27
Gedurfd Verzamelen Van Chagall tot Mondriaan

Gedurfd Verzamelen

Embed Size (px)

DESCRIPTION

Design: MV LevievanderMeer

Citation preview

Page 1: Gedurfd Verzamelen

Gedurfd Verzamelen Van Chagall tot Mondriaan

Page 2: Gedurfd Verzamelen

2 Gedurfd VerzamelenWaanders uitgevers / Joods Historisch Museum, 2010

GedurfdVerzamelen

Page 3: Gedurfd Verzamelen

Gedurfd Verzamelen 3

Van Chagall totMondriaan

Huibert Schijf en Edward van Voolen redactie

Page 4: Gedurfd Verzamelen

68 Gedurfd Verzamelen

Andries van Wezel werd op 25 maart 1856 in de Rapen-

burgerstraat geboren als tweede zoon in een traditioneel

Nederlands Israëlitisch gezin.1 Toen Andries een kleine

jongen was, waren in deze armoedige straat behalve een

sjoel twee diamantslijperijen gevestigd: Metz & Citroen

en de firma Hart, een vroegere werkgever van zijn vader.

Dat er ook nog eens vier slijperijen in de Valkenburger-

straat te vinden waren, twee in de Zwanenburgerstraat

en een in de Uilenburgerstraat, maakt duidelijk wat het

diamantvak voor de jodenbuurt betekende.2

Andries’ vader, Salomon Levie van Wezel (1823-1906),

had zoals veel joden in de 19de eeuw twee beroepen:

eigenlijk was hij diamantslijper, maar in het Amster-

damse Adresboek noemde hij zich tot 1878 schoen-

maker. Het diamantvak was kwetsbaar: als een juwelier

geen ruwe diamant had kunnen bemachtigen doordat

de prijs hoog was en de vraag gering, dan werden de

arbeiders naar huis gestuurd. Maar zodra de vraag steeg

en de juwelier kon inkopen, ging de fabriek weer open.

Salomon begon zijn werkende leven op 13-jarige leeftijd

bij genoemde firma Hart waar hij − zoals dat heette −

‘enkele paarden had’: hij hield toezicht op molenpaarden

die de slijpmachines in beweging hielden. Toen hij 17

was, kwam Harts fabriek met een primeur voor Neder-

land: een stoommachine verving de paarden, wat inhield

dat Salomon en met hem vele anderen werkloos wer-

den. Salomon zocht zijn heil in de schoenenbranche.

Maar zo gauw het kon, keerde hij terug in ‘het vak’.

De omdroomde wereld van juwelier, kunstverzamelaar en mecenas Andries S. van Wezel (1856-1921) Rein van der Wiel

Page 5: Gedurfd Verzamelen

Andries S. van Wezel 69

Andries van Wezel werkte pas twee jaar toen de Kaapse

tijd in 1871 begon en dat was het moment waarop hij

zijn financiële triomftocht in gang zette: hij kocht dia-

manten en zo belegde hij zijn geld.8 Na vier jaar werk

in de diamantindustrie ging de 17-jarige Andries in 1875

er een jaar tussenuit en in Kampen bij tapijtenhande-

laar Abraham Kalff een kamer. Wat hij in Kampen zocht,

is een raadsel. Was het de muziek? Was hij op de vlucht

voor de dreiging van een gearrangeerd huwelijk? Na het

jaar in Kampen werd Andries namelijk − als diamant-

bewerker − op het nieuwe adres van zijn ouders inge-

schreven, nadat hij zich al enkele maanden eerder had

verloofd met de Amsterdamse Judith Kuijt. Andries’

vader zal vader Kuijt uit de Nederlands-Israëlitische

gemeente gekend hebben, maar Andries en Judith

kenden elkaar misschien niet eens. Andries zal door

de afspraken van de respectievelijke ouders gedwongen

zijn geweest terug te keren, maar tot een huwelijk tus-

sen hen is het niet gekomen.

Dat nieuwe adres van Sal en Judic van Wezel, Oude Zijds

Achterburgwal 70, was het eerste huis dat zij kochten.

De meeste diamantbewerkers frequenteerden in de

Kaapse tijd de vele theaters in de Plantage, ze besteed-

den hun geld aan de Engelse meisjes in de café-chan-

tants in Nes en Warmoesstraat en ze vertoonden zich

in opzichtige smokings, rokkostuums met hoge zijdes,

waarbij de dikgouden kettinghorloges niet konden ont-

breken. Vader Van Wezel pakte het vanaf 1875 anders

aan: hij kocht zo gauw hij genoeg geld had een nieuw

huis op een betere locatie, terwijl hij elk huis dat hij

verliet niet verkocht, maar verhuurde.9

In juni 1877 overleed Andries’ moeder plotseling:

‘Heden ontsliep, zacht en kalm, na een kortstondig

lijden van 3 dagen, mijne onvergetelijke Echtgenoote

JUDIC LEVIE ANSEL, in den ouderdom van ruim 55 jaren,

diep betreurd door mij, mijne kinderen en behuwd-

dochter. Amsterdam 24 Juni 1877. Salomon Levie

van Wezel.’10

Salomon probeerde dit grote verdriet misschien wel te

verwerken door nog harder te werken. Hoe dan ook, nog

geen jaar later woonde hij niet alleen aan de oude, niet-

joodse kant van de Amstel, maar werd ook aan de loca-

Andries’ moeder heette Judic Ansel. Haar vader was

koster van de Portugese synagoge. Judics trouwakte ver-

meldt als beroep borduurster. Zij zal net zoals Salomon

niet veel geld hebben ingebracht. Met hun huwelijk waren

ze een verdiepinkje in de Rapenburgerstraat gaan bewo-

nen en hun oudste kinderen gingen naar de armenschool.

