15
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 1 5 Planten veldtechnieken Leerdoelen De natuurgids… begrijpt het principe van de tweeledige naamgeving (wetenschappelijke naamgeving); is in staat een determineersleutel te hanteren. Inhoud 1 Determineren: noodzakelijk maar niet voldoende 2 Namen geven is van alle tijden 3 Hoe ga je te werk bij het determineren? 4 Over flora’s en plantengidsen 5 Een praktijkvoorbeeld: determineren van de witte dovenetel

5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 1

5 Planten veldtechnieken

Leerdoelen

De natuurgids…

• begrijpt het principe van de tweeledige naamgeving (wetenschappelijke naamgeving);• is in staat een determineersleutel te hanteren.

Inhoud

1 Determineren: noodzakelijk maar niet voldoende

2 Namen geven is van alle tijden

3 Hoe ga je te werk bij het determineren?

4Overflora’senplantengidsen

5 Een praktijkvoorbeeld: determineren van de witte dovenetel

Page 2: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten2

SambucusGhemeyne vlier

Sambucus sylvestrisWilde vlier

Fragment uit het Cruijdeboeck van Rembert Dodoens (1554)

1 Determineren: noodzakelijk maar niet voldoende!

Wil je meer van een plant te weten komen, dan moet je natuurlijk eerst weten over welke plant het gaat. (Hetzelfde geldt uiteraard voor dieren en andere organismen.) Met de naam van een plant beschik je a.h.w. over de sleutel om de deuren naar verdere kennis te kunnen openen: ecologische informatie, plantlore (= volksoverleveringen betreffende planten), nut en schade voor de mens, enz. Deze verdere kennis verwerven is nodig. Als je alleen maar namen noemt op een wandeling, weet dan dat de mens geschapen is met twee oren: het ene om de namen erin en het andere om ze er meteen weer uit te laten gaan!

2 Namen geven is van alle tijden

Zolang de mens als zodanig op deze wereld rondloopt, benoemt hij de dingen. Op die manier is hij in staat om er erover opgedane kennis door te geven. Hoe onze verre voorouders de planten in hun omgeving benoemden, weten we niet. Ze hebben die namen immers nooit op schrift gesteld. Sommige van onze Nederlandse namen hebben ongetwijfeld een heel lange voorgeschiedenis. Zo zijn er namen waarvan verwante vormen terug te vinden zijn in al de ons omringende talen. Hoe eertijds te werk gegaan werd met het geven van namen, kan nu nog worden teruggevonden bij de zgn. natuurvolkeren. De naamgeving was direct gekoppeld aan het belang dat planten voor de mens hadden. Sommigezijnnuttigvoormensenvee,alsvoedselofalsmedicijn,ofalszgn.‘technischgewas’ombepaaldestoffenof gereedschappen uit te vervaardigen. Andere zijn dan weer schadelijk en dus te mijden. Beide categorieën planten dienden van een naam voorzien te worden, om de daarmee samenhangende kennis door te geven.

Andere,‘neutrale’soortenwerdennietapartbenoemd,maaringrotere categorieën samengebracht. We zien ook nu nog mensen dit doen. Een stedeling die niet met natuur vertrouwd is, noemt alle planten met smalle bladeren en langestengelsenmetonopvallendebloemen‘gras’.Graangewassenzullenwelapartbenoemdworden,als‘koren’.Een boer zal binnen deze groep al heel wat meer onderscheid maken. Enerzijds kent hij de nuttige grassen zoals de veevoedergewassen Engels en Italiaans raaigras en Maïs alsook de graangewassen haver, gerst, rogge en tarwe. Anderzijdszijneragressievezgn.‘wortelonkruiden’zoalskweekengladdewitbol.Deeerstegroepwordttotopdesoort benoemd. De boer moet immers weten wat hij wil zaaien, welke soort op zijn grond het beste resultaat geeft, enz. De laatste soorten worden vaak niet apart benoemd maar samen aangeduid als panen, peeën, pemen of puinen, afhankelijk van de streektaal. Tegen al dit onkruid geldt immers dezelfde remedie. Een plantkundige gaat nog veel verder en probeert elke soort die voorkomt te benoemen, met inbegrip van onderverdelingen binnen die soorten, zoals ondersoorten. Hier staat wetenschap voorop, en niet het praktisch nut.

De botanische wetenschap nam een eerste grote vlucht in de zestiende eeuw. Plantkunde maakte zich steeds meer los van de geneeskunde en artsenijbereidkunde en manifesteerde zich als zelfstandige tak van de wetenschap. Beroemde

kruidkundigenuitdietijdinonzegewestenwarenRembertDodoens(Dodonaeus),Charlesdel’Escluse(Clusius)en Matthias de Lobel (Lobelius). De internationale wetenschappelijke taal was toen het Latijn. Dit betekende dat plantenookmet‘Latijnse’namenwerdenaangeduid.‘Latijn’staattussenaanhalingstekens,wantheelwatbotanischenamenbevattenookGriekseofandereelementen,ofzijngewoon‘keukenlatijn’.Vandaardatwebetersprekenvanwetenschappelijke namen. Er bestonden toentertijd geen internationale afspraken over de naamgeving. Dit bracht mee dat wetenschappers eenzelfde plant soms met verschillende namen bedachten, of omgekeerd. Naarmate er nieuwe onderscheidingskenmerken aan planten gevonden werden, werden de namen ook langer. Soms was een naam zo lang als een tekstregel. Kijken we even naar de benamingen van twee vliersoorten. In het beroemde Cruijdeboeck van Rembert Dodoens (1517-1585) uit 1554 worden twee vliersoorten onderscheiden:

Page 3: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 3

Carl von Linné (1707-1778) afgebeeld in Lapse klederdracht met het (later) naar hem genoemde Linnaeusklokje.

Sambucus nigra L.Sambucus racemosa L.

