324
1 FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP TALEN EN CULTUREN VAN ZUID- EN OOST-AZIE ACADEMIEJAAR 2000-2001 DE VIER PRATYEKABUDDHA’S Volume 1 door Stefanie Lootens Eindverhandeling voorgelegd tot het behalen van de graad van Licenciate in de Oosterse Talen en Culturen Promotor: Prof. Dr. F. Van Den Bossche

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

  • Upload
    others

  • View
    9

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

1

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP TALEN EN CULTUREN VAN ZUID- EN OOST-AZIE

ACADEMIEJAAR 2000-2001

DE VIER PRATYEKABUDDHA’S

Volume 1

door Stefanie Lootens

Eindverhandeling voorgelegd tot het behalen van de graad van Licenciate in de Oosterse Talen en Culturen

Promotor: Prof. Dr. F. Van Den Bossche

Page 2: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

2

Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken:

Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van deze

licentiaatsverhandeling en de talrijke boeiende lessen,

Prof. Dr. Eddy Moerloose voor de inwijding in de wereld van de Indologie, het

Sanskrit, de geschiedenis van India en nog zoveel meer,

Christine Everaert voor de leerrijke lessen en de tips voor het schrijven van een goede

thesis,

Eva De Clercq voor de hulp bij de ApabhraÐþa-verzen, het vervoer naar Leiden en de

vele bemoedigende woorden,

Hilde De Keukelaere voor de praktische hulp en het luisterend oor,

Mijn klasgenoten: Els, Tom, Pieter-Jan en Marjolein.

Andere mede-studenten en afgestudeerden: Eefje, Julie, Helena, Elke en de vele anderen.

Mijn ouders, schoonouders, familie en vrienden.

Mijn collega’s en werkgevers die mijn afwezigheid goed hebben opgevangen.

En last but not least, mijn huisgenoten: mijn kat Poesjkin voor zijn vele uren warm

gezelschap, ondanks zijn grote moeilijkheden om een vrij plaatsje te vinden tussen de

vele woordenboeken en grammatica’s, en boven alles Pat, die me gedurende al die jaren

aangemoedigd heeft, die alle vreugdevolle maar ook alle moeilijke ogenblikken met me

heeft gedeeld en die ook dankzij zijn financiële ondersteuning mijn droom om een

diploma te halen mogelijk gemaakt heeft.

Page 3: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

3

Tot slot wil ik deze licentiaatsverhandeling opdragen ter nagedachtenis aan Pol Popelier,

die me lang geleden voor het eerst enthousiast maakte voor de indische talen, religies en

cultuur, en wiens vroege dood me ertoe aangezet heeft mijn dromen niet langer uit te

stellen, maar om ze ook in daden om te zetten.

Inleiding

Page 4: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

4

Alle begin is moeilijk, dus ook het zoeken naar een geschikte tekst voor een thesis. Ik

probeerde verschillende soorten teksten, maar ik slaagde er niet in een keuze te maken.

Toen we echter tijdens de lessen Pr˜krit het verhaal van Agaýadatta vertaalden, wist ik

vrijwel meteen dat het smaakte naar meer. Toen ik Jacobi’s ‘Ausgewählte Erzählungen in

M˜h˜r˜ÿ÷rŸ’ doorbladerde, stuitte ik op de verhalen over de vier Pratyekabuddha’s. Omdat

ik op dat ogenblik nog niet over een vertaling beschikte, was de inhoud van de

verhalen één groot mysterie. Ik besloot de uitdaging aan te gaan om de verhalen op een

grammaticaal correcte manier naar het Nederlands te vertalen, een Sanskrit-ch˜y˜ te

bouwen, een Devan˜garŸ-versie op te sporen of om er zelf één te maken en om de

verhalen te situeren binnen de literatuur van de jains.

Het opzoeken van de woorden nam vele uren in beslag, maar langzamerhand

groeiden er ook zinnen, tot er na steeds weer bijschaven een verhaal te voorschijn

kwam. Sommige woorden en zinnen hadden enige culturele verduidelijking nodig en zo

raakte ik langzamerhand enigszins vertrouwd met de geschiedenis, cultuur en religie van

de jains. Naarmate mijn verhalen vorm kregen begon ik mij wat in te lezen in de

literatuur van de jains. In eerste instantie kwam ik bij de commentaarliteratuur van

Devarddhigaõin terecht, maar al snel bleek dat hij de Pratyekabuddha-verhalen niet zelf

geschreven had, maar uit oudere bronnen had overgenomen. Omdat Charpentier, die de

verhalen vrij gedetailleerd bestudeerd heeft, van mening is dat Devarddhigaõin de

verhalen uit bepaalde delen van de P¨rva’s overgenomen heeft, besloot ik om me ook

wat te verdiepen in de canonieke literatuur. De P¨rva’s waren de oudste teksten van de

Page 5: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

5

canon maar gingen helaas verloren, bijgevolg kon ik enkel de theorieën over het verlies

van deze teksten bestuderen, maar verder liep het spoor dood.

De Pratyekabuddha-verhalen vertonen ook grote overeenkomsten met de ascetische

literatuur van het oude India. Er is echter weinig informatie verschenen over deze

(mondelinge) literatuur uit het India van de 6e eeuw v.o.T. en vroeger. Ik heb

geprobeerd om in mijn inleiding de grote kenmerken van deze literatuur samen te

vatten. De Pratyekabuddha-verhalen bevatten ook grote gelijkenissen met een aantal

verhalen - zowel in verzen als in proza - uit de boeddhistisch J˜taka’s, de epen en de

fabelliteratuur. Charpentier heeft een aantal van die overeenkomsten grondig bestudeerd.

Binnen het kader van deze thesis is het echter niet mogelijk om de relaties tussen al

deze verhalen, binnen de verschillende soorten literatuur, te bestuderen. Bijgevolg heb ik

mij enkel beperkt tot een aantal algemene opmerkingen.

Het situeren van de verhalen was één van de grootste moeilijkheden in dit

onderzoek. De betekenis achterhalen van de religieuze verzen die in de verhalen zijn

opgenomen was een andere moeilijkheid. Deze verzen zijn citaten uit andere oudere

werken en daarom is hun betekenis niet altijd duidelijk. Ik bezit slechts een inleidende

kennis over de jain religie en die is niet altijd voldoende om deze verzen te verklaren.

In mijn zoektocht om de teksten te situeren was ik ook in het bezit gekomen van twee

vertalingen van de Pratyekabuddha-verhalen. Hoewel zowel de engelse vertaling van J.J.

Meyer als de duitse vertaling van J. Charpentier allebei vrij nauwgezet zijn, konden ze

mij bij het vertalen van deze verzen weinig hulp bieden. Geen van beiden verklaart de

betekenis van deze verzen en Charpentier vertaalt de verzen zelfs erg vrij of hij laat ze

weg door een deel van het verhaal samen te vatten.

Page 6: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

6

Voor de problemen bij de vertaling van de ApabhraÐþa-verzen kon ik rekenen

op de hulp van Eva De Clerq. Andere problemen hadden telkens met details te maken

zoals bepaalde grammaticale vormen die weinig voorkomen, bepaalde deþi-woorden enz...

en het feit dat men bij het vertalen van Pr˜krit-teksten erg aandachtig moet zijn, omdat

men op vele terreinen fouten kan maken: op gebied van de interpretatie van de

woordenschat en de grammatica, het bouwen van de ch˜y˜ - waarbij men actief Sanskrit

vormen moet construeren en ook de toepassing van de sandhi niet mag vergeten -, de

studie van de evolutie van de Pr˜krit-woorden uit het Sanskrit en tot slot ook op het

gebied van de vertaling en de betekenis.

Het eerste deel van deze scriptie begint met een situering van de teksten binnen

de jain literatuur, dit hoofdstuk bevat ook een korte samenvatting en een bespreking

van de Pratyekabuddha-verhalen. Het volgend hoofdstuk schetst een beeld van de

kosmologie van de jains en kan als hulp dienen bij de lectuur van de verhalen. Het

deel over de bovenwereld bevat ook een paragraaf waarin de verschillende soorten goden

worden beschreven. Daarna volgt een kritische vertaling van de vier Pratyekabuddha-

verhalen naar het Nederlands waarbij grammaticale correctheid primeert op inhoud. De

bibliografie bevat alle werken die ik voor deze scriptie geraadpleegd heb, inclusief de

werkinstrumenten zoals woordenboeken (voor het Pr˜krit: de woordenlijst van Jacobi

aangevuld met Sheth; voor het Sanskrit: Monier-Williams aangevuld met Böhtlingk, Apte

en Macdonell) en grammatica’s (voor het Pr˜krit: Jacobi, Van Den Bossche en Pischel;

voor het Sanskrit: Whitney en Scharpé).

Het tweede deel van deze scriptie begint met een beknopt overzicht van de

Pr˜krit-grammatica. Daarna volgt er een Devan˜garŸ-versie van de verhalen, waarbij de

Page 7: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

7

Pr˜krit-tekst wat groter weergegeven is dan de Sanskrit-ch˜y˜ die er telkens onder staat.

Bij de transcriptie die er op volgt wordt de Sanskrit-ch˜y˜, die telkens onder de Pr˜krit-

tekst staat, cursief weergegeven. Dit deel wordt vervolgens afgesloten met een index die

alle woorden uit de Pr˜krit-tekst bevat, uitgezonderd de (aanwijzende en vragende)

voornaamwoorden, particels en adverbia.

Page 8: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

8

Inhoudstafel

Volume 1

Dankwoord 2

Inleiding 4

Inhoudstafel 8

Afkortingenlijst 12

I. Situering binnen de jain literatuur. 14

A. De canonieke literatuur. 14

1. Inhoud en ontstaansgeschiedenis. 14

2. Het verlies van de D®ÿ÷iv˜da. 20

3. Het Uttar˜dhyayanas¨tra. 23

B. De niet-canonieke literatuur of commentaarteksten. 26

1. Algemeen. 26

2. De commentaren van •˜ntis¨ri en Devendragaõin. 29

C. De vier Pratyekabuddha’s. 32

1. Manuscripten en vertalingen. 32

2. Terminologie. 33

3. Korte samenvatting van de verhalen. 34

3.1 Karakaõýu. 34

3.2 Domuha. 36

3.3 Nami. 37

Page 9: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

9

3.4 Naggai. 40

3.5 Epiloog. 43

4. Bespreking. 43

D. Ascetische poëzie. 47

E. Narratieve literatuur. 50

II. De kosmografie van de jains. 52

1. Algemeen. 52

2. De structuur van het universum. 54

2.1 De Adho-loka. 55

2.2 De Madhya-loka. 56

2.3 De •rdhva-loka. 62

2.4 De Siddha-loka. 64

2.5 De verblijfplaatsen van de ekendriya’s en de trasa’s. 64

III. Kritische vertaling. 65

1. Karakaõýu. 65

2. Domuha. 78

3. Nami. 84

4. Naggai. 103

Besluit 119

Bibliografie 121

Page 10: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

10

Volume 2

I. Algemene kenmerken van het Pr˜krit. 126

1. Fonologische vereenvoudiging. 126

1.1 Algemene tendensen. 126

1.2 De vocalen. 127

1.3 De consonanten. 128

1.3.1 Enkelvoudige consonanten. 128

*Beginconsonanten. 128

*Intervocale consonanten. 129

*Eindconsonanten. 130

1.3.2 Samengestelde consonanten. 130

*Algemene regels. 130

*Assimilatie. 131

2. Morfologische vereenvoudiging. 131

2.1 Verbuiging. 131

2.2 Vervoeging. 133

3. Suffixen. 133

4. Sandhi. 134

II. Devan˜garŸ-versie. 135

1. Karakaõýu. 135

2. Domuha. 152

Page 11: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

11

3. Nami. 159

4. Naggai. 186

III. Transcriptie. 207

1. Karakaõýu. 208

2. Domuha. 226

3. Nami. 234

4. Naggai. 260

IV. Index. 281

Page 12: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

12

Afkortingenlijst

Pkt. : Pr˜krit

Skt. : Sanskrit

M. : MagadhŸ

•. : •aurasenŸ

Mg. : MagadhŸ

AMg. : Ardha-MagadhŸ

JM. : Jain-M˜h˜r˜ÿ÷rŸ

J•. : Jain-•aurasenŸ

nom. : nominatief

acc. : accusatief

instr. : instrumentalis

dat. : datief

abl. : ablatief

gen. : genitief

loc. : locatief

voc. : vocatief

m. : mannelijk

f. : vrouwelijk

n. : onzijdig

sg. : singularis

du. : dualis

Page 13: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

13

pl. : pluralis

Pres. : Presens

Fut. : Futurum

Opt. : Optatief

Imp. : Imperatief

Pa.Pres.: Participium Presens

V.A. : Verbaaladjectief

Abs. : Absolutivum

* : niet-geattesteerde gereconstrueerde vorm

VDB. : F. Van Den Bossche (A Reference Manual of Middle Pr˜krit Grammar)

ZDMG: Zeitschrift der Deutschen morgenländischen Gesellschaft

Page 14: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

14

I. Situering binnen de jain literatuur.

A. De canonieke literatuur1.

1. Inhoud en ontstaansgeschiedenis.

Het vroegste deel van de jain literatuur wordt gevormd door de canon. Deze canon is

net zo belangrijk als bron voor de culturele geschiedenis van het oude India, als de

boeddhistische en vedische literatuur. De essentie van de jain canon ligt in de

predikingen van Mah˜vŸra die vervat zijn in de Aðga-teksten en die de kern vormen van

de volledige canon. Deze Aðga-teksten werden verder aangevuld met verschillende

teksten die afkomstig zijn van monniken die in een latere periode leefden. De teksten

van deze ouderlingen of sthavira’s worden de Aðgab˜hya-teksten genoemd.

De canonieke literatuur (·gama) van de •vet˜mbara jains heeft verscheidene

benamingen: Siddh˜nta (doctrine), Nigaõ÷ha-p˜vay˜õa (de sermoenen van de Nirgrantha),

Gaõi-piýaga (de korf van de gaõadhara’s) of Suya-ñ˜õa (de kennis van de geschriften).

Deze canon is geschreven in het Ardha-MagadhŸ2 Pr˜krit en bestaat traditioneel uit 45

werken3: 11 Aðga’s4 , 12 Up˜ðga’s5, 10 PrakŸrõa’s6, 6 Ceda S¨tra’s7, 2 C¨lika S¨tra’s8 en

1 Dit hoofdstuk is gebaseerd op M. Winternitz, 1968, p.290-356; H. Von Glasenapp, 1961, p.141-154; J.C. Jain, 1947, p.31-43, J. Charpentier, 1922, p.9-65, P.S. Jaini, 1979, p.47-87 en P. Dundas, 1992, p.59-70. 2 Ardha-MagadhŸ = half-MagadhŸ. Naar verluidt zou Mah˜vŸra in deze taal gepredikt hebben. 3 Ik beperk me hier tot een opsomming van de titels van deze teksten, voor de inhoud verwijs ik verder naar bovengenoemde werken. 4 De elf Aðga’s: (1) ·y˜raÐga Sutta (·c˜r˜ðga S¨tra), (2) S¨yagaýaÐga (S¨trak®t˜ðga), (3) ? h˜õaÐga (Sth˜n˜ðga), (4) Samav˜yaÐga (Samav˜y˜ðga), (5) BhagavaŸ Vi˜hapannatti (BhagavatŸ Vy˜khy˜prajñapti), (6) N˜y˜dhammakah˜o (Jñ˜t˜dharmakath˜h), (7) Uv˜sagadas˜o (Up˜sakadaþ˜h), (8) AÐtagaýadas˜o (Antak®ddaþ˜h), (9) Aõuttarovav˜iyadas˜o (Anuttaraupap˜tikadaþ˜h), (10) Paõh˜v˜garaõ˜iÐ (Praþnavy˜karaõ˜ni), (11) Viv˜gasuyaÐ (Vip˜kaþrutam). 5 De twaalf Up˜ðga’s: (1) Ov˜iya of Uvav˜iya (Aupap˜tika), (2) R˜yapaseõaijja of R˜yapaseõaiya (R˜japraþnŸya), (3) JŸv˜jŸv˜bhigama (JŸv˜jŸv˜bhigama), (4) Pannavaõ˜ (Prajñ˜pan˜), (5) S¨rapannatti of

Page 15: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

15

4 M¨la S¨tra’s9. De twaalfde Aðga, de D®ÿ÷iv˜da, bestond uit vijf delen10, maar is

volledig verloren gegaan. Deze canon wordt door de Digambara’s echter niet als canon

erkend.11

Er bestaat enige onzekerheid over de inhoud en het aantal werken van de

Siddh˜nta, wat kan verklaard worden door haar ontstaansgeschiedenis. Volgens de traditie

van de •vet˜mbara jains was de originele doctrine vervat in veertien Puvva’s (P¨rva’s)12

of ‘oude teksten’, die door Mah˜vŸra zelf aan zijn leerlingen, de gaõadhara’s of

‘schoolhoofden’, onderwezen waren en die het oudste deel van de canon vormen. S¨riyapannatti (S¨ryaprajñapti), (6) JambuddŸvapannatti (Jamb¨dvŸpaprajñapti), (7) CaÐdapannatti (Candraprajñapti), (8) Niray˜valŸ (Niray˜valŸ), (9) Kapp˜vaýaÐsi˜o (Kalp˜vataÐsik˜h), (10) Pupphi˜o (Puÿpik˜h), (11) Pupphac¨li˜o (Puÿpac¨lik˜h), (12) Vaõhidas˜o (V®ÿõidaþ˜h). 6 De tien Painn˜’s (PrakŸrõa’s): (1) Causaraõa (Catu×þaraõa) door VŸrabhadra, (2) ·urapaccakkh˜õa (·turapraty˜khy˜na), (3) Bhattaparinn˜ (Bhaktaparijñ˜), (4) SaÐth˜ra (SaÐst˜raka), (5) TaÐdulavey˜liya (Taõýulavaic˜rika), (6) CaÐd˜vijjhaya (Candravedhyaka), (7) DeviÐdatthaya (Devendrastava), (8) Gaõivijj˜ (Gaõividy˜ ) (9) Mah˜paccakkh˜õa (Mah˜praty˜khy˜na), (10) VŸratthaya (VŸrastava). 7 De zes Cheya Sutta’s (Cheda S¨tra’s): (1) NisŸha (NiþŸtha), (2) Mah˜nisŸha (Mah˜niþŸtha), (3) Vavah˜ra (Vyavah˜ra), (4) ·y˜radas˜o (·c˜radaþ˜×) of Das˜suyakkhandha (Daþ˜þrutaskandha), (5) Kappa of Bih˜kappa (Kalpa of B®hatkalpa), (6) Pañcakappa (Pañcakalpa). In plaats hiervan wordt ook de JŸyakappa (JŸtakalpa) van Jinabhadra vermeld. 8 De twee individuele teksten (C¨lika S¨tra’s) : NaÐdŸ of NaÐdŸ Sutta (NandŸ S¨tra) en Aõuogad˜raiÐ (Anuyogadv˜ra S¨tra). 9 De vier M¨la Sutta’s (M¨la S¨tra’s): (1) Uttarajjhaya (Uttar˜dhy˜yah) of Uttarajjhayana (Uttar˜dhyayana), (2) ·vassaya (·vaþyaka), (3) Dasavey˜liya (Daþavaik˜lika), (4) PiÐýa Nijjutti (Piõýa Niryukti). 10 De vijf delen van de D®ÿ÷iv˜da: (1) Parikrama, (2) S¨tra, (3) P¨rv˜gata (= wat verband houdt met de 14 P¨rva’s), (4) Anuyoga, (5) C¨lik˜. 11 De huidige Digambara’s hebben wel een ‘secundaire canon’ die ze ook als ‘de vier Veda’s’ beschrijven. Deze canon bestaat uit een aantal belangrijke werken van latere tijden die worden onderverdeeld in vier Anuyoga’s of onderverdelingen: (1) Pratham˜nuyoga (narratieve literatuur), (2) Karaõ˜nuyoga (kosmologie en kosmografie), (3) Dravy˜nuyoga (ontologie en filosofie) en (4) Caraõ˜nuyoga (ethiek). 12 De veertien Puvva’s (P¨rva’s): (1) Upp˜ya (Utp˜da), (2) Aggeõiya of Agg˜õŸya (Agr˜yaõŸ), (3) VŸriyappav˜ya (VŸryaprav˜da), (4) Atthinatthippav˜ya (Astin˜stiprav˜da), (5) N˜õappav˜ya (Jñ˜naprav˜da), (6) Saccappav˜ya (Satyaprav˜da), (7) ·yappav˜ya (·tmaprav˜da), (8) Kammappav˜ya (Karmaprav˜da), (9) Paccakkh˜õappav˜ya (Praty˜khy˜naprav˜da), (10) Vijj˜õuppav˜ya (Vidy˜nuprav˜da), (11) Kall˜õav˜da

Page 16: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

16

Volgens de jains gaan deze teksten terug tot Mah˜vŸra’s voorganger P˜rþva. De kennis

van deze ‘oude teksten’ ging echter al snel verloren.13 Na Mah˜vŸra’s dood (467 v.o.T.)

heeft slechts één van Mah˜vŸra’s oorspronkelijke leerlingen de kennis van deze P¨rva’s

overgeleverd en werd deze kennis slechts gedurende zes generaties bewaard.

In de tweede eeuw na Mah˜vŸra’s dood, tijdens de heerschappij van Candragupta

Maurya (323-299 v.o.T.), werd het koninkrijk Magadha geteisterd door een

verschrikkelijke hongersnood die twaalf jaar duurde. Vele jain monniken, die de P¨rva’s

uit het hoofd kenden, zijn toen van honger omgekomen omdat ze niet genoeg

aalmoezen konden verzamelen. Een deel van de jain gemeenschap, waaronder één van de

leiders, namelijk Bhadrab˜hu, trok naar Karn˜÷a in het zuiden van India, omdat ze

vreesden dat ze door de hongersnood hun ascetische leefregels zouden moeten opgeven.

Maar een andere groep monniken bleef in Magadha, onder het leiderschap van

Sth¨labhadra.

Tijdens de afwezigheid van Bhadrab˜hu dreigde de kennis van de heilige

geschriften in de vergetelheid te geraken en om dit probleem op te lossen organiseerden

de monniken die in Magadha waren achtergebleven een concilie in P˜÷aliputra (307

v.o.T.) onder het leiderschap van Sth¨labhadra. Tijdens dit concilie werden elf Aðga’s, of

ledematen (van het lichaam van de religie) gereciteerd, gesystematiseerd en gecompileerd

en werden de overblijfselen van de veertien P¨rva’s verzameld in een twaalfde Aðga, de (Kaly˜õav˜da) ook gekend als AvaÐjha (Avandhya), (12) P˜õ˜uÐ (Pr˜õ˜yu×), (13) Kiriy˜vis˜la (Kriy˜viþ˜la), (14) Logavindus˜ra (Lokabindus˜ra). 13 Korte beschrijvingen van de inhoud van deze ‘oude teksten’ zijn bewaard gebleven in literatuur van een latere datum. Ze bevatten de oudste jain kennis over de natuur van de kosmos, de doctrines i.v.m. met de verbondenheid tussen ziel en materie en polemieken tegen de gangbare filosofische scholen. Ze bevatten

Page 17: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

17

D®ÿ÷iv˜da. Volgens de overlevering was de kennis van de P¨rva’s op dat ogenblik reeds

volledig verdwenen, op Bhadrab˜hu na. Hij kende de volledige 14 P¨rva’s, maar hij was

reeds naar Nepal gegaan om de mah˜pr˜õavrata14 te ondergaan. Sth¨labhadra ging zijn

voorganger in Nepal opzoeken en slaagde er tijdens zijn verblijf in om alle P¨rva’s uit

het hoofd te leren. Maar in diezelfde periode heeft hij Bhadrab˜hu zo erg beledigd dat

hij verplicht werd hem te beloven dat hij de laatste vier boeken nooit aan iemand

anders zou onderrichten.15 Bijgevolg was Bhadrab˜hu de laatste echte caturdaþap¨rvin of

‘kenner van de veertien volledige P¨rva’s’. Volgens deze traditie werd er dus een canon

vastgelegd, inclusief de eerste tien P¨rva’s en de Aðga’s, samen met nog andere teksten

die volgens de overlevering door Bhadrab˜hu zouden zijn opgesteld, zoals bijvoorbeeld

de Kalpas¨tra.

Maar de monniken die na de hongersnood uit het zuiden waren teruggekeerd,

waren helemaal niet tevreden met deze regeling. Tijdens de hongersnood hadden ze zich

streng aan de ascetische leefregels gehouden. De monniken die in Magadha waren

achtergebleven hadden daarentegen hun leefregels versoepeld, zo droegen ze nu o.a. witte

kledij in plaats van naakt rond te lopen. Bijgevolg weigerden de teruggekeerde monniken

de canon te erkennen. Ze verklaarden dat de heilige kennis, namelijk de P¨rva’s en de

Aðga’s, in hun ogen verloren gegaan was. Men neemt aan dat deze onenigheid in feite

de aanleiding geweest is van de latere splitsing van de jain gemeenschap16 in

ook veel informatie i.v.m. astrologie en astronomie en over esoterische methodes en yoga om occulte krachten te verwerven. P.S. Jaini, 1979, p.49. 14 Dit houdt in dat men vast tot de dood er op volgt. 15 Volgens een andere versie weigerde Bhadrab˜hu hem de laatste vier P¨rva’s te onderwijzen omdat hij zijn kennis had aangewend voor magische doeleinden. P. Dundas, 1992, p.59. 16 Volgens de verschillende tradities vond dit plaats in 79 o.T. of in 82 o.T.

Page 18: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

18

•vet˜mbara’s (lett. ‘in het wit gekleed’) en Digambara’s (lett. ‘in lucht gekleed’ of

‘naakt’).

Volgens Charpentier17 zijn de algemene lijnen van deze legende wel geloofwaardig,

maar hij gelooft niet dat de volledige oude canon in vergetelheid geraakt was omwille

van een opdeling van de gemeenschap of dat Bhadrab˜hu de enige zou geweest zijn die

de volledige inhoud ervan kende. Het feit dat enkel het hoofd van de religieuze

gemeenschap de heilige kennis kende, kan volgens hem gewoon een overdrijving zijn,

iets wat in dit soort legenden niet ongewoon is. Hij neemt ook niet aan dat uiteindelijk

slechts tien P¨rva’s in de canon werden opgenomen tijdens het concilie van P˜÷aliputra,

omdat niet alleen de vierde Aðga, maar ook het NandŸs¨tra - een tekst die zeker van

een latere datum is - de volledige veertien P¨rva’s kende en ook omdat al deze P¨rva’s

waren opgenomen in de D®ÿ÷iv˜da, de twaalfde Aðga, waarvan er vermeldingen bestaan

van een nog latere datum. Meer nog, ook de commentaren op de Aðga’s en op andere

canonieke geschriften bevatten in sommige passages aanhalingen uit de P¨rva’s. Dit alles

toont volgens Charpentier aan dat de P¨rva’s zonder twijfel nog lange tijd na

Bhadrab˜hu en Sth¨labhadra en na het concilie van P˜÷aliputra bestaan hebben.

Volgens de traditie werden de geschriften een lange tijd mondeling overgeleverd;

ongetwijfeld moeten er ook reeds in vroegere tijden geschreven teksten bestaan hebben,

maar daarover is niets bekend.18 Pas ongeveer duizend jaar na Mah˜vŸra verscheen de

17 J. Charpentier, 1922, p.15 e.v. 18 Omdat de oudste nog bestaande manuscripten dateren van de 11e eeuw, kan men niet achterhalen wanneer de teksten voor het eerst werden neergeschreven. De nadruk lag oorspronkelijk op de mondelinge overlevering, maar omdat men niet over diezelfde mnemotechnieken als van de brahmanen beschikte, die ervoor gezorgd hebben dat de Veda’s vele eeuwen lang bijna onveranderd werden

Page 19: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

19

standaard editie van de Siddh˜nta. Een beroemde leraar en hoofd van een school,

Devarddhigaõin Kÿam˜þramaõa, riep een tweede groot concilie bijeen in ValabhŸ19 met de

bedoeling de heilige teksten te verzamelen en neer te schrijven, omdat hij inzag dat het

gevaar bestond dat de heilige kennis vergeten zou worden. Dit concilie zou naar verluidt

hebben plaatsgevonden in 513 of 526 o.T. De voorzitter, Devarddhigaõin, verzamelde

van de verschillende deelnemers alle teksten die als canoniek werden beschouwd, maar

die op dat ogenblik nog niet in geschreven vorm bestonden. De twaalfde Aðga, die de

overblijfselen van de veertien P¨rva’s bevatte, was toen reeds verloren gegaan. Daarom

bevat de recensie die we nu bezitten - en die verondersteld wordt identiek te zijn aan

die van Devarddhigaõin - slechts elf Aðga’s. Er bestaat dus geen twijfel over dat de

Siddh˜nta in zijn volledige vorm ongeveer van 526 o.T. dateert. Achteraf kunnen er

eventueel nog wat elementen aan de teksten zijn toegevoegd, maar sinds die tijd heeft

het grootste deel van de heilige geschriften geen noemenswaardige veranderingen meer

ondergaan. Deze canon werd veelvuldig gecopieerd om elk seminarie van een exemplaar

te voorzien.

Devarddhigaõin was dus enkel de redacteur - en niet de auteur - van de

Siddh˜nta. De teksten van de Siddh˜nta zijn echter al veel ouder dan de datum van hun

redactie. De canon die Devarddhigaõin samenstelde en die tot op de dag van vandaag

werd overgeleverd, is slechts het eindresultaat van een literaire activiteit die kort na het

overgeleverd, ging de kennis van de heilige teksten van de jains geleidelijk aan verloren. Men was zich hiervan bewust en daarom organiseerden ze verschillende concilies. P. Dundas, 1992, p.61-62. 19 Na het concilie van P˜÷aliputra werden er nog twee ander concilies georganiseerd, die vonden gelijktijdig plaats in 467 o.T.: in Mathura onder leiding van Skandila en in ValabhŸ onder leiding van N˜g˜rjuna. Omdat beide leraars elkaar niet ontmoet hebben bestonden er vrij grote verschillen tussen de

Page 20: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

20

ontstaan van de jain gemeenschap ontwikkeld moet zijn en die gedurende vele eeuwen

geëvolueerd is. Bijgevolg is het moeilijk om de Siddh˜nta te dateren. De oudste delen

van de canon gaan waarschijnlijk terug tot de tijd van de eerste leerlingen van Mah˜vŸra

- die de woorden van hun meester gecompileerd hebben in Aðga’s en Upaðga’s (sub-

Aðga’s) - en de laatste tot de tijd van Candragupta Maurya - toen het eerste concilie in

P˜÷aliputra werd bijeengeroepen - en de tijd van de redactie door Devarddhigaõin.

Omdat de Siddh˜nta in zijn huidige vorm een creatie van latere datum is en verschilt

van de oorspronkelijke canon is het ook zeer moeilijk, zoniet onmogelijk, om de

auteurs van de verschillende delen van de Siddh˜nta te achterhalen. En hoewel de

traditie de canonieke geschriften aan ‚ÿabha, de eerste tŸrthaðkara, toeschrijft, nemen

wetenschappers als Jacobi aan dat de P¨rva’s de originele doctrine bevatten, die Mah˜vŸra

zelf aan zijn leerlingen, de gaõadhara’s, onderwezen had en dat zijn discipelen de Aðga’s

en de Upaðga’s hebben samengesteld.

2. Het verlies van de D®ÿ÷iv˜da.

Hoewel de Siddh˜nta tot op de dag van vandaag overgeleverd werd, is de D®ÿ÷iv˜da -

inclusief de P¨rva’s en vier andere onderdelen - waarschijnlijk onherroepelijk verloren

gegaan. De jains zelf geven geen overtuigende verklaring voor het verlies van wat

beschouwd kan worden als het oudste en eerbiedwaardigste deel van hun heilige kennis.

Vele eminente jain geleerden in Europa hebben echter wel geprobeerd om dit verlies te

verklaren.

beide recensies. Uiteindelijk heeft Devarddhigaõin met zijn concilie dit probleem opgelost. P. Dundas, 1992, p.62.

Page 21: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

21

Zo was Weber van mening dat de D®ÿ÷iv˜da niet volledig overeenstemde met de

leerstellingen van de orthodoxe doctrine omdat ze een veel vroeger stadium van het jain

geloof vertegenwoordigde dan dat van de periode van de redactie. En hij meende ook

dat de D®ÿ÷iv˜da niet alleen de jain doctrine verklaarde, maar ook bijvoorbeeld die van

de volgelingen van Gos˜la MaÐkhaliputta, de rivaal van Mah˜vŸra. Volgens Charpentier20

is het echter erg te betwijfelen dat de D®ÿ÷iv˜da werkelijk een uiteenzetting van

‘ketterse’ doctrines bevatte. Volgens hem mogen we niet vergeten dat de jain religie

zeker ouder is dan Mah˜vŸra, dat zijn vermaard voorganger P˜rþva, de drieëntwintigste

tŸrthaðkara, immers bijna zeker bestaan heeft en dat de belangrijkste punten van de

doctrine reeds lang vóór Mah˜vŸra gecodificeerd kunnen geweest zijn. Hij is dus eerder

van mening dat de D®ÿ÷iv˜da zelf geen leerstellingen van ·jŸvika’s bevatte, maar dat zij

hun doctrines uit het oudste deel van de canon gehaald hebben en dat de ‘ketterij’

begon toen men enkele passages uit de reeds bestaande heilige kennis verkeerd, of op

zijn minst, verschillend interpreteerde.

Jacobi vond het geloofwaardiger dat de D®ÿ÷iv˜da in de vergetelheid geraakt was

omdat het enkel uit discussies (prav˜da’s) bestond tussen Mah˜vŸra en zijn tegenstanders

en dat ze geleidelijk aan hun belang kwijt raakten zodat ze uiteindelijk helemaal

onbegrijpelijk werden voor de jains. Charpentier acht deze uitleg niet erg waarschijnlijk.

Ook de verklaring van Leumann vond hij niet erg betrouwbaar. Leumann concludeerde

dat de D®ÿ÷iv˜da een groot aantal teksten in verband met tantrische rites, hekserij,

astrologie en dergelijke moet bevat hebben en bijgevolg daarom verdwenen zijn.

20 J. Charpentier, 1922, p.19 e.v.

Page 22: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

22

Volgens Charpentier hebben al deze verklaringen één gemeenschappelijke fout,

namelijk dat ze suggereren dat de D®ÿ÷iv˜da door de •vet˜mbara’s zelf met opzet

verworpen is. Volgens hem is het erg onwaarschijnlijk dat een religieuze gemeenschap

een heilige tekst zou verwerpen, die de belangrijkste doctrines van hun beloof bevat.

Tegenover al deze suggesties staan ook nog de verklaringen van de jains zelf, zij

verklaren immers duidelijk dat de P¨rva’s slechts geleidelijk aan in de vergetelheid

raakten zodat het verlies pas compleet was ten tijde van de uiteindelijke redactie van de

canon. Hoewel deze uitleg misschien niet volledig betrouwbaar is, mag men haar volgens

Charpentier niet volledig negeren, aangezien zulke legenden vaak een schaarse

hoeveelheid waarheid in zich dragen.

Zelf stelt hij de hypothese dat de tekst van de D®ÿ÷iv˜da als extreem moeilijk

beschouwd werd en kan men bijgevolg concluderen - als men in acht neemt dat het de

alleroudste boeken van de canon bevatte - dat de tekst op gebied van taal en stijl bijna

onoverkomelijke moeilijkheden vertoonde. Aangezien we nooit iets vernemen over een

commentaar op de D®ÿ÷iv˜da lijkt het hem aannemelijk dat de tekst enkel door een zeer

klein aantal erg prominente leraars gereciteerd en onderwezen werd en dat er nooit een

vaste traditie gegroeid is om de tekst te interpreteren, wat wel het geval was bij bijna

alle andere canonieke werken. De P¨rva’s moeten een vrij uitgebreide verzameling

geschriften geweest zijn, bijgevolg is het volgens hem dan ook niet zo raar dat bepaalde

delen van de D®ÿ÷iv˜da geleidelijk aan verloren gingen.

We weten immers dat Devarddhigaõin een concilie samenriep in ValabhŸ omdat

de heilige kennis in verval geraakt was en het gevaar liep om helemaal verloren te gaan.

Als men nu bepaalde redenen heeft om aan te nemen dat één specifiek deel van de

Page 23: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

23

canon, namelijk de D®ÿ÷iv˜da, in hogere mate ten prooi was aan vernietiging dan andere

delen van de canon, dan is het volgens Charpentier misschien niet zo onredelijk om te

suggereren dat - op het ogenblik dat men de rest van de heilige geschriften reeds begon

te vergeten - dit nog veel erger het geval moet geweest zijn met de twaalfde Aðga en

dat het ten tijde van Devarddhigaõin reeds onmogelijk geworden was om dit verlies te

herstellen.

3. Het Uttar˜dhyayanas¨tra.

Het Uttar˜dhyayanas¨tra of Uttarajjhayaõasutta is de eerste van de vier M¨la S¨tra’s van

de Siddh˜nta en is als religieus gedicht één van de meest waardevolle delen van de

canon. De betekenis van de term m¨la s¨tra is wat twijfelachtig, maar het moet

wellicht geïnterpreteerd worden als ‘oorspronkelijke tekst’, wat naar de woorden van

Mah˜vŸra zelf verwijst.21 Ook de betekenis van de term uttar˜dhyayana is onduidelijk.

Hoogstwaarschijnlijk betekent het ‘de laatste hoofdstukken’, immers toen Mah˜vŸra stierf

reciteerde hij eerst ‘de 52 hoofdstukken betreffende het resultaat van slechte handelingen’

en ‘de 36 ongestelde vragen’. Die 36 ongestelde vragen zouden identiek zijn aan het

Uttar˜dhyayanas¨tra, dat 36 hoofdstukken bevat. Elk hoofdstuk bevat een uiteenzetting

van een vraag over de doctrine of een oude legende die het gekozen onderwerp moet

illustreren. In die zin kun je het Uttar˜dhyayanas¨tra opvatten als ‘(De uiteenzetting)

van de ongestelde vragen’. Volgens de jain traditie en het werk zelf bevat het de

woorden van Mah˜vŸra zelf, maar in hoeverre dat klopt kan - net zoals bij de andere

canonieke werken - niet bewezen worden.

21 Winternitz is niet akkoord met deze interpretatie van Charpentier. Winternitz, 1968, p.312.

Page 24: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

24

De hoofdstukken hebben allemaal een naam, zijn verschillend van lengte en zijn

grotendeels metrisch. Een minderheid van de teksten is in proza gesteld. Het

Uttar˜dhyayanas¨tra is zeker niet het werk van één auteur, aangezien de inhoud die

behandeld wordt erg verschillend is en er ook grote verschillen zijn inzake methode en

stijl. Het werk is een compilatie van verschillende teksten die dateren van verschillende

periodes.

De tekst heeft de bedoeling om de jonge monnik instructies te geven in verband

met zijn belangrijkste plichten, om hem een ascetisch leven aan te raden door middel

van voorschriften en voorbeelden, om hem te waarschuwen voor de gevaren in zijn

spirituele loopbaan en om hem enige theoretische informatie te geven. Deze bedoeling is

duidelijk weerspiegeld in de inhoud van de verschillende hoofdstukken. De oudste delen

bevatten slechts een klein aantal lezingen met een algemene religieuze inhoud, die

uitsluitend uit oude religieuze en legendarische poëzie bestonden.

De eerste hoofdstukken met een religieus en moreel karakter zijn wellicht het

werk van meerdere auteurs. Waarschijnlijk heeft deze oude poëzie zich geleidelijk aan

ontwikkeld binnen de religieuze gemeenschap van monniken en leken. De laatste

hoofdstukken die handelen over pure dogmatische onderwerpen zijn hoogstwaarschijnlijk

wél het werk van één auteur en werden er later pas aan toegevoegd.

De oudste hoofdstukken van het Uttar˜dhyayanas¨tra bevatten legendarische

verhalen. Grote delen van deze legenden kunnen afstammen van de oude religieuze

legenden van de jain traditie, maar vaak zijn het oude legenden die toebehoren aan de

ascetische poëzie van het oude India en die ook teruggevonden kunnen worden in de

heilige en profane teksten van de brahmanen en de boeddhisten. Aan deze bestaande

Page 25: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

25

legenden hebben de jain auteurs oude of nieuwe elementen toegevoegd, zoals zuiver

religieuze en morele teksten, illustrerende parabels enz... Bijgevolg is het onmogelijk om

dit oudste deel van het Uttar˜dhyayanas¨tra te dateren.

Zo bevat hoofdstuk IX de legende van de ‘Pravrajy˜ van koning Nami’22. Het

verhaal van koning Nami behoort toe aan een vaste cyclus van legenden over de vier

Pratyekabuddha’s. Dit zijn vier koninklijke heiligen die zeer bekend zijn onder de jains

en boeddhisten en tot op zekere hoogte ook bij de brahmanen. Het verhaal promoot

het ideaal van het ascetisch leven boven dat van een leven als krijger en heerser.23 Vele

verzen vertonen grote overeenkomsten met de boeddhistische poëzie van de J˜taka’s.

Hoofdstuk XVIII, Sañjaya, bevat een reeks voorbeelden van legenden over hoe koningen

in de vroegere tijden afstand deden van hun macht en wereldlijk genot en monnik

werden. De meeste van hen zijn specifiek jain heiligen, die niet bekend zijn uit andere

literatuur, maar daarnaast vinden we ook beroemde namen terug als Bharata, Sagara en

de vier Pratyekabuddha’s.

22 Voor de vertaling verwijs ik naar K.C. Lalwani, 1977, p.80-95. 23 In het oude India was het gebruikelijk dat mensen die hun sociale en huishoudelijke plichten vervuld hadden en die zich in hun laatste levensstadium bevonden, zich uit de maatschappij terugtrokken. Met de komst van het jainisme echter trokken ook jonge mensen zich op grote schaal terug uit de maatschappij om monnik te worden. Deze verhalen tonen aan welk effect dit nieuwe fenomeen had op de samenleving. P.S. Jaini, 1979, p.67.

Page 26: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

26

B. De niet-canonieke literatuur of commentaarteksten.24

1. Algemeen.

Toen de Siddh˜nta door Devarddhigaõin was vastgelegd, kwam de traditie om

commentaren op de canon te schrijven tot grote bloei en deze duurde voort tot in de

17e eeuw. Deze traditie was echter reeds begonnen vóór de uiteindelijke compilatie van

de canon door Devarddhigaõin, maar het is zeer moeilijk om een chronologie op te

stellen van de vroegste niet-canonieke werken van de eerste tot de achtste eeuw o.T.25

De niet-canonieke literatuur werd niet in het Ardha-MagadhŸ geschreven, zoals de

canonieke literatuur, maar in het jain-M˜h˜r˜ÿ÷rŸ Pr˜krit en later ook in het Sanskrit.

Die commentaarteksten zijn van groot belang bij het interpreteren van de canon, maar

daarnaast zijn ze ook belangrijk voor de verhaalkunst van het oude India en als

cultuurhistorische bron.

Die commentaarliteratuur wordt opgedeeld in vier categoriën: (1) Nijjutti

(Niryukti), (2) Bh˜sa (Bh˜ÿya), (3) Cuõõi (C¨rõi) en (4) ? Ÿk˜ (V®tti). De Niryukti’s en de

Bh˜ÿya’s zijn in verzen gesteld, terwijl de C¨rõi’s en de V®tti’s in proza geschreven zijn.

Op het Uttar˜dhyayanas¨tra zijn zowel Niryukti, Bh˜ÿya, C¨rõi en V®tti commentaren

geschreven, maar de V®tti’s zijn daarvan de belangrijkste.

1. De Niryukti’s zijn niet de oudste set van de jain commentaarliteratuur, maar

ze zijn wel de oudste bestaande set en ze zijn net als de Bh˜ÿya’s in het Pr˜krit

geschreven. Volgens de traditie wordt het auteurschap toegeschreven aan Bhadrab˜hu, 24 Dit hoofdstuk is gebaseerd op M. Winternitz, 1968, p.290-356; J.C. Jain, 1947, p.31-43 en J. Charpentier, 1922, p.9-65.

Page 27: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

27

maar die lijkt niet dezelfde persoon te zijn als Bhadrab˜hu, de laatste caturdaþap¨rvin.26

Alle Niryukti’s zijn vrij oud en werden ongeveer in dezelfde periode samengesteld. Ze

bevatten een zeer bondige uitleg en talrijke historische en legendarische verhalen die de

jain doctrine, de jain moraal en de disciplinaire regels moeten verduidelijken. Ze dienden

zelf als basis voor verschillende latere commentaren.

Hun belangrijkste doel was een soort register te geven van de legenden en

verhalen die gebruikt werden om de religieuze zinnen, moraal of disciplinaire regels die

in de canonieke teksten gegeven werden, te illustreren. Maar over het algemeen werden

deze verhalen in zo’n vorm gegeven dat ze absoluut onbegrijpelijk zijn zonder de hulp

van enkele meer uitvoerige commentaren. De Niryukti was dus enkel een soort index

die de bedoeling had om een verkorte versie te geven van een meer uitvoerige

commentaar waar al deze verhalen en legenden in hun volledige lengte verteld werden.

Waarschijnlijk was er een onafgebroken traditie geweest van verklarende literatuur vanaf

een korte tijd na het ontstaan van de canonieke teksten, maar er bestaat echter geen

spoor meer van de commentaren die aan de Niryukti’s vooraf gingen en het is

onduidelijk of deze commentaren in schriftelijke vorm bestaan hebben of enkel

mondeling werden doorgegeven.

De Uttar˜dhyayananiryukti bevat iets minder dan 600 verzen en is volledig in het

Pr˜krit geschreven, meer bepaald in het dialect dat door de grammatici gestileerd werd,

het jain-M˜h˜r˜ÿ÷rŸ. Het is in ˜ry˜ geschreven en de verzen zijn altijd in een g˜th˜ 25 Men bezit een groot aantal genealogische lijsten (de zgn. Pa÷÷˜valŸ’s of Ther˜valŸ’s) van leraars en schoolhoofden die regelmatig zeer exacte chronologische data bevatten, maar anderzijds spreken deze lijsten elkaar ook zeer vaak tegen. 26 Volgens de Digambara’s waren er twee Bhadrab˜hu’s: de eerste stierf 162 jaar na de nirv˜õa van Mah˜vŸra (365 v.o.T.) en de tweede 515 erna (12 v.o.T.).

Page 28: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

28

(soms ook dv˜rag˜th ) gestileerd, in tegenstelling met de verzen van de originele tekst

die ‘S¨tra’ genoemd worden. De Uttar˜dhyayananiryukti noemt zelf geen auteur, maar

het is erg waarschijnlijk dat Bhadrab˜hu niet de auteur kan zijn. De werkelijke auteur is

onbekend.

2. De Bh˜ÿya’s zijn het volgende chronologische stadium in de ontwikkeling van

de commentaarteksten en ze zijn net als de C¨rõi’s veel uitgebreider dan de Niryukti’s.

Ook zij zijn in het Pr˜krit geschreven. Een aantal verzen van de Niryukti en de Bh˜ÿya

zijn zo erg met elkaar vermengd dat het moeilijk is om ze van elkaar te onderscheiden.

Ze verklaren zowel de tekst van canon als van de Niryukti’s.

3. De C¨rõi’s zijn een tussenstadium tussen de Bh˜ÿya’s enerzijds en de V®tti’s

anderzijds. Ze zijn in een mengeling van Pr˜krit en Sanskrit geschreven en duiden op

een belangrijk tijdperk toen het Sanskrit de plaats van het Pr˜krit innam in de

geschiedenis van de jain literatuur. Ze hadden de bedoeling om elk vers van het S¨tra

te verklaren. De meeste C¨rõi’s die reeds gepubliceerd werden, worden toegeschreven

aan Jinad˜sagaõi Mahattara. De auteur van de Uttar˜dhyayanac¨rõi is onbekend. Oude

commentatoren als •˜ntis¨ri en Devendragaõin kenden verschillende recensies van deze

tekst en hebben er hoogstwaarschijnlijk ook gebruik van gemaakt.

4. De V®tti’s zijn de laatste groep commentaarteksten. Deze commentaarteksten

zijn in het Sanskrit geschreven. Een aantal belangrijke commentatoren hebben V®tti’s

geschreven, zoals Haribhadra S¨ri (705-775 o.T.). Hij schreef als eerste zijn commentaren

op de canon in het Sanskrit, maar behield de Pr˜krit verhalen in hun originele vorm.

In de elfde eeuw schreven V˜divet˜la •˜ntis¨ri en Devendragaõin, ook wel bekend als

Page 29: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

29

Nemicandra S¨ri, uitvoerige commentaren in het Sanskrit op het Uttarajjhayanas¨tra,

waarbij ze net als Haribhadra S¨ri de verhalen in het Pr˜krit overnamen.

2. De commentaren van •˜ntis¨ri en Devendragaõin.

•˜ntis¨ri of •˜nty˜c˜rya is de auteur van de grote ? Ÿk˜ genaamd •iÿyahit˜. Deze tekst is

een commentaar op zowel het Uttar˜dhyayanas¨tra als op de Uttar˜dhyayananiryukti. In

de praþasti op het einde van deze tekst geeft de auteur wat karige informatie over

zichzelf. •˜ntis¨ri stierf in 1040 o.T. In de tijd van •˜ntis¨ri bestonden er reeds

verschillende commentaren (V®tti’s) op het Uttar˜dhyayanas¨tra, maar de commentaar van

•˜ntis¨ri is de beste van alle commentaren op het Uttar˜dhyayanas¨tra die bewaard

gebleven zijn. Het is onbekend wanneer •˜ntis¨ri de •iÿyahit˜ geschreven heeft. Er

bestaan slechts weinig manuscripten van, waarschijnlijk omdat de tekst weinig gebruikt

werd. De •iÿyahit˜ werd immers verdrongen door de commentaar van Devendragaõin.

Het is een vrij omvangrijk en zeer goed werk, elk vers van de Niryukti - maar ook van

het S¨tra - wordt behoorlijk verklaard. Hij heeft een selectie gemaakt uit al het

materiaal dat hij voorhanden had en hij heeft niet louter één van zijn voorgangers

nagevolgd. Zowel in de commentaar van •˜ntis¨ri als in die van Devendragaõin is er

een opmerkelijke wanverhouding tussen de lengte van de commentaren op de

hoofdstukken aan het begin en die aan het einde.

Devendragaõin was de leerling en opvolger van •˜ntis¨ri. In de praþasti op het

einde van zijn commentaar, vermeldt hij dat hij zijn commentaar, genaamd de

Sukhabodh , in 1073 o.T. voltooide. Verder geeft hij ook nog wat meer details over zijn

leven en werk. Het grote verschil tussen •˜ntis¨ri en Devendragaõin is de lengte van de

Page 30: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

30

verhalen die in de commentaar werden opgenomen: bij Devendragaõin zijn ze veel

langer en uitvoeriger dan bij •˜ntis¨ri. Charpentier gaat akkoord met de visie van

Leumann27 dat Devendra materiaal uit andere bronnen heeft opgenomen en dan meer

bepaald van het vierde deel van de D®ÿ÷iv˜da, dat waarschijnlijk een legendarische en

biografische inhoud had. Bijgevolg zou •˜ntis¨ri de ware Uttar˜dhyayana-traditie

vertegenwoordigen, terwijl Devendragaõin deze traditie vermengd heeft met een

verscheidenheid aan materiaal dat uit andere delen van de canon afkomstig was. Immers

op het einde van de biografieën van de vier Pratyekabuddha’s staat er geschreven: ‘et˜ni

ca carit˜ni yath˜ p¨rvaprabandheÿu d®ÿ÷˜ni tath˜ likhit˜ni’. Hoewel het moeilijk is om de

correcte betekenis van het woord p¨rvaprabandh˜× te achterhalen, suggereert Leumann

dat deze uitdrukking verwijst naar één of ander deel van de D®ÿ÷iv˜da.

Volgens Charpentier kan p¨rvaprabandh˜× nauwelijks iets anders betekenen dan

‘commentaren op de P¨rva’s’ en heeft Devendragaõin gebruik gemaakt van enkele oude

composities die de verhalen en legenden bevatten, die bedoeld waren om bepaalde

basisprincipes van het oudste deel van de canon te illustreren. Zowel in de commentaar

van •˜ntis¨ri als van Devendragaõin zou het tweede hoofdstuk, dat bij beide

commentatoren een groot aantal verhalen bevat, overgenomen zijn uit een bepaald deel

van de P¨rva’s. Devendragaõin heeft op vele punten •˜ntis¨ri gevolgd, maar niet wat

betreft de verhalen. De meeste verhalen zijn in verkorte versie bij •˜ntis¨ri terug te

vinden, maar Devendragaõin heeft ze aangevuld met informatie uit andere bronnen met

een veel grotere omvang. Het gevolg van dit alles is dat Devendragaõin geen

commentaar geschreven heeft op de Niryukti, maar enkel op de canonieke teksten zelf.

27 Charpentier, 1922, p.56.

Page 31: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

31

In de zuivere commentaren heeft hij de uitleg van zijn voorganger bijna woord voor

woord gevolgd, maar dan wel in verkorte versie.

De commentaren van •˜ntis¨ri en Devendragaõin zijn de oudste commentaren op

het Uttar˜dhyayanas¨tra. Omdat latere commentaren niets anders dan uittreksels of

herwerkingen van hun commentaren zijn, kan er van die latere commentaren weinig

gezegd worden. De belangrijkste commentaar is de DŸpik˜ van LakÿmŸvallabha. De

datum van dit werk is onzeker. Het is volledig in het Sanskrit geschreven, zelfs de

verhalen zijn in een Sanskrit versie opgenomen. Toch lijken ze geen vertaling te zijn

van de Pr˜krit originelen die door Devendragaõin gegeven worden, maar lijken ze eerder

een versie te zijn die rechtstreeks van de bron is afgeleid, aangezien veel passages talrijke

verschillen bevatten met de tekst van de Sukhabodh . Volgens Jacobi leveren ze niet veel

hulp bij het interpreteren van de Pr˜krit teksten, gezien de moeilijkste stukken in de

Sanskrit versie meestal overgeslagen zijn.

Page 32: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

32

C. De vier Pratyekabuddha’s.

1. Manuscripten en vertalingen.

De verhalen uit Devendragaõins commentaar zijn waardevolle voorbeelden voor de

studie van het M˜h˜r˜ÿ÷rŸ, maar ook voor de studie van verhalen en folklore. De tien

langste en interessantste verhalen uit Devendragaõins commentaar, waaronder de verhalen

van de vier Pratyekabuddha’s, werden door Jacobi verzameld en in 1886 gepubliceerd in

het werk ‘Ausgewählte Erzählungen in M˜h˜r˜ÿ÷rŸ’.

Deze verhalen werden door J.J. Meyer naar het Engels vertaald in het werk

‘Hindu Tales’, London 1909. J. Charpentier publiceerde Variæ lectiones van de oudste

manuscripten die van Devendragaõins teksten bekend zijn in ZDMG. 67, 668 ff. Zijn

boek ‘Paccekabuddhageschichten’, Upsala 1908 bevat een grondige studie van de verhalen

en eveneens een vertaling naar het Duits. Zijn artikel ‘Studien über die indische

Erzählungsliteratur’ in ZDMG. 66, 38 ff. vormt een aanvulling op dit boek. Zowel

Meyer als Charpentier hebben voor hun vertaling gebruik gemaakt van Jacobi’s kritische

tekstuitgave in transcriptie. Een uitgave van de vier verhalen in het Devan˜garŸ is mij

niet bekend. H.L. Jain heeft in zijn werk ‘Karakaõýa Cariu’ enkel het verhaal van

Karakaõýu in een Devan˜garŸ-versie opgenomen, samen met een vertaling naar het

Engels.

Voor zijn kritische uitgave heeft Jacobi gebruik gemaakt van twee handschriften

op palmbladeren uit de verzameling van het Deccan College in Poona28, die nu in het

bezit is van de India Office Library te Londen. (A foll. 324 en B foll. 259). De

28 Charpentier beschrijft deze manuscripten in J. Charpentier, 1922, p.62-65. Het oudste handschrift dateert van 27 november 1107.

Page 33: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

33

verhalen zijn geschreven in het jain-M˜h˜r˜ÿ÷rŸ maar bevatten ook een citaat van een

ApabhraÐþa-strofe, dat waarschijnlijk uit de ·vaþyaka Niryukti afkomstig is. Op het

einde van de verhalen staan er een aantal verzen in het Sanskrit die door

Devendragaõin zelf geschreven zijn.

2. Terminologie.

Zowel in het jainisme als in het boeddhisme worden pratyekabuddha’s als heiligen

erkend. De Pr˜krit-term is ‘patteyabuddha’ en de P˜li-term ‘paccekabuddha’.

In het jainisme is een pratyekabuddha een persoon die de verlichting (bodhi)

bereikt door één of andere externe oorzaak. Hij trekt alleen rond en heeft geen

gezelschap of een relatie met een bepaalde groep (gaccha). Vóór het ogenblik van zijn

verlichting bezit hij reeds de noodzakelijke kennis van de geschriften of suya (þruta).

Daardoor onderscheidt een pratyekabuddha zich van een svayambuddha, die de verlichting

louter uit zichzelf bereikt (vb. door de herinnering aan zijn vorige geboortes) en geen

hulp van één of andere externe oorzaak nodig heeft. Een svayambuddha kan al dan niet

in het bezit zijn van de kennis van de geschriften en over het algemeen trekt hij wel

samen met zijn groep rond. Ook tŸrthaðkara’s zijn een bepaald type svayambuddha’s.29

Ook in het boeddhisme komen paccekabuddha-figuren voor. In de loop der

eeuwen werd de boeddhistische dharma onderwezen door een opeenvolgende lijn van

perfecte boeddha’s (samyaksambuddha). Ze zijn boeddha’s omdat ze in het bezit zijn van

de kennis (bodhi) die leidt tot het arhat-schap of de verlossing (nirv˜õa) en ze zijn

perfect omdat ze alwetend, almachtige en zeer mededogend zijn. De leerlingen van deze

29 M. Mehta, 1970, p.434.

Page 34: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

34

perfecte boeddha’s worden opgesplitst in drie categorieën, met name de bodhisattva’s, de

arhats of þr˜vaka’s en de pratyekabuddha’s.

Hoewel de pratyekabuddha’s de bodhi bezitten, zijn ze geen perfecte boeddha’s

omdat ze niet in het bezit zijn van alwetendheid, almacht en zeer groot mededogen. Ze

hebben immers het pad van de bodhisattva, dat gekenmerkt wordt door een groot

mededogen en dat leidt tot alwetendheid en almacht, niet gevolgd. De pratyekabuddha’s

zijn heiligen die een eenzaam leven leiden als kluizenaars en geen contact met andere

mensen hebben om de gehechtheid (sneha) te vermijden. Bijgevolg zijn ze niet in staat

om te spreken of om de waarheid die ze ontdekt hebben te prediken.30

3. Korte samenvatting van de verhalen.

3.1 Karakaõýu.

Toen Padm˜vatŸ, de koningin van Camp˜, zwanger werd kreeg ze het verlangen om

samen met haar echtgenoot Dadhiv˜hana een tochtje door het bos te maken op de rug

van een olifant. Toen de olifant op hol sloeg slaagde de koning er in een tak vast te

grijpen en er af springen, maar de koningin werd diep in het woud meegevoerd. Pas

toen de olifant stopte om te drinken kon ze afstijgen. Toen ze een tijdje in het woud

had rondgedwaald ontmoette ze een asceet die haar naar Dantapura bracht. Daar werd

ze door een kloostermoeder onderwezen in de religie en werd ze non. Ze baarde in het

geheim een zoon en liet hem op een crematieplaats achter. Ze vertelde de nonnen dat

het kind dood geboren was.

30 J. Hastings, 1908, p.152-153.

Page 35: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

35

De bewaker van de crematieplaats, een c˜õý˜la, nam het kind mee naar zijn

echtgenote en ze noemden de jongen ApakŸrnaka. Omdat hij schurft had en hun

belastingen vroeg, noemen de jongens met wie hij speelde hem Karakaõýu. Hij volgde

zijn vader op en werd de bewaker van de crematieplaats. Daar groeide een tak met

bijzondere kwaliteiten: wie die tak in zijn bezit had zou koning zijn. Karakaõýu kreeg

een discussie met een brahmaan die deze tak ook wou hebben. Karakaõýu wou hem

niet geven omdat de tak op zijn crematiegrond groeide en dus zijn bezit was. De

rechters oordeelden uiteindelijk dat hij de brahmaan een dorp moest geven, als hij

inderdaad koning zou worden. Toen zijn vader vernam dat de brahmanen zijn zoon

wilden vermoorden om de tak te bemachtigen, vluchtte hij samen met zijn zoon en

echtgenote naar de stad K˜ñcanapura.

Toen Karakaõýu buiten K˜ñcanapura lag te slapen, werd hij door een paard

aangeduid als troonsopvolger. Maar omdat hij een c˜õý˜la was, wilden de brahmanen

hem niet in de stad binnen laten. Met behulp van zijn magische stok werd hij toch de

koning van K˜ñcanapura. Zoals afgesproken moest hij de brahmaan een dorp schenken.

De brahmaan wilde een dorp in Camp˜ omdat hij daar woonde. Daarom stuurde

Karakaõýu een brief naar Dadhiv˜hana. Hij vroeg hem om een dorp in ruil voor een

andere stad of dorp, maar Dadhiv˜hana werd kwaad omdat Karakaõýu een c˜õý˜la was.

Daarop belegerde Karakaõýu Camp˜. Toen de non Padm˜vatŸ dit vernam, ging ze naar

haar zoon en vertelde ze hem dat Dadhiv˜hana zijn vader was. Maar Karakaõýu was te

trots om zich uit de strijd terug te trekken. Daarom ging Padm˜vatŸ vervolgens naar

Dadhiv˜hana. Ze vertelde hem dat hun zoon Camp˜ belegerde. Dadhiv˜hana ging naar

Karakaõýu, schonk hem de beide koninkrijken en werd monnik.

Page 36: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

36

Toen Karakaõýu op een dag zag hoe een sterk jong kalf, waarvoor alle andere

stieren bang waren geweest, oud geworden was en door de jongere kalveren geduwd

werd, besefte hij dat alle dingen in de bestaanskringloop vergankelijk zijn. Daarop

ontwaakte hij en werd hij een Pratyekabuddha.

3.2 Domuha.

Op een dag liet Java, de koning van K˜mpilya, een schilderijenhal bouwen. Toen de

arbeiders de grond uitgroeven vonden ze een bijzondere kroon. Als de koning die op

zijn hoofd zette kreeg hij twee gezichten. Daarom noemden de mensen hem Domuha.

Koning Pradyota van Ujjain werd jaloers op die kroon en hij stuurde Domuha de

boodschap dat hij hem zou aanvallen als hij die kroon niet kreeg. Domuha wou hem

de kroon geven in ruil voor het meest waardevolle bezit van Pradyota’s rijk. Pradyota

werd woedend en er volgde een gevecht. Door de bovennatuurlijk kracht van zijn

kroon was Domuha onoverwinnelijk en werd Pradyota’s leger verslagen. Pradyota zelf

werd gevangen genomen. Tijdens zijn gevangenschap werd hij verliefd op Domuha’s

dochter, MadanamañjarŸ. Toen Domuha merkte dat hij vastberaden was schonk hij haar

ten huwelijk. Pradyota werd vrijgelaten en keerde terug naar Ujjain.

Op een dag werd daar het festival voor Indra gevierd. Pradyota gaf het bevel om

Indra’s banier, die schitterend versierd was, te hijsen. Maar toen hij zag hoe de banier

op de grond viel tussen de uitwerpselen en urine en hoe ze door de mensen geplunderd

werd, besefte hij dat alle rijkdommen onbestendig zijn. Hij ontwaakte en werd een

Pratyekabuddha.

Page 37: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

37

3.3 Nami.

Maõiratha was de koning van de stad Sudarþana in het land AvantŸ. Zijn broer

Yugab˜hu was gehuwd met Madanarekh˜ - een zeer toegewijde lekenzuster - en samen

hadden ze een zoon: Candrayaþas. Maõiratha werd verliefd op Madanarekh˜ en maakte

haar het hof. Hij deed haar een aanzoek maar ze weigerde. Omdat hij besefte dat ze

nooit een andere man zou willen zolang zijn broer leefde, heeft hij Yugab˜hu tijdens

een lentenacht met een zwaard op de hals geslagen. Madanarekh˜, die zwanger was, zat

bij de zijde van haar stervende echtgenoot en fluisterde hem de religie in het oor.

Toen hij gestorven was vertrok ze uit angst voor Maõiratha naar een ander land.

Toen ze ’s nachts door het woud zwierf, werd ze bang van de geluiden van de wilde

dieren en beviel ze van een zoon. Ze noemde hem Yugab˜hu, naar zijn overleden vader.

Toen ze zich in het meer aan het wassen was, greep een waterolifant haar met zijn

slurf vast en gooide hij haar in de lucht. Een Vidy˜dhara-jongeling daar toevallig voorbij

kwam ving haar op en bracht haar naar de Vai÷˜dhya-berg. Ze vertelde hem dat ze net

een kind gebaard had en ze vroeg hem om haar naar het kind terug te brengen. Hij

antwoordde dat hij haar wens zou inwilligen op voorwaarde dat ze met hem trouwde.

Hij vertelde haar dat hij Maõiprabha heette en de zoon van Maõic¨da en Kamal˜vatŸ

was, de koning en koningin van de stad Ratnapatha in het land Gandh˜ra. Zijn vader

had hem tot koning benoemd en was monnik geworden. Nu was hij op weg naar zijn

vader, die naar NandŸþvara gegaan was om de schrijnen te vereren.

Omdat ze door middel van één of ander uitstel haar deugdzaamheid wilde

beschermen, zei ze hem dat hij haar naar NandŸþvara moest brengen omdat ze hem daar

zeker zou liefhebben. Hij bracht haar naar de heilige plaats met een hemelwagen die hij

Page 38: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

38

tevoorschijn getoverd had. Ze begroetten Maõic¨da en ze vertelde hem haar verhaal. Hij

kalmeerde haar met een preek en ze vroeg hem naar nieuws over haar zoon. Daarop

vertelde hij haar over de verschillende wedergeboortes van de twee zonen van koning

Amitayaþas en koningin PuÿpavatŸ. Bij hun laatste wedergeboorte was één zoon geboren

als Padmaratha, de zoon van koning Jayasena en zijn echtgenote Vanam˜la van de stad

Mahil˜. De tweede was echter herboren als haar eigen zoon, Yugab˜hu. Toen Jayasena

monnik werd, werd Padmaratha koning en huwde hij met Puÿpam˜l˜. En toen

Padmaratha het woud werd binnengeleid door een paard dat omgekeerd was afgericht,

had hij daar haar zoon Yugab˜hu gezien. Hij had hem met zich meegenomen en aan

Puÿpam˜l˜ gegeven.

Terwijl Maõic¨da dit aan vertellen was, kwam er daar een hemelwagen aan. Er

stapte een god uit die eerst aan de voeten van Madanarekh˜ neerviel en daarna pas aan

de voeten van Maõic¨da. De Vidy˜dhara-jongeling wees hem er op dat zijn gedrag

oneerbiedig was. De god verklaarde hem dat hij Madanarekh˜ eerst had gegroet omdat

ze zijn leraar in de religie was. Namelijk toen Yugab˜hu stervende was had

Madanarekh˜ hem met haar preek tot het ware geloof bekeerd, daarom werd hij als een

Indras˜m˜nika-god herboren en dat was hij. Hij vroeg Madanarekh˜ wat hij voor haar

kon doen en ze vroeg hem om haar naar Mahil˜ te brengen om haar zoon te zien.

Toen ze daar aankwam gingen ze eerst naar de nonnen in het klooster en die

onderwezen hen de religie. Na die preek werd de god een monnik en kreeg

Madanarekh˜ haar ordinatie als non. Ze kreeg de naam Suvrat˜. Haar zoon Yugab˜hu

groeide op bij Padmaratha en Puÿpam˜l˜. Ze noemden hem Nami. Toen hij opgegroeid

Page 39: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

39

was huwde hij met 1008 meisjes en werd hij door Padmaratha benoemd tot koning van

Videha.

Toen Maõiratha door de beet van een slang gestorven was, in dezelfde nacht dat

hij zijn broer Yugab˜hu vermoord had, was Candrayaþas koning van Sudarþana

geworden. Op een dag nam hij de olifant van Nami, die losgebroken was en naar het

Vindhy˜-woud in de buurt van Sudarþana gelopen was, gevangen. Toen Candrayaþas

weigerde om hem zijn olifant terug te geven belegerde Nami Sudarþana. Toen Suvrat˜

dit vernam ging ze erheen om hen tot bedaren te brengen. Ze ging eerst naar Nami, ze

predikte hem de religie en vertelde hem dat Candrayaþas zijn oudste broer was. Maar

omdat hij te trots was om zich uit de strijd terug te trekken ging ze vervolgens naar

het paleis van Candrayaþas. Ze vertelde hem dat hij door zijn broer belegerd werd.

Candrayaþas ging naar Nami toe, stelde hem aan als heerser van het land AvantŸ en

werd monnik.

Op een dag kreeg Nami een koorts die zes maanden duurde. Toen de

koninginnen sandelhout fijnmaalden om hem ermee in te wrijven deed het geluid van

hun rinkelende armbanden pijn aan zijn oren. Daarom deden ze de armbanden uit. Aan

elke arm lieten ze slechts één armband over. Toen hij besefte dat veel armbanden samen

rinkelen, maar één alleen niet besloot hij monnik te worden als hij zou genezen. Hij

viel in slaap en kreeg een droom, toen hij wakker werd was hij genezen en werd hij

monnik.

Page 40: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

40

3.4 Naggai.

Op een dag kreeg SiÐharatha, de koning van de stad Puõýravardhana in het land

Gandh˜ra, als geschenk twee paarden. Toen hij één ervan beklom om het te berijden en

aan de teugels trok ging het echter sneller lopen omdat het omgekeerd was afgericht.

Zo werd de koning een groot woud binnengeleid. Pas toen hij moe werd liet hij de

teugels los en stond het paard stil. Terwijl hij in het woud ronddwaalde en een verblijf

voor de nacht zocht, zag hij een paleis met zeven verdiepingen. Hij ging er binnen, zag

er een meisje en werd verliefd op haar. Hij vroeg haar wie ze was en waarom ze alleen

in dat woud verbleef, maar ze wou haar verhaal pas vertellen als hij eerst met haar

huwde. Toen ze getrouwd waren vertelde ze haar verhaal.

Jitaþatru, de koning van de stad Kÿitipratisthita, begon op een dag een

schilderijenhal waar vele kunstenaars schilderden, onder hen ook de oude kunstenaar

Citr˜ðgada. Zijn dochter KanakamañjarŸ bracht hem elke dag eten. Jitaþatru werd

verliefd op haar, ze trouwden en ze werd één van zijn vele koninginnen. Elke nacht

werden de koninginnen elk op hun beurt in Jitaþatru’s slaapkamer ontboden. Toen het

KanakamañjarŸ’s beurt was, vroeg haar slavin haar met een luide stem - zodat de koning

het kon horen - om een verhaal te vertellen, zoals KanakamañjarŸ het haar eerder

gevraagd had. En omdat ze haar slavin antwoordde dat ze pas een verhaal zou vertellen

als de koning sliep, deed Jitaþatru alsof hij sliep. Elke dag vertelde ze, onder het

voorwendsel dat ze te moe was, slechts een deel van het verhaal, pas de volgende dag

vertelde ze het einde. Omdat Jitaþatru nieuwsgierig was naar KanakamañjarŸ’s verhalen,

liet hij haar elke dag ontbieden. Na zes maanden werden de andere koninginnen jaloers

en daarom vertelden ze hem dat KanakamañjarŸ hem met hekserij betoverd had en dat

Page 41: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

41

ze elke middag alleen naar haar kamer ging om daar een tijdlang alleen te blijven en

ietwat te prevelen. Toen de koning op een dag aan haar deur ging luisteren, hoorde hij

hoe ze zichzelf de religie onderrichtte en was hij erg onder de indruk. Vervolgens

maakte hij haar tot de meesteres van het ganse koninkrijk. Later aanvaardden ze beiden

de religie voor de leken.

Nadat ze in een volgend bestaan een godin was geweest werd KanakamañjarŸ als

Kanakam˜l˜, de dochter van de Vidy˜dhara-koning D®ýhaþakti, herboren op de

Vai÷˜dhya-berg in de stad Toraõapura. Toen ze er opgroeide werd ze door een

Vidy˜dhara, V˜sava, ontvoerd omdat hij met haar wou trouwen. Op de Vai÷˜dhya-berg

toverde hij voor haar een paleis te voorschijn en hij plaatste haar er in, maar haar

oudste broer Kanakatejas kwam haar zoeken. Hij raakte in een gevecht verwikkeld met

V˜sava, ze stierven allebei aan hun verwondingen en Kanakam˜l˜ bleef alleen in het

paleis achter. Op een dag kwam daar een god aan, V˜namantara, die beweerde dat ze

zijn dochter was. Ondertussen was ook D®ýhaþakti daar aangekomen om zijn zoon en

dochter te zoeken. Met behulp van magie heeft V˜namantara Kanakam˜l˜ tot lijk

omgetoverd en toen D®ýhaþakti de drie dode lichamen van V˜sava, Kanakatejas en

Kanakam˜l˜ zag verzaakte hij de wereld en werd hij monnik. Daarop staakte de god de

magie en begroette hij samen met Kanakam˜l˜ D®ýhaþakti. Die vroeg hen wat er aan de

hand was en de god vertelde hoe de kunstenaarsdochter KanakamañjarŸ met koning

Jitaþatru getrouwd was, hoe ze lekenzuster geworden was en ook haar vader tot de

religie bekeerd had. Toen die stierf werd hij als een god herboren en dat was hij,

V˜namantara. Op een dag was hij in het paleis aangekomen en had hij Kanakam˜l˜

gezien, die erg verdrietig was omwille van de dood van haar broer. Met behulp van

Page 42: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

42

helderziendheid was hij te weten gekomen dat Kanakam˜l˜ zijn dochter KanakamañjarŸ

was, die herboren was als de dochter van een Vidy˜dhara-koning. Toen haar vader

D®ýhaþakti daar was aangekomen, was hij bang geworden dat ze met hem zou meegaan

en dat hij van haar zou gescheiden worden, daarom had hij haar omgetoverd tot lijk.

Toen ze dit verhaal gehoord had herinnerde Kanakam˜l˜ zich plots haar vorige leven als

KanakamañjarŸ. Ze vroeg V˜namantara wie haar echtgenoot zou zijn en hij vertelde haar

dat het Jitaþatru zou zijn, die herboren was als zoon van koning D®ýhasiÐha en nu

SiÐharatha heette en dat hij zou komen met een paard dat omgekeerd was afgericht.

Nu was Kanakam˜l˜’s vader, de god V˜namantara, de dag voordien naar de

Meru-berg gegaan om de schrijnen te vereren. In de tussentijd was SiÐharatha daar bij

haar aangekomen, en omdat ze zo hevig verlangde om te trouwen, had ze niet kunnen

wachten tot haar vader terug was en had ze zichzelf uitgehuwelijkt. Toen hij haar

verhaal gehoord had, herinnerde ook SiÐharatha zich zijn vorige geboorte. Toen haar

vader terugkwam en hij het nieuws over hun huwelijk vernam, was hij erg verheugd.

SiÐharatha bleef nog één maand bij hen, maar moest toen terug naar zijn stad omdat

een groep tegenstanders anders zijn rijk zou aanvallen. Hij ging echter regelmatig naar

de berg terug en daarom noemden de mensen hem Nagnajit. Op een dag kreeg ook

V˜namantara een bevel van zijn meester en gaf hij SiÐharatha de opdracht ervoor te

zorgen dat zijn dochter zich niet eenzaam zou voelen. Daarom liet SiÐharatha bovenop

de berg een prachtige stad bouwen en lokte hij zijn onderdanen erheen.

Op een dag ging hij samen met zijn gevolg een wandeling maken en zag hij

onderweg een bloeiende mangoboom. Hij plukte een bosje bloesems af en vervolgens

deed het hele leger dat hem volgde hetzelfde. Toen SiÐharatha de boom terugzag was

Page 43: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

43

enkel het hout overgebleven. Toen hij de bloei en het verval van de boom gezien had

bekeerde hij zich en werd hij een Pratyekabuddha.

3.5 Epiloog

Na deze vier verhalen heeft Devendragaõin er nog een kort verhaaltje aan toegevoegd.

Dat verhaaltje vertelt hoe de vier Pratyekabuddha’s Kÿitipratiÿ÷hita binnentraden.

4. Bespreking.31

Binnen de indische traditie worden de vier Pratyekabuddha’s beschouwd als vier

koningen die door een vrij onbeduidende gebeurtenis het alledaagse leven verzaken. Er

zijn meerdere pratyekabuddha’s maar de volgend vier worden steeds samen vernoemd:

Karakaõýu, Domuha, Nami en Naggai. De boeddhistische versie van hun verlichting is

opgenomen in de Kumbhak˜ra-j˜taka. Hun leven is echter het uitvoerigst beschreven in

de commentaar van Devendragaõin.32 De pratteyabuddha-verhalen in het jainisme en

paccekabuddha-verhalen in het boeddhisme vertonen grote overeenkomsten. Charpentier

stelt dat dit veel oudere heiligenlegenden moeten zijn die door beide tradities zelfstandig

overgenomen zijn en tot pratyekabuddha-verhalen vervormd werden. In zijn boek

‘Paccekkabuddhageschichten’ heeft hij de verhalen uit beide tradities aan een vergelijkend

onderzoek onderworpen.

Wat de geschiedenis van Karakaõýu betreft stelt hij vast dat er weinig parallellen

te vinden zijn in andere sagen. Daarnaast merkt hij op dat het verhaal wellicht een

31 Deze bespreking is gebaseerd op Charpentier, 1908. 32 Trip˜÷hŸ verwijst naar een aantal werken (zowel in het Sanskrit, Pr˜krit, ApabhraÕþa, GujaratŸ en HindŸ) die het thema van de vier Pratyekabuddha’s behandelen. C. Trip˜÷hŸ, 1975, p.268.

Page 44: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

44

historische kern bevat, namelijk het feit dat Karakaõýu de c˜õý˜la’s van V˜÷adh˜na tot

brahmanen gemaakt heeft. Dit verhaal komt immers ook in andere epische bronnen

voor.33 Een tweede historisch element is het feit dat Karakaõýu wellicht een zoon van

Dadhiv˜hana was. De naam Dadhiv˜hana is immers zeer ongewoon en komt enkel voor

in de Dadhiv˜hana-j˜taka. Dit verhaal toont grote overeenkomsten met het verhaal van

Karakaõýu. Daarin ziet Charpentier een bewijs dat beiden inderdaad met elkaar verwant

waren.

Na grondig onderzoek van de geschiedenis van Domuha besluit Charpentier dat

dit verhaal een aantal afzonderlijke verhalen - die men ook elders kan terugvinden - tot

één verhaal verenigd heeft. Als compilator van verschillende Pr˜krit-verhalen heeft

Devendragaõin immers uit verschillen bronnen geput. Zo vertoont het eerste deel,

waarin de koning een schilderijenhal laat bouwen en een magische kroon vindt, grote

overeenkomsten met een verhaal in het Mah˜bh˜rata. Daarnaast komt ook de figuur van

Pradyota terug in de oudere ·vaþyaka-verhalen van Haribhadra en heeft het Domuha-

verhaal ook uit dezelfde bronnen geput als de Kath˜sarits˜gara van Somadeva.

De geschiedenis van Nami is een commentaar op het negende hoofdstuk van het

Uttar˜dhyayanas¨tra, namelijk de ‘Pravrajy˜ van koning Nami’. Het verklaart hoe de

beroemde koning van Mithil˜ in het Videha-rijk, Nami, één van de vier

Pratyekabuddha’s en de eenentwintigste tŸrthaðkara van de jains werd. Deze geschiedenis

vindt men ook terug in de boeddhistische en brahmaanse bronnen. In de boeddhistische

33 H.L. Jain geeft een overzicht van alle teksten die het verhaal van Karakaõýa behandelen. H.L. Jain, 1934, p.32-33. De ApabhraÐþa-versie van het verhaal heeft min of meer dezelfde kern maar is veel langer omdat er talrijke andere onafhankelijke verhalen aan toegevoegd zijn om een bepaald punt in het hoofdverhaal te illustreren.

Page 45: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

45

verhalen echter heet hij Nimi, een naam die men ook vaak in de Sanskrit literatuur

terugvindt. De naam Nami komt enkel in de jain-traditie voor.

Ook de geschiedenis van Naggai komt voor in de brahmaanse en boeddhistische

bronnen. Het verhaal van Kanakam˜l˜ over haar vorig leven als KanakamañjarŸ, dat in

het Naggai-verhaal is opgenomen, is vanuit literair oogpunt zeer interessant. De episode

waarin KanakamañjarŸ elke avond een verhaal vertelt om de koning aan zich te binden

vertoont immers grote overeenkomsten met andere indische, maar ook arabische en

syrische fabelliteratuur. Charpentier oppert dat vertellingen van Devendragaõin een

brokstuk kunnen zijn van een indische bron, waaruit ook de ‘Verhalen van duizend en

één nacht’ geput hebben. In het geval van KanakamañjarŸ is er echter een afwijking: zij

vertelt haar verhalen enkel en alleen om de interesse van haar echtgenoot vast te

houden en daardoor haar mede-echtgenotes op de achtergrond te schuiven, Sheherezade

daarentegen vertelt haar verhalen om een dreigend gevaar af te wenden. In de arabische

verhalen werd de oorspronkelijk reden, namelijk verhalen vertellen om een gevaar af te

wenden, bewaard. Dit type raamvertellingen kan men op vele plaatsen in de indische

literatuur terugvinden.

In zijn boek ‘Paccekabuddhageschichten’ heeft Charpentier opzettelijk het stuk over

‘De ontmoeting van de vier heiligen in Kÿitipratiÿ÷hita’ dat door Devendragaõin was

overgeleverd, achterwege gelaten had omdat hij van mening was dat dit verhaal - dat hij

nergens anders kon terugvinden - een nieuwe creatie van de jain commentator was.

Toen hij na de publicatie echter een tegenhanger van dit verhaal ontdekte in de J˜taka-

literatuur, schreef hij vervolgens het artikel ‘Studien über die indische Erzählungsliteratur’

dat als aanvulling moet dienen op zijn uiteenzetting in zijn boek. In dit artikel vertaalt

Page 46: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

46

hij beide verhalen naar het Duits en plaatst hij ze naast elkaar om ze aan een

vergelijkend onderzoek te onderwerpen. Hij stelt dat de verhalen op het eerste zicht

weinig gemeenschappelijk lijken te hebben, maar als men de strofen van beide versies

bestudeert wordt het duidelijk dat beide verhalen op een paar punten ongetwijfeld wél

overeenkomsten vertonen. Daaruit besluit hij dat, aangezien de oudste delen van de

verhalen met elkaar verwant zijn, de prozaverhalen in de boeddhistische en jainistische

traditie op een verschillende manier gevormd zijn. Charpentier vindt het verhaal van

Devendragaõin verdacht omdat het aanknoopt bij het verhaal van Karakaõýu’s schurft

en hij verdenkt hem er van dat hij het verhaal enkel en alleen verzonnen heeft omwille

van het woordspel karakaõýu - kaõýu.