Toch waren vader en moeder Van Wezel niet straatarm:

Salomons bijdrage aan de Nederlands-Israelitische

Gemeente bewijst dat. Hij was in de periode dat zijn oud-

ste kinderen geboren werden weliswaar ingedeeld in de

laagste klasse, klasse 5, maar zijn rang maakte dat hij toch

nog f 7,- per jaar betaalde terwijl de straatarmen niet

ingeschreven waren omdat zij geen belasting betaalden.3

Salomon en Judic van Wezel kregen vijf zonen: na Juda

(1853-?) en Andries volgden Hartog (1858-?), Marcus

(1861-1933) en Joachim (1863-1932). Vlak voor Joachims

geboorte verhuisde het gezin naar de iets minder armoe-

dige Lazarussteeg nummer 4, een straatje naast de

Mozes en Aäron-kerk met aan één kant huizen en

aan de andere kant het net voor hun komst gesloten

leprozenhuis.4

De wet op het lager onderwijs van 1857 had geregeld

dat ook op joodse scholen zowel lezen als schrijven

onderwezen moest worden én dat de Nederlandse taal

in plaats van het Jiddisch als voertaal moest worden

gebruikt.5 Van deze veranderingen kon Andries als één

van de eersten profiteren: hij deed zijn godsdienst-

examen aan de armenschool al op 11-jarige leeftijd,

zo vertelt het Nieuw Israëlietisch Weekblad in mei 1867,

en wilde − aldus zijn latere werknemers A.S. de Levita6 en

Henri Polak7 − graag violist worden. Niettemin begon

Andries’ arbeidzame leven ‘gewoon’ op 13-jarige leeftijd

in 1869 in diamantfabriek Hart als knechtje van zijn

vader, die daar als werknemer was teruggekeerd.

Omstreeks 1871 kwam het diamantvak in een stroomver-

snelling terecht: de Kaapse Tijd brak aan. Deze zorgde

ervoor dat de Kamer van Koophandel in 1889 70 slijpe-

rijen en 7500 molens kon registreren en zelfs aan het

einde van het slechte jaar 1890 waren er nog 6500

Amsterdamse joden betrokken bij de diamanthandel

en -nijverheid.

Andries van Wezel (1856-1921) begon in 1888 moderne kunst te verzamelen van tijdgenoten als Karsen, Witsen, Breitner en Isaac Israels, maar ook van Haagse Schoolschilders als Jozef Israëls en Bosboom. Franse schilders als Corot, Daubigny en Fantin-Latour gaven zijn collectie inter-nationale allure. Hij legateerde zijn verzameling aan het Rijksmuseum in Amsterdam. Willem Witsen (1860-1923), 1912, olieverf op doek, 91 x 80 cm. Rijks museum, Amsterdam (SK-A-2948, legaat A.S. van Wezel)

Page 6: Gedurfd Verzamelen

78 Gedurfd Verzamelen

Eduard Karsen, Vaart met zeilende scheepjes, olieverf op doek, 45 x 32 cm. Rijksmu-seum, Amsterdam (SK-A-2900, legaat A. S. van Wezel)

Page 7: Gedurfd Verzamelen

Andries S. van Wezel 79

Eduard Karsen, Boerenhof-stede, 1890, olieverf op doek, 52 x 71 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-2903, legaat A.S. van Wezel)

Page 8: Gedurfd Verzamelen

80 Gedurfd Verzamelen

ik nog al eens wat verkocht.’ Van der Goes vervolgt in

bovengenoemde brief aan zijn vroegere Nieuwe Gids-

compaan Albert Verwey uit 1931: ‘ (...) weet ik wel dat (...)

Andries van Wezel, een zeer rijk man, (...) Karsen gere-

geld, tenminste gedurende eenige tijd, protegeerde en

misschien zelfs direct ondersteunde’.36 In de nalaten-

schap van Van Wezel bevonden zich tien olieverfschilde-

rijen van Eduard Karsen; zowel aan de Sarphatistraat

als in zijn villa in Baarn had hij een aparte kamer voor

de schilderijen van Eduard Karsen ingericht. In 1899

bezocht Caroline Beeloo, kunsthistorica en publiciste

voor Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift het huis aan

de Sarphatistraat: ‘Ik herinner mij o.a. met bizonder

genoegen een klein schilderijtje, speciaal eigendom van

Mevrouw A.S. van Wezel. Twee ranke scheepjes, spook-

achtig voortglijdend achter elkaar over een somber water

met een mooie, dreigende stormlucht daarboven, een

Looy (1855), Eduard Karsen (1860), Willem Witsen (1860),

George Breitner (1857) en Isaac Israels (1865). Ook Bata-

vier en Loopuit kochten wel eens wat van hen33, maar

waren volgens Van der Goes van een ander financieel

kaliber: ‘Het lijkt mij (...) zeer onwaarschijnlijk dat Jakob

Batavier iets zou hebben vermaakt hetzij aan Karsen

hetzij aan Witsen. Daarentegen weet ik wel dat een

andere juwelier, nl. Andries van Wezel, een zeer rijk man,

wat Batavier volstrekt niet was (...)’.34

De eerste bron uit 1888 die spreekt over Van Wezel als

mecenas is het egodocument van de schilder Eduard

Karsen Een droom en een scheidsgericht: ‘Dat was de man

die mij een kleine, driejarige toelage had willen geven.