Sambucus vulgaris fructo nigroGemeene vlier met een zwarte vrucht

Sambucus baccis rubris montanaBerg-vlier met roode beziën

In zijn kruidenboek Naauwkeurige beschryving der aardgewassen,daterenduit1682,onderscheidtdeGroningsehoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu:

Beide namen bevatten het onderdeel Sambucus of vlier. Het gaat dus om soorten die op elkaar lijken. (Nu zeggen we: verwante soorten, maar dat kon Munting nog niet weten!) Bij elke soort worden enkele kenmerken vermeld. De eerste soort is algemeen; de tweede komt in de bergen voor (in werkelijkheid ook in het laagland, vandaar dat de soort bij onsnietlanger‘bergvlier’heet).Deeersteheeftzwartevruchten;detweederode,diealsbessenwordenomschreven.

In de achttiende eeuw was de wetenschap zo ver gevorderd, dat ‘orde opzaken’moestwordengesteldinzakedenaamgeving.Deeeromditgedaan te hebben komt toe aan de Zweed Carl von Linné (Linnaeus), die in 1753 een baanbrekend werk publiceerde: Species plantarum (de plantensoorten). In dit boek stelde hij een nieuwsoortige naamgeving voor: de binaire nomenclatuur of tweeledige naamgeving. Deze naamgeving lijkt wat op de burgerlijke naamgeving die we voor onszelf hanteren. Onze familienaam geeft aan met wie we verwant zijn; onze voornaam onderscheidt ons van de overige leden van onze groep verwanten.Verderopzullenweechterzien,datwedezevergelijkingnietteletterlijkmogennemen.LinnaeusbenoemdebeideVliersoortendie we hierboven al tegenkwamen als volgt:

Het eerste deel geeft aan dat het om verwante soorten gaat; het zijn allemaal vliersoorten. Het tweede deel duidt aan om welke soort het gaat (vandaar: soortadjectief). Nigra betekent zwart, en slaat op de kleurvandebessenvandezesoort.Vandaagheetdesoortgewonevlier.Racemosa betekent trosvormig, en slaat op de vorm van de bloeiwijze. Vandaardeactuelenaam:trosvlier.Inprincipemoetjejenietteveelvragen stellen over de precieze betekenis van die namen, ook in de plantenwereldgeldt‘alshetkindmaareennaamheeft’.Zoisdeverspreiding van het ook in onze bossen groeiende groot heksenkruid Circaea lutetiana L. helemaal niet beperkt tot Parijs. (Franstaligen vertalen nochtans braaf: Circée de Paris.) Toch kan het interessant

zijn om op een wandeling iets te vertellen over de betekenis van wetenschappelijke namen. Zo zijn nogal wat soorten die als communis(algemeen)wordenbestempeld,nubehoorlijkzeldzaam.Ditkandeachteruitgangvanonzefloraillustreren.Sommigenamenverwijzennaarberoemdefigurenuitvroegertijden;erzitduseenheelverhaalaanvast.Het laatste deel van de wetenschappelijke naam is de naam van de auteur die voor het eerst op geldige wijze de plant aldusbenoemdheeft.Namenvanbekendeauteurswordenafgekort.‘L.’staatuiteraardvoorLinnaeuszelf.Ooknunog wordt een nieuwe soort in het Latijn beschreven, in een wetenschappelijk botanisch tijdschrift. Er bestaan een heleboelregelsvoordenaamgeving,dieinternationaalafgesprokenworden.Voordierenendeoverigeorganismenbestaat in principe hetzelfde systeem, maar er zijn kleine verschillen. Zo is het bij dieren toegelaten om voor het genus en soortadjectief hetzelfde woord te gebruiken (Bufo bufo = gewone pad); bij plantennaamgeving is dat niet toegelaten.

Het systeem van Linnaeus was de eenvoud zelve en gaf een stevige impuls aan het wetenschappelijk onderzoek. Vandaardathetooktweeënhalveeeuwlaternogstevigovereindstaat!

Page 4: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten4

Om planten te determineren heb je behalve een flora een loep nodig. Links een veldloep: stevig en goed beschermd voor gebruik in het veld, maar je hebt één hand nodig om de loep vast te houden. Rechts een weversloep: als je ze op een tafel zet, heb je beide handen vrij om bloemdelen te onderzoeken. Een doosloep (midden) biedt dat voordeel niet. Ook een pincet en dissecteernaald komen van pas.

De Nederlandse namen van hogere planten werden alle vastgelegd door een wetenschappelijke commissie en worden in alle wetenschappelijke publicaties gebruikt. In principe hoef je dus geen wetenschappelijke namen te hanteren. Volgensdenormalespellingregelsschrijfjezezonderhoofdletters.Inbotanischewerkenwordendegenusnamenenhet eerste deel van de soortnamen meestal met een hoofdletter geschreven. Je kunt de naam dan niet in het meervoud zetten.Dus:Muur(eengenus),Bosmuur(eensoortbehorendetothetgenusMuur),Grotemuur(idem).Maar:brandnetels en wilgen. In dit handboek volgen we de gewone spellingsregels.

Let op: de tweeledige naamgeving wordt bij de Nederlandse namen niet consequent toegepast. Zo wordt de enige vertegenwoordiger van het genus CytisusBremgenoemd.HetgenusheeftofficieelgeenNederlandsenaam.HetgenusSorbusdaarentegenwordtLijsterbesgenoemd.DeenigewildevertegenwoordigervanditgenusinonsfloragebiedheetWildelijsterbes,terwijl‘lijsterbes’zondermeerhadkunnenvolstaan…

3 Hoe ga je te werk bij het determineren?

Populaire plantengidsjes volgen de ‘vogelpikmethode’.Opbasisvaneenofenkelekenmerken,zoalsdebloemkleur,doorbladerjeeenaantalpagina’stotdatjeminofmeertoevalligopdegezochteplantvalt.Ditsysteemwerktergsnel, maar enkel voor planten met erg opvallende kenmerken. Meestal kende je die al, als je enkele malen met een natuurgidsoppadbentgeweest!Voorkinderenkanzo’nwerkjewelstimulerendzijn;voorde(aspirant-)natuurgidsvoldoet het niet.

