Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
Aankoop van Risicogoederen:
Een Multidimensionele Benadering
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de bedrijfseconomie
Christophe Labyt
onder leiding van
Prof. Mario Pandelaere
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
Aankoop van Risicogoederen:
Een Multidimensionele Benadering
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de bedrijfseconomie
Christophe Labyt
onder leiding van
Prof. Mario Pandelaere
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Christophe Labyt
i
Woord vooraf
Speciale dank gaat uit naar al de personen en instellingen die een hulp geweest zijn bij het
tot stand komen van deze thesis. Specifiek wil ik het Koninklijk Atheneum 1 te Oostende
bedanken voor de medewerking inzake het invullen van de vragenlijsten. Verder bedank ik
iedereen die mij geholpen heeft om het punt te bereiken waarop ik mij nu bevind. Dit zijn mijn
vriendin, mijn familie en vrienden. Tenslotte bedank alle lesgevers en promotors uit de
richtingen sociologie en bedrijfseconomie, die mij inzichten gegeven hebben in het
onderzoeksonderwerp.
ii
INHOUDSTAFEL
1.Inleiding
p1
1.1 Consumentengedrag van de homo economicus
p2
1.2 Exploratieve aankopen
p4
2. Klassieke verklaring van exploratief consumentengedrag
p6
2.1Optimum Stimulation Level
p6
2.2 Alternatieve verklaringen
p7
3. Hartslag en exploratieve aankopen
p10
3.1 Hartslag als indicator van risicogedrag
p10
3.2 Biologie en marketing
p12
4. Interpersoonlijke invloed en exploratieve aankopen
p15
4.1 Symbolisch interactionisme
p15
4.2 Interpersoonlijke invloed en een unieke identiteit
p17
4.3 Interperssonlijke invloed en exploratieve consumptie
p18
4.4 Sociale wenselijkheid en uniciteit
p19
4.5 Interpersoonlijke invloed meten
p21
5. Multidimensioneel model
p23
5.1 Theoretisch model
p23
5.2 Operationalisatie
p24
6. Onderzoeksdesign
p27
6.1 Data
p27
6.2 Variabelen
p28
7. Analyses en resultaten
p29
7.1 Bivariaat
p29
7.2 Meervoudige regressie analyses
p31
7.2.1 Optimale stimulatie en exploratieve consumptie
p31
7.2.2 Interpersoonlijke invloed en exploratieve consumptie
p34
7.2.3 Belgangrijkste vaststellingen
p37
8. Besluit en discussie
p38
8.1 Exploratieve consumptie en optimale stimulatie
p38
8.2 Exploratieve consumptie en interpersoonlijke invloed
p40
8.3 Beperkingen en discussie
p42
Referenties Bijlage
iii
LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN
Figuur 1: Optimaal niveau van stimulatie p6
Figuur 2: Sociale feedback p20
Figuur 3: Multidimensioneel model p23
Tabel 1: Correlatietabel p29
Tabel 2: Meervoudige regressie: exploratieve consumptie en optimale stimulatie p32
Tabel 3: Meervoudige regressie: exploratieve consumptie en interpersoonlijke invloed p35
1
1. Inleiding
Het nemen van risico‟s neemt een fundamentele plaats in binnen de economische
wetenschappen. Tal van economische theorieën bestuderen investeringsbeslissingen. Als
de homo economicus in een project zal investeren, dan verwacht hij dat die investering zal
opbrengen. Een investering is een beslissing in het heden, die in de toekomst winst zou
moeten opleveren. Die toekomstige winst is echter een onzeker gegeven. Tal van factoren
spelen een rol bij het al dan niet renderen van een investering. Men kan dus stellen dat er
altijd een risico gepaard gaat met een investering. Bijgevolg nemen risico‟s een centrale
plaats in binnen de economische theorie. Deze thesis snijdt dit thema aan. Specifiek wordt er
dieper ingegaan op de risico‟s die verbonden zijn aan exploratieve consumptie. Exploratieve
goederen worden in dit onderzoek omschreven als goederen die de consument nog nooit
eerder gekocht heeft. Een exploratieve aankoop kan gezien worden als een investering met
als doel bepaalde behoeften te bevredigen. Een groot deel hier van zijn nieuwe producten
die op de markt komen, maar het kunnen evengoed producten die de consument nooit
eerder gekocht heeft.
Jaarlijks brengen bedrijven veel nieuwe producten op de markt. Uit onderzoek blijkt dat
tussen de 30% en 80% van alle nieuwe producten die op de markt komen falen (Kotler et al.,
2010). Een verklaring voor de grote spreiding van de percentages is dat de definitie van wat
een nieuw product is wel eens durft variëren (Kotler et al., 2010). Bedrijven investeren in
nieuwe producten, omdat ze winst verwachten. Uit de gegevens blijkt dat winsten niet altijd
voortvloeien uit de ontwikkeling en commercialisatie van nieuwe producten. Ondernemers
gaan met andere woorden een risico nemen. Het risico die de ondernemers nemen is echter
niet het onderwerp van mijn onderzoek. De focus ligt op de risico‟s die de consument neemt
bij het aankopen van nieuwe goederen. De standpunten die ik zal innemen in de loop van de
tekst bieden wel inzicht in de manier waarop ondernemers en bedrijfsleiders kunnen omgaan
met de risico‟s inherent aan het op de markt brengen van nieuwe goederen.
1.1 Consumentengedrag van de Homo-Economicus
Als vertrekpunt voor een hedendaagse benadering van consumentengedrag neem ik de neo-
klassieke visie op de homo-economicus. Deze benadering ziet de consument als een
logisch, rationeel en autonoom handelend wezen die zijn behoeften op een zo efficiënt
mogelijke wijze gaat bevredigen (De Clercq, 2007). Hij gaat op zoek naar mogelijke
alternatieven in zijn omgeving en kiest het beste alternatief. Prijs/kwaliteit-verhouding is de
primordiale drijfveer (De Clercq, 2007). Volgens deze benadering gaan mensen geen dure
2
producten kopen als er een kwalitatief evenwaardig, maar goedkoper, alternatief beschikbaar
is. Thorstein Veblen (1857-1929) toont met behulp van zijn concept conspicuous
consumption aan dat consumptie ook sociaal gemotiveerd kan zijn (Kivisto, 2004). Veblen
acht het mogelijk dat de consument zal kiezen voor het duurder alternatief. De consumptie
van duurdere producten is een statussignaal naar de buitenwereld (Kivisto, 2004). Handelt
de homo-economicus dan niet meer rationeel? Hij handelt wel nog rationeel als men
rationaliteit gaat invullen als het op een efficiënte wijze bereiken van doelen, gegeven een
bepaalde set van mogelijkheden. Als men een bepaalde status wenst te verwerven, dan is
de keuze voor het duurdere alternatief wel rationeel. De theorie van Veblen bestaat al een
tijdje, nochtans zijn er onduidelijkheden over de rol die de sociale dimensie speelt bij
exploratieve aankopen.
De verschillende onderzoeken naar interpersoonlijke invloed bij exploratieve aankopen
rijmen niet met elkaar (Goldsmith & Clark, 2006a; 2006b; Ruvio, 2008; Vandecasteele,
2010). Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) stellen vast dat innovatieve consumenten zich in
hun aankopen minder laten leiden door de mening van anderen. Consumenten die
innovatieve aankopen doen zouden eerder imuun zijn voor sociale invloeden. Het onderzoek
van Vandecasteele (2010) en de studie van Ruvio (2008) suggereren net het
tegenovergestelde. Sociale of interpersoonlijke invloed speelt volgens hen een belangrijke
rol bij exploratieve aankopen. De aandacht voor de sociale dimensie van
consumentengedrag bestaat al lang (cfr. Veblen), alleen de toepassing er van op
exploratieve aankopen moet nog verfijnd worden. Dit is meteen een belangrijke doelstelling
van huidig onderzoek. Huidig onderzoek richt zich op exploratieve consumptie door
adolescenten. De sociale component zou bij hen meer uitgesproken aanwezig zijn
(Vandecasteele, 2010).
Met de theorie van Veblen wordt de sociale dimensie van de homo-economicus benadrukt.
Een meer recente trend in de sociale wetenschappen is het erkennen van biologische
invloeden op gedrag (Udry, 1995; Pinker, 2004). De biologische dimensie van
consumentengedrag heeft de aandacht gekregen van enkele onderzoekers. Zo wijzen
Hirschmann & Stern (2001) op de genetische gedragscomponent bij innovatieve consumptie.
Anderen hebben aandacht voor de invloed van testosteron, en de afgeleide 2D4D meting
(Lucas & Koff, 2009; Millet, 2010). Wat, voor zover ik op de hoogte ben, nog geen aandacht
gekregen heeft in het onderzoek naar exploratief consumentengedrag is hartslag in rust.
Hartslag in rust is een stabiele indicator van risicogedrag (Ortiz & Raine, 2004; Kibler et al.,
2004). Een lagere hartslag in rust is een biologisch kenmerk van een nood aan sensatie
(Raine, 2002). Het erkennen van die biologische drijfveer in consumentengedrag, gaat
volgens mij gepaard met het aan banden leggen van de rationaliteit en de vrije wil van de
homo-economicus. Het zijn immers oncontroleerbare biologische driften die gedrag gaan
3
verklaren. Een tweede belangrijke doelstelling van huidig onderzoek is nagaan of er een
verband bestaat tussen tonische hartslag (= hartslag in rust) en exploratief
consumentengedrag. Hierbij zal ik trachten het abstracte concept van de homo-economicus
een biologische invulling te geven.
Een gevestigde waarde in het wetenschappelijk onderzoek naar exploratief
consumentengedrag is de Optimum Stimulation Level (OSL) theorie. In essentie houdt deze
theorie in dat mensen een bevredigend niveau van stimulatie en sensatie nastreven,
bijvoorbeeld door nieuwe of gevarieerde aankopen te doen (Steenkamp & Baumgartner,
1992; 1995; Raju, 1980). Net als de biologische benadering is de OSL-theorie opgebouwd
rond de drang naar sensatie. Biologische verklaringen van gedrag hebben de neiging meer
fundamenteel te zijn. Het zou dus kunnen dat een lagere hartslag in rust een onderliggende
verklaring is van de OSL-theorie. Daarenboven acht ik een tweede onderliggend
mechanisme mogelijk. Dit mechanisme valt te verenigen onder de theorie rond
gedragsinhibitie en –activatie. Deze theorie hecht belang aan de gevoeligheid voor straffen
en beloningen ten gevolge van het verkennen van de omgeving. De OSL-theorie is
algemeen (h)erkend als verklaring voor exploratieve consumptie. Net omdat het zo‟n
klassieker is, lijkt het mij interessant om meer te weten te komen over onderliggende
verklaringen.
De OSL-theorie zal het startpunt vormen in mijn thesis. Verder zal ik proberen aan te tonen
in welke mate biologische, sociale en psychologische verklaringen deze theorie kunnen
aanvullen. Daarnaast wordt de sociale invloed bij exploratieve consumptie bestudeerd.
Door een psychologische, een sociale en een biologische dimensie van
(consumenten)gedrag te behandelen beoog ik exploratieve consumptie op een
multidimensionele wijze te benaderen. Door een biologische en een sociale verklaring van
gedrag te integreren, neem ik een middenpositie in het nurture-nature debat in. In het vervolg
van dit werkstuk zal ik eerst dieper in gaan op de vermelde benaderingen. Vervolgens
worden mijn standpunten empirisch getoetst. Data is verkregen door middel van een
publieksbevraging. De belangrijkste analyses zijn gedaan met behulp van meervoudige
regressie. De respondenten zijn adolescenten van 17-18 jaar. Vooraleer de reeds
aangekaarte dimensies verder te bespreken, geef ik in volgende paragraaf mee wat er in dit
onderzoek precies verstaan wordt onder exploratieve consumptie.
4
1.2 Exploratieve aankopen
Exploratieve consumptie is een algemene term voor nieuwe aankopen. In de literatuur
worden verschillende nuances aangebracht. Soms spreekt men van variety seeking behavior
(Childers & Rao, 1992; Ratner & Kahn, 2002). Anderen hebben het over innovatie
(Goldsmith &Clark, 2006a; 2006b; Rogers, 1995). Ruvio (2008) heeft het dan weer over
uniek consumentengedrag. Conceptueel zijn er verschillen mogelijk tussen deze termen. Bij
variety seeking ligt de nadruk eerder op de loyaliteit (of eerder ontrouw) van de consument
ten aanzien van een merk of product. Onderzoek naar uniek consumentengedrag gaat na
hoe een consument zich uniek profileert door middel van een bepaald aankoopgedrag. Het
onderzoek naar innovatief consumentengedrag behandelt eerder de aankoop van producten
die nieuw zijn op de markt. Elk brengt andere nuances aan. Maar er zijn evengoed
gelijkenissen vaststelbaar bij deze concepten.
Als men nieuwe producten koopt, vertoont men tegelijkertijd uniek consumentengedrag.
Aangezien het om een nieuw product gaat en er relatief weinig anderen het product reeds
gekocht hebben. Daarenboven brengt de aankoop van nieuwe producten ook wat variëteit in
het consumentengedrag. Een gelijkaardig kenmerk van deze concepten is dat ze aankopen
behandelen die afwijken van de standaard van het alledaagse. Bij het ontdekken en
aankopen van nieuwe producten worden mogelijks niet bevredigde behoeften bevredigd. Of
bestaande behoeften op een nieuwe manier. Deze onderliggende dimensie van variety
seeking, innovatief gedrag en uniek consumentengedrag noemen Steenkamp &
Baumgartner (1996) exploratief consumentengedrag.
Een ander gemeenschappelijk kenmerk is het risico die gepaard gaat met exploratief
consumentengedrag. Het risico kan verscheidene vormen aannemen. Volgens het concept
van de waargenomen toegevoegde waarde maakt de consument een afweging tussen de
verschillende kosten en baten vooraleer overgegaan wordt tot consumptie (Kotler et al.,
2010). De baten zijn de potentiële voordelen die de consument als dusdanig percipieert. De
communicatie van de fabrikant naar de consument toe speelt hier een belangrijke rol in.
Aangezien het gaat om exploratieve aankopen, kan de consument moeilijker terugvallen op
eerdere ervaringen van andere mensen. Fabrikanten gaan vaak hun product aanprijzen en
een aantal voordelen beloven. Belangrijkste voordelen zijn: productwaarde, servicewaarde,
personeelswaarde en imagowaarde (Kotler et al., 2010). Het risico zit hem hier in de
mogelijke discrepantie tussen de effectief gerealiseerde voordelen en de beloofde voordelen.
De focus in deze tekst zal gericht zijn op het sociaal risico (cfr. imagowaarde) die men neemt
bij de consumptie van niet alledaagse goederen. Het sociaal risico omvat sociale afkeur en
disassimilatie. Concreet betekent dit dat sociale groepen bepaalde producten kunnen
afkeuren omwille van non-conformiteit. Het probleem met nieuwe producten is dat men zich
5
nog niet bewust is van de mogelijks sociaal negatieve betekenis van deze producten. Men
kan enkel een poging doen om de sociale reacties in te schatten. In die zin omvat het
aanschaffen van nieuwe, niet alle daagse goederen een (sociaal) risico.
De aankoop van nieuwe producten wordt vaak geassocieerd met de theorie over de diffusie
van innovaties. Die theorie behandelt de opeenvolgende stadia waarmee een nieuw product
verspreid raakt (Rogers, 1995). De eersten die het product aanschaffen zijn de innovators,
daarna volgen de early adopters. De early adopters kunnen zich al een beeld vormen van de
(sociale) gevolgen van de aankoop. Onder andere Fisher & Price (1992) toonden aan dat de
early adopters bepaalde sociale reacties anticiperen. In mijn onderzoek ligt de nadruk eerder
op de innovators, de groep consumenten die geen nog geen ervaringen heeft met het
product. Voor hen is het moeilijker om de sociale gevolgen in te schatten, aangezien er
niemand is als referentiecategorie van gebruikers.
6
2. Klassieke verklaring van exploratief consumentengedrag
2.1 Optimum Stimulation Level
Een klassieke verklaring voor exploratieve aankopen is de Optimum Stimulation Level
theorie. Het concept van optimale stimulatie is origineel afkomstig van Hebb en Leubadie die
de term gelijktijdig, maar onafhankelijk, introduceerden in 1955 (Raju, 1980). De OSL-theorie
stelt dat niet alle gedrag puur instrumenteel rationeel ingegeven is (Childers & Rao, 1992;
Baumgartner & Steenkamp, 1992; 1995; Raju, 1980). Onder instrumenteel rationeel
handelen begrijp ik hier het rationeel plannen van een gedrag om op een zo efficiënt
mogelijke wijze een concreet doel te bereiken. In de context van consumentengedrag zou dit
bijvoorbeeld kunnen betekenen dat men kiest voor het product met de beste prijs/kwaliteit
verhouding. Instrumenteel rationeel gedrag leidt tot een doel en is geen een doel op zich.
Volgens de OSL-theorie kan gedrag wel een doel op zich zijn. De gevolgen van het gedrag is
dan niet direct een doel, eerder het genot van het gedrag op zich. Men zou dan bijvoorbeeld
kiezen voor een nieuw product, los van de prijs/kwaliteit evaluatie, enkel en alleen omdat het
een nieuw product is. Het nieuw product leidt dan tot een bepaalde graad van sensatie. De
behoefte tot die sensatie (weliswaar tijdelijk) is bevredigd. Bovendien zijn er individuele
verschillen zijn in die drang naar sensatie en stimulatie (Childers & Rao, 1992; Baumgartner
& Steenkamp, 1992; 1995; Raju, 1980).
Elke persoon heeft een verschillende nood aan sensatie (Childers & Rao, 1992;
Baumgartner & Steenkamp, 1992; 1995; Raju, 1980). De OSL-theorie stelt dat de optimale
graad van sensatie verschilt naargelang het individu. Sommige mensen streven meer
sensatie na dan anderen. Bijgevolg zal de ene persoon vaker sensatiezoekend gedrag
vertonen dan de andere. Bovendien
lijkt het individu op zoek te zijn naar
een optimaal niveau. Dit houdt in dat
te lage niveaus van sensatie, of te
hoge niveaus van sensatie als
onaangenaam ervaren worden
(Childers & Rao, 1992; Baumgartner
& Steenkamp, 1992; 1995; Raju,
1980). Figuur 1 stelt dit grafisch voor
aan de hand van een concave curve.
Curve A stelt persoon A voor, curve
B persoon B. Uit beide curves volgt
7
dat het marginaal nut van extra stimulatie leidt tot extra voldoening, tot op een bepaald punt.
Na dit punt zou extra stimulatie als onaangenaam worden ervaren. Er zijn wel individuele
verschillen. Voor persoon B ligt het punt van optimale stimulatie (Sb) duidelijk verder dan
voor persoon A (Sa). Persoon B heeft bijgevolg meer nood aan sensatie om een zelfde
graad van voldoening (V) te ervaren.
