Upload
habao
View
224
Download
1
Embed Size (px)
Citation preview
1
Aan
de leden van het algemeen bestuur
van de GR Dienst Gezondheid en Jeugd
Hierbij nodig ik u uit voor de vergadering van het algemeen bestuur op
Donderdag 15 december 2016 van 14.00 uur tot 17.00 uur bij de Dienst
Gezondheid & Jeugd, vergaderkamer 4.08, Karel Lotsyweg 40 te Dordrecht
De agenda voor de vergadering luidt als volgt:
AGENDA
14.00 uur
1. Opening
14.00 – 14.30 uur
2. Presentatie over nieuwe meldkamer door RAV
14.30 – 15.30 uur
3. Serviceorganisatie Jeugd
Besluitvormend
Portefeuillehouder Onderwerp
a. Linden/Witte Positionering Veilig Thuis
Veilig Thuis: besluitpunten 1, 2, 4 t/m 9 (portefeuillehouder Van
der Linden)
CIT: besluitpunten 3 en 9 (portefeuillehouder De Witte)
b. Janssen Tweede burap
c. Janssen Begroting 2017
d Witte Besluit continuering Serviceorganisatie Jeugd en stichting Jeugdteams
Informerend
e. Witte Bestuursopdracht evaluatie solidariteit en alternatieven
verrekeningssytematiek
f. Witte Besluitvorming en planning 2017
4. Rondvraag
15.30 – 15.45 uur
5. Dienst Gezondheid en Jeugd
Besluitvormend
Portefeuillehouder Onderwerp
a Janssen Tweede burap
b. Janssen Controleprotocol 2016
Informerend
c. Linden Vrijstellingen van de leerplicht op lichamelijke en psychische
gronden
6. Rondvraag
2
15.45 – 15.55 uur
7. Regionale Ambulance Voorziening ZHZ
Besluitvormend
Portefeuillehouder Onderwerp
a. Janssen Tweede burap 2016
8. Rondvraag
15.55– 16.05 uur
9. Vaststellen notulen DG&J d.d. 27 oktober 2016
16.05 – 16.15 uur
10. Ingekomen- en uitgaande stukken
• Ingekomen - Brief provincie Utrecht – herindeling Vijfheerenlanden
• Ingekomen – Accountantsverslag 2015
• Uitgaand - Evaluatie overstap VO-MBO en zomeractie 2016
• Uitgaand - Vervolgonderzoek IGZ naar infectieziekten bestrijding door GGD'en
16.15 – 16.25 uur
11. Bedrijfsfilm DG&J
16.25 – 17.00 uur
12. Kabinetsdeel
13. Sluiting
De voorzitter van de GR Dienst Gezondheid en Jeugd,
C.M.L Lambrechts
Dordrecht, 9 december 2016 Onderwerp: Positionering Veilig Thuis en subsidie 2017 Veilig Thuis en CIT Agendapunten: 3a Veilig Thuis: besluitpunten 1, 2, 4 t/m 9 (portefeuillehouder Van der Linden)
CIT: besluitpunten 3 en 9 (portefeuillehouder De Witte)
Geachte leden van het Algemeen Bestuur,
Ik stel u het volgende voor:
Ontwerp-besluit
Positionering: inhoud
1. De positionering van Veilig Thuis te beperken tot de wettelijke AMHK-taken, plus de expertise- en monitorfunctie en de uitvoering van de taken op basis van de Wet tijdelijk huisverbod.
2. Het samenwerken van Veilig Thuis (AMHK) en het meldpunt Z&O/OGGz mee te nemen bij het maken van een organisatieontwerp en het voeren van de gesprekken met de betrokken organisaties in de eerste helft van 2017.
3. De subsidierelatie met Jeugdbescherming west voor het CIT in 2017 te continueren.
4. De 17 gemeenten te verzoeken regionaal een fundamenteel gesprek te voeren over de taken die worden uitgevoerd in het kader van de Maatschappelijke Zorg en de aan te stellen ambtelijk opdrachtgever Veilig Thuis te informeren over de uitkomst, zodat deze betrokken kan worden bij het ontwerp en de inrichting van de te positioneren Veilig Thuis organisatie.
Positionering: sturing en financiële gevolgen
5. Veilig Thuis publiek te positioneren onder de gemeenschappelijke regeling DG&J en de voorkeur voor de verschijningsvorm nader te bepalen op basis van een uitgewerkt organisatieontwerp.
6. De ambtelijk opdrachtgever opdracht te geven in het eerste kwartaal van 2017 de
mogelijke verschijningsvormen van het onder de gemeenschappelijke regeling
DG&J te positioneren Veilig Thuis nader uit te werken en dit voor te leggen aan
het Algemeen Bestuur.
7. Afhankelijk van de voorkeur van het Algemeen Bestuur voor de verschijningsvorm
van Veilig Thuis onder de gemeenschappelijke regeling, een voorstel te doen aan
de 17 gemeenteraden voor het aanpassen van de tekst van de
gemeenschappelijke regeling.
8. De ambtelijk opdrachtgever opdracht te geven uitvoering te geven aan de in deze
adviesnota opgenomen routekaart, met als doel dat Veilig Thuis per 1 januari
2018 in de nieuwe verschijningsvorm van start kan gaan.
9. De ambtelijk opdrachtgever opdracht te geven om, als onderdeel van de uit te
voeren routekaart, een kwartiermaker aan te stellen die de verschillende
verschijningsvormen uitwerkt en op basis van een ontwerp voor de organisatie
van Veilig Thuis en de bijbehorende werkprocessen de voorbereidingen treft voor
implementatie van het organisatieontwerp per 1 januari 2018.
2
Oplossen capaciteitsprobleem
10. Het dekkingsvraagstuk voor de uitbreiding van de ZSM-aanpak naar het weekend door Veilig Thuis terug te leggen bij de stuurgroep van het Veiligheidshuis.
11. Te besluiten over het oplossen van het dekkingsvraagstuk van afgerond 1,7 miljoen euro voor de subsidiëring van Veilig Thuis en het CIT voor 2017 bij het vaststellen van de begroting 2017 van de Serviceorganisatie.
Kern van de zaak
Op 27 oktober 2016 heeft het Algemeen Bestuur de voorkeur uitgesproken voor twee uit
te werken positioneringsvarianten voor Veilig Thuis, te weten: Veilig Thuis als nieuwe
stichting of als onderdeel van de gemeenschappelijke regeling DG&J.
Daarnaast heeft het Algemeen Bestuur ingestemd met het besluiten over het oplossen
van het capaciteitsprobleem van Veilig Thuis door het beschikbaar stellen van extra
budget, bij het vaststellen van de begroting van de Serviceorganisatie voor 2017 in de
vergadering van 15 december 2016.
In deze adviesnota vindt u een uitgewerkt voorstel voor zowel de positionering van Veilig
Thuis als voor het oplossen van het capaciteitsprobleem van Veilig Thuis.
Daarnaast doen wij u in deze adviesnota een voorstel voor het oplossen van het
capaciteitsprobleem van het Crisis Interventie Team (CIT). Dit probleem is voor 2016
opgelost op basis van de knoppennotitie die op 7 juli 2016 is vastgesteld door het
Algemeen Bestuur, maar voor 2017 is nog niet in een oplossing is voorzien. In de
adviesnota Begroting 2017 van de Serviceorganisatie die aan het Algemeen Bestuur is
aangeboden ter besluitvorming in de vergadering van 15 december 2016 vindt u een
financieel voorstel. In de adviesnota die nu voor u ligt, vindt u een inhoudelijke
toelichting.
Positionering
De kernvraag voor de positionering is of Veilig Thuis publiek of privaat moet worden
georganiseerd. Op financiën is er in principe (bij gelijke keuzes in organisatieontwerp)
geen wezenlijk onderscheid tussen een nieuwe, private stichting of onderdeel van de
gemeenschappelijke regeling. Inhoudelijk gezien is een publieke positionering van Veilig
Thuis gewenst. Veilig Thuis kan worden georganiseerd als afdeling van de DG&J, apart
organisatieonderdeel of stichting onder de gemeenschappelijke regeling.
Oplossen capaciteitsprobleem Veilig Thuis
De subsidieaanvraag voor Veilig Thuis voor 2017 overschrijdt ruimschoots de beschikbare
middelen. De reden hiervan is dat in de aanvraag rekening is gehouden met een
oplossing voor de bestaande en toekomstig voorziene capaciteitsproblemen. Op basis van
de gevoerde subsidiegesprekken met Jeugdbescherming west wordt u voorgesteld om
het verschil tussen de aangevraagde en de beschikbare middelen te dekken door middel
van een extra bijdrage van de 17 gemeenten. Het gaat over maximaal € 1.377.000 voor
de AMK-functie van Veilig Thuis.
Uitgaande van de subsidieaanvraag kan Veilig Thuis in 2017 bij gelijkblijvende
omstandigheden:
a. Zicht hebben op de veiligheid van gemelde kinderen en volwassenen;
b. Voldoen aan de eisen van de inspecties;
c. Wachtlijstvrij werken;
d. Voldoen aan de norm van 5 dagen voor intake en triage;
e. Voldoen aan de norm van 10 weken voor onderzoek;
f. Na afsluiten vervolgtraject (met en zonder onderzoek) monitoren na 3 en 12
maanden;
g. Een verwachte verdere stijging van het aantal meldingen met 20% ten opzichte
van 2016 opvangen;
h. Door middel van samenwerking met lokale teams en hulpverlening/zorg ten
behoeve van overdracht en op- en afschalen, bijdragen aan de transformatie van
3
het jeugdhulp- en Wmo-stelsel in Zuid-Holland Zuid, waarbij Veilig Thuis relatief
meer meldingen na triage overdraagt en minder meldingen in onderzoek neemt
ten opzichte van 2016.
Oplossen capaciteitsprobleem Crisis Interventie Team (CIT)
De subsidieaanvraag voor het CIT voor 2017 overschrijdt de beschikbare middelen. De
reden hiervan is dat in de aanvraag rekening is gehouden met een oplossing voor de
bestaande en toekomstig voorziene capaciteitsproblemen. Op basis van de gevoerde
subsidiegesprekken met Jeugdbescherming west wordt u voorgesteld om het verschil
tussen de aangevraagde en de beschikbare middelen te dekken door middel van een
extra bijdrage van de 17 gemeenten. Het gaat over maximaal € 298.000 voor het CIT.
Opgeteld bedraagt het dekkingsvraagstuk voor het oplossen van de capaciteitsproblemen
van Veilig Thuis en het CIT maximaal € 1.675.000.
Informeren gemeenteraden
Het is van belang dat de 17 gemeenteraden goed worden meegenomen in de stappen die
worden gezet op weg naar de positionering van Veilig Thuis en het oplossen van het
capaciteitsprobleem.
De bevoegdheid voor het organiseren van Veilig Thuis (AMHK) is door de gemeenteraden
gedelegeerd aan de gemeenschappelijke regeling. Wanneer het Algemeen Bestuur een
positioneringskeuze wil maken die leidt tot aanpassing van de tekst van de
gemeenschappelijke regeling, dan is het aan de 17 gemeenteraden om toestemming te
geven voor de gewenste aanpassing.
Op basis van uw besluit zullen wij de leden van het Algemeen Bestuur een concept-
raadinformatiebrief aanreiken op basis waarvan zij hun gemeenteraden kunnen
informeren. In deze brief zal naast het keuzeproces ook aandacht worden besteed aan de
bevoegdheid van de gemeenteraden in het proces.
Daarnaast willen wij de gemeenteraden faciliteren door het organiseren van één of meer
regionale raadsbijeenkomsten over de positioneringskeuze.
Reeds genomen besluiten
In het Beleidsrijk Regionaal Transitie Arrangement (BRTA) is aangekondigd dat medio 2016 een keuze moet worden gemaakt voor definitieve positionering van Veilig Thuis (Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling, AMHK) vanaf 2017. Hiervoor is eind 2015 een bestuursopdracht vastgesteld door de verschillende opdrachtgevers van het huidige Veilig Thuis, namelijk het Algemeen Bestuur, centrumgemeenten en de 17 colleges.
Wat is Veilig Thuis?
Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid wordt sinds 1 januari 2015 uitgevoerd in een
samenwerkingsorganisatie van Jeugdbescherming west (AMK-functie: Advies- en
Meldpunt Kindermishandeling) en Dienst Gezondheid & Jeugd (SHG-functie: Steunpunt
Huiselijk Geweld en het meldpunt Zorg & Overlast en OGGz-taken: Openbare Geestelijke
Gezondheidszorg). De samenwerkingsorganisatie is ontstaan als gevolg van de wettelijke
plicht van gemeenten om te voorzien in een geïntegreerd AMHK (Advies- en Meldpunt
Huiselijk geweld en Kindermishandeling). Vanuit praktische overwegingen zijn per 1
januari 2015 de bovenwettelijke taken van het meldpunt Zorg & Overlast en OGGZ-taken
toegevoegd aan de samenwerkingsorganisatie Veilig Thuis.
Eind 2014 hebben de gemeenten in Zuid-Holland Zuid besloten nog geen keuze te maken
voor de positionering van Veilig Thuis, met de verwachting dat er op basis van de
ervaringen met een geïntegreerd AMHK medio 2016 een keuze zou kunnen worden
gemaakt op inhoudelijke gronden.
4
Argumenten
Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn de colleges verantwoordelijk geworden voor de organisatie van een AMHK. De gemeenten in Zuid-Holland Zuid hebben deze verantwoordelijkheid gedelegeerd aan de gemeenschappelijke regeling DG&J in artikel 5, onderdeel IV. Bij de inwerkingtreding van de Wmo 2015 hebben Rijk en VNG afgesproken om voor een aantal taken voorlopig te blijven werken met centrumgemeenten, waarbij deze een regierol hebben en de financiële middelen ontvangen. Vanwege de delegatie van de verantwoordelijkheid voor een AMHK van de 17 gemeenten aan de gemeenschappelijke regeling, hebben de centrumgemeenten geen bevoegdheid voor de organisatie van het AMHK. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan het Algemeen Bestuur van de DG&J.
1. Positionering: inhoud
Wij hebben onafhankelijk advies ingewonnen over de bij Veilig Thuis te positioneren taken; moet de positionering beperkt worden tot de AMHK taken of moeten ook de taken van het Meldpunt Zorg & Overlast/OGGz hierbij worden betrokken? We hebben dit advies gevraagd aan Caroline Mobach, zelfstandig adviseur en in 2014 kwartiermaker van Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Het advies luidt: concentreer Veilig Thuis op de uitvoering van de wettelijke AMHK-taken plus de expertise- en monitorfunctie en de uitvoering van de taken op basis van de Wet tijdelijk huisverbod (WTH)1. De overwegingen hiervoor zijn:
1. Synergie AMHK en Zorg & Overlast/OGGz beperkt zich tot 30% van de meldingen waarin sprake is van samenloop van problematiek (van kinderen en volwassenen). Hier is efficiency te behalen. Voor de overige 70% van de meldingen doet deze samenloop zich niet voor.
2. Hoge urgentie en noodzaak om wettelijke taken Veilig Thuis (AMHK) op orde te krijgen.
3. Belangrijk verschil in juridisch kader AMHK en (nagenoeg ontbreken van) juridisch kader voor Meldpunt Z&O/OGGz-taken. Dit geldt ongeacht of de beide werksoorten in één gezamenlijke werkeenheid functioneren of elk georganiseerd zijn in een aparte werkeenheid (efficiencywinst is beperkt).
4. De taken van het meldpunt Z&O/OGGZ zijn niet eenduidig op regionaal niveau afgesproken. Het gesprek hierover dient nog te worden gevoerd.
Het advies gaat gepaard met de volgende aanbevelingen. Per aanbeveling hebben wij aangegeven hoe we deze willen oppakken.
1. Leg een stevig fundament onder de wettelijke taken Veilig Thuis (AMHK) in de vorm van een kwalitatief geïntegreerd werkproces. Dit moet op korte termijn in orde komen (2e stap inspecties in januari 2017) en stelt Veilig Thuis in staat te investeren in de grote ontwikkelopgave (aansluiting lokale teams).
Dit vraagt een passende financiering van taken voor 2017. Een voorstel
hiervoor vindt u verderop in deze adviesnota.
2. Organiseer het AMHK en Z&O/OGGz in afzonderlijke werkeenheden, Daarmee kan alle energie gericht zijn op de 'kerntaken' van het AMHK. Zorg voor de borging van de voordelen van het onder één dak functioneren van beide werksoorten. Samenwerken op de werkvloer is cruciaal, maar hoeft niet in 1 organisatie.
In beide uit te werken positioneringsvarianten is het samenwerken van Veilig
Thuis (AMHK) en Z&O/OGGz onder 1 dak gewenst. Dit wordt meegenomen bij het
opstellen van een organisatieontwerp en de gesprekken met de betrokken
organisaties in de eerste helft van 2017.
1 De door Veilig Thuis uit te voeren taken op basis van de Wet tijdelijk huisverbod zijn: uitvoeren
van risico-inventarisatie, triageren binnen kantoortijden, monitoren van casussen en voeren van casusregie bij complexe zaken.
5
3. Behoud voorlopig de samenwerkingsafspraken met Jeugdbescherming west over de uitvoering van het Crisis Interventie Team (CIT). Het CIT wordt sinds 1 april 2016 praktisch uitgevoerd door Veilig Thuis. Met Jeugdbescherming west is afgesproken dat dit niet ‘onomkeerbaar’ mag zijn. Het is de vraag of het CIT daadwerkelijk bij Veilig Thuis moet worden gepositioneerd. Dit ligt voor de hand vanwege de overlap van taken en doelgroep.
Op initiatief van het Transformatieberaad van jeugdhulpaanbieders is een plan
van aanpak gemaakt voor een regionale crisisdienst. Dit plan biedt nog
onvoldoende antwoord op de vraag waar het CIT gepositioneerd moet worden.
Jeugdbescherming west wordt gevraagd om met advies van de
transformatiemanager2 die per 1 januari 2017 start, een plan op te leveren op
basis waarvan in de eerste helft van 2017 een besluit kan worden genomen. Het
onderdeel van het plan dat gericht is op uitgroeien naar een crisisdienst voor 0-
100 jaar zal in samenwerking met de 17 gemeenten moeten worden uitgewerkt,
vanwege de lokale verantwoordelijkheid hiervoor op basis van de Wmo.
Verderop in deze adviesnota vindt u een voorstel voor de subsidiëring van het CIT
voor 2017.
4. Voer regionaal een fundamenteel gesprek over taken die worden uitgevoerd in het kader van de Maatschappelijke Zorg (inclusief de taken van het Meldpunt Z&O). (Lokale) beleidsontwikkeling in 17 gemeenten is nodig om keuzes te kunnen maken over de bovenwettelijke Wmo-taken in relatie tot lokale teams.
De verantwoordelijkheid voor deze beleidsontwikkeling ligt lokaal bij de 17
gemeenten. Voorgesteld wordt de gemeenten te verzoeken met elkaar een
fundamenteel gesprek te voeren over de taken die worden uitgevoerd in het kader
van de Maatschappelijke Zorg en de aan te stellen ambtelijk opdrachtgever Veilig
Thuis in het eerste kwartaal van 2017 te informeren over de uitkomst. De
ambtelijk opdrachtgever kan vervolgens de uitkomst betrekken bij het ontwerp en
de inrichting van de te positioneren Veilig Thuis organisatie.
Wij stellen u voor:
1. De positionering van Veilig Thuis te beperken tot de wettelijke AMHK-taken, plus
de expertise- en monitorfunctie en de uitvoering van de taken op basis van de
Wet tijdelijk huisverbod.
2. Het samenwerken van Veilig Thuis (AMHK) en het meldpunt Z&O/OGGz mee te nemen bij het maken van een organisatieontwerp en het voeren van de gesprekken met de betrokken organisaties in de eerste helft van 2017.
3. De subsidierelatie met Jeugdbescherming west voor het CIT in 2017 te continueren.
4. De 17 gemeenten te verzoeken regionaal een fundamenteel gesprek te voeren over de taken die worden uitgevoerd in het kader van de Maatschappelijke Zorg en de aan te stellen ambtelijk opdrachtgever Veilig Thuis te informeren over de uitkomst, zodat deze betrokken kan worden bij het ontwerp en de inrichting van de te positioneren Veilig Thuis organisatie.
2. Positionering: sturing
Op 27 oktober 2016 heeft het Algemeen Bestuur de voorkeur uitgesproken voor twee uit
te werken positioneringsvarianten voor Veilig Thuis, te weten:
1. Veilig Thuis als nieuwe, private stichting of
2. Veilig Thuis als onderdeel van de gemeenschappelijke regeling DG&J, in een nader
te bepalen vorm (afdeling DG&J, apart organisatieonderdeel naast DG&J,
Serviceorganisatie en RAV of een stichting onder publieke aansturing).
In de adviesnota voor 27 oktober 2016 hebben wij aan de hand van het wegingskader het onderscheid tussen de verschillende positioneringsvarianten geschetst. Het
2 Het Algemeen Bestuur heeft op 7 juli 2016 besloten tot aanstelling van een transformatiemanager
voor het aanjagen van de transformatie van de jeugdhulp in Zuid-Holland Zuid.
6
onderscheid tussen Veilig Thuis als nieuwe, private stichting en als onderdeel van de gemeenschappelijke regeling concentreert zich op basis van het wegingskader op sturing en organisatie:
1. Sturing: a. de onafhankelijkheid van de uitvoering van Veilig Thuis van gemeenten is
automatisch geborgd in de stichtingsvariant. In de variant waarbij Veilig Thuis onderdeel uitmaakt van de GR is onafhankelijkheid van de uitvoering afhankelijk de afspraken die hierover worden gemaakt. Overigens functioneert het Steunpunt Huiselijk Geweld (afdeling van de DG&J en onderdeel van de samenwerkingsorganisatie Veilig Thuis zonder inmenging van gemeenten in de uitvoering. Tegelijkertijd zien we inhoudelijke inmenging van gemeenten op casusniveau bij de privaat georganiseerde Stichting Jeugdteams.
b. de sturingsmogelijkheden voor gemeenten zijn groter/directer in de variant waarbij Veilig Thuis onderdeel uitmaakt van de GR, dan in de stichtingsvariant. Een stichting functioneert onder een eigen bestuur, waardoor gemeenten minder (directe) beïnvloedingsmogelijkheden hebben om te sturen op het behalen van resultaatsafspraken.
2. Organisatie: een aparte stichting met de omvang van Veilig Thuis wordt algemeen gezien als te klein om kostenefficiënt te kunnen functioneren. De benodigde overhead is groot in verhouding tot het aantal medewerkers dat uitvoering geeft aan het primaire proces. Dit maakt een aparte stichting een kostbare constructie. De stichting zou ondersteunende diensten en voorzieningen extern kunnen betrekken, om de kosten te drukken. Hierbij bestaat echter het risico op BTW-heffing. Veilig Thuis als onderdeel van de gemeenschappelijke regeling zou gebruik kunnen maken van ondersteunende diensten en voorzieningen binnen de gemeenschappelijke regeling.
Daarnaast hebben we in de adviesnota voor 27 oktober aangegeven de inhoud te missen in het wegingskader. Wanneer we redeneren vanuit het belang van kinderen die worden mishandeld en volwassenen die te maken hebben met huiselijk geweld, dan zou er een extra uitgangspunt moeten worden toegevoegd, namelijk: het borgen van het belang van deze kinderen en volwassenen. Het wegen van dit uitgangspunt, start bij de wettelijke taken van Veilig Thuis: Wettelijke taken Veilig Thuis
1. Het zijn van een herkenbaar en toegankelijk meldpunt voor gevallen/vermoedens van
huiselijk geweld/kindermishandeling; 2. Het geven van advies en informatie aan melders/burgers; 3. Het doen van onderzoek om te bepalen of sprake is van kindermishandeling/huiselijk
geweld; 4. Het - indien noodzakelijk - inschakelen van passende hulpverlening; 5. Het zo nodig informeren van politie of Raad voor de Kinderbescherming; 6. Het terug rapporteren aan de melder van datgene wat met de melding is gebeurd; 7. gemeenten moeten bij inrichten van Veilig Thuis zorgen voor samenhang met
jeugdketen.
Uit de wettelijke taken blijkt dat:
1. de uitvoering van deze taken risicovolle handelingen betreft voor een kwetsbare groep mensen die te maken heeft met problematiek;
2. de complexe problematiek ook een grote impact heeft op de directe omgeving van mensen;
3. De bevoegdheden van Veilig Thuis diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van burgers (gedwongen informatiepositie). Dit vraagt zorgvuldigheid en onafhankelijkheid;
4. Gemeenten verantwoordelijk zijn voor bescherming van inwoners. Publiek of privaat: gemeenten “zijn ervan”;
7
5. Veilig Thuis zich beweegt in cruciale ketens; onafhankelijkheid is hierbij van belang;
6. Veilig Thuis en lokale teams gelijksoortige en bovendien nauw met elkaar samenhangende ontwikkelopgave (transformatie) hebben; beide zijn de verantwoordelijkheid van gemeenten. Goede aansluiting van Veilig Thuis op de lokale teams is noodzakelijk om tijdig te kunnen op- en afschalen;
7. Positionering faciliterend moet zijn aan stip op de horizon (Veilig Thuis als
expertisecentrum voor hoog complexe en hoog risico zaken en goede lokale
aansluiting voor ondersteuning bij op- en afschalen); 8. Directe sturing/grip gewenst is vanwege belang en complexiteit Veilig Thuis en
verwevenheid met lokale opgave. Deze overwegingen en onderstaande figuur maken duidelijk dat vanuit het belang van de mensen die te maken hebben met kindermishandeling/huiselijk geweld en het diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van mensen, een publieke positionering wenselijk is. In onderstaande figuur wordt uitgebeeld dat de overheid verantwoordelijk is voor de veiligheid van burgers en vanuit die verantwoordelijkheid mag ingrijpen in de levenssfeer van mensen. Het ingrijpen in de levenssfeer van mensen verhoudt zich niet logisch tot de markt, waarin het draait om een ruilmechanisme.
De inhoud en het publieke karakter van de taken pleit voor positionering van Veilig Thuis bij de gemeenschappelijke regeling DG&J. Niet alleen het publieke karakter van de inhoudelijke AMHK-taak, maar ook de sturingsmogelijkheden pleiten voor deze positioneringsvariant. Zoals op basis van het wegingskader al is aangegeven, kunnen gemeenten directer sturen op het realiseren van resultaatsafspraken in het geval van een onderdeel van de gemeenschappelijke regeling dan in het geval van een private stichting. Bij het beleggen van publieke bevoegdheden bij een private partij zijn veel waarborgen nodig om de sturing door gemeenten te borgen. Een stichting is feitelijk een monopolist zonder directe sturing van de overheid. De vraag is welke middelen de gemeenten dan hebben om te sturen wanneer de uitvoering niet leidt tot de afgesproken resultaten. Het verminderen of intrekken van de subsidie is de ultieme maatregel, maar dat leidt tot problemen bij de uitvoering van de taak, waar de gemeenten verantwoordelijk voor zijn. De meest voor de hand liggende vorm is invloed van de gemeenten op de Raad van Toezicht en de directie, maar dit vraagt wel bijzondere regelgeving. Bij de oprichting van de Stichting Jeugdteams is een Raad voor publiek belang ingesteld; deze stuurt echter niet direct op het behalen van de afgesproken resultaten door de stichting. Een ander middel voor gemeenten om te sturen, is het beperken van de subsidie tot een bepaalde termijn. Weliswaar wordt de subsidie jaarlijks opnieuw vastgesteld, maar de gemeente kan bepalen dat er bijvoorbeeld na 4 jaar een evaluatie plaatsvindt, waarbij ook de constructie van de stichting opnieuw wordt bezien, met als mogelijkheid dat er dan alsnog gekozen wordt voor een andere variant.
8
Gemeenten sturen direct op een gemeenschappelijke regeling. Belangrijk aandachtspunt daarbij is het maken van een goed onderscheid tussen het opdrachtnemerschap en het opdrachtgeverschap; beide rollen zijn verenigd in het bestuur van een gemeenschappelijke regeling. Er zijn verschillende verschijningsvormen mogelijk. Een nieuwe gemeenschappelijke regeling is af te raden vanwege de beperkte omvang van Veilig Thuis. Dit zou een kostbare constructie opleveren. Onder de bestaande gemeenschappelijke regeling zou Veilig Thuis kunnen worden gepositioneerd als:
1. afdeling van de Dienst Gezondheid & Jeugd, 2. apart organisatie-onderdeel (naast de Dienst Gezondheid & Jeugd en de
Serviceorganisatie) of 3. stichting.
Direct kunnen sturen op het behalen van de resultaten door Veilig Thuis is gewenst, vanwege:
1. het publieke karakter van de AMHK-taak, 2. de cruciale positie en rol van Veilig Thuis in het jeugdhulpstelsel en het belang
van een goede invulling hiervan, en 3. de omvangrijke transformatieopgave van Veilig Thuis die onlosmakelijk is
verbonden met de benodigde transformatie van de lokale teams in de gemeenten, Een publieke positioneringsvariant biedt de meeste mogelijkheden om direct te kunnen sturen. Governance
Private positionering Wanneer Veilig Thuis gepositioneerd wordt als nieuwe, private stichting, dan kunnen gemeenten hierop sturen door middel van een subsidierelatie. De gemeenschappelijke regeling DG&J, waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het AMHK is belegd, kan een subsidierelatie aangaan met de stichting Veilig Thuis. De gemeenschappelijke regeling brengt hiervoor een inwonerbijdrage in rekening bij de gemeenten. Bij private positionering stuurt het Dagelijks Bestuur op afstand op de uitvoering van Veilig Thuis binnen de mogelijkheden van het subsidie-instrument. Er kan analoog aan het construct van de Stichting Jeugdteams ZHZ nog worden gekozen voor uitbreiding met een Raad voor publiek belang. Deze stuurt echter niet direct op de uitvoering van taken door de stichting. Het bestuur van de gemeenschappelijke regeling is (formeel) niet aansprakelijk tegenover derden. Desondanks zullen de leden van het bestuur door hun gemeenteraden aangesproken kunnen worden op het functioneren van Veilig Thuis. Publieke positionering Wanneer Veilig Thuis publiek wordt gepositioneerd (als onderdeel van de gemeenschappelijke regeling), dan sturen gemeenten direct op Veilig Thuis. Veilig Thuis verantwoordt rechtstreeks aan het Dagelijks Bestuur en Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling. Er is geen scheiding tussen opdrachtgeverschap en opdrachtgeverschap. Dit geldt voor alle taken die bij een GR worden ondergebracht en is onlosmakelijk verbonden met het vervullen van een bestuursfunctie bij een gemeenschappelijke regeling. De gemeenschappelijke regeling brengt een inwonerbijdrage in rekening bij gemeenten voor de uitvoering Veilig Thuis op basis van een door het Algemeen Bestuur vastgestelde begroting. Het bestuur van de gemeenschappelijke regeling is direct aanspreekbaar op het functioneren van Veilig Thuis. Wanneer Veilig Thuis publiek wordt gepositioneerd onder de gemeenschappelijke regeling DG&J zijn er drie verschijningsvormen mogelijk: 1. afdeling DG&J: Veilig Thuis wordt een afdeling onder het organisatieonderdeel DG&J,
vergelijkbaar met het voormalige Steunpunt Huiselijk Geweld. Veilig Thuis wordt onderdeel van de begroting van de DG&J (GGD/LVS);
2. apart organisatieonderdeel: Veilig Thuis wordt een apart organisatieonderdeel onder de gemeenschappelijke regeling DG&J, vergelijkbaar met de Serviceorganisatie
9
Jeugd. Veilig Thuis heeft als organisatieonderdeel een eigen 'werkbegroting' binnen de begroting van de gemeenschappelijke regeling;
3. stichting: Veilig Thuis wordt een stichting onder de gemeenschappelijk regeling DG&J. Deze stichting heeft een eigen begroting, los van de gemeenschappelijke regeling.
In beginsel moet een overheid bij de keuze tussen een privaatrechtelijke weg of een publiekrechtelijk weg om een doel te bereiken, kiezen voor de publiekrechtelijke oplossing. In de wet (Wgr, artikel 31a) staat een zware motiveringseis voor het oprichten van een rechtspersoon door een overheidslichaam. Gemeenteraden moeten op de oprichting hun zienswijze geven. Aandachtspunt is dat wanneer één of meer portefeuillehouders zitting nemen in het bestuur van een stichting onder de gemeenschappelijke regeling, zij naast opdrachtnemer (en als zodanig verantwoordelijk voor de uitvoering) ook wettelijk zijn gehouden zich als bestuurder te richten op de continuïteit van de organisatie. Uit een inventarisatie die de VNG heeft opgesteld op 31 oktober 2016 van de positioneringsvorm van de 26 Veilig Thuis organisaties in het land, blijkt het volgende beeld: Positioneringsvorm Aantal
Gemeenschappelijke regeling, niet zijnde GGD 2 GGD 9 Zelfstandige stichting of onderdeel bestaande stichting, niet zijnde Gecertificeerde Instelling (GI)
5
Gecertificeerde Instelling (GI) 5 Nog geen keuze (waaronder ZHZ) 5 Totaal 26
Op basis van het wegingskader en de hierboven beschreven argumenten (sturing, organisatie en inhoud) stellen wij u voor Veilig Thuis publiek te positioneren. Wij stellen u voor:
5. Veilig Thuis publiek te positioneren onder de gemeenschappelijke regeling DG&J en de voorkeur voor de verschijningsvorm nader te bepalen op basis van een uitgewerkt organisatieontwerp.
3. Positionering: financiële gevolgen
De beschikbare tijd tussen het besluit van het Algemeen Bestuur op 27 oktober 2016 en de aanlevertermijn voor het volgende Algemeen Bestuur is een maand. In een maand tijd is het niet mogelijk om een gedegen onderzoek te doen op basis waarvan de concrete financiële gevolgen van de verschillende positioneringsvarianten kunnen worden aangegeven. Wel kunnen de verschillen in de gevolgen van de twee varianten worden geduid. Structurele financiële gevolgen
De structurele financiële verschillen tussen de twee uit te werken positioneringsvarianten zijn niet wezenlijk van aard. Immers, in beide varianten is een stichtingsvorm mogelijk (zie de figuur hieronder) en kunnen bij het ontwerpen van de organisatie dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd. Positioneringsvarianten
Nieuwe, private
stichting
Onderdeel gemeenschappelijke regeling
Mogelijke verschijningsvormen: - Afdeling DG&J - Apart organisatieonderdeel (naast DG&J, Serviceorganisatie en
RAV) - Stichting
10
Frictiekosten
Incidenteel kan er wel sprake zijn van een verschil. Het gaat dan om frictiekosten. Echter, dit verschil is van diverse te beïnvloeden factoren afhankelijk. Frictiekosten hebben betrekking op de ontvlechting bij de ‘latende’ organisatie(s). Bij de latende organisatie(s) zijn er frictiekosten door het wegvallen van dekking voor de overhead, ondersteunende en facilitaire diensten en ander achterblijvend indirect personeel, die worden ingezet voor Veilig Thuis. De hoogte van de frictiekosten is afhankelijk van hoe snel de latende organisatie de kosten weet af te bouwen waarvoor door de ontvlechting geen dekking meer is. Van de latende organisatie mag verwacht worden dat direct wordt gestart met de afbouw van de kosten als duidelijk is waar Veilig Thuis wordt gepositioneerd. Van de ontvangende partij wordt verwacht dat deze samen met de latende organisatie bekijkt welke ‘frictie’ kan worden overgenomen. Ook kan de daadwerkelijke positionering worden gefaseerd om een deel van de frictie ‘natuurlijk’ te laten verdwijnen. Uiteindelijk gaat het om een optimale keuze waarbij de structurele kosten van het nieuwe organisatieontwerp in samenhang met de frictiekosten worden afgewogen. Een opgave vooraf over sec de omvang van de frictiekosten is vanwege deze redenen niet bruikbaar noch betrouwbaar. Grofweg kan gesteld worden dat frictie van Jeugdbescherming west hoger is dan de frictie van de DG&J. De hoogte van de toegerekende overhead per fte is hoger en ook het aantal fte waaraan overhead wordt toegerekend is hoger bij Jeugdbescherming west dan bij de DG&J. De verhouding tussen het direct uitvoerende personeel van Jeugdbescherming west en de DG&J is 3:1. De frictie voor de DG&J kan nog iets oplopen wanneer medewerkers van de ‘duurdere’ ambtenaren-cao overgaan naar de ‘goedkopere’ jeugdzorg cao; er moeten dan bijvoorbeeld opgebouwde pensioenrechten worden afgekocht. Overigens kan de frictie worden beperkt door voor Veilig Thuis gebruik te maken van relevante overhead, ondersteunende en faciliterende diensten van de DG&J. In beide positioneringsvarianten ontstaat er frictie bij Jeugdbescherming west. Bij de DG&J ontstaat mogelijk frictie in de positioneringsvariant van een stichting en mogelijk ook bij een variant onder de gemeenschappelijke regeling. In de routekaart wordt hier als volgt rekening mee gehouden:
1. Na het nemen van een besluit door het Algemeen Bestuur op 15 december 2016 wordt zo spoedig mogelijk een organisatieontwerp gemaakt en kan/kunnen de organisatie(s) die geen onderdeel uitmaakt/uitmaken van de nieuwe positioneringsvariant maatregelen gaan treffen om de frictiekosten te beperken.
2. Bij het opstellen van het organisatieontwerp wordt zoveel mogelijk uitgegaan van bestaand personeel en andere voorzieningen van de latende organisatie(s) onder de voorwaarde dat dit bijdraagt aan een optimaal organisatieontwerp.
3. Vervolgens wordt dit uitgangspunt ook toegepast in de onderhandelingen tussen de latende organisatie(s) en de ontvangende partij.
4. Voor de resterende frictie wordt gezamenlijk bepaald wie welke inspanningen kan leveren om deze zoveel mogelijk te beperken.
We hebben juridisch advies ingewonnen over de vraag of Jeugdbescherming west recht heeft op een vergoeding van frictiekosten. Wanneer de subsidie tijdig wordt opgezegd zodat Jeugdbescherming west zich kan voorbereiden (doorgaans wordt hiervoor de termijn van 1 jaar gehanteerd), dan heeft Jeugdbescherming west geen recht op een vergoeding van frictiekosten. Omdat een opgave van frictiekosten vooraf niet bruikbaar noch betrouwbaar is en om geen valse verwachtingen te wekken, is geen verzoek gedaan aan Jeugdbescherming west om de verwachte frictiekosten in kaart te brengen. Alhoewel gemeenten frictiekosten niet hoeven te vergoeden, zijn zij vanuit het principe van behoorlijk bestuur wel gehouden om op andere manieren te proberen bij te dragen aan het beperken van frictie. Eventuele frictie die ontstaat bij de DG&J is voor rekening van de eigenaren en daarmee van de gemeenten.
11
Besparing/efficiencywinst
Naast kosten, leidt positionering van Veilig Thuis mogelijk ook tot besparing; het organiseren van Veilig Thuis in één organisatie, inclusief (her)ontwerp van processen, leidt tot efficiencywinst. Onder andere doordat alle benodigde ondersteuning en facilitaire diensten door één organisatie worden geleverd in plaats van door twee. Financiële gevolgen samengevat
Gevolgen Nieuwe, private
stichting
Gemeenschappelijke
regeling (afdeling,
onderdeel of stichting)
Structurele kosten = = Frictie - - Besparing organisatie/overhead
+ +
Op financiën is er in principe (bij gelijke keuzes in organisatieontwerp) geen wezenlijk onderscheid tussen een nieuwe, private stichting of onderdeel van de gemeenschappelijke regeling. Overigens wordt van transformatie van de werkprocessen van Veilig Thuis in samenwerking met partners in de keten / het netwerk op termijn ook besparing verwacht. Dit wordt meegenomen bij het uitwerken van het organisatieontwerp. Voor het kunnen bepalen van een voorkeur voor de verschijningsvorm van Veilig Thuis wanneer deze wordt gepositioneerd onder de gemeenschappelijke regeling, is zoals hierboven is aangegeven een organisatieontwerp nodig. Voorgesteld wordt om naast een ambtelijk opdrachtgever die de benodigde voorbereidingen treft voor het verdere besluitvormingsproces, een kwartiermaker aan te stellen die een organisatieontwerp uitwerkt, in overleg met de huidige opdrachtgevers/financiers en uitvoerende partijen. De aandachtspunten voor het organisatieontwerp zijn uitgewerkt in de routekaart die u onderaan deze adviesnota vindt. Wij stellen u voor:
6. De ambtelijk opdrachtgever3 opdracht te geven in het eerste kwartaal van 2017
de mogelijke verschijningsvormen van het onder de gemeenschappelijke regeling
DG&J te positioneren Veilig Thuis nader uit te werken en dit voor te leggen aan
het Algemeen Bestuur ter besluitvorming.
7. Afhankelijk van de voorkeur van het Algemeen Bestuur voor de verschijningsvorm
van Veilig Thuis onder de gemeenschappelijke regeling, een voorstel te doen aan
de 17 gemeenteraden voor het aanpassen van de tekst van de
gemeenschappelijke regeling.
8. De ambtelijk opdrachtgever opdracht te geven uitvoering te geven aan de in deze
adviesnota opgenomen routekaart, met als doel dat Veilig Thuis per 1 januari
2018 in de nieuwe verschijningsvorm van start kan gaan.
9. De ambtelijk opdrachtgever opdracht te geven om, als onderdeel van de uit te
voeren routekaart, een kwartiermaker aan te stellen die de verschillende
verschijningsvormen uitwerkt en op basis van een ontwerp voor de organisatie
van Veilig Thuis en de bijbehorende werkprocessen de voorbereidingen treft voor
implementatie van het organisatieontwerp per 1 januari 2018.
3 Er wordt op korte termijn een ambtelijk opdrachtgever aangesteld die afhankelijk van het besluit
van het Algemeen Bestuur de verantwoordelijkheid krijgt voor het uitwerken van de positioneringsvariant en het treffen van de voorbereidingen voor de implementatie van de positionering van Veilig Thuis per 1 januari 2018. De opdracht aan de ambtelijk opdrachtgever wordt verleend door de Portefeuillehouder Veilig Thuis (in afstemming met DB, Serviceorganisatie en centrumgemeenten).
12
4. Oplossen capaciteitsprobleem
Veilig Thuis
In de adviesnota voor 27 oktober 2016 is de zorgelijke situatie van Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid beschreven. Deze situatie komt voort uit een capaciteitsprobleem. Dit capaciteitsprobleem is vooral het gevolg van het feit dat de eigen middelen van de voormalige financier, de provincie Zuid-Holland, bij de decentralisatie niet ter beschikking van gemeenten zijn gesteld. Dit heeft geleid tot een afname van het budget voor de AMK-functie per 1 januari 2015 met 39%. Veilig Thuis moest vervolgens met minder formatie dezelfde instroom aan meldingen afhandelen als daarvoor. Door het beschikbaar stellen van incidentele middelen uit het jeugdhulpbudget hebben de colleges van de gemeenten in ZHZ eind 2014 en het Algemeen Bestuur op 10 december 2015 de korting in respectievelijk 2015 en 2016 beperkt tot 21%. De hiervoor beschikbaar gestelde aanvullende subsidie van € 650.000 per jaar was bedoeld als overbrugging. Hiermee werd ongeveer de helft van het verschil met de subsidie van vóór 2015 gecompenseerd. Het idee was dat de omvang van deze subsidie voldoende zou zijn voor de transformatie van Veilig Thuis, waardoor de druk op Veilig Thuis verlaagd kon worden. Het is Veilig Thuis niet gelukt de korting op het budget op te vangen, vanwege:
1. een overschatting van het tempo van de benodigde transformatie waarbij Veilig Thuis afhankelijk is van de Stichting Jeugdteams,
2. de forse stijging van het aantal meldingen in 2016 (met 23% ten opzichte van 2015),
3. nieuwe inspectie-eisen (24-uurs beschikbaarheid van een vertrouwensarts en voldoende beschikbaarheid van een gedragswetenschapper) waaraan met de bestaande formatie niet werd voldaan en
4. het ontstaan van wachtlijsten. Er is een oplossing van het capaciteitsprobleem nodig om te kunnen voldoen aan de inspectie-eisen, waaronder wachtlijstvrij werken. In januari 2017 toetsen de inspecties op (1) één geïntegreerd werkproces voor het AMHK, (2) het bestaan van wachtlijsten en (3) de invulling van zicht op veiligheid. Jeugdbescherming west en de DG&J hebben een geïntegreerde begroting aangeleverd voor 2017 op basis waarvan zij van mening zijn te kunnen voldoen aan de eisen van de inspectie. Het Algemeen Bestuur van de DG&J is verantwoordelijk voor de subsidiëring van Jeugdbescherming west. De DG&J is afhankelijk van financiering vanuit de centrumgemeenten Dordrecht en Nissewaard. De subsidies die in 2016 zijn verleend aan Jeugdbescherming west voor het uitvoeren van Veilig Thuis bedragen: Subsidie 2016 Bedrag (in €)
Uitvoering AMK-functie 2.217.857 Transformatie (incidenteel) 650.000 Wachtlijsten (incidenteel; knoppennotitie; 2e helft 2016)
200.000
Totaal 3.067.857
In de begroting 2017 van de Serviceorganisatie is rekening gehouden met een subsidie voor Veilig Thuis voor 2017 van in totaal € 2.867.857. De subsidieaanvraag die Jeugdbescherming west heeft ingediend voor Veilig Thuis voor 2017 bedraagt € 4.244.316. Het verschil tussen wat de Serviceorganisatie heeft begroot en wat Jeugdbescherming west aanvraagt voor 2017 bedraagt € 1.376.459. De subsidieaanvraag is ambtelijk besproken met Jeugdbescherming west en de DG&J. Op basis hiervan concluderen we dat de begroting voldoende onderbouwd kan worden. We zien zowel qua inhoud als overhead geen aanknopingspunten voor afwijking van de subsidieaanvraag van Jeugdbescherming west, zonder dat dit afbreuk doet aan kwaliteit. Alleen de toegepaste prijsindexatie is niet in overeenstemming met het beleid van de Serviceorganisatie. Dit wordt gecorrigeerd.