Goedeplantengidsenenookallewetenschappelijkeflora’smakengebruikvandetermineersleutels. Het gaat daarbij meestalom‘dichotomesleutels’.Ditwilzeggendattelkenséénvragenpaargesteldwordt,waaruitjeeenkeuzemoetmaken. Bij voorbeeld: a) de bloemkleur is wit en b) de bloemkleur is anders. Afhankelijk van de gemaakte keuze kom je weerom bij een vragenpaar terecht, en zo verder. De Veldgids Nederlandse Flora gebruikt tabellen waarbij je, te beginnen van links, telkens een reeks kenmerken moet overlopen in een verticale kolom. Je kiest daaruit het hokje metdejuistekenmerkenenschuiftvandaaruitéénkolomnaarrechtsopinhetschema.Zogaathetverdertotjebijdegezochte soort uitkomt. Dergelijke tabellen worden ook gebruikt in het Plantenvademecum.

Alsjeopzoekgaatnaardenaamvaneenplantensoort,gajevanalgemeennaarspecifiek.Vergelijkhetmethetadresvan iemand opzoeken: eerst moet je de gemeente kennen, dan de straat en pas dan het huisnummer. Zo ook met planten. Als eerste stap zoek je naar de familie waartoe de plant behoort. (Het plantenrijk is nog onderverdeeld in hogere niveaus dan de families. Ze spelen voor de determinatie geen rol.) Eens de familie gevonden, zoek je naar de groepbinnendefamiliewaardegezochteplantdeelvanuitmaakt.Zo’ngroepwordtmeestalgenus (mv. genussen ofgenera)genoemd.(Sommigeoudeflora’ssprekenvangeslacht,waarbijjejemoetrealiserendatplantenookeensekse hebben: bloemen kunnen mannelijk, vrouwelijk of tweeslachtig zijn.) Ben je het genus te weten gekomen, dan volgt de laatste stap: het zoeken naar de soortnaam. Merk op dat de wetenschappelijke naam slechts de laatste twee stappen weergeeft. Sambucusishetgenus‘Vlier’;Sambucus nigraisdesoort‘Gewonevlier’.Datvlierentotde Muskuskruidfamilie –en vroeger tot de Kamperfoeliefamilie– behoren, kun je niet uit de wetenschappelijke naam afleiden.Maaralsjeveelmetplantenbezigbent,weetjeditgewoon.

Page 5: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 5

Ook hier moeten we een uitzondering maken voor de Veldgids Nederlandse Flora.Ditmet‘snelletabellen’werkendboek slaat meestal de stap van het genus over. In feite is dit niet zo vreemd, want heel wat mensen die vooral de Nederlandseplantennamengebruiken,zijnmeervertrouwdmetdesoortnaaméndefamilienaamvaneenplant,dan met de genusnaam. Zo zijn gele kamille, echte kamille en reukeloze kamille alle soorten van de bekende composietenfamilie. Maar wist je dat de eerste behoort tot het genus Schubkamille, de tweede tot het genus Kamille en de derde tot het genus Klierkamille? Althans volgens de Flora van Nederland…

4 Over flora’s en plantengidsen

Deflora’senplantengidsenwaaroverwehethierhebben,omvattenniethetgeheleplantenrijk.Eeneerstebeperkingis het floragebied. Enkel de soorten die in een bepaalde streek voorkomen, worden opgenomen. Hoe groter dit floragebied,hoedikkerdeflora!Eentweedebeperkingbetreftdebeschreven plantengroepen. Heel wat lagere planten, de wieren of algen, zijn microscopisch klein. Determineren vergt aldus het gebruik van een microscoop. Of je vindt ze enkel op welbepaalde plaatsen, zoals rotskusten en golfbrekers. Het is dan handig om aparte determineerwerken voor dergelijke plantengroepen uit te geven. Ook voor de mossen, die we al wel tot de hogere planten rekenen, heb je vaak een microscoop nodig. Mossen worden daarom in kleine hoeveelheden verzameld en thuisofinhetlabgedetermineerd.De‘gewone’flora’sbehandelenenkeldemeerontwikkeldesporenplanten(varensenaanverwanten)enallezaadplantendiebinnenhetfloragebiedvoorkomen.Aldezesoortenkunje–meestal–meteenvoudige hulpmiddelen zoals een loep op naam brengen, al is voor sommige soorten de hulp van een binoculaire kijker gewenst en uitzonderlijk ook wel een microscoop. Populaire plantengidsen beperken zich meestal tot de zaadplantenmetopvallendgekleurdebloemen(dusmetweglatingvandevarenplantenenvande‘grasachtige’soorten).

Als natuurgids moet je over een botanische basiskennis beschikken. De biotische aspecten van de landschappen worden in de eerste plaats door de plantengroei bepaald. En ook ecologisch staan planten steeds aan de basis van de voedselketens. Praktisch betekent dit, dat je de belangrijkste soorten van een vegetatie moet kunnen herkennen. Het zou vreemd overkomen dat een gids alle vogels kan herkennen die in een struweel broeden, maar niet zou weten dat het om een wilgenstruweel gaat. Of kan aangeven dat het blauwzwarte kevertje dat op bladeren wordt aangetroffen het elzenhaantje is, maar niet weet dat de boom in kwestie de zwarte els is. Dergelijke basiskennis kun je met een goede plantengids wel verwerven. Heb je meer ambitie wat plantenkennis betreft, dan benjeopeenwetenschappelijkefloraaangewezen.Hoedanook,gebruikslechtseenwetenschappelijkefloraalsjejedaargoedbijvoelt.Eennatuurgidsmoetenthousiasmekunnen overdragen op zijn of haar publiek! Ook hier geldt dat (veel) oefening kunst baart.Binnenhetbeperktebestekvandeles‘veldtechniekenplanten’kunnenslechtsenkele algemene richtlijnen gegeven worden. Als je de toetsen van een piano allemaal kunt benoemen, kun je nog geen pianoconcerto spelen!

Er bestaan in het Nederlandse taalgebieddriewetenschappelijkeflora’seneenpaargoede plantengidsen. Hierna volgen enkele suggesties die een keuze kunnen helpen bepalen.