De OSL-theorie legt niet zozeer de nadruk op het verschil tussen Sa en Sb. De aandacht
gaat eerder uit naar het punt op de curve waar het individu zich momenteel bevindt. Als de
persoon zich te veel naar links of teveel naar rechts bevindt ten opzichte van zijn/haar
optimaal punt van stimulatie, zal de persoon respectievelijk meer of minder sensatie zoeken.
Tot het optimale punt is bereikt. Een manier om sensatie te ervaren, en tevens een
basisassumptie van het model, is de omgeving gaan verkennen. Als men de omgeving gaat
verkennen dan komt men tot voor kort ongekende stimuli tegen. Nieuwe stimuli zorgen voor
stimulatie wat het individu er toe in staat stelt om zijn/haar optimaal punt te bereiken
(Childers & Rao, 1992; Baumgartner & Steenkamp, 1992; 1995; Raju, 1980). In het
onderzoek naar exploratieve consumptie zijn exploratieve goederen nieuwe stimuli. De
confrontatie met exploratieve goederen brengt een zeker gevoel van sensatie teweeg
(Childers & Rao, 1992; Baumgartner & Steenkamp, 1992; 1995; Raju, 1980). De OSL-
theorie heeft al meermaals zijn nut bewezen en is een algemeen aanvaard model. Zo stelt
Raju (1980), net als Steenkamp & Baumgartner (1992; 1995), een positief verband vast
tussen exploratieve consumptie en de zoektocht naar sensatie. Kwon & Workman (2010)
passen de theorie iets concreter toe. Zij stellen vast dat sensatiedrang zich vertaalt in het
aankopen van nieuwe kledij. Niininen, Szivas & Riley (2004) verklaren de keuze van
reisbestemming door middel van de OSL-theorie. Sinha & Mandel (2008) relateren het dan
weer aan muziekpiraterij. Dit zijn slechts enkele onderzoeken, maar de theorie is zo wijd
verspreid dat een zoektocht naar wetenschappelijke artikels over de Optimum Stimulation
Level theorie een zeer vruchtbaar activiteit kan zijn. Het is een klassieker binnen het
vakgebied.
2.2 Alternatieve verklaringen
Net omdat het zo‟n algemeen verspreide en aanvaarde theorie is, wordt die weinig in vraag
gesteld. Volgens mij is dit slechts gedeeltelijk terecht. Ten eerste spreekt het empirisch
materiaal voor zich. Er hoeft niet getwijfeld te worden aan het verband tussen exploratieve
consumptie en sensatiedrang. Ten tweede lijkt het mij wel interessant om eens de black box
te openen die de individuele verschillen van sensatiedrang toch gedeeltelijk blijft. Er zijn wel
al verschillende verklaringen onderzocht. Zo relateren Raju (1980) en Carver & White (1994)
de verschillen in sensatiedrang aan onderliggende persoonlijkheidskenmerken. Vanuit mijn
8
opleiding als socioloog heb ik gewerkt met individuele verschillen in sensatiedrang. Een
indicator die ik toen gebruikt heb is tonische hartslag (= hartslag in rust). Mensen met een
lagere tonische hartslag zijn vaker op zoek naar sensatie. Bovendien hebben ze minder last
van angst (Ortiz & Raine, 2004; Raine, 2002). In het volgend hoofdstuk ga ik dieper in op de
biologische link tussen hartslag, sensatiedrang en de OSL-theorie.
Ten derde lijkt het mij ook interessant om de OSL-theorie eens te confronteren met de
theorie rond gedragsactivatie en – inhibitie. Beter gekend als het behavioral activation
system en het behavioral inhibition system. Carver & White (1994) associëren bepaalde
persoonlijkheidskenmerken met het al dan niet op zoek gaan naar sensatie. Hun
bevindingen zijn voornamelijk gebaseerd op de theorie van Gray (1981 aangehaald in Carver
& White, 1994) die stelt dat individuen stimuli uit de omgeving anders gaan interpreteren
naargelang hun persoonlijkheidskenmerken. Hij identificeert twee persoonlijkheids-
kenmerken die van belang zijn in de interpretatie van stimuli (Gray, 1981 aangehaald in
Carver & White, 1994). Carver & White (1994) noemen deze twee dimensies repectievelijk
behavioral inhibition system (BIS) en behavioral activation system (BAS). BIS staat voor een
gevoeligheid ten aanzien van straffen. Het weerhoudt een persoon ervan om gedrag te
stellen die negatieve of pijnlijke gevolgen kan hebben. Vrees, angst en frustratie zijn
gevoelens die BIS teweegbrengt (Carver & Whit, 1994). Volgens mij kan dit doorgetrokken
worden naar exploratieve consumptie. Als men nieuwe producten aankoopt kan dit
aanleiding geven tot negatieve reacties van anderen. Nieuwe aankopen dragen altijd een
zeker risico met zich mee. Men is nooit zeker over de eigenschappen en prestaties van het
product, tot men het gekocht heeft. Personen die hoog scoren op het BIS-kenmerk, hebben
waarschijnlijk meer moeite met deze risico‟s. De aankoop uitstellen of teruggrijpen naar
vertrouwde producten is dan een veiliger alternatief.
BAS verwijst naar een gevoeligheid voor beloning en zet net aan tot gedrag (Carver & White,
1994). BAS brengt positieve gevoelens zoals geluk teweeg (Carver & White, 1994). Als men
nieuwe producten gaat kopen, kan dit leiden tot aangename verassingen. Onbevredigde
behoeften worden voldaan. Of reeds voldane behoeften op een nieuwe manier. Het
aankopen van een nieuw product kan belonend zijn. Al was het maar dat sommige mensen
meer nood hebben aan de confrontatie met nieuwe producten. Personen die vaker
exploratieve aankopen doen zouden met andere woorden laag scoren op het BIS-kenmerk
en hoog op het BAS-kenmerk. Er dient wel opgemerkt te worden dat beide
persoonlijkheidskenmerken orthogonaal zijn (Carver & White, 1994). Het gaat om relatieve
verhoudingen. Zowel de OSL-theorie, tonische hartslag en de BIS/BAS-theorie pogen min of
meer hetzelfde gedrag te verklaren. Mij lijkt het dan ook opportuun om de drie theorieën
eens te confronteren in een zelfde model. Deze confrontatie laat toe om het relatieve belang
van de verschillende theorieën juist in te schatten.
9
Ten vierde heeft de algemene populariteit van de OSL-theorie heeft misschien als bijwerking
dat een sociale verklaring van exploratief consumentengedrag minder aandacht heeft
gekregen. In de OSL-theorie ligt de nadruk sterk op een individuele drang naar sensatie. Het
zijn individuele verschillen die aanzetten tot exploratieve consumptie. Als socioloog kan ik
moeilijk de sociale dimensie van gedrag negeren. Dit is een aspect die minder aandacht
krijgt in de OSL-theorie. Nochtans is het wel algemeen aanvaard binnen de marketing dat er
een sociale invloed aanwezig is op (gewone) consumptie (cfr. Veblen). Goldsmith & Clark
(2006a; 2006b) onderzochten het wel. Zij bevestigen het individuele karakter van
exploratieve consumptie. Ze besluiten dat exploratief consumentengedrag niet sociaal is
gemotiveerd. Ik zal proberen om hun vaststellingen op een meer genuanceerde manier te
repliceren. In het volgend hoofdstuk ga ik eerst in op de invloed van hartslag op
sensatiedrang en risicogedrag. Nadien werk ik de sociale dimensie uit.
10
3. Hartslag en exploratieve aankopen
Vernieuwend in het onderzoek naar exploratieve aankopen is het gebruik van biologische
variabelen. Een doelstelling van huidig onderzoek is een licht te werpen op de biologische
dimensie van consumentengedrag. Ik zal een lagere hartslag in rust proberen te relateren
aan exploratief koopgedrag. Hartslag is – voor zover ik op de hoogte ben – nog nooit
gebruikt als voorspeller van consumentengedrag. Het gaat hier over een nieuw
onderzoeksgebied binnen de marketingliteratuur. Daarom baseer ik mijn theorievorming
voornamelijk op de theorieën aanwezig in de sociologische vakliteratuur. Hierbij dient wel
opgemerkt te worden dat het niet gaat om een dominante onderzoekstraditie binnen de
sociologie. Biosociaal onderzoek is controversieel binnen de sociologie.
De leuze van Emile Durkheim (1858-1920), één van de founding fathers van de sociologie,
stelt immers dat sociale feiten moeten verklaard worden aan de hand van sociale feiten. Veel
van zijn volgelingen zijn dit dogmatisch gaan interpreteren en hebben sociale feiten enkel
door sociale feiten verklaard. Nochtans zou hij nooit expliciet gesteld hebben dat sociale
feiten enkel door sociale feiten verklaard moeten worden. Volgens sommigen heeft Durkheim
dus een achterpoortje opengelaten voor biosociaal onderzoek. De aversie van
gedragssociologen ten aanzien van biologische variabelen zou gevoed worden, in de
nasleep van de tweede wereldoorlog, door een angst voor politieke incorrectheid (Pinker,
2004; Udry, 1995). Men zou bijvoorbeeld mensen kunnen bevoordelen of benadelen op
basis van hun biologische constitutie. Wetenschapsfilosofische argumenten overstijgen deze
discussie door te wijzen op het belang van de empirie. Als empirisch het belang van
biologische variabelen kan aangetoond worden, dan moet de invloed van biologische feiten
op sociale feiten erkend worden.
3.1 Hartslag als indicator van risicogedrag
De theorie binnen de sociologie gaat gebruik maken van hartslag als indicator van
risicogedrag. Risicogedrag is gedrag dat belonend kan zijn, maar waarvan de uitkomst
onvoorspelbaar is (Irwin, 1993). De hoge graad van abstractie van het concept risicogedrag
laat het toe te gebruiken in verschillende contexten. In de sociologische literatuur wordt het
eerder geoperationaliseerd als deviant gedrag. Volgens mij is het concept echter evengoed
toepasbaar in de context van consumentengedrag. Afhankelijk van de groepsnormen kan het
aanschaffen van een product als sociaal afkeurend worden gezien, of deviant. Het aankopen
van nieuwe producten omvat een risico van sociale reacties met betrekking tot dat
aankoopgedrag. Bovendien wordt de zoektocht naar sensatie als een belangrijke verklaring
11
van risicogedrag aangereikt in de sociologische literatuur (Ortiz & Raine, 2004; Raine, 2002).
In de literatuur over consumentengedrag wordt sensatiezucht eveneens aangehaald als
verklaring van exploratief consumentengedrag (Childers & Rao, 1992; Steenkamp &
Baumgartner, 1992; 1995; Raju, 1980). De raakvlakken zijn voor mij duidelijk en het lijkt mij
opportuun om de invloed van hartslag als indicator van risicogedrag in de context van
exploratieve aankopen te gaan onderzoeken. Hierna volgt een toelichting over de
theorievorming rond hartslag in rust als indicator van risicogedrag.
Tal van wetenschappers bestudeerden de consequenties van een lagere hartslag in rust, in
de context van deviant gedrag. Ortiz & Raine (2004) stellen een sterke relatie vast tussen
hartslag en risicogedrag. In een meta-analyse inventariseren ze 45 onderzoeken gedaan
tussen 1971 en 2002 naar de relatie tussen hartslag in rust en risicogedrag. Uit deze meta-
analyse komt naar boven dat een lage hartslag een robuuste indicator is voor risicogedrag.
Kibler et al. (2004) deden een gelijkaardig onderzoek. Hun meta-analyse bevat 9
onderzoeken. Ze komen tot gelijkaardige besluiten als Ortiz & Raine (2004). Personen met
een lagere hartslag zijn meer geneigd om risicogedrag te vertonen. Raine et al. (1997)
deden hierover een longitudinale studie. Zij stelden een link vast tussen de hartslag op
driejarige leeftijd en het nemen van risico‟s acht jaar later. Ook blijken jongeren met een
lagere hartslag in rust, een minder hoge toename van hun hartslag te ervaren tijdens het
ervaren van stress (Mawson, 2008; Oldehinkel et al., 2008). De verschillen in hartslag zijn
consistent met de gender gap in risicogedrag. Jongens beschikken over een gemiddeld
lagere hartslag dan meisjes (Raine, 2002).
Aangenomen kan worden dat hartslag een betrouwbare indicator is van risicogedrag.
Adriane Raine (2002) verklaart de link tussen een lage hartslag en een biologische
predispositie voor risicogedrag. Een lage hartslag gaat gepaard met een lagere arousal
(Ortiz & Raine, 2004; Raine, 2002). Te hoge of te lage arousal verwijst naar situaties waarin
iemand stimuli uit de omgeving intenser of juist oppervlakkig gaat ervaren (Oldehinkel et al.,
2008). Lage arousal staat bekend als een indicator van risicogedrag (Ortiz & Raine, 2004;
Raine 2002). Twee theorieën spitsen zich toe op die lagere arousal, nl. de stimulation
seeking theorie (Raine, 2002) en de fearlessness theorie (Raine, 2002). Op zoek gaan naar
sensatie en gebrek aan angst zijn de mechanismen van een lage arousal.
De stimulation seeking of sensation seeking theory stelt dat mensen met een lagere hartslag
een lagere arousal kennen en haast pathologisch op zoek gaan naar sensatie om hun
hartslag op een aangenamer niveau te brengen (Raine, 2002). Risicogedrag is een manier
om hier aan te voldoen, omdat men geconfronteerd wordt met nieuwe en intense stimuli.
Nemen van risico‟s houdt in dat men geen angst mag hebben. Een gebrek aan angst is een
tweede dimensie van een lage arousal. De fearlessness theory stelt dat mensen met een
lage hartslag minder last hebben van angst (Raine, 2002). Mezacappa et al. (1997) stellen
12
een relatie vast tussen angst en hartslag: personen met een hogere hartslag in rust blijken
meer last te hebben van angst.
Totnogtoe heb ik enkel de relatie tussen risicogedrag en hartslag besproken zoals ze
voorkomt in het onderzoek naar deviantie binnen de sociologie. Aangezien huidig onderzoek
consumentengedrag behandelt rest mij nu nog de taak om de theorieën te vertalen. De link
met exploratief consumentengedrag is voor mij duidelijk. Met nieuwe aankopen gaat altijd
een risico gepaard. Onder andere het risico op negatieve sociale reacties. Gebaseerd op de
literatuur rond hartslag denk ik dat mensen met een lagere hartslag in rust meer geneigd
gaan zijn om nieuwe aankopen te doen. Ten eerste zijn ze op zoek naar sensatie. Die
sensatie kunnen ze ervaren door blootstelling aan nieuwe stimuli, of nieuwe producten. Ten
tweede zijn mensen met een lagere hartslag in rust minder bang voor negatieve
consequenties verbonden aan hun innovatief gedrag. Er moet volgens mij wel voorzichtig
omgesprongen worden met de redenering rond minder angst voor sociale consequenties ten
gevolge van risicogedrag. Als men een exploratieve of nieuwe aankoop doet, neemt men
een risico. Er heerst onduidelijkheid rond de consequenties omdat de sociale omgeving nog
nooit eerder in contact is gekomen met het nieuwe product. Dit risico kan zowel negatieve
als positieve sociale consequenties hebben. Als men een nieuw product koopt kan men de
gevolgen niet inschatten. Hoe nieuwer het product, hoe moeilijker het wordt om de gevolgen
in te schatten. Hoe nieuwer het product, hoe groter het risico die men loopt op negatieve
reacties. Maar als de sociale omgeving uniciteit promoot, neemt de mogelijkheid op positieve
sociale reacties ook toe. Concreet kan dit betekenen dat als iemand bijvoorbeeld een nieuwe
unieke jas koopt, men zowel positieve reacties (bv. bevestiging unieke persoonlijkheid) als
negatieve reacties (bv. te uniek waardoor ze raar wordt) kan krijgen. Volgens mij is het dus
niet zo dat innovatieve mensen zich minder aantrekken van de reacties uit de sociale
omgeving, zoals Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) beweren. Het zou zelfs kunnen zijn dat
ze net meer moeite doen, en dus ook risico‟s nemen, om zich te assimileren. Vooraleer
dieper in te gaan op de sociale invloed, wordt kort stil gestaan bij de integratie mogelijkheden
tussen biologie en marketing.
3.2 Biologie en marketing
In het stuk „biologie en marketing‟ worden integratie mogelijkheden tussen marketing en
biologie behandelt. De nadruk ligt eerder op integratie tussen biologie en sociale
wetenschappen. Veel sociaal-wetenschappelijke theorieën zijn ook relevant voor de
marketing. Grossomodo zijn er drie stromingen mogelijk waar sociale wetenschappen en
biologie elkaar kunnen ontmoeten (Udry, 1995; Freese, Li & Wade, 2003).
13
De sociobiologie probeert gedrag te verklaren vanuit een evolutionair perspectief (Udry,
1995; Freese et al., 2003). Zo kunnen exploratieve aankopen van mannen gezien worden als
een manier om vrouwen te imponeren. Zulke mannen kunnen zich dan vaker voortplanten en
geven hun genen vaker door. Als risicogedrag genetisch bepaald zou zijn dan biedt dit een
verklaring. Met deze redenering moet wel opgepast worden. Niet alles is overerfbaar.
Sommige onderzoekers zijn weigerachtig om het evolutionaire denken toe te passen op alle
vormen van gedrag. Dit zou immers impliceren dat we op een eindpunt gekomen zijn wat
betreft natuurlijke selectie en dat alle gedrag optimaal zou zijn om de genen door te geven
naar de volgende generatie. Het is extreem moeilijk om evolutionaire hypotheses te
verifiëren of falsifiëren. Het gaat om ad hoc hypotheses over suboptimaal gedrag (Udry,
1995; Freese et al., 2003). De interesse van sociobiologen is bovendien anders georiënteerd
dan van sociale wetenschappers. Sociale wetenschappers zijn eerder op zoek naar
mechanismen aanwezig in de samenleving om gedrag te verklaren. Ze proberen een
antwoord te bieden op hoe-vragen. Sociobiologen hun interesse gaat uit naar waarom-
vragen. Hun doel is eerder om grote vragen te beantwoorden, zoals de oorsprong van
geslachtsroldifferentiatie in de samenleving. Sociobiologische inzichten kunnen wel nuttig
zijn voor sociale wetenschappers, maar acht ik minder relevant.