13
Op één inhoudelijk onderdeel is een uitspraak van het Algemeen Bestuur gewenst. In de aanvraag zit een bedrag van circa € 75.000 voor uitbreiding van de ZSM-aanpak naar het weekend. Deze uitbreiding is opgevoerd naar aanleiding van een besluit van de stuurgroep van het Veiligheidshuis. Dit besluit is niet gepaard gegaan met een dekkingsvoorstel. Van het bedrag van € 75.000 is in de integrale begroting 50% toegerekend aan Jeugdbescherming west en 50% aan de DG&J. Wij stellen u voor:
10. Het dekkingsvraagstuk voor de uitbreiding van de ZSM-aanpak naar het weekend door Veilig Thuis terug te leggen bij de stuurgroep van het Veiligheidshuis.
De onderbouwing van de subsidieaanvraag 2017 van Jeugdbescherming west voor Veilig Thuis is samengevat als volgt:
1. voor het wegwerken van de wachtlijsten is 4 fte extra maatschappelijk werker ingezet. Deze formatie is nodig om het aantal meldingen op het niveau van 2016 te kunnen afhandelen. Het aantal meldingen in de periode van 1 januari t/m oktober 2016 (1.363) ligt 23% hoger dan het aantal meldingen in dezelfde periode in 2015 (1.109). Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling van het aantal meldingen zien:
2. De inspecties hebben aanvullende beschikbaarheids- en bereikbaarheidseisen gesteld naar aanleiding van de eerste stap van het toezicht begin 2016. Om aan deze eisen te kunnen voldoen, moet Veilig Thuis de formatie vertrouwensarts en gedragswetenschapper uitbreiden met in totaal 3 fte;
3. Omdat de volledige formatie maatschappelijk werker in 2016 wordt ingezet voor het wegwerken van de wachtlijsten en afhandelen van nieuwe meldingen, lukt het Veilig Thuis niet te voldoen aan de wettelijke eis van monitoring; na 3 maanden en 1 jaar moet Veilig Thuis checken of de afspraken die bij overdracht met het lokale veld zijn gemaakt, zijn uitgevoerd en of de interventie heeft geleid tot het stoppen van het geweld en herstel van de veiligheid. Het uitvoeren van de monitorfunctie kost 2 uur per melding. Bovendien schat Veilig Thuis in dat monitoring tot circa 30% hermeldingen leidt.
4. Daarnaast voorziet Veilig Thuis een verdere stijging van het aantal meldingen in 2017 met 20%, op basis van: een verwachte verdere groei van het aantal politiemeldingen, de structurele publiciteitscampagne vanuit de rijksoverheid, vergelijking met meldingsratio’s van andere Veilig Thuis organisaties en verwachte stijging van het aantal meldingen van ouderenmishandeling en zelfmelders.
Om te kunnen monitoren (zie punt 3) en de stijging van het aantal meldingen te kunnen opvangen (punt 4), heeft Veilig Thuis 4 fte extra maatschappelijk werker nodig. Bovendien is voor het afhandelen van een stijgend aantal meldingen ook 1 fte extra ondersteuning nodig voor onder andere het verwerken en registreren van meldingen en verzorgen van brieven aan ouders. Overigens heeft Jeugdbescherming west in de werksessie aangegeven bereid te zijn om in het geval dat de meldingen
0
50
100
150
200
250
jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
meldingen Veilig Thuis
2015 2016
14
niet stijgen zoals voorzien, hier geen extra formatie voor in te zetten, zodat dit kan worden verrekend.
In totaal telt de onderbouwing op tot 12 fte extra voor de AMK-functie in 2017. In deze fte-berekening is meegenomen dat het overdragen van een melding na triage of onderzoek in ‘oranje’ zaken (groen = duidelijk voor het jeugdteam, rood = duidelijk voor Veilig Thuis, oranje = niet direct duidelijk voor wie) extra inspanningen vraagt van Veilig Thuis. Veilig Thuis investeert op deze manier in de verdere transformatie met als ambitie het wijzigen van de verhouding tussen het aantal meldingen dat na triage kan worden overgedragen aan het lokale veld (waaronder jeugdteams, sociale teams en hulpverlening) en het aantal meldingen dat Veilig Thuis in onderzoek neemt, van 70%/30% in 2016 naar 80%/20% in 2017. Overigens blijken de indirecte personeelskosten en het toerekenen van overhead door Jeugdbescherming west aan Veilig Thuis, zich te bewegen binnen de ‘normen’ voor de sector. Jeugdbescherming west heeft een ‘korting’ toegepast op de toe te rekenen overhead aan Veilig Thuis, omdat Jeugdbescherming west voor de extra uitbreiding van de formatie voor Veilig Thuis in 2017 de bijbehorende overhead (bijvoorbeeld stafdiensten op het gebied van bijvoorbeeld financiën en HRM) niet evenredig uitbreidt. We bevelen aan om een efficiënte en effectieve inrichting van Veilig Thuis te formuleren als aandachtspunt voor de uitwerking van het besluit over de positionering van Veilig Thuis. Ditzelfde geldt voor de transformatie van Veilig Thuis. Ook hier moet rekening mee worden gehouden in het nieuwe organisatieontwerp. We verwachten dat dit vanaf 2018 tot besparing (in termen van geld en/of verbetering van de werking van het jeugdhulpstelsel in Zuid-Holland Zuid) leidt. Belangrijk om te beseffen is dat de besparing op Veilig Thuis in sterke mate afhankelijk is van de samenwerking met andere partijen in het jeugdhulp- en Wmo-stelsel, zoals de lokale teams, jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en gespecialiseerde zorg. Veilig Thuis heeft in 2015 en 2016 samenwerkingsafspraken gemaakt en verder aangescherpt met lokale teams en de jeugdgezondheidszorg. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en gemeenschappelijke regeling om de juiste randvoorwaarden voor de benodigde samenwerking te scheppen, onder andere door duidelijke en op elkaar afgestemde kaders mee te geven. Dit vormt een aandachtspunt bij het uitwerken van de routekaart. Aan het beschikbaar stellen van de gevraagde subsidie voor 2017, zullen de volgende resultaatsafspraken worden gekoppeld (uitgaande van gelijkblijvende omstandigheden): Veilig Thuis:
a. Heeft zicht op de veiligheid van gemelde kinderen en volwassenen;
b. Voldoet aan de eisen van de inspecties;
c. Werkt wachtlijstvrij;
d. Voldoet aan de norm van 5 dagen voor intake en triage;
e. Voldoet aan de norm van 10 weken voor onderzoek;
f. Monitort na afsluiten vervolgtraject (met en zonder onderzoek) na 3 en 12
maanden;
g. Vangt de verwachte verdere stijging van het aantal meldingen met 20% ten
opzichte van 2016 op;
h. Draagt door middel van samenwerking met lokale teams en hulpverlening/zorg
ten behoeve van overdracht en op- en afschalen, bij aan de transformatie van het
jeugdhulp- en Wmo-stelsel in Zuid-Holland Zuid. Veilig Thuis investeert in
ondersteuning van lokale teams en hulpverlening/zorg zodat Veilig Thuis relatief
meer meldingen na triage kan overdragen en minder meldingen in onderzoek
neemt ten opzichte van 2016. Uitgaande van de prognose van 3.000 AMHK-
meldingen in 2017, draagt Veilig Thuis 80% (=2.400) van de meldingen na triage
15
over aan lokale teams en hulpverlening zorg en neemt 20% (=600) meldingen in
onderzoek4
Deze resultaatsafspraken maken onderdeel uit van de subsidiebeschikking aan Jeugdbescherming west. De ambtelijk opdrachtgever krijgt als opdracht om te monitoren op het behalen van de resultaatsafspraken en zo nodig bij te sturen samen met de bestaande opdrachtgevers/financiers. Het verschil tussen wat de Serviceorganisatie heeft begroot voor Veilig Thuis voor 2017 en wat Jeugdbescherming west aanvraagt voor 2017 bedraagt € 1.376.459. Wij stellen voor dit bedrag niet ten laste te brengen van het regionaal beschikbare jeugdhulpbudget voor 2017 dat wordt beheerd door de Serviceorganisatie. In de knoppennotitie is al aangegeven dat de druk op de regionale zorgmarkt zo groot is dat er verdringing ontstaat. Op 18 november 2016 waren er 27 cliëntstops ingesteld bij jeugdhulpaanbieders die hun maximale budgetplafond hadden bereikt. Dit maakt rechtstreekse instroom van nieuwe cliënten bij deze aanbieders onmogelijk. Omdat we het belang van kinderen voorop blijven stellen, kan er gebruik worden gemaakt van de ‘nee, tenzij’-regeling. Van deze regeling wordt veelvuldig gebruik gemaakt. Het gebruik van de ‘nee tenzij’-regeling heeft reeds geleid tot een overschrijding van de begroting van de Serviceorganisatie, zoals goedgekeurd door het Algemeen Bestuur op 7 juli 2016 (Knoppennotitie). Wanneer de totale subsidieaanvraag van Jeugdbescherming west ten laste van het regionale jeugdhulpbudget 2017 moet worden gebracht, dan betekent dit –naast de macrokorting - een flinke verhoging van de druk op de regionale zorgmarkt. Wij stellen daarom voor om het dekkingsvraagstuk op te lossen door de 17 gemeenten te verzoeken een extra financiële bijdrage te leveren. Dit is verwerkt in de concept-begroting 2017 van de Serviceorganisatie die eveneens aan u wordt voorgelegd ter besluitvorming in uw vergadering van 15 december. Crisis Interventie Team
Zoals aan het begin van deze adviesnota is toegelicht, doen wij u in deze adviesnota een voorstel voor het oplossen van het capaciteitsprobleem van het Crisis Interventie Team (CIT). Dit probleem is voor 2016 opgelost op basis van de knoppennotitie die op 7 juli 2016 is vastgesteld door het Algemeen Bestuur, maar waarvoor voor 2017 nog niet in een oplossing is voorzien. In de adviesnota Begroting 2017 van de Serviceorganisatie die aan het Algemeen Bestuur is aangeboden ter besluitvorming in de vergadering van 15 december 2016 vindt u een financieel voorstel. In de adviesnota die nu voor u ligt, vindt u een inhoudelijke toelichting.
De subsidie die Jeugdbescherming west voor 2015 had aangevraagd voor de uitvoering van het CIT is niet kostendekkend gebleken. Jeugdbescherming west heeft in 2015 en 2016 extra inzet geleverd voor het CIT welke niet vergoed is door de Serviceorganisatie. Jeugdbescherming west heeft voor 2017 subsidie aangevraagd voor het kunnen uitvoeren van de kerntaken van het CIT en voor aanvullende taken waarvoor niet is voorzien in samenwerkingsafspraken met partners. Zo vangt het CIT meldingen op van partnerorganisaties en is afschalen naar lokale teams of toeleiden naar hulpverlening regelmatig niet mogelijk binnen 24 uur na stabilisatie van een crisis. In het Sturingsoverleg met jeugdhulpaanbieders is afgesproken (onder voorbehoud van besluitvorming door uw Algemeen Bestuur op 15 december) dat Jeugdbescherming west voor de eerste helft van 2017 4 extra fte werft en met hulp van de transformatiemanager die start per 1 januari 2017, in het eerste kwartaal van 2017 een plan maakt voor een regionale crisisdienst, zodat een besluit kan worden genomen over de voortgang van de crisisdienst na het eerste half jaar van 2017. De subsidieaanvraag is ambtelijk besproken met Jeugdbescherming west. Op basis hiervan concluderen we dat de begroting voldoende onderbouwd kan worden. We zien zowel qua inhoud als overhead geen aanknopingspunten voor afwijking van de subsidieaanvraag van Jeugdbescherming west, zonder dat dit afbreuk doet aan kwaliteit.
4 In 2016 bedraagt de verhouding bij een totaal aantal AMHK-meldingen van 2.500 70%
overdracht (=1.750 meldingen) versus 30% onderzoek (=750 meldingen).
16
Alleen de toegepaste prijsindexatie is niet in overeenstemming met het beleid van de Serviceorganisatie. Dit wordt gecorrigeerd. Naast uitbreiding van formatie wordt de subsidieaanvraag onderbouwd door toerekening van de bijbehorende overhead aan de extra fte’s. De overhead beweegt zich binnen de ‘normen’ voor de sector. De subsidies die in 2016 zijn verleend aan Jeugdbescherming west voor het uitvoeren van het CIT bedragen: Subsidie 2016 Bedrag (in €)
Uitvoering CIT 466.576 Projectleider regionale crisisdienst (incidenteel)
50.000
Capaciteitsprobleem (incidenteel; knoppennotitie; 2e helft 2016)
100.000
Totaal 616.576
In de begroting 2017 van de Serviceorganisatie is rekening gehouden met een subsidie voor het CIT voor 2017 van in totaal € 466.576. De subsidieaanvraag die Jeugdbescherming west heeft ingediend voor Veilig Thuis voor 2017 bedraagt € 996.991. Naar aanleiding van de afspraak in het Sturingsoverleg dat Jeugdbescherming west voor de eerste helft van 2017 4 extra fte werft en met hulp van de transformatiemanager een plan maakt voor het vervolg na het eerste half jaar van 2017, wordt de subsidieaanvraag voor 4 extra fte voor de tweede helft van 2017 niet gehonoreerd. Dit betekent dat de benodigde middelen worden verlaagd van € 996.991 naar een bedrag van € 764.305. Het verschil tussen wat de Serviceorganisatie heeft begroot en wat Jeugdbescherming west aanvraagt voor 2017 bedraagt € 297.729. Om dezelfde reden als genoemd bij de subsidieaanvraag Veilig Thuis, stellen wij voor om ook het dekkingsvraagstuk voor het CIT op te lossen door de 17 gemeenten te verzoeken een extra financiële bijdrage te leveren. Dit is verwerkt in de concept-begroting 2017 van de Serviceorganisatie die eveneens aan u wordt voorgelegd ter besluitvorming in uw vergadering van 15 december. Aan het beschikbaar stellen van de gevraagde subsidie voor 2017, zullen de volgende resultaatsafspraken worden gekoppeld (uitgaande van gelijkblijvende omstandigheden): Het CIT:
a. is altijd (24/7) bereikbaar en beschikbaar voor het stabiliseren van crisissituaties;
b. stabiliseert veiligheidssituaties en draagt gestabiliseerde situaties binnen 24 uur
over aan reguliere (crisis-)hulp (lokale teams en/of hulpverlening/zorg);
c. draagt door middel van samenwerking met lokale teams en hulpverlening/zorg
ten behoeve van overdracht en op- en afschalen, bij aan de transformatie van het
jeugdhulp- en Wmo-stelsel in Zuid-Holland Zuid;
d. Het CIT investeert in de eerste helft van 2017 in ondersteuning van lokale teams
en hulpverlening/zorg zodat het CIT crisissituaties sneller kan af- of opschalen;
e. In het eerste kwartaal van 2017 levert Jeugdbescherming west met hulp van de
transformatiemanager en afgestemd met relevante partners en het
Sturingsoverleg, een plan op voor een regionale crisisdienst vanaf 1 juli 2017.
Deze resultaatsafspraken maken onderdeel uit van de subsidiebeschikking aan Jeugdbescherming west. De Serviceorganisatie monitort op het behalen van de resultaatsafspraken en stuurt zo nodig bij. Wij stellen u voor:
11. Te besluiten over het oplossen van de capaciteitsproblemen van Veilig Thuis en
het CIT bij het vaststellen van de begroting 2017 van de Serviceorganisatie.
17
Routekaart positionering Veilig Thuis
Wanneer?
Wat?
15 december 2016 AB: besluiten over positionering van Veilig Thuis onder de
gemeenschappelijke regeling en oplossen capaciteitsprobleem.
15-31 december 2016 Portefeuillehouder Veilig Thuis (in afstemming met DB, Serviceorganisatie en centrumgemeenten): verlenen van opdracht aan ambtelijk opdrachtgever voor uitvoeren routekaart.
15-31 december 2016 Serviceorganisatie: bij een positief besluit van AB over begrotingswijziging Serviceorganisatie 2017, beschikken van subsidie Veilig Thuis 2017 aan Jeugdbescherming west en daarbij:
1. Beëindiging subsidierelatie per 1 januari 2018
aankondigen, zodat Jeugdbescherming west zich kan
voorbereiden op beperken van frictiekosten.
2. Maken van resultaatsafspraken en monitoring en zo
nodig bijsturing door ambtelijk opdrachtgever samen
met huidige opdrachtgevers/financiers.
1 januari – 31 december 2017
Ambtelijk opdrachtgever:
1. Monitoren en zo nodig bijsturen van uitvoering Veilig
Thuis in 2017, samen met huidige
opdrachtgevers/financiers.
2. Samen met Jeugdbescherming west monitoren van
daadwerkelijke stijging van aantal meldingen en het
als gevolg daarvan inzetten van de hiervoor begrote
extra formatie.
1 januari – 31 maart 2017
Ambtelijk opdrachtgever: 1. Voorstel doen aan portefeuillehouder Veilig Thuis voor
aanstellen van kwartiermaker
18
Portefeuillehouder Veilig Thuis: (in afstemming met DB, Serviceorganisatie en centrumgemeenten): verlenen van opdracht aan kwartiermaker. Ambtelijk opdrachtgever: 2. uit laten werken van organisatieontwerp door
kwartiermaker, in afstemming met huidige opdrachtgevers/financiers en uitvoerende partijen. In geval van keuze voor publieke variant, worden 3 scenario’s uitgewerkt (afdeling, organisatieonderdeel, stichting). In organisatieontwerp wordt uitgewerkt:
- efficiënte en effectieve inrichting (o.a. overhead) van organisatie;
- financiële verschillen tussen en gevolgen van de verschillende verschijningsvormen;
- begroting 2018 en meerjarenperspectief (waaruit realistische besparing en/of verbetering blijkt);
- realistische (kwantitatieve en kwalitatieve) ambitie van gewenste transformatie en hiervoor benodigde samenwerkingsafspraken en randvoorwaarden in het jeugdhulp- en Wmo-stelsel;
- uitkomst lokale discussies over taken meldpunt zorg & overlast/OGGz;
- governance structuur. 3. parallel aan uitwerken organisatieontwerp, gesprekken
voeren met betrokken partijen ter beperking van
frictie en benodigde voorbereidingen op situatie per 1
januari 2018.
1 januari -31 december 2017
Latende organisatie(s): nemen van maatregelen ter beperking frictie
6 april 2017 AB: vaststellen gewenst organisatieontwerp en zo nodig toestemming vragen aan 17 gemeenteraden tot wijziging gemeenschappelijke regeling.
1 april – 31 december 2017
Gemeenteraden: besluiten over wijziging gemeenschappelijke regeling Ambtelijk opdrachtgever: 1. Begeleiden proces van wijziging van
gemeenschappelijke regeling. 2. Samen met kwartiermaker voorbereiden implementatie
nieuw organisatieontwerp (begeleiden van overgang van onderneming, maken van samenwerkingsafspraken in keten/netwerk en inrichten governance).
1 januari 2018 Ambtelijk opdrachtgever:
1. start Veilig Thuis in nieuwe organisatievorm.
Portefeuillehouders: H. van der Linden (Veilig Thuis), J. de Witte (CIT) Informatie: A. Zoetekouw Telefoonnummer: 06-22916137 E-mail: [email protected] Bijlage: Advies Caroline Mobach
Opmerking Opmerking
door:
Verwerking
Aandacht frictiekosten HW Is verwerkt in versie 3/12, zie p. 10 laatste
alinea paragraaf ‘Frictiekosten’
Overhead is beter verhaal voor
nodig
HW Is verwerkt in versie 3/12, zie p. 14
Beter onderbouwen kosten CIT HW Is verwerkt in versie 3/12, zie p. 15/16
We kunnen alleen een
principebesluit nemen; de
raden gaan erover
Raadsleden goed betrekken;
raadsledenbijeenkomst
HW Is verwerkt in versie 9/12 in besluiten 5 en 7 (p.
1, 9 en 11)
RIB en regionale raadsbijeenkomst(en) zijn
aangekondigd in paragraaf ‘informeren
gemeenteraden’ op p. 3
Bevoegdheid Raden krijgt extra aandacht in RIB
en raadsbijeenkomst(en)
Meerjarenperspectief nodig HW Is onderdeel van opdracht kwartiermaker.
Opdracht kwartiermaker is verwerkt in extra
beslispunt (nr. 9) op p.1 en p.11 en in
routekaart.
Zo nodig mondelinge toelichting in AB
Getriggerd door opmerking dat
het “goedkoper” kan/ laat
resultaten zien ipv
inputgestuurd te werken
AV Resultaten 2017 zijn benoemd op p.2/3 en op
p.14/15 (inclusief aantallen).
Ambitie ‘goedkoper’ is verwerkt in opdracht
kwartiermaker en was in algemene zin
benoemd als aandachtspunten voor het
organisatieontwerp in versie 3/12 (p.14)
Besparen/ succes moet blijken
in de keten (JT/ SWT/ JGZ
enz.); als gevolg van
samenwerking
AV Er ligt een overstijgende verantwoordelijkheid
bij AB. Verwerkt op p.14 en in opdracht
kwartiermaker (zie routekaart)
‘besparing’ dmv samenwerking is onderdeel
resultaatsafspraken (zie p. 14/15)
Redeneerlijn is vrij “dun”; er
had ook naar een andere
conclusie kunnen worden
toegeschreven
AV Afwegingen staan in nota; dit is inderdaad geen
zuivere wiskunde maar enerzijds/ anderzijds.
Zo nodig mondelinge toelichting in AB
Onzekerheid over de
uitkomsten/ over een jaar
zitten we hier weer enz.
AV Sturing en monitoring verwerkt in opdracht
ambtelijk opdrachtgever (zie p.15 en
routekaart)
Dit is een erg theoretisch
verhaal
AV Ja, gebaseerd op opdracht.
Zo nodig mondelinge toelichting in AB
Kunnen we meesturen met
JBW/ met de uitputting van
het budget
AV Ja. Betalingsritme is verwerkt in versie 3/12
p.12/13.
Resultaatsafspraken zijn beschreven op p. 2/3
en 14/15 en onderdeel van subsidieafspraken
met Jeugdbescherming west voor 2017.
Monitoring en sturing op uitvoering 2017 is
opdracht voor ambtelijk opdrachtgever samen
met bestaande opdrachtgevers/financiers.
Verwerkt op p.15. Zie ook routekaart.
CIT krijgt min of meer een
blanco cheque
AV Opnemen met Jolanda
Eindrapportage Caroline Mobach 10 oktober 2016
‘Smal doen en breed denken’ Advies smal of breed Veilig Thuis ZHZ Gemeente Dordrecht en Serviceorganisatie Jeugd ZHZ
2
Inhoud
HOOFDSTUK1 CONTEXT,VRAAGSTELLINGENLEESWIJZER 4
1.1 Vraagstelling 4
1.2 Leeswijzer 5
HOOFDSTUK2 BEGRIPSBEPALINGHUIDIGEDOELGROEPVEILIGTHUISENSMALLEENBREDEVARIANTVEILIGTHUIS 6
2.1 HuidigedoelgroepVeiligThuis 6
2.2 BegripsbepalingsmalleenbredevariantVeiligThuis 6
HOOFDSTUK3 AANPAK 8
HOOFDSTUK4 BEVINDINGEN,ANALYSEENBESPREKING 9
4.1 StartVeiligThuisbegin2015enindrukkenactueelbeeld 9
4.2 Bevindingenrelevanteitemsmetargumentenvoor-ennadelenvaneenbredevariantvanVeiligThuis 9
4.3 OpgavenVeiligThuis 11
4.4 Analyseenbespreking 11
4.5 Analyse(over-)wegingargumentenvoor-ennadelenbreedVeiligThuisinrelatietotdeopgavenvoordekomendedriejaar 15
HOOFDSTUK5 CONCLUSIESENAANBEVELINGEN 16
5.1 OverwegingenbijafwegingargumentenvoorsmalofbreedVeiligThuis 16
IndithoofdstukwordtopbasisvandebevindingenenanalyseeenconclusiesgetrokkenenaanbevelingengedaanalsbeantwoordingvandevraagstellingvooreensmalleofbredevariantvanVeiligThuis. 16
5.2 Samenvattendadvies 17
5.3 Randvoorwaardenvoorhetcontinuerenvandeinhoudelijkesynergievooroverlap30%doelgroepbijeensmallevariantvanVeiligThuis 18
5.4 Samenvatting:beantwoordingvandevraagstelling 18
3
BIJLAGE1VEILIGTHUISBREEDOFSMAL,JURIDISCHEASPECTEN. 20
BIJLAGE2MELDINGENMETOVERLAPAMHKENMELDPUNTZORG&OVERLAST 26
BIJLAGE3GERAADPLEEGDEBRONNEN 29
4
Hoofdstuk 1 Context, vraagstelling en leeswijzer Eind 2014 is bestuurlijk door de 17 gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid de keuze gemaakt om moverende redenen om vooralsnog een projectorganisatie te formeren voor Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Binnen deze projectorganisatie zijn destijds naast de voormalige taken van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van Jeugdbescherming west en de voormalige taken van het Steunpunt Huiselijk Geweld van de Dienst Gezondheid & Jeugd (DG&J), tevens taken van de afdeling Zorgregie van de DG&J ondergebracht bij de samenwerkingsorganisatie Veilig Thuis. Het betreft hier taken die op inhoudelijke gronden vanwege overlap in doelgroepen toegevoegd zijn aan de taken van Veilig Thuis te weten het Meldpunt Zorg & Overlast en verschillende gerelateerde taken Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz). Veilig Thuis ZHZ kent om die reden verschillende opdrachtgevers: naast het Algemeen Bestuur van de DG&J zijn dat ook de twee centrumgemeenten Dordrecht en Nissewaard en de colleges van de 17 gemeenten in Zuid-Holland Zuid, voor zover zij een subsidierelatie hebben met de DG&J voor zorgregie-taken. De wettelijke taken van het AMHK zijn dus ondergebracht in de projectorganisatie Veilig Thuis ZHZ begin 2015. De opdracht die bestuurlijk werd meegegeven was om de jaren 2015 en 2016 te benutten voor het transformeren naar een geïntegreerd AMHK. Daarnaast werd door de samenvoeging van de twee meldpunten Veilig Thuis en Meldpunt Zorg&Overlast beoogd de slagkracht te verhogen voor kwetsbare groepen in de regio ZHZ. Eind 2014 zijn deze doelen verder geoperationaliseerd in het conceptinrichtingsplan voor Veilig Thuis ZHZ1 dat als ontwikkeldocument voor de jaren 2015 en 2016 als leidraad zou gelden.
1.1 Vraagstelling De opdrachtgevers van Veilig Thuis ZHZ hebben eind 2014 de afspraak gemaakt om uiteindelijk in 2016 een keuze te maken voor definitieve positionering van Veilig Thuis ZHZ. Voordat de definitieve bestuursopdracht voor 2017 en verder aan Veilig Thuis ZHZ kan worden gepresenteerd is het de wens van de verschillende opdrachtgevers om een afgewogen keuze te kunnen maken welke taken wel en welke taken niet uitgevoerd moeten worden vanaf 2017 door Veilig Thuis ZHZ. In dit adviesrapport wordt een antwoord gegeven op de volgende vraagstelling: “Wat zijn de voor- en nadelen van een smal Veilig Thuis en een breed Veilig Thuis bezien vanuit de potentiële doelgroep van Veilig Thuis?” De volgende deelvragen worden in dit advies beantwoord:
1. Welke taken horen wel thuis bij Veilig Thuis en welke taken niet aanvullend op de wettelijke taken van Veilig Thuis?
2. Wat zijn de voor- en nadelen van een smal of breed Veilig Thuis en wat zijn hierbij eventueel juridische belemmeringen?
3. Waar trek je als opdrachtgevers de streep? Is het wenselijk en mogelijk om lokale vrijheid als principe te hanteren in de breedte-variant van Veilig Thuis of is het wenselijk uniforme afspraken als gemeenten te maken aanvullend op de wettelijke taken van Veilig Thuis?
1 Het ontwikkeldocument is opgesteld met behulp van de toenmalige kwartiermakers Veilig Thuis ZHZ van BMC, december 2014 in opdracht van centrumgemeente Dordrecht.
5
Bij de beantwoording van de vraagstelling ligt het zwaartepunt op de inhoud, bezien van vanuit de potentiele doelgroepen van Veilig Thuis. Dit betekent dat het vraagstuk van governance, positionering, financiering en het ontwikkelen van een crisisinterventieteam voor de doelgroep 0-100 in dit advies buiten beschouwing blijft. Op deze onderdelen ontvangen de opdrachtgevers afzonderlijke adviezen. Voor de beantwoording van deelvraag 2 betreffende het juridische onderdeel is door de opdrachtgever afzonderlijk advies ingewonnen bij Mr. Lydia Janssen, juridisch adviseur in (jeugd)zorg en welzijn. Dit juridisch advies is integraal bijgevoegd in bijlage 1. In het adviesrapport wordt dit juridisch advies mede betrokken bij de inhoudelijke afweging voor een smal of breed Veilig Thuis.
1.2 Leeswijzer Hoofdstuk 2 bevat de begripsbepaling van een smal en breed Veilig Thuis en de huidige doelgroepen van Veilig Thuis. In hoofdstuk 3 staat de aanpak voor dit advies beschreven. In hoofdstuk 4 worden de bevindingen, de analyse en de afweging gepresenteerd. Het slothoofdstuk 5 bevat de conclusies en het advies voorzien van aanbevelingen.
6
Hoofdstuk 2 Begripsbepaling huidige doelgroep Veilig Thuis en smalle en brede variant Veilig Thuis
2.1 Huidige doelgroep Veilig Thuis Uitgaande van de huidige taken van Veilig Thuis inclusief het Meldpunt Zorg & Overlast is Veilig Thuis bereikbaar en beschikbaar voor:
- Inwoners van -9 maanden tot 110 jaar in verschillende rollen zoals adviesvrager, melder, subject van de melding en/of onderzoek, zorgmijder, ‘netwerkpartner’, buurtbewoner, pleger, slachtoffer, overlastgever, inwoner die de grip over het eigen leven is verloren e.d.
- Professionals werkzaam in onder meer de jeugd- en sociale teams, huisartsen, jeugdartsen, (kinder-)artsen werkzaam op de spoedeisende zorg van ziekenhuizen, woningcorporaties en de justitiële ketenpartners zoals de Raad voor de Kinderbescherming, politie, Openbaar Ministerie, Gecertificeerde Instelling, Reclassering en Veiligheidshuis.
2.2 Begripsbepaling smalle en brede variant Veilig Thuis Veilig Thuis in de smalle variant richt zich op kindermishandeling- en verwaarlozing, huiselijk geweld, ouderenmishandeling, loverboy-problematiek, vrouwelijke genitale verminking, seksueel geweld, eer gerelateerd geweld, kind-oudermishandeling, huwelijksdwang en achterlating en (ex-)partnergeweld. Veilig Thuis in de brede variant inclusief het Meldpunt Zorg en Overlast is mede gericht op de moeilijk bereikbare doelgroep van sociaal kwetsbare mensen2 met ernstige problemen op meerdere levensgebieden, zoals verslavings- en/of psychische problemen die zichtbaar of onzichtbaar problemen kunnen veroorzaken, zoals huisvestingsproblemen, zelfverwaarlozing, sociaal isolement of overlast. De aanpak van deze doelgroep valt onder de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz). Bij de beantwoording van de vraagstelling zal de vraag aan de orde komen wat te doen met taken die buiten de smalle variant van Veilig Thuis vallen indien de keuze op basis van inhoudelijke afwegingen voor de smalle variant van Veilig Thuis wordt gemaakt. In onderstaand schema is een onderscheid gemaakt tussen de volgende varianten van Veilig Thuis:
- Smal (is inclusief smal+) - Breed
In dit advies wordt alleen gesproken over de smalle of brede variant van Veilig Thuis, waarbij met de smalle variant gedoeld wordt op smal inclusief smal+. Een smal Veilig Thuis wil dus zeggen de wettelijke taken van Veilig Thuis inclusief de monitor- en expertisefunctie en vanaf 2018 het leveren van een bijdrage aan de Multidisciplinaire Aanpak++3
2 Kwetsbaren: “personen die niet (op een gezonde basis) in staat zijn om zich zelfstandig te handhaven binnen de samenleving”, Bron: Zienderogen, Methodiek Maatschappelijke Zorg OGGZ (2010).
3 Met de MDA++ bedoelen we een intersectorale, multidisciplinaire, systeemgerichte, gecoördineerde en integrale aanpak vanuit een team. Uit: Op weg. Verkenning naar een landelijk dekkende infrastructuur aanpak kindermishandeling, huiselijk en seksueel geweld. Movisie en NJi (november 2015).
7
Schema 1. Taken Veilig Thuis smal, smal+ en brede variant Smal Smal+ Breed Wettelijke taken Veilig Thuis
- Fungeren als meldpunt - Triage - Onderzoek - Casusregie - Adviseren en
ondersteunen
Expertisefunctie Monitorfunctie Bijdrage aan MDA++ (2018) Meldpunt Zorg & Overlast
Adviseren en ondersteunen - Wet Tijdelijk
Huisverbod risicotaxaties- en inventarisatie, triage binnen kantoortijden, monitoring en casusregie complexe zaken casusregie
- Intake crisis vrouwenopvang
- Aanpak ouderenmishandeling (expertisefunctie)
- Procesregie Veiligheidshuis – tafel Huiselijk Geweld
- Procescoördinatie Team Toeleiding & Bemoeizorg
- Nazorg ex-gedetineerden
- Proces coördinatie lokale zorgnetwerken/stedelijk netwerk
- Procesconsultatie - Trajecten extreme
woonvervuiling - Kerngroep overlast - Preventieve contracten - Preadvies bij voorrang - Curatieve contracten
8
Hoofdstuk 3 Aanpak Bij de beantwoording van de vraagstelling zijn de volgende acties uitgevoerd:
• Raadplegen van documenten: documenten regio ZHZ m.b.t. Jeugd, Wmo, maatschappelijke zorg en Veilig Thuis, landelijke documenten Veilig Thuis, en Inspectie, transformatieplan Veilig Thuis ZHZ (zie voor de bronnenlijst bijlage 3)
• Interviews met het management van Veilig Thuis en het Meldpunt Z&O; directeur en manager Dienst G&J, bestuurder Jeugdbescherming west
• Uiteindelijk is ervoor gekozen om geen toets uit te voeren onder een vertegenwoordiging van de huidige doelgroep van Veilig Thuis ZHZ. De belangrijkste reden hiervoor is dat de kans groot is dat de onderhavige vraagstelling ertoe leidt dat dit wordt opgevat als een tevredenheidsonderzoek. Er is voor gekozen om de geinterviewden nadrukkelijk te laten ‘kijken door de ogen van’ inwoners, de verschillende groepen externe professionals en de eigen interne professionals naar de verschillende inhoudelijke voor- en nadelen van een smalle en brede variant van Veilig Thuis.
• Raadplegen ’externe’ experts van het landelijk programma Veilig Thuis • Werksessie ambtelijke werkgroep Jeugd/Wmo • Feedbackbijeenkomst ambtelijke werkgroep
9
Hoofdstuk 4 Bevindingen, analyse en bespreking
4.1 Start Veilig Thuis begin 2015 en indrukken actueel beeld Bij de start van de projectorganisatie Veilig Thuis begin 2015 werd Veilig Thuis ZHZ meteen geconfronteerd met een fikse korting in combinatie met de opdracht om te transformeren. Ook werd duidelijk dat als gevolg van de afspiegeling van personeel bij Jeugdbescherming west een groot deel van de ervaren AMK-medewerkers niet meegingen in de projectorganisatie Veilig Thuis ZHZ. Deze feiten maakten dat Veilig Thuis geen vliegende start kon maken. De werklast en werkdruk van de professionals is hoog. De betrokkenheid van de verschillende disciplines is onverminderd. Vanaf 1 april ’16 zijn de professionals binnen Veilig Thuis óf werkzaam voor het AMHK (wettelijke taken) óf voor het Meldpunt Zorg & Overlast. De professionals worden in beslag genomen door de dagelijks praktijk die dominant is. Er is nauwelijks tot geen ruimte voor reflectie. Daarnaast hebben de medewerkers duidelijk behoefte aan een besluit over de richting en positionering van Veilig Thuis voor de komende jaren zodat er een einde komt aan een periode van onzekerheid. Het vraagstuk van een smalle of brede variant van Veilig Thuis én de positioneringsvraag, is urgent in combinatie met de opgaven waarvoor Veilig Thuis ZHZ staat.
4.2 Bevindingen relevante items met argumenten voor- en nadelen van een brede variant van Veilig Thuis De geinterviewde partijen hebben zowel de voor- als nadelen van een smalle als brede variant benoemd vanuit drie perspectieven:
- Perspectief van inwoners; - Perspectief van huidige werkzame professionals bij de projectorganisatie
Veilig Thuis; - Perspectief van externe professionals, grofweg ingedeeld in:
o Jeugd- en sociale teams; o Huisartsen, jeugdartsen, (kinder-)artsen werkzaam bij ziekenhuizen; o Samenwerkingspartners justitiële keten (denk aan politie, Openbaar
Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, Gecertificeerde Instellingen, Veiligheidshuis)
In onderstaand schema zijn de belangrijkste bevindingen van de genoemde items weergegeven voorzien van argumenten met voor- en nadelen van de brede variant van Veilig Thuis. Daarbij zijn de belangrijkste doorslaggevende items voor de inhoudelijke afweging vet gearceerd. Vervolgens vindt een confrontatie plaats tussen deze items en de opgaven waarvoor Veilig Thuis zich de komende jaren gesteld ziet.
10
Schema 2. Items en argumenten met voor- en nadelen van de brede variant vanuit perspectief inwoners, professionals Veilig Thuis en samenwerkingspartners Veilig Thuis
Item Voordeel Nadeel Gemeenschappelijke kijk op doelgroep AMHK en Z&O = 30%
- Brede blik en systeemgerichte aanpak hulpvraag die samenhangt met kindermishandeling en huiselijk geweld
- Snel informatie i.c. taxatie of er ook kinderen betrokken zijn bij meldingen Zorg & Overlast
- Synergie werksoorten geldt voor 70% van de doelgroep niet of in mindere mate
Herkenbaarheid en eigenheid werksoorten (één telefoonnummer of twee afzonderlijke nummers)
- Eén telefoonnummer; je hoeft als adviesvrager of melder geen selectie te maken
- Onduidelijk voor inwoners en professionals wat er achter één loket gebeurt
- Werksoort Meldpunt Zorg & Overlast wordt ‘ondergesneeuwd’ door opgaven AMHK
- Belemmert integratie cultuur AMK en SHG (nodig voor AMHK- ontwikkeling)
- Onderscheid beide werksoorten is niet voor iedereen duidelijk
- Eén telefoonnummer voor beide werksoorten vereist al direct een uiterst zorgvuldige selectie door de telefonisten van de frontoffice
Wettelijke kaders verschillend (zie bijlage 1 advies Mr. Lydia Janssen)
- Risico: minder expliciet voor melders en informanten dat Veilig Thuis (AMHK) eigen wettelijke bevoegdheden heeft t.a.v. gedwongen informatiepositie
Soorten regie - Veilig Thuis voert casusregie in complexe zaken en Meldpunt Zorg & Overlast voert procesregie (wijst casusregie toe aan partijen bij complexe zaken)
Specialistische expertise - Gemeenschappelijk als werksoorten komen tot normontwikkeling
- Vervagen of verschraling van specialismen op bijzondere onderwerpen
Eenvoudig om bij elkaar in het systeem te kijken
- Dit is zowel bij de smalle als brede variant mogelijk met achtneming van juridische beperkingen en gedragsregels (daarbij is het onderscheid smal of breed niet bepalend)
Op- en afschalen - Medewerkers Zorg & Overlast zijn al gewend aan korte lijnen met lokale netwerken uit recente verleden. Hiervan kan werksoort AMK profiteren.
