View
6
Download
0
Category
Preview:
Citation preview
Adel en adeldom in de late middeleeuwen
Een studie van de hoogadellijke familie Van Halewijn (ca.1300 - ca.1600)
Aantal woorden: 34816
Tim Wille
01405861
Promotor: Dr. Jim van der Meulen
Leescommissarissen: Prof. Dr. Erik Thoen
Prof. Dr. Thijs Lambrecht
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de Geschiedenis
Academiejaar 2018-2019
ii
iii
Dankwoord
Een masterscriptie schrijven is geen kleine opgave. De vele uren die hier aan besteed werden
beamen dit. Het eindresultaat zou echter nooit mogelijk zijn geweest zonder de volgende per-
sonen, die ik graag wil bedanken.
Grote dank gaat uit naar mijn promotor Dr. Jim van der Meulen, zonder wiens opbouwend
advies en kritische opmerkingen ik deze masterscriptie niet had kunnen schrijven.
Mijn ouders mogen in deze rij zeker niet ontbreken. Daarom wil ik hen ook bedanken voor de
financiële en morele steun die zij mij geboden hebben tijdens mijn hele opleiding.
Mijn zus bedank ik ook zeer graag voor de eindeloze steun en vriendschap die zij mij altijd
gegeven heeft.
Ook wil ik graag Frederik Buylaert bedanken voor het fijn en onderhoudend gesprek dat mij tot
het onderwerp van deze masterproef heeft gedreven.
iv
Inhoudstafel
Dankwoord ............................................................................................................................................. iii
Inhoudstafel ........................................................................................................................................... iv
Lijst van gebruikte illustraties .............................................................................................................. vi
Afbeeldingen ...................................................................................................................................... vi
Tabellen.............................................................................................................................................. vi
Inleiding .................................................................................................................................................. 1
Structuur ............................................................................................................................................. 2
Methodologie ..................................................................................................................................... 2
Bronnen .............................................................................................................................................. 3
Hoofdstuk 1 – De theoretische grondslag van het adeldom .......................................................... 4
Adelsgeschiedenis: een nieuwe traditie? ...................................................................................... 4
De pijlers van het adeldom .............................................................................................................. 9
Een vorstelijk adelsbeleid .............................................................................................................. 11
Ongelijkheid en statusverschil ...................................................................................................... 13
De adel in crisis? ............................................................................................................................ 14
Besluit ............................................................................................................................................... 17
Hoofdstuk 2 – De Familie van Halewijn .......................................................................................... 18
Heerlijkhedenverzamelaars ........................................................................................................... 22
Erfrechtspraktijken .......................................................................................................................... 24
Verwantschapsstructuren .............................................................................................................. 26
Huwelijkspatronen .......................................................................................................................... 30
Besluit ............................................................................................................................................... 33
Hoofdstuk 3 - Rijkdom en status ...................................................................................................... 35
Adellijke inkomens .......................................................................................................................... 35
De adellijke levensstijl .................................................................................................................... 39
Staatsdienst ..................................................................................................................................... 41
Politieke oriëntaties ........................................................................................................................ 45
Besluit ............................................................................................................................................... 49
Conclusie ............................................................................................................................................. 51
Bibliografie ........................................................................................................................................... 53
v
Afkortingen ....................................................................................................................................... 53
Onuitgegeven bronnen .................................................................................................................. 53
Uitgegeven bronnen ....................................................................................................................... 55
Gedrukte bronnen ........................................................................................................................... 56
Literatuur .......................................................................................................................................... 56
Genealogie van de familie Van Halewijn ........................................................................................ 61
I - De heren van Halewijn .............................................................................................................. 62
II - De heren van Rozebeke .......................................................................................................... 68
III - De heren van Lichtervelde en Zwevezele ............................................................................ 71
IV - De heren van Uitkerke ............................................................................................................ 73
V - De heren van Peene ................................................................................................................ 75
vi
Lijst van gebruikte illustraties
Afbeeldingen
Afbeelding 1 – Het zegel van Wouter Van Halewijn
Afbeelding 2 – Het wapenschild van Joost Van Halewijn
Afbeelding 3 – Stamboom van Roeland Van Halewijn (ca. 1350 – ca. 1450)
Tabellen
Tabel 1 – Huwelijkspatronen van de familie Van Halewijn
1
Inleiding1
In 1322 stelde de graaf van Vlaanderen Robrecht III van Béthune Rogier Van Halewijn aan
om onderzoek te verrichten naar het beheer van Thierry van Bredenrode, voormalig baljuw
van Gent, naar aanleiding van verschillende klachtbrieven die tot de graaf van Vlaanderen
gericht werden. De toenmalige baljuw van Gent werd ervan beschuldig grote sommen geld te
appropriëren die aan de graaf van Vlaanderen moesten toekomen. Doorheen Gent werd er
oproep gegeven om klachten aan te geven aan de aangestelde afgevaardigden van de graaf,
Rogier Van Halewijn en Henri Braem. Wat volgde was een heus proces van aanklachten en
verdedigingen. Het verslag dat hiervan werd opgemaakt door Rogier Van Halewijn en Henri
Braem geeft een overzicht van de verschillende getuigenissen en de uitspraken. Thierry Van
Bredenrode werd op de meeste aanklachten onschuldig bevonden, maar wordt wel uit zijn
ambt ontzet.2
Rogier van Halewijn behoorde tot een van de grote adellijke Vlaamse geslachten in laat-
middeleeuws Vlaanderen. De familie Van Halewijn zou zich in de loop van de 14e en 15e eeuw
opwerpen als een van de voornaamste Vlaamse ‘ambtenarenfamilies’, die door hun verwant-
heid aan de graaf en de invulling van verschillende hoge ambten hun macht wisten te behou-
den en te versterken.3 De Vlaamse adel had immers vanaf de 13e eeuw te kampen met crisis-
verschijnselen die een bedreiging vormden voor zijn gevestigde machtspositie. Zowel op eco-
nomisch als op politiek vlak moest de adel aan macht inboetten ten voordele van de opko-
mende steden en de steeds machtiger wordende Vlaamse graven.4 De strategieën die de
Vlaamse adel toepaste om hun macht te behouden vormen het uitgangspunt van dit onder-
zoek.
De familie van Halewijn bekleedde verscheidene belangrijke posities in het graafschap
Vlaanderen in de late middeleeuwen. Dit maakt van deze familie een interessante keuze tot
een meer diepgaande studie. Het onderzoek naar adel en adeldom in het graafschap Vlaan-
deren heeft de voorbije decennia veel aandacht gekregen en maakt deel uit van het breder
debat over de adel in de laatmiddeleeuws Vlaanderen. Door een kwalitatieve studie van de
familie van Halewijn tracht deze paper dit onderzoek uit te breiden en in te brengen in de
huidige debatten. Dit gebeurt op twee verschillende manieren. Enerzijds wordt een familiege-
schiedenis opgesteld, waarbij de oorsprong van deze familie tot zijn vroegste vertegenwoordi-
gers wordt onderzocht. De evolutie van de verschillende telgen van de familie geven een in-
zicht in de verschillende netwerken en strategieën die door de adel werden toegepast om hun
macht te behouden en te vergroten. Familiegeschiedenis is op zich niets nieuws, en deze
paper zal ook niet beweren op een vernieuwende manier familiegeschiedenis te schrijven,
maar hoopt wel bij te dragen tot de reeds gevestigde en uitgebreide traditie van publicaties die
de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel kan genieten. Anderzijds kan de nauwe verwantschap met
de graaf van Vlaanderen en de rol van de Halewijns in het debat over staatsdienst in de late
1 Lijst van gebruikte afkortingen: RAK: Rijksarchief Kortrijk; RAB: Rijksarchief Brugge; OBB: Openbare Bilbliotheek Brugge; RAG: Rijksarchief Gent; ARA: Algemeen Rijksarchief; AEN: Archives de l’Etat à Namur. 2 Henri Nowé, Les baillis comtaux de Flandre: des origines à la fin du XIVe Siècle (Brussel: Lamertin, 1929), 140-143, 360-378. 3 Jan Dumolyn en Filip Van Tricht, “Adel en nobiliteringsprocessen in het laatmiddeleeuwse Vlaande-ren: een status quaestionis,” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlan-den 115 (2000): 199. 4 Jan Dumolyn en Filip Van Tricht, “De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse adel: enkele trends,” Handelingen Van Het Genootschap Voor Geschiedenis 137 (2000): 5-6.
2
middeleeuwen kan echter wel nieuwe en interessante inzichten opleveren die een simpele
familiegeschiedenis overstijgen.
Structuur
Het eerste hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van de literatuur over de adellijke
staatsdienst en de laatmiddeleeuwse adel in het graafschap Vlaanderen. Aandacht zal hier
vooral geschonken worden aan het begrip adel en de ‘adelscrisis’ waar in de literatuur veel
naar verwezen wordt. Hoe de term ‘adel’ juist begrepen moet worden, wat deze ‘adelscrisis’
uitmaakte, op welke manier deze zich manifesteerde en hoe de adel hierop reageerde
vormt het uitganspunt van dit hoofdstuk. Het tweede hoofdstuk neemt de familie Van Hale-
wijn om familiale structuren en bredere netwerken binnen de laatmiddeleeuwse adel te be-
studeren. Het derde hoofdstuk zal in groter detail de economische en sociale aspecten van
de familie Van Halewijn bestuderen. De voornaamste inkomensbronen van de laatmiddel-
eeuwse adel en de adellijke levensstijl worden hier onderzocht. Daarboven wordt een chro-
nologisch overzicht van de carrières en functies van de belangrijke telgen uit deze familie
gegeven, dat meer inzicht biedt in de mogelijkheden die staatsdienst te bieden had en de
machtsverhoudingen waarin dit zich afspeelde. Ten slotte zullen al deze bevindingen wor-
den samengebracht en geanalyseerd binnen de bredere context van de literatuur over de
laatmiddeleeuwse Vlaamse adel. In het besluit wordt nagegaan welke vragen interessant
zijn voor verder onderzoek en hoe studies naar de Vlaamse adel kunnen bijdragen tot een
beter begrip van de laatmiddeleeuwse maatschappij.
Methodologie
Deze paper hanteert een tweedelige opzet. Om de familie Van Halewijn in dieper detail
te bestuderen wordt een genealogie van de familie van Halewijn opgesteld. Dit gebeurt door
zo veel mogelijk biografische informatie over de familie te verzamelen. Zo kan een genea-
logie opgesteld worden dat biografische informatie voorziet bij de verschillende familiele-
den. Het opstellen van deze genealogie is noodzakelijk om de carrières en levens van de
belangrijke leden van de familie in haar context te plaatsen. Ook geeft het reeds een goed
zicht op de verschillende strategieën die op langere termijn door de adel werden toegepast
in de late middeleeuwen. In het vervolg van deze paper wordt steeds naar deze genealogie
verwezen wanneer leden van de familie Van Halewijn aan bod komen.5 Deze genealogie
maakt het mogelijk om evoluties op langere termijn te onderzoeken. De familie Van Halewijn
wordt als uitgangspunt genomen om de verschillende aspecten van de adel in de late mid-
deleeuwen te bestuderen. Dit gebeurt via specifieke case-studies en bredere inzichten op
langere termijn. De prominenste leden van de familie Van Halewijn worden in dieper detail
bestudeerd in hun relatie tot de grafelijke en Bourgondische hertogelijke macht. Deze case-
studies bieden een goed inzicht in de manier waarop staatsdienst een rol speelde in de
machtsverhoudingen tussen de adel enerzijds en de opkomende staat anderzijds. Het in-
vullen van bepaalde functies en ambten was immers een belangrijke voorwaarde tot het
behouden en vergroten van macht van de adel in de late middeleeuwen.6 Welke functies
en ambten hiertoe de meeste mogelijkheden boden, en op welke manier de adel deze mo-
gelijkheden kon benutten is een van de vragen die in deze paper zullen behandeld worden.
Door gebruik te maken van de lopende literatuur zal getracht worden om de tot nu toe
5 Wouter Van Halewijn, de eerste heer van Halewijn, is bijvoorbeeld (I-1). Joost Van Halewijn, de tweede heer van Uitkerke, is (IV-2), enz. 6 Dumolyn en Van Tricht, “Adel en nobiliteringsprocessen”, 200.
3
relatief onbestudeerde familie van Halewijn in te brengen in de traditie van onderzoek naar
adel en adeldom in de late middeleeuwen.
Bronnen
Voor de familie van Halewijn zijn verschillende bronnen beschikbaar die een meer diep-
gaande studie mogelijk maken. Zo wordt in de literatuur meermaals naar de familie verwezen,
al zij het vaak vluchtig en bijna nooit in groot detail.7 Enkel Gaillard geeft in zijn omvangrijk
werk Bruges et le Franc een uitgebreid genealogisch overzicht van de familie van Halewijn.8
Deze genealogie kan verder aangevuld worden met een manuscript dat ons is overgeleverd
uit de 17e eeuw waarin de stamboom van de heren van Halewijn wordt gegeven.9 Deze twee
werken maken het mogelijk om op vrij betrouwbare wijze de stamboom van deze familie te
reconstrueren. Verder zitten verspreid over de grote stads- en rijksarchieven verscheidene
bronnen van uiteenlopende aard die de thematische structuur van deze paper mogelijk maken.
Denombrementen, staten van goed, testamenten en rekeningen geven meer inzicht in de eco-
nomische aspecten van de familie Van Halewijn. Voor het sociale aspect kan deze paper ge-
bruik maken van de stambomen en verschillende huwelijkscontracten om een netwerkanalyse
te maken. Ten slotte kunnen kronieken, baljuwslijsten, aanstellingsbrieven en vele andere
soorten bronnen gebruikt worden om het politieke aspect van deze paper uit te werken. Graf-
stenen, aanspreektitels en getuigenlijsten zijn bijvoorbeeld enkele bronnen waaruit politieke
functies en nabijheid aan de graaf kunnen afgeleid worden. Samen met verwijzingen in de
literatuur kan zo ook de politieke geschiedenis van deze familie onderzocht worden.
7 Zie bijvoorbeeld Hans Cools, Mannen met macht: edellieden en de moderne staat in de Bourgon-disch-Habsburgse landen (1475-1530) (Zutphen: Walburg, 2001), passim; Frederik Buylaert, Eeuwen van ambitie: de adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen (Brussel: KVAB, 2010), passim; Frederik Buylaert, “Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving. Een kwantitatieve benadering van de elite van het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Brugge,” Tijdschrift Voor Sociale En Economische Ge-schiedenis 4 (2007): 29-56; etc. 8 Jean Jacques Gaillard, Bruges et le Franc ou leur magistrature et leur noblesse, avec des données historique et généalogiques sur chaque famille, I (Brugge: Gailliard, 1857): 213 – 236. 9 RAK, Fonds d’Ennetières, 502/1, nr. 684.
4
Hoofdstuk 1 – De theoretische grondslag van het adeldom
Adelsgeschiedenis: een nieuwe traditie?
De studie van de laatmiddeleeuwse adel heeft in de jaren tachtig van de 20e eeuw een
belangrijke impuls gekregen. In zijn belangrijk artikel ‘Driehoeksverhoudingen: adel, vorst
en steden’ pleitte Raymond Van Uytven in 1976 reeds dat “voor een goed beprip van de poli-
tieke en institutionele geschiedenis der Nederlanden in de late middeleeuwen en zelfs der zestiende
eeuw meer aandacht moet worden besteed aan de rol van de adel.”10 Deze oproep gaf aanleiding
tot een explosie van werken over de laatmiddeleeuwse adel in Vlaanderen en de Nederlan-
den die met de term ‘elite-studies’ werden aangeduid.11 Een themanummer van het Tijd-
schrift voor Geschiedenis in 1980 dat geweid was aan deze ‘elite-studies’ markeerde het
begin van een nieuwe traditie van publicaties over dit onderwerp.12 In de decennia daarvoor
werden onder impuls van de Annales-school en de Marxistische geschiedschrijving die zijn
opgang maakte in de jaren ’60 de studie naar politieke elites een tweederangsplaats toe-
gewezen ten voordele van meer sociaal onderdrukte groepen, een ‘History from below’. De
studie van de adel werd afgeschreven als een ouderwetse, elitaire vorm van geschiedschrij-
ving. Deze exclusieve visies moeten vandaag de dag plaatsmaken voor een meer genuan-
ceerde interpretatie van de rol en het belang van de elites in de laatmiddeleeuwse samen-
leving.
De adel werd reeds door positivistische historici bestudeerd vóór de tweede helft van de
20e eeuw, waarbij de oorsprong van de adel en de definiëring van de verschillende begrip-
pen die hiertoe behoorden de voornaamste aandacht genoten.13 Ook werden er al enkele
imposante naslagwerken opgesteld die de Vlaamse middeleeuwse adel in zijn geheel be-
studeerde.14 De jaren tachtig zag echter een steeds groter wordend aantal publicaties ver-
schijnen rond de studie van middeleeuwse adel. Voor de vroege middeleeuwen zijn we
vooral aangewezen op het imposante naslagwerk van E. Warlop. Het leenrecht in deze
periode werd door verschillende auteurs in groot detail bestudeerd.15 Voor de economische
10 R. Van Uytven, “Vorst, adel en steden. Een driehoeksverhouding in Brabant van de twaalfde tot de zestiende eeuw,” Bijdragen tot de Geschiedenis 59 (1976) 121-122. 11 J. Dumolyn en T. de Hemptinne, “Historisch adelsonderzoek over de late middeleeuwen en de vroegmoderne periode in België en Nederland: een momentopname,” Bijdragen En Mededelingen Be-treffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 481. 12 Tijdschrift voor Geschiedenis 93 (1980) ; Vooral de redactionele inleiding bij het bijzondere nummer ‘adel’ geeft een goed zicht op de hernieuwde impuls tot studie van dit onderwerp ; J.C. Boogman et al., “Woord vooraf,” Tijdschrift voor Geschiedenis 93 (1980): 339-340. 13 Geciteerd in J. Dumolyn en T. De Hemptinne, “Historisch adelsonderzoek”, 482; H. Pirenne, Histoire de Belgique (7dln.; Brussel 1902-1932); F.-L. Ganshof, Qu’est-ce que la féodalité? (Brussel 1947); L. Genicot, La noblesse dans l’occident médiéval (Aldershot 1982); L. Verriest, Noblesse, chevalerie, lig-nages. Condition des biens et des personnes, seigneurie, ministérialité, bourgeoisie, échevinages (Brussel 1959); J.M. Van Winter, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen (Arnhem 1962). 14 Ernest Warlop, De Vlaamse adel vóór 1300 (Handzame: Familia et Patria, 1968) ; J.J. Gaillard, Bruges et le Franc ou leur magistrature et leur noblesse, avec des données historique et généalogi-ques sur chaque famille (Brugge: Gailliard, 1857). 15 Rik Opsommer, Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt: het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de Eeuw (Brussel: Algemeen Rijksarchief, 1995); Dirk Heirbaut, Over lenen en families. Een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaanderen, ca. 1000-1305 (Brussel: Paleis der Academiën, 2000).
5
geschiedenis bleef het werk van Erik Thoen de beste bron van informatie.16 Voor de periode
na de late middeleeuwen zijn er weer verschillende werken die de adel in meer detail bestu-
deren. Voor de 16e eeuw zijn de werken van Hans Cools en H. Van Nierop belangrijk.17 Voor
de 17e eeuw beschikken we over het uitgebreide werk van Paul Jannsens.18 De periode van
de 14e eeuw tot de eerste helft van de 15e eeuw bleef dus het minst bestudeerd, en prospo-
grafische methodes, die bleven de voorkeur genieten om de adel als groep te onderzoeken.
De laatste decennia zag vanuit Vlaanderen een nieuwe golf van studies over de laatmid-
deleeuwse adel verschijnen die zich toespitste op de minder bestudeerde periodes. De voor-
bije decennia werden aan de hand van de Vlaamse auteurs als Frederik Buylaert en Jan
Dumolyn adellijsten opgesteld die, verdergaand op de prosopografische tradities, een geheel-
overzicht van de Vlaamse adel gaven in de tot dan toe minder bestudeerde periode van de
14e eeuw tot de eerste helft van de 15e eeuw.19 Het werk van Frederik Buylaert geeft wellicht
het beste totaaloverzicht van de adel in de late middeleeuwen.20 In 2008 werd een nieuw the-
manummer geweid aan het adelonderzoek, ditmaal in de Bijdragen en Mededelingen betref-
fende de Geschiedenis der Nederlanden, waar in een inleiding door Thérèse de Hemptinne
en Jan Dumolyn de stand van onderzoek werd weergegeven.21 Enkele trends kunnen hier
onderscheiden worden. De breuk die geplaatst werd in het jaar 1500 en de overgang tussen
laatmiddeleeuwse en vroegmoderne adel markeerde, wordt door Paul Janssens in zijn bij-
drage aan het themanummer in het jaar 1600 geplaatst. De 16e eeuw kan hierdoor nog steeds
beschouwd worden als een laatmiddeleeuwse periode in termen van de sociale opmaak van
de adellijke groepen.22 Dit stelt de historicus in staat om continuïteiten te bestuderen tussen
de 15e en 16e eeuw.
In het themanummer uit 2008 werd de wisselwerking tussen de adel en het patriciaat van
de belangrijke Vlaamse steden complexer getoond dan aanvankelijk gedacht werd. De interne
sociale opstelling van de adel wordt in het themanummer door verschillende auteurs in discus-
sie getrokken.23 Verder wordt er gewezen op het beperkte onderzoek dat zich toespitst op
economische situatie van de laatmiddeleeuwse adel. De studies van Erik Thoen en Bas Van
Bavel blijven op dit vlak de beste bron voor de impact van economische bewegingen op de
16 E. Thoen, Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijden: testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst (eind 13e – eerste helft 16e eeuw) (Leuven: Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1988). 17 H. Cools, Mannen met macht: edellieden en de moderne staat in de Bourgondisch-Habsburgse lan-den (1475-1530) (Zutphen: Walburg, 2001) ; H.F.K. Van Nierop, Van ridders tot regenten: de Hol-landse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (Dieren: Bataafsche leeuw, 1984). 18 P. Janssens, De evolutie van de Belgische adel sinds de late middeleeuwen (Brussel: Gemeente-krediet, 1998). 19 F. Buylaert et al., “De adel ingelijst: ‘adelslijsten’ voor het Graafschap Vlaanderen in de veertiende en vijftiende eeuw,” Handelingen Van De Koninklijke Commissie Voor Geschiedenis 173 (2007): 47-187; F. Buylaert, Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350 – ca. 1500) (Gent: Academia Press, 2011). 20 F. Buylaert, Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen (Brussel: KVAB, 2010). 21 J. Dumolyn en T. de Hemptinne, “Historisch adelsonderzoek over de late middeleeuwen en de vroegmoderne periode in België en Nederland. Een momentopname,” Bijdragen En Mededelingen Be-treffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 481-9. 22 P. Janssens, “De la noblesse médiévale à la nobesse moderne. La création dans les anciens Pays-Bas d’une noblesse dynastique (XVe – début XVIIe siècle),” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 490-516. 23 M. Damen en A. Janse, “Adel in meervoud. Methodologische beschouwingen over comparatief adelsonderzoek in de Bourgondische Nederlanden,” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Ge-schiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 517-540; A. Van Steensel, “Edelen in het laatmiddel-eeuwse graafschap Zeeland. Een analyse van hun politieke en sociaal-economische positie rond het jaar 1475,” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 564-585.
6
middeleeuwse adel.24 Recentere publicaties van Jan Dumolyn en Filip van Tricht hebben
deze vraag in meer detail bestudeerd, maar blijven de schaarste van bronnen aanduiden
als een belangrijk obstakel voor het volledig begrijpen van het economische aspect van de
middeleeuwse adel.25
Het spanningsveld tussen de adel en de opkomende staat vormt een ander belangrijke
onderzoeksrichting waar de laatste decennia meer aandacht voor is verschenen. Meer al-
gemene werken over de wortels van de moderne staat vinden we bij auteurs als Charles
Tilly en W. Reinhard.26 Specifieker voor Vlaanderen zien we een steeds groeiend aanbod
van publicaties die zich aan dit onderwerp wijden. De vraag die hierbij centraal staat is de
mate waarin de greep van de vorst op de adel absoluut was, en op welke manier de adel
zijn autonomie kon behouden tegenover de centraliserende vorsten van de late middeleeu-
wen. De hulpeloosheid van de adel voor factoren als de opkomende staat is één van de
oorzaken die naar voor komen bij traditionale opvatting van de zogenoemde ‘adelscrisis’,
die in het volgende hoofdstuk in meer detail wordt besproken. De golf van onderzoek uit
Vlaamse hoek in de voorbije decennia heeft deze kwestie in grote mate genuanceerd.
Gaande van het befaamde artikel van Van Uytven tot de recentere publicaties over dit on-
derwerp, wordt duidelijk dat de adel niet zo hulpeloos was als aanvankelijk gedacht. 27 Zo
werd de laatste jaren de vooropgestelde dichotomie tussen adel en staat in vraag gesteld.
Auteurs als Hillay Zmora en Alice Taylor pleiten voor een visie van wisselwerking in plaats
van tegenstelling.28 De adel werd volgens deze auteurs door de opkomende staatsvorming
als groep gevormd en gedefinieerd. De Bureaucratische inkapseling van de adel gaf de
vorst een kans om deze groep te controleren door hun macht voor een groot deel te codifi-
ceren, terwijl de adel hierdoor zelf zijn macht kon consolideren.
De studie naar middeleeuwse adel kan ook genieten van de nieuwe
die met de linguistic turn aan historici aangeboden werden. Nadruk op discursieve construc-
ties en de representatie van het concept adeldom spelen een belangrijke rol in recente
studies over de middeleeuwse adel. De relatie tussen de praktijk en de verbeelding geniet
hier grote aandacht. ‘Vivre Noblement’, ofwel de reeks praktijken die van een persoon adel
maakt is een term die in recente studies steeds vaker gebruikt wordt om de representatie
van adeldom te beschrijven.29 Verder wordt ook het adellijke discours, dat teruggevonden
wordt in door de adel zelf opgestelde teksten door verschillende auteurs geïnterpreteerd in
het licht van de ideologische legitimatie van de adellijke dominantie op politiek, sociaal en
24 Zie noot 14; Bas Van Bavel, Manors and markets: economy and society in the low countries, 500-1600 (Oxford: Oxford University Press, 2010). 25 Dumolyn en Van Tricht, “Adel en nobiliteringsprocessen in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen: een status quaestionis,” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 115 (2000): 197-222; Dumolyn en Van Tricht, “De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends,” Handelingen Van Het Genootschap Voor Geschiedenis 137 (2000): 3-46. 26 C. Tilly en G. Ardant, eds. The formation of national states in Western Europe (Princeton: Princeton University Press, 1975); C. Tilly, Coercion, capital, and European states, AD 990-1990 (Cambridge: Blackwell, 1994); W. Reinhart, Power elites and state building (Oxford: Clarendon Press, 1996). 27 R. Van Uytven, “Vorst, adel en steden. Een driehoeksverhouding in Brabant van de twaalfde tot de zestiende eeuw,” Bijdragen tot de Geschiedenis 59 (1976) 93-122. 28 Hillay Zmora, Monarchy, aristocracy and the state in Europe, 1300 – 1800 (Londen: Routledge, 2001); Alice Taylor, “Formalising aristocratic power in royal acta in late twelfth- and early thirteenth-century France and Scotland,” Transactions of the Royal Historical Society 28 (2018): 1-41. 29 F. Buylaert, W. De Clerq en J. Dumolyn, “Sumptuary legislation, material culture and the semiotics of ‘vivre noblement’ in the County of Flanders (14th-16th centuries),” Social History 36, nr. 4 (2011): 393-417; W. De Clercq, J. Dumolyn, J. Haemers, “’Vivre noblement’: material culture and elite identity in late medieval Flanders,” Journal of Interdisciplinary History 38, nr. 1 (2007): 1-31.
7
economisch vlak.30 Antropologische methodes kunnen ook toegepast worden om de adel te
interpreteren als een systeem van tekens of symbolen, zoals Luc Duerloo in zijn bijdrage in
het themanummer de adel onderzoekt.31 Ten slotte kaarten Dumolyn en Van Tricht nog een
belangrijke lacune aan in het onderzoek naar de adel. De rol van vrouwen en gender wordt
zeer weinig bestudeerd in betrekking tot de adelgeschiedenis.32 Nieuwe methodes uit de voor-
bije decennia hebben historici dus in staat gesteld om de adel te herinterpreteren naar ver-
schillende maatstaven. De mogelijkheid tot verder interdisciplinair onderzoek blijft een zeer
interessant en nog lang niet uitgeput studieveld.
Waar antropologische methodes het mogelijk maakten om de adel in meer symbolische en
en discursieve termen te bestuderen, heeft de adelsgeschiedenis ook zeer veel kunnen
profiteren van een andere methode die zich tijdens de jaren ’70 in het historisch veld bekend
maakte: de Microstoria. Het bestuderen van een specifieke familie, instelling, groep of persoon
om details bloot te leggen over de bredere samenleving waarin deze case-studies zich bevon-
den is een zeer goede en verrijkende methode gebleken voor de studie van de laatmiddel-
eeuwse adel. Het ontbreekt de historiografie dan ook niet aan een groot aanbod van dit soort
studies.33 Deze paper hoopt een bijdrage te leveren aan deze relatief recente traditie van fa-
miliale case-studies. Door de familie Van Halewijn te bestuderen in relatie tot de grafelijke en
hertogelijke macht wordt zo getracht om de machtsverhoudingen tussen adel en staat in zijn
meer algemene interpretatie te beschrijven.
De rol van de opkomende staat bij de adel en het belang van sociale netwerken zijn voor
deze paper van grootst belang. Om de relatie tussen de laatmiddeleeuwse adel en deze op-
komende staat te bestuderen is een goed begrip nodig van het Vlaamse overheidsapparaat.
De studie van deze instellingen zijn legio. De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen is in
groot detail bestudeerd door Wim Blockmans.34 Verder bestaan er verschillende studies die
de hertogelijke instellingen in groot detail bestuderen.35 De inspraakmogelijkheden en moge-
lijkheden tot machtsverruimingen die de verschillende instellingen rond de vorst te bieden had-
den zijn belangrijk om het belang aan te tonen dat het behoren tot een van deze instellingen
kon hebben. Het derde hoofdstuk bespreekt in groter detail welke instellingen en welke ambten
hiertoe de meeste mogelijkheden boden.
30 J. Dumolyn en T. De Hemtpinne, Historisch adelonderzoek, 487; F. Buylaert en J. Dumolyn, “Beeld-vorming rond adel en ridderschap bij Froissart en de Bourgondische kroniekschrijvers,” Bijdragen En Medelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 609-632. 31 Luc Duerloo, “Het blazoen ontsmet. Adellijke heraldiek als toe-eigening van eer en deugd, 1550-1750,” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 633-654 32 J. Dumolyn en T. De Hemptinne, “Historisch adelsonderzoek”, 487-488. 33 Enkele van deze studies zijn Marc Boone, “Une famille au service de l’état bourguignon naissant. Roland et Jean d’Uutkerke, nobles flamands dans l’entourage de Philippe le Bon,” Revue du Nord 72 (1995): 233-255; F. Buylaert, “Sociale mobiliteit bij stedelijke elites in laatmiddeleeuws Vlaanderen. Een gevalstudie over de Vlaamse familie de Baenst,” Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 8 (2005): 201-251; Godfried Croenen, Familie en macht: de familie Berthout en de Brabantse adel (Leu-ven: Universitaire pers, 2003). 34 Wim Blockmans, De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijden (1384-1506) (Brussel: Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1978). 35 Zie noot 20; J. Dumolyn, “Het hogere personeel van de hertogen van bourgondië in het graafschap Vlaanderen (1419-1477)” (5 vols. PhD Diss., Universiteit Gent, 2004); Jan Buntinx, De audiëntie van de graven van Vlaanderen. Studie over het centraal grafelijk gerecht (ca. 1330-1409) (Brussel: Stan-daard-Boekhandel, 1949); Jan Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode (Brussel: Paleis der Academiën, 1967); Henri Nowé, Les baillis comtaux de Flandre: des origines à la fin du XIVe siècle (Brussel: Lamertin, 1929).