Een tweede stroming onderzoekt de genetische verschillen in (sociaal) gedrag (Udry, 1995;
Freese et al., 2003). Net als de sociobiologie nemen onderzoekers die gedragsgenetica
bestuderen aan dat gedrag genetisch bepaald is (Udry, 1995). Specifiek gaan ze
intragroepsvariatie van gedrag verklaren aan de hand van genetische verschillen. Concreet
bieden ze verklaringen voor personen met een gelijkaardig sociale achtergrond, die toch
diversifiëren in hun (sociaal) gedrag (Freese et al., 2003). Ze doen dit onder andere door
tweelingstudies. Eeneiige tweelingen die opgevoed zijn in een apart milieu worden
opgezocht. Op deze manier kan men controleren voor genetische en omgevingsinvloeden.
De derde stroming, en tevens de invalshoek van deze studie, is de biosociale stroming.
Biosociale onderzoekers stappen af van het idee dat mensen niet-materiële, abstracte
theoretische concepten zijn (Freese et al., 2003). Menselijke wezens zijn lichamelijke
entiteiten op alle vlakken. Gedachten en handelingen impliceren biologische activiteiten die
uitgevoerd worden door ons biologische lichaam. Theorieën die de lichamelijkheid van de
mens negeren behandelen personen als een black box (Freese et al., 2003). Het is net de
doelstelling van de biosociale theorie om de black box te openen en na te gaan welke
fysiologische parameters gepaard gaan met specifieke vormen van gedrag. Er bestaat een
variëteit aan biologische parameters die in relatie gebracht kunnen worden met specifieke
vormen van gedrag. Regelmatig terugkomende indicatoren zijn onder andere hartslag (Ortiz
& Raine, 2004; Kibler et al., 2004) en concentraties van sekshormonen (Lucas & Koff, 2010;
Millet, 2010).
14
De sterkte van biosociaal onderzoek is dat biologische variabelen niet overschat worden en
ze in relatie gebracht worden met de omgeving. In mijn studie wordt de relatie tussen
hartslag en exploratieve consumptie in kaart gebracht. Interpersoonlijke invloed gaat uit van
de omgeving. In het voorgestelde onderzoek wordt enkel aandacht geschonken aan
hartslag, in de volgende paragrafen werk ik dit uit. Ik wil wel benadrukken dat er nog andere
belangrijke biologische indicatoren bestaan die in relatie gebracht kunnen worden met
risicogedrag, bijvoorbeeld de concentratie sekshormonen.
15
4. Interpersoonlijke invloed en exploratieve aankopen
Een klassieke verklaring voor exploratief consumentengedrag komt van de Optimum
Stimulation Level theorie (cfr. supra), die theorie stelt dat mensen exploratief gedrag
vertonen omwille van de inherente behoefte om nieuwe stimuli te ontdekken. Deze
benadering schenkt minder aandacht aan de sociale invloeden die een rol kunnen spelen bij
exploratief consumentengedrag. Onderzoek van Goldsmith & Clark (2006a; 2006b)
suggereert dat exploratieve consumenten, zich minder aantrekken van de sociale reacties
die er zijn op hun aankopen. Deze sociale apathie zorgt er voor dat ze aankopen durven
doen, waarover er nog geen duidelijk sociale opinie bestaat. Ruvio (2008) stelt vast dat
exploratieve consumptie wel sociaal gemotiveerd kan zijn. Consumenten proberen zichzelf
als uniek voor te doen, door nieuwe producten te kopen. De sociale invloed wordt door Ruvio
iets genuanceerder voorgesteld. Individuen hebben in meer of mindere mate een drang om
deel uit te maken van een sociale groep (Ruvio, 2008). Ze gaan er voor zorgen dat hun
aankopen de sociale groepsnormen weerspiegelen. Maar de groepsnormen kunnen net
uniciteit promoten. Door zich als uniek voor te doen, gaat men zich integreren (Ruvio, 2008).
Consumenten gaan zich dan als het ware simultaan distantiëren en assimileren (Ruvio,
2008). In de volgende paragraaf wordt er dieper ingegaan op die ogenschijnlijke contradictie.
Ik vertrek van sociale invloed op “gewone” consumptie, gaandeweg extrapoleer ik de
theorieën naar een context van exploratieve consumptie. Bovendien ga ik het conflict tussen
de resultaten van Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) en Ruvio (2008) overstijgen door te
verwijzen naar een methodologisch tekort in het onderzoek van Goldsmith & Clark.
De argumenten die ik zal aanwenden in mijn uiteenzetting, zijn voornamelijk toepasbaar op
adolescenten. Vandecasteele (2010) heeft aangetoond dat exploratieve consumptie vooral
bij adolescenten sociaal is gemotiveerd. Om de sociale invloed op exploratieve consumptie
optimaal te kunnen bestuderen, is mijn onderzoek voornamelijk gebaseerd op die
leeftijdscategorie. Veblen komt vaak terug in sociologische handboeken, en ik ben socioloog
van opleiding. Beginpunt van mijn uiteenzetting is exploratieve consumptie op een
sociologische wijze benaderen. Die benadering moet mij eveneens toelaten om de link
tussen sociale invloed en exploratieve aankopen te verfijnen.
4.1 Symbolisch interactionisme
De invalshoek die ik zal aannemen in mijn visie op interpersoonlijke invloeden op
consumentengedrag is hoofdzakelijk gebaseerd op het symbolische interactionisme.
Symbolische interactionisme wordt ook wel eens de sociologische tegenhanger van de
16
sociale psychologie genoemd (Hewitt, 2006). Het gaat om een sociologische
benaderingswijze die onder andere de nadruk legt op een voluntaristische oriëntatie tussen
mens en omgeving (Brutsaert & Bracke, 2005). Het voluntarisme gaat er (in tegenstelling tot
het structuralisme) vanuit dat individuen, hier consumenten, actief omgaan met hun
omgeving. Specifiek wordt er nagegaan hoe door middel van interacties tussen individuen
onderling en met de omgeving op een actieve wijze een betekenisvolle identiteit wordt
gecreëerd (Brutsaert & Bracke, 2005). Ik ben van mening dat deze sociologische
benaderingswijze een hulp kan bieden om inzicht te geven in de interpersoonlijke invloeden
aanwezig bij de aankoop van exploratieve goederen. Twee belangrijke theoretici binnen het
symbolisch interactionisme zijn George Herbert Mead (1863-1931) en Charles Horton
Cooley (1864-1929). Ik zal beide theoretici vervolgens kort behandelen en hun potentiële
meerwaarde toelichten binnen het onderzoek naar exploratief consumentengedrag. Voor een
uitgebreide bespreking zie Self and Society: A Symbolic Interactionist Social Psychology
(Hewitt, 2006).
Zowel Mead als Cooley stellen dat het zelfbewustzijn een unieke menselijke kwaliteit is om
zichzelf van buitenaf te zien (Hewitt, 2006). Dit stelt de mens in staat zichzelf te zien zoals
anderen hen zien. Cooley noemt dit Looking Glass Self, Mead noemt het Taking the Attitude
of the Other. Beiden benadrukken het feit dat mensen hun zelfbeeld gevormd wordt door de
reacties van anderen tijdens interacties. Aan de hand van deze reacties evalueert men zijn
eigen zelfbeeld als positief of negatief. Indien men zichzelf een negatief zelfbeeld toekent,
zal men tijdens de volgende interactie proberen zijn/haar gedrag en handelingen aan te
passen. Zo krijgt men positieve feedback en verkrijgt men een positief zelfbeeld. Cruciaal
hierbij is dat men geen belang hecht aan de feedback van gelijk wie. Men hecht enkel belang
aan de feedback van de Significant Other (Hewitt, 2006). Dit is in essentie de visie van het
symbolisch interactionisme op interpersoonlijke invloed. Belangrijk aspect van dit proces is
dat het gaat om een levenslang proces (Hewitt, 2006). De toepassing van deze theorie op
consumentengedrag is voor mij duidelijk. Door consumptie van bepaalde producten gaat
men zichzelf een identiteit toe-eigenen, dit is eerder een proces van trial & error. Bepaalde
types van goederen zal men meer of minder consumeren naargelang de reacties die er
komen. Dit gegeven komt ook voor in de literatuur rond consumentengedrag onder de naam
impression management. Ratner & Kahn (2002) stellen vast dat individuen zich vaker
gedragen conform met de groepsnormen als hun gedrag waarneembaar is door anderen. In
hun studie over variety seeking consumption constateren ze dat bepaalde consumenten
zichzelf een creatieve identiteit willen toe-eigenen en zich als interessant willen voordoen
naar de buitenwereld toe als de groepsnormen dit voorschrijven (Ratner & Kahn, 2002).
Sommige consumenten gaan zich dus creatief en uniek voordoen, met als doel positieve
feedback te verkrijgen. Die drang van de consument om zich als uniek voor te doen, komt
17
duidelijk naar voor in de Consumer Need for Uniqueness theorie en het Fisher & Price
Model.
4.2 Interpersoonlijke invloed en een unieke identiteit
Fisher & Price (1992) erkennen dat nieuwe producten geconsumeerd worden omwille van
hun symbolische waarde. Consumenten proberen sociale doelen te realiseren in hun
aankopen. Normatieve motivaties zijn volgens hen een belangrijk aspect in de verklaring van
consumentengedrag. Mensen houden rekening met de verwachtingen van anderen in hun
aankoopgedrag. Specifiek gaan ze bepaalde reacties anticiperen en bijgevolg ook uitlokken.
Door het stellen van conform gedrag krijgt men feedback. Die feedback is een soort sociale
beloning, de ultieme bevestiging is groepslidmaatschap (Fisher & Price, 1992). Fisher &
Price ondersteunen de redenering dat nieuwe aankopen sociaal gemotiveerd kunnen zijn. In
hun studie ligt de nadruk echter op adaptief gedrag. Ze hebben de respondenten een fictief
product laten associëren met het nationale skiteam van de Verenigde Staten. Daarna
hebben ze onderzocht in welke mate de respondenten een voorkeur hadden voor het
product. De onderzoekers stelden vast dat de respondenten het product associeerden met
het imago van het skiteam. Door het product aan te kopen zouden de consumenten
proberen het positieve imago op zichzelf over te dragen. Uiteindelijk hebben Fisher & Price
de invloed van referentiegroepen nagegaan bij early adopters. De respondenten konden al
op min of meer op voorhand inschatten wat de reacties zouden zijn. Het sociaal risico is
meer uitgesproken bij exploratieve aankopen. Mijn studie behandelt exploratieve aankopen.
Daarbij ligt de nadruk eerder op innovators in tegenstelling tot het onderzoek Fisher & Price
(1992).
In de consumer need for uniqueness theorie komt de drang naar sociale bevestiging
eveneens naar voor. Die stelt dat individuen een optimale graad van uniciteit nastreven
(Tian, Baerden & Hunter, 2001; Berger & Heath, 2007) . Mensen ervaren het onaangenaam
als ze teveel op anderen gelijken. Het is wel zo dat een te hoge graad van uniciteit evenmin
wenselijk zou zijn omwille van het gevaar op sociale isolatie (Tian et al., 2007; Berger &
Heath, 2007). Het uiteindelijke gedrag die mensen stellen is dan als het ware een trade-off
tussen uniciteit en gelijkheid. Mensen gebruiken affectieve en gedragsmatige mechanismen
om een gemiddelde graad van uniekheid te waarborgen (Tian et al., 2007; Berger & Heath,
2007). Het gaat om identiteitssignalen, waarbij nuttige informatie wordt overgedragen en de
gewenste impressies gecreëerd worden (Wernerfelt, 1990). Er zijn wel individuele
verschillen. De ene persoon hecht meer belang aan uniciteit in plaats van aan sociale
verbondenheid, bij de andere zal sociale verbondenheid de bovenhand halen (Tian et al.,
2007; Berger & Heath, 2007). Maar het gaat verder. De drang naar uniciteit is meer dan een
18
louter individuele motivatie. Volgens Hofstede (1993) hechten sommige culturen een groter
belang aan individualisme. Andere culturen hechten meer belang aan samenhorigheid. De
westerse samenleving is eerder individualistisch gericht (Hofstede, 1993). Individualistische
culturen hebben iets paradoxaals in zich: om deel uit te maken van de cultuur, en er dus „bij
te horen‟, moet men zich sterk individualistisch profileren. Het is aangewezen om zich uniek
te profileren.
Zowel het model van Fisher & Price als de consumer need for uniqueness theory erkennen
het belang van sociale invloeden. Een zekere graad van uniciteit wordt in onze Westerse
samenleving op prijs gesteld. Te uniek zijn kan wel een gevaar inhouden: negatieve sociale
reacties en dissimilatie als ultieme bedreiging. Beide theorieën dragen enkele nuttige
inzichten aan. Het Fisher & Price model wijst het belang aan van identiteitsconstructie. De
consumer need for uniqueness theorie duidt het belang van een unieke identiteit, in een
individualistische context. Het is wel zo dat beide theorieën niet expliciet tot doel hebben
exploratieve consumptie te verklaren.
4.3 Interpersoonlijke invloed en exploratieve consumptie
In de literatuur over innovatief consumentengedrag is er nog maar weinig onderzoek gedaan
naar interpersoonlijke invloed bij innovatief consumentengedrag. De reden hiervoor is dat de
algemene teneur luidt dat innovatieve consumenten zich minder zouden aantrekken van de
reacties van anderen, en daardoor grotere risico‟s durven nemen met betrekking tot nieuwe
aankopen (Goldsmith& Clark, 2006a; 2006b). Ik ga hier niet mee akkoord. Volgens mij is er
wel sprake van interpersoonlijke invloed bij nieuwe of exploratieve aankopen. Omwille van
verschillende redenen.
Een eerste reden is het onderzoek van Ruvio (2008) die een positief verband vaststelt
tussen sociale goedkeuring van vrienden en uniek consumentengedrag. Een andere reden
komt voort uit het onderzoek van Vandecasteele (2010). Hij stelt vast dat exploratieve
consumptie ook een sociale dimensie heeft, namelijk om zich te onderscheiden. Deze drang
om zich te onderscheiden van de anderen is in meerdere mate aanwezig bij jongeren en bij
homoseksuelen. Homoseksuelen willen aantonen, onder andere door innovatieve
consumptie, dat ze anders zijn dan de “massa”. Net door zich te gaan onderscheiden van de
massa wordt hun homo-identiteit duidelijk gemaakt. En gaan ze zich dus assimileren in de
homogemeenschap (Vandecasteele, 2010). Om het in de termen van het symbolisch
interactionisme te stellen, de significant other is hier de groep van andere homoseksueel
georiënteerden. Door zich innovatief te gedragen gaan ze zich tegelijkertijd distantiëren van
de heteroseksuelen en associëren met gelijkgestemden. Ruvio (2008) noemt dergelijke actie
het simultaan assimileren en distantiëren. Bovendien stelt Ruvio dit verband vast zonder zich
19
te focussen op een homoseksueel georiënteerde groep. In zijn onderzoek maakt hij gebruik
van consumenten die een vragenlijst aangeboden kregen in een shoppingcentrum of een
buurtcentrum (Ruvio, 2008). Zowel Vandecasteele (2010), als Ruvio (2008) suggereren een
interpersoonlijke invloed bij innovatief of exploratief consumentengedrag.
Desalniettemin stellen Goldsmith & Clark (2006a) een negatief verband vast tussen
innovativiteit en ontvankelijkheid voor sociale invloed. In een tweede onderzoek (Goldsmith &
Clark, 2006b) maken ze een onderscheid tussen normatieve en informatieve
interpersoonlijke invloed. Opnieuw is normatieve interpersoonlijke invloed negatief
gerelateerd aan innovativiteit. Innovatieve consumenten zouden wel gevoelig zijn voor
informatieve interpersoonlijke invloed (Goldsmith & Clark, 2006b). Volgens mij zijn de
tegenstrijdige resultaten methodologisch te verklaren.
4.4 Sociale wenselijkheid en uniciteit
Fisher (1993) onderzocht sociaal wenselijke invloed bij het invullen van
consumentenschalen. Belangrijke vaststelling is dat sociale wenselijkheid voor een te grote
vertekening zorgt. Mensen geven niet graag toe onderhevig te zijn aan sociale invloed. Dit
past moeilijk in een individualistische cultuur. Om de sociale wenselijkheid uit te schakelen
moet normatieve invloed op een indirecte, projectieve wijze bevraagd worden. Bij het
bevragen van informatieve invloeden maakt het niet uit volgens hem of de vragen al dan niet
direct gesteld worden (Fisher, 1993).
Pronin, Berger & Molouki (2007) stellen dat er meer aan de hand is dan louter sociale
wenselijkheid. Zij spreken van een introspectieve illusie. Mensen hebben een asymmetrische
perceptie van hun conformiteit. Als verklaring verwijzen ze naar een cognitief proces.
Beoordeling van conformiteit kan gebaseerd zijn op twee bronnen van informatie:
observeerbaar gedrag en introspecties. Als men zijn eigen graad van conformiteit gaat
bestuderen, weegt de introspectieve informatie meer door dan de observeerbare informatie.
Hierdoor wordt de impact van sociale invloed over het algemeen onderschat (Pronin et al.,
2007). Zowel Fisher (1993) en Pronin et al. (2007) dragen belangrijke argumenten aan om
Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) hun methode van bevraging te analyseren.
Naast hun argumenten draag ik nog een eigen argument bij. Die bouwt voort op sociale
wenselijkheid en is geïnspireerd op het symbolisch interactionisme. Onze cultuur promoot
een zekere graad van individualisme. Het is onwenselijk om toe te geven dat men
beïnvloedbaar is. Het symbolisch interactionisme leert ons dat identiteit en zelfbeeld
gevormd worden tijdens interacties met significant others. Dit klinkt paradoxaal: om zichzelf
als uniek, zelfstandig individu te profileren zal men interacties moeten aangaan met anderen.
