Upload
kim
View
3.735
Download
0
Embed Size (px)
DESCRIPTION
Een verslag over televisiegeweld en de invloed ervan op kinderen.
Citation preview
Televisiegeweld
‘en de invloed ervan op kinderen’
Kim van
Amersfoort
27-03-2005
Kunst en Techniek
KNT1G 90276
Begeleiders:
Dhr. Visschedijk
Mevr. van der
Horst
Inhoudsopgave
Blz.
Samenvatting 2
Inleiding 3
Hoofdstuk 1 Oorzaak en gevolg van agressief gedrag bij kinderen.
4
§1.1 Het verband tussen het zien van geweld en het plegen van geweld. 4
§1.2 De effecten op korte en lange termijn. 5
§1.3 Imitatie. 6
§1.4 Soorten televisiegeweld. 7
§1.5 De conclusie van Belson. 8
Hoofdstuk 2 Kwaliteit versus commercie 9
§2.1 Kinderen verdienen kwaliteit. 9
§2.2 Overzicht huidige kindertelevisiezenders in Nederland. 9
Hoofdstuk 3 Het Jeugdjournaal 11
§3.1 Wat is het Jeugdjournaal?
11
§3.2 Wie /wat maakt het Jeugdjournaal? 11
§3.2 Geweld in het Jeugdjournaal. 12
Hoofdstuk 4 Werkgroep Tv-Geweld
13
§4.1 Wat doet de Landelijke Werkgroep Tv-Geweld?
13
§4.2 Wat je zelf kunt doen. 14
§4.3 Kijkwijzer.
14
Slot 15
Literatuurlijst 17
1
Bijlage I Verzwegen tv-geweld
18
Bijlage II Geweld in het televisienieuws
23
Bijlage III Geweld op tv en agressieve jongeren
28
Bijlage IV Samenvatting boek Media-ethiek 33
2
Samenvatting
Dit verslag bevat onder andere informatie over de oorzaak en het gevolg van
agressief gedrag bij kinderen. Ik heb onderzoek gedaan naar de verschillende
soorten televisiegeweld. En ook komt de invloed van de commercie op de
kwaliteit van de programma’s aan bod.
Aan de hand van een drietal artikelen, die ik heb gevonden1 ben ik gaan
zoeken naar verdere achtergrondinformatie. Zo kwam ik voor verassende
dingen te staan.
1 Zie bijlagen
3
Inleiding
Al sinds het bestaan van de televisie, onderzoeken wetenschappers het
verband van het zien van geweld op televisie en het plegen van geweld. En
door de steeds groeiende onrust bij ouders en opvoeders vliegen de artikelen
je tegenwoordig om de oren. Want de televisie brengt naast veel positiefs ook
een wereld vol geweld en agressie met zich mee. Zo wordt het heel gewoon
om geweld als een vorm van amusement te beschouwen.
Hoe hanteer je nou eigenlijk een duidelijke ethiek betreffende het
vertonen van geweld? Wie bepaalt er wat uitgezonden wordt, en
wat goed voor ons is?
Echter, de conclusies staan veelal haaks op elkaar. In dit werkstuk zal ik deze
vragen zo goed mogelijk beantwoorden.
Het verslag is interessant voor journalisten, studenten, ouders en
programmamakers.
4
Hoofdstuk 1 Oorzaak en gevolg van agressief gedrag bij kinderen.
§1.1 Het verband tussen het zien van geweld en het plegen van geweld.
Sigmund Freud (1856-1939) heeft hierover een psychoanalytische theorie.
Deze theorie gaat er van uit dat agressie een aangeboren primitieve
eigenschap is en dat de belangrijkste drijfveer is: frustratie. Bij deze visie ligt
de hoeveelheid agressie dus vast en kan er niet veel aan veranderd worden.
Bij de humanistische theorie van Watson (1878-1985) ga je er vanuit dat
de mens agressief wordt gemaakt door zijn omgeving. Agressie zit niet in de
mens, maar wordt aangeleerd. Dit betekent dus dat agressie beïnvloedt kan
worden.
Dankzij de vele onderzoeken van Bandura (1977) kun je aantonen dat
kinderen na het zien van agressie dit willen imiteren. Bandura gaat er van uit
dat de mens leert door het zien van 'future consequences'. Deze hebben een
aantal functies: informatie verstrekken (wat levert het op), motiveren
(aanzetten tot hetzelfde gedrag) en respons verhogen (zorgen dat het gedrag
ook werkelijk wordt vertoond). Een mens leert over de relatie tussen de
opbrengsten en een bepaald gedrag en baseert daarop verwachtingen dat
bepaald gedrag bepaalde opbrengsten zal opleveren. Bandura’s belangrijkste
theorieën: De sociale leertheorie en de observationele leertheorie.
En ook de Griekse wijsgeer Plato (428 tot 348 v. Chr.) beweerde al dat
het zien van agressie ervoor kon zorgen dat mensen gestimuleerd werden tot
andere agressieve daden.
5
Dit betekent dat er een groot aantal oorzaken zijn waardoor kinderen agressief
gedrag vertonen. De conclusies en meningen zijn hierover verdeeld, maar kort
samengevat kun je deze samenvatten in drie hypotheses:
Stimulatiehypothesen
In deze theorieën staat voorop dat het zien van geweldbeelden leidt tot de
imitatie en/of de versterking van agressie.
Reductiehypothesen
Bij deze theorieën wordt juist het tegendeel beweerd. Zo luidt de stelling hier
dat het zien van geweldbeelden juist tot een vermindering van de agressie bij
de kijker leidt.
'Geen effect'- hypothesen
In deze theorieën wordt gesteld dat geweldbeelden in het dagelijkse leven
géén invloed hebben op de agressie van de kijker.
§1.2 De effecten op korte en lange termijn.
Tussen de gevolgen op korte termijn en op langere termijn kun je een duidelijk
onderscheid maken. Van belang hierbij is het dat de frequentie van het
waargenomen geweld een behoorlijk hoog niveau bereikt en zo constant
mogelijk blijft. Maar als je slechts af en toe geweld op tv bekijkt zal dit alleen
op een korte termijn invloed hebben. En vervolgens, wanneer je gedurende
een lange periode weinig naar geweld zal kijken zal het effect op lange termijn
weer verminderen. Ook moet je rekening houden met het feit dat er
gewenning optreedt bij een overvloed aan geweld waardoor de invloed
uiteindelijk zal verminderen (afstomping). Zo zei Mevrouw Volders, lerares:”
De kinderen zijn vooral 's maandags ongevoelig voor de gevolgen van geweld,
6
als ze in het weekend veel naar de televisie hebben gekeken.” Zo ga je dus
geweld langzaam als normaal beschouwen.
7
Enkele feiten uit een onderzoek 2: In Europa is gemiddeld vijf keer per uur een
gewelddadige activiteit op televisie te zien. In de VS is dat het dubbele.
Peuters van 14 maanden kijken gemiddeld een half uur per dag tv.
Nederlandse kinderen zitten gemiddeld 3 uur per dag voor het
beeldscherm: 2 uur voor de tv en 1 uur achter de pc.
Ze krijgen gemiddeld op hun 9e een mobiele telefoon.
55% van de kinderen van 6 tot 11 jaar heeft een eigen pc en 50% heeft een
eigen televisie.
Kinderen van 6 tot 12 jaar keken in 2004 gemiddeld 125 minuten per dag
tv.
§1.3 Imitatie
Zoals ik eerder heb beschreven is er veel onderzoek gedaan naar het ontstaan
van agressie. Het imitatiegedrag dat kinderen al op de peuterleeftijd vertonen
speelt hierbij een belangrijke rol. Door de programma’s op televisie hebben
kinderen meer mogelijkheden om zich met anderen te identificeren dan hun
ouders. Je ziet dan ook dat wanneer kinderen naar de basisschool gaan ze het
gedrag van hun televisiehelden willen naspelen.
Uit een onderzoek met 200 jongeren door de psychologen Miller en Reeves
bleek dat 70% van de 8 tot 11 jarigen een televisiefiguur noemde, toen aan
hen werd gevraagd op wie ze zouden willen lijken.
2 Dit stuk bevat nieuwsfeiten ontleend aan het artikel 'Zorgen om greep media op kinderen' dat
verscheen in AD Haagsche Courant van 13 oktober 2005.
8
Op basisscholen zie je dat jongeren ergens bij willen horen. Vriendjes en
vriendinnetjes spelen een erg belangrijke rol. En ze delen iets, wanneer ze
naar dezelfde programma’s kijken.
Enkele functies van televisie kijken:
Ontspanning
Informatie
Socialisatie
Ontvluchting
§1.4 Soorten televisiegeweld
Er zijn verschillende soorten televisiegeweld, maar hierbij maak je
voornamelijk onderscheid tussen reëel en fictief geweld.
Reëel geweld:
Het journaal
Actualiteitenrubrieken
Sportuitzendingen
Bijvoorbeeld: het NOS/jeugdjournaal, NOVA, Barend en van Dorp enz.
Fictief geweld:
Komische tekenfilms
Informatieve tekenfilms
Politieseries
Fysieke gewelddrama
Oorlogsfilms
Komedies
Slapsticks Afb. 1: Komische tekenfilm: Tom en Jerry
9
Bijvoorbeeld: Goede tijden slechte tijden, Tom en Jerry, Power Rangers,
Rambo, enz.
10
§1.5 De conclusie van Belson, 1978
Films die veel agressie oproepen:
Films waarin geweld voorkomt in de context van nauwe persoonlijke
relaties.
Films met niet functioneel geweld (geweld wordt gebruikt om het geweld
zelf).
Films met fictief geweld van een realistische soort.
Films waarin geweld wordt gebruikt voor een goede zaak.
Westerns van een gewelddadige soort.
Films die weinig of geen agressie oproepen:
Sportprogramma's die gewelddadig gedrag van deelnemers of
toeschouwers in beeld brengen (met uitzondering van programma's over
boksen of worstelen).
Gewelddadige tekenfilms.
Science-fiction geweld.
Slapsticks met verbaal/fysiek geweld.
11
Hoofdstuk 2 Kwaliteit versus commercie
§2.1 Kinderen verdienen kwaliteit
Kinderen zijn uitzonderlijke, kwetsbare toehoorders en verdienen kwaliteit.
Televisie kan creativiteit stimuleren, het bewustzijn scherpen en deelname
bevorderen. Natuurlijk willen ze zich ook ontspannen, maar deze vorm van
ontspanning leidt tot stompzinnigheid. Het ‘bespelen van de angst’ vind ik een
van de goedkoopste vormen van vermaak. Het is erg jammer dat zelfs
kindertelevisie meer en meer als ‘markt’ wordt beschouwd, betaald en
overheerst door adverteerders. Eigenlijk zou het een goede gelegenheid zijn
om kinderen te bereiken, stimuleren en informeren.
§2.2 Overzicht huidige kindertelevisiezenders in Nederland
Nickelodeon is een Amerikaans televisiedistributeur en tevens televisienetwerk
dat zich voornamelijk heeft toegelegd op het produceren en uitzenden van
kinderprogramma's.
In Nederland is Nickelodeon eigendom van MTV Networks Benelux. Het kanaal
zendt niet 24 uur per dag uit, Nickelodeon deelt het kanaal met Talpa.
Jetix is een Nederlandse televisiezender. (Nieuwe naam voor Foxkids) Jetix is
een zender die zich richt op kinderen en zendt voornamelijk tekenfilms (vooral
anime) uit. Er worden ook enkele Nederlandse programma's uitgezonden,
zoals de Kids Top 20 en Ernst, Bobbie en de rest.
Z@pp / Z@ppelin bestaat uit ongeveer tien omroepen die elk hun eigen
programma’s uitzenden. Z@ppelin is het kleuter- en peuterblok van de
Nederlandse publieke omroep. Z@ppelin zendt, samen met Z@pp, overdag uit
12
op Nederland 3 en bevat programma's van bijna alle publieke omroepen.
Z@ppelin richt zich voornamelijk op kinderen onder de 6 jaar.
13
Nickelodeon en Jetix zijn beide commerciële omroepen, in tegenstelling tot
Z@pp, dat alleen uitzendt op de publieke zenders, vooral op Nederland 3.