Ik had die echter geweigerd. Mag ik je die dan leenen?

had hij gevraagd. Dat vind ik goed, zeide ik’.35 In februari

1889 schrijft Karsen aan Witsen: ‘In den laatsten tijd heb

Sarphatistraat gezien vanaf het Frederiksplein richting Amstel. Links het dubbele pand van de bankier Frederik van Nierop, daarnaast het pand van de weduwe Abigael Teixeira de Mattos-Mendes (1840-1905). Andries van Wezel woonde op 9 (het vierde huis van links, achter de lantaarn). Foto 1890. Stadsarchief Amsterdam (Beeldbank 010003001300)

Page 9: Gedurfd Verzamelen

Andries S. van Wezel 81

Hendrik George Breitner (1857-1923), Het Damrak te Amsterdam, ca. 1903. Een pronkstuk in de collectie. De compositie − het Damrak gezien naar de Warmoesstraat, de Oude Kerk en de Beurs van

Berlage − is, zoals vaker bij Breitner, gebaseerd op een foto. Olieverf op doek, 100 x 150 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-2879, legaat A.S. van Wezel)

Page 10: Gedurfd Verzamelen

98 Gedurfd Verzamelen

Menno Kamerlingh Onnes (1860- 1925), Gele rozen in een karaf, 1896. Deze stillevens, door tijdgenoten ‘bloem-verbeeldingen’ genoemd, kenmerken zich door

gedurfde kleurcombinaties en een losse manier van schilderen. Olieverf op doek, 46 x 34 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-2896, legaat A.S. van Wezel)

Page 11: Gedurfd Verzamelen

Andries S. van Wezel 99

Camille Corot (1796-1875), Landschap met knotwilgen, 1840. Corot gold als de groot-ste landschapschilder van zijn tijd en was een voorbeeld voor de latere impressionis-

ten. Van Wezel, maar ook andere Amsterdamse ver-zamelaars zoals de familie Drucker-Fraser en C.P. van Eeghen, streefden ernaar een werk van hem in bezit

te krijgen. Olieverf op paneel, 40 x 30,5 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-2882, legaat A.S. van Wezel)

Page 12: Gedurfd Verzamelen

106 Gedurfd Verzamelen

InlEIdInG Wie was Willem Wolff Beffie? De naam

van deze Amsterdamse verzamelaar zal weinigen iets

zeggen. Toch bracht deze succesvolle joodse diamantair

een opzienbarende collectie kunstwerken van de interna-

tionale avant-garde bijeen. Dat deed hij tussen 1912 en

1918, een periode waarin de modernistische kunst nau-

welijks geapprecieerd werd. Hij verzamelde ongeveer

500 werken van eigentijdse kunstenaars als Franz Marc,

Wassily Kandinsky, Alexei von Jawlensky, Marianne von

Werefkin, Paul Klee, Marc Chagall, Jan Sluijters, Leo

Gestel en Kees van Dongen. De kern van de collectie

werd, zeker in kwantitatief opzicht, gevormd door de

schilderijen en tekeningen van de Franse kubist Henri

Le Fauconnier, voor wie Beffie in de Eerste Wereldoorlog

de rol van mecenas op zich nam. Hoe heeft Beffie in die

korte tijd zo’n aanzienlijke collectie kunnen samenbren-

gen? Waarom is die collectie zo goed als onbekend geble-

ven en wat is er mee gebeurd? Het zal geen verbazing

wekken dat iemand die zo’n belangrijke en omvangrijke

kunstcollectie voor de buitenwereld goeddeels verborgen

heeft weten te houden, de schijnwerpers niet graag op

zichzelf gericht zag. Noch in zijn persoonlijke, noch in zijn

professionele leven trad Beffie op de voorgrond.1

Willem Wolff Beffie kwam op 12 februari 1880 ter wereld

aan de Zwanenburgwal 48, als tiende en laatste kind

van diamantslijper Isaac Wolff Beffie en Sofia Eliazer

Suikerman.2

Zijn geboortehuis keek uit op het Waterlooplein en het

overbevolkte eiland Vlooienburg, waar Willems vader was

geboren en opgegroeid. Vader Isaac had aan de familie-

Willem Wolff Beffie (1880-1950), onthechte verzamelaar, stille mecenas Ester l. Wouthuysen