8
De studie van de adelsgeschiedenis blijft de laatste jaren steeds meer aandacht krijgen
in het historisch bedrijf. Steeds meer aspecten van de middeleeuwse adel worden door
specifieke case-studies en nieuwe inzichten in laatmiddeleeuwse samenleving blootge-
legd.36 Deze paper hoopt door de studie van een laatmiddeleeuwse adellijke familie te kun-
nen bijdragen aan deze steeds uitbreidende traditie. In het volgend deel wordt dieper inge-
gaan op het concept ‘adel’ en de kwestie van de ‘adelscrisis’. Wat is adel? Hoe kon men
zich tot de adel rekenen? Was er wel een adelscrisis in de middeleeuwen? Welke strate-
gieën kon de adel toepassen om deze crisis tegen te gaan? Deze vragen zullen aan bod
komen en getoetst worden aan de familie Van Halewijn om te kijken in hoeverre deze familie
onderhevig was aan deze crisis en hoe de familie hun macht heeft kunnen behouden of
vergroten.
36 Zie bijvoorbeeld de recente artikels en monografieën gepubliceerd door Frederik Buylaert en Jelle Haemers, waaronder Jelle Haemers, De strijd om het regentschap over Filips de Schone: opstand, facties en geweld in Brugge, Gent en Ieper (1482-1488) (Gent: Academia Press, 2015); F. Buylaert, “The late medieval ‘crisis of the nobility’ reconsidered: the case of Flanders,” Journal Of Social History 45, nr. 4 (2012): 1117-1134; F. Buylaert en J. Dumolyn, “Nobility and prosopography: in search of a quantitative approach for the study of nobles in late medieval Flanders,” Medieval Prosopography 28 (2013): 137-154.
9
De pijlers van het adeldom
Deze paper is tot nu toe zeer vrij omgegaan met de term adel. Het is echter nodig om
alvorens in groter detail de lotgevallen van de familie van Halewijn te bespreken even stil te
staan bij de definitie van deze term. De adel kan omschreven worden als een politieke elite
die zich onderscheidde van de rest van de bevolking door zijn grootgrondbezit en maatschap-
pelijk aanzien. Toch is het problematisch om deze groep voor de hele middeleeuwen als adel
te omschrijven.37 De overgeleverde bronnen uit de hoge en late middeleeuwen zijn verrassend
stilzwijgend over een groep die als adel kan omschreven worden. Waar deze bronnen wel
individuele edelen beschrijven, is er nog geen besef van een overkoepelende groep die deze
edelen overstijgt. De term adel was hierdoor niets meer dan een discursieve constructie die
op anachronistische wijze een groep beschreef die toen nog niet bestond.38 Zelfs binnen een-
zelfde regio kon het economische, sociale en politieke profiel van edelen dermate verschillend
zijn dat het onmogelijk lijkt om van een afgebakende groep te kunnen spreken.39 Sommige
historici verkiezen daarom de term ‘aristocratie’ om een groep te beschrijven die zich samen
in een netwerk van sociaal-economische dominantie bevonden.40 Deze groep was bijgevolg
niet exclusief adellijk, maar stelde historici wel in staat om bredere groepen van elites in meer
detail te bespreken.
De problematiek rond de term adel zoals juist beschreven wordt niet door alle auteurs na-
gevolgd.41 Toch blijft het gevaarlijk om alle grootgrondbezitters zomaar onder de noemer adel
te scharen. Vooral in de late middeleeuwen zouden door verschillende veredelingsprocessen
nieuwe groepen tot de adel toetreden die niet allemaal noodzakelijk grootgrondbezitters wa-
ren. Ook waren niet alle grootgrondbezitters edelen. Het is dus noodzakelijk om hier rekening
mee te houden in het onderzoek naar de laatmiddeleeuwse adel. Deze paper zal niettemin de
term adel gebruiken om de familie Van Halewijn te bespreken. De adel kan immers buiten de
nadruk op grootgrondbezit evenzeer beschouwd worden als een groep die zich onderscheidde
van de rest van de samenleving door zijn vele rechten en privileges. Door het adeldom op
deze manier als een rechtelijk gegeven te beschouwen, is het mogelijk om op een voldoende
duidelijke wijze deze groep af te bakenen.42 De familie Van Halewijn behoorde tot deze groep.
Om deze reden lijkt het aannemelijk om deze familie met de term adel te beschrijven. In het
vervolg van deze paper zal wel rekening gehouden worden met de connotaties van deze term
bij het beschrijven van de adel als groep en andere personen, groepen, families die betrekkin-
gen hadden met de familie van Halewijn. Tevens is het nu eerst noodzakelijk om dieper in te
gaan op de definitie van adeldom zelf, dus wat het juist inhield om van een adellijke status te
kunnen genieten.
Paul Janssens beschrijft het adeldom als “de politieke erkenning van een erfelijke elite”.43
Hierin liggen drie belangrijke aspecten verscholen van de definitie van adeldom. Ten eerste is
de adel een elite, een kleine bovenlaag van de samenleving die een onproportioneel groot
aandeel middelen in zijn bezit heeft. Frederik Buylaert schat dat in Vlaanderen omstreeks 1475
37 Voor een uitgebreide bespreking van dit probleem zie G. Croenen, Mannen met macht, 180-199. 38 Joseph Morsel, “Die erfindung des adels. Zur Soziogenese des Adels am ende des mittelalters – das beispiel Frankens”, in Nobilitas. Funktion und Repräsentation des Adels in Alteuropa, eds. Otto Oexle en Werner Paravicini, 312-375 (Göttingen, 1997). 39 Zmora, Monarchy, aristocracy, and the state in Europe, 3. 40 Cools, Mannen met macht, 15-20. 41 Zie bijvoorbeeld Antheun Janse, Ridderschap in Holland: Portret van een adellijke elite in de late middeleeuwen (Hilversum: Verloren, 2001): 13. 42 Paul De Win, “Queeste naar de rechtspositie van de edelman in de Bourgondische Nederlanden,” Tijdschrift Voor Rechtsgeschiedenis 53, nr. 3 (1985): 228. 43 P. Jannsens, De evolutie van de laatmiddeleeuwse adel, 107.
10
de adel niet meer dan 0,5% van de bevolking kon uitmaken.44 Exacte cijfers zijn onmogelijk
voor de late middeleeuwen, maar we kunnen er vanuit gaan dat de adel doorheen de mid-
deleeuwen altijd een zeer klein aandeel had in het totale bevolkingscijfer. Niettemin bezaten
zij zoals gezegd een heel groot aandeel van de beschikbare rijkdom, samen met de vorst
en later ook met de gegoede burgers. In Die excellente cronike van Vlaenderen wordt be-
schreven hoe Antoon Van Halewijn (I-46) zijn paard versierde met “swarten fluweele, ghebor-
duert met gouden draden, in manieren van roosen met grote selueren bellen. Ende dye borduere
van sijnder verdecxsele was van gulden laken cramosijn, ende met gheborduerde griecse Y Y.”45
Verder waren drie van zijn pages gekleed met “orfeuerye. Deerste was verchiert met graeu
gulden lakene. Die tweeste van orfeuerye wit, met grote doppen van seluere. Die derde met fluweel
cramosijn van selueren lakene.”46 Dit soort van uiterlijke tekenen geven een goed idee van de
rijkdom waarover de adel kon beschikken.
De adel is volgens Janssens ten tweede een erfelijke elite, wat wil zeggen dat de rijkdom
en status die aan het adeldom verbonden was werd doorgegeven aan de afstammelingen
van een adellijke familie. Over het algemeen kan gesteld worden dat deze erfverdeling pa-
trilineair verliep, dus dat de volledige erfenis van vader op oudste zoon overging. Dit werd
echter problematisch indien meerdere zonen aanspraak wouden maken op een deel van
het erfelijk patrimonium, of indien er enkel een vrouwelijke erfgenaam was. Verder in deze
paper wordt er uitvoerig op deze kwestie teruggekomen. Er kan echter wel reeds gesteld
worden dat erfelijkheid en het doorgeven van de adellijke status en rijkdom een van de
belangrijkste zorgen was voor vele adellijke families in de late middeleeuwen.47 Het veilig
stellen van het geslacht en het voorkomen van een te grote spreiding van het adellijk patri-
monium was nodig om zoveel mogelijk macht te behouden. Het is dan ook niet verwonder-
lijk dat hiervoor in Vlaanderen het leenrecht werd ontwikkeld, dat deze kwesties in zakelijke
termen vastlegde.48 De adellijke status was immers voor het grootste deel afhankelijk van
het bezit van bepaalde rechten en eigendommen waardoor iemand zich tot de adel kon
rekenen. Het veilig doorgeven hiervan was dan ook uitzonderlijk belangrijk voor vele adel-
lijke families.
Dit brengt ons bij het derde aspect van Janssens’ definitie van adeldom, de politieke
erkenning. Het behoren tot de adel was immers afhankelijk van verschillende factoren. In
Vlaanderen was het bezit van een heerlijkheid en het uitoefenen van de heerlijke macht
verreweg de belangrijkste voorwaarde om tot de adel te behoren.49 Deze heerlijkheden
werden door de adel bestuurd in een feodale relatie met de vorst. Dit betekende dat de
vorst zijn eigendommen in leen afstond aan bepaalde personen, die in ruil voor hun trouw,
dienst en eventuele vergoedingen het eigendom in naam van de vorst mochten besturen.50
De vorst werd in deze relatie als de opperste leenman beschouwd. In vele oorkonden wordt
dit ook direct vermeld. Op deze manier was de vorst er als opperste leenman reeds vroeg
in geslaagd om grote delen van de adellijke bevolking in te schakelen in het lokale bestuur.51
Het behoren tot de adel hield ook in dat men kon genieten van bepaalde voorrechten en
privileges. Vóór de late middeleeuwen was er weliswaar in Vlaanderen nog geen sprake
van een wetgeving die het al dan niet behoren tot de adel in zakelijke termen vastlegde.
44 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 84. 45 Dits die excellente cronike van Vlaenderen, eds. Anthonis De Roovere, Andries De Smet en Willem Vorsterman (Antwerpen: Willem Vorsterman, 1531): 142r. 46 Dits die excellente cronike, 142r. 47 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 61. 48 Opsommer, Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt, passim. 49 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 54. 50 Ganshof, Qu’est-ce que la féodalité, 12. 51 Karl Ferdinand Werner, Naissance de la noblesse: l’essor des élites politiques en Europe (Parijs: Fayard, 1998), 421-435.
11
Pas op het einde van de 16e eeuw zou door toedoen van de vorst een duidelijke omschrijving
van wie tot de adel kon behoren ontstaan.52 Het toebehoren van de adel werd hiervoor dan
ook voornamelijk gestoeld op sociale perceptie en het kunnen aanspraak maken op deze voor-
rechten en privileges. De belangrijkste hieronder waren het voorrecht op hogere jurisdictie,
fiscale vrijstellingen en het recht om zich als edelman te profileren. Het voorrecht op hogere
rechtsbehandeling hield in dat een edelman het recht had om door de hoogste rechtelijke in-
stantie berecht te worden. Dit betekende dat een Vlaamse edelman in principe zijn zaak voor
de Raad van Vlaanderen mocht voorleggen.53 Dit gaf de edelman een niet te onderschatten
voordeel, daar zij ook vaak van een “gunstig rechtelijk adelsbeleid” konden profiteren.54 Vrijstel-
ling van belastingen was een tweede voorrecht van de middeleeuwse adel. Zo werd de
Vlaamse adel vrijgesteld van een bijdrage aan de bedebelastingen.55 Voor alle andere soorten
belastingen werd de Vlaamse adel echter niet vrijgesteld. Vlaanderen vormt hierbij de uitzon-
dering, wat kan verklaard worden door de sterke invloed van de steden en de vorst op het
beïnvloeden van het fiscale beleid.56
Ten slotte hadden edelen nog andere rechten die enkel aan de adel voorbehouden waren,
althans vaak in theorie. Zo was het jagen op groot en klein wild en het deelnemen aan toer-
nooien een adellijk privilege. Ook het dragen van wapens en het oorlogsvoeren was in principe
aan de adel voorbehouden, maar hier werd in de praktijk vaak van afgeweken.57 Het uitoefe-
nen van de heerlijke macht was echter bij verre het belangrijkste adellijke voorrecht. Adeldom
zonder rechtsmacht was dan ook bijna “ondenkbaar” in de middeleeuwse mentaliteit. 58 Hoewel
het zeker niet waar is dat elke edelman een heerlijkheid bezat, toont het wel aan dat het adel-
dom voor een belangrijke mate op sociale perceptie en het uitoefenen van bepaalde voorrech-
ten gestoeld was.
Een vorstelijk adelsbeleid
In de late middeleeuwen zouden vorsten steeds vaker een actief adelsbeleid voeren, waar-
door zij voor een deel de sociale samenstelling van de adel konden beïnvloeden. Deze actieve
inmenging van de vorst verleip voornamelijk via twee wegen: adelbrieven en ridderslag. Via
een adelbrief kon de vorst personen tot de adellijke stand verheffen. Dit soort brieven kwamen
reeds voor in de late 13e eeuw en zouden nog verscheidene eeuwen door de vorst gebruikt
worden om de sociale opmaak van de adel te beïnvloeden. Vooral de Bourgondische Valois-
dynastie zou gretig gebruik maken van deze brieven om belangrijke ambtenaren tot de adel te
verheffen.59 In 1595 vaardigde Filips II het adelsedict uit dat de macht voor het toekennen van
adellijke titels volledig bij de vorst legde. Deze toekenning van adellijke titels heeft uiteraard
vooral betrekking op nieuwe groepen die zo via de vorst een adellijke titel konden bekomen,
waartoe vooral rijke burgers en de hoge ambtenaren in vorstelijke dienst moeten gerekend
worden.60 De impact en verspreiding van deze adelsbrieven mag echter niet overdreven wor-
den. Het aantal geschreven adelsbrieven bleef in de late middeleeuwen vrij beperkt en heeft
nooit een grote impact gehad op de sociale opmaak van de adel.61
52 De Win, “Queeste”, 227. 53 De Win, “Queeste”, 231; Buylaert, Eeuwen van ambitie, 33; Dumolyn en Van Tricht, “Adel en nobili-teringsprocessen”, 215. 54 De Win, “Queeste”, 233. 55 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 35. 56 De Win, “Queeste”, 236. 57 De Win, “Queeste”, 245. 58 Genicot, Les recherches relatives à la noblesse médiévale, 56. 59 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 22. 60 Janssens, De evolutie van de laatmiddeleeuwse adel, 123. 61 Janse, Ridderschap in Holland, 59.
12
De tweede manier waarop de vorst adellijke status kon verlenen was de ridderslag. Tot
het einde van de 13e eeuw waren adel en ridderschap aparte groepen die nog duidelijk van
elkaar verschilden. In de late middeleeuwen waren adeldom en ridderschap echter bijna
niet meer te onderscheiden.62 Waar ridders in de hoge middeleeuwen ruiters waren die
vaak geen hoge sociale rang bekleedden, werd door een proces van elitisering de ridder
onlosmakelijk met de adel verbonden. De ridderethiek bepaalde dan ook voor een grote
mate de adellijke levenscultuur, en het ridderschap was vervolgens nog een belangrijke
onderscheiding van sociale status binnen de adel zelf. Ridderschap werd dan ook het
vaakst voorbehouden aan de belangrijkste leden van de laatmiddeleeuwse adel. Niet elke
edelman was bijgevolg een ridder.63 Voor niet-adellijke personen betekende de ridderslag
een opname in de adel. Vaak werden deze personen na veldslagen door de vorst geridderd
voor hun uitzonderlijke daden. Dit betekende wel dat deze persoon en zijn nageslacht de
adellijke levenstijl moesten nahouden. Het bekomen van een heerlijkheid was hiertoe de
belangrijkste voorwaarde, wat niet altijd zo eenvoudig bleek. Zo kon het nageslacht van een
geridderde burger de adellijke status geweigerd worden indien zij niet deze adellijke leven-
stijl konden volhouden.64 Ridderslag bleef op deze manier voornamelijk een adellijke affaire.
De familie van Halewijn telt over vijf generaties heen een totaal van 19 ridders. Zo werd
Colard van Halewijn (I-38) geridderd na de slag van Guinegatte in 1479.65 Frans van Hale-
wijn (II-23) was ridder “par lettres patentes signées à Madrid le 20 Février 1595”.66 Bij de overige
leden van de familie is geen bijkomende informatie te vinden over de preciese omstandig-
heden van de ridderslag, maar er kunnen wel enkele mogelijkheden aangekaart worden.
Zo lijkt het aannemelijk dat Joost van Halewijn (I-10), die in 1380 de troepen van Ieper,
Brugge en het Brugse Vrije onder zijn leiding had zijn riddertitel voor zijn militaire diensten
verworven heeft.67 Het is onzeker wanneer hij precies deze riddertitel heeft verworven. Daar
hij stierf tijdens de aanval op de Langebrug van Evergem in 1380 is het niet mogelijk dat hij
hierna geridderd werd, maar we kunnen er vanuit gaan dat hij reeds in andere veldslagen
betrokken was aangezien hij als bevelheer aangesteld was. Karel van Halewijn (III-6) en zijn
zoon Jacob van Halewijn (III-9) waren beide ook ridders. Zij waren beide raads- en kamer-
heer geweest van respectievelijk Aartshertog Maximiliaan en Keizer Karel V. Ook hebben
zij beide de functie van grootbaljuw van Brugge bekleed.68 Hoewel wederom niets met ze-
kerheid kan gezegd worden, kunnen zij de ridderslag verworven hebben door hun hoge
functies en nabijheid aan de vorst. Zoals vermeld werd de ridderslag immers voorbehouden
aan de meest vooraanstaande edelen.
Via adelsbrieven en ridderslag kon de vorst zich dus actief inmengen in de opmaak van
de adel. Er moet echter vermeld worden dat dit adelsbeleid in de late middeleeuwen geen
doordringende sociale impact heeft gehad. Nieuwe edelen bleven vrijwel beperkt, en nog
een kleiner deel hiervan kon op deze manier een adellijk geslacht uitbouwen.69 Wat voor
deze paper echter moet opgemerkt worden is dat de vorst zich duidelijk actief bezighield
met de adel als groep. De wisselwerking tussen de vorst en de adel en de daaruit vloeiende
machtsrelaties zijn immers een belangrijke factor geweest in de opkomende staat en de
evolutie van de middeleeuwse adel.70 De belangrijkste vraag blijft hierbij of de adel door de
opkomnende staat geïncorporeerd werd of omgekeerd, namelijk dat de adel de opkomende
62 Dumolyn en Van Tricht, “De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse adel”, 4-5. 63 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 25. 64 Dumolyn en Van Tricht, “Adel en nobitiliseringsprocessen”, 205-207. 65 Gaillard, Bruges et le franc, I, 228; Buylaert, Eeuwen van ambitie, 27. 66 Gaillard, Bruges et le franc, I, 225. 67 Gaillard, Bruges et le franc, I, 214. 68 Gaillard, Bruges et le franc, I, 231-232. 69 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 28. 70 Zoals beargumenteerd wordt door Hillay Zmora en Alice taylor (zie noot 26).
13
staat mogelijk heeft gemaakt door zich eraan te verbinden. Deze heikele kwestie, waar in het
eerste deel van deze paper al kort naar verwezen is, zal in het derde hoofdstuk in meer detail
besproken worden. Het volstaat hier om te begrijpen dat de wisselwerking tussen deze twee
groepen nooit eenzijdig is verlopen.
Ongelijkheid en statusverschil
Zoals vermeld in het begin van dit hoofdstuk kon de adel binnen eenzelfde regio zeer
verschillend zijn. Statusverschillen binnen de adel als groep waren dan ook niet ongewoon,
zoals de ridderslag reeds duidelijk maakte. Deze adellijke ongelijkheid kon zich echter op vele
vele manieren manifesteren en maakt het inderdaad moeilijk om van een homogene groep te
te spreken. Economische ongelijkheid is een eerste vanzelfsprekende vorm die een verschil
in status kon teweegbrengen. Ook sociale ongelijkheid kon tussen verschillende edelen be-
staan. In de literatuur wordt dan ook vaak gesproken van een onderscheid tussen de ‘hoge’
en de ‘lage’ adel. Dit onderscheid beroept zich vooral op verschillen in politieke functies. Zo
wordt volgens Paul de Win onder hoge adel graven, hertogen, vorsten en baronnen verstaan.
Ook hooggeplaatste ambtenaren en raadsheren behoorden volgens De Win tot de hoge adel.
Daarbuiten bezaten zij vaak de grootste heerlijkheden met hoge jurisdictie. De lage adel waren
dan de edelen die dienst deden in het leger, de kanselarijen, het hof, de lokale magistraten, of
in dienst van de hoge adel zelf.71 Hoewel dit onderscheid ons kan helpen om de sociale hi-
erarchie van de laatmiddeleeuwse adel te reconstrueren, blijven deze criteria vrij onvast. So-
ciale mobiliteit en economische evoluties binnen de adel konnen deze strikte scheidingslijnen
vaak verwarren.72 Toch kan bijvoorbeeld niet ontkend worden dat Jan van Halewijn (III-8), Pre-
sident van Holland, Friesland en Zeeland zich een hogere status kon aanmeten dan zijn broer
Bernard (III-7), wiens hoogste functie de burgemeester van schepenen in Brugge in 1468 was.73
Heerlijkheden, die een onmisbaar deel vormden van het adeldom, waren evenzeer onder-
hevig aan vormen van ongelijkheid. Verschillen in omvang en grootte zijn voor de hand lig-
gende tekenen. Het was echter niet zo dat de grootste heerlijkheden noodzakelijk de belang-
rijkste waren. Dit was het gevolg van de lokale jurisdictie die aan deze heerlijkheden verbon-
den was. Op dit vlak konden drie niveau’s onderscheiden worden. De grootste en belangrijke
heerlijkheden hadden de hoge jurisdictie, wat betekende dat zij in principe de doodstraf moch-
ten uitspreken en uitvoeren. Heerlijkheden met een middelbare jurisdictie waren nog bevoegd
voor burgelijke rechtspraak, maar moesten reeds vele bevoegdheden overlaten aan de lokale
baljuw. Heerlijkheden met lage jurisdictie, die het meest voorkwamen, waren enkel nog be-
voegd voor notariële zaken als het opstellen van testamenten, verkoopaktes, etc. De heerlijk-
heid Zwevezele was een heerlijkheid met hoge jurisdictie. Dit kan afgeleid worden uit een do-
cument uit 1555 waarbij Karel V de toestemming geeft aan Karel Van Reghem om de galg
daar te herstellen.74 De heerlijkheid Halewijn is een ander voorbeeld van een dergelijke heer-
lijkheid waaraan hoge jurisdictie was verbonden.75 Dit betekende dat leden van de familie Van
Halewijn die ook in bezit waren van de heerlijkheid Halewijn zich in principe een hogere status
konden aanmeten dan andere leden van de familie die enkel in het bezit waren van een heer-
lijkheid met middelbare of lage jurisdictie. Ook de symbolische waarde van het bezitten van de
heerlijkheid waaraan de familienaam was verbonden speelde hierin zeker een rol.
71 P. De Win, “The lesser nobility of the Burgundian Netherlands,” in Gentry and lesser nobility in later medieval Europe, ed. M. Jones, 109-110 (Gloucester, 1986). 72 De Win, “Queeste”, 225. 73 RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, nr. 552; Gaillard, Bruges et le Franc, I, 227-228. 74 RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, nr. 349. 75 Cools, Mannen met macht, 321.
14
De adel als groep in de late middeleeuwen typeerde zich dus door verschillende ken-
merken. De belangrijkste hieronder waren grootgrondbezit en de erfrechtspraktijk. Twee
aspecten die verder nog van groot belang waren voor de adel zijn hier nog niet of zeer kort
aangekaart, maar worden in de volgende hoofdstukken uitvoerig besproken. Dit zijn de
adellijke levensstijl, ofwel het ‘vivre noblement’, en de uitoefening van bepaalde politieke
functies met het daarbij horende prestige en belang. De adellijke levensstijl zal in het derde
hoofdstuk aan bod komen, waar het economische aspect van de familie Van Halewijn on-
derzocht wordt. Het belang van politieke functies voor de adel wordt ook in het derde hoofd-
stuk besproken, en dan voornamelijk voor de familie Van Halewijn zelf. Deze twee aspecten
konden voor een verdere ongelijkheid zorgen binnen de adel buiten de reeds kort aange-
kaarte economische en sociale vormen. Duidelijk is reeds dat de adel een heterogene groep
was, en verschillende strategieën en methodes brachten een terdege statusverschil te-
weeg. Dit kan deels verklaren hoe sommige families hun macht wisten te behouden waar
andere families door verschillende oorzaken verdwenen zijn ten gevolge van de zoge-
naamde ‘adelscrisis’ waar de adel vanaf de 13e eeuw mee te kampen had. Maar wat was
deze adelscrisis? Was er wel sprake van een adelscrisis? En hoe konden families zich
beschermen tegen de gevaren van zo een crisis?
De adel in crisis?
In 1458 ging Cornelis Van den Eeckhoute, heer van Watene en erfelijk burggraaf van
Roeselare, een lening aan van 1000 lb. gr. bij Wouter IV Van Halewijn (I-29), heer van Ha-
lewijn, Westkapelle en Lauwe. Hierbij werd het burgraafschap van Roeselare als borg ge-
steld. In 1460 kwam na wanbetaling het burggraafschap van Roeselare toe aan Wouter
Van Halewijn, die dan ook burggraaf van Roeselare werd.76 Dit soort verhalen bieden een
inzicht in wat door historici beschreven wordt als de ‘adelscrisis’. In wat volgt wordt een kort
overzicht gegeven van de aspecten van deze crisis. Ook zal de vraag gesteld worden in
hoeverre deze crisis op iedereen toepasbaar was, en dan voornamelijk op de familie Van
Halewijn. Ten slotte wordt de ‘adelscrisis’ zelf in vraag gesteld om te kijken in hoeverre er
wel sprake was van een crisis.
Historici zijn het er algemeen over eens dat de Vlaamse adel vanaf de 13e eeuw te
kampen had met een rechtsheerlijke crisis.77 De ondermijning van de rechtsheerlijke macht
van lokale heren door de opkomende steden en de beginnende staatsvormings zette een
proces in gang dat de macht van de adel op een belangrijke wijze heeft aangetast. Op
financieel vlak kregen veel heren het bijgevolg zwaar te verduren. Enkele van de voornaam-
ste inkomensbronnen waarover een heer van een lokale heerlijkheid kon beschikken waren
ondermeer de grondbelasting, het heffen van tollen en het innen van boetes, die een gevolg
waren van de rechtsmacht die een heer kon uitoefenen over zijn heerlijkheid. Door de groei-
ende invloed van de grote steden op het omringende platteland was echter het buitenpoor-
terschap ontstaan, een juridische constructie dat plattelandsbewoners tegen betaling het
recht gaf onder de wetgeving van de stedelijke schepenbank te staan. Hiermee werd de
rechtsheerlijke macht van lokale heren, en tevens een belangrijke bron van inkomst, reeds
op aanzienlijke wijze aan de heren onttrokken.78 Dit stootte echter vaak op verzet van lokale
adellijke heren. Wanneer de stad Kortrijk aan Eulard de Mortagne liet weten dat hij een
buitenpoorter in zijn gebied niet mocht berechten, dwong hij de bode de brief op te eten.79
76 RAK, Fonds Colens, 905/7, nr. 7022. 77 Dumolyn en Van Tricht, “De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse adel”, 5-6; Buylaert, “The late medieval ‘crisis of the nobility’ reconsidered”, 1; Warlop, De Vlaamse adel voor 1300, I, 1-11. 78 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 86. 79 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 252.
15
Ook Wouter II Van Halewijn (I-7) was niet gediend met deze groeiende invloed van de steden.
Hij viel enkele Gentse ambachtlieden aan en liet sommige van hen ophangen. Beide heren
zouden nog veel wreedheden begaan hebben. Wanneer de twee uiteindelijk gevangen wer-
den, werden ze in 1351 ”om haerlieder tyeranscip” te Kortrijk onthoofd.80
Gepaard gaande met de uitbouw van het grafelijk baljuwskorps in Vlaanderen, dat vele van
van de rechten van de lokale heren naar zich toe trok, vonden middeleeuwse heren zich steeds
steeds meer beknot in hun rechtsheerlijke machtuitoefening.81 Door de bijkomende dalende
landbouwopbrengsten ten gevolge de ontginning van minder goede gronden en het tekort aan
aan adequate bemesting voor de goede gronden, gepaard gaande met de demografische cri-
sis die de Zwarte Dood teweegbracht, draaide deze rechtscheerlijke crisis in de 14e eeuw uit
tot een regelrechte inkomenscrisis.82
Deze inkomenscrisis heeft zich verder op verschillende vlakken laten doorschijnen. Zoals
vermeld werden door het buitenspoorterschap en het grafelijke baljuwskorps reeds vele inko-
mensbronnen aan de lokale heren ontrokken. Verder verloren de cijnzen, waarbij een deel van
de grond van de heer aan een vaste vergoeding werd uitgeleend, door inflatie een groot deel
van hun waarde. Aangezien deze cijnzen in vaste voet waren vastgelegd, bleven deze het-
zelfde terwijl de prijzen bleven stijgen, wat leidde tot een grote devaluatie en een verder verlies
van inkomsten voor de heren. De demografische crisis in de 14e eeuw, teweeggebracht door
de vele oorlogen en de Zwarte Dood, gaf de boeren ook een sterkere positie tegenover de
heer, waardoor zij betere rechten konden afdwingen. Al deze ontwikkelingen leidden ertoe dat
de koopkracht van de adel aanzienlijk daalde.83 Dit zou ertoe leiden dat verschillende families
in de late middeleeuwen door financiële nood genoodzaakt waren om een groot deel van hun
bezit te verkopen. Zo kocht Wouter van Halewijn (I-7) de heerlijkheid Watervliet van de in verval
geraakte familie van Praet, die trouwens het grootste deel van haar bezittingen verkocht aan
de graaf en de heer van Halewijn in de 14e eeuw.84 Deze familie is een goed voorbeeld van de
gevolgen van de inkomstencrisis en het consequent uitsterven van sommige adellijke geslach-
ten. De familie van Praet verdween dan ook in 1373 volledig van de kaart met het kinderloos
sterven van Bouden van Praet.85
Verschillende families zouden door deze rechtsheerlijke crisis uitsterven. Daar vele edelen
vaak heer waren over een enkele heerlijkheid, leidde de inkomstencrisis er toe dat zij in vele
gevallen niet meer de nodige inkomsten konden opbrengen om een adellijke levensstijl vol te
houden. Velen waren dan ook zoals vermeld genoodzaakt om hun bezit te verkopen. Hierdoor
ontstond een nieuwe klasse van edelen die met de term ‘heerlijkhedenverzamelaars’ wordt
aangeduid.86 Dit waren families die door hun hogere status en betere economische omstan-
digheden de kans kregen om heerlijkheden op te kopen van andere in verval geraakte adellijke
families. De familie Van Halewijn kan tot deze klasse gerekend worden.87 Zo werd Jacob Van
Halewijn (I-4) na de dood van zijn vader Rogier Van Halewijn (I-2) heer van Halewijn en Gavere.
Zijn zoon, Jacob II (I-5) Van Halewijn was heer van zowel Halewijn, Gavere, Kuurne en Molinet.
Na de aankoop van de heerlijkheid van Watervliet kon zijn opvolger Wouter Van Halewijn (I-7)
dus pronken met een bezit van niet minder dan vijf heerlijkheden. Zijn kleinzoon Roeland Van
80 Blokcmans, De volksvertegenwoordiging, 253; Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 18r. 81 Thoen, Landbouwekonomie en bevoking, I, 384-398. 82 Buylaert, “The late medieval ‘crisis of the nobility’ reconsidered”, 1. 83 Dumolyn en Van Tricht, “De Sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse adel”, 11; Zij schatten dat de koopkracht van de adel vanaf het einde van de dertiende eeuw nog gemiddeld een vijfde was van het voormalige niveau. 84 J. Sabbe, “De ondergang van twee Vlaamse adellijke geslachten in de 14e eeuw: de heren van Wassegem en van Praet,” Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis 13 (1966): 19. 85 Sabbe, “De ondergang van twee Vlaamse adellijke geslachten in de 14e eeuw”, 20. 86 Thoen, Landbouwekonomie en bevolking, I, 415. 87 J. Dumolyn, “De Vlaamse adel in de late middeleeuwen: staatsdienst en sociale mobiliteit,” Cahiers: centre de recherches en histoire du droit et des institutions 16 (2001): 28.