Persoonlijk ben ik een grote voorstander van Z@pp, omdat deze omroep een
rijk aanbod heeft van educatieve, amusante en informatieve
kinderprogramma’s voor verschillende leeftijden, over zeer uiteenlopende
onderwerpen. (bijv. nieuws & actualiteit, natuur, muziek en cultuur.) Maar het
bereik van Z@pp is slechts ongeveer 10-12%. En het bereik neemt nog steeds
dramatisch af.
Jetix en Nickelodeon daarentegen hebben een veel groter bereik, maar er is
dan ook gebrek aan concurrentie. Voornamelijk jeugdige kijkers in de grote
steden kijken het liefst naar cartoonzenders als Nickelodeon en Jetix. De
tijdstippen waarop de publieke omroep uitzendt is heel anders dan die van de
commerciële omroepen. Ook is het aanbod van programma’s op de publieke
zenders te ‘braaf’. Tot een bepaalde leeftijd vinden ze Z@ppelin leuk, daarna
vinden ze het kinderachtig.
Het commerciële Jetix blijft dus groeien (vooral onder oudere kinderen) en lijkt
nu zelfs Z@ppelin naar de kroon te gaan steken door met educatieve
programma’s te komen. Ze willen kennelijk meer inhoud bieden. Jetix en Z@pp
gaan zelfs samen een televisie-uitzending maken.
14
Hoofdstuk 3 Het Jeugdjournaal
§3.1 Wat is het Jeugdjournaal?
Het Jeugdjournaal is een onderdeel van het NOS-journaal. Het is een
nieuwsprogramma voor kinderen en maakt gebruik van dezelfde middelen en
bronnen als het journaal voor volwassenen. Dagelijks kijken ongeveer 700.000
kinderen en volwassenen naar het programma.
§3.2 Wie /wat maakt het Jeugdjournaal?
Dagelijks maken journalisten een keuze uit het grote aanbod aan nieuws. Er
wordt bij de selectie rekening gehouden met de belangstelling, de kennis en
de gevoelens van de doelgroep, kinderen tussen 9 en 12 jaar. Op deze leeftijd
zijn kinderen erg bezig met de realiteit en beeldvorming van de werkelijkheid.
Maar uit onderzoek blijkt ook dat er veel jongere kinderen kijken. Hierom raden
deskundigen ouders aan om mee te kijken.
Het Jeugdjournaal geeft uitleg bij het nieuws en gaat ook de gevolgen voor
kinderen na. De redactie gaat geen enkel onderwerp uit de weg. Alles kan aan
kinderen uitgelegd worden, vind ze. Speciale aandacht is er voor het nieuws
dat kinderen betreft, en ook wordt er actief gezocht naar ‘goed’ nieuws.
Het beeld dat het Jeugdjournaal geeft, moet zo compleet mogelijk zijn.
Ze willen laten zien wat de oorzaak, en wat het gevolg is voor iedereen. Zo kan
het kinderen helpen zich een beeld te vormen van de wereld. Aan de hand van
het nieuws van de dag wordt er steeds iets verteld over de achtergronden en
voorgeschiedenis. Er zit dus veel herhaling in de formule. Het stelt de
regelmatige kijker in staat om de puzzel compleet te maken.
15
Een kind van ongeveer 10 jaar kan net een concreet bericht verwerken terwijl
een kind van 12 jaar al redelijk abstract kan denken en zelf conclusies wil
trekken. Om aan de behoefte van beide te voldoen is het belangrijk om de
informatie in kleine stapjes aan te bieden. Zo kunnen ze het nieuws begrijpelijk
en herkenbaar maken. Dit alles vraagt de journalisten om zich goed te kunnen
verplaatsen in de belevingswereld van het kind. De redactie stelt zichzelf de
vraag: ”Vinden wij zit onderwerp zelf interessant? Vinden we het leuk?”
Daarna denken ze na over hoe ze het verhaal zo kunnen vertellen dat er
verwondering en verbazing ontstaat, net zoals de journalisten dat voelden. Een
voorwaarde is dus dat het nieuws ook bij de journalisten aan moet slaan,
omdat het anders door de kinderen wordt aangevoeld.
§3.2 Geweld in het Jeugdjournaal
Er zijn twee grondslagen voor de nieuwsselectie. De eerste opdracht is om het
wereldnieuws uit de wereld van ‘volwassenen’ te brengen. Hierin komt vaak
gewelddadig nieuws voor, maar deze beelden worden wel zorgvuldig
geselecteerd en gedoseerd voordat ze uitgezonden worden. Zou het
Jeugdjournaal bepaalde onderwerpen niet uitzenden, dan zou dit de
betrouwbaarheid van het Jeugdjournaal beschadigen.
Een tweede taak dat het meest kenmerkende is; er wordt nieuws
gebracht uit de ‘kinderwereld’. Meestal nieuws dat in het NOS journaal niet
terugkomt.
Het Jeugdjournaal ontleent zijn bestaansrecht aan het recht van kinderen om
geïnformeerd te worden.
De vraag is dus niet: ”Zenden we wel of geen geweld uit in het Jeugdjournaal?”
Maar: “Welk geweld zenden we uit, en hoe presenteren we het?”
16
17
Hoofdstuk 4 Werkgroep Tv-Geweld
§4.1 Wat doet de Landelijke Werkgroep Tv-Geweld?
De Werkgroep Tv-Geweld (opgericht in 1986, te Haarlem) vindt de gewenning,
het domweg accepteren van geweld en agressie als vorm van ontspanning
geen goede zaak. Ze willen de overheid en de omroepwereld overtuigen van
het belang van een minder op geweld gebaseerd programma-aanbod. Daartoe
zoekt de werkgroep steun in de samenleving, zowel bij individuele mensen als
bij organisaties.
Het is niet de bedoeling om een nieuw taboe of enige vorm van censuur in het
leven te roepen, en het gaat er ook niet om ieder spoortje van geweld van de
beeldbuis te weren. Maar ze zijn tegen het vertonen van geweld om geweld.
Dit wijzen ze beslist af!
De Werkgroep Tv-geweld richt zich hiermee tot ieder die het met de huidige
overmaat aan geweld op de buis niet eens is. Om daar verandering in te
brengen hebben we:
De Kring van Kritische Kijkers, die tv-programma's beoordeelt en daarover
rapporten uitbrengt.
Een Sprekerslijst met sprekers voor ouderavonden, buurthuizen, culturele,
maatschappelijke en politieke organisaties, pedagogische opleidingen enz..
Contacten met de Media, om onze denkbeelden bekendheid te geven en de
door ons gewenste bijstelling op gang te brengen.
Contacten met de Omroepen over hun aankoop- en productiebeleid voor de
televisie, vooral op het gebied van jeugdprogramma’s.
Contacten met Overheden, volksvertegenwoordiging en politieke partijen in
verband met de naleving van bestaande regels en een zorgvuldiger
invulling daarvan.
18
Een halfjaarlijkse Nieuwsbrief, in wijde kring verspreidt, die betrokkenen,
organisaties en instanties op de hoogte houdt van onze activiteiten en wat
verder in het licht van onze doelstelling interessant kan zijn. Deze
nieuwsbrief is tegelijk contactorgaan voor onze leden en donateurs.
Af en toe een Congres of Studiedag.
Materiaal voor studenten en scholieren die een scriptie of werkstuk maken.
Een eigen Website: www.tvgeweld.nl.
§4.2 Wat je zelf kunt doen:
Geef klachten over de Kijkwijzer-aanduidingen door.
Boycot programma's met geweld, zet de tv uit.
Gebruik uw invloed als lid van een omroepvereniging. Protesteer tegen
gewelddadige programma's van 'uw' omroep. Zeg desnoods uw
lidmaatschap op.
Klaag bij de uitzendende omroep.
Koop geen gewelddadige computerspelletjes.
Wordt lid of donateur van de Werkgroep Tv-Geweld.
Steun de Werkgroep Tv-Geweld door een bijdrage te storten op giro:
27.84.954 t.n.v. Werkgroep Tv-Geweld te Delft.
§4.3 Kijkwijzer
Kijkwijzer waarschuwt ouders en opvoeders tot welke leeftijd een
televisieprogramma of film schadelijk kan zijn voor kinderen. Kijkwijzer doet
dat ten eerste met het geven van een leeftijdsadvies: Alle Leeftijden, 6 jaar, 12
jaar en 16 jaar. Daarnaast zijn er de pictogrammen die de reden van het
advies aanduiden: geweld, angst, seks, discriminatie, drugs- en
alcoholmisbruik en grof taalgebruik.
19
De ‘adviesleeftijd’ van kijkwijzer betekent niet dat een programma of film ook
direct geschikt is. Daarover willen ze geen uitspraak doen. De film kan
namelijk ook een te moeilijke inhoud bevatten.
20
Slot
Huub Evers3, wijst er in zijn boek Media-ethiek op dat naarmate het aanbod op
de televisie toeneemt, er meer naar amusement en minder naar serieuze
informatie gekeken wordt. Infotainment en reality-tv deden hun intrede.
Steeds vaker komt de keiharde praktijk van moord en doodslag als
amusement op de beeldbuis. Evers zou willen dat mediaconsumenten
kritischer waren:
"Programmamakers nemen de kijker niet serieus. ... Er zou een forum
moeten komen van kritische mediaconsumenten. In Engeland bestaat dit
al: The voice of the listener and the viewer. Die spreekt op beleidsniveau
met de BBC over kwaliteitsstandaarden."
Goed, zoals je tot nu toe hebt kunnen lezen is het moeilijk een duidelijke vaste
structuur te hanteren, maar is het dan ook noodzakelijk? Hoe je het ook wend
of keert, geweld zal altijd een plek hebben in de verbeelding. Of dat nu op
televisie is, of zoals vroeger in verhalen en sprookjes.
Ergens hanteren we een soort schijnheiligheid rondom geweld in de media,
maar de gemiddelde volwassene wil nou eenmaal de onschuld van kinderen
beschermen.
Dus hoe hanteer je nou een duidelijke ethiek betreffende het vertonen van
geweld? Wie bepaalt er wat uitgezonden wordt, wat goed voor ons is? Het is
goed om te minderen met het uitzenden van Amerikaanse programma’s, en
om de publieke omroep een kans te (blijven) geven. Maar geweld hoeft niet
per sé te verdwijnen van de televisie.
3 Docent media-ethiek aan de Academie voor Journalistiek in Tilburg.
21
Controle gebeurt van deur tot deur. Daartoe verschillen de voorkeuren en
normen van ouders te veel. Elke ouder draagt een verantwoordelijkheid,
behoort op de hoogte te zijn van de do’s en dont’s en kan zo hun kind
beschermen, op hun eigen manier.
We hoeven er dus geen groot drama van te maken, maar ik vind het wel
belangrijk dat er stichtingen blijven bestaan zoals de Werkgroep Tv-Geweld. En
ook hebben we de ‘Kijkwijzer’. Ouders, kijk mee met je kind. Weet wat ze zien.
Zo voorkom je dat je kinderen gaan wennen aan het geweld op televisie. Want
dat is slechts een kleine stap om zich dan ook gewelddadig te gaan gedragen
tijdens het spelen met vriendjes of gewoon op straat.
22
Literatuurlijst
Evers, H. (2002), Media- ethiek; Morele dilemma’s in journalistiek,
communicatie en reclame. Tweede druk, Martinus Nijhoff: Groningen.
Janssen, D (red.) Jansen, F Kinkhorst, G.(2002), Zakelijke communicatie deel 1.
Vierde, geheel herziene druk, Wolters Noordhoff: Groningen, Houten.
Janssen, D (red.) Jansen, F Kinkhorst, G.(2002), Zakelijke communicatie deel 2.
Vierde, geheel herziene druk, Wolters Noordhoff: Groningen, Houten.