Kies je voor een plantengids, dan ben je het beste af met de Bloemengids (2001, VerenigingNatuurmonumenten).Een van oorsprong Britse publicatie. De tekeningen zijn alle in kleuren en behoorlijk van kwaliteit. Deze plantengids is grotendeels opgebouwd zoals de wetenschappelijkeflora’s.Maakjejevertrouwdmetdegehanteerdevolgordevandeplantenfamilies, dan zul je hiermee geholpen zijn als je later eventueel overstapt naar eenwetenschappelijkeflora.Dedetermineersleutelisergeenvoudiggehoudeneneencombinatie van bloembouw en bloemkleur.Ben je in parken en nabij steden en woonkernen als natuurgids actief, dan is het Plantenvademecum (2007, Fontaine Uitgevers) een interessante uitgave. Auteur is A.Koster.Ditteweinigbekendeboekiseentotaleherwerkingvanhet‘VademecumWildePlanten’uit1993.Netzoalszijnvoorganger,ishetinfeitedrie-in-één.

Page 6: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten6

Het is in de eerste plaats geschreven voor medewerkers van groendiensten die parken, plantsoenen en andere groenelementen op een meer natuurgerichte wijze willen beheren. Het eerste deel geeft van een aantal soorten voor de beheerder relevante gegevens zoals het groeimilieu, de abiotische factoren waarvan de soort een indicator is, de verspreidingsgegevens, de gerelateerde fauna en concrete richtlijnen voor beheer en toepassing. Een apart hoofdstuk is gewijd aan (honing)bijen. Dan volgt een overzicht van 1 500 plantensoorten, wilde zowel als cultuurplanten, met telkens een verwijzing naar het type beheer dat die soort wenst. Met de determineertabellen kun je ongeveer een derde van de inheemse wilde planten op naam brengen. Hierbij wordt gebruikgemaaktvan‘snelle’herkenningstabellen,zoalsjedieookinde‘Veldgids Nederlandse Flora’aantreft.Kopiesdaarvanzijnhandigophetterreinmeetenemen(eventueelnazewaterbestendigtehebbengemaakt).Vanaldesoortendieindetabellen werden opgenomen, is een duidelijke kleurenfoto of tekening toegevoegd. Bij het boek hoort een cd-rom met alle 1 500 soorten waarmee op 130 zoektermen geselecteerd kan worden.

Zoalshierbovenalaangegeven,neemtdeVeldgidsNederlandseFlora(2007,KNNVUitgeverij)eenaparteplaatsintussendewetenschappelijkeflora’s.AuteurisH.Eggelte.Hetboekbehandeltalleinheemsesoortenéneenkleinaantalcultuurplantenenvormtduseenevenwaardigalternatiefvoordetraditionelewetenschappelijkeflora’s.Hetwerktnietmetdichotomesleutels,maarmet‘snelle’tabellen.De‘Veldgids’iseen(grondige)bewerkingvaneendergelijkefloradiebeginjarentachtigvoorheteerstinGroot-Brittanniëverscheen.HijbestrijktdetotalefloravanNederland;dezelfdeopmerkingen gelden bijgevolg als die welke bij de hieronder besproken Heukels worden gemaakt. De ecologische informatie die voor elke soort is opgenomen, maakt het boek heel bruikbaar voor veldinventarisaties en terreinstudies van natuurgidsen. Alle plantensoorten worden afgebeeld; de lijntekeningen zijn klein maar fraai uitgevoerd. DeBelgischewetenschappelijkefloraisdeFlora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden(1998,NationalePlantentuin van België) door J. Lambinon e.a. Eenheeldegelijkemaarweinigtoegankelijkeflora.Gebruiktveelwetenschappelijketermeneniswatillustratiesbetreft beperkt tot de strikt noodzakelijke voor het determineren. Je zult dan ook meestal vruchteloos zoeken naar een afbeelding van de volledige plant. Bovendien worden heel wat ondersoorten beschreven of soorten waarvan de afbakening binnen het genus wetenschappelijk nog niet volledig is uitgeklaard. Dit maakt de herkenning er niet gemakkelijkerop.Welkunjemetdezeflora,zoalsdetitelalaangeeft,ineengrootfloragebiedaandeslag.Voorbotaniseren in de Ardennen is dit je enige keuze. Er is een uitgebreide botanische termenlijst opgenomen. Kortom: een waardevol werk, waar je echter best niet alleen aan begint. Natuurverenigingen zoals Natuurpunt vzw hebben plantenwerkgroepen die je met dit werk leren omgaan.

InNederlandismomenteelnogéénwetenschappelijkefloraopdemarkt.Langetijdwasde‘floravanHeimansenThijsse’hetboekdatinallecursussennatuurgidsenverplicht op het programma stond. Dit wat stroeve maar erg didactische werk in typisch‘oblong’-formaatwerdin1994eenlaatstemaal(totaal)herwerkt.Nadienisernietsmeervangehoord.DeoverblijvendeNederlandsefloraisde‘officiële’:Heukels’ Flora van Nederland (2005, Wolters-Noordhoff). De eerste druk dateert al van 1883.HetfloragebiedisstriktbeperkttotNederland,maarditmaaktdatvoorVlaanderenslechtseenhandvolsoortenontbreekt.InhetzuidenvanBelgiëisdezefloraontoereikend.ZoalsdeBelgische,beperktdeflorazichtotdewildeplantenaangevuld met enkele in land- en bosbouw ruim toegepaste en daarom soms landschapsbepalendesoorten.AndersdanindeBelgischeflorawordtnietgekozenom tot de laatste ondersoort op te nemen. Enkel als dit voor natuurbeheer relevant is, gebeurtdit.Dezefloraisdeeersteuithethierbesprokenrijtjediezichaanpastaande grote veranderingen die zich momenteel in de taxonomie voordoen als gevolg van DNA-onderzoek.

Page 7: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 7

Het volstaat om de laatste druk naast de voorgaande te leggen om vast te stellen hoeingrijpenddewijzigingenzijn.Diezijnoverigensnognietdefinitief.Opdenaamgeving van de soorten zelf hebben die nieuwe inzichten weinig impact. De meeste planten zijn afgebeeld, met duidelijke illustraties. Er is een beknopte maar voldoende verklaring van botanische termen opgenomen. Het formaat is nog van dien aard dat het boek in een normale jaszak past. Jammer genoeg worden in de laatste (23ste druk) uitgave de ecologische groep(en) van elke plantensoort niet langer weergegeven. Dit liet toe om vertrekkende van de voorkomende soorten ook de abiotische factoren van een groeiplaats te bepalen; heel praktisch bij een terreinstudie.

