in de ban. Voordat hij de palts aan de Rijn verliet, gaf de keizer bevel een krijgstocht naar het land van de hertog te ondernemen. Daartoe werden terstond al diegenen opgeroepen die ridder waren en wapens konden dragen, jongeren zowel als ouderen. Heel veel dappere strijders verzamelde hij uit alle streken van Duitsland, dertigduizend of meer goede krijgslieden. Ook de voorname vorsten trokken met vele dappere ridders die het gevecht wel aandurfden en er ook naar uitzagen, ten strijde. Toen gaf de keizer opdracht de legerscharen onder zijn banier naar Beieren, het land van de hertog, zijn vijand, te voeren. Hij bereikte Regensburg en belegerde de stad met groot machtsvertoon. Dat had tot gevolg dat zeer vele ridders daar het leven verloren en de dood vonden.

12

Page 13: Hertog ernst

De oorlog breekt uit (vv. 1453-1598)

Het keizerlijk vaandel werd door sterke mannen meegevoerd, zoals men dat nog steeds bij een bestorming doet. Veel dappere ridders deden hun maliënkolder aan. De trotse jongelingen hadden de stad omsingeld en bestormden van alle kanten met geweld de muren. Daarbij verloren veel ridders en voetvolk het leven. De strijders van de hertog voerden een groene vlag. Toen trokken de dappere mannen in gesloten gelederen naar buiten voor de stadspoort. Hier stonden ze tegenover de koning en zijn troepen. Toen zij de aanvallers daar ontvingen brachten ze hun zware verliezen toe. Ze botsten op elkaar en er ontbrandde een hevig gevecht. De blinkende helmen werden gedeukt, de slag van menig zwaard weerklonk, toen de scharen elkaar ontmoetten. Menige strijder raakte daar gewond, met bloed besmeurd, en er werd menige rekening vereffend. Ter wille van de roem offerden helden hun leven in de strijd. Gapende wonden werden er dwars door de glinsterende maliënkolders heen geslagen. De trotse jongelingen letten er nauwelijks op. Ze sloegen met zwaarden en gooiden hun speren en werpspiesen. Verdedigers en aanvallers verwondden velen. Veel dappere mannen die er de dood vonden, viel de koele rust van het massagraf ten deel. De bestorming duurde tot de avond. Met geweldige inzet werd aan beide zijden gevochten, zodat de verdedigers niet in staat waren zich van de troepen van de keizer te ontdoen, totdat de duistere nacht ze ten slotte scheidde. De burgers trokken zich in de stad terug. De aanvallers moesten overal in het rond [1500] op het open veld een slaapplaats zoeken. Men had er allerlei hutten en tenten opgebouwd. De gesneuvelden, die in de manhaftige strijd de dood hadden gevonden, werden op baren gelegd en weggedragen. De belegerden hadden de belegeraars zulke pijnlijke verliezen toegebracht dat de keizer de schade later nog hevig zou betreuren. Hij had tijdens de bestorming meer dan duizend man verloren. Dat maakte hem zowel verdrietig als woedend en hij was er zeer bedroefd onder. Maar hij zou nog veel meer mensen verliezen, want diegenen die tijdens de strijd aan de stadsmuur zo zwaar gewond waren dat ze niet meer beter konden worden, stierven jammerlijk.

Zoals ik heb gehoord, hadden de burgers ook verliezen geleden, zowel doden als gewonden, die ze nauwelijks te boven konden komen. Die moesten ze toen opgeven, zoals men al zo vaak heeft gedaan wanneer men oorlog voert. De keizer belegerde de stad nu met een geweldig leger. De burgers zorgden voor de verdediging op torens en tinnen. Ze toonden de vijand dat ze van plan waren weerstand te bieden. Toen liet men wederom het gehele leger tot de aanval overgaan, zowel ridders als voetvolk, machtige en eenvoudige lieden. Van alle kanten rukten ze tot vlak onder de muur op. Dat had voor de belegeraars geweldige verliezen ten gevolge. Van de torens wierp men scherpe projectielen op hen en van de tinnen bekogelde men ze met stenen uit de erkers. Menig dodelijk gewonde zag men in de gracht vallen. Hij zou nooit meer aan een bestorming deelnemen. Men zag er vele glinsterende maliënkolders die rood waren van het bloed. De trotse jongelingen die roem wilden verwerven, vonden hier de dood.

De keizer werd steeds woedender, omdat hij de stad al meer dan zes maanden belegerde. Maar het meest deed hem verdriet dat hij zo grote verliezen had geleden. Hij had het liefst zijn woede op deze grote stad gekoeld. Hij liet dan ook heel snel stormrammen, schutdaken en belegeringstorens bouwen en hij beval ze voor een lange strijd gereed te maken. Toen hij de burgers niet vermocht te bedwingen en ze zich niet wilden onderwerpen, liet hij de belegeringsinstrumenten, bemand met onverschrokken jongelingen, tot vlak bij de stadsgracht schuiven. Daarop begon een nieuwe grimmige aanval op de stad. De dappere burgers gingen weer achter de tinnen staan. Hoe groot het leger ook was dat men uit verre streken daar bijeen had gebracht, zij verdedigden hun muren met grote moed. De strijd bracht wel grote verliezen met zich mee: de mensen vielen als sneeuwvlokken. Diegenen die niet meer op hun benen konden staan, riepen ach en wee. Toen liet de koning zijn hele leger

13

Page 14: Hertog ernst

tegelijk die plaats bestormen. Met hun stormrammen verbrijzelden ze de borstwering. Wat men maar kon raken werd verwoest. De burgers werden door de schutters op de belegeringstorens zwaar onder druk gezet. Ze hadden graag vrede gesloten, want ze waren als de dood voor de belegeringsinstrumenten die de vijanden tegen hen inzetten. Menige strijder sneuvelde daar. De aanval duurde de hele dag van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, ononderbroken en met groot geweld, totdat de duisternis de aanvallers verdreef.

De val van Regensburg (vv. 1599-1674)

De stad bleef die nacht nog behouden.[1600] In het geheim stuurde men een bode naar de plek waar hertog Ernst zich bevond, die hem inlichtte en hem vroeg hoe ze zich eruit moesten redden. Ze zouden de stad alleen maar kunnen verdedigen door zich dood te vechten. Ze hadden zich alleen met de grootste moeite tot nu toe kunnen handhaven en ze zouden haar op geen enkele wijze langer kunnen houden. Toen deelde de edele vorst hun mee dat hij de stad nog liever zou opgeven dan dat hij een van de burgers zou verliezen.

“Onverschillig, waar ik ook heen moge gaan, laat ze onderhandelen, zodat ze levend de stad kunnen verlaten, en laat ze proberen de toorn van de keizer, die mij zo vijandig is gezind, tot bedaren te brengen.”

De bode keerde spoedig terug en bracht het bericht aan hen over. 's Morgens in het ochtendgloren ontving de keizer het bericht dat de burgers zich aan hem wilden overgeven, rekenend op zijn genade, als hij de strijders levend en in vrede huns weegs zou laten gaan. Ook de belegeraars hadden er wel oren naar wegens de grote verliezen die ze hadden geleden. De keizer vroeg de vorsten wat zij ervan vonden. Ze waren het er allemaal over eens dat ze het graag zo zagen gebeuren. Toen zei de keizer: “Dan zal het zo gebeuren!”

Toen de vrede was gesloten, zoals ik u daarnet heb verteld, en de keizer hun de hand had gegeven,9 liet hij zijn vlag op een hoge toren hijsen. Hij trok de stad binnen, wat sommigen weliswaar niet beviel, maar het kon niet anders, want hij had de stad immers belegerd. Ze hadden zich zolang hevig tegen de keizer verzet, totdat ze zich niet langer meer konden handhaven. Ze hadden dikwijls dapper van zich af gebeten, zodat men van deze voortreffelijke mannen wel kon zeggen dat ze niet bang waren om te vechten. De keizer en zijn mannen waren blij dat de stad aan hen werd overgedragen. Degenen die naar buiten kwamen liet men levend en wel wegtrekken, waarheen ze maar wilden. Er bleven veel wezen achter! Nu was ook voor degenen die met de keizer waren gekomen het gevaar geweken. Sommigen hadden er echter verwondingen opgelopen waar ze nooit meer van zouden genezen. De edele koning liet daarop de stad door zijn mannen bezetten en vertrok onmiddellijk daarna. Ze braken de tenten af, ruimden het veld en staken de hutten in brand. De glinsterende maliënkolders zag men weer schitteren, boven hun hoofden wapperde de keizerlijke vlag en menige ridder reed er achter aan. Het leger was weer sterk en groot.

De burgeroorlog verspreidt zich over het hele land (vv. 1675-1738)

De koning trok nu vol woede plunderend en brandstichtend door het land van de hertog. Hij berokkende hem grote schade en sloopte al zijn kastelen. Dat moest de hertog allemaal accepteren, want de keizer was zo machtig dat niemand hem kon weerstaan. Hij wilde niets voor de hertog overlaten: die moest en zou alles kwijtraken. Zo koelde de keizer zijn woede door het land van de hertog te verwoesten, in ruil waarvoor hij menige strijder moest opofferen, die nooit meer levend naar huis zou komen. Wat hij hem ook aan schade toebracht, hij wilde hem niet vergeven. De troepen van de hertog vochten dapper, omdat ze het niet

9 Als teken van bevestiging van de overeenkomst en van de gratiëring.

14

Page 15: Hertog ernst

wilden toelaten dat hun land verwoest werd. Zolang ze konden en in staat waren om te vechten vochten ze heel manhaftig. [1700]

Toen hertog Ernst besefte dat zijn land was verwoest en men zijn burchten had veroverd, klaagde de stoutmoedige man tegenover de zijnen die hem in deze nood tot de dood hadden ondersteund, omdat hij zich ook steeds energiek voor hen had ingezet. Daarom hadden ze hem ook dag en nacht geholpen het grote verdriet dat hem was aangedaan te wreken. Hij reed nu terstond naar het gebied van de koning, waar zijn mensen eveneens op grote schaal her en der brandstichtten. Menig kasteel verwoestte hij daar. Waar hij een overwining kon behalen verminkte hij de leenmannen van de koning en sommigen sloeg hij dood. Hij bracht de keizer grote verliezen toe. Al degenen die tegen hem hadden samengespannen moesten leven en bezittingen verliezen. Zo verbleef de trotse hertog waarachtig meer dan vijf jaar al oorlog voerende in zijn land, waar die stoutmoedige man zich tegen de wil van de keizer staande hield en niemand hem met behulp van welke krijgslist dan ook kon verdrijven. Hij was heel goed in staat zich met moed en beleid te handhaven. Zijn mensen stonden altijd voor hem klaar en verdedigden zijn eer net zolang, totdat de hertog alles wat hij bezat had weggegeven en opgemaakt in verband met de oorlogsinspanningen. Toen pas moest hij het land verlaten.

Ernst besluit in ballingschap te gaan (vv. 1739-1972)

Toen de voorname vorst Ernst de oorlog tegen de keizer niet meer voort kon zetten, handelde hij verstandig, “omdat ik gedwongen ben ermee te stoppen.” Toen liet hij al zijn vazallen komen, de besten van het land wier moed hij kende. Hij koos uit de ervaren strijders de vijftig allerbesten uit die hem nooit in de steek hadden gelaten en in geen enkele strijd op de vlucht waren geslagen. Zij wilden samen met hem naar het buitenland gaan. Hij zei:

“U bent mijn beste vrienden en u hebt mij nog nooit in de steek gelaten. In welke noodsituatie ik ook geraakte, u hebt mij dapper terzijde gestaan. Ik wil uw advies inwinnen, want u bent mij altijd trouw geweest. Mijn land ligt er nu verwoest bij, leeg geplunderd en in puin. Bovendien heb ik alles opgemaakt wat ik ooit bijeen heb vergaard. Mijn beminde helpers hopen nu iets van mijn rijkdom te ontvangen. Zij menen te weten dat ik goud in overvloed bezit. Maar ik ben nu,” zei de voortreffelijke held, “door de oorlog volledig aan de grond geraakt. Bovendien zijn de koning en al zijn vazallen mij buitengewoon vijandig gezind, naar ik heb gehoord. Zij beraden zich hoe ze mijn aanzien kunnen schaden. Ik kan helaas niet langer weerstand bieden tegen de keizer. Ik heb al zo veel gedaan door hem zo lang te weerstaan dat het iedereen die het hoort of te weten komt verbaast. Dat komt echter vooral doordat u mij zo goed hebt geholpen. Nu moet ik wijken voor de macht die ik moet vrezen. Ik kan u zeggen, en dat is echt waar: wie tegen de stroom op zwemt, al lijkt het een tijdje goed te gaan, zal ten slotte toch stroomafwaarts drijven. Nu vrees ik dezelfde afloop, want deze situatie is nu ingetreden. U hebt het al vaak gehoord: wie lange tijd tegen de keizer oorlog voert zal, al kan hij ook een tijdje weerstand bieden, ten slotte toch altijd verliezen. Zo zal het ook mij vergaan.

We hebben ons zo hardnekkig tegen de keizer verzet en ook al zijn vazallen zo grote schade berokkend dat ik echt niet langer in het land kan blijven. Mijn beste vrienden, u weet ook dat we alles rondom ons heen hebben verwoest en onze eigen bezittingen hebben uitgeput, [1800] zodat we te gronde zouden moeten gaan. Als wij nu nog buit zouden kunnen maken, zoals wij dat vroeger deden toen we erop uit waren onze vijanden schade toe te brengen, dan zouden we geen armoede hoeven te lijden en dan zouden we ons de vijanden wel van het lijf kunnen houden. Maar nu we totaal zonder middelen zijn om ons te verdedigen, moeten we voor de keizer vluchten. Ik ben vast besloten naar overzee te vertrekken. Als het u, heren, goeddunkt dan lijkt het mij gepast om in Gods naam op

15

Page 16: Hertog ernst

kruistocht10 te gaan en in dienst te treden van het Heilige Graf. Op die manier kunnen wij ons eervol uit de strijd terugtrekken, voordat we ons laten verjagen. We hebben immers ook in strijd met Gods gebod gehandeld, zodat het alleen maar billijk is boete te doen opdat wij zijn genade weer deelachtig worden en opdat hij onze schuld moge vergeven. Wanneer wij later, als we dat nog mochten beleven, weer thuiskomen, dan zullen we misschien alles weer terugkrijgen wat de keizer ons heeft afgenomen. Nu verzoek ik u allen, familieleden en leenmannen, dat u mij niet alleen uit dit land laat vertrekken. Ook u, makkers in de strijd, zou daardoor steun en aanzien ten deel vallen, en ook ik zal u voor uw trouw altijd beloning verschuldigd zijn en deze door wederdiensten vereffenen,” zei de voortreffelijke jongeman.

Toen zeiden de edele ridders unaniem, dat God hem op dat idee moest hebben gebracht. Ze waren bereid ter wille van deze man hun leven op het spel te zetten en vrouw en kinderen thuis aan God toe te vertrouwen, en ze wilden bij hem blijven en samen met hem voor God naar overzeese gebieden varen. Alleen de dood zou ze daarvan af kunnen houden. Eenstemmig beloofden ze met hem op reis te gaan. Nu werd er niet meer langer getreuzeld. De hertog en zijn mannen gingen opgewekt naar de plaats waar ze het kruis opgespeld kregen. Het bericht dat de dappere strijder Ernst kruisvaarder was geworden, werd spoedig in het hele land bekend – alle mensen waren blij dat te horen – en ook dat vijftig van zijn mannen die de voorname jongeman had uitgekozen voor deze reis hem zouden vergezellen om God overzee te dienen. Daarna groeide het aantal van degenen die het teken van de kruisvaarder op hun kleding bevestigden geweldig. De hertog rustte zichzelf en zijn mannen goed en zorgvuldig uit met glinsterende maliënkolders en ijzeren beenbeschermers, stevige stalen helmen en bovendien nog met scherpe zwaarden – de uitstekende krijgslieden waren al deze dingen dubbel en dwars waard. In een zo kostbare uitrusting verlieten zij het land dat men waarlijk in geen enkel land krijgslieden had kunnen vinden – of in de toekomst zal kunnen vinden – die beter uitgerust waren. Alleen kwaadsprekers zouden het gewaagd hebben te beweren dat deze voortreffelijke ridders uit armoede hun land hadden verlaten. Maar iedereen wist het wel.

Ze maakten zich gereed voor de vaart over zee. Veel voortreffelijke ridders die ook God wilden dienen, waren blij dat ze met hem mee mochten gaan. Veel uitstekende strijders uit alle delen van Duitsland verheugden zich op deze onderneming. Zijn moeder, de koningin, stuurde hem een bijdrage van vijfhonderd mark en veel kostbare geborduurde stoffen, gewaden van hermelijn en zijde, met gouddraad versierd, en veel prachtig beddegoed. De held nam dit geschenk aan [1900] en dankte haar ervoor. Het geschenk verdeelde hij onder zijn jonge volgelingen, zoals het hoort. Hij was in elk opzicht een voorbeeldig ridder. Wat kon de machtige vorst eraan doen dat men hem onschuldig uit het land verdreef? Zolang hij in het land vertoefde, had hij zo'n strijd moeten leveren dat men er nog steeds over vertelt.

De dag kwam dichterbij waarop de hertog en zijn mannen zouden vertrekken. Er kwamen grote groepen ridders uit verre landen naar hem toe bij wie hij als een goede heer bekend stond. Die verzochten hem in Gods naam en met een beroep op zijn ridderlijke inborst, dat hij daar blijk van zou geven en zo vriendelijk zou willen zijn hen mee te laten gaan, omdat hij hen zou kunnen beschermen in welke noodsituatie ze ook mochten geraken en opdat hij van hun diensten gebruik zou maken totdat ze de stad Jeruzalem zouden hebben bereikt. Bij alles wat hij wilde ondernemen zouden ze hem terzijde staan en hem nooit in welke noodsituatie dan ook in de steek laten. Ze zeiden dat ze met hun leven en bezittingen voor hem klaar stonden tot in de dood.

“Zo denken wij erover. U kunt dus beschikken over alles wat wij hebben!” Toen zei de stoutmoedige man:“Ik heb uw woorden gehoord. Beste vrienden, wees God en mij welkom en wees ervan

overtuigd dat ik u zolang ik leef nooit in de steek zal laten. Voor u zal ik mijn leven op het spel zetten en alles wat ik van God heb ontvangen, grote en kleine dingen, zal ik met u delen

10 De tekst spreekt van kruistocht, maar in feite gaat het om een pelgrimstocht.

16

Page 17: Hertog ernst

en het zal van ons allen gemeenschappelijk zijn. Nu u zich bij mij aansluit en bij mij betrouwbare steun hoopt te vinden, zult u er geen spijt van hebben zolang als ik leef. Ik wil u allen graag als broeders en reisgenoten opnemen en zal mij nooit als heer van een uwer gedragen. U zult op deze tocht allemaal evenveel aanzien genieten als ik en u moet weten dat ik u dag en nacht naar beste vermogen zal beschermen.”

De koene ridders dankten hem voor deze woorden. De hertog was heel blij dat hij zoveel flinke mannen voor zijn expeditie had verzameld. Hij beschikte over een schare van zeker duizend goed uitgeruste ridders, uitstekende strijders, die op dat moment samen met hem het land verlieten en die hem allen als aanvoerder gehoorzaamheid hadden gezworen.

De reis naar Konstantinopel (vv. 1973-2122)

Toen de hertog zijn zeereis tot in de puntjes had voorbereid, zoals het een vorst betaamt, en nadat hij afscheid had genomen en op weg wilde gaan, treurden al zijn verwanten en leenmannen, toen ze afscheid van hem moesten nemen, zo hevig dat men nooit meer zo'n verdriet zal meemaken. Al zijn onderdanen waren droevig gestemd, omdat de voortreffelijke jongeling steeds met grote toewijding voor ze had gezorgd zolang hij hun heer was geweest. Vervolgens verliet de edele strijder onverschrokken het land en gaf kastelen en land, horigen en leenmannen aan zijn verwanten die zijn erfgenamen waren, voor zover het hun later niet werd ontnomen. Aldus reed de machtige vorst samen met een schare uitgelezen ridders uit zijn geboortestreek weg.