Werkgroep Tv-Geweld, http://tvgeweld.nl/
Z@pp, Z@ppelin, http://portal.omroep.nl/
Technische verzorging werkstukken,
http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/technische_verzorging_werkstukken.htm
Media onderzoek, http://www.mediaonderzoek.nl/
NOS Magazine, http://nosmagazine.web-log.nl/
Aan*Uit, http://janrensen.nl/aanuit.htm
Trouw, http://www.trouw.nl/deverdieping/
Wikipedia, http://www.wikipedia.org/
Kijkwijzer, http://www.kijkwijzer.nl/
23
I. Verzwegen tv-geweld
Bewezen effect op agressie dringt moeilijk door in samenleving
Hendrik Spiering, NRC 6 april 2002
TV-geweld leidt tot agressiviteit, meldde Science vorige week. In de
psychologie wisten ze dat allang. De vraag is: wat kun je er tegen doen?
Betrokkenheid van de ouders helpt.
Patti Valkenburg,
Beeldschermkinderen, Theorieën over kind en media,
Boom, 2002
Hoe lang mag je een peuter van anderhalf televisie laten kijken? Kan het
kwaad als zevenjarigen graag naar gewelddadige films kijken? En moet je een
meisje van 12 naar een gruwelijke horrorfilm laten kijken? En zijn de
antwoorden anders als de ouder meekijkt en er over praat? Het zijn vragen die
de Amsterdamse hoogleraar kind en media dr. Patti Valkenburg al jarenlang
moet beantwoorden. En ze doet het geduldig, tijdens een gesprek in haar
huiskamer in een fraai Amsterdams grachtenpand.
Inderdaad, kleine kinderen moet je niet naar geweld laten kijken, legt ze uit.
En te veel tv kijken is altijd verkeerd, maar met nuance:
"Voor kleine kinderen is half uurtje per dag niet zo erg. Er is zoveel mooie en
leuke kindertelevisie! Er is ook niets mis als kinderen van twaalf een uur
kijken. Als je maar weet wáár ze naar kijken. En je moet er met ze over praten.
De betrokkenheid van ouders bij het tv-gedrag van hun kinderen is cruciaal,
zeker nu sommige programma's zo verschrikkelijk gehyped worden dat er
geen ontkomen aan is.''
24
Een uur tv-kijken. In werkelijkheid kijken kinderen van 6 tot 12 jaar gemiddeld
twee uur per dag. Sinds 1989 is het tv-kijken door kinderen in tijdsduur
verdubbeld. Valkenburg: “Maar zo lang ze voldoende andere ervaringen
opdoen in hun dagelijks leven, wat dan nog? Alles draait om variatie. Maar
naar tv-geweld kijken is wel slecht. Het is bewezen dat veel kinderen daar
angstig en agressiever van kunnen worden.''
En dan zegt ze: "Als je nadenkt, ligt dit allemaal voor de hand, vind je niet?
Moet je daarvoor nou naar een hoogleraar Kind en Media?'' Het moet
Valkenburg van het hart dat het een beetje merkwaardig is dat al deze
praktische vragen nog altijd zo indringend worden gesteld door ouders en
journalisten: "Dat tv-geweld agressie op kan roepen klinkt in de media niet
door. En dus krijg ik telkens dezelfde vragen: kan het ècht kwaad?''
In de pers wordt de invloed van tv-geweld op agressiviteit vrijwel altijd
behandeld als een kwestie die niet opgelost is. Of als een effect dat te
verwaarlozen is, zo valt Valkenburg op. Twee Amerikaanse psychologen
stelden vorig jaar zelfs vast dat het wetenschappelijk bewijs voor het verband
tussen tv-geweld en agressiviteit sinds midden jaren zeventig alleen maar
toeneemt, terwijl het gemelde verband in de Amerikaanse media sindsdien
lager wordt (`Media violence and the American public', in American
Psychologist juni/juli 2001). De psychologen Anderson en Bushman spreken
daarom zelfs het vermoeden uit dat de media-industrie een duidelijk belang
heeft bij het verzwijgen van het negatieve effect van tv-geweld op kinderen.
De grote media-concerns verdienen er namelijk miljarden aan. Hier en daar
duikt zelfs al de gedachte op dat de mediaconcerns om die reden voor de
rechter moeten worden gedaagd, in navolging van de tabaksprocessen.
In Nederland speelt vaak de weerzin van journalisten tegen censuur en
betutteling een rol, vermoedt Valkenburg. Tenslotte worden op grond van de
negatieve effecten van tv-geweld allerlei beperkende maatregelen ingevoerd,
25
zoals een verbod op het vroeg in de avond uitzenden van bepaalde
programma's.
De media hoeven overigens niet ver te zoeken om het tegengeluid te vinden,
niet bij de sociale wetenschappen maar bij de cultural studies. Want de
wetenschappelijke consensus dat er een 'middelgroot' effect is van tv-geweld
op agressiviteit bestaat alléén onder psychologen en
communicatiewetenschappers, zo geeft Valkenburg toe. In de zogenoemde
cultural studies, de kritische cultuurwetenschap die vooral sterk is in Engeland,
zetten wetenschappers zich sterk af tegen de negatieve effecten van tv-
geweld op kinderen. "Ze kraken elk empirisch onderzoek dat zoiets vindt af,
experimenten geloven ze gewoon niet'', zegt Valkenburg. En de uitspraken van
deze ándere deskundigen leiden natuurlijk gauw tot stukken in de pers dat de
wetenschappers het nog altijd niet eens zijn over het effect. Gek genoeg, vindt
Valkenburg, zijn veel cultural studies-onderzoekers het er wel over eens dat de
televisie een patriarchaal en racistische denken versterken bij kinderen.
"Maar die conclusie ontlenen ze dan aan analyse van de inhoud van de
programma's, niet aan empirisch onderzoek in een laboratorium of in het
'veld', met echte kinderen.''
Een goed voorbeeld van de tegenkracht die de cultural studies opwerpen is de
bundel Ill effects. The media/violence debate, in 1997 uitgeven door de Britten
Martin Barker en Julian Petley. In hun inleiding 'ontmaskeren' ze het effect van
tv op de gewelddadigheid van jongeren als een vervolg op bezwaren van de
elite tegen goedkope romannetjes in de negentiende eeuw. Daar zouden de
lagere klassen maar opstandig van worden. En ook nu weer:
"degenen die het meest 'beïnvloed' worden door tv-geweld zijn jongeren, en
vooral arbeidersjongeren [...] Zij worden gezien als de slachtoffers van een
mythische 'losbandigheid' die leidt tot het uit elkaar vallen van families die
zich de hele dag gek laten maken door gewelddadige video's en dan naar
buiten gaan om verschrikkelijke misdaden te plegen als een direct gevolg
daarvan'', zo sneren ze.
26
Kern van het bezwaar tegen de invloed van de televisie is dat kinderen geen
passieve ontvangers van de boodschappen op televisie zijn, maar dat ze deze
boodschap zelf construeren.
Overigens schrijft de vooraanstaande cultural studies onderzoeker David
Buckingham in dezelfde bundel dat de vaardigheid van kinderen om de tv-
beelden naar hun hand te zetten duidelijke grenzen kent, afhankelijk van hun
opvoeding en opleiding.
"En we kunnen nu eenmaal niet bewijzen dat de televisie géén effect heeft. We
kunnen daarom maar beter voorzichtig zijn met kinderen en media.''
De uitersten van het debat lijken elkaar te naderen, want ook Valkenburg
spreekt warme woorden over de cultural studies in haar recente boek
Beeldschermkinderen.
"Beide tradities erkennen dat de sociale context een belangrijke rol speelt in
de manier waarop kinderen met media omgaan en wat ze eruit oppikken.''
'De fout ligt meer in onze woonkamers en klaslokalen dan op onze
televisieschermen' zo valt te lezen in Ill effects. Valkenburg beaamt dat:
"Inderdaad, want met goede sociale strategieën kun je als opvoeder
kinderen beschermen tegen de schadelijke invloed. Door op het
onrealistische van tv-geweld te wijzen en aandacht te vragen voor het
slachtoffer en door in te gaan tegen de heersende tv-norm dat geweld
beloond wordt als het maar voor een goed doel is.''
Agressievergrotend
Dat tegenmaatregelen effect kunnen hebben is niet verbazingwekkend. Want
het verband tussen tv-geweld en agressiviteit is niet enorm groot. Valkenburg
verwijst voor de omvang van het effect naar een grote meta-analyse uit 1994
(Communication Research 21, 516-546).
27
"Daarin is vrij overtuigend vastgesteld dat geweld op televisie een
agressievergrotend effect heeft. En dat effect is middelgroot. Het gaat om
een correlatie van 0,30. Dat zou je zo kunnen vertalen dat kinderen die
bovengemiddeld vaak naar geweld op televisie kijken 65 procent kans
hebben om gewelddadiger te worden.''
28
Er zijn verschillende experimenten die het negatieve effect van tv-geweld
aantonen. In laboratoriumexperimenten zijn groepen kinderen blootgesteld
aan geweldfilms of gewone films en na afloop geobserveerd. Er zijn ook
veldexperimenten, zoals in de jaren tachtig in Canada, waar de kinderen in
een afgelegen stadje waar geen tv-ontvangst mogelijk was, werden
vergeleken met kinderen in vergelijkbare steden mét tv. En het stadje werd
opnieuw onderzocht toen het eindelijk ook televisie kreeg. De kinderen bleken
er agressiever te zijn geworden, maar in de andere steden was alles hetzelfde
gebleven.
Zoveel onderzoeken over verband tussen tv-geweld en agressief gedrag, en
toch publiceerde Science vorige week een fors artikel waarin dat allemaal ook
nog eens wordt vastgesteld. Het gaat om gegevens uit een langlopend
medisch onderzoek, waarbij kijkgedrag op veertienjarige leeftijd kon worden
verbonden met agressief gedrag op latere leeftijd, gecontroleerd voor allerlei
andere belangrijke factoren als opleiding en inkomen. Zowel NRC Handelsblad
als Trouw schreven erover op de voorpagina.
"Voor insiders is het gek, dat Science zo'n onderzoek publiceert en dat het
dan ook nog zoveel publiciteit krijgt'', zegt Valkenburg. "Want zo'n artikel
zou in een vooraanstaand communicatiewetenschappelijk of psychologisch
tijdschrift waarschijnlijk helemaal niet geaccepteerd worden. Het is
theoretisch erg simplistisch en de uitkomsten zijn ook niet erg verrassend.
In de echte psychologische tijdschriften moet je tegenwoordig verklaren
hóe tv-geweld invloed heeft op het gedrag. Klopt bijvoorbeeld de sociale
leertheorie, dat kinderen zien hoe anderen door geweld hun zin krijgen en
dan dat gedrag imiteren? Of is het een kwestie van gewenning aan
geweld? Of is het afstomping? Of juist een verhoogde opwinding? Daarover
gaan nu de debatten in de empirische sociale wetenschappen.''
29
II. Geweld in het televisienieuws beïnvloedt kinderen
Auteur: Jeroen Winckers
Bron: UvA Persvoorlichting
De afgelopen jaren is de toestroom van nieuws sterk vergroot. Ook wordt het
nieuws steeds sensationeler gebracht en bevat het vaak indringende beelden
van geweld en slachtoffers. Vooral regionale zenders verslaan veel geweld.
Kinderen volgen meer nieuws dan veel opvoeders denken - ongeveer 65% van
de 7-12-jarigen kijkt bijna dagelijks of zelfs elke dag naar het nieuws -terwijl
het meeste nieuws voor een volwassen publiek wordt gemaakt. UvA-
communicatiewetenschapper dr. Juliette Walma van der Molen (1967)
onderzoekt welke gevolgen dit heeft voor kinderen. Hoe gaan zij om met
nieuws over de oorlog in Irak, terreuraanslagen en de moorden van Dutroux?
Wat kunnen ouders en leerkrachten doen?