Vandezeflorabestaatookeenelektronischeversieopdvd-rom:Heukels’ Interactieve Flora van Nederland(2007,ETI).Dezetweedeversieisgebaseerdopde23stedrukvande‘Heukels’Flora’,maardanmet9000illustraties.Deklassiekedichotomesleutelisopgenomenmaarookeensleutelgebaseerdopeendatamatrix.Diewerktvaakverbluffendsnel.Defloravandetoekomst?Mogelijkwelaangeziendefloranuook beschikbaar is in de iTunes App Store, voor iPhone, iPod touch en iPad gebruikers. De nieuwe app biedt dezelfde sleutelalsdelaatsteversievandegids,eenverklarendewoordenlijst,duizendenfoto’senverspreidingskaartenopbasis van FLORON gegevens.

Totslotnogdit:wetenschappelijkeflora’sverouderensnel, maar enkel ten gevolge van de evoluties in de botanische wetenschap. De natuur zelf verandert uiteraard veel langzamer! Heb je een oude druk van eenflora,dankunjedezeheelgoedblijvengebruiken.Alleen moet je dan rekening houden met het feit dat een (groter of kleiner) deel van de Nederlandse en de wetenschappelijke namen nu gewijzigd is. Maar dit levert geen onoverkomelijk probleem op, aangezien dewetenschappelijkeflora’sookdeverouderdesynoniemen van de wetenschappelijke namen weergeven. Interessant is een nieuwe druk te kopen van een ander werk. Het gebruik van twee verschillende flora’s(ofplantengidsen)isimmershandigalscontrole,als aan de eerste determineerpoging getwijfeld wordt.

5 Een praktijkvoorbeeld: determineren van de witte dovenetel

OnderstaandvoorbeeldisovergenomenuitdehierbovenbeschrevenHeukels’floravanNederland,23stedruk,2005.Eerst gaan we op zoek naar de familie waartoe onze plant behoort. We beginnen bij de hoofdsleutel, in feite een soort inhoudstafel van sleutels.

Hoofdsleutel

1. Kruidenófplantenmetalleenonderaanhoutigetakkenófminderdan50cmhogestruiken(halfstruiken)→2 - Meerdan50cmhogestruikenofbomen→Sleutel1(Houtigeplanten)

Het gaat om een kruid (in de zin van een niet-houtige plant), dus naar 2

2. Land- of waterplanten, in het laatste geval in de bodem wortelend en met boven het water uitstekende bladen of bebladerdestengels→3 - Waterplanten, losdrijvend (en dan soms met boven water uitstekende bladen) of in de bodem wortelend en dan

met ondergedoken of drijvende bladen en alleen de bloeiwijze boven het wateroppervlak uitstekend →Sleutel2(Waterplanten)

Het gaat om een landplant, dus naar 3.

Page 8: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten8

3. Plantenmetbloemenmetstampersen/ofmeeldraden.Voortplantingdoor middelvanzaden→4 - Plantendienooitbloemenofzadenbezitten.Voortplantingdoormiddelvan sporen→Sleutel3(Sporenplanten;fig. 1)

In feite vergt deze vraag enige botanische voorkennis. Je moet nl. in grote lijnen toch weten hoe een sporenplant er uitziet. Zo kunnen de meeste mensen zich wel een voorstelling maken van een varen. Maar voor de wolfsklauwen en paardenstaarten is dit minder evident. De bijgevoegde tekening kan hierbij wel enigszins helpen. Ook moet je weten dat alle zaadplanten bloemen vormen. Heb je dus een exemplaar van een plant –andere dan een sporenplant– waar geen bloemen aan zitten, dan kun je hem in dat stadium niet determineren. Een uitzondering hierop wordt wel gemaakt voor de bomen en struiken, die ook aan de hand van de bladeren te determineren zijn. In ons voorbeeld gaan we naar 4.

4. Stengelen/ofbladenmetbladgroen→5 - Planten tijdens de bloei zonder bladgroen. Bladen schubvormig of afwezig →Sleutel4(Niet-groenekruiden)

Hier moeten we ongetwijfeld naar 5.

5. Planten niet gras- of biesachtig; indien de bladen lint- of buisvormig, dan metheldergekleurdebloemen→6 - Grassenofplantenmeteengras-ofbiesachtiguiterlijk(Allebladenzeer

veel langer dan breed, vlak of ingerold of buisvormig; bloemen klein en onopvallend, onregelmatig, of indien regelmatig, dan bleek of bruin- of groenachtig)→Sleutel5(Kruidenmetgras-ofbiesachtiguiterlijk;fig. 14)

De keuze gaat in ons geval duidelijk uit naar 6. In het geval dat bij een determinatie voor de tweede mogelijkheid zou worden geopteerd, kan een vraag ontstaan naar de termen ‘regelmatige’ en ‘onregelmatige bloemen’. De flora blijft het antwoord schuldig! We geven hier alvast het antwoord: regelmatige bloemen zijn in te schrijven in een cirkel. Je kunt ze op gelijk welke manier in twee gelijke delen verdelen (zoals een taart). Onregelmatige bloemen kunnen maar op één manier in twee gelijke delen verdeeld worden, zoals een aangezicht.

6. Bloemennietineenhoofdjegeplaatst→7 - Bloemen in een hoofdje, al of niet voorzien van een gemeenschappelijk

omwindsel (Bloemen dicht opeen geplaatst en zittend of kort gesteeld, samenineenplatvlakofbolvormiggerangschikt)→Sleutel6(Kruiden met bloemen in een hoofdje; fig. 2)

De tekst wordt al wat ingewikkeld, maar de figuur zal meestal wel soelaas brengen. Merk op dat deze flora het begrip ‘hoofdje’ wel erg ruim hanteert, maar dit is voor beginnende botanisten eerder een voordeel. (Andere flora’s beperken het begrip hoofdje nagenoeg tot de composietenfamilie.)