Page 47: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

47

D. Ascetische poëzie.34

Op zijn minst vier à vijf eeuwen vóór Christus werd het intellectueel en spiritueel leven

in India vertegenwoordigd door twee groepen die duidelijk van elkaar gescheiden waren,

namelijk de br˜hmaõa’s en de þramaõa’s, die elk hun eigen type literatuur ontwikkeld

hebben. De filosofieën van de þramaõa’s hebben zich wellicht ontwikkeld als een reactie

op het ritualisme van de vedische religie. Ze onderscheidden zich van de br˜hmaõa’s o.a.

door het feit dat ze de autoriteit van de Veda’s, het kastensysteem en het geloof in een

scheppende god niet aanvaardden. Langzamerhand hebben de br˜hmaõa’s een deel van

het gedachtengoed van deze heterodoxe stroming, zoals de doctrine van het karman, de

saÐs˜ra en de ascetische moraal, overgenomen. De eerste sporen van deze beïnvloeding

zijn terug te vinden in de Upaniÿads. De þramaõa’s prediken een leer van spiritueel

individualisme: ze benadrukken het feit dat je op jezelf moet terugvallen in je zoektocht

naar de religie en daarom trekken ze zich terug uit de maatschappij. Door geduldig de

eigen wil te trainen en de gevoelens te zuiveren kan men de verlichting bereiken, die

verlichting komt bijgevolg niet langer van buitenaf zoals in de vedische traditie het geval

was. Bij dit proces om de verlichting te bereiken speelt de begeleiding door een

spiritueel leraar een belangrijke rol. In NW-India heeft men geprobeerd om deze nieuwe

heterodoxe tendensen met de orthodoxie te verzoenen, de Bhagavad GŸta is daar een

mooi voorbeeld van; maar in NO-India heeft dat geleid tot het ontstaan van nieuwe

religies zoals het jainisme en het boeddhisme.

Zelfs vóór er zoiets was als boeddhistische literatuur of jain literatuur, moet er

naast de Br˜hmaõa-literatuur dus zoiets bestaan hebben als •ramaõa-literatuur. Niet

34 Dit hoofdstuk is gebaseerd op het werk van G.C. Pande, 1978 en J.P. Jain, 1975, p. 150-167.

Page 48: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

48

alleen in de epen en de Pur˜õa’s kan men talrijke sporen van die •ramaõa-literatuur

terugvinden, maar deze literatuur heeft ook een grote invloed uitgeoefend op de

boeddhistische literatuur en de heilige teksten van de jains. De •ramaõa-literatuur heeft

een aantal typische kenmerken: het erkent het systeem van kasten en ˜þrama’s niet; de

helden zijn in regel geen goden of ‚ÿi’s, maar koningen, handelaars of zelfs þ¨dra’s; de

onderwerpen van de poëzie die erin opgenomen worden zijn geen brahmaanse mythen

of legenden, maar volksverhalen, sprookjes, fabels en parabels; men legt graag de nadruk

op de ellende en het lijden van de saÐs˜ra en het onderwijst een moraal van

mededogen en ahiÐs˜, wat erg verschillend is van de ethiek van het brahmanisme met

zijn nadruk op het offer, het belang van de priesters en zijn grote trouw aan het

kastensysteem. Leumann omschrijft dit soort •ramaõa-literatuur als Parivr˜jaka-literatuur,

immers de term parivr˜jaka betekent ‘een rondtrekkende asceet of bedelmonnik’.

Winternitz gebruikt dan weer de term ‘Ascetische literatuur’.

Volgens J.P. Jain35 is þramaõa is een typische jain term die gebruikt wordt om te

verwijzen naar een jain asceet. In de vroegste tijden werden jain asceten ‘arhats’

genoemd, in de post-Vedische periode waren ze bekend als þramaõa’s en ook soms als

vr˜tya’s, en ten tijde van P˜rþva en Mah˜vŸra werd ook de term nirgrantha gebruikt,

maar van al deze termen was þramaõa volgens hem de populairste. In de oude jain

teksten wordt Mah˜vŸra zelf meestal vermeld als ‘Samaõa BhagavaÐ Mah˜vŸra’. Volgens

hem bestaat er echter geen twijfel over dat deze zogenoemde Parivr˜jaka, Ascetische of

•ramaõa-literatuur uit de Vedische en post-Vedische tijd, niets anders was dan de vroege

jain kennis die grotendeels weergegeven werd in de P¨rva’s, de Pratham˜nuyoga en

35 J.P. Jain, 1975, p.153.

Page 49: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

49

andere delen van de twaalfde Aðga omdat de typische kenmerken van dit soort

literatuur volgens hem immers veel meer stroken met het jainisme dan met welk ander

systeem dan ook. Maar niet iedereen deelt deze opinie.

Page 50: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

50

E. Narratieve literatuur.36

Net als de boeddhistische monniken, hielden de jain monniken ervan om hun preken

op te luisteren d.m.v. verhalen. Om zoveel mogelijk nieuwe volgelingen te verwerven en

om hun doctrines aan de hand van voorbeelden te illustreren veranderden ze seculiere

verhalen in legenden over heiligen. Een deel van die verhalen kwamen reeds voor in de

canon in de vorm van legenden37 en balladen, maar de meerderheid is her en der

verspreid terug te vinden in de grote hoeveelheid commentaarliteratuur. Veel van de

verhalen in de latere Sanskrit commentaren gaan echter terug op oudere bronnen.

Daarom namen de commentatoren de verhalen in hun oorspronkelijke taal, het Pr˜krit,

over. Vooral de commentaren op het Uttar˜dhyayanas¨tra zijn bijzonder opmerkelijk

voor hun rijkdom aan narratieve literatuur.

Deze narratieve literatuur die in de commentaarliteratuur ingebed is, bevat net als

de boeddhistische J˜taka’s, vele populaire thema’s. Een aantal van die thema’s komen

ook in andere indische en niet-indische literatuur voor. De jains hebben zich echter veel

meer aan de favoriete populaire thema’s van de indische en brahmaanse literatuur

aangepast dan de boeddhisten. Ze pasten zich aan omdat ze hun aanhangers binnen hun

eigen religie alles wilden bieden wat ze elders ook konden vinden. Soms werd er aan

deze thema’s weinig veranderd, maar in de meeste gevallen werden ze sterk aangepast

om ze in de passen in de jain religie. De jains hebben echter niet alleen populaire

epische thema’s in hun heilige geschriften en commentaren overgenomen, maar ze

36 Dit hoofdstuk is gebaseerd op M. Winternitz, 1968, p.290-356 en J.P. Jain, 1975, p.150-167. 37 Deze legendes bevatten af en toe historische feiten, maar het grootste deel berust op fictie. Slechts weinig figuren die in deze verhalen een rol spelen kunnen geïdentificeerd worden als historische figuren. J.C. Jain, 1947, p.369.

Page 51: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

51

hebben ook eigen gedichten gecreëerd. Die gedichten moesten voor hun aanhangers

dienen als een volwaardig substituut voor de grote heroische epen als het R˜m˜yaõa en

het Mah˜bh˜rata en voor de populaire brahmaanse Pur˜õa’s.

De commentaarteksten bevatten niet alleen een grote hoeveelheid legenden, maar

ook een groot aantal sprookjes en verhalen, zowel in verzen als in proza en zowel in

het Sanskrit, Pr˜krit als in het ApabhraÐþa. Bovendien waren de legendarische

gedichten, de Pur˜õa’s en de Caritra’s of levensverhalen vaak slechts een kader waarin

allerlei sprookjes en verhalen werden ingevoegd. Al hun werken waren in essentie echter

preken. Ze hadden altijd een stichtend doel en waren nooit enkel en alleen voor het

vermaak bedoeld. En hoewel de jains ook hun activiteiten buiten de sfeer van de

religieuze literatuur hebben uitgebreid, was er zelfs binnen die ‘profane’ literatuur toch

altijd op één of andere manier een link met het religieuze. Veel nieuwe ontdekkingen

binnen de seculiere wetenschappen kunnen aan hen worden toegeschreven. Ze waren in

vele disciplines actief: filosofie, grammatica, lexicografie, wiskunde, astronomie, astrologie,

politiek enz...

De Jains hebben immers een enorme bijdrage geleverd aan de geschiedenis van

het indisch denken en de indische literatuur en in het bijzonder aan de narratieve

literatuur, zowel in verzen als in proza. Zowel hun canonieke als niet-canonieke

literatuur is een schatkamer van volksverhalen, sprookjes en allerlei soorten verhalende

poëzie. Dankzij het feit dat ze talrijke legenden en verhalen aan de klassieke literatuur

ontleend of aangepast hebben en in hun literatuur hebben opgenomen, werden vele van

die verhalen uit het oude India aan ons overgeleverd en van de vergetelheid gered.

Page 52: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

52

II. De kosmografie van de jains.38

1. Algemeen.

Het jainisme heeft reeds van in het begin veel aandacht gehad voor kosmografie. De

•vet˜mbara-canon bevat talrijke gegevens van geografische en kosmografische aard, maar

die informatie is enkel schetsmatig. De auteurs van de •vet˜mbara-teksten beschikten

reeds over een zekere geografische kennis. Deze kennis werd aangevuld met fantasie en

mythologie.39 Naarmate de handel groeide en ook steeds meer monniken rondtrokken

om de religie te prediken, nam ook de geografische kennis toe. Echter toen de canon

werd vastgelegd werd de geografische informatie die erin was opgenomen conventioneel

en kon er niets meer aan veranderd worden. Vanaf de 6e eeuw verschenen er ook

teksten die specifiek op kosmografie waren toegespitst.

Het jainisme gelooft niet in een god-schepper en beschouwt de wereld en de

kosmos als ongeschapen, onveranderlijk en eeuwig. De mens - die op weg is naar de

verlossing (mokÿa of nirv˜õa) uit de bestaanskringloop (saÐs˜ra) - staat hierin centraal.

Elk mens moet deze weg naar de verlossing, die voorgesteld wordt als een trap met

vele treden en die zich uitstrekt over vele levens, individueel bewandelen. Niemand kan

hem daarbij helpen, ook de goden niet. Enkel de levenswandel van de Verlosten (Jina’s

of TŸrthaðkara’s), die het ooit gehaald hebben, kan als inspiratiebron dienen. Binnen het

jainisme wordt deze weg heel concreet voorgesteld aan de hand van kosmografische

38 Dit hoofdstuk is gebaseerd op P.S. Jaini, 1979, p.29-32 en p.127-130, J. Van Alphen, 2000, p.49-55, W. Kirfel, p. 208-328, P. Dundas, 1992, p.77-80 en D.C. Sircar, 1967, p.61-59 . 39 Een onderzoek naar de geografische informatie in de canonieke literatuur is opgenomen in: J.C. Jain, 1947, p.245-366.

Page 53: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

53

kaarten en schema’s die heel gedetailleerd beschreven worden met afmetingen, tekeningen

en berekeningen. Daarbij maakt men gebruik van oud-indische eenheidsmaten als yojana40

en rajju41. Vanaf de 16e eeuw wordt het universum in de kunst vaak afgebeeld in de

vorm van een reusachtige man42 (puruÿa): de lokapuruÿa (figuur 1).

Figuur 1: de lokapuruÿa.43

40 Een yojana is volgens sommige bronnen één mijl, volgens andere 3 kilometer. 41 Rajju betekent letterlijk ‘koord’. Het is de afstand die een god aflegt als hij zes maanden lang aan één stuk vliegt, tegen een snelheid van 2.057.152 yojana per seconde. 42 Omdat de vormen van een vrouw zich er beter toe lenen het universum op die manier voor te stellen, wordt het universum ook vaak als vrouw voorgesteld. 43 Naar een manuscript illustratie uit J. Van Alpen, 2000, p.113.

Page 54: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

54

2. De structuur van het universum.

De universum (Loka of Loka-˜k˜þa) wordt gezien als een drie-dimensionele structuur die

onderverdeeld is in vijf delen (figuur 1): de onderwereld (Adho-loka), de middenwereld

(Madhya-loka), de bovenwereld (•rdhva-loka), de permanente verblijfplaats van de verloste

zielen (Siddha-loka) en de verblijfplaatsen die enkel bewoond worden door wezens met

slechts één zintuig (ekendriya’s). Net buiten de grenzen van dit universum bevinden zich

drie atmosferische lagen (valaya). Daarbuiten bevindt zich de niet-wereld (Aloka-˜k˜þa),

dit is een lege ruimte zonder wereld, atmosfeer, beweging ...

Figuur 2: de Loka.44

Page 55: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

55

Adho-loka (A)

Madhya-loka (B)

•rdhva-loka (C)

Siddha-loka (D)

verblijfplaatsen van de ekendriya’s (E)

Meru-berg en Jamb¨dvŸpa (*)

2.1. De Adho-loka.

De onderwereld is de verblijfplaats van de hellewezens (n˜raki) en bepaalde halfgoden

(demonen, titanen enz...). Deze streek bestaat uit zeven lagen (bh¨mi), die telkens

donkerder worden naarmate men steeds dieper afdaalt: Ratna-prabh˜ (juweelglans),

•arkar˜-prabh˜ (kiezelglans), V˜luk˜-prabh˜ (zandglans), Paðka-prabh˜ (modderhel), Dh¨ma-

prabh˜ (rookglans), Tama×-prabh˜ (duisternisglans), Mah˜tama×-prabh˜ (grote donkerglans).

Deze lagen zijn telkens verder onderverdeeld zodat er in totaal 49 verdiepingen zijn met

8,4 miljoen hellen. De Adho-loka heeft de vorm van een afgeknotte piramide en bevat

een reeks van hellen en onderwerelden die steeds breder worden naar beneden toe.

Bovenaan grenst de Adho-loka aan de middenwereld, de onderaardse regionen beginnen

in feite zo’n duizend yojana’s onder het aardoppervlak. Hoe dieper men in de Adho-loka

afdaalt, hoe helser de toestand wordt en hoe vreselijker de wezens worden die er

wonen. Door middel van boetedoeningen, folteringen en martelingen kunnen de

hellewezens hun slechte karma vernietigen. Een verblijf in de hel is dus tijdelijk,

44 Naar P.S. Jaini, 1979, p. 128.

Page 56: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

56

eenmaal de hellewezens hun ziel, die door de zonden bezwaard is gelouterd hebben,

kunnen ze terug opstijgen.

2.2 De Madhya-loka.

De middenwereld is slechts een klein gebied in vergelijking met de onderwereld en

bovenwereld, maar het is het belangrijkste omdat het bewoond wordt door de mensen,

die de enigste wezens zijn die in de loop van hun leven de verlichting kunnen bereiken.

Bij de kosmische mens ligt de middenwereld ter hoogte van de navel. Deze wereld

wordt binnen het jainisme heel vaak afgebeeld. De Madhya-loka is een ronde cirkel met

een diameter van 1 rajju, die in het midden van het universum ligt en die de werelden

bevat waarin alle menselijke activiteit plaatsvindt. Deze werelden zijn gerangschikt in

ontelbare (asaÐkhy˜ta) concentrische ringen van land die telkens door water van elkaar

gescheiden worden. De Svayambh¨ramaõa-oceaan vormt de uiteindelijke grens van de

middenwereld.

In het centrum van deze continenten en oceanen ligt een eiland, Jamb¨dvŸpa of

SudarþanadvŸpa. In de vier hoofdwindrichtingen van Jamb¨dvŸpa bevindt zich telkens een

tempel met een afbeelding van een Jina of TŸrthaðkara. Dit eiland (dvŸpa) is genoemd

naar de roosappelboom (jamb ), die op de top van de Meru-berg staat. Deze berg is

gelegen in het centrum van het eiland. Jamb¨dvŸpa wordt omringd door een zoutoceaan:

Lavaõoda (Lavaõa-samudra of indische oceaan). De eerste ring die Jamb¨dvŸpa omringt

wordt Dh˜takŸkhaõýa genoemd, de landmassa van Dh˜takŸkhaõýa is twee maal zo groot

als die van Jamb¨dvŸpa en het bezit een identieke rangschikking van continenten en

bh¨mi’s. Dh˜takŸkhaõýa wordt omringd door een zwarte oceaan met drinkbaar, smakelijk

Page 57: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

57

water: de K˜loda-oceaan. Daarrond ligt Puÿkaravara of PuÿkaradvŸpa, dat op zijn beurt

twee maal zo groot is als Dh˜takŸkhaõýa en eveneens een analoge interne structuur

bezit. Puÿkaravara wordt door twee hoge bergketens (M˜nuÿottara) in twee delen

verdeeld en men gelooft dat mensen enkel in Jamb¨dvŸpa, Dh˜takŸkhaõýa en de

binnenste helft van Puÿkaravara geboren kunnen worden. Buiten deze grens wonen

enkel nog goddelijke wezens, blijven de hemellichamen steeds op dezelfde plaats staan en

bestaat er geen tijd meer. Gewoonlijk wordt echter enkel Adhai-dvŸpa (‘tweeënhalve

continenten’) afgebeeld, ook wel de mensenwereld of Manuÿya-loka genoemd (figuur 3).

Figuur 3: Manuÿya-loka.45

45 Naar verschillende illustraties van manuscripten uit: C. Caillat, 1981.

Page 58: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

58

1. PuÿkaradvŸpa of Puÿkaravara

2. K˜loda

3. Dh˜takŸkhaõýa

4. Lavaõoda

5. Air˜vatavarÿa

6. •ikharin

7. Hairaõyavatavarÿa

8. Rukmin

9. Ramyakavarÿa

10. NŸla

11. Uttarakuru

12. Meru, Sumeru of Mandapa

13. Devakuru

14. Niÿadha

15. Harivarÿa

16. Mah˜himavat

17. Haimavatavarÿa

18. Himavat of Kÿullakÿudrahimavat

19. Bharatavarÿa

20. Aparavideha

21. P¨rvavideha

22. Gandhamana

23. Malyavan

24. Vidyutprabh˜

25. Saumasana

26. Videhavarÿa of Mah˜videha

27. SŸtod˜

28. SŸta

29. Vait˜ýhya of Vijay˜rdha

30. Uttarabharat˜rdha

31. Dakÿinabharat˜rdha

32. Sindhu (Indus)

33. Gaðg˜ (Ganges)

Page 59: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

59

Er volgen nog vijf continenten46, telkens met een eigen oceaan47. Het achtste en

laatste continent is NandŸþvaradvŸpa, dit is een soort lusttuin voor de goden die er de

52 beelden van de TŸrthaðkara’s komen vereren. In de vier windstreken van

NandŸþvaradvŸpa liggen de vier Añjana-bergen. Op deze bergen staan er tempels, die elk

vier deuren bezitten en waarin de standbeelden van de Jina’s staan: ‚ÿabha in het

oosten, Vardham˜na in het zuiden, Candr˜nana in het westen en Variÿeõa in het

noorden. Verder bevat het continent vier zeeën (Nand˜) die gevuld zijn met helder

water, maar die geen levende wezens bevatten. Elk van deze zeeën bevat in de vier

hoofdwindrichtingen een woud en in het midden van deze zeeën liggen de Dadhimukha-

bergen die uit beril bestaan. Net zoals bij de Añjan -bergen staat er een tempel op de

top. In de tussenliggende windstreken staan de vier Ratikara-bergen.

Jamb¨dvŸpa is de verblijfplaats van mensen (manuÿya), dieren (tiryañca) en lagere

goddelijke wezens. De berg Meru, de axis mundi of wereldas die de vorm heeft van een

stompe kegel, staat in dit cirkelvormig continent centraal. De drie terrassen van deze

berg worden bewoond door goden. Vanaf de voet van de Meru-berg vertrekken vier

bergketens die de vorm hebben van olifantstanden. Ten zuiden van de Meru-berg, tussen

de twee zuidelijke bergketens, ligt het land van Devakuru en tussen de twee noordelijke

bergketens ligt het land Uttarakuru. Deze twee gebieden zijn de meest paradijselijke van

heel Jamb¨dvŸpa.

Jamb¨dvŸpa heeft een diameter van 100.000 yojana en het bevat zeven continenten

(varÿa's): Bharaha (Bharata), Hemavaya (Haimavata), Rammaga (Ramyaka), Videha

46 Deze continenten zijn: VaruõŸvara, KÿŸravara, Gh®tavara, Kÿaudravara en NandŸþvaradvŸpa. 47 Deze oceanen zijn: Puÿkaroda, V˜ruõyoda, KÿŸroda, Gh®toda en Kÿaudroda.

Page 60: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

60

(Videha), Hari (Hari), Heraõõavaya (Hairaõyaka) en Er˜vaya (Air˜vata). Deze

continenten worden van elkaar gescheiden door zes parallelle bergketens die zich ten

noorden en ten zuiden van de Meru-berg uitstrekken van west naar oost, namelijk:

Himavata of Him˜laya, Mah˜himavata, Niÿadha, NŸla, Rukmin en •ikharin. Ze verdelen

het eiland in zeven zones (kuru’s, kÿetra’s of varÿa’s) die grotendeels door goddelijke

wezens bewoond worden. India ligt in Bharata-kÿetra, ten zuiden van de Him˜laya. Het

Vait˜ýhya of Vindhya-gebergte, dat zich horizontaal uitstrekt van oost naar west en

zowel de oostelijke als westelijke Lavaõa-oceaan aanraakt, verdeelt Bharata-kÿetra in twee

delen: Dakÿinabharat˜rdha in het zuiden en Uttarabharat˜rdha in het noorden. Op de

Vait˜ýhya-berg wonen de Vidy˜dhara-koningen. Elk van deze zones of kÿetra’s telt twee

grote rivieren die in het midden van het gebergte ten noorden en ten zuiden

ontspringen en die naar oost of naar west vloeien om in de zoutoceaan, Lavaõoda, uit

te monden. Voor Bharata gaat het om de Indus (Sindhu) in het westen en de Ganges

(Gaðg ) in het oosten. Ze verdelen dit gebied in drie stukken, van noord naar zuid.

Het zuidelijke deel tussen de Indus en de Ganges is het eigenlijke India of Bharata-

varÿa48. Dit gebied wordt ˜rya of ‘edel’ genoemd. Enkel de mensen die in dit gebied

wonen kunnen verlost worden. De bewoners van de vijf omringende gebieden in

Bharata-kÿetra worden mleccha of ‘barbaren’ genoemd. Zij kunnen niet verlost worden.

Het gebied boven de berg Meru is een projectie van het gebied ten zuiden. Zo is

Air˜vata het spiegelbeeld van Bharata. Evenzo is ook elk ringvormig continent is een

dubbele projectie van het vorige.

48 Deze regio wordt soms ook Jamb¨dvŸpa genoemd, wat voor verwarring kan zorgen.

Page 61: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

61

Enkel Bharata, Haimavata en de helft van Videha zijn karmabh¨mi-regio’s: enkel

daar kan men mokÿa bereiken. Handelingen die resulteren in een hergeboorte in de

hoogste hemel of laagste hel zijn beperkt tot deze karmabh¨mi’s en het Jina-schap kan

enkel in dit gebied bereikt worden. Dit zijn tevens de continenten waar de TŸrthaðkara’s

de religie komen prediken. De overblijvende vier en een halve continenten zijn

bhogabh¨mi: plaatsen waar men alleen maar het zinsgenot kan genieten, maar die niet

bijdragen tot de verzaking.

De jains geloven dat de karmabh¨mi-regio’s onderworpen zijn aan een eindeloze

tijdscyclus die half progressief (van extreem ongelukkig naar extreem gelukkig) en half

regressief (van extreem gelukkig naar extreem ongelukkig) is en respectievelijk utsarpiõŸ

en avasarpiõŸ genoemd worden. Ze zijn elk afzonderlijk verder opgedeeld in zes

tijdsperiodes (k˜la). Beide cyclussen sluiten ononderbroken op elkaar aan en er is geen

periode van pralaya49. Ze duren elk een eindig aantal jaren. De levensverwachting voor

de mensen die in de karmabh¨mi’s verblijven neemt bij elke periode van de utsarpiõŸ

toe en neemt af bij elke periode van de avasarpiõŸ. Men gelooft dat men enkel tijdens

de derde en vierde periode van de utsarpiõŸ of avasarpiõŸ, wanneer er noch extreem

geluk noch extreem ongeluk is, de verlossing kan bereiken.

Tijdens elke utsarpiõŸ en elke avasarpiõŸ zijn er precies 24 Jina’s. Op dit ogenblik

bevindt onze aarde (Bharata-kÿetra) zich in een avasarpiõŸ. De eerste TŸrthaðkara van dit

avasarpiõŸ was ‚ÿabha. Naar verluidt zou hij de landbouw, het kastensysteem, de wet,

de monarchie en het spirituele pad van de bedelmonnik geïntroduceerd hebben.

Bijgevolg was hij volgens de jains niet alleen de eerste die in dit tijdperk als een heilige

49 De pralaya is binnen het hindoeïsme de vernietiging van de wereld aan het einde van een Kalpa.

Page 62: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

62

leefde maar heeft hij ook de fundamenten van onze volledige beschaving gelegd. Toen

hij ongeveer 600.000 jaar geleefd had bereikte hij mokÿa op de top van de Kail˜sa-berg.

2.3 De •rdhva-loka.

De bovenwereld of hemelse wereld is de verblijfplaats van de hemelse wezens

(Vaim˜nika-deva). Deze goddelijke wezens, die door de hemelen vliegen in vliegende

paleizen (vim˜na) die gemaakt zijn uit edelstenen, worden onderverdeeld in twee

categorieën: zij die geboren zijn in de acht onderste hemelregionen of kalpa hemels

(Kalpopapanna’s) en zij die buiten de kalpa hemels geboren zijn (Kalp˜tŸta). De

Kalpopapanna’s zijn gewone wezens die al dan niet het heilige pad van het inzicht

(samyak darþana) bezitten, de Kalp˜tŸta’s zijn reeds in het bezit van dit inzicht en zijn

voorbestemd om mokÿa te bereiken binnen twee of drie hergeboortes, nadat ze naar een

menselijk bestaan teruggekeerd zijn. Deze goddelijke inwoners leven een aangenaam leven

maar worden niet bewonderd omdat hun situatie slechts tijdelijk is. Ze werden herboren

als goden dankzij hun voorraad verdiensten, echter als deze voorraad opgebruikt is

zullen terug uit de hemel vallen, sterven en herboren worden. Hoe hoger de godheid

woont, hoe korter zijn leven, desondanks is de minimum levensduur 10.000 jaar.

Er zijn echter ook nog drie andere lagere categorieën van hemelwezens of goden

die niet in deze bovenwereld verblijven: (1) de Bhavanav˜sŸ worden opgedeeld in tien

klassen50, het zijn prinsen (kum˜ra’s) die als jongeling een vorstelijk bestaan leiden en in

50 De tien klassen Bhavanav˜sŸ-goden: Asurakum˜ra (demonen-prinsen), N˜gakum˜ra (slangen-prinsen), Vidyutkum˜ra (bliksem-prinsen), Suparõakum˜ra (arend-prinsen), Agnikum˜ra (vuur-prinsen), V˜takum˜ra (wind-prinsen), Stanitakum˜ra (donder-prinsen), Udadhikum˜ra (oceaan-prinsen), DvŸpakum˜ra (eiland-prinsen), Dikkum˜ra (hemelrichting-prinsen).

Page 63: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

63

paleizen (bhavana) wonen, de paleizen van de Asurakum˜ra’s liggen in de bovenste laag

van de eerste hel (ratna-prabh ), terwijl die van de andere negen klassen ofwel tussen de

aarde en de hel liggen, ofwel tussen de aarde en de hemel, (2) de Vyantarav˜sŸ worden

in acht klassen51 onderverdeeld, het zijn halfgoden of demonen die op aarde wonen

maar hun continenten liggen ver buiten de gebieden die voor mensen toegankelijk zijn,

(3) de Jyotiÿka (de lichtgoden) zijn de zonnen, manen, planeten en sterren die tussen de

790 en 900 yojana boven JambudvŸpa vliegen. Deze hemellichamen hebben elk hun

‘vlieghoogte’, de zonnen het laagst, de sterren het hoogst.

Voor de Kalpopapanna’s zijn er zestien mogelijke verblijfplaatsten, die boven

elkaar gesitueerd zijn: Saudharma, ?þ˜na, S˜natkum˜ra, M˜hendra, Brahma, Brahmottara,

L˜ntava, K˜piÿ÷ha, •ukra, Mah˜þukra, •at˜ra, •ahasr˜ra, ·natan, Pr˜õata, ·raõa, Acyuta.

De Kalp˜tŸta’s hebben veertien verblijfplaatsen: negen Graiveyaka's, Vijaya, Vaijayanta,

Jayanta, Apar˜jita, Sarv˜rthasiddhi. De Sarv˜rthasiddhi is de hoogste hemel, wie daar

geboren wordt, bevindt zich in zijn voorlaatste leven en zal mokÿa bereiken als hij als

mens herboren wordt.

De •rdhva-loka begint net boven de aarde en bestaat uit elf grote hemelregionen,

de zes onderste worden breed naar boven toe, de vijf volgende versmallen terug. Hoe

hoger men gaat, hoe meer de regionen schitteren. Sommige van de grote hemelregionen

bestaan uit een noordelijke en een zuidelijke hemel. Elke regio bestaat uit een

verschillend aantal verdiepingen. De onderste regio is Saudharma (zuid) en ?þ˜na (noord)

51 De acht klassen Vyantarav˜sŸ-goden: Kinnara (geesten), KiÐpuruÿa (kobolten), Mahoraga (grote slangen), Gandharva (muzikanten), Yakÿa (woudgenii-schattengeesten), R˜kÿasa (duivels), Bh¨ta (spoken), Piþ˜ca demonen).

Page 64: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

64

en bevat 13 verdiepingen. De tweede regio is S˜natkum˜ra en M˜hendra met 12

verdiepingen. De derde regio is Brahmaloka en bestaat uit zes lagen enz... In het totaal

zijn er 62 verdiepingen. De voorlaatste regio, Graiveyaka, bestaat uit negen verdiepingen

en wordt in de lokapuruÿa-voorstelling in de hals geplaatst. De Graiveyaka-godheden

dienen alleen nog maar als mens herboren te worden en niet meer als plant of dier. De

hoogste hemelregio is deze van de ‘Vijf Anuttara’ of Pañcanuttara, de meest perfecten

onder de goden: Vijaya, Vaijayanta, Jayanta, Apar˜jita, Sarv˜rthasiddhi. Hun namen

drukken allemaal een vorm van het begrip ‘overwinning’ uit. Zij worden soms als de

vijf openingen in het gelaat van de lokapuruÿa afgebeeld.

2.4 De Siddha-loka.

De Siddha-loka is de permanente verblijfplaats van de ‘Verloste Zielen’ (Siddha’s) die

bevrijd zijn van hun lichaam, die nooit meer herboren moeten worden en die opgaan in

het oneindige niets. Deze verblijfplaats bevindt zich 12 yojana’s boven de Sarv˜rthasiddhi-

hemel. Het is een stralend witte sfeer die baadt in een licht van parels, goud en kristal

en die de vorm heeft van een maansikkel die neerligt op het voorhoofd van de

kosmische mens.

2.5 De verblijfplaatsen van de ekendriya’s en de trasa’s.

De ekendriya’s zijn organismen met één zintuig die alle delen van de loka-˜k˜þa kunnen

innemen52, maar de wezens met twee of meer zintuigen (trasa’s) zijn beperkt tot de

trasa-n˜ýŸ53.

52 Figuur 2: (E).

Page 65: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

65

III. Kritische vertaling.

Karakaõýu was koning in Kaliðga54 en Dvimukha in Pañc˜la55, Nami was koning

in Videha56 en Nagnajit in Gandh˜ra57. Een stier en Indra’s banier, een armband

en een bloeiende mangoboom waren [respectievelijk] de aanleiding tot de

bekering58 van Karakaõýu en Dvimukha, van Nami en van de koning van

Gandh˜ra.

I. KARAKA••U.

Hier Karakaõýu. In de stad Camp˜59 [regeerde] koning Dadhiv˜hana. Hij had een

koningin, Padm˜vatŸ, de dochter van Ceýaka60. Op een dag kreeg zij het verlangen van

53 Figuur 2: (A) - (D). 54 Het koninkrijk Kaliðga had als hoofdstad K˜ñcanapura. Volgens het Mah˜bh˜rata, lijkt het oude Kaliðga overeen te stemmen met het huidig Orissa tot VaitaraõŸ in het zuiden en langs de kust tot aan R˜japura. Jain J.C., 1947, p.292. 55 Het koninkrijk Pañc˜la had als hoofdstad K˜mpilyapura en stemt in grote lijnen overeen met het huidig Budaun, Farrukhabad en de aangrenzende districten van de Verenigde Provincies. Id., p.319. 56 Het land Videha had als hoofdstad Mihil˜ en het stemt overeen met het oude Tribhukti, het huidige Tirhut. Id., p.355. 57 Het koninkrijk Gandh˜ra wordt op verschillende plaatsen in de Jain teksten vermeld. Het had twee hoofdsteden: Puÿkar˜vatŸ en Takÿaþil˜. Het omvat de districten van Peshawar en Rawalpindi in het noorden van de Punjab. Id., p.283. 58 bohŸ- = Lett.: ‘verlichtend’. 59 Camp˜ was de hoofdstad van Aðga en wordt beschreven als een zeer belangrijke, heilige en mooie stad. De actuele site van deze stad bestaat waarschijnlijk uit twee dorpjes, namelijk Camp˜nagar en Camp˜pur, nabij Bhagalpur. Id., p.275. 60 Ceýaka was de koning van Ves˜lŸ, hij was zeer invloedrijk. Zijn zus, Tisal˜, was de moeder van Mah˜vŸra. Hij had zeven dochters die allemaal uitgehuwelijkt werden aan verscheidene koningen en heersers, Padm˜vatŸ was zijn tweede dochter en huwde met Dadhiv˜hana van Camp˜. Id., p.382-383.

Page 66: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

66

een zwangere vrouw61: “Hoe kan ik, uitgedost in een kostuum van de koning, gezeten62

op de meest voortreffelijke schouder van een olifant, rondzwerven in het park en in het

bos om mezelf te vermaken, terwijl de koning de koninklijke parasol vasthoudt?” Ze

werd neerslachtig63, de koning ondervroeg haar en zij vertelde hem de ware toedracht.

Toen bestegen beiden, de koning en zij, de Olifant van de Overwinning; de koning

droeg de koninklijke parasol en ze gingen naar het park. En op dat ogenblik was het

het begin van het regenseizoen64. De olifant, die getroffen was door de koelte en de

welriekende geur van de aarde, herinnerde zich het woud. En de olifant ging er van

door in de richting van het woud. Hij ging van het pad af en de mensen konden65

hem niet volgen. En zij werden allebei het woud binnengeleid. De koning zag een

banyanboom66. Hij zei67 tegen de koningin: “Hij zal onder die banyanboom lopen, dan

kan jij een tak vastgrijpen. Ze beloofde het. [Maar] ze slaagde er niet in om hem te

grijpen. De koning was behendig en greep [zelf] de tak vast. Treurig sprong hij er af en

verward door de radeloosheid68 ging hij [terug] naar Camp˜.

En zij, Padm˜vatŸ, werd naar een verlaten woud gevoerd. Toen hij dorst kreeg,

zag de olifant een zeer groot bassin. Vervolgens daalde hij er in af en vermaakte hij 61 Tijdens de periode van de zwangerschap speelde de dohada of het ‘zwangerschapsverlangen’ een belangrijke rol in het oude India. Wanneer twee of drie maanden van de zwangerschap voorbij waren, kreeg de vrouw ongewone wensen, zoals het verlangen om een tochtje op een olifant te maken, om te spelen in een paleis van ivoor, om de maan te drinken, vlees te eten enz... Id., p.149-150. 62 gay˜ = Lett.: ‘zich bevindend’. 63 olugg˜ = Lett.: ‘verscheurd’. 64 Paýhama-p˜uso ya tay˜ va÷÷ai = Lett.: ‘En toen vond het eerste regenseizoen plaats’. 65 Volgens Jacobi betekent het werkwoord √t². (+ infinitief) ‘vermogen, in staat zijn (om)’. Jacobi, 1967, p.113. 66 De va÷a is de Ficus Indica, ook wel de banyanboom of Indische vijgenboom genoemd. 67 √bhaõ. betekent ‘spreken’ maar ik heb √bhaõ. ook vaak vertaald als ‘antwoorden, vragen’ enz... 68 kiÐk˜yavvay˜ = Lett.: ‘elke situatie waarin men zich afvraagt wat men moet doen’.

Page 67: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

67

zichzelf. Heel langzaam kwam ook zij van de olifant naar beneden en stapte ze uit het

bassin. Ze kende de streek niet en bang voor het gevaar bekeek ze het woud langs alle

kanten. Toen vertrok zij, overmand door droefheid, terwijl ze jammerde: “Helaas, door

het resultaat van mijn handelingen [in een vorig bestaan], is mij nu geheel onverwacht

zo’n ramp overkomen! Daarom, wat moet ik doen, welke toevlucht is er voor mij?”

Slechts een ogenblik later schepte ze opnieuw moed en dacht ze: “Je weet nooit [wat]

er gebeurt in dit vreselijke woud, dat wemelt van een massa boosaardige wilde dieren,

daarom zal ik voorzichtig zijn.” Vervolgens verwierf ze de ‘viervoudige toevlucht’69, ze

had berouw over haar zonden, ze vroeg vergiffenis voor de ganse menigte van levende

wezens en ze verzaakte bepaalde soorten voedsel70.

Als dit lichaam mij nu reeds onverschillig kan laten,71 kan ik op het laatste

ogenblik [van mijn leven] het voedsel, dat een middel is voor [de instandhouding

van] het lichaam, opgeven.

Daarom neem ik de toevlucht tot de Pañcanamask˜ra-mantra72, omdat dié precies geluk

brengt in dit leven hier op aarde en in het hiernamaals. En er is gezegd: 69 De Causaraõa (Catu×þaraõa) (=“de viervoudige toevlucht”) is het eerste werk van de 10 Paiõõ˜’s (PrakŸrõaka’s). Schubring, 1978, p.108. De Catu×þaraõa is ook een variatie op de Pañcanamask˜ra-mantra en maakt een belangrijk deel uit van de dagelijkse gebeden. Het herinnert de toegewijde aan de suprematie van de dharma die door de Kevalin gepredikt werd. catt˜ri saraõaÐ pavvajj˜mi, arahante saraõaÐ pavvajj˜mi, siddhe saraõaÐ pavvajj˜mi, s˜h¨ saraõaÐ pavvajj˜mi, kevali-paõõattaÐ dhammaÐ saraõaÐ pavvajj˜mi = Ik neem mijn toevlucht tot de vier, ik neem mijn toevlucht tot de arhats, ik neem mijn toevlucht tot de Siddha’s, ik neem mijn toevlucht tot de S˜dhu’s, ik neem mijn toevlucht tot de Dharma [Heilige Wet] die gepredikt werd door de alwetende Jina. P.S. Jaini, 1979, p.174. 70 Jacobi twijfelt over de betekenis van s’˜g˜raÐ. Hij is van mening dat ˜g˜ra in s’˜g˜rabhatta ‘een soort toebereid voedsel’ betekent. Jacobi, 1967, p.94. In het Sanskrit betekent ˜k˜ra- ‘voorzien van vorm, mooi’. Ook mijn vertaling is slechts een interpretatie.

Page 68: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

68

“De angsten voor ziekte, water, vuur, dieven, leeuwen, olifanten, gevechten en

slangen verdwijnen ogenblikkelijk, door de voornaamste betovering van de

Namask˜ra-mantra. En geen enkel gevaar van een heks, een demon, een beer of

moord heeft daarover macht; werkelijk alle gevaren verdwijnen door de kracht

van de Namask˜ra-mantra.”

En ook:

“De acht knopen van karma73 en de aanval van een olifant verdwijnen volledig

bij diegenen, bij wie de leeuw van de Namask˜ra-mantra zich voortdurend in het

binnenste van hun hart bevindt.”

Terwijl ze aan de Namask˜ra-mantra dacht, liep ze vervolgens in één [bepaalde] richting.

Toen ze [reeds] ver gelopen had, zag ze een asceet. Ze liep naar hem toe. Ze begroette

hem. Hij vroeg haar: “Waarvandaan ben je naar hier gekomen, beste vrouw?” Daarop

vertelde ze: “Ik ben de dochter van Ceýaka, ik ben [hier] nog maar pas gebracht door

71 Jai me hojja pam˜o imassa dehass’im˜e vel˜e = Lett.: ‘Als er op dit ogenblik onverschilligheid van mij kan zijn van dit lichaam’. 72 Om, •amo ArahaÐt˜õaÐ, •amo Siddh˜õaÐ, •amo ·iriv˜õaÐ, •amo •vajjh˜y˜õaÐ, •amo Loe Savva –ah¨õaÐ = Eerbetoon aan de Arhats, Eerbetoon aan de Siddha’s, Eerbetoon aan de Meesters, Eerbetoon aan de Leraars, Eerbetoon aan alle Aspirant-Asceten, in het Universum. Mehta M.L., 1969, p.177. Met dit gebed, de Pañcanamask˜ra-mantra, beginnen alle Jains hun dag. Het is een eerbetuiging aan de Vijf grote ascetische Wezens, met name: de Arhat of alwetende, die de verlichting heeft bereikt, de Siddha of verloste ziel, de ·c˜rya of kloosteroverste die op grond van zijn wijsheid en deugdzaamheid leider van een groep monniken werd, de Upadhy˜ya of leraar, een monnik die onderricht geeft en tenslotte de S˜dhu of monnik. Hoewel geladen met devotie, wijst deze hymne de gelovige duidelijk op de stadia die hij zelf kan doorlopen. Deze ‘meest heilzame van alle heilzame spreuken’ vernietigt alle zonden en wordt ook opgezegd bij alle plechtige en rituele aangelegenheden. Van Alphen, 2000, p.34. 73 Er zijn acht hoofdsoorten van karma (m¨la-prak®ti) binnen de jain filosofie: vier soorten gh˜tiy˜’s of destructieve karma (mohanŸya, jñ˜n˜varaõŸya, darþaõ˜varaõŸya, antar˜ya) en vier soorten agh˜tiy˜’s (niet destructieve of secundaire karma’s) (vedanŸya, n˜ma, ˜yu, gotra). P.S. Jaini, 1979, p. 115-133. Ze worden ook uitvoerig uiteengezet in Von Glasenapp, 1991, p.5-20.

Page 69: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

69

een olifant.” En die asceet was een onderdaan74 van Ceýaka. Hij troostte haar: “Wees

niet bang.” En hij sprak haar toe: “Wees niet verdrietig. Precies zo is deze waardeloze

bestaanskringloop, die gevuld is met geboorte, dood, ziekte en verdriet, de oorzaak van

vereniging en scheiding.” Hoewel zij het niet wenste, dwong hij haar om zich in leven

te houden met de vruchten van het woud, hij bracht haar naar zijn verblijfplaats en

sprak haar toe: “Vanaf hier is de aarde bewerkt met een ploeg, daarom betreden wij

haar niet. Dit is het gebied van Dantapura75 en hier is Dantavakra koning. Ga jij

daarom onbevreesd naar die stad en keer blijgemoed terug naar Camp˜.” De asceet

keerde terug. Zij ging Dantapura binnen. Ze informeerde naar de aanwezigheid van

nonnen en ging [erheen]. Ze begroette de kloostermoeder. Die vroeg haar: “Waar kom

je vandaan, lekenzuster?76” Ze vertelde volgens welke omstandigheden [ze daar gekomen

was]. Ze weende een beetje en werd door de kloostermoeder getroost: “O Edelmoedige,

treur niet, de ontwikkeling van het noodlot is waarlijk onafwendbaar.” Aangezien:

“Het rukt inderdaad zowel wat verbonden is uiteen, als dat het verenigt wat

gescheiden is; dit noodlot is zeer bedreven in het bewerkstelligen van het wel en

wee van de levende wezens.”

Meer nog:

74 nija- betekent letterlijk ‘van iemands eigen land’. Hier staat het geconstrueerd met het suffix -alla (+ka) dat voorkomt in de plaats van -ala: niyallao. Pischel, 1957, §595. 75 Dantapura is de stad waar koning Dantacakra, die ook wel Dantavakra genoemd wordt, regeerde. Mehta, 1970, p.352. Volgens de P li literatuur was Dantapura de hoofdstad van Kaliðga. Er werden reeds verscheidene identificaties van Dantapura naar voor gebracht. M.Sylvain Lévi identificeert het met Paloura van Ptolemy en situeert het in de buurt van Chicacole. Jain J.C., 1947, p.280. 76 Kao s˜vig˜ = Lett.: ‘Waar komt de lekenzuster vandaan?’

Page 70: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

70

“Er is geen enkel geluk in deze bestaanskringloop, waar de rijkdom in [één]

ogenblik [kan] verschijnen77 en verdwijnen, waar verscheidene soorten geluk en

verdriet in [één] oogwenk [kunnen] omslaan en waar scheiding en vereniging

[slechts een kwestie van] tijd zijn. Precies omdat deze bestaanskringloop de

stapelplaats is van vele soorten ongemakken, betreden de standvastigen hier op

aarde het pad van de verlossing78.”

Zij, die op die manier onderwezen was, was diep geraakt79 en in hun aanwezigheid

werd ze non. En uit vrees dat men haar de wijding, waar ze om gevraagd had, niet

zou geven, heeft ze de foetus niet vermeld. Pas later heeft ze de kloostermoeder de

ware toedracht verteld. Ze droeg en baarde het [kind] in het geheim en liet op een

crematieplaats achter, samen met een zegelring (waarin de naam gegraveerd was) en een

kostbare sjaal80. Naderhand nam de bewaker het mee en overhandigde hij het aan zijn

echtgenote. Het kreeg de naam ‘ApakŸrõaka’81. En die adellijke dame sloot vriendschap

met die c˜õý˜la82-vrouw. De nonnen83 vroegen de edelvrouw: “Waar is het kind?” Ze

antwoordde: “Het werd dood geboren, daarom liet ik het achter [op de crematieplaats].”

Daar groeide hij op. In die periode speelde hij met de [andere] jongens. Hij zei tegen

de kinderen: “Ik ben jullie koning, betaal mij belastingen.” Hij werd [ook] overvallen 77 di÷÷ha = Lett.: ‘gezien zijn’. 78 De verlossing houdt in dat de ziel los komt te staan van het lichaam en dus vrij is van verdere transmigratie. 79 saÐvegam uvagay˜ = Lett.: ‘ze was een toestand van hevige opwinding binnengetreden’. 80 kambala-rayaõeõa = Lett.: ‘juweel van een sjaal’. 81 Avaiõõaga is hetzelfde als Avakiõõaputta = AvakŸrõaputra = Karakaõýu. Mehta M., 1970, p.66. apakŸrõa- betekent ‘in de steek gelaten’, m.a.w. ApakŸrõaka betekent ‘de vondeling’. 82 De p˜õa’s, ook bekend als c˜õý˜la’s, vormden de laagste kaste van de arische maatschappij en werden in dienst genomen om de lijken te dragen. Id., p.145.

Page 71: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

71

door een droog schurft. Hij zei tegen hen: “Krab mij!” Toen gaven ze hem de naam

‘Karakaõýu’84. En hij was erg gek op die non. En zij gaf hem snoepjes, of ze gaf hem

het aalmoes dat ze gekregen had. Toen hij opgegroeid was, bewaakte hij de

crematieplaats. Om één of andere reden kwamen daar twee monniken aangelopen; tot ze

op één bepaalde plek in een prieel een tak zagen. Eén [van hen] daar kende de

kenmerken van de tak, namelijk:

“Men looft [een tak] met één knoop, een tak met twee knopen veroorzaakt

echter twisten, één met drie knopen is beladen met succes, één met vier knopen

heeft de dood als gevolg, één met vijf knopen weert onderweg twisten af, één

met zes knopen [betekent] lichamelijk lijden en één met zeven knopen

gezondheid. Maar een tak met een wortel van vier vingers85 [breed], die een

halve vinger [boven de grond] uitsteekt en die voorzien is van zeven knopen,

houdt een bronstige olifant op afstand. Doch, een tak met acht knopen [brengt]

ongeluk, één met negen knopen produceert roem, één met tien knopen [betekent]

waarlijk een overvloed aan alles en een tak die krom is, één die opgegeten is

door wormen, die voorzien is van een bundel bonte klimplanten, die verbrand is

en verdord aan de top, moet zorgvuldig vermeden worden. [Uitgerust] met dikke

knopen, glanzend door zijn kleur en eenkleurig: [een tak] met zo’n kenmerken

moet worden beschouwd als een uitmuntende tak.”

83 saÐyata-/Ÿ- betekent letterlijk ‘iemand die zichzelf onder controle heeft’, Jacobi vertaalt het als ‘monnik/non’. Jacobi, 1967, p.148. 84 kara- betekent ‘belasting’ en kaõý¨- betekent ‘jeuk, hunkering’, m.a.w. Karakaõýu betekent ‘hij die hunkert naar belastingen’. 85 Een angula is een maat die overeenstemt met acht gerstkorrels of met de breedte van een vinger.

Page 72: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

72

Daarop zei hij: “Wie deze staf neemt zal koning zijn, maar men moet wachten tot er

nog vier vingers aan gegroeid zijn86, pas dan is hij geschikt.” Die c˜õý˜la-jongen en een

brahmaan hoorden dit. Toen groef die brahmaan vier vingers van die [tak], die [nog in

de grond] verborgen zaten, op en sneed hem af. En die jongen zag dat en pakte hem

af. De brahmaan bracht hem voor het gerecht87. Hij zei: “Geef me mijn stok!” Hij

antwoordde: “Hij groeide op mijn crematieplaats, daarom geef ik hem niet.” De

brahmaan zei: “Neem een andere!” [Maar] hij wou niet. En de jongen gaf hem niet. [De

rechters] vroegen aan die jongen: “Waarom geef je hem niet?” En hij antwoordde:

“Door de bovennatuurlijke kracht van deze stok zal ik koning zijn.” Daarop zeiden de

rechters lachend: “Als jij koning wordt, zal je hem een dorp geven.” Hij ging ermee

akkoord. En de brahmaan sprak als volgt tot de andere brahmanen: “Laten we hem

doden en zijn stok stelen.” Zijn vader hoorde dit. En die drie vluchtten weg en gingen

recht naar K˜ñcaõapura88. Daar was de koning zonder zonen gestorven. Het paard dat

op de troon zat89, liep naar de [jongen] die buiten die [stad] lag te slapen toe; het

draaide zijn rechterzijde [naar hem toe]90 en bleef [toen] stilstaan. Toen de stedelingen,

die [jongen] met zijn gunstige kenmerken vol ontzag aanschouwden, slaakten ze een

86 j˜va ann˜õi catt˜ri angul˜õi vaýýhai = Lett.: ‘tot hij vier andere vingers groeit’. 87 Jacobi geeft het woord karaõa- ook de betekenis van ‘het gerecht’. Id., p.101. 88 K˜ñcaõapura is de hoofdstad van Kalinga en wordt geïdentificeerd met het huidige Bhuvaneshwar. Mehta M., 1970, p.141. 89 Het was een algemeen gebruik dat de troonsopvolging gebeurde via de oudste zoon van de koning, als de koning echter zonder erfgenamen stierf was dat een groot probleem voor de ministers. Als er geen zoon was gebeurde het soms dat een neef de troon betrad en zelden kwam het ook voor dat de dochter van de koning dit deed. Daarnaast bestond er ook nog het gebruik om een troonsopvolger voor de vrijgekomen troon te kiezen d.m.v. de keuze door een paard. Dat paard moest dan ronddwalen door de stad. In het geval van Karakaõýu bleef het paard vóór hem staan, wat een gunstig teken was. Jain J.C., 1947, p.51-53. 90 De rechterzijde naar iemand toe draaien is een teken van respect.

Page 73: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

73

overwinningskreet en bespeelden ze de nandŸt¨rya91. En hij stond geeuwend op.

Zelfverzekerd ging hij op het paard zitten en werd hij [de stad] binnengeleid. “Hij is

een c˜õý˜la”, zeiden de brahmanen en ze verleenden hem geen toegang. Toen nam hij

zijn kostbare staf92. Die begon te stralen. Ze waren doodsbang. Toen maakte hij de

c˜õý˜la’s van V˜÷adh˜õaka93 tot brahmanen. En er is gezegd:

“En door koning Karakaõýu, de zoon van Dadhiv˜hana, zijn de c˜õý˜la’s die in

V˜÷adh˜naka woonden tot brahmanen gemaakt.”94

Zij negeerden de naam ‘ApakŸrõaka’ die hij thuis [gekregen had] en ze gaven hem de

naam die door de c˜õý˜la-jongens was toegekend, namelijk ‘Karakaõýu’. Toen kwam die

brahmaan [en hij zei]: “Geef mij een dorp!” Hij antwoordde: “Neem het [dorp] dat U

bevalt!” Hij zei: “Mijn huis is in Camp˜, geef daarom [een dorp] in haar gebied!” Toen

gaf hij hem een brief voor Dadhiv˜hana: “Geef95 deze brahmaan een dorp! Ik zal jou

om het even welk dorp of welke stad schenken die jou behaagt.” [Dadhiv˜hana] werd

kwaad: “De gemene c˜õý˜la kent zichzelf niet.” De bode die teruggekeerd was

91 De nandŸt¨rya is een muziekinstrument dat bespeeld werd bij vreugdevolle gelegenheden. Volgens Sachs is een t¨rya een soort trompet. Sachs, 1923, p.171. J.J. Meyer vertaalt het echter als ‘vreugdetrommel’. J.J. Meyer, 1909, p.131. 92 daõýa-rayaõaÐ = Lett.: ‘juweel van een staf’. 93 Een V˜÷adh˜õa- is een afstammeling van een kasteloze brahmaan. Het is ook de naam van een volk. 94 Het verhaal van HarikeþŸya komt ook voor in het Uttar˜dhyayanas¨tra (XII). Harikeþa was een c˜õý˜la vóór hij jain monnik werd. Het verhaal illustreert de verandering binnen de indische maatschappij. De maatschappij van het oude India was hiërarchisch gestructureerd d.m.v. een vrij rigide standensysteem (varõa’s). Men kon geboren worden in de stand van de priesters (br˜hmaõa’s), krijgers (kÿatriya’s), handelaars (vaiþya’s) of bedienden (þ¨dra’s). De brahmanen waren superieur ten opzicht van de andere standen. In de periode van de ontwikkeling van het jainisme verschoof de nadruk echter van de geboorte (j˜ti) naar het gedrag (c˜ritra). In tegenstelling tot de vedische religie was het jainisme niet enkel voorbehouden voor de priesters, iedereen kon toetreden, ook de zgn. ‘kastelozen’. Zo werd Mah˜vŸra, die zelf een kÿatriya van geboorte was, ook vaak m˜haõa (br˜hmaõa) genoemd. P.S. Jaini, 1979, p.73-76. 95 dijje: Een optatief kan ook de betekenis hebben van een beleefd bevel. Jacobi, 1967, LXIII.

Page 74: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

74

rapporteerde het. Karakaõýu werd woedend. Hij belegerde Camp˜ en er vond een

gevecht plaats. Toen hoorde de non [ervan]. Met de gedachte: “Er mogen geen mensen

omgebracht worden96” nam ze afscheid van de kloostermoeder en ging ze naar de stad.

Ze liet Karakaõýu roepen en onthulde97 het geheim: “Hij is jouw vader.” Hij

ondervroeg zijn [adoptie-]moeder en vader. Ze vertelden hem de ware toedracht. [Maar]

omwille van zijn trots trok hij zich niet terug [uit de strijd]. Toen ging ze naar Camp˜,

ze ging naar het paleis van de koning, ze werd herkend en de slavinnen vielen wenend

aan haar voeten neer. Ook de koning hoorde [hiervan]. Ook hij kwam [naar haar toe],

hij begroette haar, hij bood haar een zitplaats aan en informeerde naar het kind. Ze zei:

“Hij is het, door wie de stad belegerd is.” Hij ging verheugd naar buiten en ontmoette

hem. Dadhiv˜hana gaf hem de beide koninkrijken en werd monnik.

En Karakaõýu werd heel machtig. Hij was namelijk erg gek op rundveekuddes.

[Daarom] verwierf hij vele kuddes runderen. Ondertussen, tijdens het herfstgetijde, zag

hij een wit kalf met stevige ledematen. Hij zei: “Melk de moeder van dit [kalf] niet!

Laat hem, als hij gegroeid is, de melk van de andere koeien drinken!” Die herders

beloofden het. Toen zijn hoorn was doorgebroken en hij een sterke stier geworden was,

zag de koning hem [terug]. Deze [stier] werd strijdlustig98. Na verloop van tijd kwam

de koning terug en zag hij een oude stier met een groot lichaam, die langs alle kanten

door de jongere stieren geduwd werd. Hij vroeg de herders: “Waar is die stier?” Ze

toonden die [stier], die in die toestand [verkeerde]. En ze zeiden:

96 M˜ jaõa-kkhao hohi = Lett.: ‘Jij weze niet de vernietiging van mensen’. 97 bhindai = Lett.: ‘(ver)breken’. 98 juddh’ikkao = Lett.: ‘enkel voor de strijd’. Volgens Jacobi betekent dit ‘strijdlustig’. Id., p.96.

Page 75: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

75

“Precies deze stier hier, door wiens gebrul te midden van de binnenplaats van de

koeienstal werkelijk alle trotse overmoedige stieren met zeer scherpe hoorens uit

elkaar gejaagd werden, ondergaat [nu] het gedrang van de jongere stieren, [nu]

zijn trots verdwenen is door de ouderdom, [nu] zijn ogen druppen en zijn

misvormde lippen beven.”

Toen hij hem zo gezien had werd hij wanhopig. Hij dacht na over de vergankelijkheid:

“Ach, die stier die zo [sterk] was, is nu tot dit verworden! Alle dingen in de

bestaanskringloop zijn waarlijk onbestendig.” Want zo [is er gezegd]: “De rijkdom, die

inderdaad de basis is voor het genot en die de oorzaak is van de grote verblinding, is

vergankelijk.” En er is gezegd:

“De rijkdom, die kortstondig is als een regenboog en beweeglijk als een

bliksemschicht, is van nature vergankelijk, net als het stof dat aan de voeten

kleeft. De dieven stelen de rijkdom, de koningen pakken haar af, de Vyantara-

goden verstoppen haar en de verwanten roven haar. Een vuur kan alles

verbranden, een overstroming kan alles vernietigen en ook de woedende Yama99

neemt [uiteindelijk] alles af.”

Evenzo is ook de vereniging met geliefden, die de oorzaak is van het opperste genot,

vergankelijk, hoezo?:

“Net zoals vele vogels bij de schemering samenkomen in een boom en net zoals

vele reizigers, die uit verschillende streken komen, in een herberg samenkomen

en bij dageraad allemaal een verschillende richting uitgaan; precies zo gaan de vele

levende wezens, die samengekomen zijn tijdens een verblijf in een familie, allen

99 Yama is de god van de dood.

Page 76: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

76

een verschillende richting uit als het ogenblik van de dood aanbreekt100 en

afhankelijk van hun karma worden ze herboren als mens, god, dier enz...101”

Een mens zwerft langs de straten van de stad, dwaas en achteloos, vernieling zaaiend,

omringd door vele mensen. Terwijl hij ziet [hoe] snel de mens in een mum van tijd

verdwijnt102, wordt hij gekastijd door ouderdom en ziekte; het is dus zwaar om hem te

beschermen103.

Evenzo:

“In de baarmoeder, bij de geboorte, tijdens de kindertijd, jeugd en ouderdom, bij

al deze situaties vallen levende wezens als lemen vaatwerk uit elkaar.”

Terwijl hij over zo’n dingen nadacht, ontwaakte104 hij en werd hij een Pratyekabuddha.

Toen de pañcamuÿ÷i-tonsuur105 was uitgevoerd, schonk een godheid hem de merktekens106

(van een asceet) en trok hij rond. En er is gezegd:

100 maccu-ppah˜ya-k˜laÐmi = Lett.: ‘op het tijdstip van de dageraad van de dood’. 101 Nar˜’mara-tirikkh’˜i-joõŸsu kamma-saÐjuy˜ = Lett.: ‘voorzien van karma [gaan ze] naar een moederschoot van een mens, god, dier enz...’. 102 taÐ joyaõu aireõa jaõa-kkhaya-bhanguraÐ = Lett.: ‘na te hebben gezien de mens die snel voorbijgaand is in een ogenblik’. 103 rakÿaÐ tath˜ kharam = Lett.: ‘het beschermen is dus zwaar’. 104 Met paýibuddho wordt het spiritueel ontwaken bedoeld. 105 Bij het ritueel van de pañcamuÿ÷i-luñcana worden de vijf lokjes haar die overgebleven zijn, door de guru uitgetrokken. Sh˜nt˜, 1985, p.354. Het uitrukken van de hoofdharen (keþa-loca) is het belangrijkste moment van de initiatie (dŸkÿ˜) als Jain monnik of non, waarbij men de vijf grote geloften (vrata’s) aanneemt (1. niet doden = ahiÐsa, 2. niet liegen, 3. niet stelen, 4. kuisheid, 5. het niet verwerven van bezittingen). Bij sommige sekten scheert men het hoofd kaal, op vijf plukjes haar na, die men symbolisch met de hand uittrekt. Jain-religieuzen kennen geen vast kloosterleven en leiden een rondtrekkend bestaan. Van Alphen, 2000, p.33. 106 De lingo zijn de uiterlijke kenmerken van asceten, Sh˜nt˜, 1985, p.98. Dit kunnen attributen zijn zoals een kwast, een monddoekje enz... P.S. Jaini, 1979, p.245. devay˜-viiõõa-lingo = Lett.: ‘hij is voorzien van het kenmerk dat geschonken is door een godheid’.

Page 77: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

77

“Nadat hij de witte, indrukwekkende stier met zijn goed gevormde hoorn, te

midden van de stal had gezien, en zijn bloei en ondergang had aanschouwd,

verwierf ook de koning van Kaliðga de religie107.”

107 De term ‘dharma’ in het Jainisme benadert wat wij begrijpen onder het woord ‘religie’ het dichtst. Toch heeft deze term een tweevoudige connotatie: ten eerste betekent het ‘de essentële, inherente natuur van de dingen’ en ten tweede duidt het ook de middelen of het pad aan dat nagevolgd moet worden om die essentiële of inherente natuur te realiseren of bereiken. Dharma is dus datgene wat een levend wezen terug naar zijn essentiële natuur leidt, datgene dat het voor een levend wezen mogelijk maakt om de goddelijkheid in zichzelf te realiseren, en datgene dat het levend wezen uit het lijden van het wereldse bestaan kan halen. Het omvat dus geloof, overtuiging, filosofie, het pad, deugdzaamheid enz... M.a.w. alles wat binnen de religieuze theorie en praktijk vervat zit. Jain J.P., 1975, p.32.

Page 78: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

78

II. DOMUHA

Nu de levenswandel van Dvimukha. Hier in India was er een stad, K˜mpilya108

genaamd. Daar [regeerde] een koning, Java genaamd, die geboren was in de familie van

het Leeuwengeslacht. Hij had een echtgenote, Guõam˜l˜ genaamd. En terwijl die koning

samen met haar genoot van de glorie van het koningschap, bracht hij zijn tijd [daar]

door. Op een dag, toen hij zich in de ontvangsthal bevond, vroeg hij aan een gezant:

“Wat bezit ik niet, dat andere koningen [wel] hebben?” De gezant antwoordde: “Koning,

U hebt geen schilderijengalerij.” Daarop gaf de koning de architecten het bevel: “Maak

snel een schilderijenhal109!” Onmiddellijk na het bevel begonnen ze [eraan]. Toen de

arbeiders de aarde daar opgroeven, zagen ze op de vijfde dag een grote kroon, die

geheel uit edelstenen bestond en die glansrijk schitterde als een vuur. Erg verheugd

meldden ze het aan koning Java. En begeleid door vreugdekreten liet hij hem

blijgemoed uit het gat in de aarde naar boven halen. Hij presenteerde de architecten en

de anderen passende kledingstukken en andere dingen. En binnen de kortste keren werd

er een schilderijengalerij gebouwd met een hoge spits. Op een gunstige dag ging hij de

schilderijengalerij binnen110. Op de tonen van de maðgalat¨rya111 plaatste hij de kroon

108 K˜mpilya was de hoofdstad van Pañc˜la en was gelegen op de oever van de rivier Gaðg˜. Deze stad wordt geïdentificeerd met het huidige Kampil in het Farrukh˜b˜d-district in Uttar Pradesh. Mehta M., 1970, p.143. 109 De teksten maken meldingen van schilderijengalerijen (cittasabh˜). Deze galerijen werden gebouwd op vele honderden zuilen en waren zeer belangrijk voor de trots van de koningen van het oude India. Jain J.C., 1947, p.186. 110 Kao paveso = Lett.: ‘De ingang maken (van)’ = binnentreden. Hiermee wordt wellicht de inwijding bedoeld. 111 De maðgalat¨rya is een muziekinstrument dat bij festivals gebruikt werd.

Page 79: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

79

op zijn hoofd. Door zijn bovennatuurlijke kracht kreeg die koning twee gezichten. De

mensen gaven hem de naam ‘Dvimukha’112.

Enige tijd verstreek. En deze koning kreeg zeven zonen. Guõam˜l˜ maakte zich

zorgen omdat ze geen dochter had.113 Ze beloofde een Yakÿa114, genaamd K˜ma115 een

offergeschenk. En op een dag werd haar dochter, die was aangekondigd tijdens een

droom waarin ze een tros bloemen van de koraalboom116 ontving117, geboren. En de

geboorte werd gevierd.118 Ze gaf het offergeschenk aan de Yakÿa. En ze gaf haar

[dochter] de naam ‘MadanamañjarŸ’. En na verloop van tijd werd ze een jong meisje.119

En hier in Ujjain [regeerde] koning Pradyota de Verschrikkelijke. Zijn bode

meldde hem: “De koning heeft twee gezichten gekregen.” Pradyota vroeg: “Hoezo?” De

bode antwoordde: “Hij heeft een bepaald soort kroon, als men die opzet krijgt men

twee gezichten.” Pradyota kreeg een vurig verlangen naar die kroon. Hij stuurde koning

Dvimukha een bode: “Stuur mij die parel van een kroon! Als je hem niet stuurt, wees

[dan] klaar voor een gevecht!” Koning Dvimukha zei tegen de bode van Pradyota: “Als

112 Domuha = Dvimukha = Lett.: ‘[voorzien van] twee gezichten’. 113 “Duhiy˜ me n’atthi”, tti Guõam˜l˜ addhiiÐ karei = Lett.: ‘“Ik heb geen dochter,” maakte Guõam˜l˜ zich zorgen.’ 114 De Yakÿa’s zijn een subclasse van Vyantara-goden. 115 Madana (= K˜ma) is de god van de liefde. 116 De p˜rij˜ta is de Erythrina Indica of koraalboom. Het is ook één van de vijf bomen van het paradijs dat ontstond bij het karnen van de oceaan. 117 p˜riy˜ya-manjarŸ-uvalambha-suviõa = Lett.: ‘een droom over het verkrijgen van een tros bloemen van de koraalboom’. 118 Kayac ca vaddh˜vaõayaÐ = Lett.: ‘En de ceremonie (ter herinnering aan het doorsnijden van de navelstreng) werd gedaan’. 119 j˜y˜ jovvaõa-tth˜ = Lett.: ‘werd zij zich bevindend in de jeugd’.

Page 80: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

80

U mij geeft wat ik vraag, zal120 ik U wat mij betreft de kroon schenken.” De bode

vroeg: “Wat verlangt U [dan]?” De koning antwoordde:

“Geef mij uw olifant Nalagiri, uw voortreffelijke wagen AgnibhŸru en uw

echtgenote koningin •iv˜ en ook uw schrijver Lohajaðgha.”

Dit was het meest waardevolle [bezit] uit Pradyota’s koninkrijk. De bode keerde terug

naar Ujjain. Hij vertelde Dvimukha’s antwoord aan Pradyota. Pradyota werd zeer kwaad

en ging op weg met een vierdelig leger121: tweehonderdduizend olifanten, tweeduizend

wagens, vijftigduizend paarden en zeventig miljoen infanteristen. Na onophoudelijk

marcheren bereikte het de grens met het Pañc˜la-rijk122. Ook de andere koning,

Dvimukha, trok de stad uit, uitgerust met een voltallig vierdelig leger. Hij ging Pradyota

tegemoet. Op de grens met het Pañc˜la-rijk heeft Pradyota een garuýa-slagorde123

opgesteld en Dvimukha een oceaan-opstelling. En er volgde een man tot man gevecht

tussen beide legers. Door de bovennatuurlijke kracht van de kostbare kroon was koning 120 demi: Het Praesens kan gebruikt worden als een futurum in een voorwaardelijke zin. Jacobi, 1967, LXIII. 121 Oorlogen en grensproblemen waren in de tijd van het oude India erg algemeen, daarom moest de staat altijd een goed uitgeruste en georganiseerde militaire macht paraat hebben. Het viervoudig leger bestond uit: de wagens (raha), de olifanten (gaya), de cavalerie (haya) en de infanterie (p˜yatta). Het speelde een belangrijke rol in de oorlogvoering in het oude India. Jain J.C., 1947, p.73-75. 122 Volgens het BhagavatŸs¨tra waren er traditioneel 16 janapada’s (rijken): Magadha, Aõga, Vaõga, Malaya, M˜lavaya, Accha, Vaccha, Koccha, P˜ýha, L˜ýha, Vajji, Moli, K˜sŸ, Kosala, Av˜vah, Sambhuttara (Suhmottara). Id., p.251. D.C. Sircar, 1967, p.98-102. 123 De handeling van het oorlogvoeren en de verschillende tactieken, strategieën en gebruiken was goed bekend in het oude India. Er werd een onderscheid gemaakt tussen juddha en saðg˜ma. Bij de juddha was er geen orde in het gevecht, terwijl er bij de saðg˜ma gebruikt gemaakt werd van strijdformaties (v¨ha). Jain J.C., 1947, p.78-79. Deze strijdformaties hebben elk een centrum, twee flanken en twee vleugels. Er bestaan veel soorten strijdformaties maar volgens Kautilya zijn er vier basistypes: de daõýa-vy¨ha (de staf-opstelling), de bhoga-vy¨ha (de slang-opstelling), de maõýala-vy¨ha (de cirkel-opstelling) en de asaÐhata-vy¨ha (de losse opstelling). De keuze van het soort opstelling hangt af van het terrein en van de opstelling van de vijandelijke troepen. Kangle, 1997, p.259.

Page 81: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

81

Dvimukha onoverwinnelijk. Pradyota’s leger werd verslagen. Pradyota werd gevangen

genomen en naar de stad gebracht. Hij kreeg een voetboei aan zijn voet. Daar bracht

koning Pradyota zijn tijd op een aangename manier door.

Op een dag zag hij MadanamañjarŸ. Hij werd vurig verliefd. Terwijl124 hij

verbrand werd door het liefdesvuur en ten prooi viel aan angstige gedachten, verstreek

de nacht vervolgens op één of andere manier [toch nog]. En toen de dag aanbrak ging

hij naar de ontvangsthal. Koning Dvimukha zag dat zijn gelaat en lichaam verbleekt

waren en vroeg naar zijn gezondheid125, [maar] hij gaf geen antwoord. En omdat hij iets

vermoedde126 vroeg hij het [nogmaals] met meer aandrang. Daarop zuchtte Pradyota

langdurig en zei hij:

“O beste onder de mensen, wie zich in K˜ma’s macht bevindt, wie verteerd

wordt door ziekte, wie gek is, wie woedend is en wie stervend is, laat zijn

schaamte ver achter zich. Daarom, als je mijn welzijn wenst, schenk me dan

MadanamañjarŸ, je eigen dochter, O beste onder de mensen, als je haar niet geeft

zal ik in het vuur stappen.”

Toen Dvimukha zijn vastberadenheid had vastgesteld, heeft hij haar vervolgens

weggeschonken. Op een [gunstig] ogenblik tijdens een voorspoedige dag is het huwelijk

garuýa- = ‘de naam van een mythische vogel’. 124 ýajjham˜õassa staat in de Genitivus Absolutus die de begeleidende omstandigheden aanduidt en die meestal een tijdsaanduiding geeft (terwijl...). Jacobi, 1967, LX. 125 Di÷÷ho parimil˜õa-muha-sarŸro Domuha-r˜iõ˜; pucchio sarŸra-pauttiÐ = Lett.: ‘Hij met het bleke gelaat en lichaam is gezien door Koning Dvimukha; hij vroeg naar toestand van het lichaam.’ 126 S’˜sankeõa = Lett.: ‘door het voorzien zijn van een vermoeden’.

Page 82: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

82

voltrokken. Pradyota werd nog enkele dagen vastgehouden, [daarna] werd hij eervol

vrijgelaten127 en ging hij naar Ujjain.

Op een dag was het feest voor Indra128 aangebroken. Koning Dvimukha gaf de

stedelingen het bevel: “Hijs Indra’s banier!” Daarna werd Indra’s banier gehesen, begeleid

door een enorm lawaai van vreugdekreten. Ze was gevlagd met witte wimpels, ze was

versierd met een massa rammelaars en kleine belletjes, ze was omhangen met kostbare

kransen en bloemenslingers, ze was opgesmukt met edelstenen en parelsnoeren, en

getooid met een veelheid aan diverse neerhangende vruchten. Vervolgens dansten de

danseressen en werden er poëtische composities gezongen, die gecreëerd waren door

voortreffelijke dichters; groepjes mannen dansten, men zag goochelkunsten die de ogen

in verwarring brachten, er werd betel en andere dingen aan de goochelaars geserveerd;

er werden grote hoeveelheden water [vermengd] met kamfer en saffraan gesprenkeld,

men gaf grote geschenken en de m®daðga’s129, de ˜todya’s130 en andere [instrumenten]

werden bespeeld. Zo verstreken zeven dagen van grote vreugde. De dag van vollemaan

brak aan131. Koning Dvimukha vereerde Indra’s banier met grote vrijgevigheid132, met

127 p¨i¨õa visajjio = Lett.: ‘na te zijn geëerd werd hij vrijgelaten.’ 128 Indra is een vedische god en staat aan het hoofd van alle andere goden. De NiþŸtha c¨®õi verwijst naar vier grote festivals (mah˜maha) die gevierd werden op de dag van vollemaan (puõõim˜) van de ˜s˜ýha, ˜soya, kattiya en cetta maanden. Tijdens die festivals brachten de mensen hun tijd door met eten, drinken, dansen, zingen en vrienden bezoeken. Eén van de vier festivals was Indamaha. Dit festival van Indra werd met grote pracht en praal gevierd. Jain J.C., 1947, p.216. 129 De m®daðga is een soort trommel. Voor een gedetailleerde beschrijving verwijs ik naar Sachs C., 1923, p.71. 130 De ˜todya is een muziekinstrument waar men op slaat. De Sanskritteksten delen de muziekinstrumenten (die ze benoemen als ˜todya, v˜dya/v˜ditra, bandha en bandha v˜dya) respectievelijk in volgens de volgende vier klassen: de ghana-klasse (√han. slaan) (= de muziekinstrumenten waar men op slaat), de avaõaýýha-klasse, de tata-klasse en de suÿira- of þuÿira-klasse. Marcel-Dubois C., 1941, p.4. 131 ·gay˜ = Lett.: ‘is aangekomen’.

Page 83: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

83

bloemen, gewaden en andere dingen. De volgende dag133 viel die [banier] op de tonen

van de mah˜t¨rya op de grond neer. De koning zag [dat] hij neerviel op stinkende

uitwerpselen en urine en [dat] hij door de mensen geplunderd werd. Toen hij dit zag

dacht hij: “Schaam je voor de rijkdommen die onbestendig zijn als bliksemschichten en

die resulteren in walgelijke [toestanden]134.” Terwijl hij hierover nadacht ontwaakte hij

en werd hij een Pratyekabuddha. Toen de pañcamuÿ÷i-tonsuur uitgevoerd was, werd hij

een monnik. En er is gezegd:

“Nadat hij Indra’s banier, die mooi versierd was, die neerviel en geplunderd

werd, gezien had en haar luister en verval had aanschouwd, verwierf ook de

koning van Pañc˜la de religie.”

132 Volgens Sheth is vicchaýýa- = viccharda- = ‘rijkdom’. Sheth, 1963, p.776. √ch®d., vi° betekent ‘braken, overgeven’. Jacobi vertaalt het als ‘vrijgevigheid’. Jacobi, 1967, p.177. 133 annaÐmi diõe = Lett.: ‘de andere dag’. 134 pariõ˜ma-viras˜õaÐ = Lett.: ‘voorzien van een walgelijk resultaat’.

Page 84: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

84

III. NAMI

Nu het leven van Nami. Hier in India was er in het land Avanti135 een stad,

Sudarþana136 genaamd, de koning heette Maõiratha. En zijn broer, Yugab˜hu, was de

kroonprins. Die had een echtgenote, Madanarekh˜ genaamd, die voorzien was van een

ongeëvenaarde schoonheid en charme. En zij was een zeer toegewijde137 lekenzuster.

Haar zoon die met alle deugden begiftigd was heette Candrayaþas. Op een dag zag

Maõiratha Madanarekh˜ en begon hij vol verlangen te denken: “Hoe kan er opnieuw

een ontmoeting tussen haar en mij tot stand komen138? Of misschien maak ik haar nu

eerst het hof en later, wanneer ik haar gemoedstoestand vernomen heb, zal ik me op de

gepaste manier inspannen.” Toen hij dit had overwogen maakte hij haar het hof139. Hij

stuurde haar bloemen, saffraan, betel, kleren en sieraden en andere dingen. En er was

geen enkele slechte gedachte in haar hart. Zo verstreek de tijd. En op een dag zei

Maõiratha tegen Madanarekh˜: “Schoonheid, als jij mij als echtgenoot erkent, maak ik

jou tot koningin van het ganse koninkrijk.” Ze sprak: “Jij, die noch hermafrodiet, noch

vrouw bent, bent een man geworden door jouw daden in een vorig [bestaan], zelfs

zonder dat ik [ermee] toestem. [Nu] opnieuw [over] die heerschappij van het

koningschap: wie echter kan die van mij wegnemen, ik die de titel draag van

‘echtgenote van de kroonprins’, [namelijk] jouw broer?” En [nog iets] anders: “Goede 135 Avanti was een land (janapada) in de Bharata-streek. De hoofdstad was UjjeõŸ. Het wordt geïdentificeerd met het moderne Malwa, Nimar en de aangrenzende delen van de oude Centrale Provincies. Mehta M., 1970, p.66. 136 Sudarþana(pura) was een stad die gelegen was in Avanti, maar de exacte locatie is niet bekend. Jain J.C., 1947, p.338. 137 accanta-parama = Lett.: ‘buitengewoon voortreffelijke’. 138 KahaÐ puõa ey˜e saha mama saÐjoo bhavissai = Lett.: ‘Hoe kan er opnieuw een samenkomst van mij met haar plaatsvinden?’.

Page 85: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

85

mensen waarderen het ongeluk van het sterven heel erg, maar zij doen niets wat strijdig

is met deze wereld of met het hiernamaals.” Aangezien:

“Door het kwetsen van levende wezens, door het liegen, door het beroven van

anderen, en ook door de geslachtsgemeenschap met de vrouw van een andere

[man], gaan de levende wezens naar de hel.”

“Daarom koning, als dit het geval is, geef uw slechte gedachten op en verricht het

goede gedrag!” Toen hij dit zo gehoord had bleef hij stil. En hij dacht: “Zolang als

Yugab˜hu leeft zal zij geen andere man willen. Laat ik hem daarom ongeremd doden.

Daarna zal ik haar met geweld nemen. Er is geen enkele andere manier.” Zo ging de

tijd voorbij. Op een keer zag Madanarekh˜ de maan in haar droom en ze vertelde dit

aan haar echtgenoot. Hij zei haar: “Schoonheid, jij zal een zoon krijgen die de maan

van de Nabhastala140 - dat de cirkel van de ganse aarde is - zal zijn.” Daarop werd er

een kind bij haar verwekt.141 En in de derde maand kreeg ze142 het verlangen van een

zwangere vrouw: “Als ik [maar] de Jina’s143 en de heiligen kon vereren en altijd de

preken van de TŸrthaðkara’s144 kon horen!” Daarna, toen haar verlangen volgens wens

vervuld was, droeg ze het kind heel gemakkelijk. Op een dag in de lentemaand ging

Yugab˜hu samen met Madanarekh˜ naar het park om zich te vermaken en terwijl hij

139 tŸe saha pŸiÐ ghaýei = Lett.: ‘knoopte hij de liefde met haar aan’. 140 Dit is de naam van het tiende zonnehuis. 141 Tao tŸe gabbha-saÐbhavo saÐvutto = Lett.: ‘Daarop vond het ontstaan van een kind in haar plaats.’ 142 j˜o = Lett.: ‘ontstond er’. 143 Een Jina is een alwetende leraar. Jina betekent letterlijk ‘overwinnaar’, het is iemand die de lusten en zinnen overwonnen heeft, waardoor hij in staat is om de verlichting te bereiken en te ontsnappen aan de hergeboorte. Gedurende zijn leven sticht ieder van die Jina’s een gemeenschap van monniken, nonnen, mannelijke en vrouwelijke leken. Van Alphen, 2000, p.15. 144 TŸrthaðkara is een andere benaming voor een Jina, het betekent letterlijk ‘maker van het wad’, meer bepaald het wad in de stroom van de hergeboorte. Id., p.15.

Page 86: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

86

zichzelf verblijdde145 met eten, drinken en genieten, ging de zon liggen achter de

westelijke berg (van de zonsondergang) en werd de aardbodem met een massa duisternis

bedekt. Daarop bleef Yugab˜hu in datzelfde park [overnachten]. Maõiratha dacht: “Dit is

een geschikte gelegenheid. Ten eerste bevindt Yugab˜hu zich in een park buiten de stad;

ten tweede heeft hij weinig metgezellen; ten derde is het nacht en ten vierde is het

woud volledig verduisterd146. Daarom ga ik hem doden. Dan zal ik mij onbevreesd

[kunnen] vermaken met Madanarekh˜.” Terwijl hij dit zo overdacht, nam hij zijn

kromzwaard en ging hij naar het park. Toen Yugab˜hu het liefdesspel gespeeld had,

ging hij in een bosje bananebomen slapen. En aan de vier zijden zaten er mannen neer.

En Maõiratha sprak hen toe: “Waar is Yugab˜hu?” En ze vertelden het. Hij trad het

bosje bananebomen binnen en zei: “Ik kom uit angst dat één of andere vijand hem ‘s

nachts kan aanvallen.”147 Yugab˜hu stond haastig op. Hij begroette hem. Maõiratha zei

hem: “Sta op, laat ons naar de stad gaan, blijf hier niet langer148!” Daarop ging

Yugab˜hu op weg. Ondertussen sloeg Maõiratha, die niet dacht aan wat wel en niet

gedaan mag worden, die geen acht sloeg op de afkeuring van de mensen en die de angst

voor het hiernamaals had opgegeven, [Yugab˜hu], wiens hart vol vertrouwen was, met

een scherp zwaard keihard op de nek. Vol pijn door de zware slag viel hij met gesloten

ogen op de grond neer. Madanarekh˜ schreeuwde: “O, een misdaad!” Toen haastten de

mannen zich [erheen] met opgeheven zwaarden. Ze zeiden: “Wat is er?” Maõiratha zei:

“Door onoplettendheid is het zwaard uit mijn hand gevallen, stop [maar] met die angst, 145 Jacobi vertaalt ukkhittassa als ‘verheugd’. Jacobi, 1967, p.97. 146 timira-niyareõa andh˜riyaÐ = Lett.: ‘verduisterd door een menigte duisternis’. 147 “M˜ ettha koi satt¨ rayaõŸe abhibhavissai tti” addhiŸe ˜gao ahaÐ = Lett.: ‘ik kom uit angst: “Zal één of andere vijand hem hier ‘s nachts niet aanvallen?”’. 148 alam ettha v˜seõaÐ = Lett.: ‘genoeg met het verblijf hier’.