Hertog Ernst was verheugd dat zijn schare zo groot was, [2000] want een machtig leger volgde hem op weg naar zee. Ze trokken opgewekt voort. Graaf Wetzel, zijn vazal, was een voortreffelijk ridder. Aan hem gaf hij de opdracht het leger te leiden, wat hij manhaftig deed. Zij trokken zo zwaar bewapend voort dat ze niet werden aangevallen. Zo reden ze vol goede moed naar Hongarije. Toen de koning aldaar ervan hoorde heette hij Ernst van harte welkom, omdat hij van hem zulke heldendaden had gehoord, namelijk dat hij zich door zijn dapperheid zo lang had weten te verdedigen en in de strijd tegen de keizer stand had gehouden. Hij ontving de hertog en al zijn mannen buitengewoon vriendelijk. Toen ze arriveerden nodigde hij de mannen bij zich uit en fêteerde ze op zeer eervolle wijze. De hertog bedankte hem er hartelijk voor. Ook zorgde hij voor een onderkomen voor de nacht. Vervolgens overhandigde hij ter verhoging van de feestvreugde geschenken aan de hertog en beval hem met alle eer door zijn land te escorteren. De hertog nam de geschenken aan en nam blijmoedig afscheid. De koning van Hongarije gaf hun toen nog militaire steun tijdens het doorkruisen van het Bulgaarse woud. Zo trokken die stoutmoedige ridders opgewekt voort naar het Griekse keizerrijk.

In een evenzo opgewekte stemming trokken de koene ridders de stad Konstantinopel binnen. De hertog gaf zijn kwartiermeester de opdracht niet te treuzelen, maar met zijn knechten vooruit te rijden en onderdak te organiseren, zodat ze als ze er later zouden aankomen, meteen zouden kunnen uitrusten. De heerser van het rijk werd onmiddellijk op de hoogte gebracht. Hij ontving de hertog en zijn mannen heel voorkomend, want hij had al horen vertellen dat de hertog buiten zijn schuld uit zijn land was verdreven en dat hij lang had standgehouden en zich tegen de keizer had verzet en verwoestingen in diens rijk had aangericht en hoe eervol hij tenslotte zijn land had verlaten. Toen beval hij zijn gehele volk goed voor de hertog en zijn mannen te zorgen zolang ze er zouden verblijven. Aan dat verzoek werd ijverig gevolg gegeven. Allen, armen en rijken, zorgden vorstelijk voor hen en nog beter dan hun was opgedragen. Men vervulde al hun wensen.

Zo vertoefde de gerespecteerde hertog daar een week of drie, voordat het de koning lukte een schip te vinden of te kopen dat de hertog geschikt vond en dat groot genoeg was om proviand en rustingen te vervoeren. Tenslotte vond hij toch een boot die voor de reis geschikt

17

Page 18: Hertog ernst

leek. De edele en prijzenswaardige koning gaf opdracht hen naar dat schip te leiden en ruimschoots te voorzien van goede, verse levensmiddelen waar ze een half jaar mee toe zouden komen. Bovendien gaf hij hun goud. Hij was de hertog wegens diens grote dappperheid zeer toegenegen. Toen alles in gereedheid was gebracht en ze op het punt stonden te vertrekken ging Ernst, die indrukwekkende man, naar de machtige koning. De beroemde held vroeg beleefd om toestemming te mogen vertrekken, omdat hij gereed was en rijkelijk van levensmiddelen voor de reis was voorzien.

“Wij zijn u dankbaar voor uw vrijgevigheid en daarom zullen we te allen tijde zolang we leven tot wederdienst bereid zijn en we zullen God bidden u te beschermen. Laat ons nu vertrekken,” sprak de voorname jongeman. Toen liet de koning een grote hoeveelheid goud uit zijn schat afwegen. Dat werd naar het schip gebracht.[2100] Ten slotte sprak de machtige koning: “Moge God u allen in zijn dienst de reis laten volbrengen en u behoeden, opdat u door uw dienst uzelf en ons gelukkig zult maken. Dat wens ik u en uw schare toe.”

Toen nam de hertog afscheid van de machtige koning. Opgewekt ging hij met zijn mannen aan boord. De hertog en zijn leger waren bij de Grieken zeer in de smaak gevallen. Uit genegenheid en vriendschap scheepte een sterk Grieks leger zich op meer dan vijftig schepen in, vertrok met hem naar overzee en plaatste zich onder zijn bevel. Dat hij met de zijnen weer veilig land zou bereiken, beloofden ze de hertog.

De zeereis (vv. 2123-2176)

Toen ze allen afscheid hadden genomen en aan boord waren gegaan, werden de zeilen gehesen. De edele strijders staken in zee op weg naar het land Syrië. Ze hadden voldoende voorraden aan boord en voeren opgewekt voort zonder ooit hun goede humeur te verliezen. Toen ze al vijf dagen op volle zee waren, brak er plotseling gejammer en geweeklaag uit onder Gods strijders. Een zeer zware storm blies alle schepen zo uit elkaar dat er geen een bij de ander in de buurt kon blijven. Twaalf gingen er meteen ten onder, terwijl de opvarenden verdronken en op een verschrikkelijke manier om het leven kwamen. De anderen bevonden zich in grote nood op de meedogenloze zee. Toen werd het leger van de hertog zo ver de zee op gestuwd, dat geen van hen de ander ooit nog levend terug zou zien. Daardoor was hij zeer ongerust.

De hertog ontdekte tot zijn verdriet dat hij op die manier gescheiden was van de Griekse ridders. De wind dreef ze nu steeds verder de zee op. Maar de voortreffelijke hertog had er verstandig aan gedaan dat hij al zijn koene strijders die zich in Duitsland en onderweg bij hem hadden aangesloten, allen bij elkaar op zijn schip had ondergebracht. Hij was nu zeer verheugd dat hij ze op die manier nog bij zich had. Toen de vloot ver buiten op de woeste baren, waar voordien noch nadien ooit een mens is geweest, uiteengeslagen werd, verkeerde de prijzenswaardige hertog met zijn mannen in groot gevaar, omdat ze de bittere dood steeds voor ogen hadden. Men kan echt wel zeggen dat ze in de rats zaten. Men heeft sindsdien nooit meer horen vertellen over grotere beproevingen dan die waaraan hertog Ernst toen was blootgesteld.

In het land Grippia (vv. 2177-2816)

Toen de hertog met zijn leger aldus meer dan drie maanden op zee had rondgedobberd en de dappere krijgers geen kust meer wisten te bereiken, toen was onze held zeer bedroefd, want hun proviand was opgeraakt en ze geloofden niet meer dat ze nog zouden overleven. Zo zaten de mannen gevangen met hun zorgen. Op een dag in de ochtendschemering begon de hemel op te klaren. Toen kwam er een einde aan hun ellende. Het morgenrood verlichtte de hemel en het weer klaarde weer op, zoals dat na een onweer wel vaker gebeurt. De hemel werd strak

18

Page 19: Hertog ernst

blauw en de zee helder en doorschijnend. Ook ging de wind liggen [2200] die hen voordien zo hevig heen en weer geslingerd had. De ridders ontdekten dat redding nabij was. Ze zagen ineens een prachtig land, dat Grippia heette. Daarover waren ze zeer verheugd. Ze stuurden erop af en zeilden een haven binnen. Ze wierpen het anker uit dat houvast in de bodem vond. Op hetzelfde ogenblik zagen ze een schitterende stad die rondom door een stevige muur was omgeven. Die was zeer kostbaar en bestond uit kostbare marmeren blokken die allemaal geel, groen, blauw, zwart, rood of wit waren, fraaier kon het niet. Daarmee was ze zorgvuldig in schaakbordmotief opgetrokken en ze was aan alle kanten versierd met verschillende voorstellingen van allerlei bekende en vreemde zaken, die men maar opnoemen of herkennen kon, helderder stralend dan glas. Er was een gracht rondom gegraven die de stad geheel omsloot, waar water door stroomde. Ook de tinnen waren zowel van buiten als van binnen meesterkijk geconstrueerd en met goud en grote en kleine edelstenen versierd, en dat alles was een knap staaltje vakwerk. De stad straalde onverschrokkenheid uit, ze vreesde geen enkel leger. Verdedigingswerken, torens en borstweringen waren kennelijk door vakmensen beschilderd en met beeldhouwwerk getooid, zoals de boeken vermelden waarin het beschreven staat. Geprezen zij degeen die het voor ons zo heeft gedicht dat we het goed kunnen begrijpen. Merkwaardige mensen bewoonden11 de stad waarvan de glans van verre te zien was.

Toen de dappere strijders daar het land bereikten, streken ze onmiddellijk de zeilen, gingen voor anker en lieten de sloepen te water. Toen sprak de held Ernst tot zijn vrienden en zijn mannen:

“Het lijkt me verstandig, nu God ons naar dit mooie land heeft geleid, naar deze fraaie stad, dat we nu we zo weinig proviand meer hebben, hier proberen voedsel te krijgen voordat we helemaal te gronde gaan. We hebben lange tijd in grote zorgen verkeerd en lang op zee rondgezwalkt, terwijl we nergens aan land konden gaan. Nu we deze zo schitterend gebouwde stad hebben bereikt, lijkt me toch dat daar mensen zijn die haar bewaken. We zullen vandaag nog te weten komen of het heidenen of christenen zijn en we zullen voorzichtig moeten onderhandelen, opdat ze ons levensmiddelen verkopen. Mochten het geen christenen zijn, dan zullen ze ons niet laten leven. Dan maakt het voor ons niet uit of we daar of hier sterven. Daar we ter wille van God op weg zijn gegaan is het minder erg als we hier als martelaren sterven dan dat we op het schip verhongeren.”

Toen ze deze woorden hadden vernomen zeiden ze:“Wij zijn ter wille van God op weg gegaan en om geen andere reden!”

Ze wilden graag in dienst van de hertog sterven en altijd lief en leed met hem delen. De dappere en positief ingestelde mannen trokken nu zorgvuldig hun glinsterende maliënkolders aan. Toen ze zich hadden bewapend gingen ze in de sloepen. Toen ze aan land gingen bevestigde hertog Ernst een rood vaandel aan een stok en gaf aan graaf Wetzel bevel [2300] het te dragen. Daarop leidde deze man hen zeer manhaftig voorwaarts. Ze hadden hun rustingen aan, hun helmen op en hun schilden bij zich. De dappere man leidde ze over het open veld. Manhaftig droeg hij het vaandel tot voor de stadspoort waar ze halt hielden.

De deuren stonden wijd open. Toen zagen de dappere mannen dat er niemand op de tinnen stond, binnen noch buiten, wat ze ten zeerste verbaasde. Toen zeiden ze tegen elkaar:

“Ik snap hier niets van. Het zijn rare lui dat ze zich niet vertonen. Ik geloof dat ze zich hebben verstopt om ons aan het lijntje te houden. Ze willen ons op die manier listig de stad in lokken, zodat ze ons des te gemakkelijker klein kunnen krijgen als we eenmaal binnen zijn. Dat ze zich niet willen vertonen heeft geen andere reden. Maar laten ze oppassen! Wij kunnen ze nog wel flink in de problemen brengen. Voordat zij ons doden zullen wij menigeen om zeep brengen en in stukken hakken!”

Toen zei Ernst, de stoutmoedige man:

11 Het werkwoord ontbreekt in het handschrift.

19

Page 20: Hertog ernst

“We zullen eerst proberen om wijn en brood en andere levensmiddelen aan te schaffen, voordat we hier de dood vinden. We zijn volledig op de strijd voorbereid in onze stevige glinsterende maliënkolders. Mannen, u moet zich nu aaneensluiten en met het vaandel over de brug de poort binnendringen. Voordat ze op het idee komen ons hier buiten te verjagen, zijn we al bij hen binnen met geweld, besef dat wel, mannen! Dappere helden, verkoop binnen in de stad uw huid zo duur dat men zich zulke bezoekers altijd met leedwezen en verdriet zal blijven herinneren.”

Toen verzamelden de beproefde strijders zich vastbesloten rondom het vaandel. De dappere graaf hield het stevig in zijn hand en leidde de bannelingen naar de stad en door de stadspoort naar binnen. Niemand hield ze daar tegen. Ze liepen en renden naar binnen, en toen ze de stad waren binnengedrongen, was daar op dat ogenblik ook niemand die hen enige weerstand bood. Zo kwamen de ridders zonder strijd tot midden in de stad. De stoutmoedige mannen waren er nog steeds op verdacht dat iemand hen tegemoet zou kunnen treden. In een groene, altijd koele tuin, een soort dierentuin,12 troffen ze vele zitgelegenheden aan. Voor geen keizer, hoe machtig hij ook mocht zijn, zou het te min zijn geweest om daar aan tafel te gaan. Toen zagen de edele jongelingen daarbinnen in een kring allemaal schitterende tafels staan waarop met gouddraad geborduurde zijden tafelkleden lagen die aan de randen heel kunstig van kostbare biezen waren voorzien.

Ook de stoelen waren onberispelijk. Voorts kan ik u vertellen dat alle tafels netjes gedekt waren. Op elke tafel zagen ze vlees, brood en vissen, moerbeiwijn, honingwijn, kruidenwijn en andere soorten wijn, de beste die er maar te krijgen zijn, en bovendien wild en vlees. Waar ze het in dat land vandaan haalden, hoeven we niet te weten. Kopjes en bekers waren van puur goud, de schotels kunstig van zilver gemaakt. Alles wat ze nodig hadden om van te leven vonden ze daar in overvloed. Toen zei Ernst, de stoutmoedige jongeling, tegen zijn ridders:

“Nu doet u er verstandig aan [2400] als u zich netjes gedraagt. U moet vol overgave Onze Lieve Heer danken voor de zeer royale gaven die Hij ons vandaag heeft geschonken,” zei de dappere krijgsman. “Wat wij aan voor ons geschikt voedsel kunnen vinden en opeten, dat kunnen wij zonder te zondigen nemen. Al het andere moet u laten liggen. Misschien wil God ons op de proef stellen. Daarom moet u niets van hun goud en hun kostbaarheden begeren. Sla geen acht op deze kostbare tafelkleden. Dank Onze Heer, die ons zo vaak heeft gered en die ons deze spijs heeft gegeven. Wij hebben er nog nooit zo naar verlangd. We zouden smadelijk en zonder strijd op de woeste baren een verschrikkelijke hongerdood zijn gestorven. Daarom moet u allen Hem danken. God heeft aan ons een groot wonder laten geschieden. U moet nu allen aan tafel gaan en opgewekt gaan eten, opdat uw lichaam weer op krachten komt. Als u dat hebt gedaan, volg dan mijn raad en breng heel snel proviand aan boord van het schip voor de tijd die we nog te gaan hebben voordat God ons de weg naar het land van Jeruzalem wijst. Hier kunnen we,” sprak de hertog, “niet langer blijven dan tot de ochtend, dan moeten we weer wegzeilen, houd daar rekening mee. Het is mij namelijk duidelijk geworden dat deze stad niet geheel verlaten is, haar inwoners moeten ergens in de buurt zijn,” zei de jongeling, “we moeten er rekening mee houden dat ze er ineens zijn.”

Toen gingen de knappe jongemannen hun handen wassen. De dappere strijders gingen aan de tafels zitten en ze aten en dronken tot ze geen honger meer hadden. Hoeveel ze ook van de spijzen verorberden, er was geen gebrek. De vermetele mannen stonden meteen weer op en verlieten de tafels waaraan ze gegeten hadden, en allen, ervaren lieden en nieuwelingen, liepen door de stad en bekeken nauwkeurig de vele schatten van goud en edelstenen van grote schoonheid. Nadat ze dit hadden gezien kwamen ze in een huis waar ze vlees, wijn en brood aantroffen, dat had God zo beschikt. Er was er zoveel van opgeslagen dat niemand het u zou

12 In het Middelhoogduits is er sprake van een würmelâge, een woord waarvan de betekenis niet geheel duidelijk is; waarschijnlijk gaat het om een soort dierentuin voor reptielen, een slangenkuil.

20

Page 21: Hertog ernst

kunnen vertellen. Een koning had met datgene wat ze er vonden, zijn hele leger rijkelijk van leeftocht kunnen voorzien. Op dat moment waren allen zeer verheugd. Ze bevoorraadden hun schip, wat heel snel gebeurd was. Ze gingen weg om uit te rusten en lieten de stad open en verlaten achter. De opgewekte strijders kwamen naar het schip terug en rustten uit na gedane arbeid.

Toen ze zo een poosje hadden gelegen en zich hadden uitgerust, zei hertog Ernst tegen zijn vazal graaf Wetzel:

“Ik heb er zin in nog eens terug te gaan en de stad nauwkeuriger te bekijken, wat dat ook voor gevolgen moge hebben. Ze is zo mooi. Laat me meteen weten of u er met mij heen wilt gaan.”

“Ja,” zei de ridder, “ik wil graag met u meegaan. U moet niet bang zijn dat ik daar om het leven zou kunnen komen. Maar u moet wel, mijn waarde heer, al onze makkers verzoeken bereid te zijn ons als broeders te helpen en, ter wille van hun eigen aanzien [2500] en in het bijzonder ter wille van de almachtige God en uit fatsoen, meteen met een schare strijders naar ons toe te komen, zodra ze hebben vernomen dat wij worden aangevallen, en ons terstond dapper te hulp snellen als ze strijdrumoer horen, zodat ze ons op tijd kunnen ontzetten. De stad is groot en uitgestrekt, we moeten haar nog beter bekijken. Ik kan maar niet geloven dat er geen mensen in zijn. Hoe kan men het verklaren dat ze zich niet willen vertonen? Ik geloof dat ze alleen maar te weten willen komen wat we gaan doen. Nu ze ons niet hebben willen aanvallen, moeten wij weloverwogen proberen uit te vinden wat ze van plan zijn tegen ons te ondernemen. Moge de almachtige God ons bijstaan! Maar wat ze ook hebben bedacht, wij zullen beslist teruggaan, of we er baat bij hebben of ten onder gaan. Ook als we er vandaag niet meer vandaan mochten komen, zullen we het toch blijven proberen.”

Toen beloofden de mannen hun dat ze ze zouden redden uit de nood, tenzij ze samen met hen zouden sterven. Toen ze weer in de stad teruggekeerd waren zagen ze er vele prachtige kunstwerken, fraai versierd met goud. Ze zagen er allerlei verbazingwekkende voorwerpen van goud en edelstenen. Menig schitterend paleis zagen ze er, van grote schoonheid en kunstig om te zien, en van een zeer vreemdsoortige stijl. Ook zagen de onverschrokken mannen veel hoge poorten onder hoge gewelven die straalden als sterren en die nergens op aarde mooier versierd hadden kunnen zijn. De stad verried zowel van buiten als van binnen in elk opzicht de hand van een meesterlijke architekt. Ze zagen er ook veel prachtige zalen. Deze stad lag weliswaar heel dicht bij de zee, maar haar verdedigingswerken waren zo stevig dat zelfs een machtige koning met zijn leger, als hij haar had willen verwoesten, haar met rust had moeten laten.

Nadat ze die verbazingwekkende dingen hadden bekeken spoedden ze zich voort. Ze kwamen weer bij de dierentuin waar ze eerder die dag hadden gegeten. Ze liepen er nu doorheen. Vlakbij zagen ze een buitengewoon fraai paleis dat geheel met goud was bedekt. De wanden waren aan alle kanten van groen doorschijnend smaragd. Toen ontdekte de zeer voorname en dappere hertog Ernst een prachtig ingerichte slaapkamer13 die van binnen zeer artistiek met edelstenen was versierd. Die waren allemaal bijzonder fraai in glimmend goud ingebed en meesterlijk geslepen. Toen ze daar naar binnen gingen zagen ze een veldbed staan dat, zoals het verhaal wil, met mooi en kostbaar goudbeslag was versierd en op een zeer ongebruikelijke manier heel kunstzinnig met parels en edelstenen was getooid. Leeuwen en draken, adders en slangen, uit helder goud gesmeed, waren op het beslag aangebracht. Kosten noch moeite waren gespaard, ze waren volmaakt. Boven op de vier poten waren vier edelstenen bevestigd. Die waren behoorlijk groot, ze leken wel op de zon en straalden alsof ze brandden. Ze glommen als een gloeiende gloed. Ernst, de edele man en opgewekte strijder,

13 In het Middelhoogduits is er sprake van een kemenâte; daarmee wordt een vertrek aangeduid waarin zich een stookgelegenheid bevindt; vaak gaat het daarbij om een vertrek voor vrouwen. Uit de inrichting blijkt hier dat het een slaapkamer is, bestemd voor het bruidspaar.