Volgens Walma van der Molen is het maatschappelijk debat over geweld op
televisie, en de gevolgen daarvan voor kinderen, te eenzijdig. "Het gaat vrijwel
geheel over geweld in fictie, zoals in televisieseries, (teken)films en
computerspelletjes. De effecten van geweld in het nieuws worden nauwelijks
in die discussie betrokken. Ook het meeste onderzoek naar de invloed van
mediageweld op kinderen spitst zich toe op geweld in entertainment. De
huidige nieuwsverslaggeving bevat kenmerken waarvan in
mediapsychologische onderzoeken naar geweld in fictie gebleken is dat zij de
negatieve effecten van mediageweld versterken. Zo wordt veel nieuws uiterst
realistisch in beeld gebracht, met steeds vaker sensationele beelden van echt
geweld of de ernstige gevolgen daarvan. Soms is er zelfs sprake van
verheerlijking van wapens, zoals recent in de Irakoorlog met alle live beelden
30
van gevechtshandelingen. Daarnaast kiest men regelmatig voor een human-
interest invalshoek, waardoor kijkers zich net als bij een film kunnen inleven in
het leed van slachtoffers. En bovendien geeft het nieuws, net als fictie, een
vertekend beeld van de hoeveelheid misdaad en geweld in de samenleving,
wat bij kinderen én volwassenen aantoonbaar leidt tot een grotere inschatting
van de kans om zelf slachtoffer te worden. Hoewel ik niet vind dat kinderen
helemaal weggehouden zouden moeten worden van nieuws, vind ik wel dat je
om deze redenen nieuws in het debat over mediageweld zou moeten
betrekken”.
Onderzoek
Voor het onderzoek naar de emotionele gevolgen van geweld in het nieuws
voor kinderen maakt Walma van der Molen gebruik van klinisch
psychologische en emotietheorieën over de ontwikkeling van angsten en
zorgen bij kinderen en de factoren die bijdragen aan het ontstaan van emoties.
"Jonge kinderen tot een jaar of zes kunnen nog moeilijk onderscheid maken
tussen fictie en realiteit. Zij zijn nog vaak bang voor dingen als heksen, spoken
en monsters. Vanaf een jaar of zeven maken ze echter onderscheid tussen
fictie en realiteit en zie je dat ze bang worden voor echte gevaren, zoals
branden, ongelukken en doodgaan. De angsten die zij in het werkelijke leven
hebben zie je terug in de ontwikkeling van angsten voor media-inhoud. Ook
blijkt dat de meerderheid van de oudere kinderen geweld in het nieuws enger
en zorgelijker vindt dan hetzelfde realistische geweld in films of series, juist
vanwege de werkelijkheidswaarde die zij toekennen aan het nieuws.
De meeste kinderen ervaren af en toe dit soort emoties bij het nieuws en zij
lijden er niet erg onder. Echter, een groep van ongeveer 15% zegt zich vaak
tot heel vaak angstig te voelen en deze angsten ook als ernstig te ervaren. Er
wordt wel een duidelijk onderscheid gevonden tussen de affectieve kant van
angst, zoals directe schrikreacties, en een cognitieve component, zoals zorgen
over de eigen veiligheid. Kinderen uit groep 4 en 5 van de basisschool ervaren
31
naar aanleiding van nieuws vaker directe angstreacties dan oudere kinderen,
terwijl de emotionele reacties van oudere kinderen voornamelijk bestaan uit
piekeren en zorgen. Ook in de geruststellingstrategieën die kinderen
toepassen zie je een ontwikkeling van meer gedragsmatige strategieën, zoals
de handen voor de ogen doen of zappen naar een ander programma, naar
cognitieve strategieën, zoals denken dat het jou toch niet zal overkomen en er
met iemand over praten. In overeenstemming met cognitive appraisal-
theorieën blijkt ook dat de emotionele reacties sterker zijn naarmate kinderen
het nieuws als meer persoonlijk relevant ervaren. Factoren als de locatie van
het nieuwsgeweld en de manier waarop kinderen zich kunnen identificeren
met slachtoffers spelen hierbij een rol.”
Voor het onderzoek maakt Walma van der Molen vooral gebruik van
vragenlijsten die kinderen zelf invullen en van interviews. De vragenlijsten zijn
speciaal ontworpen voor kinderen. Ondanks de jonge leeftijd van de kinderen
levert deze manier van onderzoek doen goede resultaten op. Experimenten
waarin factoren als locatie en gedetailleerdheid van de verslaggeving worden
gevarieerd, heeft zij tot nu toe alleen gedaan bij kinderen vanaf tien jaar en
met behulp van geschreven nieuwsstukken. "Je kunt kinderen nu eenmaal
geen heel heftig beeldmateriaal kunt laten zien”. Het onderzoek vindt plaats
op basisscholen, in aparte ruimtes waar de kinderen rustig getest kunnen
worden. "Op deze manier proberen we te voorkomen dat allerlei emoties
worden opgeroepen door een onnatuurlijke onderzoekssituatie”.
Nieuws over de oorlog in Irak
Tijdens de eerste twee weken van de oorlog in Irak onderzocht Walma van der
Molen bijna 450 kinderen uit groep 7 en 8 van acht 'witte', gemengde en
'zwarte' basisscholen in het stadsdeel Zeeburg in Amsterdam. Het onderzoek
richtte zich op de emoties angst, zorg en woede. Ook werd gekeken naar twee
waarneembare gevolgen van deze emoties, namelijk lichamelijke reacties
(zweten en hartkloppingen) en slaapstoornissen (niet kunnen slapen,
nachtmerries). Alle kinderen volgden het nieuws over de oorlog, meer dan
32
90% zelfs meerdere keren per week tot elke dag. Ruim 95% van de kinderen
volgde het nieuws vooral via televisie. Tweederde van hen keek voornamelijk
naar het jeugdjournaal, maar bijna allemaal volgden ze daarnaast het nieuws
voor volwassenen.
"Het is ongelofelijk hoeveel nieuws kinderen hebben gekeken. Bij de Irakoorlog
zagen we dat de emoties bij kinderen heftiger waren en vaker voorkwamen
dan je bij ander dagelijks nieuws ziet. Zeer betrokken kinderen gaven aan niet
te kunnen stoppen met kijken, zelfs als zij nare gevoelen kregen door al dat
nieuws. Opvallend is dat kinderen tijdens de oorlog in Irak zowel veel boosheid
over het leed van slachtoffers als veel angsten rapporteerden. Op een schaal
van nooit tot heel vaak kwamen deze reacties gemiddeld vaak voor. De
verschillen in emoties tussen kinderen werden vooral verklaard door de mate
waarin kinderen zich inleefden in de slachtoffers. Kinderen van Marokkaanse
ouders identificeerden zich sterk met Irakese slachtoffers, maar er waren ook
veel autochtone kinderen die zich met de slachtoffers identificeerden.
Identificatie en empathie bleken de belangrijkste verklarende factoren voor
emotionele reacties, wanneer gecontroleerd werd voor culturele achtergrond
en sekse van de kinderen. De sterke identificatie van de kinderen is
opmerkelijk, want de kinderen hadden eigenlijk geen enkele reële binding met
het conflict. Behalve een paar kinderen van Irakese ouders had niemand
fysieke of familiebanden met mensen in het conflictgebied.”
Discussie in de klas
Uit de studies van Walma van der Molen blijkt dat kinderen uitstekend over
hun meningen en gevoelens kunnen praten en dat kinderen ook behoefte
hebben aan het uitwisselen van emoties. "Ik vind het van groot belang dat
leerkrachten (en ook ouders) samen met kinderen naar het nieuws kijken.
Kinderen kunnen naar aanleiding daarvan hun mening geven, en belangrijker,
ze kunnen hun verhaal kwijt en emoties ontladen. Ik vind dat er meer
aandacht moet komen voor mediaopvoeding. Hoe ga je als mens om met alles
33
wat de media aanbieden, zoals geweld, nieuws, reclame en informatie? Je
moet kinderen later weten hoe nieuws gemaakt wordt en dat het uiteindelijk
ook maar een constructie van de werkelijkheid is, die gemanipuleerd kan
worden”.
Kijkwijzer voor het nieuws
Jongeren zijn aan het eind van de basisschool behoorlijk betrokken bij allerlei
maatschappelijke en politieke onderwerpen. Je kunt kinderen dus niet afzijdig
houden van het nieuws. "Je moet ze eerlijk informeren. Het is goed om
kinderen langzaam te laten wennen aan wat er in de wereld gebeurt. Niet te
moeilijk en te heftig, want dat kunnen vooral jongere kinderen nog niet aan.
Het volwassenennieuws is voor kinderen onder de tien eigenlijk ongeschikt,
want het is niet aangepast aan hun cognitieve en emotionele
ontwikkelingsniveau. Het Jeugdjournaal en Schooltv-weekjournaal doen meer
aan duiding en achtergrond van het nieuws en ze verwerken verschillende
geruststellingstrategieën in hun onderwerpen.”
De Kijkwijzer adviseert ouders of een televisieprogramma geschikt geacht
wordt voor kinderen van een bepaalde leeftijd. Voor het nieuws is echter geen
Kijkwijzer. Walma van der Molen pleit dan ook voor een kijkwijzeraanduiding bij
het nieuws. "Dat is lastig want je weet niet precies wat er live in het nieuws
komt en journalisten zijn terecht bang voor censuur. Maar vrijwel iedere
journaaluitzending bevat geweld, daarom zou je standaard het advies kunnen
geven 'ongeschikt voor kinderen onder de zes'. Dat is geen aanval op de
journalistieke vrijheid. Maar het advies aan ouders zou hen bewust kunnen
maken dat het nieuws minder geschikt is voor hun jonge kroost."
Amerika
In Amerika, waar veel aandacht is voor geweld op televisie, wordt aan geweld
in het nieuws zeer weinig aandacht besteed. Met de 24-uurs nieuwszenders
die de hele dag live-breaking nieuws brengen en een enorm aanbod van
34
sensatiegericht lokaal nieuws, is de situatie daar zorgelijker dan hier. Er is ook
geen speciaal landelijk kindernieuwsprogramma. Om het debat over geweld in
het nieuws ook in Amerika aan te zwengelen publiceert Walma van der Molen
in juni een artikel in het gezaghebbende tijdschrift Pediatrics. Dit is een veel
gelezen tijdschrift voor kinderartsen, consultatiebureauartsen en pedagogen.
"Ik ben zeer benieuwd wat dit artikel in Amerika gaat opleveren. De reacties
van de reviewers die mijn artikel hebben beoordeeld zijn veelbelovend.”
35
III. Geweld op tv en agressieve jongeren
Publicatiedatum: 30-03-2002 14:25:00 | laatst gewijzigd: 28-10-2003 14:08:23 | auteur: J.
Jeronimus
Jongeren die rond hun veertiende meer dan één uur per dag televisie kijken,
gedragen zich een paar jaar later agressiever dan leeftijdgenoten die minder
kijken. Dat blijkt uit een uniek langjarig Amerikaans onderzoek met als titel
"Television Viewing and Aggressive Behavior During Adolescence and
Adulthood". Het gezaghebbende tijdschrift Science Magazine publiceerde de
bevindingen op 29 maart 2002.
Volgens de auteurs, Johnson, Cohen, Smailes et.al., is het effect van veel
televisie kijken groot. Van degenen die op 14-jarige leeftijd minder dan een uur
tv per dag keken, pleegde bijna zes procent gewelddaden tussen hun
zestiende en 22ste. Maar van de veertienjarigen die meer dan drie uur per dag
keken, pleegde meer dan een kwart deze gewelddaden. Bij de groep kijkers
die een tot drie uur per dag keek, ligt het percentage op 18 procent. Bij
meisjes is het verband minder duidelijk dan bij jongens. Tenminste, bij pubers.
Het effect van tv op latere agressie was wél groot bij tv-kijkende vrouwen van
22 jaar. Een verrassende vondst die de onderzoekers niet kunnen verklaren.
De onderzoekers hebben er rekening mee gehouden dat zaken als
kinderverwaarlozing, onveilige woonomgeving, laag inkomen en laag
opleidingsniveau sowieso leiden tot meer tv-kijken en ook tot meer
gewelddadig gedrag. Ook als ze die invloed met statistische aanpassingen
'wegfilteren', blijft het verband tussen veel kijken en gewelddadig gedrag
duidelijk aanwijsbaar. Er werd overigens géén samenhang gevonden tussen tv-
kijken en misdaden als diefstal, brandstichting of vandalisme.
Hoeveel televisie kijken kinderen?
In het onderzoek is niet duidelijk aangegeven naar welke televisieprogramma's
de jongeren keken. Het zal wel geen Sesamstraat zijn geweest, maar
36
programma's kunnen nogal verschillen in de hoeveelheid geweld die ze
bevatten.