Page 87: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

87

schoonheid!” Toen de mannen begrepen dat het de daad van Maõiratha was, voerden ze

hem met geweld naar de stad. Ze vertelden Candrayaþas [over] het voorval van

Yugab˜hu. [Candrayaþas], die met zeer veel medelijden jammerde, nam een aantal artsen

[met zich] mee en kwam naar het park. De artsen hebben de wonde behandeld. Korte

tijd later was zijn spraak verdwenen, waren zijn beide ogen gesloten, waren zijn

ledematen bewegingsloos geworden en was zijn lichaam wit geworden omdat hij veel

bloed verloren had. Vervolgens, toen ze besefte dat hij stervende was, begon

Madanarekh˜, die bij Yugab˜hu’s oor stond, lieflijk en zachtjes tegen haar echtgenoot te

spreken: “Edelmoedige, concentreer uw geest, koester tegen niemand haat. En ontwikkel

naastenliefde voor alle levende wezens, wendt U voor uw bescherming tot de

‘viervoudige toevlucht’, heb berouw over uw wangedrag, draag dit onheil, dat door de

kracht van uw eigen daden gekomen is, zoals het hoort.” En er is gezegd:

“Het levend wezen dat een handeling stelt in dit bestaan hier op aarde of in een

ander bestaan, moet begrijpen dat dit slechts de oorzaak is [van] een andere

[handeling]”.

“Ontvang daarom het reisgeld voor het hiernamaals.” En ook:

“Ontdek de alwetende god, geloof de opperste waarheden, ontdek uw hele leven

lang de jaina monniken, die schatten zijn van uitmuntende kwaliteiten, als leraars.

Onthoud je van het doden van levende wezens, van liegen, van de rijkdom van

iemand anders, van geslachtsgemeenschap en bezit, op driemaal drievoudige wijze,

zolang als je leeft. En heb ook op passende wijze berouw over de achttien

gevallen van zonde, denk na over de aard van het bestaan, herinner je in je geest

de Namask˜ra-mantra.”

Page 88: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

88

Aangezien:

“Indien diegene, van wie de tien pr˜õa’s149 - die één150 [geworden] zijn met de

Pañcanamask˜ra-mantra - bij het einde vertrekken, de verlossing niet bereikt,

wordt hij ongetwijfeld een Vaim˜nika-god.”

En geef ook alle wereldse gehechtheid op; aangezien:

“Noch een vader, noch een moeder, noch een zoon, noch broers, noch vrienden

of verwanten, noch de opeenstapelingen van rijkdom zijn een toevlucht in de

bestaanskringloop die vol leed is. Er is hier slechts één toevlucht voor de levende

wezens, die gekweld worden door de pijn van de geboorte, ouderdom en dood:

de religie, die uiteengezet is door de Jina, is de schat van het geluk.”

Yugab˜hu ontving dit alles, met de handen als een knop op het hoofd geplaatst. Toen

hij de goede afloop vernomen had, stierf hij enige tijd later. Daarop begon Candrayaþas

te jammeren. Madanarekh˜ dacht: “Ik moest me schamen151 voor mijn schoonheid, die

de oorzaak is van zo’n ongeluk! Nu zal deze boosdoener ongetwijfeld mijn

deugdzaamheid vernietigen, hoewel ik het niet wil. Daarom, gedaan met hier te blijven.

Ik zal naar een ander land152 gaan en verrichten, wat voor het hiernamaals gedaan moet

worden. Anders zal deze boosaardige man ook [nog] de ondergang van mijn zoon

bewerkstelligen.” Toen ze dit zo overwogen had, ging ze op het tijdstip van

middernacht, met een gemoed dat gekweld werd door een groot leed, het park uit

terwijl de harten van Candrayaþas en de anderen door verdriet geteisterd werden. Ze 149 De pr˜õa is de levensadem, over het algemeen wordt er verondersteld dat er vijf verschillende soorten zijn, maar soms worden er ook 3, 6, 7, 9 of 10 verschillende soorten vermeld. 150 sam˜ = Lett.: ‘gelijk’. 151 Dhir atthu = Lett.: ‘er weze schaamte’. 152 Annattha dese = Lett.: ‘een land op een andere plaats’.

Page 89: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

89

ging naar het oosten en bereikte een groot woud. Terwijl ze ronddwaalde verstreek de

nacht. ‘s Middags kwam ze bij een lotusvijver aan. Ze voedde zich met de vruchten van

het woud. Uitgeput door de vermoeidheid van de reis ging ze slapen in een bosje

bananebomen, nadat ze bepaalde soorten voedsel had verzaakt. Het werd nacht. De

tijgers gromden, de leeuwen brulden, de everzwijnen knorden en de jakhalzen huilden

angstaanjagend. Terwijl zij, die zo geschrokken was door de geluiden van de talrijke

wilde dieren, enkel nog aan de Namask˜ra-mantra dacht, kreeg ze om middernacht

hevige pijn in haar buik. Met moeite baarde ze een jongen, die begiftigd was met alle

gunstige kenmerken. En bij dageraad wikkelde ze hem in een kostbare sjaal, ze hing een

juweel van een zegelring die gemarkeerd was met de naam Yugab˜hu om zijn hals en

ze ging naar het voortreffelijke meer. Toen ze haar kleren gewassen had, daalde ze

[erin] neer om te baden. Op dat moment sprong er een waterolifant, net als Yama153,

met een grote vaart op uit het midden van het water. Hij greep haar met zijn slurf en

hij gooide haar in de lucht. Door de speling van het lot154 werd ze opgemerkt door een

Vidy˜dhara-jongeling die op weg was naar het NandŸþvara-eiland. Omdat ze mooi155 was

ving hij haar op toen ze viel en terwijl ze meelijwekkend jammerde bracht hij haar

naar de Vait˜ýhya-berg. En al wenend zei ze hem: “Och edele heer, vannacht156 heb ik

te midden van het woud een jongen gebaard. En toen ik hem in een bosje

bananebomen achtergelaten had, daalde ik neer in het meer, [daar] werd ik door een

waterolifant omhoog gegooid en werd ik door jou opgevangen. Daarom zal dat kind

153 K®t˜nta- = Yama- = de god van de dood. 154 Bhaviyavvay˜-niogeõa = Lett.: ‘op het bevel van het lot’. 155 R¨vavai tti k˜¨õa = Lett.: ‘Na te hebben gedacht “ze is mooi,” ...’. 156 ajj˜’haÐ rayaõŸe = Lett.: ‘vandaag ‘s nachts’.

Page 90: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

90

door één of andere woudbewoner gedood worden; of kan hij, verstoken van voedsel, uit

zichzelf sterven. Daarom, o grote man, doe mij een gunst door mijn kind [terug] te

geven, wees niet onverschillig, breng me mijn jongen of breng mij erheen.” De

Vidy˜dhara-jongeling zei: “Als je mij als echtgenoot erkent, dan zal ik jouw bevel

gehoorzamen.” En verder: “In het land Gandh˜ra, in de stad Ratnapatha157 is er een

Vidy˜dhara-koning, Maõic¨ýa genaamd. Kamal˜vatŸ is zijn echtgenote. Ik ben hun zoon,

Maõiprabha. En nadat Maõic¨da de heerschappij over de twee bergketens had

uitgeoefend, benoemde hij - die een afkeer gekregen had van zingenot - mij tot het

koningschap en ontving hij zijn wijding in de aanwezigheid van een rondtrekkende

asceet. En al rondtrekkend was hij na verloop van tijd, hier de voorbije dag

aangekomen. Nu is hij naar NandŸþvara gegaan om de schrijnen te vereren. Toen ik

naar hem toe liep zag ik jou. Daarom schoonheid, zal ik jou tot koningin benoemen

van alle vrouwelijke Vidyadh˜ra’s. Erken me als echtgenoot.” En ook: “De koning van

Mahil˜, die door een paard was weggevoerd, zag die zoon van jou toen hij door het

woud dwaalde en hij gaf hem aan zijn echtgenote. Zij verzorgt hem als [was hij haar

eigen] zoon. Na dit te hebben vernomen door middel van de grote wetenschap,

PrajñaptŸ158, weet ik dit dus; dit is niet anders. Daarom schoonheid, laat uw angst los,

steun op uw zelfbeheersing, kalmeer uw gemoed, geniet van de glorie van de jeugd, net

zoals ik!” Toen ze dit hoorde dacht Madanarekh˜: “Ach, dit is het resultaat van mijn

handelingen, waardoor mij verscheidene rampen te beurt vallen! Daarom, wat moet er

hier gedaan worden? En een levend wezen dat door de liefde verteerd wordt, houdt

157 De site van de stad Ratnapathe kan niet geidentificeerd worden. Jain J.C., 1947, p.327. 158 PrajñaptŸ is een bepaald soort bovenmenselijke eigenschap die tot stand gebracht wordt d.m.v. bepaalde magische praktijken en die gecontroleerd wordt door de vrouwelijke godheid PrajñaptŸ. Id., p.227.

Page 91: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

91

geen rekening met wat wel en niet gedaan moet worden, denkt niet na over goed en

kwaad, weet niet wat in strijd is met het hiernamaals, heeft geen oog voor de afkeuring

van de mensen. Daarom, als dit het geval is, moet ik mijn deugdzaamheid beschermen

door middel van één of ander uitstel,” toen ze [hierover] nagedacht had, zei ze tegen de

Vidyadh˜ra: “Goede man, breng me naar NandŸþvara, daar zal ik jou zeker liefhebben.”

Vervolgens, toverde159 hij blijgemoed een voortreffelijke hemelwagen160 te voorschijn. Hij

zette Madanarekh˜ er op en ging naar het eiland NandŸþvara. En daar [staan] de

tweeënvijftig tempels van de Jina’s. En er is gezegd:

“Op de vier Añjaõ -bergen, op de zestien Dadhimukha-bergen en op de

tweeëndertig Ratikara-bergen in het midden van het eiland NandŸþvara zijn er

tweeënvijftig zuivere tempels van de Jina’s, honderd yojana’s lang, vijftig breed en

tweeënzeventig hoog.”

Daarop stapten Maõiprabha en Madanarekh˜ uit de hemelwagen en vereerden en

begroetten ze de beelden van de Jina’s genaamd ‚ÿabha161, Vardham˜na162, Candr˜nana163

en V˜riÿeõa164. Ze begroetten de rondtrekkende asceet, Maõic¨ýa. Ze gingen bij hem

zitten. Die heilige was begiftigd met de viervoudige kennis. Toen hij het verhaal van

159 viuvviyaÐ = Lett.: ‘transformeerde, produceerde’. Jacobi vertaalt het als ‘te voorschijn toveren’. Jacobi, 1967, p.143. 160 Een vim˜õa is een bepaald soort mythische koets of (hemel)wagen van de goden, die zichzelf door de lucht beweegt. Soms dient de vim˜na als troon of zitplaats, andere beschrijvingen maken de vim˜na meer als een huis of paleis. 161 Usabha (‚ÿabha) wordt beschouwd als de eerste tŸrthaðkara van het huidige avasarpiõŸ. Mehta M., 1970, p.130. 162 Vaddham˜õa (Vardham˜na) is de oorspronkelijk naam van de tŸrthaðkara Mah˜vŸra. Id., p.672. 163 Cand˜õana (Candr˜nana) is de eerste van de vierentwintig tŸrthaðkara’s van de Air˜vata-streek van Jamb¨dvŸpa. Id., p.250. 164 V˜riseõ˜ (V˜riÿeõa) is de vierentwintigste tŸrthaðkara van de Air˜vata-streek van Jamb¨dvŸpa. Id., p.691.

Page 92: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

92

Madanarekh˜ vernomen had, kalmeerde hij Maõiprabha met zijn preek. [Maõiprabha]

vroeg Madanarekh˜ om vergiffenis en zei haar: “Vanaf vandaag ben je mijn zuster, vertel

me nu, wat kan ik [voor je] doen?” Ze zei: “Je hebt werkelijk alles [al] gedaan door

mij de heilige plaats, NandŸþvara, te tonen.” En ze vroeg de monnik: “Heilige heer,

vertel me het nieuws over mijn zoon!”

De monnik zei: “Luister! In het land van de oostelijke Videha’s van Jamb¨dvŸpa,

in het district Puÿkal˜vatŸ, is er een stad, Maõitoraõa genaamd. En daar was er een

wereldheerser, Amitayaþas genaamd. En hij had twee zonen van zijn echtgenote

PuÿpavatŸ: Puÿpaþikha en Ratnaþikha. En zij die de vorige 8400000 jaren het koningschap

hadden uitgeoefend, waren doodsbang voor het leed van de bestaanskringloop en werden

monnik in de aanwezigheid van een rondtrekkende asceet. Toen ze de voorbije 1600000

jaren (als monnik) rondgetrokken hadden zoals het hun paste, werden ze op het einde

van hun leven in de Acyuta165-hemel herboren als Indras˜m˜nika166-goden met een

levensduur van tweeëntwintig s˜garopama’s167. En nadat ze daar het geluk van de goden

genoten hadden en (uit een hogere existentie) neergevallen waren, werden ze in het deel

van India [dat] Dh˜takŸÿaõýa [heet], geboren als de zonen van Samudradatta, de koningin

van de wereldheerser Hariÿeõa. De ene heette S˜garadeva en de tweede S˜garadatta. En

toen ze vernomen hadden [dat] de glorie van het koningschap waardeloos [was],

165 Accua (Acyuta) is de twaalfde hemelse regio. Zijn heer (Indra) is ook bekend als Accua. Het bevat honderdvijftig hemelse woonplaatsen. De levensduur van de goden die daar verblijven is maximum tweeëntwintig s˜garopama-jaren en minimum eenentwintig. Indra Accua heeft o.a. tienduizend S˜m˜nika-goden onder zijn bevel. Id., p.23. 166 De Indras˜m˜nika-goden zijn een subclasse van de hemelse wezens (Vaim˜nika’s), het zijn goden en ze zijn de gelijken van Indra. Mehta M.L., 1969, p.103. 167 Een s˜garopama is een zeer groot getal. Een ontelbare hoeveelheid jaren vormt een palyopama. 10 ko÷˜ko÷i (tien miljoen vermenigvuldigd met tien miljoen) palyopama’s vormen een s˜garopama. Id., p.51.

Page 93: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

93

verzaakten ze de wereld in de aanwezigheid van D®ýhasuvrata, de twaalfde leraar van de

drie werelden [de goede leraar in de bedevaartsplaats die zich erg [ver] bevindt]. Op de

derde dag werden ze gedood door een blikseminslag en werden ze herboren168 in de

Mah˜þukla169-hemel, met een levensduur van zeventien s˜garopama’s. Genietend van het

geluk der goden brachten ze daar hun tijd door. En op een dag gingen ze Kevali, de

tweeëntwintigste Gezegende, verheerlijken. En daar vroegen ze de Gezegende: ““Waar

zullen we herboren worden als we neergevallen zijn?”” De Gezegende zei: ““Eén van

jullie zal de zoon zijn van koning Jayasena in de stad Mahil˜, hiér in India, maar de

tweede echter zal de zoon zijn van Madanarekh˜, de echtgenote van koning Yugab˜hu

in de stad Sudarþaõa; maar in feite zullen jullie vader en zoon worden.”” Toen ze dit

zo gehoord hadden gingen ze naar hun hemel. En daar viel er eerst één neer, hij werd

herboren in de schoot van Vanam˜l˜, de koningin van koning Jayasena, in de stad

Mahil˜ in het land Videha, na verloop van tijd werd hij geboren; ze noemden hem

‘Padmaratha’. En toen hij zich in de puberteit bevond, overhandigde zijn vader hem het

koningschap en werd hij monnik. En die Padmaratha werd de koning der

grootkoningen. Zijn echtgenote heette Puÿpam˜l˜. En terwijl hij de heerschappij

uitoefende verstreek de tijd. Toen hij op ‘t einde van zijn leven neergevallen was werd

de tweede god als jouw zoon herboren. En die Padmaratha werd weggevoerd en het

woud binnengeleid door een paard dat omgekeerd was afgericht. En terwijl hij daar

ronddwaalde zag hij vanochtend jouw zoon en ten gevolge van de liefde, die ontstaan is

168 uvavann˜ = Lett.: ‘bereikten ze’. Jacobi vertaalt het als ‘in het bestaan komen, ontvangen worden’. Jacobi, 1967, p.98. 169 De Mah˜þukla-hemel is een hemelse regio die gelegen is boven de hemelse wereld Lantaga. Methta M., 1972, p.586.

Page 94: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

94

in een vorige existentie, nam hij hem met een zeer verheugd hart [met zich mee]. En

ondertussen kwam het leger dat het spoor van de koning gevolgd had [daar] aan.

Vervolgens besteeg hij een olifant en ging hij naar zijn stad. Hij overhandigde de jongen

aan Puÿpam˜l˜. Zijn geboorte werd gevierd. [Omringd] door liefde groeide hij daar op.”

Terwijl die Gezegende dit vertelde, kwam er een hemelwagen aan, met zuilen die

uit juwelen bestonden, met neerhangende parelsnoeren, met een massa heldere parels die

bij de deuren waren neergelegd, met torentjes die gemaakt waren van kristal, die

weerklonk door een menigte kleine belletjes, die de windstreken doof maakte door het

kabaal van de muziekinstrumenten en die vergezeld werd van de kreten “Victorie!

Victorie!” die geschreeuwd werden door de vrouwen van de goden. Vervolgens kwam er

een god naar buiten die een kroon van prachtige parels droeg, met een paar slingerende

oorringen die van edelstenen [gemaakt] waren en met een borst die straalde door een

schitterend halssnoer. Hij keerde drie maal zijn rechterzijde naar haar toe en viel aan

Madanarekh˜’s voeten neer. Daarna boog hij neer voor de twee voeten van de asceet en

zette hij zich op de grond neer. Toen zei de Vidy˜dhara, die dit oneerbiedig gedrag

gezien had, tegen de jaina:

“De goden en de voortreffelijke mensen hebben de beleidslijnen van de koningen

uiteengezet, waar zíj ze overtreden, welke fout [treft] de anderen daar [dan]170?

Waarom heb jij, o god, eerst deze vrouw begroet terwijl je deze standvastige

monnik liet staat, [iemand] die vrij is van woede en van andere zonden, die de

vijf zintuigen gedood heeft, bij wie de hoogmoed verdwenen is, die de meest

voortreffelijke kennis en inzicht bezit, die begiftigd is met ascetisme en

170 ko doso tattha iyar˜õaÐ = Lett.: ‘welke fout is er daar van de anderen’.

Page 95: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

95

zelfbeheersing [en door wie] de stroom van de duisternis verdwijnt, louter door

hem te zien?”

De god zei: “O prins van de Vidy˜dhara’s, wat jij gezegd hebt is waar. Alleen, hoor

hier de reden [daarvoor]! In de stad Sudarþana was er een koning, Maõiratha, hij had

een broer, Yugab˜hu. En toen deze in de lentemaand naar het park gegaan was werd

hij omwille van één of andere vijandschap in een vorig leven door zijn eigen broer

Maõiratha met een zwaard op de hals geslagen. Toen zijn levenslucht zijn keel bereikte

heeft deze Madanarekh˜ hem met een preek over de Jina doen ophouden met de

voortzetting van de vijandschap, hij begon het ware geloof171 enz... te ontwikkelen, hij

stierf en werd in de vijfde hemel als Indras˜m˜nika-god herboren, met een levensduur

van tien s˜garopama’s. En dat ben ik. En zij is mijn leraar in de religie aangezien ik

door haar de doctrine van de Jina, die het ware geloof als wortel heeft, heb ontvangen.

En er is gezegd:

“Diegene door wie men in de pure religie aangesteld is [of het nu] door een

monnik of door een huisvader is, precies dié wordt zijn leraar in de religie

omdat hij hem de religie geschonken heeft.”

Daarom heb ik haar als eerste begroet.” En er is gezegd:

“Zelfs met tien miljard172 dienstbaarheden, die met alle deugden uitgerust zijn, in

[de loop van] de vele existenties, is het erg moeilijk om de schenkers van het

ware geloof te belonen.”

Toen hij dit zo gehoord had dacht de Vidy˜dhara: “Ach, hoe groot is de kracht van de

doctrine van de Jina.” En ook: 171 sammatta = Lett.: ‘perfectie’. Jacobi vertaalt het met ‘het ware geloof’. Jacobi, 1967, p.151.

Page 96: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

96

“In de eindeloze bestaanskringloop zijn de levende wezens blootgesteld173 aan

ongelukken, zolang ze niet ijverig de religie die door de voortreffelijke Jina

verkondigd werd navolgen.”

En de god zei tegen Madanarekh˜: “Medegelovige174, vertel me welk geluk dat jou

dierbaar is ik kan realiseren.” Ze zei: “Eigenlijk bent U niet in staat om het geluk dat

me dierbaar is te realiseren omdat enkel het geluk van de verlossing dat vrijgesteld is

van geboorte, ouderdom, dood, ziekte en verdriet mij dierbaar is. Desondanks, o beste

onder de goden, breng me naar Mahil˜! Nadat ik daar het gezicht van mijn zoon gezien

heb zal ik het goede doen in het hiernamaals.” Daarna bracht de god haar

ogenblíkkelijk naar Mahil˜. Dat is de plaats [waar] Namin˜tha en Mallin˜tha, de leraars

van de drie werelden, geboren werden, monnik werden en kennis [verwierven]175.

Daarop daalden ze beiden neer. Door hun devotie voor de TŸrthaðkara’s vereerden ze

eerst de beelden in de tempel van de Jina’s en [toen] ze de nonnen in het klooster

zagen gingen ze [erheen] en begroetten ze hen. Ze gingen beiden vóór hen neerzitten.

[De nonnen] onderwezen hen de religie:

“Als men het menselijk bestaan verworven heeft en het resultaat van deugd en

ondeugd vernomen heeft, moet men een inspanning leveren ten aanzien van de

religie die alle gelukzaligheden vervult.”

172 sahassa-koýŸhiÐ = Lett.: ‘duizend krore (=tien miljoen)’. 173 p˜vanti = Lett.: ‘(onder)vinden, ontmoeten’. 174 s˜hammiõi = Lett.: ‘met dezelfde plichten’. Jacobi vertaalt het met ‘geloofsgenoot’. Id., p.152. 175 jammaõa-nikkhamaõa-n˜õa-bh¨mŸ = Lett.: ‘dat is de plaats van het geboren worden, het monnik worden en het weten ...’.

Page 97: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

97

En zo verder. Op het einde van de preek zei de god tegen Madanarekh˜: “Laten

we naar het paleis van de koning gaan, [dan] toon ik je jouw zoon.” Ze zei: “Genoeg

met de liefde die de bestaanskringloop doet aangroeien!” En ook:

“Álle levende wezens zijn verwanten geworden en ze zijn allemaal vreemdelingen

geworden, maar welke waanvoorstelling over verwanten [heeft] de eenzame176

mens hier?”

“Ik zal monnik worden.177 Doe daarom [maar] wat je wil178!” En hij boog voor

de nonnen en voor Madanarekh˜ neer en ging naar zijn hemel. En in de aanwezigheid

van deze nonnen ontving ze haar ordinatie. Ze kreeg de naam Suvrat˜ en ze trok rond,

terwijl ze de zelfbeheersing beoefende door middel van ascese.

En dat kind verbleef hier volledig op zijn gemak in de woning van koning

Padmaratha. De koningen die zijn tegenstanders waren bogen zich voor die koning neer.

Daarop gaf de koning de jongen de naam ‘Nami179’ die voortkwam uit zijn goede

eigenschappen. Vervolgens groeide hij gelukkig op, omringd door vijf kindermeisjes.

Toen hij acht jaar was had hij [reeds] de volledige materie inzake de kunsten en de

wetenschappen verworven [hoewel ze hem] slechts getoond waren. Na verloop van tijd

werd hij een jongeman.180 Hij huwde duizend en acht181 jonge meisjes die afstamden van

176 egegassa = Lett.: ‘alleenstaande’. 177 PavvajjaÐ geõhiss˜mi ahaÐ = Lett.: ‘ik zal het monnik-schap aannemen.’ 178 jah˜-ruiyaÐ = Lett.: ‘overeenkomstig de smaak’. 179 De naam Nami is wellicht een gesubstantiveerd adjectief op -in, afgeleid van √nam. en betekent ‘hij die zichzelf onderwerpt, de onderdanige’. 180 jovvaõa-ttho = Lett.: ‘hij die zich bevindt in de jeugd’. 181 a÷÷ho’ttara-sahassaÐ = Lett.: ‘duizend vermeerderd met acht’.

Page 98: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

98

het •kÿv˜ku-geslacht182 en waarvan de schittering van hun schoonheid [enkel] door de

vrouwen van de goden overtroffen werd. Net als de heer van de goden bracht hij,

genietend van het plezier van de zinnen samen met hen zijn tijd door. Maar koning

Padmaratha die de kwetsbaarheid van de wereld van de levende wezens inzag benoemde

prins Nami tot de heerschappij van het land Videha, hij bereikte de glorie van de

zelfverloochening, hij verwierf het inzicht in de opperste kennis en kwam aan het hoofd

van de drie werelden te staan. Koning Nami bracht zijn tijd door terwijl hij de luister

van de heerschappij onderhield.

En precies in die nacht [dat hij zijn broer vermoord had] werd die Maõiratha

hier gebeten door een slang, hij stierf en werd als hellewezen in de vierde wereld

herboren. Daarop werd Candrayaþas door de vazallen en ministers aangesteld als koning.

En de beide broers werden gecremeerd. En Candrayaþas onderhield de luister van de

heerschappij.

En op een dag brak er een witte olifant die aan koning Nami toebehoorde en

die de belangrijkste [olifant] van zijn koninkrijk was de paal (waaraan hij vastgebonden

was) en ging hij naar het Vindhya-woud183. En hij kwam in de buurt van de stad

Sudarþaõa. Toen koning Candrayaþas naar de paardenrenbaan184 gegaan was zagen zijn

mensen die [olifant] en ze meldden het aan de koning. En hij nam hem gevangen, hij

bracht hem naar de stad en hij bleef daar. Toen de spionnen dit vernomen hadden

182 Het •kÿv˜ku-geslacht is een arische clan waartoe de afstammelingen van de tŸrthaðkara ‚ÿabha behoorden. Mehta M., 1970, p.103. 183 Het Vindhya-woud is een woud dat gelegen is in de Bharata-regio van Jamb¨dvŸpa. Het zat er vol wilde dieren. Het wordt geïdentificeerd met delen van Khandesh en Aurangabad, in het zuiden van het westelijke uiteinde van de Vindhya-bergketen. Id., p.696. 184 De turaya-v˜hiy˜lŸe is een plaats om paarden te trainen. Jain J.C., 1947, p.77.

Page 99: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

99

meldden ze dit aan koning Nami als volgt: “Candrayaþas heeft de witte olifant gevangen

genomen en hij bevindt zich [bij hem]; de koning is de gezagdrager.” Koning Nami

zond een gezant naar Candrayaþas met de boodschap185: “Deze witte olifant is van mij,

stuur hem [naar mij]!” De gezant ging op weg en meldde Nami’s woorden aan

Candrayaþas. Candrayaþas zei: “Echter niemand’s juwelen zijn beschreven met de letters

[van zijn naam], ze zullen precies van diégene zijn die de sterkste is186.” En ook:

“Wie schenkt haar? Aan wie zal men haar geven? Aan wie is ze verbonden

[door] het erfrecht? In deze wereld wordt de aarde genoten door de meesters

onder de mensen die het essentiële bezitten, [namelijk] moed.”

Daarop keerde de gezant, die niet gerespecteerd of geëerd was, naar Mahil˜ terug.

Hij rapporteerde Candrayaþas’ woorden aan de koning. Nami was woedend en rukte

met zijn ganse leger op tegen Candrayaþas. En toen Candrayaþas hier vernam dat koning

Nami naderde liep hij hem, uitgerust met een voltallig leger, tegemoet [maar] hij werd

tegengehouden door een slecht voorteken. Daarop zeiden zijn ministers tegen

Candrayaþas: “Sluit voor het ogenblik de stadspoorten en blijf [er], wanneer we het

geschikte tijdstip weten zullen we opnieuw in actie schieten.” Vervolgens heeft de

koning ook zo gehandeld. En koning Nami kwam aldus en hij belegerde de stad langs

alle vier de zijden. Ten gevolge van de bemiddeling van de mensen hoorde de eerwaarde

vrouw Suvrat˜ [ervan] en ze dacht: “Laat hen niet de weg die naar beneden leidt

bewandelen, nadat ze het land verwoest hebben! Daarom zal ik [erheen] gaan en die

twee tot bedaren brengen.” Toen ze de toestemming van de kloostermoeder gekregen

had ging ze, vergezeld van [enkele andere] nonnen, naar de stad Sudarþana. De 185 attheõaÐ = Lett.: ‘met als doel’.

Page 100: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

100

eerwaardige vrouw zag koning Nami. Hij gaf haar zijn belangrijkste zitplaats. Nami

begroette haar en zette zich op de grond neer. De eerwaardige vrouw predikte de religie

die door de Jina geopenbaard was en die elk geluk teweeg brengt. En op het einde van

haar preek zei ze: “Koning, de glorie van het koningschap is waardeloos, het zingenot

heeft gevaarlijke gevolgen, zij die het verbodene en het kwade verrichten zullen

onvermijdelijk in de hellen, die gevuld zijn met overmatig lijden, [moeten] verblijven.

Daarom, aangezien dit het geval is, trek je uit deze strijd terug!” En verder: “Welk nut

heeft een gevecht met de oudste broer?” Nami vroeg: “Hoe kan deze [man] mijn oudste

broer zijn?” De eerwaarde vrouw vertelde zijn eigen geschiedenis, precies zoals het

gebeurd was187 en vergezeld van bewijsmateriaal. Desondanks hield hij er, omwille van

zijn trots, niet mee op. Daarop ging ze via een zijdeurtje de stad binnen en ging ze

naar het koninklijk paleis. Toen ze binnentrad werd ze door het gevolg herkend,

koning Candrayaþas begroette haar. [Hij gaf haar zijn belangrijkste zitplaats. De koning

ging op de grond zitten. De haremvrouwen hoorden dit.] Ook hij kwam en viel neer

aan de voeten van de eerwaarde vrouw, terwijl de tranen uit zijn ogen drupten188. Hij

ging op de grond zitten. En Candrayaþas vroeg: “Eerwaarde vrouw, waarom heb je deze

gelofte, die buitengewoon lastig om dragen is, afgelegd189?” De eerwaarde vrouw vertelde

haar geschiedenis. Candrayaþas zei: “Waar is die broer nu?” De eerwaarde vrouw zei:

“[Het is diegene] door wie jij belegerd bent.” Toen trok hij weg uit de stad met een

hart dat opgewonden was door de overvloed aan vreugde. En toen Nami zijn broer zag

186 baleõa ahio havai = Lett.: ‘die overtreffend is in sterkte’. 187 sa-paccao = Lett.: ‘conform de feiten’. 188 Pagalanta-aÐsu-dh˜r˜-nayaõo = Lett.: ‘met ogen die drupten door neervallende tranen’. 189 gahaõaÐ = Lett.: ‘het aannemen’.

Page 101: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

101

terugkomen liep hij hem tegemoet en viel hij aan zijn voeten neer. Zijn oudste broer

leidde hem met grote vreugde [de stad] binnen. Candrayaþas stelde Nami aan als

heerser190 met de titel: ‘Heer van het ganse land AvantŸ’. Candrayaþas van zijn kant

werd monnik en trok rond zoals hij het wou.

En koning Nami, die strenge straffen [uitdeelde]191, oefende hier de heerschappij

over de beide koninkrijken uit op een rechtmatige manier. Een lange tijd ging voorbij.

Op een dag kwam er in koning Nami’s lichaam een koorts op die zes maanden duurde.

De dokters hadden hem [al] opgegeven. En de koninginnen wier armen met armbanden

versierd waren, maalden sandelhout fijn om hem [ermee] in te wrijven. Het paleis werd

gevuld met het rinkelende geluid van de armbanden. De koning zei: “Mijn oren doen

pijn.” De koninginnen namen alle armbanden één voor één af [tot] er [aan elke arm

slechts] één overbleef. De koning vroeg: “Waarom rinkelen de armbanden niet?” Ze

vertelden hem hoe ze ze hadden afgenomen. Hij werd door dit leed getroffen en met

zijn gezicht naar het hiernamaals gericht dacht hij: “Het kwaad [zit] in de veelheid, niet

in de enkeling.192” En er is gezegd:

“Het leed is precies even groot als de hoofdzaak en de bijzaak, [maar] het genot

niet”193

“Daarom zal ik monnik worden als ik van deze ziekte bevrijd wordt.” Op dat

ogenblik was het de vollemaan van de K˜rttika-maand194. En terwijl hij dit zo dacht, 190 Ahisitto Candajaseõa NamŸ rajja-dhur˜e = Lett.: ‘Candrayaþas installeerde Nami in de taak van de heerschappij’. 191 aicaõýa-s˜saõo = Lett.: ‘hevig straffend’. 192 Bahuy˜õa doso, na egassa = Lett.: ‘Het kwaad is van velen, niet van één.’

Page 102: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

102

viel hij in slaap. Toen het licht begon te worden zag hij •veta op de Mandara-berg en

zichzelf, die deze koning onder de olifanten bestegen had, in een droom.195 Hij werd

gewekt door een t¨rya die vreugdevolle muziek196 [speelde] en hij was gezond. Verheugd

en tevreden dacht hij: “Ach, ik heb een heel belangrijke droom gezien.” Hij dacht

opnieuw: “Waar heb ik een berg met zo’n goede kwaliteiten en zo’n klasse eerder

gezien? Hij dacht na en herinnerde zich zijn afkomst: nadat hij eerst in een menselijk

bestaan monnik geweest was, was hij herboren in de Puÿpottara-hemel; daar had hij, die

er in de hoedanigheid van een god heen gegaan was om de Jina’s te verheerlijken197 en

om andere redenen, de Mandara-berg eerder gezien. Hij ontwaakte en werd monnik.

Toen hij gehoord had dat vele armbanden weerklinken en één alleen niet198, verzaakte

koning Nami, de heer van Mahil˜, de wereld.

193 Yath˜ yath˜ mahat tantram parikaraþ ca yath˜ yath˜ tath˜ tath˜ mahad du×khaÐ sukhaÐ ca na tath˜ tath˜ = Lett.: ‘Net zo groot als de essentie is en net zo groot als de begeleiding is, precies zó groot is het leed en precies zó groot is het genot niet.’ 194 De K˜rttika-maand is de twaalfde maand van het jaar en stemt overeen met een deel van Oktober en November. 195 Pabh˜y˜e rayaõŸe sumiõage p˜sai. Mandaro’variÐ SeyaÐ, n˜ga-r˜yaÐ ca taÐ att˜õaÐ ˜r¨ýhaÐ= Lett.: ‘Toen de nacht licht begon te worden zag hij in een droom: •veta op de Mandara-berg en zichzelf, geklommen op die koning onder de olifanten.’ In de transcriptie van Jacobi zijn deze twee zinnen gescheiden d.m.v. een punt, maar ik heb ervoor geopteerd om ze als één geheel te vertalen. 196 Nandi-ghosa-t¨reõa = Lett.: ‘een t¨rya met muziek van vreugde’. 197 jiõa-mahim’˜disu = Lett.: ‘terwille van de eerbetuiging aan de Jina’s enz...’. 198 bahuy˜õa saddayaÐ socc˜ egassa ya asaddayaÐ valay˜õa = Lett.: ‘Na te hebben gehoord het geluid van vele armbanden en het geluidloze van één...’.

Page 103: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

103

IV. NAGGAI.

Maar [nu] de levenswandel van Nagnajit. Hiér in India was er in het land Gandh˜ra

een stad, Puõýravardhana199 genaamd. Daar [regeerde] een koning, SiÐharatha genaamd.

Op een dag kwamen twee paarden uit het Noordland200 bij wijze van geschenk bij hem

aan. De koning besteeg één van beiden om het te berijden, de prins besteeg het tweede.

Vervolgens ging hij begeleid door een gans leger de stad uit, de koning bereikte de

paardenrenbaan en begon te rijden. En dat [paard] was omgekeerd afgericht201; toen de

koning [aan de teugels] trok ging het [nog] sneller lopen. En terwijl hij bleef trekken

liep het paard met grote snelheid [een afstand van] 12 yojana’s en ging het een groot

woud binnen. En toen hij moe werd liet hij de teugels los, ogenblikkelijk202 bleef het

paard stilstaan. De koning besefte dat het [paard] omgekeerd was afgericht.203 Hij steeg

af, bond het aan een boom vast en begon rond te dwalen. Hij voedde zich met de

vruchten uit het woud. Toen hij een bergtop beklom om er ‘s nachts te verblijven, zag

hij daar een paleis met zeven verdiepingen. Hij ging er binnen en zag een meisje dat

begiftigd was met een frisse jeugd, schoonheid en charme. Ze stond haastig recht en

bood de koning een zitplaats aan. De koning ging zitten. Een intense wederzijdse liefde

welde op. En de koning vroeg haar: “Mijn beste, wie ben jij? En waarom verblijf je

alleen in dit woud?” En ze antwoordde: “Klamp je vast aan jouw vastberadendheid en

199 Puõýravardhaõa was een stad die gelegen was in Gandh˜ra. Het kan overeenstemmen met P˜õýya, een land tussen de Jhelam en de Ravi. Jain J.C., 1947, p.323. 200 Uttar˜vaha (Uttar˜patha) is een streek of land in het noorden van de Bharata-streek. Het kan geïdentificeerd worden met de streek ten westen en noordwesten van Thaneshwar. Mehta M., 1970, p.119. 201 vivarŸya-sikkho = de ‘omgekeerde dressuur’: als men aan de teugels trekt loopt het paard sneller, laat men ze los, staat het vanzelf stil. 202 tesu ceva paesu = Lett.: ‘op precies deze stappen’. 203 VivarŸya-sikkho tti n˜yaÐ r˜iõ˜. = Lett.: ‘“Het is omgekeerd afgericht,” begreep de koning.’

Page 104: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

104

huw mij hier in het paleis op het balkon, naderhand zal ik mijn verhaal uitvoerig

vertellen.” En blijgemoed trad de koning dat paleis binnen. Daar zag hij een heiligdom

van de Jina en daarvóór het balkon. Nadat ze de Jina geëerd en aanbeden hadden werd

het gandharvisch huwelijk204 voltrokken. Ze sliepen in de slaapkamer en de nacht

verstreek. En bij dageraad aanbeden ze beiden de Jina. De koning nam plaats op de

troon en zij ging op de andere helft205 zitten. En ze zei: “Liefste, luister naar mijn

verhaal206!

Hiér in India was er een stad, Kÿitipratiÿ÷hita207 genaamd, Jitaþatru208 was er

koning. Op een dag begon de koning een schilderijenhal, ze werd in gelijke delen

toevertrouwd aan een gilde van schilders. Vele kunstenaars schilderden [er]. En [ook] een

oude kunstenaar, Citr˜ðgada genaamd, schilderde [er]. Een lange tijd ging voorbij. En

zijn jeugdige209 dochter, KanakamañjarŸ genaamd, bracht hem zijn eten. Op een dag was

ze op weg naar haar vader met het eten dat ze [voor hem] had meegenomen, toen een

ruiter, met een paard dat op hol geslagen was210, met een vaart afstevende op de

koninklijke weg, die vol met mensen was. En zij vluchtte bang weg. Daarna, toen hij

voorbij [gestormd] was ging ze naar haar vader. Toen Citr˜ðgada zag dat zijn eten

204 Een gandharvisch huwelijk is een huwelijk uit liefde en is typisch voor de Gandharva’s. 205 addh’˜saõe = Lett.: ‘op de halve zitplaats’. Als men op zijn eigen zitplaats plaats maakt voor een gast en hem de andere helft aanbiedt, wordt dat beschouwd als een teken van groot respect. 206 vaiyaraÐ = Lett.: ‘belevenis’. 207 Kÿitipratiÿ÷hita was een stad die naar verluidt gesitueerd was in Aparavideha. Dit is een mythische streek. Gedurende de heerschappij van koning Jitaþatru werd de stad naar verluidt aangevallen door de mleccha’s. Toen de gebouwen ruïnes geworden waren werd op deze plek Caõagapura gesticht. Volgens andere tradities was het een andere naam voor Poyaõapura. Jain J.C., 1947, p.297. 208 Jitaþatru (= ‘de overwinnaar van de vijanden’) was een algemene aanduiding voor koningen, net zoals het epitheton ‘Dev˜n˜mpiya’ in latere periodes. Id., p.387. 209 jovvaõa-tth˜ = Lett.: ‘die zich in de jeugd bevond’. 210 vimukka = Lett.: ‘ontsnapt’.

Page 105: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

105

aangekomen was ging hij zijn behoefte doen211. Om de tijd te verdrijven schilderde

KanakamañjarŸ daar op de mozaïekvloer een natuurgetrouwe212 pauweveer in kleur.

Ondertussen kwam koning Jitaþatru naar de schilderijenhal. Terwijl hij een schilderij

bekeek zag hij een pauweveer op de mozaïekvloer. “Hij is prachtig,” dacht hij en hij

stak zijn hand uit om hem op te rapen. Zijn nagels braken alsof het oesterschelpen

waren213. Beschaamd keek hij in de lucht. KanakamañjarŸ zei met een glimlach: ““Terwijl

ik me bedacht dat een stoel met drie poten niet blijft staan zocht ik een vierde dwaze

man214 en nu heb ik jou gevonden als vierde poot.”” De koning vroeg: ““Hoe dan?

Vertel me de hele waarheid!”” Lachend antwoordde ze: ““Toen ik mijn vader zijn eten

bracht, bereed een man zijn paard op de koninklijke weg met een zeer grote snelheid.

Hij had zelfs geen klein beetje medelijden, aangezien de bejaarden, de kinderen, de

vrouwen en alle andere zwakke mensen215 die op de hoofdweg liepen [door hem]

vertrappeld werden. Daarom is die ruiter, die een grote dwaas is, de eerste poot van de

stoel. De tweede poot is de koning, die de hal in gelijke delen aan de schilders

toewees216. In één familie zijn er veel schilders. Mijn vader heeft ten eerste geen zonen,

ten tweede is hij oud en ten derde is hij arm. [Maar] ook in zo’n toestand kreeg hij

een gelijk deel [toegewezen].217 De derde poot is mijn vader hier, die hetgeen hij eerder

211 sarŸra-cintaÐ gao = Lett.: ‘hij ging naar de verzorging van het lichaam’. Jacobi vertaalt het als ‘lichaamsbehoefte’. Jacobi, 1967, p.151. 212 jah˜-sar¨vaÐ = Lett.: ‘zoals zijn eigen vorm’. 213 Bhagg˜o naha-suttŸo = Lett.: ‘De oesterschelpen van nagels zijn gebroken’. 214 TihiÐ p˜ehiÐ ˜sandao na ÷h˜i tti cautthaÐ mukkhaÐ purisaÐ maggantŸe = Lett.: ‘terwijl ik zocht aldus (denkend) “een stoel met drie poten blijft niet staan” naar een vierde dwaze man’. 215 asamattho = Lett.: ‘niet sterk, niet in staat om [te vluchten]’. 216 Volgens Jacobi betekent virikk˜ ‘overlaten (aan)’. Id., p.145. 217 EvaÐvihassa vi samo bh˜go kao = Lett.: ‘Ook aan hem die in zo’n vorm is, is een gelijk deel gemaakt.’

Page 106: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

106

verdiend had, opgemaakt heeft terwijl hij aan deze schilderijenhal schilderde; nu breng ik

hem wat eten en toen het [hier] aankwam ging hij zijn behoefte doen. Wat is hij

kalm!”” De koning vroeg: ““Op welke manier ben ik de vierde poot?”” Ze218

antwoordde: ““Werkelijk iedereen weet onmiddellijk: “““Hoe zouden pauwen hier nu

terecht kunnen komen219?””” [De veer] kan [hier] op de één of andere manier gebracht

zijn. [Maar] zelfs dan zou men hem in één oogopslag220 herkennen.”” De koning zei:

““Ik ben waarlijk een dwaas en [dus] de vierde poot van de stoel.”” Toen de koning

haar uitleg hoorde en de schoonheid van haar lichaam zag, werd hij verliefd [op haar].

En toen ze haar vader te eten gegeven had, ging KanakamañjarŸ naar huis. Bij monde

van een minister, Sugupta genaamd, vroeg de koning Citr˜ðgada om [de hand van]

KanakamañjarŸ. Hij antwoordde: ““Wij zijn arm, hoe kunnen wij een bruiloftsfeest en

een eerbetuiging aan de koning organiseren?”” Dit werd aan de koning gemeld. Hij liet

Citr˜ðgada’s huis vullen met geld, graan, goud en andere dingen. Op een gunstig uur

tijdens een dag met een [gunstige] maan is KanakamañjarŸ met veel vertoon getrouwd.

Hij schonk haar een paleis en een groot aantal slavinnen.

En die koning had veel koninginnen221; beurtelings gingen ze ‘s nachts één voor

één naar de slaapkamer van de koning. En die dag werd het bevel gegeven dat het

218 IyarŸe betekent lett.: ‘de andere’, ik heb het vaak vervangen door hij/zij, of door de eigennaam. 219 Kuo ettha t˜va sihŸõam ˜gamo = Lett.: ‘Werkelijk, vanwaar is de komst van pauwen hier?’. 220 di÷÷hŸe = Lett.: ‘met een blik’. 221 In het algemeen waren de mensen in het oude India monogaam, maar polygamie was een mode bij de rijke en heersende lagen van de maatschappij. De koningen en prinsen beschouwden het als een privilege om een grote harem te hebben, immers verstandig gesloten huwelijksallianties konden hun politieke macht versterken. Het hebben van veel vrouwen was een bewijs van hun rijkdom, reputatie en sociale positie. Jain J.C., 1947, p.161.

Page 107: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

107

KanakamañjarŸ’s beurt was.222 Versierd en opgesmukt ging ze samen met haar slavin

Madanik˜ op weg en nam ze plaats op de zitplaats. Ondertussen kwam de koning. Ze

stond op en voerde [ook] de andere handelingen van beleefdheid uit223. De koning ging

op het bed liggen. Hiervóór had KanakamañjarŸ reeds aan Madanik˜ gezegd: ““Wanneer

de koning neerligt moet je me vragen om een verhaal [te vertellen], op zó’n manier dat

de koning het hoort.”” Daarom zei Madanik˜ op dit toepasselijke moment: ““Meesteres,

vertel me één of ander verhaal, terwijl de koning op zich laat wachten224.””

[KanakamañjarŸ] sprak: ““Madanik˜, pas als de koning slaapt zal ik [er één] vertellen.””

De koning dacht: ““Maar welk soort verhaal zal zij vertellen? Ik wil het ook horen””

[dus] deed hij alsof hij sliep.225 Madanik˜ zei: ““Meesteres, de koning slaapt, vertel het

verhaal!”” Zij zei: ““Luister! Er was [eens] een stad Vasantapura226 genaamd, Varuõa was

er handelaar. Hij liet een kapel, die uit één steen bestond, optrekken in de maat van

één hand. Daarin installeerde hij een buitengewone godheid met vier handen.””

Madanik˜ vroeg: ““Meesteres, hoe kan een god met vier handen in een kapel passen die

de maat heeft van één hand?”” Ze antwoordde: ““Ik ben nu slaperig, ik zal het morgen

vertellen.”” Madanik˜ zei: ““Het zij zo””, ze liep naar buiten en ging naar huis. De

koning’s nieuwsgierigheid was gewekt: ““Wat is dit voor iets?”” En zij legde zich neer

[om te slapen].

222 KaõayamanjarŸ-v˜rao ˜õatto = Lett.: ‘is de beurt van KanakamañjarŸ bevolen’. 223 Kayam abbhu÷÷h˜õ’˜iyaÐ viõaya-kammaÐ = Lett.: ‘Het opstaan (uit beleefdheid) enz... en de handeling van fatsoen is gedaan’. 224 pava÷÷ai = Lett.: ‘in beslag genomen wordt’. 225 AhaÐ pi suõemi tti aliya-pasuttaÐ kayaÐ = Lett.: ‘Met de gedachte: ook ik hoor het,” is een valse slaap gemaakt.’ 226 De stad Vasantapura is niet identificeerbaar. Id., p.353.

Page 108: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

108

Toen ook de tweede dag het bevel gegeven werd dat het haar beurt was, sprak

Madanik˜ haar toen precies op dezelfde manier toe: ““Meesteres, vertel het verhaal dat

[nog maar] half verteld is.”” Ze vertelde: ““Vriendin, die god was Caturbhuja227, maar

dit is niet de maat van zijn lichaam. Het verhaal is precies zó lang.”” Madanik˜ zei:

““Vertel een ander!”” KanakamañjarŸ zei: ““Vriendin, er was [eens] een groot woud.

Daarin [stond er] een grote rode aþokaboom met uitgespreide takken en twijgen. En hij

had geen schaduw.”” Madanik˜ vroeg: ““Hoe kan zo’n uitmuntende boom geen schaduw

hebben?”” Ze antwoordde: ““Ik zal het morgen vertellen; nu ben ik overmand door

slaap.”” Ook op de derde dag werd zij uit nieuwsgierigheid ontboden. Ze werd op

dezelfde manier door Madanik˜ ondervraagd. Ze legde uit: ““Er was [wel] schaduw

onder die boom [maar er was geen schaduw erboven.]”” Toen ze gevraagd werd om een

ander [verhaal te vertellen], vertelde ze: ““Op één bepaalde plek was er [eens] een

dorpshoofd. Hij had een grote kameel. En die graasde naar zijn eigen willekeur. Op een

dag, toen hij aan het grazen was, zag hij een acaciaboom228 die rijkelijk voorzien was

van bladeren, bloemen en vruchten. En hij stak er zijn nek naar uit, maar hij kon hem

niet bereiken. En bij deze handeling sloofde hij zich lange tijd uit. Toen strekte hij zijn

nek nog verder uit naar alle kanten. Toen hij [de boom] op geen enkele manier kon

bereiken werd hij woedend. Daarom ontlastte hij zijn urine en uitwerpselen op die

[boom].”” Madanik˜ vroeg: ““Hoe kon hij zijn urine en uitwerpselen ontlasten op die

[boom], die hij zelfs met zijn mond niet kon bereiken?”” Ze antwoordde: ““Ik zal het

morgen vertellen.”” De volgende dag vertelde ze op dezelfde manier: ““Die acaciaboom

[stond] in het midden van een put van een bron die overgroeid was (met planten), 227 Caturbhuja = Lett.: ‘(voorzien van) vier armen’. Het is een andere naam voor Viÿõu of K®ÿõa.

Page 109: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

109

daarom kon hij [er] niet [van] eten.”” Met dit soort verhalen, die de nieuwsgierigheid

prikkelen, misleidde KanakamañjarŸ de koning zo zes maanden lang. Daarna werd hij

ontzettend verliefd op haar. En de [koning], die voor zijn liefdesgenot toegewijd was

aan één [vrouw], bracht alleen samen met haar zijn tijd door. Daarop zochten zijn

mede-echtgenotes, die woedend op haar waren, naar haar zwakke plekken en ze

overlegden [met elkaar]: ““De koning is door haar hekserij betoverd waardoor hij zelfs

zijn koninginnen, die in de beste families geboren zijn, in de steek gelaten heeft en [nu]

hij verliefd is op die kunstenaarsdochter denkt hij niet aan de deugd en de ondeugd,

heeft hij geen oog [meer] voor de bestuurszaken en geeft hij er niet om dat zijn

rijkdom geruïneerd wordt door haar goocheltrucjes.””

En hier ging KanakamañjarŸ elke middag229 helemaal alleen een private kamer in

haar paleis binnen, ze wierp de gewaden en sieraden die [ze] van de koning [gekregen

had] af en ze trok de lompen en de sieraden van tin en lood, die aan haar vader

toebehoorden, aan. En ze adviseerde haar eigen ziel: ““O ziel, wordt niet belast door de

rijkdom, wordt niet hoogmoedig230, vergeet jezelf niet! Deze rijkdom is van de koning,

deze [kleren] die in stukken gescheurd zijn door de stokken231 en deze sieraden zijn van

jou. Wees daarom voorzien van een kalm gemoed omdat je [al] lang niet [meer] van

zo’n rijkdom genoten hebt; anders zal de koning jou bij de nek grijpen en

buitengooien232.”” En toen de mede-echtgenotes haar doen en laten dagelijks geobserveerd

228 De babb¨la-boom is de Acacia Arabica. 229 majjh’aõha-vel˜e diõe diõe = Lett.: ‘dagelijks op het tijdstip van de middag.’ 230 M˜ karesu iýýhi-g˜ravaÐ, m˜ vaccasu mayaÐ = Lett.: ‘maak niet gewicht door de rijkdom, ga niet naar hoogmoed.’ 231 Volgens J.J. Meyer zijn de kleren gescheurd door het veelvuldig wassen. Meyer J.J., 1909, p.180. 232 nŸõehii = Lett.: ‘wegvoeren’.

Page 110: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

110

hadden, zeiden ze tegen de koning: ““Hoewel jij geen liefde [meer] voor ons [voelt],

zullen wij U desalniettemin behoeden voor het ongeluk233, immers: de vrouwen hebben

de echtgenoten als godheden. Deze [vrouw] hier, die jouw hartendief234 is, heeft één of

andere betovering of boosaardige toverspreuk toegepast. [Omdat] jij door haar behekst

bent merk je dit onheil niet.”” De koning vroeg: ““Hoe is dat mogelijk?”” Ze zeiden:

““Elke middag gaat ze naar haar kamer, ze sluit de deur en terwijl ze iets prevelt blijft

ze daar een poosje staan. Als je het niet gelooft, ga dan [zelf] kijken of [laat het

onderzoeken] door een aantal anderen235!”” Toen de koning dit hoorde ging hij zelf

[kijken]. Terwijl hij bij de deur stond om KanakamañjarŸ, die de kamer was

binnengegaan, te observeren zag hij het eerder geschetste doen en laten en hoorde hij

hoe ze zichzelf onderrichtte. En hij was zeer tevreden en dacht: ““Hoe groot is de

behendigheid van haar geest, haar verzaking van de hoogmoed en haar vernuft! Daarom

is zij in elk opzicht een schat van alle deugden en zijn zij jaloers omdat ze [slechts]

mede-echtgenotes zijn236 aangezien ze zelfs een deugd als een zonde aanzien.””

En de koning, die erg tevreden was, maakte haar tot meesteres van het ganse

koninkrijk en hij bond haar een tulband237 om. Zo verstreek de tijd. Op een dag

aanvaardden de koning en KanakamañjarŸ de religie voor leken in aanwezigheid van de

leermeester Vimalacandra.

233 amhe tumha akusalaÐ rakkhemo = Lett.: ‘zullen wij het ongeluk van U afweren’. 234 tuha es˜ hiyaya-daiy˜ = Lett.: ‘deze geliefde in jouw hart’. 235 keõai anna-vaggeõa = Lett.: ‘door één of andere groep van anderen’. 236 macchariõŸo ya ey˜o savattittaõao = Lett.: ‘en zij die voorzien zijn van de staat van een vrouw wiens echtgenoot nog andere echtgenotes heeft, zijn jaloers’. 237 Een pa÷÷o (tulband) is een attribuut van een koning of koningin.

Page 111: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

111

En na verloop van tijd, nadat ze een godin was geweest, daalde KanakamañjarŸ

neer en werd ze geboren als de dochter van D®ýhaþakti, de koning van de Vidy˜dhara’s,

op de Vait˜ýhya-berg in de stad Toraõapura238. Ze werd Kanakam˜l˜ genoemd. En

geleidelijk aan bereikte ze de jeugd. Op een dag werd ze ontvoerd door een Vidy˜dhara,

V˜sava genaamd, wiens hart verrukt was door haar schoonheid. Op deze berg toverde

hij een paleis te voorschijn en hij zette haar [erin]. Hij bouwde dit balkon [en dacht]:

““Ik zal hier zeker [met haar] trouwen.”” Ondertussen kwam Kanakam˜l˜’s oudste

broer, Kanakatejas, [daar] aan. En die twee, die gloeiden door het vuur van woede,

stierven al vechtend door elkaars slagen. En terwijl Kanakam˜l˜ erg veel huilde door het

verdriet om haar broer, bleef ze teneergeslagen en bedroefd in dit paleis [achter]. Op

een dag kwam hier een god aan, V˜namantara239 genaamd. Hij sprak haar liefdevol toe:

““Kind, jij bent mijn dochter.”” Terwijl die god zó aan het spreken was kwam de

Vidy˜dhara D®ýhaþakti [daar] aan om zijn zoon en dochter te zoeken. Met behulp van

magie heeft de Vyantara Kanakam˜l˜ een ander soort vorm gegeven.240 De lichamen van

zijn zoon, zijn dochter en van V˜sava vielen als lijken op de grond neer. Toen

D®ýhaþakti hen zag, dacht hij: ““Mijn zoon hier is omgebracht door V˜sava en V˜sava

is door Kanakatejas gedood en terwijl hij omgebracht werd heeft V˜sava Kanakam˜l˜

vermoord. Schaam je daarom over de bestaanskringloop die gevuld is met veel

verdriet!”” [Hij dacht:] ““Wie, die haar begrijpt, schept er genoegen in?,”” hij verwierf

238 De exacte ligging van de stad Toraõapura is niet bekend. Jain J.C., 1947, p.343. 239 De term V˜õamaÐtara (= V˜navyantara) duidt ook op één van de vier klassen van goden. Mehta M., 1972, p.686-687. 240 Vantareõa m˜y˜e Kaõayam˜l˜ ann˜risa-r¨v˜ kay˜ = Lett.: ‘De Vyantara heeft Kanakam˜l˜ door middel van magie gemaakt, voorzien van een vorm van een andere soort.’

Page 112: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

112

de verzaking en werd een rondtrekkende asceet241. En de Vyantara stopte de magie. En

[D®ýhaþakti] werd eerbiedig begroet door Kanakam˜l˜ en de god. De monnik vroeg:

““Wat is dit voor iets?”” En Kanakam˜l˜ vertelde het verhaal van de dood van haar

broer. De monnik zei: ““Ik heb drie dode lichamen gezien.”” De god verklaarde: ““Ik

heb magie gebruikt.”” [Hij vroeg:] ““[Met] welk doel?”” De god antwoordde: ““Luister

naar de reden! In de stad Kÿitipratiÿ÷hita was er een koning, Jitaþatru genaamd. Hij

trouwde met de dochter van Citr˜ðgada, een schilder, ze heette KanakamañjarŸ. En zij

werd een lekenzuster. Ook die Citr˜ðgada werd door haar Pañcanamask˜ra-mantra

bekeerd, toen hij stierf werd hij herboren als een god, Vyantara genaamd. En dat ben

ik. Op een dag kwam ik hier aan; toen zag ik die Kanakam˜l˜ die teneergeslagen was

door het verdriet. Er ontstond [bij mij] een zeer grote genegenheid voor haar. En ik

dacht: “““Maar was zij een bijzondere verwante van mij in een vorig leven?””” [Daarom]

heb ik gebruik gemaakt van helderziendheid242. Ik vernam: “““Dit is mijn dochter,

KanakamañjarŸ, toen ze stierf werd ze herboren als de dochter van een Vidy˜dhara.”””

Toen kwam jij. Ik dacht: “““Zij zal met haar vader meegaan”””; bang om [van haar]

gescheiden te worden heb ik ervoor gezorgd dat ze er anders uitzag met de bedoeling

U te misleiden en ik toonde haar dode lichaam en jij werd een rondtrekkende

bedelmonnik. Vervolgens werd ik gekweld door de gedachte: “““Ik heb deze edelmoedige

man bedrogen.””” Daarom moet jij mij dit wangedrag vergeven!”” En de monnik sprak:

241 pavvajjam uvagao = Lett.: ‘hij trad in de toestand van het rondtrekken.’ 242 Er zijn twee soorten kennis: onbepaald kenvermogen (darþana) waarbij de details van het object niet bekend zijn en bepaald kenvermogen (jñ˜na) waarbij ook de details gekend zijn. Beide soorten zijn verder opgedeeld en bevatten een vorm van helderziendheid (avadhi). Mehta M.L., 1969, p.55.

Page 113: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

113

““Jij bent de weldoener omdat je de oorzaak bent dat ik de religie verworven heb”” en

hij sprong op en trok hij rond zoals hij wenste.

En terwijl Kanakam˜l˜ nadacht over het verhaal dat door de god verteld was,

herinnerde ze zich haar vorige existentie en wist ze haar vorig leven: ““Ik ben die

KanakamañjarŸ en die vader van mij is een god geworden.”” Vervolgens zei zij, die een

sterke genegenheid [voor hem] ontwikkeld had, tegen de god: ““Vader, wie zal mijn

echtgenoot zijn?”” Toen hij dit met behulp van helderziendheid vernomen had

antwoordde die god: ““Kind, diegene die ook jouw echtgenoot was in jouw vorig leven,

[namelijk] koning Jitaþatru, werd, nadat hij een god geweest was, herboren als de zoon

van koning D®ýhasiÐha, SiÐharatha genaamd. Hij zal jouw echtgenoot zijn.”” Zij zei:

““Hoe zal mijn huwelijk met hem [tot stand komen]?”” De god antwoordde: ““Ook hij

zal hierheen komen, weggevoerd door een paard dat omgekeerd afgericht is. Blijf

daarom rustig op je gemak, wind je niet op! Ik zal jouw bevel blijven uitvoeren.”” Die

god bleef hiér precies in het paleis. Maar Kanakam˜l˜ bracht haar tijd op een

aangename manier door, samen met de goden243. En die [Kanakam˜l˜], o echtgenoot,

ben ik. Terwijl die god gisteren naar de Meru-berg gegaan was om de schrijnen te

vereren, ben jij [hier] ‘s namiddags aangekomen. En [omdat] ik zo hevig verlangde heb

zelfs niet gewacht op mijn vader die op komst was, [maar] heb ik mezelf

uitgehuwelijkt. [Nu] heb ik mijn geschiedenis, die jij [me] gevraagd had, verteld.”

Ook SiÐharatha herinnerde zich zijn [vorige] geboorte toen hij dit verhaal

gehoord had. Ondertussen was die god naderbij gekomen, vergezeld door een groep

[andere] goden. De koning boog [voor hem] neer en de god verwelkomde hem vol

243 sura-loeõa = Lett.: ‘de wereld van de goden’.

Page 114: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

114

vreugde. Kanakam˜l˜ vertelde de god het verhaal van haar huwelijk en hij was

verheugd. Vergezeld van een gepast gesprek was de middag genaderd, de koning nuttigde

[samen] met zijn echtgenote het goddelijk voedsel. Zo bleef hij daar [gedurende] één

maand. En de koning zei tegen Kanakam˜l˜: “Liefste, een groep tegenstanders zal mijn

koninkrijk aanvallen. Daarom moet ik gaan; geef mij de toestemming!” Ze zei:

“Lieveling, wat jij [ook maar] beveelt. Maar jouw stad is ver weg; hoe is het daarom

mogelijk dat je te voet zal gaan? Neem om die reden de toverformule Prajñ˜ptŸ van mij

aan.” En de koning nam haar aan. En hij sprak haar uit, op de manier zoals ze hem

eerder had uitgelegd. Hij nam afscheid van Kanakam˜l˜ en ging naar zijn stad. In de

stad werd er een groot festival gevierd. De vazallen en de anderen vroegen de koning

naar zijn belevenissen. Hij vertelde ze zoals ze gebeurd waren. Werkelijk iedereen was

verbaasd. En ze zeiden:

“Waar de deugdzame [ook] heengaat, naar een vreemde streek, een woud of te

midden van een zee, daar precies is hij tevreden, daarom welaan, verwerf de

deugdzaamheid.”

En zo ging de tijd voorbij. Op de vijfde dag ging de koning naar die berg. Hij

bleef daar enkele dagen samen met Kanakam˜l˜. En de mensen zeiden: “De koning gaat

bij de berg langs.” Vervolgens, omdat hij [regelmatig] bij de berg langsging, hebben de

mensen de koning daarom na verloop van tijd ‘Nagnajit244’ genoemd.

Op een dag ging Nagnajit [opnieuw] naar de berg. De V˜navyantara zei tegen de

koning: “Ik ben hier erg lang gebleven; nu is er [echter] een bevel van mijn meester

244 Volgens M.Mehta is Naggai = Nagnajit. Mehta M., 1970, p.309. Nagna- (=berg) + jita- (overwonnen, onderworpen) = ‘hij die onderworpen is aan de berg’.

Page 115: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

115

gekomen. Dat moet ongetwijfeld uitvoerd worden. Dat zal daar lang duren.245 En

Kanakam˜l˜ hier zal bij haar scheiding van mij [erg] ongelukkig zijn. Daarom moet jij

op zo’n manier handelen, zodat zij niet eenzaam wordt,” terwijl hij dit zei ging de god

weg. En de koning dacht: “Er is geen [enkel] ander middel om haar geest tot rust te

brengen” en [dus] liet hij op die berg een prachtige stad bouwen. Hij verlokte vele

onderdanen en bracht [hen daarheen]. Hij liet [er] tempels voor de Jina’s optrekken.

Daarin werden hun beelden opgericht. Terwijl hij processies en grote festivals vierde en

het koninkrijk op een rechtmatige wijze bestuurde ging er enige tijd voorbij.

Op een dag, toen hij met zijn gevolg uit ging, zag hij een bloeiende

mangoboom. De koning plukte één bosje bloesems en op dezelfde manier nam het leger

een bosje bloesems, een blad, een scheut, een twijgje enz... [Enkel] het hout bleef

over.246 Toen hij teruggekeerd was vroeg hij: “Waar is die mangoboom?” De minister

wees hem aan. [Hij vroeg:] “Hoe is deze toestand [ontstaan]?” Hij zei: “U nam één

bosje bloesems en daarna heeft het ganse leger, dat [er ook één] nam, hem zo gemaakt.”

Hij dacht: “Inderdaad, net zolang als er rijkdom is, is er pracht; echter alle rijkdommen

zijn onbestendig” en terwijl hij dit dacht ontwaakte hij.

Echter, toen hij echter [bij] die verrukkelijke mangoboom met zijn bontgekleurde

bosjes bloesems, scheuten en bloemen, de voorspoed en tegenspoed gezien had,

verwierf ook de koning van Gandh˜ra de religie.

245 K˜lakkhevo tattha bah¨ bhavissai = Lett.: ‘Daar zal veel verloop van tijd zijn.’ 246 Ka÷÷h˜’vaseso kao = Lett.: ‘Hij is gemaakt, met als overblijfsel het hout.’

Page 116: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

116

[Met de gedachte: “Verwerf [de religie]”, nam hij [de religie] van de heilige teksten aan

en legde hij zijn gelofte af. En zoals deze levensverhalen gezien zijn in de eerdere

commentaren, zó zijn ze neergeschreven.]

En terwijl ze rondtrokken gingen die vier [Pratyekabuddha’s] naar de stad

Kÿitipratiÿ÷hita. Daar trad Karakaõýu de tempel met de vier deuren langs het oosten

binnen en Dvimukha langs het zuiden. De V˜navyantara dacht: “Hoe kan ik staan

[zodat] mijn gezicht nooit van een monnik afgewend is247?” en hij draaide zijn gezicht

ook naar het zuiden. Nami [ging binnen] langs het westen, vervolgens draaide ook hij

zijn gezicht. Nagnajit [trad binnen] langs het noorden, toen draaide ook hij zijn gezicht.

Karakaõýu had [nog steeds] diezelfde schurft uit zijn kindertijd. Daarom nam hij een

krabber en krabde hij zijn gevoelig oor. Daarop verstopte hij die [krabber] ergens.

Dvimukha zag dat. Hij zei:

“Waarom verzamel je dit, nadat je dit alles opgegeven hebt: zowel je heerschappij,

als je koninkrijk, je stad en ook je harem?”

Toen Karakaõýu geen antwoord gaf zei Nami:

“In het koninkrijk van je vader werkten toen vele bedienden, [maar] nu je hun

dienstverlening afgewezen hebt, ben jij [zelf] de bediende.”

247 Kiha s˜hussa aõuÐmuho ci÷÷h˜mi = Lett.: ‘Hoe sta ik, niet niet-kijkend naar een monnik’.

Page 117: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

117

[Toen je het koninkrijk van jouw vader kreeg, werkten er vele bedienden die [er]

aangesteld waren en paste het [voor hen] om de dienstverlening voor jou te verzorgen,

aldus het supplement.248 Waarom bent U, nadat U afstand gedaan hebt van hun dienst

die uitgevoerd moet worden en die bestaat uit het denken aan de anderen, nu [zelf] een

aangestelde bediende geworden, die denkt aan de tekorten van anderen, aldus het

supplement.]

Toen zei de Gandh˜ra-[koning]:

“Als je alles opgegeven hebt en naar de verlossing streeft, waarom berisp je [dan]

een ander, wanneer je het ultieme geluk voor jezelf [wil] realiseren?”

Toen zei Karakaõýu:

“Wanneer je bij de jaina monniken die het pad van de verlossing [betreden

hebben] en die de kuisheid beoefenen een zonde [wil] verhinderen, mag je [zelf]

niet zondig spreken.”

[Je mag [zelf] geen zonde spreken die de zonde moet verhinderen die het gevolg is van

een inconsequentie van goede [mensen], zoals een zonde die het gevolg is van het

verwaarlozen van het [gezond] verstand.]

248 Pait®ke pitur ˜gate r˜jye k®t˜ k®tyakar˜ niyogino bahavas tadai’va k®tyakaratvaÐ kartuÐ tavo’citam ity upask˜ras. = Lett.: ‘Toen het vaderlijk koninkrijk vanwege jouw vader [tot jou] kwam, werkten er vele bedienden, die aangesteld waren en was het [voor hen] passend om de dienstverlening van jou te verzorgen, aldus het supplement.’

Page 118: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

118

En de ziener [zei] ook249: “Een ander mag woedend zijn of niet, of hij mag in gif

veranderen, [maar] een passende toespraak, die de juistheid van de eigen opinie staaft,

moet worden uitgesproken.”

Na verloop van tijd begrepen die vier die vermaning van Karakaõýu en bereikten ze de

verlossing.

249 ‘De ziener zei’ betekent: ‘zo staat het in de heilige teksten’.

Page 119: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

119

Besluit.

In de lente van 2000 beschikte ik enkel over een Pr˜krit-tekst van de vier

Pratyekabuddha-verhalen en over veel motivatie om de tekst naar het Nederlands te

vertalen, een Sanskrit-ch˜y˜ te bouwen, een Devan˜garŸ-versie op te sporen of om er zelf

één te maken en om de verhalen te situeren binnen de literatuur van de jains.

Een goed jaar later kan ik deze scriptie afronden. Het schrijven van deze scriptie

heeft ettelijke uren in beslag genomen, maar ik heb er steeds met heel veel plezier aan

gewerkt. Het grootste deel van mijn tijd werd in beslag genomen door het maken van

een kritische vertaling en het bouwen van een Sanskrit-ch˜y˜. Ik heb ernaar gestreefd

om een grammaticaal correcte vertaling af te leveren die voorzien is van de nodige

verklarende voetnoten. In de Sanskrit-ch˜y˜ heb ik geprobeerd om voor elk Pr˜krit-

woord telkens de beste Sanskrit-equivalent te geven die in de context paste, hoewel er

vaak meerdere mogelijkheden waren. De vervoeging van de werkwoorden, de verbuiging

van de substantieven en adjectieven en de sandhi-regels heb ik toegepast aan de hand

van de grammatica’s van Scharpé en Whitney. De evolutie van de Pr˜krit-woorden uit

het Sanskrit heb ik toegelicht aan de hand van een algemeen overzicht en met behulp

van voetnoten waar het meer specifieke gevallen betrof. Omdat ik geen Devan˜garŸ-

versie van de verhalen gevonden heb, heb ik er zelf één gemaakt zodat de Pr˜krit- en

de Sanskrit-tekst van de vier Pratyekabuddha-verhalen nu in Devan˜garŸ-versie én in

transcriptie beschikbaar zijn. Daarnaast heb ik de verhalen ook gesitueerd binnen het

geheel van de jain literatuur, maar ik besef dat er een verder en grondiger onderzoek

Page 120: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

120

nodig is om de verwantschappen van de Pratyekabuddha-verhalen met verhalen uit

andere soorten literatuur in kaart te brengen.

Elke keer dat ik deze scriptie ter hand neem merk ik nieuwe onvolkomenheden

op en nieuwe elementen die nog verder kunnen worden uitgediept. Het schrijven van

deze scriptie heeft me vooral geleerd dat het maken van een vertaling geen einde kent,

steeds weer kan men de tekst bijschaven of nieuwe ontdekkingen doen. Maar aangezien

de deadline nadert, ben ik genoodzaakt het geheel af te ronden zodat ik mijn scriptie

nu ook aan andere mensen kan presenteren en zodat er voor mezelf opnieuw ruimte

vrijkomt om nieuwe dingen te ondernemen.

Stefanie Lootens

Lente 2001.

Page 121: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

121

Bibliografie

APTE V.S., The student’s English-Sanskrit Dictionary, Radhabai Atmaram Sagoon, Bombay,

1893.

APTE V.S., The student’s Sanskrit-English Dictionary containing appendices on Sanskrit

prosody and important literary and geographical names in the ancient history of India,

Motilal Banarsidass, Delhi, 1959.

BHASKAR B.J., Jainism in Buddhist literature, Alok Prakashan, Nagpur, 1972.

BÖHTLINGK O., Sanskrit-Wörterbuch in Kürzerer Fassung, Akademische Druck-U.

Verlagsanhalt, Graz, 1959.

CAILLAT C., La cosmologie Jaina, Chêne, Paris, 1981.

CHARPENTIER J., Pacekabuddhageschichten, Upsala, 1908.

CHARPENTIER J., Studien über die indische Erzählungsliteratur, in: ZDMG. 66, p. 38-48.

CHARPENTIER J., The Uttar˜dhyayanas¨tra being the first m¨las¨tra of the þvet˜mbara

jains, (Archives d’ études orientales; vol. 18), Appelbergs Boktryckeri Aktiebolag,

Uppsala, 1922.

CHARPENTIER J., Über eine alte Handschrift der Uttar˜dhyayana÷Ÿk˜ des Devendragaõi, in:

ZDMG. 67, p. 665-678.

DUNDAS P., The Jains, Routledge, London, 1992.

HASTINGS J., Encyclopædia of religion and ethics, T. & T. Clark, Edinburgh, 1908.

JACOBI H., Ausgewählte Erzählungen in M˜h˜r˜ÿ÷rŸ: Zur Einführung in das Studium des

Pr˜krit, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1967.

Page 122: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

122

JAIN H.L., Karakaõýa Cariu of muni Kanak˜mara: an Apabhramþa work on the life of

Karakaõýu recognised as a saint or Pratyeka-buddha by the Jainas as well as the Bauddhas,

(Karanja Jaina Series; Vol. IV), Gopal Ambadas Chaware, Berar, 1934.

JAIN J., Prakrit narrative literature: Origin and Growth, Munshiram Manoharlal

Publishers, New Delhi, 1980.

JAIN J.C., Life in ancient India as depicted in Jaina canons (with commentaries): an

administrative, economic, social and geographical survey of ancient India based on the Jain

canons, New Book Company, Bombay, 1947.

JAIN J.P., Religion and culture of the Jains, (Jñ˜napŸ÷ha m¨rtidevŸ grantham˜l˜ English

Series; 6), Bharatiya Jnanpith publication, 1975.

JAINI P.S., The Jaina path of purification, University of California Press, Berkeley, 1979.

KANGLE R.P., The Kau÷ilŸya Arthaþ˜stra, Part III: a study, Motilal Banarsidass Publishers,

Delhi, 1997.

KIRFEL W., Die kosmographie der Inder nach den Quellen dargestellt, Kurt Schroeder,

Bonn, 1920.

LALWANI K.C., Uttaradhyayana Sutra: The last testament of Bhagav˜n Mah˜vira,

Prajñ˜nam, Calcutta, 1977.

MACDONELL A.A., A Practical Sanskrit Dictionary with transliteration, accentuation, and

etymological analysis throughout, Oxford University Press, London, 1969.

MARCEL-DUBOIS D., Les instruments de musique de l’ Inde ancienne, Presses universitaires

de France, Paris, 1741.

MEHTA M. en CHANDRA K.R., Pr˜krit proper names, vol. I, part I and II (Lalbai

Dalpatbhai Series; vol. 28 and 37), L.D. Institute of Indology, Ahmedabad, 1970, 1972.

Page 123: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

123

MEHTA M.L., Jaina culture, (Parshvanath vidyashram series; 13), P.V. Research institute,

Varanasi, 1969.

MEYER J.J., Hindu tales: an english translation of Jacobi’s Ausgewählte Erzählungen in

M˜h˜r˜ÿ÷rŸ, Luzac & co, London, 1909.

MONIER-WILLIAMS M., A Sanskrit-English Dictionary, Oxford University Press, Oxford,

1995.

PANDE G.C., •ramaõa tradition: its history and contribution to Indian culture, (L.D.

Series; 66), L.D. Institute of Indology, Ahmedabad, 1978.

PISCHEL R., Comparative grammar of the Pr˜krit languages, Motilal Banarsidass

Publishers, Delhi, 1957.

RENOU L., L’ Inde classique: manuel des études indiennes, Imprimerie Nationale, Paris,

1953.

SACHS C., Die Musikinstrumente Indiens und Indonesiens, (Handbücher der Staatlichen

Museen zu Berlin), Vereinigung wissenschaftlicher verleger, Berlin, 1923.

SCHARPÉ A., Handleiding bij de studie van het klassieke Sanskrit, vol 1: grammatica, N.V.

De Vlaamsche Drukkerij, Leuven, 1943.

SCHWARTZBERG J.E., A historical atlas of South Asia, The University of Chicago Press,

Chicago, 1978.

SH˜NT˜ N., La voie jaina: Histoire, spiritualité, vie des ascètes pèlerines de l’ Inde,

O.E.I.L., Paris, 1985.

SHETH H.P., P˜ia-sadda-mahaõõavo: A comprehensive Prakrit-Hindi dictionary with

Sanskrit equivalents, quotations and complete references, (Prakrit Text Series; Vol. VII),

Motilal Banarsidass, Delhi, 1963.

Page 124: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

124

SIRCAR D.C., Cosmography and geography in early Indian literature, (Indian Studies: Past

& Present; 3), R.D. Press, Calcutta, 1967.

TRIP˜÷HŸ C., Catalogue of the Jaina manuscripts at Strasbourg, Brill, Leiden, 1975.

TURNER R.L., A comparative dictionary of the Indo-Aryan languages, Oxford University

Press, London, 1966.

VADEKAR R.D., Uttar˜dhyayanas¨tram: a Jain canonical work, [Ferguson college], Poona,

1954.

VAN ALPHEN J., De trap naar de verlossing: 2500 jaar kunst en religie van het jainisme,

Etnografisch museum Antwerpen, Antwerpen, 2000.

VAN DEN BOSSCHE F., A Reference Manual of Middle Pr˜krit Grammar: The Pr˜krits of

the Dramas and the Jain Texts, Universiteit Gent, Vakgroep talen en Culturen van Zuid-

en Oost-Azië, Gent, 1997.

VON GLASENAPP H., Die Literaturen Indiens von ihren Anfängen bis zur Gegenwart,

Alfred Kröner Verlag, Stuttgart, 1961.

VON GLASENAPP H., The doctrine of Karman in Jain philosophy, (Parshvanath

Vidyashram Series; 60), P.V. Research Institute, Varanasi, 1991.

WHITNEY W.D., A Sanskrit grammar: including both, the classical language and the older

dialects of Veda and Br˜hmaõa, Motilal Banarsidass Publishers, Delhi, 1997.

WHITNEY W.D., The roots, verb-forms and primary derivatives of the Sanskrit language (A

supplement to his Sanskrit grammar), Motilal Banarsidass Publishers, Delhi, 1997.

WINTERNITZ M., Geschichte der indischen Literatur; Band 2: Die buddhistischen Literatur

und die heiligen Texte der Jainas, K.F. Koehler Verlag, Stuttgart, 1968.

Page 125: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

125

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP TALEN EN CULTUREN VAN ZUID- EN OOST-AZIE

ACADEMIEJAAR 2000-2001

DE VIER PRATYEKABUDDHA’S

Volume 2

door Stefanie Lootens

Eindverhandeling voorgelegd tot het behalen van de graad van Licenciate in de Oosterse Talen en Culturen

Promotor: Prof. Dr. F. Van Den Bossche

Page 126: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

126

I. Algemene kenmerken van het Pr˜krit.

De evolutie van het Oudindische Sanskrit naar het Middelindische Pr˜krit (en later ook

nog naar het Nieuwindische HindŸ) wordt gekenmerkt door één grote tendens, met

name de afbouw van de pluraliteit van de vormen, d.m.v. enerzijds een fonologische en

anderzijds een morfologische vereenvoudiging. De beknopte grammatica en de

paradigmata die vooraan in het werk van H. Jacobi (1967): ‘Ausgewählte Erzählungen in

M˜h˜r˜ÿ÷rŸ’ opgenomen zijn, heb ik bij mijn vertaling als standaard gehanteerd.

Aanvullend heb ik daarbij ook gebruik gemaakt van de grammatica van F. Van De

Bossche (1997): ‘A Reference Manual of Middle Pr˜krit Grammar’ en de grammatica van

R. Pischel (1957): ‘Comparative grammar of the Pr˜krit languages’. Wanneer er in de

verhalen van de Pratyekabuddha’s minder gebruikelijke of uitzonderlijke vormen

voorkwamen, heb ik deze vormen telkens in een voetnoot apart toegelicht. Wat hier

volgt is een beknopt overzicht van de meest voorkomende klankregels en de algemene

lijnen van de Pr˜krit-grammatica, die ik in mijn vertaling niet meer nader heb verklaard.

1. Fonologische vereenvoudiging.

1.1 Algemene tendensen.

- sommige klanken verdwijnen (®, ², ¼a, ai, au, ya, þa, ÿa en ×)

- er zijn twee nieuwe klanken: ½ en ©

- alle eindconsonanten verstommen tot Ð of vallen weg

- een Ð kan slechts worden voorafgegaan door een korte vocaal

- aan twee of meerdere consonanten kan slechts een korte vocaal voorafgaan

Page 127: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

127

- bij consonantgroepen treedt er een proces van (dominante of regressieve)

assimilatie op

- een geassimileerde consonantgroep kan ontdubbelen, maar dit gaat altijd gepaard

met een compensatorische verlenging d.m.v. nasalisering of vocaalverlenging van

de voorafgaande vocaal

1.2 De vocalen.

- de ® verdwijnt en wordt ri- aan het begin van een woord; -i-, -a- of -u- in het

midden en -u of -i aan het einde

- de tweeklanken ai en au verdwijnen en worden respectievelijk e, ½, aï en

o, ©, aü.

- assimilatie: twee verschillende vocalen kunnen zich aan elkaar aanpassen

- dissimilatie: twee gelijke vocalen kunnen ongelijk worden

- nasalisatie: eindvocalen worden soms genasaliseerd (+Ð)

- epenthesis: consonantgroepen met y, r, l, v of een nasaal worden soms

gescheiden door de toevoeging van een epenthetische vocaal -i-, -a- of -u-

- elisie: een ongeaccentueerde (vooral een begin-) vocaal valt soms weg, vaak bij

enclitische partikels of enclitische vormen als

* api na -Ð à pi, na een vocaal à vi

* iti na -Ð à ti, na een vocaal à tti

* iva na -Ð à va, na een vocaal à vva

- sampras˜raõa: va à u of ©, aya à *ai àe, ava à *au à o

Page 128: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

128

1.3 De consonanten.

De consonanten worden in een aantal groepen ingedeeld:

- occlusieven (gutturalen, palatalen, dentalen, cerebralen en labialen)

- nasalen

- sisklanken + ×

- halfvocalen (y, r, l en v)

Deze groepen hebben een hiërarchische relatie:

occlusieven>nasalen>sisklanken + ×>halfvocalen (l>v>y>r)

1.3.1 Enkelvoudige consonanten.

*Beginconsonanten.