21

Page 22: Hertog ernst

genoot ervan. Twee dekens lagen erop [2600] die met kostbare zijde van grote waarde waren overtrokken. De lakens waren van zijde, de deken van hermelijnbont, waaromheen kunstig een kostbaar boord was genaaid waarop vele edelstenen waren bevestigd. Daaroverheen lag nog een zijden sprei, eveneens met gouddraad versierd, van glimmende zijde en eromheen was weer een kostbaar wit boord genaaid. Dat alles verbaasde de beide jongemannen zeer. Een grote zware en fraai ontworpen fauteuil zagen ze voor het bed staan. Hij was helemaal van wit ivoor, van kunstig snijwerk en van vakkundig aangebracht gouden beslag voorzien. Boven op de uiteinden van poten en leuningen waren vier grote amethisten, wit en bloedrood, op bewonderenswaardige wijze aangebracht. Een kostbaar en kwalitatief buitengewoon goed doek was erover gespreid. Zo stond deze fauteuil naast het luxueuze bed gereed. Een vierkant fluwelen kleed van onschatbare waarde lag op de grond, voorzien van een rijk versierd boord. Twee kostbare gouden bekers zagen ze ook bij het bed staan met de beste wijn die in het land te vinden was of die men ooit zou kunnen proeven. Op deze fraaie manier was een grootse ontvangst zorgvuldig voorbereid. De grootste luxe die er op de wereld te vinden was, was daar bijeengebracht. Dat bleek uit alle details.

Toen de edele ridders die grote luxe in de slaapkamer hadden bekeken en weer naar buiten gingen zagen ze ernaast een prachtig aangelegde tuin, uitgestrekt en fraai en vol groene ceders. Ze gingen er snel heen en zagen er twee fonteinen, waarvan het water de tuin uit stroomde. De ene was warm, de ander koud. Op een slimme manier waren ze zo geconstrueerd dat ze naast elkaar stroomden en liefelijk voortkabbelden naar een plek waar een mooi badhuis stond. Dat was in zijn geheel met groen marmer bekleed en had een gewelf dat op sterke steunbogen rustte. Een sierlijker staaltje van bouwkunst kan nauwelijks bestaan. Twee roodgouden badkuipen stonden erin te schitteren. Twee zilveren buizen, buitengewoon kunstig gesmeed, leidden het water naar binnen. Hier was over nagedacht! Welk water men ook wilde hebben, warm of koud, het stroomde door de buizen in een krachtige straal in de beide badkuipen. We hebben horen vertellen dat het door een ijzeren buis aan de andere kant weer uit het bad werd afgevoerd. Het water werd ook door de hele uitgestrekte stad geleid. Dat was met opzet gedaan. De straten in de stad, smalle en brede, waren namelijk van marmer, sommige waren groen als gras. Wanneer men in de stad was opgestaan en men de straten schoon wilde maken, dan liet men het water meteen door de hele stad stromen. Dan werden vuil en mest weggespoeld. Binnen zeer korte tijd was de stad dan weer schoon. Ik geloof dat er op aarde geen andere stad zo schitterend is: haar straten glinsterden als vers gevallen sneeuw. Toen de edele, stoutmoedige hertog Ernst al deze wonderen [2700] in de stad had aanschouwd, zei hij tegen graaf Wetzel:

“Beste strijdmakker, ik heb zin om in bad te gaan. We hoeven niet bang te zijn. Als ik het wel heb, is hier geen levend wezen in de stad dat ons schade zou kunnen berokkenen terwijl wij een bad nemen. Als er iemand naar de stad wil komen, dan zullen we dat gauw doorhebben en zijn we gereed om ons te verdedigen. We hebben op de woeste baren zo'n ellende meegemaakt, terwijl we nauwelijks tijd hadden om bij te komen. Laten we nu God loven dat we hierheen zijn gekomen waar we tot rust kunnen komen.”

Toen antwoordde de graaf, zijn vazal:“Omdat u het per se wilt, moet ik u volgen. Maar u moet weten, als het aan mij lag,

dan zou u het niet moeten doen. Nu u echter geen advies van mij verwacht,” zei de dappere man, “zal ook ik heel snel daarheen gaan en eventjes in bad gaan. Maar weet dat het een merkwaardige situatie is, want ik vrees hier te moeten sterven zonder mij te kunnen verdedigen.”

Toen trokken ze snel hun rusting en hun kleding uit. De edele strijders namen plaats in de badkuipen. Ze moesten het badwater er zelf in laten lopen, dus openden ze de kranen. Er stroomde helder water, warm en koud, in ieders badkuip. Daarover waren de stoere kerels zeer verheugd. Zo namen ze daar een bad. Toen ze gebaad hadden stapten ze uit het bad opdat

22

Page 23: Hertog ernst

niemand hun schade zou kunnen berokkenen. Ze snelden door het schitterende paleis, waar ze niemand zagen, naar de slaapkamer. Daar gingen ze op het mooie bed liggen dat daar in al zijn heerlijkheid stond en rustten uit na het baden. Dat zou velen later in het ongeluk storten. Toen de heer en zijn vazal een poosje op bed hadden gelegen, zei graaf Wetzel tegen zijn heer:

“Het is tijd om op te staan en weer naar het schip te gaan waar wij onze metgezellen hebben achtergelaten. Ze maken zich ongetwijfeld zorgen en willen terecht weten hoe het ons hier in de stad is vergaan. Ik ben bang dat ze vreselijk boos op ons zijn. Heer, u moet zich gauw weer aankleden opdat wij, als er iets mocht gebeuren, gereed zijn om ons te verdedigen. We hebben de grote luxe in deze stad grondig bekeken, en we kunnen wel zeggen dat we nog nooit, thuis noch in den vreemde, iets hebben gezien dat deze luxe ook maar benadert. De stad is groot en uitgestrekt, ruim en sterk, fraai en machtig, indrukwekkend en vorstelijk. Er is nog nooit een zo prachtige stad op aarde gebouwd en er zal er ook nooit meer zo een gebouwd kunnen worden. Ze is de schoonste van alle steden die men ooit op aarde heeft gezien. Dat zal ik haar altijd moeten nageven.”

De twee voorname ridders treuzelden toen niet langer, maar trokken vlug hun wapenrusting weer aan. Ze zagen er uit als pronte strijders en zo gedroegen ze zich ook. Hun rusting was prachtig en zeer degelijk. Ze hadden niet misstaan in het gevolg van een keizer, [2800] hoe machtig die ook was. Ze zagen er zo weerbaar uit! Ze namen hun schilden en verlieten terstond de slaapkamer en liepen door het paleis dat aan alle kanten schitterde. Er waren veel gewelfde plafonds die met edelstenen waren versierd. Het paleis was bijzonder fraai en een lust voor het oog. Onvoorstelbaar mooi waren de decoraties die erin gegraveerd waren. Het daglicht zal wel nergens op de wereld een zo prachtige zaal verlichten.

De komst van de kraanvogelmensen (vv. 2817-3250)

Toen ze dit wonderwerk precies hadden bekeken hoorden ze plotseling een merkwaardig geluid, hard en dreigend, op het veld voor de stad, alsof wilde kraanvogels het hele terrein in bezit hadden genomen. Het was een zo woest geschreeuw als nog nooit iemand heeft gehoord. Heel hard en angstaanjagend was het gebrul. De beide voortreffelijke ridders verbaasden zich er zeer over. Toen verborgen de beide dappere ridders zich in een donker gewelf om zich in veiligheid te brengen. Er bevond zich een raam in dat gewelf, hoog boven de dierentuin, en ze bogen zich over de vensterbank naar voren. Ze keken over de hele stad uit en zagen alles wat erbinnen en erbuiten gebeurde, zowel dichtbij als veraf, maar niemand kon hen zien. Daarbinnen moesten ze nu wachten. Niemand kon naar hen toekomen zonder dat ze hem in de gaten zouden hebben. Zo zorgden ze wijselijk voor hun veiligheid.

Toen de dappere mannen aldus een poosje hadden afgewacht en naar alle kanten hadden uitgekeken, ontdekten ze plotseling voor de stadspoort een merkwaardige schare mannen en vrouwen. Hun lichamen waren mooi, of ze nu jong waren of oud waren, en hun handen en voeten waren goed gevormd. Wat hun ledematen betreft waren het mooie en goed gebouwde mensen, alleen hun hals en hoofd leken op die van kraanvogels. Van deze wezens zagen ze een grote menigte lopend en rijdend op de stad afkomen. Ze hadden geen andere wapens bij zich dan schild en boog en kunstig vervaardigde pijlkokers waar vervaarlijke pijlen uit staken. Dat had een ieder van hen bij zich. Hun gewaden waren gemaakt van prachtige zijde en fluweel, sommigen droegen zelfs met dubbele draad geweven zijde, ieder naar eigen goeddunken, en hun gewaden waren versierd met zijde en goud. Aan hun lichamen had niemand enig gebrek kunnen ontdekken, behalve dan dat hun nekken lang waren. Allen, mannen en vrouwen, zagen er zo uit. Het was kennelijk een machtig en sterk volk!

Ik wil u nog meer vertellen over deze merkwaardige mensen, wat ik verder nog over hen heb vernomen. De stad was van hen, daar woonden ze, leidden een overmoedig leven en

23

Page 24: Hertog ernst

waren trots en blijmoedig. Ze beschikten over grote rijkdommen aan zilver en goud, zoveel als ze maar wilden. Bovendien hadden ze omvangrijke inkomsten. Ze hadden een koning aan wie vrouwen en mannen ondergeschikt en dienstbaar waren. Die was met zijn leger met een groot aantal galeien overzee naar het land India gevaren. Daar had hij de koning gedood, toen deze met zijn vrouw onderweg was naar een van de steden in zijn rijk. Hij kon zich er toen niet tegen beschermen [2900] en zo trof hem een groot ongeluk. De machtige koning van Grippia sloeg hem ter plekke dood. Het schip waarop zich de koningin bevond, boorde hij in de grond. Niemand overleefde het toen, behalve de dochter van de koning van India. Van alle anderen die aan boord waren, overleefde er geen een. Zij alleen bleef in leven dank zij haar schoonheid, want de machtige koning van Grippia wilde haar tot vrouw nemen. Daarom bracht hij haar vol vreugde mee naar huis. Voor haar was deze royale ontvangst voorbereid en vrouwen, kinderen en mannen waren haar tegemoet getrokken om haar met gejuich te ontvangen, nadat de vloot het strand had bereikt en de burgers ervan hadden gehoord. Deze merkwaardige lieden kwamen samen met de bruid onder luid geschreeuw naar de stadspoort gelopen. Daar waren allen van hun paarden afgestegen. Hun kleding was door de vele versieringen heel mooi. Toen de stoutmoedige strijders dit spektakel hadden aanschouwd en dat merkwaardige volk goed hadden bekeken, zagen ze geen reden om bang te zijn. Het leek hun kinderspel. Toen zei de hertog tegen zijn vazal, de graaf:

“Ik stel voor dat we hier blijven. Ze kunnen ons toch niets maken. Van hier uit kunnen we alles zien wat ze gaan doen. We zullen ook tegen hun wil van hieruit het schip weer kunnen bereiken. Het duurt nog lang tot de avond, daarom kunnen we nog veel langer hier blijven, totdat we alles hebben gezien wat ze van plan zijn te gaan doen. Ik moet er wel om lachen dat hun hals zo dun is. Ik weet dat ze met z'n allen naar de dierentuin gaan, naar de tafels die daar gereed staan en waarop het feestmaal is uitgestald. Vanmorgen was het eten al voor ze opgediend. Ze vreesden dan ook niet, toen ze de spijzen zo zonder toezicht lieten staan, dat er enige schade zou worden aangericht. Dat begrijpt u ook wel.”

Daarop antwoordde de graaf:“Heer, ik ben uw vazal. U rekent op mijn loyale dienst, die zal ik bereidwillig met

leven en bezit bewijzen. Ik ben vol goede moed, want dit volk kan zich nauwelijks tegen ons verdedigen. Al was hun leger nog groter, ik zou er niet bang voor zijn. In m'n eentje durf ik het tegen duizend van hen op te nemen, of zelfs nog tegen meer. Die krijgen allen van mij een afstraffing, als ze het tegen mij op durven te nemen. Met mijn zwaard zal ik een doorgang door hun leger hakken. U kunt er zeker van zijn dat ik er geen zal ontzien. Wij zijn geheel gereed voor de strijd. Als we onder hun pijlen door lopen, dan kunnen we – als ik me niet vergis – in korte tijd zoveel van hen uitschakelen dat ze hun bogen kunnen vergeten en dan kunnen we nog vandaag velen van hen het hoofd afslaan. We zullen ze een lesje leren! Ze hebben veel te dunne halzen: als ze ons aanvallen zal er een slachtpartij losbarsten. Wij zullen ze hier in hun eigen burcht laten voelen dat ze nog nooit in hun eigen land met zulke ongewenste gasten te maken hebben gehad en er ook nooit meer mee te maken zullen krijgen.”

Zo bleven ze daar op hun post. Toen zagen ze twee mannen zij aan zij de stadspoort binnengaan. Ze konden zien dat ze twee prachtige gewaden aan hadden van heel bijzondere zijde, [3000] die fraai geborduurd en genaaid waren. Daaroverheen droegen die twee heren een driekleurig zijden wambuis. Die kleren pasten goed bij elkaar. Hun beider broeken14

waren volgens hoofse mode ontworpen en voorzien van een split die door gouden veters bijeen werd gehouden. Daardoor scheen linnen onderkleding, witter dan sneeuw. Over hun kousen hadden ze twee gouden sporen aangedaan. Die twee mannen waren tot de meest vooraanstaande figuren op de koning na gekozen. Daarom mochten ze voor hem lopen. Ze

14 Bedoeld wordt een nauwsluitend kledingstuk, bestaande uit twee pijpen (vandaar het meervoud); men zou dus ook van kousen kunnen spreken.

24

Page 25: Hertog ernst

schreden plechtig en indrukwekkend, maar hun halzen waren lang en smal van het hoofd tot aan het lichaam, zoals bij kraanvogels. Bovendien droeg ieder van hen een schitterende koker van wit ivoor, waarvan de randen rondom met edelstenen waren versierd en waarvan de binnenkant met kostbare stof was gevoerd. Elk van hen droeg een fraai gevormde hoornen boog met een zijden pees. Hun schilden waren van goud en eveneens fraai van vorm. Waar normaal gesproken de schildknop zit, bevond zich een grote, uitzonderlijk stralende edelsteen, een rode granaat. Achter deze twee zagen de beide ridders tegelijkertijd twee anderen aankomen. Die waren gekleed in het beste fluweel dat er op de wereld te vinden is. De kleren die ze aan hun lichaam droegen, waren van zijde. Met glinsterende gouddraad waren ze heel vakkundig genaaid en tot aan hun benen waren er heel kunstig parels in verwerkt. Menig edelsteen glinsterde waarlijk schitterend in hun kleding. Hun beider pijlkokers en bogen waren eveneens zeer kostbaar. Elk van hen droeg een schild dat in z'n geheel zodanig van goudbeslag was voorzien dat niemand u objectief beschrijven kan hoe prachtig hun uitdossing was zonder ongeloofwaardig te lijken. De beide ridders aan het venster vonden hun optreden en hun manieren heel prijzenswaardig, al leken ze ook op kraanvogels.

Deze fraai uitgedoste heren waren nu alle vier de stad in gegaan. Na hen verscheen een van vreugde stralende knappe man. Die was gekleed in schitterende gewaden. Aan zijn benen droeg hij een waardevolle broek die veel geld gekost moest hebben. Er waren veel edelstenen en grote en kleine parels met gouddraad op genaaid. Zo was de broek versierd tot aan de voeten. Hij droeg twee roodgouden sporen, zijn hemd was van witte zijde, aan zijn wambuis uit goudbrokaat waren stroken genaaid, die van zijn hals tot zijn handen liepen. Van zijn schouders tot aan de zoom waren prachtige brede boorden bevestigd. Hij had een ceintuur om die geheel met goudbeslag was versierd. Ook zagen ze dat hij een kroon droeg die voorzien was van vele edelstenen. Dat was het symbool ervoor dat hij over het land heerste. Zijn hals en zijn hoofd waren als van een zwaan. U moet weten dat dat de koning van Grippia was, echt waar. Twee mannen liepen vlak achter hem, die droegen zo kostbare kleding dat men nergens betere zou kunnen vinden. Die waren van hoge adel. De koning had ze uitverkoren om tussen hen in het allermooiste meisje te escorteren dat ooit op aarde werd geboren. Haar huid was witter dan sneeuw. Haar schoonheid was niet te overtreffen. Haar haar was zo lang [3100] dat het wel de grond had kunnen raken. Het lichaam van dit meisje was in goud gehuld. Nooit is er op aarde een mooiere vrouw geweest! De beide ridders zagen haar treurig voortschrijden en ze weende hartverscheurend. Haar gezicht was als dat van echte mensen. Een zijden baldakijn waaronder de dame liep, ving de brandende zon op en verschafte haar schaduw. Vier mannen droegen hem aan vier roodgouden fraai gevormde stangen. Dit meisje van hoge adel was in India geboren. Zoals ik u al eerder heb verteld, had de koning haar daar geroofd. Ze was heel erg bedroefd. Dat was niet meer dan logisch in haar ellendige situatie en door het verdriet over de dood van haar vader en de gelijktijdige dood van haar moeder. Die situatie zou later ook tot haar dood leiden.

Toen ze haar aldus de stad in hadden gebracht drong iedereen, mannen en vrouwen, achter hen aan door de stadspoort naar binnen. Niemand, jong noch oud, bleef buiten. Op hun manier hieven ze een merkwaardig gezang aan. Zij brachten de bruid naar een schitterende kamer. De herrie was oorverdovend toen het feest begon. De zetels waren ruim en heel fraai. Daarheen leidde de koning terstond de schone jonkvrouw. Het was een aanblik van grote treurnis, toen zij dat allemaal om zich heen zag en er niemand was die ze kon verstaan. Daarom stroomden aan een stuk door de tranen uit haar ogen, zowel verborgen als voor iedereen zichtbaar, en vielen op haar borst en veroorzaakten donkere plekken op haar gewaad, want voor haar was er geen reden tot vreugde. Ze was te verdrietig.

Hoezeer de kraanvogelmensen ook op mensen leken, hun taal en hun gebaren kon ze niet begrijpen. Ze hoorde mannen en vrouwen schreeuwen als kraanvogels. Ik weet ook niet wat ze daarmee wilden zeggen. Men zag ze met hun handen gebaren, zoals de mensen dat nog

25

Page 26: Hertog ernst

steeds doen. De hofmaarschalk stond voor de tafel en wees de voorname gasten hun plaats aan. In zijn hand had hij een staf waarmee hij dat deed. Niemand hoefde te blijven staan, behalve het personeel dat hen moest bedienen en de dranken voor de gasten moest inschenken. Wat men ook maar kon bedenken, het was daar in overvloed aanwezig. Toen schreed de koning van Grippia plechtstatig naar zijn tafel. De schone jonkvrouw plaatste men aan zijn zijde. Die zag er zo verdrietig uit dat ze helemaal niet bij de algemene feestvreugde paste. De koning waste samen met haar zijn handen in een zware gouden kom.15 Voorname kamerheren, de meest vooraanstaanden van het land, knielden, gehuld in prachtige gewaden, neer en reikten sneeuwwitte handdoeken aan. Ze gedroegen zich zeer gemanierd, toen de machtige koning met zijn bruid aan tafel zat. In vele gouden bekers goot men mede en wijn. Er stonden zilveren schotels op tafel, gevuld met allerlei spijzen. Ineens ontdekte de hofmaarschalk, die hoofs was opgevoed en een verstandig man was, dat er al van de spijzen was gegeten. Dat verbaasde allen zeer en ze vroegen zich af wie ze wel opgegeten kon hebben. De hofmaarschalk gaf opdracht, onmiddellijk naar de keuken te gaan en andere spijzen te laten brengen. Er werd voldoende binnengebracht zodat niemand zich nog afvroeg [3200] waar de oorspronkelijk spijzen waren gebleven. Ze meenden dat hun eigen mensen ze hadden opgegeten. Ze dachten geen moment aan de bezoekers die zich bij hen in de stad bevonden. Hoewel niemand ze voor het feestmaal had uitgenodigd, hadden ze – ongevraagd – hun spijzen gebruikt en een goed en aangenaam bad genomen, zoals de hemelse God het hun had gegund. Dat zou later velen het leven kosten. De mensen lieten daar wel blijken dat ze mede en wijn in voldoende mate konden aanbieden. Spoedig werd er vlees, kaas en vis opgediend. Vervolgens maakte men de tafels in de grote zaal in orde voor de gasten. Er werd overal water aangeboden om de handen te wassen en men werd verzocht aan tafel te gaan. Niemand was daar te lusteloos of te gemakzuchtig om zijn handen in een gouden kom te wassen. Na het handenwassen ging de hele schare respectvol naar de eerbiedwaardige koning; allen, van welke stand dan ook, maakten een welgemanierde buiging voor de koning voordat ze gingen zitten. Nu kwamen er dienaren die zich over de verschillende tafels verdeelden. Geen feestmaal waarvan men in het verleden heeft horen vertellen, zal ooit zo worden geprezen. Er werd vlees geserveerd van wild en van huisdieren. Allen die daar zaten, aten en dronken alles wat ze lekker vonden, allen, behalve de lieflijke jonkvrouw. Die kreeg geen hap door haar keel. Niemand kon haar verwijten dat ze er geen zin in had. Telkens als de koning haar kuste stak hij zijn snavel in haar mond. Zo'n liefdesbetuiging had ze niet leren kennen zolang ze in India woonde. Nu moest ze zich in Grippia tussen al die merkwaardige mensen zo'n soort liefde laten welgevallen.