16
Halewijn (I-12) zou uiteindelijk eindigen met een imposant bezit van zeven heerlijkheden,
namelijk Halewijn, Gavere, Watervliet, Hannapes, Molinet, Laken en Uitkerke.88 Na zijn
dood raakten zijn bezittingen over zijn verschillende kinderen verspreid.
Het is duidelijk dat de familie Van Halewijn wel degelijk als een familie van heerlijkhe-
denverzamelaars kan omschreven worden. Het hier gegeven voorbeeld is immers niet het
enige dat hier kan gegeven worden. Zo was Johanna Van Halewijn (I-60), die stierf in 1581
en de laatste erfgename was van de heren van Halewijn, nog steeds dame van Komen,
Rollegem, Roncq, Waasten, Lauwe, Gavere, Westhove, alsook burgravin van Nieuw-
poort.89 Dit toont niet enkel aan dat de familie Van Halewijn er in geslaagd was om hun
macht aanzienlijk te vergroten in de loop van de late middeleeuwen, maar dat zij diezelfde
macht ook over een lange tijd hebben weten te behouden. Zo ook de nakomelingen van
Olivier Van Halewijn (II-1), heer van Rozebeke en burggraaf van Harelbeke. Over de loop
van negen generaties heeft deze tak van de familie Van Halewijn een evenzeer imposant
patrimonium weten op te bouwen en behouden. Frans Van Halewijn (II-23), gestorven in
1609, was zo nog heer van Rozebeke, Vesten, Desselgem, Houtem, Vermissen, Corvere,
Wijtschate, Varent en Klein Boezinge.90 De uitgebreidde bezittingen van de familie Van Ha-
lewijn tonen op deze manier aan dat niet elke adellijke familie zo zwaar te lijden had onder
de zogenoemde ‘adelscrisis’.
Verschillende historici hebben in de laatste jaren de alomtegenwoordigheid van deze
‘adelscrisis’ in vraag gesteld.91 Zoals de familie Van Halewijn aantoont was deze crisis dui-
delijk niet op elke familie van toepassing. Het moet ook vermeld worden dat het verdwijnen
van adellijke families niet enkel aan economische motieven te wijten was. Vele families
konden evenzeer verdwijnen door uitsterving en migratie.92 Hoewel het niet kan ontkend
worden dat de daling van de heerlijke inkomsten een feit was, hebben veel adellijke families
zich op succesvolle wijze kunnen aanpassen aan deze evoluties. Het reeds besproken ver-
zamelen van heerlijkheden was één van de manieren waarop adellijke families hun econo-
misch profiel konden verbreden. De familie Van Halewijn is hier een goed voorbeeld van,
maar was zeker niet uniek in dit opzicht.93 Andere manieren om inkomsten te genereren
waren bijvoorbeeld betrokkenheid in de bedijking, turfwinning en handel.94 Het invullen van
functies aan het hof en staatsambten bleef ook een belangrijke vorm van extra inkomsten.
Ten slotte kon door huwelijken het patrimonium opzichtelijk vergroot worden, en adellijke
families konden toenadering zoeken tot rijke burgerfamilies om hun economisch profiel
hoog te houden. Op deze manier konden vele burgerfamilies ook de adellijke status verkrij-
gen.95 Hoe dan ook mag de adelscrisis zeker niet als allesomvattend begrepen worden, en
moet er rekening gehouden werden met de verschillende economische, sociale en politieke
evoluties binnen het graafschap Vlaanderen in de late middeleeuwen.
88 Gaillard, Bruges et le franc, I, 213-14. 89 Gaillard, Bruges et le franc, I, 221. 90 Zoals vermeld op zijn grafsteen in de kerk van Merkem; Gaillard, Bruges et le franc, I, 225. 91 F. Buylaert, “The late medieval ‘crisis of the nobility’ reconsidered: the case of Flanders,” Journal of Social History 45, nr. 4 (2012): 1-20; Dumolyn en Van Tricht, “De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends,” Handelingen Van Het Genootschap Voor Geschiede-nis 137 (2000): 3-46. 92 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 90. 93 Dumolyn, “De Vlaamse adel in de late middeleeuwen”, 28. 94 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 101-109. 95 Dumolyn en Van Tricht, “De sociaal-economische positie”, 30-43.
17
Besluit
Dit hoofdstuk is begonnen met een simpele vraag: wat is adel? De studie van de adel kende
sinds de jaren ’80 van de 20ste eeuw een heropleving en trachtte om een theoretisch kader te
ontwikkelen waarin de adel kon gedefinieërd worden. Hoewel vele tendensen en regels kon-
den onderscheidden worden die het mogelijk maakten om de adel als groep af te bakenen,
bleef het duidelijk dat de adel niet zomaar onder één noemer kon geschoven worden. De as-
pecten van het adeldom die hier besproken zijn tonen immers aan dat statusverschillen zich
op verschillende vlakken kon uiten, en dat bijgevolg niet elke edelman even belangrijk was.
Ten slotte is ook gekeken hoe de adel beïnvloedt werd doorheen de late middeleeuwen door
externe groepen of instituties. Het vorstelijke adelsbeleid en de gevolgen van de ‘adelscrisis’
tonen aan dat de adel geen stagnerende groep was en zich steeds aanpastte aan deze ver-
anderingen. In het volgend hoofdstuk wordt de familie Van Halewijn als uitgangspunt genomen
om erfrechtsstructuren, verwantschappen en huwelijksstrategieën te onderzoeken. Op welke
manier deze familie omging met de sociale en economische veranderingen in de late middel-
eeuwen biedt een goed inzicht in de strategieën van een laatmiddeleeuwse adellijke familie.
18
Hoofdstuk 2 – De Familie van Halewijn
Afbeelding 2 – Wapenschild van Joost Van Halewijn96
Halewijn is een dorp gelegen in hedendaags Frank-
rijk aan de grens met België. Het stadscentrum is
vandaag vergroeid met het stadscentrum van Menen.
In de middeleeuwen maakte deze heerlijkheid deel
uit van het graafschap Vlaanderen. De familie Van
Halewijn (Halluin, Halewine, Halewin, Halwine, Hal-
win, Haelwine, Halewyn,…) ontleende zijn naam aan
deze heerlijkheid. Het wapenschild is drie zwarte
klimmende leeuwen, met rode klauwen en gouden
kroon. De heerlijkheid Halewijn was gelegen in de
kasselrij van Rijsel, en was dan ook afhankelijk van
de Zaal van Rijsel. Het is onzeker wanneer juist de
kasselrij in handen kwam van de graaf van Vlaande-
ren, maar bij het verdrag van Athis-sur-Orge in 1305
werd de kasselrij overgedragen aan de koning van
Frankrijk Filips IV de Schone. In 1369 zou Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, het ge-
bied terugkrijgen van de Bourgondische hertog Filips de Stoute. In ruil hiervoor mocht Filips
de Stoute trouwen met Margaretha Van Male, de dochter van de Vlaamse graaf. Bij het sterven
van Lodewijk van Male in 1384 verkreeg de hertog van Bourgondië het graafschap Vlaande-
ren, waardoor de kasselrij een deel werd van het Bourgondische, en later Habsburgse rijk.97
In Bruges et le Franc wordt Wouter Van Halewijn (I-1) als eerste naam vermeld. Deze
Wouter Van Halewijn was getrouwd met Marie van Haveskerke, en zij hadden een zoon
genaamd Rogier Van Halewijn (I-2).98 Ook de genealogie van de heren van Halewijn uit de
17e eeuw vernoemt, volgens “une vielle chartre de l’an miiciiiixxxvi” Wouter Van Halewijn als
de eerste heer van Halewijn. Hij trouwde met “une vefue (sic) d’ung chatelain de Courtray” en
hadden ook een zoon genaamd Rogier Van Halewijn.99 Het is onzeker of deze weduwe
Marie Van Haveskerke was, maar dit lijkt aannemelijk. De vroegste directe bronverwijzing
is een oorkonde uit 1291 waar het zegel aanhangt van ene Olivier Van Halewijn.100 Een
bijhorende oorkonde uit 1294 vermeldt zowel Olivier Van Halewijn als ene Wouter Van Ha-
lewijn. Het is onzeker wie deze Olivier Van Halewijn was. Waarschijnlijk gaat het om Olivier
Van Halewijn (II-1), heer van Rozebeke. Dit zou kloppen met zijn sterfdatum, die door Gail-
lard in 1308 wordt geplaatst.101 Gaillard vermeldt echter Olivier Van Halewijn als het klein-
kind van Rogier Van Halewijn. Dit is bijzonder onwaarschijnlijk gezien Olivier Van Halewijn
al gestorven zou zijn wanneer Rogier Van Halewijn voor het eerst in de bronnen opduikt.
Een meer valabele oplossing lijkt dat Olivier Van Halewijn de broer was van Wouter Van
Halewijn, de eerste heer van Halewijn. Dit zou verklaren hoe deze twee adellijke heren elk
de basis vormden voor een andere tak binnen de familie en ook dat zij samen in de bronnen
van de late 13e eeuw opduiken. Het is dan nog vergeefs zoeken naar de vader van deze
96 Ignace-Michel de Hooghe, Handschrift De Hooghe (Openbare Bibliotheek Brugge, ms. 449): f°111r. 97 Guy Fourquin en Louis Trenard. Histoire De Lille. 1: Des Origines à L'avènement De Charles Quint (Rijssel: Giard, 1969): passim. 98 Gaillard, Bruges et le franc, I, 213. 99 RAK, Fonds d’Ennetières, 502/1, nr. 684, f°1r. 100 AEN, Chartrier des comtes de Namur, I87, nr. 228. 101 Gaillard, Bruges et le franc, I, 214.
19
twee adellijke heren.102 Voor Rogier Van Halewijn (I-2), zoon van Wouter Van Halewijn (I-1), zijn
wel meer bronnen beschikbaar die hem duidelijk plaatsen in de eerste helft van de 14e eeuw.103
Dit geldt ook voor het vervolg van de stamboom van de familie Van Halewijn, die bijgevolg met
relatieve betrouwbaarheid kan opgesteld worden.
De familie Van Halewijn duikt op in bronnen vanaf de late 13 eeuw, maar de familie trad
pas echt op de voorgrond in Vlaanderen vanaf ca. de tweede helft van de 14e eeuw. Vanaf
dan begon het patrimonium van de familie Van Halewijn aanzienlijk te groeien en begonnen
zij ook meer en meer belangrijke politieke functies te vervullen. In de tweede helft van de 15e
15e eeuw was deze macht sterk verankerd, en deze werd in de loop van de 16e eeuw weining
aangepast. De familie zou uitwaaieren in verschillende takken of lignages die allen, op finan-
ciële en/of politieke wijze aan deze macht bijdroegen. Tot in de vroege 17e eeuw zijn er nog
steeds verwijzingen te vinden naar prominente leden van de familie. Het is dan ook een zeker
niet te onderschatten prestatie dat de familie Van Halewijn doorheen de hele late middeleeu-
wen steeds van belang bleef. Het werd reeds vermeld dat vele adellijke families ten gevolge
van de ‘adelscrisis’ uitstierven, en het wordt geschat dat de adel per eeuw ongeveer de helft
van haar leden verloor.104 De familie van Halewijn behoorde tot één van de geslachten die
consistent hun adeldom wist te behouden doorheen de late middeleeuwen. Het is dan ook
interessant om te onderzoeken welke strategieën en mogelijkheden de familie Van Halewijn
gebruikte om hun macht te behouden en te vergroten.
Om de familie Van Halewijn in dieper detail te analyseren werd een genealogie opgesteld.
Deze is terug te vinden in de bijlagen en geeft biografische informatie bij de verschillende leden
van de familie van zijn vroegste vertegenwoordigers tot het einde van de 16e eeuw. Aan de
hand van deze genealogie en verschillende andere bronnen en literatuurverwijzing zullen de
verschillende aspecten van het adeldom zoals beschreven in het vorige hoofdstuk getoetst
worden aan de familie Van Halewijn. Allereerst zal gekeken worden naar hoe heerlijkheden
bekomen werden en hoe deze werden doorgegeven aan volgende generaties. Deze
erfrechtpraktijken tonen immers aan hoe de macht van een adellijke familie werd doorgegeven
aan zijn nakomelingen. Dit kon op verschillende manieren gebeuren en was één van de
belangrijkste middelen tot het behouden of verliezen van de adellijke macht.
102 Ook het werk van E. Warlop biedt geen definitieve antwoorden. Zie noot 14. 103 Maurice Vandermaesen, “De besluitvorming in het graafschap Vlaanderen tijdens de veertiende eeuw. Bijdrage tot een politieke sociologie van de raad en van de raadsheren achter de figuur van Lo-dewijk II van Nevers (1322-1346)” (PhD diss., Universiteit Gent, 1977), 5: 226; Nowé, Les baillix com-taux de Flandre, 140-143. 104 Dumolyn en Van Tricht, “De sociaal-economische positie”, 8; Buylaert, Eeuwen van ambitie, 90-95.
20
Afbeelding 2 – Stamboom van Roeland Van Halewijn (ca. 1350- ca. 1450)
21
Vervolgens worden de verwantschapsstructuren tussen de verschillende leden van de
familie bestudeerd. Hiervoor is het noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen ‘lignage’
en ‘geslacht’. Onder lignage wordt de patrilineaire afstamming verstaan die gebaseerd was op
het bezit van een bepaalde heerlijkheid.105 Een voorbeeld kan duiding geven. Wanneer Roe-
land Van Halewijn (I-12) stierf, werd zijn patrimonium verdeeld over zijn verschillende kinderen.
Zijn oudste zoon Wouter III Van Halewijn (I-13) erfde de eponieme heerlijkheid Halewijn alsook
de heerlijkheid Watervliet. Zijn andere zonen kregen ook een deel van het feodaal patrimo-
nium. Op deze manier kwam Willem Van Halewijn (I-17) in het bezit van de heerlijkheid Uit-
kerke, die hij overerfde van zijn oudere broer Tristan Van Halewijn (I-15) toen deze in 1380
stierf zonder nakomelingen. Willem Van Halewijn begon zo een nieuwe lignage gebaseerd op
zijn bezit van de heerlijkheid Uitkerke. Zo kunnen er in totaal vijf lignages onderscheiden wor-
den in de familie Van Halewijn, respectievelijk de heren van Halewijn, Rozebeke, Lichtervelde
en Zwevezele, Uitkerke en de heren van Peene. Deze lignages vormen samen het geslacht
Van Halewijn. Het maken van dit onderscheid tussen de verschillende lignages of takken is
behulpzaam om de verwantschapsstructuren te bestuderen.
Ten slotte worden huwelijksstrategiëen bekeken om te bekijken in welke mate de familie
Van Halewijn huwelijk gebruikte om haar macht te vergroten. Huwelijk was namelijk een be-
langrijke manier om netwerken op te bouwen en het patrimonium te vergroten. Huwelijkspart-
ners werden daarom ook vaak zeer bewust gekozen.106 De vele huwelijken van de familie Van
Halewijn maken het mogelijk om bepaalde huwelijkspatronen te onderscheiden. Deze kunnen
daarna getoetst worden aan bredere huwelijkspatronen voor laatmiddeleeuws Vlaanderen.
105 Ik volg hierbij de definitie van lignage zoals gebruikt word in Buylaert, Eeuwen van ambitie, 77-78. 106 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 123.
22
Heerlijkhedenverzamelaars
De familie Van Halewijn wordt omschreven als een familie van ‘heerlijkhedenverzame-
laars’.107 Wanneer men kijkt naar de evolutie van deze familie doorheen de late middeleeu-
wen wordt duidelijk dat de familie Van Halewijn deze naam niet zonder reden draagt. Ver-
schillende telgen van de familie beschikten over een indrukwekkend feodaal patrimonium
dat hier zeker de aandacht verdient. Zo was Jan II Van Halewijn (I-45), die stief in 1473, heer
van zowel Halewijn, Lauwe, Roncq, Rollegem, Vellegem, Westwinkel, Vesthove en Roe.
Nog uitgebreider zelfs waren de bezitting van Frans Van Halewijn (II-23), die stierf in 1609
en heer was van Rozebeke, Zwevegem, Vesten, Passendale, Desselgem, Houtem, Cor-
vere, Vermisse, Wijtschate, Varent en Klein Boezinge. De manieren waarop de familie Van
Halewijn hun feodaal patrimonium opbouwden geeft een inzicht in de wijze waarop adellijke
families hun macht vergrootten doorheen de late middeleeuwen.
Er kunnen over het algemeen drie manieren onderscheiden worden waarbij adellijke fa-
milies een heerlijkheid bekwamen. De eerste manier was het overerven van heerlijkheden
van vader op zoon of dochter. Dit was de meest vanzelfsprekende manier om het feodaal
patrimonium te behouden, maar was zeker geen probleemloze opgave (cf. infra). Niettemin
heeft het volledige geslacht Van Halewijn op succesvolle wijze haar feodaal patrimonium
weten door te geven over drie eeuwen heen. Overerving was uiteraard enkel een manier
om het reeds bestaande patrimonium door te geven. Om het patrimonium te vergroten
moesten heerlijkheden op andere manieren bekomen worden. De twee meest voorko-
mende wijzes waarop dit gebeurde waren door aankoop en door huwelijk
De adelscrisis zorgde ervoor dat vele adellijke families genoodzaakt waren om uit geld-
nood hun bezittingen te verkopen. Zo kon Wouter II Van Halewijn (I-7) de heerlijkheid Wa-
tervliet kopen van de in verval geraakte familie Van Praet.108 Op deze manier vergrootten
vele adellijke families hun patrimonium op aanzienlijk wijze door te profiteren van de inko-
menscrisis die vele andere families zag uitsterven.109 Dat financiële noodzaak vaak aan de
grond lag van het verkoop van een heerlijkheid wordt duidelijk uit de akten van verkoop die
ons voorhanden zijn. Een kopie uit het leenboek van de zaal en kasselrij Ieper beschrijft de
registratie van de verkoop van de heerlijkheid Boezinge in 1460 door Joris Van Belle aan
Jan Van Halewijn (I-37). Hierin wordt vermeld hoe “bij noode ons beter ghedaen dan ghelaten
ende de voors. leenen iii leenen waren vercocht in sheeren handen Jan Van Halewijn”.110 Een af-
schrift van de akte van verkoop van de heerlijkheid Merkem door Isabella Van Halewijn (II-
25) aan Jan De Beer uit 1493 vermeldt hoe “om zekere zaken haer daer toe porrende ende om
beter ghedaen ende ergher te scuwene ende uut noode die zou in eede bij haer ghedaen in onsen
handen vervanghen heeft ende die zulc wesende dat haer nootsakelic es te vercoopene de voors.
heerlichede van Merkem met al datter toebehoort”.111 Er is echter wel voorzichtigheid geboden
bij dit soort constructies. Het was namelijk enkel mogelijk om goederen te verkopen zonder
toestemming van de naaste verwanten door armoede te pleiten. Deze constructies waren
bijgevolg niet altijd een teken van echte armoede.112 Niettemin kon een adellijke familie via
aankoop van al dan niet in verval geraakte families of personen haar patrimonium aanzien-
lijk uitbreiden.
Het was niet altijd zo dat edelen die een heerlijkheid verkochten uit zogezegde armoede
ook wel degelijk in financiële nood waren. Meer duidelijke tekenen van armoede kunnen
107 J. Dumolyn, “De Vlaamse adel in de late middeleeuwen: staatsdienst en sociale mobiliteit,” Ca-hiers: centre de recherches en histoire du droit et des institutions 16 (2001): 28. 108 Sabbe, “De ondergang van twee Vlaamse adellijke geslachten in de 14e eeuw”, 19-20. 109 Thoen, Landbouwekonomie en bevolking, I, 415. 110 RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, nr. 267, f°152v. 111 RAB, Verzameling Aanwinsten, Inv. 121, nr. 1456/25. 112 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 88.
23
afgeleid worden uit leningen die door edelen werden aangegaan. Dit was het geval bij Wouter
IV Van Halewijn (I-29), heer van Halewijn, Westkappelle en Lauwe, die in 1458 een lening van
1,000 lb. gr. verstrekte aan Cornelis van Eeckhoute, heer van Watene en erfelijk burggraaf
van Roeselare. Het burggraafschap van Roeselare werd als borg gesteld. In 1460 kwam het
burggraafschap na wanbetaling toe aan Wouter IV Van Halewijn. De rechten over het burg-
graafschap werden in een aanhangend document door Cornelis Van Eeckhoute aan Wouter
IV Van Halewijn overgedragen. In een tweede aanhangend document gaven Cornelis Van
Eeckhoute en zijn vrouw Catharina Van Halewijn (I-34), die tevens de zus was van Wouter IV,
hun akkoord over de overdracht van het burggraafschap van Roeselare.113 Hoewel wederom
niet met zekerheid kan gezegd worden of Cornelis Van Eeckhoute de lening aanging uit finan-
ciële noodzaak, geeft dit soort bron wel een zicht op de manieren waarop edelen via aankoop
niet enkel heerlijkheden, maar ook functies konden bekomen.
Huwelijk was een tweede manier om het patrimonium van een adellijke familie uit te brei-
den.114 Wanneer een edelman enkel een dochter had, ging het erfgoed volledig over op deze
dochter na het sterven van de edelman. Deze erfdochters waren zeer gegeerde huwelijkspart-
ners, juist omdat het erfgoed bij huwelijk overging naar de bruid, die deze heerlijkheid daarna
op patriliniaere wijze kon doorgeven. De familie Van Halewijn heeft op deze manier haar pa-
trimonium aanzienlijk kunnen vergroten. De voorbeelden van mannelijke telgen van de familie
die trouwden met erfdochters van andere families zijn legio. Wouter III Van Halewijn (I-13), heer
van Halewijn, Caloen en Watervliet kwam door zijn huwelijk met Péronne van Saint-Omer in
het bezit van de heerlijkheden Beaurepair en Peene, op welke laatste zijn kleinzoon Joost Van
Halewijn (V-1) een nieuwe lignage zou baseren. Het mes kon echter langs twee kanten snijden.
Het adellijk patrimonium kon op dezelfde manier even makkelijk verloren gaan indien een
mannelijke telg van de familie Van Halewijn enkel een dochter had. Dit was het geval voor de
laatste heer van Halewijn. Johanna Van Halewijn (I-60), zijn enige dochter, erfde het volledige
patrimonium en trouwde met Filips Van Croÿ. Hierdoor kwam het uitgebreide patrimonium van
de heren Van Halewijn, dat op zorgvuldige en langzame wijze was opgebouwd, in een klap in
de handen van een andere familie terecht. Huwelijk was bijgevolg één van de belangrijkste
manieren om het patrimonium te vergroten, maar ook kwijt te raken.
Erfdochters waren zeer gegeerde huwelijkspartners, simpelweg door het feit dat zij leen-
goederen met zich meedroegen. Maar heerlijkheden konden ook als bruidschat meegegeven
worden aan dochters van adellijke families. De heerlijkheid Zwevezele kwam op deze manier
in 1452 in handen van Jan Van Halewijn (III-8) door zijn huwelijk met Beatrijs van den Rijne.
Deze Beatrijs had de heerlijkheid Zwevezele ontvangen van haar vader Jan van den Rijne, om
als bruidsschat mee te geven in het aanstaande huwelijk.115 Het huwelijkscontract van Joost
Van Halewijn (II-20) en Adrianne de Blasere uit 1520 geeft een lijst van alle goederen en lenen
die door Adrianne in het huwelijk werden ingebracht. Dit betrof verschillende leenen, losrenten,
alsook de “rechte helfscheede” van een huis in Brugge waar haar vader Jan de Blasere tot zijn
dood in gewoond had.116 Het mag gesteld worden dat het huwelijk in de late middeleeuwen
voor een groot deel een economische aangelegenheid was. Buiten de evenzeer belangrijke
sociale implicaties, die verder in de paper uitvoeriger besproken worden, was het huwelijk
voornamelijk belangrijk voor wat het kon bijdragen aan het patrimonium, en bijgevolg de
macht, van een adellijke familie.
Heerlijkheden konden ook geschonken worden. In 1449 schonk Willem Van Halewijn (IV-1)
de heerlijkheid Buggenhout aan Joost Van Halewijn (V-1) ter gelegenheid van zijn huwelijk met
113 RAK, Fonds Colens, 905/7, nr. 7022. 114 Croenen, Familie en macht, 215. 115 Arickx Valere, “De heerlijkheid en de heren van Zwevezele vanaf de 15e eeuw,” Biekorf 67 (1966): 50. 116 RAG, Familiearchief de Preudhomme d’Hailly, FM43, nr. 235.
24
zijn tweede vrouw Johanna de la Trémoille.117 Lodewijk Van Halewijn (V-3) werd in 1496
door de Franse koning Karel VIII beloond met het gouverneurschap over de steden Pé-
ronne, Roye en Montdidier voor zijn daden in de slag bij Fornove het jaar voordien.118 In de
akte van verkoop van de heerlijkheid Boezinge aan Jan Van Halewijn (I-37) uit 1460 wordt
beschreven hoe één van de lenen “een ghifte (is) vanden vorders van minnen gheduchten
heere”.119 Roeland Van Halewijn (I-12), heer van Halewijn, Gavere, Watervliet, Hannapes,
Molinet, Laken en Uitkerke, ontving van de koning van Frankrijk Filips de Schone de visse-
rijrechten op de Leie in Wervik, alsook drie bunders grond daar.120
Erfrechtspraktijken
Jan III Van Halewijn (I-57) was de laatste heer van Halewijn. Hij leefde in het begin van
de 16e eeuw en was heer van Komen, Rollegem, Roncq, Lauwe en burggraaf van Nieuw-
poort. Hij was getrouwd met Jossine de la Noye, met wie hij twee kinderen kreeg. Zijn jong-
ste zoon Lodewijk Van Halewijn (I-59) werd volgens het erfrecht de volgende heer van Ha-
lewijn. Hij stierf echter reeds op jonge leeftijd waardoor het volledige patrimonium overging
op de enige dochter van Jan III Van Halewijn en Jossine de la Noye. Deze Johanna Van
Halewijn (I-60), geboren in 1544, werd daarmee dame van Halewijn, Komen, Rolleghem,
Roncq, Waasten, Lauwe, Gavere, Westhove en burggravin van Nieuwpoort. Zij trouwde in
1559 met Filips Van Croÿ, een telg van een invloedrijke familie. Filips Van Croÿ was hertog
van Aarschot, prins van Chimay, markies van Renty, graaf van Beaumont en een belangrijk
politiek figuur onder Filips II.121 Door dit huwelijk kwamen de voornoemde heerlijkheden in
het bezit van de familie Van Croÿ. Hiermee kwam een einde aan de heren van Halewijn.
Johanna Van Halewijn was de laatste erfgename in een lange lijn van heren die de heer-
lijkheid Halewijn in hun bezit hadden. Over 13 generaties heen hadden zij hun patrimonium
aanzienlijk weten uit te bouwen. Dit wordt duidelijk als de laatste erfgename van deze lig-
nage dame was van niet minder dan zeven heerlijkheden alsook de positie van burggravin
van Nieuwpoort bekleedde. Op welke manier de heren van Halewijn hun patrimonium heb-
ben opgebouwd was voor een belangrijke mate afhankelijk van het erfrecht, dat stipuleerde
op welke manier het bezit van een adellijke heer kon doorgegeven worden aan zijn nako-
melingen. Het veilig doorgeven van het feodaal patrimonium was dan ook een belangrijke
zorg voor vele adellijke families.
Het erfrecht in Vlaanderen gaf een adellijke familie over het algemeen twee keuzes bij
het overdragen van het adellijke patrimonium. Ofwel kreeg de oudste zoon alles toegescho-
ven (de primogenituur), of alle goederen werden op gelijke wijze onder alle kinderen ver-
deeld. Dit was echter problematisch voor vele adellijke families om verschillende redenen.
Wanneer alle goederen en rijkdom aan de oudste zoon geschonken werden was er immers
het gevaar dat bij het kinderloos sterven van de adellijke heer het patrimonium uit de familie
verdween. Maar ook gelijkberechtiging kon problematisch zijn. Het was immers noodzake-
lijk dat de nakomelingen van een adellijke heer de adellijke status konden verderzetten.
Hiervoor was het noodzakelijk om over een goed patrimonium te beschikken. Wanneer de
goederen van een adellijke heer gelijk over alle kinderen werden verdeeld bestond het ge-
vaar dat het patrimonium zo verdeeld geraakte dat het niet meer mogelijk was voor de
117 Alphonse Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, II (Brussel: Vanderauwera, 1855): 113. 118 Paul Philippe De Ségur, Histoire de Charles VIII (Parijs: Bellizard, 1835): 225; Cools, Mannen met macht, 322. 119 RAB, Familiearchief de Thibault de Boesinghe, Inv. 63, nr. 267, f°152r. 120 Gaillard, Bruges et le franc, I, 214. 121 Voor een overzicht van de familie Van Croÿ zie Bury Adels-Torn, La maison de Croy: étude héraldi-que, historique et critique (Brussel: Société Belge De Librairie, 1894).
25
nakomelingen om een adellijke levensstijl en bijgevolg de adellijke status te kunnen handha-
ven. Om deze problemen te vermijden ontwikkelde de Vlaamse adel in de 13e eeuw het leen-
recht, dat de verdeling van het feodaal patrimonium een meer patrilineair karakter gaf. De
primogenituur werd de voornaamste structuur om het feodaal patrimonium door te geven. De
primogenituur was hierbij in Vlaanderen zeer vroeg en veel sterker aanwezig dan andere re-
gio’s in Europa.122
Het leenrecht, dat de verdeling van het patrimonium op patrilineaire wijze bepaalde, kon
nog steeds problematisch zijn bij het kinderloos sterven van een adellijke heer. Het sterven
van een edelman zonder nakomelingen kon immers het einde van de lignage betekenen. Dit
probleem werd echter geminimaliseerd indien de er meerdere zonen waren aan wie het patri-
monium kon toekomen indien de oudste zoon kinderloos zou sterven. Dit wordt duidelijk wan-
neer Perceval Van Halewijn (I-14), zoon van Roeland Van Halewijn (I-12) en heer van Hannapes
en Laken stierf zonder nakomelingen. Indien hij enig kind was geweest zou dit het einde heb-
ben betekend van de lignage. Gelukkig had Perceval veel broers aan wie de verschillende
heerlijkheden toekwamen na zijn dood. De heerlijkheid Laken ging naar zijn broer Olivier Van
Halewijn (I-18), heer van Hemsrode, en Hannapes kwam toe aan zijn achterneef, ook genaamd
Perceval (I-31) Van Halewijn. Tristan Van Halewijn (I-13), heer van Uitkerke, baljuw van Ieper
van 1374 tot 1375 en baljuw van Aalst van 1375 tot 1376, zou ook kinderloos sterven bij de
aanval op de Langebrug van Evergem in 1380. De heerlijkheid Uitkerke kwam toe aan zijn
broer Willem Van Halewijn (IV-1), die ook heer was van Buggenhout en Zwevegem. Zijn af-
stamming vormt een aparte lignage gebaseerd op de heerlijkheid Uitkerke. Zo wordt duidelijk
dat het hebben van meerdere zonen een belangrijk weringsmiddel vormde tegen het uitsterven
van een adellijke familie.