Hun sociale feedback draagt bij tot de creatie van je eigen unieke identiteit. Sociale feedback
20
kan op twee manieren benaderd worden: positieve en negatieve sociale feedback. Positieve
feedback zet aan om in de toekomst gelijkaardige handelingen te stellen. Negatieve
feedback functioneert als een soort straf. Bij toekomstige handelingen gaat men rekening
houden met de potentieel negatieve consequenties. Als we beide vormen van feedback in
een context die uniekheid promoot gaan bekijken, is er misschien ook een positief aspect
aan de negatieve feedback. Als men er op gewezen wordt anders te zijn en er niet bij te
horen (in principe negatieve feedback), kan het individu dit als positief gaan ervaren. De
doelstelling om als uniek over te komen is immers gelukt. Figuur 2 stelt dit grafisch voor:
De cirkels A en B stellen twee verschillende sociale contexten voor. De symbolen X, Y en Z
de personen die deel uitmaken van de context. In context B draagt men uniekheid hoog in
het vaandel. Een aanvaarde manier om in context B zijn unieke identiteit waar te maken kan
bijvoorbeeld zijn door een fel gekleurde, hippe jassen te dragen. In context A houdt men
eerder van sobere jassen. Als persoon Z zich in context A bevindt en een opvallende jas
draagt zal dit negatieve reacties uitlokken. De norm is immers een sobere jas. Andere
personen in context A zullen hem er op wijzen dat een opvallende jas niet gewenst is. Als
persoon Z zich in context A zou willen integreren, zal hij daar aan denken de volgende keer
hij contact heeft met personen in context A. Een sobere jas dragen is meer gepast. Maar
indien persoon Z ambitie heeft om tot context B te behoren gaat hij zijn kledijstijl niet
aanpassen. In dat geval werken de negatieve reacties die hij krijgt eerder als een bevestiging
dat hij behoort tot context B. En het is net datgene dat persoon Z wil. Als persoon Z contact
heeft met mensen uit context B zal hij extra op zijn kledij letten. In deze context worden
hippe, unieke jassen immers goed ontvangen. Als persoon Z de laatste nieuwe, opvallende
jas zou dragen gaan de reacties in context B positief zijn. Weeral wordt zijn identiteit
bevestigd. De ideale manier om zijn unieke identiteit duidelijk te maken, is door een jas te
kopen die nog niemand heeft in context B. De jas zou dan het exploratieve product zijn. Ik
21
heb dit voorbeeldje nu uitgewerkt door te verwijzen naar bepaalde normen qua kledij. Ik had
het evengoed kunnen uitwerken met een ander product. De essentie is dat negatieve
feedback als positief kan ervaren worden door het individu. Het is volgens mij moeilijk voor
de consument om een genuanceerd onderscheid te maken tussen de vormen van feedback
in een vragenlijst. Zeker als er gevraagd wordt in welke mate hij/haar zich laat beïnvloeden
door anderen.
Het volstaat volgens mij niet om louter te vragen aan de consument in welke mate ze zich
aantrekken van de mening van anderen. Dergelijke vraagstelling richt zich volgens mij teveel
op positieve feedback, terwijl het symbolisch interactionisme er ons op wijst dat negatieve
sociaele feedback ook positief kan zijn. Bovendien suggereren de inzichten van Fisher
(1993) en Pronin et al. (2007) dat interpersoonlijke invloed op een complexere wijze moet
gemeten worden. Een evaluatie en eventuele hervorming van de schaal die Goldsmith &
Clark (2006a; 2006b) gebruikt hebben in hun onderzoek dringt zich op.
4.5 Interpersoonlijke invloed meten
Goldsmith& Clark (2006) meten sociale invloed op innovatief koopgedrag met behulp van de
schaal zoals geconstrueerd in het artikel van Baerden, Nettemeyer & Teel (1989). Deze
schaal bevraagt ontvankelijkheid voor normatieve en informatieve interpersoonlijke invloed
op een directe wijze. Normatieve interpersoonlijke invloed richt zich specifiek op de feedback
van anderen. Informatieve interpersoonlijke invloed focust eerder op de mate waarin men
informatie verschaft door anderen als een juiste voorstelling van de werkelijkheid gaat
aanvaarden (Bearden et al., 1989). Respondenten moesten telkens aangeven in welke mate
ze akkoord gaan met stellingen zoals: „Ik koop pas de laatste trends en stijlen als ik zeker
ben dat ze zullen goedgekeurd worden door anderen‟, „Het is zo dat ik pas bepaalde
producten en merken zal kopen als ik denk dat anderen ze zullen goedkeuren‟ en „Ik probeer
met te identificeren met iemand door dezelfde producten en merken te kopen‟.
Problematisch is volgens mij dat het niet duidelijk is wie de „anderen‟ zijn in die stellingen.
Waarschijnlijk zijn dit de mensen van wie de consument positieve sociale feedback wil
uitlokken. Het symbolisch interactionisme toont aan dat negatieve sociale feedback toch een
positief gevolg kan hebben op ons zelfbeeld. De unieke identiteit krijgt dan bevestiging.
Volgens mij is de schaal van Baerden et al. (1989) teveel gericht op die minder subtiele vorm
van feedback. Als we bovendien rekening houden met de argumenten van Fisher (1993)
over sociale wenselijkheid. Dan lijkt het mij onwaarschijnlijk dat sociaal beïnvloedbare
respondenten een hoge score zullen geven op de normatieve component. Merkwaardig is
dat Goldsmith & Clark (2006b) in hun tweede onderzoek wel een informatieve
interpersoonlijke invloed constateren, maar geen normatieve invloed. Deze vaststellingen
22
vraagt om een vervolgonderzoek waarin normatieve invloed op een subtielere wijze wordt
bevraagd.
Ruvio (2008) houdt rekening met de bevindingen van Fisher (1993). Hij bevraagd normatieve
invloed op een indirecte wijze. Er dient wel opgemerkt te worden dat Ruvio (2008) zijn
onderzoek eerder gericht was op uniek consumentengedrag. Terwijl Goldsmith & Clark
(2006a; 2006b) zich eerder richtten op innovatief gedrag. Beide nuances vallen wel te
verenigen onder de noemer exploratief consumentengedrag. In het artikel van Ruvio (2008)
staat nergens een voorbeeld van de schaal die hij gebruikt heeft.
Ik heb de schaal van Bearden et al. (1989) lichtjes gewijzigd. In mijn versie is het de
bedoeling dat de respondent aangeeft over hoe medeleerlingen in het algemeen denken
over de respectievelijke stellingen. Door een vage stimulus (medeleerlingen in het algemeen)
te creëren hoop ik de sociale wenselijkheid tot een minimum te herleiden. Het is de
bedoeling dat de respondenten onbewust hun eigen mening gaan gebruiken als
referentiepunt. Verder in de paper leg ik in meer detail uit hoe ik precies te werk ben gegaan.
Nu werk ik eerst het theoretisch model verder uit.
Tot dit punt heb ik enkele sociale perspectieven op consumentengedrag aan bod laten
komen. Het is een algemeen aanvaarde stelling dat mensen soms producten kopen op basis
van sociale motieven. Alleen is het minder duidelijk in welke mate er sprake is van
interpersoonlijke invloed bij consumenten die een voorkeur hebben voor exploratieve
goederen. Vandecasteele (2010) en Ruvio (2008) wijzen op het belang van sociale motieven
bij dergelijke aankopen. Terwijl Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) menen dat innovatieve
consumenten zich minder aantrekken van de sociale consequenties veroorzaakt door hun
aankopen. Aangezien het om nieuwe producten gaat is het moeilijker voor de consument om
de sociale impact in te schatten van de aankoop. Maar is het niet zo dat die vaagheid zowel
kan uitdraaien op positieve sociale feedback als negatieve? Het nemen van risico‟s kan
evengoed beloond worden als bestraft. Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) lijken zich vooral
te focussen op de potentiële straf. Volgens mij moet er meer aandacht geschonken worden
aan de potentiële beloning. Zeker in een context, zoals de westerse samenlevingen, waar
individualisme en uniekheid haast universele waarden zijn.
De sociale component is de laatste dimensie in mijn multidimensionele benadering van
exploratieve consumptie. In het volgende hoofdstuk geef ik een kort overzicht van het tot nu
toe beargumenteerde model. Bovendien wordt er aandacht gegeven aan de operationalisatie
van het model en stel ik enkele concrete hypothesen op
23
5. Multidimensioneel model
5.1 Theoretisch model
Tot nu toe heb ik telkens de afzonderlijke dimensies van mijn theoretisch model
beargumenteerd. In deze paragraaf integreer ik de verschillende benaderingen in een
overkoepelend model. De structuur is gelijkaardig aan het Fishbein-Ajzen model. Figuur 3
stelt het model grafisch voor. Fishbein en Ajzen (1980) hebben een universeel model
opgesteld waarmee talloze vormen van gedrag kan verklaard worden. Volgens hen is bijna
alle gedrag zowel sociaal als individueel gemotiveerd. In mijn model heb ik aandacht voor
beide gedragsmotivaties. Zo beargumenteer ik dat exploratieve consumptie sociaal
ingegeven is. Specifiek proberen sommige consumenten een unieke identiteit te creëren
door middel van exploratieve aankopen. Het zijn de interacties met anderen en de feedback
die daar uit voortvloeit die bijdragen tot een uniek zelfbeeld. Ik beargumenteer ook een
persoonlijke invloed op exploratieve consumptie. In overeenstemming met de OSL-theorie
denk ik dat mensen met een hogere sensatiedrang, een grotere voorkeur voor exploratieve
goederen hebben. Dit is een bron van sensatie voor hen. Verder ga ik op zoek naar de
onderliggende dimensies van de OSL-theorie. Volgens mij zijn er twee dimensies van
belang: een lage tonische hartslag en gedragsactivatie (BAS) versus –inhibitie (BIS).
Mensen met een lagere tonische hartslag, net als diegenen die hoger scoren op het
gedragsactivatie-kenmerk, zijn meer opzoek naar nieuwe sensaties. Dit uit zich onder andere
in een voorkeur voor exploratieve goederen. Mensen van wie hun gedrag meer onderdrukt
is, zijn minder op zoek naar sensatie. Hun voorkeur voor exploratieve goederen is minder
aanwezig.
24
Miniard & Cohen (1981) stellen dat het Fishbein-Ajzen model methodologisch probleem
heeft. Zo zouden respondenten moeilijk een onderscheid kunnen maken tussen de
individuele en de interpersoonlijke component. Het model zou geplaagd worden door een te
hoge multicolineariteit (Miniard& Cohen, 1981) Ik denk dat deze kritiek slechts in beperkte
mate van toepassing is op mijn model. Interpersoonlijke invloed wordt in mijn model op een
indirecte methode bevraagd. De respondent hoeft dus geen onderscheid te maken tussen de
sociale en de individuele component. Daarenboven maak ik gebruik van een objectieve
meting van sensatiedrang, namelijk hartslag. Om mijn model te toetsen aan de werkelijkheid
stel ik volgende hypothesen op:
H1: Mensen met een lagere hartslag in rust hebben een grotere voorkeur voor exploratieve
consumptie.
H2: Mensen die gevoelig zijn voor beloningen (BAS) hebben eenn grotere voorkeur voor
exploratieve consumptie.
H3:Mensen die gevoelig zijn voor straffen(BIS) hebben een minder grote voorkeur voor
exploratieve consumptie.
H4: Mensen die meer op zoek naar sensatie hebben een grotere voorkeur voor exploratieve
consumptie.
H5: Mensen die meer belang hechten aan de sociale reacties van anderen, hebben een
grotere voorkeur voor exploratieve consumptie.
Tot hier toe heb ik voornamelijk de aandacht besteed aan de theoretische uitwerking van
exploratieve consumptie. Zoals iedere onderzoeker weet, staat of valt een theoretisch model
door het te toetsen aan de empirie. In de volgende rubriek licht ik de operationalisatie en de
meetinstrumenten toe. Daarna komen de analyses.
5.2 Operationalisatie
Het doel van huidig onderzoek is exploratieve consumptie op een multidimensionele wijze
gaan verklaren. Zoals aangegeven licht de nadruk bij exploratieve consumptie op aankopen
die afwijken van het „standaard‟ of „normaal‟ aankooppatroon van de consument. Het gaat
om producten die de consument nog nooit eerder heeft aangekocht. Hirschman (1980)
25
onderscheid drie aspecten die van belang zijn. Een eerste aspect richt zich op het mentale.
De consument denkt en reflecteert over het product. Een tweede aspect legt de nadruk op
de effectieve aankoop. Het derde aspect richt zich specifiek op het gebruik van het product
(Hirschman, 1980). In mijn onderzoek ligt de focus op exploratieve consumptie bij
adolescenten. Adolescenten hebben steeds meer koopkracht, daarnaast beïnvloeden ze de
gezinsaankopen (Kotler et al., 2010). Hartman, Gehrt & Watschravesringkan (2004)
erkennen deze feiten, maar voegen er aan toe dat de ultieme beslissing in het koopproces
gedaan wordt door volwassen gezinsleden. Zelfs al kopen adolescenten iets met „hun‟ geld,
ze moeten steeds de reactie van hun ouders incalculeren. Rekeninghoudend met de
bevindingen van Hartman et al. (2004) focus ik mij op het eerste aspect van Hirschman
(1980). Het mentale, reflectieve aspect. Adolescenten kunnen een bepaalde voorkeur
hebben voor exploratieve goederen, maar hun ouders spelen ook een belangrijke rol in het
aankoopproces. Het is dus afhankelijk van de ouders in welke mate de adolescenten hun
individuele voorkeur effectief tot uiting komt in hun concrete aankopen. Door de nadruk te
leggen op het mentale, reflectieve aspect hoop ik de adolescenten hun voorkeur voor
exploratieve consumptie ten volle te vatten. Bovendien dagdromen adolescenten vaker
(Hartman et al., 2004). Een schaal die zich richt op het mentale, reflectieve aspect van
consumptie speelt daar extra op in. Concreet heb ik de schaal van Hartman et al. (2004)
overgenomen. Die bestaat uit 10 items met telkens 5 antwoordcategorieën.
Een belangrijke verkalring van exploratieve consumptie is de Optimum Stimulation Level
theorie. Gebaseerd op factoranalyse stellen Steenkamp & Baumgartner (1995) vast dat de
Change Seeker Index van Garlington & Shimota (1964, aangehaald in Baumgartner &
Steenkamp, 1995) het meest aangewezen is om de OSL-theorie te operationaliseren. De
CSI-index meet de nood aan variatie in de respondent zijn stimulus input, zodat een optimaal
niveau van stimulatie bereikt wordt (Steenkamp & Baumgartner, 1995). Het enige probleem
met de schaal is dat die origineel bestaat uit 95 items, waardoor ze bijna onbruikbaar wordt
in surveyonderzoek. Steenkamp & Baumgartner (1995) hebben een verkorte versie van de
schaal (7 items) samengesteld en getest. In mijn onderzoek maak ik gebruik van die
ingekorte versie.
Exploratieve consumptie verklaren aan de hand van hartslag in rust is uniek binnen het
onderzoek naar consumentengedrag. Voor de methode van registratie baseer ik mij op
bestaand biosociaal onderzoek. Volgens Ortiz & Raine (2004) kan hartslag betrouwbaar
gemeten worden met relatief eenvoudige apparatuur. Ik heb de polsbloeddrukmeter
Tensoval van de fabrikant Hartmann gebruikt. Andere onderzoekers maken gebruik van
dezelfde apparatuur (Vermeersch et al, 2011). In navolging van Mawson (2009) zijn er
enkele indicatoren opgenomen die de tonische hartslag kunnen beïnvloeden: geslacht,
26
leeftijd, lengte, gewicht, aantal uren sport per week en het al dan niet kampen met
gezondheidsproblemen.
Gedgragsinhibitie en –activatie heb ik geoperationaliseerd aan de hand van de BIS/BAS-
schalen. Deze zijn overgenomen uit het onderzoek van Carver & White (1994). De BIS-
schaal meet de gevoeligheid voor straffen. De BAS-schaal meet de gevoeligheid voor
beloningen.
Zoals vermeld heb ik dezelfde schaal gebruikt als Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) om
interpersoonlijke invloed te meten. Zij hebben de schaal overgenomen hebben van Baerden
et al. (1989). De schaal bestaat uit twee subschalen. Een eerste schaal legt de nadruk op
gevoeligheid voor sociale reacties die er komen ten gevolge van (exploratieve) aankopen.
De tweede schaal meet de mate waarin men informatie gaat verzamelen bij anderen
vooraleer er overgegaan wordt tot een aankoop. Om tegemoet te komen aan de kritiek die ik
geuit heb op deze schaal, heb ik de schaal gewijzigd. De items zijn dezelfde gebleven. De
vragen zijn niet langer op een directe wijze gesteld. In plaats daar van zijn ze op een
indirecte wijze gesteld. Respondenten moesten telkens aangeven in welke mate zij vinden
dat de stellingen van toepassing waren op medeleerlingen in het algemeen. Ze moesten met
andere woorden aangeven in welke mate leerlingen in het algemeen rekening houden met
sociale invloeden als ze iets kopen. Door te verwijzen naar een vage stimulus,
medeleerlingen in het algemeen, hoop ik dat ze hun eigen gedrag en cognities als referentie
zullen nemen. Een respondent die zelf in hoge mate rekening houdt met de mening van
anderen, zal dergelijk gedrag vlugger opmerken bij leeftijdsgenoten. Logischer wijze scoren
ze dan hoger op de twee schalen die interpersoonlijke invloed meten. In bijlage 1 (pagina I)
is de gebruikte vragenlijst opgenomen, met daarin de gebruikte schalen.
27
6.Onderzoeksdesign
6.1 Data
Data is afkomstig van een surveyonderzoek gedaan in het voorjaar van 2011 bij leerlingen
van het Koninklijk Atheneum 1 (KA1) te Oostende (vijfde en zesde middelbaar). De
respondenten zijn geselecteerd op basis van een convenience sample. De vragenlijst die ik
gebruikt heb is opgenomen in de bijlage 1 (pagina I). Het doelpubliek omvat 17-18 jarige
adolescenten. De samenwerking met de KA1 uit Oostende verliep vlot. Ik heb data
verzameld van 107 respondenten. Ten gevolge van praktische moeilijkheden heb ik niet alle
leerlingen uit het vijfde en zesde kunnen bevragen. Het oorspronkelijk doel lag op +/- 140
respondenten. Bijgevolg bedraagt de responsgraad 76%. Op enkele uitzonderingen na is er
geen item-nonrespons. Naarmate de complexiteit van de analyses in volgende paragrafen
zal toenemen, blijft het aantal geanalyseerde respondenten zo goed als constant. De dataset
bestaat voor 61,3% uit meisjes, en 38,7% jongens. De leerlingen zijn bevraagd per klas.
Tonische hartslag werd gelijktijdig geregistreerd. Belangrijk hiervoor was dat de leerlingen
zich in een rustige toestand bevonden. Er vonden geen lessen lichamelijke opvoeding plaats
de dag van bevraging. Om eventuele effecten van verhoogde inspanning, te wijten aan het
verplaatsen tussen de klassen te neutraliseren, heb ik eerst de doelstellingen van het
onderzoek toegelicht (5 à 10 minuten). Zo waren de leerlingen voldoende geïnformeerd en
waren ze bovendien rustiger. Na de registratie van de hartslag heb ik hen een vragenlijst
aangeboden. Het was de bedoeling dat de hartslag eerst en vooral ingevuld werd op het
eerste blad van de vragenlijst.
Uit praktische overwegingen heb ik gewerkt met papieren vragenlijsten. Dit liet mij toe om de
leerlingen op school, klas per klas te bevragen. Minder praktische consequentie hiervan was
dat deze vragenlijsten ook manueel moesten worden ingevoerd in de computer. Bij het
verwerken van grote aantallen vragenlijsten is het niet meer dan normaal dat er fouten
gemaakt worden bij de input. Om deze vertekening tot een minimum beperken heb ik de
data tweemaal ingevoerd in Excel. Vervolgens heb ik beide bestanden geïmporteerd in
SPSS. Dan heb ik het programma beide datasets laten vergelijken. De inconsistenties die
aan het licht kwamen, heb ik verbeterd door de juiste gegevens opnieuw te gaan opzoeken
in de respectievelijke vragenlijsten. De dataset heb ik dan gecorrigeerd door gebruik te
maken van de syntax van SPSS.