- algemene regel: alle beginconsonanten, met uitzondering van n-, y-, þ- en ÿ-,

blijven onveranderd

- in enkele gevallen kan er toch een verandering optreden:

* bh- in vormen van √bh¨. worden vaak à h-

* y- à ‘- of j-

* palatalisatie: ti- à ci-

* in composita en in gevallen van proclisis en enclisis gedragen

beginconsonanten zich vaak alsof ze in het midden van een woord staan.

In werkwoordelijke samenstellingen echter, behouden de wortels soms hun

beginletter

Page 129: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

129

*Intervocale consonanten.

- Intervocale consonanten kunnen ofwel wegvallen:

* -k-, -g-, -c-, -j-, -t-, -d- en -y- worden in het algemeen à (een zwak

uitgesproken) -y-, in Jain manuscripten wordt die als -y- geschreven vóór

a en ˜ (anders wordt hij niet geschreven)

* -p-, -b-, -v- soms à -y-

- ofwel kunnen ze veranderen:

* -kh-, -gh-, -th-, -dh-, -ph- en -bh- worden in het algemeen à -h-

* -k- wordt soms à -g-

* -÷- en -÷h- worden in het algemeen respectievelijk à -ý- en -ýh

* -ý- wordt vaak à -¹- of -l-

* -t- wordt soms à -ý-

* -d- en -t- (à*ý) worden soms à -r- (vooral in adjectieven en

pronominale samenstellingen met -d®þ(a) of -d®kÿa)

* -th-, -dh- soms à -ýh-

* -n- wordt in het algemeen -õ-

* -p-, -b- wordt in het algemeen -v-

* -m- soms à -v-

* -r- soms à -l-

* -l- soms à -r-

* þ-, ÿ-, s- soms (vooral na een lange vocaal of tweeklank) à -h-,

maar meestal à -s-

Page 130: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

130

- enkelvoudige consonanten worden verdubbeld vóór een accent, hierdoor wordt

de voorafgaande vocaal kort

*Eindconsonanten.

- Eindconsonanten, met uitzondering van de nasalen -n en -m, kunnen wegvallen,

soms met verlenging of nasalisatie van de vorige vocaal.

- Eindconsonanten kunnen ook verstommen tot -Ð die op zijn beurt kan wegval-

len, maar -as en -ar (-a×) à -o (in Mg. en AMg. in de nom.sg. -e)

1.3.2 Samengestelde consonanten.

*Algemene regels.

- een consonantengroep in het begin van een woord wordt een enkelvoudige

consonant ná assimilatie

- een intervocale consonantengroep

* blijft als ze allebei gelijk zijn (bij een nasaal + consonant van

dezelfde klasse en bij Ðs en Ðh)

* assimileert als beiden verschillend zijn

* met een nasaal of halfklinker kan gescheiden worden door een

epenthetische (svarabhakti)vocaal (i, u of a)

- in groepen van drie medeklinkers wordt er één (meestal de eerste of de laatste)

geabsorbeerd door de dubbele consonant die het resultaat is van een assimilatie

van de twee andere

Page 131: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

131

*Assimilatie.

- dominante assimilatie: wanneer de consonanten ongelijksoortig zijn haalt de

sterkste het van de zwakste

- regressieve assimilatie: bij gelijksoortige consonanten haalt de laatste het altijd

- afwijkende assimilaties:

*door aspiratie: þc à cch, ÿ÷ à ÷÷h, ÿp à pph, st à tth of ÷÷h

kÿ à kkh of à *kch à cch, ts à *tch à cch

tr à tth in adverbia op -tra

*door occlusivering: dhv à *dhb à bbh

*door palatalisering (door de y): ty à *cy à cc, thy à *dhy à cch

dy à *jy à jj, dhy à *jhy à jjh

ry à *jy à jj, hy à *jhy à jjh

*door cerebralisering (door r, ® of s): tt à ÷÷, rt à ÷÷, rth à ÷÷h

st à ÷÷h

*inversie in het geval van h + nasaal en h + l: hõ à õh, hn à õh

*in tegenstelling tot de algemene regel wordt jñ altijd à õõ(nn)

2. Morfologische vereenvoudiging.

2.1 Verbuiging.

- de verbuiging wordt tot één type herleidt: * -m en -n stammen op -a

* -m, -n, -f stammen op -i of -u

* -f stammen op ˜, -Ÿ, en -¨

- de consonantstammen worden vocaalstammen: ofwel valt de eindvocaal weg

Page 132: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

132

ofwel wordt er een vocaal toegevoegd (meestal -a)

- de datief verdwijnt (quasi volledig) en valt samen met de genitief

- de dualis verdwijnt en wordt vervangen door het pluralis

- nom.pl. en acc.pl. vallen samen

- -m en -f stammen die afgeleid zijn van de Oudindische stam op -t®, zijn in het

Pr˜krit -u stammen (en zelden -i stammen) geworden, maar in hun vormen

hebben ze de sterke stam behouden: bhattu- ß bhart®-, piu- ß pit®-, m˜(y)˜-

/m˜d˜- ß m˜t®-, duhit˜-/duhid˜-/dh¨(y)˜-/dh¨d˜-/dhŸ(y)˜-/dhŸd˜- ß duhit®-

De -f stammen volgen in de instr.sg. en gen.sg. de verbuiging van de -f stammen

op ˜, -Ÿ, en -¨ en duhit®- doet dat in alle naamvallen.

- De Oudindische stammen op -an verliezen hun eindconsonant en de verbuiging

van r˜(y)a- ß r˜jan- en van att˜- of app˜- ß ˜tman- is onregelmatig.

-Bij de pronomina bestaat er een grote variëteit aan vormen die van verschillende

stammen afgeleid zijn.

- worden ook verbogen als het paradigma van het pronomen van de derde

persoon:

*esa (eso), es˜, eyaÐ ß etad

*imo, im˜, imaÐ, iõaÐ ß idam

*het relatief pronomen ja- ß yad

*het vragend pronomen ka- en ki- ß kim

*para- en avara- ß apara, savva- ß sarva, anna-/aõõa- ß anya enz...

- hoofdtelwoorden worden zonder onderscheid van geslacht gebruikt,

de voornaamste vormen zijn opgenomen bij VDB p. 74-75 en Jacobi XL-XLII.

Page 133: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

133

2.2 Vervoeging.

- er is een tendens om de vervoeging tot één type te herleiden, nl. alle klassen

worden tot de eerste klasse gereduceerd: -a-. Daarnaast komt ook nog het

stamvormend suffix -e- (<-aya- van de Xe klasse) voor, maar zonder

causatiefbetekenis. Beiden worden door elkaar gebruikt zonder verschil in

betekenis.

- de mediale vervoeging verdwijnt (quasi volledig) in betekenis, maar sommige

mediale uitgangen zijn overgebleven, zoals -su (imp. 2sg.), -m˜õa (Pa.Pres.), -e, -ae

en -ante (Pres. 1,3 sg. en 3 pl.)

- het Imperfectum, Perfectum en de Aorist verdwijnen (quasi volledig).

Vaak wordt in de plaats daarvan het verbaaladjectief gebruikt om de verleden tijd

uit te drukken en soms gaat men terug op dat verbaaladjectief om de nieuwe

stam te vormen. Daarnaast wordt ook vaak gebruik gemaakt van het Historisch

Praesens.

- De Infinitief is qua betekenis uitwisselbaar met het Absolutivum.

- Een lijst van de meest voorkomende onregelmatige werkwoorden is terug te

vinden bij Jacobi XLIX-LII

3. Suffixen

-˜la, -˜lu, -illa en -ulla in de betekenis van -vat en -mat

-ira, -irŸ toegevoegd aan de wortel, vormt de Nomen Agentis

-(i)ka wordt heel vaak aan een woord toegevoegd zonder dat daarom de betekenis

verandert

Page 134: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

134

-ttaõa ß Ved. tvana-, tt˜e ß dat. uitgang tv˜yai, tta ß -tva om abstractum te

vormen

-de leden van een compositum zijn vaak niet op een logische manier gerangschikt

(vaak is dit metri causa)

4. Sandhi

Telkens wanneer een bepaalde sandhi-regel voor de eerste maal in de Pr˜krit tekst

voorkwam, heb ik die aan de hand van een voetnoot nader verklaard. Een

overzichtelijke tabel van de sandhi tussen vocalen is terug te vinden bij VDB op p. 43.

Page 135: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

135

II. Devan˜garŸ-versie.

krk{fª kilNgesu pNcalesu y ÊMmuhae,

krk{fu> kil¼e;u pÂale;u c iÖmuoae,

nmI raya ivdehesu gNxaresu y nGg$.

nmI raja ivdehe;u gNxare;u c n¶ijt! .

vshe y #Ndke^ vl@ AMbe y puiP)@ baehI.

v&;-z! ceNÔketurœ vly Aaèz! c pui:ptae baexI.

krk{fuÊMmuhSsa nimSs gNxarrÚae y.

krk{fuiÖmuoyaerœ nmerœ gNxarra}z! c.

I. KARAKA••U.

. tTw krk{fª,. cMpa@ nyrI@ dihvah[ae raya, tSs cefgxUya p%mav$ devI, AÚya y

. tÇ krk{fu>,. cMpaya< ngya¡ dixvahnae raja, tSy cefkÊihta pÒavtI devI, ANyda c

(66)250 tIse daehlae jaAae ikhah< raynevCDe[ neviCDya mharayxiryDÄa %¾a[ka[[ai[

tSya daehdae jat> kwm! Ah< rajnepWyen nepiWyta mharajx&tDTÇae*ankanne

250 Deze nummering verwijst telkens naar de pagina waar men de vertaling kan terug vinden.

Page 136: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

136

hiTwoNxvrgya ivhre¾a, sa %luGga jaya ra#[a puiCDya kihAae sB-avae, tahe

hiStSkNxvrgta ivhreym!, savéG[a jata ra}a p&òa kiwt> sÑav>, tda

raya sa y jyhiTw<im AaêFa#< raya DÄ< xre# gya %¾a[<, pFmpa%sae y tya v”# sIyl@[<

raja sa c jyhiStNy! AaêFaE raja DTÇ< xrit gtav! %*anm!, àwmàav&;z! c tda vtRte zItlen

surihgNxmi”yagNxe[< hTwI AJHahAae v[< s<-re#, krI iv py”ae v[ai-muhae pyaAae phaAae

suri-gNxm&iÄkagNxen hSTy! AXyahtae vn< s<Smrit, kyRip àv&Äae vnai-muo> àgÄ> pwae

j[ae n tr# ipqœQAae AaeliGg%<, dae iv Afiv<~ pveisya#<, raya vféKo< peCD#, deiv< -[#

jnae n trit p&òtae nuligtum!, Öav! APy! AqvI— àveiztaE, raja vqv&]< àe]te, devI— -[Ty!

@ySs vfSs heqœQe[ jaih# tAae tum< sah< ge{he¾ais, ta@ pifsuy<, n tr# gei{h%<, raya

@tSy vqSyaxStadœ yaSyit tts! Tv< zaoa< g&ûIya>, tya àitïutm!, n trit ¢hItum!, raja

dKoae te[ saha gihya, sae %iÄ{[ae inra[Ndae ik<kayVvyamUFae gAae cMp<,

d]s! ten zaoa g&hIta, s %ÄI[aeR inra[Nd> ik<ktRVytamUFae gtz! cMpam!,

sa y p%mav$ nIya inMma[uis~ Afiv<, jav itsa#Aae tav peCD# tlag< mh#mhaly<

sa c pÒavtI nIta inmaRnu;am! AqvIm!, yavt! t&i;ts! tavt! àe]te tfag< mhdœ

(67) hTwI, tAae tTw Aae#{[ae Ai-rm#, #ma iv si[y< si[y< Aae#{[a kir[ae %iÄ{[a

hStI, tts! tÇavtI[aeR i-rmte, #ym! Aip znE> znErœ AvtI[aR kir[ %ÄI[aR

Page 137: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

137

tlagaAae, idsaAae n ja[# -y-Iya smNtAae t< v[< plae@#, tAae Ahae kMma[ pir[$

tfagat!, idza n janait -y-Ita smNtts! tdœ vn< àlaekyit, ttae hae kmR[a< pir[itrœ

je[ AtiŠym! @v @irs< vs[m! Ah< pÄa, ta ik< kreim ka me g# iÄ saeyprVvsa raeiv%<

yenatikRtm! @ve†z< Vysnm! Ah< àaÝa, tSmat! ik< kraeim ka me gitrœ #it zaekprvza raeidTva

pyÄa, o[meÄe[ ka^[ xIry< iciNty< tI@ n n¾# b÷ÊqœQsavys<k…le @y<im -Is[e v[e ik<ip

àv&Äa, ][maÇe[ k«Tva xIrta< iciNtt< tya n }ayte b÷Êòñapds<k…l @tiSmn! -I;ne vne ikm! Aip

hv# ta APpmÄa hvaim, tAae ky< c%sr[< gm[< grihya#< ʽirya#< oaimAae

-vit tSmadœ AàmÄa -vaim, tt> k«t< ctu>zr[< gmn< gihRtain Êíirtain ]aimt>

syljIvrasI ky< sagar< -Äp½Koa[<,

skljIvraiz> k«t< sakar< -­àTyaOyanm!,

j# me hae¾ pmaAae #mSs dehiSsma@ vela@,

yid me -vet! àmadae Sy dehSyaSya< velayam! ,

Aaharm! %vihdeh< cirme smy<im vaeisiry<.

Aaharm! %pixdeh< crme smye Vyvs&òm! .

tAae pNcnmaeŠarae me sr[< jAae sae cev #hlaegprlaegesu k‘a[avhae, -i[y< c

tt> pÂnmSkarae me zr[< yt> s @vehlaekprlaekyae> kLya[avh>, -i[t< c

Page 138: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

138

(68) vaihjljl[tŠrhirkirs<gamivshr-ya#<,

VyaixjlJvlntSkrhirkirs<¢amiv;xr-yain,

nasiNt tKKo[e[< nvkarpha[mNte[<.

nZyiNt tT][en nmSkaràxanmÙe[.

n y tSs ik<ic phv# fa#i[veyalirKomair-y<,

n c tSy ikiMct! à-vit faiknIvetal]Rmair-y<,

nvkarphave[< nasiNt y sylÊirya#<.

nmSkarà-aven nZyiNt c sklÊirtain.

Tha

twa

ihyyguha@ nvkarkesrI ja[ s<iQAae in½<,

ùdyguhaya< nmSkarkesrI ye;a< s<iSwtae inTy<,

kMmqœQgi{Qdae"”"”y< ta[ pirnqœQ<.

kmRaó¢iNwhiSt"”n< te;a< pir[òm!.

tAae nvkarm! A[usrNtI pivqœQa @gidsa@, jav Ër< gya tav idqœQae @gae tavsae,

ttae nmSkarm! AnuSmrNtI àivòEkidiz, yavdœ Ër< gta tavdœ †ò @ks! taps>,

Page 139: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

139

tSs mUl< gya, Ai-va#Aae sae, puiCDya te[ kAae is AMm #hagya, tahe khe# Ah< cefgSs

tSy mUl< gta, Ai-vaidt> s>, p&òa ten k…tae Sy! AMb #hagta, tda kwyTy! Ah< cefkSy

(69) xUya jav hiTw[a Aa[Iya,sae y tavsae cefgSs iny‘Aae,te[ Aasaisya ma bIheih Ä,

Êihta yavdœ hiStnanIta, s c tapsz! cefkSy inj>, tenañaista ma ib-exIit,

-i[ya y ma saey< kreih, $#sae cev s<jaegivAaeghe jMmmr[raegsaegp%rae Asarae s<sarae,

-i[ta c ma zaek< k…é, $†z @v s<yaegivyaegheturœ jNmmr[raegzaekàcurae sar> s<sar>,

v[)leih< Ai[CDNtI iv karaivya pa[iviÄ< nIya vism< -i[ya y @Äae pre[ hlikqœQa -UmI t<

vn)lErœ AinCDNTy! Aip kairta àa[v&iÄ< nIta vsit< -i[ta cet> pre[ hlk«òa -Uims! tn!

n AŠmamae AMhe, @sae dNtpurSs ivsAae dNtvŠae y @Tw raya, ta tum< in-ya gCD @yiMm

na³amamae vy<, @; dNtpurSy iv;yae dNtv³z! caÇ raja, tSmat! Tv< in-Rya gCDEtiSmn!

nyre pu[ae susTwe[ gCDsu cMp< it, inyÄae tavsae, #yra pivqœQa dNtpur<, gya puCDNtI

ngre pun> suSvSwen gCD cMpam! #it, inv&Äs! taps>, #tra àivòa dNtpurm!, gta p&CDtI

sa÷[ImUl<, viNdya pviÄ[I, puiCDya kAae saivga, kihy< tI@ jhqœiQy<, pé{[a m[ag<

saXvImUlm!, viNdta àvitRnI, p&òa k…t> ïaivka, kiwt< tya ywaiSwtm!, àéidta mnakœ

s<Qivya pviÄ[I@ mha[u-ave ma k…[su icÄoey< AlN"[IAae ÷ ivihpir[amae, jAae

s<Swaipta àvitRNya mhanu-ave ma k…é icÇoedm! Al'œ"nIt> olu ivixpir[am>, ytae

Page 140: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

140

ivhfav# "ify< ip ÷ ivhifym! Aiv ik<ic s<"fave#,

iv"qyit "iqtm! Aip olu iv"iqtm! Aip ik<ict! s<"qyit,

A#in%[ae @s ivhI sÄa[ suhasuhŠr[e.

Aitinpunrœ @; ivix> sÅvana< suoasuokr[e.

ik< c

ik< c

(70) o[idqœQnqœQivhve o[piry”NtivivhsuhÊKoe,

][†ònòiv-ve ][pirvtRNtivivxsuoÊ>oe,

o[s<jaegivAaege s<sare niTw ik<ip suh<.

][s<yaegivyaege s<sare naiSt ikm! Aip suom!.

je[< icy s<sarae b÷ivhÊKoa[ @s -{farae,

yenEv s<sarae b÷ivxÊ>oanam! @; -a{fars!,

te[< icy #h xIra ApvGgph< pv¾iNt.

tenEveh xIra ApvgRpNwan< àp*Nte.

@vm! Aa# A[usaisya s<vegm! %vgya ta[< cev mUle pVv#ya, puiCDya@ iv idKoa@

@vm! Aa*! Anuizòa s<vegm! %pgta te;am! @v mUle àìijta, p&òaya Aip dI]aya

Page 141: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

141

Ada[-@[ gB-ae n AKoaAae, pCDa [a@ myhirya@ sB-avae kihAae, pCDÚ< xirya psUya

Adan-yen g-aeR naOyat>, píadœ Anya àvitRNyE sÑav> kiwt>, àCDÚ< x&ta àsUta

sma[I sh nammuÎa@ kMblry[e[ y susa[e Dfœfe#, pCDa msa[pale[ gihAae -¾a@

stI sh nammuÔya kMblrÆen c Zmzane D&niÄ, píat! Zmzanpalen g&hItae -ayaRya

AiPpAae, Avik{[Aae iÄ nam< ky<, sa y A¾a tI@ pa[I@ sm< meiÄ< kre# iÄ, sa A¾a

AipRt>, ApkI[Rk #it nam k«tm!, sa cayR tya ca{faLya sm mEÇI— kraetIit, sayaR

taih< s<j$ih< puiCDya kih< gB-ae, -[# mygae jaAae ta me %iJHAae, sae tTw s<vfœF#, tahe

tai-> s<ytIi-> p&òa kiSmn! g-R>, -[it m&tkae jats! tSman! m %iJHt>, s tÇ s<vxRte, tda

dargêveih< sm< rm#, sae tai[ ifM-êvai[ -[# Ah< tuB-< raya mm kr< deh, sae

darkêpE> sm rmte, s tain ifM-êpai[ -[Ty! Ah< yu:mak< raja mý< kr< dÄ, s

(71) luKokCDU@ gihAae, tai[ -[# mm< k{fªyh, tahe se krk{fu iÄ nam< ky<, sae y ta@

ê]kCDœva g&hIt>, tain -[it ma< k{fªyt, tda tSmE krk{furœ #it nam k«tm!, s c tya

s<j$@ A[urÄae, sa y se maey@ de# j< va i-Ko< lÏ< lhe#, s<vfœiFAae sae susa[< rKo#,

s<yTyanur­>, sa c tSmE maedkan! ddait ya< va i-]a< lBxa< lM-yit, s<v&Ï> s Zmzan< r]it,

tTw dae s<jya ke[# kar[e[ A#gya jav @gTw k…fNge d{fg< peCDiNt, tTw @gae

tÇ ÖaE s<ytaE kenaip kar[e[aitgtaE yavdœ @kÇ k…q¼e d{fk< àe]ete, tÇEkae

Page 142: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

142

d{flKo[< ja[# jha

d{fl][< janait ywa

@gpVv< ps<siNt ÊpVva klhkairya,

@kpvRi[< àz<siNt iÖpvR[I klhkair[I,

itpVva la-s<pÚa c%pVva mar[iNtya.1.

iÇpvR[I la-sMpÚa ctu:pvR[I mr[aiNtka.1.

pNcpVva % ja lqœQI pNwe klhinvair[I,

pÂpvR[I tu ya yòI piw klhinvair[I,

DpVva y AayNkae sÄpVva Araeigya.2.

;qœpvR[I cat»> sÝpvRNy! Araeigta.2.

c%rNgulp#qœQa[a AqœQNgulsmUisya,

ctur{gulàitòanaxaR¼‚lsmuiCD+ta,

sÄpVva % ja lqœQI mÄgyinvair[I.3.

sÝpvR[I tu ya yòI mÄgjinvair[I.3.

AqœQpVva As<pÄI nvpVva jskairya,

AòpvRNy! AsMpÄI nvpvR[I yzSkair[I,

Page 143: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

143

dspVva % ja lqœQI tihy< sVvs<pya.4.

dzpvR[I tu ya yòI tWy< svRs<pt!.4.

vNka kIfKo#ya icÄlya pae‘ya y dfœFa y,

v³a kIqoaidta icÇlta pUlka c dGxa c,

lqœQI y %B-suŠa v¾eyVva pyÄe[.5.

yòI caeXvRzu:ka vjRiytVya àyÆen.5.

"[v”ma[pVva inÏa v{[e[ @gv{[a y,

"nvtRmanpvR[I iõGxa v[eR[Ekv[aR c,

@ma#lKo[juya psTwlqœQI mu[eyVva.6.

@vmaidl][yuta àzStyòI }atVya.6.

(72) tAae te[ -i[y< jae @y< d{fg< gei{hSs# sae raya haeih# ik< tu pifiCDyVvae jav AÚai[

tts! ten -i[t< y @t< d{fk< ¢hI:yit s raja -iv:yit ik< tu àtI]nIyae yavdœ ANyain

cÄair ANgulai[ vfœF# tahe jaegae iÄ, t< te[ mayNgcefge[ suy< @Še[ y ix¾a#@[, tahe sae

cTvayR{gulain vxRte tda yaeGy #it, tt! ten mat{gceqken ïutm! @ken c iÖjaitna, tda s

ix¾a#Aae APpsairy< tSs c%rNgul< oi[^[< iDNde#, te[ y cefge[< idqœQae sae %ÎailAae, sae

iÖjait> Aàsairt tSy ctur{gulm! oinTva iDniÄ, ten c ceqken †ò> s AaiCDÚ>, s

Page 144: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

144

te[ ix¾a#@[ kr[< nIAae, -[# deih d{fg<, sae -[# mm msa[e @s vfœiFAae AAae n

ten iÖjaitna kr[< nIt>, -[it deih d{fkm! , s -[it mm Zmzan @; v&Ïae tae n

deim, ix¾a#Aae -[# AÚ< ge{h, sae neCD#, sae dargae n de#, teih< sae dargae puiCDAae ik< n

ddaim, iÖjaitrœ -[Ty! ANy< g&ha[, s neCDit, s darkae n ddait, tE> s dark> p&ò> ik< n

deis, -[# y Ah< @ySs d{fgSs phave[ raya haehaim iÄ, tahe kari[ya his^[ -[iNt

ddais, -[it cahm! @tSy d{fkSy à-aven raja -iv:yamIit, tda kari[ka hisTva -[iNt

jya tum< raya hae¾ais tya tum< @ySs gam< de¾ais, pifvÚ< te[, ix¾a#@[ iv AÚe ix¾a#ya

yda Tv< raja -ves! tda Tvm! @tSmE ¢am< d*a>, àitpÚ< ten, iÖjaitnaPy! ANye iÖjatyae

-i[ya jha @y< mareÄa d{fg< hramae, t< tSs ip%[a suy<, tai[ iti{[ iv nqœQai[ jav

-i[ta ywEtn! mariyTva d{fk< hram>, tt! tSy ipÇa ïutm!, tain ÇI{y! Aip nòain yavt!

kNc[pur< gyai[, tTw raya ApuÄae mAae, Aasae AihyaisAae tSs baih< suyNtSs mUlm!

kaÂ[pur< gtain, tÇ rajapuÇae m&t>, Añae Xyaists! tSy baý< Svptae mUlm!

(73) AagAae pyaih[Ika^[ iQAae, jav Aayre[ nayra peCDiNt lKo[juÄ< jysÎae kAae

Aagt> àdi]nIk«Tva iSwt>, yavdœ Aadre[ nagra> àe]Nte l][yu­< jyzBd> k«tae

nNdItUrm! Aahy<, #mae iv jM-Ntae %qœiQAae, vIsTwae Aase ivlGgae pveis¾#, mayNgae iÄ

niNdtUyRm! Aahtm!, Aym! Aip j&M-ma[ %iTwt>, ivñStae ñe ivl¶> àveZyte, mat{g #it

Page 145: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

145

ix¾a#ya n deiNt pves<, tahe te[ d{fry[< gihy<, t< jil%< AaFÄ<, te -Iya iQya, tahe te[

iÖjatyae n ddit àvezm!, tda ten d{frÆ< g&hItm!, tj! Jviltum! AarBxm!, te -Ita> iSwta>, tda ten

vafha[ga hir@sa ix¾a#ya kya,

vaqxa[ka hirkeza iÖjaty> k«ta>, %­<< c

dixvahnpuÇe[ ra}a c krk{funa,

vaqxankvaStVyaz! ca{fala äaü[Ik«ta>.

tSs y "rnam< Avik{[gae iÄ AvhIir^[ teih< cev cefgky< p#qœiQy< krk{fu iÄ, tahe sae

tSy c g&hnamapkI[Rk #Ty! AvxIyR tErœ @v ceqkk«t< àitiòt< krk{furœ #it, tda s

ix¾a#Aae AagAae deih mm gam<, -[# jae te é½# t< ge{hh, sae -[# mm< cMpa@ "r< ta

iÖjaitrœ Aagtae deih mý< ¢amm!, -[it ys! te raecte tdœ g&ha[t, s -[it mm cMpaya< g&h< tSmat!

tI@ ivs@ deih, tahe dihvah[Ss leh< de# @ySs bM-[Ss id¾e @g< gam<, Ah< tuJH j<

TsyE iv;yan! deih, tda dixvahnay leo< ddaTy! @tSmE äaü[ay d*adœ @k< ¢am<, Ah< tv ydœ

(74) é½# gam< va ngr< va deim, sae éqœQae ÊqœQmayNgae APpa[< n ya[# iÄ, Ë@[ pifyag@[

raecit ¢am< va ngr< va ddaim, s éòae Êòmat{g AaTman< n janatIit, Ëten àTyagten

kihy<, krk{fª k…ivAae, cMpa raeihya juÏ< v”#, tahe s<j$@ suy<, ma j[KoAae haeih iÄ

kiwtm!, krk{fu> k…ipt>, cMpa éÏa yuÏ< vtRte, tda s<yTya ïutm!, ma jn]yae -veit

Page 146: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

146

myhiry< AapuiCD^[ gya t< nyr<, krk{fu< %SsairÄa rhSs< i-Nd# @s tv ipy iÄ,

àvitRnIm! Aap&CD( gta tn! ngrm!, krk{fum! %TsayR rhSy< i-nÅy! @; tv ipteit,

te[ tai[ AMmaipyrae puiCDyai[, teih< sB-avae kihAae, ma[e[< n Aaesr#, tahe sa cMp<

ten taE mataiptraE p&òaE, ta_ya< sÑav> kiwt>, manen navsaryit, tda sa cMpam!

A#gya rÚae "r< A$# naya payvifyaAae dasIAae pé{[aAae, ra#[a iv suy< sae iv AagAae

Aitgta ra}ae g&hm! ATyeit }ata padpittaya daSy> àéidtaya>, ra}aip ïut< s APy! Aagtae

viNdÄa Aas[< da^[ t< gB-< puCD#, sa -[# @sae je[ raeihy< ngr<, tuqœQae inGgAae

viNdTvasn< dÅva t< g-¡ p&CDit, sa -[Ty! @; yen éÏ< ngr<, tuòae ingRtae

imilAae, dae iv r¾ai[ tSs da^[ dihvah[ae pVv#Aae,

imilt>, Öe ip raJye tSmE dÅva dixvahn> àìijt>,

krk{fª y mhasas[ae jaAae, sae ikl gae%liPpAae, A[egai[ tSs gae%lai[

krk{fuz! c mhazasnae jat>, s ikl gaek…liày>, Anekain tSy gaek…lain

jayai[, jav srykale @g< gaevCD< waergÄ< sey< peCD#, -[# @ySs mayr< ma Êhe¾h, jha

jatain, yavt! zrTkal @k< gaevTs< SwUlgaÇ< ñet< àe]te, -[Ty! @tSy matr< ma ÊhIXvm!, ywa

vfœiFAae hae¾a tya AÚa[< gavI[< ÊÏ< pa@¾ah, te gaeva pifsu[iNt, sae %VvÄ ivsa[ae

v&Ïae -vet! tdaNyana< gavIna< ÊGx< payyet, te gaepa> àitz&{viNt, s %ÖÄiv;a[>

Page 147: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

147

oNxvs-ae jaAae ra#[a idqœQae, sae juiÏŠAae jaAae, pu[ae kale[ raya AagAae peCD#

SkNxv&;-ae jatae ra}a †ò>, s yuÏEkae jat>, pun> kalen rajagt> àe]te

mhakay< ju{[vs-< pfœf@ih< pir"i”¾Nt<, gaeve puCD# kih< sae vs-ae iÄ, teih< sae da#Aae

mhakay< jI[Rv&;-< gaevTsE> pir"”‰(manm, gaepan! p&CDit kiSmn! s v&;- #it, tE> s dizRts!

tyvTwae, -i[y< c

tdvSw>, -i[t< c

(75) gaeqœQNg[Ss mJHe iFiŠysÎe[ jSs -¾iNt,

gaeóa¼nSy mXye gjRnzBden ySy -JyNte ,

idÄa iv diryvs-a suitKoisNga smTwa iv.1.

†Ýa Aip †Ýv&;-a> sutIú[z&¼a> smSta Aip.1.

paera[ygydPpae glNtny[ae clNtivsmaeqœQae,

pura[gtdpaeR glÚynz! cliÖ;maEó>,

sae cev #mae vs-ae pfœfypirh”[< sh#.2.

s @vay< v&;-ae gaevTspir"”n< shte.2.

t< tairs< peiCDy gAae ivsay<, icNte# Ai[½y< Ahae tairsae hae^[ s<p# @yairsae jaAae @s

t< ta†z< àeúy gtae iv;adm!, icNtyTy! AinTym! Ahae ta†zae -UTva s<àTy! @ta†zae jat @;

Page 148: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

148

vs-ae, ta sVve Aiwra s<sare pyTwa, tha ih jae tav -aeginbNx[< mhamaehhe y ATwae sae

v&;->, tavt! sveR iSwra> s<sare pdawaR>, twa ih ys! tavdœ -aeginbNxn< mhamaehhetuz! cawR> sae

Axuvae, -i[y< c

Øuv>, -i[t< c

cvl< surcav< v iv¾uleh Vv cNcl<,

cpl< surcapm! #v iv*u‘eom! #v cÂl<,

paAavlGg< p<su Vv x[< AiwrxMmy<.1.

padavl¶< pa<sum! #v xnm! AiSwrxmRm!.1.

ATw< caera ivluMpiNt %ÎaliNt nresra,

Aw¡ caEra ivluMpNTy! AaiCDNdiNt nreñra,

vNtra y ingUhiNt ge{hiNt Ah da$ya.2.

VyNtraz! c ingUhiNt g&ŸNTy! Aw dayk>.2.

÷yas[ae fhe sVv< jluPpIlae ivnas@,

÷taznae dhet! sv¡ JvlaeTpIfae ivnazyet!,

sVvSs hr[< caiv kre# k…ivAae jmae.3.

svRSy hr[< caip kraeit k…iptae ym>.3.

Page 149: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

149

tha prma[Ndhe #qœQj[s<gmae iv Ain½ae kh<~

twa prma[Ndheturœ #òjns<gmae Py! AinTy> kw<

jha s<Ha@ éKo<im imliNt ivhga bø,

ywa s<Xyaya< v&]e imliNt ivhga bhv>,

piNwya pihyavase jha desNtragya.1.

piwka> piwkavase ywa dezaNtragta>.1.

pha@ jiNt sVve iv AÚm! AÚ< idsNtr<,

à-ate yiNt sveR Py! ANym! ANy< idgNtrm!,

@v< k…fMbvase iv s<gya bhvae ijya.2.

@v< k…quMbvase ip s<gta bhvae jIva>.2.

(76) nramritirKoa#jae[Isu kMms<juya,

nramrityRgaidyaenI;u kmRs<yuta,

m½uPphaykal<im sVve jiNt idsae idis<.3.

m&Tyuà-atkale sveR yiNt idzae idz>.3.

j[u mÄpmÄ% ih{f# purpheih,

jnae mÄàmÄae ihNdte purpiwi-rœ,

Page 150: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

150

maefa%if krNtaE veiF% b÷nreih,

maeqn! taefn! k…vRn! veiòtae b÷nrEs!,

t< jaey[u A#re[ j[Koy-Ngur<,

t< †òœvaicre[ jn]y-¼‚r<,

jrraegeih< sae is¾# rKo< th or%<.

jraraega_ya< s isXyte r]< twa orm!.

Tha

twa

gB-e jMme balÄ[<im té[Ä[<im werÄe,

g-eR jNmin balTve té[taya< SwivrTve,

mi”y-{f< v ijya sVvavTwasu ivhfiNt.

m&iÄka-a{fm! #v jIva> svaRvSwasu iv”qNte.

@ma# icNtNtae pifbuÏae pÄeybuÏae jaAae, ka^[ pNcmuqœiQy< laey< devyaiv#{[ilNgae

@vm! Aaid icNtyn! àitbuÏ> àTyekbuÏae jat>, k«Tva pÂmuiòk< luÂn< devtaivtI[Ril¼ae

ivhr#, -i[y< c

ivhrit, -i[t< c

Page 151: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

151

(77) sey< sujay< suiv-ÄisNg< jae paisya vs-< gaeqœQmJHe,

ñet< sujat< suiv-­z&¼< yae †òœva v&;-< gaeómXy,

iriÏ< AiriÏ< smupeihya[< kilNgraya iv simKo xMm<.

\iÏm! An&iÏ< smuTàeúy kil¼rajaip smI]te xmRm!.

Page 152: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

152

II. DOMUHA

. s<p# ÊMmuhciry<,. AiTw #hev -arhe vase kiMp‘< nam pur<, tTw hirk…lv<ss<-vae jAae

. s<àit iÖmuocirtm!,. AStIhEv -arte v;eR kaiMpLy< nam purm!, tÇ hirk…lv<zs<-vae jvae

nam raya, tSs gu[mala nam -airya, sae y raya tI@ sh r¾isirm A[uhvNtae gme# kal<,

nam raja, tSy gu[mala nam -ayaR, s c raja tya sh raJyiïym Anu-vn! gmyit kalm!,

AÚya ATwa[m{fvqœiQ@[ puiCDAae ËAae ik< niTw mm j< AÚra$[< AiTw, Ë@[ -i[y< dev

ANydaSwanm{fpiSwten p&òae Ët> ik< naiSt mm ym! ANyra}am! AiSt, Ëten -i[t< dev

icÄs-a tuMh niTw, tAae ra#[a Aa[Äa wv#[ae jha l÷< icÄs-< kreh, Aa@s[a[Ntr<

icÇs-a yu:mak< naiSt, ttae ra}a}aipta> Swptyae ywa l"u icÇs-a< k…ét, AadeznanNtr<

smaFÄa, tTw xr[I@ oÚma[I@ kMmgreih< pNcmid[e sVvry[amAae jl[ae Vv teysa

smarBxa>, tÇ xrNya< oNymaNya< kmRkrE> pÂmidne svRrÆmyae Jvln #v tejsa

jlNtae idqœQae mham%fae shirseih< isqœQae jyra#[aee, te[ iv pirtuqœQm[e[< nNdIrvpuVvy<

Jvln! †òae mhamuk…t> sh;ER> kiwtae jvra}e, tenaip pirtuòmnsa naNdIrvpUvRkm!

%ÄairAae -UimivvraAae, pU#ya wv#ma#[ae jhairh vTwma$ih<, wevkale[ iv

%Äairtae -Uimivvrat!, pUijta> SwpTyadyae ywahRVyStaidi->, Staekkalenaip

Page 153: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

153

inMmaya %ÄuNgishra icÄs-a, saeh[id[e kAae icÄs-a@ pvesae, AaraeivAae

inimRÄaeÄu¼izora icÇs-a, zae-nidne k«tz! icÇs-aya> àvez>, Aaraeiptae

(79) mNgltUrsÎe[ APp[ae %iÄmNge m%fae, tPp-ave[ daevy[ae sae raya jaAae, lae@[ tSs

m¼ltUyRzBdenaTmn %Äuma¼e muk…t>, tTà-ave[ iÖvdn> s raja jat>, laeken tSmE

daemuhae iÄ nam< ky<,

iÖmuo #it nam k«tm!,

A#ŠNtae kae# kalae, tSs y ra#[ae sÄ t[ya jaya, Êihya me niTw iÄ

Ait³aNt> kae ip kal>, tSy c ra}> sÝ tnya jata>, Êihta me naStIit

gu[mala AiÏ#< kre#, my[ai-ha[Ss jKoSs #CD# %va#y<, AÚya y

gu[malax&it< kraeit, mdnai-xanay y]ayeCDTy! %pak«tm!, ANyda c

pairyaymNjrI%vLaM-suiv[sU#ya tIse Êihya jaya, ky< c vÏav[y<, idÚ<

pairjatmÃyuRplM-SvßsUicta tSya Êihta jata, k«t< c vxaRpnm!, dÄ<

jKoSs %va#y<, ky< c tI@ nam< my[mNjrI, kme[ y jaya jaeVv[Twa,

y]ayaepak«tm!, k«t< c tSyE nam mdnmÃrI, ³me[ c jata yaEvnSwa,

#Aae y %¾e[I@ c{fp¾aeyraya, tSs Ë@[ saihy< jha raya daemuhae jaAae, p¾ae@[

#tz! cae¾iyNya< c{fà*aetraja, tSy Ëten zaist< ywa raja iÖmuoae jat>, à*aeten

Page 154: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

154

-i[y< kh<, Ë@[ -i[y< tSs @irsae m%fae AiTw tiMm Aaraeiv@ dae muhai[ hviNt,

-i[t< kwm!, Ëten -i[t< tSye†zae muk…qae iSt tiSmn! Aaraeipte Öe muoe -vt>,

m%fSsuvir< p¾aeySs lae-ae jaAae, Ëy< daemuhra#[ae pese# @y< m%fry[< mm peseih, Ah n

muk…qSyaepir à*aetSy lae-ae jat>, Ët< iÖmuora}e àe;yTy! @tn!! muk…qrÆ< mý< àe;y, ywa n

peseis juJHs¾ae haeih, daemuhra#[a ËAae -i[Aae p¾aeysiNtAae j# mm j< miGgy< deh tae

àe;yis yuÏs¾ae -v, iÖmuora}a Ëtae -i[t> à*aetsn! yid mým! yn! m&igt< dTwatae

(80) Ahm! Aiv m%f< deim, Ë@[ -i[y< ik< mGgh, ra#[a -i[y<

hm! Aip muk…t< ddaim, Ëten -i[t< ik< m&Gyw, ra}a -i[t<

deh nligrI hTwI AGgI-Iê tha rhvrae y,

dÄ nligirrœ hSTy! Ai¶-Iés! twa rwvrz! c,

jaya y isva devI lehairylaehjN"ae y.

jaya c izva devI leoacayRlaehj'œ"z! c.

@y< p¾aeySs r¾sar<, pifgAae ËAae %¾ei[<, saihy< p¾aeySs daemuhsiNty< pifvy[<,

@tt! à*aetSy raJysarm! , àitgtae Ët %¾iynIm!, zaist< à*aetay iÖmuost àitvcnm!,

k…Ïae A$v p¾aeAaee cilAae c%rNgble[ daeiÚ lKoa mygla[< daeiÚ shSsa rha[<

³…Ïae tIv à*aetz! ciltz! ctur¼blen Öe l]e mdklana< Öe shöe rwana<

Page 155: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

155

pNc Ajuyai[ hya[< sÄ kaefIAae pya#j[a[<, A[vrypya[@ih< pÄae pNcalj[vysiNx<,

pÂayutain hyana< sÝ kaeqy> pdaitjnanam!, Anvrtàya[E> àaÝ> paÂaljnpds<ixm!,

#yrae iv daemuhraya c%rNgblsmGgae nIhirAae nyraAae, gAae pifsMmuh< p¾aeySs,

#trae ip iÖmuoraja ctur¼blsm¢ae in>s&taee ngrat!, gt> àitsMmuo< à*aetSy,

pNcalivsysNxI@ r#Aae géfvUhae p¾ae@[ sagrvUhae daemuhe[, tAae s<plGg< dae{h iv

paÂaliv;ys<Xya< rictae géfVyUh> à*aeten sagrVyUhae iÖmuoen, tt> sMàl¶< Öyaerœ Aip

(81) bla[ juJH<, sae m%fry[phave[ AjeAae daemuhraya, -Gg< p¾aeySs bl<, biNx^[

blyaerœ yuÏm!, s muk…qrÆà-avenajeyae iÖmuoraja, -¶< à*aetSy blm!, bωva

p¾aeAaee pveisAae nyr<, idÚ< cl[e kfy<, suhe[ tTw p¾aeyra#[ae v½# kalae,

à*aet> àveiztae ngrm!, dÄ< cr[e kqym!, suoen tÇ à*aetra}ae ìjit kal>,

AÚya idqœQa te[ my[mNjrI, jaAae gaFa[uraAae, tAae kamiGg[a fJHma[Ss

ANyda †òa ten mdnmÃrI, jatae gaFanurag>, tt> kamai¶na dýmanSy

icNtas<tavgySs vaeilya khiv ra$, p½Use y gAae ATwa[<, idqœQae pirimla[muhsrIrae

icNtas<tapgtSy VyvlIna kw< Aip raiÇ>, àTyU;ee c gt AaSwanm!, †ò> pirMlanmuozrIrae

daemuhra#[a puiCDAaee srIrp%iÄ< n de# pifvy[<, sasNke[ y gaFyr< puqœQae, tAae dIh<

iÖmuora}a p&ò> zrIràv&iÄ< n ddait àitvcnm!, sazNken c gaFtr< p&ò>, ttae dI"¡

Page 156: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

156

nIsis^[ j<ipy< p¾ae@[

in>ñSy jiLpt< à*aeten

my[vsgSs nrvr vaihiv"TwSs th y mÄSs,

mdnvzgSy nrvr Vyaix ivjGxSy twa c mÄSy,

k…ivySs mrNtSs y l¾a ËéiJHya hae#.

k…iptSy ièymanSy c l¾a ËraeiJHta -vit.

ta j# #CDis k…sl< pyCD tae my[mNjir< @y<,

tSmadœ ydICDis k…zl< àyCDataee mdnmÃrIm! @tn!,

inyxUy< me nrvr n deis pivsaim jl[<im.

injËihtr< me nrvr n ddais àivzaim Jvlne.

(82) tAae daemuhe[ inCDy< na^[ idÚa, saeh[id[mu÷Äe ky< pai[Ggh[<, k#vyid[eih< xirAae

ttae iÖmuoen iníy< }aTva dÄa, zae-nidnmuøteR k«t< pai[¢h[m!, kitpyidnErœ x&t>

pU#^[ ivsi¾Aae gAae %¾ei[< p¾aeAaee,

pUJy ivsJyR gt ^¾iynI— à*aet>,

AÚya AagAae #Ndmøsvae, daemuhra#[a Aa#qœQa nayrj[a %B-eh #Ndke%<, tAae

ANydagt #NÔmhaeTsv>, iÖmuora}aidòa nagrjna %XvRyXvm! #NÔketum!, ttae

Page 157: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

157

mNglnNdImharve[ xvlxyvfahae faeyioiNo[Ijalal<ikAae AvliMbyvrm‘damae

m¼lnaNdImharve[ xvlXvjptakae daéhStik<ik[Ijalal<k«tae vliMbtvrmaLydama

mi[ry[mala-UisAae na[aivhplMbma[)linvhicNc#Aae %iB-Aae #Ndke%, tAae n½iNt

mi[rÆmala-Ui;tae nanaivxàlMbma[)linvhmi{ft ^XvaRiyt #NÔketu>, ttae n&TyiNt

ni”yaAae ig¾iNt suk#r#ya kVvbNxa n½iNt nrs<“aya dIsiNt

ntRKyae gIyNte sukivricta> kaVybNxa n&TyiNt nrs<"ata †ZyNte

idqœiQmaeh[a#< #Ndyala#< #Ndyail[ae y id¾iNt tMbaela#< ioPpiNt kPpUrk…Nk…mjlDfa

†iòmaehnanINÔjalanINÔjailnz! c dIyNte taMbUlaid< i]PyNte kpURrk…<k…mjlDqa

id¾iNt mhada[a#< v¾iNt mu#Nga#AaAae¾a#<, @v< mhamae@[ gya sÄ vasra, Aagya

dIyNte mhadanain va*Nte m&d¼a*atae*ain, @v< mhamaeden gta> sÝ vasra>, Aagta

(83) pui{[ma,pU#Aae mhaivCDfœfe[ k…sumvTwa$ih< daemuhra#[a #Ndke^,mhatUrrve[ AÚ<im id[e

pUi[Rma, pUijtae mhaivCDdRnen k…sumvôaidi-rœ iÖmuora}eNÔketu>, mhatUyRrve[aNyiSmn! idne

pifAae me#[I@, idqœQae ra#[a AmeJHmuÄÊGgNxe invifAae j[e[ pirluPpma[ae y, dqœQª[

pittae meidNyam!, †òae ra}ameXymUÇÊgRNxe inpittae jnen pirluPyma[z! c, †òœva

iciNty< ixrTwu iv¾ureh Vv cNcla[< pir[amivrsa[< irÏI[<, @y< icNtyNtae s<buÏae

iciNtt< ixgStu iv*udœreoa #v cÂla[a< pir[amivrsa[am! \ÏInam!, @tc! icNtyn! sMbuÏ>

Page 158: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

158

pÄeybuÏae jaAae, pNcmuqœiQy< laey< ka^[ pVv#Aae,

àTyekbuÏae jat>, pÂmuiòk< luÂn< k«Tva àìijt>, %­<< c

jae #Ndke^ suyl<iky< t< dqœQu< pfNt< pivluPpma[<,

y #NÔketu> Svl<k«t< t< †òœva ptNt< àivluPymanm!,

iriÏ< AiriÏ< smupeihya[< pNcalraya iv simKo xMm<.

\iÏm! An&iÏ< smuTàeúy paÂalrajaip smI]te xmRm! .

Page 159: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

159

III. NAMI

s<py< nimciry<, AiTw #hev -arhe vase AviNtj[v@ sud<s[< nam pur< mi[rhae nam raya,

saMàt< nimcirtm!, AStIhEv -arte v;eR viNtjnpde sudzRn< nam pur< mi[rwae nam raja,

tSs y shaeyrae jugbaø juvraya, tSs inévmêvlay{[a my[reha nam -airya, sa

tSy c shaedr yugba÷rœ yuvraja, tSy inépmêplav{ya mdnreoa nam -ayaR, sa

y A½Ntprmsaivya, tI@ puÄae sVvgu[s<pÚae cNdjsae nam, AÚya mi[rhae my[reh<

caTyNtprmïaivka, tSya> puÇ> svRgu[s<pÚz! cNÔyzae nam, ANyda mi[rwae mdnreoa<

dqœQª[ AJHaevvÚae iciNt%< pyÄae kh< pu[ @ya@ sh mm s<jaeAae -ivSs#, Ahva tav pFm<

†òœvaXyuppÚz! icNtiytu< àv&Ä> kw< punrœ @tya sh mm s<yaegae -iv:yit, Awva tavt! àwm<

pI#< kreim pCDa icÄ-av< na^[ jhajaeGg< j#Ssaim, @v< mNte^[ tI@ sh pI#< "fe#,

àIit< kraeim píac! icÇ-av< }aTva ywayaeGy< yit:ye, @v< mÙiyTva tya sh àIit< "qyit,

puP)k…Nk…mtMbaelvTwal<kara#y< pese#, n y tI@ kae# AÚae ÊqœQ-avae ihy@, @v< kalae v½#,

pu:pk…{k…mtaMbUlvôal<karaidk< àe;yit, n c tSya> kae PyNyae Êò-avae ùdye, @v< kalae ìjit,

AÚya y mi[rhe[ my[reha -i[ya suNdir j# mm< puirs< pifv¾is tae sylr¾saimi[<

ANyda c mi[rwen mdnreoa -i[ta suNdir yid ma< pué;< àitp*se tt> sklraJySvaim[I—

Page 160: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

160

kreim, tI@ -i[y< npu<isiTw-ave[ vi¾ySs puirsÄ< tuJH puVvkMme[ev jay< mya ApifvÚe

kraeim, tya -i[t< npu<sôI-aven vijRtSy pué;Tv< tv pUvRkmR[Ev jat< myaàitpÚe

iv, j< pu[ r¾saimÄ< t< pu[ kae hir%< tr# tuh -a#juvray"ir[IsÎ< vhNtI@ mm< it,

ip, yt! punae raJySvaimTv< tt! pu[> kae htu¡ trit tv æat&yuvraj"ir[IzBd< vhNTya mmeit,

(85) AÚ< c je sPpuuirsa hviNt te mr[vs[< b÷ mÚiNt n %[ #hlaeyprlaeyivéÏ< AayriNt,

ANyc! c ye sTpué;a -viNt te mr[Vysn< b÷ mNyNte n punrœ #hlaekprlaekivéÏm! AacriNt,

jAaee

ytae

jIva[< ih<sa@ Ail@[< th prSs hr[e[<,

jIvana< ih<syalIken twa prSy hr[e[,

pr#iTwkam[e[< jIva nry<im v½iNt.

prôIkamnya jIva nrke ìjiNt.

ta mharay @v<viTw@ maeÄU[ ÊqœQ-avm! Aayar< pifv¾su, @v< c sae [ tui{hŠae iQAae,

tSman! mharajn! @vmviSwte mu®va Êò-avm! Aacar< àitp*, @v< c ïuTva tU:[Ik> iSwt>,

iciNty< c te[ n @sa jugba÷<im jIvma[e AÚ< puirsm! #CD#, ta @y< ivSsM-e[ "a@mae,

iciNtt< c ten nE;a yugbahaE jIvNteNy< pué;< #CDit, tSmadœ @t< ivïM-en "aqTyam>,

Page 161: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

161

tAae blŠare[ gei{hSsaim, n AÚae kae# %vaAae AiTw iÄ, @v< kalae v½#, AÚya

ttae blaqœkare[ ¢hI:yaim, naNy> kae Pyupayae StIit, @v< kalae ìjit, ANyda

my[reha cNd< suim[e dqœQª[ -Äu[ae sahe#, te[ -i[ya suNdir sylpuhivm{flnhylSs

mdnreoa cNÔ< Svße †òœva -tuR> zaiSt, ten -i[ta suNdir sklp&iwvIm{fln-StlSy

imyNk-UAae suAae te -ivSs#, tAae tI@ gB-s<-vae s<vuÄae, t#@ y mase faehlae jaAae j#

m&ga»-Ut> suts tv -iv:yit, tts! tSya< g-Rs<-v> s<v&Ä>, t&tIye c mase daehdae jatae yid

ij[a[< mu[I[< c pUy< kreim syy< c itTwyra[< siNtyaAae khaAae insu[eim, tAae jihCDa@

ijnana< munIna< c pUja< kraeim stt< c tIwRkra[a< sNta> kwa inz&[aeim, ttae yweCDe

s<pUiryfaehla gB-< suh< suhe[uVvh#, AÚya vsNtmase jugbaø my[reha@ sh %¾a[e kIfTwm!

s<pUirtdaehda g-¡ suo< suoenaeÖhit, ANyda vsNtmase yugba÷rœ mdnreoya shae*ane ³IfawRm!

(86) %vgAae o¾pa[-aey[uiKoÄSs ATwigrIAae vaelI[ae Ahesrae AaeCDa#Aae tminyre[

%pgt> oa*pan-aejnaeiT]ÝSyaStigrerœ VyvlIn> sUyaeR vCDÚs! tmaeinkre[

-uv[a-aeAae, tAae jugbaø t<im cev %¾a[e iQAae, mi[rhe[ iciNty< saeh[ae @sae Avsrae,

-uvna-aeg>, ttae yugba÷s! tiSmn! @vae*ane iSwt>, mi[rwen iciNtt< zae-n @;ae vsr>,

@g< tav jugbaø nyrbaihé¾a[e iQAae bIy< waevshaAae t#y< ry[I c%Tw<

@k< tavdœ yugba÷rœ ngrbihé*ane iSwtae iÖtIy< Staekshays! t&tIy< rjnI ctuw¡

Page 162: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

162

itimrinyre[ ANxairy< v[<, ta gNtU[ maremae, tahe my[reha@ sh inSsNk< rimSsaim, @v<

itimrinkre[aNxkairt< vnm!, tSmadœ gTva maryam>, tda mdnreoya sh in>zNk< r<Sye, @v<

iciNt^[ m{flGg< ghay gAae %¾a[<, jugbaø ka^[ r#kIl< psuÄae kylIhr@, puirsa

icNtiyTva m{fal¢< g&hITva gt %*anm!, yugba÷> k«Tva rit³Ifa< àsuÝ> kdlIg&he, pué;az!

c%su iv pasesu ins{[a, -i[ya y te mi[rhe[ kTw jugbaø, saihAae y teih<, ma @Tw kae#

ctu:vRip pañeR;u in;{[a>, -i[taz! c te mi[rwen k…Ç yugba÷>, zaistz! c tE>, maÇ kae ip

sÄU ry[I@ Ai--ivSs# iÄ AiÏ$@ AagAae Ah< it -i[^[ pivqœQae kylIhr@, ss<-mm!

zÇurœ rjNyam! Ai--iv:ytITyx&Tyagtae hm! #it -i[Tva àivò> kdlIg&he, ssMæmm!

%qœiQAae jugbaø, kAae p[amae, -i[Aae mi[rhe[ %qœQeih nyr< pivsamae Alm! @Tw vase[<,

%iTwtae yugba÷>, k«t> à[am>, -i[tae mi[rwenaeiÄó ngr< àivzamae lm! AÇ vasen,

tAae p÷iv%m! AaFÄae jugbaø, @TwNtre Aivyair^[ k¾ak¾< Agi[^[ j[avvay<

tt> à-ivtum! AarBxae yugba÷>, AÇaNtre ivcayR kayaRkayRm! Ag[Yy jnapvadm!

%iJH^[ y prlaey-y< vIsTwihyAae AahAae dF< inisyoGge[ kNxra@ mi[rhe[

%iJHTva c prlaek-y< ivñStùdy Aahtae †x< iniztofœgen kNxraya< mi[rwen

guépharivy[ae inmIilyCDae invifAae xri[vqœQe, xahaivy< my[reha@ Ahae Ak¾< it, tAae

guéàharvednae inmIilta]ae inpittae xri[p&óe, ³…ò< mdnreoyahae kayRm! #it, tt>

Page 163: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

163

phaivya %¾yoGga puirsa, -i[y< ik< @y< it, s<lÄ< mi[rhe[ mm hTwaAae pma@[ oGgy<

àxaivta %*tofœga> pué;a>, -i[t< ikm! @tdœ #it, s<lÝ< mi[rwen mm hStat! àmaden ofœg<

(87) invify< Al< suNdir -@[, tAae puirseih< na^[ mi[rhceqœiQy< bla nIAae nyr< mi[rhae,

inpittm! Al< suNdir -yen, tt> pué;Erœ }aTva mi[rwceiòt< blan! nItae ngr< mi[rw>,

saihAae cNdjsSs jugba÷vuÄNtae, A$v klu[< kNdNtae ve¾inyr< gei{h^[ AagAae %¾a[<,

zaistz! cNÔyzse yugba÷v&ÄNt>, AtIv ké[< ³Ndn! vE*inkr< g&hITvagt %*anm!,

ky< ve¾eih< v[kMm<, waevNtre[ p[qœQa vaya inmIily< laey[juyl< inCDeqœQIøya#< ANga#<

k«t< vE*Erœ ì[kmR, StaekaNtre[ à[òa va'œ inmIilt< laecnyugl< iníeòI-UtaNy¼ain

ruihrinvhinGgme[ xvlIøy< srIr<, tAae my[reha na^[ mr[avTw< jugba÷k{[mUle Qa^[

éixrinvhingRmen xvlI-Ut< zrIrm!, ttae mdnreoa }aTva mr[avSwa< yugba÷k[RmUle iSwTva

-Äu[ae m÷rin%[< -i[%< pyÄa mha[u-av kresu m[smaih< ma kresu kSs# %vir< pAaes<, -avesu

-tuRrœ mxurinpun< -i[tu< àv&Äa mhanu-av k…é m[>smaix< ma k…é kSyaPyupir àdae;m!, -avy

y sVvsÄesu meiÄ< pv¾su c%sr[gm[< girhsu ʽiry< sMmm! Aihyasesu skMmvse[

c svRsÅve;u mEÇI— àp* ctu>zr[gmn< ghR Êíirt< sMyg! AXyasy SvkmRvzen

smagym! #m< vs[<, -i[y< c

smagtm! #d< Vysnm!, -i[t< c

Page 164: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

164

j< je[ ky< kMm< AÚ-ve #h-ve y sÄe[,

ydœ yen k«t< kmaRNy-v #h-ve c sÅven,

t< te[ ve#yVv< inimÄmeÄ< prae hae#.

tt! ten veidtVy< inimÄmaÇe[ prae -vit.

ta ge{hsu prlaeypahey<, Aiv y

tSmadœ g&han prlaekpaweym!, Aip c

pifv¾su sVvÚUdev< sÎhsu prmtÄa#<,

àitp* svR}dev< ïÎxa prmtÅvain,

ja jIv< gu[inih[ae pifv¾su sa÷[ae gué[ae.

yavj! jIv< gu[inxIn! àitp* saxUn! guên! .

pai[vhailyprx[me÷[ypirGgha[ verm[<,

àai[vxalIkprxnmEwunpir¢hana< ivrm[<,

itivh< itivhe[ tha k…[su tum< javjIva@.

iÇivx< iÇivxen twa k…é Tv< yavj! jIvay.

AqœQars{h sMm< pavqœQa[a[ th pifŠmsu,

Aòadzana< sMykœ papSwanana< twa àit³m,

Page 165: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

165

-avesu -vsêv< A[usrsu m[e nmaeŠar<.

-avy -vSvêpm! AnuSmr mnis nmSkarm! .

(88) Jaae

yt>

pNcnmaeŠarsma ANte v½iNt jSs ds pa[a,

pÂnmSkarsma ANte ìjiNt ySy dz àa[a>,

sae j# n ja# maeKo< AvSs vemai[Aae hae#.

s yid n yait mae]m! AvZy< vEmainkae -vit.

tha vaeisrsu sVvsNg< jAae

twa Vyvs&j svRs¼< ytae

n ipya n cev maya n suya n y -ayrae n sihbNxU,

n ipta nEv mata n suta n c æatrae n siobNxvae,

n y x[incya sr[< s<sare ÊKop%r<im.

n c xnincya> zr[< s<sare Ê>oàcure.

@Šae i½y #h sr[< jMm[jrmr[ÊKotivya[,

@km! @veh zr[< jNmÃramr[Ê>otiptana<,

Page 166: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

166

sÄa[ suhinha[< iji[Ndpir-aisAae xMmae.

sÅvana< suoinxan< ijneNÔpir-ai;tae xmR>.

@y< sVv< jugba÷[a %ÄmNgivr#ykrm%le[ pifiCDy<, wevvela@ suhJHvsa[aevgAae

@tt! sv¡ yugba÷naeÄma¼ivrictkrmuk…len àtIi;tm!, Staekvelaya< suoaXyvsanae vgt>

pNcÄ< %vgAae, tAae AŠiNd%< AaFÄae cNdjsae, my[reha@ iciNty< ixrœ ATwu mJH

pÂTvm! %pgt>, tt Aa³iNdtum! AarBxz! cNÔyz>, mdnreoya iciNtt< ixg! AStu mm

êvSs @v<ivha[TwmUlSs, s<p# @s pavkarI Ai[CDma[I@ iv me AvSs< sIl-Ng<

êpSyEv<ivxanwRmUlSy, s<àTye; papkayRinCDNTyaip me vZy< zIl-¼<

kirSs#, ta Al< @TwavTwa[e[, AÚTw dese gNtU[ prlaeyk¾m! A[uicqœQaim, AÚha

kir:yit, tSmadœ Alm! AÇavSwanen, ANyÇ deze gTva prlaekkayRm! Anuitóaim, ANywa

puÄSs iv @s pavae iv[as< kirSs#,@v< miNt^[ saega%lihyya[ cNdjsa$[ AfœFrÄsm@

puÇSyaPye; papae iv[az< kir:yit, @v< mÙiyTva zaekak…lùdyana< cNÔyzsadInam! AxRraÇsmye

(89) guéÊKos<tÄm[a nIhirya %¾a[aAae gya puVvai-muhI pÄa mhaf#<, vaelI[a

guéÊ>os<tÝmna in>s&tae*anadœ gta pUvaRi-muoa àaÝa mhaqvIm!, VyvlIna

jaim[I v½NtI@, mJH{he paivy< p%msr<, v[ )leih<~ kya pa[ivÄI, AÏoeyioÚa psuÄa

yaimnI ìjNtayam!, mXyaûe àaÝ< pÒsr>, vn)lE> k«ta àa[v&iÄ>, AXvoedioÚa àsuÝa

Page 167: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

167

sagar< -Ä< p½Koa#Äa kylIhre, Aagya ry[I tI@, "uuéŠiNt vG"a guNjiNt sIha

sakar< -­< àTyaOyay kdlIg&he, Aagta rjnI tSyam!, “uriNt Vyaºa guÃiNt is<ha

"ué"uriNt vraha paeŠariNt -erv< isvaAae, @v< A[egsavysÎivtTwa@ nmaeŠaricNt[pra@

"ur"urayNte vraha> pUt! k…vRiNt -Erv< izva>, @vm! AnekñapdzBdivÇStaya nmSkaricNtnpraya

AfœFrÄe jaya %yre A$v vey[a, ikCDe[ psUya sVvlKo[s<pu{[< darg<, pha@ y

AxRraÇe jataedre tIv vedna, k«CD+e[ àsUta svRl][s<pU[¡ darkm!, à-aqe c

kMblry[e[ veFeÄa jugba÷namiNky< muÎary[< AaeliMb^[ kNxra@ gya srvr<,

kMblrÆen veiòTva yugba÷namai»t< muÔarÆm! AvlMBy kNxrya< gta sraevrm!,

pKoail^[ AMbra#< Av#{[a m¾[Tw<, @TwNtre jlmJHaAae kyNtae Vv smuÏa#Aae

à]aLyaMbraNy! AvtI[aR m¾nawRm!, AÇaNtre jlmXyat! k«taNt #v smuiTwtae

A#jve[ jlkrI, gihya te[ su{fa@ piKoÄa nhyle, -ivyVvyainAaege[ idqœQa

itjven jlkrI, g&hIta ten zu{fya ài]Ýa n-Stle, -ivtVytainyaegen †òa

nNdIsrdIvpiTw@[ iv¾ahrjuva[e[, êvv# iÄ ka^[ gihya invfma[I ké[< éyma[I nIya

niNdñrÖIpàiSwten iv*axryUna, êpvtIit k«Tva g&hIta inptNtI ké[< raedNtI nIta

veyfœFpVvy<, -i[Aae y sae éyma[I@ -ae mhasÄ A¾ah< ry[I@ v[mJHe psUya dary<, t< c

vEtaF(pvRtm!, -i[tz! c s raedNTya -aerœ mhasÅva*ah< rjNya< vnmXye àsUta darkm!, t< c

Page 168: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

168

(90) kylIhr@ maeÄU[ srm! Av#{[a jlg@[ %iKoÄa tum@ gihya, ta sae balAae ke[#

kdlIg&he mu®va srae vtI[aR jlgjenaeiT]Ýa Tvya g&hIta, tSmat! s bal> kenaip

v[yre[ vava#i¾Ss# Ahva AaharivrihAae sy< cev ivv¾e¾a, ta mhapuirs Av½da[e[

vncre[ Vyapadiy:yTywvaharivriht> Svym! @v ivp*et!, tSman! mhapué;apTydanen

psay< k…[su ma ivKoev< kreih darym! Aa[eih mm< va tTw neih iÄ, iv¾ahrjuva[e[ -i[y< j#

àsad< k…é ma iv]ep< k…é darkm! Aany ma< va tÇ nyeit, iv*axryUna -i[t< yid

m< -Äar< pifv¾is tae tuJH Aa@skarI -vaim, AÚ< c gNxare j[v@ ry[avhe nyre mi[cUfae

ma< -taRr< àitp*se tts! tvadezkarI -vaim, ANyc! c gNxare jnpde rÆapwe ngre mi[cUfae

nam iv¾ahrraya kmlav$ -airya, teis< puÄae mi[Pp-ae Ahy<, mi[cUfae dae{h iv seFI[

nam iv*axrraja kmlavtI -ayaR, ta_ya< puÇae mi[à-ae hm!, mi[cUdae Öyaerœ Aip ïe[Inam!

Aahev½< pale^[ iniVv{[kam-aegae mm< r¾e Qaiv^[ car[sm[smIve idKo< pifvÚae, sae

AaixpTy< paliyTva inivR{[kam-aegae ma< raJye SwapiyTva car[ïm[smIpe dI]a< àitpÚ>, s

y A[ukme[ ivhrNtae A$yvasre AagAae Aais #h s<p# ce#yvNd[Tw< nNdIsr< gAae, tSs

canu³me[ ivhrÚ! AtItvasr Aagt AasIdœ #h s<àit cETyvNdnaw¡ nNdIñr< gt>, tSy

smIve v½Nte[ m@ tum< idqœQa, ta suNdir syliv¾ahrI[ saimÄe Qaveim tum< pifv¾su mm<

smIpe ìjta mya Tv< †òa, tSmat! suNdir skliv*xarI[a< SvaimTve Swapyaim Tva< àitp*ewa ma<

Page 169: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

169

nayg< it, AÚ< c sae tuJH t[Aae Aasavhir@[ mihlaihv#[a Afiv< ivhrNte[ idqœQae

naykm! #it, ANyc! c s tv tnyae ñapùten mihlaixpitnaqvI— ivhrta †òae

mhadevI@ y idÚae, sa puÄ< v pale#, @v< m@ pÚÄI@ mhaiv¾a@ Aa-ae@^[ nay< n @ym!

mhadeVyE c dÄ>, sa puÇm! #v palyit, @v< mya à}Þya mhaiv*ya }aTva }at< nEtdœ

AÚha, ta suy[u muNcsu %Vvey< AvlMbesu xIry< k…[su psÚ< m[< ma[esu m@ sma[<

ANywa, tSmat! sutnu muÂaeÖegm! AvlMbSv xIrta< k…é àsÚ< mnae many mya sman<

jaeVv[isir<, @y< sae [ iciNty< my[reha@ Ahae me kMmpir[$ je[ AÚaeÚvs[-aig[I

yaEvniïym!, @tt! ïuTva iciNtt< mdnreoyahae me kmRpir[itrœ yenaNyaeNyVysn-aig[I

(91) -vaim, ta ikm! @Tw kayVv<, my["Twae y pa[I n g[e# k¾ak¾< n ivyare# gu[daes< n

-vaim, tSmat! ikm! AÇ ktRVym!, mdnjGxz! c àa[I n g[yit kayaRkay¡ n ivcaryit gu[dae;< n

mu[# prlaeyivéÏ< naivKo# laegavvay<, Taa @v<viTw@ sIl< riKoyVv< ke[# vKoeve[< it

janait prlaekivéÏ< nape]te laekapvadm!, tSmadœ @vmviSwte zIl< ri]tVy< kenaip Vya]epeneit

iciNt^[ -i[Aae oyrae supuirs nNdIsr< neih m< tTwavSs< tuh ipy< kirSsaim, tAae

icNTy -i[t> ocr> supué; nNdIñr< ny ma< tÇavZy< tv iày< kir:yaim, tt>

pmu#ym[e[ iv%iVvy< vrivma[<, t<im Aaraeiv^[ my[reh< gAae nNdIsr< dIv<, t<im y

àmaeidtmnsa ivk«t< vrivmanm!, tiSmn! AaraePy mdnreoa< gtae nNdIñr< ÖIpm!, tiSm<z! c

Page 170: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

170

bavÚiji[Nd-v[a#<, -i[y< c

ÖapÂazi¾neNÔ-vnain, -i[t< c

ANj[igrIsu c%su< saels sNdihmuhesu selesu,

AÃ[aigir;u ctu;uR ;aefz dixmuoe;u zEle;u,

bÄIs r#kresu< nNdIsrdIvmJH<im.1.

ÖaiÇ<zdœ ritkre;u nNdIñrÖIpmXye.1.

jaey[sydIha#< pÚas< ivTwfa# ivmla#<,

yaejnztdI"aRin pÂazdœ ivSt&tain ivmlain,

bavÄêisya#< bavÚ< haeiNt ij[-v[a.2.

ÖasÝTyuiCD+tain ÖapÂazdœ -viNt ijn-vnain.2.

tAae Avyir^[ ivma[aAae mi[Pp-e[ my[reha@ y ka^[ pUy< viNdyaAae

ttae vtIyR ivmanan! mi[à-e[ mdnareoya c k«Tva pUja< viNdta

%s-vÏma[cNda[nvairse[aihha[aAae iji[NdpifmaAae, viNdAae mi[cUfcar[mu[I,

\;-vxRmancNÔannvair;e[ai-xana ijneNÔàitma>, viNdtae mi[cUfcar[muin>,

(92) %vivqœQa#< tyiNt@, sae -yv< c%na[I, te[ Aa-ae@^[ my[reha@ v#yr< xMmkhapuVvy<

%pivòaE tdiNtke, s -gva<z! ctu}aRnI, ten }aTva mdnreoaya Vyitkr< xmRkwapUvRkm!

Page 171: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

171

%vsaimAae mi[Pp-ae, oaimya te[ my[reha -i[ya y A¾pi-#< -ig[I tum< -[su @i{h< ik<

%pza<tae mi[à->, ]aMta ten mdnreoa -i[ta ca*à-&it -ig[I Tv< -[edanI— ik<

kreim, tI@ -i[y< ky< sVv< cev t@ nNdIsritTwd<s[e[<, puqœQae y mu[I -yv< sahsu mm

kraeim, tya -i[t< k«t< svRm! @v Tvya nNdIñrtIwRdzR[e[, p&òz! c muinrœ -gvn! zaix mý<

suySs p%iÄ<,

sutSy àv&iÄm!,

mui[[a -i[y< su[su, jMbUdIvSs puVvivdehe puKolav$ivj@ mi[taer[< nam

muinna -i[t< z&[u, jMbUÖIpSy pUvRivdehe pu:klavtIivjye mi[taer[< nam

nyr<, tTw y Aimyjsae nam cŠI Aais, tSs puP)v$-airya@ dae puÄa Aais puP)ishae

ngrm!, tÇ caimtyzae nam c³(asIt!, tSy pu:pvtI-ayaRya ÖaE puÇavasIta< pu:pizoae

ry[ishae y, te y c%rasI puVvlKoa r¾< ka^[ s<sarÊKo-Iya car[sm[smIve pVv#ya,

rÆizoz! c, te c cturzIit pUvRl]a raJy< k«Tva s<sarÊ>o-Itaz! car[ïm[smIpe àìijta>,

saels puVvlKoa jhae#y< pVv¾< ka^[ Aa%Ko@[< A½u@ kPpe #Ndsamai[ya

;aefza pUvRl]a ywaeict< àìJya< k«Tvayu:]yenaCyute kLpe #NÔsamainka

bavIssagraevma%ya deva %vvÚa, tTw y Amrsuhm! %v-uiNj^[ cuya sma[a

Öaiv<zitsagraepmayU<i; deva %ppÚa>, tÇ camrsuom! %p-aeJy Cyuta> sNta

Page 172: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

172

xa#ys{f-arhÏe hirse[ÏcŠvi”[ae smuÎdÄa@ devI@ puÄa jaya @gSs sagrdevae bIySs

xatkI;{f-artaxeR hir;e[axRc³vitRn> smuÔdÄaya deVya> puÇa jata @kSy sagrdevae iÖtIySy

(93) sagrddÄae nam, te y Asar< r¾isir< na^[ -yvAae barsmitlaeggué[ae dFsuVvySs

sagraeddÄae nam, te casara< raJyiïy< }aTva -gvtae ÖadziÇlaekguraerœ †FsuìtSy

itTwe b÷vaelI[e sugué smIve inKoNta, t#yvasre iv¾u"a@[ vava#ya sNta mhasuŠe

tIweR b÷VyvlIne sugurae smIpe in:³aNta>, t&tIyvasre iv*u aten Vyapaidta> sNta mhazu¬

%vvÚa sÄrssagraevma%ya, tTw devsuh< insevma[a gmeiNt kal<, AÚya y bavIs#mSs

%ppÚa> sÝdzsagraepmayU<is, tÇ devsuo< in;evmana gmyiNt kalm!, ANyda c Öaiv<zSy

-yvAae kevilmihma@ gya, tTw y teih< puqœQae -yv< kTwMhe cuya sma[a %vvi¾Ssamae,

-gvt> kevlImihmaya< gta>, tÇ c te_y> p&òae -gvan! Kv vy< Cyuta> sNta %ppTSyamhe,

-yvya -i[y< #hev -arhe mihla@ purI@ jyse[ra#[ae tuiMhŠae puÄae -ivSs# bIAae %[

-gvta -i[t< #hEv -arte mihlaya< puir jysenra}ae yu:makm! @k> puÇ> -iv:yit iÖtIy> pun>

sud<s[pure jugbaøra#[ae my[reha@ -airya@ puÄae -ivSs# prmTwAae % ipya puÄae

sudzR[pure yugba÷ra}ae mdnreoaya -ayaRya> puÇae -iv:yit prmawaRt! tu ipta puÇae

-ivSsh iÄ, @v< sae [ gya kPp<, tTweŠae cuAae pFm< ivdehaj[v@ mihlapurI@

-iv:yweit, @v< ïuTva gta> kLpm!, tÇEkz! Cyut> àwm< ivdehjnpde mihlapuir

Page 173: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

173

jyse[ra#[ae v[mala@ devI@ gB-e %vvÚae jaAae kalŠme[ky< tSs nam< p%mrhae iÄ,

jysenra}ae vnmalaya deVya g-R %ppÚae jat> kal³me[ k«t< tSmE nam pÒrw #it,

jaeVv[TwSs y j[Aae r¾< da^[ pVv¾< pifvÚae, sae y p%mrhae mharayaihvae jaAae,

yaEvnSway c jnkae raJy< dÅva àìJya< àitpÚ>, s c pÒrwae mharajaixpae jat>,

puP)mala nam "ir[I tSs, r¾< A[upalNtSs y v½# kalae, bIydevae

pu:pmala nam "ir[I tSy, raJym! Anupalytz! c ìjit kal>, iÖtIydevz!

c#^[ Aa%Ko@[ tuJH t[Aae jaAae, sae y p%mrhae ivvrIyisKoase[ Avhir^[ Afiv<

CyivTvayu:]yen tv tnyae jat>, s c pÒrwae ivprItiz]añenapùTyaqvI—

(94) pveisAae, tTw y A¾ p-a@ pir-mNte[ idqœQae tuJH t[Aae puVv-vB-uTwis[ehaAae A$v

àveizt>, tÇ ca* à-ate piræmta †òs! tv tny> pUvR-va_yuTwõehadœ AtIv

pmu#yihy@[ gihAae, @TwNtre y raypya[umGge[smagy< seÚ<, tAae k…Njrm! Aaéih^[ gAae

àmuidtùdyen g&hIt>, AÇaNtre c rajpdanumageRn smagt< sENym!, tt> k…Ãrm! Aaéý gt>

snyr<, smiPpAae puP)mala@ darAae, ky< vÏav[y<, tTw is[ehe[< pirvfœF#,

Svngrm!, smipRt> pu:pmalayE dark>, k«t< vxaRpnm!, tÇ õehen pirvxRte,

javey< sae -yv< v¾re# tavagy< mi[myoM-< pliMbymuÄahlmal< darinihytarainyr<

yavdœ @tt! s -gvan! kwyit tavdœ Aagt< mi[mySkM-< àliMbtmua)lmal< Öarinihttarainkr<

Page 174: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

174

)ilhmyishr< ioiNo[Ijalmuhl< tUrrvbhiryidyNtr< Amrv÷G"uqœQjyjyarv< ivma[m! @g<,

S)iqkmyizor< ikiNk[Ijalmuor< tUyRrvbixirtidgNtrm! AmrvxU˜‚òjyjyarv< ivmanm! @km!,

nIhirAae tAae vrry[m%fxarI clNtmi[k…{fljuylae é#rharivra#yvCDae @gae surae,

in>s&ts! ttae vrrÆmuk…qxarI clNtmi[k…{flyuglae éicrharivraijtv]a @k sur>,

sae itpyaih[Ika^[ invifAae my[reha@ cl[esu, pCDa mui[[ae cl[juyl< nme^[ %vivqœQae

s iÇàdi]nIk«Tva inpittae mdnreoayaz! clnyae>, pían! munez! clnyugl< nTvaepivòae

xri[vqœQe, tAae iv¾ahre[ j#[ae Aiv[ym! @ym! dqœQu< -i[y<

xri[p&óe, ttae iv*axre[ jEnae ivnym! @t< †òœva -i[t<

Amreih nrvreih y pêivya haeiNt raynI$Aae,

AmrErœ nrvrEz! c àêipta -viNt rajnItyae,

laeveiNt jTw te i½y kae daesae tTw #yra[<.

laepyiNt yÇ t @v kae dae;s! tÇetra[am! .

kaeha#daesrihy< piNciNdysUf[< p[qœQmy<,

³aexaiddae;riht< pÂeiNÔysUdn< à[òmd<,

vrna[d<s[xr< tvs<jms<juy< xIr<.1.

vr}andzRnxr< tp>s<yms<yut< xIr<.1.

Page 175: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

175

maeÄU[ sm[m! @y< d<s[meÄe[ naisytmaeh<,

mu®va ïm[m! @t< dzRnmaÇe[ naizttmAae"<,

p[Aae is kIs pFm< #ma@ t< ivbuh rm[[email protected].

àntae is ik< àwmm! ASyas! t< ivbux rm{ya>.2.

(95) Amre[ -i[y< oyresr Aivthm! @y< j< tume -i[y<, nvr< kar[m! @Tw su[esu, Aais

Amre[ -i[t< ocreñr Aivtwm! @tdœ yt! Tvya -i[tm!, nvr< kar[m! AÇ z&[u, AasIt!

sud<s[pure mi[rhae raya tSs shaeyrae jugbaø, sae y puVv-vvere[ ke[# vsNtmase %¾a[<

sudzRnpure mi[rwae raja tSy shaedrae yugba÷>, s c pUvR-vvEre[ kenaip vsNtmas %*an<

gAae AahAae Ais[a oNxra@ iny-a%[a mi[rhe[, k{Qgypa[ae #ma@ my[reha@

gt Aahtae isna kNxraya< injæaÇa mi[rwen, k{Qgtàa[ae nya mdnreoya

ij[xMmkhapuVvy< %vsaimAae vera[ubNxaAae sMmÄa#pir[amm! %vgAae kalgAae %vvÚae

ijnxmRkwapUvRkm! %pzaNtae vEranubNxat! sMy®vaidpir[amm! %pgt> kalk«t %ppÚ>

pNcme kPpedssagraevma^ #Ndsamai[Aae devae, sae y Ah< it, sa y mJH xMmayirAae jAae

pÂme kLpe dzsagraepmayurœ #NÔsamainkae dev>, s cahm! #it, sa c mm xmaRcayaeR yt

@ya@ sMmÄmUl< ij[xMm< gaihAae,

@tya> sMy®vmUl< ijnxm¡ g&hIt>, %­<< c

Page 176: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

176

jae je[ suÏxMm<im QaivAae s<j@[ igih[a va,

yae yen zuÏxmeR Swaipt> s<yten g&ihna va,

sae cev tSs jay# xMmguê xMmda[aAae.

s @v tSy jayte xmRguérœ xmRdanat! .

AAae @sa pFm< viNdya, -i[y< c

At @;a àwm< viNdta, -i[t< c

sMmÄdayga[< ÊPpifyar< -vesu b÷@su,

sMy­daykana< Ê:àitkar< -ve;u b÷;u,

sVvgu[meilyaih iv %vyarshSskaefIih<.

svRgu[imiltErœ APyupkarshökaeiqi->.

@v< sae [ oyre[ iciNty< Ahae ij[xMmsamTw<, Aiv y

@v< ïuTva ocre[ iciNttm! Ahae ijnxmRsamWyRm!, Aip c

(96) s<sar<im A[Nte jIva paviNt tav ÊKoa#<,

s<sare nNte jIva> àaßuviNt tavdœ Ê>oain,

jav n kreiNt xMm< ij[vr-i[y< pyÄe[.

yavn! n k…vRiNt xm¡ ijnvr-i[t< àyÆen.

Page 177: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

177

ityse[ y -i[ya my[reha sahiMmi[ -[su j< te ipysuh< kreim, tI@ -i[y< n tuMhe

iÇdzen c -i[ta mdnreoa sximRi[ -[ yt! Tva< iàysuo< kraeim, tya -i[t< n yUy<

prmTwe[ ipysuh< ka%< smTwa jAae jMmjramr[raegsaegivrihy< maeKosuh< cev me ipy<,

prmaweRn iàysuo< ktu¡ smwaR ytae jNmjramr[raegzaekivriht< mae]suom! @v me iàym!,

tha iv itysvr neih m< mihla@, tTw puÄSs muh< dqœQª[< prlaegihy< kirSsaim, tAae Amre[

twaip iÇdzvr ny ma< mihlayam!, tÇ puÇSy muo< †òœva prlaekiht< kir:yaim, ttae mre[

tKo[m! @v nIya mihla@, sa nimnahSs mi‘nahSs y itlaeygué[ae

tT][m! @v nIta mihlayam!, sa nimnawSy mi‘nawSy c iÇlaekguê[a<

jMm[inKom[na[-UmI, AAae Avyirya#<, itTwyr-ÄI@ pFm< iji[Nd-v[e viNdya#<

jNmin:³m[}an-Uim>, Atae vtI[aER, tIwRkr-®ya àwm< ijneNÔ-vne viNdtain

ce#ya#< idqœQaAae y %vSs@ sa÷[IAae gNtU[ p[yaAae, ins{[a#< purAae, %v#qœQae taih< xMmae

cETyain †òaz! caepaïye saXVyae gTva ànta>, in;{[aE purt>, %pidòs! tai-rœ xmaeR

lσ[ ma[usÄ< xMmaxMm)l< c na^[,

lBXva manu;Tv< xmaRxmR)l< c }aTva,

sylsuhsah[<mI jÄae xMm<im kayVvae.

sklsuosaxne yÆae xmeR ktRVy>.