- Twijfel of het genoemde voordeel op dit moment nog onderscheidend is
11
4.3 Opgaven Veilig Thuis
De gesprekspartners is ook gevraagd naar de belangrijkste opgaven in de komende drie jaren voor een smal en een breed Veilig Thuis. In bijgaand schema zijn deze opgaven gerubriceerd. Schema 3. Opgaven komende drie jaar smalle en brede variant Veilig Thuis
Smal Breed 1. Eén geïntegreerd werkproces
AMK en SHG
8. Melding en aansluiting aanpak ‘personen met verward gedrag’ is actueel
2. Kwaliteitsimpuls is noodzaak; o.m. monitorfunctie meldingen (risico niet voldoen aan stap 2 Inspectieonderzoek)
9. Kruisbestuiving op casuïstiek en procesconsultatie
3. Afspraken op- en afschalen 17 lokale jeugd- en sociale teams effectueren (oranje zaken risico)
4. Wachtlijstvrij werken
5. Ontwikkeling expertisefunctie
(vergt onderhoud)
6. Harmonisatie Veilig Thuis
organisaties landelijk (inclusief CIT)
7. 24/7 bereikbaarheid,
beschikbaarheid en Crisis Interventie Team voor 0-100
4.4 Analyse en bespreking
1. Gemeenschappelijke kijk op doelgroep AMHK en Meldpunt Zorg & Overlast In de afgelopen periode is binnen Veilig Thuis steeds meer een gemeenschappelijke kijk ontwikkeld op de overlap in doelgroep van zowel het AMHK als het Meldpunt Zorg & Overlast. Dit wordt als winst ervaren. Deze winst geldt voor circa 30% overlap in doelgroepen van inwoners voor beide werksoorten, waar dus samenloop is in problematiek van kindermishandeling, huiselijk geweld en zorg en overlast. Met name de aanwezigheid van kinderen in gezinnen waarbij geweld in brede zin gedefinieerd in enigerlei vorm een rol speelt wordt als winstpunt genoemd omdat er snel informatie kan worden uitgewisseld en een taxatie kan worden opgesteld bij meldingen van Zorg & Overlast. Aan de hand van de ervaringspraktijk zijn een drietal casussen
12
beschreven door Veilig Thuis die dit illustreren. Deze casussen zijn bijgevoegd in bijlage 2. Overigens betekent dit dat de inhoudelijke synergie niet of minder opgaat voor 70% van zowel de doelgroep van het AMHK als het Meldpunt Zorg & Overlast. 2. Herkenbaarheid en eigenheid werksoorten Bij dit item wordt als voordeel genoemd dat de beller, inwoner of professional, als adviesvrager of melder zelf vooraf geen selectie hoeft te maken voor één van de werksoorten. Daarbij is de veronderstelling dat er sprake zal zijn van één en hetzelfde telefoonnummer in de brede variant voor Veilig Thuis waarbij beide werksoorten binnen een werkeenheid telefonisch bereikbaar zijn. Er zijn echter ook enkele forse nadelen die genoemd zijn. Deze nadelen raken aan de onduidelijkheid voor zowel inwoners als professionals met wie zij van doen hebben achter dit ene telefoonnummer, de onafhankelijkheid van Veilig Thuis in de smalle variant met het afbreukrisico van de meldingsbereidheid van zowel inwoners als professionele melders en intern bij de professionals van Veilig Thuis ligt rolvervaging op de loer. Herkenbaarheid, onafhankelijkheid en reputatie zijn elementaire punten voor een kwalitatief hoogwaardig AMHK. Bovendien vraagt dit veel van de expertise en ervaring van de frontofficemedewerkers van Veilig Thuis die de telefoon aannemen. Zij moeten al direct een selectie maken in welke werksoort en kader er wordt gebeld om vast te stellen welke taak zij uitvoeren en vanuit die taak handelen. Een ander punt betreft het meeliften van Veilig Thuis ZHZ met de landelijke campagnes die met regelmaat worden gevoerd via spotjes op televisie en radio. In deze campagnes draait het uitsluitend om kindermishandeling en huiselijk geweld. Zie voor dit punt ook onder punt 3. 3. Wettelijke kaders verschillend en meldrecht professionals In de notitie Veilig Thuis breed of smal, juridische aspecten van Mr. Lydia Janssens wordt ingegaan op (…) “de juridische mogelijkheden en grenzen ten behoeve van de besluitvorming. (…). De notitie spitst zich toe op die taken van Veilig Thuis en van de OGGz waarin persoonsgegevens van burgers worden verwerkt omdat zich daar de juridische vragen en mogelijke knelpunten voordoen. Voor de integrale tekst van dit advies wordt verwezen naar bijlage 1. In de kern geldt voor Veilig Thuis (AMHK) een unieke bevoegdheid die te maken heeft met de omgang met persoonsgegevens. Daarbij is Veilig Thuis niet afhankelijk van de toestemming van betrokkenen bij het vastleggen van een melding, het doen van onderzoek door het opvragen en ontvangen van informatie van informanten, het verstrekken van informatie, het in gang zetten van hulptrajecten of het informeren van de Raad voor de Kinderbescherming of de politie. Deze gedwongen informatiepositie is weloverwogen door de wetgever in het leven geroepen vanwege de noodzaak om kindermishandeling en huiselijk geweld zo effectief mogelijk te kunnen onderzoeken en passende vervolgstappen kunnen worden gezet. In verband met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling geldt een wettelijk meldrecht voor alle professionals met een beroepsgeheim of een andere zwijgplicht. Zij kunnen, ook zonder toestemming van de betrokkenen, een melding doen bij Veilig Thuis van
13
een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling en ditzelfde meldrecht geeft ze recht om als informant op te treden (desgevraagd Veilig Thuis te informeren) zo nodig zonder toestemming van de betrokkenen. Deze unieke bevoegdheid van Veilig Thuis kent een belangrijke beperking: voor zover noodzakelijk voor het onderzoek en de aanpak van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Voor de OGGz taken biedt de wet geen specifiek wettelijk kader: er is geen gedwongen informatiepositie voor een Meldpunt Zorg & Overlast. Ook is er geen wettelijke meldrecht voor professionals om signalen bij een Meldpunt Z&O neer te leggen of om overleg te voeren. In het geval de keuze wordt gemaakt voor een brede variant van Veilig Thuis dient rekening gehouden te worden met deze juridische verschillen en het meldrecht. In het geval bij de brede variant gebruik wordt gemaakt van één datasysteem zal dit systeem zo moeten worden ingericht dat de gegevens die Veilig Thuis voor de wettelijke taken vastlegt, worden afgeschermd van de gegevens die worden vastgelegd voor OGGz-taken. Het lijkt aldus Mr. Lydia Janssen verdedigbaar dat het bestand zo wordt ingericht dat als een melding binnenkomt, ongeacht voor welke werksoort, kan worden ingezien of de burger ook bij de andere werksoort bekend is. Dit kan echter niet leiden tot automatisch samenvoegen van informatie. De informatie die bij de andere werksoort bekend is, kan worden gebruikt op voorwaarde van toestemming van degene die de informatie heeft gegeven en openheid t.o.v. de betrokkenen, dit laatste met inachtneming van de regels die gelden over het al dan niet afschermen van de identiteit van de informant of de melder t.o.v. betrokkenen die bij het Veilig Thuis regime gelden. Voor Veilig Thuis geldt als belangrijke voorwaarde voor het verstrekken en inwinnen van informatie dat deze informatie dient te zijn gericht op het onderzoek naar en/of de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Tot slot wordt in het advies gewezen op de zorgvuldige omgang met melders en informanten die cruciaal is voor de bereidheid van hen om in de toekomst meldingen bij de OGGz en bij Veilig Thuis te blijven doen”. 4. Soorten regie Het onderwerp van regievoering is zijdelings aan de orde geweest tijdens de interviews. Dit in tegenstelling tot de werksessie met de ambtenaren jeugd en Wmo. Een expliciete wettelijke taak van Veilig Thuis is het voeren van casusregie in hoog complexe zaken die een hoog risico kennen voor directbetrokkenen en/of medewerkers uit de lokale teams. In het huidige takenpakket van het Meldpunt Zorg & Overlast zitten enkele taken die wel te maken hebben met huiselijk geweld maar gericht zijn op het voeren van procesregie en niet gericht zijn op casusregie. Het is relevant om het onderscheid te blijven maken tussen casusregie en procesregie. Zeker in zaken waarbij de samenwerking stagneert (en daarmee de casus escaleert) tussen bijvoorbeeld partners in het ‘domein’ van Zorg en het ‘domein; van Straf, moeten knopen worden doorgehakt door een procesregisseur zoals bijvoorbeeld bekend binnen het Veiligheidshuis. In de werksessie met de ambtenaren jeugd en Wmo is verder verkend welke van oorspronkelijk taken van het Meldpunt Zorg &
14
Overlast logischerwijs vanuit de inhoud bezien, een plek zouden moeten krijgen in de smalle variant in het geval daarvoor wordt gekozen (zie voor dit punt verder hoofdstuk 5). 5. Specialistische expertise Het onderwerp van specialistische expertise is genoemd in relatie tot het ontwikkelen van een gemeenschappelijke norm op de kwetsbare doelgroepen van beide meldpunten. Bezien vanuit het perspectief van zowel professionele als niet professionele adviesvragers en melders moeten zij erop kunnen rekenen dat de expertise over kindermishandeling en huiselijk geweld (inclusief de verschillende vormen hiervan) hoogwaardig moet zijn, ‘state of the art’. Het blijven ontwikkelen van hoogwaardige expertise blijft een cruciaal punt omdat de inzichten aan verandering onderhevig zijn. Binnen een brede variant van Veilig Thuis ligt verschraling of vervaging van expertise eerder op de loer. Overigens geldt het argument van expertiseontwikkeling net zo goed voor het Meldpunt Zorg & Overlast. 6. Eenvoudig bij elkaar in systeem kijken In het juridisch advies van Mr. Lydia Janssen is uiteengezet dat een Veilig Thuis in de brede variant het systeem zo moet worden ingericht dat de gegevens die Veilig Thuis voor de wettelijke taken vastgelegd, worden afgeschermd van de gegevens die worden vastgelegd voor OGGz taken. Het lijkt verdedigbaar volgens Janssen dat het bestand zo wordt ingericht dat als een melding binnenkomt, ongeacht voor welke werksoort, kan worden ingezien of de burger ook bij de andere werksoort bekend is. Dit kan echter niet leiden tot automatisch samenvoegen van informatie. In het kort komt het erop neer dat het werken in een databasesysteem onder strikte voorwaarden mogelijk is bij zowel de smalle als brede variant, met in achtneming van juridische beperkingen en gedragsregels. Zie hiervoor ook punt 3. 7. Op- en afschalen Veilig Thuis heeft recent samenwerkingsafspraken gemaakt over de samenwerking met de lokale jeugdteams in zaken waarbij huiselijk geweld en kindermishandeling aan de orde is. In het getransformeerde stelsel is de verbinding tussen Veilig Thuis en de lokale jeugd- en sociale teams cruciaal waarbij het klip en klaar moet zijn wie casusregie voert en wat daarbij wederzijdse verwachtingen zijn. In de afgelopen ruim anderhalf jaar heeft ook de voormalige AMK-tak gebruik kunnen maken van de korte lijnen die er lokaal van oudsher al waren met gemeenten vanuit het SHG en Meldpunt Zorg & Overlast. Inmiddels weten alle professionals van Veilig Thuis de lokale jeugd- en gebiedsteams goed te vinden en zijn er contactpersonen aangewezen voor de 17 gemeenten.
15
4.5 Analyse (over-)weging argumenten voor- en nadelen breed Veilig Thuis in relatie tot de opgaven voor de komende drie jaar In deze paragraaf vindt de (over-)weging plaats van de argumenten die genoemd zijn voor een smalle en brede variant van Veilig Thuis afgezet tegen de opgaven van Veilig Thuis.
- Er is een hoge urgentie en noodzaak om de wettelijke taken van een smal Veilig Thuis (AMHK) op orde te krijgen en te houden. Om dit voor elkaar te krijgen vergt dit forse inspanningen en een doorlooptijd van meerdere jaren. Landelijk wordt gewerkt aan het uniformeren van één gemeenschappelijk kwaliteitskader Veilig Thuis met richtlijnen en veldnormen. De onafhankelijke rol van Veilig Thuis met hoogwaardige expertise staat daarbij buiten kijf. Om deze positie en rol daadwerkelijk te kunnen waarmaken zal eerst aan enkele randvoorwaarden voldaan moeten worden. Deze randvoorwaarden zijn bij de start van Veilig Thuis als projectorganisatie onvoldoende op de voorgrond gezet. Denk aan structurele uitbreiding van middelen om wachtlijstvrij te kunnen werken en een heldere aansturing om de wettelijke taken uit te kunnen voeren. Overigens is het ook relevant om de ondersteuning van het primair proces qua formatie hierbij ook onder de loep te nemen.
- Beide werksoorten AMHK en Meldpunt Zorg & Overlast (inclusief OGGz taken) zijn in ontwikkeling.
- De positieve verworvenheden van de opgedane praktijk van beide werksoorten in de afgelopen 1,5 jaar dient voor de 30% overlap van beide doelgroep gecontinueerd te worden met een aantal randvoorwaarden.
- Er is een vrij fors verschil in juridisch kader Veilig Thuis (AMHK) en het (nagenoeg ontbreken van) juridisch kader voor de OGGz-taken. Zowel in het geval van de keuze voor een Veilig Thuis smal en breed is het van belang om deze taken goed uit elkaar te houden.
- Beide werksoorten dienen bij gebruik van één gezamenlijke database (ongeacht de keuze voor een smalle of brede variant) een aantal randvoorwaarden en gedragsregels in acht te nemen (zie hiervoor het advies van Mr. Lydia Janssen).
- Het besef dat het niet uitmaakt of de beide werksoorten in één gezamenlijke werkeenheid functioneren of dat de werksoorten afzonderlijk zijn georganiseerd elk in een aparte werkeenheid; voor de verplichtingen gelden in beide gevallen verschillende juridische kaders en gedragsregels.
- De taken die het Meldpunt Z & O uitvoert op regionaal niveau zijn niet eenduidig afgesproken tussen de 17 gemeenten. Gemeenten hebben hier hun eigen opvattingen en ideeën over. Het gesprek hierover tussen de 17 gemeenten dient nog gevoerd te worden.
16
Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen
5.1 Overwegingen bij afweging argumenten voor smal of breed Veilig Thuis In dit hoofdstuk wordt op basis van de bevindingen en analyse een conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan als beantwoording van de vraagstelling voor een smalle of brede variant van Veilig Thuis. Na zorgvuldige weging vanuit de argumenten die aangedragen zijn vanuit het perspectief van zowel inwoners als professionals, slaat de balans overtuigend door naar het opteren voor een Veilig Thuis in de smalle variant. Deze nadrukkelijke voorkeur heeft vooral te maken met de forse opgaven die Veilig Thuis de komende jaren moet uitvoeren op een hoog specialistisch terrein van complexe problematiek. De overweging is daarbij dat cruciale elementen als het afbreukrisico op meldingsbereidheid bij inwoners en professionals, kans op rolvermenging tussen beide werksoorten (of wel bewaken onafhankelijke rol en beoordeling) en de ontwikkeling van hoogwaardige expertise in combinatie met de komende opgaven, doorslaggevend zijn geweest om te adviseren de bestuursopdracht aan Veilig Thuis te geven in de smalle variant. Niettemin heeft de combinatie van zowel de wettelijke taken van Veilig Thuis met de taken van het Meldpunt Zorg & Overlast enkele winstpunten opgeleverd voor circa 30% van de overlappende doelgroep in de afgelopen ruim anderhalf jaar doordat medewerkers van beide werksoorten dichtbij elkaar aan het werk waren. Deze winstpunten zijn echter ook te realiseren via het voldoen aan enkele randvoorwaarden bij het vormgeven van de smalle variant van Veilig Thuis. Naast conclusies en aanbevelingen worden deze randvoorwaarden in dit hoofdstuk expliciet benoemd. Tot slot wordt met inhoudelijke argumenten geadviseerd welke taken thuishoren in de bestuursopdracht aan Veilig Thuis in de smalle variant voor de komende drie jaar en wordt in samenvattende zin de vraagstelling beantwoord.
1. Leg per direct een stevig fundament onder de wettelijke taken van Veilig Thuis (AMHK) in de vorm van een kwalitatief geïntegreerd werkproces. Dit is prioriteit nummer één gelet op de opgaven van het AMHK.
2. Maak voor beide werksoorten een afzonderlijke werkeenheid met elk een eigen aansturing; daarmee kan alle energie en focus gericht zijn op de uitvoering van de wettelijke taken of ‘kerntaken’ van Veilig Thuis. De integratie van de voormalige AMK- en SHG-cultuur tot één nieuwe ‘Veilig Thuis cultuur’ is daarbij al een hele opgave. In de afgelopen periode heeft de ontwikkeling van de werksoorten elkaar in de weg gezeten.
3. Behoud de twee afzonderlijke telefoonnummers. Dit biedt optimale duidelijkheid naar bellers in relatie tot verwachtingen advies, ondersteuning en melding Veilig Thuis in smalle variant. Denk ook aan de landelijke campagne Veilig Thuis die alleen betrekking heeft op de wettelijke taken van Veilig Thuis en zich richt op inwoners als melders.
4. Borg tegelijkertijd de voordelen van het onder één dak functioneren van beide werksoorten (zie de paragraaf voor de randvoorwaarden)
5. Continueer voorlopig de samenwerkingsafspraken over de CIT-taken (in elk geval tot 18 jaar) met Jeugdbescherming west en vanaf 18 jaar met Vivenz. Vanuit de inhoud bezien zijn er valide argumenten om ook de volgende stappen te zetten om de smalle variant van Veilig Thuis te combineren met het CIT in één werkorganisatie. Het gaat immers om overeenkomstige
17
taakspecialisatie in het snel kunnen beoordelen/triageren van (hoog-) complexe en urgente problematiek van overwegend (of gerelateerd aan) kindermishandeling en huiselijk geweld naar aard, ernst en urgentie van problematiek en bij kernbeslissingen in multidisciplinair verband. Borg samenwerking met CIT voor volwassenen via Vivenz. Over dit onderwerp wordt eind 2016 afzonderlijk advies uitgebracht in opdracht van Jeugdbescherming west.
6. Voer in regionaal verband een fundamenteel gesprek over de vraag welke taken in het kader van Maatschappelijke Zorg (inclusief huidige taken Meldpunt Zorg & Overlast) regionaal, sub-regionaal en lokaal worden opgepakt. Wat doen we regionaal en waar is lokale keuzevrijheid? Dit in het licht van de (toekomstige) opgaven waar gemeenten voor staan. Op dit moment zijn hierover geen eenduidige opvattingen terwijl die voor het smalle Veilig Thuis (AMHK) wettelijk wel zijn voorgeschreven.
5.2 Samenvattend advies
1. Beperk de bestuursopdracht aan Veilig Thuis voor de komende drie jaar tot de smalle variant. De smalle variant houdt in de wettelijke taken plus de expertisefunctie en monitorfunctie en voeg de volgende taken op inhoudelijke gronden toe aan Veilig Thuis in de smalle variant: Taken Wet Tijdelijk Huisverbod:
a. Risico-inventarisatie; b. Triage binnen kantoortijden; c. Monitoring casussen; d. Casusregie bij complexe zaken.
Deze taken ten behoeve van de uitvoering van de Wet Tijdelijk Huisverbod zijn inhoudelijk nauw verwant aan de taken van Veilig Thuis in de smalle variant. Om die reden is het advies de taken a t/m d toe te voegen aan de smalle variant.
2. Continueer de huidige samenwerking CIT (0-18), Vivenz (0-100) en Veilig Thuis.
3. Onderscheid de beide werksoorten in aparte werkeenheden onder eigen aansturing met behoud van de inhoudelijke synergie in de vorm van het voldoen aan enkele randvoorwaarden (zie 5.3).
4. In lijn met de keuze voor een smal Veilig Thuis is het advies om op regionaal niveau het gesprek aan te gaan betreffende het uniformeren van afspraken regionaal, sub regionaal en lokaal voor maatschappelijke zorg inclusief de taken van het Meldpunt Zorg & Overlast/OGGz.
5. De volgende taken maken deel uit van de regionale ontwikkelagenda: - Procesregie Veiligheidshuis – tafel Huiselijk Geweld - Procescoördinatie Team Toeleiding & Bemoeizorg - Nazorg ex-gedetineerden - Proces coördinatie lokale zorgnetwerken/stedelijk netwerk - Procesconsultatie - Trajecten extreme woonvervuiling - Kerngroep overlast - Preventieve contracten - Preadvies bij voorrang
18
- Curatieve contracten 6. De taak van voorlichting door Veilig Thuis aan derden anders dan de
wettelijke taken vindt plaats op basis van opdrachten op verzoek van bv regionale huisartsenvereniging, onderwijs e.d. Dit loopt op basis van een specifieke opdracht en betaling.
5.3 Randvoorwaarden voor het continueren van de inhoudelijke synergie voor
overlap 30% doelgroep bij een smalle variant van Veilig Thuis - Beide werksoorten behouden hun eigen telefoonnummer vanwege de
herkenbaarheid en onafhankelijkheid van Veilig Thuis. Daarbij is het praktisch aan te bevelen om gezamenlijke huisvesting te realiseren (letterlijk dicht bij elkaar) waardoor de lijnen kort zijn en snel geschakeld kan worden om zaken te kunnen koppelen (onder voorwaarden en gedragsregels) en op de juiste manier te reageren met een afgestemd plan en het werken aan normontwikkeling.
- De beide werksoorten komen beter tot hun recht onder afzonderlijke aansturing in lijn met het organiseren in afzonderlijke werksoorten. Dit geldt voor de wettelijke taken van Veilig Thuis in de smalle variant in het bijzonder voor de eerder genoemde cruciale onderwerpen als onafhankelijkheid, meldingsbereidheid en beschikbaarheid van hoogwaardige expertise. Daarbij komt volgend jaar al de monitorfunctie en vanaf 2018 de bijdrage van Veilig Thuis aan de MDA++ aanpak voor de hoog complexe casussen.
- Werken in één registratiesysteem (met verschillende modules) met in achtneming van juridische voorschriften en gedragsregels (conform advies Mr. Lydia Janssen). Dit betekent afschermen van informatie en recht doen aan de informatiepositie van Veilig Thuis naar inwoners en professionals die advies vragen en meldingen doen.
- En een laatste punt maar niet het minste punt. Het is uitermate noodzakelijk dat Veilig Thuis beschikt over voldoende formatie om de wettelijke taken te kunnen uitvoeren inclusief de monitor- en expertisefunctie. De opgaven voor de komende jaren zijn niet eenvoudig en vergen veel van de professionals. Dit betekent concreet dat er structureel meer financiële middelen noodzakelijk zijn om wachtlijstvrij te kunnen werken en hoogwaardige kwaliteit te kunnen leveren.
- Realiseer een passende taakbekostiging voor de smalle variant van Veilig Thuis waarbij bekostiging plaatsvindt op basis van functies (advies, consult, melding, onderzoek, monitorfunctie) maal te verwachten aantallen op basis van (inschatting van) ervaringscijfers 2016. Bezie hierbij ook de formatie voor ondersteuningstaken aan het primair proces. Daarbij is het ook zinvol om te bezien hoe andere Veilig Thuis organisaties bekostigd worden en hoe Veilig Thuis ZHZ uitvalt in de range van bekostiging van de andere Veilig Thuis organisaties in het land via benchmarkgegevens.
5.4 Samenvatting: beantwoording van de vraagstelling 1. De voor- en nadelen van een smal of breed Veilig Thuis zijn in beeld
gebracht vanuit verschillende perspectieven op verschillende items. Daarbij wegen de nadelen/risico’s van een brede variant voor zowel inwoners als professionals zwaarder in het voordeel van de smalle variant op enkele cruciale items in combinatie met de opgave voor het AMHK.
2. De juridische belemmeringen van een breed VT zijn evident maar te tackelen onder voorwaarden. De voordelen van een breed Veilig Thuis in de vorm van
19
het onderbrengen in een gezamenlijke werkeenheid wegen naar verwachting de komende 3 jaar niet op tegen de opgaven waarvoor een smal Veilig Thuis de komende jaren staat (deze opgaven zijn meer uitgesproken benoemd door de geïnterviewden voor smal Veilig Thuis dan voor breed Veilig Thuis).
20
Bijlage 1 Veilig Thuis breed of smal, juridische aspecten. Tekstmr.LydiaJanssen
Notitie Veilig Thuis breed of smal, juridische aspecten
1. Inleiding De gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid staan voor de keus of ze Veilig Thuis ‘smal’ of ‘breed’ zullen inrichten. Smal wil zeggen een Veilig Thuis met de wettelijke taken en eventueel taken in de sfeer van het Tijdelijk Huisverbod. Breed wil zeggen een Veilig Thuis waarin ook andere taken met name op het terrein van de OGGz zijn ondergebracht zoals het Meldpunt Zorg & Overlast en het voeren van procesregie voor de doelgroep van Veilig Thuis/Meldpunt Zorg & Overlast , waaronder wordt verstaan procesregie Wet Tijdelijk Huisverbod, intake crisisopvang, lokale zorgnetwerken en de coördinatie Team Toeleiding & Bemoeizorg en fungeren als expertisecentrum door het opbouwen en onderhouden van specialistische kennis en deze beschikbaar stellen. In deze notitie worden de juridische mogelijkheden en grenzen beschreven ten behoeve van de besluitvorming. De notitie spitst zich toe op die taken van Veilig Thuis en van de OGGz waarin persoonsgegevens van burgers worden verwerkt omdat zich daar de juridische vragen en mogelijke knelpunten voordoen. De verschillende taken in de OGGz worden kortheidshalve aangeduid met de term OGGz taken.
2. Wettelijk kader Veilig Thuis In hoofdstuk 4 en 5 geeft de Wmo specifiek regels voor Veilig Thuis. De wettelijke taken van Veilig Thuis worden opgesomd4: advies, in ontvangst nemen van meldingen, onderzoeken van deze meldingen, stappen in gang zetten naar aanleiding van het onderzoek zoals: toe leiden naar hulpverlening, informeren van de politie en de Raad voor de Kinderbescherming en een terugkoppeling geven aan de melder. Behalve de taken beschrijft de Wmo ook de bevoegdheden van Veilig Thuis5. Deze bevoegdheden zitten in de sfeer van de omgang met persoonsgegevens. Kern is dat voor wat betreft zijn informatiepositie Veilig Thuis niet afhankelijk is van de toestemming van betrokkenen bij het vastleggen van een melding, het doen van onderzoek door het opvragen en ontvangen van informatie van informanten, het verstrekken van informatie, het in gang zetten van hultrajecten of het informeren van de Raad of de politie. Ook al zetten de medewerkers van Veilig Thuis methodisch gezien zoveel mogelijk in op medewerking van de
4 Zie art. 4.1.1 Wmo 5 Zie art. 5.1.6 lid 1 en lid 2 Wmo
21
betrokkenen, uiteindelijk is Veilig Thuis daarvan, voor zover het de informatiepositie betreft, niet afhankelijk. Anders gezegd: Ook als betrokkenen dit niet wensen, kan een melding over hen worden vastgelegd, kunnen informanten zoals de huisarts of de hulpverlening benaderd worden met een verzoek om informatie en kan er bijvoorbeeld contact gelegd worden met de politie. Deze gedwongen informatiepositie is weloverwogen door de wetgever in het leven geroepen vanwege de noodzaak om kindermishandeling en huiselijk geweld zo effectief mogelijk te kunnen onderzoeken zodat passende vervolgstappen kunnen worden gezet. In verband met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling geldt een wettelijk meldrecht6 voor alle professionals met een beroepsgeheim of een andere zwijgplicht. Zij kunnen, ook zonder toestemming van de betrokkenen, een melding doen bij Veilig Thuis van een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling en ditzelfde meldrecht geeft ze het recht om als informant op te treden zo nodig zonder toestemming van de betrokkenen. Als informant optreden wil zeggen om Veilig Thuis desgevraagd te informeren. Van Veilig Thuis en van professionals wordt gevraagd dat zij, ofschoon zij geen toestemming nodig hebben, wel volledig open zijn over de informatieverstrekking richting betrokkenen, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat die openheid extra veiligheidsrisico’s met zich meebrengt7. De bevoegdheden van Veilig Thuis worden door de wet gegeven met een belangrijke beperking: voor zover noodzakelijk voor het onderzoek en de aanpak van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Het Uitvoeringsbesluit Wmo bepaalt in dit verband ook uitdrukkelijk dat de gegevens waarover Veilig Thuis in het kader van een melding en een onderzoek beschikt dienen te worden afgeschermd van gegevens die een instelling wellicht voor andere taken vastlegt en dat deze gegevens alleen voor het doel -aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling - en daarmee verenigbare doelen mogen worden gebruikt. Deze beperking moet mede worden gezien in het licht van de gedwongen informatiepositie van Veilig Thuis. Betrokkenen hebben geen keuze, anderen hebben hen gemeld en Veilig Thuis kan in reactie daarop via het lokale team hulp in gang zetten of beslissen dat onderzoek wordt gedaan waarbij dan informatie bij professionals wordt ingewonnen. Met informatie die op een zodanige wijze is verkregen dient zorgvuldig omgegaan te worden.
3. Juridisch kader OGGz taken Voor de OGGz taken biedt de wet geen specifiek wettelijk kader: er is geen gedwongen informatiepositie voor een Meldpunt Zorg & Overlast. Ook is er geen wettelijk meldrecht voor professionals om signalen bij een Meldpunt neer te leggen of om overleg te voeren. De (vrij smalle) basis voor het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de OGGz wordt, zeker voor zorg – en hulpverleners in feite gevormd door het leerstuk van het zogeheten conflict van 6 Zie art. 5.2.6 Wmo 7 Zie ten aanzien van Veilig Thuis art. 5.3.1 Wmo en t.a.v. professionals stap 3 van het basismodel Meldcode
22
plichten. De ernst van de situatie waarin de burger zich mogelijkerwijs bevindt, de noodzaak om hulp te bieden in combinatie met het gegeven dat de betrokkene zelf geen hulp wenst of deze afbreekt en ook niet kan worden benaderd om toestemming te vragen voor de gegevensuitwisseling kan het noodzakelijk maken om toch gegevens uit te wisselen, ook al is er geen toestemming verleend en is de gegevensuitwisseling zelfs niet bekend bij de betrokkene. GGZ Nederland, GGD Nederland en de KNMG hebben in 2014 in een (herschreven) Handreiking Bemoeizorg deze mogelijkheid van gegevensuitwisseling nader uitgewerkt. Van belang in dit verband is vooral dat de gegevensverwerking zonder toestemming in feite een tijdelijke noodsituatie is die zo snel mogelijk dient te worden opgeheven. Anders gezegd: alleen als er echt signalen zijn dat de situatie mogelijkerwijs ernstig is in verband waarmee hulp dient te worden geboden én de burger zelf deze hulp niet zal vragen of zal accepteren, kan gegevensverstrekking zonder toestemming aan de orde zijn, als het niet mogelijk is om toestemming te vragen of te krijgen. Bovendien dient zo gauw de situatie het toe laat openheid van zaken te worden gegeven en moet men zich inspannen om toestemming te krijgen voor het vervolg.
4. Mogelijkheden en beperkingen Veilig Thuis breed
Al met al is er een vrij fors verschil tussen het juridisch kader van Veilig Thuis en het (nagenoeg ontbreken van) een juridisch kader voor de OGGz taken. Ook als Veilig Thuis de OGGz taken uit zou voeren, blijft het juridisch kader voor de gegevensverwerking voor de OGGz taken dezelfde (tamelijk smalle) basis houden. Want Veilig Thuis heeft alleen voor de wettelijke taken de gedwongen informatiepositie. Voert Veilig Thuis ook andere bovenwettelijke taken uit, dan geldt het wettelijk regime van deze bovenwettelijke taken. Zou Veilig Thuis ook bovenwettelijke taken in de sfeer van de OGGz krijgen, dan is het van belang om deze taken goed uit elkaar te houden. Is er een melding huiselijk geweld of kindermishandeling gedaan, dan geldt de gedwongen informatiepositie van Veilig Thuis en dient voor de uitoefening van de taken het landelijk handelingsprotocol gevolgd te worden. Professionals zijn in dat geval gebonden aan de stappen van de meldcode en hebben een wettelijk meldrecht. Is er een melding Zorg en Overlast of worden gegevens uitgewisseld in verband met zorg of procesregie dan moet worden gewerkt op basis van maximaal investeren in toestemming en alleen in die gevallen waarin dat niet mogelijk is en de zorgen groot zijn, kan een melding worden vastgelegd en kan overleg worden gevoerd zonder toestemming van de betrokkenen. Dit alles pleit voor een ‘backoffice’ van een mogelijk Veilig Thuis breed met twee aparte afdelingen: Veilig Thuis ‘smal’ en OGGz. Gezamenlijke database Als een Veilig Thuis ‘breed’ gebruik zou gaan maken van één datasysteem zal dit systeem zo moeten worden ingericht dat de gegevens die Veilig Thuis voor de wettelijke taken vastlegt, worden afgeschermd van de gegevens die worden vastgelegd voor OGGz taken. Het lijkt me verdedigbaar dat het bestand zo wordt ingericht dat als een melding binnenkomt, ongeacht voor welke werksoort, kan
23
worden gezien of de burger ook bij de andere werksoort bekend is. Dit kan echter niet leiden tot automatisch samenvoegen van informatie. Komt er een melding binnen van signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling voor Veilig Thuis en wordt dan vastgesteld dat de betrokkenen ook bekend zijn bij de OGGz, dan zou de informatie vanuit de OGGz kunnen worden gezien als informatie die een informant aan Veilig Thuis verstrekt. Veilig Thuis kan deze informatie toevoegen aan het eigen dossier, op voorwaarde dat daarover contact wordt gezocht met degene die de OGGz informatie heeft gemeld. De melder of informant moet worden geïnformeerd over het feit dat zijn informatie ook voor het Veilig Thuis dossier relevant is en hem moet worden gevraagd of hij er mee instemt dat deze informatie ook door Veilig Thuis zal worden gebruikt. Want de OGGz melder wordt door het gebruiken van zijn info door Veilig Thuis informant van Veilig Thuis. Dat kan alleen als hij daarmee instemt, Gevolg is dat de regels die voor informanten gelden van toepassing zijn. De identiteit van de professionele informant wordt aan de betrokkenen bekend gemaakt tenzij, kort gezegd, de veiligheid dit niet toelaat. Zou de OGGz melder een omstander zijn, geen professional, dan gelden dezelfde regels: er moet met hem worden overlegd en aan hem moet worden gevraagd of hij er mee instemt dat hij als informant optreedt. In geval van een informele melder geldt de regel dat zijn identiteit ten opzichte van de betrokkenen niet bekend wordt gemaakt, tenzij hij daar zelf uitdrukkelijk mee instemt. Komt er informatie binnen in verband met de OGGz taken, en blijkt dan dat de betrokkenen ook bekend zijn bij Veilig Thuis, dan kan Veilig Thuis beslissen om de informatie waarover Veilig Thuis beschikt, aan de OGGz te verstrekken, voor zover deze informatie van belang is voor de aanpak van huiselijk geweld of kindermishandeling. Voor deze verstrekking dient de melder of informant van wie Veilig Thuis de informatie heeft ontvangen, toestemming te geven en over deze verstrekking dienen de betrokkenen te worden geïnformeerd. Toestemming van de Veilig Thuis melder is nodig omdat hij op grond van een wettelijk meldrecht Veilig Thuis heeft geïnformeerd. Het is aan hem zelf te beslissen of hij, nu er geen wettelijk meldrecht richting OGGz bestaat, meent dat het op grond van een conflict van plichten voor hem ook mogelijk is de OGGz te informeren. Wellicht wil hij daarover eerst zelf zijn cliënten informeren, of meent hij in een bepaalde situatie dat de informatieverstrekking, gelet op de wettelijke regels waaraan hij gebonden is, niet mogelijk is. Samengevat als OGGz taken bij Veilig Thuis worden ondergebracht en gebruik wordt gemaakt van één datasysteem gelden de volgende regels:
- Het datasysteem werkt met twee afgeschermde bestanden en met een beperkt gemeenschappelijk deel waarin uitsluitend kan worden gezien of de betrokkenen ook bij de andere werksoort bekend zijn;
- Als blijkt dat de betrokkenen bij de andere werksoort bekend zijn, kan deze informatie worden gebruikt op voorwaarde van toestemming van degene die de informatie heeft gegeven en openheid t.o.v. de betrokkenen, dit laatste met inachtneming van de regels over al dan niet afschermen van de identiteit van de informant of de melder t.o.v. betrokkenen die bij het Veilig Thuis regime gelden. Voor Veilig Thuis geldt als belangrijke voorwaarde voor het
24
verstrekken en inwinnen van informatie dat deze informatie dient te zijn gericht op het onderzoek naar en/of de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Indien één datasysteem zou worden gebruikt moet goed worden afgesproken hoe wordt omgegaan met afgesloten dossiers. Vraag is vooral of informatie uit al enige jaren geleden afgesloten dossiers dient te worden ingezet bij nieuwe meldingen in de andere werksoort. Wellicht kan een oplossing worden gevonden in de afspraak dat n geval van afgesloten dossiers uit voorgaande jaren de inhoud als regel niet wordt gebruikt ten behoeve van de andere werksoort, tenzij de inhoudelijke beoordeling van het oude dossier leidt tot het oordeel dat deze informatie van doorslaggevende betekenis kan zijn. De inrichting van een Veilig Thuis ‘breed’ met een of andere vorm van gezamenlijke frontoffice, vraagt veel van de medewerkers van deze front office. Zij moeten zo snel mogelijk nadat contact is gelegd, vaststellen welke taak zij uitvoeren en vanuit die taak handelen. Tot slot. Een zorgvuldige omgang met melders en informanten is cruciaal voor de bereidheid van hen om in de toekomst meldingen bij de OGGz en bij Veilig Thuis te blijven doen. Indien de indruk gaat ontstaan dat bij het verstrekken van informatie aan Veilig Thuis cq het Meldpunt Zorg & Overlast de professional af moet wachten waar die informatie terecht komt en met wie die wordt gedeeld, bestaat het risico op minder bereidheid tot melden. Daarom is het, in het belang van een effectieve taakuitoefening in beide werksoorten, dat informatie uitwisselen tussen beide werksoorten altijd verloopt via overleg en toestemming van degene die de informatie aangereikt heeft. Om te bewaken dat dit geen ‘spelletje’ wordt dat alleen pro forma gespeeld wordt terwijl de informatie informeel toch al bekend is bij de andere werksoort, is het van belang dat met melders en informanten contact gelegd wordt over verstrekking van informatie door het onderdeel van de backoffice waar de melder of informant zijn informatie aan heeft verstrekt. Amersfoort,13 september 2016 Mr. Lydia Janssen
25
26
Bijlage 2 Meldingen met overlap AMHK en Meldpunt Zorg & Overlast De drie voorbeelden zijn aangeleverd door Veilig Thuis ZHZ. Voorbeeld 1 Melding komt binnen bij het meldpunt Zorg & Overlast (OGGZ) door het CIT:
De situatie: - Huurder van Woonkracht 10 ; - Moeder met twee minderjarige kinderen; - Problematische huurschuld en overige problematische schulden; - Betalingsafspraken worden niet nagekomen - Lopende huur wordt niet betaald; - Vonnis tot ontruimen is verkregen; - Ontruiming is diverse keren aangekondigd en uitgesteld; - Hulpverlening ziet geen mogelijkheden; - Zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen; - Moeder is ziek, is ingesteld na chemo op medicatie - AMHK is betrokken, gezin wordt tevens besproken op de beschermtafel
jeugd. De reden van opschalen; Moeder geeft geen inzicht en houdt hulpverlening buiten de deur. Vonnis ontruiming is uitgesproken. Datum ontruiming is aangezegd. Rivas ziet geen mogelijkheden cliënt te bereiken. Rivas ziet geen mogelijkheden de ontruiming te voorkomen en algehele problematiek te stabiliseren. Mevrouw wordt aangemerkt als zorgmijder. Preventieve maatregel is vanuit de jeugdbeschermingstafel opgelegd per april 2016 voor 3 maanden.
Voorbeeld 2 VT (AMHK en OGGZ) voorziet ondersteuning nodig te hebben van een advocaat om de juiste hulp te regelen voor een 26 jarige vrouw uit de gemeente X. Zij is niet in staat voor zichzelf te zorgen en is niet wilsbekwaam. Deze vrouw heeft een ontwikkelingsstoornis, een verstandelijke beperking en gedragsstoornis. Zij gaat gemiddeld 3 dagen per week naar de dagbesteding van Gemiva. Aan de begeleiding daar laat zij weten dat zij andere/ meer zorg zou willen hebben. Soms wordt zij alleen op straat gezien, waarbij opgemerkt wordt dat zij niet verkeersveilig is. De moeder van deze vrouw houdt alle touwtjes in handen. De moeder wordt door betrokkenen omschreven als verward en pathologisch achterdochtig. Contacten door Veilig Thuis met de moeder leiden ook niet tot verbetering; stelliger nog: het wordt Veilig Thuis (AMHK) verboden met de dochter contact te hebben. Moeder geeft aan door de buren getreiterd te worden. De burgemeester en de woningbouw zijn betrokken. Veilig Thuis (AMHK) kan toch dit contact leggen, maar de begeleiding zegt dat de dochter hierdoor nog meer in de problemen zal komen. De zaak is diverse keren in het zorgnetwerk (OGGz) besproken, zonder dat er tot verbetering van de 26 jaar gekomen is.
27
De huisarts ziet geen heil in een psychiatrische beoordeling van moeder. Moeder is geen gevaar voor zichzelf of anderen in de zin van de IBS/ RM wetgeving. Wij willen een tweesporenbeleid inzetten:
- Spoor 1. Richting curatele stelling. - Spoor 2. IBS/ RM, als de dochter op straat wordt aangetroffen.
Het dossier moet hiervoor sluitend zijn, en wij willen daar graag juridische ondersteuning bij, die bij een curatele stelling ons kan vertegenwoordigen in de rechtbank. Vanuit de OGGz bij de gemeente geld aangevraagd voor het inzetten van een advocaat.
Voorbeeld 3 Naar aanleiding van een melding bij het AMHK vanuit het Ziekenhuis is de casus geagendeerd voor het casus-overleg Huiselijk Geweld/Kindermishandeling. Dhr. Y is opgenomen in het ASZ omdat hij een langere periode verkeerde medicatie heeft gekregen, te weten bloedverdunners. De medicatie zou toegediend zijn door zijn vrouw. Een half jaar geleden waren er in het ASZ ook signalen dat het niet goed ging in de zorg voor dhr. Y. Deze signalen konden niet concreet gemaakt worden. Dhr. Y is toen aangemeld voor dagbehandeling echter is dit niet doorgegaan (omdat mevrouw dit niet wilde en de gezondheid van dhr. Y dit niet toe liet). Naar aanleiding van deze opname is er een gesprek geweest tussen de arts, dhr. Y, mevrouw en de jongste dochter. Mevrouw bekent dhr. Y verkeerde medicatie gegeven te hebben echter laat ze niets los over het waarom. Moet er aangifte gedaan worden? Wat kan justitie met een eventuele aangifte? Kan de veiligheid voor dhr. Y en mevrouw geborgd worden? Kan dhr. Y terugkeren naar de woning? Vanuit de OGGz kan er een melding bij de GGz (Yulius) gedaan worden om in het kader van de bemoeizorg mevrouw te bezoeken en te motiveren voor hulpverlening.
28
29
Bijlage 3 Geraadpleegde bronnen - Bakker H. e.a. Op weg. Verkenning naar een landelijk dekkende infrastructuur
aanpak kindermishandeling, huiselijk en seksueel geweld. Movisie en NJi, Utrecht, november 2015
- Beleidskader maatschappelijke zorg en beschermd wonen gemeente Gorinchem 2015-2018 (Beschermd Wonen, Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang) in de centrumgemeenteregio Dordrecht
- Bestuursopdracht positionering Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Serviceorganisatie Jeugd ZHZ, maart 2016
- De kwaliteit van Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid Stap 1. Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg. Utrecht, januari 2016
- Handreikingwerkafspraken overdracht meldingen tussen Jeugdteams ZHZ en Veilig Thuis ZHZ en vice versa, Veilig Thuis en de Stichting Jeugdteams Zuid-Holland Zuid
- Kleinjan-van Zwet MM en C.E. Mobach, kwartiermakers Veilig Thuis ZHZ. ‘1+1=3!’ Projectorganisatie Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid: meerwaarde voor burgers jong en oud. Concept Inrichtingsplan Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Ontwikkeldocument. BMC, december 2014.
- Kwaliteitskader Veilig Thuis onderdeel: zicht op veiligheid. Landelijk Netwerk Veilig Thuis. Utrecht 1 juli 2016
- Maatschappelijke Zorg in beleidskader Wmo 2015. Dordrecht, 7 november 2013 - Periodiek plan WmoRegio Alblasserwaard – Vijfheerenlanden 2015 - 2018 - Overzicht financieringsstromen van gemeenten naar Veilig Thuis ZHZ. Q-consult.
Juli 2016 - Positionering Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Q-consult. 6 juli 2016. - Positionering Veilig Thuis conceptbestuursopdracht. Serviceorganisatie Jeugd ZHZ.
Dordrecht, 17 september 2015 - Raadsbesluit beleidskader Maatschappelijke Zorg en Beschermd Wonen Gorinchem
(Beschermd Wonen en Opvang) als aanvulling op Periodiekplan Wmo gemeente Gorinchem 2015-2018. Centrumgemeenteregio Dordrecht
- Regiovisie Een Veilig Thuis regio Drechtsteden en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, convenant samenwerking regiovisie Zuid-Holland Zuid en Actieagenda Aanpak Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Zuid-Holland Zuid. December 2013
- Samenwerkingsprotocol Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid en de Raad voor de Kinderbescherming. Dordrecht, 4 december 2014
- Samenwerkingsprotocol Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid en Gecertificeerde Instellingen. Dordrecht, 4 december 2014
- Toetsingskader Stap 2 voor toezicht naar Veilig Thuis, Utrecht, juli 2016, Inspectie Jeugdzorg
- Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Verbeterplan Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid n.a.v. onderzoek Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dordrecht 2016
- Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Transformatieplan Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Dordrecht. December 2015
- Zelf doen wat kan en ondersteuning waar het moet. Publieksversie beleidsplan Wmo 2015. Drechtsteden
Concept voorstel Algemeen Bestuur 15 december 2016
Onderwerp: 2e burap 2016 Serviceorganisatie Jeugd ZHZ
Voorstel
1. Vaststellen van de 2e bestuursrapportage 2016 van de Serviceorganisatie Jeugd
Zuid-Holland Zuid
Kern van de zaak
Twee keer per jaar wordt het Algemeen Bestuur geïnformeerd over de uitvoering van de
begroting middels een bestuursrapportage. Thans ligt de tweede bestuursrapportage
voor. In de tweede bestuursrapportage is de financiële exploitatie van januari tot en met
augustus toegelicht, is de prognose opgenomen voor het gehele jaar 2016 en is een
risicoparagraaf opgenomen gericht op de financiële risico's bij de prognose.
Het actuele beeld is dat het verstrekte mandaat van € 1,6 mln. in het Algemeen Bestuur
van 7 juli 2016 wordt benut. Dit betreft de gedelegeerde taken. Op de gemandateerde
taak (Stichting Jeugdteams) wordt een onderbesteding verwacht van € 0,4 mln.
Bij het bepalen van de prognose zijn er nog wel een aantal onzekerheden. De risico
inventarisatie 2016 is wederom geactualiseerd en opgenomen in de tweede
bestuursrapportage De geactualiseerde risico inventarisatie sluit op € 1,6 mln ten
opzichte van de geactualiseerde begroting 2016.
Gezien de relatief lange periode tussen behandeling in DB en AB, wordt voorgesteld de
tweede bestuursrapportage kort na het DB van 3 november te verzenden aan de 17
colleges van de gemeenten in Zuid-Holland Zuid.