Het patrilineair karakter van het leenrecht bracht ook het probleem mee dat de andere kin-
deren van een adellijke familie ontnomen werden van een kans om een deel van het feodaal
patrimonium te bekomen. Het leenrecht stelde immers dat jongere kinderen enkel ‘allodia’
konden erven. Een ‘allodium’ was een goed waarover de heer het volledige meesterschap
had, dus een goed dat hij niet in leen hield van een hogere leenheer.123 Dit was echter vaak
onvoldoende om de adellijke status te handhaven. Om dit te omzeilen werd het verderdings-
recht ontwikkeld, dat stipuleerde dat elk kind van een adellijke familie recht had op één derde
van het feodaal patrimonium van het oudere kind.124 Zo was het dus mogelijk dat de broers
van Perceval Van Halewijn (I-14) reeds heer waren van een bepaalde heerlijkheid wanneer zij
de heerlijkheid van hun overleden broer erfden. Het was echter zeker niet vanzelfsprekend dat
elk kind een deel van het feodaal patrimonium kreeg. Om elk kind de kans te geven de adellijke
status voort te zetten moest een adellijke familie immers over een voldoende groot patrimo-
nium beschikken. Het was dan ook een duidelijk teken van rijkdom om alle zonen van een
erfdeel te voorzien.125 Hierboven boodt dit een betere zekerheid voor het voortzetten van de
bloedlijn. Het was dan ook slimmer, maar zeker niet vanzelfsprekend, om zo veel mogelijk
kinderen de mogelijkheid te geven de adellijke status voort te zetten door hen van een heer-
lijkheid te voorzien. Zo kregen vijf van de 6 kinderen van Roeland Van Halewijn (I-12) een deel
van het patrimonium toegewezen, wat het mogelijk maakte voor Willem Van Halewijn (IV-1) om
een nieuwe lignage te beginnen gebaseerd op de heerlijkheid Uitkerke. Hiermee werd het
geslacht Van Halewijn op aanzienlijke wijze uitgebreid.
Een document uit 1418 van Wouter III Van Halewijn (I-13), heer van Halewijn, Caloen en
Watervliet, beschrijft in detail hoe zijn erfenis verdeeld werd over zijn verschillende kinderen.126
122 Heirbaut, Over lenen en families, 57-59. 123 Heirbaut, Over lenen en families, 23-24. 124 Heirbaut, Over lenen en families, 68-70. 125 Croenen, Familie en macht, 217-18. 126 RAG, Diverse Oorkonden, nr. 769; Buylaert, Eeuwen Van Ambitie, 64.
26
Zoals toepasselijk was kreeg de oudste zoon Jan Van Halewijn (I-22) het grootste deel van
de erfenis, waaronder de belangrijke heerlijkheden Halewijn, Peene en Beaurepair. De
tweede zoon Joost Van Halewijn (I-23) kreeg de heerlijkheid Borre, alsook enkele lenen ge-
legen in de parochie van Borre en Capelle. De oudste dochter Marie (I-26) kreeg enkele
lenen die gelegen waren in Broekburg- en Kasselambacht. Isabella Van Halewijn (I-27)
kreeg ook enkele lenen in deze regio. De jongste dochter, Marie Van Halewijn (I-28), erfde
ten slotte enkele lenen gelegen in kasselrij Kortrijk. Het is duidelijk dat Wouter III Van Hale-
wijn zijn patrimonium zo goed mogelijk wou verdelen om al zijn kinderen de kans te geven
de adellijke status voort te zetten.
De adel nam grote moeite om de verdeling van de goederen zo vlot mogelijk te laten
verlopen. Het kwam immers niet weinig voor dat er onenigheid bestond tussen de betrokken
partijen over de verdeling van de goederen. Dit soort conflicten waren legio, wat duidelijk
wordt uit de vele processtukken die voorhanden zijn. Edelen namen daarom vaak zelf maat-
regelen om een akkoord te bereiken tussen de verschillende partijen.127 Het huwelijk tussen
Johanna Van Halewijn (III-17) en Filips Wielant geeft een goed voorbeeld van de procedures
die hieraan verbonden waren. In een document uit 1497 maakten Johanna en Filips de
wijze bekend waarop hun goederen na hun dood verdeeld moesten worden.128 Om onenig-
heid te voorkomen werden verschillende documenten opgesteld waarbij de betrokken par-
tijen hun akkoord gaven met de vooropgestelde verdeling van de goederen. Zo zijn er do-
cumenten voorhanden waarin Steven Van Liedekerke, de man van Florentine Wielant,
dochter van Filips Wielant en Johanna Van Halewijn, zijn akkoord geeft met de verdeling
van de goederen zoals bepaald in de akte van 1497.129 Maar het ging ook verder. Een ander
document uit 1498 toont aan dat ook Jan De Moupere, voogd van Steven Van Liedekerke,
zijn akkoord geeft met de verdeling van de goederen.130 Het is duidelijk dat edelen zich
bewust waren van de nood om erfrechtelijke conflicten te voorkomen. Om dit meer gewicht
te geven werden deze overeenkomsten daarom ook vaak geratificeerd voor een bevoegde
rechtbank. Dit was bijvoorbeeld het geval bij Steven Van Liedekerke, wiens akkoord voor
de schepenbank van Gent voorgelegd en goedgekeurd werd.131
Verwantschapsstructuren
Het geslacht van Halewijn telde 5 lignages. Een lignage is een patrilineaire afstamming
gebaseerd op het bezit van een bepaalde heerlijkheid.132 De vijf lignages van de familie Van
Halewijn waren de heren van Halewijn, Rozebeke, Lichtervelde en Zwevezele, Uitkerke en
Peene. De hoofdtak van de familie Van Halewijn was verreweg de uitgebreidste, met in
totaal 60 leden. De andere lignages telden respectievelijk 23, 22, 9 en 14 leden. Het ver-
derdingsrecht zoals hierboven beschreven en het uitgebreide patrimonium van de familie
Van Halewijn maakte het ontstaan van deze lignages mogelijk. Het was immers noodzake-
lijk dat meerdere zonen een deel van het feodaal patrimonium ontvingen zodat deze op hun
beurt een nieuwe generatie van edelen konden voortbrengen. Op deze manier kon het
adellijk geslacht aanzienlijk uitgebreid worden. Dit geeft echter aanleiding tot verschillende
vragen: Hoe nauw waren de verschillende lignages bij elkaar betrokken? Bleven zij allemaal
deel van één grote familie of handelden zij onafhankelijk van elkaar? Was er binnen een
lignage sprake van nauwe betrokkenheid? Wat was de relatie tussen het patrimonium en
127 F. Buylaert, “Familiekwesties: De beheersing van vetes en private conflicten in de elite van laatmid-deleeuws Gent,” Stadsgeschiedenis 2 (2007): 16-19. 128 RAK, Fonds D’Ennetières, 502/1, nr. 712, oorkonde 593. 129 RAK, Fonds D’Ennetières, 502/1, nr. 712, oorkonde 594. 130 RAK, Fonds D’Ennetières, 502/1, nr. 712, oorkonde 594. 131 RAK, Fonds D’Ennetières, 502/1, nr. 712, oorkonde 607. 132 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 77-78.
27
de familienaam? In dit deel van de paper, dat deze verwantschapsstructuren onder de loep
neemt, wordt getracht een antwoord te geven op deze vragen.
Een eerste eenvoudige manier om te onderzoeken in hoeverre de verschillende lignages
verspreid waren is door te kijken waar hun machtsbasissen gelegen waren. Door elke lignage
te lokaliseren, kan zo reeds op geografische wijze afgeleid worden waar deze lignages geba-
seerd waren. Wat hierbij opvalt is dat elke lignage een concentratie van goederen had in een
bepaalde regio. Zo waren de heren van Halewijn en de heren van Rozebeke voornamelijk
gebaseerd in kasselrij Kortrijk. De heren van Lichtervelde en Zwevezele en de heren van Uit-
kerke waren vooral in het Brugse Vrije actief. De heren van Peene waren, althans aanvankelijk,
actief in het Land van Dendermonde. Onder Lodewijk Van Halewijn (V-3) zouden de heren van
Peene namelijk een drastische alliantiewissel ondergaan (zie Politieke oriëntaties). Deze nei-
ging tot bezitsconcentratie was niet verrassend bij adellijke heren. Het was immers makkelijker
om het feodaal patrimonium te beheersen indien deze op één plaats geconcentreerd was. Dit
maakte het ook mogelijk om een stevige machtsbasis op te bouwen die de voortzetting van de
adellijke status verzekerde.133 Niettemin kan opgemerkt worden dat de verschillende lignages,
sommige meer dan anderen, zich duidelijk van elkaar onderscheidden door een concentratie
van goederen in een bepaalde regio.
Het is moeilijk om met zekerheid te weten in welke mate de verschillende lignages met
elkaar in contact waren. Er is namelijk geen directe briefwisseling voorhanden die een per-
soonlijke interactie tussen de verschillende lignages aantoont. Ook andere bronnen lijken hier
weinig indicatie van te geven. De enige directe verwijzing naar interactie tussen verschillende
lignages is de schenking van de heerlijkheid Buggenhout door Guislain Van Halewijn (IV-2),
een telg van de heren van Uitkerke aan Joost Van Halewijn (V-I), heer van Peene, ter gelegen-
heid van zijn huwelijk met zijn tweede vrouw Johanna de la Trémoille.134 Het is daarom nodig
om via meer indirecte verwijzingen de relaties tussen de verschillende lignages te achterhalen.
De aanwezigheid van de familie Van Halewijn in de stad Brugge is in dit opzicht illustratief.
Verschillende leden uit de verschillende lignages van de familie Van Halewijn waren immers
lid van het Gezelschap van de Witte Beer, een in Brugge gebaseerd gezelschap dat steekspe-
len organiseerde. Perceval Van Halewijn (I-31) was lid in 1440 en won verschillende toernooien
in datzelfde jaar. Karel Van Halewijn (IV-6) was lid van 1468 tot 1477 en Dirk Van Halewijn (II-
10) was forestier van het gezelschap in 1437.135 De discrepantie in de jaartallen schept we-
derom onzekerheid over de mate van interactie, maar er kan aangenomen worden dat leden
van de verschillende lignages van de familie Van Halewijn wel degelijk met elkaar in contact
stonden. Dit wordt vooral duidelijk wanneer blijkt dat verschillende leden van de familie Van
Halewijn het baljuwschap van Brugge en het Brugse Vrije hebben ingevuld in de periode van
1472 tot 1496.136 Zowel de heren van Halewijn als de heren Van Uitkerke respectievelijk heb-
ben dit ambt vervuld in deze periode. Hiervoor was samenwerking en bijgevolg interactie tus-
sen de twee lignages zeker noodzakelijk. Dit voorbeeld van de stad Brugge is echter één van
de weinige instanties waaruit interactie kan afgeleid worden. De verschillende lignages van de
familie Van Halewijn leken voornamelijk zelfstandig te opereren. Verder onderzoek is noodza-
kelijk om dit aspect van de laatmiddeleeuwse adel te beter in kaart te brengen.137
Ondanks de twijfelachtige interactie tussen de verschillende lignages bleven alle telgen van
de familie de naam Van Halewijn dragen. In sommige gevallen werden de heren van een lig-
nage vernoemd naar de heerlijkheid waarop de lignage gebaseerd was. Zo stonden de heren
133 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 64. 134 Wauters, Histoire environ de bruxelles, II, 113. 135 Van den Abeele, Het ridderlijk gezelschap van de Witte Beer, 8-9, 24-25, 69-74. 136 Buylaert, “Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving: een kwantitatieve benadering van de elite van het laatmiddeleeuws en vroegmoderne Brugge,” Tijdschrift Voor Sociale En Economische Ge-schiedenis 4 (2007): 48. 137 Thoen, Landbouwekonomie en bevolking, I, 169-170.
28
van Uitkerke vaak bekend als de familie Van Uutkerke.138 Er was echter een andere familie
genaamd Van Uutkerke, waardoor verwarring kon ontstaan. Zij waren actief in dezelfde
periode, en hadden nauwe banden met elkaar. Roeland Van Uutkerke kocht in 1422 de
heerlijkheid Hemsrode van Marie Van Halewijn (I-25), en was getrouwd met Margaretha van
der Clyte, zelf weduwe van Olivier Van Halewijn (I-18). Het is dan ook belangrijk om deze
twee van elkaar te onderscheiden.139 In de bronnen worden alle telgen van het geslacht
nog steeds vernoemd als Van Halewijn. Dit had vooral statusoverwegingen als oorzaak.
Zelfs als een andere lignage niet meer de eponieme heerlijkheid in zijn bezit had, of over
een veel kleiner patrimonium beschikte, kon deze nog steeds de naam Van Halewijn
De naam Van Halewijn bracht immers in zichzelf een bepaald prestige mee. Ten eerste
behoorden vele leden van deze familie tot de hogere takken van de adellijke samenleving.
Ten tweede konden leden van de familie hiermee aantonen dat zij afstamden van een oude
lijn van heren die hun adellijke status ononderbroken van generatie op generatie hebben
doorgegeven.140 De familienaam bleef dus een belangrijke rol spelen, ook voor de andere
lignages van de familie Van Halewijn. De naam was niet noodzakelijk verbonden met het
patrimonium.141
Binnen een lignage speelde de invloed van de naaste verwanten (broers, zussen, neven,
nichten, tantes, nonkels) een belangrijke rol in de adellijke mentaliteit. Historici spreken dan
over ‘cognatische’ familierelaties, in tegenstelling tot de zeer patrilineaire, ‘agnatische’ fa-
milierelaties.142 De primogenituur gaf de oudste zoon immers de volledige feodale nalaten-
schap binnen een lignage. Hierdoor werden de jongere kinderen de kans ontzegd om de
adellijke status voort te zetten. Dit was gevaarlijk omdat het risico op het uitsterven van een
lignage hiermee waarschijnlijker werd. Om dit te voorkomen werden in de late middeleeu-
wen systemen ontwikkeld die ook de jongere kinderen een deel van het feodale patrimo-
nium gaf. Het verderdingsrecht werd ten dele ontwikkeld vanuit de notie dat de oudste zoon
zorg moest dragen voor zijn jongere verwanten.143 Deze solidariteit strekte zich verder uit
dan het kerngezin en omvatte de bredere familierelaties binnen een lignage. Het doen en
laten van de naaste familieleden was immers voor elk familielid van belang, daar de voort-
zetting van het geslacht op het spel vond. Er is reeds aangetoond hoe bij de erfenisregelin-
gen de betrokken partijen vaak hun akkoord op schrift stelden en in sommige gevallen voor
een schepenbank lieten ratificeren. Ook werd aangetoond hoe goederen enkel verkocht
konden worden zonder toestemming van de naaste verwanten door armoede te pleiten.
Andere documenten tonen echter aan dat naaste familieleden bij zo goed als alle belang-
rijke gebeurtenissen in het leven van een edelman aanwezig waren. Deze ‘vrienden en
maghen’, zoals zij in de bronnen vaak worden aangeduid, geven een inzicht in de sterke
familiale relaties die binnen een adellijke lignage bestonden. Edelen traden bijvoorbeeld op
als voogd voor hun minderjarige verwanten en duiken steevast op als getuiges in verschil-
lende bronnen. Dit versterkt de notie dat zij enige invloed hadden bij het doen en laten van
hun naaste verwanten.144
Een kind geboren buiten een wettelijk huwelijk wordt een bastaard genoemd. In de ogen
van zowel kerk als staat behoorden bastaarden niet tot de eigenlijke familie, waardoor zij
ook niet altijd terug te vinden zijn in genealogieën die in de late middeleeuwen en later
138 Buylaert, Repertorium van de Vlaamse adel, 308. 139 Boone, “Une famille au service de l’état bourguignon naissant”, 234-35. 140 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 66. 141 Janssens, De evolutie van de Belgische adel sinds de late middeleeuwen, 127-145. 142 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 68. 143 Heirbaut, Over lenen en families, 68-70. 144 RAG, Familie de Preudhomme d’Haily, FM43, nr. 235; Buylaert, “Familiekwesties”, 16.
29
werden opgesteld.145 Bastaarden leken op deze manier gedoemd te zijn hun leven te leiden in
de schaduw van de familie waartoe zij in principe niet behoorden. Het omgekeerde was echter
vaak waar. Bastaarden van adellijke families zijn terug te vinden in zeer belangrijke posities in
laatmiddeleeuws Vlaanderen doorheen de 15e eeuw. Omdat zij niet in aanspraak kwamen
voor de erfenis van hun vader, was het invullen van functies één van de weinige manieren
voor bastaarden om zich te onderscheiden in de hogere kringen van de laatmiddeleeuwse
maatschappij. Het was mogelijk voor families om bastaarden te laten erkennen, bijvoorbeeld
wanneer zij de enige nakomelingen van een heer waren, maar vaak werden zij betrokken in
de familie zonder officieel erkend te zijn.146 Zij droegen in de meeste gevallen nog steeds de
familienaam van hun vader. Een oorkonde uit 1433 vermeldt namelijk “Willem Van Halewijn mer
Willems zone, de bastaert van huutkerke”.147 Op deze manier droeg het prestige van een bastaard
indirect mee aan het prestige van de familie waar zij eigenlijk geen deel van uitmaakten.
Er zijn verschillende bastaarden bekend die geboren werden uit de familie Van Halewijn.
Het is niet geweten of zij al dan niet officieel erkend waren door de familie Van Halewijn, maar
sommige onder hen zouden wel belangrijke functies invullen. Over sommige bastaarden is
echter zeer weinig bekend. Van de boven vernoemde Willem Van Halewijn is bijvoorbeeld
enkel geweten dat hij een bastaardzoon was van Willem Van Halewijn (IV-1), heer van Uitkerke,
en dat hij getrouwd was met ene Tanne. Het is ook aannemelijk dat hij leefde en actief was in
de stad Brugge, daar hij in 1433 een cijns van 7 s. 6 d. gr. torn. op twee huizen in de School-
straat in Brugge en een rente van hetzelfde bedrag op de helft van twee huizen bij de Nieuwe
Gentweg in Brugge verkocht aan Jan Van Cleyheem.148 Verder is er over hem niets geweten.
Roeland Van Halewijn was een tweede bastaard uit de familie Van Halewijn. Hij was waar-
schijnlijk de zoon van Wouter IV Van Halewijn (I-30), en was baljuw van Brugge en het Brugse
Vrije van 1478 tot 1482.149 Hij was nauw betrokken bij de familie Van Halewijn voor zijn rol in
de stad Brugge tijdens de strijd over het regentschap van Filips de Schone in de late 15e
eeuw.150 Een adelslijst uit 1481 vermeldt ene Karel Van Halewijn, bastaard van Buggenhout.
Hierover is echter niets verder bekend.151 De genealogie vermeldt ook verschillende bastaar-
den, zoals ene Hector en Lancelot, maar hierover is verder niets terug te vinden.152
Dat bastaarden hoge functies konden invullen wordt duidelijk uit het voorbeeld van Alior
Van Halewijn. Alior was waarschijnlijk de zoon van Jan Van Halewijn, heer van Uitkerke (I-
17), en was baljuw van Deinze en Petegem.153 Het is in zijn hoedanigheid als baljuw dat zijn
verhaal bekend is. In 1441 werd een onderzoek opgesteld naar soeverein-baljuw van Vlaan-
deren Colard de Commines. Hij zou zich schuldig hebben gemaakt aan grote afpersing en
verdoezeling. Uit de rekening van composities die door Colard en zijn entourage werden op-
gesteld, bleken grote sommen geld niet of op ondoorzichtige wijze aan de hertog van Vlaan-
deren toe te komen. Alior Van Halewijn werd opgelijst als één van de dienaars van Colard de
Commines. Hij zou zich samen met anderen schuldig hebben gemaakt aan afpersing en an-
dere wreedheden in naam van de soeverein-baljuw. In 1437 werd Alior bij Oorscamp gevan-
gen genomen voor het stelen van “eenen waghene met groten goede gheladen, toebehorende
145 Mikhaël Harsgor, “L’essor des bâtards noble au XVe siècle,” Revue Historique 253, nr. 2 (1975): 325-27. 146 Harsgor, “L’essor des bâtards”, 331. 147 RAB, Oud archief Sint-Jacobskerk, Inv. 89, nr. 279. 148 RAB, Oud archief Sint-Jacobskerk, Inv. 89, nr. 279. 149 Patrice Antoine de Beaucourt de Noortvelde, Jaer-boeken van den lande van den vryen (Brugge: Joseph Bogaert, 1785): 154; Haemers, De strijd om het regentschap over Filips de Schone, 292; Buylaert, Repertorium, 325. 150 Zie Politieke oriëntaties. 151 Buylaert et al., De adel ingelijst, 91. 152 RAK, Fonds d’Ennetières, 502/1, nr. 684. 153 Dumolyn, De Brugse opstand van 1436-1438 (Heule: UGA, 1997): 304; Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 97r.; Van Rompaey, Het grafelijke baljuwsambt, 623.
30
eenen coopman huyt Lombaerdyen”.154 Hij werd met twee van zijn medeplichtigen opgeslo-
ten in Brugge. Elf dagen later werden twee van zijn medeplichtigen onthoofd en begraven
“int sandt”.155 Alior Van Halewijn lijkt er levend vanaf gekomen te zijn. Zijn verder lot is niet
bekend, maar hij zal ongetwijfeld meer wreedheden hebben begaan dan de bronnen ons
toelichten. Hij had waarschijnlijk een zoon genaamd Colard Van Halewijn, heer van Ol-
sene en baljuw van Deinze en Petegem. Hierover is echter ook niets meer terug te vin-
den.156
Huwelijkspatronen
Huwelijk was één van de belangrijkste manieren om het feodaal patrimonium uit te brei-
den.157 Wanneer een edelman enkel een dochter had, ging het volledig feodaal patrimonium
op deze dochter over bij het overlijden van de edelman. Wanneer deze dochter dan trouwde
met een andere edelman, kwam dit patrimonium volledig toe aan deze nieuwe familie. Heer-
lijkheden en lenen werden vaak ook als bruidsschat bij een huwelijk geschonken. Om deze
redenen was het huwelijk een zeer belangrijke aangelegenheid in het leven van een edel-
man. Huwelijkspartners werden zelden lukraak gekozen. Zoals vermeld speelden de cog-
natische familierelaties binnen een adellijke lignage een belangrijke rol. De invloed van de
naaste verwanten op de keuze van een huwelijkspartner kan hierdoor niet onderschat wor-
den. Affectie speelde hierbij nauwelijks een rol, en huwelijken vanuit liefdesoverwegingen
kwamen dan ook zo goed als nooit voor. De kansen op bezitsverwerving en machtsverrij-
king waren hiervoor immers te groot.158 Financiële en sociale overwegingen bleven de door-
slaggevende factor bij het aangaan van een huwelijk in laatmiddeleeuws Vlaanderen.
De vele huwelijken van de familie Van Halewijn maken het mogelijk om huwelijkspatro-
nen te onderzoeken. Om dit overzichtelijk te maken is een tabel opgesteld waarbij de fami-
lies vermeld staan die huwden met de familie Van Halewijn, en ook het aantal huwelijken
dat zij aangingen. Deze lijst telt enkel families waarvan de adellijke status met zekerheid
kan worden afgeleid, alsook of zij tot de hoge of de lagere, gewone adel behoren. Deze
scheidingslijn is op zich zeer vaag en zeker niet exclusief, maar de families die in deze lijst
als hoge adel vermeld zijn behoorden zonder twijfel tot de hogere rangen van het Vlaamse
adellijke milieu.159 Van de namen die niet vermeld staan is ofwel weinig tot niets terug te
vinden, of zij waren niet actief in Vlaanderen, zoals de latere heren van Peene. Het aandeel
van niet vemelde families is echter klein, waardoor op basis van deze lijst een betrouwbare
studie van de huwelijkspatronen van de familie Van Halewijn kan gemaakt worden.
154 Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 97r. 155 Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 97v. 156 Buylaert, Repertorium, 325. 157 Croenen, Familie en macht, 215. 158 J. Dumolyn, “Patriarchaal Patrimonialisme: de vrouw als object in sociale transacties in het laatmid-deleeuwse Vlaanderen: familiale strategieën en genderposities,” in Verslagen van het Centrum voor Genderstudies, ed. M. Demoor (Gent: Academia Press, 2003), XII: 15. 159 Dumolyn en Van Tricht, “De sociaal-economische positie”, 4.
31
Familie Aantal huwelij-ken
Status
Van der Clyte 3 Hoge adel
Gistel 3 Hoge adel
Oignies 3 Gewone adel
Lichtervelde 3 Gewone adel
Gruuthuze 2 Hoge adel
Van der Gracht 2 Hoge adel
De Visch 2 Gewone adel
Saint-Omer 2 Gewone adel
Van Croÿ 1 Hoge adel
Wielant 1 Hoge adel
Van Haveskerke 1 Hoge adel
Vilain 1 Gewone adel
Van Stavele 2 Hoge adel
De Baenst 1 Hoge adel
Cabillau 1 Gewone adel
32
Bonin 1 Gewone adel
De Mortaigne 1 Gewone adel
Van Bergen 1 Gewone adel
Van Houtem 1 Gewone adel
Van den Rijne 1 Gewone adel
Tabel 1 – Huwelijkspatronen van de familie Van Halewijn160
Een eerste opmerking die kan gemaakt worden bij het overzien van deze lijst is dat de
verhouding tussen hoge en lage adel overwegend gelijk loopt. Wanneer verder bekeken
wordt welke lignages met welke families huwelijken aanknoopten, wordt duidelijk dat huwe-
lijken met hoogadellijke families voornamelijk bij de heren Van Halewijn voorkwamen. Dit
strookt deels met de opvatting dat de hoge adel vrijwel uitsluitend met andere hoge adel
huwde.161 De hoofdtak van de familie Van Halewijn was immers de meest omvangrijkste en
machtigste lignage binnen het geslacht Van Halewijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat
zij allianties konden aanknopen met zeer invloedrijke Vlaamse adellijke geslachten zoals
de families Van Gistel en Gruuthuze. Toch betekent dit niet dat de heren Van Halewijn
uitsluitend met hoge adel huwden. Hiervoor was de familie simpelweg te groot. Huwelijken
tussen hoogadellijke geslachten werden zorgvuldig gekozen, en door allianties aan te kno-
pen met verschillende hoogadellijke geslachten kon het netwerk van een adellijke familie
aanzienlijk uitgebreid worden. Het was daarom onwijs om de volledige macht en bezit van
een familie exclusief voor te behouden aan één andere familie.
Er moet vermeld worden dat huwelijken met hoge adel bijna uitsluitend aan de oudste
zonen van een generatie toekwamen. Dit is niet verwonderlijk. Zij waren immers vaak de
rijkste en meest prominente telgen van de lignage. Ook gaf dit aan de huwende familie de
kans om een mate van zeggenschap over het patrimonium te krijgen. Het zogenaamde
doarium gaf de echtgenote het recht op de helft van de lenen bij het kinderloos sterven van
de echtgenoot. Dit gold echter enkel voor de lenen die de echtgenoot reeds in zijn bezit had
ten tijde van het huwelijk.162 Het huwelijkscontract van Joost Van Halewijn (II-20) met
Adrienne De Blasere vermeldt dat indien “ghebuerde dat de voornoomde joncheer joos van ha-
lewijn deser weereld overlede (…) de voorseide joncvrauwe adrianne van der aller ghereetsten
goede bleven ende behouden naer toverlijden vanden voornomden joncheere joos vooren uut heb-
ben heffen wech draghen ende behouden zal thueren vryen eyghendomme ende als over huer vrij
proper ende eyghen goet”.163
160 Buylaert, Repertorium van de Vlaamse adel, passim; Buylaert, “Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving”, 48; Buylaert et al., De adel ingelijst, passim; Dumolyn en Van Tricht, “Adel en nobilite-ringsprocessen”, 210-211. 161 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 131-37. 162 Heirbaut, Over lenen en families, 212. 163 RAG, Familie de Preudhomme d’Hailly, FM43, nr. 235.
33
Een volgend aspect is de verwevenheid van de familie Van Halewijn met de Vlaamse ste-
den. Het is bekend dat in de late middeleeuwen de plattelandsadel en de stedelijke elite naar
elkaar toegroeiden.164 De steden waren door hun rijkdom en een toenemende invloed op het
platteland aantrekkelijke trekpleisters geworden voor veel edelmannen. Hierdoor zochten ede-
len steeds vaker een connectie met deze belangrijke steden. Huwelijk was één van de manie-
ren om netwerken uit te bouwen in de stedelijke milieus. De huwelijken van de familie Van
Halewijn bevestigden dit. Zij huwden met enkele belangrijke hoogadellijke geslachten die
reeds vanaf de 14e eeuw in het Brugse stedelijke milieu actief waren, waaronder de families
van Gistel en Gruuthuze. Het is dan ook niet verwonderlijk dat na het huwelijk van Jan Van
Halewijn (I-22) met Jacqueline Van Gistel, de heren van Halewijn steeds vaker een functie in
de stad Brugge zouden uitoefenen. En ook niet dat de nakomelingen van Gérard Van Halewijn
(III-4) en Marie Van Gruuthuze sterk in het Brugse stedelijke milieu actief waren. Hetzelfde geldt
tevens ook voor de huwelijkspartners die voortkwamen uit patriciërsgeslachten. Het huwelijk
van Karel Van Halewijn (IV-6) en Adrienne de Baenst bracht een even sterke verankering in het
Brugse stedelijke milieu teweeg. Karel Van Halewijn was immers raadsheer van Brugge in
1468 en burgemeester in 1477 en 1481, alsook Baljuw van Brugge en het Brugse Vrije van
1485 tot 1496. Zijn kleinzoon Jacob Van Halewijn (IV-9) schopte het zelfs grootbaljuw van
Brugge en het Brugse Vrije in 1540.
De studie van de huwelijken van de familie Van Halewijn maakten het mogelijk om enkele
huwelijkspatronen te onderscheiden. Zo werd duidelijk dat de hoogadellijke lignage van de
heren van Halewijn vrijwel exclusief trouwde met andere hoge adel. Dit geeft aanleiding tot de
conclusie dat de huwelijksnetwerken van de hoge adel een vrij gesloten kring waren.165 Ook
bleek dat de familie Van Halewijn via huwelijk toenadering nam tot het stedelijke milieu door
huwelijken met zowel in de steden gevestigde hoogadellijke geslachten als patriciërsgeslach-
ten. Toch is het moeilijk deze huwelijkspatronen te veralgemenen voor de zeer uitgebreide
familie Van Halewijn. Huwelijken met lagere adel kwamen evenzeer voor. Niettemin is duidelijk
dat het huwelijk een zeer bewuste aangelegenheid was, waarbij financiële- en statusoverwe-
gingen uiteindelijk de doorslag gaven.
Besluit
Dit hoofdstuk nam de familie Van Halewijn als uitgangspunt om bredere familiale structuren
te bestuderen. Er is gekeken hoe heerlijkheden bekomen werden en hoe deze werden door-
gegeven aan volgende generaties. Hierbij is aangetoond dat er over het algemeen drie ma-
nieren waren om heerlijkheden te bekomen: door aankoop, huwelijk of schenking. De succes-
volle uitbouw van een adellijk geslacht met verschillende vertakkingen of lignages bracht ver-
dere familierelaties met zich mee. Deze verwantschapsstructuren speelden een belangrijke rol
in het doen en laten van een adellijke familie. We zagen bijvoorbeeld hoe de verschillende
lignages hun bezittingen concentreerden in een bepaalde regio. De verbondenheid tussen
deze lignages is echter moeilijk aan te tonen, althans voor de familie Van Halewijn. Verder
onderzoek kan interessante resultaten opleveren. Binnen een lignage was deze verbonden-
heid wel degelijk aanwezig. Nauwe verwanten oefenden een grote invloed in het leven van
een edelman, en waren bij zowat alle belangrijke gebeurtenissen aanwezig. Deze solidariteit
werd verklaard door het feit dat in de ogen van een adellijke familie het voortbestaan van het
geslacht primeerde, die dan ook maatregelen nam om dit voortbestaan te verzekeren. Bas-
taarden vielen buiten deze nauwe verwantschapsstructuren, maar waren in sommige gevallen
nog steeds van groot belang voor de familie. Zij konden namelijk belangrijke posities bekleden,
waardoor hun prestige steeds bijdroeg aan de familie waar zij in theorie niet toe behoorden.
164 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 221. 165 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 131-37.
34
De vele huwelijken van de familie Van Halewijn maakten het mogelijk om huwelijkspatronen
te onderzoeken. Hieruit is gebleken dat zij voornamelijk huwden met families van dezelfde
status en ook dat zij via huwelijk toenadering zochten tot de opkomende steden in laatmid-
deleeuws Vlaanderen.