Amerikaanse kinderen tussen de twee en zeventien jaar kijken gemiddeld 25
uur per week televisie. Bijna een op de vijf (19 procent) kijkt meer dan 35 uur
televisie per week, aldus een artikel in The Journal of Applied Developmental
Psychology. Dit sluit aan bij de bevindingen van andere onderzoeken, zoals
Kids & media @ the new milennium, gebaseerd op een nationaal
representatieve steekproef.
Volgens cijfers van het CBS (Landelijke jeugdmonitor 2001), kijkt 42 procent
van de jeugd tussen 4 en 11 jaar, en 42 procent van de jeugd tussen 12 en 17
jaar in Nederland tussen de 10 en 19 uur televisie per week. Van beide
groepen kijkt respectievelijk 14 en 34 procent twintig uur of meer.
De American Psychological Association beweert dat een gemiddeld kind dat
twee tot vier uur per dag tv kijkt, op het moment dat het de basisschool
verlaat, minimaal 8.000 moorden en meer dan 100.000 andere agressieve
handelingen op tv heeft gezien.
In Amerika vertoont de televisie op prime time gemiddeld drie tot vijf
geweldsdaden per uur, in kindertelevisie ligt dat aantal zelfs op 20 tot 25, al is
dat vooral in tekenfilms. Cijfers voor Nederland kunnen hiervan afwijken.
Is de bezorgdheid terecht?
De studie van Johnson, Cohen, Smailes et.al. is de zoveelste in een lange rij
onderzoeken naar het verband tussen tv-geweld en 'echt' geweld. Bezorgheid
over de mogelijke negatieve effecten van langdurige blootstelling aan geweld
op televisie zijn vrijwel net zo oud als televisie zelf.
Van conservatieve instellingen als Plugged In, "helping parents and youth
leaders guide teens through the world of popular youth culture" en Family.org,
"a website of focus on the family", kun je verwachten dat ze een heleboel
media-uitingen afwijzen als ongeschikt voor de jeugd. Maar dit soort
organisaties staat echter niet alleen in hun mening over de relatie tussen
geweld in media en de slechte invloed op jongeren.
37
In hetzelfde Science Magazine gaan tv-geweldsdeskundigen Anderson en
Bushman in op de effecten van geweld in de media op de samenleving. Ze
uiten kritiek op de berichtgeving in dezelfde media over wetenschappelijke
bevindingen:
"We recently demonstrated that even as the scientific evidence linking media
violence to aggression has accumulated, news reports about the effects of
media violence have shifted to weaker statements, implying that there is little
evidence for such effects. This inaccurate reporting in the popular press may
account for continuing controversy long after the debate should have been
over, much as the cigarette smoking/cancer controversy persisted long after
the scientific community knew that smoking causes cancer.
Ook andere wetenschappers zijn bezorgd. Zes prominente organisatie in de
VS, de American Psychological Association, de American Academy of
Pediatrics, de American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, de
American Medical Association, de American Academy of Family Physicians, en
de American Psychiatric Association, representeren samen een groot deel van
de publieke gezondheidssector in de VS. Zij verklaren in een "Joint Statement
on the Impact of Entertainment Violence on Children" (26 juli 2000):
"Although a wide variety of viewpoints on the import and impact of
entertainment violence on children may exist outside the public health
community, within it, there is a strong consensus on many of the effects on
children's health, well-being and development [...] There are some in the
entertainment industry who maintain that 1) violent programming is harmless
because no studies exist that prove a connection between violent
entertainment and aggressive behavior in children, and 2) young people know
that television, movies, and video games are simply fantasy. Unfortunately,
they are wrong on both counts."
Kortom: het idee dat geweld in media ervoor zorgt dat jongeren zich agressief
gedragen, lijkt bijna net zo wijdverbreid als de opvatting dat agressief gedrag
zoveel mogelijk moet worden vermeden.
38
Dat Johnson et.al. een wetenschappelijk verband hebben gevonden tussen
televisiegeweld en gewelddadig gedrag is niet nieuw, maar in hun onderzoek
zijn voor het eerst de effecten over vele jaren bekeken. Het onderzoek begon
in 1983 en liep door tot 2000. In de kortlopende onderzoeken tot nu toe leidde
het gevonden verband tussen tv-kijken en agressie altijd tot twijfel of nu
televisie leidt tot agressie of dat agressieve mensen gewoon vaker televisie
kijken.
Uit andere recente, grote meta-onderzoeken (waarin tientallen of honderden
onderzoeken samen worden genomen), blijkt televisie ongeveer 10 procent
van latere gewelddadigheid te kunnen verklaren. Als gemiddeld effect van
gewelddadige televisie op agressief gedrag lijkt dat vrij weinig. Maar in hun
analyse wijzen Anderson en Bushman erop dat dit verklaringspercentage te
vergelijken is met het verband tussen longkanker en roken (16 procent) en
bijvoorbeeld vele malen groter is dan het effect van huiswerk op
schoolprestaties (1 procent).
Doorgeschoten assertiviteit als oorzaak van agressie
Socioloog Gabriël van den Brink legt in zijn studie "Geweld als uitdaging: de
betekenis van agressief gedrag bij jongeren" (2001) een grote nadruk op
assertiviteit. Tegelijk met de opkomst van assertiviteit als een centrale
persoonlijke waarde in het leven, halverwege de jaren zeventig, begonnen ook
de cijfers voor geweld en agressie te stijgen. De toegenomen mondigheid van
burgers zorgde voor een vergaande informalisering en meer egalitarisme in de
opvoeding. Massaal en in vrij korte tijd werd zowel in het publieke leven als in
het privé-domein overgeschakeld van een 'bevelsstructuur' op een
'onderhandelingsstructuur'.
Geweld en agressie kennen vele oorzaken of, beter gezegd,
voedingsbodemachtige risicofactoren, zoals: jong zijn, man zijn, gebroken
gezinnen, lage welstandsklasse, slechte schoolprestaties, geneigdheid tot
alcohol- of druggebruik, en (de laatste tijd) allochtoon zijn.
39
Voor de meeste van deze verbanden geldt dat men geneigd is ze te zien
als feiten die bij het leven horen, omdat ze zo weinig aangrijpingspunten voor
verandering bieden. Aan iemands sekse valt niets te doen, jongheid gaat
voorbij en sociaal-economische problemen zijn notoir lastig aan te pakken.
Preventiebeleid slaat doorgaans te pletter tegen de rotsen van de
maatschappelijke status quo.
Het opmerkelijke is echter dat de welvaart voor iedereen, dus ook voor
de lagere klassen, de afgelopen 25 jaar juist enorm is toegenomen. Mensen
maken zich niet zozeer druk over het aloude "instrumentele geweld" (inbraak,
beroving), alswel over wat "zinloos geweld" is gaan heten. Zinloos geweld
dient geen duidelijk doel, het is gratuit, arbitrair en toevallig. Het heeft vooral
een expressieve functie. De plegers worden overmand door emotie en
handelen in een impuls.
Analyse van 'zinloos-geweld'-incidenten laat zien dat de daders lang niet altijd
uit de bekende risicogroepen afkomstig zijn. Onder voetbalhooligans bevinden
zich huisvaders met een vaste baan, iets wat ook gold voor de groep die
Meindert Tjoelker doodschopte. Het makkelijk toegeven aan agressieve
impulsen staat volgens Van den Brink in verband met de toegenomen
assertiviteit. Wie er een groot gevoel van eigenwaarde op nahoudt, is relatief
vatbaarder voor narcistische krenkingen, zo redeneert Van den Brink. Als een
onbekende de assertieve persoon bedoeld of onbedoeld niet het verschuldigde
respect betuigt, ontsteekt hij in woede en bij gebrek aan zelfbeheersing
kunnen er dooien vallen.
Ook andere maatschappelijke ontwikkelingen versterken de ontsporing
van assertiviteit in agressie. Kinderopvoeding staat tegenwoordig in het teken
van liefde en zorg, waarbij disciplinering en regels op de achtergrond zijn
geraakt. Kinderen worden in materieel en geestelijk opzicht veel meer
verwend, waardoor er niet of nauwelijks tolerantie voor frustratie wordt
aangeleerd, zo betoogt Van den Brink. Ouders zijn trouwens niet de enigen die
40
moeite hebben met het handhaven van regels, want de Nederlandse overheid
is bijna synoniem met het begrip gedoogbeleid.
Anders geformuleerd: jongeren plegen statistisch meer geweld, maar dat is
niet zozeer de invloed van geweld in media, alswel een imitatie van de
assertieve opstelling van ouderen. Ook onder volwassenen komt veel
agressiviteit voor. Het gaat dan vaak om situaties die agressie oproepen door
drukte en volheid, en waarin gevraagd wordt om zelfbeheersing. Er is teveel
vraag naar goederen, diensten, hulp, informatie en er zijn te weinig mensen
om de stroom van instant-behoeftebevredigers vlotjes te verwerken. In een
maatschappij waar iedereen de hele dag bezig is zijn recht en zijn plezier te
zoeken, doen jongeren vanzelfsprekend mee, meent Van den Brink. Hoe
zouden ze beter moeten weten?
41
IV. Media-ethiek
Wat is ethiek?
Ethiek kan worden gedefinieerd als een gedragswetenschap die zich
bezighoudt met reflectie op de moraal dat wil zeggen het geheel van waarden,
normen en regels die in een bepaalde sociale context het gedrag reguleren
van uit het gezichtspunt van wat wel en niet behoort, wat wel en niet mag, wat
juist of onjuist is.
Ethiek als wetenschap is studie van en reflectie op de moraal. Het woord
‘moraal’ verwijst naar het geheel van gedragsregels, normen en waarden dat
binnen een bepaalde gemeenschap als vanzelfsprekend wordt aanvaard en
nageleefd. De ethiek als vak duikt daar op waar het vanzelfsprekende ophoudt
en de morele consensus verdwijnt. In de ethiek worden morele vraagstukken
zoveel mogelijk op een wetenschappelijke wijze benaderd. De ethiek als vak
duikt daar op waar het vanzelfsprekende ophoudt en de morele consensus
verdwijnt.
Het doel van de ethische reflectie is het tot stand brengen van een zo
groot mogelijke overeenstemming over morele richtlijnen, liefst op basis van
gedeelde morele uitgangspunten.
‘Smalle’ en ‘brede’ ethiek
De descriptieve benadering draait om het inventariseren en het categoriseren
van ethische kwesties. Met een normatieve benadering maak je richtlijnen
voor het handelen.
Ethici moeten zich niet laten verleiden om oplossingen aan te dragen of
regels te formuleren. Het is allereerst hun taak de bezinning en de
maatschappelijke discussie over morele vraagstukken te stimuleren.Ethici
moeten vragen stellen en niet te koop lopen met hun antwoorden op de
vragen. Van een ethicus mag niet worden verwacht dat hij problemen oplost.
42
Ethiek hoeft geen rechtstreekse bijdrage te leveren aan het oplossen van
maatschappelijke vraagstukken, maar een indirecte, namelijk door waarden-
oriëntaties te expliceren en zingevingvragen te stellen. Deze tegenstelling
tussen wat wel de ‘smalle’ en de ‘brede’ ethiek wordt genoemd.
Ethiek en recht
Bij beide gaat het om individuele en maatschappelijke waarden en normen.
Hiertoe kan de jurist zich niet beperken, maar moet ook rechtsregels in hun
werking en toepassing bestuderen en verder uitwerken. Bovendien wordt niet
alles door de overheid en het recht geregeld. De vrije ruimte biedt
mogelijkheden voor maatschappelijke zelfregulering en dus voor ethiek. Een
ander verschil is dat ethische normen niet bindend zijn en dat het naleven
ervan niet door sancties kan worden afgedwongen. In gevallen van conflict
prevaleert de rechtsregel boven de morele regel.
In de ethiek schuilt zowel een persoonlijke als een maatschappelijke
component, terwijl het recht alleen een maatschappelijke component bevat:
de rechten en plichten van burgers in hun onderlinge betrekkingen en in de
verhouding met de overheid.