Argumenten
In het jaar 2016 zijn zorgaanbieders gestart met een sterk gereduceerd budget (13,4
procent korting) ten opzichte van 2015. Daarnaast waren er in de begroting
reductiedoelstellingen ten opzichte van de realisatie 2015 opgenomen voor het Landelijk
Transitie Arrangement (LTA) en buitenregionale /niet gecontracteerde aanbieders van elk
€ 1 mln. Na vier maanden is aan de zorgmarkt een productie uitvraag met prognose
gedaan. Toen werd duidelijk dat de vraag naar jeugdhulp niet kon worden opgevangen
met de fors verlaagde budgetten. De Serviceorganisatie heeft vervolgens een
knoppennotie opgesteld waarin alle bijsturingsmaatregelen zijn opgenomen. De bijsturing
bevatte ook het per direct ter beschikking stellen van 3,1 mln. euro om de jeugdhulp
door te kunnen laten lopen en weer op gang te brengen na een groot aantal ingestelde
en dreigende cliëntenstops. Deze financiële injectie is voor € 1,5 mln. bekostigd uit de
extra middelen uit de meicirculaire en voor € 1,6 mln. heeft de Serviceorganisatie in de
vergadering van het Algemeen Bestuur van 7 juli 2016 het mandaat gekregen deze
middelen in te zetten. De meicirculaire is vervolgens verwerkt in een
begrotingswijzigingen het aanvullende mandaat niet. De Serviceorganisatie heeft de
extra middelen kort na de AB vergadering ingezet. In aanvulling hierop zijn ook de
vrijkomende middelen van aanbieders met onderproductie (€ 1 mln.) ingezet op de
knelpunten en is het beschikbare budget voor innovatie toegekend aan
innovatieprojecten aangedragen door zorgaanbieders en jeugdteams. Met deze
maatregelen heeft de Serviceorganisatie de continuering van de jeugdhulp geborgd. Voor
zich nog voordoende knelpunten is de hardheidsclause op individueel casusniveau
beschikbaar. Deze is inmiddels bij zes aanbieders toegepast voor een bedrag van € 0,7
mln.
Voor het jaar 2017 is in het Sturingsoverleg (bestuurlijk overleg tussen
Serviceorganisatie en een vertegenwoordiging van zorgaanbieders) afgesproken dat een
deel (10%) van het budget 2017 wordt afgeroomd en gericht kan worden ingezet op
daar waar jeugdhulp nodig is. Het mes snijdt hier aan twee kanten. Enerzijds blijven de
middelen niet of minder vastzitten bij zorgaanbieders die het niet aanwenden. Anderzijds
neemt de flexibiliteit en voorspelbaarheid toe, omdat de bestede middelen daar worden
ingezet waar nodig en er daarmee meer zekerheid is dat de middelen ook worden
besteed (want een lagere kans op onverwachte en ongewenste onderbesteding).
Actueel beeld
Voorafgaand aan de tweede bestuursrapportage is een productie uitvraag over januari tot
en met augustus gedaan inclusief prognose voor 2016. Hieruit bleken zowel onder- als
overbestedingen. Onderbestedingen bij zorgaanbieders worden zoveel mogelijk
aangewend voor aanbieders met een ontoereikend budget. De actuele prognose is dat
het aan de Serviceorganisatie verstrekte mandaat van € 1,6 mln. wordt benut. Op de
gemandateerde toegangstaak (Stichting Jeugdteams) wordt een onderbesteding
verwacht van € 0,4 mln. De prognose komt daarmee in totaal € 1,2 mln. hoger uit dan
de geactualiseerde begroting inclusief meicirculaire. De grootste post regionale
zorgmarkt is daarmee nagenoeg gelijk aan de realisatie 2015.
Onzekerheden in de prognose en begrotingswijziging
In de prognose zitten nog onzekerheden. Productieopgaven en prognoses van
zorgaanbieders zijn niet altijd betrouwbaar gebleken. Daarnaast blijven declaraties sterk
achter ondanks het stopzetten van voorschotten, hetgeen een negatieve impact heeft op
de sturing en de voorspelbaarheid. De prognose is mede daarom geen exacte
wetenschap. Een afwijking van 1 procent is al € 1,0 mln. euro. Aangezien afwijkingen
van een paar procent inherent zijn aan dit soort processen in het algemeen en de
complexiteit en daarmee gepaard gaande graden van betrouwbaarheid van deze sector in
het bijzonder, is er voor gekozen deze prognose nog niet vast te leggen in een
begrotingswijziging. Dit is mede gebaseerd op de ervaringen uit 2015. Toen bleek de
uiteindelijke productie fors lager uit te vallen dan de herijkte budgetten. Gezien de
budgetkorting van dit jaar van 13,4% en de eerste en tweede herijking wordt de kans
daarop dit jaar kleiner ingeschat, maar is nog steeds aanwezig. Daarbij wordt opgemerkt
dat de kans op een onderschrijding groter is dan een overschrijding omdat
overschrijdingen op het budget (m.u.v. LTA, Jeugdbescherming/reclassering en gesloten
jeugdhulp) niet vergoed worden.
Kanttekeningen en risico’s: zie hoofdstuk 3 van de burap
Kosten, baten en dekking: geen bijzonderheden
Communicatie: n.v.t.
Juridische of personele consequenties: n.v.t.
Vervolgprocedure: n.v.t.
Bijlagen:
- 2e burap 2016 SOJ
- Ontwerpbesluit
- Aanbiedingsbrief 2e burap aan gemeenten
1
www.jeugdzhz.nl
2e Bestuursrapportage 2016
2
www.jeugdzhz.nl
Inhoud
1 Inleiding en samenvatting................................................................................................................. 1
2 Programma verantwoording financieel ............................................................................................ 3
2.1 Financieel overzicht ................................................................................................................. 3
2.2 Toelichting ............................................................................................................................... 3
2.3 Prognose .................................................................................................................................. 5
3 Bedrijfsvoering .................................................................................................................................. 7
3.1 Risicomanagement en weerstandsvermogen ......................................................................... 7
3.2 Personeelsformatie en ziekteverzuim ..................................................................................... 9
3.3 Opvolgen bevindingen accountant ......................................................................................... 9
1
www.jeugdzhz.nl
1 Inleiding en samenvatting
Voor u ligt de 2e Bestuursrapportage van de Serviceorganisatie Jeugd ZHZ over het jaar 2016. Deze bestuursrapportage gaat in op de financiën. Voor de beleidsmatige (programma) planning en verantwoording hanteert de Serviceorganisatie het uitvoeringsprogramma en het jaarverslag. Financieel beeld 2016 Het jaar 2016 is van start gegaan met een sterk gereduceerd budget voor zorgaanbieders (13,4 procent korting) ten opzichte van 2015. Daarnaast waren er in de begroting reductiedoelstellingen ten opzichte van de realisatie 2015 opgenomen voor het Landelijk Transitie Arrangement (LTA) en buitenregionale / niet gecontracteerde aanbieders van elk € 1 mln. Na vier maanden is aan de zorgmarkt een productie uitvraag met prognose gedaan. Toen werd duidelijk dat de vraag naar jeugdhulp niet kon worden opgevangen met de fors verlaagde budgetten. De Serviceorganisatie heeft vervolgens een knoppennotie opgesteld waarin alle bijsturingsmaatregelen zijn opgenomen. De bijsturing bevatte ook het per direct ter beschikking stellen van 3,1 mln. euro om de jeugdhulp door te kunnen laten lopen en weer op gang te brengen na een groot aantal ingestelde en dreigende cliënten stops. Deze financiële injectie is voor € 1,5 mln. bekostigd uit de extra middelen uit de meicirculaire en voor € 1,6 mln. heeft de Serviceorganisatie in de vergadering van het Algemeen Bestuur van 7 juli 2016 het mandaat gekregen deze middelen in te zetten. De meicirculaire is verwerkt in een begrotingswijziging. Het aanvullende mandaat niet. De Serviceorganisatie heeft de extra middelen kort na de AB vergadering ingezet. In aanvulling hierop zijn ook de vrijkomende middelen van aanbieders met onderproductie (€ 1 mln.) ingezet op de knelpunten en is het beschikbare budget voor innovatie toegekend aan innovatieprojecten aangedragen door zorgaanbieders en jeugdteams. Met deze maatregelen heeft de Serviceorganisatie de continuering van de jeugdhulp geborgd. Voor zich nog voordoende knelpunten is de hardheidsclause op individueel casusniveau beschikbaar. Deze is inmiddels bij zes aanbieders toegepast voor een bedrag van € 0,7 mln. Voor het jaar 2017 is in het Sturingsoverleg (bestuurlijk overleg tussen Serviceorganisatie en een vertegenwoordiging van zorgaanbieders) afgesproken dat een deel (10%) van het budget 2017 wordt afgeroomd en gericht kan worden ingezet op daar waar jeugdhulp nodig is. Het mes snijdt hier aan twee kanten. Enerzijds blijven de middelen niet of minder vastzitten bij zorgaanbieders die het niet aanwenden. Anderzijds neemt de voorspelbaarheid toe, omdat de bestede middelen daar worden ingezet waar nodig en er daarmee meer zekerheid is dat de middelen ook worden besteed (want een lagere kans op onverwachte en ongewenste onderbesteding). Actueel beeld Voorafgaand aan de tweede bestuursrapportage is een productie uitvraag over januari tot en met augustus gedaan inclusief prognose voor geheel 2016. Hieruit bleken zowel onder als overbestedingen. Onderbestedingen bij zorgaanbieders worden zoveel mogelijk aangewend voor aanbieders met een ontoereikend budget. De actuele prognose is dat het aan de Serviceorganisatie verstrekte mandaat van € 1,6 mln. wordt benut. Op de gemandateerde toegangstaak (Stichting Jeugdteams) wordt een onderbesteding verwacht van € 0,4 mln. De prognose komt daarmee in
2
www.jeugdzhz.nl
totaal € 1,2 mln. hoger uit dan de geactualiseerde begroting inclusief meicirculaire. De grootste post regionale zorgmarkt is daarmee nagenoeg gelijk aan de realisatie 2015. De belangrijkste ontwikkelingen zijn:
Regionale zorgmarkt inzet extra middelen: De ingezette extra middelen worden benut. De knelpunten zijn evenwel niet geheel weg. Er is naar verwachting een extra beroep op de Nee / tenzij regeling (hardheidsclausule) nodig van € 0,5 mln ten opzichte van het in de knoppennotie opgenomen bedrag van € 0,5 mln.
Regionale zorgmarkt JB/JR en gesloten jeugdhulp: De kosten van maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering en gesloten jeugdhulp vallen hoger uit (€ 0,8 mln.) ten opzichte van het gereduceerde budget met 13,4 procent. De Serviceorganisatie is wettelijk en contractueel gezien gehouden deze kosten te vergoeden.
PGB: de voorziening bij de jaarrekening van € 2,0 mln. is naar verwachting voor € 1,5 mln. niet nodig. De resterende PGB budgetten 2015 worden beperkt verder benut. Deze mogelijke uitkomst is overigens bij de 1e bestuursrapportage reeds onderkend. De verstrekte PGB's en declaraties over het jaar 2016 laten een dalende trend zien. Dit leidt tot lagere kosten van € 1,0 mln.
Landelijk Transitie Arrangement (LTA): de kosten van het LTA stijgen verder door. Dit heeft een impact van € 1,5 mln. meerkosten ten opzichte van begroting. Hiervan tekende zich € 1,0 mln. al af bij de eerste bestuursrapportage.
De kosten voor de jeugdteams vallen € 0,4 mln. lager uit
De kosten van de Serviceorganisatie vallen € 0,3 mln. lager uit. In hoofdstuk 2 worden de verschillende begrotingsposten verder toegelicht. Onzekerheden in de prognose en begrotingswijziging In de prognose zitten nog onzekerheden. Productieopgaven en prognoses van zorgaanbieders zijn niet altijd betrouwbaar gebleken. Daarnaast blijven declaraties sterk achter ondanks het stopzetten van voorschotten, hetgeen een negatieve impact heeft op de sturing en de voorspelbaarheid. De prognose is mede daarom geen exacte wetenschap. Een afwijking van 1 procent is al € 1,0 mln. euro. Aangezien afwijkingen van een paar procent inherent zijn aan dit soort processen in het algemeen en de complexiteit en daarmee gepaard gaande graden van betrouwbaarheid van deze sector in het bijzonder, wordt voorgesteld deze prognose niet vast te leggen in een begrotingswijziging. Dit is mede gebaseerd op de ervaringen uit 2015. Toen bleek de uiteindelijke productie fors lager uit te vallen dan de herijkte budgetten. Gezien de budgetkorting van dit jaar van 13,4% en de eerste en tweede herijking wordt de kans daarop dit jaar kleiner ingeschat, maar is nog steeds aanwezig. Daarbij wordt opgemerkt dat de kans op een onderschrijding groter is dan een overschrijding omdat overschrijdingen op het budget (m.u.v. LTA, Jeugdbescherming/reclassering en gesloten jeugdhulp) niet vergoed worden.
3
www.jeugdzhz.nl
2 Programma verantwoording financieel
2.1 Financieel overzicht
De realisatie over de verslagperiode is gebaseerd op de facturatie. De facturatie blijft achter bij de geleverde zorg. Dit is al langere tijd het geval en reeds in eerdere bestuursrapportages behandeld. Het bemoeilijkt de sturing en heeft een negatieve impact op de voorspelbaarheid. Het stopzetten van de voorschotten heeft onvoldoende effect gehad. Achterblijven van facturering zal conform de overeengekomen inkoopafspraken ook consequenties gaan hebben voor het budget 2017. Tegelijkertijd zal de Serviceorganisatie extra inzet plegen op het ondersteunen van de zorgaanbieders bij het factureren.
2.2 Toelichting
Regionale zorgmarkt Voorafgaand aan deze bestuursrapportage is een tweede productie uitvraag over januari tot en met augustus gedaan, inclusief een prognose voor geheel 2016. Hieruit blijkt dat de financiële druk, na doorvoering van de maatregelen uit de knoppennotitie sterk is afgenomen, maar nog niet geheel weg is. Verwacht wordt dat de hardheidsclausule nog verder zal oplopen naar € 1,0 mln. (€ 0,5 mln. gereserveerd). Tegelijkertijd zijn ook na herijking van de budgetten bij een aantal aanbieders nog steeds onderbestedingen zichtbaar. Deze worden zoveel mogelijk ingezet op aanbieders met ontoereikend budget. Vergeleken met 2015 komt de post regionale zorgmarkt nu nagenoeg uit op het niveau van het jaar 2015. Dit is inclusief de groep buitenregionale / niet gecontracteerde aanbieders. De hier geplande reductie van € 1,0 mln. ten opzichte van 2015 wordt niet gehaald en de realisatie komt naar verwachting uit op het niveau van 2015 (€ 2,0 mln.).
Bedragen * € 1.000,- Begroting
incl 1e
burap mei-
circulaire
Realisatie
januari-
aug
Realisatie
-/- raming
Begroting
incl 1e
burap mei-
circulaire
Prognose
2016
Realisatie
2015
Prognose
-/-
begroting
Prognose
2016 -/-
realisatie
2015
Regionale zorgmarkt 44.702 8.003 -36.699 67.053 69.900 69.771 2.847 129
LTA 5.200 511 -4.689 7.800 9.300 8.526 1.500 774
PGB 5.333 3.934 -1.399 8.000 5.500 8.842 -2.500 -3.342
Stichting Jeugdteams 8.133 8.015 -118 12.200 11.800 11.143 -400 657
Serviceorganisatie 2.313 1.912 -401 3.469 3.200 2.455 -269 745
Totaal lasten 65.681 22.375 -43.306 98.522 99.700 100.737 1.178 -1.037
Totaal baten 65.681 65.681 - 98.522 99.700 100.737 1.178 -1.037
Saldo baten -/- lasten - 43.306 43.306 - - - - -
Lasten realisatie 2015 en prognose 2016 genormaliseerd voor PGB 98.522 101.200 99.237 2.678 1.963
Verslagperiode Heel jaar
4
www.jeugdzhz.nl
Zoals uit het financieel overzicht blijkt is er beperkt gefactureerd. Van aanbieders die onvoldoende declareren is het voorschot gestopt. Dit is bij een groot deel van de aanbieders het geval, maar is nog onvoldoende prikkel gebleken te declareren. Landelijk Transitie Arrangement (LTA) Op het LTA is een budgetreductie doelstelling van € 1,0 mln. ten opzichte van 2015 opgenomen. De definitieve realisatie pakte lager uit waardoor de feitelijke reductie € 0,7 mln. bedraagt. Evenals vorig jaar vindt declaratie met grote vertraging plaats. De Serviceorganisatie baseert haar informatie over het budgetbeslag, naast facturatie, op informatie van de VNG en de productie uitvraag van gecontracteerde aanbieders die tevens LTA aanbieder zijn. De grootste LTA aanbieders hebben hun productie januari-augustus 2016 en prognose 2016 opgegeven. Op basis hiervan wordt een stijging ten opzichte van de realisatie 2015 waargenomen van € 0,8 mln., terwijl in de begroting een daling is verwerkt. Deze ontwikkelingen zijn in de prognose verwerkt. Hierin is een opgegeven overschrijding ten opzichte van de realisatie 2015 van € 1,0 mln. op het LTA van een grote aanbieder niet verwerkt, omdat deze zich contractueel heeft verbonden niet meer te declareren dan de realisatie 2015. Persoonsgebonden budget (PGB) Deze post komt naar verwachting € 2,5 mln. lager dan begroot. Hiervan wordt € 1,5 mln. veroorzaakt door een verwachte vrijval van de voorziening voor nog te betalen PGB declaraties uit 2015. Er wordt beperkt op nog niet benutte PGB budgetten 2015 gedeclareerd. Budgethouders hebben overigens 5 jaar de tijd te declareren op hun PGB budget. Over de periode mei-augustus 2016 laten de verstrekte PGB budgetten 2016 en declaraties hierop een dalende trend zien. Dit heeft geleid tot een neerwaartse bijstelling van € 1,0 mln. Stichting Jeugdteams De besteding van de Stichting Jeugdteams is iets lager dan budget. De feitelijke besteding is lager gezien nog enkele niet verwerkte meevallers. De prognose is daarom € 0,4 mln. lager dan budget. Afwijkingen met het budget worden in 2016 op gemeentelijk niveau verrekend in overeenstemming met de bijdrageverordening voor gemandateerde taken. De onverwachte meevallers (onder andere een meevaller in de loonbelasting) bleken pas laat in het jaar. Er zal door de Stichting Jeugdteams nog goed worden gekeken naar welke zinvolle aanwending van middelen mogelijk is voor de aanpak van de actuele knelpunten in de taakuitoefening van en dienstverlening door de Stichting Jeugdteams. De prognose kan daarom nog wijzigen. In oktober en november stromen 15 fte in. Hiermee is in de prognose rekening gehouden. Serviceorganisatie De specificatie van de Serviceorganisatie is in onderstaande tabel opgenomen.
5
www.jeugdzhz.nl
De post personeelskosten is in lijn met het budget. De post personeel van derden is lager. In het eerste kwartaal is veel inzet nodig geweest voor het compleet maken van de cliënt administratie. Daarna is de inzet van personeel van derden voor het grootste deel uit gefaseerd. De ICT kosten zijn iets lager. De kosten voor het bouwen van het "dashboard" voor rapportages en stuurinformatie vallen voor een groot deel in de laatste helft van het jaar. De kosten dienstverlening SCD zijn in overeenstemming met de begroting. De post huisvesting is lager. Enerzijds loopt de facturatie achter en anderzijds zullen de kosten lager uitvallen. De post overige kosten is lager dan begroot. Gezien de forse budgetreducties waren veel bezwaar en beroepszaken voorzien. Hier zijn nog nauwelijks kosten voor gemaakt. Verder zijn de kosten voor de evaluatie van de Serviceorganisatie lager uitgevallen, zijn er geen kosten voor resultaatmeting gemaakt (georganiseerd binnen budget contract Stipter), moeten de kosten voor cliënt-participatie nog gefactureerd worden en worden er in het laatste kwartaal nog kosten gemaakt voor een transformatiemanager en advies over de evaluatie van het solidariteitsmodel. Gezien bovenstaande is de prognose met € 0,3 mln. naar beneden bijgesteld. Lasten genormaliseerd voor PGB Deze regel is opgenomen om de kostenontwikkeling 2015-2016 aan te geven, rekening houdend met de verwachte vrijval van de PGB voorziening in 2016 (en daarmee achteraf bezien te hoog gevormde voorziening in de jaarrekening 2015). Wat opvalt is dat de hiervoor gecorrigeerde lasten in de prognose voor 2016 2,0 mln. hoger zijn dan de realisatie 2015. De belangrijkste conclusies zijn dat de kosten van de regionale zorgmarkt in beide jaren ongeveer gelijk blijven. De kosten van het LTA stijgen met 0,8 mln. en de kosten en bezetting van de Stichting jeugdteams en de Serviceorganisatie groeien naar het geplande niveau.
2.3 Prognose
Conform voorschrift wordt onderstaande tabel opgenomen. Het onderwerp is in vorige paragraaf
behandeld.
Begrotingspost Begroot Begroot tm
augustus
Realisatie Realisatie-
Begroot
Personeelskosten eigen personeel 1.370.000 913.333 926.843 13.510
Personeel van derden 270.000 180.000 107.718 -72.282
Uitbestede ICT Dienstverlening en overige ICT kosten 850.000 566.667 529.370 -37.296
Dienstverlening SCD 80.000 53.333 59.649 6.315
Huisvesting 60.000 40.000 16.346 -23.654
Overige kosten 839.000 559.333 272.533 -286.801
Totale kosten 3.469.000 2.312.667 1.912.459 -400.207
6
www.jeugdzhz.nl
Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo
Geraamd totaal
Baten en lasten98.522 98.522 0 99.700 99.700 0 1.178 1.178 0
Mutaties reserve 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Geraamd totaal
Resultaat98.522 98.522 0 99.700 99.700 0 1.178 1.178 0
bedragen x € 1.000 Begroting 2016 inclusief
begrotings wijziging 1e
burap
Prognose Afwijking
7
www.jeugdzhz.nl
3 Bedrijfsvoering
3.1 Risicomanagement en weerstandsvermogen
Weerstandsvermogen De Serviceorganisatie heeft geen weerstandsvermogen/reserves. Tegenvallers (en meevallers) ten opzichte van de begroting komen, zoals opgenomen in de bijdragenverordening, ten laste van de deelnemende gemeenten. Risico inventarisatie Naar aanleiding van het advies van het kernteam en ontvangen zienswijzen van gemeenten over de begroting is het model geharmoniseerd en volgt de Serviceorganisatie de DG&J. Dit betekent dat de risico's qua kans en impact zijn geplot op onderstaand model van de dienst.
Kans
Dat het risico zich voordoet
Financiële impact
4
x > € 2 mln 3
€ 2 mln < x < € 0,5 mln
2 € 0,5 mln < x <
€ 0,1 mln
1 x < € 0,1 mln
4 zeer grote kans >75% 16 12 8 4 3 grote kans 50-75% 12 9 6 3 2 middelgrote kans 25-50% 8 6 4 2 1 kleine kans < 25% 4 3 2 1
In onderstaande tabel zijn de geïnventariseerde risico’s weergegeven en geplot volgens bovenstaand model, waarbij ook is aangegeven of het risico incidenteel (I) dan wel structureel (S) is. Tevens is de kwantificering aangegeven (kans maal impact). Hierbij is uitgegaan van de impact voor 2016, waarbij de geactualiseerde begroting inclusief meicirculaire als referentie is genomen.
8
www.jeugdzhz.nl
Toelichting:
R1a: Dit risico is gedaald omdat de extra middelen uit de meicirculaire zijn ingezet als aanvullend budget voor zorgaanbieders.
R1b: Onderproductie blijkend uit de productie uitvraag januari-april is voor 75 procent afgeroomd. In de productie uitvraag januari-augustus is een significante resterende onderbesteding waargenomen. Deze wordt zoveel mogelijk ingezet daar waar tekorten zijn. In deze post is ook meegenomen het risico (kans) dat de aangevraagde kasschuif niet wordt benut.
R1c: Dit risico is ongewijzigd gebleven
R2a: Bij de eerste bestuursrapportage is aangegeven dat deze post zich zorgelijk ontwikkelde, maar dat nog wel nadere validatie nodig was. Inmiddels is duidelijk dat de begrote reductie niet gerealiseerd wordt en zelfs een stijging ten opzichte van 2015 is waar te nemen.
R2b: Een grote aanbieder heeft zich contractueel verbonden niet meer te declareren dan de realisatie 2015. De productie komt echter € 1,0 mln. hoger uit. Dit levert druk op.
Risico Omschrijving Kans 2016
t.o.v.
prognose
Omvang
2016 t.o.v.
prognose
I/S Kwanti-
ficering
* € mln
Stijging/
daling
Regionale zorgmarkt
R1a Gecontracteerde aanbieders moeten overproductie
vergoed krijgen als gevolg van onvoldoende budget voor de
zich voordoende vraag naar jeugdhulp welke ingevuld moet
worden
2 4 S 1,2
R1b Gecontracteerde aanbieders hebben onderproductie /
maken toch geen gebruik van de kasschuif
2 4 S -1,0
R1c Aanbieders maken gebruik van mogelijkheid van
overheveling budget 2017 naar 2016 ('kasschuif" 4%)
3 3 I 0,9
LTA
R2a Reductie LTA wordt niet gehaald c.q. LTA neemt toe 4 3 S 1,5
R2b Druk op LTA overschrijding van € 1 mln grote LTA aanbieder
met budgetafspraak
1 3 pm
PGB
R3a De beschikkingen PGB overstijgen PGB budget, waarbij
onzerzeker is welk percentage van de beschikte budgetten
besteed wordt
3 3 S -1,0
R3b Voorziening voor nog te ontvangen declaraties PGB 2015 is
niet/gedeeltelijk nodig
4 3 -1,5 nieuw
Buitenregionaal
R4 Reductie buitenregionaal wordt niet behaald 4 3 S 1,0
Gecertificeerde instellingen (GI)
R5 Budgetreducties GI blijken niet haalbaar 2 3 S 0,5
Totaal 1,6
9
www.jeugdzhz.nl
R3a: Deze post ontwikkelt zich gunstig ten opzichte van de eerste bestuursrapportage. De kans op extra kosten is omgeslagen naar minder kosten.
R3b: In de jaarrekening is een voorziening opgenomen van € 2,0 mln. voor nog te ontvangen PGB declaraties over 2015. PGB-houders mogen nog 5 jaar na levering van zorg declareren. Inmiddels is gebleken dat nagekomen declaraties beperkt van omvang zijn en deze voorziening voor een groot deel kan vrijvallen.
R4: De hier opgenomen budgetreductie ten opzichte van de realisatie 2015 wordt geheel niet gehaald.
R5: Dit risico is ongewijzigd gebleven
Geconcludeerd kan worden dat het resterende gecalculeerde risico € 1,6 mln. bedraagt, waarbij de bijgestelde begroting vastgesteld in het AB van 7 juli als referentie is gehanteerd. De oorspronkelijke risico inventarisatie omvatte een gecalculeerd risico van € 5,0 mln.
3.2 Personeelsformatie en ziekteverzuim
Bezetting
Verzuim Het ziekteverzuim over de eerste acht maanden is 0,7 procent (exclusief zwangerschapsverlof, bron Cognos).
3.3 Opvolgen bevindingen accountant
Voor specifiek de Serviceorganisatie staan 2 punten benoemd, namelijk ontbreken contracten en
onderbouwing prestatielevering. Het punt van het ontbreken van contracten is inmiddels opgevolgd.
De onderbouwing van de prestatielevering betrof taxivervoer. De prestatielevering door
taxivervoerders kan niet (op een werkbare wijze) afgedekt worden. Het DG&J punt
procesbeschrijvingen is ook door de Serviceorganisatie opgepakt en reeds gedeeltelijk gerealiseerd
en naar verwachting einde van dit jaar gereed.
Begroot
(Tijdelijke) dienst Inhuur Totaal
Directie / algemeen 3,2 - 3,2 3,6
Inkoop en contractmanagement 3,9 - 3,9 4,0
Beleid 5,4 0,9 6,3 6,0
Informatievoorziening 4,0 - 4,0 4,0
Financien 2,0 - 2,0 2,0
Totaal 18,6 0,9 19,5 19,6
Bezetting (bron Cognos, dd 1-9 2016)
CONCEPT BESLUIT ALGEMEEN BESTUUR d.d. 15 december 2016
Onderwerp: 2e burap 2016 Serviceorganisatie Jeugd
HET ALGEMEEN BESTUUR
Gezien het voorstel van het Dagelijks bestuur van 15 december 2016;
Gelet op artikel 5 van de Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-
Holland Zuid;
BESLUIT
1. Vaststellen van de 2e burap 2016 van de Serviceorganisatie Jeugd
Aldus besloten in de openbare vergadering van 15 december 2016.
de secretaris, de voorzitter,
K.J. v.d. Hengel C.M.L. Lambrechts
Concept voorstel Algemeen Bestuur 15 december 2016
Onderwerp: Begroting 2017 gemeentelijke bijdragen
Voorstel
1. Vaststellen begrotingswijziging 2017 septembercirculaire
2. Vaststellen begrotingswijziging Veilig Thuis inclusief Crisis Interventie Team (CIT)
3. Vaststellen van de gemeentelijke bijdragen begroting 2017
4. Ten laste van het onderdeel Zorginkoop € 250.000,- te reserveren voor de
exploitatie van de Stichting Jeugdteams in de tweede helft van het jaar 2017
Kern van de zaak
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de basis begroting exclusief extra middelen Veilig
Thuis en CIT en de gevraagde extra middelen Veilig Thuis inclusief CIT.
Basis begroting exclusief extra middelen Veilig thuis en CIT
Het AB heeft de primaire begroting voor 2017 vastgesteld. Na het verschijnen van de
meicirculaire is ten behoeve van provincie een gewijzigde begroting op regioniveau
vastgesteld in het AB van 7 juli 2016. Vervolgens bleek in de septembercirculaire een
daling van de rijksbijdrage. Deze lagere rijksbijdrage is in de nu voorliggende
begrotingswijziging verwerkt. Inmiddels heeft (bestuurlijk) overleg plaatsgevonden over
de aanwending van de rijksbijdrage en de verdeling over de posten. In het BRTA is als
doel opgenomen een groter deel van de jeugdhulp door de Stichting Jeugdteams te laten
verlenen. Daarom wordt voorgesteld hier voor het tweede helft van het jaar € 250.000
voor te reserveren ten laste van de post Zorginkoop. Na afloop van de eerste helft van
2017 zal beoordeeld worden of deze verschuiving van middelen naar de Stichting
Jeugdteams moet plaatsvinden. In de verdeling over de posten is deze verschuiving nog
niet opgenomen.
Extra middelen Veilig Thuis, inclusief CIT
In de subsidieaanvragen is € 2,5 mln. aan extra middelen opgenomen. Voor Veilig Thuis
€ 2,0 mln. en € 0,5 mln. voor het CIT. De middelen zijn extra ten opzichte van de
middelen voor basis en transformatie subsidie voor 2016. Dit is exclusief € 0,3 mln. aan
incidentele middelen uit de Knoppennotitie voor het wegwerken van wachtlijsten. Het
aandeel van jeugd in de gevraagde extra middelen bedraagt € 1,9 mln.
Argumenten
Basis begroting exclusief extra middelen Veilig thuis en CIT
Na verschijnen van de meicirculaire 2016 is gebleken dat € 5,1 mln aan extra
rijksbijdrage beschikbaar was voor jeugdhulp ten opzichte van de primaire begroting,
welke was gebaseerd op de septembercirculaire 2015. In de septembercirculaire 2016 is
helaas gebleken dat de rijksbijdrage € 2,2 mln. lager uitviel dan de meicirculaire, maar
dus nog steeds € 2,9 mln. hoger dan de primaire begroting op basis van de
septembercirculaire 2015.
Voor het bepalen van de gemeentelijke bijdragen moet het aandeel in de Lokale Impuls
worden vastgesteld. Aangezien de Lokale Impuls op basis van eerdere macrokortingen is
verlaagd, wordt deze nu naar rato van de stijging in de rijksbijdrage verhoogd met 3
procent en stijgt daarmee van € 2.168.297 naar € 2.233.346. Verder was in de primaire
begroting het bedrag voor de Jeugdteams verminderd met de macrokorting. Dit was ten
onrechte gezien het driejarig contract met de Stichting Jeugdteams. Conform contract is
deze post op € 12,2 mln gehouden. Dit heeft overigens geen invloed op de gemeentelijke
bijdragen. In het BRTA is als doel opgenomen een groter deel van de jeugdhulp door de
Stichting Jeugdteams te laten verlenen. Daarom wordt voorgesteld hier voor het tweede
helft van het jaar € 250.000 (komt overeen met € 500.000,- op jaarbasis) voor te
reserveren ten laste van de post Zorginkoop. Aan het einde van de eerste helft van 2017
zal beoordeeld worden of deze verschuiving van middelen naar de Stichting Jeugdteams
moet plaatsvinden. Een en ander is afhankelijk van de financiële exploitatie van de
Stichting Jeugdteams, de inzet van de 15 fte die per 1/11/2016 worden ingezet ter
vervanging van vertrekkende medewerkers en om het hoofd aan de werkdruk te bieden
en vindt plaats onder de conditie van een specifieke werkopdracht in op- en afschaling
van inzet van medewerkers vanuit de inzet van de extra middelen. In de verdeling over
de posten is deze verschuiving nog niet opgenomen.
Extra middelen Veilig Thuis, inclusief CIT
De extra gevraagde subsidie voor het jeugddeel bedraagt 1,9 mln. De gevraagde extra
subsidie is onvoldoende onderbouwd. Gesprekken hierover zijn nog gaande. Gezien de
kwetsbaarheid van de doelgroep moet hier een zorgvuldig traject worden doorlopen.
Enerzijds moeten er voldoende middelen beschikbaar zijn om de benodigde taken goed
uit te kunnen voeren en anderzijds moet voorkomen worden dat onnodig middelen
worden verstrekt. Veiligheidshalve wordt het bedrag uit de subsidieaanvraag in de
begroting opgenomen. De uiteindelijk te verstrekken subsidie kan lager uitvallen. Ook
voor de periode na 2017 zal goed bekeken moeten worden hoeveel middelen nodig zijn.
Na uitwerking van de positionering zal hierover meer duidelijkheid komen. Er zijn diverse
aanknopingspunten voor een lager kostenniveau, zowel op het primaire proces als op de
overhead.
Begrotingswijziging
Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo
Geraamd totaal
Baten en lasten99.986 99.986 0 -2.251 -2.251 0 1.907 1.907 0 99.642 99.642 0
Mutaties reserve 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Geraamd totaal
Resultaat99.986 99.986 0 -2.251 -2.251 0 1.907 1.907 0 99.642 99.642 0
Wijziging september
circulaire
Wijziging Veilig Thuis
incl CIT
Begroting na wijzigingbedragen x € 1.000 Begroting 2017 AB 7 juli
2016
Gemeentelijke bijdragen
De gemeentelijke bijdragen 2017 zijn op grond van bovenstaande als volgt:
Basis begroting
exclusief extra
middelen Veilig
Thuis en CIT
Extra middelen
Veilig Thuis
inclusief CIT
Totaal
gemeentelijke
bijdragen 2017
Alblasserdam 4.134.464 80.666 4.215.130
Binnenmaas 3.604.690 70.330 3.675.019
Cromstrijen 1.708.426 33.332 1.741.758
Dordrecht 31.213.710 608.997 31.822.707
Giessenlanden 1.928.190 37.620 1.965.811
Gorinchem 7.946.515 155.041 8.101.556
Hardinxveld-Giessendam 3.061.521 59.732 3.121.253
Hendrik-Ido-Ambacht 5.024.331 98.027 5.122.358
Korendijk 1.750.006 34.144 1.784.149
Leerdam 4.769.215 93.050 4.862.265
Molenwaard 5.569.168 108.658 5.677.825
Oud-Beijerland 3.816.714 74.466 3.891.180
Papendrecht 5.660.378 110.437 5.770.815
Sliedrecht 5.406.724 105.488 5.512.212
Strijen 1.466.472 28.612 1.495.084
Zederik 1.967.557 38.388 2.005.946
Zwijndrecht 8.707.416 169.887 8.877.302
Totaal 97.735.496 1.906.874 99.642.370
Verdeling van de begroting 2017 van de Serviceorganisatie naar de afzonderlijke
onderdelen
1. Stg
Jeugdteams
2. Zorginkoop 3. Zorginkoop
LTA
4. PGB 5.
Gecertificeerde
instellingen
6. Gesloten
Jeugdhulp
7.
Uitvoeringskoste
n SOJ
Totaal Basis begroting
exclusief extra
middelen Veilig
Thuis en CIT
Extra middelen
Veilig Thuis
inclusief CIT
Totaal
gemeentelijke
bijdragen 2017
Alblasserdam 516.092 2.202.547 372.263 338.421 469.559 88.835 146.748 4.134.464 4.134.464 80.666 4.215.130
Binnenmaas 449.962 1.920.321 324.562 295.057 409.391 77.452 127.944 3.604.690 3.604.690 70.330 3.675.019
Cromstrijen 213.257 910.127 153.825 139.841 194.029 36.708 60.638 1.708.426 1.708.426 33.332 1.741.758
Dordrecht 3.896.305 16.628.437 2.810.449 2.554.954 3.544.998 670.675 1.107.892 31.213.710 31.213.710 608.997 31.822.707
Giessenlanden 240.690 1.027.202 173.612 157.829 218.988 41.430 68.439 1.928.190 1.928.190 37.620 1.965.811
Gorinchem 991.937 4.233.336 715.496 650.451 902.500 170.743 282.052 7.946.515 7.946.515 155.041 8.101.556
Hardinxveld-Giessendam 382.160 1.630.960 275.656 250.596 347.703 65.782 108.665 3.061.521 3.061.521 59.732 3.121.253
Hendrik-Ido-Ambacht 627.171 2.676.605 452.385 411.259 570.622 107.956 178.332 5.024.331 5.024.331 98.027 5.122.358
Korendijk 218.447 932.278 157.569 143.244 198.751 37.602 62.114 1.750.006 1.750.006 34.144 1.784.149
Leerdam 595.325 2.540.697 429.415 390.377 541.649 102.474 169.277 4.769.215 4.769.215 93.050 4.862.265
Molenwaard 695.181 2.966.855 501.442 455.856 632.501 119.662 197.671 5.569.168 5.569.168 108.658 5.677.825
Oud-Beijerland 476.428 2.033.273 343.653 312.412 433.471 82.008 135.470 3.816.714 3.816.714 74.466 3.891.180
Papendrecht 706.566 3.015.445 509.654 463.322 642.860 121.622 200.908 5.660.378 5.660.378 110.437 5.770.815
Sliedrecht 674.904 2.880.317 486.816 442.560 614.052 116.172 191.905 5.406.724 5.406.724 105.488 5.512.212
Strijen 183.055 781.232 132.040 120.036 166.550 31.509 52.051 1.466.472 1.466.472 28.612 1.495.084
Zederik 245.604 1.048.174 177.157 161.052 223.459 42.276 69.836 1.967.557 1.967.557 38.388 2.005.946
Zwijndrecht 1.086.918 4.638.690 784.006 712.733 988.917 187.092 309.059 8.707.416 8.707.416 169.887 8.877.302
Totaal 12.200.000 52.066.496 8.800.000 8.000.000 11.100.000 2.100.000 3.469.000 97.735.496 97.735.496 1.906.874 99.642.370
Kanttekeningen en risico’s: n.v.t.
Kosten, baten en dekking: geen bijzonderheden
Communicatie: n.v.t.
Juridische of personele consequenties: n.v.t.
Vervolgprocedure: n.v.t.
1
Dordrecht, 8 november 2016
Onderwerp: Continuering Serviceorganisatie Jeugd ZHZ en formule jeugdteams ZHZ
Agendapunt: 3d
Geachte leden van het Algemeen Bestuur,
Het Dagelijks Bestuur stelt u het volgende voor:
Ontwerpbesluit
1. Vanaf 1 januari 2018 de gedelegeerde en gemandateerde taken van de
Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid en de regionale formule jeugdteams,
uitgevoerd door Stichting Jeugdteams Zuid-Holland Zuid voort te zetten;
2. De Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid en Stichting Jeugdteams Zuid-
Holland Zuid op te dragen om in het verbeterplan, op te leveren in het eerste
kwartaal van 2017, de aandachtspunten uit de zienswijzen mee te nemen c.q. te
verwerken;
3. De Serviceorganisatie op te dragen om, samen met de gemeenten Leerdam,
Zederik en Hardinxveld-Giessendam de consequenties van de besluitvorming in
deze gemeenten te onderzoeken en deze op een later tijdstip uit te werken in een
separaat voorstel aan het Algemeen Bestuur.
Kern van de zaak
In opdracht van het Dagelijks Bestuur is er een evaluatie uitgevoerd over de
gemandateerde en gedelegeerde taken van de Serviceorganisatie en de uitvoering van
de regionale formule jeugdteams. Het onderzoeksrapport is besproken in de vergadering
van het Algemeen Bestuur op 7 juli jl.
Op verzoek van het Algemeen Bestuur hebben de zeventien colleges in de regio Zuid-
Holland Zuid een besluit genomen over het continueren of beëindigen van de
Serviceorganisatie en de huidige wijze van samenwerken. Veertien gemeenten hebben
besloten de huidige samenwerking te continueren en de taken van de Serviceorganisatie
niet te beëindigen. De gemeenten Hardinxveld-Giessendam, Leerdam en Zederik hebben
een afwijkend besluit genomen. De colleges zijn tevens verzocht een zienswijze op te
halen bij de gemeenteraden. Dit is door zestien gemeenten uitgevoerd1. Alleen het
college van de gemeente Gorinchem heeft de gemeenteraad middels een brief
geïnformeerd.
De gemeenten Leerdam en Zederik hebben aangegeven de Serviceorganisatie niet te
willen continueren, wat impliceert dat deze gemeenten uit de gemeenschappelijke
regeling treden. De gemeente Hardinxveld-Giessendam heeft besloten de taken van de
Serviceorganisatie voor bepaalde tijd te continueren en heeft nog geen besluit genomen
over de regionale formule jeugdteams in afwachting van een lokaal onderzoek. Zij
hebben aangegeven de regionale formule hooguit met een jaar te willen verlengen, of te
beëindigen.
De besluiten van de gemeenten (Hardinxveld-Giessendam,) Leerdam en Zederik hebben
gevolgen voor de toekomst van het jeugdhulpstelsel en de wijze van samen werken. De
gemeenten Leerdam en Zederik zullen met de overgang naar een andere provincie uit de
1 De zienswijze van de gemeente Zederik is ten tijde van opstelling van dit advies, nog niet vastgesteld. De
conceptzienswijze is verwerkt in dit advies.
2
gemeenschappelijke regeling treden. De Serviceorganisatie zal samen met de gemeenten
Leerdam en Zederik een onafhankelijk deskundige aanstellen om de financiële gevolgen
van uittreding in kaart te brengen. Vervolgens zal de Serviceorganisatie deze gevolgen
uitwerken in een voorstel aan het Algemeen Bestuur.
Reeds genomen besluiten
Bij de totstandkoming van de Serviceorganisatie is in de raadsbesluiten verzocht om een
evaluatie uit te voeren naar de rol en positionering van de Serviceorganisatie.
In de vergadering van het Algemeen Bestuur op 7 juli 2016 is het evaluatierapport
besproken en met waardering voor kennisgeving aangenomen. Besloten is om de
colleges om een besluit te vragen over de continuering van de gemandateerde en
gedelegeerde taken en de voortzetting van de regionale formule jeugdteams en een
zienswijze op te halen bij de gemeenteraden. Aan de Serviceorganisatie is opgedragen
om in het eerste kwartaal van 2017 een verbeterplan op te leveren.
Argumenten
Bij de start van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid (hierna
Serviceorganisatie) en Stichting Jeugdteams is door de gemeenten een opdrachtperiode
van drie jaar afgesproken. De Serviceorganisatie voert in deze periode een opdracht uit
voor de 17 gemeenten in delegaat en mandaat. Stichting Jeugdteams voert drie taken uit
(toegang, ambulante hulpverlening en regie) als onafhankelijke contractpartij. De wijze
waarop deze taken worden uitgevoerd is belegd in de regionale formule jeugdteams
Zuid-Holland-Zuid en in de lokale opdracht van gemeenten aan de stichting. Het
evaluatierapport is gericht op het regionale deel van de opdracht.