Hertog Ernst besluit de prinses te redden (vv. 3251-3604)

Men kon zien dat de eertijds stralende ogen van de edele dame dof en rood waren geworden van het huilen. Ze kon haar grote ellende helaas aan niemand openbaar maken. Ineens hoorde de edele vorst Ernst haar geween en geklaag. Hij werd vervuld van medelijden, hij en de graaf, zijn vazal, omdat de schone jonkvrouw in haar omgeving niemand zag aan wie ze kon vertellen welk leed haar was aangedaan. Beiden waren vervuld van mededogen. Toen de hertog haar verdriet zag, zei hij tegen de graaf:

“Als we deze lieflijke vrouw niet door weloverwogen ingrijpen kunnen helpen te ontsnappen, dan hoeft het voor mij niet meer. Ik heb goed kunnen zien dat ze heel verdrietig is. Ik zal altijd met haar te doen hebben. Ik heb hartgrondig medelijden met haar dat ze zo'n verdriet heeft. Waarde vriend, denk na hoe we haar kunnen bijstaan. Het zou toch te gek zijn als deze schone jonkvrouw tot aan haar dood in dit vreemde land zou moeten blijven. Ze kan

15 Een bekend hoofs gebruik. In hoofse kringen werd voor en na het eten water aangereikt waarin de gasten hun handen konden wassen. Vorken bestonden destijds nog niet.

26

Page 27: Hertog ernst

de taal van deze mensen niet verstaan en kan ze niet begrijpen. Als het u goeddunkt dan zou ik graag naar beneden sluipen en, ons lot in Gods hand leggend, met het zwaard in de hand de zaal in rennen en tussenbeide komen. Voordat ze zich waar dan ook ter verdediging gereed hebben kunnen maken, hebben wij al zoveel slachtoffers onder hen gemaakt en zoveel schade aangericht dat ze het nooit meer te boven komen. We zullen ze als beesten afslachten, want zij rekenen er niet op. We laten ze hun eigen bloed drinken! Ze hebben alleen maar hun pijlen, wat kunnen ze daarmee uitrichten tegen onze maliënkolders? Wij moeten doordringen [3300] tot daar waar zij naast de koning zit en haar uit haar benauwde situatie bevrijden. We zullen de koning doodslaan en deze schone jonkvrouw uit haar ellende verlossen. Voordat de kraanvogelmensen tegenstand kunnen bieden brengen we haar heelhuids hiervandaan. Al zouden ze over een nog groter leger beschikken, wij halen het wel tot buiten de stadspoort. Daar komen we ook ondanks hun tegenstand doorheen. We zullen onze zwaarden moeten gebruiken en onszelf moeten verdedigen tot we onze makkers hebben bereikt. Beste man, nu moet u mijn advies opvolgen en samen met mij naar binnen stormen, zoals ik heb gezegd. Ik heb buitengewoon met deze schone jonkvrouw te doen.”

De graaf antwoordde:“Edele vorst, luister naar mijn raad en handel niet overhaast. Ik zal weliswaar uw

bevel opvolgen, wat ook de consequenties mogen zijn, maar u hebt het zelf ook goed kunnen zien dat hier een grote menigte bijeen is. We moeten verstandig handelen als we in leven willen blijven. Als we de strijd beginnen zullen degenen die hier allemaal rondlopen, de schone dame vermoorden, terwijl we haar binnen handbereik hebben. Voordat ze haar tot hun schande door ons zouden laten ontvoeren, zouden ze haar hoe dan ook doden. Wij kunnen deze mooie vrouw veel beter helpen door af te wachten tot de mensen van tafel gaan. Dan zal de koning zich naar zijn gasten in de zaal begeven en de bewapende mannen zullen gezamenlijk de dierentuin verlaten. Dan kunnen wij onbekommerd naar de slaapkamer gaan en de koning meteen doden. Dan is het met hem gedaan. Als ze zich dan nog tegen ons te weer willen stellen, zullen we er velen doden. Vervolgens halen we de prinses en brengen haar weg. Voordat ze dat in de gaten hebben zijn wij al buiten de stadspoort. Daar zullen onze metgezellen ons onverschrokken te hulp komen. We gaan dan over het open veld en beschermen de prinses met onze schilden. Ik zou me wel heel erg moeten vergissen, als we haar niet zo naar het schip zouden kunnen brengen.”

De hertog was heel blij over dit voorstel. Ze konden nu nauwelijks afwachten tot de koning zou hebben gegeten. Toen stonden allen die voor de koning hadden gezeten op en de koning begaf zich naar de zaal. Veel voorname heren kwamen naar hem toe. Er werd nu gedanst en gezongen en akrobaten traden op. Er werd geroepen en geschreeuwd zoals men dat hoort van kraanvogels en van kiekendieven. Dat deden ze ter ere van de bruid. Een zo groot lawaai als er in de hele stad was, hadden de beiden mannen nog nooit gehoord. Toen de Grippianen probeerden met veel verschillende en merkwaardige kunsten de bruid te vermaken kalmeerde ze nauwelijks, hoewel ze vlakbij de koning zat, want haar verdriet was te groot, zodat de machtige koning er ten slotte genoeg van kreeg. Hij beval de mensen te vertrekken, want hij wilde naar de slaapkamer gaan. Degenen die daarvoor waren aangewezen, brachten de jonkvrouw na hem naar de mooie slaapkamer. Een luid zingende menigte volgde hem tot voor het paleis. Allen die in de stad waren, gingen hier uiteen. Ze gingen naar hun onderkomens, zoals dat nog vaak bij hofdagen gebruikelijk is. Ze wisten nog niet dat ze nadien grote verliezen zouden lijden. Ze gingen naar hun verblijven en maakten zich gereed om te gaan slapen. Ze zouden nog heel wat te verduren krijgen! [3400]

Al het volk, mannen zowel als vrouwen, was weggegaan nadat men ze had verzocht het hof te verlaten, zodat er niemand achterbleef op twaalf van 's konings belangrijkste vazallen na die aan hem waren toegevoegd om hem met aanwijzingen en adviezen terzijde te staan. Zij waren in de slaapkamer aanwezig toen men de bruid begon uit te kleden. Een

27

Page 28: Hertog ernst

dienaar van de koning kwam toevallig naar de schuilplaats waar hij de twee ridders in hun maliënkolders zag staan. Toen hij ze in de gaten kreeg, keerde hij meteen terug naar de slaapkamer. Daar maakte hij bekend dat hij twee mannen had gezien. De Grippianen dachten dat de Indiërs hen met vijandige bedoelingen waren gevolgd. Daar schrokken ze heel erg van. Ze vielen terstond de schone jonkvrouw aan om zich op haar te wreken. Met hun snavels staken ze haar waar ze haar maar konden raken. Toen schreeuwde deze edele vrouw met luide stem. De beide ridders schrokken ervan en ontstaken in woede. De hertog en zijn vazal waren ontzet. Hertog Ernst zei:

“We hebben hier te lang staan wachten, ze schreeuwt in doodsnood. Ze hebben de jonkvrouw in de slaapkamer vermoord. Nu zullen ze binnen de kortste keren onze wraak leren kennen.”

Toen renden de twee jongemannen naar de slaapkamer. Daar lieten ze onmiddellijk de glinsterende sneden van hun zwaarden blikkeren en velden de koning en de zijnen. Allen die in de slaapkamer waren werden door hen gedood, zodat niemand ontsnapte en iedereen levenloos voor hen op de grond lag. Alleen een man redde zich op het nippertje, en wel degene die ze had verraden. Die was op tijd ontsnapt, toen hij het gekletter van de zwaarden hoorde. Hij glipte achter hen de deur uit zonder afscheid te nemen! Hij kon ternauwernood het vege lijf redden.

Degeen die uit de slaapkamer ontkomen was, verspreidde vervolgens de mare over de hele stad. Toen sloeg het volk in de stad alarm. De hertog boog zich over de jonkvrouw en groette deze edele vrouw. Hij zei:

“Uw schoonheid vervult mij met smart. Ik zal heel mijn leven in mijn hart treuren om u. God weet dat wat ze u hebben aangedaan hun niet vergeven zal worden. Maar zeg me nu, schone jonkvrouw, of iemand u nog kan redden. Meisje, als God ons genadig is en u weer gezond wordt, dan zal ik u met de vele strijders die ik op mijn schip heb, weer thuis brengen, daar kunt u zeker van zijn. Maar mocht u, schone jonkvrouw, om het leven komen, dan zal ik u, edele vrouw, vandaag nog op uw vijanden zo bloedig wreken dat ze nooit meer gelukkig zullen zijn zolang ze leven. Vandaag nog zullen ze van ons, die zelf vreemdelingen in dit land zijn, voordat we verder trekken hun verdiende loon krijgen, zodat de overlevenden het in alle eeuwigheid kunnen betreuren en aan hun nakomelingen kunnen vertellen.”

De dochter van de koning van India lag daar jammerlijk op de grond, treurig en zwaar gewond. Ze was tot niets meer in staat, want ze stond op het punt om te overlijden. Het meisje baadde in het dampende rode bloed. Erger had het haar niet kunnen vergaan. Ze werd gekweld door hevige pijnen en haar hart begon het te begeven. De edele vrouw [3500] werd steeds zwakker. Ten slotte zei ze tegen de hertog:

“Moge God u belonen, edele ridder, voor de moeite die u zich voor mij in dit vreemde land hebt getroost en het grote gevaar waaraan u zich hebt blootgesteld. Hoe het ook met mij zal aflopen, ik prijs de almachtige God dat hij mij uw hulp en de hoop op redding heeft gezonden en dat u, ridder, mij hebt verlost van menigerlei ellende die ik in zo'n huwelijk had moeten ondergaan. Als God mocht beschikken dat ik nu werkelijk weer gezond word en als ik dan langer zou mogen leven, dan zou ook u gelukkig worden. Als Onze Lieve Heer u zou helpen mij naar India terug te brengen en als u daar zou willen blijven, dan zou ik u, edele en dappere ridder, belonen met grote macht en vele eerbewijzen. U zou voor altijd de gelijke zijn van alle koningen. Uw rijkdom en uw macht zouden zo groot worden dat u zich met genoegen allerlei vermakelijkheden zou kunnen veroorloven. U zou heerser worden over menig machtig land. Alles wat ik u heb gezegd, zou van u zijn. Vele dappere strijders waren in mijn vaders dienst. Al zijn vazallen, graven en hertogen, dienden hem loyaal en bewezen hem grote eer. Waar hij ook met hen heen trok, daar stonden ze hem terzijde in de strijd. Hij gaf hun rood goud: daarom werd hij ook terecht tijdens zijn leven door allen gewaardeerd. Maar ten slotte werd hij door de koning van Grippia in het ongeluk gestort. Hij overviel hem

28

Page 29: Hertog ernst

met zijn leger. Overzee kwam hij naar ons toe en beroofde hem van het leven, en ook mijn lieve moeder en zijn hele gevolg dat bij hem aan boord was, zodat niemand het er levend van afbracht, heren noch bedienden, behalve ik. Toen hebben ze mij ontvoerd. Mijn vader had geen andere kinderen behalve mij toen hij werd vermoord. Niemand kan daar dus legitiem heerser zijn behalve ik. Dat kan ik u verzekeren. Maar helaas is het anders gegaan. Ik moet hier in dit vreemde land verblijven tot de jongste dag, omdat ik niet langer kan blijven leven. Ik sterf nog liever dan dat ik mijn leven lang zo'n ellendig bestaan zou leiden. Moge God u het geluk van een behouden thuiskomst schenken.”

Toen boog ze het hoofd voor de hertog en op hetzelfde moment dat haar stem het begaf glipte haar ziel door haar mond naar buiten. De hertog en zijn vazal waren begaan met het lot van het mooie meisje. Ze weenden beiden van kommer en smart, want haar dood deed hen verdriet. Vervolgens baarden ze de lieflijke jonkvrouw op. Een kostbare met gouddraad geborduurde doek spreidden ze over het meisje uit en ze baden tot Onze Heer, de Schepper van de hele wereld, dat Hij mededogen moge hebben en haar genadig moge zijn. Vol innige deelname verlieten de ridders meteen daarop de slaapkamer waar de ramp zich had voltrokken, en ze gingen de deur van het paleis uit de stad in. Ze hielden hun schilden voor zich want ze wilden vechten. Met de scherpe zwaarden wilden ze roem vergaren of sneuvelen in de strijd [3600] voor de schone jonkvrouw. Aldus gingen de edele strijders beschermd door hun schilden voorwaarts.

De ontsnapping uit Grippia (vv. 3604-3882)

Nu waren de stadspoorten echter zowel voor als achter hen door krijgsvolk volledig versperd. Ze waren omsingeld door Grippianen. In de hele stad waren de straten vol van hen, en ze begonnen verschrikkelijk te schreeuwen toen de beide ridders hen tegemoet liepen. Die konden toen nergens meer uit de stad ontsnappen. Ze moesten zich met hun zwaarden een weg door de menigte banen. Men kon het merkwaardige volk daar ongewone daden zien verrichten. Ze legden de beide ridders het vuur na aan de schenen. De twee indrukwekkende strijders hielden meteen hun schilden manhaftig voor zich en mengden zich onverschrokken in de menigte. Verbitterd sloegen ze voortdurend met hun zwaarden in het rond. Hun beider zwaarden raakten heel wat van die dunne, lange halzen. Het was verbazingwekkend hoeveel er door hen doormidden werden gesneden. Er kon zich nauwelijks iemand redden. Waarheen ze zich ook wendden, de ridders toonden dat ze niemand spaarden die hen tegemoet trad, zodat er daar velen stierven. Menigeen die een gelijkwaardige strijder leek te zijn, beet in het stof. Ze verschaften zich met hun zwaarden met geweld een doorgang tot aan de stadspoort. Daar sneuvelden er nog heel wat, voordat ze ze de poort lieten passeren. De poorten waren dicht en met grendels afgesloten. Daar moesten de wakkere Grippianen nog grote ellende doorstaan, waarbij er wederom velen sneuvelden.

De voortreffelijke ridders gingen vervolgens met hun rug tegen de muur staan en vochten voor hun leven. Naar voren en opzij verdedigden ze zich daar gezamenlijk. Binnen korte tijd bracht deze dag menigeen ellende. Met pijl en boog kwam men van alle kanten op hen afstormen. Dit was de enige manier waarop ze de beide ridders schade konden toebrengen. Hun schilden stonden al gauw zo vol pijlen dat ze ze nauwelijks nog konden tillen. Ze sloegen de pijlen er met hun zwaarden af en trapten ze op de grond onder hun voeten. Op die manier verdedigden ze zich en sloegen toch nog menigeen dood. Ze raakten zo in de verdrukking dat ze vreesden er niet meer levend vandaan te kunnen komen. Maar intussen hadden ook hun makkers op het schip het lawaai van de strijd gehoord. Met hun scherpe zwaarden van hard staal kwamen deze ridders hen spoedig met hun vaandel bij de stadspoort te hulp. Ze aarzelden geen moment en ramden de poorten open. Met de punten van de zwaarden naar voren gericht trokken ze hen van verre door de stad tegemoet. Daar stonden

29

Page 30: Hertog ernst

de edele ridders om te springen, want anders waren ze beiden gesneuveld. Nu verscheen er hulp en hoop op redding. Tijdens deze bestorming verloren vele mannen het leven. Ze moesten nu proberen aan diegenen te ontsnappen die boven op de transen stonden. Die gooiden namelijk met kracht stenen van de tinnen naar beneden. De hertog en zijn gevolg konden nauwelijks langer standhouden. Toen lieten ze alles voor wat het was en ontkwamen ongeschonden. Hun rondgang door de stad en het bad waren hun duur te staan gekomen. Vervolgens spoedden de vermaarde helden zich onvrijwillig, maar toch opgelucht met hun mannen naar het schip aan de kust. De hertog en zijn mannen hadden immers grote smart gewroken. Maar ze zouden daarna nog grote moeilijkheden moeten overwinnen. [3700] Toen ze naar het schip wilden gaan, kwamen de dappere mannen in een benauwde situatie terecht. Velen van hen schoten er het leven bij in.

Toen de hertog uit de stad was ontkomen zonder verliezen te lijden, zoals ik u al heb verteld, begaf hij zich opgewekt naar zijn schip. Hij wilde zijn mannen inschepen om weer verder te varen. Toen zagen ze ineens een groot leger, bijeengebracht door de vorsten van het land. Het waren strijders die de bruid wilden zien. De christenen meenden dat het er wel twaalfduizend of meer waren. Ze waren goed uitgerust en indrukwekkend. Die zagen ze op zich af komen rijden op de mooiste Arabische paarden die er op de wereld maar te vinden zijn. Ze waren uitgerust met bogen van hoorn. Hun pijlkokers en hun schilden waren van een merkwaardige makelij. Hun schare was geweldig groot. Toen de voortreffelijke ridders zich naar hun schip spoedden, zagen ze ze aan komen rijden en er begon een grimmige strijd waarin velen om het leven kwamen. Toen de dappere vorst deze geweldige schare op zich afkomen zag, zei hij tegen zijn mannen:

“Wat nu, mijn dierbare vrienden? Vandaag moet u tonen dat u durft te strijden. Zoals het dappere ridders betaamt moeten we hun in de strijd tegemoet treden. Nu ze ons de weg hebben versperd die we naar het schip zouden inslaan, moet u zich rondom het vaandel verzamelen en u manhaftig te weer stellen. Hier zullen we een plaats in de hemel verdienen in ruil voor ons leven. Niemand kan het eeuwige leven voor niets krijgen. Maar daar zal er geen gebrek zijn aan eindeloze, eeuwigdurende vreugde. Dat moeten we vandaag verwerven. Deze lieden zijn ongedoopt en bekommeren zich niet om God. Als het niet de wil van Onze Lieve Heer is dat wij hier sneuvelen, dan kunnen ze ons niet verder terugdringen dan tot de zee. Ze beschikken over een sterk leger, daarom kunnen we beter niet aarzelen. Wendt u nu allen tot God en smeek Hem dat Hij ons genadig moge zijn en ons uit deze noodsituatie moge redden. Mannen, vreest de dood niet! Wij zijn ter wille van God op pad gegaan: als we hier het leven verliezen, dan is onze ziel toch gered. Daarom moet u des te dapperder zijn en de strijd aangaan vol vertrouwen op God die ons al zo vaak heeft gered en uit benarde situaties heeft bevrijd. Als ze zo dicht bij ons komen dat ze binnen handbereik zijn, dan zullen we, zolang onze zwaarden het niet begeven, zovelen van hen doden dat de overlevenden er de tijd niet voor zullen vinden voor hen allen afzonderlijk een rouwdienst te houden.”