Het volgende hoofdstuk onderzoekt het economische en sociale aspect van de familie
Van Halewijn. Er wordt gekeken over welke vormen van rijkdom een edelman kon beschik-
ken en hoe deze tot uitdrukking kwamen. Via enkele case-studies kan zo een economisch
profiel van de familie worden opgesteld. Daarboven wordt het belang van het invullen van
politieke functies en de nabijheid aan de vorst getoetst aan de opvattingen over staats-
dienst. Deze case-studies geven vervolgens een beeld van de mogelijkheden die staats-
dienst te bieden had.
35
Hoofdstuk 3 - Rijkdom en status
Adellijke inkomens
Gaillard vermeldt dat Jan Van Halewijn (I-23) een jaarinkomen had van 24,000 gulden, dat
na zijn huwelijk met Jacqueline van Gistel nog eens verhoogd werd met 1,000 gulden. Jan
Van Halewijn zou dus een jaarinkomen hebben gehad van 25,000 gulden.166 Buylaert schat
dat om zich als respectabel edelman te kunnen profileren een edelman over een jaarinkomen
van minstens 1,000 lb. par. moest beschikken. Een gulden had de waarde van 1/6 pond groten
en 1 pond Vlaamse groten was 12 pond parisis.167 Zo kan berekend worden dat een jaarinko-
men van 25,000 gulden neerkwam op ongeveer 50,000 lb. par..168 Dit is vijftig keer groter dan
het geschatte jaarinkomen van een edelman! Deze uitspraak mag dan ook met een grote kor-
rel zout genomen worden. Zeker wanneer bijvoorbeeld blijkt dat Lodewijk Van Gruuthuze, een
zeer vooraanstaand edelman, over een jaarinkomen van ongeveer 14,000 lb par. beschikte.169
Is het mogelijk dat Jan Van Halewijn zo een groot inkomen had? En wat waren de voornaamste
inkomensbronnen van een edelman?
De studie van adellijke inkomens is een vrij braakliggend terrein. Hoewel er reeds verschil-
lende studies zijn die het economische aspect van de laatmiddeleeuwse adel in dieper detail
bestuderen, blijft het nog steeds moeilijk om een gedetailleerd beeld te vormen van de finan-
ciële draagkracht van de Vlaamse adel in de late middeleeuwen.170 Niettemin kunnen enkele
tendensen onderscheiden worden. De voornaamste inkomensbronnen van adellijke heren
kwamen voort uit het heerlijk grondbezit. De inkomsten uit de boeten en tallia, de grondbelas-
tingen, maakten hier het merendeel van uit. De ‘adelscrisis’ uit de 14e eeuw zorgde er echter
voor dat voor vele adellijke heren de rechtsheerlijke inkomsten te klein werden, waardoor vele
families genoodzaakt waren hun bezittingen te verkopen. Hierdoor ontstond een nieuwe klasse
van ‘heerlijkhedenverzamelaars’ die door te profiteren van de financiële perikelen van vele
families een uitgebreid patrimonium wisten op te bouwen. De familie Van Halewijn kan tot deze
klasse gerekend worden. Dit maakte het mogelijk om de inkomens hoog genoeg te houden
om aan de gevolgen van deze crisis te ontsnappen. De familie Van Halewijn zou zelfs sterker
uit deze crisis verschijnen.171
Denombrementen geven een goed inzicht in de opbrengsten en grootte van een bepaalde
heerlijkheid. Bij het bekomen van een heerlijkheid, zij het door erfenis of door aankoop, werd
een verslag opgesteld waarin de status van het leen beschreven staat. Dit denombrement stelt
de historicus in staat om heerlijkheden in meer detail te plaatsen en te bestuderen. Voor deze
paper is de heerlijkheid Boezinge, die vier generaties in het bezit was van de heren van Hale-
wijn, vrij goed gedocumenteerd. We beschikken zowel over de registratie van verkoop uit 1460
van de heerlijkheid door Joris Van Belle aan Jan Van Halewijn (I-37), alsook over twee denom-
brementen van zowel Colard Van Halewijn (I-38) uit 1514 en van Jan Witthem uit 1555, die de
166 Gaillard, Bruges et le Franc, I, 217. 167 Paul Vandewalle, Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg (Gent: Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1984): 25. 168 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 97. 169 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 170 Erik Thoen, Landbouwekonomie en bevolking, passim; Dumolyn en Van Tricht, “De sociaal-econo-mische posistie”, 10-23; Buylaert, Eeuwen van ambitie, 97-121. 171 Dumolyn en Van Tricht, “De sociaaleconomische positie”, 20-22.
36
heerlijkheid Boezinge erfde van zijn moeder Gillette Van Halewijn (I-41), dame van Boe-
zinge.172 De heerlijkheid Boezinge kan bijgevolg goed omschreven worden.
Boezinge was een heerlijkheid die afhing van zaal en kasselrij van Ieper. Het principale
leen, “t hof te Boesinge” was 185 gemeten grond groot belast met een erfelijke rente in de
van Ieper van 5 lb. par. jaarlijks, 3 lb. par. jaarlijks aan de kerk en de armen van Boezinge,
nog 11 razieren haver en 55 lb. par. en rente in klinkende munt, met tien achterlenen in en
rond de parochie van Boezinge, waarvan de meeste ten “volle relieve van x lb. par. ende ter
veranderijnghe ende ten vercoopene thienden pennijnck”.173 De heerlijkheid had “hooghe ende
middele justicien metten rechte van confiscatie van goede ende van als den voorn justicien”.174 Tot
het leen behoorde het recht om boetes uit te spreken van 3 lb. par. en lager. Daarboven
behoorde tot het leen de heerlijke rechten van tol, vond, bastaard- en stragiersgoed. De
heerlijkheid had ook recht op een baljuw en een schepenbank van zeven schepenen en
een schout of amman. Op de twee leengoederen werd een jaarlijkse rente van 10 lb. gr.
bezet.175
Het bezit van een heerlijkheid bracht dus verschillende inkomsten met zich mee. De
mate van inkomsten hing echter zelf af van verschillende zaken. Zo had de heerlijkheid
Boezinge bovenop zijn jaarlijkse renten ook nog verschillende rechten die een extra bron
van inkomen vormden. Dit waren onder meer het tolrecht, dat voor vele adellijke heren een
van de belangrijkste bronnen van inkomsten bleef.176 Het bastaard- en stragiersgoed gaf
de heer het recht op het opeisen van het goed van overleden vreemdelingen en bastaarden.
Ook mocht de heer boetes innen van 3 lb. par. en lager. Al deze rechten vormden een bron
van inkomsten voor de adellijke heer. Maar wat was nu de jaarinkomst van zo een heerlijk-
heid? Dit is moeilijk om exact te weten, daar de inkomsten buiten de renten zeer sterk
konden schommelen. Ook waren er vaak nog vele andere allodiale goederen of kleinere
lenen die een heer bovenop de heerlijkheid in zijn bezit had, waarvan de inkomsten moeilijk
te achterhalen zijn. Het is echter wel geweten dat Jan Van Halewijn (I-37) de heerlijkheid
Boezinge kocht van Joris van Belle voor de prijs van 528 lb. gr. (of 6,336 lb. par.). De jaar-
inkomsten zullen bijgevolg niet weinig zijn geweest.
Van andere bezittingen van de familie Van Halewijn zijn de jaarinkomsten beter gekend.
In 1477 bedroeg het jaarinkomen van de heerlijkheid Halewijn 554 lb. par. Daarboven waren
nog enkele lenen in het Rijsselse in het bezit van de heren van Halewijn rond deze periode
met een jaarinkomen van 370 lb. par. De heerlijkheid Komen kwam rond diezelfde periode
in handen van de heren van Halewijn door het huwelijk van Jan II Van Halewijn (I-45) met
Johanna van der Clyte, bijgenaamd de Commynes, dame van Komen. In 1474 bedroegen
de jaarinkomsten hiervan 1832 lb. par.177 De jaarinkomsten van deze twee heerlijkheden
waren dus minstens 2756 lb. par. De heren van Halewijn hadden op het einde van de 15e
eeuw echter al meerdere heerlijkheden in hun bezit. De vernoemde Jan II was reeds heer
van zowel Halewijn, Lauwe, Roncq, Rollegem, Vellegem, Westwinkele, Vesthove en Roe
toen de heerlijkheid Komen in zijn bezit kwam. Zijn jaarinkomen zal bijgevolg bijzonder hoog
zijn geweest. Hoewel geen exacte cijfers kunnen gegeven worden, bedroeg zijn jaarinko-
men waarschijnlijk meer dan 6,000 lb. par.. Om dit even in perspectief te stellen, het stede-
lijk inkomen van de stad Oudenaarde in 1408 was 6658 lb par.178 Er zijn echter andere
172 RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, 267; RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, 268; RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, 270. 173 RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, 268, f°3r.; ARA, Fonds rekenkamers, 14611, f°39-40. 174 RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, 270. 175 RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, 268, f°3r. 176 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 113-115. 177 Cools, Mannen met macht, 321. 178 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 11.
37
indicaties van nog grotere rijkdom in de familie Van Halewijn. In 1490 kreeg Lodewijk Van
Halewijn (V-3) van de Franse koning 10,000 lb. par. ter vergoeding van zijn in Vlaanderen in
beslag genomen goederen.179 Zijn vader Joost Van Halewijn (V-I) was immers een zeer
vooraanstaand edelman geweest. Hij was heer van Peene, Buggenhout en Baasrode, welke
welke heerlijkheid hij in 1490 kocht voor 3240 lb. par..180 Hij was baljuw en ontvanger van
Menen van 1446 tot 1452, raadsheer in de geheime raad, kamerheer van de hertog van
Bourgondië en Soeverein-baljuw van Vlaanderen van 1454 tot 1472. Het zal dus niet onwaar-
schijnlijk zijn geweest dat deze Joost Van Halewijn over enige rijkdom kon beschikken.
De verschillende rechten die deze heerlijkheden met zich meebrachten gaven soms ook
aanleiding tot misbruik van de heren. Zo is bekend dat Joost Van Halewijn (IV-2) in 1437 door
door de stad Brugge veroordeeld werd tot het betalen van een boete van 300 lb. par. aan de
de stad Blankenberge en het “doen maken van 5 roeden muur aan de vesten van Brugge”.181 Dit
was het gevolg van het misbruik van het maalrecht dat Joost Van Halewijn op zijn onderdanen
in Uitkerke en Blankenberge uitoefende. Hij zou buitensporige prijzen gevraagd hebben en
zijn onderzaten zelfs verboden hebben brood te gaan kopen in Brugge.182 Ook Wouter II Van
Halewijn (I-8) zou dergelijke heerlijke misbruiken begaan hebben. Hij werd samen met de heer
van Spiere op kerstavond 1351 in Kortrijk wegens “groote clachten ende foorsten die daer ghebu-
erden” en “om haerlieder tyeranscip” onthoofd.183 Het zal niet te ontkennen zijn dat deze heerlijke
misbruiken en extra bron van inkomen vormden voor vele adellijke heren, maar deze zullen
eerder uitzonderlijk zijn geweest.
Heerlijke inkomsten vormden de voornaamste inkomensbronnen van adellijke heren. De
inkomsten uit deze heerlijkheden waren echter vaak niet voldoende om zich als edelman te
profileren. Dit werd ten dele opgelost door vele heerlijkheden te verzamelen, waardoor de in-
komsten opliepen. Jan II Van Halewijn (I-45) beschikte zo reeds over acht heerlijkheden waar-
van de jaarinkomsten waarschijnlijk boven de 6,000 lb. par. kwamen. De familie Van Halewijn
heeft echter ook verschillende ambten en functies ingevuld doorheen de late middeleeuwen.
Hieruit haalden zij ongetwijfeld inkomsten. Het baljuwschap kan als voorbeeld dienen. De soe-
verein-baljuw van Vlaanderen had een wedde van 600 lb. par. per jaar. Daaronder bevond
zich de baljuw van Brugge met 240 lb. par. per jaar. De baljuw van Gent kreeg 160 lb. par. per
jaar. De weddes van de andere baljuws bevonden zich allemaal in dalende lijn. Zo moest de
baljuw van Oudenaarde het stellen met maar 50 lb. par. per jaar. Sommigen, zoals de baljuws
van de Zale van Ieper en van Oost-Ieperambacht, kregen zelfs geen wedde.184 Daarboven
werden deze weddes in het begin van de 14e eeuw op deze bedragen vastgelegd, en bleven
doorheen de 14e en 15e eeuw onveranderd. Daar het geld in waarde zakte, werden de inkom-
sten uit het baljuwsschap steeds minder.185 Historici zijn het er daarom over eens dat de in-
komsten uit de weddes van het baljuwsambt geen echte economische meerwaarde boden.
Het baljuwsschap was niettemin een zeer lucratieve positie. Dit was het gevolg van de vele
informele inkomsten die aan dit ambt verbonden waren. De verpachting van ondergeschikte
functies is hier een eerste voorbeeld van. Van enig belang waren ook de emolumenten. Dit
waren giften of geldsommen die de baljuw toekreeg van de lokale gemeenschappen voor zijn
dienst.186 Ook had hij het recht om sommige inkomsten niet in de rekeningen te vermelden en
179 Cools, Mannen met macht, 322. 180 Memorieboek der stadt Gent, I, 256. 181 Dumolyn, De Brugse opstand, 209. 182 Dumolyn, De Brugse opstand, 209. 183 Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 63r; Jan van Dixmude, Dits de cronike ende genealo-gie van den prinsen ende graven van 863 tot 1463, ed. J.J. Lambin (Ieper: Lambin, 1839): 244. 184 Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, 164-167. 185 Dumolyn, Staatsvorming en ambtenaren, 74-76. 186 Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, 174-76.
38
in zijn eigen zakken te steken.187 De belangrijkste bron van inkomen uit het baljuwsschap
bleef echter de compositierekeningen. Via een compositie kon iemand die een misdaad
had begaan tegen een bepaalde som de vervolging van deze misdaad wegkopen. De bal-
juws namen hier uitzonderlijk veel misbruik van, door afpersing of door valse composities
op te stellen, zoals we gezien hebben bij Alior Van Halewijn.188 Deze wijdverbreidde cor-
ruptie was een echt probleem voor de vorst, wat duidelijk wordt uit de verschillende onder-
zoeken die hiernaar werden opgesteld.189
Inkomsten uit het vervullen van ambten en functies boden dus wel degelijk een
tot financiële verrijking. Dit was voornamelijk het gevolg van de macht en invloed die aan
ambten werden ontleend, en niet aan de weddes die hieraan verbonden waren. Ook aan
hogere functies waren immers grote informele inkomsten verbonden.190 Een mogelijke uit-
zondering vormt het burggraafschap. Het is reeds vermeld dat Cornelis Van Eeckhoute het
burggraafschap van Roeselare als borg stelde bij zijn lening van 1000 lb. par. bij Wouter II
Van Halewijn (I-7).191 Het is mogelijk dat financiële noodzaak Cornelis Van Eeckhoute ertoe
dreef om het burggraafschap als borg te stellen voor de minderwaardige som van 1000 lb.
par., maar het is ook mogelijk dat het burggraafschap als volwaardig alternatief gezien werd
voor deze lening. Hoe dan ook bleven de heerlijke inkomsten de belangrijkste inkomens-
bron voor adellijke heren. Er zijn tekenen dat de adel zich ook inliet met turfwinning, bedij-
king en handel in de steden, maar dit gold enkel voor een klein deel van de Vlaamse adel
en voor de familie Van Halewijn zijn er geen voorbeelden bekend.192
Al deze voorbeelden lijken te bevestigen dat de familie Van Halewijn over voldoende
rijkdom beschikte om zich als een adellijke familie te profileren. Het is buiten de omvang
van deze paper om voor alle leden van de verschillende lignages de gemiddelde inkomsten
te achterhalen. Hiervoor zijn de bronnen te schaars en de bezittingen te omvangrijk. Het
valt echter niet te ontkennen dat zeker de erfdragers van het patrimonium steeds rijk ge-
noeg waren om hun adellijk profiel hoog te houden. En in lijn met de familiale solidariteit die
in het vorige deel beschreven staat, lijken de meeste telgen van het geslacht Van Halewijn
deze adellijke status te hebben kunnen handhaven. Dit wordt duidelijk uit het feit dat ze
bijna allemaal heer waren van minstens één heerlijkheid, of belangrijke functies hebben
uitgeoefend.
Is het nu aannemelijk dat de boven vernoemde Jan Van Halewijn (I-23) een jaarinkomen
had van 50.000 lb. par.? Waarschijnlijk niet. Zoals is aangetoond bevonden de jaarinkom-
sten van de hogere edelen zich nooit ver boven de 10,000 lb. par. Lagere edelen stelden
het vaak met veel minder. Het is dan ook niet mogelijk dat Jan Van Halewijn, hoewel hij
reeds de heerlijkheden Halewijn, Peene, Hansbeke, Drongen, Watervliet en Beaurepair in
zijn bezit had, zo een uitzonderlijk jaarinkomen had. Hij oefende namelijk geen voorname
functies uit, dus hieruit haalde hij ook geen inkomsten. Zelfs wanneer zeer ruime schattin-
gen worden gemaakt van de jaarinkomsten uit zijn feodaal bezit, zal zijn jaarinkomen maar
rond de 5,000 lb. par. zijn geweest. Dit was echter nog steeds een vrij indrukwekkend inko-
men, en het is aangetoond hoe verschillende leden van de familie Van Halewijn via het
verzamelen van heerlijkheden en het uitoefenen van politieke functies grote rijkdom verg-
aarden.
187 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 191. 188 Zie Verwantschapsstructuren. 189 Nowé, Les baillis comtaux, 119. 190 Dumolyn, Staatsvorming en ambtenaren, 76-88. 191 RAK, Verzameling Aanwinsten, 905/7, 7021/002. 192 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 101-109.
39
De adellijke levensstijl
Adeldom was een vorm van sociale erkenning.193 Uiterlijk vertoon was in de ogen van de
de maatschappij vaak belangrijker dan de eigenlijke rijkdom waarover een edelman kon
beschikken. Vóór de 16e eeuw, met de ordonantie van Filips II, bestond er immers geen vaste
vaste regeling voor wie wel of niet tot de adel behoorde. Adeldom bleef zo voornamelijk een
kwestie van sociale perceptie gestoeld op stilzwijgende overeenkomsten die duidelijk maakten
maakten dat iemand van adel was. De uitoefening van de heerlijke macht was verreweg het
het belangrijkste criterium voor een edelman. De adellijke levensstijl omvatte echter meer dan
dan heerlijke machtsuitoefening. Edelen hadden immers bepaalde rechten die hen onder-
scheidden van de rest, waaronder het dragen van bepaalde kleding, het dragen van een
zwaard, deelname aan toernooien en het pronken met een heraldisch embleem. Het was
daarom niet voldoende dat een edelman van adel was. Hij moest er ook uitzien en zich gedra-
gen als een edelman. Wouter Van Zwijnaarde, die door armoede genoodzaakt was zijn molen
te verkopen, werd door de Gentenaars bespot: “Wouter van Zwinarde rijd zine molen”.194 In de
ogen van het gewone volk had hij duidelijk een deel van zijn adellijk prestige verloren.
De basis van het adeldom was de heerlijkheid. Van hieruit bestuurde de heer zijn gebied,
en hij haalde er zijn voornaamste inkomsten en rechten uit. Heerlijkheden waren echter ook
onderhevig aan verschillen in omvang en bijgevolg prestige. Heerlijkheden die de hoge justitie
genoten, dus die bevoegd waren om de doodstraf uit te spreken, behoorden ongetwijfeld tot
de meest gegeerde lenen. De grootte was hier vaak van minder groot belang. Onder de ver-
schillende soorten heerlijkheden namen dorpsheerlijkheden ook een voorname plaats in. Zij
gaven de heer immers de macht over een lokale gemeenschap, en hadden ook het recht om
de lokale schepenbank te benoemen.195 De heerlijkheid Zwevezele was zo een dorpsheerlijk-
heid, en was voor de heren van Zwevezele hun belangrijkste bezit. De heerlijkheid had hoge
justitie, en de heren van Halewijn bezaten ook verschillende gebouwen in het dorp, waaronder
de herbergen De Klok en Ter Looghe.196 Dat zij groot belang hechten aan dit bezit wordt verder
duidelijk uit het feit dat bijna alle heren van Zwevezele in de plaatselijke kerk begraven lig-
gen.197
Het bezit van een kasteel was voor de heer van een heerlijkheid een belangrijke vorm van
status. Maar een klein deel van de Vlaamse adel bezat een dergelijk kasteel. De heerlijkheid
Buggenhout, dat in de 15e eeuw voor enkele generaties in de handen was van de familie Van
Halewijn, had een kasteel.198 Wanneer Lodewijk Van Halewijn (V-3) in 1501 de heerlijkheid
Maignelay kocht, liet hij het oude en vervallen kasteel onmiddellijk herstellen naar in voorma-
lige glorie.199 Het bezit en onderhoud van deze kastelen was vaak zeer duur, waardoor enkel
welgestelde edelmannen de mogelijkheid hadden om hiermee te pronken. Hoewel in sommige
gevallen deze kastelen door de opkomst van de artillerie in de 15e eeuw hun militaire functie
grotendeels verloren waren, bleven zij dus wel een belangrijk statussymbool voor adellijke
193 P. Janssens, “Vivre noblement hier et aujourd’hui,” Revue Belge de Philologie et d’Histoire 88, nr. 2 (2010): 345; F. Buylaert, W. De Clercq, J. Dumolyn, “Sumptuary legislation, material culture and the semiotics of ‘vivre noblement’ in the county of Flanders (14th-16th centuries),” Social History 36, nr. 4 (2011): 395; W. De Clercq, J. Dumolyn en J. Haemers, “Vivre noblement. Material culture and elite identity in late medieval Flanders,” Journal of Interdisciplinary History 38, nr. 1 (2007): 31. 194 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 89.; Buntinx, De audiëntie, 421-2. 195 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 54. 196 RAB, Familiearchief Thibault de Boesinghe, Inv. 63, 344-347. 197 Valere, “De heerlijkheid en de heren van Zwevezele”, 50-56. 198 Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, II, 113. 199 Patrik Ansar, “Le château et les seigneurs de Maignelay,” in Comptes rendus et mémoires de la Société Archéologique et Historique de Clermont-en-Beauvaisis (Clermont: Imprimeries réunies de Senlis, 1978), XXXIV: 48-53.
40
heren.200 Vaker voorkomend dan kastelen, maar nog steeds een symbool van enige status
waren de ‘moated-sites’.201 Dit waren hofstedes die op heuvel gebouwd waren en vaak
omgeven waren door een gracht of een wal. Bij het huwelijk van Joost Van Halewijn (II-20)
met Adrienne de Blasere schonk zij hem de heerlijkheid Ter Veste, welke bezat “een
nederhof ende eene mote met eender brugghe daertoe van welke heerlichede ghehouden zijn acht-
entwintich leenen.”202 Ook deze sites waren vaak zeer duur om te onderhouden en te bou-
wen, wat aantoont dat dit veel bijdroeg aan de sociale uitstraling van een edelman.
De adellijke levensstijl was buiten de rechtsheerlijke dimensie ook een sterk materiële
cultuur. De wapenuitrusting van adellijke heren en de rijkelijk versierde kledij waarmee
hun status verkondigden waren geen goedkope zaken. Vooraanstaande edelen namen
daarom ook zorg om hun rijkdom via uiterlijk vertoon goed te laten doorschijnen. Toernooien
waren een uitgelezen kans voor edelen om hun rijkdom tentoon te stellen. Antoon Van
Halewijn (I-46) versierde zijn paarden tijdens een toernooi in Brugge met zwarte fluweel ge-
borduurd met gouden draden in de vorm van rozen en bellen. Zijn zadel was versierd met
gouden lakens. Zijn pages waren ook rijkelijk versierd met gouden laken en zilveren flu-
weel.203 Al deze luxeproducten waren echter zo goed als enkel in de steden te verkrijgen,
waardoor edelen ook daar sterk investeerden om hun rijkdom te etaleren. Dit wordt duidelijk
uit het feit dat edelen doorheen de late middeleeuwen steeds vaker huizen en bezittingen
aankochten in de steden. Het meest exuberante voorbeeld hiervan is wellicht Lodewijk Van
Halewijn (V-3), die in 1484 het parijse Hôtel d’Hercule kocht. Het hôtel was bekend voor haar
zeer rijkelijk versierde fresco’s en wandtapijten over de Griekse held Hercules, waarvan het
hôtel haar naam haalde. Deze stadspaleizen waren voorbehouden aan de meest vooraan-
staande edelen, en waren dus ook een statussymbool van de hoogste orde. Lodewijk zou
het hotel immers in 1493 aan de franse koning Karel VIII verkopen voor de niet geringe som
van 10,000 pond Tournois.204 Edelen namen dus grote moeite om hun rijkdom zoveel mo-
gelijk te etaleren in zowel de steden als hun heerlijkheden.
Het behoren tot de adel constitueerde zich in de late middeleeuwen dus voornamelijk op
twee zaken: de heerlijke machtsuitoefening en het vertonen van uiterlijke rijkdom. Deze
waren echter niet exclusief aan edelen. Ook rijke burgerfamilies zouden steeds vaker in
heerlijkheden investeren en hun rijkdom gebruiken om zich de adellijke levensstijl aan te
meten. Hierdoor werd de scheidingslijn tussen edelen en niet-edelen steeds vager, zeker
omdat veel van deze families de adellijke status zouden bekomen door huwelijk of verede-
lingsprocessen. Zij beschikten vaak ook over veel grotere inkomens dan minder financieel
bedeelde edelmannen, waardoor zij uiterlijk gezien een betere adellijke levensstijl leidden.
Historici opperen daarom dat deze adellijke levensstijl, of het vivre noblement, een con-
structie was van het opkomende staatsapparaat in de 16e eeuw dat door de principes van
de adellijke levensstijl vast te leggen een betere greep kreeg op het bepalen wie al dan niet
tot de adel behoorde.205 Op deze manier konden veel burgelijke families de adellijke status
verkrijgen terwijl de vorst hen zo definitief in het staatsapparaat kon inschakelen. In het
volgende deel wordt dieper ingegaan op de vraag of de vorst hiermee ook een echte ‘staats-
adel’ zou kunnen creëren.
200 Janse, Ridderschap in Holland, 110-124. 201 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 55. 202 RAG, Familie de Preudhomme d’Hailly, FM43, 235. 203 Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 142r. 204 George Pillement, Les hôtels de l’île Saint-Louis, de la Cité, de l’Université et du Luxembourg. Édi-tion illustrée de 19 clichés dans le texte et de 65 photographies prises par l’auteur (Parijs: Bellenand, 1951): 143. 205 Buylaert, De Clercq en Dumolyn, “Sumptuary legislation, material culture and the semiotics of ‘vivre noblement’”, 400-410.
41
Edelen hadden echter in de late middeleeuwen nog steeds een streepje voor op deze
nieuwe groepen. Adeldom bleef vóór de 16e eeuw nog steeds afhankelijk van de sociale
perceptie, en binnen de adellijke netwerken was er een duidelijk onderscheid tussen de
verschillende lagen van adeldom. Zij die konden aantonen dat zij tot een oud gevestigd
geslacht behoorden, zoals de familie Van Halewijn, bleven altijd een stapje hoger op de
adellijke ladder. De naam en het patrimonium van een adellijk geslacht had dus wel degelijk
enig gewicht.206 Niettemin is het duidelijk dat rijkdom en het uiterlijke vertoon hiervan een
belangrijk statussymbool was voor adellijke heren in de late middeleeuwen.
Staatsdienst
De ‘adelscrisis’ zou ook de politieke macht van de adel op aanzienlijke wijze aangetast
hebben. Steeds meer heerlijke rechten werden immers aan de lokale heren onttrokken door
ondermeer de uitbouw van het grafelijke baljuwsambt en de buitenpoorterij van de steden.
Ook in de hogere overheidsinstellingen werd de adel steeds onbelangrijker ten voordele van
de opkomende burgerij in de Vlaamse steden. Dit nieuwe ambtenarenkorps, dat hoogopgeleid
en professioneler was dan de adel, zou steeds meer posities invullen in het Vlaamse over-
heidsapparaat. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk uit de onbeduidende positie van de adel in de
statenvergaderingen.207 Ook in andere functies zou de adel zich langzaam verdrongen zien
door deze niet-adellijke functionarissen. Buntinx toont aan dat in de 14e eeuw de raadsheren
van de grafelijke Audientië vooral opgemaakt waren uit nieuwe, lagere adel en burgerlijke
ambtenaren.208 Deze lijn trok zich door in de 15e eeuw onder de Bourgondische hertogen,
waarbij de adel steeds vaker op de achtergrond verdween in de ontwikkelende bureaucratie.209
Kortom, de adel werd door deze ‘adelscrisis’ zowel op financieel als politiek vlak buitenspel
gezet, met alle gevolgen van dien.
De traditionele opvatting dat deze nieuwe groep van burgerlijke ambtenaren en patriciërs
de adel in de late middeleeuwen volledig zouden vervangen en overbodig maken wordt alge-
meen niet meer aanvaard door historici.210 De waarheid lijkt eerder omgekeerd te zijn. Deze
nieuwe groep zou hun carrière in vorstelijke dienst gebruiken om tot de adel toe te treden. Zij
waren immers wel beter opgeleid dan hun adellijke tegenspelers, maar in sociaal opzicht ble-
ven zij in de ogen van de maatschappij minderwaardig.211 Door huwelijkspolitieken en inves-
teringen in gronden konden succesvolle ambtenaren en stedelingen een adellijke positie be-
komen. De scheidingslijn tussen nieuwe adel die op deze manier tot de adel toetrad, en oudere
lagere adellijke geslachten werd in de loop van de 15e eeuw bijgevolg alsmaar vager. Het lijkt
er dus op dat de oude, gevestigde adel hun oude machtspositie niet meer kon opbrengen
tegen de nieuwe adel die door hun dienst aan de vorst steeds machtiger werd.
Hoewel het voornamelijk klopt dat de adel in de loop van de 14e eeuw zijn politieke machts-
positie was verloren, moeten toch enkele opmerkingen gemaakt worden. De evolutie in de late
middeleeuwen die hierboven beschreven staat was immers vooral van toepassing op deze
206 Buylaert, De Clercq en Dumolyn, “Sumptuary legislation, material culture and the semiotics of ‘vivre noblement’”, 416-17. 207 W. Blockmans, De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe tijden (1384-1506) 208 J. Buntinx, De audientie van de graven van Vlaanderen. Studie over het centraal grafelijk gerecht (c. 1330 – c. 1409) (Brussel: Paleis der Academiën,1949): 91-98. 209 H. Cools, “Met raad en daad? Een doorkijk op een landelijke elite. Aristocratie in de Rijsselse kas-selrij naar het einde van de vijftiende eeuw toe” (PhD Diss., Universiteit Gent, 1992): 31; J. Bartier, Lé-gistes et gens de finances au Xve siècle. Les conseillers des ducs de Bourgogne Philippe le Bon et Charles le Téméraire (Brussel: 1952): 228-239. 210 Dumolyn en Van Tricht, Adel en nobiliteringsprocessen, 212. 211 Dumolyn, “De Vlaamse adel in de late middeleeuwen”, 14.
42
families die door de ‘adelscrisis’ het hardst getroffen werden. Zoals aangetoond is kwamen
sommige families, waaronder de familie Van Halewijn, echter sterker uit deze crisis, voor-
namelijk door het opeenhopen van verschillende heerlijkheden. Hun politieke aanwezigheid
mag echter ook niet onderschat worden. De hogere militaire en hovelijke functies bleven
namelijk voorbehouden aan de hogere adel. Zij onderscheidden zich op deze manier nog
steeds van de lagere adel die zich zou versmelten met de stedelijke burgerij. Zoals we
zullen zien waren ook vele adellijke geslachten sterk aanwezig in de uitbouw van het gra-
felijke baljuwsambt. Zij zouden van deze positie gretig gebruik maken om hun macht te
behouden en te vergroten. Verder is het aangetoond dat in de 15e eeuw in sommige regio’s
de hoogste posities ook voorbehouden werden aan een selecte kring van invloedrijke fami-
lies.212 Dit roept uiteraard de volgende vraag op: was deze staatsdienst, dus het invullen
van hoge functies in naam van de vorst, noodzakelijk voor adellijke families om hun macht
te behouden, of kon staatsdienst ook een manier zijn om de macht van een adellijk geslacht
te vergroten?