Bij de vorming van de Serviceorganisatie is gekozen voor een tijdelijke organisatievorm,
waarbij de gemeenten in de mogelijkheid zijn gesteld om na drie jaar de organisatie te
continueren of op te heffen. Deze werkwijze ligt verankerd in de Sturingsnotitie
Jeugdhulp Zuid-Holland Zuid en het inrichtingsplan van de Serviceorganisatie. In deze
notities is opgenomen dat er een evaluatie plaatsvindt in 2017 om voor 1 januari 2018
een besluit te kunnen nemen over de positionering van de Serviceorganisatie. Omdat een
evaluatie in 2017 te weinig tijd biedt om op een verantwoorde manier de
Serviceorganisatie eventueel op te heffen en voor de gemeenten de jeugdhulptaken over
te nemen, is de evaluatie in 2016 uitgevoerd en dienen gemeenten minimaal een jaar
van te voren aan te geven of de taken worden verminderd of stopgezet.
Aanbevelingen evaluatierapport
Op 18 februari 2016 heeft het Dagelijks bestuur een bestuursopdracht vastgesteld om
een evaluatie te laten uitvoeren naar het functioneren en de positionering van de
Serviceorganisatie en naar de uitvoering van de regionale formule jeugdteams.
Het onderzoek is uitgevoerd door het bureau SeinstravandeLaar en zij hebben in juni
2016 het evaluatierapport 'Evaluatie Serviceorganisatie Jeugd en formule jeugdteams
Zuid-Holland Zuid' opgeleverd. De uitkomsten van het rapport waren (zeer) positief. Het
advies van SeinstravandeLaar is dan ook om de Serviceorganisatie voort te zetten op de
huidige schaal. Daarnaast wordt geadviseerd om het tijdelijke karakter van de
hoogwaardige en betaalbare Serviceorganisatie om te zetten naar een permanent
karakter.
In het rapport zijn er ook enkele aanbevelingen gedaan voor verbeterpunten. Voor de
evaluatie van de Serviceorganisatie zijn er vijf belangrijke punten benoemd:
1. Vormgeven transformatie: regie op het proces;
De transformatie zal komende jaren verder vorm moeten krijgen. De transformatie zal
onder regie van de Serviceorganisatie moeten gebeuren, waarbij de Serviceorganisatie
de leiding neemt in het proces en de inhoud bepaald met de regio.
2. Stappen zetten inzake data kwantiteit en kwaliteit van zorg;
3
De informatievoorziening is redelijk op orde, gelet op de vraag van gemeenten om
sturingscijfers en het beperken van de administratieve last. Wel is geconstateerd dat een
doorontwikkeling op de informatievoorziening noodzakelijk is om zowel de
Serviceorganisatie als de gemeenten van de juiste sturingsinformatie te kunnen voorzien.
3. Scherp blijven op communicatie en de kaderstellende rol van o.a. richting raad;
In de informatievoorziening van de Serviceorganisatie naar de bestuurders is de gedeelde
informatie dusdanig complex en technisch dat dit lastig over te brengen is naar
gemeenteraden. De gedeelde informatie moet dan ook beter aansluiten op de behoefte
aan informatie bij gemeenten.
Ook moet er oog zijn voor de scheiding tussen uitvoering en bestuur. Een balans tussen
vrijheid voor de Serviceorganisatie tot handelen en inspraak vanuit gemeenten moet
scherper worden aangebracht. Gemeenten erkennen dat zij op afstand staan, maar willen
wel graag meegenomen worden in het geheel.
4. Rol en positie Stichting Jeugdteams herbevestigen en vasthouden:
a. opdrachtgever- opdrachtnemer
De taken en rolopvatting in de relatie tussen de Serviceorganisatie en Stichting
Jeugdteams is niet altijd helder. De rol van opdrachtgever en opdrachtnemer moet
scherper worden ingevuld, waarbij de Serviceorganisatie optreedt als regievoerder
en Stichting Jeugdteams als uitvoerder.
b. Serviceorganisatie versus gemeenten in relatie tot Stichting Jeugdteams
Voor Stichting Jeugdteams is niet altijd helder tot hoever het opdrachtgeverschap
van de Serviceorganisatie reikt en waar het opdrachtgeverschap bij de gemeenten
ligt. De grenzen van de regionale sturing door de Serviceorganisatie en de lokale
sturing van de gemeenten moeten scherper worden neergezet.
5. Anticiperen op kwetsbaarheid organisatie Serviceorganisatie kwantitatief en
tijdelijkheid.
De Serviceorganisatie is kleinschalig ingericht. De beperkte formatie houdt de organisatie
slagvaardig en efficiënt, maar ook kwetsbaar. Hierop moet worden geanticipeerd.
Bij de regionale formule jeugdteams zijn ook een aantal verbeterpunten geformuleerd:
1. Verbeteren van de aansluiting 0-100 (vraag ook wat van gemeenten) en verder
investeren in de kwaliteit van medewerkers;
2. Steviger sturing gewenst binnen Stichting Jeugdteams;
3. Verhelderen van de afspraken tussen Serviceorganisatie, Stichting Jeugdteams en
gemeenten over het opdrachtgeverschap van Stichting Jeugdteams, waarbij de
Serviceorganisatie meer aandacht heeft voor de lokale opdrachten en uitvoering en
Stichting Jeugdteams de grenzen van de regionale formule strakker bewaakt.
Zienswijze gemeenteraden
Uit de zienswijzen van de gemeenteraden blijkt dat zij de positieve uitkomsten van het
rapport herkennen en de aanbevelingen verbeterpunten zoals opgenomen in het
evaluatierapport ondersteunen. Daaraan zijn door enkele raden nog extra verbeterpunten
toegevoegd. Een samenvatting van deze punten leest u in bijlage I.
Als rode lijn kan uit de zienswijze worden gefilterd, dat de raden in het bijzonder
aandacht vragen voor:
1. in 2017 een besluit willen over de financiële solidariteit.
2. een vervolg evaluatie op een later moment (verschillende voorstellen voor 2018,
2019 en 2020).
3. een scherpe verantwoordelijkheidsverdeling tussen Serviceorganisatie en Stichting
Jeugdteams.
4. de transformatie en verschuiving van hulp naar de voorkant (doel 5 BRTA).
5. een beter balans tussen de regionale opdracht en de lokale opdracht, waarbij het
opdrachtgeverschap van de Serviceorganisatie en het lokale opdrachtgeverschap
van gemeenten, zoals opgenomen in de sturingsnotitie strikter wordt gevolgd; en
6. een betere aansluiting van Stichting Jeugdteams op het lokale voorveld wordt
gerealiseerd.
4
Wij vragen u om te besluiten de aandachtspunten verkregen vanuit de gemeenteraden
mee te nemen ter overweging bij het opstellen van het verbeterplan.
Kanttekeningen en risico’s
n.v.t.
Kosten, baten en dekking
n.v.t.
Communicatie
In meerdere zienswijzen is aangegeven dat gemeenteraden zeer graag en opgezette
momenten geïnformeerd willen worden over de voortgang van het verbeterplan en de
resultaten. Na vaststelling van het verbeterplan door het Algemeen Bestuur zal deze dan
ook zijn weg vervolgen naar colleges en gemeenteraden.
Juridische of personele consequenties
Het besluit om de gedelegeerde taken van de Serviceorganisatie en de regionale formule
jeugdteams voor onbepaalde tijd te continueren leidt op termijn tot een meer structurele
personeelsformatie, alleen al omdat een aantal tijdelijke aanstellingen door verloop van
tijd moeten worden omgezet in een aanstelling van onbepaalde duur. Dit leidt in beginsel
niet tot meer uitgaven, maar wel tot een structurele verplichting.
Vervolgprocedure
Verbeterplan
Door het Algemeen Bestuur is besloten dat de Serviceorganisatie en Stichting
Jeugdteams een verbeterplan opstellen op basis van de uitkomsten van het
evaluatierapport en de zienswijzen. Het verbeterplan wordt opgeleverd in het eerste
kwartaal van 2017.
Gemeenten met afwijkend besluit
De gemeenten Hardinxveld, Leerdam en Zederik hebben een afwijkend besluit genomen
ten opzichte van hetgeen geadviseerd is. Met deze drie gemeenten zal het gesprek
worden aangegaan door de Serviceorganisatie om de consequenties van deze keuze in
beeld te brengen.
Het besluit van Leerdam en Zederik impliceert uittreding uit de regeling en het aangaan
van een dienstverleningsovereenkomst met de Serviceorganisatie. De gevolgen van dit
besluit en de mogelijkheden om op deze wijze met elkaar samen te werken, vragen om
nader onderzoek.
Het besluit van het college van Hardinxveld-Giessendam heeft eveneens gevolgen voor
de wijze waarop het jeugdhulpstelsel in Zuid-Holland Zuid is georganiseerd. De
consequenties voor de gemeenschappelijke regeling en de gemeente Hardinxveld-
Giessendam moeten nader worden onderzocht en in kaart worden gebracht.
De uitkomsten van bovenstaande onderzoeken zullen naar waarschijnlijkheid vragen om
verdere besluitvorming van het Algemeen Bestuur. U wordt hier op een later moment via
een uitgewerkt voorstel over geadviseerd.
Evaluatie en verantwoording
n.v.t.
Bijlage I: Samenvatting zienswijzen gemeenten
Gemeente Continueren SO Continueren
formule
Aandachtspunten
Alblasserdam Ja Ja 1. Evaluatie op ervaringen burger en effect werkzaamheden
2. Uitgebreide evaluatie in 2020
3. Raad op gezette tijden informeren over voortgang verbeterplan
4. (Financiële) input voor solidariteitsdiscussie in 2017.
5. Aandacht voor de administratieve last rondom afgeven beschikkingen
6. Duidelijke taakverdeling SO en stichting Jeugdteams
7. Belang van ruimte voor Stichting Jeugdteams om te groeien
8. Balans tussen regionale en lokale opdracht Stichting Jeugdteams
9. Meer gelijkwaardigheid tussen jeugdteam en voorveld
10. Lokale impuls versterken
11. Aandacht voor de consequenties en dilemma's binnen de twee taken van jeugdprofessional
(hulpverlener & toegang)
12. Oog houden voor ontwikkelingen in andere regio's en benchmarken
Binnenmaas Ja Ja 1. Uitgebreide evaluatie in 2020
2. Evaluatie financiële solidariteit in 2017
3. Aandacht voor de ontwikkeling van 0-100 teams in de Hoeksche Waard en samenwerking
hierin met Serviceorganisatie en Stichting Jeugdteams
Cromstrijen Ja Ja Gelijk aan zienswijze gemeente Binnenmaas
Dordrecht Ja Ja 1. De regionale opdracht aan Stichting Jeugdteams ZHZ door de Serviceorganisatie, is dienend
aan de lokale wensen.
2. Borgen dat de rol- en taakverdeling als afgesproken in de sturingsnotitie strikt wordt
gehanteerd.
3. In 2019 een nieuwe evaluatie van het stelsel, mogelijk gevolgd door besluitvorming over
veranderingen of verbeteringen in 2020.
Giessenlanden Ja Ja 1. Aandacht voor aansturing van stichting Jeugdteams door Serviceorganisatie t.b.v. optimale
aansluiting op subregionale en lokale situatie.
2. Uitgebreide evaluatie 2019, gekoppeld aan besluitvorming over veranderingen of het
verbeteren en doorontwikkelen van het stelsel.
3. Zorgen over management Stichting Jeugdteams, de uitvoering van beleidsafspraken, innovatie
en te weinig oog voor de lokale en/of subregionale situatie. Verbetertraject.
4. Lijn van convenant AV hanteren.
Bijlage I: Samenvatting zienswijzen gemeenten
5. ICT-keuze Serviceorganisatie zorg voor inefficiëntie en onduidelijkheden. Een pasklare
oplossing gewenst waarop gemeenten kunnen instappen. Implementatie moet 31 december
2016 gereed zijn.
6. Verwachting van jeugdteams om op een positieve en actieve wijze bij te dragen aan de
jeugdmodule huisartsen.
7. Evaluatie financiële solidariteit in eerste kwartaal 2017
8. De Serviceorganisatie heeft een regierol t.a.v. de aansturing van de stichting. Initiatieven die
ontplooit worden door de stichting moeten eerder geagendeerd worden voor het
driehoeksoverleg, zodat gemeente niet voor voldongen feit komt te staan.
Gorinchem Ja Ja 1. Doorontwikkeling op informatievoorziening en sturing
2. Doorontwikkeling op sturing Transformatie
3. Scherp houden van rolverdeling Serviceorganisatie en Stichting Jeugdteams.
Hardinxveld-
Giessendam
Ja, voor een periode
van 3 jaar
Na
gemeentelijke
evaluatie
voor 1 jaar of
niet
1. Beleid Stichting Jeugdteams staat haaks op gewenste werkwijze van sociaal team van de
gemeente.
2. Er is meer sturings- en managementcapaciteit dan gewenst.
3. Verheldering van de afspraken over het opdrachtgeverschape en de rol van
verandermanagers.
4. Door beleid van de stichting worden ongevraagde kosten gemaakt, die voor rekening komen
van de gemeente.
5. Andere opstelling van Stichting Jeugdteams binnen het sociaal teams ten opzichte van andere
partijen in het Sociaal Team en dan gewenst.
6. Te weinig grip door tussenkomst van Serviceorganisatie als opdrachtgever.
Hendrik-Ido-
Ambacht
Ja Ja 1. Innovatie stimuleren om transformatie te versnellen, nu een te strakke sturing die
belemmerend werkt.
2. Onvoldoende beweging naar de voorkant, zoals in BRTA is opgenomen.
3. Toekomstvisie opstellen door gemeente, stichting jeugdteams, zorgaanbieders en cliënten.
Serviceorganisatie is hierin faciliterend.
3. Veranderende rol van Serviceorganisatie en het effect op omvang, competenties
medewerkers en de beloningsstructuur uitwerken in transformatievisie.
4. Sterker verbinden van het jeugdteam aan het lokale voorveld.
5. Wanneer de uitkomsten van de onderzoeken positionering Veilig Thuis en de
Jeugdgezondheidszorg de SO en stichting Jeugdteams raken, dit meenemen in het opstellen van
het verbeterplan van Serviceorganisatie en Stichting Jeugdteams.
Bijlage I: Samenvatting zienswijzen gemeenten
6. Dilemma regionale en lokale opdracht Stichting Jeugdteams.
7. Het periodiek inbouwen van evaluaties (bv. Periode van 4 jaar).
8. In 2017 solidariteitsbeginsel evalueren.
Korendijk Ja Ja Gelijk aan zienswijze gemeente Binnenmaas, met als toevoeging:
- Aandacht voor terugdringen wachtlijsten Veilig Thuis
- Benadrukken van de waarde van het principe één gezin, één plan, één regisseur
- Aandacht voor de overbelasting van de jeugdteams en het voorkomen van wachtlijsten
jeugdhulp breed.
Leerdam Nee,
uitzonderingspositie
i.v.m. herindeling
gemeente
Nee 1. Willen vooraf praten over mogelijkheden als een dienstverleningsovereenkomst met de
Serviceorganisatie i.v.m. bijzondere positie.
2. Gelijktijdig wordt er door gemeente ook onderzoek uitgevoerd naar andere mogelijkheden
voor het beleggen van gemeentelijke jeugdtaken.
3. Onvoldoende waarborgen voor het sturen van de Serviceorganisatie om de transformatie te
realiseren.
4. Willen pas op basis van het verbeterplan een besluit nemen over continueren van taken.
Molenwaard Ja Ja Onderschrijven aanbevelingen uit evaluatierapport. Geen aanvullingen.
Oud-Beijerland Ja Ja Gelijk aan zienswijze gemeente Binnenmaas
Papendrecht Ja Ja 1. Uitgebreide evaluatie in 2020
2. In 2017 evaluatie over financiële solidariteit
3. Aandacht voor het beperken van de administratieve last rondom beschikkingen
4. Afspraken maken met de (voornemend) uittredende gemeenten Leerdam en Zederik over een
afkoopsom en eventuele afbouw van overheadkosten bij de Serviceorganisatie.
5. Balans vinden tussen regionale en lokale opdracht Stichting Jeugdteams.
6. Afspraken maken over goede samenwerking, verdeling van verantwoordelijkheden en
opdrachtgeverschap in de driehoek.
7. Verbinding met lokale voorveld en gelijkwaardigheid in deze samenwerking.
8. Aandacht voor de twee rollen van de jeugdprofessionals en de consequenties en dilemma's
die dit tot gevolg heeft (hulpverlener & toeleiding)
Sliedrecht Ja Ja Gelijk aan de zienswijze Papendrecht met als toevoeging:
- Zien graag de inzet van de Werkagenda Administratie in Informatie opgesteld door de
VNG, VWS en zorgaanbieders, toegepast in de regio ZHZ.
Bijlage I: Samenvatting zienswijzen gemeenten
- Pleiten voor gezamenlijke innovatieagenda als onderdeel van transformatieplan om het
macrobudget zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten. Keuzevrijheid voor cliënt is
daarbij van groot belang.
- Zoveel als mogelijk werken met uniforme processen binnen het sociaal team.
Strijen Ja Ja Gelijk aan zienswijze gemeente Binnenmaas
Zederik Nee, niet voor
onbepaalde tijd.
Nee Nog niet bekend.
Zwijndrecht Ja Ja 1. Blijvend aandacht voor vernieuwing en transformatie (en dit monitoren)
2. Aandacht voor flexibiliteit in zorgaanbod en budget
3. Aandacht voor overgang 18- naar 18+
4. Samenhang preventieve veld en samenwerking verenigingen
5. Inzet ter preventie van uithuisplaatsingen door Stichting Jeugdteams
6. Actieve rol bij het voorkomen en aanpakken van wachtlijsten van de Serviceorganisatie
7. Actie bij overschrijding WNT-norm en handhaving door Serviceorganisatie
8. Meerdere evaluatiemomenten, waarvan de eerste begin 2018.
1
Dordrecht, Onderwerp: Evaluatie solidariteitsmodel en alternatieven verrekeningssystematiek Agendapunt: 3e Geachte leden van het Algemeen Bestuur, Het Dagelijks Bestuur stelt u het volgende voor: Ontwerpbesluit
Kennis te nemen van bijgaande bestuursopdracht aangaande de evaluatie solidariteitsmodel en alternatieven verrekeningssystematiek. Kern van de zaak
In het Beleidsrijk Regionaal Transitiearrangement (BRTA) is afgesproken om het gezamenlijk budgetmodel tot 2018 te hanteren, in 2017 een evaluatie uit te voeren over het gekozen model en op basis van de evaluatie een besluit te nemen over de wijze van verrekening vanaf 2018. In de besluitvorming over de evaluatie van de Serviceorganisatie Jeugd ZHZ (verder Serviceorganisatie) is daarnaast ook expliciet afgesproken dat de besluitvorming over solidariteit na de besluitvorming over de continuering van de Serviceorganisatie zou vallen. Bijgaande bestuursopdracht, is de opdracht aan de Serviceorganisatie Jeugd ZHZ om te komen tot een evaluatie van het gehanteerde budgetmodel, het in beeld brengen van de mogelijkheden die er zijn om een regionaal/gemeentelijk beeld met zeggingskracht te krijgen van de preventieve inzet van gemeenten in het kader van "de dijk op deltahoogte", het toetsen/wegen van het huidige/alternatieve modellen en een advies voor het vervolg vanaf 2018. Reeds genomen besluiten
• In het Beleidsrijk Regionaal Transitiearrangement (BRTA) is afgesproken om voor de regio Zuid-Holland Zuid het gezamenlijk budgetmodel te hanteren voor een aantal specifieke onderdelen van het jeugdhulpstelsel.
• In het BRTA is afgesproken om het gezamenlijk budgetmodel tot 2018 te hanteren. • In 2017 is afgesproken een evaluatie uit te voeren over het gekozen model en op
basis van de evaluatie een besluit te nemen over de wijze van verrekening vanaf 2018.
• In de besluitvorming over de evaluatie van de Serviceorganisatie is expliciet afgesproken dat de besluitvorming over solidariteit na de besluitvorming over de continuering van de Serviceorganisatie zou vallen.
Argumenten
1. In het BRTA is afgesproken dat het gezamenlijk budgetmodel wordt geëvalueerd
In de voorbereiding op de decentralisatie van de jeugdhulp naar gemeenten per 1 januari 2015 hebben meerdere discussies gespeeld over de wijze waarop de jeugdhulp in de regio Zuid-Holland Zuid vorm zou moeten krijgen. Eén van de discussiepunten was de wijze waarop de jeugdhulp wordt bekostigd en afgerekend tussen de 17 gemeenten.
2
Uiteindelijk is in het BRTA afgesproken om voor de regio Zuid-Holland Zuid het gezamenlijk budgetmodel te hanteren voor een aantal specifieke onderdelen van het jeugdhulpstelsel. Het betekent ook dat voor een aantal onderdelen geen solidariteit is afgesproken. Afgesproken is dat het gezamenlijk budgetmodel in 2017 zou worden geëvalueerd. 2. Ten behoeve van een onafhankelijk advies wordt een adviesbureau gevraagd te
evalueren en te adviseren
Gezien de discussies die in 2014 hebben plaatsgevonden is het advies om de evaluatie, de opzet voor het toetsings- en wegingskader en het advies door een onafhankelijk bureau te laten uitvoeren. 3. De samenhang met andere onderwerpen vereist besluitvorming in de vergadering van
het Algemeen Bestuur van september 2017 Na de besluitvorming over het te hanteren model door het Algemeen Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd dient nog ruimte te zijn om in 2017 gelieerde besluiten te kunnen laten nemen het zij regionaal, hetzij lokaal. Daarom is de definitieve besluitvorming voorzien in september. Zie verder kanttekeningen en risico's en juridische consequenties. Kanttekeningen en risico's
Samenhangende besluitvorming
In de regio Zuid-Holland Zuid wordt nu gewerkt op basis van het solidariteitsbeginsel, dit ligt als fundament onder de uitvoering, samenwerking en sturing van het jeugdhulpstelsel. Een wijziging van het huidige model zou betekenen dat na besluitvorming in het Algemeen Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd van september 2017 en voor 1 januari 2018 aanpassingen doorgevoerd moeten worden voor samenhangende kaders en besluiten. Hierbij moet worden gedacht aan sturing, inkoop van de regionale zorgmarkt, contract met Stichting Jeugdteams, maar bijvoorbeeld ook aan de verordening en regels. Vervolgprocedure
Met het vaststellen van deze bestuursopdracht verleent het Dagelijkse Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd aan de Serviceorganisatie de opdracht om:
1. een onafhankelijk adviesbureau de opdracht tot evaluatie te verlenen; 2. een toetsings-en wegingskader door het adviesbureau op te laten stellen en deze
te laten vaststellen door het Dagelijks Bestuur; 3. het adviesbureau te laten aangeven welke mogelijkheden er zijn om een
regionaal/gemeentelijk beeld met zeggingskracht te krijgen van de preventieve inzet van gemeenten in het kader van "de dijk op deltahoogte";
4. het adviesbureau het huidige model en de alternatieven modellen te laten toetsen aan het nog op te stellen toetsings- en wegingskader;
5. dit adviesbureau een advies te laten formuleren op basis van de uitkomsten van het toetsings- en wegingskader over de te kiezen verrekeningssystematiek vanaf 2018.
Voorgesteld wordt om door het onderzoeksbureau een definitief toetsing- en wegingskader uit te laten werken en deze te laten vaststellen in het Dagelijks Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd. Door het Dagelijks Bestuur wordt de weging van de toetsingscriteria ingevuld.
3
De planning voor besluitvorming ziet er als volgt uit: • Vaststelling bestuursopdracht: Dagelijks Bestuur 1 december 2016
Voor vaststelling wordt gezien de tijdsdruk op het proces alvast de concept-bestuursopdracht weggezet bij onderzoeksbureau('s). Na vaststelling wordt de definitieve bestuursopdracht verzonden. De bestuursopdracht gaat na vaststelling in het Dagelijks Bestuur ter kennisname naar het Algemeen Bestuur.
• Opdracht uitzetten bij onderzoeksbureaus: 2e helft november 2016
• Selecteren van een onderzoeksbureau: 2e helft november 2016
• Start opdracht onderzoeksbureau: 1e helft december 2016
• Vaststellen toetsings- en wegingskader: januari 2017 Door het onderzoeksbureau wordt een toetsings- en wegingskader ontwikkeld en voorgelegd aan het Dagelijks Bestuur die vervolgens een weging zullen toekennen aan de verschillende criteria in dit kader.
• Bespreking opdracht in het extra Algemeen Bestuur van januari (datum nog onbekend)
• Kwalitatieve notitie door de Serviceorganisatie
De Serviceorganisatie maakt aanvullend op het onderzoek een notitie waarin de relatie tussen de voorliggende voorzieningen en het gebruik van jeugdhulp in kaart wordt gebracht en aan de hand van een lijst de basisvoorzieningen per gemeente worden langsgelopen (Dijken op Deltahoogte + regionale formule). Daarnaast zal in de verbeterplannen van de Serviceorganisatie en de Stichting Jeugdteams (die ook geagendeerd staan voor het Algemeen Bestuur van 6 april 2017) ook een doorkijk worden gegeven naar de regionale formule jeugdteams/sociale teams vanaf 2018.
• Besluitvorming: vanaf 21 februari 2017 Er zit tijdsdruk op het proces omdat het uiteindelijke advies ook wordt voorgelegd aan de 17 gemeenten. Hierdoor moet besluitvorming plaatsvinden in april, zodat er genoeg tijd voor de gemeenten is voor ordentelijke afstemming/besluitvorming.
• Besluitvorming AB 1e besluit: 6 april 2017 In het Algemeen Bestuur van april wordt aan de hand van het rapport van het onderzoeksbureau en de kwalitatieve notitie van de Serviceorganisatie een besluit genomen over het model van verrekening dat vanaf 2018 regionaal wordt gehanteerd. Deze keuze wordt vervolgens voorgelegd aan de gemeenten. Wanneer dit model afwijkt van het huidige solidariteitsmodel zal van gemeenteraden een besluit worden gevraagd, wanneer we doorgaan met het huidige model zullen zienswijze van de gemeenteraden gevraagd worden.
• Besluitvorming gemeenten: april –augustus
• Besluitvorming AB 2e besluit: 21 september In het Algemeen Bestuur van 21 september zal aan de hand van de zienswijze/besluiten een definitief voorstel worden bekrachtigd. Kosten, baten en dekking
De bestuursopdracht wordt door de Serviceorganisatie uitgevoerd binnen de huidige begroting.
4
Communicatie
De gemeenteraden zullen tussentijds middels een RIB worden geinformeerd. De uitkomsten van de evaluatie en het advies voor 2018 worden op 2 momenten door het Algemeen Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd besproken. Het eerste moment is tijdens haar vergadering van april 2017. Dan worden de uitkomsten van de bestuursopdracht vastgesteld om de te kunnen verspreiden naar de colleges van de 17 gemeenten van de regio Zuid-Holland Zuid. De colleges kunnen daarop volgend hun gemeenteraden vragen een zienswijze te formuleren/ een besluit te laten nemen. In de vergadering van het Algemeen Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd van september 2017 wordt vervolgens met in acht neming van de zienswijze/besluiten van de gemeenteraden een definitief besluit genomen over de te hanteren verrekeningssystematiek. Juridische of personele consequenties
Indien er door het Algemeen Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd wordt besloten het budgetmodel niet te continueren vanaf 2018 moet worden bepaald of en zo ja welke consequenties dit heeft op de lopende en nieuwe afspraken zoals de delegatie en mandaatbesluiten, maar ook de inkoop van de regionale zorgmarkt en subsidiering Stichting Jeugdteams. Evaluatie en verantwoording
n.v.t.
1
www.jeugdzhz.nl
Bestuursopdracht evaluatie solidariteitsmodel en
alternatieven verrekeningssystematiek
Inhoud
1 Aanleiding ......................................................................................................................................... 1
2 Opdracht ........................................................................................................................................... 2
2.1 Scope van de opdracht ............................................................................................................ 2
2.2 Toetsings-/wegingskader ........................................................................................................ 2
2.3 Aanpak ..................................................................................................................................... 3
2.4 Verantwoordelijkheidsverdeling ............................................................................................. 3
2.5 Opdracht .................................................................................................................................. 3
3 Planning en kosten ............................................................................................................................ 3
Bijlage: Passage over solidariteit in BRTA 2015-2018 ............................................................................. 5
Versie 9 november 2016
1
www.jeugdzhz.nl
1 Aanleiding Vanaf 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden en hebben gemeenten de
verantwoordelijkheid gekregen voor het organiseren van preventie en jeugdhulp, de uitvoering van
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De voorbereiding van deze decentralisatie van
taken is al in een vroeg stadium in gezamenlijkheid op het niveau van de regio Zuid-Holland Zuid
opgepakt en concreet uitgewerkt.
In deze voorbereiding hebben meerdere discussies gespeeld over de wijze waarop de jeugdhulp (in
ZHZ) vorm zou moeten krijgen.
Een van de discussiepunten was de wijze waarop de jeugdhulp wordt bekostigd en afgerekend tussen
de 17 gemeenten. Uiteindelijk is in het Beleidsrijk Regionaal Transitiearrangement (BRTA)
afgesproken om voor de regio Zuid-Holland Zuid het gezamenlijk budgetmodel te hanteren voor een
aantal specifieke onderdelen van het jeugdhulpstelsel (zie de bijlage voor de betreffende passage in
het BRTA). Het gezamenlijk budgetmodel betekent dat gemeenten solidair willen zijn op de uitgaven
voor deze specifieke onderdelen van het jeugdhulpstelsel . Het betekent ook dat voor een aantal
onderdelen er geen solidariteit is afgesproken.
Het betreft de volgende onderverdeling:
• Niet verrekend volgens het gezamenlijk budgetmodel:
o Basisvoorzieningen (waaronder CJG-functies): niet solidair
o Jeugdteams.
• Wel verrekend volgens het gezamenlijk budgetmodel:
o Diagnostiek en Advies Netwerk
o Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling
o Crisisdienst
o Specialistische en generalistische (ambulante) ondersteuning en zorg die niet is
opgenomen in de
o jeugdteams
o Gecertificeerde instellingen (Jeugdbescherming, Jeugdreclassering)
o Exploitatie Serviceorganisatie
In het BRTA is afgesproken om dit model tot 2018 te hanteren, in 2017 een evaluatie uit te voeren
over het gekozen model en op basis van de evaluatie een besluit te nemen over de wijze van
verrekening vanaf 2018. In de besluitvorming over de evaluatie van de Serviceorganisatie is
daarnaast ook expliciet afgesproken dat de besluitvorming over solidariteit na de besluitvorming
over de continuering van de Serviceorganisatie zou vallen.
2
www.jeugdzhz.nl
2 Opdracht
2.1 Scope van de opdracht
• Hoe functioneert het huidige solidariteitsmodel, wat zijn de voor- en nadelen? (op
risicospreiding, beheersing, stuurbaarheid, de werking van het bekostigingsmodel op het
jeugdhulpstelsel, beschikbaarheid van jeugdhulp, kosten van het systeem zelf, onvoldoende
investeren door gemeenten.)
• Met welke aanpassingen kan, vanuit het huidige solidariteitsmodel, de nadelen verkleind
worden?
• Maak duidelijk welke mogelijkheden er zijn om een regionaal/gemeentelijk beeld met
zeggingskracht te krijgen van de preventieve inzet van gemeenten in het kader van "de dijk
op deltahoogte"
• Schets een aantal scenario’s/modellen. In ieder geval het huidige solidariteitsmodel, het
model met aanpassingen om nadelen te verkleinen, het model waarin ieder voor zich
afrekent en kom met (max)twee alternatieve voorbeelden uit het land.
• Breng van deze modellen de risicospreiding, beheersing, stuurbaarheid, de invloed die het
bekostigingsmodel op het jeugdhulpstelsel, beschikbaarheid van jeugdhulp, kosten van het
systeem zelf, mogelijk freewheelen van gemeenten in beeld.
• Het bureau geeft een onafhankelijk advies mee.
2.2 Toetsings-/wegingskader Bij het in kaart brengen van de voor- en nadelen van het huidige model en alternatieve modellen is
het aan te raden dit te doen op basis van aantal gedragen criteria in een toetsings-en wegingskader.
Dit toetsings- en wegingskader dient draagvlak te hebben bij het Dagelijks Bestuur. Te denken valt
aan:
• Mate van gelopen of te lopen risico in relatie tot de risicobereidheid van gemeenten;
• Impact op beheersing;
• Impact op de stuurbaarheid van de zorgmarkt;
• Impact op de beschikbaarheid van jeugdhulp en andere elementen in het zorglandschap;
• Uitvoerbaarheid;
• Kosten;
• Ervaringen met het huidig model.
Voorgesteld wordt om door het onderzoeksbureau een definitief toetsing- en wegingskader uit te
laten werken en deze te laten vaststellen in het Dagelijks Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd.
Door het Dagelijks Bestuur wordt de weging van de toetsingscriteria ingevuld.
3
www.jeugdzhz.nl
2.3 Aanpak Vanwege de gewenste onafhankelijkheid ten aanzien van de keuze voor het model wordt
voorgesteld de bestuursopdracht uit te laten uitvoeren door een adviesbureau. Dit bureau wordt
gevraagd met een aanpak te komen waarbij de volgende kaders worden meegegeven:
• de aanpak past binnen onderstaande planning;
• er wordt een toetsings- en wegingskader ontwikkeld;
• het huidige model en alternatieve modellen worden in beeld gebracht op basis van het
toetsings- en wegingskader;
• gehanteerde modellen in het land en daarmee opgedane ervaringen worden op hoofdlijnen
in beeld gebracht;
• er wordt een weging gemaakt van de verschillende modellen.
2.4 Verantwoordelijkheidsverdeling
• Bestuurlijk opdrachtgever: Jolanda de Witte (portefeuillehouder jeugd DB GR DG&J Zuid-
Holland Zuid)
• Ondersteuning van de opdracht: Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid
• Uitvoering door onafhankelijk adviesbureau
2.5 Opdracht Het Dagelijks Bestuur verstrekt aan de Serviceorganisatie de opdracht om:
1. een onafhankelijk adviesbureau aan te stellen;
2. een toetsings-en wegingskader door het adviesbureau op te laten stellen en deze te laten
vaststellen door het Dagelijks Bestuur;
3. het adviesbureau te laten aangeven welke mogelijkheden er zijn om een
regionaal/gemeentelijk beeld met zeggingskracht te krijgen van de preventieve inzet van
gemeenten in het kader van "de dijk op deltahoogte";
4. het adviesbureau het huidige model en de alternatieven modellen te laten toetsen aan het
nog op te stellen toetsings- en wegingskader op basis van in ieder geval een uitvraag bij een
representatieve selectie van bestuurders en de Serviceorganisatie en de ervaringen in andere
regio's en gemeenten;
5. dit adviesbureau een advies te laten formuleren op basis van de uitkomsten van het
toetsings- en wegingskader over de te kiezen verrekeningssystematiek vanaf 2018.
3 Planning en kosten
Opdracht uitzetten bij onderzoeksbureaus (2e helft november 2016)
Selecteren van een onderzoeksbureau (2e helft november 2016)
4
www.jeugdzhz.nl
Start opdracht onderzoeksbureau (1e helft december 2016)
Vaststellen toetsings- en wegingskader (januari 2017)
Besluitvorming (vanaf 21 februari 2017)
Besluitvorming AB (6 april 2017)
Besluitvorming gemeenten (april –augustus)
Besluitvorming AB (21 september)
Kosten: PM vraag wordt uitgezet bij onderzoeksbureau
5
www.jeugdzhz.nl
Bijlage: Passage over solidariteit in BRTA 2015-2018 2.2 Solidariteit De 17 gemeenten in Zuid-Holland Zuid kiezen ervoor om samen te werken in de jeugdhulp. Dit doen we
om regionaal, maar ook in elke afzonderlijke gemeente, te kunnen garanderen dat de benodigde zorg
voor jeugdigen altijd beschikbaar is. Door samenwerking vangen we met elkaar schommelingen in het
gebruik van jeugdhulp op en beperken we, op het niveau van een individuele gemeente, het financiële
risico. Samenwerking vraagt om gezamenlijke afspraken over hoe we omgaan met de verdeling van de
kosten van jeugdhulp. Met andere woorden: over de manier waarop we onderlinge solidariteit
vormgeven. Daarvoor doen we u in deze paragraaf een voorstel.
Beleidsplan jeugdhulp Bij het schrijven van het Beleidsplan Jeugdhulp was er nog onvoldoende zicht op de verhouding tussen
het werkelijke zorggebruik in de regio en de verdeling van het macrobudget. Hierdoor waren we destijds
niet in staat om voldoende gefundeerd een voorstel te doen voor de reikwijdte, schaalniveau en model
van solidariteit. Wel hebben we in het Beleidsplan Jeugdhulp het uitgangspunt gesteld dat gemeenten in
Zuid-Holland Zuid op tenminste subregionaal niveau financieel solidair willen zijn voor de
jeugdhulptaken.
Analyse Tussen de resultaten van de regionale omzetinventarisatie bij aanbieders en de verdeling van het
macrobudget door het Rijk over de 17 gemeenten, blijken substantiële verschillen te zitten. Het
daadwerkelijke zorggebruik in gemeenten en de verdeling van het budget door het Rijk liggen bij de
verschillende gemeenten in Zuid-Holland Zuid met enkele tonnen, zo niet miljoenen, uit elkaar.
Het daadwerkelijke zorggebruik in een gemeente is vooraf moeilijk te voorspellen. Het verdeelmodel,
gebaseerd op historische en in de toekomst objectieve verdeelmaatstaven, zal het benodigde budget
benaderen maar nooit exact voorspellen. Daarbij gaat het in het stelsel voor jeugdhulp soms om erg
hoge kosten voor één specifieke casus. Eén plaats voor Jeugdzorg-plus kost op jaarbasis bijvoorbeeld
meer dan 130.000 euro. Voor een gemeente met een budget van een paar miljoen euro drukken één of
twee dure casussen, waarin het verdeelmodel niet kon voorzien, stevig op de begroting.
Waarover zijn we solidair? Naast het schaalniveau van solidariteit is het van belang om vast te stellen waarover we solidair zijn. Op
basis van het regionale ontwerp van het nieuwe jeugdhulpstelsel kunnen we de zorg en ondersteuning
indelen in drie verschillende categorieën:
de lokale basisvoorzieningen (waaronder de Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) functies);
de jeugdteams;
de regionale zorgmarkt (waaronder de specialistische ambulante ondersteuning die niet
door de jeugdteams wordt geleverd, specialistische zorg, jeugdbescherming en
jeugdreclassering, het Diagnostiek en Advies Netwerk, het Advies- en Meldpunt Huiselijk
geweld en Kindermishandeling, en de crisisdienst).
Zoals u in de Sturingsnotitie Jeugdhulp Zuid-Holland Zuid heeft kunnen lezen, zijn gemeenten lokaal
verantwoordelijk voor de basisvoorzieningen en het jeugdteam waar het grootste deel van de jeugdigen
en gezinnen hun ondersteuning van ontvangen. De opdracht om het jeugdteam te contracteren en
organiseren wordt per individuele gemeente aan de Serviceorganisatie verleend. De Serviceorganisatie
wordt verantwoordelijk voor het organiseren en contracteren van de regionale zorgmarkt. Het betreft in
6
www.jeugdzhz.nl
de zorgmarkt veelal dure zorg, waarvan de inhoudelijke complexiteit en financiële risico’s vaak groot
zijn.
De lokale verantwoordelijkheid van gemeenten voor de basisvoorzieningen en de jeugdteams maakt dat
solidariteit op deze onderdelen niet wenselijk, maar technisch ook niet haalbaar is. Elke gemeente kan
immers zelf keuzes maken over deze onderdelen van het stelsel. We stellen daarom voor solidair te zijn
over de kosten van de regionale zorgmarkt. In een schema ziet dat er als volgt uit:
Niet solidair:
Basisvoorzieningen (waaronder CJG-functies): niet solidair
Jeugdteams.
Wel solidair:
Diagnostiek en Advies Netwerk
Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling
Crisisdienst
Specialistische en generalistische (ambulante) ondersteuning en zorg die niet is opgenomen in de
jeugdteams
Gecertificeerde instellingen (Jeugdbescherming, Jeugdreclassering)
Exploitatie Serviceorganisatie
Op welk schaalniveau zijn we solidair? Op basis van bovenstaande analyse stellen wij voor om solidariteit op regionaal niveau vorm te geven.
Hoe breder de basis voor solidariteit, hoe meer we de financiële risico’s voor elke individuele gemeente
beperken. Door regionaal solidair te zijn, garanderen we de beschikbaarheid van hulp voor jeugdigen in
elke afzonderlijke gemeente in Zuid-Holland Zuid. Daarnaast sluit regionale solidariteit aan bij het
schaalniveau waarop we met elkaar de zorg voor jeugdigen organiseren. We kiezen er namelijk voor om
enkel op lokaal (basisvoorzieningen en jeugdteams) en regionaal niveau (regionale zorgmarkt) de
jeugdhulp te organiseren.
Solidariteitsmodel Tot slot is het van belang om afspraken te maken over de wijze van verrekening van kosten en daarmee
de verevening van risico’s. Op basis van het gekozen uitgangspunt om solidair te zijn, zijn er twee
solidariteitsmodellen mogelijk: het verzekeringsmodel en het gezamenlijke budgetmodel.
Verzekeringsmodel Bij het verzekeringsmodel heeft de gemeente zich tegen financiële risico’s verzekerd. De gemeente
betaalt hiervoor een premie. Aan het eind van het jaar krijgt de gemeente een rekening voor het eigen
gebruik minus dat deel dat valt onder de verzekering.
Gezamenlijk budget model Bij het gezamenlijk budget model worden van alle gemeenten de budgetten voor de regionale
zorgmarkt bij elkaar gevoegd. Hieruit wordt vervolgens het regionale gebruik bekostigd. Een eventueel
tekort wordt naar rato van het aandeel van de individuele gemeenten in het totale budget voor de
regionale zorgmarkt, aan het eind van het jaar over de 17 gemeenten verdeeld. Ook een eventueel
overschot kan aan het eind van het jaar over de gemeenten worden verdeeld, of de 17 gemeenten
kunnen gezamenlijk afspraken maken over de bestemming ervan. Bijvoorbeeld voor het vormen van
een algemene reserve voor het gezamenlijk afdekken van risico’s. Een keuze hierover wordt voorbereid
in het voorstel over de bestemming en verdeling van het resterend jeugdhulpbudget zoals genoemd in
de vorige paragraaf.
7
www.jeugdzhz.nl
Keuze voor gezamenlijk budgetmodel Voor het verzekeringsmodel zijn ervaringscijfers over het gebruik en de kosten van zorg en
ondersteuning nodig, onder andere om de hoogte van de premie te kunnen bepalen. Deze
ervaringscijfers zijn op dit moment nog niet voor handen omdat we de jeugdhulp nog niet uitvoeren. De
komende jaren zullen we deze kennis geleidelijk opbouwen. Een keuze voor het verzekeringsmodel is
daarom op dit moment nog niet reëel.
We stellen dan ook voor nu te kiezen voor het gezamenlijk budgetmodel. Dit model biedt maximale
solidariteit en beperkt daarmee zoveel mogelijk het financiële risico voor elke individuele gemeente.
Zeker voor de eerste jaren waarin we als gemeenten deze nieuwe taak uitvoeren, biedt dit model ons
gezamenlijk de meeste stabiliteit en zekerheid. Aangezien we de ervaringscijfers meerjarig moeten
opbouwen, kiezen we ervoor om het gezamenlijk budgetmodel tot en met 2017 te laten gelden. Begin
2017 zal dit model worden geëvalueerd en vindt een nieuw keuzemoment plaats. Dan kan er, op basis
van de ervaringscijfers, worden gekozen voor een ander model dat bijvoorbeeld meer prikkels, maar
minder solidariteit biedt.
De dijken op deltahoogte In het stelsel van jeugdhulp veronderstellen wij een verband tussen enerzijds de preventieve werking
van basisvoorzieningen en het jeugdteam en anderzijds het beroep op de regionale zorgmarkt. Sterkere
basisvoorzieningen en jeugdteam kunnen leiden tot een beperking van het beroep op de regionale
zorgmarkt. Dit verband is sterk tussen het jeugdteam en de regionale zorgmarkt.
Vanwege dit verband tussen het jeugdteam en de regionale zorgmarkt is bij solidariteit over de
regionale taken, uniformering van de jeugdteams wenselijk. Daarom hebben we gekozen voor de
ontwikkeling van een regionale formule voor de jeugdteams, bestaande uit één basisniveau waar alle
jeugdteams aan moeten voldoen. We adviseren om op subregionaal niveau de afspraak te maken dat de
capaciteit van de jeugdteams tussen de gemeenten kan worden uitgewisseld. Op deze manier kan de
capaciteit van de jeugdteams altijd optimaal worden ingezet.