Page 178: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

178

(97) @m! Aa#, xMmkhavsa[e -i[ya my[reha sure[ v½amae ray-v[< d<seim t[y<, tI@

@vm! Aaid, xmRkwavsane -i[ta mdnreoa sure[ ìjamae raj-vn< dzRyaim tnym!, tya

-i[y< Al< s<sarvÏ[e[< is[ehe[<, Aiv y

-i[tm! Al< s<sarvxRnen õehen, Aip c

sVve jaya sy[a sVve jIva y pry[a jaya,

sveR jata> Svjna> sveR jIvaz! c prjna jata,

@gegSs ijySs % kae maehae @Tw bNxUsu.

@kEkSy jIvSy tu kae maehae Ç bNxu;u.

pVv¾< gei{hSsaim Ah<, ta tum< kresu jhaé#y<, sae iv sa÷[IAae my[reh< c p[im^[

àìJya< ¢hI:ya<yhm!, tSmat! Tv< k…é ywaéictm!, sae ip saXvIrœ mdnreoa< c à[My

gAae inykPp<, tI@ iv tais< sa÷[I[ smIve gihya idKoa, kysuVvyanama tvs<jm<

gtae injkLpm!, tyaip tasa< saXvIna< smIpe g&hIta dI]a, k«tsuìtanama tp>s<ym<

k…[ma[I ivhr#,

k…vRNtI ivhrit,

#Aae y sae balae p%mrhra#[ae inkey[e suh< suhe[< icqœQ#, pifvKoraya[ae tSs ra#[ae

#tz! c s bal> pÒrwra}ae inketne suo< suoen itóit, àitp]rajans! tSy ra}ae

Page 179: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

179

nimya, tAae ra#[a gu[inP){[< balSs nam< ky< nim iÄ, tAae pNcxa$ pirvufae suhe[<

nimta>, ttae ra}a gu[in:pÚ< balay nam k«t< nimrœ #it, tt> pÂxaÇIàv&Ä> suoen

s<vfœF#, AqœQvase[< Aiolae klasTwTwivTwrae daivymeÄae gihyae, kme[ jaeVv[Twae jaAae,

s<vxRte, Aòv;eRnaiol> klazaôawRivStrae dizRtmaÇae g&hIt>, ³me[ yaEvnSwae jat>,

(98) Koagk…luB-va[< Amrv÷ivi[i¾yêvsaeha[< kÚa[< AqœQaeÄrshSs< pai[< gaihAae,

$úvak…k…laeÑvanam! AmrvxUivinijRtêpzae-ana< kNyanam! AòaeÄrshö< pai[< g&hIt>,

Amrv$ ivv taih< sihAae ivsysuhm! %v-uiNj^[ gme# kal<, p%mrhraya iv

Amrpitrœ #v tai-> sihtae iv;ysuom! %p-aeJy gmyit kalm!, pÒrwrajaip

mui[^[ AsarÄ< jIvlaeySs nimk…mar< ivdehj[vySs saimÄe Qaiv^[ s<jmisir< paiv^[

}aTvasarta< jIvlaekSy nimk…mar< ivdehjnpdSy SvaimTve SwapiyTva s<ymiïy< àaPy

vrna[d<s[la-< lÏ‚< itlaeymTwy< gAae iÄ, nimraya r¾isir< palema[ae gme# kal<,

vr}andzRnla-< lBXva iÇlaekmStk< gt #it, nimraja raJyiïy< palyNtae gmyit kalm!,

#Aae y sae mi[rhae tI@ cev ry[I@ )i[[a dqœQae kalgAae c%TwIpuFvI@ ner#Aae

#tz! c s mi[rws! tSyam! @v rjNya< )i[na dò> kalk«tz! ctuwIRp&iwVya< nEriyk

%vvÚae iÄ, tAae cNdjsae samNteih< mNtIih y raya QivAae, te iv -ayrae dae iv sŠairya,

%ppÚ #it, ttz! cNÔyza> samNtErœ miÙi-z! c raja Swaipt>, tavip æataraE Öav! Aip s<SkairtaE,

Page 180: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

180

cNdjsae y r¾isir< pale#,

cNÔyzaz! c raJyiïy< palyit,

AÚya y nimraysiNtAae sylr¾Ppha[ae xvlhTwI Aala[oM-< -iNj^[

ANyda c nimrajasNt> sklraJyàxanae xvlhSTyalanSkM-< -'œ®va

ivNHaf#s<muhpiTwAae, sae y sud<s[purSs smIve[ v½#, cNdjsSs ra#[ae turyvaihyalI@

ivNXyaqvIsMmuo< àiSwt>, s c sudzR[purSy smIpen ìjit, cNÔyzsae ra}s! turgvaýaLya<

gySs idqœQae m[uSseih< kihAae ra#[ae, te[ iv gih^[ nyr< pveisAae tTw icqœQ#,

gtSy †òae mnu:yE> kiwtae ra}e, tenaip g&hITva ngr< àveizts! tÇ itóit,

(99) carpuirseih< na^[ nimra#[ae saihy< jha xvlhTwI cNdjse[ gihAae icqœQ# devae

carpué;Erœ }aTva nimra}e zaist< ywa xvlhStI cNÔyzsa g&hIts! itóit dev>

pma[< it, nimra#[a cNdjsSs ËAae peisAae #me[Twe[< jhes xvlhTwI mm siNtAae @y<

àma[m! #it, nimra}a cNÔyzse Ët> àei;tae nenaweRn ywE; xvlhStI mm sNt @t<

peseih, cNdjsSs Ë@[ gNtU[ saihy< nimvy[<, cNdjse[ -i[y< n kSs#

àe;y, cNÔyzse Ëten gTva zaist< nimvcnm!, cNÔyzsa -i[t< n kSyaip

ry[ai[ AKorilihyai[ jae cev ble[ AihAae hv# tSsev hviNt, Aiv y

rÆaNy]riliotain y @v balenaixkae -vit tSyEv -viNt, Aip c

Page 181: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

181

kae de# kSs id¾# kmagya kSs kSs ivinbÏa,

kae ddait kSmE daSyit ³magta kSmE kSmE ivinbÏa,

ivŠmsareih j@ -u¾# vsuha nirNdeih<.

iv³msarErœ jgit -uJyte vsuxa nreNÔE>.

tAae AsMmai[ypU#Aae AagAae ËAae mihl<, saihy< nirNdSs cNdjsvy[<, k…ivAae

ttae s<maintpUijt Aagtae Ëtae mihlam!, zaist< nreNÔay cNÔyzaevcnm!, k…ipt>

sVvble[ cil^[ nmI cNdjsaevir<, #Aae y cNdjsae nimray< AagCDma[< na^[ blsmGgae

svRblen cilTva nimz! cNÔyz %pir, #tz! c cNÔyzae nimrajanm! AagCDNt< }aTva blsm¢ae

nIhrNtae sumuhm! Avs%[e[ invairAae, tAae mNtIih< -i[Aae cNdjsae tav gae%ra#< ipih^[<

in>srNt> sMmuom! Apzk…nen invairt>, ttae miÙi-rœ -i[tz! cNÔyz> tavdœ gaepurai[ ipxay

icqœQsu pu[ae kalae #y< na^[ ceqœiQSsamae, tAae ra#[a th iÄ ky<, @v< c

itó pun> kalaeict< }aTva ceiò:yam>, ttae ra}a tweit k«tm!, @v< c

nimra#[a AagNtU[ raeihy< ca%iÎis< nyr<, laegparMprAae insuy< suVvy¾a@ iciNty< c ma

nimra}agTy éÏ< ctuidRz< ngrm!, laekparMpayaRn! inïut< suìtayRya iciNtt< c ma

j[vyoy< ka^[ Ahrg#< v½Ntu, ta dae iv gNtU[ %vsameim, gi[[IA[uÚaya gya

jnpd]y< k«Tvaxrgit< ì¾Ntu, tSmadœ Öavip gTvaepzamyaim, gi[{ynu}ata gta

Page 182: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

182

(100) sa÷i[sihya sud<s[pur<, idqœQae A¾a@ nimraya, idÚ< prmm! Aas[<, viNd^[ nmI

saXvIsihta sudzRnpurm!, †ò AayRya nimraja, dÄ< prmm! Aasnm!, viNdTva nimrœ

%vivqœQae xr[I@, saihAae A¾a@ AsessuhkarAae iji[NdPp[IAae xMmae, xMmkhavsa[e y

%pivòae xr{yam! , zaist AayRyaze;suokarkae ijneNÔà[Itae xmR>, xmRkwavsane c

-i[y< mharay Asara r¾isrI ivvagdaé[< ivsysuh< A#ÊKop%resu ivéÏpavyarI[< inyme[

-i[t< mharajjÚ! Asara raJyïIrœ ivpakdaé[< iv;ysuom! AitÊ>oàcure;u ivéÏpapkair[a< inymen

nr@su invasae hv#, ta @v<iQ@ inyÄsu #maAae s<gamaAae, AÚ< c keirsae jeqœQ-a%[a sh

nrke;u invasae -vit, tSmadœ @v<iSwte invtRSvaSmat! s<¢amat!, ANyc! c kI†zae JyeóæaÇa sh

s<gamae, nim[a -i[y< kh< mm @s jeqœQ-aya, saihAae jhqœiQAae A¾a@ inyvuÄNtae

s<¢am>, nimna -i[t< kw< mmE; Jyeóæata, zaistae ywaiSwt AayRya injv&ÄaNt>

sp½Aae, th iv Ai- ma[e[ n %vrm#, tAae ofiŠya@ nyr< pivqœQa gya raygeh<,

sàTyy>, twaPyi-manen naeprmte, tt> oqiŠkya ngr< àivòa gta rajg&hm!,

pvesma[I s<naya piry[e[< cNdjsra#[a viNdya, idÚ< prmm! Aas[<, %vivqœQae xri[vqœQe

àvezyNtI s<}ata pirjnen cNÔyzra}a viNdta, dÄ< prmm! Aasnm!, %pivòae xr[Ip&óe

raya, insuy< ANte%iryaj[e[, pglNtA<suxarany[ae invidAae cl[esu AagNtU[ sae

raja, inïutm! ANt>puirkajnen, àglNtaïuxaranynae inpittz! cr[e:vagTy sae

Page 183: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

183

iv A¾a@, %vivqœQae xr[I@, -i[y< c cNdjse[ A¾e ikm! @y< A#ÊÏr< vygh[<, saihAae

PyyaRya>, %pivòae xr{yam!, -i[t< c cNÔyzsayeR ikm! @tdœ AitxuxRr< ìt¢h[m!, zaist

A¾a@ inyvuÄNtae, cNdjse[ -i[y< kTw sae s<py< shaedrae iÄ, A¾a@ -iny< je[ tum<

AayRya injv&ÄaNt>, cNÔyzsa -i[t< k…Ç s saMàt< shaedr #it, AayRya -i[t< yen

raeihAae is, tAae hirs-éB-NtihyAae nIhirAae nyraAae, nmI iv shaeyrm! AagCDma[<

Tv< éÏae is, ttae h;R-raeщraNtùdyae in>s&tae ngrat!, nimrœ Aip shaedrm! AagCDNt<

(101) dqœQª[ pifyagAae smuhinvifAae cl[esu, jeqœQ-a%[a mhapmae@[ pveisAae, AihisÄae

†òœva àTyagt> sMmuo< inpittz! cr[e;u, JyeóæaÇa mhaàmaeden àveizt>, Ai-i;­z!

cNdjse[ nmI r¾xura@ sylAvNtIj[vySs saim iÄ, cNdjsae iv sm[Ä[< pifvi¾^[

cNÔyzsa nimrœ raJyxuraya< sklavNtIjnpdSy SvamIit, cNÔyzae ip ïm[Tv< àitp*

jhasuh< ivhr# iÄ,

ywasuo< ivhrtIit,

#Aae y nimraya A#c{fsas[ae dae{h< ip ivsya[< saimÄ< na@[ pale#, vaelI[ae

#tz! c nimrajaitc{fzasnae Öyaerœ Aip iv;yae> SvaimTv< Nyayen palyit, VyvlInae

b÷Aae kalae, AÚya nimra#[ae srIre DMmase jav dahae jaAae, ve¾eih< p½KoaAae,

b÷> kal>, ANyda nimra}> zrIre ;{mase yavdœ dahae jat>, vE*E> àTyaOyat>,

Page 184: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

184

AlevinimÄ< c devIAae vlyal<ikybahaAae "siNt cNd[<, vlysÎH[H[arve[ AapUir¾#

AalepinimÄ< c deVyae vlyal<k«tbaþae ";RiNt cNdnm!, vlyzBdH[H[arve[apUyRte

-v[<, raya -[# k{[a"aAae me hae#, devIih< @ŠeŠe[ Av[eNtIih< sVvai[

-vnm!, raja -[it k[aR"atae me -vit, devIi-rœ @kEkenapnyNtIi-> svaRi[

vlyai[ Av[Iyai[ @ŠeŠ< iQy<, raya puCD# ik< vlyai[ n ololeiNt, saihy<

vlyaNypnItaNyekEk< iSwtm!, raja p&CDit ik< vlyain n ololayNte, zaist<

jha Av[Iyai[, sae te[ ÊKoe[a AB-ahAae prlaegai-muhae icNte# b÷ya[ daesae n @gSs,

ywapnItain, s ten Ê>oena_yaht> prlaekai-muoz! icNtyit bøna< dae;ae nEkSy, %­<< c

ywa ywa mht! tÙm! pirkrz! c ywa ywa,

twa twa mhdœ Ê>o< suo< c n twa twa.

ta j# @yaAae raegaAae mu½aim tae pVvyaim, tya kiÄypui{[ma v”#, @v< sae icNtNtae

tSmadœ y*etSmadœ raegan! muCyame tt> àìjaim, tda kaiÄRkpUi[Rma vtRte, @v< s icNtyn!

(102) psuÄae, p-aya@ ry[I@ suim[ge pas#, mNdraevir< sey< nagray< c t< AÄa[< AaêF<,

àsuÝ>, à-ate rjNya< Svße pZyit, mNdraepir ñet< nagrajan< c tm! AaTmanm! AaêFm!,

niNd"aeestUre[ pifbaeihAae inramAae, hqœQtuqœQae icNte# Ahae pha[ae suim[ae idqœQae iÄ, pu[ae

niNd"ae;tUyeR[ àitbaeixtae inramy>, ùòtuòz! icNtyTyhae àxan> Svßae †ò #it, punz!

Page 185: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

185

icNte# kih< mya @v<gu[ja#Aae pVvAae idqœQpuVvae iÄ, iciNty< te[ ja$ s<-irya puVv< ma[us-ve

icNtyit kiSmn! myEv<gu[jait> pvRtae †òpUvR #it, iciNtt< ten jait> s<Sm&ta pUv¡ ma[u;-ve

sam{[< ka^[ puP)…Äre ivma[e %vvÚae Aais tTw devÄe mNdrae ij[mihmaidsu Aag@[

ïam{y< k«Tva pu:paeÄre ivman %ppÚ AasIt! tÇ devTve mNdrae ijnmihmaid:vagten

idqœQpuVvae iÄ, s<buÏae pVv#Aae,

†òpUvR #it, sMbuÏ> àìaijt>,

b÷ya[ sÎy< sae½a @gSs y AsÎy<,

bøna< zBd< ïuTvEkSy cazBd<,

vlya[ nmI raya inKoNtae mihlaihvae.

vlyana< nimrœ raja in:³aNtae mihlaixp>.

Page 186: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

186

IV. NAGGAI.

nGg#ciry< pu[ae, AiTw #hev -arhe vase gNxarj[v@ pae{fvÏ[< nam pur<, tiMm sIhrhae nam

n¶ij½irt< pun>, AStIhEv -arte v;eR gNxarjnpde pu{f+vxRn< nam purm!, tiSmn! is<hrwae nam

raya, tSsÚya %ÄravhaAae dae turNgma %vay[e[ smagya, teis< pirvah[inimÄ< AaêFae

raja, tSyaNydaeÄrapwadœ ÖaE tur<gmav! %paynen smagtaE, tyae> pirvahninimÄm! AaêF

@g<im raya bI@ raypuÄae, tAae sVvble[ nIhirAae nyraAae pÄae vaihyail< AaFÄae raya

@kiSmn! raja iÖtIye rajpuÇ>, tt> svRblen in>s&tae ngrat! àaÝae vaýalIm! AarBxae raja

vaih%<, sae y ivvrIyisKoae jav raya kfœF# tav dFyr< v½#, kfœFma[Ss y jve[

vahiytum!, s c ivprItiz]ae yavdœ raja k;Rit tavdœ †xtr< ìjit, k;RNtSy c

xavma[ae gAae bars jaey[a#< pivqœQae mhaf#<, iniVv{[e[ y muŠa vGga iQAae tesu cev p@su

jven xavNtae gtae Öadz yaejnain àivòae mhaqvIm!, inivR{[en c mu­a vLga iSwts! te:v@v pde;u

turNgmae, ivvrIyisKoae iÄ nay< ra#[a, AvyirAae @g<im payve t< biNx^[ lGgae pir-im%<,

tur<gm>, ivprItiz] #it }at< ra}a, AvtI[R @kiSmn! padpe t< bωva l¶> piræimtum!,

kya )leih< pa[ivÄI, AaêFae ryi[vasinimÄ< @giMm igirishre jav peCD# tTw sÄ-Uimy<

k«ta )lE> àa[v&iÄ>, AaêFae rjnIvasinimÄm! @kiSmn! igirizore yavt! àe]te tÇ

Page 187: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

187

pasay<, pivqœQae t<im idqœQa nvjaeVv[êvlay{[a juv$, tI@ y ss<-m< %qœQe [ idÚm!

sÝ-Uimk< àasadm!, àivòs! tiSmn! †òa nvyaEvnêplav{ya yuvit>, tya c ss<æmm! %TwaPy dÄm!

Aas[< ra#[ae, insÚae raya, jaAae praePpr< dFa[uraAae, puiCDya y ra#[a -Îe ka is tum<, ik<

Aasn< ra}e, in;{[ae raja, jat> prSpr< †xanurag>, p&òa c ra}a -Ôe kais Tvm!, ikm!

car{[e @gaig[I icqœQis, -i[y< c tI@ xIrÄ[m! AvliMb^[ @Tw -v[e ve#ya@ ivvaheih m<

car{y @kaik[I itóis, -i[t< c tya xIrTvm! AvlMByaÇ -vne veidkaya< ivvahy ma<

(104) pCDa sivTwr< inyv#yr< saihSsaim,phqœQm[ae y pivqœQae t<im -v[e raya, peCD# tTw

píat! sivStr< injVyitkr< zais:yaim, àùòmnaz! c àivòs! tiSmn! -vne raja, àe]te tÇ

ij[-v[< tSsgAae ve$, pU#^[ p[im^[ y ij[< kAae gNxVvivvahae, psuÄa#< vas-v[e

ijn-vn< tSya¢tae vedI, pUjiyTva à[My c ijn< k«tae gNxvRivvah>, àsuÝaE vas-vne

vaeilya ry[I, pha@ daeih iv ky< ij[vNd[<, %vivqœQae raya sIhas[e sa iv

VyvlIna rjnI, à-ate Öa_yam! Aip k«t< ijnvNdnm!, %pivòae raja is<hasne saip

inivqœQa AÏas[e, -i[y< c tI@ insu[esu ipyym me v#yr<,

inivòaxaRsne, -i[t< c tya inz&[u iàytm me Vyitkrm!,

AiTw #hev -arhe vase io#p#qœiQy< nam nyr< ijysÄU raya, AÚya pariM-ya icÄs-a

AStIhEv -arte v;eR i]itàitiót< nam ngr< ijtzÇurœ raja, ANyda àarBxa icÇs-a

Page 188: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

188

ra#[a smiPpya icÄgrse[I@ sMm-ageih<, icÄiNt icÄyra A[ege, @gae y icÄNgAae nam

ra}a smipRta icÇkrïe{ya< sMm-agE>, icÇyiNt icÇkra Aneke, @kz! c icÇa¼dae nam

vufœFae icÄgrae icÄe#, A#ŠNtae b÷Aae kalae, tSs y jaeVv[Twa k[ymNjrI nam xUya

v&Ïz! icÇkrz! icÇyit, Ait³aNtae b÷> kal>, tSy c yaEvnSwa knkmÃrI nam Êihta

-Äm! Aa[e#, AÚya piTwya gihy-aey[a ip%smIv< javagCD# j[s<k…le rayphe

-­m! Aanyit, ANyda àiSwta g&hIt-aejna ipt&smIp< yavdœ AagCDit jns<k…le rajpiw

jvivmuŠe[ase[ @gae Aasvarae, sa y -Iya pla[a, pCDa t<im vaeil@ ip%sgasm! Aagya,

jvivm­uenañenEkaeñvar>, sa c -Ita plaiyta, píat! tiSmn! VyvlIne ipt&skazm! Aagta,

(105) icÄNgAae -Äm! Aagy< dqœQª[ srIricNt< gAae, k[ymNjrI@ tTw kaei”mtle kae%ge[

icÇa¼dae -­m! Aagt< †òœva zrIricNta< gt>, knkmÃyaR tÇ k…i”mtle kaEtuken

v{[@ih< ilihy< jha sêv<isihipCD<, @TwNtre ijysÄU raya icÄs-m! AagAae, icÄm!

v[ERrœ iliot< ywaSvêp< izioipCDm!, AÇaNtre ijtzÇurœ raja icÇs-am! Aagt>, icÇm!

AvlaeyNte[ idqœQ< kaei”mtle isihipCD<, suNdr< it ka%< gh[inimÄ< krae vaihAae, -GgaAae

AvlaekyNten †ò< k…i”mtle izioipCDm!, suNdrm! #it k«Tva ¢h[inimÄ< krae Vyaùt>, -¶a

nhsuÄIAae, ivlKoae idsaAae plae@#, k[ymNjrI@ haspuVvy< -i[y< itih< pa@ih< AasNdAae

nozu­y>, ivl]ae idz> àlaekyit, knkmÃyaR haspUvRk< -i[t< iÇi-> padErœ AasNdae

Page 189: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

189

n Qa# iÄ c%Tw< muKo< puirs< mGgNtI@ A¾ tum< c%TwpaAae lÏae, ra#[a -i[y< kh<,

n itótIit ctuw¡ mUo¡ pué;< magRNTya*a Tv< ctuwRpadae lBx>, ra}a -i[t< kwm!,

sahesu prmTw<, tI@ his^[ -i[y< Ah< j[ySs -Äm! Aa[eim jav raymGge

zaix prmawRm!, tya hisTva -i[tm! Ah< jnkay -­m! Aanyaim yavdœ rajmagR

@gae puirsae Aas< A#vege[ vahe#, n se waeva iv i"[a AiTw jAae raymGge[ vufœFae balae

@k> pué;aeñm! Aitvegen vahyit, n tSy Staekaip "&[aiSt ytae rajmageRn v&Ïae bal>

#TwI AÚae iv kaeiv AsmTwae v½# sae pei‘¾#, ta @gae sae Aasvarae mhamuKoae AasNdySs

ô!(Nyaeip kaePysmwaeR ìjit s i]Pyte, tSmadœ @k> saeñvarae mhamUoR AasNdSy

paAae, bIAae paAae raya je[ icÄyra[< s-a sm-ageih< ivirŠa, @ŠeŠk…fuMbe b÷ya icÄyra,

pad>, iÖtIy> padae raja yen icÇkre_y> s-a sm-agErœ ivir­a, @kEkk…quMbe bhvz! icÇkra>,

mm ipya @g< ApuÄae bIy< vufœFae t#y< ÊGgAae, @v<ivhSs iv smae -agae kAae, t#Aae paAae @s

mm iptEkm! ApuÇae iÖtIy< v&Ï> t&tIy< ÊgRt>, @v<ivxayaip smae -ag> k«t>, t&tIy> pad @;

(106) mm ipya je[ @@[ icÄs-< icÄNte[ puVvivFÄ< o#y< s<py< j< va t< va Aaharm! Aa[eim

mm ipta yenEten icÇs-a< icÇyNten pUvaRijRt< oaidt< saMàt< ydœ va tdœ vaharm! Aanyaim

t<im Aag@ srIricNta@ gCD#, sae sIylae keirsae hae#, raya -[# khm! Ah< c%Twae

tiSmn! Aagte zrIricNtaya< gCDit, s zItl> kI†zae -vit, raja -[it kwm! Ah< ctuwR>

Page 190: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

190

paAae, #yrI@ -i[y< sVvae iv tav ja[# k…Aae @Tw tav ishI[m! Aagmae, khiv Aai[y<

pad>, #tyaR -i[t< svaeRip tavj! janait k…taeÇ tavt! izionam! Aagm>, kwm! APyanIt<

hae¾a, tae iv tav idqœQI@ inriKo¾a, ra#[a -i[y< s½< muKoae Ah< c%Twae paAae

-vet!, ttaeip tavdœ †ò(a inraOyayt!, ra}a -i[t< sTy< mUoaeRh< ctuwR> pad

AasNdySs, raya tI@ vy[ivÚas< sae^[ dehlay{[< c peiCD^[a[urÄae, k[ymNjrI iv

AasNdSy, raja tSya vcnivNyas< ïuTva dehlav{y< c àeúyanur­>, knkmÃyRip

j[y< -uNjaivÄa gya sigh<, suguÄai-ha[miNtmuhe[ miGgAae icÄNgAae my[mNjir< ra#[a,

jnk< -aejiyTva gta Svg&hm!, suguÝai-xanmiÙmuoen maigRtz! icÇa¼dae knkmÃrI— ra}a,

te[ -i[y< AMhe diriÎ[ae kh< ivvahmNgl< rÚae y pUy< kremae, kihym! @y< ra#[ae, te[aiv

ten -i[t< vy< diriÔ[> kw< ivvahm¼l< ra}e c pUja< kém>, kiwtm! @tdœ ra}e, tenaip

x[xÚihr{[a$[ -raivy< icÄNgySs -v[<, psTwitihmu÷Äe mhaiv-U$@ ivvaihya

xnxaNyihr{yaidn -airt< icÇa{gdSy -vnm!, àzStitiwmuøteR mhaiv-UTya ivvaihta

k[ymNjrI, iv#{[ae tI@ pasaAae mhNtae daisvGgae y,

knkmÃrI, ivtI[Rs! tSya> àasadae mhan! dasIvgRz! c,

tSs y ra#[ae A[egaAae mhadevIAae @gega var@[ ry[I@ ra#[ae vas-v[e AagCD#,

tSy c ra}aeneka mhadeVy @kEka vare[ rj{ya< ra}ae vas-vn AagCDit,

Page 191: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

191

(107) t<im y idyhe k[ymNjrIvarAae Aa[Äae, gyal<ikyiv-Uisya myi[ya@ dascefI@ sm<

tiSm<z! c idvse knkmÃrIvar Aa}aipt>, gtal<k«tiv-Ui;ta mdinkya dascef(a smm!

%vivqœQa Aas[e, @TwNtre AagAae raya, kym! AB-uqœQa[a#y< iv[ykMm<, inv{[ae se¾a@

%pivòasne, AÇaNtr Aagtae raja, k«tm! A_yuTwanaidk< ivnykmR, inpÚ> zYyaya<

raya, #Aae puVvm! @v k[ymNjrI@ myi[ya -i[ya Aais ra#[ae inv{[Ss Ah<

raja, #t> pUvRm! @v knkmÃyaR mdinka -i[tasIdœ ra}ae inpÚSyah<

t@ AKoa[y< puCDeyVva jha raya su[e#, AAae myi[ya@ @Twavsre -i[y< saimi[ jav

TvyaOyank< àòVya ywa raja z&[aeit, Atae mdinkyaÇavsre -i[t< Svaimin yavdœ

raya pv”# tav kheih ik<ic AKoa[y<, #yrI@ -i[y< myi[@ tav raya inÎa@ suy% tAae

raja àvtRte tavt! kwy ikiMcdœ AaOyankm!, #tyaR -i[t< mdinke tavdœ raja inÔaya< Svipit tt>

kihSs<, ra#[a iciNty< keirs< pu[ #ma AKoa[y< khe#, Ah< ip su[eim iÄ AilypsuÄ< ky<,

kwiy:yaim, ra}a iciNtt< kI†z< punrœ #ym! AaOyank< kwyit, Ahm! Aip z&[aemITylIkàsuÝ< k«tm!,

myi[ya@ -i[y< saimi[ psuÄae raya khesu AKoa[y<, #yrI@ -i[y< su[su, vsNt%r< nyr<

mdinkya -i[t< Svaimin àsuÝae raja kwyaOyankm!, #tyaR -i[t< z&[u, vsNtpur< ngr<

vé[ae seqœQI, te[ @go{fpaha[mya de%ilya kraivya hTwpma[a, tI@ c%hTwae

vé[> ïeóI, tenEko{fpa;a[mya devk…ilka kairta hStàma[a, tSya< ctuhRStae

Page 192: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

192

devyaivsesae kAae, myi[ya@ -i[y< saimi[ kh< @ghTwpma[a@ de%ilya@ c%hTwae devae

devtaivze;> k«t>, mdinkya -i[t< Svaimin kwm! @khStàma[aya< devk…ilkaya< ctuhRStae devae

maAae iÄ, #yrI@ -i[y< inÎa#ya s<py< k‘< kihSs<, @v< hae% iÄ -i[^[ inGgya myi[ya

mat #it, #tyaR -i[t< iniÔta saMàt< kLy< kwiy:yaim, @v< -viTvit -i[Tva ingRta mdinka

gya sigh<, ra#[ae kae h‘< jay< ikm! @ym! @irs< it, inv{[a y @sa,

gta Svg&hm!, ra}> kaEtUhaLy< jat< ikm! @tdœ $†zm! #it, inpÚa cE;a,

(108) jav bIyid[e iv tI@ varAae Aa[Äae tav thev myi[ya@ -i[ya saimi[ t< AÏkihy<

yavdœ iÖtIyidn Aip tSya var Aa}aipts! tavt! twEv mdinkya -i[ta Svaimin tm! AxRkiwt<

kha[y< khesu, #yrI@ -i[y< hle sae devae c%B-uAae n %[ srIrSs t< pma[<, @iÄy<

kwank< kwy, #tyaR -i[t< hle s devz! ctu-uRjae n pun> zrIrSy t< àma[<, #ydœ

cev AKoa[y<, myi[ya@ -i[y< AÚ< khesu, k[ymNjrI@ -i[y< hle AiTw mhNta AfvI,

@vaOyankm!, mdinkya -i[tm! ANy< kwy, knkmÃyaR -i[t< hleiSt mhTyqvI,

tI@ ivTwirysahpsahae mhNtae rÄasaeypayvae, tSs y Daya niTw, myi[ya@ -i[y<

tSya< ivStI[Rzaoaàzaoae mhan! r­œazaekpadp>, tSy c Daya naiSt, mdinkya -i[t<

khm! @irsSs iv tévrSs Daya niTw, tI@ -i[y< k‘< kihSs< s<py< inÎaprVvsa,

kwm! $†zSyaip tévrSy Daya naiSt, tya -i[t< kLy< kwiy:yaim saMàt< inÔaprvza,

Page 193: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

193

t#yid[e iv kae%ge[ sa cev sma[Äa, thev myi[ya@ puqœQa, kihy< tSs payvSs Ahe

t&tIyidneip kaEtuken sEv sma}Ýa, twEv mdinkya p&òa, kiwt< tSy padpSyaxz!

Daya n %[ %vir Dya, AÚ< puqœQa khe# @g<im siÚvese @gae myhrae, tSs mhNtae krhae,

Daya n punrœ %pir Daya, ANy< p&òa kwyTyekiSmn! s<invez @kae ¢am[I>, tSy mhan! kr->,

sae y sCDNd< cr#, AÚya te[ crNte[ pÄpuP))lsimÏae bBbUlpayvae idqœQae, tSs y

s c SvCDNd< crit, ANyda ten crNten pTÇapu:p)lsm&Ïae bBbUlpadpae †ò>, tSy c

s<muhgIv< psare# n y pave#, tSs y k¾e su#r< pirtPp#, tAae suqœQuyr< c%iÎis< kNxr<

sMmuo< ¢Iva< àsaryit n c àaßaeit, tSy c kayeR suicr< pirtpit, tt> suóutr< ctuidRz< kNxra<

psare#, jahe khiv n pave# tahe tSs raesae AagAae, te[ tSsaevir< muÄ< purIs< c vaeisiry<,

àsaryit, yihR kwm! Aip n àaßaeit tihR tSy rae; Aagt>, ten tSyaepir mUÇ< purI;< c VyvsgRm!,

myi[ya@ -i[y< kh< sae muÄpurIs< vaeisr# tSsaevir< j< vy[e[< ip pave%< n tr#, #yrI@

mdinkya -i[t< kw< s mUÇpurI;< Vyvs&jit tSyaepir ydœ vdnenaip àaÝu< n trit, #tyaR

-i[y< k‘< saihSs<, thev kihy< bIyidvse jha sae bBbUlpayvae ANxkªvofœfamJHe te[

-i[t< kLy< zais:yaim, twEv kiwt< iÖtIyidvse ywa s bBbUlpadpaeNxkªpagtRmXye ten

(109) oa#%< n tr#, @v< k[ymNjrI@ sae raya kae^hl-U@ih< @irsKoa[@ih< D<mase jav

oaidtu< n trit, @v< knkmÃyaR s raja kaEtUhl-UtErœ $†zaOyankE> ;{mase yavdœ

Page 194: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

194

ivmaeihAae, pCDa tI@ %vir A$v sa[uraAae jaAae, tI@ cev sm< @gNtr#psÄae gme# kal<,

ivmaeiht>, píat! tSya %pyRtIv sanuragae jat>, tyEv smm! @kaNtritàs­ae gmyit kalm!,

nvr< svŠIAae tI@ %vir p%ivyaAae iDÎai[ mGgiNt s<lviNt y @ya@ raya vsIkr[e[

nvr< spTNys! tSya %pir àk…iptaz! iDÔai[ magRiNt s<lpiNt cEtSya raja vzIkr[e[

vsIkAae je[ %Ämk…lpsUyaAae iv devIAae pircÄaAae #mI@ iv isiPpyÊihya@ A[urÄae n

vzIk«tae yenaeÄmk…làsUta Aip deVy> pirTy­a ASya Aip iziLpkÊihturœ Anur­ae n

ivyare# gu[daese naveKo# r¾k¾a#< n g[e# dVv< iv[ais¾Nt< #mI@ mayaivÄeih<,

ivcaryit gu[dae;aE nape]te raJykayaRin n g[yit ÔVy< ivnazyNtm! ASya mayav&Ä>,

#Aae y k[ymNjrI inypasaAaevr@ mJH{hvela@ pivis^[ id[e id[e @gaig[I

#tz! c knkmÃrI injàasadapvrke mXyaûvelaya< àivZy idne idn @kaiknI

vTwa-r[ai[ raysiNtya#< muy# ta#< ip#siNtya#< cIvra#< t%ysIsyal<kar< c ge{h#, APp[ae

vôa-r[ai[ rajsNtain muÂit tain ipt&sNtain cIvrai[ ÇpusIskal<kar< c g&Ÿait, AaTmnae

jIv< c s<baehe# ma jIv kresu #fœiFgarv< ma v½su my< ma ivsumrsu APpy<, rÚae

jIv< c s<baexyit ma jIv k…v&RiÏgaErv< ma ìj md< ma ivSmraTmanm!, ra}>

siNtya #ma irÏI tuJH siNtya#< @ya#< d{foi{fya#< #m< cahr[<, ta %vsNtm[ae -v je[

sNtIym! \iÏs! tv sNtaNyetain d{foi{ftnId< ca-r[m!, tSmadœ %pzaNtmnae -v yen

Page 195: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

195

su#r< #mI@ isrI@ A-aegI -vis AÚha raya kNxra@ "eeÄU[ nI[eih#, #m< c ceqœiQy< p#id[m!

suicrm! ASya> iïyam! A-aeignI -vSyNywa raja kNxraya< g&hITva in[eR:yit, #d< c ceiòt< àitidnm!

(110) %vlKoe^[ svÄIih< raya -i[Aae j# iv tumm! AMha[m! %vir inÚehae tha iv AMhe tuMh

%plúy spÆIi-rœ raja -i[tae y*ip Tvm! ASmakm! %pir in>õehs! twaip vy< yu:makm!

Ak…sl< rKoemae jAae -ÄardevyaAae hviNt narIAae, ja tuh @sa ihyyd#ya sa ikm! Aiv

Ak…zl< r]em ytae -t&Rdevta -viNt nayR>, ya tvE;a ùdydiyta sa ikm! Aip

kMm[< oufœf< mNt< va sahe#, #m< A[Tw< n ya[is @$@ vsIkAae, ra#[a -i[y< kh<, taih<

kamR[< ]uÔ< mÙ< va saxyit, #mm! Anw¡ n janaSyetya vizk«t>, ra}a -i[t< kwm!, tai-rœ

-i[y< @sa mJH{he %vrygya dar< ipih^[ ik<ip mu[mu[NtI icqœQ# id[e id[e k<ic vel<, j#

-i[tm! @;a mXyaûe pvrkgta Öar< ipxay ikm! Aip mu[mu[ayNtI itóit idne idne ka<icdœ velam!, yid

n piÄyis tae inêveih ke[# AÚvGge[ va, #m< c sae [ raya sym! @v gAae,

n àTyeSytae inêpy kenaPyNyvgeRn va, #d< c ïuTva raja Svym! @v gt>,

%vrgpivqœQa@ k[ymNjrI@ inêv[Tw< dardesqœiQ@[ idqœQ< t< puVvvi{[yceqœiQy< suy<

Apvrkàivòaya> knkmÃyaR inêp[aw¡ ÖardeziSwten †ò< tt! pUvRvi[Rtceiòt< ïut<

c AÄ[ae[usas[<, pirtuqœQae y icÄe[< Ahae #mI@ buiÏkaes‘< Ahae gVvpir½aAae Ahae ivveAae,

caTmnae nuzasnm!, pirtuòz! c icÇenahae Sya buiÏkaEzLym! Ahae gvRpirTyagae hae ivvek>,

Page 196: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

196

ta sVvha sylgu[inha[< @sa mCDir[IAae y @yaAae sviÄÄ[Aae jAae gu[< ip daes<

tSmat! svRwa sklgu[inxa[m! @;a mTsirNyz! cEta> spÆITva ytae gu[m! Aip dae;<

peCDiNt,

àe]Nte,

tuqœQe[ y rÚa sVvr¾saim[I kya p”ae y bÏae, @v< v½# kalae, AÚya

tuòen c ra}a svRraJySvaimnI k«ta p”z! c bÏ>, @v< ìjit kal>, ANyda

ivmlcNdayirysmIve ra#[a k[ymNjrI@ y pifvÚae savyxMmae,

ivmlcNÔacayRsmIpe ra}a knkmÃyaR c àitpÚ> ïavkxmR>,

(111) kale[ y k[ymNjrI devI hae%< cuya sma[a %PpÚa veyfœFe pVv@ taer[a%re nyre

kalen c knkmÃrI devI -UTva Cyuta sNTyuTpÚa vEtaF(e pvRte taer[pure ngre

dFsiÄiv¾ahrra#[ae Êihya, ky< nam< k[ymal iÄ, kme[ y pÄa jaeVv[<, AÚya

†Fzi­iv*axrra}ae Êihta, k«t< nam knkmaleit, ³me[ c àaÝa yaEvnm!, ANyda

êviKoÄihy@[avhirya vasvai-ha[e[ oyre[, #m<im pVv@ pasay< iv%iVv^[ Qivya,

êpai]Ýùdyenapùta vasvai-xanen ocre[, AiSmn! pvRte àasad< ivk«Ty Swaipta,

r#ya #ma ve#ya ikleTw ivvaheim, @TwNtre k[ymala@ jeqœQ-aya k[yteAae smagAae,

rictEy< veidka iklaÇ ivvahyaim, AÇaNtre knkmalaya Jyeóæata knktej> smagt>,

Page 197: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

197

te dae iv raesa[lp¾ilya juJHNta praePpr"a@ih< m½um! %vgya, k[ymala iv -a#saege[

taE Öavip rae;anlàJviltaE yuXymanaE prSpr"aqErœ m&Tyum! %pgtaE, knkmalaip æat&zaeken

sub÷< AŠiNd^[ ivm[ÊMm[a #m<im pasa@ icqœQ#, AÚya AagAae @Tw va[mNtrae nam @gae

sub÷m! Aa³N* ivmnÊmRna AiSmn! àasade itóit, ANydagtae Ç vanmNtraee namEk>

surae, te[ sa -i[ya sis[eh< vCDe mJH tum< Êihya, javeiÄy< j<p# sae surae tav

sur>, ten sa -i[ta sõeh< vTse mm Tv< Êihta, yavdœ #yj! jLpit s surs! tavdœ

dFsiÄiv¾ahrae puÄÊihyaA{[es[Twm! AagAae, vNtre[ maya@ k[ymala AÚairsêva

†Fzi­iv*axr> puÇÊihÇNve;[awRm! Aagt>, VyNtre[ mayya knkmalaNya†zêpa

kya, puÄÊihyavasvsrIra#< muygêva#< xr[I@ invifya#<, ta#< dqœQª[ iciNty< dFsiÄ[a #mae

k«ta, puÇÊiht&vasvzrIrai[ m&tkêpain xr{ya< inpittain, tain †òœva iciNtt< †Fzi­nay<

mm t[Aae vasve[ iv[aisAae vasvae iv k[yte@[ vava#¾ma[e[ y vasve[ k[ymala

mm tnkae vasven ivnaiztae vasvae ip knktejsa VyapadyNten c vasven knkmala

iv[aisya, ta ixrœ ATwu s<sarSs b÷ÊKop%rSs, kae sy{[ae @y<im r#< kre# iÄ verGgm!

ivnaizta, tSmadœ ixg! AStu s<sarSy b÷Ê>oàcurSy, kae sà} @tiSmn! rit< kraetIit vEraGym!

(112) AB-uvgAae pVv¾m! %vgAae,vNtre[ y %vs<hirya maya,viNdAae k[ymala@ sure[ y,

A_yupgt> àìJyam! %pgt>, VyNtre[ caeps<ùta maya, viNdt> knkmalya sure[ c,

Page 198: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

198

sa÷[a -i[y< ikm! @ym! @irs<, saihAae y k[ymala@ -a#mr[vuÄNtae, sa÷[a -i[y< m@

saxuna -i[t< ikm! @tdœ $†zm!, zaistz! c knkmalya æat&mr[v&ÄaNt>, saxuna -i[t< mya

iti{[ muygsrIra#< idqœQa#<, sure[ -i[y< m@ maya kya, ikm! ATw<, sure[ -i[y< su[su

ÇIi[ m&tkzrIrai[ †òain, sure[ -i[t< mya maya k«ta, ikm! AwRm!, sure[ -i[t< s&[u

kar[<, io#p#qœiQ@ nyre Aais ijysÄU nam ray, te[ icÄNgySs icÄgrSs Êihya

kar[m!, i]itàitióte ngr AasIj! ijtzÇurœ nam raja, ten icÇa¼dSy icÇkrSy Êihta

pir[Iya k[ymNjrI nam, sa y saivya jaya, sae iv icÄNgAae tI@ pNcnmaeŠare[

pir[Ita knkmÃrI nam, sa c ïaivka jata, sae ip icÇa¼ds! tSya> pÂnmSkare[

in¾aimAae mir^[ vNtrae nam surae jaAae, sae y Ah< it, AÚya #hmagAae javesa k[ymala

inyaRimtae m&Tva VyNtrae nam surae jat>, s cahm! #it, ANydehagtae yavdœ @;a knkmala

saeyiv÷ra idqœQa, jaAae #mI@ %vir A$v is[ehae, iciNty< c ikm! @sa me puVv-ve %

zaekivxura †òa, jatae Sya %pyRtIv õeh>, iciNtt< c ikm! @;a me pUvR-ve tu

bNxuivsesa Aais iÄ, AaehI p%Äae, nay< k[ymNjrI mm Êihya @s iÄ mir^[

bNxuivze;asIdœ #it, Avix> àyu­>, }at< knkmÃrI mm ÊihtE;eit m&Tva

oyrÊihya jaya, @TwNtre tumm! AagAae, mya iciNty< @sa ip%[a sh gimSs# iÄ

ocrÊihta jata, AÇaNtre Tvm! Aagt>, mya iciNttm! @;a ipÇa sh gim:ytIit

Page 199: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

199

ivrh-Ié[a AÚairsa kya tuMh maeh[Tw< muyg< c d<isy< @$@ deh< pvÚae y tum< pVv¾< it,

ivrh-Ié[aNya†za k«ta yu:mak< maehnaw¡ m&tk< c dizRtm! @tSya deh< àpÚz! c Tv< àìJyam! #it,

tAae m@ @s mha[u-agae pviNcAae iÄ jaAae h< soeAae, ta oimyVv< tum@ ʽeeqœiQy< #m<,

ttae myE;ae mhanu-av> àviÂt #it jatae h< soed>, tSmat! ]imtVy< Tvya Êíeiòtm! #dm!,

(113) saø iv xMmpifviÄhe%Ä[e[ %vyarI tum< it j<ip^[ %Pp#Aae ivhr# jhasmIihy<,

saxurœ Aip xmRàitpiÄhetuTvenaepkarI Tvm! #it jiLpTvaeTpittae ivhrit ywasmIihtm!,

k[ymala@ iv sursaihyvuÄNt< icNtyNtI@ jay< ja$sr[< naAaepuVv-vae jha h< sa

knkmalayam! Aip surzaistv&ÄaNt< icNtyNTya< jat< jaiqSmr[< }at> pUvR-vae ywah< sa

k[ymNjir iÄ @sae y mm ipya surae jaAae, tAae s<jaydFis[eha@ -i[Aae surae tay kae

knkmÃrITye; c mm ipta surae jat>, tt> s<jat†Fõehya -i[t> sur> tat kae

mJH vrae haehI, sure[ Aaeih[a Aa-ae@^[ -i[y< vCDe sae tuh puVv-v-Äa iv ijysÄuraya

mm vrae -iv:yit, sure[avixna-aegYy -i[t< vTse s tv pUvR-v-taRip ijtzÇuraja

devae hae%< dFsIhra#[ae puÄae jaAae sIhrhae nam, sae tuh -Äa haehI, tI@ -i[y< kih< tSs

devae -UTva †Fis<hra}> puÇae jat> is<hrwae nam, s tv -taR -iv:yit, tya -i[t< kw< tSy

s<jaeAae, sure[ -i[y< sae y ivvrIyisKoase[avhirAae @TwagimSs#,ta inVvuya suhe[ icqœQsu

s<yaeg>, sure[ -i[t< s c ivprItizoañenapùtae Çagim:yit, tSman! inv&Rta suoen itó

Page 200: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

200

ma %Vvey< kresu, Ah< tuha@ss<paygae icqœQaim, iQAae @Twev pasa@ sae surae, k[ymala iv

maeÖeg< k…é, Ah< tvadezsMpadks! itóaim, iSwtae ÇEv àasade s sur>, knkmalaip

surlae@[ sh suhe[< gme# kal<, sa y A¾%Ä Ah< it, k‘< sae surae ce#ya[ vNd[Tw<

surlaeken sh suoen gmyit kalm!, sa cayRpuÇahm! #it, kLy< s surz! cETyana< vNdnaw¡

meé<im gAae jav tumm! Avr{he pÄae is, A#%Ši{Qya@ y sae iv taAae AagCDma[ae n m@

meraE gtae yavt! Tvm! ApraŸe àaÝae is, ATyuTki{Qtya c sae ip tat AagCDNtae n mya

pifvailAae sym! @v APpa ivvahaivAae iÄ, @s saihAae inyvuÄNtae m@ jae t@ puqœQae iÄ,

àitpailt> Svym! @vaTma ivvaiht #it, @; zaistae injv&ÄaNtae mya ys! tya p&ò #it,

sIhrhSs iv t< vuÄNt< sae [ ja$sr[< %PpÚ<, @TwNtre smagAae surg[sihAae sae

is<hrwSyaip t< v&ÄaNt< ïuTva jaitSmr[m! %TpÚm!, AÇaNtre smagt> surg[siht> s

(114) surae,p[imAae ra#[a Aih[iNdAae shirse[ sure[<,saihAae k[ymala@ inyivvahv#yrae

sur>, à[imtae ra}ai-niNdt> sh;eR[ sure[, zaist> knkmalya injivvahVyitkr>

surSs pmu#Aae sae, %icysmu‘ave[ smagAae mJH{hae -uÄae t< idVvm! Aahar< s-airAae

suray àmuidt> s>, %ictsmu‘apen smagtae mXyaûae -u­s! t< idVym! Aahar< s-ayaeR

raya, @v< iQAae masm! @g< tTw, -i[ya y ra#[a k[ymala ip@ pifvKovGgae %vÎivSs# me

raja, @v< iSwtae masm! @k< tÇ, -i[ta c ra}a knkmala iàye àitp]vgR %pÔiv:yit me

Page 201: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

201

r¾<, ta v½aim Ah< A[umÚsu tum<, tI@ -i[y< ipyym j< tumm! Aa[veis iÄ, pr< tuh Ëre

raJym!, tSmadœ ìjaMyhm! AnumNySv Tvm!, tya -i[t< iàytm yt! Tv< Aa}apysIit, pr< tv Ëre

nyr< ta kh< paycare[ gimSsh, ta ge{hh pÚiÄ< iv¾< mmaih<tae, gihya y rÚa, saihya y

ngr< tSmat! kw< padcare[ gim:yw, tSmadœ g&ŸIw à}aÝI— iv*a< mdœ, g&hIta c ra}a, zaista c

j÷Äivha[e[, AapuiCD^[ k[ymal< gAae snyr<, kAae møsvae nyre, puiCDAae raya

ywae­ivxanen, Aap&CD( knkmala< gt> Svngrm!, k«tae mhaeTsvae ngre, p&òae raja

p%iÄ< samNta$ih<, kihya jhavÄa, iviMhya sVve iv, -i[y< c teih<

àv&iÄ< samNtaidi->, kiwta ywav&Äa>, iviSmta> sveR ip, -i[t< c tErœ

v½# jTw s%{[ae iv@sm! Afiv< smuÎmJHe va,

ìjit yÇ spu{yae ivdezm! AqvI— smuÔmXye va,

nNd# tih< tih< icy ta -ae pu{[< smi¾[h.

nNdit tiSmn! tiSmn! @v tSmadœ -ae> pu{y< smjRw.

@v< v½# kalae, raya pNcmid[Ss t<im nge v½#, icqœQ# k[ymala@ sm< k#iv

@v< ìjit kal>, raja pÂmidnSy tiSmn! nge ìjit, itóit knkmalya sm< kiticdœ

id[e, laegae y j<p# nge A$# raya, tAae kale[ jMha nge A$# tMha nGg$ @s iÄ p#qœiQy<

idna>, laekz! c jLpit nge Tyeit raja, tt> kalen ySman! nge Tyeit tSman! n¶ijdœ @; #it àitiót<

Page 202: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

202

nam< lae@[ ra#[ae,

nam laeken ra}e,

(115) AÚya gAae nge nGg$, raya -i[Aae va[mNtre[ su#r< iQAae @Twah< s<py< saimAa@sae

ANyda gtae nge n¶ijt!, raja -i[tae vanVyNtre[ suicr< iSwtae Çah< saMàt< SvaMyadez

AagAae, sae AvSs< kayVvae, kalKoevae tTw bø -ivSs#, @sa y k[ymala mm ivrhe

Aagt>, s AvZy< ktRVy>, kal]eps! tÇ b÷rœ -iv:yit, @;a c knkmala mm ivrhe

Aix#< kirSs#, ta jha @Ši‘ya n -v# tha kayVv< it j<ip^[ gAae surae, ra#[a iv

x&it< kir:yit, tSmadœ ywEka n -vit twa ktRVytm! #it jiLpTva gt> sur>, ra}aip

n AÚae %vaAae m[inVvu$@ iÄ karaivy< t<im nge nyr< rmnIy<, %vlae-e^[ai[yaAae

naNy %payae mnaeinv&Rty #it kairt< tiSmn! nge ngr< rm[Iym!, %plae_yanIta

A[egaAae pyaAae, kairya#< ij[-v[a#<, p#qœQaivyaAae tesu tPpifmaAae, jÄamøsv< c

Aneka> àya>, kairtain ijn-vnain, àitóaiptas! te;u tTàitma>, yaÇamhaeTsv< c

k…[NtSs na@[ r¾< pirvalyNtSs A#ŠNtae kae# kalae,

k…vRNtSy Nyayen raJy< pirpalyNtSyait³aNt> kae ip kal>,

AÚya A[ujÄ< inGgAae peCD# k…suimy< cUy, ra#[a @ga mNjrI gihya @v<

ANydanuyaÇ< ingRt> àe]te k…suimt< cUtm!, ra}Eka mÃrI g&tEv<

Page 203: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

203

oNxavare[ lyNte[ mNjrIpÄpvallya#y<, kqœQavsesae kAae, pifinyÄae puCD#

SkNxavare[ g&Ÿnten mÃrIpTÇàvalltaidkm!, kaóavze;> k«t>, àitinv&Ä> p&CDit

kih< sae cUyéKoae, Am½e[ d<isAae, ikh @yavTwae, -[# tuMheih< @ga mNjrI gihya

kiSmn! s cUtv&]>, AmaTyen dizRt>, kw< @;avSw>, -[it yu:mai-rœ @ka mÃrI g&hIta

pCDa sVve[ oNxavare[ ge{hNte[ @v< kAae, sae icNte# nU[< jav irÏIAae tav cev

píat! sveR[ SkNxavare[ g&ŸNtenEv< k«t>, s icNtyit nUn< yavdœ \Ïys! tavdœ @v

saeha irÏIAae pu[ sVvaAae cNclaAae iÄ icNtyNtae s<buÏae jaAae,

zae-ÏRy> pun> svaRz! cÂla #it icNtyn! sMbuÏae jat>,

sae cUyéKo< tu m[ai-ram< smNjrIp‘vpuP)icÄ<,

s cUtv&]< tu mnae i-ram< smÃrIp‘vpu:picÇm!,

iriÏ< AiriÏ< smupeihya[< gNxarraya iv simKo xMm<.

\iÏm! An&iÏ< smuTàeúy gNxarrajaip smI]te xmRm! .

(116) simKoe iÄ

smI]t #Ty! Aa;RTvat! smI]te{gIk…éte, @tain c cirtain ywa pUvRàbNxe;u †òain twa iliotain,

cÄair iv te ivhrNta io#p#qœiQ@ nyre gya, tTw c%dare dev%le puVve[ krk{fª

cTvarae ip te ivhrNta> i]itàitióte ngre gta>, tÇ ctuÖaRre devk…le pUveR[ krk{fu>

Page 204: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

204

pivqœQae ÊMmuhae diKo[e[, ikh sa÷Ss A[u<muhae icqœQaim iÄ te[ vanmNtre[ diKo[e[ iv muh<

àivòae iÖmuoae di][e[, kw< saxaerœ AnuNmuos! itóamIit ten vanVyNtre[ di][e[aip muo<

ky<, nmI Avre[ tAae iv muh< ky<, nGg$ %Äre[ tAae iv muh< ky<, krk{fuSs balÄ[aAae

k«tm!, nimrœ Avre[ ttae ip muo< k«tm!, n¶ijdœ %Äre[ ttae ip muo< k«tm!, krk{faerœ balTvat!

sa k{fª AiTw cev, te[ k{fªy[g< ghay mis[k{[ae k{fªyAae, tAae t< te[ @gTw

sa k{fªrœ ASTyev, ten k{fªynk< g&hITva ms&[k[R> k{fªiyt>, tts! tt! tenEkÇ

s<gaeivy<, t< ÊMmuhae peCD#, sae -[#

s<guiptm!, tdœ iÖmuo> àe]te, s -[it

jha r¾< c rqœQ< c pur< ANte%r< tha,

ywa raJy< c raò+< c purm! ANt>pur< twa,

sVv< @y< pir½¾ s<cy< ik< kreism<.

svRm! @tt! pirTyJy s<cy< ikm! kraesIdm!.

jav krk{fª pifvy[< n de# tav nmI -[#

yavt! krk{fu> àitvcn< n ddait tavdœ nimrœ -[it

jya te pe#@ r¾e kya ik½kra bø,

yda tv pEt&ke raJye k«ta> k«Tykra bhvs!,

Page 205: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

205

teis< ik½< pir½¾ A¾ ik½krae -v<.

te;a< k«Ty< pirTyJya* k«Tykrae -vn!.

(117) pEt&ke ipturœ Aagte raJye k«ta k«Tykra inyaeignae bhvs! tdEv k«TykrTv< ktu¡ tvaeictm! #Ty! %pSkars!,

te;a< k«Tym! prapraxpir-avnaidk< ktRVym! pirTyJya* k«Tykrae inyu­kaeNydae;icNtkae -van! ikm! #it jat

#it ze;>,

tahe gNxarae -[#

tihR gNxarae -[it

jya sVv< pir½¾ maeKoae y "fsI -v<,

yda sv¡ pirTyJy mae]z! c "qis -van!,

pr< grhsI kIs AÄnIseskar@.

pr< ghRis ikm! AaTmin>ïeyskarke.

tahe krk{fª -[#

tihR krk{furœ -[it

maeKomGgpvÚesu saøsu bM-yairsu,

mae]magRàpÚe;u saxu;u äücair;u,

Page 206: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

206

AihyTw< invareNtae n daes< vaeÄum! Airhis.

Aihtaw¡ invaryn! n dae;< v­…m! AhRis.

suVyTyyadœ AihtawaRn! invaryNt< n dae;< mNtulaepadœ dae;vNt< v­…m! AhRis,

(118) twa ca;¡

êsAae va prae ma va ivs< va piryÄAae,

é:ytu va prae ma va iv;< va pirvtRta< ,

-aisyVva ihya -asa spKogu[kairya.

-ai;tVya ihta -a;a Svp]gu[kair[I.

#mam! AnuzaiSt< krk{fªk«ta< te àitpÚa> kale[ c cTvarae mae]< gta #it,

Page 207: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

207

III. transcriptie.

Karakaõý¨ Kalingesu Panc˜lesu ya Dummuho251

Karakaõýu× Kaliðgeÿu Pañc˜leÿu ca Dvimukho NamŸ r˜y˜ Videhesu Gandh˜resu ya NaggaŸ. NamŸ r˜j˜ Videheÿu Gandh˜reÿu ca Nagnajit.

Vasahe252 ya indake¨ valae ambe253 ya pupphie bohŸ

V®ÿabhaþ cendraketur valaya ˜mraþ ca puÿpito bodhŸ Karakaõýu-Dummuhass˜254 Namissa Gandh˜ra-ranno ya. Karakaõýu-Dvimukhayor Namer Gandh˜ra-r˜jñaþ ca.

251 Consonantgroepen aan het begin van het tweede lid van een compositum kunnen behandeld worden alsof ze aan het begin van een woord staan. Dan wordt de consonant enkelvoudig. Een intervocale enkelvoudig consonant kan in een compositum ook verdubbeld worden. Pischel, 1957, §196. Een primaire o vóór een consonantgroep wordt soms à u. VDB, 1997, [14]. Do-muha- = dvi-mukha. 252 De uitgang op -e in vasahe, valae, ambe en pupphie is de uitgang van de nom.m.sg. (ß a×) die enkel voorkomt in het Mg. en het AMg., in de rest van de verhalen wordt altijd de -o uitgang gehanteerd. Id., [107]. 253 amba ß *am-b-ra ß ˜mra. Id., [86]. 254 Ik vermoed dat de uitgang van de gen.m.sg. een schrijffout is en eigenlijk -assa moet zijn i.p.v. -ass˜.

Page 208: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

208

I. KARAKA••U.

Tattha Karakaõý¨. Camp e nayarŸe Dahiv˜haõo r˜y˜. Tassa Ceýaga-dh¨y˜ Tatra Karakaõýu×. Camp˜y˜Ð nagary˜Ð Dadhiv˜hano r˜j˜. Tasya Ceýaka-duhit˜

(66) Paum˜vaŸ255 devŸ. Annay˜ ya tŸse256 dohalo257 j˜o: “Kih˜haÐ r˜ya-nevaccheõa

Padm˜vatŸ devŸ. Anyad˜ ca tasy˜ dohado j˜ta×: “Katham ahaÐ r˜ja-nepathyena

nevacchiy˜258 mah˜r˜ya-dhariya-chatt˜ ujj˜õa-k˜õaõ˜õi hatthi-khandha-vara-gay˜

nepathyit˜ mah˜r˜ja-dh®ta-chattrody˜na-k˜nane hasti-skandha-vara-gat˜

viharejj˜?” S˜ ulugg˜ j˜y˜, r˜iõ˜ pucchiy˜; kahio sabbh˜vo. T˜he259 r˜y˜ s˜ ya

vihareyam?” S˜varugõ˜ j˜t˜, r˜jñ˜ p®ÿ÷˜; kathita× sadbh˜va×. Tad˜ r˜j˜ s˜ ca

jaya-hatthiÐmi ˜r¨ýh˜iÐ; r˜y˜ chattaÐ dharei, gay˜260 ujj˜õaÐ. Paýhama-p˜uso ya

jaya-hastiny ˜r¨ýhau; r˜j˜ chattraÐ dharati, gat˜v udy˜nam. Prathama-pr˜v®ÿaþ ca

tay˜ va÷÷ai, sŸyalaeõaÐ surahi-gandha-ma÷÷iy˜-gandheõaÐ hatthŸ ajjh˜hao vaõaÐ

tad˜ vartate, þŸtalena surabhi-gandha-m®ttik˜-gandhena hasty adhy˜hato vanaÐ

255 Twee consonanten met een nasaal of halfklinker kunnen gescheiden worden door een svarabhakti vocaal (i, u, a). paüma ß padma. Id., [84]. 256 tŸse is de vorm voor de gen.f.sg. die typisch is voor het AMg. Id., p.67. 257 Het AMg. heeft een sterke neiging tot cerebralisering: -d- à -ý- (vnl. in √daþ. en √dah. en hun afgeleide vormen). Id., [37]. 258 nevacchiya- is een denominatief verbaaladjectief van het substantief nepathya- n. JM.AMg. nevaccha ß nepathya. Id., [81.3]. 259 Voor de loc.f.sg. van het pronomen ta- komt ook de vorm t˜he ß *t˜se voor (dit correspondeert met tŸse en in de meeste gevallen staat het als correlatief bij j˜he = yad˜ = ‘als, wanneer’ en in dat geval betekent het ‘dan’ = tad˜). Pischel, 1957, §425. 260 Een gezegde dat uit twee personen van een verschillend geslacht bestaat (m. + f.), staat in het Pr˜krit meestal in de n.pl. zoals in het Mar˜÷hŸ en Gujar˜tŸ. Hier staat het uitzonderlijk in het m.pl. Jacobi, 1967, LVI.

Page 209: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

209

saÐbharei261. KarŸ vi paya÷÷o vaõ˜bhimuho, pay˜o pah˜o, jaõo na tarai pi÷÷hao

saÐsmarati. Kary api prav®tto van˜bhimukha×, pragatta× patho262, jano na tarati p®ÿ÷ato

olaggiuÐ263. Do vi aýaviÐ pavesiy˜iÐ. R˜y˜ vaýa-rukkhaÐ264 pecchai. DeviÐ

‘nulagitum. Dv˜v apy a÷avŸÐ praveþitau. R˜j˜ va÷a-v®kÿaÐ prekÿate. DevŸÐ

bhaõai: “Eyassa vaýassa he÷÷heõa265 j˜hii, tao tumaÐ s˜haÐ geõhejj˜si.” T˜e

bhaõaty: “Etasya va÷asy˜dhast˜d y˜syati, tatas tvaÐ þ˜kh˜Ð g®hnŸy˜×.” Tay˜

paýisuyaÐ. Na tarai geõhiuÐ. R˜y˜ dakkho, teõa s˜h˜ gahiy˜. So uttiõõo

pratiþrutam. Na tarati grahŸtum. R˜j˜ dakÿas, tena þ˜kh˜ g®hŸt˜. Sa uttŸrõo

nir˜õando kiÐk˜yavvay˜-m¨ýho gao CampaÐ.

nir˜õanda× kiÐkartavyat˜-m¨ýho gataþ Camp˜m.

S˜ ya Paum˜vaŸ nŸy˜ nimm˜õusiÐ266 aýaviÐ. J˜va tis˜io267, t˜va pecchai

S˜ ca Padm˜vatŸ nŸt˜ nirm˜nuÿ˜m a÷avŸm. Y˜vat t®ÿitas, t˜vat prekÿate

261 sm = mh: J.M. bhariya- = sm®ta- en M. bharai ß √sm®.: smarati à *mharati à *mbharati à bharai. Pischel, 1957, §313. 262 Het woord panthan- m. heeft een onregelmatige verbuiging. Whitney, 1997, §433. Scharpé, 1943, §117. 263 Het werkwoord √lag., (anu°) is onregelmatig. Jacobi, 1967, XLIX. In het Pr˜krit worden veel wortels vervoegd volgens de IVe klasse, die in het Sanskrit niet als dusdanig vervoegd werden. Er treedt een assimilatie op tussen de eindvocaal van die wortels en de -ya- van de IVe klasse: laggai ß *lagyati ß lagati. Pischel, 1957, §487-488. 264 De Pr˜krit-stam rukkha- is gebouwd op het Vedische woord ‘rukÿa- = boom’. Id., §320. 265 h½÷÷h˜ ß *adh½ÿ÷˜t ß adhast˜t. Van het woord h½÷÷h˜ is er ook een adjectief afgeleid, nl. h½÷÷ha- waarvan o.a. de vorm h½÷÷heõa afkomstig is. Id., §107. 266 Ik vermoed dat dit een f. adj. op -Ÿ is i.p.v. op -˜ naar analogie met het substantief aýavŸ-.

Page 210: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

210

(67) tal˜gaÐ mahaimah˜layaÐ268 hatthŸ. Tao tattha oiõõo abhiramai. Im˜ vi

taý˜gaÐ mahad hastŸ. Tatas tatr˜vatŸrõo ‘bhiramate. Iyam api

saõiyaÐ269 saõiyaÐ oiõõ˜ kariõo, uttiõõ˜ tal˜g˜o. Dis˜o na j˜õai270; bhaya-bhŸy˜

þanai× þanair avatŸrõ˜ kariõa, uttŸrõ˜ taý˜g˜t. Diþ˜ na j˜n˜ti; bhaya-bhŸt˜

samantao taÐ vaõaÐ paloei. Tao: “Aho kamm˜õa pariõaŸ, jeõa atakkiyam

samantatas tad vanaÐ pralokayati. Tato: “ ‘ho karmaõ˜Ð pariõatir, yen˜tarkitam

eva erisaÐ271 vasaõam ahaÐ patt˜! T 272 kiÐ karemi, k˜ me gai?,” tti soya-

eved®þaÐ vyasanam ahaÐ pr˜pt˜! Tasm˜t kiÐ karomi, k˜ me gatir?,” iti þoka-

paravvas˜273 roviuÐ274 payatt˜. Khaõa-metteõa275 k˜¨õa dhŸrayaÐ cintiyaÐ tŸe: “Na

paravaþ˜ roditv˜ prav®tt˜. Kÿaõa-m˜treõa k®tv˜ dhŸrat˜Ð cintitaÐ tay˜: “Na

najjai276, bahu-du÷÷ha-s˜vaya-saÐkule eyaÐmi bhŸsaõe vaõe kiÐpi havai; t˜

jñ˜yate, bahu-duÿ÷a-þv˜pada-saÐkula etasmin bhŸÿane vane kim api bhavati; tasm˜d

267 tis˜ia- = t®ÿita-. Sheth, 1963, p.439. tis˜ia- is een denominatief verbaaladjectief van tis˜- = t®ÿ˜-. 268 AMg.JM. mahaimah˜laya- is een intensivum. Reeds door Leumann werd opgemerkt dat het niet mogelijk is om er een dubbel f. in te zien, gezien het woord ook in het m. en n. gebruikt wordt. Pischel, 1957, §595. 269 sana-+suffix (i)ka+m (adverbium) à *saõayaÐ à saõiyaÐ. 270 √jñ˜. IX: j˜õai. Id., §510. 271 Ÿ à e in vormen die afgeleid zijn van (k)Ÿd®þa- en (k)Ÿd®kÿa-. VDB, 1997, [8]. 272 t˜ kan volgens Jacobi zowel van tasm˜t als van t˜vat komen. Jacobi, 1967, p.113. Volgens Pischel echter wordt t˜ (= het Vedische t˜t) verkeerd vertaald als = t˜vat. Pischel, 1957, §425. 273 Een intervocale enkelvoudige consonant kan in een compositum verdubbeld worden. Paravvasa = para-vaþa. Id., §196. 274 Bij sommige werkwoorden kunnen onregelmatigheden optreden, zo kan de vocaal van de stam variëren, vb. van √ru.: ravai ß ravati, ruvai ß ruvati, en rovai is beïnvloed door de infinitief roviuÐ. VDB, 1997, [124.3b]. 275 Een ˜ vóór een accent (vnl. in -m˜trá) wordt soms à i, dit wordt dan in het algemeen (uitgezonderd in het AMg.) à ½. Dus: -m½tta ß -m˜tra. Id., [4].

Page 211: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

211

appamatt˜ hav˜mi.” Tao kayaÐ cau-saraõaÐ gamaõaÐ, garahiy˜iÐ duccariy˜iÐ,

apramatt˜ bhav˜mi.” Tata× k®taÐ catu×-þaraõaÐ gamanaÐ, garhit˜ni duþcarit˜ni,

kh˜mio sayala-jŸva-r˜sŸ, kayaÐ s˜g˜raÐ bhatta-paccakkh˜õaÐ.

kÿ˜mita× sakala-jŸva-r˜þi×, k®taÐ s˜k˜raÐ bhakta-praty˜khy˜nam.

Jai me hojja pam˜o imassa dehass’im˜e vel˜e

Yadi me bhavet pram˜do ‘sya dehasy˜sy˜Ð vel˜y˜m

˜h˜ram uvahi-dehaÐ carime samayaÐmi vosiriyaÐ277.

˜h˜ram278 upadhi-dehaÐ carame samaye vyavas®ÿ÷am.

Tao panca-namokk˜ro279 me saraõaÐ, jao so ceva280 ihaloga-paralogesu kall˜õ˜vaho.

Tata× pañca-namask˜ro me þaraõaÐ, yata× sa evehaloka-paralokayo× kaly˜õ˜vaha×.

BhaõiyaÐ ca:

BhaõitaÐ ca:

(68) “V˜hi-jala-jalaõa-takkara-hari-kari-saÐg˜ma-visahara-bhay˜iÐ

“Vy˜dhi-jala-jvalana-taskara-hari-kari-saÐgr˜ma-viÿadhara-bhay˜ni

n˜santi281 tak282-khaõeõaÐ navak˜ra-pah˜õa-manteõaÐ.

naþyanti tat-kÿaõena namask˜ra-pradh˜na-mantreõa.

276 M. (õ)õajjai. M.AMg. najjai = jñ˜yate. Id., [82]. 277 vosirai = vyavas®jati: in het werkwoord √s®j., (vi° ava°) wordt de j een r. Pischel, 1957, §235. 278 ˜h˜ra- is een m. woord maar hier staat het in de n. 279 nam©kk˜ra ß namask˜ra. Hierbij wordt het woord behandeld als een compositum: namas-k˜ra. Daarnaast bestaat er ook navak˜ra ß namask˜ra omdat het werkwoord √nam. soms va heeft in de plaats van ma: õavai. Id., §195, 306 en 251. 280 De vorm ceva komt van het Vedische caivá en heeft de betekenis van het Sanskritwoord eva. Jacobi, 1967, p.109. 281 n˜santi ß naþyanti, vgl. AMg. nassai ß naþyati. VDB, 1997, [77.7]. 282 In samenstellingen assimileren de eindconsonant van het eerste lid en de beginconsonant van het tweede lid meestal, maar soms valt die eindconsonant weg. Id., [98].

Page 212: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

212

Na ya tassa kiÐci pahavai ý˜iõi283-vey˜la-rikkha-m˜ri-bhayaÐ

Na ca tasya kimcit prabhavati ý˜kinŸ-vet˜la-rkÿa-m˜ri-bhayaÐ

navak˜ra-pah˜veõaÐ n˜santi ya sayala-duriy˜iÐ.”

namask˜ra-prabh˜vena naþyanti ca sakala-durit˜ni.”

Tah˜:

Tath˜:

“Hiyaya-guh˜e navak˜ra-kesarŸ j˜õa saÐ÷hio niccaÐ

“H®daya-guh˜y˜Ð namask˜ra-kesarŸ yeÿ˜Ð saÐsthito nityaÐ

kamma÷÷ha-gaõ÷hi-dogha÷÷a284-gha÷÷ayaÐ285 t˜õa pariõa÷÷haÐ.”

karm˜ÿ÷ha-granthi-hasti-gha÷÷anaÐ teÿ˜Ð parinaÿ÷am.”

Tao navak˜ram aõusarantŸ pavi÷÷h˜ ega-dis˜e. J˜va d¨raÐ gay˜, t˜va di÷÷ho ego

Tato namask˜ram anusmarantŸ praviÿ÷aika-diþi. Y˜vad d¨raÐ gat˜, t˜vad d®ÿ÷a ekas

t˜vaso. Tassa m¨laÐ gay˜. Abhiv˜io so. Pucchiy˜ teõa: “Kao si, Amma, ih˜gay˜?”

t˜pasa×. Tasya m¨laÐ gat˜. Abhiv˜dita× sa×. P®ÿ÷˜ tena: “Kuto ‘sy, Amba, ih˜gat˜?”

(69) T˜he kahei: “AhaÐ Ceýagassa dh¨y˜, j˜va hatthiõ˜ ˜õŸy˜.” So ya t˜vaso

Tad˜ kathayaty: “AhaÐ Ceýakasya duhit˜, y˜vad hastin˜nŸt˜.” Sa ca t˜pasaþ

Ceýagassa niyallao. Teõa ˜s˜siy˜: “M˜ bŸhehi tti.” Bhaõiy˜ ya: “M˜ soyaÐ karehi.

Ceýakasya nija×. Ten˜þv˜sit˜: “M˜ bibhedhŸti.” Bhaõit˜ ca: “M˜ þokaÐ kuru.

•iso ceva saÐjoga-vioga-he¨ jamma-maraõa-roga-soga-pauro as˜ro saÐs˜ro.” Vaõa-

•d®þa eva saÐyoga-viyoga-hetur janma-maraõa-roga-þoka-pracuro ‘s˜ra× saÐs˜ra×.” Vana- 283 Bij de verbuiging van de f. stammen op -˜, -Ÿ, -¨ blijft de stamvorm als eerste lid van een compositum normaal behouden, maar de vocaal kan ook verkort worden. Jacobi, 1967, XXVII. 284 Volgens Sheth is dogha÷÷a- een deþi-woord voor hasti- ‘olifant’. Sheth, 1963, p.481.

Page 213: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

213

phalehiÐ aõicchantŸ vi k˜r˜viy˜ p˜õa-vittiÐ, nŸy˜ vasimaÐ286 bhaõiy˜ ya: “Etto287

phalair anicchanty api k˜rit˜ pr˜õa-v®ttiÐ, nŸt˜ g®haÐ bhaõit˜ ca: “Ita×

pareõa hala-ki÷÷h˜ bh¨mŸ, taÐ na akkam˜mo amhe. Eso Dantapurassa visao;

pareõa hala-k®ÿ÷˜ bh¨mis, tan n˜kr˜m˜mo vayaÐ. Eÿa Dantapurasya viÿayo;

Dantavakko ya ettha288 r˜y˜. T˜ tumaÐ nibhay˜ gaccha eyammi nayare; puõo

Dantavakraþ289 c˜tra r˜j˜. Tasm˜t tvaÐ nirbhay˜ gacchaitasmin nagare; puna×

susattheõa gacchasu CampaÐ ti.” Niyatto t˜vaso. Iyar˜ pavi÷÷h˜ DantapuraÐ. Gay˜

susvasthena gaccha Camp˜m iti.” Niv®ttas t˜pasa×. Itar˜ praviÿ÷˜ Dantapuram. Gat˜

pucchantŸ s˜huõŸ290-m¨laÐ. Vandiy˜ pavattiõŸ. Pucchiy˜: “Kao s˜vig ?” KahiyaÐ tŸe

p®cchatŸ s˜dhvŸ-m¨lam. Vandit˜ pravartinŸ. P®ÿ÷˜: “Kuta× þr˜vik˜?” KathitaÐ tay˜

jaha-÷÷hiyaÐ. Paruõõ˜291 maõ˜gaÐ saÐ÷haviy˜ pavattiõŸe: “Mah˜’õubh˜ve, m˜

yath -sthitam. Prarudit˜ man˜k saÐsth˜pit˜ pravartiny˜: “Mah˜nubh˜ve, m˜

kuõasu citta-kheyaÐ, alanghaõŸo hu292 vihi-pariõ˜mo.” Jao:

kuru citra-khedam, alaðghanŸta× khalu vidhi-pariõ˜ma×.” Yato:

“Vihaý˜vai ghaýiyaÐ pi hu vihaýiyam avi kiÐci saÐghaý˜vei

“Vigha÷ayati gha÷itam api khalu vigha÷itam api kiÐcit saÐgha÷ayati

285 Volgens Jacobi is gha÷÷aya- = gha÷÷a- = ‘aanval, botsing’. Jacobi, 1967, p.107. In het woordenboek vond ik echter enkel gha÷÷ana- in dezelfde betekenis terug. 286 vasima- is een deþi-woord. Sheth geeft als equivalent ‘vasati-’. Sheth, 1963, p.742. Ik heb in de ch˜y˜ geopteerd voor g®ha- omdat dit in het Sanskrit vaker voorkomt. 287 Volgens Sheth is ½tto = io ß itás ‘hier, in deze wereld’. Id., p.131. 288 ½ttha komt van het Vedische itth˜ (in de betekenis van atra). VDB., 1997, [21]. 289 Dantavakra = Dantavaktra. 290 s˜huõŸ- = s˜dhvŸ-. Sheth, 1963, p.897. 291 Het suffix -na van het verbaaladjectief komt veel meer voor in het Pr˜krit dan in het Sanskrit. Vb. paruõõa. Pischel, 1957, §566. 292 Een ongeaccentueerde (vnl. begin)vocaal valt soms weg: khalu à *khlu à (k)hu. VDB., 1997, [33.4]

Page 214: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

214

ainiuõo esa vihŸ satt˜õa suh˜suha-kkaraõe.”

atinipunar eÿa vidhi× sattv˜n˜Ð sukh˜sukha-karaõe.”

KiÐ ca:

KiÐ ca:

(70) “Khaõa-di÷÷ha-na÷÷ha-vihave khaõa-pariya÷÷anta-viviha-suha-dukkhe

“Kÿaõa-d®ÿ÷a-naÿ÷a-vibhave kÿaõa-parivartanta-vividha-sukha-du×khe

khaõa-saÐjoga-vioge saÐs˜re natthi kiÐpi suhaÐ.

kÿaõa-saÐyoga-viyoge saÐs˜re n˜sti kim api sukham.

JeõaÐ ciya293 saÐs˜ro bahuviha-dukkh˜õa esa bhaõý˜ro

Yenaiva saÐs˜ro bahuvidha-du×kh˜n˜m eÿa bh˜õý˜ras

teõaÐ ciya iha dhŸr˜ apavagga-pahaÐ pavajjanti.”

tenaiveha dhŸr˜ apavarga-panth˜naÐ prapadyante.”

Evam ˜i aõus˜siy˜ saÐvegam uvagay˜ t˜õaÐ ceva m¨le pavvaiy˜. Pucchiy˜e vi

Evam ˜dy anuþiÿ÷˜ saÐvegam upagat˜ teÿ˜m eva m¨le pravrajit˜. P®ÿ÷˜y˜ api

dikkh˜e ad˜õa-bhaeõa gabbho na akkh˜o. Pacch˜ õ˜e294 mayahariy˜e295 sabbh˜vo

dŸkÿ˜y˜ ad˜na-bhayena garbho n˜khy˜ta×. Paþc˜d anay˜ pravartinyai sadbh˜va×

kahio. PacchannaÐ dhariy˜ pas¨y˜ sam˜õŸ saha n˜ma-mudd˜e kambala-rayaõeõa296

kathita×. PracchannaÐ dh®t˜ pras¨t˜ satŸ saha n˜ma-mudray˜ kambala-ratnena

293 ciya = eva. Jacobi, 1967, p.109. 294 Deze vorm voor het instr.f.sg. van het aanwijzend voornaamwoord idam- is typisch voor het AMg. VDB., 1997, p.70. 295 mayahariy˜- is het f. woord van mayahara-, dit is volgens Sheth een deþi-woord. Sheth, 1963, p.673. Als Sanskrit-equivalent heb ik pravartinŸ- = ‘kloostermoeder, abdis’ gebruikt. 296 M. raaõa JM. J•. AMg. rayaõa •. radaõa Mg. ladaõa ß ratna. VDB., 1997, [84].

Page 215: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

215

ya sus˜õe297 chaýýei. Pacch˜ mas˜õa-p˜leõa gahio bhajj˜e appio. Avakiõõao tti

ca þmaþ˜ne ch®natti. Paþc˜t þmaþ˜na-p˜lena g®hŸto bh˜ry˜y˜ arpita×. ApakŸrõaka iti

n˜maÐ kayaÐ. S˜ ya ajj˜ tŸe p˜õŸe samaÐ mettiÐ karei tti. S˜ ajj˜ t˜hiÐ

n˜ma k®tam. S˜ c˜rya tay˜ c˜õý˜ly˜ sama maitrŸÐ karotŸti. S˜ry˜ t˜bhi×

saÐjaŸhiÐ pucchiy˜: “KahiÐ298 gabbho?” Bhaõai: “Mayago j˜o, t˜ me ujjhio.”

saÐyatŸbhi× p®ÿ÷˜: “Kasmin garbha×?” Bhaõati: “M®tako j˜tas, tasm˜n ma ujjhita×.”

So tattha saÐvaýýhai. T˜he d˜raga-r¨vehiÐ samaÐ ramai. So t˜õi ýimbha-r¨v˜õi

Sa tatra saÐvardhate. Tad˜ d˜raka-r¨pai× sama ramate. Sa t˜ni ýimbha-r¨p˜õi

(71) bhaõai: “AhaÐ tubbhaÐ r˜y˜, mama karaÐ deha.” So lukkha299-kacch¨e gahio.

bhaõaty: “AhaÐ yuÿm˜kaÐ r˜j˜, mahyaÐ karaÐ datta.” Sa r¨kÿa-kacchv˜ g®hŸta×.

