Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
De Vallei XXI
Samenstelling Christina Guirlande
V.u. François Vermeulen
Een Eigen-Zinnige uitgave mei 2014
Beeldend werk
Roland De Winter
Gedichten
Erna Schelstraete
Roel Richelieu Van Londersele
Ann Van Dessel
Martin Carrette
Cecile Van Camp
Erwin Steyaert
Yerna Van den Driessche
Frank Decerf
Christina Guirlande
Bruno Verleyen
huis
ik ben het huis van licht en donker
in zwarte inkten plooit zich een masker van zon
in hoeken vol schaduw gaan nimfen verborgen
uit hun lendenen springen, gensterrood
de daglichte bloemen van gisteren
op wankele trappen loopt broos
een nachtdonkere vorst, zijn passen
rafelen webben van stof, sintelgrijs
rond zijn voeten klapwieken wolken
hij opent mijn zolder vol woorden
Erna Schelstraete
Bezitten
hij wil haar openbreken
als iets eetbaars,
een huis voor haar slopen,
een schadelijk lied zingen in haar oor
zij is bezig te bewaken wie ze was,
nergens schildknapen die haar te hulp snellen.
voorzichtig drinkt ze van zijn aanwezigheid,
zonder honger biedt ze niets
zijn geschenk kadert haar in,
driftig drinkt hij van haar weerloze geur.
zij duizelig, maar niet van zijn adem,
tussen hun lichamen, scherp, de grens.
roel richelieu van londersele
landing
toen je nog niets
dan vuur
op de vlucht voor
uitgewoonde sterren
in het zwarte gat
van het licht
uit een ei van as
verloren gevlogen
door een vogel
die wind was
oeroud idee
en eerste uur
zo moet,
voor je voorgoed
van steen,
de aarde
uit verbazing
zijn geboren
ann van dessel
herinnering aan een libel
zoals een stal na jaren nog naar paarden
zo geurt een huis blijvend naar de ouders
van zolder tot kelder vol hebbelijkheden
zoethout en fruit in een schaal in de zon
op een tafel en achter dunne kamermuren
gelach en de trap krakend onder de lust
en de weeën en stemmen en het gehinnik
in de hitsige loomheid der hondsdagen
en in de tuin boven verweerde ligstoelen
waarin nog de geronde ruggen
der ruiters de libel een enkele tel stil
men vraagt niet naar het waarom
niet van haar schichtigheid
noch van dat teerpaarse blauw
Martin Carrette
Dode vogel
Hij hield zichzelf
het masker van de dood voor ogen.
Willekeurig sloeg zijn vleugel
tegen het naakt beton.
Zijn bestaan telde niet
voor grijze statistieken.
Nooit meer zou hij vliegen
in het licht
van de opgaande zon.
Kinderhanden omklemmen
zijn willoos lijf.
Immens verdriet
baant zich een weg
naar hun kleine
Eeuwigheid.
Cecile Van Camp
Koningsmasker
Mijn masker is een sluitspier.
Als die zich ontspant, val ik uit mijn lichaam
en ontdekt mijn volk dat ik minder ben
dan een man: een boekhouder van zand,
een eunuch zonder lendendoek.
Als een hol bekken, een doffe cymbaal
zweef ik boven mijn land. Ik leef van papegaaienpraat
en prinsessen. Als ik hun borsten aanraak,
worden ze hard als rots
en versteent mijn hand tot vuist.
Alleen met mijn masker
sta ik van mond tot mond.
Ik beadem het en kus het als mijn ware zelf,
een fossiel dat in mij knarst
om terug te keren naar een staat van vlees en bloed.
Erwin Steyaert
Naakten
omdat ze nooit af zijn en altijd
omvangen door het vage, streepjes
naakt gekerfd met hier en daar
intiem, een aanhaling
omdat ze nooit af zijn en altijd
raken zonder te benoemen, in grijs
verdriet geschaduwd met hier en daar
een spatje zwart in wellust gedrapeerd
omdat ze nooit af zijn en altijd
suggereren zoals het leven
niet volmaakt omdat het eindig is
Yerna Van den Driessche
Laat je gaan moeder, kijk niet om,
gedraag je alsof gisteren is teruggekeerd
en iedereen in dit feest mag delen.
Wat was en goed bleek is de tolerantie zelve.
Koester de warmte maar laat je niet opzwepen.
Toon je wapens, moeder, je rondingen betoveren,
doen niemand kwaad. Leer aan wat anderen nog
horen te weten maar let op, wantrouw die notabelen.
Tussen die omzoomde hoeden en schijnbaar goeden
blaast de gehoornde zijn lamentabel lied.
Hij danst op stiletto-bokkenpoten zwart
als het onrecht; bruine schaduw zijn enige vriend.
Laat je gaan ma, geniet van je olijke stoet.
Laat je gekrulde zinnen de nacht heroveren.
Jij dirigeert jouw wereld; dit theaterstuk nog niet kapot.
Morgen bestaat nooit meer; het hier en nu
is wat geen mens nog ontkennen kan.
Speel verder moeder, doe wat moet.
Beslis zelf en stoor je nergens meer aan.
Er zijn geen grenzen aan jouw menselijkheid
en in het Boek der gekken is inzicht
als een ezelsoor.
Frank Decerf
Nimrod
Met wijdopen vleugels
vol vergeefse vrede
hangt een duif biddend
boven de nieuwe stad.
Niemand kijkt op, niemand
luistert, al staat de wachter
dreigend bij de hoge poort.
Ze horen enkel wat de stem
van macht en hoogmoed
hun beveelt.
Van het nabije Babel
de tinnen en de torens
glorierijk in zicht.
De grote jager Nimrod
de heerser van de wereld
haalt zijn slag zonder
de minste moeite thuis.
Christina Guirlande
Papa, wie zijn dat, vroeg de kleinste. Daar op dat blad.
Die twee blote mijnheren zo zonder kleren? Mijn zoon, zei ik,
kom hier en hoor ‘s, dit gekke duo doet iets metaforisch.
toen boven de goden bellen bliezen
trokken zij de lijn, delfden zij het gat
in het alfabet van mythische figuren ontbreken al hun letters
geen aardlaag duinblad staartster draagt hun naam
bij elke volgende soort denkt de ontdekker aan een mildere
mythe
boven geen bank in het park blaast een wolk hun gezicht
zij zwijgen in de coulissen van vergeelde apocriefen
van hun dialogen wordt geen steen bewaard
(misschien vroeg de ene ooit waarom
staan we hier zo naakt, trekken we die lijn
zo wit, zo strak, bewaken we dit gat
waarop de ander zei omdat
wij lakeien van de leegte zijn, van niet beter weten
kom, zei weer de ene, we ruilen de goddelijke glorie
voor een grap met deze porie, we zaaien twijfel
in dit plantgat en verdwijnen tussen onze lijnen)
nu onder het oog van de etser
kraakt hun oude kaft
rekken zij hun pezen, duiken
uit al hun vezels, krassen op in ons
Papa misschien heeft een boef hun kleren gepakt, is hij
ontsnapt door dat gat. Mag ik het kleuren?
Mijn zoon, zei ik, jij mag. Hij boog en dook zijn dromen in.
Tekende tong uit de mond een rode zon
en een beest met rare oren.
Bruno Verleyen