Page 13: Gedurfd Verzamelen

Willem Wolff Beffie 107

dIamantzaGERIj GRoEn & Co,

1909-1930 Over Beffies schooljaren en verdere educa-

tie is weinig bekend. Een deel van zijn opleiding kreeg hij

in Londen, waar hij vanaf augustus 1901 acht maanden-

woonde. Na terugkomst woonde hij weer thuis, nu als

‘kantoorbediende’, waarschijnlijk in de zaak van zijn

vader.13 In 1921 duikt zijn naam weer op, nu in het Han-

delsregister van de Kamer van Koophandel & Fabrieken

van Amsterdam bij de inschrijving van de loondiamant-

zagerij Groen & Co die hij in 1909 was begonnen samen

met Hartog Polak, zich noemende Van Overveen, (1888-

1961).14 De zaak was tot ongeveer 1920 gevestigd aan de

Sint Willibrordusstraat 41-43, daarna aan de Ruyschstraat

85 en vanaf juni 1925 aan de Valckeniersstraat 85.15

Bij de oprichting waren de omstandigheden zeer gun-

stig, niet alleen vanwege de ontdekking van de Premier-

mijn bij Pretoria in 1902, maar ook door de technische

verbeteringen van de zaag- en snijmachine en een groei-

end afzetgebied van bewerkte diamant in de Verenigde

Staten. In de jaren tussen 1904 en 1919 is door werk-

gevers in deze branche miljoenen verdiend, al waren

er ook slechte jaren bij.16

Beffie heeft in deze betrekkelijk korte tijd van voorspoed

zijn fortuin gemaakt, en is vervolgens gaan rentenie-

ren.17 Ook de forse verhoging van zijn jaarlijkse bijdrage

aan de joodse gemeente bevestigt dit beeld. Deze liep

van f 21,25 in 1909 op tot f 297 in 1921. Beffie besteedde

zijn geld aan de opbouw van een collectie moderne

naam Wolff in 1877 Beffie laten toegevoegen.3 Tenslotte

werd alleen de naam Beffie gebruikt. Isaacs ouders,

diamantslijper Moses Wolff en Schoontje Drukker, waren

beiden analfabeet.4 Voor de familie Beffie zal de woning

aan de Zwanenburgwal een grote maatschappelijke voor-

uitgang betekend hebben.

Willem groeide op in een joods milieu: zijn familie was

joods, de buurt was overwegend joods en zijn vrienden-

netwerk bestond voor een belangrijk deel uit joden.5

Zijn vader, zijn grootvaders, ooms, sommige broers en

ook hijzelf, zaten in het ‘vak’, zoals de bij uitstek joodse

diamantindustrie werd genoemd. Ook al waren ze niet

orthodox, er werd wel aan de tradities vastgehouden.6

Evenals zijn vader en zijn broers contribueerde Willem

jaarlijks aan de joodse gemeente.7

dIamant Willems vader Isaac Wolff Beffie had als

zo velen goed verdiend in de ‘Kaapse tijd’, een periode

van enorme opbloei van de diamantindustrie in de jaren

zeventig.8 Zo kon hij in 1884 twee grote fabrieken laten

bouwen in de Verversstraat, tegenover elkaar. Aan

Willem viel de eer te beurt om, precies op zijn vierde

verjaardag, de eerste steen te leggen van de fabriek op

nr. 57. Op nr. 16 verrichtte een paar maanden later zijn

oudste zusje Schoontje eenzelfde plechtigheid.

Uiteindelijk bezat vader Isaac maar liefst twaalf percelen

in de straat, waaronder zijn woonhuis aan de Zwanen-

burgwal, dat tot aan de Verversstraat doorliep.9

Hoewel omstreeks 1890 het diamantvak in een crisis ver-

keerde moet Willems vader genoeg reserves hebben gehad,

want juist toen kocht hij Groenburgwal 27. Het gezin ver-

huisde naar deze overwegend joodse buurt, iets verder ver-

wijderd van het verpauperde Vlooienburg. Ook het gegeven

dat er twee inwonende dienstbodes waren geeft aan dat de

Beffies in welstand waren toegenomen.10 De zoons Philip

en Bernard werden arts, de andere vier volgden hun vader

in het vak.11 In 1908 droeg vader Isaac officieel, maar in de

praktijk al eerder, de zaken over aan zijn oudste zoon, de

diamantklover Eliazer (Elie).12 Na de dood van hun moeder

in 1912 en de verhuizing van Elie naar Brussel in datzelfde

jaar, woonden alleen Salomon en Willem nog met hun

vader op de Groenburgwal. Isaac overleed in 1919 waarna

zij als enige bewoners overbleven.

Willem Isaac Wolff Beffie legde de eerste steen in de onderpui van Verversstraat 57. Voor deze gelegenheid werd, naar joods gebruik, zijn vaders naam Isaac toegevoegd. Door ophoging van het straat-niveau is de onderste regel tegenwoordig nauwelijks meer leesbaar: 12 februari 1884. Foto Peter Lange

Jan Sluijters (1881-1957), Willem Wolff Beffie, 1912, olieverf op doek, 60 x 49cm. Privé collectie

Page 14: Gedurfd Verzamelen

126 Gedurfd Verzamelen

Leo Gestel (1881-1941), Danse Orientale, 1912, olieverfschets op doek, 53 x 37,5 cm. Privé collectie

Page 15: Gedurfd Verzamelen

Willem Wolff Beffie 127

Franz Marc (1880-1916), Die Weltenkuh, 1913, olieverf op doek, 70,7 x 141,3 cm. Museum of Modern Art, New York. © 2009 The Museum of Modern Art/Scala, Florence

Page 16: Gedurfd Verzamelen

130 Gedurfd Verzamelen

Als dank voor deze diensten liet Kandinsky Beffie

een keuze maken uit enkele aquarellen van de serie

Bagatellen : hij koos Piknik.93

Na het bezoek aan het atelier van Kandinsky, werd Beffie

door Marc geïntroduceerd bij het schildersechtpaar

Alexei von Jawlensky en Marianne von Werefkin. Daar

kocht hij van Jawlensky twee schilderijen Kop en Berg-

landschap en twee tekeningen van naakten.94 De Kop uit

1913 is één van de vele vrouwenportretten die Jawlensky

in deze periode produceerde. Aangezien het in verschei-

dene tentoonstellingscatalogi als eigendom van Beffie

staat afgebeeld, kon het werk worden geïdentificeerd als

Die blaue Mantilla dat zich thans in het Israel Museum

Gummeson in Stockholm voor. Het kostte Münter

grote moeite voldoende werk bijeen te krijgen, omdat

het meeste nog in Duitsland was en zij slechts kon

beschikken over enkele schilderijen die na een

tentoonstelling in 1914 in Malmö waren achtergebleven.