7. Bloemen met 2 kransen bloembekleedsels (kelk en kroon) die in vorm en ofkleurduidelijkvanelkaarverschillen→8 - Bloemen zonder of met 1 krans bloembekleedsels, óf, indien met 2

kransen, deze bijna gelijk in vorm en kleur →Sleutel7(Kruidenmeteenbloemdekofzonderbloembekleedsels)

Fig. 1

Fig. 2

Fig. 14

a

b

c

d j

g

e

f

ih

Page 9: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 9

Hier begint het nut van een cursus natuurgids al duidelijk te worden… Het staat er allemaal wel, maar heel compact. Met ‘bloembekleedsels’ worden kelk- en kroonbladen bedoeld. Een ‘bloemdek’ is een enige krans van bloembekleedsels, zonder onderscheid tussen kelk- en kroonbladen, zoals bij een tulp.Onze keuze is hier vlug gemaakt. De witte bloemen steken uit groene kelken uit, dus naar 8.

8. Kroonbladen tot aan de voet vrij van elkaar (Elk kroonblad apart afvallend; meeldraden zelden op de kroonbladeningeplant)→Sleutel8(Kruidenmetvrijekroonbladen) - Kroonbladen tenminste aan de voet met elkaar vergroeid (Kroon na de bloei blijvend of in zijn geheel –en dussamenmetdemeeldraden–afvallend;meeldradenbijnaaltijdopdebloemkroonbuisingeplant)→Sleutel9 (Kruiden met een vergroeide bloemkroon; fig. 3)

We testen het voorzichtig uit. Trek zacht aan het witte uiteinde van de bloem. Het geheel lost en blijkt tot een buisje vergroeid te zijn: een kroonbuis. We moeten dus naar sleutel 9.

Sleutel 9 – Kruiden met een vergroeide bloemkroon

1. Bloemen2-slachtig→5 - Bloemen1-slachtig→2

Ook dit hoor je blijkbaar te weten. Het gaat om bloemen met ofwel alleen stampers of meeldraden (eenslachtig), ofwel stampers en meeldraden samen (tweeslachtig). We kijken in een bloem en zien onder het ‘hoedje’ zowel één stamper als een viertal meeldraden zitten. Dus naar 5.

5. Vruchtbeginselbovenstandig→10 - Vruchtbeginselonderstandigofhalfonderstandig→6

Het antwoord op deze vragen staat wél in de flora, en meer bepaald bij de verklaring van botanische termen achteraan. De tekeningetjes aldaar geven aan dat we voor ‘bovenstandig’ moeten kiezen. Je moet immers in de bloem kijken om het vruchtbeginsel te zien, dus zit dit laatste boven de bloem ingeplant. We gaan naar 10.

10. Meeldraden10ofminder,vrijofalleenaandevoetmetelkaarvergroeid→11 - Meeldraden talrijk, met elkaar tot een zuiltje vergroeid (fig. 21a) →98Malvaceae|Kaasjeskruidfamilie

De bloem die we onderzoeken beantwoordt zeker niet aan de tweede mogelijkheid. We gaan door naar 11.

11. Kroonslippen gelijk van vorm en grootte (fig. 22c)→29 - Kroonslippen ongelijk van vorm en grootte (fig. 22a,b)→12

‘Wat zijn kroonslippen?’, is de logische vraag die hier rijst. We geven het antwoord in de plaats van de flora: de van elkaar te onderscheiden uitsteeksel van een kroonbuis. Soms zijn deze erg kort, maar ze kunnen op echte kroonbladen lijken als ze slechts onderaan met elkaar vergroeid zijn. In ons voorbeeld zijn er twee duidelijk te onderscheiden kroonslippen. Een bovenste in de vorm van een ‘hoedje’, en een kleinere onderste. We kiezen dus voor 12.

12. Bloembladenzonderspooraandevoet→16 - Eénofmeervandekelk-ofkroonbladengespoord(aandevoetmeteenbuis-ofzakvormigeuitzakkingwaarin

zich meestal nectar bevindt; fig. 22b)→13

Wat een ‘spoor’ is, wordt min of meer verklaard in de tweede vraag. Ze levert geen problemen op: naar 16.

Fig. 3

Fig. 21

a

Fig. 22

a b

c

Page 10: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten10

16. Meeldradenvrijvanelkaar.Kelkslippengroen→17 - Meeldraden met elkaar vergroeid. 2 van de 5 kelkbladen kroonbladachtig, blauw, roze of wit →82.1Polygala|Vleugeltjesbloem

Wat ‘kelkslippen’ zijn kunnen we nu al wel vermoeden, naar analogie met de kroonslippen uit vraag 14. Het zijn de vrije uiteinden van een kelkbuis. Onze plant heeft inderdaad groene kelkslippen. We kijken in de bloem en ontdekken van elkaar losse meeldraden. Dus naar 17.

17. Meeldraden2-4,somsooknog1-3gereduceerdemeeldradenaanwezig→20 - Meeldraden5,allemetnormaalontwikkeldehelmhokjes→18

De bouw van een meeldraad is goed afgebeeld in het register, zij het dat er verkeerdelijk ‘helmknopjes’ i.p.v. ‘helmhokjes’ staat. (Deze fout overleeft de opeenvolgende drukken…) We vinden 4 goed ontwikkelde meeldraden. De vijfde ‘draad’ is de stamper. (Meeldraden die hun helmknop kwijtgespeeld zijn kunnen er uitzien als stampers. Ook hier baart oefening kunst!) Onze weg leidt naar 20.

20. Vruchtbaremeeldraden2of4,somsooknog1-3gereduceerdemeeldradenaanwezig.Kelk4-of5-tallig→21 - Meeldraden 3, vruchtbaar. Kelk 2-bladig of diep 2-spletig →60.2Montia|Bronkruid

Wat zijn ‘vruchtbare meeldraden’? Een vruchtbare meeldraad vormt stuifmeel in de helmhokjes. Dit zijn twee zakvormige orgaantjes die samen de helmknop vormen. Ze zijn vaak geel of paars gekleurd. Steriele meeldraden missen dergelijke uitgegroeide helmknoppen. Je kunt steriele meeldraden onderscheiden van stampers doordat deze laatste onderaan een ietwat verdikt vruchtbeginsel hebben en uitlopen in een stempel. Voor ons komt deze vraag grotendeels neer op de vorige. De kelk heeft 5 tanden en wordt daarom 5-tallig genoemd. Naar 21.