Er is ook een relatie tussen de basisvoorzieningen en het beroep op de regionale zorgmarkt. Op dit vlak
willen we gezamenlijk een lerend stelsel creëren met maximale transparantie tussen de gemeenten over
de inzet en financiering van deze basisvoorzieningen. Aan de voorkant willen we een onderzoek
instellen om in de regio Zuid-Holland Zuid van elkaar op dit vlak te leren (wat is bijvoorbeeld de beste
manier om de basisvoorzieningen te positioneren, welke basisvoorzieningen zijn minimaal noodzakelijk?
Etcetera). Met dit onderzoek kunnen we gezamenlijk kijken naar de lokale basisvoorzieningen en tot een
optimale inzet komen in elke gemeente.
Tussen de gemeenten willen we op hoofdlijnen afspraken maken over de noodzakelijk aanwezige
voorzieningen in elke gemeente. Daarbij maken we geen afspraken over hoe gemeenten invulling geven,
maar wel over welke voorzieningen minimaal aanwezig moeten zijn.
Beslispunt 4: Vaststellen van de regionale solidariteit van de 17
gemeenten in Zuid-Holland Zuid over de kosten van de
regionale zorgmarkt en exploitatie van de
Serviceorganisatie.
Beslispunt 5: Vaststellen van het gezamenlijk budgetmodel als model
voor de regionale solidariteit tot en met 2017.
8
www.jeugdzhz.nl
1
Dordrecht,
Onderwerp: Planning bestuurlijke besluitvorming 2017
Agendapunt: 9f
Geachte leden van het Algemeen Bestuur,
Het Dagelijks Bestuur stelt u het volgende voor:
Ontwerpbesluit
Kennis te nemen van de planning bestuurlijke besluitvorming 2017
Kern van de zaak
Voor het jeugdhulpstelsel Zuid-Holland Zuid zijn diverse afspraken vastgelegd met een
looptijd tot 2018. Door het Algemeen Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd wordt
in haar vergadering van 15 december 2016 een besluit genomen over het continueren
van delegatie en mandaat aan de Serviceorganisatie.
In het jaar 2017 moeten er verschillende besluiten vallen na deze continuering van
taken. Na inventarisatie van deze onderwerpen bleek dat er sterke samenhang is tussen
de verschillende onderwerpen op inhoud en dus in volgtijdelijkheid van de
besluitvorming. Er dient bijvoorbeeld bij de besluitvorming over de evaluatie van het
solidariteitsmodel en alternatieven voor de verrekeningssystematiek rekening gehouden
te worden met de lokale bestuurlijke consultatie.
In onderstaande tabel wordt geduid om welke onderwerpen het gaat en in welke
vergaderingen van het Algemeen Bestuur van Dienst Gezondheid & Jeugd besluitvorming
is voorzien.
Onderwerp AB vergadering d.d. Verbeterplan Serviceorganisatie Jeugd
ZHZ
6 april
Verbeterplan Stichting Jeugdteams 6 april
Inkoopkader 2018 6 april
Jaarverslag 2016 6 april
Besluitvorming evaluatie
solidariteitsmodel en alternatieven
verrekeningssystematiek
6 april
(zie de
toelichting
hieronder)
7 april-begin augustus Zienswijzen/besluiten ophalen gemeente
raden (zie toelichting hieronder)
28 september
(zie de
toelichting
hieronder)
Financiële knoppennotitie p.m 6 juli
Opdracht Stichting Jeugdteams 2018-
2022
14 december
Beleidsplan 2018-2021 14 december Vervolgenster besluitvorming naar de 17
2
colleges en gemeenteraden.
Verordening Jeugdhulp ZHZ p.m. 2018
Beleidsregels, Nadere regels p.m. 2018
Toelichting bij de Besluitvorming evaluatie solidariteitsmodel en alternatieven
verrekeningssystematiek
Ten aanzien van de besluitvorming over de keuze van de verrekeningssystematiek wordt
in de vergadering van het Algemeen Bestuur van 6 april 2017 het rapport van het
gekozen externe onderzoeksbureau ter besluitvorming aangeboden en een advies
gegeven over het te hanteren model voor verrekeningssystematiek (zie bestuursopdracht
over dit onderwerp). Na de vaststelling wordt het rapport en het advies aangeboden aan
de 17 colleges om bij de gemeenteraden zienswijze/besluiten op te halen. Het Algemeen
Bestuur neemt in haar vergadering van 28 september 2017 vervolgens een definitief
besluit over het te hanteren model voor verrekeningssystematiek vanaf 2018.
Reeds genomen besluiten
Het algemeen bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd neemt op 15 december 2016
een besluit over de continuering van delegatie en mandaat aan de Serviceorganisatie
Jeugd ZHZ.
Argumenten
1. Besluit over evaluatie solidariteitsmodel en alternatieven voor
verrekeningssystematiek vanaf 2018 is bepalend en dus voorlopend op de
doorontwikkeling van het jeugdhulpstelsel Zuid-Holland Zuid
Het fundament onder de uitvoering, samenwerking en sturing van het jeugdhulpstelsel
Zuid-Holland Zuid is de solidariteit op de uitgaven onder de Jeugdwet. In de
sturingsnotitie en het Beleidsrijk Regionaal Transitie Arrangement (BRTA) is vastgelegd
hoe we in de regio Zuid-Holland Zuid hier invulling aan geven. In het BRTA is ook
vastgelegd dat we er voor kiezen om het model tot en met 2017 te laten gelden. Er is
afgesproken dat het model begin 2017 wordt geëvalueerd en er een nieuw keuzemoment
plaatsvindt.
De helderheid over het model vanaf 2018 geeft ook input voor samenhangend beleid als
het beleidsplan, het regelend kader (verordening en regels) en de opdracht aan Stichting
Jeugdteams en dient dus zo vroeg als mogelijk in 2017 duidelijk te zijn.
2. De herijking van het beleidsplan dient in 2017 plaats te vinden
Vanaf 2018 moet er een nieuw beleidsplan worden opgesteld dat vervolgens ter
besluitvorming wordt aangeboden aan de 17 colleges en gemeenteraden. Aan de hand
van de aanpassingen in dit plan wordt bepaald welke vervolgbesluitvorming (zoals
bijvoorbeeld de aanpassing van de verordening) moet plaatsvinden.
3. Besluitvorming over evaluatie solidariteitsmodel en alternatieven
verrekeningssystematiek is niet voorliggend op het besluit over het inkoopkader 2018
en verder
De contracten met de jeugdhulpaanbieders van de regionale zorgmarkt zijn in 2015 voor
2016 en 2017 aangegaan. Dit betekent dat in 2017 het proces voor de contractering
vanaf 2018 moet worden doorlopen. De basis voor deze contractering is het inkoopkader.
3
Hoewel de financiële ruimte uiteindelijk bepalend is voor de daadwerkelijke contractering
per jeugdhulpaanbieder is dit niet bepalend voor het te lopen proces. Ook de manier
waarop de kosten voor de jeugdhulp tussen gemeenten worden verrekend, is niet
doorslaggevend. Belangrijker is dat jeugdigen ook in 2018 gebruik kunnen maken van
jeugdhulp en dat we dit doen binnen de transformatiedoelstellingen die we in het
inkoopkader opnemen. Want de ervaringen van 2015 en 2016 worden gebruikt om de
transformatie van het stelsel middels de inkoop van jeugdhulp te bevorderen. Daarom
wordt het besluit over het inkoopkader genomen voor er een definitief besluit wordt
genomen over de verrekeningssystematiek. Mogelijk komen uit het inkoopproces
randvoorwaarden naar voren die in de regionale regelgeving verwerkt moeten worden.
Dit wordt zo nodig meegenomen in de relevante documenten.
4. De gemeenteraadsverkiezingen in 2018
De gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 brengen met zich mee dat er begin
2018 naar verwachting geen kaderstellende besluiten door colleges/gemeenteraden
worden genomen. Over het beleidsplan zal daarom na vaststelling in het AB
waarschijnlijk niet voor 21 maart 2018 door de gemeenteraden worden besloten. Ook om
die reden zal een eventueel bijgestelde Verordening Jeugdhulp pas na deze verkiezingen
worden aangeboden.
Kanttekeningen en risico's
Volgtijdelijke besluitvorming
Geconstateerd is dat in 2017 meerdere stukken worden opgeleverd ter besluitvorming,
die een volgtijdelijk karakter hebben. Dit veronderstelt ook dat het niet mogelijk is om de
geplande besluitvorming door het Algemeen Bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd
zonder consequenties door te schuiven.
Vervolgprocedure
De uitwerking van de verschillende onderwerpen wordt door de Serviceorganisatie ter
hand genomen en ter besluitvorming aangeboden.
Kosten, baten en dekking
De totstandkoming van de verschillende documenten wordt uitgevoerd binnen de lopende
begroting van de Serviceorganisatie.
Communicatie
Voor de aangegeven onderwerpen wordt individueel passende communicatie ingezet.
Juridische of personele consequenties
N.v.t.
Evaluatie en verantwoording
N.v.t.
4
Portefeuillehouder: J. de Witte Informatie: J. Stuifzand Telefoonnummer: 06-83642954 E-mail: [email protected] Bijlagen: -
Dordrecht, 19 oktober 2016
Onderwerp: 2e bestuursrapportage 2016 DG&J
Agendapunt:
Geachte leden van het Algemeen Bestuur,
Het dagelijks bestuur stelt u het volgende voor:
Ontwerpbesluit
1. Vaststellen van de 2e bestuursrapportage 2016 DG&J
2. Vaststellen van de begrotingwijzigingen zoals deze zijn gespecificeerd in bijlage 1.
3. Instemmen met:
a. Het onttrekken aan de reserve IKB van € 250.000 ten behoeve van de
eenmalige vakantiegeld lasten
b. Het onttrekken aan de reserve ICT van € 50.000 ten behoeve van
onderhoud en vervanging applicaties en investering in de
informatiebeveiliging
c. De inzet van een bedrag van € 60.000 uit de resterende middelen van het
uitvoeringsprogramma gezondheidsbevordering 2012-2015 voor beleid
gericht op handhaving en bewustwording van alcoholgebruik bij jongeren.
Kern van de zaak
De Bestuursrapportage heeft als doel het dagelijkse bestuur en het algemeen bestuur te
informeren welke afwijkingen er zijn en welke er naar verwachting komen ten opzichte
van het vastgestelde beleid en de programmabegroting 2016. Tevens wordt de
Bestuursrapportage gebruikt om de (financiële) afwijkingen ten opzichte van de
begroting te duiden en zonodig begrotingwijzigingen voor te stellen.
Mede met het oog op de ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving (de
Vennootschapsbelasting en de vernieuwingen van het BBV) is de wijze van budgettering
als ook de systematiek van doorbelasting tegen het licht gehouden. Dit heeft geleid tot
een herijking van de budgetten, het opschonen van de kostenplaatsen en het doorvoeren
van een eenduidige, transparante manier van toerekening van kosten aan de te
onderscheiden producten.
De aanpassingen in de manier van toerekening zorgt voor budget neutrale
verschuivingen binnen het begrotingsprogramma van de Dienst Gezondheid en Jeugd van
de GR DG&J en, ons inziens, in een verbetering van het inzicht in de omvang van zowel
de kosten als de baten die specifiek kunnen worden toegerekend.
Uit de prognose blijkt dat de Dienst ruim binnen de financiële kaders zal blijven. Het
geprognosticeerde resultaat bedraagt ongeveer € 950.000 en is uit te splitsen naar een
drietal elementen. In de eerste plaats Jeugdgezondheidszorg. Ten tijde van het opstellen
van de primaire begroting 2016 was het definitieve bedrag wat ten behoeve van de JGZ
nodig was nog niet bekend. Hierdoor is bij de gemeenten een inwonerbijdrage opgehaald
die de geprognosticeerde lasten op dit programma met ca. € 0,3 mln. overschrijd.
Het tweede element is het uitvoeringsprogramma gezondheidsbevordering 2012-2015.
Gebleken is dat vanuit het programma ongeveer € 0,3 miljoen over is gebleven.
Het laatste element is de reguliere bedrijfsvoering, hierop wordt bij de jaarrekening een
positief resultaat van € 0,3 miljoen geprognosticeerd. Dit is het resultaat van onder
andere het relatief snel invullen van vacatures waardoor afscheid is genomen van inhuur,
inkomsten vanuit detacheringen en voordelen op een aantal operationele budgetten.
Periodiek wordt de omvang van de voorzieningen die zijn getroffen ten behoeve van de
bovenformatieve medewerkers herijkt. Uit de herijking is naar voren gekomen dat de
voorziening voor de reorganisatie uit 2013 naar verwachting toereikend is en wellicht een
klein deel kan vrijvallen.
De voorziening die is getroffen voor de medewerkers die bovenformatief zijn verklaard bij
de reorganisatie in 2015 dient naar verwachting te worden aangezuiverd. Dit is het
logisch gevolg van de getrapte fasering waarop medewerkers formeel bovenformatief
worden verklaard. De dekking voor de ophoging van de voorziening alsook de kosten
voor de bovenformatieven uit de reorganisatie 2015 komt uit de reserve
bovenformatieven die in 2015 is gevormd. Het effect hiervan is dat dit geen invloed heeft
op het resultaat van de Dienst, wel zal hiervoor een bijdrage bij de gemeenten worden
opgevraagd in 2016.
Reeds genomen besluiten
De 2e bestuursrapportage 2016 DG&J laat de prognose zien ten opzichte van de actuele
begroting 2016. De basis van de actuele begroting is de primaire begroting 2016.
Vervolgens zijn er een aantal begrotingswijzigingen geweest die tot wijziging van de
primaire begroting hebben geleidt. Het betreft hier de indexering en daarnaast een
aanvulling op het dekkingsplan. Met de vaststelling van de 1e bestuursrapportage 2016 in
het Algemeen Bestuur van 7 juli zijn deze aanvullende begrotingswijzigingen verdeeld
over binnen de Dienst te onderscheiden programma's. Hiermee is de begroting zoals
deze in het Algemeen Bestuur van 7 juli is vastgesteld de actuele begroting waar de
prognose van deze bestuursrapportage tegenover wordt gezet.
Argumenten
Voor gesteld wordt om een onttrekking te doen uit een tweetal reserves. Het betreft hier
de reserves IKB en ICT. Hieronder worden de onttrekkingen nader toegelicht.
Als gevolg van de invoering van het IKB moeten de van juni tot en met december 2016
opgebouwde rechten op vakantiegeld ten laste van de exploitatie worden gebracht. De
omvang hiervan bedraagt voor de Dienst ongeveer € 250.000. Voor de dekking van deze
zeven maanden vakantiegeld is ten laste van het resultaat 2015 een reserve gevormd
van € 250.000. Hierdoor is het effect van deze eenmalige last budgetneutraal.
Voorgesteld wordt dan ook om de reserve IKB te onttrekken en deze middelen in te
zetten ter dekking van de eenmalige last voor vakantiegeld.
Gebleken is dat een aantal ICT applicaties onderhoud nodig hebben dan wel vervangen
dienen te worden. Daarnaast is de informatieveiligheid nog niet op het gewenste niveau.
Voor de nodige kosten die gepaard gaan met zowel het op orde brengen van de
applicaties als de informatieveiligheid is bij de jaarrekening 2015 een reserve van €
50.000 gevormd. Voorgesteld wordt om deze reserve te onttrekken zodat de nodige
investeringen gedaan kunnen worden.
Vanuit het uitvoeringsprogramma gezondheidsbevordering 2012-2015 is een budget van
€ 335.000 niet besteed. Om een impuls te geven aan het beleid gericht op handhaving
en bewustwording van alcoholgebruik bij jongeren, wordt in deze Burap voorgesteld om
een deel van dit budget (€ 60.000) hiervoor in de periode 2016-2019 in te zetten, zoals
ook reeds in de jaarrekening 2015 is aangegeven. . Deze middelen zijn nodig omdat het
alcoholgebruik van jongeren nog steeds zorgelijk is. Deze extra middelen geven de
mogelijkheid om extra onderzoek te verrichten om beter inzicht te krijgen in het
alcoholgebruik zodat dit beter aangepakt kan worden en hierover betere
beleidsadvisering kan plaatsvinden. Daarnaast worden de middelen ingezet om onder
andere te communiceren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Kanttekeningen en risico’s
Nvt.
Kosten, baten en dekking
De bestuursrapportage laat een geprognosticeerde resultaat van ca. € 950.000 zien. Bij
vaststelling van de jaarrekening zal blijken in hoeverre deze prognose is gerealiseerd en
daadwerkelijk een voorstel voor het resultaat worden voorgelegd aan het Algemeen
Bestuur. Bij deze bestuursrapportage worden wel een tweetal onttrekkingen aan reserves
voorgesteld. Het betreft hier een onttrekking aan de reserve IKB ten behoeve van de
eenmalige last voor vakantiegeld die de invoering van het IKB met zich mee brengt.
Daarnaast wordt voorgesteld om de reserve ICT te onttrekken voor onderhoud en
vervanging van applicaties en investeringen ten behoeve van informatieveiligheid. In de
tabel hieronder is de actuele begroting en de prognose weergegeven.
(bedragen x € 1.000)
Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo
A. Publieke gezondheid 6.384 4.650 -1.734 6.580 3.449 -3.131 196 -1.201 -1.397
B. Maatschappelijke zorg 1.611 1.573 -38 2.252 1.594 -658 641 21 -620
C. Onderwijs 3.340 2.338 -1.002 2.806 2.503 -303 -534 165 699
D. Jeugd gezondheidszorg 10.349 10.836 487 10.503 10.836 333 154 0 -154
E. Bestuur en organisatie 1.681 934 -747 1.341 12 -1.329 -340 -922 -582
F. Algemene dekkingsmiddelen 3.198 6.232 3.034 300 6.038 5.738 -2.898 -194 2.704
Geraamd totaal van baten en
lasten26.563 26.563 0 23.782 24.432 650 -2.781 -2.131 650
Mutaties reserves 0 0 0 0 300 300 0 300 300
Geraamd resultaat 26.563 26.563 0 23.782 24.732 950 -2.781 -1.831 950
Actuele begroting Prognose Verschil
Juridische of personele consequenties
Geen
Vervolgprocedure
Dagelijks bestuur 03 november 2016
Auditcommissie 05 december 2016
Algemeen bestuur 15 december 2016
Portefeuillehouder: G. Jansen Informatie: A. Tolsma Telefoonnummer: 078-773429 E-mail: [email protected]
- Bijlagen: 2e Bestuursrapportage 2016 DG&J
Bijlage 1 Begrotingswijzigingen
In de bestuursrapportage wordt op basis van de realisatie over de eerste acht maanden
van het jaar een jaarprognose afgegeven. De jaarprognose wijkt af van de actuele
begroting. In de bestuursrapportage is de afwijking nader toegelicht. Voorgesteld wordt
om de begroting conform onderstaande tabel te wijzigen..
(bedragen x € 1.000)
Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo
A. Publieke gezondheid 6.384 4.650 -1.734 6.580 3.449 -3.131 196 -1.201 -1.397
B. Maatschappelijke zorg 1.611 1.573 -38 2.252 1.594 -658 641 21 -620
C. Onderwijs 3.340 2.338 -1.002 2.806 2.503 -303 -534 165 699
D. Jeugd gezondheidszorg 10.349 10.836 487 10.503 10.836 333 154 0 -154
E. Bestuur en organisatie 1.681 934 -747 1.341 12 -1.329 -340 -922 -582
F. Algemene dekkingsmiddelen 3.198 6.232 3.034 300 6.038 5.738 -2.898 -194 2.704
Geraamd totaal van baten en
lasten26.563 26.563 0 23.782 24.432 650 -2.781 -2.131 650
Mutaties reserves 0 0 0 0 300 300 0 300 300
Geraamd resultaat 26.563 26.563 0 23.782 24.732 950 -2.781 -1.831 950
Actuele begroting Begrotingswijziging Begroting na wijzigingen
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 1 van 19
2e Bestuursrapportage 2016 (januari-augustus)
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 2 van 19
Inhoud
Voorwoord ............................................................................................................ 3 Programma's ........................................................................................................ 4
Algemeen .......................................................................................................... 4 Programma 1 Publieke gezondheid .......................................................................... 4
Infectieziektebestrijding ...................................................................................... 4 SOA/Sense ........................................................................................................ 4 TBC bestrijding .................................................................................................. 5 Reizigersadvisering en Hepatitis B vaccinaties beroepsgroepen ................................ 5 Medische milieukunde ......................................................................................... 5 Technische Hygiëne Zorg .................................................................................... 5 Toezicht kinderopvang ........................................................................................ 5 Gezondheidsbevordering ..................................................................................... 6 Crisisorganisatie ................................................................................................. 6
Programma 2 Maatschappelijke zorg/OGGZ .............................................................. 7 Maatschappelijke zorg ........................................................................................ 7 OGGZ ............................................................................................................... 7
Programma 3 Onderwijs aansluiting arbeidsmarkt ..................................................... 8 Leerplicht .......................................................................................................... 8 RMC & VSV trajectbegeleiding .............................................................................. 8
Programma 4 Jeugdgezondheidszorg ....................................................................... 9 Programma 5 Bestuur en Organisatie ....................................................................... 9
Kennisfunctie ..................................................................................................... 9 Programma 6 Algemene dekkingsmiddelen ..............................................................10 Financiën .............................................................................................................11
Financiële prognose ...........................................................................................11 Herijking voorziening bovenformatieven ...............................................................13
Bedrijfsvoering .....................................................................................................14 Weerstandsvermogen en risicobeheersing ............................................................14 Auditopvolging ..................................................................................................16
Formatie en bezetting.....................................................................................18 Verzuimcijfers ...............................................................................................18 Verbetering P en C instrumenten .....................................................................18 HKZ certificatie, Control en audits ....................................................................18 Communicatie ...............................................................................................18 Informatisering en automatisering ...................................................................18 Individueel keuzebudget (IKB) ........................................................................19
Dekkingsplan ....................................................................................................19 Governance ......................................................................................................19
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 3 van 19
Voorwoord Voor u ligt de tweede bestuursrapportage van de Dienst Gezondheid en Jeugd Zuid-Holland Zuid (DG&J). Met deze bestuursrapportage wordt zowel financieel als ook inhoudelijk gerapporteerd over de afgelopen acht maanden en wordt een financiële prognose gegeven. Ten aanzien van de beleidsuitvoering kan worden geconstateerd dat we goeddeels in de pas lopen ten aanzien van de in de begroting opgenomen doelstellingen. Afwijkingen hiervan, in positieve zin, zijn op verschillende terreinen te constateren. Onder meer bij het aantal SOA-consulten wat naar verwachting 300 consulten hoger uitvalt. Ook op het gebied van medische milieukunde is sprake van extra adviestaken gerelateerd aan de RIVM rapportage over de PFOA problematiek. We zien om verschillende redenen eveneens een hoger beroep op het uitvoeren van inspecties gerelateerd aan het toezicht op kinderopvanglocaties. Voor Veilig Thuis is aanvullende financiering beschikbaar gesteld om de wachtlijsten voor meldingen kindermishandeling op te lossen en te voorkomen dat nieuwe ontstaan. Binnen Veilig Thuis is ons OGGZ team ondergebracht en deze zijn actief op de problematiek die rond 'personen met verward gedrag' speelt. Zowel de inspectie Jeugdzorg als de inspectie voor de Gezondheidszorg hebben de DG&J bezocht en hebben een positief oordeel ten aanzien van respectievelijk Veilig Thuis en de bestrijding van infectieziekten. Op het gebied van de bedrijfsvoering zijn verdere stappen gezet in de kwaliteit van de budgettering en toerekening van kosten en baten naar de programma's. Dit leidt tot een vergrote transparantie in de begroting en mogelijkheden voor sturing op de beschikbare budgetten. Bestuurlijk is er momenteel sprake van een vacante positie voor een DB-lid. Dhr. Vat heeft zijn portefeuille opgegeven en deze is verdeeld over de nog zittende DB-leden. Over de ontwikkelingen rond de RAV wordt in deze rapportage niet ingegaan. Het AB is en wordt hierover separaat geïnformeerd.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 4 van 19
Programma's
Algemeen
De Dienst Gezondheid en Jeugd Zuid-Holland Zuid (DG&J) bewaakt, beschermt en bevordert de activiteiten die gericht zijn op het verkleinen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen en het vergroten van de ontwikkelingskansen van onze inwoners en treedt daarnaast op tijdens rampen en crisis waarin de publieke gezondheid wordt bedreigd. Dit doen wij in opdracht van de 17 gemeenten in Zuid-Holland Zuid.
De taken die DG&J uitvoert, zijn vertaald naar zes programma's met onderliggende producten.
Programma 1 Publieke gezondheid In het programma Publieke Gezondheid wordt proactief en preventief ingezet op de bewaking, bescherming en bevordering van gezondheid van de inwoners in de regio Zuid-Holland Zuid.
Infectieziektebestrijding
Het in maart 2016 getekende convenant voor samenwerking van de DG&J met de GGD Rotterdam Rijnmond op het terrein van de infectieziektebestrijding heeft ertoe geleid dat twee nieuwe artsen in opleiding konden worden aangetrokken. De formatie is hiermee, na jaren van onderbezetting en daarmee samenhangende risico’s voor kwaliteit en continuïteit, eindelijk weer volledig bezet. De succesvolle werving is een belangrijke resultante van de samenwerking. De opleiding van de nieuwe artsen wordt verzorgd door de GGD Rotterdam Rijnmond. Baten en lasten van de opleiding lopen vanaf 11 februari 2016 via de begroting van de GGD Rotterdam Rijnmond. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in het kader van haar follow up onderzoek naar de kwaliteit van de infectieziektebestrijding in Nederland een bezoek gebracht aan de DG&J. De IGZ constateerde aanmerkelijke verbeteringen en sprak haar waardering uit voor het tempo waarin deze verbeteringen zijn gerealiseerd.
SOA/Sense
Voor een deel van de mensen met SOA-gerelateerde klachten is de huisarts een hulpverlener waar men niet naar toe kan of wil. SOA’s zijn een nog steeds veel voorkomende bedreiging voor de publieke gezondheid. Voor deze groep houdt de rijksoverheid de subsidieregeling Aanvullende Seksuele Gezondheid (ASG) in stand. Op grond van de subsidiebeschikking 2016 voert de DG&J 1300 consulten uit. Na overleg met de GGD Rotterdam Rijnmond is besloten om aanvullend maximaal 300 extra consulten aan te bieden in 2016, gedekt uit een subsidieoverheveling vanuit Rotterdam. De ASG regeling voorziet tevens in beperkte mogelijkheden om op het terrein van seksuele gezondheid educatie, consultatie en deskundigheidsbevordering te verzorgen voor professionals, onderwijs en individuen. De DG&J ontvangt geregeld verzoeken voor gastlessen en workshops. De behoefte hieraan is groeiend maar kan momenteel nog vanuit de bestaande capaciteit worden gehonoreerd.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 5 van 19
TBC bestrijding
De TBC bestrijding in de regio Zuid-Holland Zuid wordt sinds 1 januari van dit jaar uitgevoerd door een samenwerkingsverband van de DG&J met de GGD Rotterdam Rijnmond onder de naam Regionaal Expertise Centrum Zuid-Holland (REC). De nieuwe werkwijze brengt wel enige spanning op de personele bezetting. In het voorjaar zal de nieuwe werkwijze worden geëvalueerd.
Reizigersadvisering en Hepatitis B vaccinaties beroepsgroepen
In de eerste burap gaven we aan een lichte daling van het aantal consulten te verwachten in 2016. Na 8 maanden wordt die trend bevestigd. Het aantal consulten voor reizigersadvies en hepatitis B vaccinaties voor beroepsgroepen daalt licht.
Medische milieukunde
De medisch milieukundige advisering aan gemeenten, instellingen en inwoners staat dit jaar als gevolg van enkele grote dossiers volop in de schijnwerpers. Bij het uitbrengen van het RIVM rapport in maart over de gevolgen van PFOA emissie is samen met de gemeente Dordrecht invulling gegeven aan een bewonersbijeenkomst in Dordrecht voor verontruste bewoners in Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht. Er zijn factsheets gemaakt, het telefoonnummer van de DG&J is opengesteld voor vragen en medewerkers hebben in de wijk een informatiepunt bezet. De DG&J voert nu als onderaannemer van het RIVM het steekproef bloedonderzoek uit naar de aanwezigheid van PFOA in het bloed van omwonenden van de fabriek van Chemours/Dupont in Dordrecht. Dit onderwerp krijgt lokaal, nationaal en zelfs internationaal veel media aandacht. Maar ook op andere dossiers, waaronder Shell Strijen/Moerdijk, asbestdaken en lood in de bodem, weten gemeenten en omgevingsdienst de weg naar de DG&J te vinden voor advies. Vooralsnog leidt deze laatste capaciteitsinzet niet tot extra lasten voor de gemeenten. De DG&J brengt de komende maanden in samenwerking met zijn convenantspartner de GGD Rotterdam Rijnmond de capaciteitsinzet op MMK-dossiers in de regio ZHZ in beeld. De DG&J bereidt zich voor op de komst van de Omgevingswet. De wet gaat uit van een samenhangende en integrale benadering van de fysieke leefomgeving, die veilig en gezond moet zijn en een goede kwaliteit moet hebben. Bij de voorbereiding werken we samen met de Omgevingsdienst Zuid Holland-Zuid, de Veiligheidsregio en de gemeenten in de regio.
Technische Hygiëne Zorg
De technische hygiëne zorg (THZ) is een wezenlijk instrument voor de bescherming van de publieke gezondheid. Tot het terrein van de technische hygiëne zorg behoren ook advisering bij evenementen en de inspecties van tattoo- en piercingshops, zeeschepen en seks- en relaxgelegenheden. Goede hygiëne voorkomt en beperkt de verspreiding van infectieziekten. Op plaatsen waar veel kwetsbare burgers komen, zoals zorginstellingen en kinderdagverblijven, is technische hygiëne zorg extra belangrijk. De Inspectie voor de gezondheidszorg IGZ oordeelde in zijn recente bezoek aan de DG&J positief over de integrale benadering van infectieziektebestrijding en technische hygiëne zorg door de DG&J. De komende jaren zal, mede onder invloed van de toenemende vergrijzing, de aandacht voor THZ toenemen.
Toezicht kinderopvang
De met de gemeenten contractueel afgesproken inspecties worden conform planning uitgevoerd. Daar bovenop worden op verzoek van gemeenten bij nieuwe locaties inspecties uitgevoerd.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 6 van 19
Als gevolg van gewijzigde wetgeving (verhoging tegemoetkoming kosten kinderopvang) en een aantrekkende economie worden veel nieuwe opvanglocaties gepland. Het aantal aanvragen van nieuwe gastouders is eveneens aanzienlijk. Al deze voorgenomen “markt-toetreders” moeten door de DG&J worden geïnspecteerd om geregistreerd te kunnen worden door de desbetreffende gemeente. Deze niet-voorziene inspecties betekenen extra capaciteitsinzet (lasten) en extra inkomsten (baten). DG&J treft voorbereidingen voor het Nieuwe Toezicht dat naar verwachting in 2017 landelijk wordt ingevoerd. Deze voorbereidingen gebeuren in pilots onder regie van GGD GHOR Nederland. Tevens worden trainingen aangeboden voor toezichthouders.
Toezicht Jeugdverblijven Met ingang van juli 2016 is de Wet op de jeugdverblijven in werking getreden. Het toezicht is wettelijk belegd bij gemeentelijke gezondheidsdiensten. In de afgelopen 2 jaar heeft DG&J in samenwerking met de gemeente Rotterdam al deelgenomen aan de zogenoemde nulmeting. In onze regio bevindt zich alleen in de gemeente Dordrecht een jeugdverblijf waardoor dit een beperkte taak is voor DG&J.
Toezicht WMO Met ingang van januari 2016 voert de DG&J in opdracht van de gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden het toezicht uit op de WMO. Een eerste ronde pro-actieve, risicogestuurde inspecties is uitgevoerd. In het najaar wordt deze dienstverlening geëvalueerd. De Drechtsteden hebben het toezicht op de WMO vanaf 1 september eveneens bij de DG&J belegd. De invulling van het toezicht wordt de komende periode in samenspraak met de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) vormgegeven.
Gezondheidsbevordering
De programma's gezondheidsbevordering zijn in alle subregio's in uitvoering gebracht. De uitvoering van (onderdelen van) de gemeentelijke lokale paragrafen is in de meeste gemeenten gestart of bevindt zich in de laatste fase van besluitvorming. Vermeldenswaardig is dat preventieve gezondheid in het kader van de Wmo (gezondheid van ouderen) dit jaar verder vorm krijgt in de uitvoering van projecten (onder andere) dementievriendelijke gemeente en valpreventie ouderen). De GGD epidemiologen zijn inmiddels aangesloten bij de sub-regionale programmateams, zodat ook de kennisfunctie dichtbij de gemeenten is gepositioneerd. De volgende stap in de ontwikkeling van de sub-regionale teams wordt de aansluiting van onze adviseurs Leerplicht en Infectieziektebestrijding (IZB).
Crisisorganisatie
In de tweemaandelijkse thematische lunchbijeenkomsten is onder meer ingegaan op de rol van de crisisorganisatie bij terreurdreiging. Verder is de BOB-methodiek (beeldvorming, oordeelsvorming, besluitvorming) verder verfijnd en uitgewerkt in een format waarmee geoefend is. Er is een vervolgonderzoek gestart om te bezien waar de (crisis-)organisaties van de GHOR en de DGJ elkaar kunnen versterken en aanvullen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd onder de werktitel van 2 naar 1.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 7 van 19
Programma 2 Maatschappelijke zorg/OGGZ Het programma Maatschappelijke zorg / Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) richt zich op het borgen van veiligheid in afhankelijkheidsrelaties voor kinderen/volwassenen, op de uitvoering van de wet Tijdelijk Huisverbod en op specifieke groepen die zich om complexe sociale en/of medische redenen niet meer zelfstandig kunnen redden, dan wel overlast veroorzaken (de zogenaamde zorgwekkende zorgmijders). De taken maatschappelijk zorg/OGGZ zijn ondergebracht bij Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid (projectorganisatie i.s.m. Jeugdbescherming West).
Maatschappelijke zorg
De besluitvorming over de positionering van Veilig Thuis zal naar verwachting eind december in het Algemeen Bestuur van de DG&J plaatsvinden. Het AB heeft op 7 juli 2016 de Knoppennotitie jeugdhulp ZHZ 2016 vastgesteld, waarin een bedrag van € 200.000 is opgenomen om de ontstane wachtlijsten voor meldingen kindermishandeling op te lossen en te voorkomen dat er dit jaar nieuwe wachtlijsten ontstaan. Daarnaast hebben de centrumgemeenten Dordrecht en Nissewaard besloten over het beschikbaar stellen van een extra bijdrage van in totaal € 100.000 voor de uitvoering en transformatie van de huiselijk geweld-taken (Wmo) van Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Op basis van het extra budget voor het wegwerken van de wachtlijsten, heeft Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid extra personeel aangetrokken. Op 1 oktober 2016 is de eerste fase van de interne integratie van Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) volledig afgerond en wordt gewerkt met een team en een werkproces. De implementatie van de verschillende modules van het uniforme registratie systeem CLAVIS (van Conclusion) is gerealiseerd. Het systeem wordt nu op onderdelen aangepast aan de uitvoeringspraktijk van Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. De Inspectie Jeugdzorg heeft begin 2016 een eerste inspectie (fase 1) uitgevoerd bij alle 26 Veilig Thuis organisaties in Nederland. Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid scoorde in het inspectierapport een ruime voldoende. Daarnaast werden een aantal specifieke verbeterpunten benoemd. Deze verbeterpunten zijn opgenomen in een verbeterplan en inmiddels allemaal opgepakt door Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid. Begin 2017 zal de Inspectie Jeugdzorg opnieuw alle Veilig Thuis organisaties inspecteren op basis van het dit jaar nieuw opgestelde 'Toetsingskader fase 2'. In het Toetsingskader fase 2 zijn harde kwantitatieve en kwalitatieve eisen opgenomen ten aanzien van de uitvoering van Veilig Thuis.. Veilig Thuis Zuid-Holland Zuid neemt de komende periode de benodigde maatregelen om te kunnen voldoen aan deze inspectie eisen en bereidt zich daarmee voor op de tweede fase van de inspectie.
OGGZ
De uitvoering van de OGGZ taken, zoals het Meldpunt zorg en overlast, de lokale zorgnetwerken, procesconsultatie OGGZ en het Team Toeleiding & Bemoeizorg verloopt volgens planning. De samenwerking met de lokale sociale teams/jeugdteams in het op- en afschalen van de hulpverlening krijgt steeds meer vorm in concrete OGGZ casuïstiek die met elkaar wordt opgepakt. Hierbij maakt een groeiend aantal gemeenten (die niet meer beschikken over een lokaal zorgnetwerk) gebruik van de procesconsultatie OGGZ. Wij zien op dit moment een toename van het aantal extreme woningvervuilingen. In de afgelopen periode is er veel aandacht voor de doelgroep 'personen met verward
gedrag'. Met name vanuit de politie komt, vanwege het grote aantal meldingen, de roep om een stevige, gezamenlijke aanpak voor deze doelgroep. De DG&J speelt via de uitvoering van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) een actieve rol in de
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 8 van 19
hulpverlening aan deze doelgroep. Ons OGGZ team (ondergebracht bij Veilig Thuis Zuid- Holland Zuid) geeft uitvoering aan een regionaal meldpunt Zorg en Overlast, lokale zorgnetwerken en procesconsultatie OGGZ (advies) aan de lokale wijkteams/jeugdteams.
Vanuit onze specialistische OGGZ verantwoordelijkheid werken wij nauw samen in de netwerken met de zorg- en hulpverlening (o.a. GGZ, maatschappelijk werk, verstandelijk gehandicaptenzorg) en politie/justitie. De samenwerking met politie/justitie krijgt gestalte via Veilig Thuis en de intensieve samenwerking met het Veiligheidshuis Zuid-Holland Zuid (complex casus overleg). De komende periode zal verder worden geïnvesteerd in de doorontwikkeling van deze samenwerkingsverbanden. Uitgangspunt daarbij is de versterking van de huidige aanpak rondom de doelgroep personen met verward gedrag. Met name de verbinding in de uitvoering tussen de politie en de zorg- en hulpverlening krijgt hierbij een nadere uitwerking.
Programma 3 Onderwijs aansluiting arbeidsmarkt De DG&J geeft uitvoering aan het borgen van het recht op onderwijs. Wij bevorderen ontwikkelingskansen voor en participatie van inwoners en jeugd in het bijzonder.
Leerplicht
In het tweede kwartaal heeft het bestuur besloten tot een pilot met het instrument Last onder dwangsom. Dit instrument zal worden ingezet bij kinderen zonder schoolinschrijving (absoluut verzuim). Toevoeging van dit instrument moet ertoe leiden dat absoluut verzuim sneller wordt hersteld en kinderen dus eerder weer onderwijs krijgen. De pilot loopt tot en met het begin van schooljaar 2017-2018. In samenspraak met scholen en jeugdartsen heeft LVS het protocol schoolziekteverzuim vernieuwd. Het vernieuwde protocol geldt vanaf schooljaar 2016-2017. De afgelopen jaren is een stijging te zien geweest in het aantal vrijstellingen van de leerplicht op lichamelijke of psychische gronden. Deze landelijke trend is ook in onze regio zichtbaar. De DG&J verricht onderzoek naar de oorzaken van deze ontwikkeling. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt het algemeen bestuur apart geïnformeerd. In het dekkingsplan 2015-2019 heeft de DG&J een formatiekrimp op de functie van consulent LVS opgenomen van 15 naar 13 fte. Deze krimp van ruim 13% lijkt te fors te zijn; de bezetting is momenteel 13,5 fte. Ondanks deze lichte overbezetting is inhuur nodig om de dienstverlening aan scholen op niveau te houden. Zonder inhuur loopt de doorlooptijd waarmee LVS op verzuimmeldingen kan acteren op en neemt de effectiviteit navenant af.
RMC & VSV trajectbegeleiding
Voor het voorkomen en terugdringen van voortijdig schoolverlaten is door (voornamelijk) de VMBO en MBO scholen in de regio weer veel inspanning geleverd onder de noemer van De Overstap. Onder deze noemer zijn alle 3782 VMBO eindexamenkandidaten gevolgd vanaf het moment dat ze een keuze moeten maken voor vervolgonderwijs tot het moment van daadwerkelijke plaatsing bij een opleiding. DG&J/LVS verzorgt daarbij de coördinatie en voortgangsbewaking. In de Zomeractie zijn 240 leerlingen die het onderwijs dreigden te verlaten zonder startkwalificatie op aangeven van onderwijsinstellingen bezocht en teruggeleid naar het onderwijs, dan wel naar een leerwerkbaan of hulpverlening. Over de resultaten van De Overstap en De Zomeractie wordt het bestuur in het laatste kwartaal 2016 geïnformeerd. Om de beschikbare capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten wordt geëxperimenteerd met data gedreven sturing van de capaciteitsinzet. Jongeren waarvan op basis van data-analyse verwacht wordt dat ze een hoger risico hebben op schooluitval ontvangen meer
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 9 van 19
aandacht dan jongeren met een laag risico. Deze pilot wordt gedekt uit VSV middelen en loopt tot en met december 2016. Met behulp van ESF middelen wordt extra ingezet op de toeleiding naar werk van jongeren die al langere tijd geleden zijn uitgevallen uit het onderwijs en geen inkomen hebben. Matchmakers benaderen deze jongeren en begeleiden hen naar werk.
Programma 4 Jeugdgezondheidszorg
Dit programma bestaat uit de uitvoering van jeugdgezondheidszorg en is gericht op het handhaven van gezondheid en voorkomen van ziekte bij jeugdigen. De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt in onze regio uitgevoerd door Rivas-Careyn. DG&J vervult namens de 17 gemeenten het opdrachtgeverschap naar deze uitvoerende partijen.
Voortgang bestuursopdracht JGZ In de 'Bestuursopdracht Jeugdgezondheidszorg 2016 – 2017 (8 dec. 2015) is een opdracht geformuleerd die uiteen valt in twee fasen. Fase 1 van de opdracht is in mei 2016 afgerond met de oplevering van het eindrapport 'een stevige en verbindende Jeugdgezondheidszorg' (AEF, 19 mei 2016) met conclusies en aanbevelingen. Het eindrapport is eind oktober 2016 (was oorspronkelijk juli 2016) voorgelegd aan het Algemeen Bestuur. Na instemming in het Algemeen Bestuur wordt gestart met fase 2, de implementatiefase.
Programma 5 Bestuur en Organisatie
Kennisfunctie
Een van de geformuleerde beleidsvoornemens uit het Meerjarenbeleidsplan 2016 -2019 van de DG&J is om een meerjarige onderzoek agenda op te stellen ten behoeve van de kennisontwikkeling in Zuid-Holland Zuid. Het doel van het kennisprogramma is verbinding maken tussen onderzoek, beleid en praktijk. Het programma geeft inzicht in de huidige en toekomstige onderzoeks- en kennisontwikkelingstaken van de DG&J en de onderlinge samenhang tussen de verschillende activiteiten. Daarnaast geeft het programma richting aan de kennisontwikkeling op preventie in de publieke gezondheid. Uiteindelijk is het doel van het programma een continue en samenhangende lijn van onderzoek en kennisontwikkeling te waarborgen ten behoeve van beleid en praktijk, waarbij het verbinden en ontsluiten van kennis centraal staan. In het ontwikkelde kennisprogramma wordt onderscheid gemaakt tussen de wettelijke monitortaken en vier zogenoemde ontwikkellijnen. De monitortaken en de toekomstverkenning vormen de basis van ons inzicht in de gezondheid en (onderwijs)participatie van de inwoners in onze regio. Deze kennis willen wij beter gaan benutten voor beleid en praktijk, o.a. door ontwikkellijnen op te zetten waarin preventie centraal staat. Na uitgebreide interne en externe consultatie (o.a. met diverse beleidsadviseurs van gemeenten en kennispartners) zijn kennisvragen verkent die bijdragen aan de (beleids)opgaven van gemeenten en kennisvragen die van belang zijn om de uitvoering in de praktijk te verbeteren. Aan de hand hiervan zijn de kennisvragen in vier ontwikkellijnen gethematiseerd, te weten:
1. Veerkracht en positieve gezondheid; 2. De jeugd heeft de toekomst; 3. Gezondheidsbescherming; 4. Maatschappelijke zorg en Wmo.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 10 van 19
Toekomstverkenning De monitor volwassenen en ouderen is in uitvoering als onderdeel van de wettelijke monitor taak van de GGD.