Kandinsky zelf kon alleen kleine aquarellen inbrengen,

de serie Bagatellen die hij recentelijk in Rusland had

gemaakt. Bij Beffie in Amsterdam hadden zij vier schil-

derijen ondergebracht, waarover Beffie zich vanwege

de oorlogssituatie ontfermde. Nu bood hij uitkomst

door ze naar de tentoonstelling in Stockholm te sturen

en na afloop daarvan te laten transporteren naar de

verzamelaar Edwin R. Campbell, die deze schilderijen

had besteld als decoratie van zijn woning in New York.92

Correspondentiekaart van Willem Beffie aan Wassily Kandinsky, 6 oktober 1913. Gabriele Münter und Hans Eichner Stiftung, München

Brief van Willem Beffie aan Gabriele Münter, 7 april 1916, waarin hij onder meer meldt dat hij een aquarel van Kandinsky heeft gehouden en de ‘2 nicht gewünschten’ heeft teruggezonden. Gabriele Münter und Hans Eichner Stiftung, München

‘Piknik’ uit de serie van Kandinsky’s Bagatellen uit 1916, reproductie afgebeeld in Huebner, Modern Kunst in den Privatsammlugen Europas, 1921

Page 17: Gedurfd Verzamelen

Willem Wolff Beffie 131

Alexej von Jawlensky (1864-1941), Die blaue Mantilla, 1913, olieverf op doek op karton, 49,5 x 68 cm.

The Israel Museum, Jerusalem Sam and Ayala Zacks Collection (inv. nr. L-B83.005)

Page 18: Gedurfd Verzamelen

142 Gedurfd Verzamelen

blijkt uit zijn testamentair vastgelegde beslissing dat de

bewaarders van de kunstwerken deze bij zijn overlijden

mochten behouden. Als mecenas heeft hij Le Fauconnier

en zijn vrouw door de moeilijke tijden van hun balling-

schap heen geloodst. Of hij verwachtte dat de honder-

den kunstwerken die hij daaraan had overgehouden in

de toekomst meer geld zouden opbrengen, valt te

betwijfelen. Hij dacht vermoedelijk niet in de eerste

plaats aan kapitaals vermeerdering.

Steunend op zijn zakeninstinct durfde Beffie risico’s te

nemen om zich met de nieuwste onbekende kunststro-

mingen in te laten. In zijn, door Kickert en Le Fauconnier

aangemoedigde, keuze voor avant-gardekunst, toonde

hij lef en brutaliteit. Behalve zakeninstinct bezat Beffie

sociale vaardigheid, waarmee hij gemakkelijk de sympa-

thie van kunstenaars veroverde. Die sympathie werd

zeker versterkt door zijn prompte betalingen.

Samenvattend zou Willem Beffie als verzamelaar psy-

chologisch geduid kunnen worden als een jager met een

obsessieve passie, die geen nazorg wenste. Iemand die

controle wilde, maar geen bindingen. Macht, maar geen

verantwoordelijkheden. Een jager die na zijn vangst zijn

buit laat ‘slingeren’ en er even gemakkelijk weer afstand

van doet, omdat hij zich niet hecht. Zijn omgang met

geld, en vermoedelijk ook met relaties, was net zo. Het

stipt nakomen van betalingen past in het beeld: hij wilde

geen verplichtingen aangaan. Zijn voorbehoud bij het

uitlenen van werk is daar eveneens op terug te voeren.

Ook al zal het idee van winst bij zijn aankopen niet

voorop hebben gestaan, de collectie heeft Beffie ten-

slotte financieel geen windeieren gelegd. Met verkopen

heeft Beffie er tot aan het eind van zijn leven profijt van

gehad. Stukken van Kandinsky, Marc en Mondriaan zijn

tenslotte, via de kunsthandel, in het Guggenheim en het

MoMa in New York terecht gekomen. Twee schilderijen

van Kandinsky waren op diens grote retrospectief, van

2008 tot 2010 respectievelijk in München, Parijs en

New York, te zien. De drie schilderijen van Chagall zijn,

dankzij de aankoop van Regnault, de enige topstukken

uit de collectie Beffie die in Amsterdam in het Stedelijk

Museum te bewonderen zijn.

Henri Le Fauconnier, Crucifix, 1914, olieverf op doek, 105,5 x 39,5 cm. Instituut Collectie Nederland (ICN), Rijkswijk/Amsterdam (inv. nr. AA3063)

Page 19: Gedurfd Verzamelen

Willem Wolff Beffie 143

Conrad Kickert (1882-1965), Le rocher gris, 1913, olieverf op doek, 58,5 x 72 cm. Museum De Wieger, Deurne