28
6.2 Variabelen
Eerst worden de variabelen die ik gebruikt heb in de analyses kort besproken. Voor een
uitgebreid overzicht van de beschrijvende statistiek verwijs ik naar de bijlage 2 (pagina IX).
Daarnaast wordt toegelicht hoe de gebruikte schalen dienen geïnterpreteerd te worden.
De te verklaren variabele die gebruikt is in de analyses is de exploratieve consumptie schaal.
De schaal is het gemiddelde van 10 items, met telkens 5 antwoordmogelijkheden.
Cronbach‟s alfa bedraagt 0,68. De minimumscore op de schaal bedraagt 2,1. Het
gemiddelde is 3,38. De respondent met de hoogste score haalt 4,9 op de schaal. De data is
normaal verdeeld. Een hogere score op deze schaal staat voor een meer uitgesproken
voorkeur voor exploratieve consumptie.
Vanaf hier worden de verklarende variabelen besproken. Alle variabelen zijn normaal
verdeeld. OSL-schaal is het gemiddelde van 7 items. Cronbach‟s alfa bedraagt 0,66. Een
hoge score op deze schaal staat voor een hoge voorkeur voor sensatie en stimulatie.
Interpersoonlijk normatief is het gemiddelde van 8 items. Cronbach‟s alfa bedraagt 0,86. Een
hoge score op deze schaal betekent dat men in hogere mate rekening houdt met de sociale
reacties van anderen. Interpersoonlijk informatief is het gemiddelde van 4 items. Cronbach‟s
alfa bedraagt 0,76. Een hogere score op deze schaal betekent dat men in meerdere mate
het gedrag van anderen probeert te kopiëren, omdat men dit gedrag als representatief ziet
op het gebied van normen en waarden. De BIS-schaal is het gemiddeld van 7 items.
Cronbach‟s alfa bedraagt 0,73. Een hoge score op deze schaal betekent dat men gevoelig is
voor straffen. De BAS-schaal is het gemiddelde van 13 items. Cronbach‟s alfa bedraagt 0,75.
Een hoge score op deze schaal betekent dat men in hogere mate gevoelig is voor
beloningen. Hartslag staat voor hartslag in rust, de score is uitgedrukt in beats per minute
(bpm). Bij een respondent heb ik een hartslag in rust van 153 bpm geregistreerd. Die
persoon geeft wel aan problemen te hebben met de bloeddruk. Om methodologische en
theoretische redenen is deze extreme waarneming uit de analyses geweerd. Andere
onafhankelijke variabelen zijn: geslacht, leeftijd, lengte, gewicht, aantal uren sport per week
en gezondheidsproblemen. Respondenten konden aangeven welke gezondheidsproblemen
ze ervaren. Wegens een te grote variëteit aan antwoorden heb ik deze variabele omgevormd
naar het al dan niet ervaren van gezondheidsproblemen. De referentiecategorieën van de
kwalitatieve variabelen zijn telkens aangegeven in de tabellen die de analyses weergeven.
29
7. Analyses en resultaten
In eerste instantie worden de correlaties nagegaan tussen de discrete variabelen. Bivariate
analyse moet een eerste inzicht bieden. Vervolgens wordt de analyse uitgebreid met
multivariate analyses. Specifiek maak ik gebruik van de meervoudige regressie techniek. Alle
analyses zijn gedaan met behulp van SPSS. De regressies zijn op te delen in twee grote
categorieën: een eerste model gaat na of hartslag in staat is om exploratief
consumentengedrag te verklaren. Er wordt eveneens nagegaan hoe hartslag in rust en de
BIS/BAS-schalen zich verhouden tot de OSL-theorie.
Een tweede categorie van analyses gaat na of er in de data sprake is van een
interpersoonlijke invloed op exploratief consumentengedrag. Uiteindelijk worden beide
regressie modellen samengevoegd tot één verklarend model. Maar laat ons eerst van start
gaan met de correlaties te bespreken. Telkens zijn de belangrijkste assumpties getest en
voldaan. De resultaten van deze testen zijn weergegeven in bijlage 3 (vanaf pagina X).
7.1 Bivariaat
De correlatiecoëfficiënten tussen de belangrijkste variabelen uit het model zijn weergegeven
in tabel 1. Een belangrijke vaststelling is dat hartslag significant correleert met exploratief
consumentengedrag, met een overschrijdingskans p<0,01. Een hogere hartslag in rust gaat
gepaard met een lagere score op de schaal die exploratief consumentengedrag meet. Men
kan het evengoed andersom stellen: een lagere hartslag in rust gaat gepaard met een
hogere score op exploratieve consumptie schaal.
Tabel 1: Correlatietabel (n=106)
Exploratief OSL Hartslag
(bpm)
BIS BAS Informatieve
invloed
Normatieve
invloed
Exploratief 1 0,44** -0,27** 0,15 0,38** 0,22* 0,28**
OSL
1 -0,31** -0,31** 0,31** 0,02 0,02
Hartslag (bpm)
1 0,10 -0,22* 0,18 0,14
BIS
1 0,14 0,03 -0,05
BAS
1 0,19 0,23*
Informatieve invloed
1 0,51**
Normatieve invloed 1
* p<0,05 ** p<0,01
30
Voorts blijk dat een hogere hartslag in rust significant gecorreleerd is met de OSL-schaal
(p<0,01). Mensen met een hogere (of lagere) hartslag in rust scoren lager (of hoger) op de
OSL-schaal. In het theoretisch luik heb ik beargumenteerd dat hartslag een onderliggende
dimensie kan zijn van de optimum stimulation level theorie. Bivariaat laten de analyses mij
toe om deze hypothese te bevestigen. Ik heb voorts beargumenteerd dat de
gedragsdimensies BIS en BAS een ander onderliggende dimensie van de OSL theorie
zouden kunnen zijn. De correlaties bevestigen dit voorlopig. De BAS-schaal is significant
gecorreleerd met de OSL-schaal (p<0,01) en met de exploratieve consumptie-schaal
(p<0,01). Respondenten die hoger scoren op het gedragsactivatie kenmerk, hebben een
grotere voorkeur voor exploratieve consumptie. Bovendien uitten ze een grotere voorkeur
voor stimulatie en sensatie. De BIS-schaal is enkele significant gecorreleerd met de OSL-
schaal (p<0,01). Mensen van wie meer ingetoomd zijn hebben minder nood aan sensatie en
stimulatie. Opmerkelijk is geen significant verband wordt vastgesteld met exploratieve
consumptie. In het theoretische deel heb ik beargumenteerd dat mensen die gevoeliger zijn
voor straffen, een lagere voorkeur voor exploratieve consumptie zouden vertonen. De
bivariate correlaties laten mij niet toe om dit te bevestigen.
Voor wat betreft de onderliggende de dimensies van de OSL-theorie weerhouden de
bivariate analyses mij er niet van voorlopig te besluiten dat zowel hartslag als de BIS/BAS-
kenmerken belangrijke nuances kunnen aanbrengen. Bovendien is de OSL-schaal significant
gecorreleerd met exploratieve consumptie (p<0,01). Respondenten die een grotere voorkeur
voor sensatie en stimulatie hebben, geven aan ook een grotere voorkeur te hebben voor
exploratieve consumptie.
Voor wat betreft het interpersoonlijke luik van de analyses kan ik aan de hand van de
correlaties vaststellen dat schaal die normatieve invloed meet significant gecorreleerd is met
de exploratieve consumptie-schaal (p<0,01). Respondenten die gevoeliger zijn voor
normatieve invloed hebben een grotere voorkeur voor exploratieve consumptie. Gelijkaardig
significant verband is er tussen informatieve invloed en exploratieve consumptie (p<0,05).
Respondenten die gevoeliger zijn voor informatieve invloed hebben een grotere voorkeur
voor exploratieve consumptie.
Aan de hand van de bivariate analyses kan ik al enkele, weliswaar precaire, besluiten nemen
ten aanzien van de hypotheses. Respondenten met een lagere hartslag in rust hebben een
grotere voorkeur voor exploratieve consumptie (H1). Respondenten die gevoelig zijn voor
beloningen hebben een grotere voorkeur voor exploratieve consumptie (H2). Het blijkt niet zo
te zijn dat mensen die gevoeliger zijn voor straffen een lagere voorkeur hebben voor
exploratieve consumptie (H3). Hartslag en de BIS/BAS-kenmerken kunnen wel
onderliggende dimensies van de OSL-theorie. Respondenten die meer sensatie en stimulatie
appreciëren uitten een grotere voorkeur voor exploratieve consumptie (H4). Tenslotte blijkt
31
het zo te zijn dat exploratieve consumptie sociaal, zowel normatief als informatief, ingegeven
is (H5). In deze fase van de analyses is het wel zo dat we voorzichtig moeten zijn. Bivariate
relaties worden mogelijks vertekend door suppressie en redundantie. In de volgende
paragraaf ga ik dieper in op de multivariate relaties tussen de variabelen door gebruik te
maken van de meervoudige regressie techniek. Eveneens worden er enkele controle
variabelen toegevoegd aan het model, om eventuele spurieuze verbanden bloot te leggen.
7.2 Meervoudige regressie analyses
Zoals hoger aangegeven zijn de meervoudige regressieanalyses opgesplitst in twee delen.
Een eerste deel richt zich op de OSL-theorie en de onderliggende dimensies. Een tweede
deel focust op interpersoonlijke invloed bij exploratieve consumptie. De tabellen met de
regressievergelijkingen bevatten telkens de regressiecoëfficiënten (B) en de
gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (Beta). Het weergeven van de
gestandaardiseerde coëfficiënten heeft als voordeel dat de verschillende coëfficiënten
onderling met elkaar kunnen vergeleken worden.
7.2.1Optimale stimulatie en exploratieve consumptie
In eerste instantie is het doel hier nagaan of mensen met een lagere hartslag in rust een
grotere voorkeur hebben voor exploratieve consumptie. Eveneens wordt de rol nagegaan
van de BIS/BAS-kenmerken bij exploratieve consumptie. Specifiek ga ik na of mensen die
gevoeliger zijn voor straffen/beloningen een hogere/lagere voorkeur hebben voor
exploratieve consumptie. In tweede instantie probeer ik hartslag en BIS/BAS op te nemen als
onderliggende dimensies van de OSL-theorie. Deze redenering is weerspiegeld in de
modelopbouw van de regressies, die zijn weergegeven in tabel 2.
Het eerste model probeert exploratieve consumptie te verklaren aan de hand van hartslag.
Om te controleren voor eventuele spurieuze relaties zijn er enkele controlevariabelen
opgenomen. Een eerste controlevariabele is geslacht. Het blijkt zo te zijn dat mannen
gemiddeld een lagere hartslag in rust hebben dan vrouwen (Ortiz & Raine, 2004). In mijn
dataset hebben de mannen een gemiddelde hartslag van 73,76 slagen per minuut. Vrouwen
hebben een gemiddelde hartslag van 79,58 bpm. Uit het eerste model blijkt dat vrouwen hun
voorkeur voor exploratieve consumptie groter is dan die van mannen, als we controleren
voor hartslag. De verklaring moeten we niet zoeken bij een verschillende hartslag in rust.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat sommige items uit de exploratieve consumptie
schaal inspelen op het actief volgen van modetrends op het gebied van kledij. Misschien
hechten vrouwen hier meer belang aan.
32
Tabel 2: Meervoudige regressie: exploratieve consumptie en optimale stimulatie (n = 104)
Model 1
Model 2
Model 3
B Beta B Beta B Beta
Constante 4,51*
2,47
1,38
Hartslag in rust (bpm) -0,01** -0,31** -0,01** -0,25** -0,01 -0,15
Geslacht (0= vrouw) -0,30* -0,29* -0,21 -0,20 -0,10 -0,10
Leeftijd -0,07 -0,11 -0,07 -0,10 -0,04 -0,06
Lengte (cm) 0,01 0,14 0,01 0,15 0,00 0,08
Gewicht (kg) 0,00 -0,06 0,00 -0,06 0,00 -0,08
Aantal uren per week sport 0,01 0,05 0,00 -0,01 0,00 -0,01
Gezondheidsproblemen (0=nee) -0,11 -0,10 -0,08 -0,07 -0,11 -0,10
BIS
0,10 0,10 0,23 0,23
BAS
0,42** 0,28** 0,26 0,17
OSL-schaal
0,36** 0,40**
Adjusted R² 8,5% 15,8% 27,5%
* p<0,05 ** p<0,01
Andere controlevariabelen in het eerste model blijken geen significante rol te spelen in het
verklaren van een voorkeur voor exploratieve consumptie. Bovendien houdt hartslag in rust
stand als verklaring voor exploratieve consumptie (p<0.01). Respondenten die een lagere
hartslag in rust hebben uitten een grotere voorkeur voor exploratieve consumptie. Bij een
toename van 1bpm, neemt de score op de exploratieve consumptieschaal af met een
waarde van 0,01. Op het eerste gezicht lijkt dit een relatief zwak effect. Menselijke hartslag in
rust kan echter variëren van 60 tot 100 bpm (Beers, 2005). De coëfficiënt is klein, maar
gezien de grote variatie van hartslag in rust, lijkt dit toch substantieel. Mensen met een
lagere hartslag in rust hebben meer nood aan sensatie, die sensatiedrang uit zich hier in een
voorkeur voor exploratieve consumptie. Daarnaast zouden mensen met een lagere hartslag
in rust minder angst hebben. Het aankopen van nieuwe, exploratieve goederen houdt altijd
een zeker risico in. Men heeft het product immers nog nooit gekocht. De voordelen die men
verwacht van het product kunnen afwijken van de effectieve voordelen. Respondenten met
een lagere hartslag in rust zouden hier dan beter kunnen omgaan met dat risico.
In het tweede model zijn de variabelen die gevoeligheid voor straffen en beloningen meten
toegevoegd. Dit heeft geen substantieel effect op de relatie tussen hartslag en exploratieve
consumptie. De gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt wordt wel wat zwakker. Mogelijke
verklaring hiervoor is dat zowel BIS/BAS als hartslag beiden indicatoren zijn van een
bepaalde drang naar sensatie. Desondanks blijkt de relatie tussen hartslag en exploratieve
consumptie nog altijd significant met een overschrijdingskans p<0,01. Verder zijn er twee
belangrijke vaststellingen te doen in het tweede model. Opnieuw is de BIS-schaal niet
significant gerelateerd aan exploratieve consumptie. Gevoeligheid voor straffen speelt hier
33
geen rol in de verklaring van exploratief consumentengedrag. Er is wel een significante link
tussen de BAS-schaal en exploratieve consumptie te constateren (p<0,01). Respondenten
die gevoelig zijn voor beloningen hebben een grotere voorkeur voor exploratieve
consumptie. Exploratieve consumptie kan belonend zijn op verschillende manieren. Zo
kunnen onbevredigde behoeften bevredigd worden door het aankopen van nieuwe
producten, of bestaande behoeften kunnen bevredigd worden op nieuwe maniere. Als we het
in een context bekijken waar een unieke identiteit aangemoedigd, dan kunnen unieke en
exploratieve producten positief onthaald worden. Een sociale beloning vloeit hier uit voort.
In het derde model test ik of hartslag in rust en de BIS/BAS-kenmerken eventueel kunnen
functioneren als onderliggende verklaringen van de OSL theorie. Van onderliggende
dimensies zou men kunnen verwachten dat ze de afhankelijke variabele beter zouden
verklaren. Dit blijkt hier niet het geval te zijn. Als de OSL-schaal wordt toegevoegd aan de
analyses blijken zowel hartslag als de BAS-schaal niet langer significant. Er is met andere
woorden sprake van redundantie. In de tabel zijn de coëfficiënten cursief en onderlijnd om
aan te tonen dat ze slechts marginaal significant zijn (p<0,1). Volgens de algemeen
aanvaarde standaarden is dit echter niet significant. De coëfficiënt die de sterkte van de
relatie tussen OSL en exploratieve consumptie meet is wel significant (p<0,01). Mensen die
graag geconfronteerd worden met nieuwe stimuli, hebben een grotere voorkeur voor
exploratieve consumptie. Mijn redenering lijkt zich om te draaien. Ik heb tot nu toe
beargumenteerd dat hartslag en BIS/BAS wel eens onderliggende dimensies zouden kunnen
zijn van de OSL theorie. De analyses dwingen mij het tegenovergestelde te besluiten. De
OSL theorie blijkt zelf onderliggende dimensie te zijn van hartslag en ten minste de
gevoeligheid voor beloning. Als we bovendien kijken naar de determinatiecoëfficiënten zien
we dat het laatste model dubbel zoveel variantie verklaart in vergelijking met model 2 (27,5%
tegenover 15,8%). Wat kan hier nu uit besloten worden?
Een eerste doelstelling van deze reeks van analyses was de hypothesen over hartslag en
BIS/BAS testen. De analyses laten mij toe de hypothese over hartslag als indicator van
exploratieve consumptie te bevestigen. Respondenten met een lagere hartslag in rust
hebben een grotere voorkeur voor exploratieve consumptie. Ten tweede wordt de hypothese
over de gevoeligheid ten aan zien van beloningen als voorspeller van exploratieve
consumptie eveneens bevestigd. Respondenten die gevoeliger zijn voor beloningen, het
BAS-kenmerk, hebben een grotere voorkeur voor exploratieve consumptie. Bij het aankopen
van nieuwe, exploratieve producten worden mogelijks onbevredigde behoeften bevredigd. Of
ten minste op een nieuwe manier voldaan. Ten derde wordt de hypothese over het BIS-
kenmerk, gevoeligheid voor straffen niet bevestigd. Gevoeligheid voor straffen speelt geen
34
rol in de voorkeur voor exploratieve consumptie. Een laatste besluit is dat hartslag en
BIS/BAS niet functioneren als onderliggende dimensies van de optimum stimulation level
theorie. De analyses wijzen eerder op het tegengestelde. De OSL theorie lijkt zelfs de
onderliggende dimensie te zijn van voorgaande verklaringen. Wat de implicaties hiervan zijn
voor de respectievelijke theorieën worden verder in de tekst besproken. Eerst komt de
tweede groep analyses aan bod. Hierin wordt de nadruk gelegd op de interpersoonlijke
invloed van exploratieve consumptie.