T˜õi bhaõai: “MamaÐ kaõý¨yaha!” T˜he se Karakaõýu tti n˜maÐ kayaÐ. So ya

T˜ni bhaõati: “M˜Ð kaõý¨yata!” Tad˜ tasmai Karakaõýur iti n˜ma k®tam. Sa ca

t˜e saÐjaŸe aõuratto. S˜ ya se moyae dei, jaÐ v˜ bhikkhaÐ laddhaÐ

tay˜ saÐyaty˜nurakta×. S˜ ca tasmai modak˜n dad˜ti, y˜Ð v˜ bhikÿ˜Ð labdh˜Ð

lahei. SaÐvaýýhio so sus˜õaÐ rakkhai. Tattha do saÐjay˜ keõai300

lambhayati. SaÐv®ddha× sa þmaþ˜naÐ rakÿati. Tatra dvau saÐyatau ken˜pi

k˜raõeõa aigay˜; j˜va egattha kuýange daõýagaÐ pecchanti. Tattha ego

k˜raõeõ˜tigatau; y˜vad ekatra ku÷aðge daõýakaÐ prekÿete. Tatraiko

daõýa-lakkhaõaÐ j˜õai, jah˜:

daõýa-lakÿaõaÐ j˜n˜ti, yath˜: 297 Een a vóór of na een labiaal wordt soms à u. Id., [1]. 298 De pronominale uitgang -smin wordt in het Pr˜krit -ssiÐ en via *-siÐ is het dan ook nog -hiÐ geworden. Pischel, 1965, §313. 299 r- wordt soms (in het Mg. altijd) à l. VDB, 1997, [42].

Page 216: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

216

ega-pavvaÐ pasaÐsanti du-pavv˜ kalaha-k˜riy˜

eka-parvaõiÐ301 praþaÐsanti dvi-parvaõŸ kalaha-k˜riõŸ

ti-pavv˜ l˜bha-saÐpann˜ cau-pavv˜ m˜raõantiy˜ ||1||

tri-parvaõŸ l˜bha-sampann˜ catuÿ-parvaõŸ m˜raõ˜ntik˜ ||1||

panca-pavv˜ u j˜ la÷÷hŸ302 panthe kalaha-niv˜riõŸ

pañca-parvaõŸ tu y˜ yaÿ÷Ÿ pathi kalaha-niv˜riõŸ

cha-pavv˜ ya ˜yanko satta-pavv˜ arogiy˜ ||2||

ÿa÷-parvaõŸ c˜taðka× sapta-parvany arogit˜ ||2||

caur-angula-pai÷÷h˜õ˜ a÷÷h’angula-sam¨siy˜303

catur-aðgula-pratiÿ÷h˜n˜rdh˜ðgula-samucchrit˜

satta-pavv˜ u j˜ la÷÷hŸ matta-gaya-niv˜riõŸ ||3||

sapta-parvaõŸ tu y˜ yaÿ÷Ÿ matta-gaja-niv˜riõŸ ||3||

a÷÷ha-pavv˜ asaÐpattŸ nava-pavv˜ jasa-k˜riy˜

aÿ÷a-parvany asampattŸ nava-parvaõŸ yaþas-k˜riõŸ

dasa-pavv˜ u j˜ la÷÷hŸ tahiyaÐ savva-saÐpay˜ ||4||

daþa-parvaõŸ tu y˜ yaÿ÷Ÿ tathyaÐ sarva-saÐpat ||4||

300 In M.JM.J•.AMg. vallen eindvocalen vaak weg vóór een beginvocaal: ken’api. Id., [94]. 301 parvan- is een n. stam maar wordt hier door de bahuvrŸhi een f. stam. De meerderheid van de consonantstammen wordt echter niet verbogen in het f., maar vormen een speciale afgeleide f. stam op -Ÿ (nooit op -˜) door die toe te voegen aan de zwakke vorm. Whitney, 1997, §378a. 302 In yaÿ÷i- wordt de ya een la: AMg.JM. la÷÷hŸ-, la÷÷hi-. Pischel, 1957, §255. 303 In samenstellingen waarbij de t op het einde van een syllabe staat en waarvan de volgende syllabe begint met een þa of sa, worden *tþa en tsa à ssa. AMg.JM. ¨siya = ucchrita en komt van het werkwoord √þri., ud°. Id., §327a.

Page 217: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

217

vank˜ kŸýa-kkhaiy˜304 citta-lay˜ pollay˜305 ya daýýh˜ ya

vakr˜ kŸ÷a-kh˜dit˜ citra-lat˜ p¨lak˜ ca dagdh˜ ca

la÷÷hŸ ya ubbha-sukk˜ vajjeyavv˜ payatteõa ||5||

yaÿ÷Ÿ cordhva-þuÿk˜ varjayitavy˜ prayatnena ||5||

ghaõa-va÷÷am˜õa-pavv˜ niddh˜ vaõõeõa ega-vaõõ˜ ya

ghana-vartam˜na-parvaõŸ snigdh˜ varõeõaika-varõ˜ ca

em306-˜i-lakkhaõa-juy˜ pasattha-la÷÷hŸ muõeyavv 307 ||6||

evam-˜di-lakÿaõa-yut˜ praþasta-yaÿ÷Ÿ jñ˜tavy˜ ||6 ||

(72) Tao teõa bhaõiyaÐ: “Jo eyaÐ daõýagaÐ geõhissai, so r˜y˜ hohii; kiÐ tu

Tatas tena bhaõitaÐ: “Ya etaÐ daõýakaÐ grahŸÿyati, sa r˜j˜ bhaviÿyati; kiÐ tu

paýicchiyavvo, j˜va ann˜õi catt˜ri angul˜õi308 vaýýhai, t˜he jogo tti.” TaÐ teõa

pratŸkÿanŸyo, y˜vad any˜ni catv˜ry aðgul˜ni vardhate, tad˜ yogya iti.” Tat tena

m˜yanga-ceýageõa suyaÐ ekkeõa ya dhijj˜ieõa309. T˜he so dhijj˜io appas˜riyaÐ tassa

m˜taðga-ce÷akena þrutam ekena ca dvij˜tin˜. Tad˜ sa dvij˜ti× apras˜ritaÐ tasya

304 √kh˜d. heeft een onregelmatig verbaaladjectief. Jacobi, 1967, XLIX. 305 Jacobi zet een ? bij het woord pollak˜. Id., p.130. Volgens Sheth is polla- een deþi-woord en betekent het ‘bundel (gras)’. Sheth, 1965, p.618. Het kan afkomstig zijn van het Sanskrit p¨la(ka)- ‘=bundel’ of van √p¨l. ‘=verzamelen’: *p¨lya-ka- à pollaka-. Volgens Turner kan polla- ‘hol’ ook afkomstig zijn van poýa- Turner, 1966, p. 477-478. J.J. Meyer is echter van mening dat ‘hol’ in deze context niet past omdat het geen negatief kenmerk voor een tak is als hij hol is. J.J. Meyer, 1909, p.129. 306 Zwakke syllabes zoals ya en va kunnen wegvallen: em˜i = evam˜di. Pischel, 1957, §149. 307 Volgens Pischel gaat de vorm √muõ. terug op √man. Zowel deze afleiding als de vorm mun˜ti in het P˜li betekenen ‘weten, kennen’. Hij leidt muõai af van het Vedische m¨ta- (in k˜mam¨ta-) en in het Sanskrit-woord muni-. In de ch˜y˜ heb ik telkens geopteerd voor het werkwoord √jñ˜. Id., §489. 308 angula- is een m. woord dat hier in het n. staat.

Page 218: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

218

caur-angulaÐ khaõi¨õaÐ chindei310. Teõa ya ceýageõaÐ di÷÷ho so udd˜lio311. So

catur-aðgulaÐ khanitv˜ chinatti. Tena ca ce÷akena d®ÿ÷a× sa ˜cchinna×. Sa

teõa dhijj˜ieõa karaõaÐ nŸo. Bhaõai: “Dehi daõýagaÐ!” So bhaõai: “Mama

tena dvij˜tin˜ karaõaÐ nŸta×. Bhaõati: “Dehi daõýakam!” Sa bhaõati: “Mama

mas˜õe esa vaýýhio, ao na demi.” Dhijj˜io bhaõai: “AnnaÐ geõha!” So necchai.

þmaþ˜na eÿa v®ddho, ‘to na dad˜mi.” Dvij˜tir bhaõaty: “AnyaÐ g®h˜õa!” Sa necchati.

So d˜rago na dei. TehiÐ so d˜rago pucchio: “KiÐ na desi?” Bhaõai ya: “AhaÐ

Sa d˜rako na dad˜ti. Tai× sa d˜raka× p®ÿ÷a×: “KiÐ na dad˜si?” Bhaõati ca: “Aham

eyassa daõýagassa pah˜veõa r˜y˜ hoh˜mi tti.” T˜he k˜raõiy˜ hasi¨õa bhaõanti:

etasya daõýakasya prabh˜vena r˜j˜ bhaviÿy˜mŸti.” Tad˜ k˜raõik˜ hasitv˜ bhaõanti:

“Jay˜ tumaÐ r˜y˜ hojj˜si, tay˜ tumaÐ eyassa g˜maÐ dejj˜si.” PaýivannaÐ teõa.

“Yad˜ tvaÐ r˜j˜ bhaves, tad˜ tvam etasmai gr˜maÐ dady˜×.” PratipannaÐ tena.

Dhijj˜ieõa vi anne dhijj˜iy˜ bhaõiy˜, jah˜: “EyaÐ m˜rett˜ daõýagaÐ har˜mo.”

Dvij˜tin˜py anye dvij˜tayo bhaõit˜, yath˜: “Etan m˜rayitv˜ daõýakaÐ har˜ma×.”

TaÐ tassa piuõ˜ suyaÐ. T˜õi tiõõi vi na÷÷h˜õi j˜va KancaõapuraÐ gay˜õi. Tattha

Tat tasya pitr˜ þrutam. T˜ni trŸõy api naÿ÷˜ni y˜vat K˜ñcaõapuraÐ gat˜ni. Tatra

r˜y˜ aputto mao. ·so ahiy˜sio tassa b˜hiÐ312 suyantassa m¨lam ˜gao,

r˜j˜putro m®ta×. Aþvo ‘dhy˜sitas tasya b˜hyaÐ svapato m¨lam ˜gata×,

309 Volgens Sheth is dhijj˜i(a) = dvij˜ti en dhigj˜ti. Sheth, 1965, p.489 310 chindai = chinatti. √chid. is immers van de VIIe klasse. In het Pr˜krit is het infix -n- behouden. Pischel, 1957, §506. 311 Jacobi geeft als alternatief voor het werkwoord √d˜l., ud° het werkwoord √chid., ˜°. Jacobi, 1967, p.97. 312 Volgens Pischel is het beter om b˜hiÐ gelijk te stellen met b˜hyam omwille van de saÐpras˜raõa (ya wordt i) in plaats van met bahiÐ. Pischel, 1957, §181.

Page 219: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

219

(73) pay˜hiõŸ-k˜¨õa ÷hio. J˜va ˜yareõa n˜yar˜ pecchanti lakkhaõa-juttaÐ, jaya-saddo

pradakÿinŸ-k®tv˜ sthita×. Y˜vad ˜dareõa n˜gar˜× prekÿante lakÿaõa-yuktaÐ, jaya-þabda×

kao, nandŸ-t¨ram313 ˜hayaÐ. Imo vi jambhanto u÷÷hio. VŸsattho ˜se vilaggo

k®to nandi-t¨ryam ˜hatam. Ayam api j®mbham˜õa utthita×. Viþvasto ‘þve vilagna×

pavesijjai. M˜yango tti dhijj˜iy˜ na denti pavesaÕ. T˜he teõa daõýa-rayaõaÐ

praveþyate. M˜taðga iti dvij˜tayo na dadati praveþam. Tad˜ tena daõýa-ratnaÐ

gahiyaÐ. TaÐ jaliuÐ ˜ýhattaÐ314. Te bhŸy˜ ÷hiy˜. T˜he teõa V˜ýah˜õag˜ haries˜

g®hŸtam. Taj jvalitum ˜rabdham. Te bhŸt˜× sthit˜×. Tad˜ tena V˜÷adh˜õak˜ harikeþ 315

dhijj˜iy˜ kay˜.

dvij˜taya× k®t˜×. UktaÐ ca:

“Dadhiv˜hana-putreõa r˜jñ˜ ca Karakaõýun˜

V˜÷adh˜naka-v˜stavy˜þ c˜õý˜l˜ br hmaõŸ-k®t˜×.”

Tassa ya ghara316-n˜maÐ Avakiõõago tti avahŸri¨õa tehiÐ ceva ceýaga-kayaÐ

Tasya ca g®ha-n˜m˜pakŸrõaka ity avadhŸrya tair eva ce÷aka-k®taÐ

pai÷÷hiyaÐ Karakaõýu tti. T˜he so dhijj˜io ˜gao: “Dehi mama g˜maÐ!” Bhaõai:

pratiÿ÷hitaÐ Karakaõýur iti. Tad˜ sa dvij˜tir ˜gato: “Dehi mahyaÐ gr˜mam!” Bhaõati:

313 t¨ra- = t¨rya-. 314 Volgens Jacobi is ˜ýhatta- afkomstig van √rabh., °. Jacobi, 1967, p.94. Pischel echter stelt dat ˜rabdha- linguïstisch onmogelijk een substituut kan zijn voor de vorm ˜ýhatta-. Het verbaaladjectief van √dh˜.,˜° is immers ˜ýhi(y)a = *˜dhita = ˜hita. De cerebralisering ontstaat naar analogie met ˜ýahai. Pischel, 1965, §223. Volgens Pischel moet het verbaaladjectief ˜ýhatta- afgeleid worden van het causatief van √dh˜.,˜° nl. ˜ýhavai: ˜ýhatta- = *˜dhapta- net zoals ˜õatta- = ˜jñapta. Id., §286. In de ch˜y˜ heb ik toch geopteerd voor het Sanskrit-equivalent ‘˜rabdha-’. 315 harikeþa- betekent volgens Sheth ook ‘c˜õý˜la-’. Sheth, 1963, p.941. 316 ghara- = g®ha-. Sheth, 1963, p.306.

Page 220: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

220

“Jo te ruccai317, taÐ geõhaha!” So bhaõai: “MamaÐ Camp e gharaÐ, t˜ tŸe

“Yas te rocate, tad g®h˜õata!” Sa bhaõati: “Mama Camp˜y˜Ð g®haÐ, tasm˜t tasyai

visae dehi!” T˜he Dahiv˜haõassa lehaÐ dei: “Eyassa bambhaõassa318 dijje egaÐ

viÿay˜n dehi!” Tad˜ Dadhiv˜han˜ya lekhaÐ dad˜ty: “Etasmai br˜hmaõ˜ya dady˜d ekaÐ

g˜maÐ! AhaÐ tujjha, jaÐ ruccai, g˜maÐ v˜ nagaraÐ v˜ demi.” So ru÷÷ho:

gr˜maÐ! AhaÐ tava, yad rocati, gr˜maÐ v˜ nagaraÐ v˜ dad˜mi.” Sa ruÿ÷o:

(74) “Du÷÷ha-m˜yango app˜õaÐ na y˜õai tti.” D¨eõa paýiy˜gaeõa kahiyaÐ.

“Duÿ÷a-m˜taõga ˜tm˜naÐ na j˜n˜tŸti.” D¨tena praty˜gatena kathitam.

Karakaõý¨ kuvio. Camp˜ rohiy˜, juddhaÐ va÷÷ai. T˜he saÐjaŸe suyaÐ. “M˜ jaõa-

Karakaõýu× kupita×. Camp˜ ruddh˜, yuddhaÐ vartate. Tad˜ saÐyaty˜ þrutam. “M˜ jana-

kkhao hohi tti,” mayahariyaÐ ˜pucchi¨õa gay˜ taÐ nayaraÐ. KarakaõýuÐ uss˜ritt˜

kÿayo bhaveti,” pravartinŸm ˜p®cchya gat˜ tan nagaram. Karakaõýum uts˜rya

rahassaÐ bhindai: “Esa tava piya tti.” Teõa t˜õi amm˜319-piyaro pucchiy˜õi. TehiÐ

rahasyaÐ bhinatty: “Eÿa tava piteti.” Tena tau m˜t˜-pitarau p®ÿ÷au. T˜bhy˜Ð

sabbh˜vo kahio. M˜õeõaÐ na osarai. T˜he s˜ CampaÐ aigay˜, ranno gharaÐ aŸi320;

sadbh˜va× kathita×. M˜nena n˜vasarayati. Tad˜ s˜ Camp˜m atigat˜, r˜jño g®ham atyeti;

n˜y˜, p˜ya-vaýiy˜o d˜sŸo paruõõ˜o. R˜iõ˜ vi suyaÐ; so vi ˜gao vanditt˜ ˜saõaÐ

jñ˜t˜, p˜da-patit˜y˜ d˜sya× prarudit˜y˜×. R˜jñ˜pi þrutaÐ; sa apy ˜gato vanditv˜sanaÐ

317 ruccadi/ruccai = *rucyate = rocati. Pischel, 1957, §488. 318 Bij een h + nasaal treedt inversie op: hm à mh. JM.AMg. (b)bambhaõa •.Mg. (b)bamhaõa ß br˜hmaõa. VDB, 1997, [77.5], [81.5] 319 Volgens Sheth is amm˜- een deþi-woord voor m˜t®-. Sheth, 1965, p.69. Volgens Turner komen zowel amm˜- als amb˜- in het Pr˜krit voor. Turner, 1996, p.25. 320 Het werkwoord √i. wordt grotendeels zoals in het Sanskrit vervoegd. M. aŸi = *atŸti. Pischel, 1957, §493.

Page 221: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

221

d˜¨õa taÐ gabbhaÐ pucchai. S˜ bhaõai: “Eso jeõa rohiyaÐ nagaraÐ.” Tu÷÷ho

dattv˜ taÐ garbhaÐ p®cchati. S˜ bhaõaty: “Eÿa yena ruddhaÐ nagaraÐ.” Tuÿ÷o

niggao milio. Do vi rajj˜õi tassa d˜¨õa Dahiv˜haõo pavvaio.

nirgato milita×. Dve ‘pi r˜jye tasmai dattv˜ Dadhiv˜hana× pravrajita×.

Karakaõý¨ ya mah˜-s˜saõo j˜o. So kila goula-ppio. Aõeg˜õi tassa goul˜õi

Karakaõýuþ ca mah -þ˜sano j˜ta×. Sa kila gokula-priya×. Anek˜ni tasya gokul˜ni

j˜y˜õi. J˜va saraya-k˜le egaÐ go-vacchaÐ thora321-gattaÐ seyaÐ pecchai. Bhaõai:

j˜t˜ni. Y˜vat þarat-k˜la ekaÐ go-vatsaÐ sth¨la-g˜traÐ þvetaÐ prekÿate. Bhaõaty:

“Eyassa m˜yaraÐ m˜ duhejjaha! Jah˜ vaýýhio hojj˜, tay˜ ann˜õaÐ g˜vŸõaÐ

“Etasya m˜taraÐ m˜ duhŸdhvam! Yath˜ v®ddho bhavet, tad˜ny˜n˜Ð g˜vŸn˜Ð

duddhaÐ p˜ejj˜ha!” Te gov˜ paýisuõanti. So uvvatta322-vis˜õo khandha-vasabho323

dugdhaÐ p˜yayeta!” Te gop˜× pratiþ®õvanti. Sa udv®tta-viÿ˜õa× skandha-v®ÿabho

j˜o r˜iõ˜ di÷÷ho. So juddh’ikkao324 j˜o. Puõo k˜leõa r˜y˜ ˜gao pecchai mah˜-k˜yaÐ

j˜to r˜jñ˜ d®ÿ÷a×. Sa yuddhaiko j˜ta×. Puna× k˜lena r˜j˜gata× prekÿate mah -k˜yaÐ

juõõa325-vasabhaÐ paýýaehiÐ326 parigha÷÷ijjantaÐ. Gove pucchai: “KahiÐ so

jŸrõa-v®ÿabhaÐ go-vatsai× parigha÷÷yam˜nam. Gop˜n p®cchati: “Kasmin sa 321 M. thora komt van *th©rra = sth¨rá = sth¨lá. Id., §126. 322 In het geval van het prefix ud- + va- wordt -dv- à -vv-. VDB, 1997, [77.4]. 323 khandha-vasabho = Lett.: ‘een stier [met] schouders’. Ik heb dit geïnterpreteerd als ‘een stier met ‘sterke’ schouders’. Volgens Jacobi is het ‘een zeer grote stier’. Jacobi, 1967, p.105. 324 De eind -a of -˜ van het eerste lid van een compositum valt vaak weg als het tweede lid daarvan begint met een i- of u- gevolgd door twee consonanten, een primaire of secundaire Ÿ- of ¨-, e- of o-. VDB, 1997, [91]. Een secundaire ½ wordt soms à i. Id., [13]. 325 Overeenkomstig met de ontwikkeling van ® in i en u, verandert de ² in de vervoeging van de stammen op ², in Ÿ en ¨: jiõõa = jŸrõa en juõõa komt van het Vedische j¨rõa. Pischel, 1957, §58.

Page 222: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

222

vasabho tti?” TehiÐ so d˜io tay-avattho. BhaõiyaÐ ca:

v®ÿabha iti?” Tai× sa darþitas tad-avastha×. BhaõitaÐ ca:

(75) “Go÷÷hangaõassa majjhe ýhikkiya327-saddeõa jassa bhajjanti

“Goÿ÷h˜ðganasya madhye garjana-þabdena yasya bhajyante

ditt˜ vi dariya328-vasabh˜ sutikkha-sing˜ samatth˜ vi ||1||

d®pt˜ api d®pta-v®ÿabh˜× sutŸkÿõa-þ®ðg˜× samast˜ api ||1||

Por˜õaya329-gaya-dappo galanta-nayaõo calanta-visamo÷÷ho

Pur˜õa-gata-darpo galan-nayanaþ calad-viÿamauÿ÷ha×

so ceva imo vasabho paýýaya-pariha÷÷aõaÐ sahai ||2||”

sa ev˜yaÐ v®ÿabho go-vatsa-parigha÷÷anaÐ sahate ||2||”

TaÐ t˜risaÐ pecchiya gao vis˜yaÐ. Cintei aõiccayaÐ: “Aho t˜riso ho¨õa saÐpai

TaÐ t˜d®þaÐ prekÿya gato viÿ˜dam. Cintayaty anityam: “Aho t˜d®þo bh¨tv˜ saÐpraty

ey˜riso j˜o esa vasabho! T˜ savve athir˜ saÐs˜re payatth˜.” Tah˜ hi: “Jo t˜va

et˜d®þo j˜ta eÿa v®ÿabha×! T˜vat sarve ‘sthir˜× saÐs˜re pad˜rth˜×.” Tath˜ hi: “Yas t˜vad

bhoga-nibandhaõaÐ mah˜-moha-he¨ ya attho, so adhuvo.” BhaõiyaÐ ca:

bhoga-nibandhanaÐ mah -moha-hetuþ c˜rtha×, so ‘dhruva×.” BhaõitaÐ ca: “CavalaÐ sura-c˜vaÐ va vijju-leha vva cancalaÐ

“CapalaÐ sura-c˜pam iva vidyul-lekham iva cañcalaÐ

326 paýýaehiÐ is een deþi-woord voor een ‘(mannelijk) buffelkalf’. Sheth, 1965, p.529. Volgens Jacobi is het ‘een jongere stier’. Jacobi, 1967, p.125. Als Sanskrit-equivalent heb ik geopteerd voor go-vatsa- = ‘kalf’. 327 Volgens Sheth is ýhikkiya een deþi-woord = garjana-. Sheth, 1963, p.374. 328 dariya- kan zowel van d®pta- ‘=trots, overmoedig’ als van dŸrõa- ‘=angstig’ komen. Id., p.456. Jacobi verkiest d®pta-. Jacobi, 1967, p.115. 329 por˜õaya ß *paur˜õa+ka-.

Page 223: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

223

p˜˜valaggaÐ paÐsu vva dhaõaÐ athira-dhammayaÐ ||1||

p˜d˜valagnaÐ p˜Ðsum iva dhanam asthira-dharmam ||1||

AtthaÐ cor˜ vilumpanti udd˜lanti naresar˜

ArthaÐ caur˜ vilumpanty ˜cchindanti nareþvar˜

vantar˜ ya nig¨hanti geõhanti aha d˜iy˜ ||2||

vyantar˜þ ca nig¨hanti g®hõanty atha d˜yaka× ||2||

Huy˜saõo ýahe savvaÐ jal’uppŸlo vin˜sae

Hut˜þano dahet sarvaÐ jvalotpŸýo vin˜þayet

savvassa haraõaÐ c˜vi karei kuvio Jamo ||3||”

sarvasya haraõaÐ c˜pi karoti kupito Yama×” ||3||

Tah˜ param˜õanda-he¨ i÷÷ha-jaõa-saÐgamo vi aõicco, kahaÐ:

Tath˜ param˜õanda-hetur iÿ÷a-jana-saÐgamo py anitya×, kathaÐ:

“Jah˜ saÐjh˜e rukkhaÐmi milanti vihag˜ bah¨

“Yath˜ saÐdhy˜y˜Ð v®kÿe milanti vihag˜ bahava×

panthiy˜330 pahiy˜v˜se jah˜ des’antar’˜gay˜ ||1||

pathik˜× pathik˜v˜se yath˜ deþ˜ntar˜gat˜× ||1||

Pah˜e janti savve vi annam annaÐ disantaraÐ

Prabh˜te yanti sarve ‘py anyam anyaÐ digantaram

evaÐ kuýamba-v˜se vi saÐgay˜ bahavo jiy˜331 ||2||

evaÐ ku÷umba-v˜se ‘pi saÐgat˜ bahavo jŸv˜× ||2||

330 panthiya- komt van panthika- of pathika-. Sheth, 1965, p.502. 331 jiya- = jŸva-. Id., p.356.

Page 224: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

224

(76) Nar˜mara-tirikkh’332 ˜i-joõŸsu kamma-saÐjuy˜

Nar˜mara-tiryag-˜di-yonŸÿu karma-saÐyut˜

maccu-ppah˜ya-k˜laÐmi savve janti diso disiÐ333” ||3||

m®tyu-prabh˜ta-k˜le sarve yanti diþo diþa×” ||3||

334“Jaõu matta-pamattau hiõýai pura-pahehi

Jano matta-pramatto hindate pura-pathibhir

moý˜uýi335 karantau veýhiu bahu-narehi

mo÷an toýan kurvan veÿ÷ito bahu-narais

taÐ joyaõu336 aireõa jaõa-kkhaya-bhanguraÐ

taÐ d®ÿ÷v˜cireõa jana-kÿaya-bhaðguraÐ

jara-rogehiÐ so sijjai rakkhaÐ taha kharauÐ.”

jar˜-rog˜bhy˜Ð sa sidhyate rakÿaÐ tath˜ kharam.

Tah˜:

Tath˜:

332 tirikkha- = tiryac-. Id., p.438. AMg.JM. tirikkha- = *tiryakÿa- van tiryak. Pischel, 1965, §151. 333 In het Pr˜krit wordt diþ- verbogen volgen de oude -þ- stammen. Id., §413. 334 Deze verzen zijn gesteld in het ApabhraÐþa. Jacobi geeft zelf twee versies. Jacobi, 1967. p. 38: Jaõu matta-pamattau hiõdai pura-pahehi moý˜uýi karantau veýhiu bahu-narehi

taÐ joyaõu aireõa jana-kÿaya-bhaðguraÐ jara-rogehiÐ so sijjai; rakkhaÐ taha kharauÐ. p. 157: Jaõa jaõa matta-pamattau hiõdai pura-pahehi moý˜toýi karantau veýhiu bahu-narehi

taÐ joyaõu aireõai jaõa-khaõa-bhangurau jara-rogahi so sijjhai; rakkhaÐ taha kharau. 335 moý˜uýi- = moý˜toýi- is waarschijnlijk een echo-woord ß moýi + toýi ß √mu÷. = ‘verpletteren’ en √tuý. = ‘slaan’.

Page 225: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

225

“Gabbhe jamme b˜lattaõaÐmi taruõattaõaÐmi theratte337

“Garbhe janmani b˜latve taruõat˜y˜Ð sthaviratve

ma÷÷iya-bhaõýaÐ va jiy˜ savv˜vatth˜su vihaýanti.”

m®ttik˜-bh˜õýam iva jŸv˜× sarv˜vasth˜su vigha÷ante.”

Em ˜i cintanto paýibuddho, patteyabuddho j˜o. K˜¨õa panca-mu÷÷hiyaÐ

Evam ˜di cintayan pratibuddha×, pratyekabuddho j˜ta×. K®tv˜ pañca-muÿ÷ikaÐ

loyaÐ338 devay˜-viiõõa-lingo viharai. BhaõiyaÐ ca:

luñcanaÐ devat˜-vitŸrõa-liðgo viharati. BhaõitaÐ ca:

(77) “SeyaÐ suj˜yaÐ suvibhatta-singaÐ jo p˜siy˜ vasabhaÐ go÷÷ha-majjhe

“•vetaÐ suj˜taÐ suvibhakta-þ®ðgaÐ yo d®ÿ÷v˜ v®ÿabhaÐ goÿ÷ha-madhya

riddhiÐ ariddhiÐ samupehiy˜õaÐ339 Kalinga-r˜y˜ vi samikkha340 dhammaÐ.”

®ddhim an®ddhiÐ samutprekÿya Kaliðga-r˜j˜pi samŸkÿate dharmam.”

336 joyaõu- = d®ÿ÷v˜. Id., p.157. joyaõa- ß dyotana- = ‘het zien, het zicht’ ß √dyut. 337 Vocalen die overblijven nadat de consonanten weggevallen zijn (udv®tta-vocalen) veranderen in regel niet, maar de udv®tta-vocaal valt soms weg voor een ongelijke vocaal. M.JM.J•.AMg. thera ß *thaïra ß sthavira. VDB., 1997, [89.2]. 338 Volgens Sheth is loya- = loca- in het Sanskrit. Sheth, 1965, p.729. Ik vindt echter alleen het Sanskrit equivalent ‘luñcana-’ terug. 339 Deze vorm voor het Absolutivum is typisch voor het AMg. VDB, 1997, [135]. 340 Naar vorm is dit een Imp.2.sg. maar een Imperatief is moeilijk in deze context, daarom heb ik in de ch˜y˜ geopteerd voor een Presens.

Page 226: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

226

II. DOMUHA

SaÐpai Dummuha-cariyaÐ. Atthi iheva341 Bh˜rahe342 v˜se KampillaÐ n˜ma puraÐ.

SaÐprati Dvimukha-caritam. AstŸhaiva Bh˜rate varÿe K˜mpilyaÐ n˜ma puram.

Tattha Hari-kula-vaÐsa-saÐbhavo Jao n˜ma r˜y˜. Tassa Guõam˜l˜ n˜ma bh˜riy˜.

Tatra Hari-kula-vaÐþa-saÐbhavo Javo n˜ma r˜j˜. Tasya Guõam˜l˜ n˜ma bh˜ry˜.

So ya r˜y˜ tŸe saha rajja-sirim343 aõuhavanto gamei k˜laÐ. Annay˜ atth˜õa-

Sa ca r˜j˜ tay˜ saha r˜jya-þriyam anubhavan gamayati k˜lam. Anyad˜sth˜na-

maõýava-÷÷hieõa pucchio d¨o: “KiÐ natthi mama, jaÐ anna-r˜ŸõaÐ atthi?” D¨eõa

maõýapa-sthitena p®ÿ÷o d¨ta×: “KiÐ n˜sti mama, yam anya-r˜jñ˜m asti?” D¨tena

bhaõiyaÐ: “Deva, citta-sabh˜ tumha344 natthi.” Tao r˜iõ˜ ˜õatt˜ thavaiõo, jah˜:

bhaõitaÐ: “Deva, citra-sabh˜ yuÿm˜kaÐ n˜sti.” Tato r˜jñ˜jñ˜pit˜× sthapatayo, yath˜:

“LahuÐ citta-sabhaÐ kareha!” ·esaõ˜õantaraÐ sam˜ýhatt˜. Tattha dharaõŸe

“Laghu citra-sabh˜Ð kuruta!” ·deþan˜nantaraÐ sam˜rabdh˜×. Tatra dharany˜Ð

khannam˜õŸe kammagarehiÐ pancama-diõe savva-rayaõ˜-mao345 jalaõo vva teyas˜

khanyam˜ny˜Ð karmakarai× pañcama-dine sarva-ratna-mayo jvalana iva tejas˜ jalanto di÷÷ho mah˜-mauýo, sa-harisehiÐ si÷÷ho346 Jaya-r˜iõo. Teõa vi paritu÷÷ha-

jvalan d®ÿ÷o mah -mukuta×, sa-harÿai× kathito Java-r˜jñe. Ten˜pi parituÿ÷a- 341 In sandhi wordt -a + i- à -e- of -’i-. Id., [96]. 342 Er zijn een aantal gevallen van secundaire apiratie bij de intervocale consonanten: o.a. -t- à *-th- à -h-: bh˜rata à *bh˜ratha à bharaha. Id., [70.1]. 343 M.•. siri- ß þrŸ-. Id., [32]. 344 Deze vorm van de gen.pl. van het voornaamwoord tu- is typisch voor het Mg. Id., p.66. 345 Een eindvocaal wordt soms verlengd, o.a. vóór het suffix -maya. JM.AMg. savva-rayaõ˜-maya ß sarva-ratna-maya. Id., [26.2].

Page 227: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

227

maõeõaÐ nandŸ-rava-puvvayaÐ utt˜rio bh¨mi-vivar˜o. P¨iy˜ thavai-m347-˜iõo

manas˜ n˜ndŸ-rava-p¨rvakam utt˜rito bh¨mi-vivar˜t. P¨jit˜× sthapaty-˜dayo

jah˜riha-vattha-m-˜ŸhiÐ. Theva348-k˜leõa vi nimm˜y˜ uttunga-sihar˜ citta-sabh˜.

yath˜rha-vyast˜dibhi×. Stoka-k˜len˜pi nirmitottuðga-þikhar˜ citra-sabh˜.

Sohaõa-diõe kao citta-sabh˜e paveso. ·rovio mangala-t¨ra-saddeõa appaõo

•obhana-dine k®taþ citra-sabh˜y˜× praveþa×. ·ropito maðgala-t¨rya-þabden˜tmana

(79) uttimange mauýo. Tap-pabh˜veõa do-vayaõo so r˜y˜ j˜o. Loeõa tassa Domuho

uttum˜ðge mukuta×. Tat-prabh˜veõa dvi-vadana× sa r˜j˜ j˜ta×. Lokena tasmai Dvimukha

tti n˜maÐ kayaÐ.

iti n˜ma k®tam.

Aikkanto koi k˜lo. Tassa ya r˜iõo satta taõay˜ j˜y˜. “Duhiy˜ me natthi”, tti

Atikr˜nta× ko ‘pi k˜la×. Tasya ca r˜jña× sapta tanay˜ j˜t˜×. “Duhit˜ me n˜stŸti”,

Guõam˜l˜ addhiiÐ349 karei. Mayaõ˜’hih˜õassa jakkhassa icchai uv˜iyaÐ.

Guõam˜l˜dh®tiÐ karoti. Madan˜bhidh˜n˜ya yakÿ˜yecchaty up˜k®tam.

Annay˜ ya p˜riy˜ya-manjarŸ-uvalambha-suviõa350-s¨iy˜ tŸse duhiy˜ j˜y˜.

Anyad˜ ca p˜rij˜ta-mañjary-upalambha-svapna-s¨cit˜ tasy˜ duhit˜ j˜t˜.

346 Volgens Jacobi is si÷÷ho het verbaaladjectief van √þ˜s. Jacobi, 1967, p. 153. Maar volgens Sheth komt het van √þiÿ. in de betekenis van ‘kathay.: vertellen’. Sheth, 1965, p.902. Ik heb in de ch˜y˜ geopteerd voor de vorm ‘kathita-’. 347 -m-, -y- en -r- worden soms behouden of geïntroduceerd als sandhi consonanten. VDB., 1997, [101] 348 Volgens Jacobi is theva- = stoka-. Jacobi, 1967, p. 115. Volgens Pischel heeft theva- echter niets te maken met thova- = stoka-, maar kan het wel afgeleid worden van thippai (dat van √stip. ‘druppen’ of √step. ‘stromen’ komt). Pischel, 1957, §130. In de ch˜y˜ heb ik toch voor stoka- geopteerd. 349 addhii = adh®ti- wordt als compositum opgevat: a-dh®ti- en in een compositum kan de beginconsonant van het tweede lid verdubbelen. Id., §196.

Page 228: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

228

KayaÐ ca vaddh˜vaõayaÐ. DinnaÐ jakkhassa uv˜iyaÐ. KayaÐ ca tŸe n˜maÐ

K®taÐ ca vardh˜panam. DattaÐ yakÿ˜yop˜k®tam. K®taÐ ca tasyai n˜ma

MayaõamanjarŸ. Kameõa ya j˜y˜ jovvaõa351-tth˜.

MadanamañjarŸ. Krameõa ca j˜t˜ yauvana-sth˜.

Io ya UjjeõŸe Caõýa-pajjoya-r˜y˜. Tassa d¨eõa s˜hiyaÐ, jah˜: “R˜y˜ domuho

Itaþ cojjayiny˜Ð Caõýa-Pradyota-r˜j˜. Tasya d¨tena þ˜sitaÐ, yath˜: “R˜j˜ dvimukho

j˜o.” Pajjoeõa bhaõiyaÐ: “KahaÐ?” D¨eõa bhaõiyaÐ: “Tassa eriso mauýo atthi;

j˜ta×.” Pradyotena bhaõitaÐ: “Katham?” D¨tena bhaõitaÐ: “Tasyed®þo muku÷o ‘sti;

tammi ˜rovie do muh˜õi havanti.” Mauýass’uvariÐ352 Pajjoyassa lobho j˜o. D¨yaÐ

tasmin ˜ropite dve mukhe bhavata×.” Muku÷asyopari Pradyotasya lobho j˜ta×. D¨taÐ

Domuha-r˜iõo pesei: “EyaÐ mauýa-rayaõaÐ mama pesehi! Aha353 na pesesi,

Dvimukha-r˜jñe preÿayaty: “Etan muku÷a-ratnaÐ mahyaÐ preÿaya! Yath˜ na preÿayasi,

(80) jujjha-sajjo hohi!” Domuha-r˜iõ˜ d¨o bhaõio Pajjoya-santio: “Jai mama jaÐ

yuddha-sajjo bhava!” Dvimukha-r˜jñ˜ d¨to bhaõita× Pradyota-san: “Yadi mahyaÐ yan

maggiyaÐ deha, to354 aham avi mauýaÐ demi.” D¨eõa bhaõiyaÐ: “KiÐ maggaha?”

m®gitaÐ datth˜to ‘ham api mukutaÐ dad˜mi.” D¨tena bhaõitaÐ: “KiÐ m®gyatha?”

R˜iõ˜ bhaõiyaÐ:

R˜jñ˜ bhaõitaÐ:

350 siviõa-, simiõa-, suviõa- en sumiõa- = svapna-. Id., §133. 351 M.JM.•. y©vvaõa ß *jovaõa ß yauvaná. Een enkele intervocale consonant wordt soms verdubbeld, vnl. vóór een accent of naar analogie, in dit geval wordt de voorafgaande vocaal kort. VDB., 1997, [69]. 352 In sandhi wordt -a + u- à -o- of -’u-. Id., [96]. 353 De eind -˜ van adverbia (vnl. in het M.) à -a. Id., [22]. 354 to ß átas. Dit is de abl.sg. van het aanwijzend voornaamwoord ta- maar wordt hier adverbiaal gebruikt. Id., p.67.

Page 229: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

229

“Deha: NalagirŸ hatthŸ AggŸbhŸr¨ tah˜ raha-varo ya

“Datta: Nalagirir hasty AgnibhŸrus tath˜ ratha-varaþ ca

j˜y˜ ya Siv˜ devŸ leh˜riya355-Lohajangho ya.”

j˜y˜ ca •iv˜ devŸ lekh˜c˜rya-Lohajaðghaþ ca.”

EyaÐ Pajjoyassa rajja-s˜raÐ. Paýigao d¨o UjjeõiÕ. S˜hiyaÐ Pajjoyassa Domuha-

Etat Pradyotasya r˜jya-s˜ram. Pratigato d¨ta UjjayinŸm. •˜sitaÐ Pradyot˜ya Dvimukha-

santiyaÐ paýivayaõaÐ. Kuddho aŸva Pajjoo, calio cauranga-baleõa: donni lakkh˜

sat prativacanam. Kruddho ‘tŸva Pradyotaþ, calitaþ caturaðga-balena: dve lakÿe

mayagal˜õaÐ, donni sahass˜ rah˜õaÐ, panca ajuy˜õi356 hay˜õaÐ, satta koýŸo pay˜i-

madakal˜n˜Ð, dve sahasre rath˜n˜Ð, pañc˜yut˜ni hay˜n˜Ð, sapta ko÷aya× pad˜ti-

jaõ˜õaÐ. Aõavaraya-pay˜õaehiÐ patto Panc˜la-jaõavaya-sandhiÐ. Iyaro vi Domuha-

jan˜n˜m. Anavarata-pray˜õai× pr˜pta× Pañc˜la-janapada-saÐdhim. Itaro ‘pi Dvimukha-

r˜y˜ cauranga-bala-samaggo nŸhario357 nayar˜o. Gao paýisammuhaÐ Pajjoyassa.

r˜j˜ caturaðga-bala-samagro ni×s®to nagar˜t. Gata× pratisammukhaÐ Pradyotasya.

Panc˜la-visaya-sandhŸe358 raio garuýa-v¨ho Pajjoeõa, s˜gara-v¨ho Domuheõa.

Pañc˜la-viÿaya-saÐdhy˜Ð racito garuýa-vy¨ha× Pradyotena, s˜gara-vy¨ho Dvimukhena.

Tao saÐpalaggaÐ doõha vi bal˜õa jujjhaÐ. So mauýa-rayaõa-pah˜veõa ajeo

Tata× sampralagnaÐ dvayor api balayor yuddham. Sa muku÷a-ratna-prabh˜ven˜jeyo

355 De schrijfkunst was reeds bekend in het oude India. Verschillende woorden houden ermee verband, zo wordt o.a. het woord leh˜riya (lekh˜c˜rya = leraar [in de schrijfkunst]) vermeld in de ·vaþyaka Bh˜ÿya en in de C¨rõi. Jain J.C., 1947, p.175. 356 ajuy˜õi wordt als een compositum beschouwd: a-yuta-. 357 Volgens Jacobi is nŸharai = √s®., nis°?. Jacobi, 1967, p. 122. Ook volgens Sheth is nŸharia = ni×s®ta-. Sheth, 1963, p.420. 358 sandhŸe is een -m woord maar wordt vervoegd als een -f woord.

Page 230: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

230

(81) Domuha-r˜y˜. BhaggaÐ Pajjoyassa balaÐ. Bandhi¨õa Pajjoo pavesio nayaraÐ.

Dvimukha-r˜j˜. BhagnaÐ Pradyotasya balam. Baddhv˜ Pradyota× praveþito nagaram.

DinnaÐ calaõe kaýayaÐ. Suheõa tattha Pajjoya-r˜iõo vaccai359 k˜lo.

DattaÐ caraõe ka÷ayam. Sukhena tatra Pradyota-r˜jño vrajati k˜la×.

Annay˜ di÷÷h˜ teõa MayaõamanjarŸ. J˜o g˜ýh˜õur˜o. Tao k˜m’aggiõ˜

Anyad˜ d®ÿ÷˜ tena MadanamañjarŸ. J˜to g˜ýh˜nur˜ga×. Tata× k˜m˜gnin˜

ýajjham˜õassa cint˜-saÐt˜va-gayassa voliy˜ kahavi r˜Ÿ360. Pacc¨se ya gao

dahyam˜nasya cint˜-saÐt˜pa-gatasya vyavalŸn˜ katham api r˜tri×. Praty¨ÿe ca gata

atth˜õaÐ. Di÷÷ho parimil˜õa-muha-sarŸro Domuha-r˜iõ˜; pucchio sarŸra-pauttiÐ,

˜sth˜nam. D®ÿ÷a× pariml˜na-mukha-þarŸro Dvimukha-r˜jñ˜; p®ÿ÷a× þarŸra-prav®ttiÐ,

na dei paýivayaõaÐ. S˜sankeõa ya g˜ýhayaraÐ pu÷÷ho. Tao dŸhaÐ361 nŸsasi¨õa

na dad˜ti prativacanam. S˜þankena ca g˜ýhataraÐ p®ÿ÷a×. Tato dŸrghaÐ ni×þvasya

jaÐpiyaÐ362 Pajjoeõa:

jalpitaÐ Pradyotena:

“Mayaõa-vasa-gassa, nara-vara v˜hi-vighatthassa363 taha ya mattassa

“Madana-vaþa-gasya, nara-vara vy˜dhi vijagdhasya tath˜ ca mattasya

kuviyassa marantassa ya lajj˜ d¨r’ujjhiy˜ hoi.

kupitasya mriyam˜nasya ca lajj˜ d¨rojjhit˜ bhavati.

359 In dialecten is ca soms ja geworden en ook het omgekeerde komt voor: M.JM. vaccai = vajjai. Pischel, 1957, §202. 360 De f. stammen op -i blijven -i stammen, maar worden vervoegd als f. -Ÿ stammen. VDB., 1997, [106.4] 361 dŸrgha- à *diggha- à dŸha-. 362 In afleidingen van √jalp. verandert de l in een m: jampai = jalpati. Pischel, 1957, §296. 363 √ghas. < √jakÿ. Het verbaaladjectief is jagdha-.

Page 231: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

231

T˜ jai icchasi kusalaÐ payaccha to MayaõamanjariÐ eyaÐ

Tasm˜d yadŸcchasi kuþalaÐ prayacch˜to MadanamañjarŸm etan

niya-dh¨yaÐ me nara-vara na desi pavis˜mi jalaõaÐmi.”

nija-d¨hitaraÐ me nara-vara na dad˜si praviþ˜mi jvalane.”

(82) Tao Domuheõa nicchayaÐ n˜¨õa dinn˜. Sohaõa-diõa-muhutte kayaÐ

Tato Dvimukhena niþcayaÐ jñ˜tv˜ datt˜. •obhana-dina-muh¨rte k®taÐ

p˜õiggahaõaÐ. Kaivaya-diõehiÐ dhario, p¨i¨õa visajjio, gao UjjeõiÐ Pajjoo.

p˜õigrahaõam. Katipaya-dinair dh®ta×, p¨jya visarjya, gata UjjayinŸÐ Pradyota×.

Annay˜ ˜gao Inda-mah’¨savo. Domuha-r˜iõ˜ ˜i÷÷h˜ n˜yara-jaõ˜:

Anyad˜gata Indra-mahotsava×. Dvimukha-r˜jñ˜diÿ÷˜ n˜gara-jan˜:

“Ubbheha364 indakeuÐ!” Tao mangala-nandŸ-mah˜-raveõa dhavala-dhaya-vaý˜ho365

“Urdhvayadhvam indraketum!” Tato maðgala-n˜ndŸ-mah -raveõa dhavala-dhvaja-pat˜ko

ýoya366-khinkhiõŸ367-j˜l˜laÐkio avalambiya-vara-malla-d˜mo maõi-rayaõa-m˜l -bh¨sio

d˜ruhasta-kiÐkiõŸ-j˜l˜laÐk®to ‘valambita-vara-m˜lya-d˜m˜ maõi-ratna-m˜l˜-bh¨ÿito

n˜õ˜viha-palambam˜õa-phala-nivaha-cincaio368 ubbhio indake¨. Tao naccanti

n˜n˜vidha-pralambam˜õa-phala-nivaha-maõýita ¨rdhv˜yita indraketu×. Tato n®tyanti

364 J.M. ubbha ß ¨rdhva. dhv ß *dhb ß bbh. VDB., 1997, [81.2]. ¨rdhv˜y. is een denominatief van ¨rdhva-. 365 Er zijn een aantal gevallen van secundaire apiratie bij de intervocale consonanten: o.a. -k- à *-kh- à -h-. Id., [70.1]. 366 Volgens Jacobi is ýoya een deþi-woord en betekent het ‘rammelaar, ratel’, hij geeft als alternatief ‘d˜ruhasta-’ wat ‘houten (k)lepeltje’ betekent. Jacobi, 1967, p.112. 367 De syllabe ka- aan het begin van het Sanskrit-woord verschijnt in het Pr˜krit vaak als kha-. khiÐkhiõŸ- = kiÐkiõŸ-. Pischel, 1957, §206. 368 Volgens Sheth is cincaio = maõýito. Sheth, 1963, p.324.

Page 232: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

232

na÷÷iy˜o, gijjanti369 sukai-raiy˜ kavva-bandh˜, naccanti nara-saÐgh˜y˜, dŸsanti di÷÷hi-

nartakyo, gŸyante sukavi-racit˜× k˜vya-bandh˜, n®tyanti nara-saÐgh˜t˜, d®þyante d®ÿ÷i-

mohaõ˜iÐ inday˜l˜iÐ, inday˜liõo ya dijjanti tambol˜iÐ370; khippanti kapp¨ra-

mohan˜nŸndraj˜l˜nŸndraj˜linaþ ca dŸyante t˜mb¨l˜diÐ; kÿipyante karp¨ra-

kunkuma-jala-chaý , dijjanti mah˜-d˜õ˜iÐ, vajjanti muing’˜i371-˜ojj˜iÐ. EvaÐ mah˜-

kuÐkuma-jala-cha÷˜, dŸyante mah -d˜n˜ni, v˜dyante m®daðg˜dy-˜tody˜ni. EvaÐ mah -

moeõa gay˜ satta v˜sar˜. ·gay˜ puõõim˜. P¨io mah˜-vicchaýýeõa kusuma-

modena gat˜× sapta v˜sar˜×. ·gat˜ p¨rõim˜. P¨jito mah -vicchardanena kusuma-

(83) vatth’˜ŸhiÐ Domuha-r˜iõ˜ indake¨. Mah˜-t¨ra-raveõa annaÐmi diõe paýio

vastr˜dibhir Dvimukha-r˜jñendraketu×. Mah -t¨rya-raveõ˜nyasmin dine patito.

meiõŸe. Di÷÷ho r˜iõ˜ amejjha-mutta-duggandhe nivaýio jaõeõa pariluppam˜õo ya.

mediny˜m. D®ÿ÷o r˜jñ˜medhya-m¨tra-durgandhe nipatito janena parilupyam˜õaþ ca.

Da÷÷h¨õa cintiyaÐ: “Dhir-atthu372 vijju-reha vva cancal˜õaÐ pariõ˜ma-viras˜õaÐ

D®ÿ÷v˜ cintitaÐ: “Dhig-astu vidyud-rekh˜ iva cañcal˜õ˜Ð pariõ˜ma-viras˜õ˜m

riddhŸõaÐ.” EyaÐ cintayanto saÐbuddho, patteyabuddho j˜o. Panca-mu÷÷hiyaÐ

®ddhŸn˜m.” Etac cintayan sambuddha×, pratyekabuddho j˜ta×. Pañca-muÿ÷ikaÐ

loyaÐ k˜¨õa pavvaio.

luñcanaÐ k®tv˜ pravrajita×. UktaÐ ca:

369 gijjanti is de passief van de stammen op -ai. Pischel, 1957, §538. 370 t˜mb¨lá = *tambulla = *tamb©lla = tambola. Id., §127. 371 muiÐga- = miaÐga- en komt van m®daðga-. Sheth, 1965, p.691. 372 JM.AMg. dhi-r atthu = dhig astu. VDB, 1997, [101].

Page 233: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

233

“Jo indake¨ suyalaÐkiyaÐ taÐ da÷÷huÐ paýantaÐ paviluppam˜õaÐ

“Ya indraketu× svalaÐk®taÐ taÐ d®ÿ÷v˜ patantaÐ pravilupyam˜nam

riddhiÐ ariddhiÐ samupehiy˜õaÐ Panc˜la-r˜y˜ vi samikkha dhammaÐ.”

®ddhim an®ddhiÐ samutprekÿya Pañc˜la-r˜j˜pi samŸkÿate dharmam.”

Page 234: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

234

III. NAMI SaÐpayaÐ Nami-cariyaÐ. Atthi iheva Bh˜rahe v˜se Avanti-jaõavae SudaÐsaõaÐ373

S˜mprataÐ Nami-caritam. AstŸhaiva Bh˜rate varÿe ‘vanti-janapade SudarþanaÐ

n˜ma puraÐ, Maõiraho n˜ma r˜y˜. Tassa ya sahoyaro Jugab˜h¨ juvar˜y˜. Tassa

n˜ma puraÐ, Maõiratho n˜ma r˜j˜. Tasya ca sahodara Yugab˜hur yuvar˜j˜. Tasya

niruvama-r¨va-l˜yaõõ˜ Mayaõareh˜ n˜ma bh˜riy˜. S˜ ya accanta-parama-s˜viy˜. TŸe

nirupama-r¨pa-l˜vaõy˜ Madanarekh˜ n˜ma bh˜ry˜. S˜ c˜tyanta-parama-þr˜vik˜. Tasy˜×

putto savva-guõa-saÐpanno Candajaso n˜ma. Annay˜ Maõiraho MayaõarehaÐ

putra× sarva-guõa-sampannaþ Candrayaþo n˜ma. Anyad˜ Maõiratho Madanarekh˜Ð

da÷÷h¨õa ajjhovavanno374 cintiuÐ payatto: “KahaÐ puõa ey˜e saha mama saÐjoo

d®ÿ÷v˜dhyupapannaþ cintayituÐ prav®tta×: “KathaÐ punar etay˜ saha mama saÐyogo

bhavissai? Ahav˜ t˜va paýhamaÐ pŸiÐ karemi, pacch˜ citta-bh˜vaÐ n˜¨õa jah˜-

bhaviÿyati? Athav˜ t˜vat prathamaÐ prŸtiÐ karomi, paþc˜c citra-bh˜vaÐ jñ˜tv˜ yath -

joggaÐ jaiss˜mi.” EvaÐ mante¨õa tŸe saha pŸiÐ ghaýei. Puppha-kunkuma-tambola-

yogyaÐ yatiÿye.” EvaÐ mantrayitv˜ tay˜ saha prŸtiÐ gha÷ayati. Puÿpa-kuðkuma-t˜mb¨la-

vatth˜laÐk˜r˜iyaÐ pesei. Na ya tŸe koi anno du÷÷ha-bh˜vo hiyae. EvaÐ k˜lo

vastr˜laÐk˜r˜dikaÐ preÿayati. Na ca tasy˜× ko ‘py anyo duÿ÷a-bh˜vo h®daye. EvaÐ k˜lo

vaccai. Annay˜ ya Maõiraheõa Mayaõareh˜ bhaõiy˜: “Sundari, jai mamaÐ purisaÐ

vrajati. Anyad˜ ca Maõirathena Madanarekh˜ bhaõit˜: “Sundari, yadi m˜Ð puruÿaÐ

373 Een korte vocaal wordt soms genasaliseerd (+Ð) vóór een enkelvoudige consonant die het resultaat is van een assimilatie van een consonantengroep. M.JM.•.J•.AMg. daÐsaõa ß darþana. Id., [30]. 374 adhyovavanna- = adhyupapanna-. Sheth, 1963, p.25. Jacobi vertaalt het als ‘verlangen’. Jacobi, 1967, p.88.

Page 235: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

235

paýivajjasi, to sayala-rajja-s˜miõiÐ karemi.” TŸe bhaõiyaÐ: “NapuÐsitthi375-bh˜veõa

pratipadyase, tata× sakala-r˜jya-sv˜miõŸÐ karomi.” Tay˜ bhaõitaÐ: “NapuÐsa-strŸ-bh˜vena

vajjiyassa purisattaÐ tujjha puvva-kammeõeva j˜yaÐ may˜ apaýivanne vi. JaÐ

varjitasya puruÿatvaÐ tava p¨rva-karmaõaiva j˜taÐ may˜pratipanne ‘pi. Yat

puõa rajja-s˜mittaÐ, taÐ puõa ko hariuÐ tarai tuha bh˜i-juvar˜ya-ghariõŸ-saddaÐ

puno r˜jya-sv˜mitvaÐ, tat puõa× ko hartuÐ tarati tava bhr˜t®-yuvar˜ja-ghariõŸ-þabdaÐ

(85) vahantŸe mamaÐ ti?” AnnaÐ ca: “Je sap-puris˜ havanti, te maraõa-vasaõaÐ

vahanty˜ mameti?” Anyac ca: “Ye sat-puruÿ˜ bhavanti, te maraõa-vyasanaÐ

bahu mannanti, na uõa ihaloya-paraloya-viruddhaÐ ˜yaranti.” Jao:

bahu manyante, na punar ihaloka-paraloka-viruddham ˜caranti.” Yato:

“JŸv˜õaÐ hiÐs˜e alieõaÐ376 taha parassa haraõeõaÐ

“JŸv˜n˜Ð hiÐsay˜lŸkena tath˜ parasya haraõeõa

para-itthi-k˜maõeõaÐ jŸv˜ narayaÐmi vaccanti.”

para-strŸ-k˜manay˜ jŸv˜ narake vrajanti.”

“T˜ mah˜r˜ya, evaÐ-vatthie mott¨õa377 du÷÷ha-bh˜vam ˜y˜raÐ paýivajjasu!” EvaÐ

“Tasm˜n mah˜r˜jan, evam-avasthite muktv˜ duÿ÷a-bh˜vam ˜c˜raÐ pratipadya!” EvaÐ

ca so¨õa tuõhikko378 ÷hio. CintiyaÐ ca teõa: “Na es˜ Jugab˜huÐmi jŸvam˜õe

ca þrutv˜ t¨ÿõŸka× sthita×. CintitaÐ ca tena: “Naiÿ˜ Yugab˜hau jŸvante

375 De verbuiging van het woord strŸ- toont aan dat het woord oorspronkelijk uit twee syllaben bestond: itthŸ- ß strŸ-. Pischel, 1957, §147. 376 Een lange vocaal wordt soms verkort net vóór of ná een geaccentueerde syllabe. JM.AMg. aliya ß álŸka. VDB, 1997, [20]. 377 Een u vóór een consonantengroep wordt soms à ©. Id., [10]. 378 Een sibilant produceert vaak een aspiratie, als de sibilant vooraf gaat is er een aspiratie van de dubbele consonant of van de nasaal: ÿ + õ à õh. Id., [81.1ai]

Page 236: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

236

annaÐ purisam icchai. T˜ eyaÐ vissambheõa gh˜emo. Tao balakk˜reõa

‘nyaÐ puruÿam icchati. Tasm˜d etaÐ viþrambhena gh˜÷aty˜ma×. Tato bal˜÷k˜reõa

geõhiss˜mi. Na anno koi uv˜o atthi tti.” EvaÐ k˜lo vaccai. Annay˜ Mayaõareh˜

grahŸÿy˜mi. N˜nya× ko ‘py up˜yo ‘stŸti.” EvaÐ k˜lo vrajati. Anyad˜ Madanarekh˜

candaÐ sumiõe da÷÷h¨õa bhattuõo s˜hei. Teõa bhaõiy˜: “Sundari, sayala-puhavi-

candraÐ svapne d®ÿ÷v˜ bhartu× þ˜sti. Tena bhaõit˜: “Sundari, sakala-p®thivŸ-

maõýala-nahayalassa miyanka-bh¨o suo te bhavissai.” Tao tŸe gabbha-

maõýala-nabhastalasya m®g˜ðka-bh¨ta× sutas tava bhaviÿyati.” Tatas tasy˜Ð garbha-

saÐbhavo saÐvutto. Taie ya m˜se ýohalo j˜o: “Jai jiõ˜õaÐ muõŸõaÐ ca p¨yaÐ

saÐbhava× saÐv®tta×. T®tŸye ca m˜se dohado j˜to: “Yadi jin˜n˜Ð munŸn˜Ð ca p¨j˜Ð

karemi, sayayaÐ ca titthayar˜õaÐ santiy˜o kah˜o nisuõemi!” Tao jah’icch˜e

karomi, satataÐ ca tŸrthakar˜õ˜Ð sant˜× kath˜ niþ®õomi!” Tato yathecche

(86) saÐp¨riya-ýohal˜ gabbhaÐ suhaÐ suheõ’uvvahai.Annay˜ vasanta-m˜se Jugab˜h¨

saÐp¨rita-dohad˜ garbhaÐ sukhaÐ sukhenodvahati. Anyad˜ vasanta-m˜se Yugab˜hur

Mayaõareh˜e saha ujj˜õe kŸýattham uvagao khajja-p˜õa-bhoyaõ’ukkhittassa attha-

Madanarekhay˜ sahody˜ne krŸý˜rtham upagata× kh˜dya-p˜na-bhojanotkÿiptasy˜sta-

girŸo volŸõo ahesaro379; occh˜io380 tama-niyareõa bhuvaõ˜bhoo. Tao Jugab˜h¨

girer vyavalŸnas s ryo; ‘vacchanna× tamo-nikareõa bhuvan˜bhoga×. Tato Yugab˜hus

taÐmi ceva ujj˜õe ÷hio. Maõiraheõa cintiyaÐ: “Sohaõo eso avasaro. EgaÐ t˜va:

tasmin evody˜ne sthita×. Maõirathena cintitaÐ: “•obhana eÿo ‘vasara×. EkaÐ t˜vad:

379 ahesara- = aharŸþvara-. Sheth, 1963, p.100. ahesara- = aheþvara-. Jacobi, 1976, p.94. Ik heb als Sanskrit-equivalent geopteerd voor s¨rya-, immers áha- = áhar- = ‘dag’ à aharŸþvara- = ‘heer van de dag’. 380 √ch˜d., ava° à avach˜dita-.

Page 237: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

237

Jugab˜h¨ nayara-b˜hir’ujj˜õe ÷hio; bŸyaÐ: thova381-sah˜o; taiyaÐ: rayaõŸ; cautthaÐ:

Yugab˜hur nagara-bahir-udy˜ne sthito; dvitŸyaÐ: stoka-sah˜yas; t®tŸyaÐ: rajanŸ; caturthaÐ:

timira-niyareõa andh˜riyaÐ vaõaÐ. T˜ gant¨õa m˜remo. T˜he Mayaõareh˜e saha

timira-nikareõ˜ndhak˜ritaÐ vanam. Tasm˜d gatv˜ m˜ray˜ma×. Tad˜ Madanarekhay˜ saha

nissankaÐ ramiss˜mi.” EvaÐ cinti¨õa maõýalaggaÐ gah˜ya gao ujj˜õaÐ. Jugab˜h¨

ni×þankaÐ raÐsye.” EvaÐ cintayitv˜ maõý˜lagraÐ g®hŸtv˜ gata udy˜nam. Yugab˜hu×

k˜¨õa rai-kŸlaÐ pasutto kayalŸ-harae. Puris˜ causu vi p˜sesu nisaõõ˜. Bhaõiy˜ ya

k®tv˜ rati-krŸý˜Ð prasupta× kadalŸ-g®he. Puruÿ˜þ caturÿv api p˜rþveÿu niÿaõõ˜×. Bhaõit˜þ ca

te Maõiraheõa: “Kattha382 Jugab˜h¨?” S˜hio ya tehiÐ. “M˜ ettha koi satt¨ rayaõŸe

te Maõirathena: “Kutra Yugab˜hu×?” •˜sitaþ ca tai×. “M˜tra ko ‘pi þatrur rajany˜m

abhibhavissai tti” addhiŸe ˜gao ahaÐ ti bhaõi¨õa pavi÷÷ho kayalŸ-harae.

abhibhaviÿyatŸty” adh®ty˜gato ‘ham iti bhaõitv˜ praviÿ÷a× kadalŸ-g®he.

Sa-saÐbhamam u÷÷hio Jugab˜h¨. Kao paõ˜mo. Bhaõio Maõiraheõa: “U÷÷hehi,

Sa-sambhramam utthito Yugab˜hu×. K®ta× praõ˜ma×. Bhaõito Maõirathena: “Uttiÿ÷ha,

nayaraÐ pavis˜mo, alam ettha v˜seõaÐ!” Tao pahuvium ˜ýhatto Jugab˜h¨.

nagaraÐ praviþ˜mo, ‘lam atra v˜sena!” Tata× prabhavitum ˜rabdho Yugab˜hu×.

Etthantare aviy˜ri¨õa kajj˜kajjaÐ, agaõi¨õa jaõ˜vav˜yaÐ, ujjhi¨õa ya paraloya-

Atr˜ntare ‘vic˜rya k˜ry˜k˜ryam, agaõayya jan˜pav˜dam, ujjhitv˜ ca paraloka-

bhayaÐ vŸsattha-hiyao ˜hao daýhaÐ nisiya-khaggeõa kandhar e Maõiraheõa, guru-

bhayaÐ viþvasta-h®daya ˜hato d®dhaÐ niþita-khaýgena kandhar˜y˜Ð Maõirathena, guru-

381 -k- soms à -v-, vooral ná een u, ¨ en o. VDB, 1997, [49]. 382 -tra als adverbiumuitgang wordt -ttha: kattha = kutra. Pischel, 1957, §293.

Page 238: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

238

pah˜ra-viyaõo383 nimŸliyaccho nivaýio dharaõi-va÷÷he. Dh˜h˜viyaÐ384 Mayaõareh˜e:

prah˜ra-vedano nimŸlit˜kÿo nipatito dharaõi-p®ÿ÷he. Kruÿ÷aÐ Madanarekhay˜:

“Aho akajjaÐ ti!” Tao pah˜viy˜ ujjaya-khagg˜ puris˜. BhaõiyaÐ: “KiÐ eyaÐ ti?”

“Aho ‘k˜ryam iti!” Tata× pradh˜vit˜ udyata-khaýg˜× puruÿ˜×. BhaõitaÐ: “Kim etad iti?”

SaÐlattaÐ Maõiraheõa: “Mama hatth˜o pam˜eõa khaggayaÐ nivaýiyaÐ; alaÐ,

SaÐlaptaÐ Maõirathena: “Mama hast˜t pram˜dena khaýgaÐ nipatitam; alaÐ,

(87) sundari bhaeõa!” Tao purisehiÐ n˜¨õa Maõiraha-ce÷÷hiyaÐ bal˜ nŸo nayaraÐ

sundari, bhayena!” Tata× puruÿair jñ˜tv˜ Maõiratha-ceÿ÷itaÐ bal˜n nŸto nagaraÐ

Maõiraho. S˜hio Candajasassa Jugab˜hu-vuttanto. AŸva kaluõaÐ kandanto vejja-

Maõiratha×. •˜sitaþ Candrayaþase Yugab˜hu-v®ttanta×. AtŸva karuõaÐ krandan vaidya-

niyaraÐ geõhi¨õa ˜gao ujj˜õaÐ. KayaÐ vejjehiÐ vaõa-kammaÐ. Thovantareõa

nikaraÐ g®hŸtv˜gata udy˜nam. K®taÐ vaidyair vraõa-karma. Stok˜ntareõa

paõa÷÷h˜ v˜y˜, nimŸliyaÐ loyaõa-juyalaÐ, nicche÷÷hŸ-h¨y˜iÐ ang˜iÐ, ruhira-nivaha-

praõaÿ÷˜ v˜ð, nimŸlitaÐ locana-yugalaÐ, niþceÿ÷Ÿ-bh¨t˜ny aðg˜ni, rudhira-nivaha-

niggameõa dhavalŸ-h¨yaÐ sarŸraÐ. Tao Mayaõareh˜ n˜¨õa maraõ˜vatthaÐ

nirgamena dhavalŸ-bh¨taÐ þarŸram. Tato Madanarekh˜ jñ˜tv˜ maraõ˜vasth˜Ð

Jugab˜hu-kaõõa-m¨le ÷h˜¨õa bhattuõo mahura-niuõaÐ bhaõiuÐ payatt˜:

Yugab˜hu-karõa-m¨le sthitv˜ bhartur madhura-nipunaÐ bhaõituÐ prav®tt˜:

“Mah˜õubh˜va, karesu maõa-sam˜hiÐ, m˜ karesu kassai uvariÐ paosaÐ. Bh˜vesu

“Mah˜nubh˜va, kuru maõa×-sam˜dhiÐ, m˜ kuru kasy˜py upari pradoÿam. Bh˜vaya

383 Een primaire e wordt soms à i in ongeaccentueerde syllabes en voor een consonantengroep. M.JM.AMg. iõa ß ená. viyaõ˜ ß vedan™. VDB, 1994, [12]. 384 Volgen Sheth is dh˜h˜viyaÐ een deþi-woord en betekent het ‘schreeuwen’. Sheth, 1963, p.489. In de ch˜y˜ heb ik geopteerd voor het Sanskrit equivalent kruÿ÷a-.

Page 239: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

239

ya savva-sattesu mettiÐ, pavajjasu cau-saraõa-gamaõaÐ, garihasu duccariyaÐ,

ca sarva-sattveÿu maitrŸÐ, prapadya catu×-þaraõa-gamanaÐ, garha duþcaritaÐ,

sammam ahiy˜sesu sa-kamma-vaseõa sam˜gayam imaÐ vasaõaÐ.” BhaõiyaÐ ca:

samyag adhy˜saya sva-karma-vaþena sam˜gatam idaÐ vyasanam.” BhaõitaÐ ca:

“JaÐ jeõa kayaÐ kammaÐ anna-bhave iha-bhave ya satteõa

“Yad yena k®taÐ karm˜nya-bhava iha-bhave ca sattvena

taÐ teõa veiyavvaÐ nimitta-mettaÐ paro hoi.”

tat tena veditavyaÐ nimitta-m˜treõa paro bhavati.”

“T˜ geõhasu paraloya-p˜heyaÐ.” Avi ya:

“Tasm˜d g®h˜na paraloka-p˜theyam.” Api ca:

“Paýivajjasu savvann¨-devaÐ saddahasu parama-tatt˜iÐ

“Pratipadya sarvajña-devaÐ þraddadh˜ parama-tattv˜ni

j˜ jŸvaÐ guõa-nihiõo paýivajjasu s˜huõo guruõo.

y˜vaj jŸvaÐ guõa-nidhŸn pratipadya s˜dh¨n gur¨n.

P˜õivah˜’liya-paradhaõa-mehuõaya-pariggah˜õa veramaõaÐ

Pr˜õivadh˜lŸka-paradhana-maithuna-parigrah˜n˜Ð viramaõaÐ

tivihaÐ tiviheõa tah˜ kuõasu tumaÐ j˜va-jŸv˜e.

trividhaÐ trividhena tath˜ kuru tvaÐ y˜vaj385-jŸv˜ya.

A÷÷h˜rasaõha sammaÐ p˜va-÷÷h˜õ˜õa taha paýikkamasu

Aÿ÷˜daþ˜n˜Ð samyak p˜pa-sth˜n˜n˜Ð tath˜ pratikrama

bh˜vesu bhava-sar¨vaÐ aõusarasu maõe namokk˜raÐ.”

bh˜vaya bhava-svar¨pam anusmara manasi namask˜ram.”

Page 240: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

240

(88) Jao:

Yata×:

“Panca-namokk˜ra-sam˜ ante vaccanti jassa dasa p˜õ˜

“Pañca-namask˜ra-sam˜ ante vrajanti yasya daþa pr˜õ˜× so jai na j˜i mokkhaÐ avassa Vem˜õio hoi.”

sa yadi na y˜ti mokÿam avaþyaÐ Vaim˜niko bhavati.”

Tah˜ vosirasu savva-sangaÐ; jao:

Tath˜ vyavas®ja sarva-saðgaÐ; yato:

“Na piy˜ na ceva m˜y˜ na suy˜ na ya bh˜yaro na sahi-bandh¨

“Na pit˜ naiva m˜t˜ na sut˜ na ca bhr˜taro na sakhi-bandhavo

na ya dhaõa-nicay˜ saraõaÐ saÐs˜re dukkha-pauraÐmi.

na ca dhana-nicay˜× þaraõaÐ saÐs˜re du×kha-pracure.

Ekko cciya iha saraõaÐ jammaõa-jara-maraõa-dukkha-taviy˜õa

Ekam eveha þaraõaÐ janmañ-jar˜-maraõa-du×kha-tapit˜n˜Ð

satt˜õa suha-nih˜õaÐ jiõinda-paribh˜sio dhammo.”

sattv˜n˜Ð sukha-nidh˜naÐ jinendra-paribh˜ÿito dharma×.”

EyaÐ savvaÐ Jugab˜huõ˜ uttamanga-viraiya-kara-mauleõa paýicchiyaÐ386. Theva-

Etat sarvaÐ Yugab˜hunottam˜ðga-viracita-kara-mukulena pratŸÿitam. Stoka-

vel˜e suh’ajjhavas˜õovagao pancattaÐ uvagao. Tao akkandiuÐ ˜ýhatto

vel˜y˜Ð sukh˜dhyavas˜no 'vagata× pañcatvam upagata×. Tata ˜kranditum ˜rabdhaþ

385 y˜vat als prepositie kan gevolgd worden door een acc. of een abl., zelden ook door een dat. 386 paýicchai ß √iÿ., prati°. Id., p.518.

Page 241: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

241

Candajaso. Mayaõareh˜e cintiyaÐ: “Dhir atthu majjha r¨vassa evaÐ-vih˜õattha-

Candrayaþa×. Madanarekhay˜ cintitaÐ: “Dhig astu mama r¨pasyaivaÐ-vidh˜nartha-

m¨lassa! SaÐpai esa p˜va-k˜rŸ aõiccham˜õŸe vi me avassaÐ sŸla-bhangaÐ karissai.

m¨lasya! SaÐpraty eÿa p˜pa-k˜ry anicchanty˜pi me ‘vaþyaÐ þŸla-bhaðgaÐ kariÿyati.

T˜ alaÐ etth˜vatth˜õeõa. Annattha dese gant¨õa paraloya-kajjam aõuci÷÷h˜mi.

Tasm˜d alam atr˜vasth˜nena. Anyatra deþe gatv˜ paraloka-k˜ryam anutiÿ÷h˜mi.

Annah˜ puttassa vi esa p˜vo viõ˜saÐ karissai.” EvaÐ manti¨õa sog˜ula-hiyay˜õa

Anyath˜ putrasy˜py eÿa p˜po viõ˜þaÐ kariÿyati.” EvaÐ mantrayitv˜ þok˜kula-h®day˜n˜Ð

Candajas’˜Ÿõa aýýha-ratta-samae guru-dukkha-saÐtatta-maõ˜ nŸhariy˜ ujj˜õ˜o; gay˜

Candrayaþas-˜dŸn˜m ardha-r˜tra-samaye guru-du×kha-saÐtapta-man˜ ni×s®tody˜n˜d; gat˜

(89) puvv˜bhimuhŸ, patt˜ mah˜ýaiÐ. VolŸõ˜ j˜miõŸ vaccantŸe. Majjh’aõhe p˜viyaÐ

p¨rv˜bhimukh˜, pr˜pt˜ mah˜÷avŸm. VyavalŸn˜ y˜minŸ vrajant˜y˜m. Madhy˜hne pr˜ptaÐ

pauma-saraÐ. Vaõa-phalehiÐ kay˜ p˜õa-vittŸ. Addha-kheya-khinn˜ pasutt˜ s˜g˜raÐ

padma-sara×. Vana-phalai× k®t˜ pr˜õa-v®tti×. Adhva-kheda-khinn˜ prasupt˜ s˜k˜raÐ

bhattaÐ paccakkh˜itt˜ kayalŸ-hare. ·gay˜ rayaõŸ tŸe. Ghurukkanti387 vaggh˜,

bhaktaÐ praty˜khy˜ya kadalŸ-g®he. ·gat˜ rajanŸ tasy˜m. Ghuranti vy˜ghr˜,

gunjanti sŸh˜, ghurughuranti var˜h˜, pokk˜ranti bheravaÐ siv˜o. EvaÐ aõega-

guñjanti siÐh˜, ghuraghur˜yante var˜h˜×, p¨t kurvanti bhairavaÐ þiv˜×. Evam aneka-

s˜vaya-sadda-vitatth˜e namokk˜ra-cintaõa-par˜e aýýha-ratte j˜y˜ uyare aŸva veyaõ˜.

þv˜pada-þabda-vitrast˜y˜ namask˜ra-cintana-par˜y˜ ardha-r˜tre j˜todare ‘tŸva vedan˜.

Kiccheõa pas¨y˜ savva-lakkhaõa-saÐpuõõaÐ d˜ragaÐ. Pah˜e ya kambala-rayaõeõa

K®cchreõa pras¨t˜ sarva-lakÿaõa-saÐp¨rõaÐ d˜rakam. Prabh˜÷e ca kambala-ratnena

Page 242: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

242

veýhett˜ Jugab˜hu-n˜m’ankiyaÐ mudd -rayaõaÐ olambi¨õa kandhar e gay˜

veÿ÷itv˜ Yugab˜hu-n˜m˜ðkitaÐ mudr˜-ratnam avalambya kandharay˜Ð gat˜

sara-varaÐ. Pakkh˜li¨õa ambar˜iÐ avaiõõ˜ majjaõatthaÐ. Etthantare jala-majjh˜o

sarovaram. Prakÿ˜ly˜mbar˜ny avatŸrõ˜ majjan˜rtham. Atr˜ntare jala-madhy˜t

Kayanto vva samuddh˜io aijaveõa jala-karŸ. Gahiy˜ teõa suõý e, pakkhitt˜ nahayale.

K®t˜nta iva samutthito ‘tijavena jala-karŸ. G®hŸt˜ tena þuõýay˜, prakÿipt˜ nabhastale.

Bhaviyavvay˜-niogeõa di÷÷h˜ NandŸsara-dŸva-patthieõa vijj˜hara-juv˜õeõa. R¨vavai tti

Bhavitavyat˜-niyogena d®ÿ÷˜ Nandiþvara-dvŸpa-prasthitena vidy˜dhara-y¨n˜. R¨pavatŸti

k˜¨õa gahiy˜ nivaýam˜õŸ; karuõaÐ ruyam˜õŸ nŸy˜ Veyaýýha-pavvayaÐ. Bhaõio ya

k®tv˜ g®hŸt˜ nipatantŸ; karuõaÐ rodantŸ nŸt˜ Vait˜ýhya-parvatam. Bhaõitaþ ca

so ruyam˜õŸe: “Bho mah˜-satta, ajj˜haÐ rayaõŸe vaõa-majjhe pas¨y˜ d˜rayaÐ.

sa rodanty˜: “Bhor mah -sattv˜dy˜haÐ rajany˜Ð vana-madhye pras¨t˜ d˜rakam.

TaÐ ca kayalŸ-harae mott¨õa saram avaiõõ˜ jala-gaeõa ukkhitt˜ tumae gahiy˜. T˜

TaÐ ca kadalŸ-g®he muktv˜ saro ‘vatŸrõ˜ jala-gajenotkÿipt˜ tvay˜ g®hŸt˜. Tasm˜t

(90) so b˜lao keõai vaõayareõa v˜v˜ijjissai; ahav˜ ˜h˜ra-virahio sayaÐ ceva vivajjejj˜.

sa b˜la× ken˜pi vanacareõa vy˜p˜dayiÿyaty; athav˜h˜ra-virahita× svayam eva vipadyet.

T˜, mah˜-purisa, avacca-d˜õeõa pas˜yaÐ kuõasu, m˜ vikkhevaÐ karehi, d˜rayam

Tasm˜n, mah -puruÿ˜patya-d˜nena pras˜daÐ kuru, m˜ vikÿepaÐ kuru, d˜rakam

˜õehi, mamaÐ v˜ tattha nehi tti.” Vijj˜hara-juv˜õeõa bhaõiyaÐ: “Jai maÐ

˜naya, m˜Ð v˜ tatra nayeti.” Vidy˜dhara-y¨n˜ bhaõitaÐ: “Yadi m˜Ð

bhatt˜raÐ paýivajjasi, to tujjha ˜esa-k˜rŸ bhav˜mi.” AnnaÐ ca: “Gandh˜re jaõavae

bhart˜raÐ pratipadyase, tatas tav˜deþa-k˜rŸ bhav˜mi.” Anyac ca: “Gandh˜re janapade 387 ghurukkanti is een deþi-woord. Id., p.308. Als Sanksrit equivalent heb ik geopteerd voor √ghur.

Page 243: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

243

Rayaõ˜vahe nayare Maõic¨ýo n˜ma vijj˜hara-r˜y˜, Kamal˜vaŸ bh˜riy˜. TesiÐ putto

Ratn˜pathe nagare Maõic¨ýo n˜ma vidy˜dhara-r˜j˜, Kamal˜vatŸ bh˜ry˜. T˜bhy˜Ð putro

Maõippabho ahayaÐ. Maõic¨ýo doõha vi seýhŸõa388 ˜hevaccaÐ p˜le¨õa nivviõõa-

Maõiprabho ‘ham. Maõic¨do dvayor api þreõŸn˜m ˜dhipatyaÐ p˜layitv˜ nirviõõa-

k˜ma-bhogo mamaÐ rajje ÷h˜vi¨õa c˜raõa-samaõa-samŸve dikkhaÐ paýivanno.

k˜ma-bhogo m˜Ð r˜jye sth˜payitv˜ c˜raõa-þramaõa-samŸpe dŸkÿ˜Ð pratipanna×.

So ya aõukameõa viharanto aŸya-v˜sare ˜gao ˜si iha; saÐpai ceiya-vandaõ’atthaÐ

Sa c˜nukrameõa viharann atŸta-v˜sara ˜gata ˜sŸd iha; saÐprati caitya-vandan˜rthaÐ

NandŸsaraÐ gao. Tassa samŸve vaccanteõa mae tumaÐ di÷÷h˜. T˜ sundari, sayala-

NandŸþvaraÐ gata×. Tasya samŸpe vrajat˜ may˜ tvaÐ d®ÿ÷˜. Tasm˜t sundari, sakala-

vijj˜harŸõa s˜mitte ÷h˜vemi tumaÐ, paýivajjasu mamaÐ n˜yagaÐ ti.” AnnaÐ ca:

vidyadh˜rŸõ˜Ð sv˜mitve sth˜pay˜mi tv˜Ð, pratipadyeth˜ m˜Ð n˜yakam iti.” Anyac ca:

“So tujjha taõao ˜s˜vaharieõa Mahil˜hivaiõ˜ aýaviÐ viharanteõa di÷÷ho mah˜devŸe

“Sa tava tanayo ‘þv˜pah®tena Mahil˜dhipatin˜÷avŸÐ viharat˜ d®ÿ÷o mah˜devyai

ya dinno. S˜ puttaÐ va p˜lei. EvaÐ mae PannattŸe mah˜-vijj˜e ˜bhoe¨õa389 n˜yaÐ;

ca datta×. S˜ putram iva p˜layati. EvaÐ may˜ Prajñapty˜ mah -vidyay˜ jñ˜tv˜ jñ˜taÐ;

na eyam annah˜. T˜ suyaõu, muncasu uvveyaÐ, avalambesu dhŸrayaÐ, kuõasu

naitad anyath˜. Tasm˜t sutanu, muñcodvegam, avalambasva dhŸrat˜Ð, kuru

pasannaÐ maõaÐ, m˜õesu mae sam˜õaÐ jovvaõa-siriÐ!” EyaÐ so¨õa cintiyaÐ

prasannaÐ mano, m˜naya may˜ sam˜naÐ yauvana-þriyam!” Etat þrutv˜ cintitaÐ

388 seýhŸ- = þreõŸ-. Id., p.930. AMg.JM. seýhi- van *s½÷÷hi voor *si÷÷hi = þliÿ÷i. Pischel, 1957, §66. 389 ˜bhoya- ß √bhogay., ˜° in de betekenis van ‘weten, zien, vernemen’. Sheth, 1963, p.112. Volgens Jacobi betekent het ‘na te hebben onderzocht’. Jacobi, 1967, p.95. Ik heb geopteerd voor de Sanskrit equivalent √jñ˜.