Page 20: Gedurfd Verzamelen

144 Gedurfd Verzamelen

InlEIdInG Toen Salomon Bernard Slijper in 1971 over-

leed, keek de Nederlandse museumwereld, en de direc-

tie van het Haags Gemeentemuseum in het bijzonder,

vol verwachting uit naar de bekendmaking van zijn tes-

tament. Slijper bezat bij zijn dood de grootste collectie

schilderijen en tekeningen van Piet Mondriaan ter

wereld. Het grootste deel van deze waardevolle verza-

meling bevond zich toen als bruikleen in het Haags

Gemeentemuseum. Vanaf het eind van de jaren vijftig

had museumdirecteur Louis J.F. Wijsenbeek (1912-1986)

gedongen naar de gunst van Slijper, om diens Mondri-

aancollectie in bezit te krijgen. Of dat de, naar verluidt,

wispelturige verzamelaar de collectie alsnog zou laten

verkopen of aan een ander museum zou schenken, bleef

een tijd onduidelijk. Pas een jaar na het overlijden van

de collectioneur was de definitieve bestemming van

de kunstwerken bekend. Slijper liet zijn gehele collectie

werken van Mondriaan − één prent, 74 tekeningen en

122 schilderijen − na aan het Haags Gemeentemuseum.1

Hij had dit, zo bleek, al in 1957 in zijn testament laten

vastleggen, maar had nooit iets laten doorschemeren

aan de museumstaf, door wie hij zich regelmatig liet

fêteren. Nog steeds kleeft het imago van ‘vileine’ verza-

melaar aan de man die één van de belangrijkste collec-

ties van moderne kunst bijeenbracht. Opmerkelijk

genoeg is deze verzamelaar nog nooit onderwerp van

wetenschappelijk onderzoek geweest.

Slijper was niet alleen een verzamelaar van het werk,

maar ook een persoonlijke vriend van Mondriaan. Is deze

relatie ook te kenmerken als de verhouding tussen een

Salomon B. Slijper (1884-1971),vriend, verzamelaar en mecenas van Piet Mondriaan mandy Prins

Page 21: Gedurfd Verzamelen

Salomon B. Slijper 145

huwelijk werden twee dochters geboren, Merie (1889-?)

en Elizabeth (1900-1943).

In de diamanthandel verdiende vader Slijper een zeer

goed inkomen tussen de 6.100 en 10.000 gulden per

jaar.7 In tegenwoordige koopkracht is dat 72.000 tot

115.000 euro.8 De bemiddelde familie Slijper bewoonde

weliswaar geen huis binnen de grachtengordel, maar

wel een kostbaar pand aan de niet-joodse zijde van de

Amstel. Zij maakten desalniettemin actief deel uit van

de joodse gemeenschap. Vader Slijper liet zich door

joodse familieleden of collega’s uit de diamantbranche

vergezellen bij de geboorteaangiften van zijn kinderen.9

Het gezin leefde naar strikte, joodse regels. Zo werd de

geboorteakte van één van de dochters wegens Sabbath

door de vader en de getuigen niet ondertekend.10

Belangrijke mijlpalen in de opvoeding en scholing van de

kinderen werden, zoals gebruikelijk, geadverteerd in het

Nieuw Israëlietisch Weekblad.11 Net als zijn ouders voor-

dien gedaan hadden, betaalde Slijper tot zijn vertrek uit

Amsterdam, in 1917, de lidmaatschapsbijdragen voor de

Amsterdamse Nederlands-Israëlitische hoofdsynagoge.12

Na de openbare lagere school, volgde Slijper de drie-

jarige HBS en aansluitend, van 1898 tot 1900, de Open-

bare Handelsschool.13 Sinds de opkomst van de joodse

arbeidersbeweging aan het eind van de negentiende

eeuw was het niet langer ongebruikelijk dat joodse

kinderen naar een openbare school werden gestuurd.14

Slijper blonk vooral uit in talen, rekenen en boekhouden.

Zijn examen werd als ‘goed’ beoordeeld.15 Uit de school-

keuze blijkt dat Slijpers vader grotere ambities had voor

zijn zoon dan de inmiddels minder florerende diamant-

branche. De Handelsschool leidde namelijk de zonen

van de Amsterdamse handelselite op voor een algemene

carrière in de zakenwereld.

De Amsterdamsche Bank was Slijpers eerste werkgever.

Hij begon daar in 1900 als eenvoudige assistent met een

salaris van 100 gulden per maand. Na zes jaar verdiende

hij al ruim het zesvoudige per maand, maar verliet de

bank toch.16 Als tachtigjarige verklaarde hij dit vertrek

aan de journaliste Betty van Garrel: ‘De ramen op kan-

toor moesten altijd dicht blijven, al vielen de mussen

dood uit de boom, dat beviel me niet langer. Ik wilde ook

kunstenaar en zijn mecenas? In dit artikel wordt uitge-

gaan van een mecenas als iemand die directe financiële

steun verleent aan een kunstenaar gedurende een

bepaalde periode. Algemeen geldt dat de begunstiger

hierdoor extra sociaal aanzien geniet. Het kopen van al

dan niet gereed zijnde kunstwerken of opdracht geven

tot de productie ervan kan overigens wel als onderdeel

van mecenaat gelden, afhankelijk van de omvang van

de opdracht of aantal kunstwerken en de hoogte van

de prijs in verhouding tot de geldende marktwaarde.

Met deze studie naar Slijpers (joodse) achtergrond, zijn

relatie met Mondriaan, het verzamelen van Mondriaans

werken en de omgang met die verzameling, kan een

completer beeld van de verzamelaar en mecenas

Salomon Slijper gegeven worden. Slijper was een

sleutel figuur in de carrière van Mondriaan en in het

beschikbaar maken van diens oeuvre voor toekomstige

generaties kunstliefhebbers.