Programma 6 Algemene dekkingsmiddelen Mede met het oog op de ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving (de Vennootschapsbelasting en de vernieuwingen van het BBV) is de wijze van budgettering als ook de systematiek van doorbelasting tegen het licht gehouden. Dit heeft geleid tot een herijking van de budgetten, het opschonen van de kostenplaatsen en het doorvoeren van een eenduidige, transparante manier van toerekening van kosten aan de te onderscheiden producten. De aanpassingen in de manier van toerekening zorgt voor budget neutrale verschuivingen binnen het begrotingsprogramma DG&J van de Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid en Jeugd Zuid-Holland Zuid en, ons inziens, in een verbetering van het inzicht in de omvang van zowel de kosten als de baten die specifiek kunnen worden toegerekend. De post algemene dekkingsmiddelen laat nu aan de batenkant de inwonerbijdrage volksgezondheid (VGZ) zien, alsmede de middelen die worden ontvangen voor het dekkingsplan en de in december 2015 toegekende indexatie. Tevens is gebleken dat de administratieve verwerking van het dekkingsplan leidde tot een 'opgeblazen' begroting. Dit is hersteld en verwerkt in de financiële prognose.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 11 van 19
Financiën
Financiële prognose
In onderstaande tabel zijn de geprognosticeerde baten en lasten per jaareinde weergegeven. Als gevolg van de nieuwe begroting (zie voor nadere toelichting programma 6 Algemene Dekkingsmiddelen) hebben aanzienlijke verschuivingen op zowel de baten als lastenkant plaatsgevonden. In deze paragraaf zal het geprognosticeerde resultaat per eind 2016 nader worden toegelicht. De prognose is dusdanig hard dat wordt voorgesteld om de begroting te wijzigen naar het geprognosticeerde resultaat. (bedragen x € 1.000)
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, bedraagt het verwachte resultaat ca. € 0,95 miljoen. Dit resultaat valt uit te splitsen naar een drietal componenten. Hieronder zijn deze drie componenten nader toegelicht. (bedragen x € 1.000)
Omschrijving Resultaat
JGZ Ca. 0,3 mln
Gezondheidsbevordering Ca. 0,3 mln
Operationeel resultaat Ca. 0,3 mln
Totaal 950
Jeugdgezondheidszorg
Ten tijde van het opstellen van de primaire begroting 2016 was het definitieve bedrag wat ten behoeve van de JGZ nodig was nog niet bekend. Hierdoor is bij de gemeenten een inwonerbijdrage opgehaald die de geprognosticeerde lasten op dit programma overschrijdt. In de tabel hieronder is het verschil weergegeven:
Inwoner
bijdrage
Geprognosticeerde
lasten Verschil
Basispakket 9.489.156 9.011.200 477.956
Digitaal dossier 600.000 600.000 0
Extra contactmoment 432.658 373.869 58.789
Epidemiologisch onderzoek en inzet gezondheidsbevordering 40.000 -40.000
Subotaal 10.521.814 10.025.069 496.745
Personele inzet en onderzoek AEF 160.000 -160.000
Totaal 10.521.814 10.185.069 336.745
In bovenstaande tabel zijn naast de beschikte subsidies tevens de epidemiologische onderzoeken en werkzaamheden opgenomen die vanuit de DG&J ten behoeve van de Jeugdgezondheidsonderzoek worden verricht. Naast inzet voor onderzoek en gezondheidsbevordering zijn lasten toe te rekenen in personele sfeer en heeft een
Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo
A. Publieke gezondheid 6.384 4.650 -1.734 6.580 3.449 -3.131 196 -1.201 -1.397B. Maatschappelijke zorg 1.611 1.573 -38 2.252 1.594 -658 641 21 -620C. Onderwijs 3.340 2.338 -1.002 2.806 2.503 -303 -534 165 699D. Jeugd gezondheidszorg 10.349 10.836 487 10.503 10.836 333 154 0 -154E. Bestuur en organisatie 1.681 934 -747 1.341 12 -1.329 -340 -922 -582F. Algemene dekkingsmiddelen 3.198 6.232 3.034 300 6.038 5.738 -2.898 -194 2.704Geraamd totaal van baten en
lasten26.563 26.563 0 23.782 24.432 650 -2.781 -2.131 650
Mutaties reserves 0 0 0 0 300 300 0 300 300
Geraamd resultaat 26.563 26.563 0 23.782 24.732 950 -2.781 -1.831 950
Actuele begroting Prognose Verschil
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 12 van 19
evaluatie door AEF plaatsgevonden. De totale lasten van zowel personele inzet als de evaluatie bedragen ongeveer € 160.000. Dit betekent dat het geprognosticeerde resultaat op de JGZ per jaar einde ongeveer € 336.745 zal bedragen.
Uitvoeringsprogramma gezondheidsbevordering 2012-2015
Jaarlijks wordt bij de gemeenten een gelijkblijvend bedrag opgehaald ten behoeve van het uitvoeringsprogramma. De uitgaven ten behoeve van het uitvoeringsprogramma zijn niet gelijkblijvend aangezien in de eerste periode beleid wordt ontwikkeld en de uitvoering (en daarmee samenhangende uitgaven) hiervan voornamelijk in de tweede helft plaatsvindt. Door bij gemeenten een gelijkblijvend bedrag op te halen worden gemeenten niet geconfronteerd met wisselende bijdragen over de looptijd van het uitvoeringsprogramma. Vanuit het uitvoeringsprogramma gezondheidsbevordering 2012-2015 is een budget van € 335.000 niet besteed. In de jaarrekening 2015 is hier reeds over geïnformeerd. Om een impuls te geven aan het beleid gericht op handhaving en bewustwording van alcoholgebruik bij jongeren, wordt in deze Burap voorgesteld om een deel van dit budget (€ 60.000) hiervoor in de periode 2016-2019 in te zetten. Dit omdat het alcoholgebruik van jongeren nog steeds zorgelijk is. Deze extra middelen geven de mogelijkheid om extra onderzoek te verrichten om beter inzicht te krijgen in het alcoholgebruik zodat dit beter aangepakt kan worden en hierover betere beleidsadvisering kan plaatsvinden. Daarnaast worden de middelen ingezet om onder andere te communiceren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Resultaat
De verwachting is dat de DG&J een resultaat zal laten zien van ongeveer € 280.000. Dit resultaat wordt voor ongeveer € 200.000 gerealiseerd op de personele lasten, de huisvestingkosten en de kosten voor ondersteuning vanuit het SCD. Daarnaast worden incidenteel baten ontvangen voor detacheringen en marktactiviteiten. Mutatie reserves IKB en ICT
Bij de jaarrekening 2015 zijn ten laste van het resultaat een tweetal reserves gevormd. Het betreft hier een reserve voor de dekking van de lasten voor het individuele keuze budget (IKB) (€ 250.000) en daarnaast een reserve voor de vervanging van een aantal ICT applicaties alsmede ICT kosten ten behoeve van de informatieveiligheid (€ 50.000). Als gevolg van de invoering van het IKB vindt een verschuiving in de uitbetaling van het vakantiegeld naar de medewerkers plaats. Deze verschuiving zorgt ervoor dat het vakantiegeld van juni tot en met december in 2016 ten laste van de exploitatie moeten worden gebracht. De omvang hiervan bedraagt voor de DG&J ongeveer € 250.000. Voor de dekking van deze zeven maanden vakantiegeld is ten laste van het resultaat 2015 een reserve gevormd van € 250.000. Hierdoor is het effect van deze eenmalige last budgetneutraal. Voorgesteld wordt om de reserve IKB te onttrekken en deze middelen in te zetten ter dekking van de eenmalige last vakantiegeld. Gebleken is dat een aantal ICT applicaties (Decos, Sociale Kaart) onderhoud nodig hebben danwel vervangen dienen te worden. Daarnaast is de informatieveiligheid nog niet op het gewenste niveau. Voor de nodige kosten die gepaard gaan met zowel het op orde brengen van de applicaties als de informatieveiligheid is bij de jaarrekening 2015 een reserve van € 50.000 gevormd. Voorgesteld wordt om dit bedrag uit deze reserve te onttrekken zodat de nodige investeringen gedaan kunnen worden.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 13 van 19
Herijking voorziening bovenformatieven
Bovenformatieven sinds 2013
Vanuit de reorganisatie 2013 zijn medewerkers bovenformatief geplaatst. Grotendeels zijn deze medewerkers inmiddels elders werkzaam. Niet voor alle medewerkers was het van werk naar werk traject echter succesvol. Een aantal van deze medewerkers zijn ontslagen en hebben een WW-uitkering aangevraagd. DG&J is risicodrager voor wat betreft de WW. Dit betekent dat de WW-lasten door het UWV (en eventuele aanvulling door APG) bij DG&J in rekening worden gebracht. Voor deze lasten is een berekening gemaakt en overeenkomstig met de BBV-voorschriften is een voorziening hiervoor getroffen. De omvang van de voorziening bovenformatieven bedroeg op 1 januari van dit jaar ongeveer € 660.000. Niet alle lasten van de bovenformatieven kunnen ten laste van deze voorziening worden gebracht. Dit betekent dat een deel van deze lasten jaarlijks op de exploitatie drukken. Deze lasten vallen binnen het hiervoor geprognosticeerde kader. Als gevolg van het gegeven dat medewerkers sneller aan het werk zijn gegaan kan de voorziening naar verwachting voor ongeveer € 65.000 vrij vallen. De daadwerkelijke aanpassing van de voorziening zal bij de jaarrekening 2016 plaatsvinden.
Dekkingsplan
Onderdeel van het dekkingsplan was de wijziging van de topstructuur. Dit betrof het boventallig verklaren van zes managers per 1 juni 2015 en een manager per 1 januari 2016. Naast een aantal managers zijn ook twee medewerkers (deels) bovenformatief verklaard. Hiervan is 1 medewerker inmiddels buiten onze organisatie werkzaam. De verwachting is dat ook de tweede medewerker binnen twee jaar Van Werk Naar Werk-periode elders werkzaam zal zijn. Voor de kosten voor de periode 2016 tot en met 2030 is een voorziening gevormd. De omvang van de voorziening bedroeg per 1 januari 2016 ongeveer € 180.000. De voorziening is opgebouwd overeenkomstig regelgeving zoals deze door de accountant is geaccordeerd. De huidige verwachting is dat de voorziening per einde jaar moeten worden opgehoogd met ongeveer € 470.000. Dit, met name, als gevolg van het feit dat een tweetal medewerkers bovenformatief zijn verklaard in 2016. De dekking van de voorziening, alsook de kosten van deze groep bovenformatieven in 2016, zal plaatsvinden middels een onttrekking uit de reserve frictiekosten.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 14 van 19
Bedrijfsvoering
Weerstandsvermogen en risicobeheersing
De DGJ heeft zelf geen weerstandsvermogen. Het begin 2016 gestarte ambtelijk overleg tussen de VRZHZ, DGJ en OZHZ en een vertegenwoordiging van controllers vanuit de gemeenten heeft nog niet geleid tot overeenstemming over de vraag waar (gemeente of GR) en waarvoor weerstandsvermogen kan worden gevormd.
Kaders
In het AB van 10 december 2015 is de nota risicomanagement en weerstandvermogen vastgesteld. Hierin is vastgelegd hoe risico's binnen de DG&J worden geïnventariseerd, gekwalificeerd beheerst en waar nodig gekwantificeerd.
Beleid omtrent weerstandsvermogen
Elke organisatie loopt risico's. Een deel van deze risico’s wordt afgedekt door het treffen van maatregelen. Voorbeelden van zulke maatregelen zijn het afsluiten van verzekeringen, het vormen van voorzieningen, creëren van bestemmingsreserves, het inrichten van de administratieve organisatie en de interne controle (IC). Voor een juiste bepaling van het weerstandsvermogen is inzicht nodig in de omvang en in de achtergronden van de risico’s en de aanwezige weerstandscapaciteit. Hiertoe maakt de DG&J in het kader van haar HKZ-certificatie van het volgende model om de risico's te rangschikken. Kans
Dat het risico zich voordoet
Financiële impact
4
x > € 2 mln
3
€ 2 mln < x <
€ 0,5 mln
2
€ 0,5 mln < x
<
€ 0,1 mln
1
x < € 0,1
mln
4 zeer grote kans >75% 16 12 8 4
3 grote kans 50-75% 12 9 6 3
2 middelgrote kans 25-50% 8 6 4 2
1 kleine kans < 25% 4 3 2 1
In onderstaande tabel zijn de geïnventariseerde risico’s weergegeven. Ook is aangegeven of het risico incidenteel dan wel structureel is.
Hierna volgt een toelichting per risico.
1) Niet realiseren bezuinigingsopgave
In 2015 heeft de DG&J een dekkingsplan opgesteld teneinde het destijds voorziene tekort op haar begroting op te lossen. Een groot deel van dit dekkingsplan in inmiddels gerealiseerd. Voor 2016 en 2017 staat er in het dekkingsplan een bezuiniging
Risico Omschrijving Kans op voordoen Geschatte omvang Incidenteel/structureel Risicobedrag
1 Niet realiseren bezuinigingsopgave 1 2 S 100.000€
2 Ontoereikendheid voorziening frictiekosten 1 2 I 100.000€
3 Uittreding deelnemers GR 4 2 I 900.000€
4 Batenraming 1 2 S 100.000€
5 Bedrijfsvoering 2 1 I 50.000€
6 Claims 1 2 S 100.000€
1.350.000€
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 15 van 19
opgenomen op de loonsom van respectievelijk € 300.000 en € 400.000 structureel. In totaal zal de DG&J een bezuiniging van € 800.000 op de loonsom realiseren. Er is een geringe kans dat deze bezuinigingsopgave niet tijdig wordt gerealiseerd. Gelet op de huidige inzichten in de begroting en de realisatiecijfers is ten opzichte van de 1e Burap de kans voor dit risico bijgesteld van 2 naar 1.
2) Ontoereikendheid voorziening frictiekosten
In samenhang met het dekkingsplan is een raming gemaakt van de frictiekosten die de uitvoering ervan met zich mee zou kunnen brengen. De frictiekosten omvatten de kosten die verbonden zijn aan de medewerkers die wel op de loonlijst staan maar geen (directe) bijdrage leveren aan de producten van de DG&J. De vermoedelijke omvang van de frictiekosten is in 2015 geraamd op € 1.925.000. De deelnemers in de GR hebben deze bijdrage toegezegd. Jaarlijks wordt bij het opstellen van de jaarrekening vastgesteld welke bijdrage daadwerkelijk wordt opgevraagd om de kosten van dat betreffende jaar te dekken. De omvang van de frictiekosten is afhankelijk van een aantal exogene factoren waardoor er een kans is dat de omvang van de frictiekosten hoger uitvalt. Gelet op het huidige inzicht in het verloop van de uitgaven voor bovenformatieve medewerkers is ten opzichte van de 1e Burap de kans voor dit risico bijgesteld van 2 naar 1.
3) Uittreding deelnemers GR
De GR bestaat uit 17 deelnemers. Er is de mogelijkheid dat er gemeenten zijn die willen uittreden. De colleges van Leerdam en Zederik hebben aangegeven dat per 1 januari 2018 te willen doen. In artikel 47 van de GR is bepaald dat uittreding niet eerder kan
plaatsvinden dan tegen 31 december van het tweede kalenderjaar volgende op dat
waarin het besluit tot uittreding door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het algemeen
bestuur besluit over de voorwaarden waaronder uittreding kan worden geeffectueerd en
regelt de financiële en overige gevolgen. De omvang van het risico is aanzienlijk aangezien de kostenstructuur van de GR zodanig is dat een aanpassing van het takenpakket pas op de lange termijn leidt tot een reductie in kosten. Onder de huisvestingskosten en ondersteuning vanuit het SCD liggen namelijk meerjarige contracten. Onder de personele kosten liggen aanstellingen voor onbepaalde tijd. Het betreft hier het bruto risico van uittreding (dus niet gecorrigeerd voor een uittredingsbijdrage die moet worden bepaald). De geschatte impact is bijgesteld van 3 naar 2 vanuit de gedachte dat een aantal taken ook na uittreding nog steeds door de DGJ kunnen worden uitgevoerd.
4) Batenraming
De producten van de DG&J worden hoofdzakelijk gefinancierd uit inwoner en directe gemeentelijke bijdragen. Een deel van de inkomsten zoals de subsidies in het kader van OGGZ/Maatschappelijke zorg, de opbrengst van de polikliniek (ca. € 0,5 mln.) en inspecties (ca. € 18.000) in het kader van bijvoorbeeld ship sanitation hebben een fluctuerend karakter. Hierdoor is er een gering risico dat de realisatie van deze baten afwijkt van de raming.
5) Bedrijfsvoering
Gerelateerd aan het dekkingsplan zijn er in de structuur van de DG&J een aantal wijzigingen doorgevoerd en is een nieuw formatierapport vastgesteld. Daarmee is een basis gelegd waarop dit jaar en de komende jaren op voortgebouwd kan worden. Kennis en ervaring is deels aanwezig maar moet ook deels opnieuw worden opgebouwd. Werving, selectie en inwerken van nieuwe medewerkers vraagt tijd en, mede gelet op het ziekteverzuim, is er het risico dat er externe capaciteit moet worden ingehuurd. Verder is nog onduidelijk welke impact de invoering van het IKB gaat hebben op de salarislasten.
6) Claims
De DG&J kent een grote verscheidenheid aan producten. Om de kwaliteit hiervan te borgen worden de nodige inspanningen geleverd mede in het kader van de HKZ-certificatie. Risico's op fouten (miscommunicatie, foutieve registraties) en hieruit mogelijk voortkomende schadeclaims zijn echter nooit in zijn geheel uit te sluiten.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 16 van 19
Auditopvolging
Door de accountant en de provincie is een aantal aandachtspunten benoemd waar door de Dienst aan gewerkt wordt. Over de voortgang hiervan wordt gerapporteerd in de vorm van een stoplichtenrapportage die in beginsel bij elke AB vergadering ter informatie wordt ingebracht.
Hieronder de actuele stand van zaken
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 17 van 19
Nr Verbeterpunt Geconstateerde opvolging Stand van zaken per 29
april 2016
Stand van zaken september 2016
1 Oprichten van een contract-
en subsidieregister
Wij hebben u geadviseerd een contracten- en
subsidieregister in te richten waarbij de
volledigheid van deze registers is
gewaarborgd.
Het contractenregister is
inmiddels geactualiseerd en
aangevuld. De toetsing op
volledigheid wordt momenteel
ter hand genomen
Subsidie- en inkomstenoverzicht is verder aangevuld.
Periodiek wordt het contractregister in Decos nagelopen.
Daarnaast wordt aan het inkoop- en aanbesteden
overzicht de contractduur vanuit Decos gekoppeld. Zie ook
punt 3
Afwikkeling 2015: Wij hebben een uitdraai
van het contractenregister uit Decos
ontvangen. Wij hebben vastgesteld dat de
contractwaarde in de meeste gevallen
ontbreek t. Voorts hebben wij geen zichtbare
toets ontvangen op de volledigheid van het
subsidieregister.
2 Procesbeschrijvingen
actueel maken
Wij hebben u geadviseerd om de
procesbeschrijvingen te actualiseren.
Er zijn procesbeschrijvingen
opgesteld voor inkoop,
bijdragen, subsidies en
betalingen.
De procesbeschrijvingen worden verder
aangevuld/uitgebreid. Bij de SOJ is er een
kwaliteitsmedewerker aangetrokken met onder andere
de opdracht om ook daar de hoofdprocessen te
beschrijven.Afwikkeling 2015: aan dit onderwerp is in
2015 nog geen invulling gegeven.
3 Verplichtingenadministratie
invoeren
Wij hebben u geadviseerd een
verplichtingenadministratie in te voeren.
Deels gereed De
verplichtingenmodule is begin
2015 geïmplementeerd in
K2F. Medewerkers hebben
voorlichtingscursus gehad via
het SCD. Beschrijving van het
proces is aanwezig.
Gereed
Afwikkeling 2015: wij hebben vastgesteld dat
u een aanzet heeft gemaakt met vastleggen
van verplichtingen. De administratieve
procedures zoals deze zijn ingericht, zijn
toereikend. Wij adviseren de
verplichtingenadministratie te koppelen met
het contractenregister en te toetsen op
volledigheid.
Onderhanden, zie ook onder
punt 1.Het is niet mogelijk om een koppeling te maken tussen
Decos en de verplichtingenadministratie. Daarom wordt
nu gewerkt aan een extracomptabel overzicht, waarbij het
uitgangspunt is dat, met betrekking tot de contractduur,
op Decos gesteund kan worden.
4 Intern controleplan Wij hebben u geadviseerd een intern
controleplan op te stellen.
Deels gereed Opzet gereed
Afwikkeling 2015: wij hebben geen integraal
en vastgesteld intern controleplan ontvangen.
Het aanwezig controleplan (inkomsten) is niet
met ons afgestemd.
Er wordt jaarlijks een intern
controleplan opgesteld. Per te
controleren onderwerp wordt
een uitvoeringsplan gemaakt.
In 2015 is dat voor inkomsten
opgesteld. Zie verder punten 6
en 7.
Er wordt uitvoering gegeven aan de interne controle op de
WKR en Inkoop- en aanbesteden.
5 Rechtmatigheidscontrole Wij hebben u gevraagd uitvoering te geven aan
het interne controleplan.
Onderhanden Onderhanden
Afwikkeling 2015: Alleen de verbijzonderde
interne controlewerkzaamheden op de
inkomsten zijn in concept gereed.
In het kader van de
interimcontrole is een aantal
controles over 2015
uitgevoerd. Voor 2016 worden
zal na afronding van de
jaarrekening 2015 een intern
controleplan worden
opgesteld en uitgevoerd.
Zie punt 4.
6 Controles op inkopen en
mandaatregeling
Wij hebben u gevraagd de naleving van het
mandaatregeling te betrekken in de
verbijzonderde interne controle.
Onderhanden Onderhanden
Afwikkeling 2015: Alleen de verbijzonderde
interne controlewerkzaamheden op de
inkomsten zijn in concept gereed. De
naleving van de mandaatregeling is hierin
opgenomen.
Zie onder 6. Zal worden meegenomen in de interne controle op
Inkoop- en aanbesteden.
7 Ontbreken contracten
(GGD en SOJ)
Wij hebben vastgesteld dat bij een aantal
inkopen geen contracten kunnen worden
teruggevonden of dat de contracten nog niet
zijn getekend.
Onderhanden, zie ook onder
punt 1.
Onderhanden, zie ook onder punt 1.
Wij adviseren u de contracten te registeren in
een contractenregister en zorg te dragen dat
u voorafgaand aan het afnemen van diensten
beschikt over een getekende overeenkomst.
8 Onderbouwing
prestatielevering (GGD en
SOJ)
Wij hebben vastgesteld dat de
prestatielevering niet in alle gevallen direct
onderbouwd kan worden.
Onderhanden Onderhanden
Wij adviseren u het proces zodanig in te
richten dat u beschik t over een toereikende
onderbouwing van geleverde prestaties.
Zie ook punt 3.
9 Uit toezichtsbrief Provincie Aan de begroting toevoegen; een overzicht
van incidentele baten en lasten
Gerealiseerd
10 Uit toezichtsbrief Provincie Aan de begroting toevoegen; een paragraaf
financiering
Gerealiseerd
11 Uit toezichtsbrief Provincie Aan de begroting toevoegen; meerjarenraming
SOJ
Over de positionering van de
SOJ is nog niet besloten. Het
opnemen in de
meerjarenbegroting is dan
ook niet opportuun.
Geen actie vereist
12 Uit toezichtsbrief Provincie Toesturen risicobeleid en nota
weerstandsvermogen
Gerealiseerd
13 Uit toezichtsbrief Provincie Aan de begroting toevoegen; integraal beeld
taakstellingen
Gerealiseerd
14 Uit toezichtsbrief Provincie Begroting 2017 uiterlijk 15 juli inzenden Onderhanden Gerealiseerd.
15 Uit toezichtsbrief Provincie Consequenties mei-circulaire verwerken in
begrotingswijziging en voor 15 september aan
GS toezenden
Onderhanden De mei-circulaire is verwerkt in een begrotingswijziging
en vastgesteld door het AB.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 18 van 19
Formatie en bezetting Ultimo september 2016 kent de vastgestelde formatie een omvang van 104,1 fte. Deze is voor ca 99,5 fte bezet. Het aantal bovenformatieven is 4,69 en er zijn 2 mensen gedetacheerd.
Verzuimcijfers
*het totaal aantal werknemers is hoger doordat enkele afdelingen te klein zijn om apart te benoemen Het ziekteverzuim is in 2016 dalende en wordt sterk beïnvloedt door een klein aantal langdurig zieken. Er wordt actief op gestuurd om het percentage verder omlaag te brengen. Het ziekteverzuim over geheel 2016 bedraagt 5,6%
Huisvesting In het dekkingsplan is aangegeven dat geïnvesteerd moet worden in de huisvesting op de K. Lotsyweg. Dit is gebaseerd op de uitgevoerde RIE (Risico-inventarisatie en evaluatie) en het hieraan gerelateerde ARBO-beleid. Hiervoor is bij de eerste BURAP een krediet van € 115.000 beschikbaar gesteld. Het betreft hier investeringen in verbetering van de lucht-, licht- en geluidskwaliteit. De herstelwerkzaamheden voor de luchtbehandeling, het realiseren van een 'hufterproof'-kamer en achterstallig onderhoud op de elektrotechnische installaties zijn als eerste opgepakt en zijn in oktober afgerond.
Verbetering P en C instrumenten In de begroting 2016 is aangegeven dat gewerkt zal worden met een P&C-kalender waarin de bestuurlijke planning voor de vaststelling van de P&C-producten als kadernota, programma- en productenbegroting, bestuursrapportages en jaarrekening is opgenomen. De kalender is in november 2015 vastgesteld en er wordt inmiddels conform gewerkt en aangeleverd.
HKZ certificatie, Control en audits De minor die de DG&J na de vorige certificeringsronde heeft gekregen is na een vervolgbezoek van Loyds (de certificerende instantie) opgelost. Vanuit HKZ zijn er diverse audits uitgevoerd welke inzicht hebben gegeven in mogelijke verbeterpunten. Deze worden opgepakt door de organisatie.
Communicatie Gerelateerd aan het vertrek van een van de medewerkers was er tot medio 2016 beperkte capaciteit. Inmiddels is deze vacature opgevuld en wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een strategische agenda waarin de corporate communicatie meer aandacht krijgt.
Informatisering en automatisering Om in 2016 verder te kunnen werken aan (1) het informatiemanagement maar ook (2) het verbeteren van de informatiebeveiliging, (3) het achterstallig onderhoud aan applicaties en een (4) verbetering van de ontsluiting van informatie uit webapplicaties is een voorstel voor resultaatbestemming gedaan voor € 50.000. Dit wordt aangewend voor een conversie van 'oude' archiefdata naar het systeem DECOS, E-learning modules voor informatieveiligheid, continuering van de infrastructuur voor de Sociale Kaart (Socard) en de ontwikkeling van een kleinschalig datawarehouse.
Dienst Gezondheid & Jeugd |2e Bestuursrapportage 2016 Pagina 19 van 19
Individueel keuzebudget (IKB) In april 2016 is de nieuwe CAO definitief geworden. De CAO heeft een looptijd van 1 januari 2016 tot 1 mei 2017. In de CAO is afgesproken dat de salarissen per 1 januari 2016 stijgen met 3,0%, en per 1 januari 2017 met 0,4%. Bij de opstelling van de begroting 2016 is een kostenindexering van 1,63% toegepast op de gemeentelijke bijdragen. Daarbij is voor de loonkosten uitgegaan van een stijging met 1,90% in 2016. Huidig inzicht is dat er, mede gelet op aanpassingen van pensioenpremies, voor 2016 sprake zal zijn van een gemiddelde stijging van de loonkosten van 2,77%. Het IKB is onderdeel van de ambtenaren-cao. Per 1 januari 2017 ontstaat de keuzevrijheid voor de ambtenaar om (bijvoorbeeld) het vakantiegeld maandelijks uit te laten betalen. Voor de organisatie betekent dat per 31 december 2016 het dan opgebouwde vakantiegeld als verplichting op de balans moet worden opgenomen. In 2016 hebben we dus een éenmalige last van 7/12e van het vakantiegeld. De omvang van deze last is geraamd op € 250.000. Bij de vaststelling van de jaarstukken 2015 is een deel van het resultaat bestemd om deze last te dekken.
Dekkingsplan
De in het dekkingsplan opgenomen bezuinigingsmaatregelen zijn geëffectueerd. In de jaarstukken 2015 is hiervan uitgebreid verslag gedaan. De enige maatregel met een meerjarig beslag betreft het komen tot vermindering van de loonsom met 10% ten opzichte van 2014 (€ 8.000.000). Hiervoor is in 2016 een bezuiniging ter grootte van € 300.000 ingeboekt en voor 2017 (hier bovenop) € 400.000. De voor 2016 ingeboekte bezuiniging zal volledig worden gerealiseerd.
Governance
Het AB heeft op 26 september over dit onderwerp gesproken, In elk geval is besloten dat de aanbevelingen die eerder in 2015 werden gedaan in het governancerapport 'Oudkerk' verder uitgewerkt moeten worden. Opgemerkt werd dat het bij een aantal aanbevelingen niet zozeer gaat om de aanpassing van regels of beleid, maar bijvoorbeeld om de wijze waarop de vergaderingen van het algemeen bestuur worden gehouden. Het algemeen bestuur kwam tot de conclusie dat al veel winst valt te behalen in de agendaplanning en vergaderhygiëne. Een ander aspect van governance is het 'eigenaarschap' van de DG&J en het debat over 'publieke gezondheid': wat is de maatschappelijke meerwaarde?; wat draagt de gezamenlijkheid bij?; hoe organiseren we dat het beste, ook in samenhang met aspecten als jeugd en lokaal beleid? Het dagelijks bestuur heeft de opdracht gekregen ook op deze punten aanbevelingen te doen.
Het algemeen bestuur van de Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid;
Gelet op:
Artikel 5 van de Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland
Zuid;
B e s l u i t :
1. Vaststellen van de 2e bestuursrapportage 2016 DG&J
2. Vaststellen van de begrotingwijzigingen zoals deze zijn gespecificeerd in bijlage 1.
3. Instemmen met:
a. Onttrekken van de reserve IKB ten behoeve van de eenmalige vakantiegeld
lasten;
b. Onttrekken van de reserve ICT ten behoeve van de nodige onderhoud en
vervanging applicaties en investering in de informatiebeveiliging;
c. De inzet van een bedrag van € 60.000 uit de resterende middelen van het
uitvoeringsprogramma gezondheidsbevordering 2012-2015 voor beleid
gericht op handhaving en bewustwording van alcoholgebruik bij jongeren;
Aldus vastgesteld in de besloten vergadering van het algemeen bestuur van 15 december
2016,
de secretaris de voorzitter,
K.J. van Hengel mevrouw C.M.L. Lambrechts
Bijlage 1 Begrotingswijzigingen
In de bestuursrapportage wordt op basis van de realisatie over de eerste acht maanden
van het jaar een jaarprognose afgegeven. De jaarprognose wijkt af van de actuele
begroting. In de bestuursrapportage is de afwijking nader toegelicht.
Voorgesteld wordt om de begroting conform onderstaande tabel te wijzigen. (bedragen x € 1.000)
Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo Lasten Baten Saldo
A. Publieke gezondheid 6.384 4.650 -1.734 6.580 3.449 -3.131 196 -1.201 -1.397
B. Maatschappelijke zorg 1.611 1.573 -38 2.252 1.594 -658 641 21 -620
C. Onderwijs 3.340 2.338 -1.002 2.806 2.503 -303 -534 165 699
D. Jeugd gezondheidszorg 10.349 10.836 487 10.503 10.836 333 154 0 -154
E. Bestuur en organisatie 1.681 934 -747 1.341 12 -1.329 -340 -922 -582
F. Algemene dekkingsmiddelen 3.198 6.232 3.034 300 6.038 5.738 -2.898 -194 2.704
Geraamd totaal van baten en
lasten26.563 26.563 0 23.782 24.432 650 -2.781 -2.131 650
Mutaties reserves 0 0 0 0 300 300 0 300 300
Geraamd resultaat 26.563 26.563 0 23.782 24.732 950 -2.781 -1.831 950
Actuele begroting Begrotingswijziging Begroting na wijzigingen
Ontwerpbesluit
Het Algemeen Bestuur
- Stelt het controleprotocol 2016 vast
Kern van de zaak
Ten behoeve van de controle van de jaarstukken door de accountant dient het AB vast te
stellen welke normen en kaders gehanteerd moeten worden. Hiertoe dient het
controleprotocol wat in bijlage 1 is opgenomen. Dit betreft een actualisatie van het in
2015 vastgestelde controleprotocol.
Reeds genomen besluiten
Nvt.
Argumenten
Het vaststellen van het controleprotocol is noodzakelijk om de accountant uitvoering te
laten geven aan zijn controle-opdracht.
Kanttekeningen en risico’s
Nvt.
Kosten, baten en dekking
Nvt.
Communicatie
Nvt.
Juridische of personele consequenties
Nvt.
Vervolgprocedure
Nvt.
Evaluatie en verantwoording
Nvt.
Controleprotocol 2016 1. Inleiding Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid (DG&J) geeft opdracht om de accountantscontrole zoals bedoeld in art. 213 Gemeentewet (GW) uit te voeren. Ter voorbereiding en ondersteuning van de uitvoering van de accountantscontrole moet het Algemeen Bestuur een aantal zaken nader regelen, hetgeen in dit controleprotocol plaatsvindt. De accountantscontrole is tweeledig: enerzijds gericht op het getrouwe beeld1 en
anderzijds gericht op de mate waarin de mutaties in de jaarrekening voldoen aan de wet-
en regelgeving. Het expliciet in de verklaring van de accountant opnemen van een
oordeel over deze zogenaamde rechtmatigheid heeft in het lokaal bestuur een proces op
gang gebracht van het definiëren van normen die van belang zijn voor dit oordeel en de
wijze waarop afwijkingen van die norm gewogen moeten worden. Voor een deel vertaalt
zich dit in algemene kaders (via de commissie Besluit Begroting en Verantwoording
provincies en gemeenten) en voor een deel maakt het Algemeen Bestuur hierin haar
eigen keuzes
Object van controle zijn de jaarstukken 2016 en daarmede tevens het financieel beheer over dat jaar zoals uitgeoefend door of namens het Dagelijks Bestuur van de DG&J. Het toetsingskader wordt periodiek afgestemd op de laatste inzichten met betrekking tot de rechtmatigheid. Alsook de wijzigingen in de regelgeving. Controleprotocol en toetsingskader geven richting aan de aanpak van interne audits en de aanpak van de externe controle door de accountant. Doelstelling Dit controleprotocol heeft als doel nadere aanwijzingen te geven aan de accountant over de reikwijdte van de accountantscontrole, de daarvoor geldende normstellingen en de daarbij verder te hanteren goedkeuring- en rapporteringtoleranties voor de controle van de jaarstukken 2016 en 2017 van de DG&J. Wettelijk kader De Gemeentewet, art. 213, schrijft voor dat het Algemeen Bestuur één of meer accountants aanwijst als bedoeld in art. 393 eerste lid Boek 2 Burgerlijk Wetboek voor de controle van de in art. 197 GW bedoelde jaarstukken en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen. In het kader van de opdrachtverstrekking aan de accountant kan het Algemeen Bestuur nadere aanwijzingen geven voor te hanteren goedkeuring- en rapporteringtoleranties. Tevens moet in de opdrachtverstrekking duidelijk aangegeven worden welke wet- en regelgeving in het kader van het financieel beheer onderwerp van rechtmatigheidscontrole zal zijn. Het Algemeen Bestuur heeft op 10 december 2015 de financiële verordening
(verordening ex art. 212 GW) voor de controle op het financieel beheer en op de
inrichting van de financiële organisatie van de DG&J vastgesteld. Met dit controleprotocol
stelt het Algemeen Bestuur nadere aanwijzingen vast die specifiek van toepassing is voor
het controlejaar 2016.
1Als een gebruiker zijn/haar besluitvorming of handelen laat beïnvloeden door de jaarrekening, moet hij/zij er vanuit kunnen gaan dat het beeld van de jaarrekening daarvoor voldoende juist is.
2. Algemene uitgangspunten voor de controle (getrouwheid en rechtmatigheid) Zoals in art 213 GW is voorgeschreven zal de controle van de in artikel 197 GW bedoelde jaarstukken uitgevoerd door de door het Algemeen Bestuur benoemde accountant gericht zijn op het afgeven van een oordeel over:
• de getrouwe weergave van de in de jaarstukken gepresenteerde baten en lasten en de activa en passiva;
• het rechtmatig tot stand komen van de baten en lasten en balansmutaties in overeenstemming met de begroting en met de van toepassing zijnde wettelijke regelingen, waaronder verordeningen;
• de inrichting van het financieel beheer en de financiële organisatie gericht op de vraag of deze een getrouwe en rechtmatige verantwoording mogelijk maken;
• het in overeenstemming zijn van de door het Dagelijks Bestuur opgestelde jaarstukken met de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels bedoeld in artikel 186 GW (Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten);
• de verenigbaarheid van het jaarverslag met de jaarstukken. Bij de controle zullen de nadere regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld op grond van artikel 213, lid 6 GW (Besluit Accountantscontroles Provincie en Gemeenten) en de Richtlijnen voor de Accountantscontrole (NBA) bepalend zijn voor de uit te voeren werkzaamheden. Onder rechtmatigheid wordt begrepen de definitie volgens het Besluit Accountantscontrole Provincies en Gemeenten (BAPG) dat de in de rekening verantwoorde lasten, baten en balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen, dat wil zeggen “in overeenstemming zijn met de begroting en met de van toepassing zijnde wettelijke regelingen, waaronder gemeentelijke verordeningen”. De van toepassingen zijnde verordeningen die direct van invloed op uitkomsten van de
balans en/of begroting zijn, blijken uit bijlage 1. Besluiten van het Dagelijks Bestuur en
andere regels verband houdende met de bedrijfsvoering worden niet in de financiële
rechtmatigheidscontrole van 2016 betrokken tenzij deze een direct verband hebben met
of voortvloeien uit besluiten van het Algemeen Bestuur.
De rechtmatige toepassing van de verordeningen zal worden nagegaan door middel van een beoordeling van de administratieve organisatie en het werkproces en cijferbeoordeling van de uitkomsten. Als specifieke uitkeringen gecontroleerd worden volgens de SiSa-procedure (Single Audit Single Information), dan is dit een voldoende waarborging voor de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen. Bij SiSa wordt met de wettelijke controlevoorschriften van gemeenten rekening gehouden zodat dubbele controlewerkzaamheden worden voorkomen.
3. Te hanteren goedkeurings- en rapporteringtoleranties De accountant accepteert in de controle bepaalde toleranties en richt de controle daarop in. De accountant controleert niet ieder document of iedere financiële handeling, maar richt de controle zodanig in dat voldoende zekerheid wordt verkregen over het getrouwe beeld van de jaarstukken en de rechtmatigheid van de verantwoorde baten en lasten en balansmutaties en financiële beheershandelingen met een belang groter dan de vastgestelde goedkeuringstolerantie. De goedkeuringstolerantie is bepalend voor de oordeelsvorming, de strekking van de af te geven controleverklaring.
In het Besluit Accountantscontrole Provincies en Gemeenten zijn minimumeisen voor de
in de controle te hanteren goedkeuringstoleranties voorgeschreven. Naast de
goedkeuringstoleranties wordt de rapporteringtolerantie onderscheiden. Dit is een norm
waaraan de accountant individuele fouten toetst; wanneer fouten aan de norm voldoen,
worden ze gerapporteerd zonder dat dit verdere consequenties behoeft te hebben voor
de goedkeuring van de jaarstukken als geheel. De goedkeurings- en
rapporteringtolerantie wordt door het algemeen bestuur vastgesteld, met inachtneming
van de volgende minimumeisen.
Goedkeurings- tolerantie
Strekking accountantsverklaring
Goedkeurend Beperking Oordeel-
onthouding Afkeurend
Fouten in jaarrekening (% lasten)
≤ 1 % > 1% < 3 % - ≥ 3 %
Onzekerheden in de controle (% lasten)
≤ 3 % > 3 % < 10 % ≥ 10 % -
Naast deze kwantitatieve benadering zal de accountant ook een kwalitatieve beoordeling hanteren (professional judgement). De weging van fouten en onzekerheden vindt ook plaats op basis van professional judgement. De goedkeuringstolerantie is het bedrag dat de som van fouten in de jaarrekening of onzekerheden in de controle aangeeft, die in een jaarrekening maximaal mogen voorkomen, zonder dat de bruikbaarheid van de jaarrekening voor de oordeelsvorming door de gebruikers kan worden beïnvloed. De goedkeuringstolerantie is bepalend voor de oordeelsvorming, de strekking van de af te geven accountantsverklaring. De goedkeuringstolerantie bedraagt volgens de verordening 1% bij fouten en 3% ingeval van onzekerheden. Naast de goedkeuringstoleranties wordt onderkend de rapporteringtolerantie. Ter
verantwoording naar de samenleving is de goedkeuringstolerantie relevant. Voor het
Algemeen Bestuur is de rapporteringtolerantie even relevant omdat deze het Algemeen
Bestuur informeert over een scala van onjuistheden.
De definitie van rapporteringtolerantie kan als volgt worden omschreven:
De rapporteringtolerantie(s) is een bedrag dat gelijk is aan of lager is dan de bedragen
voortvloeiend uit de goedkeuringstolerantie. Bij overschrijding van dit bedrag vindt
rapportering plaats in het verslag van bevindingen. Een lagere rapporteringtolerantie
leidt in beginsel niet tot aanvullende controlewerkzaamheden, maar wel tot een
uitgebreidere rapportage van bevindingen.
De rapporteringtolerantie kan worden vastgesteld op een percentage, bijvoorbeeld 80%,
van de goedkeuringstolerantie of op een maatschappelijk relevant geacht absoluut
bedrag zoals € 100.000. De rapporteringtoleranties kunnen zich verder toespitsen op die
elementen die het Algemeen Bestuur specifiek nader terug wil zien, zonder dat dit de
controletoleranties zelf beïnvloedt.
De accountant richt de controle in, rekening houdend met de rapporteringtolerantie om
te kunnen waarborgen dat alle gesignaleerde onrechtmatigheden die dit bedrag
overschrijden ook daadwerkelijk in het verslag van bevindingen worden opgenomen.
Naast de weging van fouten en onzekerheden om tot een accountantsoordeel (t.b.v. strekking accountantsverklaring) te komen, is het ook zinvol om een rapporteringtolerantie af te spreken. Voorgesteld wordt om een rapporteringtolerantie te hanteren van € 100.000. Dit betekent dat alle gecorrigeerde fouten en onzekerheden in de jaarrekening, die € 100.000 of meer bedragen, worden gerapporteerd in het verslag van bevindingen.
4. Rechtmatigheid en de aanvullend te controleren rechtmatigheidscriteria Het begrip rechtmatigheid in het kader van de accountantscontrole wordt gedefinieerd als “het in overeenstemming met de begroting en met van toepassing zijnde wettelijke regelingen (waaronder verordeningen) tot stand komen van baten en lasten alsmede balansmutaties”. In het kader van de rechtmatigheidscontrole kunnen 9 rechtmatigheidscriteria worden onderkend: 1. Het begrotingscriterium;
2. Het voorwaardencriterium;
3. Het misbruik en oneigenlijk gebruikcriterium
4. Het calculatiecriterium;
5. Het valuteringscriterium;
6. Het adresseringscriterium;
7. Het volledigheidscriterium;
8. Het aanvaardbaarheidscriterium;
9. Het leveringscriterium.
In het kader van het getrouwheidsonderzoek wordt al aandacht besteed aan de meeste van deze criteria. Voor de oordeelsvorming over de rechtmatigheid van het financieel beheer zal extra aandacht besteed moeten worden aan de volgende rechtmatigheids-criteria: 1. Het begrotingscriterium;
2. Het misbruik en oneigenlijk gebruik criterium
3. Het voorwaardencriterium. Ad 1 Begrotingscriterium Als blijkt dat de gerealiseerde lasten zoals weergegeven in de jaarrekening op programmaniveau hoger zijn dan de geraamde bedragen met inbegrip van de laatste begrotingswijziging, is - voor zover het de begrotingsoverschrijdingen betreft - mogelijk sprake van onrechtmatige uitgaven. De overschrijding kan namelijk in strijd zijn met het budgetrecht van het Algemeen Bestuur zoals geregeld in de Gemeentewet en de Wet Gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Voor de afsluitende oordeelsvorming is van belang in hoeverre de begrotingsoverschrijding past binnen het door het Algemeen Bestuur geformuleerde beleid en/of wordt gecompenseerd door aan de lasten gerelateerde hogere inkomsten. Het bepalen óf respectievelijk welke begrotingsoverschrijdingen al dan niet verwijtbaar zijn, is voorbehouden aan het Algemeen Bestuur. Via de door het Algemeen Bestuur vastgestelde financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet is nader uitgewerkt hoe moet worden bepaald of de lasten binnen de omschrijving van de activiteiten en het bijbehorende bedrag van het programma passen. Volgens de verordening mogen de lasten van producten niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere producten binnen het zelfde programma onder druk komt te staan.