Toen de edele held zijn strijders aldus had toegesproken, aarzelden ze niet langer. Ze bereidden zich op de strijd voor, zoals het dappere mannen betaamt. De hertog greep zelf het vaandel en voerde zijn gevolg aan. Menig strijdros kwam weldra op hem af galopperen. Zo begonnen de vijanden de strijd. Ze hadden de pezen van vele sterke bogen met hun pijlen strak gespannen en schoten ze af. Daartegen was noch maliënkolder noch schild bestand. Zo brachten ze de edele vechtjas in het nauw en schoten van grote afstand op zijn mannen. Achter hun schilden zochten ze dekking. Op het open terrein waren ze van alle kanten omsingeld. Helaas konden ze de vijanden niet met hun zwaarden bereiken. Ze verdedigden zich tegen de heidenen [3800] door wie ze belegerd werden, maar ze konden hun geen verliezen toebrengen want de vijanden wachtten niet op hen. Op hun snelle strijdrossen kwamen ze nauwelijks zo dichtbij dat ze de paarden hadden kunnen vangen. Dat ergerde de edele hertog zeer en het zat hem heel erg dwars dat ze het niet op een strijd te voet lieten

30

Page 31: Hertog ernst

aankomen. Daardoor kwamen de ridders in een ongunstige positie te verkeren en leden ze verliezen. Toen de hertog zag dat zijn verdediging zo zwak was, forceerde hij met het vaandel in de hand een doorbraak door het sterke leger van de vijanden en kwam tot vlak bij de zee waar zijn schip lag. Tijdens deze actie moest de edele strijder zich grote inspanningen getroosten en hij kwam in ernstige moeilijkheden. Vijfhonderd van zijn mannen raakten daar gewond of vonden er de dood. De rest hielp hij te ontkomen, zoals het een held betaamt. Toen stond de prijzenswaardige strijder op het strand achter zijn schild. De graaf stond onverschrokken naast hem, zoals ware vrienden elkaar bijstaan, en hij beval al zijn mannen zich in te schepen om hun hachje te redden. De helden hielden de vijand zolang op afstand tot de scheepsbemanning kwam en ze stuk voor stuk met een sloep afhaalde en naar het schip bracht. Toen ze allemaal aan boord waren gebracht, sprongen deze twee mannen in de sloep en voeren eveneens weg. Toen liet Onze Lieve Heer meteen de allergunstigste wind opsteken, zoals hij voordien noch later ooit voor iemand heeft gewaaid. Er viel een last van hun schouders en ze konden weer opgewekt de toekomst tegemoet zien. Ze hesen de zeilen in top en stevenden af op de woelige zee. Maar in hun hart treurden ze om hun makkers die ze daar moesten achterlaten. De wind voerde hen spoedig ver weg de zee op. De heidenen waren zo woedend op hen wegens de grote verliezen dat ze de arme bannelingen meteen in snelle galeien begonnen te achtervolgen, om ze maar niet levend te laten ontkomen. Maar de hertog en zijn mannen, de dappere, edele strijders, ontkwamen al gauw aan hun achtervolgers, zodat deze hen niet meer konden zien. Bitter teleurgesteld keerden ze weldra naar huis terug. Toen het volk het bericht vernam dat de koning van Grippia en veel van zijn mannen samen met hem de dood hadden gevonden, begonnen ze hevig te jammeren, vooral toen ze de doden zo toegetakeld aantroffen. Ze droegen ze weg en begroeven ze meteen, en ze stuurden artsen erop af om de gewonden te verzorgen. Bovendien kozen ze terstond een nieuwe heerser. Van degene die de dood had weggerukt, moesten ze immers afscheid nemen. Maar de bannelingen waren op God vertrouwend weggezeild.

Leverzee en magneetberg (vv. 3883-4138)

De hertog en zijn mannen, die edele pelgrims,16 voeren nu pas echt de dood tegemoet. Ze moesten grote ellende op de woelige baren doorstaan. Hier werden heel wat van hun zonden afgewassen, zoals ik u nu zal vertellen. Zoals het verhaal wil, kwamen ze op de twaalfde dag heel dicht bij een land waar de ridders een machtige berg zagen oprijzen. Deze berg heette de Magneetberg. Het schip werd er dan ook geleidelijk heen getrokken. U kunt wel geloven dat ze blij waren hem te zien. Ze zagen er vele masten van schepen [3900] alsof er een bos was. Daarover waren de dappere ridders zielsblij, want ze meenden dat daar al hun ellende voorbij zou zijn. Ze meenden daar in dat land ook steden en mensen aan te treffen, zoals dat in Grippia was gebeurd. Maar het was nog tamelijk ver weg. Zoals ik u al eerder heb verteld, zagen ze masten als torens uit de schepen oprijzen. Die waren allemaal sneeuwwit, helemaal verbleekt door weer en wind, kaal en afschuwelijk om aan te zien.

De mannen aarzelden nu niet langer. Opgewekt voeren ze over de woelige baren. De edele mannen meenden dat ze nu uit de narigheid waren. Toen klom een van de zeelui tot boven in de mast. De stroming van de zee dreef ze met kracht in de richting van deze ankerplaats. De man schrok zich dood toen hij de berg herkende. Bedroefd en verdrietig riep hij naar de ridders beneden op het dek:

“Dappere ridders, u moet zich zo snel mogelijk op het eeuwige leven voorbereiden! We zitten in de val, want hier kunnen we niet meer ontkomen. De berg die wij hebben gezien, ligt in de leverzee.17 Als God ons niet redt, zullen wij hier met z'n allen sterven. Wij drijven

16 Pelgrims, omdat ze immers op weg waren naar het Heilige Land.

31

Page 32: Hertog ernst

op de rots af, waarover ik18 daarnet heb verteld. U dient zich nu tot God te wenden, oprecht berouw te tonen en in uw hart grondig te overdenken welke zonden u hebt begaan! Ik zal u, mannen, vertellen over de kracht van deze rots en over de eigenschap die hij van nature bezit. Welk schip ook maar in zijn buurt komt binnen een straal van dertig mijl, hij heeft het in een oogwenk naar zich toe getrokken. Eerlijk waar! Als er aan een schip ijzeren spijkers zitten, dan hoeft niemand het erheen te sturen: ze gaan erop af, of ze willen of niet. Daar waar we die schepen voor de donkere berg zien liggen, precies daar waar de rots het water raakt, daar moeten we sterven en van de honger te gronde gaan. Daar valt niets meer aan doen. Zo is het allen vergaan die ooit hier naartoe zijn gezeild. Bidt nu allen tot God dat Hij ons moge helpen en ons genadig moge zijn. We zijn nu al heel dicht bij de rots.”

Toen de hertog dit hoorde, zei de prijzenswaardige vorst tot al zijn ridders:“Mijn beste makkers in de nood, u moet nu vol overgave Onze Lieve Heer smeken, dat

Hij ons genadig in zijn rijk moge ontvangen. Wij zullen op deze rots om het leven komen. Prijst nu allen God, in uw hart en met uw mond. Als wij hier op de woeste zee sterven, dan is onze missie wel geslaagd: dan zullen wij namelijk voor alle eeuwigheid bij God in de hemel geborgen zijn. Weest nu allen blij dat wij er zo dichtbij zijn gekomen.”

Toen zij deze woorden hadden vernomen namen ze ze ter harte. De goede mannen volgden de raad van de vorst op en richtten zich meteen met hart en ziel op God en hielden zich aan zijn gebod door te biechten en boete te doen, vervuld van de heilige onrust die een mens betaamt wanneer hij op het punt staat voor God te verschijnen. Op die manier waren ze goed voorbereid. Nadat de bannelingen hadden gebeden en hun zaken op orde hadden gebracht, riepen ze klagelijk God aan. Ze smeekten hun Schepper [4000] hun ziel niet verloren te laten gaan. De mannen waren nu zo dicht bij de rots gekomen dat ze duidelijk de schepen konden herkennen waarvan de masten omhoog staken, zo snel trok de rots ze naar zich toe. Door zijn kracht werd het schip zo sterk erheen getrokken dat de andere schepen opzij geduwd werden. Het kwam met zo'n geweld op de rots af dat al de andere schepen tegen elkaar botsten. Ook de masten kwamen in beweging en sloegen tegen elkaar. Dat gebeurde allemaal met zoveel kracht dat menig schip versplinterde. Op die manier waren daar al vele reizigers ontvangen die er sindsdien om het leven waren gekomen en nooit meer terug waren gekeerd. Men mag het gerust een wonder noemen dat Ernst en zijn mannen niet werden gedood door de oude en verrotte masten die van de andere schepen afbraken en met geweld op hun schip terechtkwamen. Toen ze naar beneden stortten bleef er niets heel van wat er in de omgeving van het schip was. Dat dit schip het overleefde, was een groot wonder. Alles wat er in de omgeving was, verdween namelijk in de golven. De hertog en zijn leger verkeerden in grote nood, toen ze de meedogenloze dood in de ogen keken. Maar de dappere mannen bereikten levend de rots. Het was duidelijk dat God hen had bijgestaan.

Toen het schip tot stilstand was gekomen handelden de strijders zoals mensen nog steeds doen als ze lang op een bepaalde plaats voor anker hebben gelegen en met een sloep het schip kunnen verlaten. De koene ridders sprongen meteen van boord en allemaal wilden ze dit merkwaardige verschijnsel van de vele schepen bekijken. Die lagen rond om de berg in het water, opeengepakt als bomen in het bos. De wakkere mannen zagen in de schepen rijkdommen zoals nog nooit iemand ze heeft gezien en zoals ook nooit meer iemand ze zal zien. Het duurde heel lang voordat het tot hen doordrong. Ze zagen de grootste voorraad aan goederen die iemand op aarde maar zou kunnen bezitten. Ook de meest ervaren deskundige had de omvang nooit kunnen bepalen of volledig kunnen taxeren. Zilver, goud en edelstenen,

17 Volgens vroeg-middeleeuwse auteurs een zee in het noordwesten waar alle schepen in blijven steken; in het Latijn mare concretum genaamd; vgl. Isidorus van Sevilla, Etymologiae 14,6,4. Ook de Magneetberg komt in andere teksten voor; hier zijn de beide gevaren gecombineerd.18 Hier spreekt de verteller!

32

Page 33: Hertog ernst

purperen, fluwelen en andere kostbare stoffen en glanzende zijde was daar in zoveel soorten dat niemand de waarde had kunnen schatten.

Nadat ze die verbazingwekkende vracht hadden bekeken, gingen ze haastig verder. De hertog en zijn mannen beklommen de berg om te kijken of ze ergens land konden zien. Geen van hen kon echter ontdekken hoe ze aan land moesten komen. Daarover waren de strijders zeer bedroefd. De berg stond geïsoleerd in zee. Hier zouden de mannen jammerlijk van de honger sterven en te gronde gaan, zonder dat ze er iets tegen konden doen. Dat vervulde de ridders met droefheid. De roemrijke helden waren nu gedwongen op deze rots nood te lijden. Ze spraken met elkaar af dat ze hun lot zouden accepteren, omdat de almachtige God hun deze beproeving niet wilde besparen, zoals Hij dat met al diegenen had gedaan die voor hen hier waren beland en om het leven waren gekomen. Nu deze ellende hun niet bespaard bleef, zouden ze hier om Gods genade deelachtig te worden bereidwillig de dood aanvaarden en deze grote beproeving als boete voor hun zonden ondergaan. De hertog en zijn mannen waren vervuld van vertrouwen in Jezus, de zoon van de maagd Maria. De mannen verbleven nu aan boord waar ze op den duur zonder ziek te zijn zo moesten lijden als ze nog nooit hadden geleden, [4100] omdat het voedsel opraakte, evenals de goede spijzen die ze uit het land Grippia hadden meegebracht, waar de strijders ze manhaftig te pakken hadden weten te krijgen. Allen die op het schip waren, stierven van de honger, zodat er niemand overbleef van de hele schare op de hertog na, samen met nog zes19 mannen. De anderen werden stuk voor stuk door een griffioen weggehaald, zodra ze gestorven waren. De overlevenden hadden als volgt gehandeld: wie stierf werd door de flinke kerels meteen naar buiten gedragen; vervolgens legden de wakkere ridders hem boven aan dek. De griffioenen – ze bestaan echt, u hebt er al zo vaak over horen vertellen – kwamen telkens naar het schip gevlogen en brachten de lijken naar hun nest. Op die manier konden ten slotte ook de hertog en zijn mannen met hulp van de griffioenen het eiland verlaten, wat hun redding betekende. De overige mannen dienden als voedsel voor de griffioenen en hun jongen. Ze hadden al zo vaak met succes menig lijk gevonden dat ze naar hun nest plachten te vervoeren. Op die manier zouden ook de hertog en zijn mannen, die dappere helden, het vasteland weer bereiken.

De ontsnapping van de Magneetberg (vv. 4139-4334)

De vorst was bedroefd toen hij zijn makkers zag verhongeren en zo jammerlijk zag sterven, zonder hen te kunnen helpen. Hij moest, als hij bij een stervende zat, steeds weer opnieuw tot zijn verdriet meemaken dat de dood deze onder zijn ogen wegrukte, totdat de vermaarde held ten slotte nog maar zes man over had. Die konden van de honger nauwelijks overeind blijven. De mannen hadden alleen nog maar een half brood dat ze onder elkaar verdeelden. Dat was ellendig genoeg, want verder hadden ze niets. Toen gaven ze zich met lichaam en ziel over aan de almachtige God. De dappere strijders smeekten Onze Lieve Heer, liggend met uitgestrekte armen in de vorm van een kruis, vol overgave hun genadig te zijn en hen te helpen uit hun grote nood, want ze waren nu toch wel zeer bevreesd voor de dood.

Toen deze beklagenswaardige mannen hadden gebeden – hetgeen hun later redding zou brengen – zei graaf Wetzel:

“Ik heb net een list bedacht die ons goed van pas kan komen. Als we ons ooit in veiligheid willen brengen, voordat we de moed opgeven, dan kan dat waarachtig alleen maar door te zoeken en uit te kijken of we misschien in de schepen allerlei soorten huiden kunnen vinden. Daar kruipen wij, bannelingen, in onze beste wapenrusting in. Als men dan die huiden heeft dichtgenaaid,” zei de man, “dan moeten we meteen voor op het dek gaan liggen. Dan zullen de griffioenen ons oppakken en ons hier vandaan brengen. Door de rusting, die ons al zo vaak heeft beschermd, kunnen de griffioenen ons niets maken. Die rusting zal ons ook

19 In de tekst staat ‘zeven’, maar bedoeld is kennelijk ‘zeven, inclusief de hertog’.

33

Page 34: Hertog ernst

ginds van nut zijn. Als we in de gaten krijgen dat de oude griffioenen op zoek naar voedsel zijn, dan snijden we de huiden open en klimmen daar uit het nest. Maar als het anders voor ons is beschikt en als God niet wil dat we gered worden, dan is het altijd nog beter als we ginds in een eerlijke strijd de dood vinden dan dat we hier in deze ellende jammerlijk te gronde gaan.”

Toen zeiden ze allen [4200] dat God hem deze gedachte had ingegeven en ze gingen terstond naar de schepen. Ze vonden een grote hoeveelheid huiden van zeekoeien in de schepen. Daarover waren de ridders verheugd en ze vatten weer moed. Ze gingen terug naar hun schip en lieten hun vreugde duidelijk blijken. Uit één huid sneden ze allemaal riemen die ze wilden gebruiken om zich in te naaien. Alles wat ze voor hun reis nodig meenden te hebben, zochten ze in de nacht bij elkaar. Deze grote inspanningen verrichtten ze vol vertrouwen op God die hen voordien ook al zo vaak had gered.

Toen alles was voorbereid wat ze voor hun reis nodig hadden, overlegden ze met elkaar wie als eerste in een huid genaaid zou worden. Toen zei graaf Wetzel met nadruk:

“Dat zullen mijn heer en ik zijn. Ik naai hem en mijzelf in twee huiden, want ik zal nooit van zijn zijde wijken, levend noch dood. Ik zal gevaren en ellende samen met hem ondergaan, wat er ook gebeurt. Hoe zijn lot ook zal zijn, redding of dood, of hoe we ook anders om het leven mogen komen, we zullen het samen ondergaan. Maar u moet wel bedenken, dat als God ons het geluk gunt het er levend van af te brengen en ginds ook aan de jonge griffioenen te ontkomen, dan zullen jullie ook spoedig hiervandaan worden gehaald. Beklaag ons dus niet. Niemand weet hoe sterk de vogel is. Maar als we in leven blijven, dan zullen we elkaar weer ontmoeten.”

Dat zou ten slotte ook gebeuren. Het leek hun een goed idee. Bij het krieken van de dag maakten de twee mannen zich gereed. Ze trokken snel de degelijke rusting aan waarover iedere ridder die in geval van nood goed uitgerust wil zijn, beschikt: helm, schild en ijzeren beenbeschermers. De zwaarden deden ze niet in de schede aan de riem, maar ze namen ze los mee en legden ze ontbloot naast zich. Vervolgens naaide men ze volledig in de huid van een zeekoe in. De mannen van de hertog weenden, toen ze ze weg moesten dragen. Deze drong er bij al zijn mannen op aan op God te vertrouwen en zijn voorbeeld precies te volgen, namelijk elkaar in de sterke huiden van de zeekoeien in te naaien en vervolgens hun lot in Gods hand te leggen. Toen weenden alle ridders hevig om de dappere jongeman. Het afscheid dat ze van elkaar namen, was hartverscheurend, hoewel ze toch allen achter het plan stonden.

Toen de zon opkwam pakte men de twee mannen, die in sterke huiden gewikkeld waren, op en legde ze op het dek van het schip, zoals u al eerder hebt gehoord. Volgens hun oude gewoonte kwamen de griffioenen weer over de eindeloze zee naar de schepen gevlogen. Toen ze de ingenaaide mannen in de gaten kregen, greep elk van hen er een met zijn klauwen. Ze hielden ze heel stevig vast en brachten ze naar hun jongen waar ze ze te midden van hun kroost in het nest lieten vallen. De jongen probeerden het op allerlei manieren, maar het lukte ze niet de huid open te trekken en het voedsel te pakken te krijgen. Ten slotte gaven ze het op. De mannen sneden een gat in de huid en klommen van de rots naar beneden het bos in, waar ze veilig waren voor de griffioenen. God had ze in zijn genade uit grote nood gered. Daarvoor dankten zij hun Schepper.

Deze twee mannen waren aldus gered en van hun zorgen bevrijd. [4300] Ze verstopten zich onder bomen met ondoordringbare kruinen. De griffioenen vlogen intussen terug en haalden wederom twee mannen. Toen ze ze naar het nest hadden gebracht, verging het hen net zoals hun voorgangers. Ook zij bevrijdden zich uit de huid en klommen naar beneden en redden zich uit de klauwen van de jongen. Voor de derde keer vlogen de griffioenen erop uit. Zonder tijd te verliezen hadden zich inmiddels weer twee man volledig ingenaaid. De laatste die nog over was, was zo zwak dat hij zich niet meer gereed kon maken. Zijn krachten lieten hem in de steek, zodat hij op zee de dood vond. De twee anderen brachten de griffioenen

34

Page 35: Hertog ernst

eveneens als voedsel naar hun jongen. Met hun zeer sterke klauwen probeerden ze hen aan alle kanten te pakken, maar ze moesten de bannelingen laten leven, of ze wilden of niet. Die deden hetzelfde wat de anderen hadden gedaan: ze klommen naar beneden en vluchtten het bos in. Ernst, de dappere man, was hierover zeer verheugd. Toen hij ze op zich af zag komen, was hij dolblij. Hij rende ze tegemoet en kuste ze stuk voor stuk. God had weer een wonder laten gebeuren, zoals Hij het al zo vaak heeft gedaan. De ridders kwamen in het vervolg alle moeilijkheden te boven, totdat ze ten slotte op grond van Gods wil en bevel uit alle ellende werden verlost.

De reis over de ondergrondse rivier (vv. 4335-4476)

Toen ze aldus weer bij elkaar waren gekomen, uitten ze luidruchtig hun vreugde, want Onze Lieve Heer had hun in zijn grote barmhartigheid als het ware lijf en leven teruggegeven, zoals Hij dat vaak genoeg doet. Dat de hertog en zijn mannen de jonge griffioenen niet hadden gedood, was weloverwogen gebeurd: als ze de griffioenen hadden gedood, dan was er niemand meer door de ouders van het schip gehaald. Maar nu ze ze naar hun jongen hadden gebracht, waren ze allemaal in leven gebleven. De mannen besloten toen door het bos te gaan. De stoutmoedige mannen waren heel gelukkig, hoewel ze in het bos bitter weinig voedsel vonden. Daarom aten ze af en toe planten en wat er zoal aan eetbaars te vinden was. Ten slotte bereikten de arme pelgrims een prachtige, brede rivier met snel stromend helder water. Dat vervulde de arme reizigers met innige vreugde. Ze aten en dronken er zoveel ze maar wilden, want de rivier zat vol vissen. De roemrijke edele mannen waadden de rivier in en vingen met hun handen zoveel vissen dat ze voldoende konden eten en de honger volledig konden verdrijven. Ze dankten God van ganser harte. Ze braadden de vissen op een vuurtje dat ze er konden aansteken. Daarna zochten de onverschrokken mannen in alle richtingen, stroomopwaarts en stroomafwaarts, of er een mogelijkheid was om de rivier over te steken. Maar al gauw verloren ze alle hoop: stroomopwaarts waren er steile rotswanden, stroomafwaarts een hoog gebergte dat tot de wolken oprees, zodat ze weer moesten omkeren. Het water stroomde echter door het gebergte. Het stroomde massaal en met zoveel kracht de berg in dat niemand het zou kunnen beschrijven. Toen begonnen de ridders weer hun ellendige lot te beklagen, want ze meenden dat hun einde nabij was.