Beroepsethiek
Slechts een beperkt aantal beroepen houdt er een uitgewerkte beroepsethiek
en gedragscode op na. Het gaat dan om speciale beroepen. Een dergelijk
beroep heeft een uniforme beroepsopleiding met duidelijke omschreven
opleidingseisen, een wettelijk beschermde beroepsnaam, een
beroepsvereniging en door haar opgestelde beroepscode voortkomend uit een
bezinning op de eigen vakethiek. In veel gevallen beschikt een
beroepsorganisatie over de mogelijkheid tot tuchtrechtspraak.
43
Beslismodellen
Ter bewerking van morele dilemma’s wordt in ons land vaak gebruikt gemaakt
van een beslismodel. Dit model bestaat uit het zoeken van een antwoord op de
volgende zeven vragen.
1. Wat is het morele kernprobleem?
2. Wie zijn de betrokkenen?
3. Wie zijn de aanspreekbare individuen of instanties?
4. Welke aanvullende informatie is nodig om tot een verantwoorde morele
stellingname te komen?
5. Welke argumenten kunnen worden aangevoerd?
6. Wat is de conclusie?
7. Is bij een terugblik op het beslissingsmodel met het bereikte resultaat te
leven?
Wat is media-ethiek?
De media-ethiek houdt zich bezig met een systematische en methodische
reflectie op het functioneren van de massamedia, meer in het bijzonder op de
probleemsituaties die samenhangen met de informatievoorziening door middel
van de massamedia.
Het gaat hierbij dus om informatievoorziening door zenders die van het
communiceren hun beroep en broodwinning maken. Tot het domein van de
‘media-ethiek’ behoort allereerst de beroepsethiek van de diverse categorieën
zenders.
Ethische kwesties doen zich niet alleen voor aan de zijde van de zender,
meestal de professionele communicator, maar ook aan de zijde van de
ontvanger, de mediaconsument. Morele opvattingen kunnen voortkomen uit
of samenhangen met religie en levensbeschouwing.
Inmiddels kan worden geconstateerd dat de aandacht voor een ethiek
van mediaconsumenten vrijwel volledig is weggeëbd.
44
45
Bestaat journalistieke ethiek?
Het bestaan van een journalistieke ethiek wordt niet door iedereen erkend.
Journalisten hebben zoals iedere burger algemeen normbesef en ieders
verantwoordelijkheid voor de wet. Een journalist onderscheidt zich enkel van
zijn medeburgers door zijn vakmatigheid. Journalisten zijn de ogen en oren van
de burgers. De journalist fungeert op basis van de grondwettelijk aan alle
burgers gegarandeerde vrijheid van meningsuiting en is derhalve geen
gesloten beroepsgroep met duidelijk omschreven opleidingseisen en een
beschermende beroepstitel.
Maatschappelijke verantwoordelijkheid
In een vrijemarkteconomie met een vrije pers zou de waarheid in een ‘free
market place of ideas and informations’ als vanzelf boven komen drijven.
Allereerst dient de pers te zorgen dat de media nauwgezet, betrouwbaar en
veelzijdig moeten berichten. Objectiviteit wordt gezien als het hoogste goed.
Ook moet de pers een podium bieden voor het uiten van opinie en kritiek. Tot
slot dient de pers te er voor te zorgen zodat het publiek volledig en veelzijdig
mogelijk wordt geïnformeerd.
Elke verantwoordelijkheid heeft een persoonlijk, maar daarnaast ook een
collectief aspect: de verantwoordelijkheid van de gehele redactie van de
gehele afdeling, van het totale bedrijf en van de beroepsorganisatie.
Vier niveaus van normen:
1. De persoonlijke normen: persoonlijke morele opvattingen
2. De organisatienormen: in elk bedrijf geschreven of ongeschreven
normen
3. De beroepsnormen: het geheel van geschreven en ongeschreven
normen van de beroepsorganisatie
4. Maatschappelijke normen: de algemeen in samenleving geldende
maatschappelijke normen
46
Naast deze normen zijn er uiteraard de grenzen die getrokken worden in wet
en jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraken van de mediarechter in kort
geding.
47
Media-ethiek en mediarecht
Globaal geformuleerd zou men kunnen stellen, dat van een beledigende dan
wel onrechtmatige publicatie pas dan sprake is, wanneer die publicatie ofwel
‘onnodig grievend’ is dan wel ‘verwijtbaar onjuist of onvolledig’. Een publicatie
kan alleen dan onrechtmatig geoordeeld worden, wanneer er sprake is van
schuld, verwijtbaarheid.
Nu wordt het publiceren van feitelijke onjuistheden al gauw beschouwd als
onachtzaamheid en daarmee als verwijtbaar, tenzij het gaat om kleine
onnauwkeurigheden. Bij belediging kan een journalist zich verweren met het
argument dat hij handelde in het algemeen belang.
De journalist moet echter wel kunnen aantonen, dat hij de zaak
zorgvuldig heeft onderzocht en gecontroleerd en dat hij te goeder trouw mocht
uitgaan van de juistheid van de feiten zoals door hem weergegeven. Hij mag
geen onjuistheden publiceren en geen beschuldigingen die niet voldoende
aannemelijk gemaakt kunnen worden. De raad zou eigenlijk juist omdat hij
machtelozer is dan de rechter en het om ethisch oordelen gaat zonder
sancties, strenger mogen oordelen, meer kunnen en moeten zeggen dan de
rechter doet. Veel beroepsnormen zijn in feite niks anders dan juridische
regels. Uiteindelijk bepaalt de rechter immers wat niet mag. Wie zich op welke
wijze dan ook onheus bejegend voelt door de media, moet immers naar de
rechter stappen. Zolang niemand dat doet of zolang de rechter een
journalistieke handelwijze of publicatie niet onrechtmatig oordeelt is er niets
aan de hand!
Actuele vraagstukken
Informatisering van de samenleving
Reality-tv
Nieuwe technische mogelijkheden
Commerciële belangen
48
Noodzaak tot reflectie
49
Wat is zelfregulering
Zelfregulering staat tegenover de wet- en regelgeving door de overheid. Het is
de beroepsgroep zelf die de vaknormen formuleert en toezicht houdt op
naleving ervan. Ten eerste is de geschreven gedragscode een stelsel van door
de beroepsgroep zelf geformuleerde ethische normen voor het vak. Daarnaast
is er in de journalistiek de ombudsman als bemiddelaar tussen het publiek en
de krant.
Waarom zelfregulering
Het is de beroepsgroep zelf die de vaknormen formuleert en toezicht houdt op
naleving ervan. Zelfregulering is efficiënter en effectiever dan wettelijke
maatregelen en procedures. Efficiënter omdat toetsing sneller en goedkoper
kan geschieden. Het is effectiever, omdat kritiek van vakgenoten harder
aankomt dan van de rechter. Bovendien is zelfregulering complementair aan
de wet, is de toetsingsnorm ruimer en kan men zich dus makkelijker en over
meer zaken uitspreken dan de rechter. Zo kan niet alleen worden opgetreden
tegen gedragingen die in strijd zijn met de wet, maar ook tegen handelingen
die maatschappelijk ongewenst zijn maar waar juridisch gezien niets op aan te
merken is. Nadelen van zelfregulering is dat de toetsing wordt verricht door
vakgenoten, wat een grote solidariteit zou kunnen suggereren. Anderzijds kan
men onnodig streng optreden, ook zijn er weinig of onvoldoende sancties.
Betalen voor informatie?
Wat is chequeboekjournalistiek?
Het betalen van informanten is in diverse gradaties te onderscheiden.
Allereerst het honoreren van de door derden aangeleverde journalistiek
producten. Vervolgens is er het honoreren van deskundigheid en verrichte
arbeid of de inkomstenderving en de vergoeding van reis- en verblijfskosten.
Een andere vorm is het betalen van smeergeld om de contacten met
50
informanten en leveranciers van primeurs warm te houden. Vervolgens is er
het exclusieve interview. Het omgekeerde kan natuurlijk ook voorkomen: de
journalist accepteert geld van derden en houdt als tegenprestatie bepaalde
zaken uit het nieuws. Het aannemen van steekpenningen is in de journalistieke
codes absoluut verkeerd. De zogenaamde chequeboekjournalistiek waarbij de
journalist een geldbedrag uitlooft voor bepaalde informatie in de hoop dat
iemand toehapt, contact zoekt en het gewenste verhaal vertelt in ruil voor een
beloning valt volgens velen in ons land nog wel mee. Zeker is dat niet, want
aanbieder noch ontvanger van het geld hebber er belang bij die transactie aan
de grote klok te hangen.
Situatie in het buitenland
Er mogen geen betalingen of zelfs maar aanbiedingen gedaan worden aan
iemand van wie bekend is of redelijkerwijs verwacht kan worden, dat hij moet
getuigen in een strafproces. Verder mogen personen die zich crimineel of aan
de andere kant buitensporig gedragen, geen betalingen worden gedaan voor
artikelen waarmee het algemeen belang niet wordt gediend. Niet alleen het
direct of indirect betalen van criminelen is ongeoorloofd. Ook het van hun
familieleden, vrienden, buren en collega’s. Kranten zijn principieel verplicht zo
volledig mogelijk te informeren over al die zaken – hoe afschuwelijk ook –
waarin de lezers belang stelle. Soms zal die informatie gekocht moeten
worden van mensen met wie de redactie normaliter geen zaken zou willen
doen. Een groot gedeelte van de media houdt zicht dan ook niet aan de
verklaring. Het betalen van ‘bloedgeld’ kan alleen worden tegengegaan door
wetgeving. Dat zou onoverkomelijke problemen opleveren: wanneer is precies
sprake van ‘chequeboekjournalistiek’ of ‘bloedgeld’?
Argumenten pro en contra
Het is een vrij algemeen gehoorde opvatting – zeker in ons land – dat
chequeboekjournalistiek ‘not done is’. De roddelpers mag dan niet op een
51
flapje meer of minder kijken, de serieuze pers doet dat wel degelijk. Wanneer
stelselmatig voor informatie wordt betaald, wordt het nieuws tot koopwaar
voor de meest biedende. Een ander argument tegen betalen is, dat op termijn
het aantal mensen dat probeert munt te slaan uit de bereidheid van
journalisten om voor een interview te betalen, zou kunnen toenemen. Een
volgend bezwaar is, dat het vaak moeilijk zo niet onmogelijk is exclusieve
verhalen waarvoor betaald is, op hun betrouwbaarheid te controleren.
Bovendien is er ook het risico, dat de informant die betaald wordt het verhaal
aandikt of zelfs geheel uit zijn duim zuigt, omdat hij de journalist waar voor zijn
geld wil leveren. Ten slotte is er nog het element ‘uitlokking’. Wanneer de
persoon die tegen betaling bereid is de pers informatie te verstrekken, een
geheimhoudingsplicht heeft, dan is er aan twee kanten sprake van een
strafbaar feit. De journalist maakt zich schuldig aan uitlokking en de
geheimhoudingsplichtige schendt zijn zwijgplicht.
Vrijheid van nieuwsgaring
Hét fundamentele bezwaar tegen chequeboekjournalistiek is de aantasting van
de vrijheid van nieuwsgaring, essentieel onderdeel van de vrije stroom van
informatie. Het is ontoelaatbaar, dat bepaalde media op voorhand worden
uitgesloten van die vrije nieuwsgaring. Nieuws behoort niet onderworpen te
zijn aan copyright, afgedwongen exclusiviteit en monopolisering door de
hoogste bieder.
Journalistieke cultuur
De opvatting dat chequeboekjournalistiek ‘not done’ is, berust niet alleen en
waarschijnlijk niet eens in de eerste plaats op morele en juridische
argumenten, maar op de overtuiging dat deze wijze van nieuwsgaring ‘niet
past binnen de journalistieke cultuur in ons land’. Chequeboekjournalistiek als
het zwaaien met de geldbuidel in de jacht op nieuws en exclusieve interviews
druist in tegen de ongeschreven regel van fair play in het proces van
52
nieuwsgaring. In het binnenhalen van een primeur zit een element van
sportiviteit, namelijk slimmer en/of sneller zijn dan de concurrent.
Samenvattend: chequeboekjournalistiek is een diffuus begrip. Er is niet zozeer
sprake van een vastomlijnde praktijk als wel van een glijdende schaal.