Van dIamantInduStRIE

naaR HandEl Salomon Bernard Slijper werd op

20 januari 1884 te Amsterdam geboren in een joods,

Nederlands-Israëlitisch gezin. Zijn familie werkte in de

diamantindustrie.2 Vader Bernard Ezechiël, opgegroeid

in de Kerkstraat en de Weesperstraat, zou zich opwerken

tot ‘makelaar in diamant’.3 Hij trouwde op dertigjarige

leeftijd met de tweeëntwintigjarige wees, Elisabeth

Benedictus (1851-1888). Haar voogden, Eliaser Salomon

Benedictus en Bernardus Benedictus, waren respectie-

velijk makelaar en koopman en woonden in de joodse

buurt, in de Nieuwe Kerkstraat en aan de Nieuwe Ach-

tergracht.4 Het echtpaar Slijper woonde de eerste jaren

in de joodse buurt, in een bovenhuis aan de Binnen

Amstel nummer 97. Hier werden hun eerste kinderen

geboren.5 In mei 1879 verhuisde het gezin naar een gro-

tere woning aan de overzijde van de Amstel, aan de Bin-

nen Amstel nummer 296 tegenover het in datzelfde jaar

nieuw geopende theater Carré. Vier kinderen, waaronder

Salomon Bernard (1884-1971) kwamen hier ter wereld.6

Toen Salomon Bernard vier jaar oud was overleed zijn

moeder. De uit Neustadtgödens bij Hamburg afkom-

stige, Mathilda Cohen (1869-1943), die een maand daar-

voor als dienstmeid bij de familie Slijper in huis was

gekomen, nam de moederrol op zich. Op 28 februari

1889 trouwde ze met Salomons vader. Uit dit tweede

Henri van de Velde (1896-1969), Salomon Slijper, 1930. Henri van de Velde schilderde dit portret toen hij in de boerderij De Zeven Linden in Blaricum verbleef. Olieverf op paneel, 32,5 x 27 cm. Gemeentemusea Arnhem (inv. nr. GMX 00016, voorheen collectie Slijper)

Page 22: Gedurfd Verzamelen

152 Gedurfd Verzamelen

Piet Mondriaan, Compositie: dambord, donkere kleuren, 1919. Slijper kocht dit schilderij en het volgende vlak nadat Mondriaan ze voltooid had − kort daarop

keerde de schilder terug naar zijn woonplaats Parijs. Olieverf op doek, 84 x 102 cm. Gemeentemu-seum Den Haag (inv. nr. 0334326, legaat Slijper)

Page 23: Gedurfd Verzamelen

Salomon B. Slijper 153

Piet Mondriaan, Compositie: dambord, lichte kleuren, 1919, olieverf op doek, 86 x 106 cm. Gemeentemuseum Den Haag (inv. nr. 0334325, legaat Slijper)

Page 24: Gedurfd Verzamelen

160 Gedurfd Verzamelen

Piet Mondriaan, Tableau III, Ovale Compositie, 1914. Het Rijksmuseum sloeg Slijpers aanbod om dit schil-derij in bruikleen te nemen af. Daardoor kwam het na een

jarenlang bruikleen aan het Stedelijk, in 1966 uiteindelijk in het bezit van dit museum. Olieverf op doek, 140 x 101 cm. Stedelijk Museum Amsterdam (inv. nr. A 2459)

Page 25: Gedurfd Verzamelen

Salomon B. Slijper 161

Piet Mondriaan, Compositie met gele lijnen, 1933, olieverf op doek, 80,2 x 79,9 cm. Gemeente museum Den Haag (inv. nr. 0332044)

Page 26: Gedurfd Verzamelen

164 Gedurfd Verzamelen

kreeg een schilderijtje van het kerkje van Eemnes van de

vrijwel onbekende Willem Noordijk.87 Het duurde nog tot

16 augustus 1947 voor de drieënzestigjarige Slijper zijn

twee jaar jongere, trouwe huishoudster en levensredster

huwde.

Na de bevrijding werd Slijper geconfronteerd met het

feit dat het merendeel van zijn familie door de Duitse

bezetters was gedeporteerd. Zijn ‘vriend voor het leven’

Piet Mondriaan was op 1 februari 1944 overleden aan

een longontsteking. Het publiek en de kunstwereld in

Amerika hadden al afscheid genomen van de kunste-

naar. Slijper eerde Mondriaan in 1946 met een herden-

kingtentoonstelling in het Stedelijk Museum Amster-

dam. Deze tentoonstelling was het eerste overzicht van

Mondriaans oeuvre in eigen land. De tentoonstellings-

commissie bestond, behalve uit Slijper en museum-

directeur Willem Sandberg (1897-1984), uit de kunst-

schilder Peter Alma, de architect Cornelis van Eesteren

(1897-1988), de architect en beeldhouwer Charles

Na de oorlog schreef Slijper aan de kunstschilder Gerard

Hordijk (1899-1958), die naar de Verenigde Staten was

gevlucht: ‘Ja we hebben zeer angstige tyden mede

gemaakt. Ik zat byna 3 jaar ondergedoken. Kwam nooit

buiten en werd duizelig van het licht, toen ik voor het

eerst in de buitenlucht kwam. Ik heb myn leven te

danken aan Juffr. Hamdorff, die reeds ruim 25 jaar myn

huishouding verzorgde. Zy heeft my toen het zoo drei-

gend werd te Adam dat ik ieder oogenblik weggehaald

kon worden, daarvan daan gehaald. Ik dook toen eerst

by vrienden te Laren onder en heb het er toen maar op

gewaagd in myn eigen huis onder te duiken, waar Juffr.