Verschillende bronverwijzingen lijken aan te duiden dat de vroegste vertegenwoordigers
van de familie Van Halewijn zich reeds in vorstelijke dienst bevonden. In 1294 duiken zowel
Olivier Van Halewijn (II-1) als zijn zoon Wouter Van Halewijn (II-2) op als getuigen in een
oorkonde waar zij samen met enkele andere “hommes de fief de Guy, comte de Flandre et marquis
de Namur” bevestiging geven van een verzaking van een stuk land ten voordele van de graaf
van Vlaanderen.213 Olivier Van Halewijn treedt ook op als getuige in twee andere oorkondes
uit deze periode die betrekking hebben op de graaf van Vlaanderen.214 Dit zijn de vroegste
verwijzingen die gevonden zijn.
Dat de familie Van Halewijn zich in de vroege 14e eeuw in grafelijke dienst bevond wordt
duidelijk uit verschillende andere verwijzingen. In 1322 stelde de graaf van Vlaanderen
Robrecht III van Béthune Rogier Van Halewijn (I-2) aan om onderzoek te verrichten naar het
beheer van Thierry van Bredenrode, voormalig baljuw van Gent, naar aanleiding van ver-
schillende klachtbrieven die tot de graaf van Vlaanderen gericht werden.215 In 1332 werd
opdracht gegeven aan diezelfde Rogier Van Halewijn en Daniël Van Rozebeke, vermoede-
lijk Daniël Van Halewijn (II-3), om in naam van de graaf in kasselrij Kortrijk 2000 lb. par. te
innen van aan de koning verschuldigde bedragen, alsook 4000 lb. par. die door de inwoners
van de kasselrij aan de graaf geschonken werden ter gelegenheid van zijn eerste toer-
nooi.216 Vier jaar later in 1336 werd de opdracht gegeven aan Daniël Van Halewijn (II-3) een
belasting te innen in Kortrijk ten bedrage van 3099 lb. par.217
De familie Van Halewijn was dus reeds vroeg terug te vinden in grafelijke dienst. In de
late 14e eeuw begonnen verschillende leden van de familie Van Halewijn baljuwsambten in
te vullen. De financiële voordelen van deze ambten zijn reeds aangekaart. Wat vooral op-
vallend blijkt is dat sommige leden van de familie Van Halewijn deze ambten ook voor zich-
zelf behielden. Het baljuwschap van Brugge en het Brugse Vrije werd door de familie Van
Halewijn doorlopend ingevuld in de periode van 1472 tot 1496.218 Ook het baljuwschap van
Aalst kwam voornamelijk toe aan de familie Van Halewijn in de periode van 1373 tot 1403.
212 H. Cools, Met raad en daad? Een doorkijk op een landelijke elite. Aristocratie in de Rijsselse kas-
selrij naar het einde van de vijftiende eeuw toe (Masterproef, Universiteit Gent, 1992): 31. 213 AEN, Chartrier des comtes de Namur, I87, nr. 258. 214 AEN, Chartrier des comtes de Namur, I87, nr. 228. 215 H. Nowé, Les baillix comtaux , 140-143, 360-378. 216 Maurice Vandermaesen, De besluitvorming in het graafschap Vlaanderen tijdens de veertiende eeuw. Bijdrage tot een politieke sociologie van de raad en van de raadsheren achter de figuur van Lo-dewijk II van Nevers (1322-1346) (Gent: 1977): 234. 217 M. Vandermaesen, De besluitvorming in het graafschap Vlaanderen tijdens de veertiende eeuw, 236. 218 Buylaert, Edelen en stedelijke samenleving, 48.
43
Interessant is dat sommige leden het baljuwschap ook voor meerdere jaren invulden. Guislain
Van Halewijn (IV-3) was bijvoorbeeld baljuw van Aalst en Geraardsbergen van 1426-1433. Van
hem is ook geweten dat hij in 1429 verschillende personen liet onthoofden te Geraardsbergen
en hun hoofden op de poort tentoonstelde. Deze personen hadden lijfrenten verkocht, iets
waar de omliggende gemeenten van Geraardsbergen niet mee akkoord gingen. Zij stapten
naar de Raad van Gent, die aan Guislain de opdracht gaven de schuldigen op te sporen en te
straffen, wat hij dus ook op zeer duidelijke wijze deed.219 Hij oefende het baljuwsschap van
Aalst en Geraardsbergen uit voor 7 jaar. Dit was mogelijk omdat de macht van de baljuw te-
genover de vorst in de 15e eeuw versterkt werd door de vele leningen die de baljuws aan de
vorst verstrekten. Hierdoor hadden zij een betere greep op hun mandaten, en kregen zij ook
enige invloed bij de opvolging van hun ambt. Dit maakte het dus mogelijk om baljuwsambten
binnen een familie te houden, en ook voor langere tijd uit te voeren.220
In de hogere kringen van het Vlaamse overheidsapparaat zijn ook verschillende leden van
de familie Van Halewijn terug te vinden. Deze functies werden meestal voor een langere tijd
uitgeoefend en vormden echte carrières voor vele edelmannen.221 Zij zouden dan ook voorna-
melijk de belangen van de vorst dienen. De familie Van Halewijn telde verschillende raads- en
kamerheren die zowel actief waren in de hoven van de hertogen van Bourgondië als deze van
Karel V en zelfs Filips II. Het invullen van deze functies aan het hof gaf aan veel edelen de
kans om hun macht en invloed op aanzienlijke wijze te vergroten. Zij bevonden zich immers in
het hart van het staatsnetwerk.222 Het invullen van de hogere functies aan het hof ging dan
ook vaak gepaard met hoge functies in het Vlaamse overheidsapparaat. De carrière van Joost
Van Halewijn (V-1) is illustratief. Hij was heer van Peene, Buggenhout en Baasrode. Hij was
Raadsheer in de geheime raads- en kamerheer van zowel Filips de Goede als Karel de Stoute.
Joost Van Halewijn werd verschillende malen op diplomatieke missie gestuurd in naam van
de hertogen van Bourgondië naar de hertog van Gelderland en naar Engeland. Hierboven op
was hij ook baljuw en ontvanger van Menen van 1446 tot 1452 en soeverein-baljuw van Vlaan-
deren van 1565 tot 1472.223 Tijdens zijn afwezigheid op diplomatieke missie werden zijn functie
als soeverein-baljuw van Vlaanderen respectievelijk ingevuld door zijn zoon Frans Van Hale-
wijn en zijn broer Dirk Van Halewijn. Edelen in hoge functies konden dus zeer succesvolle
carrières uitbouwen.
De familie Van Halewijn was ook sterk aanwezig in de stedelijke functies. Zij hadden zoals
vermeld het baljuwschap van Brugge en het Brugse Vrije doorlopend gemonopoliseerd in de
periode van 1472 tot 1496. Zij waren echter ook zeer vaak terug te vinden in de functies van
burgemeester en schepenen van Brugge en het Brugse Vrije vanaf de tweede helft van de 15e
eeuw tot het begin van de 16e eeuw. Dit geeft gewicht aan de stelling dat, zoals in het baljuws-
ambt, de familie Van Halewijn haar macht en invloed kon gebruiken om bepaalde ambten te
monopoliseren.224 Zeker voor het geval van Brugge speelde staatsdienst hier een belangrijke
rol. De verbeten trouw van de familie Van Halewijn aan aartshertog Maximiliaan Van Oostenrijk
in zijn strijd voor het regentschap zorgde ervoor dat zij steeds goed vertegenwoordigd waren
in het Brugse milieu wanneer de aartshertog de overhand had.225
219 Memorieboek Der Stadt Gent, 187; Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 83v. 220 Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, 385-391. 221 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 220-228. 222 Buylaert, Eeuwen van ambtitie, 220-228. 223 Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt, 615. 224 Frederik Buylaert en Andy Ramandt, “The transformation of rural elites in late medieval Flanders: oligarchy, state formation and social change in the Liberty of Bruges (c.1305 – c.1512),” Continuity and Change 30, nr. 1 (2015): 57. 225 Jelle Haemers, De strijd om het regentschap over Filips de Schone: Opstand, facties en geweld in Brugge, Gent en Ieper (1482-1488) (Gent: Academia Press, 2014): passim en met name 59-68 en 94-104.
44
Een overzicht van alle politieke functies van de familie Van Halewijn toont enkele inte-
ressante tendensen. Zo zien we dat zowel de hogere functies aan het hof als in de steden
voornamelijk ingevuld werden door de erfopvolgers van de familie. Dit is niet verrassend
daar zij vaak de rijkst bedeelde leden waren van de familie. Het invullen van deze functies
zal dan ook een mogelijkheid zijn geweest om de macht en rijkdom van deze adellijke heren
te vergroten. Hun functies aan het hof gingen dan ook altijd gepaard met succesvolle poli-
tieke carrières. De heren van Uitkerke kunnen in dit opzicht als een echte carrière gedreven
familie omschreven worden. Zij waren immers allemaal verbonden aan het hof , eerst van
de hertogen van Bourgondië en later die van Maximiliaan Van Oostenrijk en Karel V. Zij
combineerden dit allemaal met verschillende baljuwsambten, voornamelijk in Brugge en het
Brugse Vrije, maar ook in Aalst, Geraardsbergen en Blankenberge. Een uitzondering hierop
vormt Karel II Van Halewijn (I-2), die geen politieke functies uitoefende. Wel is geweten dat
hij huwde met Catharina De Baenst, een dochter uit een Brugs baljuwsgeslacht. Hij zal dus
ook sterke banden met de stad hebben gehad. Deze carrières zullen ongetwijfeld hebben
bijgedragen tot de opbouw en het behoud van de macht van de familie Van Halewijn.
Staatsdienst speelde dus ongetwijfeld een belangrijke rol in de opbouw en het behoud
van de macht van de familie Van Halewijn. Dit brengt ons echter terug bij de centrale vraag:
was deze staatsdienst ook noodzakelijk? De rijke politieke carrières van de familie Van
Halewijn lijken dit aan te tonen. Toch is het gevaarlijk om dit voor de hele familie Van Hale-
wijn te veralgemenen. Er waren nog altijd verschillende erfopvolgers die geen politieke car-
rière hebben gemaakt, maar hun macht enkel op hun heerlijk bezit baseerden. Zo hebben
enkele van de verschillende mannelijke telgen van de heren Van Halewijn geen noemens-
waardige politieke functies ingevuld, maar beschikten zij wel over een indrukwekkend feo-
daal patrimonium. Ongetwijfeld zullen zij geprofiteerd hebben van de invloed die hun voor-
gangers via staatsdienst hadden verworven, maar zij waren zelf niet afhankelijk van een
politieke carrière om hun macht als edelman te profileren. Ook velen die wel sterk in het
Vlaamse overheidsapparaat aanwezig waren beschikten reeds over een feodaal patrimo-
nium dat voldoende was om de adellijke levensstijl te voeren. In principe was het voor hen
dus niet nodig om deze politieke functies uit te voeren.
Het moet opgemerkt worden dat de familie Van Halewijn tot de hogere echelons van de
adellijke samenleving behoorde. Voor veel lagere adellijke families was staatsdienst wel
degelijk noodzakelijk om hun hoofd boven het water te houden.226 Op deze manier kon de
vorst een grote groep van edelen aan zich binden die door staatsdienst van de vorst afhan-
kelijk werden. Hoogadellijke families zoals de familie Van Halewijn waren echter niet zo
sterk afhankelijk van de middelen die de vorst kon opbrengen. De vele leningen die de
hertogen van Bourgondië aangingen bij vooraanstaande edelen lijkt eerder aan te tonen
dat de vorst voor een mate afhankelijk was van de hoge edelen die zich rond hem bevon-
den. Dit verklaart ook hoe deze families hun invloed bij de vorst konden gebruiken om be-
paalde politieke ambten te monopoliseren. Het zal verder in deze paper duidelijk worden
dat edelen ook van allianties wisselden wanneer zij een uitzicht hadden op een betere car-
rière. De verhouding tussen adel en staat mag op deze manier niet meer als een simpele
tegenstelling worden gezien, waarbij de adel tot speelbal van de vorst gereduceerd werd.
De vorst was, tot in een bepaalde mate, evenzeer afhankelijk van de hogere adel als zij van
de vorst.227
226 Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 59; Buylaert, Eeuwen van ambitie, 205. 227 Zmora, Monarchy, aristocracy, and the state in Europe, 3.
45
Politieke oriëntaties
De familie Van Halewijn was vanaf zijn opkomst in de vroege 14e eeuw reeds sterk verbon-
den aan de graaf van Vlaanderen. Zij waren dan ook zeer trouw aan de Vlaamse graven in
deze periode, die herhaaldelijk in conflict kwamen met zowel de Engelsen als de Vlaamse
steden. Dit wordt duidelijk uit de verschillende militaire confrontaties waar de leden van de
familie Van Halewijn in betrokken waren. Wouter Van Halewijn (II-2) was aanwezig in de slag
van Cadzand in 1337, waar de Vlamingen een grote nederlaag leden tegen de Engelse troe-
pen. Wouter en zijn neef Jan Van Halewijn (I-20) zouden in deze slag sterven.228 De grafsteen
van Hugo Van Halewijn (I-12) vermeldt “qu’il défit un corps de 6000 Gantois”.229 Hoewel dit nummer
waarschijnlijk zeer overdreven is, kan aangenomen worden dat Hugo Van Halewijn betrokken
was in de strijd tegen de Genste opstandelingen aan de zijde van de graaf van Vlaanderen
Lodewijk II Van Male in de jaren 1379-1385.230 Zijn broer Joost Van Halewijn (I-13) was hier
immers ook in betrokken. Hij Leidde de troepen van Brugge, Ieper en het Brugse Vrije in de
slag bij de Langebrug in Evergem, waar hij stierf in 1380. Tijdens de begrafenis van Lodewijk
Van Male in Rijssel wordt Jan Van Halewijn (I-17) vermeld als één van de heren die de doods-
kist van de graaf hielpen dragen.231 In 1381 voerde Daniël Van Halewijn (II-3) het bevel in de
stad Oudenaarde tijdens de belegering ervan door de Gentenaren. Na verscheidene verwoede
pogingen door de Gentenaren om de stad binnen te dringen stuurden zij een bode naar Daniël
om te onderhandelen. Hij en de andere ridders antwoordden spottend “qu’il ne faisoient compte
des menaces d’un varlet, fils d’un brasseur de miel, et que l’héritage de leur seigneur le comte de
Flandre, ils ne pouvoient ni ne vouloient pas donner ni amoindrir, mais le défendroient et garderoient
jusques au mourir.”232 De loyaliteit van de familie Van Halewijn aan de graaf van Vlaanderen
was dus reeds in het begin van de 14e eeuw stevig verankerd.
Deze loyaliteit zou doorheen de late middeleeuwen niet verminderen. Deze kwam nog-
maals sterk tot uiting op het einde van de 15e eeuw. Wanneer Karel de Stoute stierf in de slag
bij Nancy in 1477 ging het hertogdom Bourgondië over naar zijn dochter Maria. Deze gebeur-
tenis gaf aanleiding tot een heuse crisis in het hertogdom. Maria Van Bourgondië kreeg on-
middellijk af te rekenen met de verschillende steden en de Staten van Vlaanderen, die deze
kans zagen om meer macht af te dwingen van de prille, zwakke hertogin. Daarboven viel
Frankrijk terug zijn Franse gewesten binnen die zij hadden verloren aan de expansiepolitiek
van de vorige hertogen van Bourgondië. Maria trouwde in 1477 met Maximiliaan Van Oosten-
rijk, onder wiens leiding de Fransen werden verslagen in de slag bij Guinegatte in 1479. Na
haar ontijdige dood in 1482 werd Maximiliaan de defacto machthebber over de Vlaamse ge-
bieden, die hij bestuurde in naam van zijn minderjarige zoon Filips de Schone. De Franse
koning en de Vlaamse steden waren hier echter volledig niet mee gediend, waardoor een
regelrechte burgeroorlog uitbrak in Vlaanderen die ettelijke jaren zou aanslepen.233
De familie Van Halewijn was in deze periode sterk trouw aan de Habsburgse factie onder
Maximiliaan Van Oostenrijk. Enkele leden van de familie Van Halewijn namen deel aan de
slag bij Guinegatte. Colard Van Halewijn (I-39) werd na de slag geridderd. Jacob Van Halewijn
(I-49) en zijn broer Antoon Van Halewijn (I-46) zouden er sterven.234 Veel sprekender was echter
de rol van de familie Van Halewijn in de stad Brugge in deze periode. Dit begon in 1481 met
228 Jean Froissart, Chroniques de Froissart, ed. J.A.C. Buchon (Parijs: Verdière), I: 232-243. 229 Gaillard, Bruges et le franc, I, 214. 230 Voor een overzicht van de Gentse Opstand zie Maurice Vandermaesen, Marc Ryckaert en Maurits Coornaert, De Witte Kaproenen: De Gentse opstand (1379-1385) en de geschiedenis van de Brugse Leie (Gent: Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1979). 231 Buylaert, Repertorium, 310. 232 Froissart, Chroniques, II, 674. 233 Haemers, De strijd om het regentschap over Filips De Schone, passim. 234 Buylaert, Eeuwen van ambitie, 27; De Beaucourt, Jaer-boeken, 154.
46
een geheime opdracht die gegeven werd aan Roeland Van Halewijn, een bastaard van
Wouter IV (I-30), om Willem Moreel en Jan van Riebeke gevangen te nemen. Zij werden
aangeklaagd voor een sleutelrol te hebben gespeeld in de opstand tegen Maximiliaan. Zij
zouden zelfs onrechtstreeks geleid hebben tot de nederlaag van Karel De Stoute bij Nancy
door zijn smeekbede aan de stad Brugge te weigeren. Zij werden veroordeeld tot het beta-
len van een boete van 40,000 gouden leeuwen, en werden voor het leven uit het graafschap
Vlaanderen verbannen.235 Wat volgde was een verbeten strijd tussen de vorstgezinde ede-
len en de stadsgezinde Brugse facties. In 1488 werd Maximiliaan in Brugge gevangen ge-
nomen. Na vier maand werd hij vrijgelaten onder de voorwaarde dat hij zich neerlegde bij
de nieuwe regentschapsraad die Vlaanderen in zijn plaats zou besturen. Maximiliaan hield
zich echter niet aan zijn woord, en voerde verschillende strafexpedities uit tegen Brugge en
de omringende streken. In 1490 werd de stad Brugge met de vrede van Damme definitief
onderworpen.236
De perikelen in Brugge in deze periode waren voor de familie Van Halewijn een uitgele-
zen kans om hun politieke macht in de stad Brugge te consolideren aan de zijde van de
Habsburgse factie. De familie werd telkens opnieuw ingeschakeld in het Brugse stadsbe-
stuur door de aartshertog. Wanneer Maximiliaan in 1485 de overhand kreeg in de stad
stuurde hij Joost Van Halewijn (IV-2) samen met enkele andere vorstgezinden om over een
vredesverdrag te onderhandelen. Hij werd daarna onmiddellijk aangesteld als burgemees-
ter van Brugge, en werd ook aangesteld als baljuw van Sluis en Veurne in datzelfde jaar.237
De familie Van Halewijn consolideerde hierdoor zijn macht in de stad en zou er nog tot 1496
een belangrijke rol spelen. Een anekdote uit de Cronike van Vlaenderen geeft nog een klein
voorbeeld van de trouw van de familie aan de Habsburgse factie. Op 5 mei, juist geen twee
weken voor Maximiliaan werd vrijgelaten uit zijn gevangenschap, kwamen een man en
vrouw toe in Brugge die ervan overtuigd waren dat Cornelis Van Halewijn (III-12) “souden
hebben in sijn huys xx ghesellen, wel versien om een beroerte up een huere te makene inde
stede.”238 Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat zij dachten dat deze Cornelis van plan was om
de aartshertog te bevrijden. Na onderzoek bleek dit echter een leugen te zijn, waarna de
man en vrouw naar het schavot gebracht werden. Zij zouden onthoofd worden, maar wer-
den uiteindelijk gratie verleend. Zij werden wel voor een jaar uit Vlaanderen verbannen.239
Het is duidelijk dat de familie Van Halewijn trouwe onderdanen waren van hertogen van
Vlaanderen. Dit zou in de 16e eeuw niet anders zijn. Verschillende van de leden van de
familie dienden nog in de hoven van Karel V en Filips II.
Het lijkt er dus op dat de volledige familie Van Halewijn doorheen de late middeleeuwen
steevast trouwe onderdanen waren van de verschillende Vlaamse machtshebbers. Dit was
niet het geval. De lotgevallen van de heren van Peene vormden hier een drastische uitzon-
dering op, en dit is wellicht één van de meest interessante ontwikkelingen binnen de familie
Van Halewijn. Lodewijk Van Halewijn (V-3) zou immers een bijzonder succesvolle carrière
uitbouwen in dienst van de Franse koningen. Dit was vrij onverwacht. Zijn vader Joost Van
Halewijn (V-1) was immers een vooraanstaand edelman geweest bij de hertogen van Bour-
gondië, onder wie hij meerdere diplomatieke missies uitvoerde. Lodewijk Van Halewijn was
aanvankelijk ook een trouwe dienaar van de hertogen. Hij was kamerheer van zowel Filips
de Schone als Karel de Stoute.240 Hij was aanwezig bij de belegering van Amiens en de
belegering van Beauvais. In 1474 was hij kapitein van vijftig lansen onder Karel de Stoute,
235 Haemers, De strijd om het regentschap over Filips De Schone, 37-38. 236 Haemers, De strijd om het regentschap over Filips De Schone, 253-276. 237 Haemers, De strijd om het regentschap over Filips De Schone, 180. 238 Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 245r. 239 Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 245r. 240 Wauters, Histoire environ de Bruxelles, II, 114.
47
die hij leidde in de belegering van Neuss.241 Bij de belegering van Saint-Omer in 1477 werd hij
gevangen genomen door de Fransen.242 In zijn gevangenschap besloot Lodewijk om in Franse
dienst te treden.243 Hij was hierin niet uniek. Vele edelen zagen immers het verzwakte Bour-
gondische rijk en liepen over naar de Franse zijde, wiens kansen op overwinning zij hoger
inschatten. Andere notabele overlopers waren Antoon, de bastaard van Bourgondië, Filips van
Crèvecoeur en Jan van Gruuthuze.244 Lodewijk Van Halewijn zou een uitzonderlijk succesvolle
carrière uitbouwen in dienst van de Franse koningen.
Frankrijk was in deze periode in verschillende oorlogen verweven. Zij vielen zoals vermeld
Vlaanderen binnen na de dood van Karel De Stoute, maar werden in 1479 verslagen in de
slag bij Guinegatte. Frankrijk zou in de komende jaren nog sterk steun bieden aan de Vlaamse
opstand. Lodewijk Van Halewijn was echter vooral actief in de Italiaanse oorlogen. Enige con-
text is hier geboden. In 1489 excommuniceerde paus Innocentius VII koning Ferninand I Van
Napels nadat deze weigerde om de pauselijke belastingen te betalen. De paus bood vervol-
gens het koninkrijk Napels aan de Franse koning Karel VIII aan, die via het huwelijk van zijn
grootvader enige aanspraak had op de kroon van Napels. De paus zou de excommunicatie
echter nog opheffen voor zijn dood, waardoor Ferdinand in 1494 werd opgevolgd door zijn
zoon Alfonso II. Na aansporingen van de hertogen van Milaan, wiens aanspraak op het her-
togdom werd aangevochten door Alfonso II, overtuigden zij Karel VIII uiteindelijk toch om op
het aanbod van de Paus in te gaan. De Franse koning verzamelde zijn leger en viel Italië
binnen. De stad Napels viel zonder bloedvergieten na amper een jaar. Karel VIII werd ge-
kroond, maar moest na enkele weken al terugtrekken naar Frankrijk door de dreiging van de
anti-Franse liga van Venetië.245 Hun rol in Italië was echter nog niet uitgespeeld. Een decen-
nium later waren zij terug in een oorlog in Italië betrokken, ditmaal om de Venetiaanse invloed
in Noord-Italië te bestrijden. Engeland maakte van deze kans gretig gebruik om haar bezittin-
gen in Noord-Frankrijk uit te breiden en viel Frankrijk binnen, waar zij grote rampages aan-
richtten. Lodewijk Van Halewijn strijdde in deze oorlogen steevast aan de zijde van de Franse
koning.
Lodewijk Van Halewijn zou een zeer trouwe dienaar van de Franse vorsten blijken. In 1486
werd hij door Karel VIII als gouverneur van Béthune aangesteld. In 1488 voerde hij samen met
Jan Van Gruuthuze het bevel over een troepenmacht die naar Gent werd gestuurd om de
Vlaamse opstand te steunen.246 Lodewijk Van Halewijn was ook aanwezig bij de vrede van
Montiz-les-Tours in 1489.247 Ondertussen waren de andere leden van de familie Van Halewijn
in Brugge de Habsburgse factie onder Maximiliaan Van Oostenrijk aan het steunen. In principe
waren zij dus vijanden! Het is echter niet duidelijk of zij ooit tegenover elkaar stonden. Lodewijk
Van Halewijn werd in de volgende jaren verscheidene malen door de Franse koning op diplo-
matieke missie gestuurd. In 1492 was hij één van de ambassadeurs die naar Milaan werd
gestuurd om een alliantie te vormen tegen de koning van Napels. Hij vergezelde de koning
twee jaar later in 1494 bij zijn tocht naar Napels.248 In september van datzelfde jaar behaalde
hij samen met de hertog van Orléans de overwinning bij Rapallo. Hij was later deel van de
oorlogsraad die naar Firenze werd gestuurd om te onderhandelen met Pierre de Medici.249 Na
241 Jean Molinet, Chroniques de Jean Molinet, ed. J.A.C. Buchon (Parijs: Verdière: 1827), I: 126-34. 242 Philippe De Commynes, Mémoires de Philippe de Commynes, ed. B.D. Mandrot (Parijs: Picard, 1901), II: 180 243 De Commynes, Mémoires, II, 266. 244 Cools, Mannen met macht, 159. 245 Michael Mallet en Christine Shaw, The Italian wars: 1494-1559 (Harlow: Pearson Education Lim-ited, 2012): 7-28. 246 Cools, Mannen met macht, 191; Molinet, Chroniques, II, 41. 247 Molinet, Chroniques, IV, 77. 248 Molinet, Chroniques, V, 26-38 249 Commines, Mémoires, II, 351.
48
de Franse overwinning werd Karel VIII in 1495 in Napels gekroond. Lodewijk werd er als
ceremoniemeester aangesteld. Bij zijn terugtocht naar Frankijk was Lodewijk één van de
ridders die tijdens de slag van Fornove het dichts bij de koning vochten. Zij waren allemaal
hetzelfde gekleed zodat de vijand de koning niet zou herkennen tijdens de slag.250 Voor zijn
acties werd Lodewijk in 1496 beloond met het gouverneurschap van de steden van Pé-
ronne, Roye en Montdidier.251
Wanneer Karel VIII stierf in 1498 was Lodewijk Van Halewijn één van de vier kamerheren
die de gouden vlag boven de doodskist van de koning droeg. Hij zou echter onder de nieuwe
Franse koning Lodewijk XII even belangrijk blijven. Bij de intrede van de nieuwe koning in
Parijs bevond Lodewijk zich aan de rechterkant van de koning.252 Wederom werd hij door
koning van Frankrijk in verschillende diplomatieke en militaire missies ingeschakeld. In
werd hij aangesteld als gouverneur generaal van Picardië.253 In 1513 viel de koning van
Engeland Hendrik VIII Frankrijk binnen in Calais. Lodewijk werd aangesteld als luitenant
generaal van de Noordelijke cavalerie. Wanneer de twee legers zich dicht bij Thérouanne
troffen, spoorden de Franse kapiteinen aan tot een generale aanval. De Fransen hadden
enkel cavalerie, en de engelsen hadden zowel infanterie als boogschutters. Waarschijnlijk
bewust van de gevaren van de Engelse boogschutters, weigerde Lodewijk tot de aanval
over te gaan. Bayart, één van zijn kapiteinen, spoorde hem nochtans aan: “Chargons les,
mongseigneur, nous ne courons aucuns risques: si nous les ouvrons à la première charge, ils sont
rompus et défaits; si nous sommes repoussés, nous nous retirons sans dangers, ils sont tous à pied
et nous à cheval.” Lodewijk diende hem hierbij van repliek: “Monseigneur de Bayart, j’ai ordre,
sur ma vie, du Roi notre maître de ne rien hasarder et seulement garder le pays; faites ce qu’il vous
plaira, mais je n’y donnerai pas mon consentement.”254 In 1515 stierf Lodewijk XII en ging de
Franse kroon over naar Frans I. Lodewijk Van Halewijn werd in datzelfde jaar door de
nieuwe koning aangesteld als hertog van Guines.255 Deze functie voerde hij uit tot aan zijn
dood in 1519.
Dat Lodewijk Van Halewijn een trouwe dienaar was van de Franse kroon kan niet ont-
kend worden. Latere Franse auteurs beschreven hem dan ook vol lof: “M. de Pienne, lequel
fut aussy un très sage et bon capitaine de fort grande et ancienne maison, et que le roy aimoit fort,
et qui le servit bien en tout son voyage. Il fut gouverneur de Picardie, qu’il gouverna très sagement
et sans reproche”.256 Zijn nakomelingen zouden het ook nog ver schoppen. Filips Van Hale-
wijn (V-9), zijn oudste zoon, zou het gouverneurschap van Béthune en Picardië tijdelijk uit-
oefenen onder zijn vader, en was een ridder in de Franse orde van Sint-Michiels. Hij stierf
echter al voor zijn vader in 1517. Zijn broer Frans Van Halewijn (V-10) werd bisschop van
Amiens. De kleinzoon van Lodewijk, Antoon Van Halewijn (V-13), nam net als zijn grootvader
deel aan verschillende Franse veldslagen, zoals de verdediging van Metz in 1552. Hij stierf
het jaar daarna in een veldslag nabij Thérouanne. In 1587 werd de heerlijkheid Maignelay,
dat in het bezit was van deze familie, verheven tot een hertogdom onder de naam Halewijn.
Karel Van Halewijn (V-14), zoon van Antoon, werd hiermee de eerste hertog Van Halewijn.
Hij was verder nog raadsheer van de Franse koning, luitenant generaal van Picardië en
250 De Ségur, Histoire de Charles VIII, 255. 251 Cools, Mannen met macht, 322. 252 Jean Vatout, Souvernirs historiques des residences royales de France, eds. Saint-Esteban, Victor Arthur Rousseau de Beauplan en Victor Herbic (Parijs: Firmin Didot frères et cie, 1838): 418. 253 Louis De Saint-Simon, Ecrits inédits de Saint-Simon, ed. Faugère Prosper (Parijs: Hachette et cie, 1880): 413. 254 Pierre Teraill. Histoire de Piere Terrail, dit le chevalier Bayard, ed. Guilaume-François Guyard De Berville (Lyon: Bernuset, 1786), XV: 340. 255 Saint-Simon, Écrit inédits, 413. 256 Pierre De Bourdeille, Oeuvres completes de Pierre de Bourdeille, ed. Ludovic Lalanne (Parijs: Li-braire de la Société de l’Histoire de France, 1864),III: 78.
49
ridder van de prestigieuze Franse Orde van de Heilige Geest.257 De heren Van Peene hebben
dus een zeer succesvolle carrière uitgebouwd in dienst van de Franse koningen.
Edelen bevonden zich waar het uitzicht op een succesvolle carrière het meest waarschijnlijk
was. Wanneer het grootste deel van de familie Van Halewijn hun carrière maakten aan de
Vlaamse zijde maakten de heren van Peene zich onmisbaar in de hogere Franse kringen. Dit
leidt tot een tweeledige conclusie. Staatsdienst was wel degelijk een belangrijke voorwaarde
voor de uitbouw en het behoud van de macht van adellijke families in de late middeleeuwen.