21. Stijlaandetopvanhetvruchtbeginselgeplaatst→22 - Stijl tussen de 4 delen van het vruchtbeginsel geplaatst →123Lamiaceae|Lipbloemenfamilie

Dit vergt goed kijken. Verwijder daarvoor voorzichtig de kroonbuis, zonder aan de stamper te trekken. Als dit gelukt is, blijven de kelkbuis met daarin de stamper over. De lange stijl (het draadvormige uiteinde van de stamper) vertrekt tussen vier kleine bolletjes, die samen het vruchtbeginsel uitmaken. Dit kenmerk levert ons de gezochte plantenfamilie op: onze plant behoort tot de Lipbloemenfamilie. We moeten naar familie 123.

123 Lamiaceae (Labiatae) Lipbloemenfamilie

De flora vermeldt eerst de wetenschappelijke naam en dan de Nederlandse naam van de familie. Volgens overeenkomst eindigt de wetenschappelijke naam van een plantenfamilie steeds op –aceae. Vroeger was dit niet steeds het geval, zoals met Labiatae. Deze naam, die verwijst naar ‘labium’ (lip), is dus vervangen door Lamiaceae, wat afgeleid is van Lamium, Dovenetel. Dit is een belangrijk genus (geslacht) van deze familie.

Genussleutel

We krijgen nu opnieuw een determinatiesleutel, die ons naar de volgende stap moet brengen: het genus of ‘geslacht’ waartoe de gezochte plant behoort. Indien in dit genus maar één soort is opgenomen in de flora, dan staat meteen de volledige soortnaam vermeld. Dit is al het geval in het eerste vragenpaar.

1. Bloemenzichnormaalopenend→2 - Bloemen knotsvormig, gesloten blijvend maar normaal zaadzettend →6Lamiumamplexicaule|Hoenderbeet

Deze vraag levert geen problemen op en brengt ons naar 2.

2. Meeldraden4→5 - Meeldraden 2 (bij Lycopus bovendien met 2 kleine draadvormige staminodiën) (Fig. 123.1)→3

Page 11: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 11

Wie niet weet wat ‘staminodiën’ zijn, heeft blijkbaar pech gehad. De tekening 123.1 leert evenwel dat het om kleine draadjes gaat. Spieken bij de Belgische flora is nog beter. Een staminodium heet er ‘een vaak kroonbladachtig orgaan, ontstaan door vervorming van een steriele meeldraad’. Waarmee wordt aangetoond dat twee flora’s vaak beter is dan één. Maar onze plant zet ons op het spoor naar 5.

5. Meeldradennormaalontwikkeld→9 - Meeldradenonvruchtbaar;bloemenfunctioneelvrouwelijk→6

Ook dit is niet zo ingewikkeld als het lijkt, op voorwaarde dat je weet wanneer een meeldraad onvruchtbaar is! Een vruchtbare meeldraad vormt stuifmeel in de helmhokjes. Dit zijn twee zakvormige orgaantjes die samen de helmknop vormen. Ze zijn vaak geel of paars gekleurd. Steriele meeldraden missen dergelijke uitgegroeide helmknoppen. Als in een tweeslachtige bloem de meeldraden steriel zijn, functioneert de bloem als een eenslachtige vrouwelijke bloem, vandaar de uitdrukking ‘bloemen functioneel vrouwelijk’ in de flora. In ons geval zijn de vier meeldraden duidelijk vruchtbaar. We moeten naar 9.

9. Meeldraden korter of even lang als de bovenlip, vóór het vrijkomen van het stuifmeel niet onder de bovenlip uitstekend→16 - Alle 4 meeldraden direct zichtbaar óf de langste 2 meeldraden (al vóór het vrijkomen van het stuifmeel) duidelijklangerdandebovenlipenaanweerszijdendaarvanuitstekend→10

De meeldraden zitten alle verborgen in de bovenlip, dus naar 16.

16. Kelk2-lippigof5-tandig.Meeldradenlangerdandebuisvandebloemkroon→17 - Kelk vrijwel regelmatig 10-tandig (Fig. 123.6). Meeldraden korter dan de buis van de

bloemkroon. Bloemkroon wit →4Marrubiumvulgare|Malrove

Een vijftandige kelk en alle meeldraden langer dan de buis van de bloemkroon sturen ons naar 17.

17. Kelk regelmatig 5-tandig of zonder rechtopstaand uitsteekseltje op de bovenzijde. In elk schutblad 2 of meer bloemen geplaatst, bloemen daardoor in arm- of rijkbloemigeschijnkransenverenigd→18 - Kelk 2-lippig met gaafrandige lippen, op de bovenzijde met een dwars geplaatst

rechtopstaand uitsteeksel (Fig. 123.7). Bloemen alleenstaand in de oksel van elk schutblad, daardoor paarsgewijs gerangschikt →3Scutellaria|Glidkruid

Onze plant heeft regelmatige 5-tandige kelken. De bloemen lijken in kransen te staan. In werkelijkheid staan ze in groepjes, vandaar ‘schijnkransen’. Een tekening van een ‘schutblad’ is achteraan in de flora opgenomen. Schutbladen wijken in vorm meestal af van de echte bladen. We gaan verder naar 18.

18. Bladenniet3-of5-spletig.Slippenvandeonderlipnietingerold→19 - Bladen meestal handvormig 3- of 5-spletig. Slippen van de onderlip spoedig overlangs ingerold →8Leonuruscardiaca|Hartgespan

De bladen zijn enkelvoudig. De slippen van de onderlip zijn niet ingerold: 19

19.Bloeiwijzenokselstandigofindieneindstandig,dandeschutbladenniethalf-cirkelvormig→20 - Bloemen in een dichte eindstandige (bijenkorfjesachtige) bloeiwijze met grote, halfcirkelvormige,

droogvliezige, netvormig geaderde schutbladen →13Prunellavulgaris|Brunel

Hopelijk spreken de termen ‘eindstandig’ en ‘okselstandig’ voor zich. Hoe dan ook, de eerste keuzemogelijkheid dringt zich op, dus naar 20.