Ze klaagden God wederom hun nood, want ze vreesden te moeten sterven, omdat ze niet naar de overkant konden komen. Het water was immers diep en breed, zoals u al eerder hebt gehoord. Nieuwe narigheid stond hen te wachten, ze verkeerden in grote nood. Het water schoot door een nauw gat de berg in en stroomde er kolkend doorheen.

“Zeg me nu,” zei de dappere man, [4400] “wat we nu moeten doen. Als we nog langer hier moeten blijven, zullen we sterven.”De graaf, zijn vazal, antwoordde:

“Alle hoop is verloren. Nu we de rivier niet kunnen oversteken, moeten we iets gedurfds verzinnen. Laten we geen tijd verliezen en gauw een vlot maken dat zo groot en stevig is, dat we ons leven ermee kunnen redden. We moeten door het gat in de berg varen, een andere oplossing is er niet. Of we sterven of blijven leven, ligt in Gods hand.”

Ze pakten allen terstond aan en begonnen onmiddellijk een groot en stevig vlot te bouwen. Ze brachten dikke bomen bij elkaar die ze met hun zwaarden velden, want andere gereedschappen hadden ze niet. Ertussen bonden ze stevig vlechtwerk van wilgentakken. Vervolgens stapten ze enigszins bezorgd op het vlot. De dappere mannen legden hun lot in Gods hand, in dat van zijn lieve moeder en van alle heiligen. Ze bogen keer op keer het hoofd voor de hemel voordat ze de grot invoeren. De merkwaardige dingen die de mannen daar beleefden, vertelt men vandaag de dag nog. Ze maakten nog heel wat mee, voordat ze in de grot verdwenen. Telkens weer hadden ze menige harde botsing te verduren. Ze verkeerden

35

Page 36: Hertog ernst

gedurende de hele reis door de berg in grote angst. Ze moesten heel wat stoten inkasseren, die hen telkens met doodsangst vervulden. Maar onze Heiland hielp hen zodat ze ook in deze bange uren de ellende doorstonden.

Ze moesten evenwel nog grote moeilijkheden overwinnen voordat ze door de tunnel waren gevaren, waar ze in het aardedonker links en rechts telkens weer tegen van alles aan botsten. Van binnen lichtten er in de berg allerlei edelstenen op die allemaal schitterend en fraai gekleurd waren. Evenzo straalde de bodem onder hen. De edele strijder Ernst zag een steen tussen alle andere die heel helder straalde, en brak hem uit de rots. Die nam de edele vorst mee uit het verschrikkelijke gevaar. Wegens zijn unieke helderheid werd de steen de ‘wees’ genoemd. Hij is vandaag de dag nog bekend, want men kan hem zien in de keizerskroon. Ons verhaal is dus waar. Maar als er hier iemand is die durft te beweren, dat dit een leugenverhaal is, dan moet hij maar naar Bamberg komen. Daar zal het hem in alle eerlijkheid door de geleerde man die dit verhaal heeft gedicht, bevestigd worden. Het is ook nog in het Latijn20 opgetekend, dus is het echt en zonder bedrog een waar verhaal.

In het land Arimaspi (vv. 4477-4666)

Toen de ridders het einde van de tunnel naderden en weer daglicht zagen, werd de tunnel ook breder. Kort daarna bereikten ze een uitgestrekt land. De edele hertog en de zijnen waren hierover zeer verheugd. Ze legden aan en lieten het vlot liggen. Vervolgens gingen de dappere en onverschrokken mannen te voet verder. Ze kwamen in een groot woud waar ze op een open plek op boeren stuitten, wier taal ze niet verstonden. Ze renden erop af, maar toen deze hen in de gaten kregen vluchtten ze weg, mannen, vrouwen en kinderen. De ridders vonden er zoveel brood dat ze goed konden eten en de honger konden verdrijven, want ze voelden zich heel slap. Daarna liepen ze verder door het woud. Onder Gods leiding bereikten ze al spoedig een heel mooi land, een koninkrijk, waar ze menige welvarende stad zagen liggen. Uit de overlevering is bekend dat dat land Arimaspi heet. Daarover was de edele vorst bijzonder blij. De mannen waren in het graafschap van een heer gekomen die met veel inspanning een fraaie stad had laten bouwen. U kunt gerust geloven dat die stad groot en prachtig was. Alleen de mensen die het land bewoonden, waren merkwaardig. Ze zagen er weliswaar vermetel uit, dat kunnen we niet ontkennen, maar ze hadden slechts een oog, voor op hun voorhoofd. Daarom werden ze ‘een-sterren’ genoemd, in het Latijn cyclopes. Ondertussen naderden de mannen de reeds genoemde fraaie stad. Ze verkeerden in grote onzekerheid hoe men hen zou ontvangen, hoe het hun daar zou vergaan en wat er daar zou gebeuren. “We moeten,” zei de vorst, “er vol vertrouwen op Gods genade heen gaan.”

Al gauw kregen ze de graaf in de gaten die zich op dat moment met zijn ridders voor de stadspoort vermaakte. Hij ontving ze heel vriendelijk en respectvol en vergezelde de heren naar een prachtig paleis. De gastheer was buitengewoon voorkomend tegenover hen, maar zijn taal was hun onbekend. De graaf gebaarde dat ze hun rusting moesten uitdoen. Er werd hier goed voor ze gezorgd. De graaf was een voortreffelijk man en hij gaf opdracht zijn gasten goed te ontvangen. Bovendien bood hij de mannen aan, persoonlijk voor allerlei dingen te zorgen, wat ze ook maar nodig hadden, kleding en voedsel, en wel zo dat ze het graag aanvaardden. De graaf gaf opdracht ze te kleden in kostbare gewaden en in zijde. Hij was een ervaren man en herkende aan hun doen en laten dat ze van adel waren. Daarom had hij met hen in hun erbarmelijke toestand te doen. Nog heel lang zou hij goed voor ze zorgen. Toen gebeurde het op een dag dat de koning van het land in verband met een feest naar alle kanten boden stuurde om zijn verwanten en zijn vazallen aan het hof uit te nodigen. De vorsten kwamen er allen van heinde en verre, alle adellijke heren, hoe verweg ze ook woonden. Toen verscheen ook deze graaf met een groot gevolg aan het hof. Hij liet zich bij de ontvangst door

20 Latijn was de taal van de geestelijkheid en van de geleerden; wat in het Latijn staat opgetekend is dus waar.

36

Page 37: Hertog ernst

de machtige koning vergezellen door hertog Ernst en zijn mannen, met zorg in hun rusting gestoken, met hun glinsterende maliënkolders en hun ijzeren beenbeschermers. Dat schitterde allemaal en ze zagen er allen prachtig uit. Toen de koning hen zag begroette hij ze stuk voor stuk en uitte zijn grote verbazing. Hij vroeg de graaf terstond, waar hij die strijders vandaan had gehaald of van waar ze naar hem toe waren komen. Daarop antwoordde de graaf:“Heer, ik zou niet weten waar ze vandaan komen of wie ze zijn. Ze kwamen zo maar bij mij aanzetten, terwijl ze bijna van de honger omkwamen. Toen heb ik ze door mijn mensen van voedsel laten voorzien, zoals men wel aan hen kan zien. Onze taal verstaan ze niet, maar uit hun manieren blijkt dat ze ridders zijn.”

Toen bekeek de machtige koning hun helmen, schilden en zwaarden. Hij mocht zulke mensen wel en wist ze te waarderen; hun gedrag stond hem aan. Daarom verzocht hij de graaf, ze aan hem over te dragen. De graaf stond ze toen aan de koning af, en deze was daar zeer blij om. [4600] Hij zorgde goed voor de ridders en liet meteen een mooi, sterk en goed geproportioneerd Kastiliaans paard naar de binnenplaats brengen. Op die manier wilde hij te weten komen wie de belangrijkste van hen was. De vermaarde held Ernst greep meteen de teugel, sprong in het zadel zonder gebruik te maken van de stijgbeugels en reed er op ridderlijke wijze op rond. Toen beval de machtige koning hem en al zijn mannen als een koning te bedienen en ze naar behoren van allerlei zaken te voorzien, en hij wees hun een kamerdienaar toe die voor alles wat ze maar nodig mochten hebben, zou zorgen. Hij beval al zijn mensen dat ze hun elke wens zouden vervullen. Dat deden ze allen ook heel bereidwillig. God had weer eens goed voor de hertog en zijn mannen gezorgd.

Zo bleven ze dus hier bij de koning. Toen de hofdag voorbij was, besteedde de koning iedere dag weer veel aandacht aan hen. Langer dan een jaar zorgde men goed voor ze, dat is waar, totdat ze de taal hadden geleerd. Spoedig daarna liet de koning de hertog bij zich komen en verzocht hem vriendelijk, hem naar waarheid te vertellen uit welk land hij afkomstig was, hoe hij heette, wiens onderdaan hij was en hoe hij in dit land was terechtgekomen. Daarop antwoordde deze hem en vertelde dat hij thuis in zijn eigen land hertog was geweest en buiten zijn schuld en zonder zijn eer te verliezen door een van de machtigste koningen die ooit sinds de stichting van het rijk hadden geheerst, was verdreven. En hij vertelde hem in het bijzonder over de zeden en gewoonten van zijn land en hoe hij hier was terechtgekomen. Toen de koning het hele verhaal van zijn reis had aangehoord en ook wat hij vertelde over de gebruiken in vele landen en over de narigheid die hij had moeten doorstaan sinds hij zijn vaderland had verlaten, beval hij al zijn onderdanen zich in te spannen en goed voor deze mannen te zorgen. Dat beval hij keer op keer. Sindsdien was hij de hertog steeds trouw en van harte toegenegen. Hij gaf hem zilver en goud en alles wat hij maar wilde hebben. Zo goed had God voor ze gezorgd.

De strijd tegen de Plathoeven (vv. 4667-4812)

Hierbij zullen we het laten, want ik wil nu vertellen hoe het verderging. De koning van Arimaspi had merkwaardige buren: ze werden Plathoeven genoemd. Ze vielen regelmatig zijn land binnen en veroorzaakten er schade en brachten hem in de problemen. Deze wezens hadden heel brede voeten zoals die van zwanen. Ze heersten gewelddadig over bossen en moerassen. Ze droegen generlei schoeisel. Telkens als er een onweer dreigde, gingen ze op de grond liggen en staken een voet in de lucht. Dat was een heel gek gezicht! Als het onweer lang duurde en de ene voet moe werd, staken ze de andere voet omhoog. Zo beschermden ze zich, zodat geen noodweer hen ooit kon schaden.

De Plathoeven hadden het plan opgevat een krijgstocht tegen de koning van Arimaspi te ondernemen. Ze waren overmoedig en beschikten over vervaarlijk schiettuig. Binnen een dag en een nacht brachten ze een groot leger tegen het land van de koning op de been.

37

Page 38: Hertog ernst

Plunderend en brandstichtend wilden ze de koning aanvallen en zijn rijk totaal verwoesten. [4700] De koning ontving het bericht dat de Plathoeven met hun leger in zijn land waren binnengevallen. Dit vervelende bericht vervulde hem met groot verdriet. De machtige koning verzamelde binnen enkele dagen een sterke legermacht van dappere en flinke krijgers op een uitgestrekte vlakte, waar de legers in bivak gingen. Hier moest de beslissing vallen in een strijd op leven en dood tussen de beide legers. De Plathoeven brachten hun gevaarlijk schiettuig tevergeefs met zich mee. Ze hadden er in het geheel niets aan, zodra de hertog zich in de strijd mengde. Hij greep het vaandel van de koning en voerde de voorhoede aan. De Plathoeven kwamen hem overmoedig tegemoet en stortten zich met z'n allen op de vijand. Toen begon de strijd die velen het leven zou kosten. De hertog en zijn mannen boden dapper weerstand. Ze sloegen met hun zwaarden en staken met hun lansen totdat ze door de rijen van de vijand braken. Die moest toen voor hen terugwijken, want hij werd op het slagveld op een vreselijke manier in de pan gehakt. Op het veld lagen vele paden bezaaid met gesneuvelden die daar de dood hadden gevonden. De koning van Arimaspi ondersteunde de hertog flink met zijn schare. Ze overwonnen de Plathoeven volledig, zodat er nauwelijks een ontkwam. De hertog behaalde de overwinning, zijn ingrijpen was succesvol geweest. Hij en zijn mannen hadden zoveel van de vijanden gedood of gevangen genomen dat niemand hun aantal zou kunnen bevatten.

De zege was behaald en degenen die ontsnapt waren, vluchtten naar kastelen en bossen en waar ze maar heen vluchten konden. De koning bleef gedurende de nacht op het slagveld. Daar heerste vreugde en rumoer tot de volgende morgen. De koning besloot zijn manschappen te belonen. Hij gaf zijn mensen de opdracht aan het hof te verschijnen en verzocht ze de hertog te bedanken die hem zo trouw had geholpen zijn eer te verdedigen. Hij prees hem zeer wegens zijn moed en zei:

“Jongeman, u hebt manhaftig en dapper mijn leven en mijn eer gered, u zult voor altijd heersen over een zo groot deel van mijn land als u maar wilt. Uit dankbaarheid zal ik zoveel ervan als leen aan u overdragen dat u zelf ook aanzien en roem zult bezitten.”

Hij verleende hem een hertogdom, zowel het land als de inwoners. Op die manier beloonde hij deze strijder. Vervolgens gaf hij zijn mannen, voordat ze vertrokken, zoveel dat ze, zwaar beladen met geschenken, heel welvarend werden. Zijn vazal graaf Wetzel werd weldra als machthebber in het hertogdom geïnstalleerd en ze plaatsten het gehele volk, armen en rijken, onder zijn bevel. Bereidwillig zwoeren ze hem trouw. De koning reed nu naar Lucerne, zoals een van zijn kastelen heette. Vervolgens wees men de hertog en zijn mannen zijn land. Nu lachte het geluk hem weer toe.

Toen de hertog zijn land in bezit had genomen, zorgde hij ervoor dat zijn onderdanen hem trouw waren en hem bereidwillig gehoorzaamden. Hij deelde zilver en goud uit, waarbij hij niemand oversloeg. Hij verdeelde geschenken en leengoederen, zodat iedereen met plezier iets in ontvangst nam. Zo was het geen wonder dat de roemrijke held bij al zijn onderdanen in de smaak viel; [4800] het was dan ook terecht dat ze wegens zijn grote verdiensten zijn aanzien steeds in ere hielden. Allen deelden vreugde en verdriet met hem. Maar ook de graaf verwaarloosde zijn taak niet: hij oefende zijn macht op onberispelijke wijze uit. Daarom werden beiden tot de allerbeste vorsten gerekend die men in de hele wereld kende. Ze stonden in hoog aanzien.

De strijd tegen de Flaporen (vv. 4813-4890)

Volgens de overlevering hoorde Ernst, de edele strijder, vertellen dat er een wonderlijk volk in de nabijheid van zijn land woonde, in een vlakte aan zee, dat zichzelf voor heel verstandig hield. Als ze dat wilden, waren ze in staat een groot leger op de been te brengen. Ze zagen er ook wonderlijk uit: goed gebouwd en behoorlijk sterk, alleen hun oren waren zo lang dat ze

38

Page 39: Hertog ernst

tot op hun voeten hingen. Daarmee konden ze hun lichaam geheel bedekken. Ze droegen dan ook geen andere kleding, zoals de overlevering ons vertelt. Ze waren niet bang om een stevig partijtje te vechten. Wat hun uiterlijk betreft leken ze op koene ridders. Later zouden er velen van hen door de edele hertog worden gedood. Ze hadden scherpe werpspiesen, blinkend en goed van vorm. Iedereen die hen tegemoet trad moest het onderspit delven. Ze hadden de koning de oorlog verklaard en hem in vele veldslagen grote schade berokkend. Dat had men tot nu toe geaccepteerd. Maar nu begonnen de inwonders van het land erover bij de hertog te klagen. Ze verzochten hem er iets aan te doen.

Toen Ernst dit hoorde verzamelde de prijzenswaardige vorst onmiddellijk al zijn mannen, totdat hij tegen deze vijanden een behoorlijke legermacht op de been had gebracht. Hij trok naar de kust en liet zich de weg wijzen naar het land van de vijand. Intussen hadden ook de Flaporen hun leger gemobiliseerd. Ze waren erop gebrand de strijd aan te binden met hertog Ernst. Ze stelden de veldslag niet lang uit, maar spoedden hem al van verre tegemoet. Op de dag van de veldslag zouden ze daarvoor de rekening gepresenteerd krijgen! Met hun zwaarden brachten de mannen van de hertog hun gapende wonden toe. Wie niet wist te ontsnappen, die kwam ter plekke om het leven. Dood of zwaar gewond lag het merendeel van hun strijdmacht op het slagveld. De strijd duurde tot de avond. De hertog behaalde de overwinning en zijn mannen waren heel gelukkig en blij. Gedurende de nacht bleven ze op het slagveld. Bij zonsopgang zagen ze er menigeen liggen, badend in het bloed. Aan beide kanten waren er onder de strijders slachtoffers gevallen. Maar de hertog wilde niet terugkeren, voordat hij met harde hand het volk in dit hele land zou hebben onderworpen, zodat ze hem tribuut zouden betalen en in zijn leger zouden dienen, tegen welk van de landen aan de zee hij ook in de toekomst ten strijde zou trekken. Het kon hem niet schelen hoe lang het zou duren. Daarna pas voerde hij zijn leger terug naar zijn land. De hertog had weliswaar enkelen van zijn krijgslieden verloren, maar het geluk lachte hem steeds toe, zodat hij overal waar hij veldslagen leverde de overwinning behaalde.

De strijd tussen de Prechami en de kraanvogels (vv. 4891-5012)

Toen de hertog naar zijn kasteel was teruggekeerd, was hij een gelukkig mens. Hij organiseerde een groot feest voor zijn mannen, waarbij hij kosten noch moeite spaarde. Hij schonk hun goud en kleding. Nu werd hem verteld dat er ook een land in de buurt lag dat Prechami heette. Daar woonden mensen die zo klein waren als het maar kon.[4900] Het was een koninkrijk en de mensen leefden er in voortdurende angst. De reden zal ik u vertellen. Er waren altijd heel veel kraanvogels in hun land. Die hadden het land in bezit genomen, zodat de inwoners niet meer op hun akkers durfden te komen. Ze moesten in ondoordringbare wouden leven, waar deze kleine mensjes zich de vogels maar nauwelijks van het lijf konden houden. Ik zal u vertellen waarmee ze zich voedden: met eieren waarvan ze telkens zoveel van de kraanvogels stalen als ze maar te pakken konden krijgen. Als ze jonge kraanvogels vonden, dan doodden ze die meteen. Anders hadden ze niets om te eten, behalve dan wat ze in de bossen konden verbouwen. Nergens anders konden ze zich vertonen, want ze waren weerloos tegenover de kraanvogels, tenzij ze een leger tegen hen hadden kunnen mobiliseren en tegen hen de strijd hadden aangebonden. Wat ze destijds aan kraanvogels konden vangen en doden, dat verdeelden ze gelijkelijk onder armen en rijken. En dan maar wachten tot ze weer eens geluk hadden! Toen hertog Ernst dit verhaal hoorde, riep hij honderd ridders bij elkaar en samen voeren ze in een schip erheen. De strijders kwamen in het land van de Prechami aan en trachtten te weten te komen hoe dit volk ervoor stond. De onverschrokken ridders trokken een haast ondoordringbaar bos in en vonden op een bepaalde plek velen van hen. De hertog verzocht ze, hem mee te delen wie hun koning was. Vervolgens beloofde de roemrijke man hen dat ze zich geen zorgen meer hoefden te maken.