Ad 2. Normenkader voor het misbruik en oneigenlijk gebruik criterium In het kader van de verordening ex art. 212 GW wordt weliswaar gesproken over een M&O-beleid (misbruik en oneigenlijk gebruik). Dit betreft o.a. gedragsregels voor medewerkers, eed&belofte, interne klachtenregeling, klokkenluidersregeling enz.
Ad 3. Voorwaardencriterium Bij dit criterium gaat het er om dat gestelde voorwaarden ook worden nageleefd.
Verordeningen kennen verschillende soorten bepalingen: termijnen, administratieve
bepalingen, bevoegdheden, bewijsstukken, etc. Deze moeten helder en duidelijk zijn en
daardoor toetsbaar en afdwingbaar. In het kader van DG&J is dit van belang voor de
subsidieverhoudingen. De subsidievoorwaarden die gesteld zijn aan de uitplaatsing van
de Jeugdgezondheidszorg zijn hierbij essentieel. De subsidieverstrekking moet in
overeenstemming gebeuren met de voorwaarden zoals deze zijn gesteld in de
desbetreffende subsidieverordening en daaraan gekoppelde uitvoeringsovereenkomst.
5. Reikwijdte accountantscontrole rechtmatigheidstoetsing De accountantscontrole op rechtmatigheid voor 2016 is limitatief gericht op:
A. Wettelijke kaders De naleving van wettelijke kaders, zoals die in de kolom “Externe wet- en regelgeving” van de “Inventarisatie wet- en regelgeving in het kader van de rechtmatigheidscontrole bij de Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid” is opgenomen (bijlage 1 van dit protocol). Dit uitsluitend voor zover deze directe financiële beheershandelingen betreffen of kunnen betreffen;
B. Kaders van DG&J
De naleving van de volgende “interne” kaders: • de begroting, waarbij onder- en overschrijdingen rechtmatig dan wel
onrechtmatig worden geacht met inachtneming van de bepalingen in bijlage 2 van dit controleprotocol;
• financiële verordening ex artikel 212 GW;
• de controleverordening ex artikel 213 GW, en de overige kaders zoals opgenomen in de kolom “Interne regelgeving” van het overzicht externe en interne wet- en regelgeving in het kader van de financiële rechtmatigheid (bijlage 1 van dit protocol). Dit laatste voor zover van toepassing en uitsluitend voor zover deze directe financiële beheershandelingen betreffen of kunnen betreffen. Ten aanzien van het voorwaardencriterium vindt voor de interne regelgeving uitsluitend een toets plaats naar de hoogte, duur en doelgroep/object van financiële beheershandelingen, tenzij jegens derden (bijvoorbeeld in toekenningbeschikkingen) aanvullende voorwaarden met directe financiële consequenties zijn opgenomen.2
6. Rapportering accountant Tijdens en na afronding van de controlewerkzaamheden rapporteert de accountant hierna in het kort weergegeven als volgt:
Interim-controle In de tweede helft van het jaar wordt door de accountant een zogenaamde interim-controle uitgevoerd. Over de uitkomsten van die tussentijdse controle wordt een verslag uitgebracht aan de algemeen directeur die deze ter kennisname aanbiedt aan het Dagelijks Bestuur.
Verslag van bevindingen Overeenkomstig de Gemeentewet wordt omtrent de controle van de jaarrekening een verslag van bevindingen uitgebracht aan het Algemeen Bestuur en in afschrift aan het Dagelijks Bestuur. In het verslag van bevindingen wordt gerapporteerd over de opzet en uitvoering van het financiële beheer en of de beheersorganisatie een getrouw en rechtmatig financieel beheer en een rechtmatige verantwoording daarover waarborgen.
Uitgangspunten voor de rapportagevorm
2 Dergelijke jegens derden geformuleerde (financiële) voorwaarden zijn immers ook al relevant voor de accountantscontrole inzake de getrouwheid van de jaarrekening
Gesignaleerde onrechtmatigheden worden toegelicht gespecificeerd naar de aard van het criterium (begrotingscriterium, voorwaardencriterium, etc.). Fouten of onzekerheden die de rapporteringstolerantie als bedoeld in hoofdstuk 3 van dit controleprotocol overschrijden, worden weergegeven in een apart overzicht bij het verslag van bevindingen. Controleverklaring In de controleverklaring wordt op een gestandaardiseerde wijze, zoals wettelijk
voorgeschreven, de uitkomst van de accountantscontrole weergegeven, zowel ten
aanzien van de getrouwheid als de rechtmatigheid. Deze controleverklaring is bestemd
voor het Algemeen Bestuur, zodat deze de door het Dagelijks Bestuur opgestelde
jaarrekening kan vaststellen.
BIJLAGE 1: Overzicht externe en interne wet- en regelgeving in het kader van
de financiële rechtmatigheid
Programma's / producten
Omschrijving taak
Externe wet- en regelgeving
Interne regelgeving
Algemeen bestuur en ondersteunende processen
Algemeen financieel middelenbeheer
Besluit Begroting en Verantwoording Grondwet Burgerlijk Wetboek Gemeentewet Wet gemeenschappelijke regelingen Algemene Wet Bestuursrecht Wet financiering decentrale overheden Besluit accountantscontrole Provincie en Gemeenten Wet op de Omzetbelasting BTW Compensatiefonds Wet op de Vennootschapsbelasting Wet Markt en Overheid
Gemeenschappelijke regeling Financiële verordening ex art 212 Controleverordening ex art. 213 Organisatieregeling Delegatiebesluit Mandaatregeling Bijdrageverordening SOJ
Treasurybeheer Wet financiering decentrale overheden
Financieringsstatuut
Arbeidsvoorwaarden en personeelsbeleid
Ambtenarenwet Fiscale wetgeving Sociale verzekeringswetten CAR/UWO
Basisregeling rechtspositie c.a. Mandaatregeling
Inkopen en contractbeheer
Europese wetgeving aanbestedingsrecht Aanbestedingswet Europese regels Staatssteun
Mandaatregeling
Archief- en documentenbeheer
Archiefwet 1995 Archiefbesluit 1995
Gemeenschappelijke regeling Archief en documentatie- verordening Besluit informatiebeheer Besluit elektronische post
Gemeenschappelijke Geneeskundige Dienst (GGD)
Volksgezondheid Wet Publieke Gezondheid Gemeenschappelijke regeling
Jeugdgezondheidszorg Wet Publieke Gezondheid Subsidieverordening en uitvoeringsovereenkomst
Leerplicht
Leerplicht
Leerplichtwet Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten
Gemeenschappelijke regeling
Regionale Ambulancevervoer en Centrale Post
Tijdelijke wet ambulancezorg
Gemeenschappelijke regeling
Ambulance Voorziening
Ambulancevervoer (CPA)
Beleidsregels en tarieven Nederlandse Zorgautoriteit
Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG)
Beleidsregel Regionale Ambulancevoorziening 2016
WMG- en betaalovereenkomst Zorgverzekeraar en Ambulancevoorziening
Zorgverzekeringswet
Wet Toelating Zorginstellingen
Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg
Wet Tarieven Gezondheidszorg
Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst
Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg
CAO Ambulancezorg 2015-2018
BIJLAGE 2: Begrotingscriterium
Normenkader voor het begrotingscriterium: Begrotingsrechtmatigheid houdt in dat financiële beheershandelingen passen binnen de begroting en balansmutaties. Voor de begrotingsrechtmatigheid is de wetgever uitgegaan van het programmaniveau als de norm. Bij DG&J heeft het Algemeen Bestuur de autorisatie op een aantal programma’s vastgesteld. Het normenkader bij het begrotingscriterium is als volgt:
a. Bij de staat van baten en lasten. Van begrotingsonrechtmatigheid is sprake indien het totaal van de baten of de lasten per programma met minimaal € 100.000 is overschreden c.q. onderschreden. In de rapportage worden de verschillen boven deze drempel verantwoord;
b. Bij investeringen. Van begrotingsonrechtmatigheid is sprake indien het toegestane investeringsvolume per programma met minimaal € 100.000 of 10% is overschreden. In het rapport van bevindingen worden de verschillen boven deze drempel verantwoord.
Bij de jaarrekening vindt een analyse plaats van de verschillen ten opzichte van de begroting plaats, conform artikel 28 van de BBV. Bij de analyse moet in ieder geval aan de volgende elementen aandacht worden besteed:
• de oorzaak van de afwijking;
• de relatie met de prestaties;
• de passendheid in het beleid;
• de dekking vanuit andere programma’s (alternatieve dekking);
• mogelijke eerdere informatievoorziening over de afwijking aan het Algemeen Bestuur;
• eventueel de mate van verwijtbaarheid. De oorzaken van begrotingsonrechtmatigheid worden in de jaarrekening toegelicht. Bij de overschrijdingen dient aangegeven te worden welke van de volgende 12 soorten van begrotingsonrechtmatigheid aan de orde is: I. Onjuist programma, product, budget;
II. Onjuist begrotingsjaar;
III. Extra kosten gedekt door baten c.q. minder baten gecompenseerd door minder kosten;
IV. Extra kosten of minder baten, tijdig gesignaleerd;
V. Extra kosten of minder baten, achteraf onrechtmatig (zoals mutaties algemene uitkering);
VI. Extra uitgaven door een hogere doorbelasting vanuit de kostenplaatsen;
VII. Fout in de begroting; VIII. Extra kosten of minder baten, niet tijdig gesignaleerd; IX. Extra kosten of minder baten, opzettelijk stil gehouden;
X. Extra investeringen, kosten komen later (afschrijvings- en financieringslast);
XI. Extra kosten door niet passende activiteiten;
XII. Minder kosten, maar te lage passende activiteiten. De oorzaken onder I tot en met VII genoemd zijn niet van invloed op de strekking van de controleverklaring. De oorzaken onder VIII tot en met XII genoemd zijn dat in principe wel en kunnen bij het vaststellen van de jaarrekening alsnog worden goedgekeurd. Begrotingsonderschrijdingen zijn in principe niet onrechtmatig tenzij deze in strijd zijn
met het beleid dat het Algemeen Bestuur heeft vastgesteld.
Oordeelsvorming door het Algemeen Bestuur.
Als blijkt dat de gerealiseerde baten en lasten zoals weergegeven in de jaarrekening
hoger zijn dan de geraamde bedragen met inbegrip van de laatste begrotingswijziging, is
– voor zover het de begrotingsoverschrijdingen betreft - mogelijk sprake van
onrechtmatige uitgaven. De overschrijding kan namelijk in strijd zijn met het budgetrecht
van het Algemeen Bestuur. Voor de afsluitende oordeelsvorming is van belang in
hoeverre de begrotingsoverschrijding past binnen het door het Algemeen Bestuur
geformuleerde beleid en/of wordt gecompenseerd door aan de lasten gerelateerde hogere
inkomsten. Deze begrotingsoverschrijdingen zullen in het jaarverslag afzonderlijk worden
verantwoord. Het bepalen òf respectievelijk welke begrotingsoverschrijdingen al dan niet
verwijtbaar zijn, is voorbehouden aan het Algemeen Bestuur. De auditcommissie van het
Algemeen Bestuur legt voor de oordeelsvorming inzake rechtmatigheid een advies aan het Algemeen
Bestuur voor.
Dordrecht, 1 december 2016
Onderwerp: Vrijstellingen van de leerplicht op lichamelijke en psychische gronden
Agendapunt: 7c
Geachte leden van het algemeen bestuur,
Het dagelijks bestuur stelt u het volgende voor:
Ontwerpbesluit
Kennis te nemen van:
a. het onderzoek “Vrijstellingen op lichamelijke of psychische gronden in Zuid-Holland
Zuid 2012-2016”;
b. de opdracht van het dagelijks bestuur om de aanbevelingen in hoofdstuk 8 van het
onderzoek uit te werken, te weten:
1. Organiseren van een themabijeenkomst met alle betrokken partijen (jeugdteams,
samenwerkingsverbanden passend onderwijs, gemeenten, scholen, zorg, KDC’s
en andere) met als doelen kennisdeling en formuleren van een gezamenlijke
agenda;
2. Heroverwegen van de rol van LVS bij vrijstellingen. Op basis van de uitkomsten
van de themabijeenkomst een advies opstellen over de vraag of en in hoeverre de
rol van LVS bij vrijstellingen op onderdelen wijziging of aanvulling behoeft.
Kern van de zaak
Het aantal vrijstellingen van de leerplicht op grond van artikel 5 onder a leerplichtwet
(vrijstellingen op lichamelijke of psychische gronden) stijgt. Deze landelijke trend was
voor de staatssecretaris van OCW aanleiding opdracht te verstrekken voor een onderzoek
naar die vrijstellingen. Publicatie van dat onderzoeksrapport wordt begin december 2016
verwacht.
De landelijke trend is ook in Zuid-Holland Zuid zichtbaar. Dit was aanleiding voor het
Dagelijks Bestuur opdracht te verlenen een beperkt onderzoek te doen naar de
ontwikkeling in onze regio. De resultaten van dat onderzoek liggen nu voor.
Het onderzoek laat zien dat verbeterde dienstverlening en registratie een belangrijke
oorzaak zijn van de stijging van het aantal vrijstellingen.
Ketenpartners betrokken bij kinderen en onderwijs geven aan dat er mogelijk ook sprake
is van oorzaken die gelegen zijn in het onderwijs, de zorg of jeugdhulp.
Reeds genomen besluiten
De Dienst voert een onderzoek uit naar de vrijstellingen van de leerplicht op grond van
artikel 5 onder a leerplichtwet (DB besluit van 14/07/2016)
Argumenten
Ad 1 Themabijeenkomst vrijstellingen
De uitkomsten van het onderzoek geven aanleiding om, met betrokken ketenpartners,
het onderwerp vrijstellingen van de leerplicht op lichamelijke of psychische gronden, uit
te diepen. Om het aantal vrijstellingen tot een absoluut noodzakelijk minimum te
beperken is het nodig een gezamenlijke agenda of ambitie te bepalen en afspraken te
maken.
Ad 2 heroverwegen rol LVS bij vrijstellingen
Tijdens het onderzoek hebben diverse partijen aangegeven een rol te zien voor LVS bij
het terugdringen van het aantal vrijstellingen. De wenselijkheid daarvan, en de
mogelijkheden op dat vlak, vergen nadere uitwerking. De te organiseren
themabijeenkomst kan input opleveren voor zo’n uitwerking.
Kanttekeningen en risico’s
n.v.t.
Kosten, baten en dekking
De kosten van de themabijeenkomst worden gedekt binnen de begroting 2017.
Communicatie
Het onderzoek wordt gedeeld met gemeenten en ketenpartners.
Juridische of personele consequenties
n.v.t.
Vervolgprocedure
Voorbereiding van de themabijeenkomst vindt plaats in samenwerking met
ketenpartners. Het advies over de vraag of en in hoeverre de rol van LVS bij
vrijstellingen gewijzigd kan worden, kan in de eerste helft van 2017 worden opgesteld.
Evaluatie en verantwoording
Niet van toepassing
Ontwikkeling van het aantal vrijstellingen op grond van artikel 5
onder a Leerplichtwet in Zuid-Holland Zuid 2012-2016
Dhr. E. Murk
Mevr. I. Noorthoek
Dhr. J. van Veelen
Mevr. R.C. Hitimana-Willemze
16 november 2016
2
1 Inhoudsopgave
1. Aanleiding 3
2. Verantwoording 3
3. Vrijstelling op grond van artikel 5 onder a Leerplichtwet 3
4. Cijfermatige ontwikkeling 4
5. De cijfers nader beschouwd 5
5.1 kwaliteit van de besluitvorming 5
5.2 kwaliteit van de dienstverlening 6
5.3 de situatie van ieder kind correct in beeld 7
5.4 vrijstellingen per gemeente 9
5.5 vrijstellingen naar leeftijd 10
6. Mogelijke verklaringen buiten LVS 11
6.1 mogelijke verklaringen die het samenwerkings-
verband passend onderwijs ziet 11
6.2 mogelijke verklaringen die de Stichting
Jeugdteams ziet 12
6.3 mogelijke verklaringen die de zorg ziet 13
6.4 reactie van de brancheorganisatie Ingrado 14
6.5 reactie SMA artsen GGD Rotterdam Rijnmond 14
7. Conclusies 15
8. Aanbevelingen 15
3
1 Aanleiding
Op 2 juni 2016 stuurde staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker een brief naar de
Tweede Kamer waarin hij zijn zorgen uitte over de stijging in het aantal vrijstellingen van
de inschrijvingsplicht op grond van artikel 5 onder a Leerplichtwet 1969 (Lpw). De
staatssecretaris heeft zijn zorgen vervolgens met alle colleges van B&W van de
gemeenten gedeeld.
Staatssecretaris Dekker heeft onderzoeksbureau Regioplan opdracht gegeven
verklaringen voor de stijging in beeld te brengen. Het onderzoek bestaat uit een
kwantitatief en een kwalitatief deel. De DG&J/team LVS heeft voor beide onderdelen
informatie aangeleverd.
De landelijke ontwikkeling is ook in onze regio zichtbaar. Daarom heeft het Dagelijks
Bestuur van de DG&J besloten om, parallel aan het onderzoek door Regioplan, een
beperkt onderzoek te laten doen naar de ontwikkeling in onze regio.
2 Verantwoording
Het onderzoek is uitgevoerd door eigen medewerkers van de DG&J. De onderzoeksgroep
bestond uit een epidemioloog, een databeheerder en een coördinator LVS. Ambtelijk
opdrachtgever was de clustermanager dienstverlening. De conceptbevindingen zijn
voorgelegd aan het Samenwerkingsverband VO Noordelijke Drechtsteden, een ambulant
begeleider in de jeugdpsychiatrie, Stichting Jeugdteams, brancheorganisatie Ingrado, de
artsen Sociaal Medische Advisering van de GGD Rotterdam Rijnmond en
onderzoeksbureau Regioplan. Regioplan voert in opdracht van het ministerie van OCW
het landelijke onderzoek uit naar de vrijstellingen 5 onder a, dat naar verwachting begin
december 2016 zal worden gepubliceerd.
Het onderzoek heeft inclusief rapportage circa 90 uur gekost.
4
3 Vrijstelling op grond van artikel 5
onder a Leerplichtwet
Artikel 5 Lpw geeft, indien er aan de wettelijk gestelde voorwaarden wordt voldaan, een
vrijstelling van rechtswege. Dit betekent dat ouders door middel van een kennisgeving
zoals bedoeld in artikel 6 Lpw een beroep doen op vrijstelling.
Artikel 5 Lpw kent drie gronden voor vrijstelling van de leerplicht als het gaat om de
verplichting tot inschrijving bij een school. Dit onderzoek richt zich uitsluitend op de
vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a:
a. de jongere is op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt om tot een
school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten;
Als ouders een beroep doen op de vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 5 onder a Lpw
dienen zij dit te doen door middel van een kennisgeving die een verklaring bevat van een
door burgemeester en wethouders aangewezen arts, niet zijnde behandelend arts, of van
een door hen aangewezen academisch gevormde of daarmede bij ministeriele regeling
gelijkgestelde pedagoog of psycholoog, waaruit blijkt dat een jongeren niet geschikt
wordt geacht om tot een school of instelling te worden toegelaten. De verklaring mag
niet ouder zijn dan drie maanden. (artikel 7 Lpw)
Indien uit de verklaring blijkt dat een jongere nooit geschikt zal zijn om een school of
instelling te bezoeken, hoeft de aanspraak op de vrijstelling slechts eenmaal te worden
ingediend.
De leerplichtambtenaar stelt vast of de kennisgeving aan de eisen van de wet voldoet.
Als dat zo is ontstaat van rechtswege de vrijstelling. Als niet aan de eisen van de wet
wordt voldaan, moet het kind worden ingeschreven op een school. Gebeurt dat niet, dan
is er sprake van absoluut verzuim dat kan leiden tot rechtsvervolging.
4 Cijfermatige ontwikkeling
Op 1 oktober 2013 is het landelijk register vrijstellingen in gebruik genomen. Daarin
wordt uniform vastgelegd welke jongere een vrijstelling of vervangende leerplicht heeft.
Het gaat om jongeren met vrijstellingen op verschillende gronden. Omwille van de
privacy van jongeren wordt bij vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a de exacte
lichamelijke of psychische grond van de vrijstelling niet geregistreerd.
De invoering van het landelijk register is er de oorzaak van dat cijfers van vóór het
schooljaar 2013-2014 minder goed vergelijkbaar zijn met cijfers vanaf het schooljaar
2013-2014. Wij hebben er desalniettemin voor gekozen de ontwikkeling vanaf schooljaar
2012-2013 in beeld te brengen. Dit betekent dat we de cijfers van vier opeenvolgende
schooljaren hebben geanalyseerd.
5
Grafiek 1 Aantallen vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a Lpw
Het aantal leerlingen met een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a per peildatum 1
oktober het schooljaar is gestegen van 143 in schooljaar 2012-2013 naar 214 in
schooljaar 2015-2016. Het aandeel vrijstellingen voor de gehele duur van de leerplicht
ligt vrij constant tussen de 56 en 62 procent van het totaal aantal vrijstellingen op grond
van artikel 5 onder a. Onderzoeksbureau Regioplan geeft desgevraagd aan dat dit
overeenkomt met het landelijke beeld.
5 De cijfers nader beschouwd
5.1 Kwaliteit van de besluitvorming
Een vrijstelling op lichamelijke of psychische gronden wordt afgegeven als door
ouders/verzorgers de wettelijk voorgeschreven documenten zijn overlegd. Dit betekent
dat geen vrijstellingen geregistreerd mogen staan zonder aanwezigheid van deze
documenten. Tevens moet de door de consulent LVS uitgevoerde beoordeling van de
overlegde documentatie transparant zijn vastgelegd.
De vanaf schooljaar 2013-2014 afgegeven vrijstellingen voldoen voor 90-95% aan de
genoemde procedureel-administratieve kwaliteitseisen. Daar waar documentatie of
beoordeling nog niet voldoet wordt deze naar aanleiding van dit onderzoek per geval in
de komende maanden verbeterd. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat
vrijstellingen onterecht zijn afgegeven.
0
50
100
150
200
250
2012 2013 2013 2014 2014 2015 2015 2016
Vrijstellingen 5 onder a
Waarvan voor de gehele duur
van de leerplicht
6
5.2 Kwaliteit van de dienstverlening
Grafiek 2 Aantallen afgegeven vrijstellingen per schooljaar, onderverdeeld naar
procedure via SMA-arts en KDC-procedure
Voor inwoners van de regio Zuid-Holland Zuid is de SMA-arts van de GGD Rotterdam
Rijnmond de onafhankelijk arts zoals bedoeld in de Leerplichtwet (SMA = Sociaal
Medische Advisering).
Sinds 2011 wordt landelijk gesproken over een vereenvoudigde procedure voor ouders
met een kind dat is aangewezen op volledige dagbesteding in een kinderdagcentrum
(KDC) of vergelijkbare instelling en nooit in aanmerking zal komen voor onderwijs. LVS
heeft voor de regio ZHZ in 2012 een vereenvoudigde procedure ingevoerd voor deze
groep ouders. Voor hen volstaat het om een verklaring van de orthopedagoog van het
desbetreffende KDC te overleggen. Gedachte achter deze procedure is dat kinderen met
een dusdanige beperking al uitgebreid door de medische molen zijn gegaan. Een advies
van een onafhankelijk arts is onnodig belastend is en heeft geen toegevoegde waarde.
De procedure houdt in dat de orthopedagoog van het KDC de ouders informeert over de
verplichting tot het doen van een beroep op de vrijstelling van de inschrijvingsplicht. Het
KDC doet dit voor aanvang van de leerplichtige leeftijd. Met instemming van de ouders
informeert de orthopedagoog LVS over de inschrijving KDC en de periode van vrijstelling.
Dit gebeurt met behulp van een formulier. LVS stuurt de ouders bericht over de
verleende vrijstelling.
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
2012 2013 2013 2014 2014 2015 2015 2016
KDC
SMA
7
In 2011 was de verwachting dat de leerplichtwet zou worden aangepast, in die zin dat
voor de hier bedoelde groep kinderen en hun ouders de verplichte verklaring door een
onafhankelijk arts zou komen te vervallen. Tot op heden heeft deze wetswijziging niet
plaatsgevonden. Desalniettemin hanteren diverse gemeenten en regionale bureaus
leerplicht de klantvriendelijke KDC procedure die ook in Zuid-Holland Zuid geldt.
De stijging van het aantal afgegeven vrijstellingen in het schooljaar 2015-2016 ten
opzichte van 2014-2015 is volledig te vinden in de KDC procedure. In het schooljaar
2014-2015 steeg zowel het aantal vrijstellingen op basis van het oordeel van een SMA
arts als het aantal vrijstellingen op grond van de KDC procedure.
De KDC-procedure wordt sinds de invoering in schooljaar 2012-2013 geleidelijk meer
gebruikt.
5.3 De situatie van ieder kind correct in beeld
Er zijn geen aanwijzingen in landelijke en regionale cijfers dat het aantal kinderen dat is
aangewezen op volledige dagbesteding in een KDC in de regio ZHZ sinds het schooljaar
2012-2013 is gestegen. Er zijn geen nieuwe voorzieningen geopend in de regio die een
verhuisbeweging naar onze regio zouden verklaren. De vraag die zich daarom opdringt is
hoe deze kinderen stonden geregistreerd voordat een vrijstelling werd verleend.
Om die vraag te beantwoorden is gekeken naar de wijze waarop de betrokken kinderen
stonden geregistreerd voorafgaand aan het verlenen van de vrijstelling. Dit is alleen
gedaan voor de vrijstellingen die zijn verleend volgens de KDC procedure, De reden voor
die keuze is dat de stijging van het aantal vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a
vooral te vinden is in de groep die de KDC procedure heeft gevolgd. De analyse is om
praktische redenen alleen gedaan voor de schooljaren 2012-2013 tot en met 2014-2015.
2012-2013
0
2
4
6
8
10
12
Totaal
AV
LPO
VS
8
2013-2014
2014-2015
Grafiek 3 Per schooljaar het aantal absoluut verzuimers (AV), leerplichtigen niet
ingeschreven op een school (LPO), voorlopige schoolinschrijvingen (VS) en overige
registraties, in de groep leerlingen met een nieuw afgegeven vrijstelling 5 onder a,
voorafgaand aan het moment van afgeven van de vrijstelling
Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat het merendeel van de kinderen waarvoor een
vrijstelling wordt verstrekt op lichamelijke of psychische gronden voorafgaand aan die
vrijstelling niet op een school stond ingeschreven.
In landelijke cijfers, zoals onder andere gepubliceerd door de Volkskrant op 3 oktober
2016, blijkt dat de stijging van het aantal vrijstellingen op lichamelijke of psychische
gronden gepaard gaat met een vergelijkbaar grote daling in het aantal absoluut
verzuimers.
Op grond van de uitgevoerde procesanalyse is aannemelijk dat zich ook in Zuid-Holland
Zuid een aanzienlijke daling heeft voorgedaan in het feitelijke absoluut verzuim (kinderen
geregistreerd als absoluut verzuimer plus leerplichtigen niet ingeschreven op een school),
sinds het schooljaar 2012-2013. Door een tussen-tijdse wijziging in de registratie van
absoluut verzuim, en door een wijziging in de gevolgde werkwijze bij de aanpak van
absoluut verzuim, is deze ontwikkeling echter niet in de “kale” absoluut verzuim cijfers
van de regio terug te vinden.
Onderzoeksbureau Regioplan geeft in reactie op een concept versie van dit
onderzoeksrapport aan dat zij de uitwisseling tussen vrijstellingen en absoluut verzuim
alleen zien op macro niveau en bij de gemeente Amsterdam; verder is deze uitwisseling
niet in data terug te vinden. Betere registratie kan landelijk de achterliggende oorzaak
zijn van dit fenomeen.
0
5
10
15
20
25
Totaal
AV
LPO
Overig
VS
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Totaal
AV
LPO
Overig
VS
9
5.4 Vrijstellingen per gemeente
2012
2013
2013
2014
2014
2015
2015
2016
Alblasserdam 5 5 8 12
Binnenmaas 7 6 7 9
Cromstrijen 3 4 5 5
Dordrecht 31 39 49 52
Giessenlanden 2 3 3 4
Gorinchem 5 3 8 11
Hardinxveld-Giessendam 10 7 4 5
Hendrik-Ido-Ambacht 4 10 10 12
Korendijk 10 11 10 12
Leerdam 4 3 8 7
Molenwaard 4 5 6 8
Oud-Beijerland 14 12 13 14
Papendrecht 13 11 14 11
Sliedrecht 18 21 25 22
Strijen 3 3 4 4
Zederik g.g. 2 2 2
Zwijndrecht 10 14 20 24
Som: 143 159 196 214
Tabel 1 Vrijstelling op grond van artikel 5 onder a per schooljaar per gemeente
De vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a hebben we uitgesplitst naar gemeenten.
Waar op regio-niveau een stijgende trend te zien is, laten verschillende gemeenten
fluctuerende aantallen zien. Dit komt doordat bij lage aantallen de kans op toevallige
fluctuaties veel meer aanwezig is. Toch is zelfs op gemeenteniveau bij de meeste
gemeenten een min of meer stijgende lijn te zien. Bij de grotere gemeenten is die lijn het
duidelijkst. De tabel bevat alle geldende vrijstellingen op 1 oktober van het
desbetreffende schooljaar.
De cijfers in deze tabel kunnen licht afwijken van de cijfers uit jaarverslagen of
factsheets. Ter illustratie: in het jaarverslag 2014-2015 staan 198 vrijstellingen op grond
van artikel 5 onder a vermeld, twee meer dan in tabel 1 voor het desbetreffende
schooljaar. De verschillen hebben te maken met wijzigingen die doorgevoerd worden met
terugwerkende kracht.
10
5.5 vrijstellingen naar leeftijd
Zowel de Staatssecretaris van onderwijs als de Nationale Ombudsman hebben de zorg
uitgesproken dat de groei van het aantal vrijstellingen op lichamelijke of psychische
gronden mogelijk zou kunnen samenhangen met het nog niet goed functioneren van het
passend onderwijs. Om na te gaan of daarvan sprake zou kunnen zijn is gekeken naar de
leeftijd waarop kinderen een vrijstelling kregen.
Grafiek 4 Aandeel 5-jarigen met vrijstelling per schooljaar
In het schooljaar 2014-2015 was de stijging ten opzichte van het schooljaar ervoor van
het aantal vrijstellingen (41) volledig te vinden in de groep kinderen die al leerplichtig is.
In dat schooljaar was sprake van een stijging (22) van het aantal vrijstellingen op basis
van een advies van een SMA arts (paragraaf 5.2). Circa de helft van de nieuwe
vrijstellingen werd dus verleend op basis van het advies van een SMA arts. Het valt niet
uit te sluiten dat onder die groep van 22 kinderen/jongeren zich een aantal bevindt dat
nog wel een aangepaste vorm van onderwijs zou kunnen volgen als voldoende maatwerk
mogelijk zou zijn. De zware procedure die voorafgaat aan een vrijstelling maakt het niet
aannemelijk dat het hierbij om veel kinderen/jongeren gaat.
In het schooljaar 2015-2016 zien we de stijging vooral bij de kinderen die net leerplichtig
worden. Dit zijn kinderen die zijn aangewezen op volledige dagbesteding in een medisch
kinderdagcentrum. Deze vrijstellingen kunnen niet geïnterpreteerd worden als een
signaal dat het passend onderwijs nog onvoldoende functioneert.
In zijn reactie op de conceptversie van dit onderzoek geeft onderzoeksbureau Regioplan
aan dat zij landelijk zien dat de groep 16- en 17-jarigen die voor het eerst een vrijstelling
krijgt (in 2014-2015) groot is. Regioplan kan op basis van de haar ter beschikbaar
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
2012 2013 2013 2014 2014 2015 2015 2016
5-jarigen
ouder dan 5 jaar
11
staande landelijke cijfers niet vaststellen of de groep 16- en 17-jarigen met een
vrijstelling de afgelopen jaren kleiner was, dus ook niet of bij de deze groep (een
belangrijk deel van) de verklaring van de groei van het aantal vrijstellingen wordt
gevonden.
Op basis van deze reactie zijn we nagegaan hoe in Zuid-Holland Zuid de ontwikkeling is
geweest van het aantal nieuw afgegeven vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a
voor leerlingen van 16 of 17 jaar. Dat leverde het volgende beeld op.
2012
2013
2013
2014
2014
2015
2015
2016
16- en 17-jarigen 28 18 30 24
Tabel 1 Afgegeven vrijstelling op grond van artikel 5 onder a per schooljaar voor
leerlingen van 16 of 17 jaar
Deze cijfers laten zien dat ook in onze regio relatief veel vrijstellingen worden afgegeven
voor de oudste groep leerplichtigen. Het aantal fluctueert echter sterk van jaar op jaar en
laat geen (stijgende) trend zien.
6 Mogelijke verklaringen buiten LVS
De stijging van het aantal afgegeven vrijstellingen roept de vraag op of kinderen niet te
eenvoudig worden uitgesloten van onderwijs. Het passend onderwijs heeft tot doel voor
ieder kind dat onderwijs kan volgen een passende plek te creëren. De vraag is of we
inderdaad alleen te maken hebben met het effect van verbeterde dienstverlening en
registratie door LVS, waardoor kinderen zonder mogelijkheden om onderwijs te volgen
niet langer geregistreerd staan als absoluut verzuimers of anderszins, maar als kinderen
met een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a Leerplichtwet. Is de stijging van het
aantal vrijstellingen wellicht toch (ook) een signaal van een of meer andere
ontwikkelingen? Om deze vraag te beantwoorden hebben we de hoofdstukken 1 tot en
met 5 van het concept-rapport voorgelegd aan diverse bij kinderen en jongeren,
onderwijs en jeugdzorg betrokken “partijen”. Hun reacties zijn opgenomen in dit
hoofdstuk.
6.1 Mogelijke verklaringen die het samenwerkingsverband passend onderwijs ziet
Het samenwerkingsverband geeft aan met regelmaat (en meer dan voorheen) te worden
geconfronteerd met forse psychiatrische problematiek. De leerlingen hebben dan al lange
tijd ondersteuning gehad in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs. Een aantal factoren kan dan meespelen waardoor de leerling uiteindelijk
geheel vastloopt en zorg voorliggend op onderwijs wordt.
Het samenwerkingsverband noemt de volgende factoren: - puberteit/drugs/drank - wachtlijsten bij verschillende Jeugdteams - wachtlijsten voor psychiatrische behandeling en diagnostiek - te strenge criteria om in aanmerking te komen voor een bepaalde vorm van
behandeling. Soms worden leerlingen afgewezen omdat er sprake is van een lichte
12
verstandelijke beperking (lvb), waardoor de leerling niet meer tot de doelgroep van de instantie behoort
- door de transitie zijn kleinschalige dagbehandeltrajecten in de regio komen te vervallen
- het sluiten van de sociale werkplaatsen (stage is vaak binnen een bedrijf moeilijk haalbaar/realiseerbaar)
- forse gezinsproblematiek - complexe en snelle maatschappij
Het samenwerkingsverband bepleit het afgeven van vrijstellingen voor een kortere
periode. Een situatie bij een leerling kan veranderen. Periodiek de situatie opnieuw
beoordelen en zonodig de vrijstelling verlengen. Monitoren is essentieel.
Tot slot merkt het samenwerkingsverband op dat het positief is dat de leerplichtconsulent
en de schoolarts de tijd krijgen om aan te sluiten bij de Zorg Advies Teams
(ondersteuningsteams) van de scholen. Hierdoor zijn er korte lijnen en ontstaat
daadkracht.
6.2 Mogelijke verklaringen die Stichting Jeugdteams ziet
De Stichting Jeugdteams herkent de problematiek van vrijstellingen van de leerplicht,
voornamelijk bij oudere kinderen. De stichting trekt in zijn reactie de problematiek
breder en benoemt ook de thuiszitters. De stichting geeft in zijn reactie aan:
Sinds de stelselwijziging (Jeugdwet en Wet Passend Onderwijs) zijn meer partijen
betrokken geraakt bij thuiszitter problematiek en de preventie hiervan. Zowel bij
kinderen die thuis komen te zitten omwille van lichamelijke en psychische problematiek
als bij kinderen die thuis komen te zitten omwille van andere redenen, vergt het veel tijd
alle betrokken partijen bij elkaar te krijgen, een passend plan op te stellen en dit
vervolgens uit te voeren. Om voldoende tijd te hebben voor een gedegen procedure,
wordt geregeld vrijstelling van de leerplicht aangevraagd. Wellicht speelt dit een rol in de
stijging vanaf 2015.
Het is voor ouders niet altijd duidelijk waar zij terecht kunnen wanneer er problemen zijn
met hun kind in de schoolsituatie. Onbekendheid met de daarvoor bedoelde
contactpersonen en/of instanties (zoals het samenwerkingsverband) of een verslechterde
relatie met school kan er toe leden dat men kiest voor het aanvragen van vrijstelling,
buiten school en/of samenwerkingsverband om.
De exacte cijfers betreffende jeugdigen die al dan niet met een vrijstelling thuiszitten
verschillen, afhankelijk van waar deze cijfers worden opgevraagd (bij het
samenwerkingsverband, DUO etc.). Een stijging in de cijfers kan daarom ook te maken
hebben met een onvolledig beeld van de problematiek bij instanties die de problematiek
aan dienen te pakken. Dit kan er toe leiden dat vrijgestelde leerlingen langer dan nodig
vrijgesteld worden van onderwijs, omdat de daarvoor bedoelde instanties niet in stelling
gebracht kunnen worden om de vrijgestelde leerling weer naar school te begeleiden. De
stichting jeugdteams pleit er daarom voor om vrijstellingen af te geven voor kortere
duur; of helemaal niet af te geven, en/of om capaciteit te zetten op monitoren van
leerlingen met een vrijstelling.
13
6.3 Mogelijke verklaringen die de zorg ziet
Het concept rapport is voorgelegd aan een ambulant gezinsbegeleider in de psychiatrie
voor gezinnen met kinderen in de leeftijd van 4 tot 8 jaar. Zij is tevens een van de
initiatiefnemers van een nieuw project om zorg en onderwijs aan elkaar te verbinden.
Haar reactie:
Mijn ervaringen met betrekking tot kinderen die geen onderwijs (meer) kunnen volgen is
dat er over het algemeen sprake is van een beperkt zelfbewustzijn en daaruit
voortvloeiend forse regulatieproblematiek. Zowel kindfactoren (denk aan ADHD, ASS) als
omgevingsfactoren kunnen hierbij een rol spelen. Deze kinderen zijn (nog) niet in staat
om de prikkels die het leren in een groep met zich meebrengt, zowel interne als externe
prikkels, op een goede manier te verwerken, met vaak ontregeling tot gevolg. Zij hebben
veel de nabijheid, sturing en ondersteuning van volwassenen en een prikkelarme
omgeving nodig om de dag door te komen.
In het verleden waren er meer mogelijkheden deze kinderen met ernstige
kwetsbaarheden deel te laten nemen aan het speciaal onderwijs door de combinatie met
dagbehandeling. Door het wegbezuinigen van veel dagbehandelingsgroepen een aantal
jaren geleden heb ik meegemaakt dat deelname aan het speciaal onderwijs voor
enkele van deze kinderen geen optie meer was. Mogelijk heeft dit ook geleid tot een
toename van leerplichtontheffingen.
Bij de leerplichtontheffingen waarbij ik betrokken ben geweest, is steeds mijn ervaring
geweest dat deze na zorgvuldige afwegingen met samenwerkingsverbanden, ouders en
betrokken instanties tot stand kwamen.
Het was met het huidige onderwijsaanbod niet mogelijk om te voldoen aan
voorwaarden die voor deze kinderen nodig waren om te kunnen deelnemen aan
onderwijs.
Mijns inziens zou door het in het leven roepen van voorzieningen die zorg en onderwijs
verbinden, het opstarten van onderwijs voor een deel van de thuiszittende kinderen
mogelijk worden. Daarnaast denk ik dat de mogelijkheid van individueel onderwijs of
onderwijs in heel kleine groepjes voor een aantal van deze kinderen een goede optie zou
zijn.
14
6.4 Reactie van brancheorganisatie Ingrado
Ingrado is een vereniging met de gemeentelijke en regionale bureaus leerplicht en de
RMC regio’s als leden. Ingrado gaat in zijn reactie niet in op mogelijke verklaringen voor
de stijging van het aantal vrijstellingen op lichamelijke en psychische gronden. Wel geeft
ze een aantal overwegingen mee:
• Het is interessant om nog eens te kijken waar de groep jongeren die een vrijstelling heeft gekregen op basis van de KDC procedure blijft na een aantal jaren, bij voorbeeld op 9 jarige leeftijd. Er is een gemeente waar bleek dat het KDC baat had bij langdurig verblijf van jonge kinderen. Door de een keer afgegeven vrijstelling, die puur administratief was, bleken leerlingen thuis te zitten die wel onderwijs op het speciaal onderwijs hadden kunnen volgen.
• De stijging van leerlingen die vrijstelling op basis van de SMA procedure hebben gekregen kan ook leiden tot een andere vraagstelling aan de leerplicht consulent: is het kind in staat onderwijs te volgen of is het kind in staat om naar school te gaan. Deze vraag kan alleen gesteld worden voorafgaand aan de aanvraagprocedure voor een vrijstelling.
• Kijk ook naar het proces en overweeg het samenwerkingsverband te betrekken voor een gesprek met de ouder als de ouder twijfelt of vrijstelling noodzakelijk is. Breng ook het samenwerkingsverband in gesprek met het KDC.
6.5 reactie SMA artsen GGD Rotterdam Rijnmond
De SMA artsen geven aan dat het merendeel van de leerlingen die zij zien tussen de 12
en de 18 is en met forse problematiek kampt. Meisjes zijn in de meerderheid: circa 65%
meisjes tegenover 35% jongens. Van de sinds 2013 afgegeven adviezen ging het in circa
1 op de 7 gevallen om een vrijstelling voor de gehele (resterende) duur van de leerplicht
en bij circa 5 op de 7 om een vrijstelling voor de duur van 1 schooljaar. In de overige
gevallen was het oordeel dat onder voorwaarden onderwijs mogelijk was.
15
7 Conclusies
Meer vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a
In deze rapportage tonen we aan dat het aantal vrijstellingen op lichamelijke of
psychische gronden sinds het schooljaar 2013-2014 jaarlijks is toegenomen.
Waarschijnlijk is die trend al eerder ingezet; de cijfers van het schooljaar 2012-2013
duiden daarop, maar omdat de registratiewijze tot en met dat schooljaar anders was,
moeten we bij vergelijking voorzichtigheid betrachten.
Aandacht voor vrijstellingen
De toename van het aantal vrijstellingen wordt deels verklaard door betere registratie.
Toenemende bekendheid met de KDC-procedure speelt eveneens een rol. De uitspraak
“alles wat je aandacht geeft groeit” is zeker van toepassing op de vrijstellingen op grond
van artikel 5 onder a.
Ontwikkelingen in zorg en onderwijs
Partijen uit het veld van onderwijs en zorg geven als mogelijke aanvullende verklaringen
aan een toename van problematiek bij met name tieners, de transitie van de jeugdzorg
en een verschraling van het onderwijsaanbod voor zeer kwetsbare kinderen.
8 Aanbevelingen
Thema bijeenkomst
Op grond van het uitgevoerde onderzoek is het aan te bevelen een bijeenkomst over de
vrijstellingen op lichamelijke of psychische gronden te organiseren met alle betrokken
partijen. Doel van de bijeenkomst moet tweeledig zijn: enerzijds uitwisseling van
informatie en kennis, anderzijds vaststellen van een gezamenlijke ambitie.
Heroverweeg rol LVS bij vrijstellingen
De stijging van het aantal vrijstellingen en de reacties van ketenpartners op deze
ontwikkeling, kunnen aanleiding zijn de huidige rol van LVS bij vrijstellingen te
heroverwegen. Zowel het invoeren van een voorfase voordat een beroep op vrijstelling
wordt gedaan, als de monitoring van kinderen met een vrijstelling, zijn mogelijke
verbeteringen die nader onderzoek en uitwerking verdienen. Verkorten van de duur van
vrijstellingen moet in die uitwerking worden meegenomen.
16