7.2.2 Interpersoonlijke invloed en exploratieve consumptie
In dit deel van de analyse ligt de nadruk op de interpersoonlijke invloed op exploratieve
consumptie. Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) stellen vast dat exploratieve consumenten
zich minder laten beïnvloeden door anderen. In het theoretisch luik heb ik deze stelling zowel
conceptueel als methodologisch te weerleggen. Ik heb ondermeer beargumenteerd dat
interpersoonlijke invloed op een indirecte, projectieve wijze moet bevraagd worden. Ik heb de
schaal die Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) gebruikt hebben in hun onderzoek
getransformeerd naar een projectieve schaal. In dit deel van mijn onderzoek bespreek ik de
resultaten van de analyses die ik gedaan heb met de aangepaste schalen. In een eerste
model probeer ik het model die Goldsmith & Clark (2006a; 2006b) gebuikt hebben in hun
onderzoek zo goed mogelijk te reconstrueren. Wweliswaar met aangepaste schalen waar
nodig. Op deze manier probeer ik zo transparant mogelijk aan te tonen in welke mate
interpersoonlijke invloed van belang is bij exploratieve consumptie. Vervolgens voeg ik het
derde model van de vorige analyses toe. Uiteindelijk wordt dan gans het theoretisch model
getest in één regressievergelijking. De verschillende regressieanalyses zijn weergegeven in
tabel 3.
Het eerste model bevestigd mijn hypotheses gedeeltelijk. Ten eerste stel ik een significant
positief verband vast tussen interpersoonlijk normatieve invloed en exploratieve consumptie
(p<0,01). Respondenten die aangeven in hogere mate rekening te houden met sociale
normen, geven aan een grotere voorkeur te hebben voor exploratieve consumptie. Concreet
gaat een toename van 1 punt op de normatieve schaal gepaard met een stijging van 0,38
punten op de exploratieve consumptie schaal. Dit gaat echter niet op voor interpersoonlijk
informatieve invloed. De schaal die interpersoonlijk informatieve invloed meet, gaat na in
welke mate men gedrag van anderen ziet als de juiste representatie van bepaalde normen
en waarden. Consumenten lijken wel belang te hechten aan de reacties van anderen, maar
gaan niet zomaar gedrag van anderen kopiëren.
35
Tabel 3: Meervoudige regressie: exploratieve consumptie en interpersoonlijke invloed
Uiteindelijk past deze vaststelling voor exploratieve consumptie in een context die uniciteit
promoot. Om zich te integreren vertoont men zich als uniek, er wordt daarbij rekening
gehouden met de reacties van anderen. Maar louter gedrag gaan kopiëren op basis van
informatie verkregen door anderen, strookt niet met het ideaal van het uniek individu. Ten
slotte stel ik opnieuw vast dat de OSL-schaal een belangrijke rol speelt in de verklaring van
exploratieve consumptie. Opnieuw is de link tussen OSL en exploratieve consumptie
significant (p<0,01). Respondenten die sensatie en stimulatie op prijs stellen, hebben een
meer uitgesproken voorkeur voor exploratieve consumptie. In overeenstemming met de
theorie van Azjen & Fishbein (1980) is (exploratief consumenten) gedrag zowel persoonlijk
als sociaal ingegeven.
In het tweede model zijn de overige variabelen uit het derde model van de vorige reeks
analyses opgenomen. Door alle variabelen samen te voegen wordt het model die ik
beargumenteerd heb in het theoretisch luik, empirisch getest in zijn geheel. De laatste
analyse verandert weinig aan de eerdere vaststellingen. Opnieuw is de OSL-schaal een
significante determinant van exploratieve consumptie (p<0,01). Andermaal is enkel
normatieve interpersoonlijke invloed significant gerelateerd aan exploratieve consumptie
(p<0,05). Opmerkelijk is dat de partiële correlatie tussen hartslag en exploratieve consumptie
nu wel weer significant is (p<0,01). In het derde model van de vorige reeks analyses bleek
hartslag, net als de BAS-schaal, niet langer significant na het toevoegen van de OSL-schaal.
Model 1
(n=104)
Model 2
(n=102)
B Beta B Beta
Constante 1,80
0,95
Geslacht (0=vrouw) -0,13 -0,12 -0,09 -0,09
Leeftijd -0,03 -0,05 -0,04 -0,07
OSL-schaal 0,38** 0,42** 0,38** 0,42**
Interpersoonlijk normatief 0,18** 0,21** 0,19* 0,23*
Interpersoonlijk informatief 0,08 0,10 0,10 0,12
Hartslag in rust (bpm)
-0,01** -0,22**
Lengte (cm)
0,00 0,08
Gewicht (kg)
0,00 -0,08
Aantal uren per week sport
0,00 0,00
Gezondheidsproblemen (0=nee)
-0,12 -0,11
BIS
0,26** 0,26**
BAS
0,11 0,07
Adjusted R² 25,0% 35,2%
* p<0,05 ** p<0,01
36
Als de twee schalen die interpersoonlijke invloed meten er aan toegevoegd worden, slaagt
hartslag er toch in een uniek stuk variantie te verklaren.
Met de BAS-schaal gebeurt er niks noemenswaardig. Maar er is meer aan de hand met de
BIS-schaal. De absolute waarde van de regressiecoëfficiënt is toegenomen en is significant
met een overschrijdingskans p<0,01. Als we de partiële correlatiecoëfficiënt vergelijken met
de bivariate correlatiecoëfficiënt wordt het duidelijk dat er sprake is van zelfde-teken-
suppressie. Bivariaat is de associatie veel minder sterk (0,15 tegenover 0,26). De oorzaak
van het suppressie-effect valt te verklaren aan de hand van de bivariate correlaties. Zowel de
OSL-schaal als de BIS-schaal zijn positief gecorreleerd met exploratieve consumptie. De
OSL-schaal en de BIS-schaal zijn onderling negatief gecorreleerd. Het is die negatieve
onderlinge correlatie die de correlatie tussen de BIS-schaal en exploratieve consumptie
onderdrukt. In het laatste model valt het suppressie-effect echter weg. Het wegvallen van het
suppressie effect, kan hier enkel maar verklaard worden door de toevoeging van de twee
schalen die interpersoonlijke invloed meten. Door te controleren voor deze variabelen, slaagt
de BIS-schaal erin een uniek stuk van de variantie te verklaren.
Het feit dat gevoeligheid voor straffen gepaard gaat met een hogere voorkeur voor
exploratieve consumptie gaat wel regelrecht in tegen mijn theoretisch model. Op het eerste
gezicht dan toch. Supra argumenteerde ik dat mensen die gevoelig zijn voor straffen een
minder uitgesproken voorkeur hebben voor exploratieve consumptie. Ze zouden meer schrik
hebben voor de onzekere consequenties. Anderzijds heb ik beargumenteerd dat exploratieve
consumptie sociaal ingegeven is. Men wil voldoen aan bepaalde normen en waarden. Het
niet voldoen aan die normen en waarden kan negatieve consequenties uitlokken, of anders
verwoord: men wordt gestraft. In die zin is een positief verband tussen de BIS-schaal en
exploratieve consumptie wel geoorloofd. Het probleem zit eerder bij mijn argumentatie die
niet genuanceerd genoeg was.
De laatste reeks analyses bevestigt twee hypotheses integraal. Respondenten die meer op
zoek zijn naar sensatie hebben een grotere voorkeur voor exploratieve consumptie.
Respondenten die een lagere hartslag in rust hebben vertonen eveneens een grotere
voorkeur voor exploratieve consumptie. Verder stel ik vast dat consumenten zich aantrekken
van de sociale reacties van anderen bij exploratieve consumptie. Het blijkt niet zo te zijn dat
de respondenten zich gaan informeren bij anderen als ze een exploratieve aankoop plannen.
Respondenten die gevoelig zijn voor straffen, uitten een grotere voorkeur voor exploratieve
consumptie. Dit staat haaks op mijn bovenstaande hypothese, maar past toch in het model
als we ons richten op sociale straffen ten gevolge van het niet conformeren aan een cultuur
die uniciteit promoot. Tenslotte stel ik hier vast dat respondenten die gevoelig zijn voor
beloningen geen grotere voorkeur hebben voor exploratieve consumptie. Dit zijn enkel de
37
vaststellingen uit de laatste analyse. In de volgende paragraaf wordt een kort overzicht
gegeven hoe de hypothesen de empirische toetsing hebben doorstaan.
7.2.3 Belangrijkste vaststellingen
Ten eerst is hoger beargumenteerd dat mensen met een lagere hartslag in rust een grotere
voorkeur hebben voor exploratieve consumptie. De reden hiervoor is dat mensen met een
lagere hartslag in rust meer nood zouden hebben aan sensatie, bovendien kennen ze ook
minder angsten. Deze hypothese wordt in op één na alle analyses bevestigd. Enkel ik in het
derde model van de eerste reeks analyses niet.
Een tweede hypothese voorspelde dat respondenten die gevoeliger zijn voor beloningen,
een grotere voorkeur hebben voor exploratieve consumptie. Dit wordt slechts in één analyse
bevestigd.
De derde hypothese voorspelde dat respondenten die gevoeliger zijn voor straffen, minder
exploratieve aankopen appreciëren. Uit de analyses van het laatste model komt het
tegenovergestelde naar voor. Respondenten die gevoelig zijn voor straffen, hebben een
grotere voorkeur voor exploratieve consumptie.
De vierde hypothese verwachtte dat respondenten die meer nood hebben aan sensatie, een
grotere voorkeur hebben voor exploratieve consumptie. Dit wordt in alle analyses bevestigd.
In het theoretisch model is er gesuggereerd dat hartslag en gedragsinhibitie/-activatie
onderliggende dimensies van de nood aan sensatie kunnen zijn. Dit blijkt niet zo te zijn. De
analyses insinueren het tegengestelde. Optimale stimulatie komt naar voren als
onderliggende verklaring van hartslag en gedragsinhibitie/-activatie.
De vijfde hypothese verkondigde dat respondenten die gevoeliger waren voor sociale
invloeden, een meer uitgesproken voorkeur voor exploratieve consumptie hebben. Uit de
analyses blijkt dat de respondenten zich enkel aantrekken van de sociale reacties op hun
aankopen. Proactief informatie gaan zoeken over hoe hun exploratieve aankoop al dan niet
in goede aarde zal vallen doen ze niet.
De empirische vaststellingen hebben belangrijke implicaties voor de gebruikte theorieën. In
de volgende rubriek worden de belangrijkste theoretische implicaties besproken.
38
8. Besluit en discussie
Tot nu toe is de aandacht vooral gevestigd op de mate waarin de hypothese gefalsifieerd
worden op basis van de empirische gegevens. Vanaf nu zal er ook aandacht besteed
worden aan de implicaties voor de gebruikte theorieën en het onderzoek naar exploratieve
consumptie in het algemeen. Daarnaast wordt er voldoende aandacht geschonken aan de
beperkingen van huidig onderzoek.
8.1 Exploratieve consumptie en optimale stimulatie
Een vaak gebruikte verklaring voor exploratieve consumptie is de Optimum Stimulation Level
theorie. Deze theorie stelt dat mensen nood hebben aan een optimale graad van stimulatie
om zich goed te voelen. Er zijn echter individuele verschillen waarneembaar. De ene
persoon heeft meer nood aan sensatie dan de andere. Als een individu te weinig (of te veel)
blootgesteld is aan sensatie en stimulatie, dan zal hij/zij er naar streven om terug dat
optimaal punt van stimulatie te halen. Sensatie en stimulatie ervaart men door het ontdekken
van nieuwe stimuli of bestaande stimuli intenser te verwerken. De marketingliteratuur wijst er
op dat exploratieve producten kunnen fungeren als nieuwe bronnen van stimuli. De OSL-
theorie is een klassieker binnen het vakgebied. De sterkte van de OSL-theorie komt naar
boven in mijn onderzoek. In elke analyse wordt de theorie bevestigd. Zodoende hoeft de
theorie niet in twijfel getrokken te worden. De differentiële nood aan sensatie en stimulatie
weerspiegelt zich in een voorkeur voor exploratieve consumptie.
Net omdat de OSL-theorie zo‟n klassieker is, heb ik geprobeerd om dieper in te gaan op
mogelijke onderliggende verklaringen van de differentiële nood aan sensatie. Ten eerste is
aangetoond dat een lagere hartslag in rust gerelateerd kan worden aan een meer
uitgesproken voorkeur voor exploratieve consumptie. De redenering luidt dat mensen met
een lagere hartslag in rust haast pathologisch op zoek zijn naar sensatie. Bovendien zouden
ze minder bang zijn en beter om kunnen gaan met risico‟s. Een exploratieve aankoop kan
risicovol zijn, omdat men nog geen zicht heeft op de kwaliteit van het product of de sociale
reacties erop. De nood aan sensatie van mensen met een lagere tonische hartslag is al
meermaals onderzocht (Ortiz & Raine, 2004; Kibler et al., 2004). Eerder onderzoek heeft
hartslag steeds onderzocht in een context van deviantie en (semi)crimineel gedrag (Ortiz &
Raine, 2004; Kibler et al., 2004). Nochtans is de redenering gelijkaardig aan die van de OSL-
theorie. Ook volgens deze theorie is een zoektocht naar sensatie de verklaring. Door
hartslag in rust te testen in een onderzoek naar exploratieve consumptie, heb ik ook de
theorie rond hartslag afgetoetst. Mijn onderzoeksresultaten suggereren dat de invloed van
39
hartslag zich niet te beperkt tot de context van deviant gedrag. Het mechanisme is eveneens
waarneembaar bij consumentengedrag. Personen met een lagere hartslag in rust hebben
een grotere voorkeur voor exploratieve consumptie. Anders gesteld: mensen met een lagere
hartslag in rust kopen vaker risicogoederen. Uiteindelijk kan exploratieve consumptie gezien
worden als een vorm van deviante consumptie, het gaat om niet alledaagse aankopen.
Huidige vaststellingen dagen de theorie rond hartslag uit om verder op zoek te gaan naar de
bruikbaarheid ervan in tot voor kort niet onderzochte contexten. Er zou bijvoorbeeld kunnen
nagegaan worden wat de rol is van hartslag bij het nemen van risicovolle beslissingen in een
bedrijfscontext. Dit kan bijvoorbeeld getest worden door de rol van hartslag in rust na te gaan
in een gesimuleerd spel waarbij men beslissingen moet nemen.
Anderzijds blijkt hartslag in rust niet een onderliggende dimensie te zijn van de OSL-theorie.
Empirische vaststellingen insinueren het tegengestelde van wat hoger is beargumenteerd.
Concreet betekent dit voor het onderzoek naar exploratieve consumptie dat hartslag in rust
eigenlijk weinig meer verklaart dan de OSL-theorie. De vaststellingen wijzen er wel op dat de
drang naar sensatie en stimulatie biologisch gefundeerd is. De consument zelf of zijn
omgeving heeft dus relatief weinig invloed op deze drang. Een ander voordeel van hartslag
is dat het een objectieve maatstaf is. Daar waar de OSL-schaal vertekend kan zijn door
sociale wenselijkheid is dit niet het geval met hartslag.
In het theoretisch luik is er geopperd dat de persoonlijkheidskenmerken gedragsinhibtie en –
activatie eventueel onderliggende verklaringen van de OSL-theorie zijn. Consumenten die
gevoelig zijn voor straffen vermijden de risico‟s die gepaard gaan met exploratieve
aankopen. De consument die gevoelig is voor beloningen koopt vaker nieuwe producten
omdat het risico die men neemt bij een exploratieve aankoop evengoed belonend kan zijn.
Bovendien achtte ik het mogelijk dat het BIS/BAS-mechanisme een onderliggende verklaring
van de OSL-theorie zou kunnen zijn. Desalniettemin weerhoudt de empirie mij er van om
dergelijk eenduidig besluit te trekken. Initieel lijken exploratieve consumenten gedreven te
zijn door gevoeligheid voor beloningen. Maar de OSL-schaal verklaart dit volledig weg. Nood
aan sensatie en stimulatie functioneert als een onderliggend mechanisme voor gevoeligheid
voor beloningen die eventueel voortvloeien uit exploratieve aankopen. Personen die
gevoeliger zijn voor beloningen, hebben blijkbaar nood aan sensatie stimulatie. Beloningen
zorgen voor de nodige impuls en stimulatie die de OSL-theorie bespreekt.
Gevoeligheid voor straffen speelt een genuanceerdere rol bij exploratieve consumptie. De
resultaten tonen aan dat adolescenten die gevoelig zijn voor straffen een grotere voorkeur
hebben voor exploratieve consumptie. Angst voor straffen zet aan tot exploratieve
consumptie. Die conclusie past moeilijk in mijn eerste redenering die stelt dat consumenten
die gevoelig zijn voor straffen, minder goed kunnen omgaan met de risico‟s verbonden aan
exploratieve aankopen. Alternatieve verklaring hiervoor is dat mensen die hoog scoren op
40
het BIS-kenmerk gevoelig zijn voor sociale straffen. Als men zich niet als uniek gaat
profileren in een context die uniciteit promoot, volgen er negatieve reacties op de saaie en
alledaagse identiteit. Onze westerse samenleving promoot een zekere graad van
individualisme en uniekheid (Hofstede, 1993). Respondenten die gevoelig zijn voor sancties,
voelen als het ware de sociale druk om uniek te zijn. Hier wordt dieper op in gegaan in de
volgende paragraaf.
Algemeen besluit ik bij dit deel van het onderzoek dat de Optimum Stimulation Level theorie
goed functioneert. Hartslag in rust en de BIS/BAS-kenmerken kunnen wel enkele
interessante nuances aanbrengen. De theorievorming rond hartslag wijst er op dat
exploratieve consumptie een biologische oorsprong kan hebben. Bovendien is hartslag een
unieke indicator die weinig last heeft van sociale wenselijkheid. Daarnaast kunnen
exploratieve aankopen belonend werken voor de consument. Consumenten die gevoelig zijn
voor straffen voelen een druk om aan de norm van uniekheid te voldoen. Bijgevolg is
exploratieve consumptie waarschijnlijk ten dele sociaal ingegeven.
8.2 Exploratieve consumptie en interpersoonlijke invloed
Een tweede doelstelling van huidig onderzoek was nagaan of exploratieve consumptie,
aankopen van nieuwe goederen, sociaal gemotiveerd is. In het onderzoek naar
consumentengedrag erkent men de sociale invloeden. Consumptiegoederen helpen de
consument om een bepaalde identiteit te creëren. In de vakliteratuur noemt men het
impression mangagement. Wat totnogtoe minder aandacht gekregen heeft is de sociale
invloed bij exploratieve consumptie. Het was min of meer algemeen aanvaard dat de meest
vernieuwende consumenten zich minder aantrekken van de reacties van anderen. Hun
aankoopgedrag zou voornamelijk door individuele motieven, bijvoorbeeld nood aan
stimulatie en sensatie, gedreven worden. Een van de weinige onderzoeken die expliciet de
link tussen sociale invloed en exploratief consumentengedrag analyseert komt van
Goldsmith & Clark (2006a; 2006b). In hun onderzoek stellen ze vast dat sociale invloed
negatief gecorreleerd is met exploratief aankoopgedrag. Mijn sociologische achtergrond kan
dit moeilijk aanvaarden, zeker als ik denk aan het symbolisch interactionisme. Die
sociologische benaderingswijze stelt dat identiteit en zelfbeeld gevormd worden tijdens
interacties met anderen. Handelingen en gedragingen lokken reacties uit bij de omgeving.