De familie Van Halewijn toont dit goed aan. Door hun trouwe dienst aan de graven van Vlaan-
deren wisten zij doorheen de 15e en 16e eeuw belangrijke posities te bekleden in het over-
heidsapparaat. Niettemin mag deze staatsdienst niet als een eenzijdige uitwisseling gezien
worden. Edelen hadden wel degelijk enige invloed binnen de vorstelijke kringen en waren niet
noodzakelijk verbonden aan een bepaalde vorst, zoals de lotgevallen van de heren van Peene
aantonen.
Besluit
Dit hoofdstuk bestudeerde de economische en politieke aspecten van de familie Van Hale-
wijn. Hieruit is gebleken dat de inkomensbronnen van een laatmiddeleeuwse edelman veelzij-
dig waren. De inkomens uit de heerlijkheid bleven hiervan de voornaamste, wat duidelijk werd
uit de hoge prijzen waarbij deze soms verkocht werden. De informele inkomsten uit het invullen
van functies binnen het overheidsapparaat waren echter ook niet te onderschatten. Deze zijn
moeilijk om exact te bereken, maar het uitoefenen van deze functies bracht buiten politieke
invloed ongetwijfeld ook financiële voordelen met zich mee. Verschillende leden van de familie
Van Halewijn beschikten door een combinatie van deze twee voornaamste inkomensbronnen
over vrij indrukwekkende inkomsten. Dit werd verder duidelijk door het feit dat zij over de hele
late middeleeuwen de adellijke status succesvol hebben doorgegeven aan verscheidene van
hun nakomelingen. Deze rijkdom werd ook naar buiten toe tentoongesteld. De adellijke levens-
stijl was een materiale en symbolische uitdrukking van de adellijke rijkdom. Hoe succesvoller
de edelman, hoe beter dit werd gereflecteerd naar de buitenwereld toe. Ambitieuze groepen
binnen de samenleving zouden deze adellijke levensstijl nabootsen om zo de adellijke status
te bekomen. Dit gaf de vorst ook een kans om deze groepen in te schakelen in het overheids-
apparaat. De oude gevestigde adel onderscheidde zich door de symbolische waarde van de
familienaam en het patrimonium echter nog steeds van deze nieuwe groepen.
De uitbouw van het vorstelijk staatsapparaat zag een nieuwe groep verschijnen van bur-
gerlijke ambtenaren die de politieke macht van de adel zou teniet gedaan hebben. Dit bleek
echter niet volledig juist. De burgerlijke ambtenaren namen immers grote moeite om toegang
te vinden tot de adel. Hierdoor versmolt deze groep langzaam met de lagere adel. De hogere
adel onderscheidde zich echter nog steeds door het invullen van de voornaamste posities aan
het hof, die vaak aan hen werden voorbehouden. Ook kon deze groep door de invloed en
rijkdom die zij hadden vergaard bepaalde politieke ambten monopoliseren. Staatsdienst heeft
dus zeker bijgedragen tot het vergroten van de macht van enkele adellijke families in de late
middeleeuwen, in het bijzonder van de familie Van Halewijn. Het invullen van deze functies
was echter geen noodzakelijkheid om een machtige edelman te zijn. Het feodaal patrimonium
was in sommige gevallen voldoende om zich als succesvol edelman te profileren, hoewel zij
ongetwijfeld konden profiteren van de invloed die hun verwanten in staatsdienst hadden ver-
kregen. Dat staatsdienst wel degelijk rijke mogelijkheden bood aan edelmannen werd duidelijk
uit de voorbeelden die hier gegeven zijn. De carrière van Lodewijk Van Halewijn was in dit
opzicht sprekend. Dit toonde echter evenzeer aan hoe de greep van de vorst op de adel zeker
257 Wauter, Histoire environ de Bruxelles, 114; Saint-Simon, Ecrits inédits, 414-415.
50
niet absoluut was, daar edelen hun heil ergens anders konden zoeken wanneer zij dat wou-
den. De adel als onafhankelijke machtsfactor binnen de laatmiddeleeuwse samenleving
verdient dus zeker enige erkenning.
51
Conclusie
De familie Van Halewijn heeft een heuse evolutie doorgemaakt doorheen de late middel-
eeuwen. Beginnende als een vrij onuitzonderlijk adellijk geslacht hebben zij zich in enkele
eeuwen tijd weten op te bouwen tot één van de voornaamste adellijke geslachten in laatmid-
deleeuws Vlaanderen en daarbuiten. De manieren waarop dit tot stand kwam vormde het uit-
gangspunt van dit onderzoek. Door de verschillende aspecten van de laatmiddeleeuwse adel
onder de loep te nemen werd vervolgens over het verloop van deze paper aangetoond hoe de
familie Van Halewijn haar macht opbouwde in de late middeleeuwen.
Deze paper kon rekenen op een groeiend aanbod van publicaties die sinds de jaren ’80 van
de 20e eeuw de laatmiddeleeuwse adel in meer detail bestudeerde. Hierdoor was het mogelijk
om een theoterisch kader te voorzien die de verschillende historiografische evoluties en de-
batten rond het adeldom beschreef. Aan de hand hiervan werden vervolgens de voornaamste
aspecten van het adeldom onderzocht met betrekking tot de opvattingen uit de literatuur. Hier-
uit is duidelijk geworden de adel geen homogene groep was. Ongelijkheid en statusverschillen
lieten zich op verschillende vlakken doorschijnen, waarbij sommige groepen duidelijk hoger op
de sociale ladder stonden.Vele adellijke families zouden immers uitgestorven zijn in de ‘adels-
crisis’ die vanaf de 13e eeuw de financiële en politieke macht hevig aantastte. Het is aange-
toond dat deze crisis niet op elke familie van toepassing was. De familie Van Halewijn kwam
zelfs sterker uit deze crisis, omdat zij de middelen hadden om heerlijkheden op te kopen van
in verval geraakte families. De familie kan daarom met omschreven worden als een familie
van heerlijkhedenverzamelaars.
Het was ook noodzakelijk dat het feodale patrimonium op veilige wijze werd doorgegeven.
Het leenrecht speelde hier een belangrijke rol in en legde deze transacties in wettelijke termen
vast. Aanvankelijk ging het volledige patrimonium over op de laatste zoon, maar later werd
ook de mogelijkheid gecreeërd om ieder van de kinderen van een adellijke heer een deel van
het patrimonium toe te schuiven. Hiervoor was het nodig om over een groot patrimonium te
beschikken, iets wat duidelijk het geval was bij de familie Van Halewijn, wiens leden bijna
allemaal de adellijke status voortzetten. Daarboven hebben zij op succesvolle wijze verschil-
lende lignages tot stand gebracht. Dit gaf aanleiding tot de conclusie dat de verwantschaps-
structuren binnen een familie van uitzonderlijk belang waren, daar deze erop toe zagen dat
ieder familielid enige inspraak had in het doen en laten van de naaste verwanten. Het is verder
ook aangetoond dat bastaarden buiten deze verwantschapsstructuren stonden, maar wel de-
gelijk konden bijdragen aan het prestige van een adellijke familie.
De uitbouw van het feodaal patrimonium werd versterkt door weloverwogen huwelijksstra-
tegieën, waarbij grote rekening werd gehouden met de financiële en sociale aspecten die het
huwelijk met zich meebracht. Door zorgvuldige keuzes kon hierdoor niet enkel het feodale
patrimonium uitgebreid worden, maar werden ook belangrijke allianties gesmeed met andere
adellijke families. De huwelijkspatronen van de familie Van Halewijn toonden enkele interes-
sante tendensen. Er werd geconcludeerd dat de huwelijksnetwerken van de hoge adel een vrij
gesloten kring waren, waarbij er bijna nooit gehuwd werd met families van een lagere status.
De familie Van Halewijn heeft daarboven via bepaalde huwelijken een sterke verankering tot
stand gebracht in het stedelijke milieu van laatmiddeleeuws Vlaanderen. Huwelijk was om
deze reden een aangelegenheid die zowel op financieel als sociaal vlak van enorm belang
was.
Het uitgebreide patrimonium van de familie Van Halewijn bracht ook de nodige rijkdom met
zich mee. Het was bijzonder moeilijk om hiervoor exacte cijfers te geven, maar door voorzich-
tige schattingen werd duidelijk dat de familie Van Halewijn wel degelijk over grote rijkdom kon
beschikken. Dit werd gereflecteerd naar de buitenwereld toe door het uiterlijk vertoon van deze
52
rijkdom. De adellijke levensstijl was een belangrijke wijze waarop dit tentoongesteld werd. De
materiële uitdrukking hiervan was de meest vanzelfsprekende en gaf een goed zicht op de
financiële draagkracht van een laatmiddeleeuws edelman. Het symbolische aspect was echter
ook van groot belang. De familienaam en het patrimonium van oude gevestigde adellijke fa-
milies zetten hen vaak nog een stapje hoger op de sociale ladder.
De familie Van Halewijn was vanaf de 14e eeuw steevast terug te vinden in grafelijke dienst.
Doorheen de late middeleeuwen zouden zij trouwe dienaars blijken van de Vlaamse vorsten,
en op deze manier hebben zij hun macht en invloed opmerkelijk weten uit te breiden. Hierdoor
werden zij in staat gesteld om bepaalde politiek ambten te monopoliseren, zoals het baljuw-
schap van Brugge in de late 15e eeuw. Staatsdienst speelde dus ongetwijfeld een belangrijke
rol. De carrière van Lodewijk Van Halewijn heeft dit duidelijk aangetoond. De succesvolle loop-
banen van de familie Van Halewijn hebben ook aangetoond dat de adel als onafhankelijke
machtsfactor niet mag onderschat worden. De notie van de adel als een passieve speler op
het politieke landschap moet hierdoor dermate genuanceerd worden.
De studie van laatmiddeleeuwse adellijke families is zeker nog niet uitgespeeld. Nieuwe
inzichten leggen steeds meer aspecten van het adellijke leven in de late middeleeuwen bloot.
Deze paper heeft door een studie van de familie Van Halewijn getracht bij te dragen tot de
steeds uitbreidende traditie van de studie van de laatmiddeleeuwse adel. Wat hier zeker nog
de aandacht verdient is de interactie tussen de verschillende lignages van een adellijk ge-
slacht. Ook de rol van adellijke vrouwen binnen een familie en binnen de hogere vorstelijke
kringen blijft onderbelicht. Niettemin is de historicus steeds beter in staat om dieper door te
dringen tot het hart van de adel en het adeldom in de late middeleeuwen.
53
Bibliografie
Afkortingen
RAK Rijksarchief Kortrijk
RAB Rijksarchief Brugge
OBB Openbare bibliotheek Brugge
RAG Rijksarchief Gent
AEN Archives de l’Etat à Namur
ARA Algemeen Rijksarchief
Onuitgegeven bronnen
BELGIË
Brugge
Rijksarchief Brugge
Familiearchief de Baenst
nr. 100 Akte van volmacht aan Janne Ruebs. 1413.
Familiearchief de Thibault de Boesinghe
nr. 267 Verkoop van de heerlijkheid Boezinge door Joris
van Belle aan Jan van Halewyn. 1460.
nr. 268 Leenverhef van de heerlijkheid Boezinge door
Colard van Halewijn. 1514.
nr. 270 Leenverhef van de heerlijkheid Boezinge. 1555.
nr. 340 Kopie van het testament van Karel van
Halewyn. 1524.
nr. 341 Staat van goed van Karel van Halewyn. 1524.
nrs. 344-347 Verkoop van de herbergen genaamd de Klok en
ter Looghe en andere landen gelegen te Zweve-
zele. 1528-1539.
nr. 349 Akte waarbij Karel van Halewyn de vergunning
bekomt om de galg te herstellen te Zwevezele.
1555.
nr. 547 Verkoop van land tussen Willem de Wee en Wil-
lem van Halewyn. 1390.
nr. 552 Volmacht gegeven aan Jan van Halewijn om de
eed te ontvangen van de Staten van Friesland uit
naam van de hertog Karel de Stoute.
54
nr. 633 Leenverhef van een leen te Wingene door Karel
Van Halewijn. 1497.
Oud archief Sint-Jacobskerk
nr. 36 Akte van verkoop tussen Willem Van Ha-
lewijn en Jan Van Cleyheem. 1433.
Verzameling aanwinsten
nr. 1456/24 Verkoop van de heerlijkheid Merkem door Isa-
bella Van Halewijn aan Jan De Beer. 1439.
Openbare Biliotheek Brugge
ms. 449 Handschrift De Hooghe. 18e eeuw.
Brussel
Algemeen Rijksarchief
Rekenkamers. Rolrekeningen
nr. 2094 Rekening van Joost Van Halewijn. 1378.
Gent
Rijksarchief Gent
Familie de Preudhomme d’Hailly
nr. 235 Huwelijkscontract Joost van Halewijn met Adri-
anne de Blasere. 1520.
Leenhof van Sint-Pieters
nr. 697 Leenverhef van de heerlijkheid Desselgem door
Gillis van der Beke. 1474.
nr. 961 Leenverhef van de heerlijkheid Desselgem door
Jacob van Halewijn. 1559.
nr. 984 Leenverhef van de heerlijheid Desselgem door
Frans Van Halewijn. 1574.
Verzameling diverse oorkonden
nr. 769 Intestaatregeling Wouter Van Halewijn. 1413.
55
Kortrijk
Rijksarchief Kortrijk
Fonds D’Ennetières
nr. 684 Genealogie van de familie Van Halewijn.
17e eeuw.
Verzameling Aanwinsten
nr. 179 Rekening van Jan Van Halewijn. 1381.
nr. 7021/002 Lening van 1000 lb. gr. van Wouter Van
Halewyn aan Cornelis van Eeckhoute.
1485.
Namen
Archives de l’Etat à Namur
Chartrier des comtes de Namur
nr. 228 Oorkonden van Gwijde van Dampierre.
1291, 1294.
nr. 258 Verzaking van een stuk land aan Jan Van
Namen.1294.
nr. 277 Schenking van stukken grond in Menen
en Halewijn door Gwijde Van
Dampierre aan zijn zoon Filips. 1296.
Uitgegeven bronnen
Dits die excellente cronike van Vlaenderen. Uitgegeven door Anthonis De Roovere, Andries
De Smet en Willem Vorsterman. Antwerpen: Willem Vorsterman, 1531.
Memorieboek Der Stad Gent van ’t jaar 1301 tot 1793. Uitgegeven door Charles van der
Meersch en Andreas van Heule. Gent: Annoot-Braeckman, 1852.
De Bourdeille, Pierre. Oeuvres complètes de Pierre de Bourdeille. Uitgegeven door Ludovic
Lalanne. Parijs: Libraire de la Société de l’Histoire de France, 1864.
De Commynes, Philippe. Mémoires de Philippe de Commynes. Uitgegeven door B.D. Man-
drot. Parijs: Picard, 1901.
De Saint-Simon, Louis. Écrits inédits de Saint-Simon. Uitgegeven door Faugère Prosper. Pa-
rijs: Hachette et cie, 1880.
Jan van Dixmude, Dits de cronike ende genealogie van den prinsen ende graven van 863 tot
1463. Uitgegeven door J.J. Lambin. Ieper: Lambin, 1839.
56
Froissart, Jean. Chroniques de Froissart. Uitgegeven door J.A.C. Buchon. Parijs: Verdière,
1824.
Molinet, Jean. Chroniques de Jean Molinet. Uitgegeven door J.A.C. Buchon. Parijs: Verdière,
1827.
Terrail, Pierre. Histoire de Pierre Terrail. Uitgegeven door Guilaume-François Guyard De
Berville. Lyon: Bernuset, 1786.
Vatout, Jean. Souvenirs historiques des residences royales de France. Uitgegeven door
Saint-Esteban, Victor Arthur Rousseau de Beauplan en Victor Herbic. Parijs: Firmin Didot
frères et cie, 1838.
Gedrukte bronnen
De Beaucourt de Noortvelde, Patrice Antoine. Jaer-boeken van den lande van den vryen.
Brugge: Joseph Bogaert, 1785.
De Ségur, Paul Philippe. Histoire de Charles VIII, Roi de France. Parijs: Bellizard, 1835.
Literatuur
Adels-Torn, Bury. La maison de Croy: étude héraldique, historique et critique. Brussel: Société
Belge De Librairie, 1894.
Ansar, Patrik. “Le château et les seigneurs de Maignelay.” In Comptes rendus et mémoires de la Société Archéologique et Historique de Clermont-en-Beauvaisis XXXIV: 48-53. Clermont: Imprimeries réunies de Senlis, 1978.
Bartier, John. Légistes et gens de finances au Xve siècle. Les conseillers des ducs de Bour-gogne Philippe le Bon et Charles le Téméraire. Brussel: Paleis Der Academiën, 1952.
Blockmans, Wim. De samenstelling van de staten van de Bourgondische landsheerlijkheden omstreekst 1464. Brussel: Libraire encyclopédique, 1968.
Blockmans, Wim. De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeu-wen naar Nieuwe Tijden (1384-1506). Brussel: Koninklijke Academie Voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 1978.
Boogman, Johan Christiaan, Hugo Soly, Raymond Van Uytven en Anthonius Gerardus Weiler. “Woord vooraf.” Tijdschrift voor Geschiedenis 93 (1980): 339-340.
Boone, Marc. “Une famille au service de l’état bourguignon naissant. Roland et Jean d’Uut-kerke, nobles flamands dans l’entourage de Philippe le Bon.” Revue du Nord 72 (1995): 233-255.
Buntinx, Jan. De audiëntie van de graven van Vlaanderen. Studie over het centraal grafelijk gerecht (ca. 1330-1409). Brussel: Standaard-Boekhandel, 1949.
Buylaert, Frederik. “Sociale mobiliteit bij stedelijke elites in laatmiddeleeuws Vlaanderen. Een gevalstudie over de Vlaamse familie de Baenst.” Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 8 (2005): 201-251.
Buylaert, Frederik. “Familiekwesties. De beheersing van vetes en private conflicten in de elite
van laatmiddeleeuws Gent.” Stadsgeschiedenis 2 (2007): 1-19.
57
Buylaert, Frederik. “Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving: een kwantitatieve benade-
ring van de elite van het laatmiddeleeuws en vroegmoderne Brugge.” Tijdschrift Voor Sociale
En Economische Geschiedenis 4 (2007): 29-56.
Buylaert, Frederik. “Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving: een kwantitatieve benade-
ring van de elite van het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Brugge.” Tijdschrift Voor Sociale
En Economische Geschiedenis 4 (2007): 29-56.
Buylaert, Frederik, Jan Dumolyn, Pieter Donche, Eric Balthau en Hervé Douxchamps. “De adel
ingelijst: ‘adelslijsten’ voor het graafschap Vlaanderen in de veertiende en vijftiende eeuw.”
Handelingen Van De Koninklijke Commissie Voor Geschiedenis 173 (2007): 47-187.
Buylaert, Frederik en Jan Dumolyn. “Beeldvorming rond adel en ridderschap bij Froissart en de Bourgondische kroniekschrijvers.” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiede-nis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 609-632.
Buylaert, Frederik. Eeuwen van ambitie: de adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen. Brussel:
KVAB, 2010.
Buylaert, Frederik. Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350 – ca. 1500). Gent: Academie
Press, 2011.
Buylaert, Frederik, Wim De Clercq en Jan Dumolyn. “Sumptuary legislation, material culture and the semiotics of ‘vivre noblement’ in the county of Flanders (14th-16th centuries).” Social History 36, nr. 4 (2011): 393-417.
Buylaert, Frederik. “The late medieval ‘crisis of the nobility’ reconsidered: the case of Flanders.” Journal Of Social History 45, nr. 4 (2012): 1117-1134.
Buylaert, Frederik en Jan Dumolyn. “Nobility and prosopography: in search of a quantitative
approach for the study of nobles in late medieval Flanders.” Medieval Prosopography 28
(2013): 137-154.
Buylaert, Frederik en Andy Ramandt. “The transformation of rural elites in late medieval Flan-ders: oligarchy, state formation and social change in the Liberty of Bruges (c.1305 – c.1512).” Continuity and Change 30, nr. 1 (2015): 39-69.
Cools, Hans. “Met raad en daad? Een doorkijk op een landelijke elite. Aristocratie in de Rijs-
selse kasselrij naar het einde van de vijftiende eeuw toe.” Licenciaatsverhandeling, Universiteit
Gent, 1992.
Cools, Hans. Mannen met macht: edellieden en de moderne staat in de Bourgondisch-Habs-
burgse landen (1475-1530). Zutphen: Walburg, 2001.
Croenen, Godfried. Familie en macht: de familie Berthout en de Brabantse adel. Leuven: Uni-versitaire pers, 2003.
Damen, Mario en Antheunis Janse. “Adel in meervoud. Methodologische beschouwingen over comparatief adelsonderzoek in de Bourgondische Nederlanden.” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 517-540.
De Limburg-Stirum, Thierry. Les seigneurs de Gavre. Brussel: Dewit, 1926.
De Win, Paul. “Queeste naar de rechtspositie van de edelman in de Bourgondische Nederlan-
den.” Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 53, nr. 3 (1985): 223-274.
De Win, Paul. “The lesser nobility of the Burgundian Netherlands.” In Gentry and lesser nobility in later medieval Europe, uitgegeven door M. Jones, 109-110. Gloucester, 1986.
58
Duerloo, Luc. “Het blazoen ontsmet. Adellijke heraldiek als toe-eigening van eer en deugd, 1550-1750.” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 633-654.
Dumolyn, Jan. De Brugse opstand van 1436-1438. Heule: UGA, 1997.
Dumolyn, Jan en Filip Van Tricht. “Adel en nobiliteringsprocessen in het laatmiddeleeuws
Vlaanderen: een status quaestionis.” Bijdragen en Mededelingen Betreffende De Geschiede-
nis Der Nederlanden 115 (2000): 197-222.
Dumolyn, Jan en Filip Van Tricht. “De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse
adel: enkele trends.” Handelingen Van Het Genootschap Voor Geschiedenis 137 (2000): 3-
46.
Dumolyn, Jan. “De Vlaamse adel in de late middeleeuwen: staatsdienst en sociale mobiliteit.”
Cahiers: centre de recherches en histoire du droit et des institutions 16 (2001): 9-30.
Dumolyn, Jan. “Patriarchaal Patrimonialisme: de vrouw als object in sociale transacties in het
laatmiddeleeuwse Vlaanderen: familiale strategieën en genderposities.” In Verslagen van het
Centrum voor Genderstudies, uitgegeven door M. Demoor, XII: 1-28. Gent: Academia Press,
2003.
Dumolyn, Jan. “Het hogere personeel van de hertogen van bourgondië in het graafschap Vlaanderen (1419-1477).” 5 vols. PhD Diss., Universiteit Gent, 2004.
Dumolyn, Jan en Thérèse de Hemptinne, “Historisch adelsonderzoek over de late middeleeu-wen en de vroegmoderne periode in België en Nederland: een momentopname.” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 481-489.
Duvosquel, Jean-Marie. “Les biens des seigneurs de Comines (familles de Halluin et de Croy)
dans le Coutraisis aux XVe et XVIe siècles d’après le ‘cadastre’ de Charles de Croy (1593).”
Handelingen van den geschied- en oudheidkundige kring van Kortrijk 45 (1978): 283-88.
Fourquin, Guy en Louis Trenard. Histoire De Lille. 1: Des Origines à L'avènement De Charles
Quint. Rijssel: Giard, 1969.
Gachard, Louis Prosper. Inventaire des archives des chambres des comptes, précédé d’une
notice historique sur les anciennes institutions. Brussel: Hayez, 1837.
Gaillard, Jean Jacques. Bruges et le Franc ou leur magistrature et leur noblesse, avec des
données historique généalogiques sur chaque famille. Brugge: Gaillard, 1857.
Ganshof, François-Louis. Qu’est-ce que la féodalité?. Brussel: Presses Universitaires de Bruxelles, 1968.
Genicot, Leopod. La noblesse dans l’occident médiéval. Aldershot: Variorum Repr., 1982.
Gesquiere, Gino. De Roede van Tielt, Kasselrij Kortrijk (XIVde eeuw - 1502): heerlijkheden en
lenen gehouden van het kasteel van Kortrijk en leenhof van Tielt. PhD Diss., Universiteit Leu-
ven, 2008.
Haemers, Jelle. De strijd om het regentschap over Filips de Schone: opstand, facties en ge-weld in Brugge, Gent en Ieper (1482-1488). Gent: Academia Press, 2015.
Harsgor, Mikhaël. “L’essor des bâtards noble au XVe siècle.” Revue Historique 253, nr. 2
(1975): 319-345.
59
Heirbaut, Dirk. Over lenen en families. Een studie over de vroegste geschiedenis van het za-kelijk leenrecht in het graafschap Vlaanderen, ca. 1000-1305. Brussel: Paleis der Academiën, 2000.
Janse, Antheun. Ridderschap in Holland: Portret van een adellijke elite in de late middeleeu-wen. Hilversum: Verloren, 2001.
Janssens, Paul. De evolutie van de Belgische adel sinds de late middeleeuwen. Brussel: Ge-
meentekrediet, 1998.
Janssens, Paul. “De la noblesse médiévale à la nobesse moderne. La création dans les an-
ciens Pays-Bas d’une noblesse dynastique (XVe – début XVIIe siècle).” Bijdragen En Mede-
delingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 490-516.
Janssens, Paul. “Vivre noblement hier et aujourd’hui.” Revue Belge de Philologie et d’Histoire
88, nr. 2 (2010): 339-348.
Mallet, Michael en Christine Shaw. The Italian wars: 1494-1559. Harlow: Pearson Education Limited, 2012.
Morsel, Joseph. “Die erfindung des adels. Zur Soziogenese des Adels am ende des mittelal-ters – das beispiel Frankens.” In Nobilitas. Funktion und Repräsentation des Adels in Al-teuropa, uitgegeven door Otto Oexle en Werner Paravicini, 312-375. Göttingen, 1997.
Nowé, Henri. Les baillis comtaux de Flandre: des origines à la fin du XIVe Siècle. Brussel: Lamertin, 1929.
Opsommer, Rik. Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt: het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de Eeuw. Brussel: Algemeen Rijksarchief, 1995.
Pillement, George. Les hôtels de l’île Saint-Louis, de la Cité, de l’Université et du Luxembourg.
Édition illustrée de 19 clichés dans le texte et de 65 photographies prises par l’auteur. Parijs:
Bellenand, 1951.
Pirenne, Henri. Histoire de Belgique. 7 dln. Brussel: Lamertin, 1902-1932.
Reinhard, Wolfgang. Power elites and state building. Oxford: Clarendon Press, 1996.
Sabbe, Jacques. “De ondergang van twee Vlaamse adellijke geslachten in de 14e eeuw: de
heren van Wassegem en van Praet.” Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis
13 (1966): 1-19.
Taylor, Alice. “Formalising aristocratic power in royal acta in late twelfth- and early thirteenth-century France and Scotland.” Transactions of the Royal Historical Society 28 (2018): 1-41.
Thoen, Erik. Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late middeleeu-
wen en het begin van de nieuwe tijden: testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst
(eind 13e – eerste helft 16e eeuw). Leuven: Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis,
1988.
Tilly, Charles en Gabriel Ardant, eds. The formation of national states in Western Europe. Princeton: Princeton University Press, 1975.
Tilly, Charles. Coercion, capital, and European states, AD 990-1990. Cambridge: Blackwell, 1994.
Valere, Arickx. “Ridder Jan Van Halewijn: Heer van Zwevezele en Ridder van Jeruzalem.”
Biekorf 66 (1965): 55-56.
60
Valere, Arickx. “De heerlijkheid en de heren van Zwevezele vanaf de 15e eeuw. ”Biekorf 67
(1966): 37-52.
Vandermaesen, Maurice. “De besluitvorming in het graafschap Vlaanderen tijdens de veer-
tiende eeuw. Bijdrage tot een politieke sociologie van de raad en van de raadsheren achter de
figuur van Lodewijk II van Nevers (1322-1346).” PhD diss., Universiteit Gent, 1977.
Vandermaesen, Maurice, Marc Ryckaert en Maurits Coornaert. De Witte Kaproenen: De Gentse opstand (1379-1385) en de geschiedenis van de Brugse Leie. Gent: Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1979.
Van den Abeele, Andries. Het ridderlijk gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge
tijdens de late middeleeuwen. Brugge: Walleyn, 2000.
Van Bavel, Bas. Manors and markets: economy and society in the low countries, 500-1600. Oxford: Oxford University Press, 2010.
Vandewalle, Paul. Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Lim-
burg. Gent: Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1984.
Van Nierop, Henk. Van ridders tot regenten: de hollandse adel in de zestiende en de eerste
helft van de zeventiende eeuw. Dieren: Bataafsche leeuw, 1984.
Van Rompaey, Jan. Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische peri-ode. Brussel: Paleis der Academiën, 1967.
Van Steensel, Arie. “Edelen in het laatmiddeleeuwse graafschap Zeeland. Een analyse van hun politieke en sociaal-economische positie rond het jaar 1475.” Bijdragen En Mededelingen Betreffende De Geschiedenis Der Nederlanden 123, nr. 4 (2008): 564-585.
Van Uytven, Raymond. “Vorst, adel en steden. Een driehoeksverhouding in Brabant van de twaalfde tot de zestiende eeuw.” Bijdragen tot de Geschiedenis 59 (1976): 93-122.
Van Winter, Johanna Maria. Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen. Groningen: Wolters, 1962.
Verriest, Léo. Noblesse, chevalerie, lignages. Condition des biens et des personnes, seigneu-rie, ministérialité, bourgeoisie, échevinages. Brussel: Chez l’auteur, 1959.
Warlop, Ernest. De Vlaamse adel vóór 1300. Handzame: Familia et Patria, 1968.
Wim De Clercq, Jan Dumolyn en Jelle Haemers. “’Vivre noblement’: material culture and elite identity in late medieval Flanders.” Journal of Interdisciplinary History 38, nr. 1 (2007): 1-31.
Wauters, Alphonse. Histoire des environs de Bruxelles ou description historique des localités
qui formaient des autrefois l’ammannie de cette ville. Brussel: Vanderauwera, 1855.
Werner, Karl Ferdinand. Naissance de la noblesse: l’essor des élites politiques en Europe. Parijs: Fayard, 1998.
Zmora, Hillay. Monarchy, aristocracy and the state in Europe, 1300-1800. Londen: Routledge, 2001.
61
Genealogie van de familie Van Halewijn
Bij het schrijven van een familiegeschiedenis is het opstellen van een genealogie een van-
zelfsprekende en bijna noodzakelijke opgave. Deze paper is geen uitzondering. De genealogie
die hier wordt gegeven beschrijft het geslacht Van Halewijn van ca. 1300 tot ca. 1600. Het
verschaft biografische informatie bij de verschillende leden van de familie en onderscheidt ook
de verschillende lignages.
Deze genealogie neemt als basis het werk van Gaillard en de genealogie die is overgele-
verd uit de 17e eeuw.258 Naar alle bijkomde informatie wordt verwezen in de genealogie zelf
verwezen. De namen van de verschillende heerlijkheden zijn naar de beste mate overgezet
naar het Nederlands. Wanneer geen explicitie Nederlandse benamingen werden gevonden
werd de Franse benaming behouden.
Ik pretendeer niet dat deze genealogie volledig juist is. Hiervoor zijn de bronnen te schaars
en de verwijzingen te verspreid. De bronnen spreken elkaar ook vaak tegen, waardoor het
bijna onmogelijk is om een volledig correcte genealogie op te stellen. Zo plaatsen verschillende
bronnen Rogier Van Halewijn in de vroege 14e eeuw. Volgens Gaillard zou Rogier Van Hale-
wijn echter de grootvader geweest zijn van Olivier Van Halewijn (II-1), die reeds in een oorkonde
uit 1294 vermeldt wordt.259 Er kunnen nog vele andere voorbeelden worden aangehaald, maar
het is duidelijk dat verschillende verwijzing vaak met elkaar in conflict staan. Wat volgt is dan
ook de best mogelijke benadering die uit deze bronnen en verschillende literatuurverwijzingen
kan afgeleid worden.
258 Gaillard, Bruges et le franc, I, 213-236; RAK, Fonds d’Ennetières, 502/1, nr. 684. 259 AEN, I89, 228.
62
I - De heren van Halewijn260
1. Wouter Van Halewijn – Heer van Halewijn. Getrouwd met Marie Van Haveskerke.
Zij liggen beiden begraven in de kerk van Halewijn.