39

Page 40: Hertog ernst

“Dat beloof ik u op mijn woord van eer!”Dat vervulde allen met vreugde. Ze begeleidden hem naar hun heer die alle ridders

stuk voor stuk met een kus begroette. Er was er niemand van welke rang dan ook die hij niet allervriendelijkst ontving. Dat kunt u van mij aannemen! De koning was zo klein dat hij met zijn handen nauwelijks de ceintuur van hertog Ernst kon aanraken. Deze verzocht hem onmiddellijk de plaats te wijzen van waar hij de vogels zou kunnen zien. Voordat dit gebeurde liet de koning al zijn mannen uit het hele rijk bijeenroepen. Weldra verschenen allen en brachten de hertog naar de plaats waar hij om gevraagd had. Ze vonden er een ontelbaar grote, ja een onvoorstelbare massa vogels.

De kraanvogels vluchtten niet voor dit leger, maar verdedigden zich dapper. Zij waren mensen gewend en wilden niet de benen nemen. Daarop vielen dezen hen fanatiek aan. De koning en de hertog sloegen er zoveel van hen dood – dat is eerlijk waar – dat geen mens het ongelofelijke aantal kan bepalen. De Prechami hadden voorlopig wraak genomen. Ze bleven er zes weken, omdat de koning ze had gevraagd te blijven om hem te helpen de kraanvogels uit het land te verdrijven. Ten slotte hadden de strijders alle kraanvogels, waar er toch zoveel van waren geweest, gedood. Het volk had veel profijt van de krijgstocht van de edele hertog. De koning liet hem aan het hof verschijnen en verzocht de beroemde ridder voorgoed bij hem te blijven. Hij wilde zelfs zijn macht aan hem overdragen en zijn onderdaan worden. Toen antwoordde de voortreffelijke jongeman:

“Heer, dat kan ik niet aannemen. Moge Gods zegen op uw land rusten. Ik heb er geen tijd voor, want ik moet dringend naar mijn land terugkeren. Maar u kunt mij een gunst bewijzen door mij een aantal van uw mensen te geven. Geloof mij, heer, zolang ik leef zal ik uw dienstwillige dienaar zijn.”

De koning zei daarop:“Heer, ik geef u zoveel als u er maar wilt.”

Toen nam de opgewekte held [5000] er twee die er aardig uitzagen, goed gebouwd en voornaam om te zien. Zijn gevolg had hem deze twee aanbevolen. Voordat hij vertrok dankte de koning hem van harte voor de eervolle dienst die hij hem had bewezen. Daarna nam hij afscheid en keerde terug naar het land Arimaspi, waar de edele strijder opgewekt aankwam. Hij prees de almachtige God voor de behouden thuiskomst.

De strijd tegen de Giganten (vv. 5013-5332)

Niet ver van het land Arimaspi verwijderd woonde destijds een angstaanjagend volk dat Kanaän heette.21 Het bestond uit sterke krijgers, die ook wel reuzen22 werden genoemd. Ze hadden menig land onderworpen dat hun vervolgens tribuut moest betalen. Veel dappere strijders waren door hen van het leven beroofd en hadden de bittere dood gevonden. Iedereen die weigerde tribuut te betalen, werd door hen vermoord. De koning van Kanaän kreeg van al zijn vazallen de raad, boden naar het land Arimaspi te sturen en aan de koning van dat land de volgende boodschap over te brengen: als hem zijn leven lief was en hij in zijn land wilde blijven zitten, dan moest hij tribuut betalen en spoedig aan het hof verschijnen om zijn land uit handen van de koning van Kanaän als leen in ontvangst te nemen en terstond diens vazal te worden. Daarover viel niet te onderhandelen. Het speet hem al zeer dat hij zolang onafhankelijk was geweest.

De bode was een geweldige Gigant. Hij kwam naar het land Arimaspi, verscheen er voor de machtige koning en bracht beleefd de boodschap van zijn heer over. De koning zag

21 In v. 5015 heet het volk Cânâan, in v. 5025 is dit de naam van het land, terwijl het volk als Gîgande wordt aangeduid.22 In de tekst wordt afwisselend van ‘reuzen’ en ‘Giganten’ gesproken, maar ‘Giganten’ wordt als eigennaam gebruikt.

40

Page 41: Hertog ernst

zich voor een onoplosbaar dilemma geplaatst: als de Giganten zijn land zouden binnenvallen, dan zou hij zich daartegen niet kunnen verdedigen en hij zou het er ook niet levend van afbrengen. Hij kon alleen maar vluchten of zich aan hen uitleveren en zijn land in het vervolg als hun vazal besturen. De koning liet zijn vazallen bijeenroepen, de besten die hij had, en deze kwamen bijeen om hem te adviseren. Ook hertog Ernst verscheen er. De koning deelde hun de boodschap van de Giganten mee.

“Ze hebben zoveel macht dat niemand hun weerstand kan bieden. Daarom ben ik zeer bezorgd,” zei hij.

Daarop adviseerden al zijn vazallen dat hij het beste aan de koning van de Giganten tribuut kon betalen, opdat zij hier in hun land in vrede zouden kunnen leven. Maar hertog Ernst zei:

“Met uw woorden schaadt u uw eigen aanzien, nu u uw heer in uw eigen land iets aanraadt wat hem alleen maar schande brengt. Bij mij thuis zou niemand zo gauw bereid zijn de ondergeschikte te worden van iemand van gelijke rang. Liever zou hij eervol sterven. Ik zal u een betere raad geven: stuur een boodschap terug naar de koning van de Giganten en zeg hem dat hij van een te lage rang is om uw land als leen uit zijn hand aan te nemen. Hij lijkt wel aan grootheidswaan te lijden! Als profijt en aanzien hem wat waard zijn, dan moet hij nooit meer zoiets eisen, want dan zou u hem van al zijn aanzien beroven. Als hij u dan met zijn leger wil aanvallen, dan moet u uw land zo verdedigen dat de eis tribuut te betalen hem duur te staan zal komen en dat de tribuut en de belasting die hij van plan was hier te komen heffen, hem voor altijd zal opbreken.”

De koning van Arimaspi was zeer verheugd over dit advies. Hij liet de gezant komen, gaf hem een vorstelijk geschenk en zei:

“U kunt terugkeren en uw heer zeggen dat hij tegenover mij beter de vrede kan bewaren. Het is een onnozel idee te geloven dat hij mij kan dwingen schatten af te staan. Hij moet maar niet al te zeer op mijn zilver en mijn goud hopen. Maar als hij mijn vazal wil worden, [5100] dan zal ik mij tegenover hem erkentelijk betonen. Als hij evenwel niet van zijn besluit wil afzien en verkiest mijn vijand te zijn, zeg hem dan op mijn woord van eer dat het hem duur zal komen te staan. Ik zal hem uit mijn vrije land een dusdanige tribuut betalen, dat hij de schade en de schande tot aan het einde van zijn leven niet te boven zal komen.”

Toen de gezant dit had vernomen keerde hij meteen naar zijn land terug en bracht aan de koning verslag uit. Die was woedend dat de koning van Arimaspi zo brutaal was om zijn eis af te wijzen. Het leek hem de wereld op z'n kop als hij de koning van Arimaspi tribuut zou moeten betalen, opdat deze hem genadig zou zijn en zijn leven zou sparen. Zijn adviseurs zeiden daarop:

“Edele, hooggeboren koning, wees niet al te kwaad, wij krijgen hem wel klein. ”De gezant mengde zich weer in de discussie en zei:“Nu hij u zo laag aanslaat, zou u zijn land moeten binnenvallen en hem in een veldslag

tegemoet moeten treden, de tijd is er rijp voor. Laat hem zien wie u bent! Hij zou zich bereidwillig aan u hebben onderworpen, als er niet een miezerig mannetje was geweest dat in zijn tegenwoordigheid onverschrokken zijn mening uitte. Hij had niet manhaftiger kunnen spreken, zelfs als alle rijken ter wereld aan hem onderworpen waren geweest. Voordat de raadsvergadering ten einde was, raadde hij de koning af zich aan u te onderwerpen. Zijn gestalte is indrukwekkend, al heb ik nog nooit zoiets kleins gezien. Hij kwam nauwelijks tot aan mijn knieën. Dat mannetje zag ik voor de koning verschijnen en zo krijgshaftig in de raadsvergadering optreden, dat ik mij erover verbaasde en nog steeds stomverbaasd ben. Al zou u niet meer bereiken dan dat dat mannetje in uw handen valt, dan zou de krijgstocht al de moeite waard zijn geweest,” zei de vermaarde dappere bode. “U moet nu zo spoedig mogelijk op weg gaan naar Arimaspi.”

41

Page 42: Hertog ernst

De koning was woedend dat die kleine man zo heftig tegen de eis om tribuut te betalen had geageerd. Hij zwoer een heilige eed dat hij niet zou aarzelen hem te verdrijven, te doden, gevangen te nemen of aan de hoogste boom op te hangen. In ieder geval zou hij hem te schande maken. Hij bracht duizend reuzen uit zijn land bijeen. Met hen ging hij op weg naar het land Arimaspi. Alle Giganten droegen een grote en lange stalen stang, waarmee ze wilden vechten. Ze maakten zoveel lawaai dat het over akkers en weiden weerklonk. Daar zouden ze nog spijt van krijgen. Toen de bewoners van Arimaspi hadden gehoord dat de Giganten met een leger hun land wilden binnenvallen, verzamelden ze ook meteen een legermacht en maakten zich ter verdediging gereed tegen het sterke vijandelijke leger, zoals de hertog hen had aangeraden. Vervolgens sprak hij hen toe en zei dat ze niet bang moesten zijn. Hij had ervoor gezorgd dat men spiesen, zwaarden en speren voor hen vervaardigde.

“U moet nu allen,” zei hij, “met mij ten strijde trekken. Wij zullen hen tegemoet trekken en terstond met onze wapens naar het bos gaan waar zij doorheen moeten. Daar kunnen wij ons tegen hen beschermen door het bos in te gaan. Daar kunnen we overleven, omdat ze er hun stangen niet kunnen gebruiken. We zullen er velen van hen verslaan, want wij kunnen ze daar wel steken en slaan, zodat ze er spijt van krijgen dat ze deze krijgstocht ooit hebben overwogen.” [5200]

De Giganten bereikten het bos, waar ze op de dappere en buitengewoon stoutmoedige mannen stuitten. Toen ze in de gaten kregen dat die tegen hen wilden vechten, stormden de reuzen er met hun ijzingwekkende stangen op af. De hertog trok zich met zijn leger terug tot onder de bomen, waar ze volkomen veilig waren. Ze lanceerden een aanval op de benen van de reuzen. Nu bleek hoe slim de hertog was geweest: de reuzen moesten de gevolgen ervan aan den lijve ondervinden. Met speren en met spiesen brachten ze er menigeen ten val, zodat het bos dreunde, en door hun gewicht stortten ze ter aarde als bomen die geveld worden. Met zwaarden werd het verlangde tribuut geweigerd, zodat de Giganten het niet in ontvangst konden nemen. De verdedigers doodden een groot gedeelte van de Giganten zonder zelf verliezen te lijden. De reuzen en hun bondgenoten leden grote verliezen, want heel velen werden tijdens deze gebeurtenissen door de hertog zwaar verwond, zodat men ze weg moest dragen. Driehonderd sterke reuzen lagen er ten slotte dood op het slagveld, de rest ging er vandoor. Daarmee was de strijd ten einde. Wegens de bomen hadden ze hun stangen niet kunnen gebruiken, en dus vluchtten ze terug naar Kanaän. De hertog wachtte nu niet langer. Toen hij het slagveld eenmaal beheerste verzocht hij, zodra de reuzen begonnen te vluchten, de zijnen hem te helpen er eentje te vangen. Ze kregen een sterke reus in de gaten die niet in staat was te ontsnappen. Die begonnen ze te omsingelen, want hij was zwaar gewond. Toen brachten ze hem nog verder in het nauw met speren en met spiesen, totdat hij de stang moest laten vallen. De hertog spaarde zijn leven en vertrouwde hem aan zijn mannen toe. Die namen hem vervolgens met vreugde mee terug naar hun land. De koning van de Giganten had een zware nederlaag geleden. De koning van Arimaspi had de overwinning behaald. Sindsdien heerste hij vrij en onafhankelijk in zijn land dat de Giganten nooit meer binnenvielen. Zo had de koning zijn eer gered.

De koning was verheugd over deze overwinning. Opgewekt begaf hij zich weer op weg naar zijn land. Hij stuurde boden vooruit die thuis moesten bekendmaken dat de strijd tegen de Giganten zo voorspoedig was afgelopen. Oud en jong waren dolblij dat men de aanval van de grote, sterke reuzen op zo'n manier had weerstaan. Allen waren ze hertog Ernst dankbaar. Zijn vindingrijkheid was de oorzaak dat ze de zege hadden kunnen behalen. Toen ze weer thuis waren gaf de koning een feest om zijn grote genegenheid voor de hertog tot uitdrukking te brengen. De vermaarde hertog Ernst die hun zo'n groot aanzien en zulke roem had bezorgd, werd overladen met eerbetoon. Ze hadden immers allen van zijn grote wijsheid geprofiteerd. De voortreffelijke koning schonk hem veel goud en edelstenen. Daarna keerde

42

Page 43: Hertog ernst

de trotse hertog weer naar zijn land terug, waar al zijn onderdanen, mannen en vrouwen, de grote strijder groots ontvingen. Hij was er buitengewoon populair.

Zo was hij dus weer teruggekeerd. Hij was erg blij met de reus, die nog wel gewond was. De hertog verzorgde hem vol toewijding. [5300] Hij verzorgde en verbond zijn wonden steeds weer, totdat hij helemaal was opgeknapt. De hertog liet blijken dat hij hem graag mocht. Toen de reus geheel was genezen liet de hertog hem goed kleden en hij liet hem vrij rondlopen, waarheen hij maar wilde. Daarop verklaarde de reus dat hij de hertog nooit in de steek zou laten. Later zou hij de vermaarde edele vorst inderdaad goed van pas komen. Volgens de overlevering was hij nog maar vijftien jaar oud. Deze onverschrokken strijder was nog niet volwassen. Hij was al zo lang dat er geen enkele spar in het bos ook maar tot zijn knieën reikte. Hij was niet alleen lang, maar zag er ook angstaanjagend uit. De prijzenswaardige vorst had nu aan zijn hof behalve de Gigant twee wezens uit het land Prechami en vele Flaporen en Plathoeven. De vorst zag er nauwgezet op toe dat ze kregen wat ze nodig hadden en zelfs nog meer dan ze verlangden. Hij hield ze bij zich als curiosa. Deze wonderlijke wezens zorgden sindsdien voor vermaak en verdreven vaak de verveling.

In Ethiopië (vv. 5333-5630)

Zo bracht de hertog zeker wel zes jaar door in dat land en zijn bestuur werd door iedereen gerespecteerd, dat is werkelijk waar. Op een ochtend ging de edele man voor zijn kasteel wandelen. Toen zag hij een schip de haven binnenvaren dat uit Ethiopië23 was gekomen. De hertog informeerde bij de zeelieden of ze nog nieuwtjes te vertellen hadden en hij wilde weten, wie de eigenaar van het schip was. Ze zeiden tegen hem:

“Wij zijn uit Ethiopië vertrokken om handel te drijven en we konden er niets aan doen dat de wind ons hierheen heeft gedreven. Wij zijn geheel in strijd met onze bedoeling in dit land terechtgekomen. Nu verzoeken wij u, edele strijder, in Gods naam medelijden met ons te hebben en ons te sparen, zodat wij in leven blijven. In ruil daarvoor zullen wij u zoveel van onze handelswaar geven als u maar wilt hebben, zonder enige beperking. Wij verzoeken u alleen zoveel voor ons over te laten dat we de honger kunnen bestrijden en net nog levend naar huis kunnen komen.”

Toen de stoutmoedige man dit antwoord had vernomen, wist hij precies om welk land het ging. Vervolgens vroeg de koene strijder of er misschien een oorlog woedde. Toen zetten ze hem de situatie uiteen. Ze zeiden:

“De troepen van de koning van Babylon brengen de koning van Ethiopië dikwijls grote verliezen toe. Al heel wat keren zijn ze zijn land met een strijdmacht binnengevallen om de edele koning te dwingen van het christelijk geloof af te vallen en naar het heidendom over te gaan, om zo het aantal der ongelovigen te vergroten. Met een omvangrijk ridderleger overvallen ze ons keer op keer, maar wat haalt het uit? Ze moeten zich telkens weer uit het land terugtrekken wegens de tegenstand die ons leger en de ridders van de koning bieden. Onze koning blijft zijn geloof trouw.”

Toen hij dit had vernomen, vroeg hij de kooplieden of ze hem geruisloos en in alle stilte konden helpen uit het land te ontsnappen. – “Het was al lang mijn bedoeling naar Jeruzalem te gaan.” – Als ze hem konden helpen daarheen te gaan, dan zou hij ze rijkelijk met goederen belonen. Als er in Ethiopië net een oorlog aan de gang was, dan had hij er niets op tegen om enige tijd bij de koning aldaar te blijven, als tijdverdrijf, totdat hij verder naar Jeruzalem zou kunnen reizen. Toen ze deze woorden hadden vernomen [5400] waren de kooplieden dolblij. Ze beloofden hem plechtig dat ze zijn aanwijzingen zouden opvolgen. Op een avond laat gaf de dappere man opdracht het beste wat hij bezat – zilver en goud en andere waardevolle geschenken, kostbare stoffen en zijden gewaden, de beste die hij maar kon

23 In de tekst is sprake van môrlant, het land van de Moren. Meestal wordt daarmee Ethiopië bedoeld.

43

Page 44: Hertog ernst

vinden, parels en edelstenen, alles wat men maar kon gebruiken en wat meegenomen kon worden, en bovendien alles waar hij aan gehecht was - met zorg en in stilte naar het schip te brengen. Ook bracht hij ongemerkt de reus en al zijn andere wonderlijke wezens stuk voor stuk aan boord bij de Ethiopiërs: Plathoeven, Prechami en Flaporen. Toen dit allemaal was gebeurd waren er nog twee mannen uit Arimaspi waar hij op gesteld was. Het waren zijn vertrouwelingen. Hij verzocht ze met hem te vertrekken, waartoe ze met vreugde bereid waren, want zij hadden hem graag als hun heer. Alles was in het geheim aan boord gebracht. De mannen die hijzelf had meegebracht, waarover ik u eerder heb verteld, had hij twee aan twee ondergebracht.24

Blij en vol goede moed hesen ze de zeilen en voeren opgewekt weg. Er stond de meest gunstige wind die ze zich maar konden wensen. Zo was de hertog met zijn mannen uit dat land ontsnapt. De wind voerde ze naar een haven in Ethiopië. Daar gingen de hertog en zijn mannen van boord. Men zorgde er voor onderdak en ruimte om alles op te slaan wat ze aan bezittingen bij zich hadden. De kooplieden brachten hen naar een fraai kasteel en dienden ze bij de koning aan. Ze vertelden er meteen bij wie die vorst was en de rest van het verhaal, waar ze hem aan boord hadden genomen en hoe ze daarheen waren gekomen. Dat vertelden ze hem allemaal heel precies. De hertog verzamelde al zijn wonderlijke wezens en verscheen voor de edele koning die hem respectvol ontving.

“U en uw gevolg zijn van harte welkom!”De edele vorst dankte de koning voor de ontvangst. De reus en zijn overige gevolg stonden vlakbij hem. De koning en al zijn mannen waren zeer verbaasd erover. Ze moesten eerlijk bekennen dat ze zoiets merkwaardigs nog nooit hadden gezien noch ooit in hun leven van zoiets hadden gehoord. Ze waren blij dat hij naar hen toe was gekomen.

De banneling verzocht nu de koning te mogen blijven en in zijn dienst te mogen treden, om de tijd een beetje te vullen, totdat hij te weten zou komen hoe hij verder zou moeten reizen naar het land van Jeruzalem. Vervolgens vertelde de hertog hem al zijn reisavonturen. Als de koning hem verder zou helpen, dan zou hij hem zeer dankbaar zijn. De koning antwoordde daarop:

“Ik verzeker u, als u hier bij mij in mijn land wilt blijven wonen, samen met uw Gigant, dan zou ik u heel uw leven beschermen en ik zou u zoveel van mijn land geven dat u en uw mannen hier eervol bij mij zou kunnen leven. Als u wilt, vervul ik mijn belofte nu terstond.”