Page 244: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

244

Mayaõareh˜e: “Aho me kamma-pariõaŸ, jeõa annonna-vasaõa-bh˜giõŸ bhav˜mi! T˜

Madanarekhay˜: “Aho me karma-pariõatir, yen˜nyonya-vyasana-bh˜giõŸ bhav˜mi! Tasm˜t

(91) kim ettha k˜yavvaÐ? Mayaõa-ghattho ya p˜õŸ na gaõei kajj˜kajjaÐ, na viy˜rei

kim atra kartavyam? Madana-jagdhaþ ca pr˜õŸ na gaõayati k˜ry˜k˜ryaÐ, na vic˜rayati

guõa-dosaÐ, na muõai paraloya-viruddhaÐ, n˜vikkhai log˜vav˜yaÐ.” T˜ evaÐ-

guõa-doÿaÐ, na j˜n˜ti paraloka-viruddhaÐ, n˜pekÿate lok˜pav˜dam.” Tasm˜d evam-

vatthie sŸlaÐ rakkhiyavvaÐ keõai vakkheveõaÐ ti” cinti¨õa bhaõio khayaro:

avasthite þŸlaÐ rakÿitavyaÐ ken˜pi vy˜kÿepeneti” cintya bhaõita× khacara×:

“Supurisa, NandŸsaraÐ nehi maÐ, tatth˜vassaÐ tuha piyaÐ kariss˜mi.” Tao

“Supuruÿa, NandŸþvaraÐ naya m˜Ð, tatr˜vaþyaÐ tava priyaÐ kariÿy˜mi.” Tata×

pamuiya-maõeõa viuvviyaÐ390 vara-vim˜õaÐ. TaÐmi ˜rovi¨õa MayaõarehaÐ gao

pramodita-manas˜ vik®taÐ vara-vim˜nam. Tasmin ˜ropya Madanarekh˜Ð gato

NandŸsaraÐ dŸvaÐ. TaÐmi ya b˜vanna-jiõinda-bhavaõ˜iÐ. BhaõiyaÐ ca:

NandŸþvaraÐ dvŸpam. TasmiÐþ ca dv˜pañc˜þaj-jinendra-bhavan˜ni. BhaõitaÐ ca:

“AnjaõagirŸsu causuÐ solasa Sandahimuhesu391 selesu

“Añjaõ˜giriÿu caturÿu ÿoýaþa Dadhimukheÿu þaileÿu

battŸsa RaikaresuÐ NandŸsara-dŸva-majjhaÐmi ||1||

dv˜triÐþad Ratikareÿu NandŸþvara-dvŸpa-madhye ||1||

joyaõa-saya-dŸh˜iÐ pann˜saÐ vitthaý˜i vimal iÐ

yojana-þata-dŸrgh˜ni pañc˜sad vist®t˜ni vimal˜ni

390 viuvviya- = vik®ta- en vikurvita-. Sheth, 1963, p.770. 391 De term Sandahimuha- is nergens terug te vinden. Kirfel vermeldt wel de term Dadhimukha. De ligging van deze bergen stemt overeen met de beschrijving in de tekst. W. Kirfel, 1920, p. 254. In de ch˜y˜ heb ik vervolgens geopteerd voor Dadhimukha.

Page 245: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

245

b˜vattar’¨siy˜iÐ b˜vannaÐ honti jiõa-bhavaõ˜392 ||2||”

dv˜saptaty-ucchrit˜ni dv˜pañc˜þad bhavanti jina-bhavan˜ni. ||2||”

Tao avayari¨õa vim˜õ˜o Maõippabheõa Mayaõareh˜e ya k˜¨õa p¨yaÐ vandiy˜o

Tato ‘vatŸrya vim˜n˜n Maõiprabheõa Madanarekhay˜ ca k®tv˜ p¨j˜Ð vandit˜

Usabha-Vaddham˜õa-Cand˜õaõa-V˜riseõ˜hih˜õ˜o jiõinda-paýim˜o. Vandio

‚ÿabha-Vardham˜na-Candr˜nana-V˜riÿeõ˜bhidh˜n˜ jinendra-pratim˜×. Vandito

(92) Maõic¨ýa-c˜raõa-muõŸ. Uvavi÷÷h˜iÐ tay-antie. So bhayavaÐ cau-n˜õŸ. Teõa

Maõic¨ýa-c˜raõa-muni×. Upaviÿ÷au tad-antike. Sa bhagav˜Ðþ catur-jñ˜nŸ. Tena

˜bhoe¨õa Mayaõareh˜e vaiyaraÐ dhammakah˜-puvvayaÐ uvas˜mio Maõippabho.

jñ˜tv˜ Madanarekh˜y˜ vyatikaraÐ dharmakath -p¨rvakam upaþ˜Ðto Maõiprabha×.

Kh˜miy˜ teõa Mayaõareh˜ bhaõiy˜ ya: “Ajja-pabhiiÐ bhagiõŸ tumaÐ,

Kÿ˜mt˜ tena Madanarekh˜ bhaõit˜ ca: “Adya-prabh®ti bhagiõŸ tvaÐ,

bhaõasu eõhiÐ393: kiÐ karemi?” TŸe bhaõiyaÐ: “KayaÐ savvaÐ ceva tae

bhaõed˜nŸÐ: kiÐ karomi?” Tay˜ bhaõitaÐ: “K®taÐ sarvam eva tvay˜

NandŸsara-tittha-daÐsaõeõaÐ.” Pu÷÷ho ya muõŸ: “BhayavaÐ, s˜hasu mama

NandŸþvara-tŸrtha-darþaõeõa.” P®ÿ÷aþ ca munir: “Bhagavan, þ˜dhi mahyaÐ

suyassa pauttiÐ!”

sutasya prav®ttim!”

Muõiõ˜ bhaõiyaÐ: “Suõasu! Jamb¨dŸvassa Puvva-videhe Pukkhal˜vaŸ-vijae

Munin˜ bhaõitaÐ: “•®õu! Jamb¨dvŸpasya P¨rva-videhe Puÿkal˜vatŸ-vijaye

392 Deze uitgang voor de nom.n.pl. is typisch voor het AMg. VDB, 1994, [108]. 393 eõhim = id˜nŸm. Sheth, 1963, p.193.

Page 246: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

246

MaõitoraõaÐ n˜ma nayaraÐ. Tattha ya Amiyajaso n˜ma cakkŸ ˜si. Tassa

MaõitoraõaÐ n˜ma nagaram. Tatra c˜mitayaþo n˜ma cakry ˜sŸt. Tasya

PupphavaŸ-bh˜riy˜e do putt˜ ˜si: Pupphasiho Rayaõasiho ya. Te ya caur˜sŸ

PuÿpavatŸ-bh˜ry˜y˜ dvau putr˜v ˜sŸt˜Ð: Puÿpaþikho Ratnaþikhaþ ca. Te ca caturaþŸti

puvva-lakkh˜ rajjaÐ k˜¨õa saÐs˜ra-dukkha-bhŸy˜ c˜raõa-samaõa-samŸve pavvaiy˜.

p¨rva-lakÿ˜ r˜jyaÐ k®tv˜ saÐs˜ra-du×kha-bhŸt˜þ c˜raõa-þramaõa-samŸpe pravrajit˜×.

Solasa puvva-lakkh˜ jaho’iyaÐ pavvajjaÐ k˜¨õa ˜u-kkhaeõaÐ Accue kappe

–oýaþ˜ p¨rva-lakÿ˜ yathocitaÐ pravrajy˜Ð k®tv˜yuÿ-kÿayen˜cyute kalpe

Inda-s˜m˜õiy˜ b˜vŸsa-s˜garovam˜uy˜ dev˜ uvavann˜. Tattha ya amara-suham

Indra-s˜m˜nik˜ dv˜viÐþati-s˜garopam˜y¨Ðÿi dev˜ upapann˜×. Tatra c˜mara-sukham

uvabhunji¨õa394 cuy˜ sam˜õ˜ Dh˜iyasaõýa395-bh˜rah’addhe Hariseõ’addha-

upabhojya cyut˜× sant˜ Dh˜takŸÿaõýa-bh˜rat˜rdhe Hariÿeõ˜rdha-

cakkava÷÷iõo Samuddadatt˜e devŸe putt˜ j˜y˜; egassa S˜garadevo, bŸyassa

cakravartina× Samudradatt˜y˜ devy˜× putr˜ j˜t˜; ekasya S˜garadevo, dvitŸyasya

S˜garadadatto n˜ma. Te ya as˜raÐ rajja-siriÐ n˜¨õa bhayavao b˜rasama-tiloga-

S˜garodadatto n˜ma. Te c˜s˜r˜Ð r˜jya-þriyaÐ jñ˜tv˜ bhagavato dv˜daþa-triloka-

(93) guruõo Daýhasuvvayassa [titthe bahu-volŸõe suguru] samŸve nikkhant˜.

guror D®ýhasuvratasya [tŸrthe bahu-vyavalŸne suguro] samŸpe niÿkr˜nt˜×.

Taiya-v˜sare vijju-gh˜eõa v˜v˜iy˜ sant˜ Mah˜sukke uvavann˜ sattarasa-

T®tŸya-v˜sare vidyud-gh˜tena vy˜p˜dit˜× sant˜ Mah˜þukla upapann˜× saptadaþa-

394 uvabhuÐja- = √bhuj., upa°. Id., p.177. 395 Dh˜iasaÐýa = Dh˜yai-saÐýa = DhatakŸsaÐýa. Id., p.488.

Page 247: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

247

s˜garovam˜uy˜. Tattha deva-suhaÐ nisevam˜õ˜ gamenti k˜laÐ. Annay˜ ya

s˜garopam˜y¨Ðÿi. Tatra deva-sukhaÐ niÿevam˜n˜ gamayanti k˜lam. Anyad˜ ca

b˜vŸsaimassa bhayavao Kevali-mahim˜e gay˜. Tattha ya tehiÐ pu÷÷ho bhayavaÐ:

dv˜viÐþasya bhagavata× KevalŸ-mahim˜y˜Ð gat˜×. Tatra ca tebhya× p®ÿ÷o bhagav˜n:

““Katthamhe cuy˜ sam˜õ˜ uvavajjiss˜mo?”” Bhayavay˜ bhaõiyaÐ: ““Iheva Bh˜rahe

““Kutra vayaÐ cyut˜× sant˜ upapatsy˜mahe?”” Bhagavat˜ bhaõitam: ““Ihaiva Bh˜rate

Mahil˜e purŸe Jayaseõa-r˜iõo tumh’ikko putto bhavissai, bŸo uõa

Mahil˜y˜Ð puri Jayasena-r˜jño yuÿm˜kam eka× putra× bhaviÿyati, dvitŸya× puna×

SudaÐsaõa-pure Jugab˜h¨-r˜iõo Mayaõareh˜e bh˜riy˜e putto bhavissai, paramatthao

Sudarþaõa-pure Yugab˜hu-r˜jño Madanarekh˜y˜ bh˜ry˜y˜× putro bhaviÿyati, param˜rth˜t

u piy˜ putto bhavissaha tti.”” EvaÐ so¨õa gay˜ kappaÐ. Tatthekko cuo

tu pit˜ putro bhaviÿyatheti.”” EvaÐ þrutv˜ gat˜× kalpam. Tatraikaþ cyuta×

paýhamaÐ Videh˜-jaõavae Mahil -purŸe Jayaseõa-r˜iõo Vaõam˜l e devŸe gabbhe

prathamaÐ Videha-janapade Mahil˜-puri Jayasena-r˜jño Vanam˜l˜y˜ devy˜ garbha

uvavanno, j˜o k˜la-kkameõa; kayaÐ tassa n˜maÐ Paumaraho tti. Jovvaõa-tthassa ya

upapanno, j˜ta× k˜la-krameõa; k®taÐ tasmai n˜ma Padmaratha iti. Yauvana-sth˜ya ca

jaõao rajjaÐ d˜¨õa pavvajjaÐ paýivanno. So ya Paumaraho mah˜r˜y˜’hivo j˜o.

janako r˜jyaÐ dattv˜ pravrajy˜Ð pratipanna×. Sa ca Padmaratho mah˜r˜j˜dhipo j˜ta×.

Puppham˜l˜ n˜ma ghariõŸ tassa. RajjaÐ aõup˜lantassa ya vaccai k˜lo. BŸya-devo

Puÿpam˜l˜ n˜ma ghariõŸ tasya. R˜jyam anup˜layataþ ca vrajati k˜la×. DvitŸya-devaþ

cai¨õa ˜u-kkhaeõa tujjha taõao j˜o. So ya Paumaraho vivarŸya-

cyavitv˜yuÿ-kÿayena tava tanayo j˜ta×. Sa ca Padmaratho viparŸta-

Page 248: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

248

sikkh˜seõa avahari¨õa aýaviÐ pavesio. Tattha ya ajja pabh˜e paribhamanteõa

þikÿ˜þven˜pah®ty˜÷avŸÐ praveþita×. Tatra c˜dya prabh˜te paribhramat˜

(94) di÷÷ho tujjha taõao; puvva-bhavabbhuttha-siõeh˜o aŸva pamuiya-hiyaeõa gahio.

d®ÿ÷as tava tanaya×; p¨rva-bhav˜bhyuttha-sneh˜d atŸva pramudita-h®dayena g®hŸta×.

Etthantare ya r˜ya-pay˜õumaggeõa sam˜gayaÐ sennaÐ. Tao kunjaram ˜ruhi¨õa

Atr˜ntare ca r˜ja-pad˜num˜rgena sam˜gataÐ sainyam. Tata× kuñjaram ˜ruhya

gao sa-nayaraÐ. Samappio Puppham˜l˜e d˜rao. KayaÐ vaddh˜vaõayaÐ. Tattha

gata× sva-nagaram. Samarpita× Puÿpam˜l˜yai d˜raka×. K®taÐ vardh˜panam. Tatra

siõeheõaÐ parivaýýhai.”

snehena parivardhate.”

J˜veyaÐ so bhayavaÐ vajjarei396, t˜v˜gayaÐ maõimaya-khambhaÐ

Y˜vad etat sa bhagav˜n kathayati, t˜vad ˜gataÐ maõimaya-skambhaÐ

palambiya-mutt˜hala-m˜laÐ d˜ra-nihiya-t˜r -niyaraÐ phaliha397-maya-siharaÐ

pralambita-mukt˜phala-m˜laÐ dv˜ra-nihita-t˜r˜-nikaraÐ spha÷ika-maya-þikharaÐ

khinkhiõŸ-j˜la-muhalaÐ t¨ra-rava-bahariya-diyantaraÐ amara-vah’ugghu÷÷ha-jaya-

kinkiõŸ-j˜la-mukharaÐ t¨rya-rava-badhirita-digantaram amara-vadh¨dghuÿ÷a-jaya-

jay˜-ravaÐ vim˜õam egaÐ. NŸhario tao vara-rayaõa-mauýa-dh˜rŸ calanta-maõi-

jay˜-ravaÐ vim˜nam ekam. Ni×s®tas tato vara-ratna-muku÷a-dh˜rŸ calanta-maõi-

kuõýala-juyalo ruira-h˜ra-vir˜iya-vaccho ego suro. So ti-pay˜hiõŸ-k˜¨õa nivaýio

kuõýala-yugalo rucira-h˜ra-vir˜jita-vakÿ˜ eka sura×. Sa tri-pradakÿinŸ-k®tv˜ nipatito

396 vajjara = kathay. Sheth, 1963, p.793.

Page 249: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

249

Mayaõareh˜e calaõesu. Pacch˜ muõiõo calaõa-juyalaÐ name¨õa uvavi÷÷ho dharaõi-

Madanarekh˜y˜þ calanayo×. Paþc˜n muneþ calana-yugalaÐ natvopaviÿ÷o dharaõi-

va÷÷he. Tao Vijj˜hareõa jaiõo aviõayam eyam da÷÷huÐ bhaõiyaÐ:

p®ÿ÷he. Tato Vidy˜dhareõa jaino ‘vinayam etaÐ d®ÿ÷v˜ bhaõitaÐ:

“Amarehi naravarehi ya par¨viy˜ honti r˜ya-nŸŸo

“Amarair naravaraiþ ca prar¨pit˜ bhavanti r˜ja-nŸtayo

loventi jattha te cciya ko doso tattha iyar˜õaÐ.

lopayanti yatra ta eva ko doÿas tatretar˜õ˜m.

Koh˜i-dosa-rahiyaÐ panc’indiya-s¨ýaõaÐ paõa÷÷ha-mayaÐ

Krodh˜di-doÿa-rahitaÐ pañcendriya-s¨danaÐ praõaÿ÷a-madaÐ

vara-n˜õa-daÐsaõa-dharaÐ tava-saÐjama-saÐjuyaÐ dhŸraÐ ||1||

vara-jñ˜na-darþana-dharaÐ tapa×-saÐyama-saÐyutaÐ dhŸraÐ ||1||

mott¨õa samaõam eyaÐ daÐsaõa-metteõa n˜siya-tamohaÐ

muktv˜ þramaõam etaÐ darþana-m˜treõa n˜þita-tama-oghaÐ

paõao si kŸsa paýhamaÐ im˜e taÐ vibuha ramaõŸe. ||2||”

pranato ‘si kiÐ prathamam asy˜s taÐ vibudha ramaõy˜×. ||2||”

(95) Amareõa bhaõiyaÐ: “Khayaresara, avitaham eyaÐ, jaÐ tume bhaõiyaÐ.

Amareõa bhaõitaÐ: “Khacareþvara, avitatham etad, yat tvay˜ bhaõitam.

NavaraÐ k˜raõam ettha suõesu! ·si SudaÐsaõa-pure Maõiraho r˜y˜, tassa sahoyaro

NavaraÐ k˜raõam atra þ®õu! ·sŸt Sudarþana-pure Maõiratho r˜j˜, tasya sahodaro

397 Er zijn een aantal gevallen van secundaire aspiratie -k- à *-kh- à -h-. JM.•.AMg. pha¹iha- ß spha÷ika-. VDB, 1994, [70.1].

Page 250: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

250

Jugab˜h¨. So ya puvva-bhava-vereõa keõai vasanta-m˜se ujj˜õaÐ gao ˜hao asiõ˜

Yugab˜hu×. Sa ca p¨rva-bhava-vaireõa ken˜pi vasanta-m˜sa udy˜naÐ gata ˜hato ‘sin˜

khandhar e niya-bh˜uõ˜ Maõiraheõa. Kaõ÷ha-gaya-p˜õo im˜e Mayaõareh˜e jiõa-

kandhar˜y˜Ð nija-bhr˜tr˜ Maõirathena. Kaõ÷ha-gata-pr˜õo ‘nay˜ Madanarekhay˜ jina-

dhammakah˜-puvvayaÐ uvas˜mio ver˜õubandh˜o sammatt˜i-pariõ˜mam uvagao

dharmakath -p¨rvakam upaþ˜nto vair˜nubandh˜t samyaktv˜di-pariõ˜mam upagata×

k˜lagao, uvavanno pancame kappe dasa-s˜garovam˜¨ Inda-s˜m˜õio devo. So

k˜lak®ta, upapanna× pañcame kalpe daþa-s˜garopam˜yur Indra-s˜m˜niko deva×. Sa

ya ahaÐ ti. S˜ ya majjha dhamm˜yario, jao ey˜e sammatta-m¨laÐ jiõa-dhammaÐ

c˜ham iti. S˜ ca mama dharm˜c˜ryo, yata etay˜× samyaktva-m¨laÐ jina-dharmaÐ

g˜hio.

g®hŸta×. UktaÐ ca:

“Jo jeõa suddha-dhammaÐmi ÷h˜vio saÐjaeõa gihiõ˜ v˜

“Yo yena þuddha-dharme sth˜pita× saÐyatena g®hin˜ v˜

so ceva tassa j˜yai dhamma-gur¨ dhamma-d˜õ˜o.”

sa eva tasya j˜yate dharma-gurur dharma-d˜n˜t.”

Ao es˜ paýhamaÐ vandiy˜.” BhaõiyaÐ ca:

Ata eÿ˜ prathamaÐ vandit˜.” BhaõitaÐ ca:

“Sammatta-d˜yag˜õaÐ dup-paýiy˜raÐ bhavesu bahuesu

“Samyakta-d˜yak˜n˜Ð duÿ-pratik˜raÐ bhaveÿu bahuÿu

savva-guõa-meliy˜hi398 vi uvay˜ra-sahassa-koýŸhiÐ.”

sarva-guõa-militair apy upak˜ra-sahasra-ko÷ibhi×.”

Page 251: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

251

EvaÐ so¨õa khayareõa cintiyaÐ: “Aho jiõa-dhamma-s˜matthaÐ.” Avi ya:

EvaÐ þrutv˜ khacareõa cintitam: “Aho jina-dharma-s˜marthyam.” Api ca:

(96) “SaÐs˜raÐmi aõante jŸv˜ p˜vanti t˜va dukkh˜iÐ

“SaÐs˜re ‘nante jŸv˜× pr˜pnuvanti t˜vad du×kh˜ni

j˜va na karenti dhammaÐ jiõa-vara-bhaõiyaÐ payatteõa.”

y˜van na kurvanti dharmaÐ jina-vara-bhaõitaÐ prayatnena.”

Tiyaseõa ya bhaõiy˜ Mayaõareh˜: “S˜hammiõi, bhaõasu, jaÐ te piya-suhaÐ

Tridaþena ca bhaõit˜ Madanarekh˜: “Sadharmiõi, bhaõa, yat tv˜Ð priya-sukhaÐ

karemi.” TŸe bhaõiyaÐ: “Na tumhe paramattheõa piya-suhaÐ k˜uÐ samatth˜, jao

karomi.” Tay˜ bhaõitaÐ: “Na y¨yaÐ param˜rthena priya-sukhaÐ kartuÐ samarth˜, yato

jamma-jar -maraõa-roga-soga-virahiyaÐ mokkha-suhaÐ ceva me piyaÐ. Tah˜ vi

janma-jar˜-maraõa-roga-þoka-virahitaÐ mokÿa-sukham eva me priyam. Tath˜pi

tiyasa-vara, nehi maÐ Mahil˜e! Tattha puttassa muhaÐ da÷÷h¨õaÐ paraloga-hiyaÐ

tridaþa-vara, naya m˜Ð Mahil˜y˜m! Tatra putrasya mukhaÐ d®ÿ÷v˜ paraloka-hitaÐ

kariss˜mi.” Tao amareõa tak-kkhaõam eva nŸy˜ Mahil˜e. S˜ Namin˜hassa

kariÿy˜mi.” Tato ‘mareõa tat-kÿaõam eva nŸt˜ Mahil˜y˜m. S˜ Namin˜thasya

Mallin˜hassa ya tiloya-guruõo jammaõa-nikkhamaõa-n˜õa-bh¨mŸ.

Mallin˜thasya ca triloka-gur¨õ˜Ð janma-niÿkramaõa-jñ˜na-bh¨mi×.

Ao avayariy˜iÐ. Titthayara-bhattŸe paýhamaÐ jiõinda-bhavaõe vandiy˜iÐ ceiy˜iÐ,

Ato ‘vatŸrõau. TŸrthakara-bhakty˜ prathamaÐ jinendra-bhavane vandit˜ni caity˜ni,

di÷÷h˜o ya uvassae s˜huõŸo, gant¨õa paõay˜o. Nisaõõ˜iÐ purao. Uvai÷÷ho t˜hiÐ

d®ÿ÷˜þ cop˜þraye s˜dhvyo, gatv˜ pranat˜×. Niÿaõõau purata×. Upadiÿ÷as t˜bhir 398 meliya- = milita-. Id., p.698.

Page 252: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

252

dhammo:

dharmo:

“Laddh¨õa m˜õusattaÐ dhamm˜dhamma-phalaÐ ca n˜¨õa

“Labdhv˜ m˜nuÿatvaÐ dharm˜dharma-phalaÐ ca jñ˜tv˜

sayala-suha-s˜haõaÐmŸ jatto dhammaÐmi k˜yavvo.”

sakala-sukha-s˜dhane yatno dharme kartavya×.”

(97) Em ˜i. Dhammakah˜’vas˜õe bhaõiy˜ Mayaõareh˜ sureõa: “Vacc˜mo r˜ya-

Evam ˜di. Dharmakath˜vas˜ne bhaõit˜ Madanarekh˜ sureõa: “Vraj˜mo r˜ja-

bhavaõaÐ, daÐsemi taõayaÐ.” TŸe bhaõiyaÐ: “AlaÐ saÐs˜ra-vaddhaõeõaÐ

bhavanaÐ, darþay˜mi tanayam.” Tay˜ bhaõitam: “AlaÐ saÐs˜ra-vardhanena

siõeheõaÐ!” Avi ya:

snehena!” Api ca:

“Savve j˜y˜ sa-yaõ˜ savve jŸv˜ ya para-yaõ˜ j˜y˜

“Sarve j˜t˜× sva-jan˜× sarve jŸv˜þ ca para-jan˜ j˜t˜

egegassa jiyassa u ko moho ettha bandh¨su.”

ekaikasya jŸvasya tu ko moho ‘tra bandhuÿu.”

“PavvajjaÐ geõhiss˜mi ahaÐ. T˜ tumaÐ karesu jah˜-ruiyaÐ!” So vi s˜huõŸo

“Pravrajy˜Ð grahŸÿy˜Ðy aham. Tasm˜t tvaÐ kuru yath -rucitam!” So ‘pi s˜dhvŸr

MayaõarehaÐ ca paõami¨õa gao niya-kappaÐ. TŸe vi t˜siÐ s˜huõŸõa samŸve gahiy˜

Madanarekh˜Ð ca praõamya gato nija-kalpam. Tay˜pi t˜s˜Ð s˜dhvŸn˜Ð samŸpe g®hŸt˜

dikkh˜. Kaya-Suvvay˜-n˜m˜ tava-saÐjamaÐ kuõam˜õŸ viharai.

dŸkÿ˜. K®ta-Suvrat˜-n˜m˜ tapa×-saÐyamaÐ kurvantŸ viharati.

Page 253: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

253

Io ya so b˜lo Paumaraha-r˜iõo nikeyaõe suhaÐ suheõaÐ ci÷÷hai. Paýivakkha-

Itaþ ca sa b˜la× Padmaratha-r˜jño niketane sukhaÐ sukhena tiÿ÷hati. Pratipakÿa-

r˜y˜õo tassa r iõo namiy˜. Tao r˜iõ˜ guõa-nipphaõõaÐ b˜lassa n˜maÐ kayaÐ

r˜j˜nas tasya r˜jño namit˜×. Tato r˜jñ˜ guõa-niÿpannaÐ b˜l˜ya n˜ma k®taÐ

Nami tti. Tao panca-dh˜Ÿ-parivuýo suheõaÐ saÐvaýýhai. A÷÷ha-v˜seõaÐ akhilo kal -

Namir iti. Tata× pañca-dh˜trŸ-prav®tta× sukhena saÐvardhate. Aÿ÷a-varÿen˜khila× kal˜-

satth’attha-vittharo d˜viya399-metto gahiyo. Kameõa jovvaõa-ttho j˜o. Ikkh˜ga-

þ˜str˜rtha-vistaro darþita-m˜tro g®hŸta×. Krameõa yauvana-stho j˜ta×. •kÿv˜ku-

(98) kul’ubbhav˜õaÐ amara-vahu-viõijjiya-r¨va-soh˜õaÐ kann˜õaÐ a÷÷hottara-

kulodbhav˜n˜m amara-vadh -vinirjita-r¨pa-þobh˜n˜Ð kany˜n˜m aÿ÷ottara-

sahassaÐ p˜õiÐ g˜hio. AmaravaŸ viva t˜hiÐ sahio visaya-suham uvabhunji¨õa

sahasraÐ p˜õiÐ g®hŸta×. Amarapatir iva t˜bhi× sahito viÿaya-sukham upabhojya

gamei k˜laÐ. Paumaraha-r˜y˜ vi muõi¨õa as˜rattaÐ jŸva-loyassa Nami-kum˜raÐ

gamayati k˜lam. Padmaratha-r˜j˜pi jñ˜tv˜s˜rat˜Ð jŸva-lokasya Nami-kum˜raÐ

Videha-jaõavayassa s˜mitte ÷h˜vi¨õa saÐjama-siriÐ p˜vi¨õa vara-n˜õa-daÐsaõa-

Videha-janapadasya sv˜mitve sth˜payitv˜ saÐyama-þriyaÐ pr˜pya vara-jñ˜na-darþana-

l˜bhaÐ laddhuÐ tiloya-matthayaÐ gao tti. Nami-r˜y˜ rajja-siriÐ p˜lem˜õo gamei

l˜bhaÐ labdhv˜ triloka-mastakaÐ gata iti. Nami-r˜j˜ r˜jya-þriyaÐ p˜layanto gamayati

k˜laÐ.

k˜lam.

Io ya so Maõiraho tŸe ceva rayaõŸe phaõiõ˜ da÷÷ho k˜lagao cautthŸ-

Itaþ ca sa Maõirathas tasy˜m eva rajany˜Ð phaõin˜ daÿ÷a× k˜lak®taþ caturthŸ-

Page 254: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

254

puýhavŸe neraio uvavanno tti. Tao Candajaso s˜mantehiÐ mantŸhi ya r˜y˜

p®thivy˜Ð nairayika upapanna iti. Tataþ Candrayaþ˜× s˜mantair mantribhiþ ca r˜j˜

÷havio. Te vi bh˜yaro do vi sakk˜riy˜. Candajaso ya rajja-siriÐ p˜lei.

sth˜pita×. T˜v api bhr˜t˜rau dv˜v api saÐsk˜ritau. Candrayaþ˜þ ca r˜jya-þriyaÐ p˜layati.

Annay˜ ya Nami-r˜ya-santio sayala-rajja-ppah˜õo dhavala-hatthŸ ˜l˜õa-

Anyad˜ ca Nami-r˜j -santa× sakala-r˜jya-pradh˜no dhavala-hasty ˜l˜na-

khambhaÐ bhanji¨õa Vinjh˜ýai-saÐmuhaÐ patthio. So ya SudaÐsaõa-purassa

skambhaÐ bhaðktv˜ Vindhy˜÷avŸ-sammukhaÐ prasthita×. Sa ca Sudarþaõa-purasya

samŸveõa vaccai. Candajasassa r˜iõo turaya-v˜hiy˜lŸe gayassa di÷÷ho maõussehiÐ,

samŸpena vrajati. Candrayaþaso r˜jñas turaga-v˜hy˜ly˜Ð gatasya d®ÿ÷o manuÿyai×,

kahio r˜iõo. Teõa vi gahi¨õa nayaraÐ pavesio tattha ci÷÷hai. C˜ra-purisehiÐ n˜¨õa

kathito r˜jñe. Ten˜pi g®hŸtv˜ nagaraÐ praveþitas tatra tiÿ÷hati. C˜ra-puruÿair jñ˜tv˜

(99) Nami-r˜iõo s˜hiyaÐ, jah˜: “Dhavala-hatthŸ Candajaseõa gahio ci÷÷hai; devo

Nami-r˜jñe þ˜sitaÐ, yath˜: “Dhavala-hastŸ Candrayaþas˜ g®hŸtas tiÿ÷hati; deva×

pam˜õaÐ ti.” Nami-r˜iõ˜ Candajasassa d¨o pesio imeõattheõaÐ, jah’: “Esa dhavala-

pram˜õam iti.” Nami-r˜jñ˜ Candrayaþase d¨ta× preÿito ‘nen˜rthena, yath˜: “Eÿa dhavala-

hatthŸ mama santio, eyaÐ pesehi!” Candajasassa d¨eõa gant¨õa s˜hiyaÐ Nami-

hastŸ mama santa, etaÐ preÿaya!” Candrayaþase d¨tena gatv˜ þ˜sitaÐ Nami-

vayaõaÐ. Candajaseõa bhaõiyaÐ: “Na kassai rayaõ˜õi akkhara-lihiy˜õi; jo ceva

vacanam. Candrayaþas˜ bhaõitaÐ: “Na kasy˜pi ratn˜ny akÿara-likhit˜ni; ya eva

baleõa ahio havai, tasseva havanti.” Avi ya:

b˜len˜dhiko bhavati, tasyaiva bhavanti.” Api ca: 399 d˜viya- = darþita-. Id., p.461.

Page 255: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

255

“Ko dei kassa dijjai kam˜gay˜ kassa kassa vinibaddh˜

“Ko dad˜ti kasmai d˜syati kram˜gat˜ kasmai kasmai vinibaddh˜

vikkama-s˜rehi jae bhujjai vasuh˜ narindehiÐ.”

vikrama-s˜rair jagati bhujyate vasudh˜ narendrai×.”

Tao asamm˜õiya-p¨io ˜gao d¨o MahilaÐ. S˜hiyaÐ narindassa Candajasa-vayaõaÐ.

Tato ‘saÐm˜nita-p¨jita ˜gato d¨to Mahil˜m. •˜sitaÐ narendr˜ya Candrayaþo-vacanam.

Kuvio savva-baleõa cali¨õa NamŸ CandajasovariÐ. Io ya Candajaso Nami-r˜yaÐ

Kupita× sarva-balena calitv˜ Namiþ Candrayaþa upari. Itaþ ca Candrayaþo Nami-r˜j˜nam

˜gaccham˜õaÐ n˜¨õa bala-samaggo nŸharanto samuhaÐ avasauõeõa niv˜rio. Tao

˜gacchantaÐ jñ˜tv˜ bala-samagro ni×saranta× sammukham apaþakunena niv˜rita×. Tato

mantŸhiÐ bhaõio Candajaso: “T˜va gour˜iÐ pihi¨õaÐ ci÷÷hasu, puõo k˜lo’iyaÐ

mantribhir bhaõitaþ Candrayaþa×: “T˜vad gopur˜õi pidh˜ya tiÿ÷ha, puna× k˜locitaÐ

n˜¨õa ce÷÷hiss˜mo.” Tao r˜iõ˜ taha tti kayaÐ. EvaÐ ca Nami-r˜iõ˜ ˜gant¨õa

jñ˜tv˜ ceÿ÷iÿy˜ma×.” Tato r˜jñ˜ tatheti k®tam. EvaÐ ca Nami-r˜jñ˜gatya

rohiyaÐ c˜uddisiÐ nayaraÐ. Loga-p˜ramparao nisuyaÐ Suvvayajj˜e, cintiyaÐ ca:

ruddhaÐ caturdiþaÐ nagaram. Loka-p˜ramp˜ry˜n niþrutaÐ Suvrat˜ryay˜, cintitaÐ ca:

“M˜ jaõavaya-khayaÐ k˜¨õa ahara-gaiÐ vaccantu! T˜ do vi gant¨õa uvas˜memi.”

“M˜ janapada-kÿayaÐ k®tv˜dhara-gatiÐ vrajjantu! Tasm˜d dv˜v api gatvopaþ˜may˜mi.”

(100) GaõiõŸ-aõunn˜y˜ gay˜ s˜huõi-sahiy˜ SudaÐsaõa-puraÐ.Di÷÷ho ajj˜e Nami-r˜y˜.

Gaõiõy-anujñ˜t˜ gat˜ s˜dhvŸ-sahit˜ Sudarþana-puram. D®ÿ÷a ˜ryay˜ Nami-r˜j˜.

DinnaÐ paramam ˜saõaÐ. Vandi¨õa NamŸ uvavi÷÷ho dharaõŸe. S˜hio ajj˜e asesa- DattaÐ paramam ˜sanam. Vanditv˜ Namir upaviÿ÷o dharaõy˜m. •˜sita ˜ryay˜þeÿa-

Page 256: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

256

suha-k˜rao jiõinda-ppaõŸo dhammo. Dhamma-kah˜vas˜õe ya bhaõiyaÐ: “Mah˜r˜ya,

sukha-k˜rako jinendra-praõŸto dharma×. Dharma-kath˜vas˜ne ca bhaõitaÐ: “Mah˜r˜jann,

as˜r˜ rajja-sirŸ, viv˜ga-d˜ruõaÐ visaya-suhaÐ, aidukkha-pauresu viruddha-

as˜r˜ r˜jya-þrŸr, vip˜ka-d˜ruõaÐ viÿaya-sukham, atidu×kha-pracureÿu viruddha-

p˜vay˜rŸõaÐ niyameõa naraesu niv˜so havai. T˜ evaÐ-÷hie niyattasu im˜o

p˜pak˜riõ˜Ð niyamena narakeÿu niv˜so bhavati. Tasm˜d eva-.sthite nivartasv˜sm˜t

saÐg˜m˜o!” AnnaÐ ca: “Keriso je÷÷ha-bh˜uõ˜ saha saÐg˜mo?” Namiõ˜ bhaõiyaÐ:

saÐgr˜m˜t!” Anyac ca: “KŸd®þo jyeÿ÷ha-bhr˜tr˜ saha saÐgr˜ma×?” Namin˜ bhaõitaÐ:

“KahaÐ mama esa je÷÷ha-bh˜y˜?” S˜hio jaha-÷÷hio ajj˜e niya-vuttanto sa-paccao.

“KathaÐ mamaiÿa jyeÿ÷ha-bhr˜t˜?” •˜sito yath -sthita ˜ryay˜ nija-v®tt˜nta× sa-pratyaya×.

Taha vi abhim˜õeõa na uvaramai. Tao khaýakkiy˜e nayaraÐ pavi÷÷h˜, gay˜ r˜ya-

Tath˜py abhim˜nena noparamate. Tata× kha÷akkikay˜ nagaraÐ praviÿ÷˜, gat˜ r˜ja-

gehaÐ. Pavesam˜õŸ sann˜y˜ pariyaõeõaÐ, Candajasa-r˜iõ˜ vandiy˜. [DinnaÐ

g®ham. PraveþayantŸ saÐjñ˜t˜ parijanena, Candrayaþa-r˜jñ˜ vandit˜. [DattaÐ

paramam ˜saõaÐ. Uvavi÷÷ho dharaõi-va÷÷he r˜y˜. NisuyaÐ anteuriy˜-jaõeõa].

paramam ˜sanam. Upaviÿ÷o dharaõŸ-p®ÿ÷he r˜j˜. Niþrutam anta×purik˜-janena].

Pagalanta-aÐsu400-dh˜r -nayaõo nivadio calaõesu ˜gant¨õa so vi ajj˜e. Uvavi÷÷ho

Pragalant˜þru-dh˜r˜-nayano nipatitaþ caraõeÿv ˜gatya so ‘py ary˜y˜×. Upaviÿ÷o

dharaõŸe. BhaõiyaÐ ca Candajaseõa: “Ajje, kim eyaÐ aiduddharaÐ vaya-

dharaõy˜m. BhaõitaÐ ca Candrayaþas˜: “·rye, kim etad atidhurdharaÐ vrata-

400 Een primaire of secundaire lange vocaal kan vervangen worden door dezelfde korte vocaal + Ð. ˜su-/aÐsu- ß aþru-. VDB, 1994, [18].

Page 257: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

257

gahaõaÐ?” S˜hio ajj˜e niya-vuttanto. Candajaseõa bhaõiyaÐ: “Kattha so saÐpayaÐ

grahaõam?” •˜sita ˜ryay˜ nija-v®tt˜nta×. Candrayaþas˜ bhaõitaÐ: “Kutra sa s˜mprataÐ

sahodaro tti?” Ajj˜e bhaõiyaÐ: “Jeõa tumaÐ rohio si.” Tao harisa-bhar‘ubbhanta-

sahodara iti?” ·ryay˜ bhaõitaÐ: “Yena tvaÐ ruddho ‘si.” Tato harÿa-bharodbhr˜nta-

(101) hiyao nŸhario nayar˜o. NamŸ vi sahoyaram ˜gaccham˜õaÐ da÷÷h¨õa paýiy˜gao

h®dayo ni×s®to nagar˜t. Namir api sahodaram ˜gacchantaÐ d®ÿ÷v˜ praty˜gata×

samuhaÐ nivaýio calaõesu. Je÷÷ha-bh˜uõ˜ mah˜-pamoeõa pavesio. Ahisitto

sammukhaÐ nipatitaþ caraõeÿu. Jyeÿ÷ha-bhr˜tr˜ mah -pramodena praveþita×. Abhiÿiktaþ

Candajaseõa NamŸ rajja-dhur˜e: “Sayala-AvantŸ-jaõavayassa s˜mi tti”. Candajaso vi

Candrayaþas˜ Namir r˜jya-dhur˜y˜Ð: “Sakal˜vantŸ-janapadasya sv˜mŸti”. Candrayaþo ‘pi

samaõattaõaÐ paýivajji¨õa jah˜-suhaÐ viharai tti.

þramaõatvaÐ pratipadya yath -sukhaÐ viharatŸti.

Io ya Nami-r˜y˜ aicaõýa-s˜saõo doõhaÐ pi visay˜õaÐ s˜mittaÐ n˜eõa p˜lei.

Itaþ ca Nami-r˜j˜ticaõýa-þ˜sano dvayor api viÿayo× sv˜mitvaÐ ny˜yena p˜layati.

VolŸõo bahuo k˜lo. Annay˜ Nami-r˜iõo sarŸre cham-m˜se j˜va d˜ho j˜o. VejjehiÐ

VyavalŸno bahu× k˜la×. Anyad˜ Nami-r˜jña× þarŸre ÿaõ-m˜se y˜vad d˜ho j˜ta×. Vaidyai×

paccakkh˜o. Aleva-nimittaÐ ca devŸo valay˜laÐkiya-b˜h˜o ghasanti candaõaÐ.

praty˜khy˜ta×. ·lepa-nimittaÐ ca devyo valay˜laÐk®ta-b˜hvo gharÿanti candanam.

Valaya-sadda-jhaõajhaõ˜-raveõa ˜p¨rijjai bhavaõaÐ. R˜y˜ bhaõai:

Valaya-þabda-jhaõajhaõ -raveõ˜p¨ryate bhavanam. R˜j˜ bhaõati:

“Kaõõ˜gh˜o me hoi.” DevŸhiÐ ekkekkeõa avaõentŸhiÐ savv˜õi valay˜õi avaõŸy˜õi,

“Karõ˜gh˜to me bhavati.” DevŸbhir ekaiken˜panayantŸbhi× sarv˜õi valay˜ny apanŸt˜ny,

Page 258: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

258

ekkekkaÐ ÷hiyaÐ. R˜y˜ pucchai: “KiÐ valay˜õi na khalakkhalenti?” S˜hiyaÐ,

ekaikaÐ sthitam. R˜j˜ p®cchati: “KiÐ valay˜ni na khalakhal˜yante?” •˜sitaÐ,

jah˜ avaõŸy˜õi. So teõa dukkheõ˜ abbh˜hao paralog˜bhimuho cintei: “Bahuy˜õa

yath˜panŸt˜ni. Sa tena du×khen˜bhy˜hata× paralok˜bhimukhaþ cintayati: “Bah¨n˜Ð

doso, na egassa.”

doÿo, naikasya.” UktaÐ ca:

“Yath˜ yath˜ mahat tantraÐ parikaraþ ca yath˜ yath˜

tath˜ tath˜ mahad du×khaÐ sukhaÐ ca na tath˜ tath˜.”

“T˜ jai ey˜o rog˜o mucc˜mi, to pavvay˜mi.” Tay˜ Kattiya-puõõim˜

“Tasm˜d yady etasm˜d rog˜n mucy˜me, tata× pravraj˜mi.” Tad˜ K˜rttika-p¨rõim˜

(102) va÷÷ai. EvaÐ so cintanto pasutto. Pabh˜y˜e rayaõŸe sumiõage p˜sai.

vartate. EvaÐ sa cintayan prasupta×. Prabh˜te rajany˜Ð svapne paþyati.

MandarovariÐ SeyaÐ, n˜ga-r˜yaÐ ca taÐ att˜õaÐ ˜r¨ýhaÐ. Nandi-ghosa-

Mandaropari •vetaÐ, n˜ga-r˜j˜naÐ ca tam ˜tm˜nam ˜r¨ýham. Nandi-ghoÿa-

t¨reõa paýibohio nir˜mao. Ha÷÷ha-tu÷÷ho cintei: “Aho pah˜õo sumiõo di÷÷ho tti.”

t¨ryeõa pratibodhito nir˜maya×. H®ÿ÷a-tuÿ÷aþ cintayaty: “Aho pradh˜na× svapno d®ÿ÷a iti.”

Puõo cintei: “KahiÐ may˜ evaÐ-guõa-j˜io pavvao di÷÷ha-puvvo tti?” CintiyaÐ teõa,

Punaþ cintayati: “Kasmin mayaivaÐ-guõa-j˜ti× parvato d®ÿ÷a-p¨rva iti.” CintitaÐ tena,

j˜Ÿ saÐbhariy˜: puvvaÐ m˜õusa-bhave s˜maõõaÐ k˜¨õa Pupphuttare vim˜õe

j˜ti× saÐsm®t˜: p¨rvaÐ m˜õuÿa-bhave þr˜maõyaÐ k®tv˜ Puÿpottare vim˜na

uvavanno ˜si; tattha devatte Mandaro jiõa-mahim‘˜disu ˜gaeõa di÷÷ha-puvvo tti.

upapanna ˜sŸt; tatra devatve Mandaro jina-mahim˜diÿv ˜gatena d®ÿ÷a-p¨rva iti.

Page 259: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

259

SaÐbuddho; pavvaio.

Sambuddha×; pravr˜jita×.

Bahuy˜õa saddayaÐ socc˜401 egassa ya asaddayaÐ

Bah¨n˜Ð þabdaÐ þrutvaikasya c˜þabdaÐ

valay˜õa NamŸ r˜y˜ nikkhanto Mahil˜hivo.

valay˜n˜Ð Namir r˜j˜ niÿkr˜nto Mahil˜dhipa×.

Page 260: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

260

IV. NAGGAI. Naggai-cariyaÐ puõo. Atthi ih‘eva Bh˜rahe v˜se Gandh˜ra-jaõavae

Nagnajic-caritaÐ puna×. AstŸhaiva Bh˜rate varÿe Gandh˜ra-janapade

PoõýavaddhaõaÐ n˜ma puraÐ. Tammi SŸharaho402 n˜ma r˜y˜.

PuõýravardhanaÐ n˜ma puram. Tasmin SiÐharatho n˜ma r˜j˜.

Tassannay˜ Uttar˜vah˜o do turangam˜ uv˜yaõeõa sam˜gay˜. TesiÐ pariv˜haõa-

Tasy˜nyadottar˜path˜d dvau turaðgam˜v up˜yanena sam˜gatau. Tayo× pariv˜hana-

nimittaÐ ˜r¨ýho egaÐmi r˜y˜, bŸe r˜ya-putto. Tao savva-baleõa nŸhario nayar˜o,

nimittam ˜r¨ýha ekasmin r˜j˜, dvitŸye r˜ja-putra×. Tata× sarva-balena ni×s®to nagar˜t,

patto v˜hiy˜liÐ, ˜ýhatto r˜y˜ v˜hiuÐ403. So ya vivarŸya-sikkho; j˜va r˜y˜ kaýýhai,

pr˜pto v˜hy˜lŸm, ˜rabdho r˜j˜ v˜hayitum. Sa ca viparŸta-þikÿo; y˜vad r˜j˜ karÿati,

t˜va daýhayaraÐ vaccai. Kaýýham˜õassa ya javeõa dh˜vam˜õo gao b˜rasa joyaõ˜iÐ,

t˜vad d®dhataraÐ vrajati. Karÿantasya ca javena dh˜vanto gato dv˜daþa yojan˜ni,

pavi÷÷ho mah˜ýaiÐ. Nivviõõeõa ya mukk˜404 vagg˜, ÷hio tesu ceva paesu

praviÿ÷o mah˜÷avŸm. Nirviõõena ca mukt˜ valg˜, sthitas teÿv eva padeÿu

turangamo. VivarŸya-sikkho tti n˜yaÐ r˜iõ˜. Avayario, egaÐmi p˜yave taÐ

turaðgama×. ViparŸta-þikÿa iti jñ˜taÐ r˜jñ˜. AvatŸrõa, ekasmin p˜dape taÐ

bandhi¨õa laggo paribhamiuÐ. Kay˜ phalehiÐ p˜õa-vittŸ. ·r¨ýho rayaõi-v˜sa-

baddhv˜ lagna× paribhramitum. K®t˜ phalai× pr˜õa-v®tti×. ·r¨ýho rajanŸ-v˜sa-

401 In het dialect wordt tva à cca via tya. AMg.JM.J•. s©cc˜ = þrutv˜. Pischel, 1957, §299. 402 Een primaire of secundaire korte vocaal + Ð kan vervangen worden door dezelfde lange vocaal zonder Ð. M.JM.AMg. sŸha- ß siÐha-. VDB, 1997, [19]. 403 v˜hay- is het denominatief van het substantief: v˜ha- ‘het rijden’. 404 √muc.: mukka- ß *mukna-. Id., [132].

Page 261: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

261

nimittaÐ egammi giri-sihare j˜va, pecchai tattha satta-bh¨miyaÐ p˜s˜yaÐ. Pavi÷÷ho

nimittam ekasmin giri-þikhare y˜vat, prekÿate tatra sapta-bh¨mikaÐ pr˜s˜dam. Praviÿ÷as

taÐmi, di÷÷h˜ nava-jovvaõa-r¨va-l˜yaõõ˜ juvaŸ. TŸe ya sa-saÐbhamaÐ u÷÷he¨õa

tasmin, d®ÿ÷˜ nava-yauvana-r¨pa-l˜vaõy˜ yuvati×. Tay˜ ca sa-sambhramam utth˜pya

dinnam ˜saõaÐ r˜iõo. Nisaõõo r˜y˜. J˜o paropparaÐ405 daýh˜õur˜o. Pucchiy˜ ya

dattam ˜sanaÐ r˜jñe. Niÿaõõo r˜j˜. J˜ta× parasparaÐ d®dh˜nur˜ga×. P®ÿ÷˜ ca

(104) r˜iõ˜: “Bhadde, k˜ si tumaÐ? KiÐ c˜raõõe eg˜giõŸ ci÷÷hasi?” BhaõiyaÐ ca tŸe:

r˜jñ˜: “Bhadre, k˜si tvam? Kim c˜raõya ek˜kiõŸ tiÿ÷hasi?” BhaõitaÐ ca tay˜:

“DhŸrattaõam avalambi¨õa ettha bhavaõe veiy˜e viv˜hehi maÐ; pacch˜ sa-vittharaÐ

“DhŸratvam avalamby˜tra bhavane vedik˜y˜Ð viv˜haya m˜Ð; paþc˜t sa-vistaraÐ

niya-vaiyaraÐ s˜hiss˜mi.” Paha÷÷ha-maõo ya pavi÷÷ho taÐmi bhavaõe r˜y˜. Pecchai

nija-vyatikaraÐ þ˜siÿy˜mi.” Prah®ÿ÷a-man˜þ ca praviÿ÷as tasmin bhavane r˜j˜. Prekÿate

tattha jiõa-bhavaõaÐ; tassaggao veŸ. P¨i¨õa paõami¨õa ya jiõaÐ kao gandhavva-

tatra jina-bhavanaÐ; tasy˜grato vedŸ. P¨jayitv˜ praõamya ca jinaÐ k®to gandharva-

viv˜ho. Pasutt˜iÐ v˜sa-bhavaõe; voliy˜ rayaõŸ. Pah˜e dohi vi kayaÐ jiõa-

viv˜ha×. Prasuptau v˜sa-bhavane; vyavalŸn˜ rajanŸ. Prabh˜te dv˜bhy˜m api k®taÐ jina-

vandaõaÐ. Uvavi÷÷ho r˜y˜ sŸh˜saõe, s˜ vi nivi÷÷h˜ addh˜saõe. BhaõiyaÐ ca tŸe:

vandanam. Upaviÿ÷o r˜j˜ siÐh˜sane, s˜pi niviÿ÷˜rdh˜sane. BhaõitaÐ ca tay˜:

“Nisuõesu piyayama, me vaiyaraÐ!

“Niþ®õu priyatama, me vyatikaram!

Atthi iheva Bh˜rahe v˜se Khiipai÷÷hiyaÐ n˜ma nayaraÐ, Jiyasatt¨ r˜y˜.

AstŸhaiva Bh˜rate varÿe Kÿitipratiÿ÷hitaÐ n˜ma nagaraÐ, Jitaþatrur r˜j˜.

Page 262: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

262

Annay˜ p˜rambhiy˜406 citta-sabh˜ r˜iõ˜, samappiy˜ cittagara-seõŸe samma-bh˜gehiÐ.

Anyad˜ pr˜rabdh˜ citra-sabh˜ r˜jñ˜, samarpit˜ citrakara-þreõy˜Ð samma-bh˜gai×.

Cittanti cittayar˜ aõege. Ego ya Cittangao n˜ma vuýýho cittagaro cittei.

Citrayanti citrakar˜ aneke. Ekaþ ca Citr˜ðgado n˜ma v®ddhaþ citrakaraþ citrayati.

Aikkanto bahuo k˜lo. Tassa ya jovvaõa-tth˜ KaõayamanjarŸ n˜ma dh¨y˜ bhattam

Atikr˜nto bahu× k˜la×. Tasya ca yauvana-sth˜ KanakamañjarŸ n˜ma duhit˜ bhaktam

˜õei. Annay˜ patthiy˜ gahiya-bhoyaõ˜ piu-samŸvaÐ; j˜v˜gacchai jaõa-saÐkule r˜ya-

˜nayati. Anyad˜ prasthit˜ g®hŸta-bhojan˜ pit®-samŸpaÐ; y˜vad ˜gacchati jana-saÐkule r˜ja-

pahe java-vimukkeõ˜seõa ego ˜sav˜ro. S˜ ya bhŸy˜ pal˜õ˜407. Pacch˜ taÐmi volie

pathi java-vimukten˜þvenaiko ‘þvav˜ra×. S˜ ca bhŸt˜ pal˜yit˜. Paþc˜t tasmin vyavalŸne

(105) piu-sag˜sam ˜gay˜. Cittangao bhattam ˜gayaÐ da÷÷h¨õa sarŸra-cintaÐ gao.

pit®-sak˜þam ˜gat˜. Citr˜ðgado bhaktam ˜gataÐ d®ÿ÷v˜ þarŸra-cint˜Ð gata×.

KaõayamanjarŸe tattha ko÷÷ima-tale kougeõa vaõõaehiÐ lihiyaÐ jah˜-sar¨vaÐ sihi-

Kanakamañjary˜ tatra ku÷÷ima-tale kautukena varõair likhitaÐ yath -svar¨paÐ þikhi-

picchaÐ. Etthantare Jiyasatt¨ r˜y˜ citta-sabham ˜gao. Cittam avaloyanteõa di÷÷haÐ

piccham. Atr˜ntare Jitaþatrur r˜j˜ citra-sabh˜m ˜gata×. Citram avalokayantena d®ÿ÷aÐ

ko÷÷ima-tale sihi-picchaÐ. SundaraÐ ti k˜uÐ gahaõa-nimittaÐ karo v˜hio. Bhagg˜o

ku÷÷ima-tale þikhi-piccham. Sundaram iti k®tv˜ grahaõa-nimittaÐ karo vy˜h®ta×. Bhagn˜

naha-suttŸo. Vilakkho dis˜o paloei. KaõayamanjarŸe h˜sa-puvvayaÐ bhaõiyaÐ:

nakha-þuktaya×. Vilakÿo diþa× pralokayati. Kanakamañjary˜ h˜sa-p¨rvakaÐ bhaõitaÐ:

405 M.JM.•.AMg. par©ppara ß paraspara. Id., [81.1] 406 p˜rambhiya- = pr˜rabdha-. Sheth, 1965, p.590. 407 pal˜õa- = pal˜yita-. Id., p.570. pal -: in JM. heeft het verbaaladjectief ook het suffix -na: pal˜õa-. Pischel, 1957, §567.

Page 263: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

263

““TihiÐ p˜ehiÐ ˜sandao na ÷h˜i tti cautthaÐ mukkhaÐ purisaÐ maggantŸe ajja

““Tribhi× p˜dair ˜sando na tiÿ÷hatŸti caturthaÐ m¨rkhaÐ puruÿaÐ m˜rganty˜dy˜

tumaÐ cauttha-p˜o laddho.”” R˜iõ˜ bhaõiyaÐ: ““KahaÐ? S˜hesu

tvaÐ caturtha-p˜do labdha×.”” R˜jñ˜ bhaõitaÕ: ““Katham? •˜dhi

paramatthaÐ!”” TŸe hasi¨õa bhaõiyaÐ: ““AhaÐ jaõayassa bhattam ˜õemi j˜va, r˜ya-

param˜rtham!”” Tay˜ hasitv˜ bhaõitam: ““AhaÐ janak˜ya bhaktam ˜nay˜mi y˜vad, r˜ja-

magge ego puriso ˜saÐ aivegeõa v˜hei. Na se thov˜ vi ghiõ˜ atthi, jao r˜ya-

m˜rga eka× puruÿo ‘þvam ativegena v˜hayati. Na tasya stok˜pi gh®õ˜sti, yato r˜ja-

maggeõa vuýýho b˜lo itthŸ anno vi kovi asamattho vaccai, so pellijjai408. T˜ ego so

m˜rgena v®ddho b˜la× stry anyo ‘pi ko’ py asamartho vrajati, sa kÿipyate. Tasm˜d eka× so

˜sav˜ro mah˜-mukkho ˜sandayassa p˜o. BŸo p˜o r˜y˜, jeõa cittayar˜õaÐ sabh˜

‘þvav˜ro mah -m¨rkha ˜sandasya p˜da×. DvitŸya× p˜do r˜j˜, yena citrakarebhya× sabh˜

sama-bh˜gehiÐ virikk˜. Ekkekka-kuýumbe bahuy˜ cittayar˜. Mama piy˜ egaÐ

sama-bh˜gair virikt˜. Ekaika-ku÷umbe bahavaþ citrakar˜×. Mama pitaikam

aputto, bŸyaÐ vuýýho, taiyaÐ duggao. EvaÐvihassa vi samo bh˜go kao. Taio

aputro, dvitŸyaÐ v®ddha×, t®tŸyaÐ durgata×. EvaÐvidh˜y˜pi samo bh˜ga× k®ta×. T®tŸya×

(106) p˜o esa mama piy˜, jeõa eeõa citta-sabhaÐ cittanteõa puvva-viýhattaÐ409

p˜da eÿa mama pit˜, yenaitena citra-sabh˜Ð citrayantena p¨rv˜rjitaÐ

khaiyaÐ410; saÐpayaÐ, jaÐ v˜ taÐ v˜ ˜h˜ram ˜õemi, taÐmi ˜gae sarŸra-cint˜e

kh˜ditaÐ; s˜mprataÐ, yad v˜ tad v˜h˜ram ˜nay˜mi, tasmin ˜gate þarŸra-cint˜y˜Ð

408 pella- =√kÿip. Sheth, 1965, p.615. 409 viýhav- = √arj. Id., p.781.

Page 264: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

264

gacchai. So sŸyalo keriso hoi!”” R˜y˜ bhaõai: ““Kaham ahaÐ cauttho p˜o?””

gacchati. Sa þŸtala× kŸd®þo bhavati!”” R˜j˜ bhaõati: ““Katham ahaÐ caturtha× p˜da×?””

IyarŸe bhaõiyaÐ: ““Savvo vi t˜va j˜õai: “““Kuo ettha t˜va sihŸõam ˜gamo?”””

Itary˜ bhaõitaÐ: ““Sarvo ‘pi t˜vaj j˜n˜ti: “““Kuto ‘tra t˜vat þikhin˜m ˜gama×?””” Katham

Kahavi ˜õiyaÐ hojj˜. To vi t˜va di÷÷hŸe nirakkhijj˜.““ R˜iõ˜ bhaõiyaÐ: ““SaccaÐ

apy ˜nŸtaÐ bhavet. Tato ‘pi t˜vad d®ÿ÷y˜ nir˜khy˜yat.”” R˜jñ˜ bhaõitaÐ: ““SatyaÐ

mukkho ahaÐ cauttho p˜o ˜sandayassa.”” R˜y˜ tŸe vayaõa-vinn˜saÐ so¨õa deha-

m¨rkho ‘haÐ caturtha× p˜da ˜sandasya.”” R˜j˜ tasy˜ vacana-viny˜saÐ þrutv˜ deha-

l˜yaõõaÐ ca pecchi¨õ˜õuratto. KaõayamanjarŸ vi jaõayaÐ bhunj˜vitt˜411 gay˜ sa-

l˜vaõyaÐ ca prekÿy˜nurakta×. Kanakamañjary api janakaÐ bhojayitv˜ gat˜ sva-

gihaÐ. Sugutt˜bhih˜õa-manti-muheõa maggio Cittangao MayaõamanjariÐ412 r˜iõ˜. g®ham. Sugupt˜bhidh˜na-mantri-mukhena m˜rgitaþ Citr˜ðgado KanakamañjarŸÐ r˜jñ˜.

Teõa bhaõiyaÐ: ““Amhe dariddiõo; kahaÐ viv˜ha-mangalaÐ ranno ya p¨yaÐ

Tena bhaõitaÐ: ““VayaÐ daridriõa×; kathaÐ viv˜ha-maðgalaÐ r˜jñe ca p¨j˜Ð

karemo?”” Kahiyam eyaÐ r˜iõo. Teõ˜vi dhaõa-dhanna-hiraõõ˜Ÿõa bhar˜viyaÐ

karuma×?”” Kathitam etad r˜jñe. Ten˜pi dhana-dh˜nya-hiraõy˜dina bh˜ritaÐ

Cittangayassa bhavaõaÐ. Pasattha-tihi-muhutte mah˜-vibh¨Ÿe viv˜hiy˜

Citr˜õgadasya bhavanam. Praþasta-tithi-muh¨rte mah -vibh¨ty˜ viv˜hit˜

KaõayamanjarŸ. Viiõõo tŸe p˜s˜o mahanto d˜si-vaggo ya.

KanakamañjarŸ. VitŸrõas tasy˜× pr˜s˜do mah˜n d˜sŸ-vargaþ ca.

410 khaiya- = kh˜dita-. Id., p.267. 411 bhunj˜viya- = bhojita-. Id., p.654

Page 265: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

265

Tassa ya r˜iõo aõeg˜o mah˜-devŸo; egeg˜ v˜raeõa rayaõŸe r iõo v˜sa-bhavaõe

Tasya ca r˜jño ‘nek˜ mah -devya; ekaik˜ v˜reõa rajaõy˜Ð r˜jño v˜sa-bhavana

(107) ˜gacchai.TaÐmi ya diyahe KaõayamanjarŸ-v˜rao ˜õatto. Gay˜laÐkiya-vibh¨siy˜

˜gacchati. TasmiÐþ ca divase KanakamañjarŸ-v˜ra ˜jñ˜pita×. Gat˜laÐk®ta-vibh¨ÿit˜

Mayaõiy˜e d˜sa-ceýŸe samaÐ, uvavi÷÷h˜ ˜saõe. Etthantare ˜gao r˜y˜. Kayam

Madanikay˜ d˜sa-ceýy˜ samam, upaviÿ÷˜sane. Atr˜ntara ˜gato r˜j˜. K®tam

abbhu÷÷h˜õ˜iyaÐ viõaya-kammaÐ. Nivaõõo sejj˜e413 r˜y˜. Io puvvam eva

abhyutth˜n˜dikaÐ vinaya-karma. Nipanna× þayy˜y˜Ð r˜j˜. Ita× p¨rvam eva

KaõayamanjarŸe Mayaõiy˜ bhaõiy˜ ˜si: ““R˜iõo nivaõõassa ahaÐ tae akkh˜õayaÐ

Kanakamañjary˜ Madanik˜ bhaõit˜sŸd: ““R˜jño nipannasy˜haÐ tvay˜khy˜nakaÐ

puccheyavv˜, jah˜ r˜y˜ suõei.”” Ao Mayaõiy˜e etth˜vasare bhaõiyaÐ: ““S˜miõi,j˜va

praÿ÷avy˜, yath˜ r˜j˜ þ®õoti.”” Ato Madanikay˜tr˜vasare bhaõitaÐ: ““Sv˜mini, y˜vad

r˜y˜ pava÷÷ai, t˜va kahehi kiÐci akkh˜õayaÐ.”” IyarŸe bhaõiyaÐ: ““Mayaõie,

r˜j˜ pravartate, t˜vat kathaya kimcid ˜khy˜nakam.”” Itary˜ bhaõitaÐ: ““Madanike,

t˜va r˜y˜ nidd˜e suyau414, tao kahissaÐ.”” R˜iõ˜ cintiyaÐ: ““KerisaÐ puõa im˜

t˜vad r˜j˜ nidr˜y˜Ð svapiti, tata× kathayiÿy˜mi.”” R˜jñ˜ cintitaÐ: ““KŸd®þaÐ punar iyam akkh˜õayaÐ kahei? AhaÐ pi suõemi tti aliya-pasuttaÐ kayaÐ. Mayaõiy˜e

˜khy˜nakaÐ kathayati? Aham api þ®õomŸty alŸka-prasuptaÐ k®tam. Madanikay˜

bhaõiyaÐ: ““S˜miõi, pasutto r˜y˜, kahesu akkh˜õayaÐ!”” IyarŸe bhaõiyaÐ:

bhaõitaÐ: ““Sv˜mini, prasupto r˜j˜, kathay˜khy˜nakam!”” Itary˜ bhaõitaÐ:

412 Waarschijnlijk is MayaõamanjariÐ een vergissing en moet het vervangen worden door KanakamañjarŸ. 413 M.AMg.JM. s½jj˜- komt van sijj˜ = þayy™. Pischel, 1957, §101. 414 suyau moet waarschijnlijk supai zijn. Jacobi geeft dit in een voetnoot op als een variant uit een ander manuscript. Jacobi, 1967, p.50.

Page 266: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

266

““Suõasu! VasantauraÐ nayaraÐ, Varuõo se÷÷hŸ. Teõa ega-khaõýa-p˜h˜õamay˜

““•®õu! VasantapuraÐ nagaraÐ, Varuõa× þreÿ÷hŸ. Tenaika-khaõýa-p˜ÿ˜õamay˜

deuliy˜415 kar˜viy˜ hattha-pam˜õ˜. TŸe cau-hattho devay˜-viseso kao.”” Mayaõiy˜e

devakulik˜ k˜rit˜ hasta-pram˜õ˜. Tasy˜Ð catur-hasto devat˜-viþeÿa× k®ta×.”” Madanikay˜

bhaõiyaÐ: ““S˜miõi, kahaÐ ega-hattha-pam˜õ˜e deuliy˜e cau-hattho devo m˜o

bhaõitaÐ: ““Sv˜mini, katham eka-hasta-pram˜õ˜y˜Ð devakulik˜y˜Ð catur-hasto devo m˜ta

tti.”” IyarŸe bhaõiyaÐ: ““Nidd˜iy˜ saÐpayaÐ, kallaÐ kahissaÐ.”” EvaÐ hou tti

iti.”” Itary˜ bhaõitaÐ: ““Nidrit˜ s˜mprataÐ, kalyaÐ kathayiÿy˜mi.”” EvaÐ bhavatv iti

bhaõi¨õa niggay˜ Mayaõiy˜, gay˜ sa-gihaÐ. R iõo ko¨hallaÐ j˜yaÐ: ““Kim eyam

bhaõitv˜ nirgat˜ Madanik˜, gat˜ sva-g®ham. R˜jña× kaut¨h˜lyaÐ j˜taÐ: ““Kim etad

erisaÐ ti.”” Nivaõõ˜ ya es˜.

Ÿd®þam iti.”” Nipann˜ caiÿ˜.

(108) J˜va bŸya-diõe vi tŸe v˜rao ˜õatto, t˜va taheva Mayaõiy˜e bhaõiy˜:

Y˜vad dvitŸya-dina api tasy˜ v˜ra ˜jñ˜pitas, t˜vat tathaiva Madanikay˜ bhaõit˜:

““S˜miõi, taÐ addha-kahiyaÐ kah˜õayaÐ kahesu!”” IyarŸe bhaõiyaÐ: ““Hale,

““Sv˜mini, tam ardha-kathitaÐ kath˜nakaÐ kathaya!”” Itary˜ bhaõitaÐ: ““Hale,

so devo Caubbhuo, na uõa sarŸrassa taÐ pam˜õaÐ. EttiyaÐ416 ceva akkh˜õayaÐ.””

sa devaþ Caturbhujo, na puna× þarŸrasya taÐ pram˜õaÐ. Iyad ev˜khy˜nakam.””

Mayaõiy˜e bhaõiyaÐ: ““AnnaÐ kahesu!”” KaõayamanjarŸe bhaõiyaÐ: ““Hale, atthi

Madanikay˜ bhaõitam: ““AnyaÐ kathaya!”” Kanakamañjary˜ bhaõitaÐ: ““Hale ‘sti

415 In sommige gevallen valt de a op het einde van het eerste lid van een compositum weg vóór een verschillende udv®tta vocaal aan het begin van het tweede lid: deuliy˜- = devakulik˜-. Pischel, 1957, §168. 416 JM. ½ttiya- veronderstelt een *ayat waar *ayattya van afgeleid kan worden, met een svarabhakti vocaal wordt dat: *ayattiya, overeenkomstig met het Sanskrit ihatya, kvatya en tatraiya. Id., §153.

Page 267: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

267

mahant˜ aýavŸ. TŸe vitthariya-s˜ha-pas˜ho mahanto ratt˜soya-p˜yavo. Tassa ya

mahaty a÷avŸ. Tasy˜Ð vistŸrõa-þ˜kh -praþ˜kho mah˜n rakt˜þoka-p˜dapa×. Tasya ca

ch˜y˜ natthi.”” Mayaõiy˜e bhaõiyaÐ: ““Kaham erisassa vi taru-varassa ch˜y˜

ch˜y˜ n˜sti.”” Madanikay˜ bhaõitaÐ: “Katham Ÿd®þasy˜pi taru-varasya ch˜y˜

natthi?”” TŸe bhaõiyaÐ: ““KallaÐ kahissaÐ; saÐpayaÐ nidd -paravvas˜417.”” Taiya-

n˜sti?”” Tay˜ bhaõitaÐ: ““KalyaÐ kathayiÿy˜mi; s˜mprataÐ nidr˜-paravaþ˜.”” T®tŸya-

diõe vi kougeõa s˜ ceva sam˜õatt˜. Taheva Mayaõiy˜e pu÷÷h˜. KahiyaÐ: ““Tassa

dine ‘pi kautukena saiva sam˜jñapt˜. Tathaiva Madanikay˜ p®ÿ÷˜. KathitaÐ: ““Tasya

p˜yavassa ahe418 ch˜y˜ [na uõa uvari chay˜419].”” AnnaÐ pu÷÷h˜ kahei: ““EgaÐmi

p˜dapasy˜dhaþ ch˜y˜ [na punar upari ch˜y˜].”” AnyaÐ p®ÿ÷˜ kathayaty: ““Ekasmin

sannivese ego mayaharo420. Tassa mahanto karaho. So ya sacchandaÐ carai. Annay˜

saÐniveþa eko gr˜maõŸ×. Tasya mah˜n karabha×. Sa ca svacchandaÐ carati. Anyad˜

teõa caranteõa patta-puppha-phala-samiddho babb¨la-p˜yavo di÷÷ho. Tassa ya

tena carantena pattr˜-puÿpa-phala-sam®ddho babb¨la-p˜dapo d®ÿ÷a×. Tasya ca

saÐmuhaÐ gŸvaÐ pas˜rei, na ya p˜vei. Tassa ya kajje suiraÐ paritappai421. Tao

sammukhaÐ grŸv˜Ð pras˜rayati, na ca pr˜pnoti. Tasya ca k˜rye suciraÐ paritapati. Tata×

su÷÷huyaraÐ cauddisiÐ kandharaÐ pas˜rei. J˜he kahavi na p˜vei, t˜he tassa

suÿ÷hutaraÐ caturdiþaÐ kandhar˜Ð pras˜rayati. Yarhi katham api na pr˜pnoti, tarhi tasya

417 M.AMg.JM.•. paravvasa = paravaþa. Id., §196. 418 In alle dialecten, uitgezonderd in de nom.sg. van de a-stammen in het AMg.Mg. en in een aantal adverbia in het AMg., waar het e wordt, wordt de -a× die afkomstig is van -as, een o. Id., §345. 419 Dit moet wellicht ch˜y˜- zijn. 420 Volgens Sheth is mayaharo een deþi-woord voor ‘dorpshoofd’. Als Sanskrit-equivalent heb ik geopteerd voor gr˜maõŸ-. Sheth, 1965, p.673. 421 paritappai ß *paritapyati.

Page 268: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

268

roso ˜gao. Teõa tassovariÐ muttaÐ purŸsaÐ ca vosiriyaÐ.”” Mayaõiy˜e bhaõiyaÐ:

roÿa ˜gata×. Tena tasyopari m¨traÐ purŸÿaÐ ca vyavasargam.”” Madanikay˜ bhaõitaÐ:

““KahaÐ so mutta-purŸsaÐ vosirai tassovariÐ, jaÐ vayaõeõaÐ pi p˜veuÐ na

““KathaÐ sa m¨tra-purŸÿaÐ vyavas®jati tasyopari, yad vadanen˜pi pr˜ptuÐ na

tarai?”” IyarŸe bhaõiyaÐ: ““KallaÐ s˜hissaÐ.”” Taheva kahiyaÐ bŸya-divase, jah˜:

tarati?”” Itary˜ bhaõitaÐ: ““KalyaÐ þ˜siÿy˜mi.”” Tathaiva kathitaÐ dvitŸya-divase, yath˜:

(109) ““So babb¨la-p˜yavo andha-k¨va-khaýý 422-majjhe; teõa kh˜iuÐ na tarai.””

“Sa babb¨la-p˜dapo ‘ndha-k¨pa-garta-madhye; tena kh˜dituÐ na tarati.””

EvaÐ KaõayamanjarŸe so r˜y˜ ko¨hala-bh¨ehiÐ erisakkh˜õaehiÐ chaÐ-m˜se j˜va

EvaÐ Kanakamañjary˜ sa r˜j˜ kaut¨hala-bh¨tair Ÿd®þ˜khy˜nakai× ÿaõ-m˜se y˜vad

vimohio. Pacch˜ tŸe uvari aŸva s˜õur˜o j˜o. TŸe ceva samaÐ eganta-rai-pasatto

vimohita×. Paþc˜t tasy˜ upary atŸva s˜nur˜go j˜ta×. Tayaiva samam ek˜nta-rati-prasakto

gamei k˜laÐ. NavaraÐ savakkŸo423 tŸe uvari pauviy˜o chidd˜õi magganti saÐlavanti

gamayati k˜lam. NavaraÐ sapatnyas tasy˜ upari prakupit˜þ chidr˜õi m˜rganti saÐlapanti

ya: ““Ey˜e r˜y˜ vasŸ-karaõeõa vasŸ-kao, jeõa uttama-kula-pas¨y˜o vi devŸo

ca: ““Etasy˜ r˜j˜ vaþŸ-karaõeõa vaþŸ-k®to, yenottama-kula-pras¨t˜ api devya×

paricatt˜o, imŸe vi sippiya-duhiy˜e aõuratto na viy˜rei guõa-dose, n˜vekkhai rajja-

parityakt˜, asy˜ api þilpika-duhitur anurakto na vic˜rayati guõa-doÿau, n˜pekÿate r˜jya-

kajj˜iÐ, na gaõei davvaÐ viõ˜sijjantam imŸe m˜y˜-vittehiÐ.””

k˜ry˜ni, na gaõayati dravyaÐ vin˜þayantam asy˜ m˜y˜-v®tta×.””

422 Volgens Sheth is khaýý˜ een deþi-woord voor ‘put’. Id., p.270. Ik heb het opteerd voor het Sanskrit woord garta-.

Page 269: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

269

Io ya KaõayamanjarŸ niya-p˜s˜ovarae majjhaõha-vel˜e pavisi¨õa diõe diõe

Itaþ ca KanakamañjarŸ nija-pr˜s˜d˜pavarake madhy˜hna-vel˜y˜Ð praviþya dine dina

eg˜giõŸ vatth˜bharaõ˜õi r˜ya-santiy˜iÐ muyai, t˜iÐ pii-santiy˜iÐ cŸvar˜iÐ tauya-

ek˜kinŸ vastr˜bharaõ˜õi r˜ja-sant˜ni muñcati, t˜ni pit®-sant˜ni cŸvar˜õi trapu-

sŸsay˜laÐk˜raÐ ca geõhai. Appaõo jŸvaÐ ca sambohei: ““M˜, jŸva, karesu iýýhi-

sŸsak˜laÐk˜raÐ ca g®hõ˜ti. ·tmano jŸvaÐ ca saÐbodhayati: ““M˜, jŸva, kurv ®ddhi-

g˜ravaÐ424, m˜ vaccasu mayaÐ, m˜ visumarasu appayaÐ! Ranno santiy˜ im˜

gauravaÐ, m˜ vraja madaÐ, m˜ vismar˜tm˜nam! R˜jña× santŸyam

riddhŸ, tujjha santiy˜im ey˜iÐ daõýa-khaõýiy˜im, imaÐ c˜haraõaÐ. T˜ uvasanta-

®ddhis, tava sant˜ny et˜ni daõýa-khaõýitanŸdaÐ c˜bharaõam. Tasm˜d upaþ˜nta-

maõo bhava, jeõa suiram imŸe sirŸe abhogŸ bhavasi; annah˜ r˜y˜ kandhar e

mano bhava, yena suciram asy˜× þriy˜m abhoginŸ bhavasy; anyath˜ r˜j˜ kandhar˜y˜Ð

(110) ghett¨õa nŸõehii.””ImaÐ ca ce÷÷hiyaÐ paidiõam uvalakkhe¨õa savattŸhiÐ r˜y˜

g®hŸtv˜ nirõeÿyati.”” IdaÐ ca ceÿ÷itaÐ pratidinam upalakÿya sapatnŸbhir r˜j˜

bhaõio: ““Jai vi tumam amh˜õam uvari ninneho, tah˜ vi amhe tumha akusalaÐ

bhaõito: ““Yady api tvam asm˜kam upari ni×snehas, tath˜pi vayaÐ yuÿm˜kam akuþalaÐ

rakkhemo, jao: bhatt˜ra-devay˜o havanti n˜rŸo.”” J˜ tuha es˜ hiyaya-daiy˜, s˜ kim

rakÿema, yato: bhart®-devat˜ bhavanti n˜rya×.”” Y˜ tavaiÿ˜ h®daya-dayit˜, s˜ kim

avi kammaõaÐ khuýýaÐ mantaÐ v˜ s˜hei. ImaÐ aõatthaÐ na y˜õasi eŸe vasŸ-

api k˜rmaõaÐ kÿudraÐ mantraÐ v˜ s˜dhayati. Imam anarthaÐ na j˜n˜sy etay˜ vaþi-

423 savakkŸ- = savattŸ- = sapatnŸ-. Id., p.882. 424 Gaurava- evolueert zowel naar gaürava- als naar g˜rava-. Pischel, 1957, §61.

Page 270: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

270

kao.”” R˜iõ˜ bhaõiyaÐ: ““KahaÐ?”” T˜hiÐ bhaõiyam: ““Es˜ majjhaõhe uvaraya-

k®ta×.”” R˜jñ˜ bhaõitaÐ: ““Katham?”” T˜bhir bhaõitam: ““Eÿ˜ madhy˜hne ‘pavaraka-

gay˜ d˜raÐ pihi¨õa kiÐpi muõamuõantŸ ci÷÷hai diõe diõe kaÐci velaÐ. Jai na

gat˜ dv˜raÐ pidh˜ya kim api muõamuõ˜yantŸ tiÿ÷hati dine dine k˜Ðcid vel˜m. Yadi na

pattiyasi425, to nir¨vehi keõai anna-vaggeõa v˜!”” ImaÐ ca so¨õa r˜y˜ sayam eva

pratyesy, ato nir¨paya ken˜py anya-vargena v˜!”” IdaÐ ca þrutv˜ r˜j˜ svayam eva

gao. Uvaraga-pavi÷÷h˜e KaõayamanjarŸe nir¨vaõatthaÐ d˜ra-desa-÷÷hieõa di÷÷haÐ

gata×. Apavaraka-praviÿ÷˜y˜× Kanakamañjary˜ nir¨paõ˜rthaÐ dv˜ra-deþa-sthitena d®ÿ÷aÐ

taÐ puvva-vaõõiya-ce÷÷hiyaÐ, suyaÐ ca attaõoõus˜saõaÐ. Paritu÷÷ho ya citteõaÐ:

tat p¨rva-varõita-ceÿ÷itaÐ, þrutaÐ c˜tmano ‘nuþ˜sanam. Parituÿ÷aþ ca cittena:

““Aho imŸe buddhi-kosallaÐ, aho gavva-paricc˜o, aho viveo! T˜ savvah˜ sayala-

““Aho ‘sy˜ buddhi-kauþalyam, aho garva-parity˜go, ‘ho viveka×! Tasm˜t sarvath˜ sakala-

guõa-nih˜õam es˜, macchariõŸo ya ey˜o savattittaõao, jao guõaÐ pi dosaÐ

guõa-nidh˜õam eÿ˜, matsarinyaþ cait˜× sapatnŸtv˜, yato guõam api doÿaÐ

pecchanti.””

prekÿante.””

Tu÷÷heõa ya rann˜ savva-rajja-s˜miõŸ kay˜; pa÷÷o ya baddho. EvaÐ vaccai

Tuÿ÷ena ca r˜jñ˜ sarva-r˜jya-sv˜minŸ k®t˜; pa÷÷aþ ca baddha×. EvaÐ vrajati

k˜lo. Annay˜ Vimalacand˜yariya-samŸve r˜iõ˜ KaõayamanjarŸe ya paýivanno

k˜la×. Anyad˜ Vimalacandr˜c˜rya-samŸpe r˜jñ˜ Kanakamañjary˜ ca pratipanna×

s˜vaya-dhammo.

þr˜vaka-dharma×.

Page 271: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

271

(111) K˜leõa ya KaõayamanjarŸ devŸ houÐ cuy˜ sam˜õ˜ uppann˜ Veyaýýhe pavvae

K˜lena ca KanakamañjarŸ devŸ bh¨tv˜ cyut˜ santy utpann˜ Vait˜ýhye parvate

Toraõ˜ure nayare Daýhasatti-vijj˜hara-r˜iõo duhiy˜. KayaÐ n˜maÐ

Toraõapure nagare D®ýhaþakti-vidy˜dhara-r˜jño duhit˜. K®taÐ n˜ma

Kaõayam˜la tti. Kameõa ya patt˜ jovvaõaÐ. Annay˜ r¨vakkhitta-hiyaeõ˜vahariy˜

Kanakam˜leti. Krameõa ca pr˜pt˜ yauvanam. Anyad˜ r¨p˜kÿipta-h®dayen˜pah®t˜

V˜sav˜bhih˜õeõa khayareõa. ImaÐmi pavvae p˜s˜yaÐ viuvvi¨õa ÷haviy˜.

V˜sav˜bhidh˜nena khacareõa. Asmin parvate pr˜s˜daÐ vik®tya sth˜pit˜.

Raiy˜ im˜ veiy˜: “Kilettha viv˜hemi.” Etthantare Kaõayam˜l e je÷÷ha-bh˜y˜

RacitaiyaÐ vedik˜: “Kil˜tra viv˜hay˜mi.” Atr˜ntare Kanakam˜l˜y˜ jyeÿ÷ha-bhr˜t˜

Kaõayateo sam˜gao. Te do vi ros˜õala-pajjaliy˜ jujjhant˜ paroppara-gh˜ehiÐ

Kanakateja× sam˜gata×. Tau dv˜v api roÿ˜nala-prajvalitau yudhyam˜nau paraspara-gh˜÷air

maccum uvagay˜. Kaõayam˜l˜ vi bh˜i-sogeõa subahuÐ akkandi¨õa vimaõa-

m®tyum upagatau. Kanakam˜l˜pi bhr˜t®-þokena subahum ˜krandya vimana-

dummaõ˜ imaÐmi p˜s˜e ci÷÷hai. Annay˜ ˜gao ettha V˜õamantaro n˜ma ego suro.

durman˜ asmin pr˜s˜de tiÿ÷hati. Anyad˜gato ‘tra V˜namantaro n˜maika× sura×.