Die feedback zegt het individu iets over het eigen zelfbeeld. Als individuen zich een bepaalde
identiteit willen toe-eigenen, houdt men rekening met die reacties. Ik ben er van overtuigd dat
exploratieve aankopen reacties uitlokken. Aangezien het om nieuwe producten gaat, is de
kans klein dat anderen reeds kennis maakten met het product. Daar twijfel ik niet aan. De
vraag is natuurlijk in welke mate de exploratieve consument belang hecht aan die reacties.
41
Of met andere woorden in welke mate doet de exploratieve consument actief aan impression
management? Als ik mij baseer op de bevindingen van Goldsmith & Clark (2006a; 2006b),
dan zou ik eerder besluiten dat exploratieve consumenten niet actief omgaan met de creatie
van een bepaald zelfbeeld of identiteit. Methodologische en conceptuele bezwaren
weerhouden mij er echter van om dit ongenuanceerd te aanvaarden. Daarom heb ik sociale
invloed op exploratieve consumptie bij adolescenten onderzocht. Volgens Vandecasteele
(2010) is dit een leeftijdscategorie waarbij het consumptie patroon in hogere mate sociaal
gemotiveerd is. Om mijn onderzoeksresultaten zoveel mogelijk te laten contrasteren met de
vaststellingen van Goldsmith & Clark heb ik vrijwel hetzelfde model gebruikt.
Interpersoonlijke invloed heb ik met dezelfde schaal gemeten, doch de vraagstelling was
indirect en projectief. Bedoeling hiervan was onder andere sociale wenselijkheid uit te
schakelen. Er is gedifferentieerd tussen normatieve en informatieve interpersoonlijke invloed.
De normatieve dimensie focust op de mate waarin men belang hecht aan de reacties van
anderen op de eigen aankopen. De informatieve component focust op de mate waarin men
informatie verschaft door anderen gaat gebruiken voor de aankoop plaats vindt. Op basis
van de uitgevoerde analyses stel ik vast dat respondenten die meer belang hechten aan
sociale reacties van anderen een hogere voorkeur voor exploratieve goederen hebben. Voor
wat betreft informatieve interpersoonlijke invloeden worden geen significante vaststellingen
gedaan.
Terugkomend op de vraag of exploratieve consumenten actief bezig zijn met impression
management beantwoord ik op basis van mijn eigen onderzoek positief. Nochtans geldt het
verband niet voor informatieve interpersoonlijke invloed. Dit valt best te begrijpen met de
individualistische normen en waarden die uniekheid promoten. Sociale reacties beïnvloeden
mee het uniek zelfbeeld van de adolescent. Maar als de adolescent op zoek gaat naar
informatie bij anderen over welke producten hij/zij al dan niet zou kopen, kopieert de
adolescent eigenlijk de mening en voorkeur van de personen bij wie hij/zij ten rade gaat.
Algemeen besluit ik hierbij dat interpersoonlijke invloed, minstens voor de normatieve
component, een rol speelt bij exploratieve consumptie. Het is wel aangewezen om
voorzichtig om te springen met eventuele extrapolaties naar een algemene populatie. Mijn
vaststellingen beperken zich tot een subpopulatie, namelijk adolescenten. Een beter besluit
is dat exploratieve consumptie minstens bij adolescenten sociaal is ingegeven. Andere
beperkingen komen hieronder aan bod.
42
8.4 Beperkingen en discussie
Mijn studie heeft exploratieve aankopen proberen te verklaren met aandacht voor
verschillende motivaties voor gedrag. In het bijzonder lag de nadruk op optimale stimulatie,
hartslag, gedragsinhibitie en –activatie en interpersoonlijke invloed. Deze benaderingen zijn
te verenigen in twee categorieën. In de eerste categorie ligt de nadruk eerder op een
individuele motivatie voor exploratieve consumptie. Optimale stimulatie, hartslag en
gedragsactivatie behoren vallen onder deze noemer te verenigen. De persoonlijke motivatie
lijkt zicht voornamelijk te baseren op een individuele nood aan sensatie. Die sensatie kan
bekomen worden door op zoek te gaan naar nieuwe stimuli. Normatieve en informatieve
interpersoonlijke invloed behoren tot de tweede categorie. Die verenigt zich rond sociale
motivatie bij exploratieve consumptie. Gedragsinhibitie bevindt zich op de breuklijn tussen
beide categorieën. Enerzijds zet angst voor sociale straffen aan tot exploratieve consumptie.
Anderzijds hebben mensen die gevoelig zijn voor straffen minder nood aan sensatie (cfr
bivariate relaties en supressie-effect). Zonder het echt gepland te hebben komt hier het
Fishbein-Ajzen model naar voor. Fishbein & Ajzen beargumenteren met hun theory of
reasoned action een algemeen verklaringsmodel voor gedrag (Fishbein & Ajzen, 1980).
Specifiek zijn er twee essentiële determinanten: attitude en subjectieve norm. Attitude staat
voor een persoonlijke motivatie van gedrag. Subjectieve norm staat voor de normen en
waarden van de sociale omgeving. Beide determinanten bepalen een zekere intentie om
bepaald gedrag te stellen. Situationele omstandigheden bepalen of gedrag al dan niet tot
stand komt (Fishbein & Ajzen, 1980). Deze determinanten komen min of meer overeen met
de twee categorieën van verklaringen die ik aangewend heb, namelijk persoonlijk en sociaal.
Hoewel de persoonlijke component van mijn onderzoek niet attitude as such heeft
onderzocht, denk ik dat de vergelijking toch mogelijk is. Mijn onderzoek heeft bovendien een
objectieve meting (hartslag) van de persoonlijke component. Een kritiek op het Fishbein-
Ajzen model is dat attitude en subjectieve norm elkaar wederzijds beïnvloeden. Door gebruik
te maken van objectieve maatstaven in plaats van attitudeschalen, die mogelijks subjectief
vertekend zijn, wordt er hier aan tegemoet gekomen.
Een sterkte van het Fishbein-Ajzen model is dat ze het onderscheid maken tussen
gedragsintentie en effectief gedrag. Mijn onderzoek heeft enkel gedragsintentie bestudeerd.
Hirschman (1980) stelt dat er drie aspecten van belang zijn bij exploratieve consumptie: een
mentaal aspect, de effectieve aankoop en het uiteindelijke gebruik. Zoals hoger
beargumenteerd heb ik mij beperkt tot de mentale component. De reden hiervoor is dat
adolescenten zelfstandig beslissen over hun aankopen, maar de volwassen gezinsleden
spelen ook een belangrijke rol (Hartman, Gehrt & Watschravesringkan; 2004). Anders
gesteld: een situationele invloed bij adolescenten die het onderscheid tussen gedragsintentie
43
en effectief gedrag veroorzaakt zijn de volwassen gezinsleden. Het is afhankelijk van de
ouders in welke mate de adolescenten hun individuele voorkeur effectief tot uiting komt in
hun concrete aankopen. Doelstelling van mijn onderzoek was om de voorkeur voor
exploratieve consumptie van adolescenten optimaal waar te nemen, daarom heb ik mij
beperkt tot de intentie. Dit zorgt er meteen voor dat mijn vaststellingen zich beperken tot de
intentie om over te gaan tot exploratieve aankopen. De besluiten mogen niet zomaar
geëxtrapoleerd worden naar effectieve aankopen. Verder onderzoek die rekening houdt met
deze nuance is aangewezen. Indien effectieve exploratieve aankopen onderzocht worden, is
het volgens mij aangewezen dat men ook differentieert tussen publieke en private
consumptie. Publiek geconsumeerde goederen zullen vlugger sociale reacties uitlokken dan
privaat geconsumeerde goederen. Het is van groot belang dit te nuanceren, zeker als de
interpersoonlijke invloed bij exploratieve aankopen bestudeerd wordt.
REFERENTIES
Baerden ,W., Netemeyer, R. & Teel, J. (1989) Measurement of Consumer Susceptibility to
Interpersonal Influence. The Journal of Consumer Research. Vol. 15. No.4, pp 473-481
Beers, M. (2005) Merck Manual Medisch Handboek. Merck & Co. Inc. New Jersey
Berger, J. & Heath, C. (2007) Where Consumers Diverge from Others: Identity-Signaling and Product Domains. Journal of Consumer Research Forthcoming
Brutsaert, H. & Bracke, P. (2005) Sociologie. Academia Press Carver, C. & White, T. (1994) Behavioral Inhibition, Behavioral Activation, and Affective Responses to Impending Reward and Punishment: The BIS/BAS scales. Journal of Personality and Social Psychology Vol. 67. No. 2 319-333
Childers, T.L. & Rao, R. (1992) The influence of Familial and Peer-based Reference Groups
on consumer decisions. Vol. 19
De Clercq, M. (2007) Economie toegelicht. Garant.
Fishbein, M. & Ajzen, I. (1980) Understanding attitudes and predicting social behavior. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall
Fisher, R.J. (1993) Social Desirability Bias and the Validity of Indirect Questioning. Journal of
Consumer Research. Vol. 20. No. 2 pp.303-315
Fisher, R.J & Price, L. (1992) An Investigation into the Social Context of Early Adoption
Behavior. The Journal of Consumer Research. Vol. 19, No.3, pp. 477-486
44
Freese, J., Li, J. & Wade, L. (2003) The potential relevances of biology to social inquiry.
Annual Review of Sociology Vol.. 29: 233-256
Goldsmith, R.E. & Clark, R.A. (2006a) Interpersonal influence and consumer innovativeness.
International Journal of Consumer Studies, 30, 1, January 2006, pp 34-43
Goldsmith, R.E. & Clark, R.A. (2006b) Global innovativeness and consumer susceptibility to
interpersonal influence. Journal of Marketing Theory and Practice, vol. 14 no 4 pp 275-285
Hartman, J.B., Gehrt, K.C. & Watchravesringkan, K. (2004) Re-examination of the concept of
innovativeness in the context of the adolescent segment: Development of a measurement
scale. Journal of Targeting, Measurement and Analysis for Marketing. Vol. 12, 4, 353-365
Hewitt, J.P. (2006) Self and Society: A Symbolic Interactionist Social Psychology. 10th edition
Hirschman, E.C. (1980) Innovativeness, novelty seeking and consumer creativity. Journal of Consumer Research. Vol 7 283-295
Hirschman, E.C. & Stern, B.B. (2001) Do Consumers‟ Genes Influence Their Behavior?
Findings on Novelty Seeking and Compulsive Consumption. Advance in Consumer
Research. Vol. 28 pp 403-410
Hofstede, G. (1993) Allemaal andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen.
Amsterdam, Contact.
Irwin, C. (1993) Adolescence and Risk-Taking: How are they related
Kibler, J. et al. (2004) Cardiovascular Correlates of Misconduct in Children and Adolescents.
Journal of Psychophysiology 18 184-189
Kivisto, P. (2004) Key Ideas in Sociology. Sage Publications. 2nd Edition.
Kotler, P. et al. (2010) Marketing Management: De Essentie. Pearson Education.
Kwon, Y.H. & Workman, J.E. (2010) Relationship of Optimal Stimulation Level to Fashion Behavior. Fashion Consumer Groups, Gender, and Need for Touch Clothing and Textiles Research Journal 28:126-139
Lucas, M. & Koff, E. (2010) Delay discounting is associated with the 2D:4D ratio in women
but not men Personality and Individual Differences. Volume 48, Issue 2, January 2010,
Pages 182-186
Mawson, A. (2009) On the Association between low resting Heart rate and chronic Aggression: Retinoid Toxicity Hypothesis. Progress in Neuro-Psychopharmacology & Biological Psychiatry 33 202-213
Mezacappa, E. et al. (1997) Anxiety, Antisocial Behaviour, and Heart Rate Regulation in Adolescent Males. Journal of Child Psychology and Psychiatry Vol. 38 No. 4 457-469
45
Millet, K. (2010) An interactionist perspective on the relation between 2D:4D and behavior:
An overview of (moderated) relationships between 2D: 4D and economic decision making.
personality and Individual Differences, 2010
Miniard, P.W. & Cohen, J.B. (1981) An Examination of the Fishbein-Ajzen Behavrioral-
Intentions Model‟s Concepts and Measures. Journal of Experimental Social Psychology 17,
309-339
Niininen, O., Szivas, E. & Riley, M. (2004) Destination Loyalty and Repeat Behaviour: An Application of Optimum Stimulation Measurement. International Journal of Tourism 6, 439-447 Oldehinkel, A., et al. (2008) Low Heart Rate: A Marker of Stress Resilience. The TRAILS study. Biological Psychaitry 63 1141-1146
Ortiz, J. & Raine, A. (2004) Heart Rate and Antisocial Behaviour in Children and Adolescents: A Meta-Analysis. American Academy of Child and Adolescent Psychiatry. 43:2
Pinker, S. (2004) Why Nature and Nurture won‟t go away. American Academy of Arts and
Sciences 133(4) 5-13
Pronin, E., Berger, J. & Molouki, S. (2007) Alone in a crowd of sheep: Asymmetric
perceptions of conformity and their roots in an introspection illusion. Journal of Personality
and Social Psychology. Vol. 92(4) 585-595
Raine, A., et al. (1997). Low resting heart rate at age 3 years predisposes to aggression at age 11 years: Findings from the Mauritius Joint Child Health Project. American Academy of Child and Adolescent Psychiatry 36 1457-1464 26
Raine, A. (2002). Annotation: The role of prefrontal deficits, low autonomic arousal, and early health factors in the development of antisocial and aggressive behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry 43 417-434
Raju, P. S. (1980) Optimum Stimulation Level: Its Relationship to Personality, Demographics,
and Exploratory Behavior, Journal of Consumer Research, vol. 7, December, 272-282
Ratner, R.K. & Kahn, B.E. (2002) The Impact of Private versus Public Consumption on
Variety-Seeking Behavior. Journal of Consumer Research. Vol. 29
Rogers, E. (1995) Diffusion of Innovations. The Free Press, New York
Ruvio (2008) Unique Like Everybody Else? The Dual Role of Consumers‟ Need for
Uniqueness. Psychology & Marketing. Vol. 25(5)
Steenkamp, J.B. & Baumgartner, H. (1992) The Role of Optimum Stimulation Level in
Exploratory Consumer Behavior, Journal of Consumer Research, vol 19, December, 434-448
Sinha, R.K. & Mandel, N. (2008) Preventing Digital Music Piracy: The Carrot or the Stick? American Marketing Association. Vol. 72 1-15
46
Steenkamp, J.B. & Baumgartner, H. (1995) Development and cross-cultural validation of a short form of CSI as a measure of optimum stimulation level. International Journal of Research in Marketing 12 (1995) 97-104
Steenkamp, J.B. & Baumgartner, H. (1996) Exploratory consumer buying behavior:
Conceptualization and measurement. International Journal of Research in Marketing 13,
121-137
Tian, K.T., Bearden, W.O., Hunter, G.L. (2001) Consumers‟ Need for Uniqueness: Scale
Development and Validation. Journal of Consumer Research. Vol 28
Udry, R. (1995) Sociology and Biology: What Biology do Sociologists need to know? Social
forces 73(4): 1267-1278
Vandecasteele, B. (2010) Innovative Consumers: Who, Why and How to Target?
Dissertation submitted to the Faculty of Economics and Business Administration
Vermeersch, H. et al. (2010) The Experience of Daily Hassles, Cardiovascular Reactivity and Adolescent Risk Taking and Self-Esteem Social Forces - Volume 89, Number 1, September 2010, pp. 63-88
Wernerfelt, B. (1990) Advertising content when brand choice is a signal. Journal of Business, 63 (1), 91-98
i
BIJLAGEN
Bijlage 1: Vragenlijst
Vanaf de volgende bladzijde is de vragenlijst opgenomen die ik gebruikt heb. Niet alle vragen
en schalen die opgenomen waren maken deel uit van de analyses. Daarom geef ik eerst een
kort overzicht van de schalen en vragen die effectief gebruikt geweest zijn.
1. Exploratieve consumptie-schaal: vraag 1, eerste 10 items. De andere items meten gebruik
en adaptief gedrag.
2. OSL-schaal: vraag 7
3. Hartslag: voorblad, rechts onderaan
4. BIS-schaal & BAS-schaal: vraag 6
5. Informatieve invloed: vraag 7, eerste 8 items
6. Normatieve invloed: vraag 7, laatste 4 items
7. Leeftijd: vraag 4
8. Lengte: vraag 8a
9. Gewicht: vraag 8b
10. Geslacht: vraag 5
11. Aantal uren sport per week: vraag 13
ii
Geachte,
Deze enquête gaat over aankoopgedrag en de attitude van leerlingen ten aanzien van innovatieve goederen. Dit is tevens het onderwerp van mijn thesis, of eindwerk. Het is de bedoeling om een zicht te krijgen op het gedragspatroon van adolescenten. In de vragenlijst komen verschillende aspecten aan bod, zoals voorkeur voor innovatieve producten, sociale impact van aankopen en verschillende vormen van gedrag. Het is de bedoeling dat de vragenlijst zo waarheidsgetrouw mogelijk wordt ingevuld. Uiteraard worden de gegevens ANONIEM verwerkt. Niemand zal ooit te weten komen wat u ingevuld heeft. Er wordt niet gevraagd naar uw persoonlijke gegevens, zelfs voor de onderzoeker zal het dus niet mogelijk zijn om een vragenlijst met iemands identiteit te associëren. Belangrijk aspect van de vragenlijst is dat uw hartslag gemeten wordt. Ik denk dat mensen met een lagere hartslag in rust, een andere aankooppatroon vertonen. De reden hiervoor is dat ze meer op zoek zijn naar nieuwe stimuli. Het is de bedoeling dat u uw hartslag in het kadertje rechts onderaan deze pagina invult. De nodige apparatuur en uitleg wordt voorzien tijdens het invullen van de vragenlijst.
Verder wil ik het belang van u als respondent benadrukken. Correcte gegevens leveren immers correcte resultaten op voor het al dan niet bevestigen van mijn hypothesen. Uw medewerking is cruciaal voor het slagen van dit wetenschappelijk onderzoeksproject. Indien er nog verdere vragen zijn, aarzel dan niet en contacteer mij via e-mail: [email protected].
Alvast bedankt voor uw bereidwillige medewerking! Christophe Labyt,
Master-student Bedrijfseconomie
HARTSLAG
iii
Vraag 1. Hieronder vindt u een aantal stellingen met betrekking tot uw gedrag en mening ten aanzien van
nieuwe producten. Omcirkel een getal van 1 tot 5, waarbij 1 betekent dat u volledig niet akkoord
gaat en 5 betekent dat u volledig akkoord gaat met de stelling.