De hertog dankte hem voor dit eervolle aanbod en zei:“Dat is nog niet nodig. Ik heb het nog niet verdiend. Pas als ik u ooit een dienst heb

bewezen die met uw status in overeenstemming is, kan ik daarna met ere aanvaarden [5500] wat u mij als dank geeft.”

Toen zorgde de voortreffelijke koning vol toewijding voor hem, alsof hij zijn eigen zoon was. De hertog heeft zich er later verdienstelijk voor gemaakt.

Destijds bereikte de koning het bericht dat de koning van Babylon met vele krijgers zijn land was binnengevallen. Hij was met een zo sterk ridderleger uit het land van de heidenen gekomen, dat niemand zich ertegen kon verzetten. Hij was van plan de gehele christelijke wereld te onderwerpen en te vernietigen. Toen de koning dit bericht vernam, werd hij woedend. De edele en hooggeboren koning mobiliseerde zo spoedig mogelijk het christelijke leger. Toen de vorsten aan het hof verschenen en het bericht vernamen, verklaarden allen eenstemmig, machtigen en minder machtigen, dat ze bereid waren hun land te verdedigen. Onder ede verklaarden ze zich bereid tot een oorlog tegen de heidenen. Het 24 Het gaat waarschijnlijk om de vier ridders die van Ernsts oorspronkelijke leger over zijn gebleven; graaf Wetzel, die later weer aanwezig blijkt te zijn, wordt hier niet genoemd. Het is ook mogelijk dat de wonderlijke wezens worden bedoeld; in dat geval doet het meenemen van deze wezens in paren denken aan het verhaal van Noach die van alle “dieren, die niet rein zijn, één paar, het mannetje en zijn wijfje”, moet meenemen in de ark (Genesis 7,2). Maar er is nergens sprake van een vrouwelijke Gigant.

44

Page 45: Hertog ernst

lukte ze een groot leger op de been te brengen, bestaande uit vele duizenden strijders. Vervolgens trok de koning met zijn leger naar een uitgestrekte vlakte. De hertog verheugde zich op strijd. Hij dankte God dat hij de kans kreeg daar te mogen vechten en hij deed de gelofte Hem altijd te zullen prijzen en de kerk met royale schenkingen te vereren, als hij het er levend van afbracht. Maar menigeen keerde niet heelhuids terug uit de strijd.

De heidenen trokken met een groot leger ten strijde, maar zij leden op de dag van de veldslag grote verliezen. Zeer smalle doorgangen door het vijandelijke leger werden met het zwaard verbreed! Verbazingwekkende dingen vielen er op de dag van deze veldslag waar te nemen. De hertog verscheen al vroeg, samen met het gevolg van de koning. De reus droeg het vaandel en liep vervaarlijk de heidenen tegemoet. De hertog en zijn mannen lieten daar blijken voortreffelijke ridders te zijn. Zijn mannen volgden hem in gesloten gelederen. Ik zou u nauwelijks kunnen vertellen hoeveel speren hij daar versplinterde en hoeveel vijanden hij neerstak. Het vaandel werd zo goed verdedigd dat velen er de dood vonden. De strijd duurde de hele dag tot tegen zonsondergang. Ze sloegen door stalen pantsers en botten zodat het bloed vloeide. De meeste heidenen droegen geen stalen pantser; daardoor werden grote aantallen van hen door de christenen in de pan gehakt. Ze sloegen en staken, totdat ze de gesloten gelederen doorbraken waarbinnen de machtige koning van Babylon reed, die zelf ook heel dapper streed. De hertog trad hem als een ridder tegemoet: toen hij de koning zag stak hij hem met zijn lans van het paard en verwondde hem ernstig. De edele hertog nam hem, hoewel hijzelf van alle kanten werd belaagd, gevangen, zoals het een ridder betaamt. Toen sneuvelde een van zijn eigen ridders die nog samen met hem op zee was geweest en aan de griffioenen was ontsnapt. De christenen verdedigden hun land goed. De hertog en zijn Gigant slachtten de heidenen af als vee. Die waren vervolgens gedwongen om te keren en te vluchten. Ze moesten met veel zwaargewonden het slagveld verlaten. De christenen behaalden over de hele linie de zege. Het heidense leger was compleet uiteengeslagen, zodat de christenen de overwinning behalen konden. Na afloop verzamelden ze zich rond hun koning, die buitengewoon blij was en met de zijnen naar zijn hoofdstad terugkeerde. Hij gaf opdracht de wonden van de heidense koning te verzorgen en goed te verbinden. Toen deze weer geheel was genezen, stuurde hij boden naar zijn land met de opdracht zijn vorsten te laten komen, opdat ze hem welwillend [5600] zouden ondersteunen bij onderhandelingen met de christelijke koning en zo zijn ongeluk zouden helpen ongedaan te maken. Hij bood gijzelaars aan totdat hij alle schade die hij had veroorzaakt, zou hebben vergoed, zodat er vrede zou zijn zolang zij beiden zouden leven. Er werd plechtig afgesproken dat men zich daaraan zou houden. Vervolgens liet men aan beide kanten de gevangenen vrij. De oorlog werd vergeten en hij zou uit het geheugen worden gewist. Toen bracht de hertog bij de koning zijn reis naar Jeruzalem weer ter sprake en hij zette uitvoerig de vele moeilijkheden uiteen die hij zich zou moeten getroosten. De koning van Ethiopië betreurde het dat Ernst niet bij hem wilde blijven. Desondanks raadde hij hem aan de koning van Babylon, die toch een man van eer was, te verzoeken hem veilig naar de stad Jeruzalem te brengen. Met klem verzocht hij de koning van Babylon erom en die beloofde meteen dat hij hem wilde begeleiden, daarheen, of waarheen hij maar wilde. Hij zou hem altijd dankbaar zijn als hij de opdracht daartoe zou ontvangen en hij zou steeds zijn dienstwillige dienaar zijn.

Ernst gaat naar Jeruzalem (vv. 5631-5773)

Toen dat allemaal aldus was vastgelegd, bereidde de hertog zijn reis voor. De koning van Babylon talmde ook niet langer, maar reed naar de koning van Ethiopië en naar zijn mannen en nam afscheid. Ook de hertog nam afscheid van het hof, waarbij hem veel eerbetoon ten deel viel. De edele koning gaf hem twee lastpaarden, beladen met zwaar goud, en een fraaie dromedaris. Toen trok de banneling met zijn hele gevolg, samen met de koning van Babylon,

45

Page 46: Hertog ernst

naar Alexandrië. Aan het hof van deze koning verbleef de hertog een maand of zelfs nog langer. Toen herinnerde hij de edele koning eraan dat hij hem op zijn woord van eer had beloofd hem naar Jeruzalem te brengen. Dat had hij hem beloofd en toegezegd! De koning gaf terstond opdracht aan vier van zijn mannen de edele jongeman met spoed naar het land van Jeruzalem te vergezellen en hij gaf de hertog wegens zijn grote dapperheid zoveel goud en kostbare stoffen dat een kameel het nauwelijks kon dragen. De koning overlaadde hem met eerbewijzen. Daarna nam de edele hertog afscheid en ging in het gezelschap van tweeduizend man opgewekt op weg naar het land van Jeruzalem.

Toen hij in dat land was aangekomen en men in de stad Jeruzalem begreep dat die vorst was verschenen waarover men al zoveel wonderbaarlijke dingen had gehoord, was iedereen blij. Te voet en te paard trok men hem meer dan een mijl tegemoet, ten einde de held met veel eerbetoon in dit land te ontvangen. Men leidde de edele man meteen naar de grafkerk, waar de hertog ter ere van God een offer bracht op het graf van Christus. Hij stond de helft van zijn curiosa af en bovendien veel kostbaarheden, zoals edelstenen, goud en waardevolle stoffen, waarvan hij er veel bij zich had. Ook schonk hij veel aan de tempel en aan andere heilige plaatsen. Alsdus verbleef de hertog meer dan een jaar in het land. In die tijd bezorgde hij de heidenen – dat is echt waar – veel narigheid. Dikwijls zag men de hertog vervaarlijk te paard tegen de heidenen vechten, waar hij hen maar tegenkwam, zodat ze veel schade en schande moesten inkasseren, terwijl hij met zijn strijders behouden en met roem overladen terugkeerde. Vandaar dat hij zeer gewaardeerd werd.

Op die manier bracht de hertog het jaar door, voortdurend bezig [5700] met de strijd tegen de heidenen. Daarom haatten ze hem, want hij vocht aanhoudend tegen hen. Destijds kwamen pelgrims uit Duitsland van overzee die de hertog, zonder iets te verzwijgen, precies vertelden hoe men thuis over hem dacht. Menigeen die teruggekeerd was, had verhalen over hem naar Duitsland meegebracht. Zo had een betrouwbaar bericht de keizer bereikt dat Ernst gezond en wel in Jeruzalem verbleef. Dat had hem een ridder verteld die hem daar had ontmoet. Deze had hem naar waarheid verteld over al die wonderlijke wezens en hij had gedetailleerd alles verteld wat Ernst had meegemaakt en hoe hij aldaar met eigen ogen die merkwaardige wezens had aanschouwd, en dat hij naar waarheid kon getuigen dat het zo was en dat men ze ginds nog bij Ernst zou kunnen aantreffen. Toen zond de machtige keizer aan al zijn vorsten met vreugde het bericht dat hertog Ernst gezond en wel in Jeruzalem vertoefde. Toen ze dit bericht ontvingen, waren ze verheugd over het feit dat hij nog leefde. Ze zeiden:

“Alles wat hij ons heeft aangedaan, zij hem vergeven. Wij moeten de edele man helpen zijn verhouding met het rijk te normaliseren, we moeten in der minne afzien van onze vorderingen op hem en hem helpen weer bij de keizer in de gunst te komen.”

De gebeden van koningin Adelheid hadden de hemelse God bewogen, de keizer te laten inzien dat hij hertog Ernst onrecht had aangedaan en dat de paltsgraaf Heinrich hem valselijk had beschuldigd. Daarop liet de machtige koning hem weten dat hij in het geheim bij hem zou mogen verschijnen. Alles wat hij hem had afgenomen, wilde hij hem teruggeven, en hij was van plan de voortreffelijke jongeman al zijn schuld te vergeven en hem met goederen schadeloos te stellen. Dat was hij vast van plan. Maar ik zal u nog meer vertellen: Zolang de edele vorst in het land van Jeruzalem verbleef, was deze edele held bij allen geliefd wegens zijn grote dapperheid. De heidenen bracht hij zulke nederlagen toe dat ze de verliezen lang moesten betreuren. De hertog hoorde nu vaak zeggen dat de machtige keizer van het Roomse Rijk heel vriendelijk over hem sprak en steeds tot God bad dat hij naar huis zou komen, zodat hij van hem de vele merkwaardige belevenissen zou kunnen horen. Ook de vorsten deden, zo werd er gezegd, een goed woordje voor hem.

Ernst keert naar Duitsland terug (vv. 5774-5886)

46

Page 47: Hertog ernst

Toen nam de jongeman afscheid van de hele stad Jeruzalem. De hertog liet zich vervolgens de weg wijzen van de stad Jeruzalem naar de haven van Acco. Daar ging hij aan boord. Meer dan zes weken was hij op zee, want de zwakke wind dreef het schip nauwelijks voort, zodat ze al gauw in nood verkeerden. Een van zijn Plathoeven stierf, hetgeen de hertog zeer ter harte ging. Ten slotte is zijn schip de haven van Bari binnengelopen, waar hij goed werd ontvangen.

Voordat hij er weer vertrok, legde de dappere ridder zijn offergave op het graf van Sint Nicolaas: hij schonk spontaan een schitterende kostbare stof en gouden armbanden. De opgewekte man ging meteen verder en kwam korte tijd later in Rome aan. Toen de inwoners van Rome dit vernamen, werd hij op gepaste wijze ontvangen. Menigeen kwam hem te voet of te paard tegemoet. Toen vergezelden ze de edele man [5800] naar de Sint Pieter, de grote domkerk waar veel relieken liggen. Ook daar schonk hij prachtige zijden doeken en kostbare met gouddraad geborduurde stoffen van de allerbeste kwaliteit. Voordat hij weer uit Rome vertrok, werd de dappere man als eregast in de watten gelegd. Meer dan een week sloofden ze zich voor de aanzienlijke gast uit. Ze wilden hem in geen geval laten gaan voordat hij hun een nauwkeurig verslag van al zijn belevenissen had gedaan. Zijn wonderlijke wezens kwamen hun heel merkwaardig voor. Toen bad de machtige vorst dat de hemelse God hen moge behoeden, want hij wilde graag afscheid van hen nemen. Dat speet hen zeer, maar ze moesten hem wel laten gaan. Ook zij baden tot God dat Hij hem moge beschermen. Zo vertrok deze strijder uit Rome. Hij kwam naar Beieren, maar niemand herkende hem daar. In het geheim stuurde hij nu een bode naar een van zijn vazallen, op wie hij kon vertrouwen, zodat deze het niet aan de grote klok zou hangen. Die vertelde hem toen dat er een hofdag zou plaatsvinden in Bamberg, waar de keizer in het openbaar zou verschijnen – zoals ik u nog zal vertellen – tijdens de nachtmis aan het begin van eerste kerstdag. Dat had hij uit betrouwbare bron vernomen.

“Heer, daar moet u dan in het geheim verschijnen, u en graaf Wetzel. Ik zal ondertussen uw gevolg voor u verbergen, als u het tenminste aan mij wilt toevertrouwen, zodat u zonder zorgen kunt gaan en niemand u zal herkennen, zolang u onderweg bent.”

Dat leek hun een goed plan. Terstond gingen de mannen op weg naar Bamberg, waar de dappere mannen zich laat op kerstavond vlak bij de stad in een bos verborgen hielden. Daar bleven de moedige ridders tot vlak voor de nachtmis. Tegen die tijd gingen ze heimelijk de stad in, waar ze de koningin knielend tijdens haar gebed aantroffen. Ze wierpen zich ter plekke voor de koningin ter aarde. Toen ze ze opmerkte, vroeg ze wie ze waren. De graaf antwoordde haar dat het de hertog, haar zoon, was en hij vroeg of ze hun een gunst wilde bewijzen en hen wilde helpen gratie te verkrijgen, zodat de keizer ter wille van God zijn schuld zou kwijtschelden. De koningin sprong meteen overeind en omhelsde de hertog terstond. Ze kuste hem keer op keer op zijn mond, terwijl de tranen over haar wangen liepen. Ze raadde de hertog aan stilletjes naar zijn onderkomen te gaan. De koningin beval hem ook nog dat hij niet voor de keizer zou verschijnen, totdat hij zeker wist dat men de nachtmis aan het celebreren was. Dan pas moest hij voor de keizer treden. Hij moest gereed zijn, zodat hij, zodra het evangelie werd gelezen, zich voor de keizer ter aarde kon werpen. “Ondertussen zal ik met de vorsten spreken, opdat ze ons hun steun zullen verlenen.” De vorst vertrok naar een verborgen plaats. Hij zag deze dag het einde van al zijn zorgen. Dat geschiedde met Gods hulp.

De verzoening (vv. 5887-6022)

Na dit gesprek verzocht de koningin alle vorsten bij haar te komen en ze vertelde hun vertrouwelijk over haar zoon, namelijk dat hij hier naartoe was gekomen in de hoop op hun aller welwillendheid en dat de heren haar verzoek zouden inwilligen en in Gods naam de

47

Page 48: Hertog ernst

keizer zouden willen verzoeken, hem weer zijn vertrouwen te schenken en hem zijn schuld te vergeven. Ze verzocht de heren zich voor deze zaak te willen in te zetten. Daarop beloofden ze de koningin [5900] dat ze ter wille van de edele hertog alle invloed die ze hadden, zouden uitoefenen, ten einde de keizer te bewegen hem zijn vertrouwen weer te schenken en hem al dan niet van harte te vergeven. Dat beloofden ze allemaal tot grote vreugde van de koningin. Intussen had de keizer zijn staatsiekleding aangedaan. De vorsten gingen onmiddellijk naar de domkerk. De keizer stond met de kroon op het hoofd naast de konigin, zoals dat bij hoogtijdagen gebruikelijk is. Een bisschop celebreerde de mis. In de grote domkerk heerste een geweldige drukte. Nadat men het evangelie had gelezen ging de bisschop achter de lessenaar staan en preekte voor de gelovigen over de barmhartige woorden Gods. De bannelingen aarzelden nu niet langer: ze kwamen naar voren in een wollen boetekleed en op blote voeten, wierpen zich voor de voeten van de koning ter aarde en smeekten om genade. De vorsten kwamen erbij en ieder van hen afzonderlijk vermaande de keizer dat hij hun ter wille van de almachtige God en ter wille van diens eerbiedwaardige kruisdood, maar ook ter ere van de heilige kerstdag genadig moge zijn.

“Wat hij me ook moge hebben aangedaan, en al had hij me van het leven beroofd, het zij hem om Gods wil vergeven. Ik zie van alle aanspraken jegens hem af.”

Maar hij had de hertog nog niet herkend. Hij trok hem omhoog en kuste hem op zijn mond. Daarvoor dankte deze hem, zoals het hoort. Maar toen hij hem in zijn ogen keek, herkende de machtige vorst hem. Hij had er meteen spijt van dat dit gebeurd was. Toen hij hem had herkend boog de keizer zijn hoofd, want hij wilde niet tegen hem spreken. Maar de vorsten riepen allemaal:

“Hoge heer, machtige keizer, wat u zo in alle openbaarheid en in aanwezigheid van alle groten van het rijk hebt gezegd, daaraan moet u zich redelijkerwijs houden. U hebt hem immers om onzentwil en om Gods wil vergeven. Als u zo reageert maakt u zich belachelijk.”

“Nu het u, heren, goeddunkt, en u wenst dat hij gratie krijgt, zal ik mijn woede onderdrukken en hem in het vervolg goedgezind zijn.”

Hij schonk hem zilver en goud en zorgde voor een behoorlijke schadeloosstelling. Ook de vorsten zagen allen af van aanspraken op schadevergoeding jegens hem en waren blij over zijn terugkeer. Toen men de mis ten einde had gecelebreerd ontstond er een groot gedrang van alle ridders. Ze ontvingen hem met eerbewijzen en heetten hem welkom. Ook zijn moeder, de koningin, was buitengewoon blij met haar zoon. Toen vroeg de keizer hem waar zijn merkwaardig gevolg was. “Het is in Beieren,” antwoordde de roemrijke vorst. De keizer stuurde boden die zich dag en nacht voortspoedden, totdat ze alles naar het hof van de machtige keizer hadden gebracht. Allen die het zagen, vonden het heel merkwaardig. Eenstemmig verklaarden ze dat ze nog nooit zoiets hadden gezien. Toen verzocht de keizer hem, een deel van zijn wonderlijke wezens aan hem af te staan. De hertog gaf slechts schoorvoetend toe, want hij deed het niet graag. Maar hij droeg de Eenoog aan hem over en die met de lange oren die zo mooi kon zingen, en een van de kleine mannetjes. De anderen hield hij zelf, en de grote Gigant nam hij mee naar zijn land Beieren. Hij wilde niet dat iemand anders voor hem zorgde. De keizer hield de jongeman toen zo'n dag of twaalf bij zich, zodat deze hem alles kon te vertellen, de vele wonderlijke avonturen en waar hij de merkwaardige wezens vandaan had. Dit boeide hem zo zeer dat hij er niets meer van vergat en geen rechtszittingen hield noch van zijn kamer kwam, voordat hij alle wonderlijke zaken had vernomen. Daarbij liet hij het niet: de keizer gaf opdracht op te tekenen waarom en hoe hij Ernst had verdreven en hoe lang hij in het land was gebleven en hoe hij weg was gegaan en terug was gekomen. Een ieder die dit verhaal van de hertog hoorde, die was meteen in tranen. Vervolgens gaf de keizer aan de hertog zijn land terug. Sindsdien heerste de edele held eervol in zijn erflanden. Hij bestuurde zijn volk en zijn land als een echte heer, en hij schonk en verleende goederen als een echte krijgsheer. De keizer weigerde hem niets, totdat hij net zo

48

Page 49: Hertog ernst

machtig was als te voren. Zijn macht werd niet minder, maar eerder nog groter. De keizer was hem tot zijn dood toegenegen. Zo was hertog Ernst alle narigheid te boven gekomen.

49