Teõa s˜ bhaõiy˜ sa-siõehaÐ: ““Vacche, majjha tumaÐ duhiy˜.”” J˜vettiyaÐ jaÐpai

Tena s˜ bhaõit˜ sa-snehaÐ: ““Vatse, mama tvaÐ duhit˜.”” Y˜vad iyaj jalpati

so suro, t˜va Daýhasatti-vijj˜haro putta-duhiy˜-aõõesaõattham ˜gao. Vantareõa

sa suras, t˜vad D®ýhaþakti-vidy˜dhara× putra-duhitr-anveÿaõ˜rtham ˜gata×. Vyantareõa

m˜y˜e Kaõayam˜l˜ ann˜risa-r¨v˜ kay˜. Putta-duhiy˜-V˜sava-sarŸr˜iÐ muyaga-r¨v˜iÐ

m˜yay˜ Kanakam˜l˜ny˜d®þa-r¨p˜ k®t˜. Putra-duhit®-V˜sava-þarŸr˜õi m®taka-r¨p˜ni 425 pattiya- ß √i., prati°. Sheth, 1965, p.534.

Page 272: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

272

dharaõŸe nivaýiy˜iÐ. T˜iÐ da÷÷h¨õa cintiyaÐ Daýhasattiõ˜: ““Imo mama taõao

dharaõy˜Ð nipatit˜ni. T˜ni d®ÿ÷v˜ cintitaÐ D®ýhaþaktin˜: ““AyaÐ mama tanako

V˜saveõa viõ˜sio, V˜savo vi Kaõayateeõa, v˜v˜ijjam˜õeõa ya V˜saveõa Kaõayam˜l˜

V˜savena vin˜þito, V˜savo ‘pi Kanakatejas˜, vy˜p˜dayantena ca V˜savena Kanakam˜l˜

viõ˜siy˜. T˜ dhir atthu saÐs˜rassa bahu-dukkha-paurassa!”” ““Ko sayaõõo eyaÐmi

vin˜þit˜. Tasm˜d dhig astu saÐs˜rasya bahu-du×kha-pracurasya!”” ““Ko saprajña etasmin

(112) raiÐ karei tti?”” veraggam abbhuvagao, pavvajjam uvagao. Vantareõa

ratiÐ karotŸti?”” vair˜gyam abhyupagata× pravrajy˜m upagata×. Vyantareõa

ya uvasaÐhariy˜ m˜y˜. Vandio Kaõayam˜l e sureõa ya. S˜huõ˜ bhaõiyaÐ: ““Kim

copasaÐh®t˜ m˜y˜. Vandita× Kanakam˜lay˜ sureõa ca. S˜dhun˜ bhaõitaÐ: ““Kim

eyam erisaÐ?”” S˜hio ya Kaõayam˜l e bh˜i-maraõa-vuttanto. S˜huõ˜ bhaõiyaÐ:

etad Ÿd®þam?”” •˜sitaþ ca Kanakam˜lay˜ bhr˜t®-maraõa-v®tt˜nta×. S˜dhun˜ bhaõitaÐ:

““Mae tiõõi muyaga-sarŸr˜iÐ di÷÷h˜iÐ.”” Sureõa bhaõiyaÐ: ““Mae m˜y˜ kay˜.””

““May˜ trŸõi m®taka-þarŸr˜õi d®ÿ÷˜ni.”” Sureõa bhaõitaÐ: ““May˜ m˜y˜ k®t˜.””

““Kim atthaÐ?”” Sureõa bhaõiyaÐ: ““Suõasu k˜raõaÐ! Khiipai÷÷hie nayare ˜si

““Kim artham?”” Sureõa bhaõitaÐ: ““S®õu k˜raõam! Kÿitipratiÿ÷hite nagara ˜sŸj

Jiyasatt¨ n˜ma r˜y˜. Teõa Cittangayassa cittagarassa duhiy˜ pariõŸy˜ KaõayamanjarŸ

Jitaþatrur n˜ma r˜j˜. Tena Citr˜ðgadasya citrakarasya duhit˜ pariõŸt˜ KanakamañjarŸ

n˜ma. S˜ ya s˜viy˜ j˜y˜. So vi Cittangao tŸe panca-namokk˜reõa nijj˜mio, mari¨õa

n˜ma. S˜ ca þr˜vik˜ j˜t˜. So ‘pi Citr˜ðgadas tasy˜× pañca-namask˜reõa niry˜mito, m®tv˜

Vantaro n˜ma suro j˜o. So ya ahaÐ ti. Annay˜ iha-m-˜gao; j˜ves˜ Kaõayam˜l˜

Vyantaro n˜ma suro j˜ta×. Sa c˜ham iti. Anyadeh˜gato; y˜vad eÿ˜ Kanakam˜l˜

Page 273: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

273

soya-vihur˜ di÷÷h˜. J˜o imŸe uvari aŸva siõeho. CintiyaÐ ca: “““Kim es˜ me

þoka-vidhur˜ d®ÿ÷˜. J˜to ‘sy˜ upary atŸva sneha×. CintitaÐ ca: “““Kim eÿ˜ me

puvva-bhave u bandhu-vises˜ ˜si tti.””” OhŸ pautto. N˜yaÐ: “““KaõayamanjarŸ

p¨rva-bhave tu bandhu-viþeÿ˜sŸd iti.””” Avadhi× prayukta×. Jñ˜taÐ: “““KanakamañjarŸ

mama duhiy˜ esa tti mari¨õa khayara-duhiy˜ j˜y˜.””” Etthantare tumam ˜gao.

mama duhitaiÿeti m®tv˜ khacara-duhit˜ j˜t˜.””” Atr˜ntare tvam ˜gata×.

May˜ cintiyaÐ: “““Es˜ piuõ˜ saha gamissai tti”””; viraha-bhŸruõ˜ ann˜ris˜ kay˜

May˜ cintitam: “““Eÿ˜ pitr˜ saha gamiÿyatŸti”””; viraha-bhŸruõ˜ny˜d®þ˜ k®t˜

tumha mohaõatthaÐ, muyagaÐ ca daÐsiyam eŸe dehaÐ, pavanno ya tumaÐ

yuÿm˜kaÐ mohan˜rthaÐ, m®takaÐ ca darþitam etasy˜ dehaÐ, prapannaþ ca tvaÐ

pavvajjaÐ ti. Tao “““Mae esa mah˜õubh˜go426 pavancio tti””” j˜o haÐ sa-kheo.

pravrajy˜m iti. Tato “““Mayaiÿo mah˜nubh˜va× pravañcita iti,””” j˜to ‘haÐ sa-kheda×.

(113) T˜ khamiyavvaÐ tumae duc-ce÷÷hiyam imaÐ!”” S˜h¨ vi: ““Dhamma-paýivatti-

Tasm˜t kÿamitavyaÐ tvay˜ duþ-ceÿ÷itam idam!”” S˜dhur api: ““Dharma-pratipatti-

heuttaõeõa uvay˜rŸ tumaÐ ti”” jaÐpi¨õa uppaio viharai jah˜-samŸhiyaÐ.

hetutvenopak˜rŸ tvam iti”” jalpitvotpatito viharati yath -samŸhitam.

Kaõayam˜l e vi sura-s˜hiya-vuttantaÐ cintayantŸe j˜yaÐ j˜Ÿ-saraõaÐ, n˜o

Kanakam˜l˜y˜m api sura-þ˜sita-v®tt˜ntaÐ cintayanty˜Ð j˜taÐ j˜÷i-smaraõaÐ, jñ˜ta×

puvva-bhavo, jah˜: “““HaÐ s˜ Kaõayamanjari tti, eso ya mama piy˜ suro j˜o.”””

p¨rva-bhavo, yath˜: “““AhaÐ s˜ KanakamañjarŸty, eÿa ca mama pit˜ suro j˜ta×.”””

Tao saÐj˜ya-daýha-siõeh˜e bhaõio suro: “““T˜ya, ko majjha varo hohŸ?”””

Tata× saÐj˜ta-d®ýha-snehay˜ bhaõita× sura×: “““T˜ta, ko mama varo bhaviÿyati.”””

Page 274: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

274

Sureõa ohiõ˜ ˜bhoe¨õa bhaõiyaÐ: “““Vacche, so tuha puvva-bhava-bhatt˜ vi

Sureõ˜vadhin˜bhogayya bhaõitaÐ: “““Vatse, sa tava p¨rva-bhava-bhart˜pi

Jiyasattu-r˜y˜ devo houÐ DaýhasŸha-r˜iõo putto j˜o SŸharaho n˜ma. So tuha

Jitaþatru-r˜j˜ devo bh¨tv˜ D®ýhasiÐha-r˜jña× putro j˜ta× SiÐharatho n˜ma. Sa tava

bhatt˜ hohŸ.””” TŸe bhaõiyaÐ: “““KahiÐ tassa saÐjoo?””” Sureõa bhaõiyaÐ:

bhart˜ bhaviÿyati.””” Tay˜ bhaõitaÐ: “““KathaÐ tasya saÐyoga×?””” Sureõa bhaõitaÐ:

“““So ya vivarŸya-sikkh˜seõ˜vahario etth˜gamissai. T˜ nivvuy˜ suheõa ci÷÷hasu,

“““Sa ca viparŸta-þikh˜þven˜pah®to ‘tr˜gamiÿyati. Tasm˜n nirv®t˜ sukhena tiÿ÷ha,

m˜ uvveyaÐ karesu! AhaÐ tuh˜esa-samp˜yago ci÷÷h˜mi.””” ? hio ettheva p˜s˜e so

modvegaÐ kuru! AhaÐ tav˜deþa-samp˜dakas tiÿ÷h˜mi.””” Sthito ‘traiva pr˜s˜de sa

suro. Kaõayam˜l˜ vi sura-loeõa saha suheõaÐ gamei k˜laÐ. S˜ ya, ajjautta, ahaÐ

sura×. Kanakam˜l˜pi sura-lokena saha sukhena gamayati k˜lam. S˜ c˜ryaputr˜ham

ti. KallaÐ so suro ceiy˜õa vandaõatthaÐ MeruÐmi gao, j˜va tumam avaraõhe

iti. KalyaÐ sa suraþ caity˜n˜Ð vandan˜rthaÐ Merau gato, y˜vat tvam apar˜hõe

patto si. Aiukkaõ÷hiy˜e ya so vi t˜o ˜gaccham˜õo na mae paýiv˜lio, sayam

pr˜pto ‘si. Atyutkaõ÷hitay˜ ca so ‘pi t˜ta ˜gacchanto na may˜ pratip˜lita×, svayam

eva app˜ viv˜h˜vio tti. Esa s˜hio niya-vuttanto mae, jo tae pu÷÷ho tti.”

ev˜tm˜ viv˜hita iti. Eÿa þ˜sito nija-v®tt˜nto may˜, yas tay˜ p®ÿ÷a iti.”

SŸharahassa vi taÐ vuttantaÐ so¨õa j˜Ÿ-saraõam uppannaÐ. Etthantare

SiÐharathasy˜pi taÐ v®tt˜ntaÐ þrutv˜ j˜ti-smaraõam utpannam. Atr˜ntare

sam˜gao sura-gaõa-sahio so suro. Paõamio r˜iõ˜; ahiõandio sa-hariseõa sureõaÐ.

sam˜gata× sura-gaõa-sahita× sa sura×. Praõamito r˜jñ˜bhinandita× sa-harÿeõa sureõa. 426 -v- wordt uitzonderlijk à -g-. VDB, 1994, [66].

Page 275: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

275

(114) S˜hio Kaõayam˜l˜e niya-viv˜ha-vaiyaro surassa; pamuio so. Uciya-samull˜veõa

•˜sita× Kanakam˜lay˜ nija-viv˜ha-vyatikara× sur˜ya; pramudita× sa×. Ucita-samull˜pena

sam˜gao majjhaõho, bhutto taÐ divvam ˜h˜raÐ sa-bh˜rio r˜y˜. EvaÐ ÷hio m˜sam

sam˜gato madhy˜hno, bhuktas taÐ divyam ˜h˜raÐ sa-bh˜ryo r˜j˜. EvaÐ sthito m˜sam

egaÐ tattha. Bhaõiy˜ ya r˜iõ˜ Kaõayam˜l : “Pie, paýivakkha-vaggo uvaddavissai me

ekaÐ tatra. Bhaõit˜ ca r˜jñ˜ Kanakam˜l˜: “Priye, pratipakÿa-varga upadraviÿyati me

rajjaÐ. T˜ vacc˜mi aham; aõumannasu tumaÐ!” TŸe bhaõiyaÐ: “Piyayama, jaÐ

r˜jyam. Tasm˜d vraj˜my aham; anumanyasva tvam!” Tay˜ bhaõitaÐ: “Priyatama, yat

tumam ˜õavesi tti. ParaÐ tuha d¨re nayaraÐ; t˜ kahaÐ p˜ya-c˜reõa gamissaha?

tvam ˜jñ˜payasŸti. ParaÐ tava d¨re nagaraÐ; tasm˜t kathaÐ p˜da-c˜reõa gamiÿyatha?

T˜ geõhaha PannattiÐ vijjaÐ mam˜hiÐto427.” Gahiy˜ ya rann˜. S˜hiy˜ ya jah’utta-

Tasm˜d g®hõŸtha Prajñ˜ptŸÐ vidy˜Ð mad.” G®hŸt˜ ca r˜jñ˜. •˜sit˜ ca yathokta-

vih˜õeõa. ·pucchi¨õa Kaõayam˜laÐ gao sa-nayaraÐ. Kao mah¨savo nayare.

vidh˜nena. ·p®cchya Kanakam˜l˜Ð gata× sva-nagaram. K®to mahotsavo nagare.

Pucchio r˜y˜ pauttiÐ s˜mant˜ŸhiÐ. Kahiy˜ jah˜-vatt˜. Vimhiy˜ savve vi. BhaõiyaÐ

P®ÿ÷o r˜j˜ prav®ttiÐ s˜mant˜dibhi×. Kathit˜ yath -v®tt˜×. Vismit˜× sarve ‘pi. BhaõitaÐ

ca tehiÐ:

ca tair:

“Vaccai jattha sa-uõõo viesam aýaviÐ samudda-majjhe v˜

“Vrajati yatra sa-puõyo videþam a÷avŸÐ samudra-madhye v˜

nandai tahiÐ tahiÐ ciya t˜ bho puõõaÐ samajjiõaha.”

nandati tasmin tasmin eva tasm˜d bho× puõyaÐ samarjatha.”

Page 276: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

276

EvaÐ vaccai k˜lo. R˜y˜ pancama-diõassa taÐmi nage vaccai. Ci÷÷hai

EvaÐ vrajati k˜la×. R˜j˜ pañcama-dinasya tasmin nage vrajati. Tiÿ÷hati

Kaõayam˜l e samaÐ kaivi428 diõe. Logo ya jaÐpai: “Nage aŸi r˜y˜.” Tao k˜leõa

Kanakam˜lay˜ samaÐ katicid din˜×. Lokaþ ca jalpati: “Nage ‘tyeti r˜j˜.” Tata× k˜lena

jamh˜429 nage aŸi, tamh˜ NaggaŸ esa tti pai÷÷hiyaÐ n˜maÐ loeõa r iõo.

yasm˜n nage ‘tyeti, tasm˜n Nagnajid eÿa iti pratiÿ÷hitaÐ n˜ma lokena r˜jñe.

Annay˜ gao nage NaggaŸ. R˜y˜ bhaõio V˜õamantareõa: “SuiraÐ ÷hio

Anyad˜ gato nage Nagnajit. R˜j˜ bhaõito V˜navyantareõa: “SuciraÐ sthito

(115) etth˜haÐ; sampayaÐ s˜mi-˜eso ˜gao. So avassaÐ k˜yavvo.” K˜la-kkhevo tattha

‘tr˜haÐ; s˜mprataÐ sv˜my-˜deþa ˜gata×. Sa avaþyaÐ kartavya×.” K˜la-kÿepas tatra

bah¨ bhavissai. Es˜ ya Kaõayam˜l˜ mama virahe addhiiÐ karissai. T˜ jah˜ ekkalliy˜

bahur bhaviÿyati. Eÿ˜ ca Kanakam˜l˜ mama virahe ‘dh®tiÐ kariÿyati. Tasm˜d yathaik˜

na bhavai, tah˜ k˜yavvaÐ ti” jaÐpi¨õa gao suro. R˜iõ˜ vi: “Na anno uv˜o

na bhavati, tath˜ kartavyatam iti” jalpitv˜ gata× sura×. R˜jñ˜pi: “N˜nya up˜yo

maõa-nivvuŸe tti” k˜r˜viyaÐ taÐmi nage nayaraÐ ramanŸyaÐ. Uvalobhe¨õ˜õiy˜o

mano-nirv®taya iti” k˜ritaÐ tasmin nage nagaraÐ ramaõŸyam. Upalobhy˜nŸt˜

aõeg˜o pay˜o. K˜riy˜iÐ jiõa-bhavaõ˜iÐ. Pai÷÷h˜viy˜o tesu tap-paýim˜o. Jatt˜-

anek˜× pray˜×. K˜rit˜ni jina-bhavan˜ni. Pratiÿ÷h˜pit˜s teÿu tat-pratim˜×. Y˜tr˜-

mah¨savaÐ ca kuõantassa n˜eõa rajjaÐ pariv˜layantassa aikkanto koi k˜lo.

mahotsavaÐ ca kurvantasya ny˜yena r˜jyaÐ parip˜layantasy˜tikr˜nta× ko ‘pi k˜la×.

427 De vorm mam˜hiÐto is typisch voor het JM. en AMg.. VDB, 1997, p.63. 428 kaivi = katicit. Jacobi, 1967, p.100.

Page 277: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

277

Annay˜ aõujattaÐ niggao pecchai kusumiyaÐ c¨yaÐ. R˜iõ˜ eg˜ manjarŸ

Anyad˜nuy˜traÐ nirgata× prekÿate kusumitaÐ c¨tam. R˜jñaik˜ mañjarŸ

gahiy˜, evaÐ khandh˜v˜reõa layanteõa430 manjarŸ-patta-pav˜la-lay˜iyaÐ.

g®taivaÐ skandh˜v˜reõa g®hõantena mañjarŸ-pattra-prav˜la-lat˜dikam.

Ka÷÷h˜vaseso kao. Paýiniyatto pucchai: “KahiÐ so c¨ya-rukkho?” Amacceõa

K˜ÿ÷h˜vaþeÿa× k®ta×. Pratiniv®tta× p®cchati: “Kasmin sa c¨ta-v®kÿa×?” Am˜tyena

daÐsio. “Kiha ey˜vattho?” Bhaõai: “Tumhehim eg˜ manjarŸ gahiy˜, pacch˜

darþita×. “Katham eÿ˜vastha×?” Bhaõati: “Yuÿm˜bhir ek˜ mañjarŸ g®hŸt˜, paþc˜t

savveõa khandh˜v˜reõa geõhanteõa evaÐ kao.” So cintei: “N¨õaÐ j˜va riddhŸo,

sarveõa skandh˜v˜reõa g®hõantenaivaÐ k®ta×.” Sa cintayati: “N¨naÐ y˜vad ®ddhayas,

t˜va ceva soh˜; riddhŸo puõa savv˜o cancal˜o tti” cintayanto sambuddho j˜o.

t˜vad eva þobharddhaya× puna× sarv˜þ cañcal˜ iti” cintayan sambuddho j˜ta×.

So c¨ya-rukkhaÐ tu maõ˜bhir˜maÐ sa-manjarŸ-pallava-puppha-cittaÐ

Sa c¨ta-v®kÿaÐ tu mano ‘bhir˜maÐ sa-mañjarŸ-pallava-puÿpa-citram

riddhim ariddhiÐ samupehiy˜õaÐ Gandh˜ra-r˜y˜ vi samikkha dhammaÐ.

®ddhim an®ddhiÐ samutprekÿya Gandh˜ra-r˜j˜pi samŸkÿate dharmam.

(116) [Samikkhe tti

[SamŸkÿata ity ˜rÿatv˜t samŸkÿateõgŸkurute. Et˜ni ca carit˜ni yath˜ p¨rvaprabandheÿu

d®ÿ÷˜ni tath˜ likhit˜ni.]

Catt˜ri vi te viharant˜ Khiipai÷÷hie nayare gay˜. Tattha cau-d˜re devaule puvveõa

Catv˜ro ‘pi te viharant˜× Kÿitipratiÿ÷hite nagare gat˜×. Tatra catur-dv˜re devakule p¨rveõa 429 jamh˜ komt van het Vedische y˜t = ablatief. VDB, 1997, p.72.

Page 278: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

278

Karakaõý¨ pavi÷÷ho, Dummuho dakkhiõeõa. “Kiha s˜hussa aõummuho

Karakaõýu× praviÿ÷o, Dvimukho dakÿiõeõa. “KathaÐ s˜dhor anunmukhas

ci÷÷h˜mi tti” teõa V˜õamantareõa dakkhiõeõa vi muhaÐ kayaÐ. NamŸ avareõa, tao

tiÿ÷h˜mŸti” tena V˜navyantareõa dakÿiõeõ˜pi mukhaÐ k®tam. Namir avareõa, tato

vi muhaÐ kayaÐ. NaggaŸ uttareõa, tao vi muhaÐ kayaÐ. Karakaõýussa b˜lattaõ˜o

‘pi mukhaÐ k®tam. Nagnajid uttareõa, tato ‘pi mukhaÐ k®tam. Karakaõýor b˜latv˜t

s˜ kaõý¨ atthi ceva. Teõa kaõý¨yaõagaÐ gah˜ya masiõa-kaõõo kaõý¨yao. Tao taÐ

s˜ kaõý¨r asty eva. Tena kaõý¨yanakaÐ g®hŸtv˜ mas®õa-karõa× kaõý¨yita×. Tatas tat

teõa egattha saÐgoviyaÐ. TaÐ Dummuho pecchai. So bhaõai:

tenaikatra saÐgupitam. Tad Dvimukha× prekÿate. Sa bhaõati:

“Jah˜ rajjaÐ ca ra÷÷haÐ ca puram anteuraÐ tah˜

“Yath˜ r˜jyaÐ ca r˜ÿ÷raÐ ca puram anta×puraÐ tath˜

savvam eyaÐ pariccajja saÐcayaÐ kiÐ kares’imaÐ431.”

sarvam etat parityajya saÐcayaÐ kim karosŸdam.”

J˜va Karakaõý¨ paýivayaõaÐ na dei, t˜va NamŸ bhaõai:

“Y˜vat Karakaõýu× prativacanaÐ na dad˜ti, t˜vad Namir bhaõati:

“Jay˜ te peie rajje kay˜ kiccakar˜ bah¨

“Yad˜ tava pait®ke r˜jye k®t˜× k®tyakar˜ bahavas

tesiÐ kiccaÐ pariccajja ajja kiccakaro bhavaÐ.”

teÿ˜Ð k®tyaÐ parityajy˜dya k®tyakaro bhavan.”

430 Jacobi twijfelt tussen √l˜. en √lag. (nemend of volgend), ik opteer voor √l˜. maar omdat het in het Sanskrit slechts in een paar vormen voorkomt heb ik het door √grah. vervangen. Jacobi, 1967, p.140.

Page 279: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

279

(117) [Pait®ke pitur ˜gate r˜jye k®t˜ k®tyakar˜ niyogino bahavas tadaiva k®tyakaratvaÐ

kartuÐ tavocitam ity upask˜ras. Teÿ˜Ð k®tyam par˜par˜dhaparibh˜van˜dikaÐ kartavyam

parityajy˜dya k®tyakaro niyuktakonyadoÿacintako bhav˜n kim iti j˜ta iti þeÿa×.]

T˜he Gandh˜ro bhaõai:

Tarhi Gandh˜ro bhaõati:

“Jay˜ savvaÐ pariccajja mokkho ya ghaýasŸ bhavaÐ

“Yad˜ sarvaÐ parityajya mokÿaþ ca gha÷asi bhav˜n

paraÐ garahasŸ kŸsa atta-nŸsesa-k˜rae.

paraÐ garhasi kim ˜tma-ni×þreyasa-k˜rake.

T˜he Karakaõý¨ bhaõai:

Tarhi Karakaõýur bhaõati:

“Mokkha-magga-pavannesu s˜h¨su bambhay˜risu

“Mokÿa-m˜rga-prapanneÿu s˜dhuÿu brahmac˜riÿu

ahiyatthaÐ niv˜rento na dosaÐ vottum arihasi.”

ahit˜rthaÐ niv˜rayan na doÿaÐ vaktum arhasi.”

[Su-vyatyay˜d ahit˜rth˜n niv˜rayantaÐ na doÿaÐ, mantu-lop˜d doÿavantaÐ, vaktum

arhasi.]

431 In M.JM.J•.AMg. vallen de eindvocalen vaak weg vóór een beginvocaal. VDB, 1994, [94].

Page 280: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

280

(118) Tath˜ c˜rÿaÐ:

R¨sao432 v˜ paro m˜ v˜ visaÐ v˜ pariyattao

Ruÿyatu v˜ paro m˜ v˜ viÿaÐ v˜ parivartat˜Ð

bh˜siyavv˜ hiy˜ bh˜s˜ sa-pakkha-guõa-k˜riy˜.

bh˜ÿitavy˜ hit˜ bh˜ÿ˜ sva-pakÿa-guõa-k˜riõŸ.

Im˜m anuþ stiÐ Karakaõý¨k®t˜Ð te pratipann˜× k˜leõa ca catv˜ro mokÿaÐ gat˜ iti.

432 Jacobi zet bij r¨sao en pariyattao een ? in zijn woordenlijst. Charpentier meent dat men bij de lezing van handschriften makkelijk kan twijfelen tussen vormen op ¦ en o. Volgens hem is r¨sao in feite r¨sau ß √ruÿ. en is pariyattao = pariyattau ß √v®t., pari°. Charpentier, ZDMG. 66, p.43.

Page 281: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

281

IV. Index.

Deze index bevat alle woorden uit de Pr˜krit-tekst, met uitzondering van (aanwijzende

en vragende) voornaamwoorden, particels en adverbia. De adjectieven, substantieven en

verbaaladjectieven zijn opgenomen in hun grondvorm en de werkwoorden in de

Pres.3.sg. Enkele werkwoorden echter, waarbij er twijfel bestaat over de vorm van hun

Pres.3.sg., zijn opgenomen in de vorm zoals ze in de tekst voorkomen.

aiukkaõ÷hiya, 274

aikkanta, 262; 276

aikkamai, 227

aigaya, 215; 220

aicaõýa, 257

aijava, 242

aidukkha, 256

aiduddhara, 256

ainiuõa, 214

aireõa, 224

aivega, 263

aŸya, 243

aŸi, 220; 276

aŸva, 229; 238; 241; 248; 268; 273

aÐsu, 256

akajja, 237; 238; 244

akusala, 269

akkandiuÐ, 240

akkandi¨õa, 271

akkamai, 213

akkhara, 254

akkh˜ya, 214

akkh˜õaya, 265; 266; 268

akkhitta, 271

akhila, 253

agaõi¨õa, 237

aggao, 261

aggi, 230

AggŸbhŸru, 229

ankiya, 242

Page 282: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

282

anga, 227; 238; 240

angaõa, 222

angula, 216; 217; 218

accanta, 234

Accuya, 246

accha, 238

ajuya, 229

ajeya, 229

ajja, 215; 242; 245; 248; 263; 278

ajjautta, 274

ajj˜, 215; 255; 256; 257

ajjhavas˜õa, 240

ajjh˜haya, 208

ajjhovavanna, 234

Anjaõagiri, 244

a÷÷ha, 212; 216; 253

a÷÷h˜rasa, 239

aýavŸ, 209; 241; 243; 248; 254; 260; 267;

275

aýýha, 241

aõattha, 241; 269

aõanta, 251

aõantaraÐ, 226

aõala, 271

aõavaraya, 229

aõicca, 222; 223

aõukameõa, 243

aõuci÷÷hai, 241

aõujatta, 277

aõunn˜ya, 255

aõup˜lei, 247

aõubandha, 250

aõubh˜ga, 273

aõubh˜va, 213; 238

aõumaggeõa, 248

aõumannai, 275

aõummuha, 278

aõuratta, 215; 264; 268

aõur˜ya, 230; 261; 268

aõusarai, 212; 239

aõus˜saõa, 270

aõus˜siya, 214

aõuhavanta, 226

aõega, 221; 241; 262; 265; 276

aõõesaõa, 271

aõha, 241; 269; 270; 274; 275

Page 283: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

283

atakkiyaÐ, 210

atta, 279

att˜, 258; 270

attha, 222; 223; 236; 242; 243; 253; 254;

270; 271; 272; 273; 274

atth˜õa, 226; 230

atthi, 214; 226; 227; 228; 232; 234; 236;

241; 257; 258; 260; 261; 263; 265; 266;

267; 272; 273; 274; 278

athira, 222; 223

ad˜õa, 214

addha, 241; 246; 261; 266

addhii, 227; 237; 276

adhamma, 252

adhuva, 222

anta, 240

antara, 223; 238; 242; 248; 262; 265; 271;

273; 274

antare, 237

antiya, 245

anteura, 278

anteuriy˜, 256

andha, 268

andh˜riya, 237

anna, 217; 218; 221; 223; 226; 232; 235;

236; 239; 242; 243; 256; 263; 266; 267;

270; 276

annay˜, 226; 227; 230; 231; 234; 236;

247; 254; 257; 260; 262; 267; 270; 271;

272; 276; 277

Annattha, 88

annah˜, 241; 243; 269

ann˜risa, 271; 273

annonna, 244

apaýivanna, 235

apavagga, 214

aputta, 218; 263

appa, 220; 227; 269; 274

appamatta, 210

appiya, 215

abbh˜haya, 258

abbhu÷÷h˜õa, 265

abbhuttha, 248

abbhuvagaya, 272

abhibhavai, 237

abhim˜õa, 256

Page 284: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

284

abhimuha, 209; 241; 258

abhiramai, 210

abhir˜ma, 277

abhiv˜iya, 212

abhih˜õa, 227; 264; 271

abhogi, 269

amacca, 277

amara, 224; 246; 248; 249; 251; 253

Amaravai, 253

Amiyajasa, 246

amejjha, 232

amba, 207

ambara, 242

amm˜, 212; 220

araõõa, 261

ariddhi, 225; 233; 277

ariha, 227

arihai, 279

arogiy˜, 216

alaÐ, 237; 238; 241; 252

alaÐk˜ra, 234; 269

alaÐkiya, 231; 257; 265

alanghaõŸya, 213

aliya, 235; 239; 265

avayarai, 245

avayariya, 251; 260

avaiõõa, 242

Avakiõõaya, 215

Avakiõõaga, 219

avagaya, 240

avacca, 242

avaõŸya, 257; 258

avaõei, 257

avattha, 222; 277

avatth˜, 225; 238

avatth˜õa, 241

Avanti, 234; 257

avara, 269; 274; 278

avalagga, 223

avalambiya, 231

avalambei, 243; 261

avaloyanta, 262

avav˜ya, 237; 244

avasauõa, 255

avasara, 236; 265

avas˜õa, 252; 256

Page 285: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

285

avasesa, 277

avassa, 240; 241; 244; 276

avaharai, 248

avahariya, 243; 271; 274

avahŸrei, 219

avikkhai, 244

aviõaya, 249

avitahaÐ, 249

aviyarai, 237

avekkhai, 268

asaddaya, 259

asamattha, 263

asamm˜õiya, 255

asaÐpatti, 216

as˜ra, 212; 246; 256

as˜ratta, 253

asi, 250

asuha, 214

asesa, 255

asoya, 267

ahara, 255

ahav˜, 234; 242

ahiõandiya, 274

ahiya, 254

ahiyattha, 279

ahiy˜siya, 218

ahiy˜sei, 239

ahiva, 247; 259

ahivai, 243

ahisitta, 257

ahih˜õa, 245

ahe, 267

ahesara, 236

˜yanka, 216

˜yara, 219

˜yarai, 235

˜yariya, 250; 270

˜y˜ra, 235

˜i÷÷ha, 231

˜u, 246; 247; 250

˜ula, 241

˜esa, 242; 274; 276

˜esaõ˜, 226

˜ojja, 232

Page 286: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

286

˜gaya, 212; 218; 219; 220; 221; 223; 231;

232; 237; 238; 241; 243; 248; 255; 258;

262; 263; 265; 268; 271; 272; 273; 276

˜gacchai, 255; 256; 257; 262; 264; 265;

274

˜g˜ra, 211; 241

˜gh˜ya, 257

˜ýhatta, 219; 237; 240; 260

˜õatta, 226; 265; 266

˜õanda, 223

˜õavei, 275

˜õiya, 264; 276

˜õŸya, 212

˜õei, 242; 262; 263

˜pucchai, 220; 275

˜p¨rijjai, 257

˜bharaõa, 269

˜bhoya, 236

˜bhoe¨õa, 243; 245; 274

˜ruhai, 248

˜r¨ýha, 208; 258; 260

˜roviya, 227; 228

˜rovei, 244

˜l˜õa, 254

˜leva, 257

˜vaha, 211

˜v˜sa, 223

˜sa, 218; 219; 243; 248; 262; 263; 274

˜sank˜, 230

˜saõa, 220; 255; 256; 261; 265

˜sandaya, 263; 264

˜sav˜ra, 262; 263

˜s˜siya, 212

˜haya, 219; 237; 250

˜haraõa, 269

˜h˜ra, 242; 263; 275

˜hevacca, 243

iyara, 213; 229; 249; 264; 265; 266; 268

ikkaya, 221

Ikkh˜ga, 253

icchai, 213; 218; 227; 231; 236; 241

icch˜, 236

i÷÷ha, 223

iýýhi, 269

itthŸ, 235; 263

Inda, 231; 246; 250

Page 287: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

287

inda, 232

inday˜li, 232

indakeu, 207; 231; 232; 233

indiya, 249

iha, 212; 226; 234; 247; 260; 261

ihaloya, 235

ihaloga, 211

Ÿisa, 212

Ÿsara, 24

uyara, 241

ukkhitta, 236; 242

ugghu÷÷ha, 248

uciya, 246; 255; 275

ujjaya, 238

ujj˜õa, 208; 236; 237; 238; 241; 250

UjjeõŸ, 228; 229; 231

ujjhai, 237

ujjhiya, 215; 230

u÷÷ha, 222

u÷÷hai, 237

u÷÷havei, 261

u÷÷hiya, 219; 237

uttama, 240; 268

uttara, 253; 278

Uttar˜vaha, 260

utt˜riya, 227

uttiõõa, 209; 210

uttima, 227

uttunga, 227

udd˜lai, 223

udd˜liya, 218

uppaiya, 273

uppanna, 271; 274

uppŸla, 223

ubbha, 217

ubbhanta, 257

ubbhava, 253

ubbhiya, 231

ubbhei, 231

uvay˜ra, 250

uvay˜ri, 273

uvai÷÷ha, 251

uvagaya, 214; 236; 240; 250; 271; 272

uvadavai, 275

uvabhunji¨õa, 246; 253

uvaraya, 270

Page 288: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

288

uvaraga, 270

uvaramai, 256

uvari, 228; 238; 255; 258; 267; 268; 269;

273

uvalakkhei, 269

uvalambha, 227

uvalobhe¨õa, 276

uvavajjai, 247

uvavanna, 246; 247; 250; 254; 258

uvavi÷÷ha, 245; 249; 255; 256; 261; 265

uvasaÐhariya, 272

uvasanta, 269

uvas˜miya, 245; 250

uvas˜mei, 255

uvassaya, 251

uvahi, 211

uv˜ya, 236; 276

uv˜yaõa, 260

uv˜iya, 227; 228

uvvatta, 221

uvvahai, 236

uvveya, 243; 274

Usabha, 245

uss˜ritta, 220

¨sava, 231

¨siya, 245

ey˜risa, 222

ekka, 217; 240; 247

ekkalliy˜, 276

ekkekka, 257; 258; 263

ega, 212; 215; 216; 217; 220; 221; 246;

248; 258; 259; 260; 261; 262; 263; 266;

267; 271; 275; 277

egattha, 215; 278

eganta, 268

eg˜gi, 261; 269

egega, 252; 265

eõhiÐ, 245

erisa, 210; 228; 266; 267; 268; 272

evaÐviha, 241; 263

oiõõa, 210

occh˜iya, 236

olagga, 209

olambi¨õa, 242

olugga, 208

osarai, 220

Page 289: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

289

oha, 249

ohi, 273; 274

kaya, 211; 215; 219; 227; 228; 231; 237;

238; 239; 241; 245; 247; 248; 252; 253;

255; 260; 261; 263; 265; 266; 268; 270;

271; 272; 273; 275; 277; 278

Kayanta, 242

kayalŸ, 237; 241; 242

kaivaya, 231

kacch¨, 215

Kancaõapura, 218

kajja, 237; 241; 244; 267; 268

ka÷÷ha, 277

kaýaya, 230

kaýýhai, 260

Kaõayateya, 271; 272

KaõayamanjarŸ, 262; 264; 265; 266; 268;

269; 270; 271; 272; 273

Kaõayam˜l˜, 271; 272; 273; 274; 275; 276

kaõ÷ha, 250

kaõý¨, 278

kaõý¨yaya, 278

kaõý¨yai, 215

kaõý¨yaõaga, 278

kaõõa, 238; 257; 278

Kattiya, 258

kandai, 238

kandhar˜, 237; 242; 267; 269

kann˜, 253

kappa, 246; 247; 250; 252

kapp¨ra, 232

kama, 228; 247; 253; 255; 271

Kamal˜vaŸ, 243

Kampilla, 226

kambala, 214; 241

kamma, 210; 212; 224; 235; 238; 239;

244; 265

kammagara, 226

kammaõa, 269

kara, 215; 240; 262

Karakaõýu, 207; 208; 215; 219; 220; 221;

278; 279

karaõa, 214; 218; 268

karaha, 267

kar˜viya, 266

kari, 209; 210; 211; 242

Page 290: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

290

karuõa, 242

karei, 210; 212; 215; 219; 223; 224; 225;

226; 227; 232; 234; 235; 236; 237; 238;

241; 242; 244; 245; 246; 248; 251; 252;

255; 258; 262; 264; 269; 272; 274; 276;

278

kalaha, 216

kal˜, 253

Kalinga, 207; 225

kaluõa, 238

kallaÐ, 266; 267; 268; 274

kall˜õa, 211

kavva, 232

kahaÐ, 223

kah˜, 236; 256

kah˜õaya, 266

kahiya, 208; 213; 214; 220; 254; 264;

266; 267; 268; 275

kahei, 212; 265; 266; 267

k˜ya, 221

k˜õaõa, 208

k˜ma, 230; 243

k˜maõa, 235

k˜raõa, 215; 249; 272

k˜raõiya, 218

k˜raya, 256; 279

k˜r˜viya, 213; 276

k˜ri, 216; 241; 242

k˜riya, 276

k˜la, 221; 224; 226; 227; 230; 234; 236;

247; 253; 255; 257; 262; 268; 270; 271;

274; 276

k˜lagaya, 250; 253

kiÐk˜yavvay˜, 209

kicca, 278

kiccakara, 278

kiccheõa, 241

ki÷÷ha, 213

kŸý˜, 217; 236

kŸl˜, 237

kunkuma, 232; 234

kunjara, 248

kuýanga, 215

kuýamba, 223

kuýumba, 263

kuõai, 213; 239; 242; 243; 252; 276

Page 291: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

291

kuõýala, 248

kuddha, 229

kum˜ra, 253

kula, 226; 253; 268

kuviya, 220; 223; 230; 255

kusala, 231

kusuma, 232

kusumiya, 277

k¨va, 268

kerisa, 256; 264; 265

Kevali, 247

kesari, 212

kouga, 262; 267

ko¨hala, 268

ko¨halla, 266

ko÷÷ima, 262

koýi, 229; 250

kosalla, 270

koha, 249

khaya, 220; 224; 246; 247; 255

khayara, 244; 249; 251; 271; 273

khaiya, 217; 263

khagga, 237; 238

khajja, 236

khaýakkiy˜, 256

khaýý˜, 268

khaõa, 210; 211; 214; 251

khaõai, 218; 226

khaõýa, 266

khaõýiya, 269

khandha, 208; 221

khandhar˜, 250

khandh˜v˜ra, 277

khamai, 273

khambha, 248; 254

kharauÐ, 224

khalakkhalei, 258

kh˜i, 268

kh˜miya, 211; 245

Khiipai÷÷hiya, 261; 272; 277

khinkhiõŸ, 231; 248

khinna, 241

khippai, 232

khuýýa, 269

kheya, 213; 241; 273

kheva, 276

Page 292: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

292

ga, 230

gaya, 208; 209; 212; 213; 216; 218; 220;

222; 229; 230; 231; 232; 237; 241; 242;

243; 244; 247; 248; 250; 252; 253; 254;

255; 256; 260; 262; 264; 265; 266; 270;

274; 275; 276; 277

gai, 210; 255

gacchai, 213; 237; 241; 251; 254; 255;

264

gaõa, 274

gaõiõŸ, 255

gaõei, 244; 268

gaõ÷hi, 212

gatta, 221

gandha, 208

gandhavva, 261

Gandh˜ra, 207; 242; 260; 277; 279

gabbha, 214; 215; 221; 225; 236

gamaõa, 211; 239

gamei, 226; 247; 253; 268; 273; 274; 275

garahiya, 211

garihai, 239; 279

garuýa, 229

galai, 222

gavva, 270

gahaõa, 257; 262

gahiya, 209; 215; 219; 242; 248; 252; 253;

254; 262; 275; 277

g˜ýha, 230

g˜ýhayaraÐ, 230

g˜ma, 218; 219; 220

g˜rava, 269

g˜vŸ, 221

g˜hiya, 250; 253

gijjai, 232

giri, 236; 261

giha, 264; 266

gihi, 250

gŸva, 267

gunjai, 241

guõa, 234; 239; 244; 250; 253; 258; 268;

270

Guõam˜l˜, 226; 227

guru, 237; 239; 241; 246; 250; 251

guh˜, 212

Page 293: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

293

geõhai, 209; 217; 218; 220; 223; 236;

237; 238; 239; 252; 254; 269; 275; 277;

278

geha, 256

go, 221

goura, 255

goula, 221

go÷÷ha, 222; 225

gova, 221

gha÷÷aya, 212

ghaýai, 279

ghaýiya, 213

ghaýei, 234

ghaõa, 217

ghattha, 244

ghara, 219; 220

ghariõŸ, 235; 247

ghasai, 257

gh˜ya, 246; 271

gh˜ei, 236

ghiõ˜, 263

ghurukkai, 241

ghurughurai, 241

ghosa, 258

cai¨õa, 247

cau, 211; 216; 217; 218; 237; 239; 244;

245; 266; 277

cauttha, 237; 253; 263; 264

cauddisiÐ, 267

Caubbhuya, 266

cauranga, 229

caur˜sŸ, 246

cakkava÷÷i, 246

cakki, 246

cancala, 222; 277

cancal˜õa, 232

Caõýa, 228

canda, 236

Candajasa, 234; 238; 241; 254; 255; 256;

257

candaõa, 257

Cand˜õaõa, 245

Camp˜, 208; 209; 213; 220

carai, 267

cariya, 226; 234; 260

carima, 211

Page 294: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

294

calai, 222; 248; 255

calaõa, 230; 249; 256; 257

caliya, 229

cavala, 222

c˜uddisiÐ, 255

c˜ra, 254; 275

c˜raõa, 243; 245; 246

c˜va, 222

cincaiya, 231

ci÷÷hai, 253; 254; 255; 261; 270; 271; 274;

276; 278

citta, 213; 217; 226; 227; 234; 262; 263;

270; 277

cittayara, 262; 263

cittagara, 262; 272

Cittangaya, 262; 264; 272

cittei, 262; 263

cint˜, 230; 262; 263

cintiya, 210; 232; 235; 236; 241; 243;

251; 255; 258; 265; 272; 273

cintei, 222; 225; 232; 234; 237; 244; 258;

273; 277

cŸvara, 269

cuya, 246; 247; 271

c¨ya, 277

ceiya, 243; 251; 274

ce÷÷hiya, 238; 255; 269; 270

Ceýaga, 208; 212

ceýaga, 217; 218; 219

ceýŸ, 265

cora, 223

cha, 216; 257; 268

chay˜, 267

chaý˜, 232

chaýýei, 215

chatta, 208

ch˜y˜, 267

chidda, 268

chindei, 218

Jaya, 226

jaya, 208; 219; 248; 250; 255

Jayaseõa, 247

jay˜, 248

jai, 231; 234; 236; 240; 242; 258; 269;

270

jaiõa, 249

Page 295: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

295

jaissai, 234

jakkha, 227; 228

jaõa, 209; 220; 223; 224; 229; 231; 232;

237; 252; 256; 262

jaõaya, 247; 263; 264

jaõavaya, 229; 234; 242; 247; 253; 255;

257; 260

jaõu, 224

jatta, 252

jatt˜, 276

Jama, 223

jaÐpai, 271; 273; 276

jaÐpiya, 230

Jamb¨dŸva, 245

jambhanta, 219

jamma, 212; 225; 251

jammaõa, 240; 251

jara, 224

jar˜, 240; 251

jala, 211; 223; 232; 242

jalai, 219; 226

jalaõa, 211; 226; 231

java, 260; 262

jasa, 216

jah'utta, 275

jah˜, 256; 257

j˜ya, 208; 215; 221; 222; 225; 227; 228;

230; 232; 235; 236; 241; 246; 247; 252;

257; 261; 266; 268; 272; 273; 274; 277

j˜yai, 250

j˜y˜, 229

j˜i, 209; 223; 224; 240; 258; 273; 274

j˜õai, 210; 215; 220; 231; 234; 238; 246;

252; 254; 255; 264; 269

j˜miõŸ, 241

j˜la, 231; 248

jiya, 223; 225

Jiyasattu, 261; 262; 272; 274

jiõa, 236; 245; 250; 251; 258; 261; 276

jiõinda, 240; 244; 245; 251; 256

jŸva, 211; 235; 239; 251; 252; 253; 269

jŸvam˜õa, 235

juya, 217

juyala, 238; 248; 249

Jugab˜hu, 234; 235; 236; 237; 238; 240;

242; 247; 250

Page 296: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

296

jujjha, 228; 229

jujjhai, 271

juõõa, 221

jutta, 219

juddha, 220; 221

juvaŸ, 261

juvar˜ya, 234; 235

juv˜õa, 242

je÷÷ha, 256; 257; 271

joyaõa, 244; 260

joyaõu, 224

joga, 217

jogga, 234

joõi, 224

jovvaõa, 228; 243; 247; 253; 261; 262;

271

jhaõajhaõ˜, 257

÷haviya, 254; 271

÷h˜i, 238; 263

÷h˜õa, 239

÷h˜viya, 250

÷h˜vei, 243; 253

÷hiya, 213; 219; 226; 235; 236; 237; 256;

258; 260; 270; 274; 275; 276

ýahai, 223; 230

ý˜iõŸ, 212

ýimbha, 215

ýoya, 231

ýohala, 236

ýhikkiya, 222

taiya, 236; 237; 246; 263; 267

tauya, 269

takkara, 211

taõaya, 227; 243; 247; 248; 252; 272

tatta, 239

tama, 236; 249

tambola, 232; 234

tarai, 209; 235; 268

taru, 267

taruõattaõa, 225

tala, 262

tal˜ga, 209; 210

tava, 249; 252

taviya, 240

t˜ya, 273; 274

Page 297: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

297

t˜r˜, 248

t˜risa, 222

t˜vasa, 212; 213

ti, 216; 218; 248; 272

tiyasa, 251

tittha, 245; 246

titthayara, 236; 251

timira, 237

tirikkha, 224

tiloya, 251; 253

tiloga, 246

tiviha, 239

tis˜iya, 209

tihi, 264

tu÷÷ha, 221; 258; 270

tuõhikka, 235

turaya, 254

turangama, 260

t¨ra, 219; 227; 232; 248; 258

teya, 226

Toraõ˜ura, 271

tha, 262

thavai, 226; 227

theratta, 225

theva, 227; 240

thora, 221

thova, 237; 238; 263

ttha, 228; 247; 253

daiy˜, 269

daÐsaõa, 245; 249; 253

daÐsiya, 273; 277

daÐsei, 252

dakkha, 209

dakkhiõa, 278

da÷÷ha, 253

da÷÷huÐ, 249

da÷÷h¨õa, 236; 251; 262; 272

daýha, 237; 261; 273

daýhayaraÐ, 260

Daýhasatti, 271; 272

DaýhasŸha, 274

Daýhasuvvaya, 246

daýýha, 217

daõýa, 215; 219; 269

daõýaga, 215; 217; 218

Dantapura, 213

Page 298: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

298

Dantavakka, 213

dappa, 222

dariya, 222

dariddi, 264

davva, 268

dasa, 216; 240; 250

Dahiv˜haõa, 208; 220; 221

d˜yag˜õa, 250

d˜iya, 222; 223

d˜õa, 232; 242; 250

d˜ma, 231

d˜ra, 248; 270; 277

d˜raga, 215; 218; 241

d˜raya, 242; 248

d˜ruõa, 256

d˜viya, 253

d˜sa, 265

d˜sŸ, 220; 264

d˜ha, 257

diyantara, 248

diyaha, 265

dikkh˜, 214; 243; 252

dijjai, 232

di÷÷ha, 212; 214; 218; 221; 226; 230; 232;

242; 243; 248; 251; 254; 255; 258; 261;

262; 264; 267; 270; 272; 273

di÷÷hi, 232

diõa, 226; 227; 231; 232; 266; 267; 269;

270; 276

ditta, 222

dinna, 228; 230; 231; 243; 255; 256; 261

divasa, 268

divva, 275

dis˜, 210; 212; 223; 262

disiÐ, 224

diso, 224

dŸva, 242; 244

dŸsai, 232

dŸha, 230; 244

du, 216

dukkha, 214; 240; 241; 246; 251; 258;

272

dugga, 263

duggandha, 232

duccariya, 211; 239

ducce÷÷hiya, 273

Page 299: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

299

du÷÷ha, 210; 220; 234; 235

duddha, 221

duppaýiy˜ra, 250

dummaõa, 271

Dummuha, 207; 226; 278

duriya, 212

duhiy˜, 227; 268; 271; 272; 273

duhejjaha, 221

d¨ya, 220; 226; 228; 229; 254; 255

d¨ra, 212; 230; 275

dei, 215; 218; 219; 220; 221; 228; 229;

230; 231; 232; 233; 234; 247; 255; 257;

278

deuliy˜, 266

deva, 226; 239; 246; 247; 250; 254; 266;

274

devay˜, 225; 266; 269

devaula, 277

devatta, 258

devŸ, 208; 209; 229; 246; 247; 257; 265;

268; 271

desa, 223; 241; 270

deha, 211; 264; 273

do, 215; 221; 227; 228; 229; 243; 246;

254; 255; 260; 271

dogha÷÷a, 212

Domuha, 227; 228; 229; 230; 231; 232

domuha, 228

dosa, 244; 249; 258; 268; 270; 279

dohala, 208

dhaya, 231

dhaõa, 223; 240; 264

dhanna, 264

dhamma, 223; 225; 233; 240; 250; 251;

252; 256; 270; 273; 277

dhammakah˜, 245; 250; 252

dhara, 249

dharaõŸ, 226; 238; 249; 255; 256; 272

dhariya, 208; 214; 231

dharei, 208

dhavala, 231; 254

dhavali, 238

Dh˜iyasaõýa, 246

dh˜Ÿ, 253

dh˜r˜, 256

dh˜ri, 248

Page 300: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

300

dh˜vai, 260

dh˜h˜viya, 238

dhijj˜iya, 217; 218; 219

dhir, 232; 241; 272

dhŸra, 214; 249

dhŸrattaõa, 261

dhŸray˜, 210; 243

dhur˜, 257

dh¨y˜, 208; 212; 231; 262

nayaõa, 222; 256

nayara, 213; 220; 229; 230; 237; 238;

243; 246; 248; 254; 255; 256; 257; 260;

261; 266; 271; 272; 275; 276; 277

nayarŸ, 208

naga, 276

nagara, 220; 221

Naggai, 207; 260; 276; 278

naccai, 231; 232

na÷÷iy˜, 232

na÷÷ha, 214; 218

nandai, 275

nandŸ, 219; 227; 231; 258

NandŸsara, 242; 243; 244; 245

napuÐsa, 235

namai, 249

Nami, 207; 234; 253; 254; 255; 256; 257;

259; 278

namiya, 253

Namin˜ha, 251

namokk˜ra, 211; 239; 240; 241; 272

nara, 224; 230; 231; 232

naraya, 235; 256

naravara, 249

narinda, 255

naresara, 223

Nalagiri, 229

nava, 216; 261

navak˜ra, 211; 212

navaraÐ, 249

navaraÐ, 268

naha, 262

nahayala, 236; 242

n˜ya, 220; 243; 257; 260; 273; 276

n˜yaga, 243

n˜yara, 219; 231

n˜ga, 258

Page 301: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

301

n˜õa, 249; 251; 253

n˜õ˜viha, 231

n˜õi, 245

n˜ma, 214; 215; 219; 226; 227; 228; 234;

242; 243; 246; 247; 252; 253; 260; 261;

262; 271; 272; 274; 276

n˜rŸ, 269

n˜sai, 211; 212

n˜siya, 249

niya, 231; 250; 252; 256; 257; 261; 269;

274; 275

niyatta, 213

niyattai, 256

niyameõa, 256

niyara, 236; 237; 238; 248

niyallaya, 212

niuõa, 238

nioga, 242

nikeyaõa, 253

nikkhanta, 246; 259

nikkhamaõa, 251

nig¨hai, 223

niggaya, 221; 266; 277

niggama, 238

nicaya, 240

niccaÐ, 212

nicchaya, 231

nicche÷÷ha, 238

nijj˜miya, 272

nidd˜, 265; 267

nidd˜iya, 266

niddha, 217

ninneha, 269

nipphaõõa, 253

nibandhaõa, 222

nibhaya, 213

nimitta, 239; 257; 260; 261; 262

nimŸliya, 238

nimm˜õusa, 209

nimm˜ya, 227

nirakkhijj˜, 264

nir˜õanda, 209

nir˜maya, 258

niruvama, 234

nir¨vaõa, 270

nir¨vei, 270

Page 302: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

302

nivaýai, 242

nivaýiya, 232; 238; 248; 257; 272

nivaõõa, 265; 266

nivadiya, 256

nivaha, 231; 238

niv˜ri, 216

niv˜riya, 255

niv˜rei, 279

niv˜sa, 256

nivi÷÷ha, 261

nivviõõa, 243; 260

nivvuya, 274

nivvui, 276

nisaõõa, 237; 251; 261

nisiya, 237

nisuõei, 236; 261

nisuya, 255; 256

nisevai, 247

nissanka, 237

nih˜õa, 240; 270

nihi, 239

nihiya, 248

nŸya, 209; 213; 218; 238; 242; 251

nŸi, 249

nŸõei, 269

nŸsasi õa, 230

nŸsesa, 279

nŸharai, 255

nŸhariya, 229; 241; 248; 257; 260

n¨õaÐ, 277

nei, 242; 244; 251

neraiya, 254

nevaccha, 208

nevacchiya, 208

paya, 248; 260; 276

payacchai, 231

paya÷÷a, 209

payatta, 210; 217; 234; 238; 251

payattha, 222

pay˜ya, 209

pay˜i, 229

pay˜õa, 229

pay˜hiõa, 219; 248

pai÷÷h˜õa, 216

pai÷÷h˜viya, 276

pai÷÷hiya, 219; 276

Page 303: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

303

paidiõaÐ, 269

pautta, 273

pautti, 230; 245; 275

pauma, 241

Paumaraha, 247; 253

Paum˜vaŸ, 208; 209

paura, 212; 240; 256; 272

pauviya, 268

paosa, 238

paÐsu, 223

pakkh˜li¨õa, 242

pakkhitta, 242

pagalanta, 256

paccaya, 256

paccakkh˜ya, 257

paccakkh˜i, 241

paccakkh˜õa, 211

pacc¨sa, 230

pacchanna, 214

pacch˜, 214; 215; 234; 249; 261; 262;

268; 277

pajjaliya, 271

Pajjoya, 228; 229; 230; 231

pajjoya, 228

panca, 211; 216; 225; 229; 232; 240; 249;

253; 272

pancatta, 240

pancama, 226; 250; 276

Panc˜la, 207; 229; 233

pa÷÷a, 270

paýanta, 233

paýiya, 232

paýiy˜gaya, 220; 257

paýikkamai, 239

paýigaya, 229

paýicchai, 217

paýicchiya, 240

paýiniyatta, 277

paýibuddha, 225

paýibohiya, 258

paýim˜, 245; 276

paýivayaõa, 229; 230; 278

paýivakkha, 253; 275

paýivajjai, 235; 239; 242; 243; 257

paýivatti, 273

paýivanna, 218; 243; 247; 270

Page 304: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

304

paýiv˜liya, 274

paýisammuhaÐ, 229

paýisuya, 209

paýisuõai, 221

paýýaya, 221; 222

paýhama, 208; 234; 247; 249; 250; 251

paõaya, 249; 251

paõa÷÷ha, 238; 249

paõamai, 252; 261

paõamiya, 274

paõ˜ma, 237

paõŸya, 256

patta, 210; 229; 241; 260; 267; 271; 274;

277

pattiyai, 270

patteyabuddha, 225; 232

patthiya, 242; 254; 262

pantha, 216

panthiya, 223

PannattŸ, 243; 275

pann˜sa, 244

pabh˜ya, 248; 258

pabh˜va, 227

pabhii, 245

pamatta, 224

pam˜ya, 211; 238

pam˜õa, 254; 266

pamuiya, 244; 248; 275

pamoya, 257

para, 213; 235; 239; 241; 252; 275; 279

paradhaõa, 239

parama, 223; 234; 239; 255; 256

paramattha, 247; 251; 263

paraloya, 235; 237; 239; 241; 244

paraloga, 211; 251; 258

paravvasa, 210; 267

pariya÷÷anta, 214

pariyaõa, 256

pariggaha, 239

parigha÷÷ijjanta, 221

paricatta, 268

pariccayai, 278; 279

paricc˜ya, 270

pariõai, 210; 244

pariõa÷÷ha, 212

pariõ˜ma, 213; 232; 250

Page 305: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

305

pariõŸya, 272

paritappai, 267

paritu÷÷ha, 226; 270

paribhamai, 248; 260

paribh˜siya, 240

parimil˜õa, 230

pariluppai, 232

parivaýýhai, 248

pariv˜lei, 276

pariv˜haõa, 260

parivuýa, 253

pariha÷÷aõa, 222

paruõõa, 213; 220

par¨viya, 249

paroppara, 261; 271

palambam˜õa, 231

palambiya, 248

pal˜õa, 262

paloei, 210; 262

pallava, 277

pavajjai, 214; 239

pavanciya, 273

pava÷÷ai, 265

pavattiõŸ, 213

pavanna, 273; 279

pav˜la, 277

pavi÷÷ha, 212; 213; 237; 260; 261; 270;

278

paviluppam˜õa, 233

pavisai, 231; 237; 269

pavesa, 219; 227

pavesiya, 209; 230; 248; 254; 257

pavesei, 256

pavva, 216; 217

pavvaya, 242; 258; 271

pavvayai, 258

pavvaiya, 214; 221; 232; 246; 259

pavvajj˜, 246; 247; 252; 272; 273

pasaÐsai, 216

pasatta, 268

pasattha, 217; 264

pasanna, 243

pas˜ya, 242

pas˜riya, 217

pas˜rei, 267

pas˜ha, 267

Page 306: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

306

pasutta, 237; 241; 258; 261; 265

pas¨ya, 214; 241; 242; 268

paha, 209; 214; 224; 262

paha÷÷ha, 261

pahavai, 212

pah˜ya, 223; 224; 241; 261

pah˜õa, 211; 254; 258

pah˜ra, 238

pah˜va, 212; 218; 229

pah˜viya, 238

pahiya, 223

pahuviuÐ, 237

p˜ya, 220; 223; 263; 264; 275

p˜yava, 260; 267; 268

p˜usa, 208

p˜ei, 221

p˜õa, 213; 236; 240; 241; 250; 260

p˜õi, 244; 253

p˜õiggahaõa, 231

p˜õivaha, 239

p˜õŸ, 215

p˜rampara, 255

p˜rambhiya, 262

p˜riy˜ya, 227

p˜la, 215

p˜lei, 243; 253; 254; 257

p˜va, 239; 241

p˜vay˜ri, 256

p˜vai, 251; 253

p˜viya, 241

p˜vei, 267; 268

p˜sa, 237

p˜sai, 225; 258

p˜s˜ya, 261; 264; 269; 271; 274

p˜h˜õamaya, 266

p˜heya, 239

piya, 221; 244; 251; 275

piyayama, 261; 275

piy˜, 218; 220; 240; 247; 262; 263; 269;

273

piccha, 262

pi÷÷hao, 209

pihi¨õa, 255; 270

pŸi, 234

Pukkhal˜vaŸ, 245

pucchai, 213; 221; 258; 265; 277

Page 307: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

307

pucchiya, 208; 212; 213; 214; 215; 218;

220; 226; 230; 261; 275

pu÷÷ha, 230; 245; 247; 267; 274

puýhavŸ, 254

puõõa, 275

puõõim˜, 232; 258

putta, 234; 241; 243; 246; 247; 251; 260;

271; 274

puppha, 234; 267; 277

Puppham˜l˜, 247; 248

PupphavaŸ, 246

Pupphasiha, 246

pupphiya, 207

Pupphuttara, 258

pura, 224; 226; 234; 247; 249; 254; 255;

260; 278

purao, 251

purisa, 234; 236; 237; 238; 242; 254; 263

purisatta, 235

purŸ, 247

purŸsa, 268

Puvva, 245

puvva, 235; 241; 246; 248; 250; 258; 263;

265; 270; 273; 274; 277

puvvayaÐ, 227; 245; 250; 262

puhavŸ, 236

p¨y˜, 236; 245; 264

p¨iya, 227; 232; 255

p¨ei, 231; 261

peiya, 278

pecchai, 209; 215; 219; 221; 222; 261;

264; 270; 277; 278

pellai, 263

pesei, 228; 234; 254

pokk˜rai, 241

Poõýavaddhaõa, 260

por˜õaya, 222

pollay˜, 217

phaõi, 253

phala, 213; 231; 241; 252; 260; 267

phaliha, 248

battŸsa, 244

baddha, 270

bandha, 232

bandhai, 230; 260

Page 308: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

308

bandhu, 240; 252; 273

babb¨la, 267; 268

bambhay˜ri, 279

bambhaõa, 220

bala, 229; 230; 238; 254; 255; 260

balakk˜reõa, 236

bahariya, 248

bahu, 210; 223; 224; 235; 246; 250; 257;

258; 259; 262; 263; 272; 276; 278

bahuviha, 214

b˜rasa, 260

b˜rasama, 246

b˜la, 242; 253; 263

b˜lattaõa, 225; 278

b˜vattari, 245

b˜vanna, 244; 245

b˜vŸsa, 246

b˜vŸsaima, 247

b˜h˜, 257

b˜hiÐ, 218

b˜hira, 237

bŸya, 237; 246; 247; 260; 263; 266; 268

bŸhei, 212

buddhi, 270

bohi, 207

bhaya, 210; 211; 212; 214; 237; 238

bhayavaÐ, 245; 247; 248

bhayavay˜, 246; 247

bhagiõŸ, 245

bhagga, 230; 262

bhanga, 241

bhangura, 224

bhajjai, 222

bhajj˜, 215

bhanji¨õa, 254

bhaõai, 209; 215; 218; 219; 220; 221;

237; 238; 245; 251; 257; 264; 266; 277;

278; 279

bhaõiya, 211; 212; 213; 217; 218; 222;

225; 226; 228; 234; 235; 236; 237; 238;

239; 242; 244; 245; 247; 249; 250; 251;

252; 254; 255; 256; 257; 261; 262; 263;

264; 265; 266; 267; 268; 269; 270; 271;

272; 273; 274; 275; 276

bhaõýa, 225

bhaõý˜ra, 214

Page 309: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

309

bhatta, 211; 241; 262; 263

bhatt˜, 236; 238; 242; 274

bhatt˜ra, 269

bhatti, 251

bhadda, 261

bhara, 257

bhar˜viya, 264

bhava, 239; 248; 250; 258; 269; 273; 274;

278; 279

bhavai, 234; 236; 242; 244; 247; 250;

269; 276

bhavaõa, 244; 245; 251; 252; 257; 261;

264; 265; 276

bh˜i, 235

bh˜ga, 262; 263

bh˜giõŸ, 244

bh˜y˜, 240; 250; 254; 256; 257; 271; 272

Bh˜raha, 226; 234; 247; 260; 261

bh˜raha, 246

bh˜riy˜, 226; 234; 243; 246; 247; 275

bh˜va, 234; 235

bh˜vei, 238; 239

bhikkh˜, 215

bhindai, 220

bhŸya, 210; 219; 246; 262

bhŸru, 273

bhŸsaõa, 210

bhunjai, 255

bhunj˜vei, 264

bhutta, 275

bhuvaõa, 236

bh¨ya, 236; 268

bh¨mi, 213; 227; 251; 261

bh¨siya, 231

bherava, 241

bhoyaõa, 236; 262

bhoga, 222; 243

maya, 218; 248; 249; 269

mayaga, 215

mayagala, 229

Mayaõa, 227

mayaõa, 230; 244

MayaõamanjarŸ, 228; 230; 231; 264

Mayaõareh˜, 234; 236; 237; 238; 241;

244; 245; 247; 249; 250; 251; 252

Mayaõiy˜, 265; 266; 267; 268

Page 310: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

310

mayahara, 267

mayahariy˜, 214; 220

mauýa, 226; 227; 228; 229; 248

maula, 240

magga, 263; 279

maggai, 228; 263; 268

maggiya, 228; 264

mangala, 227; 231; 264

maccu, 224; 271

macchari, 270

majjaõa, 242

majjha, 222; 225; 241; 242; 244; 268;

269; 270; 275

manjarŸ, 227; 277

ma÷÷iy˜, 208; 225

maõa, 227; 238; 239; 241; 243; 244; 261;

269; 276; 277

maõ˜gaÐ, 213

maõi, 231; 248

Maõic¨ýa, 243; 245

Maõitoraõa, 246

Maõippabha, 243; 245

maõimaya, 248

Maõiraha, 234; 236; 237; 238; 249; 250;

253

maõussa, 254

maõýala, 236

maõýalagga, 237

maõýava, 226

matta, 216; 224; 230

matthaya, 253

manta, 211; 269

mantai, 234; 241

manti, 254; 255; 264

Mandara, 258

mannai, 235

marai, 230; 272; 273

maraõa, 212; 235; 238; 240; 251; 272

malla, 231

Mallin˜ha, 251

mas˜õa, 215; 218

masiõa, 278

mahaimah˜laya, 210

mahanta, 264; 267

Page 311: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

311

mah˜, 213; 221; 222; 226; 231; 232; 238;

241; 242; 243; 257; 260; 263; 264; 265;

273

mah˜devŸ, 243

mah˜r˜ya, 208; 235; 247; 256

Mah˜sukka, 246

mahim˜, 247; 258

Mahil˜, 243; 247; 251; 255; 259

mahura, 238

mah¨sava, 275; 276

m˜ya, 266

m˜yanga, 217; 219; 220

m˜y˜, 221; 240; 268; 271; 272

m˜õa, 220

m˜õusa, 258

m˜õusatta, 252

m˜õei, 243

m˜raõantiy˜, 216

m˜ri, 212

m˜rei, 218; 237

m˜l˜, 231; 248

m˜sa, 236; 250; 257; 268; 275

miyanka, 236

milai, 223

miliya, 221

muyai, 269

muyaga, 271; 272; 273

muinga, 232

mukka, 260

mukkha, 263; 264

muncai, 235; 242; 243; 249; 258

mu÷÷hiya, 225; 232

muõai, 217; 244; 253; 270

muõi, 236; 245; 249

mutta, 232; 268

mutt˜hala, 248

mudd˜, 214; 242

muha, 228; 230; 251; 264; 278

muhala, 248

muhutta, 231; 264

m¨ýha, 209

m¨la, 212; 213; 214; 218; 238; 241; 250

meiõŸ, 232

metta, 210; 239; 249; 253

metti, 215; 239

Meru, 274

Page 312: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

312

meliya, 250

mehuõaya, 239

moya, 232

moyaya, 215

mokkha, 240; 251; 279

moý˜uýi, 224

moha, 222; 252

mohaõa, 232; 273

rayaõa, 214; 219; 228; 229; 231; 241;

242; 248; 254

Rayaõasiha, 246

rayaõ˜maya, 226

Rayaõ˜vaha, 243

rayaõŸ, 237; 241; 242; 253; 258; 260; 261;

265

rai, 237; 268; 272

raiya, 229; 232

Raikara, 244

rakkha, 224

rakkhai, 215; 244; 269

rajja, 221; 226; 229; 235; 243; 246; 247;

253; 254; 256; 257; 268; 270; 275; 276;

278

ra÷÷ha, 278

ratta, 241; 267

ramai, 215; 237

ramaõŸ, 249

ramanŸya, 276

rava, 227; 231; 232; 248; 257

raha, 229

rahassa, 220

rahiya, 249

R˜y˜, 209

r˜y˜, 207; 208; 209; 213; 215; 217; 218;

220; 221; 225; 226; 227; 228; 229; 230;

231; 232; 233; 234; 243; 247; 248; 249;

252; 253; 254; 255; 256; 257; 258; 259;

260; 261; 262; 263; 264; 265; 266; 268;

269; 270; 271; 272; 274; 275; 276; 277

r˜i, 230

r˜si, 211

rikkha, 212

riddhi, 225; 232; 233; 269; 277

ruyai, 242

ruiya, 252

ruira, 248

Page 313: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

313

rukkha, 209; 223; 277

ruccai, 220

ru÷÷ha, 220

ruhira, 238

r¨va, 215; 234; 241; 253; 261; 271

r¨vavaŸ, 242

reh˜, 232

roga, 212; 224; 251; 258

rovai, 210

rosa, 268; 271

rohiya, 220; 221; 255; 257

layanta, 277

lay˜, 217; 277

lakkha, 229; 246

lakkhaõa, 215; 217; 219; 241

lagga, 260

lajj˜, 230

la÷÷hi, 216; 217

laddha, 215; 263

laddhuÐ, 253

laddh¨õa, 252

lahu, 226

lahei, 215

l˜yaõõa, 234; 261; 264

l˜bha, 216; 253

linga, 225

lihiya, 254; 262

lukkha, 215

leh'˜riya, 229

leha, 220; 222

loya, 225; 227; 232; 253; 274; 276

loyaõa, 238

loga, 244; 255; 276

lobha, 228

lovei, 249

Lohajangha, 229

vaya, 256

vayaõa, 227; 254; 255; 264

vaÕsa, 226

vaiyara, 245; 261; 275

vakkheva, 244

vagga, 260; 264; 270; 275

vaggha, 241

vanka, 217

Page 314: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

314

vaccai, 230; 234; 235; 236; 240; 241; 243;

247; 252; 254; 255; 260; 263; 269; 270;

275; 276

vaccha, 221; 248; 271; 274

vajjarei, 248

vajjiya, 235

vajjei, 217; 232

va÷÷ai, 208; 217; 220; 258

va÷÷ha, 238; 249; 256

vaýa, 209

vaý˜ha, 231

vaýiya, 220

vaýýhai, 217

vaýýhiya, 218; 221

vaõa, 208; 209; 210; 212; 237; 238; 241;

242

vaõayara, 242

Vaõam˜l˜, 247

vaõõa, 217; 262

vaõõiya, 270

vatta, 275

vattha, 227; 232; 234; 269

vatthiya, 235; 244

vaddhaõa, 252

Vaddham˜õa, 245

vaddh˜vaõaya, 228; 248

Vantara, 271; 272

vantara, 223

vandai, 220; 255

vandaõa, 243; 261; 274

vandiya, 213; 245; 250; 251; 256; 272

vara, 208; 229; 230; 231; 242; 244; 248;

249; 251; 253; 267; 273

var˜ha, 241

Varuõa, 266

valaya, 207; 257; 258; 259

vasa, 230; 239

vasaõa, 210; 235; 239; 244

vasanta, 236; 250

Vasantaura, 266

vasabha, 221; 222; 225

vasaha, 207

vasima, 213

vasŸ, 268; 269

vasuh˜, 255

vahai, 235

Page 315: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

315

vah¨, 248; 253

v˜y˜, 238

V˜ýah˜õaga, 219

V˜õamantara, 271; 276; 278

v˜ra, 265; 266

V˜riseõa, 245

v˜v˜iya, 246

v˜v˜ei, 242; 272

v˜sa, 223; 226; 234; 237; 253; 260; 261;

265

v˜sara, 232; 243; 246

V˜sava, 271; 272

V˜hi, 211

v˜hi, 230

v˜hiya, 262

v˜hiy˜lŸ, 254; 260

v˜hei, 260; 263

viyaõa, 238

viy˜rei, 244; 268

viiõõa, 225; 264

viuvvai, 271

viuvviya, 244

viesa, 275

vioga, 212; 214

vikkama, 255

vikkheva, 242

vighattha, 230

vicchaýýa, 232

vijaya, 245

vijj˜, 243; 275

Vijj˜hara, 249

vijj˜hara, 242; 243; 271

vijj˜harŸ, 243

vijju, 222; 232; 246

Vinjha, 254

viýhatta, 263

viõaya, 265

viõ˜sa, 241

viõ˜siya, 272

viõ˜sei, 268

viõijjiya, 253

vitattha, 241

vitta, 268

vitti, 213; 241; 260

vitthaýa, 244

vitthara, 253; 261

Page 316: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

316

vitthariya, 267

Videha, 207; 247; 253

videha, 245

vin˜sei, 223

vinibaddha, 255

vinn˜sa, 264

vibuha, 249

vibh¨i, 264

vibh¨siya, 265

vimaõa, 271

vimala, 244

Vimalacanda, 270

vim˜õa, 244; 245; 248; 258

vimukka, 262

vimohiya, 268

vimhiya, 275

viraiya, 240

virasa, 232

viraha, 273; 276

virahiya, 242; 251

vir˜iya, 248

virikka, 263

viruddha, 235; 244; 256

vilakkha, 262

vilagga, 219

vilumpai, 223

vivajjai, 242

vivara, 227

vivarŸya, 247; 260; 274

viv˜ga, 256

viv˜ha, 261; 264; 275

viv˜h˜viya, 274

viv˜hiya, 264

viv˜hei, 261; 271

viviha, 214

viveya, 270

visaya, 213; 220; 229; 253; 256; 257

visajjei, 231

visama, 222

visahara, 211

vis˜õa, 221

vis˜ya, 222

visumarai, 269

visesa, 266; 273

vissambha, 236

vihaga, 223

Page 317: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

317

vihaýai, 225

vihaý˜vai, 213

vihaýiya, 213

viharai, 208; 225; 243; 252; 257; 273; 277

vihava, 214

vih˜õa, 275

vihi, 213; 214

vihura, 273

vŸsattha, 219; 237

vuýýha, 262; 263

vuttanta, 238; 256; 257; 272; 273; 274

v¨ha, 229

Veyaýýha, 242; 271

veyaõ˜, 241

vey˜la, 212

veiyavva, 239

veiy˜, 261; 271

veŸ, 261

vejja, 238; 257

veýhiu, 224

veýhei, 242

Vem˜õiya, 240

vera, 250

veragga, 272

veramaõa, 239

vel˜, 211; 240; 269; 270

vottum, 279

voliya, 230; 261; 262

volŸõa, 236; 241; 246; 257

vosirai, 240; 268

vosiriya, 211; 268

saya, 242; 244; 270

sayayaÐ, 236

sayaÐ, 274

sayaõõa, 272

sayala, 211; 212; 235; 236; 243; 252; 254;

257; 270

saÐlatta, 238

saÐlavai, 268

saÐvaýýhai, 215; 253

saÐvaýýhiya, 215

saÐvutta, 236

saÐvega, 214

saÐs˜ra, 212; 214; 222; 240; 246; 251;

252; 272

sakk˜riya, 254

Page 318: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

318

sag˜sa, 262

saÐkula, 210; 262

sanga, 240

saÐgaya, 223

saÐgama, 223

saÐg˜ma, 211; 256

saÐgoviya, 278

saÐghaý˜vei, 213

saÐgh˜ya, 232

sacca, 264

sacchandaÐ, 267

sajja, 228

saÐcaya, 278

saÐjaya, 215; 250

saÐjaŸ, 215; 220

saÐjama, 249; 252; 253

saÐj˜ya, 273

saÐjuya, 224; 249

saÐjoya, 234; 274

saÐjoga, 212; 214

saÐjh˜, 223

saõiyaÐ, 210

saÐ÷haviya, 213

saÐ÷hiya, 212

satta, 214; 216; 227; 229; 232; 239; 240;

242; 261

sattarasa, 246

sattu, 237

sattha, 253

sadda, 219; 222; 227; 235; 241; 257; 259

saddahai, 239

santa, 246

saÐtatta, 241

saÐt˜va, 230

santiya, 228; 229; 236; 254; 269

Sandahimuha, 244

sandhi, 229

sann˜ya, 256

sannivesa, 267

sap-purisa, 235

sabbh˜va, 208; 214; 220

sabh˜, 226; 227; 262; 263

sama, 240; 263

samaya, 211; 241

samaÐ, 215; 265; 268; 276

samagga, 229; 255

Page 319: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

319

samajjiõai, 275

samaõa, 243; 246; 249

samaõattaõa, 257

samattha, 222

samatth˜, 251

samantao, 210

samappiya, 248; 262

sam˜gaya, 239; 248; 260; 271; 274; 275

sam˜ýhatta, 226

sam˜õa, 246; 247; 271

sam˜õaÐ, 243

sam˜õatta, 267

sam˜hi, 238

samikkha, 225; 233; 277

samiddha, 267

samŸva, 243; 246; 252; 254; 262; 270

samŸhiya, 273

samudda, 275

Samuddadatt˜, 246

samuddh˜iya, 242

samupehiy˜õa, 225; 233; 277

samull˜va, 275

samuha, 255; 257

sam¨siya, 216

saÐpayaÐ, 234; 257; 263; 266; 267; 276

saÐpay˜, 216

saÐpai, 222; 226; 241; 243

saÐpanna, 216; 234

saÐpalagga, 229

samp˜yaga, 274

saÐpuõõa, 241

saÐp¨riya, 236

saÐbuddha, 232; 259; 277

sambohei, 269

saÐbhama, 237; 261

saÐbhariya, 258

saÐbharei, 209

saÐbhava, 226; 236

samma, 262

sammaÐ, 239

sammatta, 250

sammuha, 254; 267

sara, 241; 242

saraya, 221

saraõa, 211; 239; 240; 273; 274

Page 320: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

320

sarŸra, 230; 238; 257; 262; 263; 266; 271;

272

sar¨va, 239; 262

savakkŸ, 268

savattittaõa, 270

savattŸ, 269

savva, 216; 222; 223; 224; 225; 226; 234;

239; 240; 241; 245; 250; 252; 255; 257;

260; 264; 270; 275; 277; 278; 279

savvannu, 239

savvah˜, 270

saha, 214; 226; 234; 236; 237; 256; 273;

274

sahai, 222

sahassa, 229; 250; 253

sah˜, 237

sahi, 240

sahiya, 253; 255; 274

sahoyara, 234; 249; 257

sahodara, 257

s˜gara, 229

S˜garadadatta, 246

S˜garadeva, 246

s˜garovama, 246; 247; 250

s˜maõõa, 258

s˜mattha, 251

s˜manta, 254; 275

s˜m˜õiya, 246; 250

s˜mi, 257; 276

s˜miõŸ, 235; 265; 266; 270

s˜mitta, 235; 243; 253; 257

s˜ra, 229; 255

s˜vaya, 210; 241; 270

s˜viy˜, 234; 272

s˜vig˜, 213

s˜saõa, 221; 257

s˜ha, 267

s˜hai, 261; 263; 268

s˜haõa, 252

s˜hammiõŸ, 251

s˜h˜, 209

s˜hiya, 228; 229; 237; 238; 254; 255; 256;

257; 258; 272; 273; 274; 275

s˜hu, 239; 272; 273; 278; 279

s˜huõŸ, 213; 251; 252; 255

s˜hei, 236; 245; 269

Page 321: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

321

sikkha, 260; 274

sikkh˜, 248

singa, 222; 225

sijjai, 224

si÷÷ha, 226

siõeha, 248; 252; 271; 273

sippiya, 268

siri, 226; 243; 246; 254; 256; 269

sirŸ, 253

Siv˜, 229

siv˜, 241

sihara, 227; 248; 261

sihi, 262; 264

sŸyala, 208; 264

sŸla, 241; 244

sŸsaya, 269

sŸha, 241

SŸharaha, 260; 274

sŸh˜saõa, 261

suya, 217; 218; 220; 236; 240; 245; 270

suyai, 218; 265

suyaõu, 243

suyalaÐkiya, 233

suiraÐ, 267; 269; 276

sukai, 232

sukka, 217

Sugutta, 264

suguru, 246

suj˜ya, 225

su÷÷huyaraÐ, 267

suõei, 235; 243; 245; 247; 249; 251; 259;

264; 265; 266; 270; 272; 274

suõý˜, 242

sutikkha, 222

sutti, 262

SudaÐsaõa, 234; 247; 249; 254; 255

suddha, 250

sundara, 262

sundarŸ, 234; 236; 238; 243

supurisa, 244

subahu, 271

sumiõa, 236; 258

sumiõaga, 258

sura, 222; 248; 252; 271; 272; 273; 274;

275; 276

surahi, 208

Page 322: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

322

suviõa, 227

suvibhatta, 225

Suvvay˜, 252; 255

susattheõa, 213

sus˜õa, 215

suha, 214; 230; 236; 240; 246; 247; 251;

252; 253; 256; 257; 274

s¨iya, 227

s¨ýaõa, 249

Seya, 258

seya, 221; 225

sejj˜, 265

se÷÷hi, 266

seýhŸ, 243

seõŸ, 262

senna, 248

sela, 244

soya, 210; 212; 273

soga, 212; 241; 251; 271

solasa, 244; 246

sohaõa, 227; 231; 236

soh˜, 253; 277

haya, 229

ha÷÷ha, 258

hattha, 238; 266

hatthi, 208; 210; 229; 254

hara, 241

harai, 218; 235

haraya, 237; 242

haraõa, 223; 235

Hari, 226

hari, 211

hariesa, 219

harisa, 226; 257; 274

Hariseõa, 246

hala, 213

hale, 266

havai, 210; 228; 235; 254; 256; 269

hasai, 218

hasi¨õa, 263

h˜ra, 248

h˜sa, 262

hiya, 251

hiyaya, 212; 234; 237; 241; 248; 257;

269; 271

hiÐs˜, 235

Page 323: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

323

hiõýai, 224

hiraõõa, 264

hivaiõ˜, 243

huy˜saõa, 223

h¨ya, 238

heu, 212; 222; 223

heuttaõa, 273

he÷÷heõa, 209

hoi, 211; 217; 218; 220; 221; 222; 228;

230; 239; 240; 245; 249; 257; 264; 266;

271; 273; 274

Page 324: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR …2 Dankwoord Volgende personen wil ik oprecht bedanken: Prof. Dr. Frank Van Den Bossche voor de begeleiding bij het schrijven van

324