H. nog zat. Het heele dorp lachte toen ik daaruit by de

vrede te voorschijn trad!’85 Slijper werd door zijn kennis

Gerard Jan Bernard Knipscheer (1911-1976) met de trein

uit Amsterdam opgehaald. Omdat de eigenwijze Slijper

steeds in het raam ging staan, kon hij niet bij de familie

Knipscheer in Laren blijven.86 Zijn eigen huis aan de

Dorpsstraat in Blaricum was een beter onderduikadres

doordat de totaal verwilderde en dichtgegroeide tuin

het huis goed afschermde van de straat. Als er gevaar

dreigde kon hij zich in een kleine ruimte onder het punt-

dak van de zolderkamer verstoppen. Juffrouw Hamdorff

verzorgde hem. Erg ruimhartig lijkt Slijper niet geweest

te zijn in het bedanken van zijn levensredders. Knipscheer

Wassily Kandinsky, Das bunte Leben, 1907. Slijper kocht dit schilderij begin oktober 1940 op de veiling bij Frederik Muller & Co. en gaf het in bruikleen aan het Amster-damse Stedelijk, en na de oorlog aan het Haagse Gemeentemuseum. Mevrouw Slijper-Hamdorff verkocht het kort na Slijpers dood naar München. Olieverf op doek, 130 x 162,5 cm. Städtische Galerie im Lenbachhaus. München (inv. nr. FH 255, voorheen collectie Slijper)

Piet Mondriaan, Compositie in ovaal met kleurvlakken, 1914. Het eerste schilderij dat Slijper aan Sidney Janis verkocht. Olieverf op doek, 107,6 x 78,8 cm. Museum of Modern Art, New York. © 2009 The Museum of Modern Art/Scala, Florence (inv. nr. 14.50, voorheen collectie Slijper)

Page 27: Gedurfd Verzamelen

Salomon B. Slijper 165

verkopen of bemiddelde, tegen een commissie van vijf

en later tien procent, bij aankopen uit collecties van

anderen, al dan niet via veilinghuizen.94

Gelukkig diende zich dat jaar een geïnteresseerde mede-

werker van een Nederlands museum aan. Harry Verburg

(1914-1986), wetenschappelijk assistent en later conser-

vator van het Haags Gemeentemuseum, vroeg Slijper

een aantal Mondriaanschilderijen te leen voor een kleine

tentoonstelling.95 Verburg had, als beeldend kunstenaar

en lid van de Liga Nieuw Beelden, persoonlijke interesse

Karsten (1904-1979), de meubelontwerper en architect

Mart Stam (1899-1986), de kunstschilder Charley Toorop

en de kunstschilder en grafisch ontwerper Friedrich

Vordemberge-Gildewart (1899-1962).

Onder invloed van de toenemende belangstelling voor

Mondriaans oeuvre, bracht Slijper tijdens de tentoon-

stellingsvoorbereidingen en daarna zoveel mogelijk

bronnenmateriaal over Mondriaan bijeen. Hij benaderde

Mondriaans jeugdvriend Albert van den Briel (1881-1971),

Gerard Hordijk, broer Carel Mondriaan en Jo Steijling met

vragen over Mondriaans leven en werk.88 Hij verzamelde

tijdschriftartikelen, foto’s van Mondriaans omgeving,

ateliers en werken, gaf opdracht tot genealogisch onder-

zoek, verwierf ‘eindelijk’ het portret van Mondriaan door

Gerard Hordijk uit de Boendermakercollectie en stelde

voor het eerst een collectie-inventaris op.89 Slijper zou

zich als dé Mondriaanverzamelaar gaan wijden aan de

promotie van het oeuvre van zijn vriend. De overzichts-

tentoonstelling was de eerste stap. De volgende stap zou

een vaste presentatie van schilderijen van Mondriaan op

zaal zijn. Maar zo groot was de interesse van de Neder-

landse musea nog niet. Dat Slijper een aantal schilde-

rijen na afloop van de tentoonstelling in het Stedelijk

beschadigd terugkreeg was op zijn zachtst gezegd verve-

lend.90 Maar dat de in het museum achtergebleven wer-

ken (weer) naar het depot verbannen werden, was een

nog veel groter ongenoegen.

Goedbetalende Amerikaanse kunsthandelaren, verzame-

laars en museumdirecteuren toonden wel steeds meer

belangstelling voor het oeuvre van de overleden kunste-

naar en voor de collectie van Slijper. Eén van hen, de

galeriehouder, Sidney Janis (1896-1989) die Mondriaan

in New York gekend had, bezocht Slijper in 1949 en

schonk hem bij die gelegenheid waarschijnlijk het gas-

tenboek.91 Janis kocht een eerste schilderij uit Slijpers

collectie en kreeg twee werken in bruikleen.92 Doordat

de galeriehouder en zijn vrouw Slijper jaarlijks bezochten

en gedeelde interesses hadden in dansen en eigentijdse

jazzmuziek, maar ook in oudere ragtime waar Slijper

samen met Mondriaan naar had geluisterd, ontstond

een vriendschappelijk relatie waarin de appreciatie voor

Mondriaans kunst en zakelijke belangen de boventoon

voerden.93 Slijper bleef werken uit zijn collectie aan Janis

Piet Mondriaan, Tableau I, met rood, zwart, blauw en geel, 1921, olieverf op doek, 103 x 100 cm. Gemeentemuseum Den Haag (inv. nr. 0334327, legaat Slijper)

Slijper voorzag alle Mondriaan schilderijen van zijn etiket