Fig. 123.1

Fig. 123.6

Fig. 123.7

Page 12: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten12

20. Onderlipvandebloemkroonzonderholle,rechtopstaandetandenofknobbels→21 - Onderlip van de bloemkroon in het midden tussen de slippen met 2 tandachtige

uitbultingen (Fig. 123.8)→5Galeopsis|Hennepnetel

De figuur toont duidelijk wat bedoeld wordt, waardoor we voor de eerste mogelijkheid kiezen: naar 21.

21. Onderlipvandebloemkroonmetvrijgrotezijslippen→22 - Onderlip van de bloemkroon met kleine zijslippen, deze elk plotseling in een tand

toegespitst (Fig. 123.9) →6Lamium|Dovenetel

De tweede mogelijkheid komt overeen met wat we aan onze plant aantreffen. We hebben aldus de tweede stap op weg naar onze determinatie gezet. We kennen nu het genus waartoe onze plant behoort: Lamium of dovenetel. We gaan verder naar genus 6.

6 Lamium L. – Dovenetel

We hebben nu het eerste deel van de naam van onze plant gevonden. Het luidt ‘Lamium’ met als auteur Linnaeus, afgekort L. In het Nederlands leren we dat het om een dovenetelsoort gaat.

Soortsleutel

We gaan een laatste maal via een determineersleutel op zoek, ditmaal naar de soort.

1. Plant1-jarig.Bloemkroon10-20(-25)mmlang,metrechtebuis→3 - Plantoverblijvend.Bloemkroon(18-)20-35mmlang,metgebogenbuis→2

Hoe weet je nu of een plant overblijvend of eenjarig is? Hiervoor bestaat een eenvoudig trucje. Een eenjarige plant moet zich voortplanten in één seizoen. Ze gaat dus niet investeren in stengels waar geen bloeiwijzen aan komen. En er zijn evenmin restanten aan te vinden van stengels van het vorige jaar. Eenjarigen vormen dus meestal een reeks van min of meer even grote stengels waar telkens een bloeiwijze aan zit. Onze plant beantwoordt niet aan dit kenmerk. Bovendien zijn de bloemkronen vrij groot. We kiezen voor 2.

1. Bloemkroon paarsrood, zelden zuiver wit of zalmroze; de onderlip donker gevlekt. Haarring in de kroonbuis overdwars lopend. Stuifmeel oranje. Bladen groen of ± gevlekt, al of niet met witte middenstreep. 0,30-0,60. Apr.-herfst. Hemi., Cham. Op vochtige, voedselrijke grond onder hakhout, aan bosranden en op dijkhellingen. KFK 667: vrij alg. (…) Fig. 123.31 →LamiummaculatumL.Gevlektedovenetel - Bloemkroon roomwit, zeer zelden lichtroze; de onderlip groengeel gevlekt.

Haarring in de kroonbuis scheef opstijgend. Stuifmeel bleekgeel. Bladen groen, ongevlekt. 0,30-0,60. Apr.-herfst. Hemi., Cham. Op vochtige, zeer voedselrijke, omgewerkte grond in bermen, in bemeste weilanden en in en aan lichte loofbossen.KFK999:zeeralg.(…)Fig. 123.9, 32 →L.AlbumL.Wittedovenetel

Onze plant heeft witte bloemen. Uitzonderlijk zou dus de eerste keuze ook mogelijk zijn. Maar de onderlip is niet donker gevlekt. De tweede mogelijkheid levert ons uiteindelijk de gezochte soort. Onze plant is een Witte dovenetel. De volledige wetenschappelijke naam is Lamium album L. De flora vermeldt evenwel ‘Lamium’, dat al eerder gevonden was als genusnaam, niet meer voluit. L(innaeus) is opnieuw de auteur van de volledige naam. De flora vermeldt achtereenvolgens als bijkomende kenmerken: de hoogte in cm; de bloeitijd; de levensvormen (Hemi. staat voor hemicryptofyt en Cham. voor chamaefyt – raadpleeg het hoofdstuk ‘Landschapsecologie’ voor de betekenis van deze begrippen!); de groeiplaats; de zeldzaamheidsgraad. Die laatste wordt aangeduid met de klassieke termen ‘zeer algemeen’, ‘vrij algemeen’, enz. maar ook met het aantal kilometerhokken waarin de plant in Nederland voorkomt. KFK staat voor Kilometerhok Frequentie Klasse. (De overige vermeldingen zijn hier niet overgenomen.)

Fig. 123.8

Fig. 123.9

Page 13: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 13

stempel

stijl

vruchtbeginsel stam

per

helmknop

mee

ldra

ad

helmdraad kroonbladen

kelkbladen

bloembodem

knop

knoopnerven

bladschijf

wortel

De zaadplant

Meer lezen

Eggelte,H.(2009)Botanisch woordenboek,verklaringenvertalingvanfloristischetermen,KNNVUitgeverij,Zeist.

Page 14: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten14

nerven komen niet

samen aan de bladtop

nerven komen aan de bladtop weer samen =

parallelnervig

één belangrijke nerf = hoofdnerf

nerven alle even belangrijk

blad overal even breed

blad breder in het midden

veernervig handnervig rechtnervig kromnervig

2 bladeren per knoop

meer dan 2 bladeren per knoop

verschillende bladeren per knoop

1 blad per knoop

verspreid kruiswijs tegenoverstaand

tegenover-staand

kransgewijs

Page 15: 5 Planten veldtechnieken - natuurpunt.be · hoogleraar Abraham Munting (1626-1683) zes soorten. De twee die al door Dodoens werden beschreven, heten nu: De twee die al door Dodoens

insnijdingen niet tot op hoofdnerf = enkelvoudig blad

insnijdingen tot op hoofdnerf = samengesteld blad

insnijding kleiner dan 1/4 van de

zijnerf

insnijding minstens 1/4 van de zijnerf,

nl.:

handnervig samengesteld

veernervig samengesteld

stompe

uitsteeksels scherpe

uitsteeksels geen

uitsteeksels minder dan 1/2

1/2 tot 3/4

meer dan 3/4

insnijding scherp

insnijding scherp

insnijding stomp

insnijding stomp

gaaf gegolfd getand gekarteld gezaagd gelobd gespleten handnervig gedeeld veernervig

© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 5: Veldtechnieken planten 15