53
De journalist als infiltrant
Undercoverjournalistiek
De journalist verzwijgt bewust zijn identiteit als journalist en speelt een rol om
aldus door te dringen in bepaalde kringen met het oogmerk eventuele
misstanden op te sporen en deze vervolgens te onthullen.
Geschiedenis van de undercovermethode
De undercovermethode als werkwijze binnen de onthullingjournalistiek is
bepaald niet nieuw. Ook niet de vraag of een dergelijke aanpak wel door de
beugel kan. ‘Het rollenspel’ is een van de meest gebruikte en meest
omstreden bijzondere rapportagetechnieken in de journalistiek.
Rollenspel als rapportagetechniek?
Wat is er nu eigenlijk zo onredelijk aan het gebruiken van het rollenspel als
reportagetechniek? Het verzwijgen van de journalistieke identiteit en het
gebruik maken van anonieme tipgevers leidt in een aantal gevallen tot betere
resultaten dan het werken met open vizier. Toch is niet alles geoorloofd. De
journalist dient zich terdege te realiseren waar de grenzen van het toelaatbare
liggen.
Zo is het ongeoorloofd uitoefenen van een beschermd beroep strafbaar en het
dragen van een uniform uit den boze. Verder moet hij op zijn hoede zijn voor
schadeclaims, omdat hij door derden aansprakelijk kan worden gesteld voor
geleden schade. Bovendien moet de journalist zelfs maar de schijn vermijden,
dat het hem te doen is om eigen materieel voordeel te verwerven. Lichamelijk
geweld is niet toelaatbaar.
Verborgen camera
Journalisten dienen zich bij uitoefening van hun werk als zodanig bekend te
maken en duidelijkheid te verschaffen over hun bedoelingen en over het
54
karakter van de uizending c.q. de publicatie die zij voorbereiden. Zij mogen
dan ook in beginsel slechts met toestemming en medeweten van betrokkenen
hun portret of stam opnemen en openbaar maken. Uitzonderingen op deze
regel zijn: dat het maken van opnamen op openbare plaatsen zonder
gerichtheid op bepaalde personen doorgans toelaatbaar zijn. Verder kan het zo
zijn, dat ‘zwaarwichtige redenen van algemeen belang’ een uitzondering op de
regel rechtvaardigen: ‘Daarvan zal in het algemeen slechts sprake zijn indien
na behoorlijk onderzoek is gebleken is dat de journalist geen andere middelen
ten dienste staan om overeenkomstig de taak van de pers in een
democratische samenleving het publiek voor te lichten over ernstige
misstanden of ernstige rechtsschendingen’
Bovendien moet in de afweging betrokken worden of het journalistiek belang
zwaarder weegt dan de schending van de privacy van de mensen die heimelijk
gefilmd worden.
Draaiende camera
In programma’s als Breekijzer en De Week van Willibrord wordt
gebruikgemaakt van de overvaltactiek door met draaiende camera een
(kantoor)pand binnen te vallen en zo een gesprek af te dwingen met de
directie. De Raad voor de Journalistiek oordeelde over deze methode: ‘De Raad
was het met de zienswijze niet eens en vond dat dit journalistiek middel,
gezien het intimiderende karakter ervan, alleen mag worden gebruikt wanneer
dat nodig is om in het algemeen belang ernstige misstanden aan het licht te
brengen en wanneer dat op de gewone manier niet lukt’.
Criteria voor toepassing van undercovermethoden
Als de journalisten gerichte en gefundeerde verdenkingen hebben tegen
concrete personen of firma’s. Mogen ze gebruik maken van
undercovermethoden
55
Die verdenkingen hebben betrekking op zodanig ernstige wanpraktijken of
misstanden, dat die in het algemeen belang openbaar gemaakt dienen te
worden.
De journalisten hebben al het redelijkerwijs mogelijke gedaan om in die
concrete gevallen de misstanden langs andere wegen boven tafel te krijgen.
56
Wederhoor
Heeft iemand die zonder het te beseffen het slachtoffer is geworden van een
‘undercover’ opererende journalist, nog recht op een weerwoord voor
publicatie van de onthullingen? Het is voor hen allebei zeer pijnlijk om dit te
vragen, allereerst uiteraard voor degene die op dat moment merkt dat hij in de
journalistieke val is getrapt, maar ook voor de journalist zelf. Hij heeft immers
het vertrouwen gewonnen van mensen in de wetenschap dat hij diezelfde
mensen later keihard met zijn journalistieke identiteit zal confronteren.
Undercoverjournalistiek als uiterste middel
Het uitgangspunt van elke journalist dient te zijn dat hij met open vizier
opereert en zich dus in zijn functie kenbaar maakt aan informanten. Dit
uitgangspunt zou hij enkel in zeer bijzondere situaties mogen loslaten,
namelijk slechts dan wanneer er sprake is van gerichte en gefundeerde
verdenkingen met betrekking tot zodanig ernstige wanpraktijken of
misstanden, dat die in het algemeen belang openbaar gemaakt dienen te
worden. Bovendien dient in zo’n situatie eerst het redelijkerwijs mogelijke
gedaan te zijn om de vermeende misstanden langs andere wegen boven tafel
te krijgen. Zo zijn undercoverjournalistiek en het werken met verborgen
camera of het hanteren van de overvaltactiek geen ‘gewone’ journalistieke
methoden om te onthullen, maar uiterste middel.
Journalistiek beroepsgeheim en bronbescherming
Bronbescherming als journalistieke plicht
Een groot gedeelte van het nieuws dat per dag verschijnt, is afkomstig van
mensen die journalisten die informatie verschaffen onder de voorwaarde dat
hun naam niet wordt genoemd. Ook gebeurt het herhaaldelijk dat de journalist
ongevraagd inlichtingen krijgt van iemand die anoniem wenst te blijven. Het
‘lekken’ bijvoorbeeld door overheidsdienaren, is steeds meer praktijk
geworden. Journalisten kunnen hun werk niet naar behoren verrichten
57
wanneer de vertrouwelijkheid van hun bronnen in het geding komt of wanneer
ze als handlangers van het opsporingsapparaat beschouwd worden. De
journalist komt in deze gevallen voor de vraag te staan, of hij gehouden is als
staatsburger mee te werken aan het opsporen van strafbare feiten dan wel
moet weigeren als verlengstuk van politie en justitie te fungeren. In al deze
gevallen kan het beroep op de journalistieke onafhankelijkheid en op
bronbescherming aan de orde zijn. De Raad voor de Journalistiek heeft zich
ook uitgesproken over dit soort zaken: wanneer een journalist toezegt de
naam van een informant niet te zullen vermelden, schept hij daarmee een
vertrouwensrelatie. Hij behoort dit vertrouwen niet te beschamen door de
naam wel te vermelden, ook niet aan de leden van de Raad zelf. Weigert een
journalist, als getuige opgeroepen in een rechtzaak, de naam van zijn bronnen
te noemen, dan moet hij desgewenst voldoende aannemelijk maken waarom
hij volledig op die bronnen mocht vertrouwen zonder de verstrekte inlichtingen
ergens anders te controleren. Hij dient hoge eisen te stellen aan de controle
van de juistheid van de informatie, zeker van de feitelijke elementen daarin.
Geen journalistieke verschoningsrecht
De overheid heeft in de loop der jaren, wanneer het verschoningsrecht van
getuigen in strafzaken aan de orde was, over geen beroepsgroep vaker en
uitvoeriger gediscussieerd dan over de journalistiek. Een steevast terugkerend
argument in discussies binnen en buiten het parlement was de twijfel aan de
kwaliteit van de beroepsuitoefening en aan de integriteit van de beroepsgroep
als geheel.‘De eis mag daarom worden gesteld dat hij door opleiding en
scholing een juist inzicht heeft in (de grenzen van) zijn taak en bereid is naar
objectief te toetsen maatstaven zijn houding te bepalen tegenover de bij de
uitvoering daarvan optredende tegenstrijdige belangen.’ Bovendien zal het
niet eenvoudig zijn de journalist als subject van verschoning te erkennen,
omdat de journalistiek juist vanwege de vrijheid van meningsuiting geen
gesloten beroep kan zijn en iedereen zich dus journalist kan noemen. Een
58
ander argument, nauw samenhangend met de twijfel aan de integriteit van de
beroepsgroep als geheel, is het vermoeden, dat te veel kwalijke praktijken
verborgen zouden blijven achter het beroep van de journalist op de
bronbescherming.
Toch een wettelijke regeling?
Mediajurist Korthals Altes meent dat het verschoningsrecht voor journalisten
op een zodanige manier te regelen valt, dat alle in het geding zijnde belangen
op een evenwichtige wijze worden gediend. Voor de journalist geldt hetzelfde
uitgangspunt als voor elke burger; het uitgangspunt blijft de algemeen
geldende plicht voor iedere burger om voor de rechter te getuigen. Het
journalistiek privilege is daarop een uitzondering. Daarom dient de journalist
slecht in enkele nauw omschreven gevallen, waar onmiskenbaar sprake is van
een vertrouwensrelatie, het recht te krijgen zijn bron of informatie te
beschermen. Allereerst is dat aan de orde wanneer hij bepaalde informatie
slechts kan krijgen als hij belooft de identiteit van de verstrekker geheim te
houden en wanneer hij onder toezegging van geheimhouding de gelegenheid
krijgt een gebeurtenis op een besloten plaats bij te wonen. Treedt de journalist
niet met ‘open vizier’ op, dan is er geen sprake van een vertrouwensrelatie en
dus ook geen reden om het journalistiek privilege hoge prioriteit te geven. Bij
het ter beschikking stellen van materiaal aan justitie is niet primair van belang,
of het om gepubliceerd dan wel ongepubliceerd materiaal gaat, maar of het
gevraagde materiaal meer kan opleveren dan de gepubliceerde informatie
zelf. Ook materiaal met ongepubliceerde informatie dient onder het privilege
te vallen, indien er voorzover de journalist bewust heeft getracht bepaalde
personen te beschermen. Zo kan een krant besluiten een foto niet te plaatsen,
omdat dat voor bepaalde personen bezwaarlijk zou zijn.
Een anonieme bron is geen bron
59
In de discussie over bronbescherming en verschoningsrecht gaat het om
journalisten die weigeren de identiteit van hun bronnen te onthullen.
Daarnaast zijn er journalisten die in artikelen iemand citeren om zich
vervolgens te beroepen op anonieme bronnen. Een artikel dient in beginsel
controleerbaar te zijn. In beginsel, want in de praktijk van alledag kan de lezer
natuurlijk niet alles daadwerkelijk controleren. Om die controleerbaarheid te
garanderen is in de Amerikaanse jurisprudentie de ‘no source presumption’
ontwikkeld, oftewel: een anonieme bron is geen bron.
Samenvattend kan gesteld worden dat het gebruik van anonieme bronnen een
riskante zaak is, althans wanneer de journalist niet daarnaast over “hardere
informatie” beschikt.
Slachtoffers
Zij hebben er dus recht op dat journalisten op prudente wijze omgaan met de
persoonlijke gegevens die zij krijgen van de politie of anderen. Over het
algemeen dienen nabestaanden van slachtoffers van een misdrijf met rust
gelaten te worden, tenzij publieke belangen in het geding zijn. In algemene zin
stelde de raad voorop, dat een nieuwsbericht zoveel mogelijk feitelijke
gegevens moet bevatten, opdat de lezer een zo waarheidsgetrouw en
controleerbaar mogelijk beeld van het nieuwsfeit kan vormen. Berichtgeving
over misdrijven kan bovendien een signaalfunctie hebben voor burgers en
overheid. Het noemen van namen kan voorkomen, dat verwarring met
anderen en eventuele ongerustheid bij mensen optreedt. Daar staat
tegenover, dat de journalist zicht behoort af te vragen of hij personen kwetst
of benadeelt, wanneer het slachtoffer, zijn partner of naaste familieleden door
het bericht herkend kunnen worden. Dit laatste beland moet voorrand krijgen.
Het ‘outen’
Wie vanwege zijn successen een bekend persoon is, vervult een
voorbeeldfunctie en moet dus ook zelf het goede voorbeeld geven en niet
60
geheimzinnig doen of leugens rondstrooien over zijn privé-leven. Doet hij dat
wel, dan is er de pers om de waarheid achter geheimen of leugens
tevoorschijn te halen en in het licht van de schijnwerpers te plaatsen. Dat is
immers de taak van de pers!