AEN, Chartriers des comtes de Namur, I87, nr. 228; Buylaert, Repertorium, 308.
2. Rogier Van Halewijn – zie verder.
3. Marie Van Halewijn – Dame van Auteberghe.
RAK, Fonds Colens, 502/1, nr. 684, f°1r.
2. Rogier Van Halewijn – Heer van Halewijn. Getrouwd met een dame van Gavere.
Buylaert, Repertorium, 308; De Limburg-Stirum, Les seigneurs de Gavre, 12.
4. Jacob Van Halewijn – zie verder.
4. Jacob Van Halewijn – Heer van Halewijn en Gavere. Getrouwd met Isabelle Van
Auteberghe. Zij kregen samen twee kinderen.
De Limburg-Stirum, Les seigneurs de Gavre, 13.
5. Jacob II Van Halewijn – zie verder.
5. Jacob II Van Halewijn – Heer van Halewijn, Gavere, Kuurne en Molinet. Getrouwd
met Marie Van Lichtervelde.
6. Hugo Van Halewijn – Heer van Molinet. Getrouwd met Marie Van Lichter-
velde. Zijn afstamming vormt een aparte lignage (zie de heren van Lichter-
velde en Zwevezele).
7. Wouter II Van Halewijn – zie verder.
7. Wouter II Van Halewijn – Heer van Halewijn, Watervliet, Gavere en Kuurne.
Trouwde eerst met Alex d’Otignies, en daarna met Alex Van Stavele. Wouter II Van
Halewijn werd op 24 december 1351 op aandringen van de gemeenten te Kortrijk
onthoofd wegens zijn tirranieke praktijken. Met zijn eerste vrouw Alex d’Otignies
kreeg hij vier kinderen.
Dits die excellente cronike van Vlaenderen, 18r.; Froissart, Chroniques, I, 232-243.
8. Wouter Van Halewijn – Heer van Rozebeke.
9. Johanna Van Halewijn – Getrouwd met de heer van Escage.
10. Joost Van Halewijn – Ridder. Gouverneur van Retel. Leidde de troepen
van Brugge, Ieper en het Brugse Vrije in de slag bij de Langebrug in Evergem,
waar hij stierf in 1380. Trouwde eerst met Johanna Van Wassenare, en
daarna met een dochter van de familie Van Hemsrode.
ARA, Rekenkamers. Rolrekeningen, T120, 2094.
11. Hugo Van Halewijn – zie verder.
260 RAK, Fonds d’Ennetières, nr. 684; Gaillard, Bruges et le franc, 213-221.
63
11. Hugo Van Halewijn – Ridder. Heer van Halewijn, Watervliet, Gavere en Kuurne.
Getrouwd met Isabella Van Uitkerke. Baljuw van Sint-Winoksbergen in 1350. Ligt be-
graven te Halewijn.
Buylaert, Repertorium, 308; Nowé, Les baillis comtaux, 402.
12. Roeland Van Halewijn – zie verder.
12. Roeland Van Halewijn – Heer van Halewijn, Gavere, Watervliet, Hannapes, Moli-
net, Laken en Uitkerke. Getrouwd met Marie Van Gruuthuze. Zij kregen 6 kinderen.
Buylaert, Repertorium, 309-310.
13. Wouter III Van Halewijn – zie verder.
14. Perceval Van Halewijn – Heer van Hannapes en Laken. Stierf zonder na-
komelingen.
15. Tristan Van Halewijn – Ridder. Heer van Uitkerke. Baljuw van Ieper van
1374 tot 1375 en baljuw van Aalst van 1373 tot 1374 en van 1375 tot 1376.
Stierf in 1380 in de slag van de Langebrug te Evergem.
Buylaert, Repertorium, 309; Nowé, Les baillis comtaux, 385, 394.
16. Jan Van Halewijn – Heer van Uitkerke. Burgemeester van Brugge in 1383.
Dumolyn, De Brugse opstand, 305; Buylaert, Repertorium, 310.
17. Willem Van Halewijn – Heer van Uitkerke, Buggenhout en Zwevegem. Bal-
juw van Aalst en Geraardsbergen van 1400 tot 1403. Baljuw van Brugge 1388.
Getrouwd met Marie Bonin. Zijn afstamming vormt een aparte lignage (zie de
heren van Uitkerke)
18. Olivier Van Halewijn – Ridder. Heer van Hemsrode en Laken. Baljuw van
Aalst en Geraardsbergen van 1387 tot 1391. Baljuw van Dendermonde in 1382.
Getrouwd met Margaretha van der Clyte. Zij kregen drie kinderen.
Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt, 615; Nowé, Les baillis comtaux, 394; Buylaert, Repertorium,
310-311; Gachard, Inventaires, II, 346.
19. Jan Van Halewijn – Stierf bij een aanval tegen de Engelsen op het
eiland van Cadzand.
Froissart, Chroniques, I, 243.
20. Daniel Van Halewijn – Heer van Steelant. Getrouwd met Catharina
Van Artevelde.
21. Johanna Van Halewijn – Stierf in 1467.
64
13. Wouter III Van Halewijn – Heer van Halewijn, Caloen en Watervliet. Baljuw van
Kassel in 1375 en baljuw van Oudenaarde van 1377 tot 1379. Getrouwd met Pé-
ronne Van Saint-Omer, dame van Peene en Beaurepair. Zij kregen drie kinderen.
Buylaert, Repertorium, 309-311; Nowé, Les baillis comtaux, 340; RAG, Verzameling Diverse Oorkonden, nr. 769.
22. Jan Van Halewijn – Zie verder.
23. Lodewijk Van Halewijn – Heer van Borre in 1394. Getrouwd met Adrienne
Cabillau, dame van Borre. Zij kregen twee kinderen.
RAG, Verzameling Diverse Oorkonden, nr. 769.
24. Wouter Van Halewijn – Ridder. Heer van Borre. Burgemeester van
het Brugse Vrije in 1461. Getrouwd met Marie de Visch gezegd van der
Capelle.
Blockmans, De samenstelling van de staten, 78; Buylaert, Repertorium, 318; RAG, Verzameling
Diverse Oorkonden, nr. 769.
25. Marie Van Halewijn – Getrouwd met Jan Van Bourgondië.
26. Marie Van Halewijn – Getrouwd met Jan Van Gistel, heer van Ekelsbeke.
RAG, Verzameling Diverse Oorkonden, nr. 769.
27. Isabella Van Halewijn – ..
28. Marie Van Halewijn – ..
22. Jan Van Halewijn – Heer van Halewijn, Peene, Hansbeke, Drongen, Watervliet
en Beaurepair. Getrouwd met Jacqueline Van Gistel, dame van Lauwe. Stierf in 1440
en ligt begraven te Halewijn. Zij kregen 8 kinderen.
Buylaert, Repertorium, 315; RAG, Verzameling Diverse Oorkonden, nr. 769.
29. Wouter IV Van Halewijn – zie verder.
30. Dirk Van Halewijn – Ridder. Raadsheer in de geheime raad van Filips de
Schone en Karel de Stoute. Verving zijn broer Joost Van Halewijn in de functie
van soeverein-baljuw van Vlaanderen tijdens Joost zijn diplomatieke missie
naar Engeland. Bajuw van Oudenburg van 1449 tot 1469. Kapitein van de
troepen in Oudenburg tussen 1449 en 1453. Schepen van het Brugse Vrije
van 1436 tot 1471. Burgemeester van het Brugse Vrije in 1449, 54, 58, 60, 63,
68 en 70. Getrouwd met Marie van Longpré. Stierf in 1472.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 129; Buylaert, Repertorium, 318; Van den Abeele, De Witte Beer, 69.
31. Perceval Van Halewijn – Heer van Hannapes, Laken en Gavere. Lid van
het gezelschap van de Witte Beer in 1440. Wint verschillende toernooien dat-
zelfde jaar. Stierf zonder nakomelingen.
Buylaert, Repertorium, 324; Van den Abeele, De Witte Beer, 74.
32. Marie Van Halewijn – Vrouw van Hansbeke en Bailleul. Getrouwd met Pe-
ter Van Boechoute.
Buylaert, Repertorium, 316.
65
33. Jacqueline Van Halewijn – Getrouwd met Gidolf van der Gracht. Stierf in
1432.
34. Catharina Van Halewijn – Getrouwd met Cornelis Van Eeckhoute.
RAK, Fonds Colens, 905/7, nr. 7022.
35. Joost Van Halewijn – Heer van Peene. Getrouwd met Johanna de la
Trémoille. Zijn afstamming vormt een aparte lignage (zie de heren van Peene)
36. Isabella Van Halewijn – Dame van Beaurepair. Getrouwd met Boudewijn
van Oignies.
37. Jan Van Halewijn – Heer van Boezinge. Koopt de heerlijkheid Boezinge in
1460 van Joris Van Belle. Pensionaris van het Brugse Vrije van 1448 tot 1463.
Getrouwd met Catharina van Diksmuide. Stierf in 1482. Zij kregen één zoon.
RAB, Familiearchief de Thibault de Boesinghe, INV 63, 267.
38. Colard Van Halewijn – Geridderd na de slag van Guinegatte in 1479. Heer
van Boezinge en Diksmuide. Raads- en kamerheer bij Filips de Schone en Ka-
rel V. Grootbaljuw van stad en kasselrij Ieper van 1484 tot 1485. Getrouwd
met Johanna Van Stavele. Stierf in 1528. Zij kregen vier kinderen.
RAB, Familiearchief de Thibault de Boesinghe, INV 63, 268; Haemers, Strijd om het regentschap, 293;
Gachard, Inventaires, II, 425.
39. Jacob Van Halewijn – Heer van Boezinge en Diksmuide. Getrouwd
met Anna van Oignies. Stierf in 1543. Zij kregen twee kinderen.
40. Nicolas Van Halewijn – Heer van Boezinge en Diksmuide.
Baljuw van de stad Ieper van 1499 tot 1528. Getrouwd met Jo-
hanna van Saint-Omer. Stierf zonder nakomelingen.
Buylaert, Repertorium, 326.
41. Gilette Van Halewijn – Dame van Boezinge. Getrouwd met
Maximiliaan Witthem.
RAB, Familiearchief de Thibault de Boesinghe, INV 63, nr. 270.
42. Antoon Van Halewijn – Stierf in 1514. Ligt begraven te Maldegem.
43. Catharina Van Halewijn – Dame van Hoeke. Getrouwd met Jacob
Van Halewijn, heer van Uitkerke, Maldegem en Meesegem.
44. Jan Van Halewijn – Kannunik in Amiens.
66
29. Wouter IV Van Halewijn – Heer van Halewijn, Westkapelle, Lauwe en burggraaf
van Roeselare. Baljuw en ontvanger van Menen van 1446 tot 1452. Getrouwd met
Jacqueline de Visch gezegd van der Capelle. Zij kregen 9 kinderen.
RAK, Verzameling Aanwinsten, 905/7, nr. 7022; Buylaert, Repertorium, 321, 324; Gachard, Inventaires, II, 398.
45. Jan II Van Halewijn – zie verder.
46. Antoon Van Halewijn – Ridder. Heer van der Capelle. Lid van het Broeder-
schap van Onze-Lieve-Vrouwe van den Drogen Boom. Baljuw van Brugge en
het Brugse Vrije van 1472 tot 1477. Kapitein van de troepen van het Brugse
Vrije in 1477. Stierf in de slag bij Guinegatte in 1479.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 154; Haemers, De Strijd om het regentschap, 292; Cools, Mannen met
macht, 320; Buylaert, Repertorium, 321; Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt, 620.
47. Frans Van Halewijn – Stierf in 1465 tijdens de expeditie van Karel de
Stoute tegen de Franse koning Lodewijk XI.
48. Jacob Van Halewijn – Baljuw van Brugge en het Brugse Vrije in 1477.
Stierf in de slag van Guinegatte in 1479.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 154.
49. Joost Van Halewijn – Heer van Maldegem.
Buylaert, Repertorium, 311.
50. Marie Van Halewijn – Vrouw van der Capelle. Getrouwd met Marc de
Montmorency.
Buylaert, Repertorium, 327.
51. Isabella Van Halewijn – Getrouwd met Frans Van Horn.
52. Marie Van Halewijn – Non in het klooster van Galilée te Gent.
53. Jacqueline Van Halewijn – Non in het klooster van Galilée te Gent.
45. Jan II Van Halewijn – Heer van Halewijn, Lauwe, Roncq, Rollegem, Vellegem,
Westwinkele, Vesthove en Roe. Burggraaf van Roeselare. Soeverein-baljuw en luite-
nant-generaal van Vlaanderen. Baljuw van Rijssel in 1473. Baljuw en ontvanger van
Menen van 1477 tot 1479. Getrouwd met Johanna van der Clyte. Ligt begraven te
Halewijn. Zij kregen drie kinderen.
Buylaert, Repertorium, 323; Cools, “Met raad en daad?”, 174; Van Rompaey, het grafelijk baljuwsambt, 615; Du-
vosquel, “Les biens de seigneurs de Comines, 285; Gachard, Inventaires, II, 398.
54. Joost Van Halewijn – zie verder.
55. Isabella Van Halewijn – Getrouwd met Lodewijk, heer van Joyeuse en
graaf van Grandpré.
56. Johanna Van Halewijn – Dame van Komen. Getrouwd met Filip van Bors-
sele.
Buylaert, Repertorium, 320, 327.
67
54. Joost Van Halewijn – Heer van Halewijn, Komen, Rollegem en Roncq. Burggraaf
van Roeselare en burggraaf van Nieuwpoort. Kamerheer van Filips de Schone en
Karel V. Getrouwd met Antoinette van St-Aldegonde. Stierf in 1556. Zij kregen twee
kinderen.
Buylaert, Repertorium, 327-328; Cools, Mannen met macht, 321; Duvosquel, “Les biens des seigneurs de Comi-
nes”, 286.
57. Jan III Van Halewijn – zie verder.
58. Anna Van Halewijn – Getrouwd met Frans van der Gracht.
57. Jan III Van Halewijn – Heer van Halewijn, Komen, Rollegem, Roncq, Lauwe en
burggraaf van Nieuwpoort. Getrouwd met Jossine de la Noye.
Duvosquel, “Les biens des seigneurs de Comines”, 287.
59. Lodewijk Van Halewijn – Stierf op zeer jonge leeftijd waardoor het patrimo-
nium overging naar zijn zus Johanna.
Duvosquel, “Les biens des seigneurs de Comines”, 287.
60. Johanna Van Halewijn – Dame van Komen, Rollegem, Roncq, Lauwe,
Waasten, Gavere, Westhove en burggravin van Nieuwpoort. Getrouwd met Fi-
lips Van Croÿ. Stierf in 1581.
Duvosquel , “Les biens des seigneurs de Comines”, 287.
68
II - De heren van Rozebeke261
1. Olivier Van Halewijn – Heer van Rozebeke en burggraaf van Harelbeke. Getrouwd
met Agnès Van Schoonberg. Stierf in 1308.
AEN, Chartier de le comte de Namur, I87, 228.
2. Wouter Van Halewijn – zie verder.
2. Wouter Van Halewijn – Heer van Rozebeke en burggraaf van Harelbeke. Ge-
trouwd met Marie Van Reygaertsvliet. Stierf in 1337 in de slag bij Cadzand. Zij kre-
gen drie kinderen.
Froissart, Chroniques, I, 232-243.
3. Daniel Van Halewijn – zie verder.
4. Wouter Van Halewijn – Stierf in 1381.
5. Marie Van Halewijn – Dame van Inchoute. Getrouwd met Jan Speelt.
3. Daniel Van Halewijn – Heer van Rozebeke en burggraaf van Harelbeke. Getrouwd
met Catharina Van Luxemburg. Zij liggen begraven te Oudenaarde en kregen vijf kin-
deren.
6. Wouter II Van Halewijn – zie verder.
7. Marie Van Halewijn – Dame van Lichtervelde en van Tannay. Getrouwd met
Willem Van Nevele.
Buylaert, Repertorium, 311.
8. Gérard Van Halewijn – Baljuw van Oudenaarde van 1364 tot 1365. Ge-
trouwd met Agnès Van Mortaigne.
Nowé, Les baillis comtaux, 399.
9. Catharina Van Halewijn – Getrouwd met Jan van der Meersch.
10. Dirk Van Halewijn – forestier van het gezelschap van de Witte Beer in
1437.
Van den Abeele, De Witte Beer, 69.
6. Wouter II Van Halewijn – Heer van Rozebeke en burggraaf van Harelbeke. Ge-
trouwd met Marie de Gomicourt gezegd Desgraets.
Buylaert, Repertorium, 309.
11. Jan Van Halewijn – Zie verder
12. Isabelle Van Halewijn – Getrouwd met Wouter Van Uitkerke
261 Gaillard, Bruges et le franc, 221-226.
69
11. Jan Van Halewijn – Heer van Rozebeke en burggraaf van Harelbeke. Getrouwd
met Marie Van Gistel. Lid van het broederschap van Onze-Lieve-Vrouwe van den
Drogen Boom. Zij kregen drie kinderen.
Buylaert, Repertorium, 310-311.
13. Rogier Van Halewijn – zie verder.
14. Marie Van Halewijn – Getrouwd met Jacob Van Holhaing.
15. Wilhelmina Van Halewijn – Getrouwd met Jan Van Leaucoert.
13. Rogier Van Halewijn – Heer van Rozebeke, Zwevegem, Inchoute en burggraaf
van Harelbeke. Koopt de heerlijkheid Zwevegem van Gerard van Schorisse in 1444.
Getrouwd met Catharina Villain, dame van Merkem. Zij kregen drie kinderen.
Buylaert, Repertorium, 310, 312, 315, 243.
16. Jan II Van Halewijn – zie verder.
17. Jacob Van Halewijn – zie verder.
18. Catharina Van Halewijn – Trok zich terug in een klooster te Ieper.
16. Jan II Van Halewijn – Heer van Rozebeke, Zwevegem, Merkem en burggraaf van
Harelbeke. Burgemeester van het Brugse Vrije in 1479. Getrouwd met Marie Van
Bergen. Stierf zonder nalatenschap, waardoor het patrimonium overging naar zijn
broer Jacob Van Halewijn.
Buylaert, Repertorium, 327.
17. Jacob Van Halewijn – Heer van Rozebeke, Zwevegem, Merkem en burggraaf
van Harelbeke. Burgemeester van de Brugse commune in 1484, schepen van het
oostkwartier van 1494 tot 1516. Getrouwd met Marie Van Oignies. Stierf in 1518. Zij
kregen drie kinderen.
OBB, Handschrift De Hooghe, ms. 449, f°112; Buylaert, Repertorium, 327.
19. Karel Van Halewijn – zie verder.
20. Joost Van Halewijn – zie verder.
21. Barbe Van Halewijn – Getrouwd met Jan Van Lichtervelde.
19. Karel Van Halewijn – Heer van Rozebeke, Zwevegem, Merkem en burgraaf van
Harelbeke. Stierf zonder nalatenschap, waardoor het patrimonium overging naar zijn
broer Joost Van Halewijn.
Buylaert, Repertorium, 330.
20. Joost Van Halewijn – Heer van Rozebeke, Zwevegem, Merkem, Vesten, Varent
en burggraaf van Harelbeke. Burgemeester van de Brugse commune in 1476 en
1487. Getrouwd met Adrienne De Blasere. Zij liggen begraven te Harelbeke en kre-
gen vier kinderen.
RAG, Leenhof Sint-Pieters, FM43, nr. 235; Buylaert, Repertorium, 329-330.
70
22. Jacob II Van Halewijn – Zie verder.
23. Frans Van Halewijn – Zie verder.
24. Jan Van Halewijn – Ridder. Burggraaf van Roulers. Raadsheer in de ge-
heime raad, en kamerheer van Filips II.
25. Isabella Van Halewijn – Dame Van Merkem.
RAB, Verzameling aanwinsten, Inv. 121, nr. 1456/25.
22. Jacob II Van Halewijn – Ridder. Heer van Rozebeke, Zwevegem, Vesten, Dessel-
gem en burggraaf van Harelbeke. Getrouwd met Jossine Van Houtem, dame van
Sporkinshove, Houtem, Corvere en Vermissen. Stierf in 1561.
RAG, Leenhof Sint-Pieters, AR54, nr. 984; OBB, Handschrift de Hooghe, ms. 449, f° 172.
23. Frans Van Halewijn – Ridder. Heer van Rozebeke, Zwevegem, Vesten, Passen-
dale, Desselgem, Houtem, Corvere, Vermissen, Wijtschate, Varent en Klein Boe-
zinge. Schepen van het Oostkwartier van het Brugse Vrije van 1559 tot 1580. Com-
misaris voor de wetsvernieuwing in Vlaanderen van 1574 tot 1577. Grootbaljuw, kapi-
tein en kastelein van stad en kasselrij van Oudenaarde en Petegem. Getrouwd met
Marie Van Mérode. Zij kregen één dochter.
RAG, Leenhof Sint-Pieters, AR54, nr. 984; Memorieboek der Stadt Gent, III, 12-29.
71
III - De heren van Lichtervelde en Zwevezele 262
1. Hugo Van Halewijn – Zoon van Jacob II Van Halewijn en Marie Van Lichtervelde.
Heer van Molinet. Getrouwd met Marie Van Lichtervelde. Zij kregen twee kinderen.
2. Daniel Van Halewijn – zie verder.
3. Tristan Van Halewijn – Getrouwd met Isabella van de Walle.
2. Daniel Van Halewijn – Ridder. Heer van Lichtervelde. Krijgt twee kinderen van een
onbekende echtgenote.
4. Gérard Van Halewijn – zie verder.
5. Marie Van Halewijn – Getrouwd met Willem van Nevele.
4. Gérard Van Halewijn – Ridder. Heer van Lichtervelde. Getrouwd met Marie Van
Gruuthuze gezegd van Brugge. Zij kregen vier kinderen. Gérard Van Halewijn ligt be-
graven te Halewijn.
6. Bernard Van Halewijn – Getrouwd met Agnès van de Vagheviere. Zij kre-
gen twee kinderen.
7. Bernard II Van Halewijn – zie verder.
8. Jan Van Halewijn – zie verder.
9. Jacob Van Halewijn – Getrouwd met Marie Hasart. Zij kregen één dochter.
10. Jan Van Halewijn – …
7. Bernard II Van Halewijn – Heer van Edewalle. Getrouwd met Isabella De Mil.
Raadsheer van Brugge in 1454. Schepen van Brugge in 1463, 66, 71 en 75. Burge-
meester van schepenen in 1468. Stierf in 1476. Zij kregen drie kinderen.
11. Bernard III Van Halewijn – Griffier in het parlement van Parijs. Stierf in
1485.
12. Cornelis Van Halewijn. Raadsheer van Brugge in 1473 en 1482. Schepen
van Brugge in 1486 en burgemeester van de commune in 1490. Stierf in 1491.
Dits die excellent cronike van Vlaenderen, 244v.
13. Isabella Van Halewijn – Stierf in 1510.
262 Gaillard, Bruges et le franc, 226-229; A. Valere, “De heerlijkheid en de heren van Zwevezele vanaf
de 15e eeuw,” Biekorf 67 (1966): 37-52.
72
8. Jan Van Halewijn – Ridder. President van het hof van Holland, Zeeland en Fries-
land. Raadsheer-rekwestmeester in het Parlement van Mechelen. Ridder van Jeruza-
lem. Getrouwd met Beatrijs van den Rijne, dame van Zwevezele. Overleed op de te-
rug van Jeruzalem in 1478 en ligt begraven te Keulen in de kerk van de Augustijnen.
Zij kregen acht kinderen.
RAB, Familiearchief de Thibault de Boesinghe, Inv. 63, nr. 552; Buylaert, Eeuwen van ambitie, 218; Valere, “Rid-
der Jan Van Halewijn”, 55-56.
14. Jan II Van Halewijn – zie verder.
15. Karel Van Halewijn – zie verder
16. Wouter Van Halewijn – Pensionaris van het Brugse Vrije in 1484. Stierf in
1487.
17. Johanna Van Halewijn – Dame van Eversbeke. Getrouwd met Filips
Wielant. Stierf in 1510.
18. Jossine Van Halewijn – Chartreuse in Brugge.
19. Marie Van Halewijn – Dame van Zwevezele en Praet. Getrouwd met Hellin
Van Steelant. Stierf in 1496.
20. Anne-Beatrijs Van Halewijn – Non in Poele.
21. Agnès Van Halewijn – Non in Poele.
14. Jan II Van Halewijn – Heer van Zwevezele. Getrouwd met Catharina Losschaert.
Burgemeester van Brugge in 1502, 1511 en 1516. Stierf in 1521 en ligt begraven te
Zwevezele.
Buylaert, Repertorium, 322.
22. Karel Van Halewijn – zie verder.
15. Karel Van Halewijn – Heer van Zwevezele. Kannunik van de Onze-Lieve-Vrouw-
kerk te Kortrijk. Licenciaat in de geestelijke rechten. Stierf in 1524 en ligt begraven te
Zwevezele.
RAB, Familiearchief de Thibault de Boesinghe, Inv. 63, nr. 341.
22. Karel Van Halewijn – Heer van Zwevezele en Wieze.
RAB, Familiearchief de Thibault de Boesinghe, Inv. 63, nr. 349.
73
IV - De heren van Uitkerke263
1. Willem Van Halewijn – Zoon van Roeland Van Halewijn en Marie Van Gruuthuze.
Heer van Uitkerke, Watervliet, Buggenhout en Zwevegem. Baljuw van Aalst en Ge-
raardsbergen van 1400 tot 1403. Getrouwd met Marie Bonin. Baljuw van Brugge in
1388. Raadsheer van de hertog van Bourgondië. Zij kregen vier kinderen.
Buylaert, Repertorium, 311, 312; Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt, 615; Nowé, les baillis comtaux, 394.
2. Joost Van Halewijn – zie verder.
3. Guislain Van Halewijn – Heer van Buggenhout. Baljuw van Aalst en Ge-
raardsbergen van 1426 tot 1433. Getrouwd met Philipotte van der Clyte.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 154; Buylaert, Repertorium, 312,313; Van Rompaey, Het grafelijk baljuws-
ambt, 615;. Gachard, Inventaires, II, 347.
4. Marie Van Halewijn – Getrouwd met Filip Van Maldegem.
5. Willem Van Halewijn – Heer van Wellecome. Burgemeester van het Brugse
Vrije in 1490, 1493, 1499 en 1506.
2. Joost Van Halewijn – Ridder. Heer van Uitkerke en Meesegem. Kamerheer van de
hertog van Bourgondië. Landbaljuw van Sluis van 1467 tot 1474 en in 1485. Baljuw
van Veurne in 1485. Burgemeester van Brugge in 1485. Trouwde eerst met Elise
Van Maldegem, daarna met Pasquine de Marschalc. Met zijn laatste vrouw kreeg hij
twee kinderen.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 154; Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt, 645.
6. Karel Van Halewijn – zie verder.
7. Marie Van Halewijn – Getrouwd met Jan Sticman.
6. Karel Van Halewijn – Ridder. Heer van Uitkerke, Meesegem, Buggenhout en Wel-
lecome. Raads- en kamerheer bij aarsthertog Maximiliaan, raadsheer van Brugge in
1468, burgemeester in 1477 en 1481. Baljuw van Brugge en het Brugse Vrije van
1482 tot 1488 en van 1490 tot 1497. Lid van het broederschap van Onze-Lieve-
Vrouwe van den Drogen Boom en het gezelschap van de Witte Beer van 1468 tot
1477. Getrouwd met Adrienne De Baenst. Stierf in 1497. Zij kregen twee kinderen.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 154; Haemer, De Strijd om het regentschap, 292; Buylaert, Repertorium, 326, 327;
Van den Abeele, De Witte Beer, 69.
8. Karel II Van Halewijn – zie verder.
9. Jacob Van Halewijn – zie verder.
8. Karel II Van Halewijn – Heer van Uitkerke en Wellecome. Getrouwd met Adrienne
De Baenst.
Buylaert, Repertorium, 327.
263 Gaillard, Bruges et le franc, II, 229-234; A. van den Abeele, Het ridderlijk gezelschap van de Witte Beer, 69.
74
9. Jacob Van Halewijn – Ridder. Heer van Uitkerke, Maldegem, Meesegem en Ley-
schote. Raads- en kamerheer van keizer Karel V. Baljuw van Blankenberge van 1517
tot 1544. Grootbaljuw van Brugge en het Brugse Vrije in 1540. Burgemeester van
schepenen in 1512, 13, 14, 16, 18 en 1539. Getrouwd met Catharina Van Halewijn,
dame van Hoeke. Stierf in 1544.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 158; Gachard, Inventaires, II, 398.
75
V - De heren van Peene264
1. Joost Van Halewijn – Zoon van Jan Van Halewijn en Jacqueline Van Gistel. Heer
van Peene, Buggenhout en Baasrode. Baljuw en ontvanger van Menen van 1446 tot
1452. Kapitein van de troepen in Oudburg tussen 1449 en 1453. Raadsheer in de
geheime raad, kamerheer van de hertog van Bourgondië en Soeverein-baljuw van
Vlaanderen van 1454 tot 1472. Getrouwd met Johanna de la Trémoille. Stierf in 1472
en ligt begraven te Peene. Zij kregen zeven kinderen.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 130; Blockmans, Samenstelling van de staten, 78; Buylaert, Repertorium, 317, 318,
319, 322, 323; Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt, 614, 635; Cools, Mannen met macht, 322; Gachard, In-
ventaires, II, 398.
2. Karel Van Halewijn – zie verder.
3. Lodewijk Van Halewijn – zie verder.
4. Adrienne Van Halewijn – Getrouwd met Willem van Ligne.
5. Johanna Van Halewijn – Getrouwd met Jan Van Wassenare.
6. Jacqueline Van Halewijn – Getrouwd met Jan Van Soissons.
7. Frans Van Halewijn – Verving zijn vader Joost Van Halewijn in de functie
van Soeverein-baljuw van Vlaanderen tijdens Joost Van Halewijn zijn diploma-
tieke missie naar de hertog van Gelderland.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 129.
8. Peter Van Halewijn – ….
2. Karel Van Halewijn – Heer van Peene. Kamerheer van Filips de Schone.
De Beaucourt, Jaer-boeken, 156.
3. Lodewijk Van Halewijn – Heer van Peene, Buggenhout, Baasrode, Royaucourt,
Sint-Amands en Maignelay. Raads- en kamerheer onder Filips de Goede, Karel De
Stoute, Karel VIII, Lodewijk XII en Frans I. Gouverneur van Béthune en Picardië. Her-
tog van Guines. Stierf in 1519. Getrouwd met Johanna van Gistel. Zij kregen vijf kin-
deren.
Cools, Mannen met macht, 322; Saint-Simon, Ecrits inédits, 414; Ansar, Le châteu et les seigneurs de Maignelay,
47-64.
9. Filips Van Halewijn – zie verder.
10. Frans Van Halewijn – Bisschop van Amiens
Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, 113.
10. Johanna Van Halewijn – Getrouwd met André de Rambures.
Saint-Simon, Ecrits inédits, 414.
11. Louise Van Halewijn – Getrouwd met Antoon d’Ailly.
264 Gaillard, Bruges et le franc, II, 234-236.
76
Saint-Simon, Ecris inédits, 414.
12. Françoise Van Halewijn – Getrouwd met Lodewijk de Roncherolles
Saint-Simon, Ecrits Inédits, 414.
9. Filips Van Halewijn – Ridder. Heer van Peene, Buggenhout en Baasrode en Maig-
nelay. Lid van de orde van Sint-Michiel. Getrouwd met Françoise Van Bourgogne.
Stierf in 1517.
Wauters, Histoire des environs de bruxelles, 113
13. Antoon Van Halewijn – zie verder.
13. Antoon Van Halewijn – Heer van Peene, Buggenhout, Baasrode en Maignelay.
Getrouwd met Louise Van Crèvecoeur. Stierf in 1554.
Saint-Simon, Ecrits inédits, 414.
14. Karel Van Halewijn – zie verder.
14 . Karel Van Halewijn – Heer van Peene, Buggenhout en Baasrode. Werd door ko-
ning Hendrik III in 1587 aangesteld als de eerste hertog van Halewijn.
Saint-Simon, Ecrits inédits, 414; Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, 114.
77
Recommended