Als ik iets hoor over nieuwe producten, dan wil ik er graag meer over weten. 1 2 3 4 5
Ik vraag mij af hoe producten (technologie, kledij, …) er uit zullen zien in de toekomst.
1 2 3 4 5
Ik geniet er van om nieuwe producten en activiteiten te ontdekken. 1 2 3 4 5
Ik denk soms na over hoe reizen, communicatietechnologie of shoppen er uit zullen zien in de toekomst.
1 2 3 4 5
Als ik iets hoor over hippe producten die nog niet in de winkels liggen, dan wil ik er graag meer over weten.
1 2 3 4 5
Wanneer ik nieuwe merken tegenkom, dan wil ik die eens proberen. 1 2 3 4 5
Ik beeld mij soms in hoe het zou zijn om bepaalde toffe producten te bezitten. 1 2 3 4 5
Soms vraag ik mij af hoe de toekomstige samenleving er uit zal zien. 1 2 3 4 5
Ik vind het leuk om de nieuwste producten en stijlen te ontdekken door in winkels rond te lopen.
1 2 3 4 5
Ik denk soms na over hoe ik een product zou gebruiken, zonder dat ik het al aangekocht heb.
1 2 3 4 5
Ik vind het leuk om op basis van bestaande voorwerpen nieuwe producten te maken.
1 2 3 4 5
Ik ontdek graag hoe oude producten op nieuwe manieren gebruikt kunnen worden.
1 2 3 4 5
Kapotte producten gooi ik niet weg, omdat ik het later misschien op een nieuwe manier kan gebruiken.
1 2 3 4 5
Ik kan er van genieten om zelf iets in elkaar te steken. 1 2 3 4 5
Als ik zelf iets in elkaar moet steken, dan lukt mij dat vrij goed. 1 2 3 4 5
Ik vind het leuk om nieuwe computerprogramma's te ontdekken. 1 2 3 4 5
Ik ben geïnteresseerd in de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van (communicatie)technologie.
1 2 3 4 5
Ik koop soms technologisch geavanceerde producten. 1 2 3 4 5
Ik hou rekening met de nieuwste trends als ik kledij koop. 1 2 3 4 5
Als de mensen uit mijn omgeving nieuwe technologie kopen, dan geef ik graag mijn advies.
1 2 3 4 5
Tota
al N
IET
akko
ord
NIE
T A
kkoo
rd
Ge
en
va
n b
eid
en
Akko
ord
Vo
lledig
akko
ord
iv
Vraag 2. Hieronder vindt u een aantal stellingen met betrekking tot uw gedrag en mening ten aanzien van
unieke producten. Omcirkel een getal van 1 tot 5, waarbij 1 betekent dat u volledig niet akkoord
gaat en 5 betekent dat u volledig akkoord gaat met de stelling.
Vraag 3. Hoeveel broers of zussen (biologische) zijn voor jou geboren? ……………
Vraag 4. Wat is uw geboortejaar? ……………
Vraag 5. Wat is uw geslacht? ………………...
Tota
al N
IET
akko
ord
NIE
T A
kkoo
rd
Ge
en v
an b
eid
en
Akko
ord
Vo
lledig
akko
ord
Ik zoek meestal naar unieke producten of merken, zodat ik een unieke stijl kan
creëren. 1 2 3 4 5
Ik combineer voorwerpen op zo‟n manier dat ik een unieke, niet-kopieerbare
persoonlijkheid creëer. 1 2 3 4 5
Ik zoek meestal naar unieke varianten van dagelijkse producten. 1 2 3 4 5
Ik zoek actief naar speciale producten of merken om mijn persoonlijkheid te
ontwikkelen. 1 2 3 4 5
Ik draag vaak unieke kledij, zelfs als anderen mijn stijl niet zouden appreciëren. 1 2 3 4 5
Ik draag wat ik wil en ik trek mij daarbij niks aan van wat anderen denken. 1 2 3 4 5
Ik hou er van om tegen de algemene smaak van de meeste mensen in te gaan. 1 2 3 4 5
Als ik mij uniek kleed, dan ben ik er bewust van dat anderen mij soms
eigenaardig vinden, maar daar trek ik mij niks van aan. 1 2 3 4 5
Ik probeer producten en merken die gekocht worden door de algemene
bevolking te vermijden. 1 2 3 4 5
Ik hou niet van producten en merken die dagdagelijks gekocht worden door
iedereen. 1 2 3 4 5
Ik draag niet graag kledij die andere mensen ook hebben. 1 2 3 4 5
Hoe alledaagser een product is onder de algemene bevolking, hoe minder het
mij interesse wekt. 1 2 3 4 5
v
Vraag 6. Hieronder vindt u een aantal stellingen waarvan u telkens moet aangeven in welke mate
ze toepasbaar zijn op u. Omcirkel een getal van 1 tot 4, waarbij 1 betekent dat de stelling
geheel niet van toepassing is op jezelf en 4 betekent dat de stelling zeer sterk van
toepassing is.
Ge
he
el n
iet v
an t
oep
assin
g
Zw
ak t
oep
assin
g
Va
n t
oep
assin
g
Zee
r ste
rk v
an t
oep
assin
g
Ook al staat me iets slechts te wachten, ik voel me zelden bang of nerveus. 1 2 3 4
Ik doe moeite voor de dingen die ik wil. 1 2 3 4
Als ik ergens goed in ben, dan ga ik er graag mee door. 1 2 3 4
Ik ben altijd bereid nieuwe dingen te proberen als ik denk dat ik het leuk ga vinden. 1 2 3 4
Als ik krijg wat ik wil, dan ben ik opgewonden en vol energie. 1 2 3 4
Als ik op mijn plaats wordt gezet of kritiek krijg, dan kwetst mij dit. 1 2 3 4
Als ik iets graag wil, dan doe ik daar erg mijn best voor. 1 2 3 4
Ik doe vaak dingen om geen andere reden dan dat ik er plezier aan beleef. 1 2 3 4
Als ik de mogelijkheid zie om iets te krijgen wat ik wil, dan spring ik er boven op. 1 2 3 4
Het raakt als ik denk of weet dat er iemand kwaad op mij is. 1 2 3 4
Als ik een mogelijkheid zie voor iets leuks, dan word ik meteen opgewonden. 1 2 3 4
Ik reageer vaak spontaan. 1 2 3 4
Als ik denk dat er iets onaangenaams zal gebeuren, dan voel ik mij gespannen. 1 2 3 4
Het raakt me sterk als er mij iets goeds overkomt. 1 2 3 4
Ik maak me zorgen als ik denk slecht gepresteerd te hebben voor iets belangrijks. 1 2 3 4
Ik smacht naar spanning en nieuwe sensaties. 1 2 3 4
Als ik voor iets ga, dan probeer ik dit op gelijk welke wijze te bereiken. 1 2 3 4
Ik ken weinig angsten, vergeleken met mijn vrienden. 1 2 3 4
Ik zou het geweldig vinden een wedstrijd te winnen. 1 2 3 4
Ik maak me zorgen over het maken van fouten. 1 2 3 4
vi
Vraag 7. Bij deze vraag is het de bedoeling dat je jezelf probeert in te beelden HOE MEDELEERLINGEN
EN/OF LEEFTIJDSGENOTEN IN HET ALGEMEEN DENKEN. Bij elke stelling moet je dus invullen
in welke mate je akkoord gaat met de stellingen over hoe medeleerlingen volgens jou denken.
Omcirkel een getal van 1 tot 5, waarbij 1 staat voor „helemaal mee oneens‟ en 5 staat voor „helemaal
mee eens‟.
Vraag 8. Geef hieronder aan hoe groot u ongeveer bent en hoeveel u weegt (ongeveer) Lengte: ……m …….cm Gewicht: …………..kg
Vraag 9. Geef hieronder aan hoeveel uren per week u sport beoefent, buiten de schooluren. …………. uren
He
lem
aa
l m
ee o
ne
en
s
Me
e o
ne
en
s
No
ch e
en
s, n
och o
neens
Me
e e
en
s
He
lem
aa
l m
ee e
ens
Medeleerlingen kopen pas de laatste trends en stijlen als ze zeker zijn dat ze
zullen goedgekeurd worden door anderen. 1 2 3 4 5
Er zijn veel leeftijdsgenoten die het belangrijk vinden dat de producten en
merken die ze kopen leuk gevonden worden door anderen. 1 2 3 4 5
Het is zo dat leeftijdsgenoten pas bepaalde producten en merken zullen kopen
als ze denken dat anderen ze zullen goedkeuren. 1 2 3 4 5
Als leeftijdsgenoten een bepaald product in het openbaar zullen gebruiken, dan
kopen ze het product of merk dat van hen verwacht wordt. 1 2 3 4 5
Medeleerlingen weten graag welke merken en producten indruk maken op
anderen. 1 2 3 4 5
Leeftijdsgenoten denken dat ze aanvaard zullen worden door producten en
merken te kopen die iedereen koopt. 1 2 3 4 5
Als medeleerlingen zich willen identificeren met iemand, dan kopen of
gebruiken ze dezelfde merken en producten als die persoon. 1 2 3 4 5
Leeftijdsgenoten proberen zich te identificeren met iemand door dezelfde
producten en merken te kopen als die persoon. 1 2 3 4 5
Medeleerlingen observeren anderen om zeker te zijn dat ze de juiste producten
en merken gebruiken. 1 2 3 4 5
Als medeleerlingen weinig ervaring hebben met een product, dan informeren ze
zich over dat product bij hun vrienden. 1 2 3 4 5
Leeftijdsgenoten gaan anderen raadplegen om het beste alternatief binnen een
productklasse te kiezen. 1 2 3 4 5
Leeftijdsgenoten informeren zich bij hun kennissen vooraleer ze een product
kopen. 1 2 3 4 5
vii
Vraag 10. Hieronder vindt u een aantal stellingen over het vernieuwend karakter van uw gedrag en
handelingen. Het is de bedoeling dat u aangeeft in welke mate de stellingen van toepassing
zijn op uzelf. Omcirkel een getal van 1 tot 5, waarbij 1 betekent dat u volledig niet akkoord
gaat en 5 betekent dat u volledig akkoord gaat met de stelling.
Vraag 11. Hieronder vindt u een aantal stellingen die betrekking hebben op uw gedrag tijdens sociale
activiteiten. Omcirkel een getal van 1 tot 5, waarbij 1 betekent dat u volledig niet akkoord gaat
met de stelling en 5 betekent dat u volledig akkoord gaat met de stelling.
Tota
al N
IET
akko
ord
NIE
T a
kko
ord
Ee
rde
r n
eutr
aal
Akko
ord
Vo
lledig
akko
ord
Ik vind het leuker om dezelfde activiteiten te doen in plaats van telkens op zoek
te gaan naar nieuwe. 1 2 3 4 5
Ik ervaar graag nieuwe dingen en veranderingen in mijn dagelijks handelen. 1 2 3 4 5
Ik zou graag een job hebben met veel veranderingen, variëteit en reizen. Ook al
houdt dit een bepaald risico in. 1 2 3 4 5
Ik ben continu op zoek naar nieuwe ideeën en ervaringen. 1 2 3 4 5
Ik hou van activiteiten die veel verandering brengen. 1 2 3 4 5
Als ik mij begin te vervelen, dan ga ik op zoek naar nieuwe en onbekende
ervaringen. 1 2 3 4 5
Ik verkies een leven met veel routine boven een onvoorspelbaar leven met veel
veranderingen. 1 2 3 4 5
Tota
al N
IET
akko
ord
NIE
T A
kkoo
rd
Ge
en
va
n b
eid
en
Akko
ord
Vo
lledig
akko
ord
Ik vind het leuk om een sociale gebeurtenis (vb. feestje) te organiseren. 1 2 3 4 5
Ik hou er niet van om op de achtergrond te blijven. 1 2 3 4 5
Ik hou er van om in het middelpunt van de belangstelling te staan. 1 2 3 4 5
Ik vind het leuk om nieuwe mensen te ontmoeten. 1 2 3 4 5
Het gebeurt vaak dat ik verhalen of mopjes vertel voor gans de groep. 1 2 3 4 5
Het gebeurt zelden dat ik zomaar een gesprek start met iemand. 1 2 3 4 5
Ik zorg vaak voor plezier op een feestje. 1 2 3 4 5
Het gebeurt zelden dat ik niet weet wat te zeggen tijdens een gesprek. 1 2 3 4 5
viii
Vraag 12. Volgende vraag gaat over de uniekheid van de goederen of stijlen waar u zelf gebruik
van maakt. Het is de bedoeling dat je bij de items uit onderstaande tabel aangeeft in welke mate
anderen gebruik maken van dezelfde goederen als uzelf, binnen de gegeven productcategorie.
Er zijn telkens drie antwoordmogelijkheden voorzien. A (65%), B (25%) en C (10%). Als je
bijvoorbeeld A aankruist, dan geef je aan dat ongeveer 65% van de mensen rond je het zelfde
product gebruiken als uzelf.
Vraag 13. Kampt u met gezondheidsproblemen? (Diabetes, Eczema, Acne, Sinusitis, Astma, …)
Indien ja, geef ook aan welke.
………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 14. Omcirkel tot welke beroepscategorie je ouders behoren.
BEDANKT VOOR UW MEDEWERKING!!!
65% 25% 10%
Jas A B C
Haarstijl/ Kapsel A B C
Muziek genre A B C
Favoriete serie/reeks A B C
GSM A B C
MP3-speler A B C
VADER MOEDER
1. Ongeschoolde arbeider 1. Ongeschoolde arbeider
2. Geschoolde arbeider 2. Geschoolde arbeider
3. Bediende 3. Bediende
4. Hoger bediende/kader 4. Hoger bediende/kader
5. Kleine zelfstandige/ handelaar 5. Kleine zelfstandige/ handelaar
6. Landbouwer 6. Landbouwer
7. Vrij beroep 7. Vrij beroep
8. Zelfstandig ondernemer 8. Zelfstandig ondernemer
9. Huisman 9. Huisvrouw
10. Andere: ……………………………….. 10. Andere: ………………………………..
ix
Bijlage 2: Beschrijvende Statistiek
Gemiddelde Frequentie (%) Missing Cronbach's alfa
Exploratief 3,38
0,68
OSL-schaal 3,41
0,66
Hartslag in rust (bpm) 77,33 BIS 2,76
0,73
BAS 3,09
0,75
Informatieve invloed 3,49
1 0,76
Normatieve invloed 3,61
0,86
Leeftijd 17,64 Lengte (cm) 172,41
1 Gewicht (kg) 62,59
2
Aantal uren per week 4,34
1 Geslacht
Man
41 (38,7%) Vrouw
65 (61,3%)
Gezondheidsproblemen Ja
36 (34%) Nee
70 (66%)
Gemiddelde en frequentie zijn telkens berekend op basis van 106 respondenten, tenzij anders aangegeven.
x
Bijlage 3: Assumpties meervoudige regressieanalyses
3.1 Optimale stimulatie en exploratieve consumptie
MODEL 1
Durbin Watson: 2,077
B Beta VIF Tolerance
Constante 4,51* Hartslag in rust (bpm) -0,01** -0,31** 1,05 0,95
Geslacht (0= vrouw) -0,30* -0,29* 1,98 0,50 Leeftijd -0,07 -0,11 1,10 0,91 Lengte (cm) 0,01 0,14 2,78 0,36 Gewicht (kg) 0 -0,06 2,13 0,47 Aantal uren per week sport 0,01 0,05 1,15 0,87 Gezondheidsproblemen (0=nee) -0,11 -0,1 1,03 0,97
Adjusted R² 8,50%
* p<0,05 ** p<0,01
xi
MODEL 2
B Beta VIF Tolerance
Constante 2,47 Hartslag in rust (bpm) -0,01** -0,25** 1,13 0,88
Geslacht (0= vrouw) -0,21 -0,2 2,08 0,48
Leeftijd -0,07 -0,1 1,11 0,90
Lengte (cm) 0,01 0,15 2,82 0,35
Gewicht (kg) 0,00 -0,06 2,13 0,47
Aantal uren per week sport 0,00 -0,01 1,22 0,82
Gezondheidsproblemen (0=nee) -0,08 -0,07 1,06 0,95
BIS 0,10 0,10 1,15 0,87
BAS 0,42** 0,28** 1,18 0,85
Adjusted R² 15,80%
* p<0,05 ** p<0,01
Durbin watson 2,190
xii
MODEL 3
B
VIF Tolerance
Constante 1,38 Hartslag in rust (bpm) -0,01 -0,15 1,21 0,83
Geslacht (0= vrouw) -0,1 -0,1 2,18 0,46
Leeftijd -0,04 -0,06 1,12 0,89
Lengte (cm) 0 0,08 2,86 0,35
Gewicht (kg) 0 -0,08 2,13 0,47
Aantal uren per week sport 0 -0,01 1,22 0,82
Gezondheidsproblemen (0=nee) -0,11 -0,1 1,06 0,94
BIS 0,23 0,23 1,29 0,78
BAS 0,26 0,17 1,28 0,78
OSL-schaal 0,36** 0,40** 1,43 0,70
Adjusted R² 27,50% * p<0,05 ** p<0,01
Durbin watson 2,188
xiii
3.2 Interpersoonlijke invloed en exploratieve consumptie MODEL 1
B VIF Tolerance
Constante 1,8 Geslacht (0=vrouw) -0,13 -0,12 1,02 0,98
Leeftijd -0,03 -0,05 1,02 0,98
OSL-schaal 0,38** 0,42** 1,01 0,99
Interpersoonlijk normatief 0,18** 0,21** 1,36 0,73 Interpersoonlijk informatief 0,08 0,1 1,38 0,72
Adjusted R² 25,00%
* p<0,05 ** p<0,01
Durbin Watson 1,984
xiv
MODEL 2
B Beta VIF Tolerance
Constante 0,95 Geslacht (0=vrouw) -0,09 -0,09 2,19 0,46
Leeftijd -0,04 -0,07 1,13 0,89
OSL-schaal 0,38** 0,42** 1,43 0,70
Interpersoonlijk normatief 0,19* 0,23* 1,45 0,69
Interpersoonlijk informatief 0,1 0,12 1,45 0,69
Hartslag in rust (bpm) -0,01** -0,22** 1,28 0,78
Lengte (cm) 0 0,08 2,87 0,35
Gewicht (kg) 0 -0,08 2,15 0,46
Aantal uren per week sport 0 0 1,24 0,81
Gezondheidsproblemen (0=nee) -0,12 -0,11 1,07 0,93
BIS 0,26** 0,26** 1,30 0,77
BAS 0,11 0,07 1,39 0,72
Adjusted R² 35,20%
* p<0,05 ** p<0,01
Durbin watson: 2,216