Publieke figuren
Een publiek figuur geeft zijn mening in het kader van de publieke discussie
over aangelegenheden die iedereen aangaan.
61
De media en extreemrechts
Er zijn verschillende manieren voor de media om extreemrechts te
behandelen: doodzwijgen bagatelliseren of zakelijk tegemoet treden.
Het is een dilemma voor de media, omdat extreemrechts altijd balanceert op
de rand van de wet. Er is de plicht het publiek zo volledig en betrouwbaar
mogelijk te informeren, maar ook de angst om aan het verspreiden van
verderfelijke opvattingen mee te werken.
Men is er wel achter gekomen, dat negeren van problemen met behulp van
criminele allochtone jongeren niet effectief is. Ook moeten journalisten op hun
hoede blijven en uitspraken van woordvoerders van rechts-extremisten kritisch
bezien. De media mag extreemrechts geen podium verschaffen, waarop ze
hun waanideeën kunnen uiten
Foto’s: Tussen shockeren en informeren
Beeldcultuur
Een pakkende foto zegt meer dan kolommen met tekst. De foto is het verhaal
zelf.
Geweld
Wanneer de beelden zo afschuwelijk zijn, dat de kijker zijn hoofd afwendt,
streef je je doel voorbij, namelijk het informeren van de mensen. Verder moet
uiteraard rekening gehouden worden met het tijdstip van uitzending: hoe
vroeger op de dag, hoe voorzichtiger en terughoudender!
Internetjournalistiek: nieuwe ethische vragen?
62
Een schets van het werkterrein
Internetjournalistiek bestaat eigenlijk uit twee soorten. De ‘oriënterende’
journalistiek legt zich toe op het verschaffen van algemene
achtergrondinformatie en duiding aan een breed publiek en de ‘instrumentele’
journalistiek bied specialistische informatie aan geïnteresseerde
Ethiek en internetjournalistiek
Waarden zijn waarden en ethiek is ethiek of het nu om oude of om nieuwe
media gaat. Een journalist blijft immers een journalist die bepaalde
beroepsstandaard hanteert ongeacht het medium waarvoor hij werkt. Internet
is een gloednieuw medium, waar nog geen tradities en routines aanwezig zijn.
Zoals men niet alles wat op papier gezet wordt, kan meten aan standaarden
van journalistieke ethiek, zo kan met dat ook niet bij alle websites. Een
serieuze ethische kwestie met betrekking tot internetjournalistiek is zeker het
gevaar van te snel publiceren.
Redactionele versus commerciële informatie
Volgens critici zien bezoekers het onderscheid tussen feit en fictie niet meer.
In de klassieke journalistiek is in het redactiestatuut de journalistieke
onafhankelijkheid vastgelegd; de verantwoordelijkheid voor de redactionele
gedeelte van de krant berust uitsluitend bij de (hoofd)redactie. Redactie en
commercie zijn duidelijk van elkaar gescheiden domeinen. In de
internetjournalistiek is dat niet het geval.
Interactiviteit
Het online nieuws ziet er anders uit dan het nieuws elders: het kan tekst,
beeldmateriaal, geluid of videoclips bevatten plus hyperlinks naar andere
websites en daarnaast een chatroom of bulletinboard waar lezers met elkaar
van gedachten kunnen wisselen over het nieuws. Kenmerkend voor
internetjournalistiek is interactiviteit. Community publishing, iedereen kan
63
lokale informatie publiceren op een nieuwssite en die informatie geregeld
actualiseren en van context voorzien.
64
Zelfregulering
Zelfregulering in de journalistiek is een moeilijke en moeizame
aangelegenheid.
Conclusie
De spanning tussen snelheid en zorgvuldigheid is niet een morele kwestie die
wordt opgeroepen door de internetjournalistiek. Integendeel, ook in de
klassieke journalistiek is er de neiging om snel, soms té snel, te publiceren
onder druk van de vaak moordende concurrentie. Ten aanzien van de
gesignaleerde vervaging van de grenzen tussen redactionele en commerciële
boodschappen is de situatie vergelijkbaar. Ook hier is niet direct sprake van
een vraagstuk dat exclusief verbonden is aan de internetjournalistiek.
Bovendien is de journalistiek geen gesloten en duidelijk afgebakende
beroepsgroep, zeker niet online.
Kernthema’s in de communicatie-ethiek
Voorlichtingsethiek: waarom en waartoe?
Allereerst is er de fundamentele vraag: voorlichting, waarom en waartoe? Het
vaststellen van doelstellingen houdt al een normatieve keuze in; wanneer
voorlichting een vorm van dienstverlening is om te bereiken wat men
waardevol en daarom nastrevenswaardig acht, dan is daarmee de vraag aan
de orde wie iets waardevol vindt en waarom. Het accent ligt op de intentie van
de zender, de voorlichter die mensen wil helpen hun besluiten effectief te
nemen. Er zijn zodoende drie typen voorlichting te onderscheiden uitgaande
van de doelstelling: het aanbieden van informatie, het bieden van hulp bij
mening- of besluitvorming en het proberen een mentaliteit- of
gedragsbeïnvloeding tot stand te brengen. Men dient de waarheid te vertellen,
maar wat is waarheid? Liegen is een mededeling doen waarvan met weet dat
65
ze niet kloppen. Ook bewust dingen verzwijgen kan een vorm van liegen zijn.
De halve waarheid vertellen is ook liegen.
66
Drie kernthema’s
Er zijn 3 kernthema’s waar morele conflicten in het dagelijks leven zijn onder
te verdelen
1. Waarheid
In de codes staat standaard de bepaling dat de communicatieprofessional
waarachtig moet zijn, dat wil zeggen dat hij anderen tijdig, betrouwbaar en zo
volledig mogelijk moet informeren. Hij moet op een eerlijke wijze te werk gaan
en geen informatie verspreiden die onjuist of misleidend is. Een voorlichter
moet betrouwbare informatie verschaffen en hij moet dat tijdig en doeltreffend
doen en zo volledig mogelijk, zodat de ontvanger een duidelijk beeld krijgt en
kan beoordelen welk belang hij heeft en dat hij zich een oordeel kan vormen.
Hij moet ook vermelden welke informatie hij niet heeft en hij moet verwijzen
naar andere bronnen.
2. Loyaliteit
In codes staat de bepaling dat de communicatieprofessional loyaal moet zijn,
dat wil zeggen dat hij de openbaarheid moet dienen in overeenstemming met
de belangen van zijn werkgever of opdrachtgever. Hij moet dus rekening
houden met de belangen van zowel de organisatie die hij dient als ook de
betrokken publieksgroepen. Hij mag geen tegenstrijdige of concurrerende
belangen vertegenwoordigen zonder expliciete toestemming van de betrokken
cliënten of werkgevers op basis van een volledige uiteenzetting van de feiten.
Belangenverstrengelingen kunnen ook aan de orde zijn wanneer iemand een
zaak moet dienen waarmee hij het persoonlijk oneens is.
Wie zelf als communicatieprofessional enig belang heeft dat in de strijd kan
zijn met dat van zijn werk- of opdrachtgever is verplicht dat aan die werk- of
opdrachtgever te melden. Ook is hij verplicht tot geheimhouding van alle
vertrouwelijke informatie die hem bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden
67
ter kennis komt. De adviseur die fungeert als sociaal geweten van de
organisatie, is intermediair tussen de organisatie en het publiek.
68
3. Beïnvloeding
De huidige generatie voorlichting lijkt een meer pragmatische taakopvatting te
huldigen: de communicatie tussen de overheid en burger moet zo efficiënt en
effectief mogelijk geschieden. Het gaat er om dat het handelen van de burger
uiteindelijk past in het beleid zoals de overheid dat langs democratische lijnen
heeft ontworpen. Inmiddels is voorlichting dus al lang niet meer alleen in de
oervorm (het uitleggen, verklaren en informeren van de burger) aan te treffen.
Daarnaast is de voorlichting als afgeleide van traditionele
sturingsmechanismen als regelgeving en subsidiering een belangrijk
ondersteunend beleidsinstrument geworden.
Inmiddels is voorlichting een zelfstandig beleidsinstrument geworden, als in
instrumentale voorlichting gericht op de normering van het gedrag. Hierin
schuilt het gevaar van betutteling of bevoogding door de overheid die opnieuw
zedenmeester wordt. Waar het scala aan vormen van sociale controle ofwel
niet meer bestaat of in elk geval niet langer werkt, springt de overheid in het
zo ontstane gat om met publiekscampagnes te trachten gedragsbeïnvloeding
te bewerkstelligen. Dit kan alleen dan tot succes leiden wanneer diezelfde
overheid als boodschapper serieus genomen wordt door het publiek. In meer
algemene zin is er de vraag welke criteria de voorlichter hanteert wanneer hij
moet kiezen uit een aantal argumenten.
Goede smaak en fatsoen in reclame ter discussie
Wat is reclame?
Communicatie van een ondernemer met de consument over een product. Een
belangrijk verschil met voorlichtingsproducten is dat ook hier sprake kan zijn
van een commercieel effect, maar niet van een commercieel motief. In
reclame-uitingen staat juist de commerciële intentie centraal. In opdracht van
het bedrijfsleven van organisaties en van de overheid probeert reclame
mensen te informeren en te beïnvloeden, naar houding en gedrag
69
70
Kritiek op reclame-uitingen
Allereerst kan reclame als misleidend en bedrieglijk worden ervaren omdat de
consument onjuist of onvolledig wordt geïnformeerd. Reclame manipuleert en
werkt suggestief. Reclame wil beïnvloeden en overreden en is ook als zodanig
herkenbaar, hetgeen weerstanden en irritaties kan oproepen.
Kritiek op het fenomeen ‘reclame’
Samengevat in termen als ‘concentratie’ en ‘verspilling’. Reclame veroorzaakt
overconsumptie omdat behoeften worden gekweekt waar mensen buiten
zouden kunnen. Reclame is dienstbaar aan de kapitalistische
consumptiemaatschappij en bevordert een materialistische levenshouding. De
klant blijft de koning die zich door de reclame laat informeren, adviseren,
beïnvloeden en misschien ook wel manipuleren.
Ethische grenzen en reclame
In de reclamebranche krijgt die zelfregulering vooral gestalte in het werk van
de Reclame Code Commissie die toeziet op een correcte naleving van de in de
Reclame Code vastgelegde normen.
Opvattingen over goede smaak en fatsoen
In de reclamebranche gaan zakelijke overwegingen en ethische motieven
meestal hand in hand. Een reclame-uiting die zich te ver verwijdert van het
algemeen in de samenleving heersende normbesef, wordt door het publiek
niet getolereerd en straft zichzelf af. De consument verwacht van topmerken
een zeker ethisch niveau.
Toetsingcriteria
De beste en meest effectieve straf is dat de consument weigert langer zaken
te doen met wie zich presenteert op een manier die hem niet bevalt.
71
Toetsingsnormen
Kritiek is er ook op de toetsingscriteria en op de wijze waarop de Commissie
die criteria hanteert. ‘Wie zo ver wil gaan om een uiting verboden te krijgen,
die moet daar maar wat voor over hebben. De regels die de Reclame Code
Commissie en de Reclameraad hanteren, komen uit alle hoeken en gaten en
worden vaak willekeurig toegepast. En daarvoor is het gebied waarop ze zich
begeven te gevoelig. Als er echt dingen te regelen zijn, kan je dat beter doen
bij de wet. Dat is nog democratisch ook.’ De beste en meest effectieve straf is
dat de consument weigert langer zaken te doen met wie zich presenteert op
een manier die hem niet bevalt.
Willen uitspraken over de goede smaak en fatsoen van een reclame-uiting
overtuigender zijn, dan dienen de criteria te worden geëxpliciteerd. Dit kan
door de onduidelijke artikelen in de Reclame Code te vervangen door de
volgende toetsingsnormen:
Het toebrengen van schade
Het openlijk kwetsen, beledigen, discrimineren of belachelijk maken van
iemand.
Het geven van aanstoot
72