32
1 Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen

Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

  • Upload
    others

  • View
    1

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

1

Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen

Page 2: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

2

1. LEERSTOORNISSEN

1.1 Inleiding

∗ Schools leren is gericht op het verwerven van vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen.

∗ Specifieke leerstoornissen zijn

o Onverwachte, fundamentele moeilijkheden bij het leren lezen, spellen of rekenen.

o Onverwacht omdat het optreedt bij kinderen met normale intelligentie en normale zintuiglijke functies.

∗ Hoofdkenmerk van een specifieke leerstoornis:

o Discrepantieprincipe = discrepantie tussen wat het kind presteert en wat verwacht kan worden op basis van het IQ, de chronologische leeftijd en de wijze van onderwijs

o Dit staat ter discussie want

In plaats van een categoriale benadering die hier wordt gemaakt, kunnen leerproblemen ook gezien worden als het onderste deel van de normaalverdeling van bijvoorbeeld lezen of rekenen.

De meeste IQ-tests bevatten onderdelen die sterk afhankelijk zijn van kennis en vaardigheden die voor een deel via lezen tot stand komen. Het IQ gemeten bij kinderen met een leerstoornis kan dus een onderschatting zijn vooral bij een al wat langer bestaande leerstoornis.

∗ Bepalen van ernst:

o Niet uitgegaan van discrepantiecriterium.

o Wel uitgegaan van de aanwezigheid van herhaaldelijk gebleken uitval op genormeerde lees- en spellingstoetsen. De hardnekkigheid blijkt uit het feit dat er geen vooruitgang wordt geboekt ondanks intensieve inspanningen.

1.2 Specifieke lees- en spellingsproblemen (dyslexie) 1.2.1 Diagnostische kenmerken

∗ Dyslexie:

o Moeite met de techniek van lezen en spellen.

o Oorzaak: problemen op het woordniveau.

o Belangrijk kenmerk: er ontstaat geen echte automatisering van lezen en spellen.

∗ Normaal leerproces:

o Om te leren lezen moeten kinderen de cognitieve processen waarmee geschreven taal verwerkt wordt integreren met het voor hen al bekende systeem waarmee gesproken taal verwerkt wordt.

o Het alfabetische systeem van letters waarmee woorden worden geschreven (orthografie) moet gekoppeld worden aan spraakklanken (fonologie).

Page 3: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

3

∗ Fonologische processen

o Wat? Herkennen, begrijpen, opslaan en weer ophalen van klanken die vervolgens samengevoegd moeten worden tot woorden.

o Gebeurt automatisch, maw er worden hiervoor geen grote inspanningen gedaan en er wordt geen beslag gelegd op het geheugen.

o Wanneer het proces geautomatiseerd verloopt, dan heeft het kind ruimte over om woorden en zinnen te onthouden, waardoor de gelezen tekst betekenis krijgt en begrepen kan worden.

o Fonemen = individuele klanken die een betekenisvol verschil veroorzaken in woorden.

o Fonologisch decoderen = onderscheiden van fonemen.

∗ Probleem bij dyslexie:

o Problemen met het herkennen van fonemen in gesproken en geschreven taal.

o Gevolgen:

Moeite met herkennen van woorden.

Door inspanning om de woorden foutloos in klanken te vertalen, is er weinig aandacht over voor het begrijpen waar de tekst over gaat.

∗ Minderheid heeft ook problemen met:

o Ruimtelijke oriëntatie of met de motoriek.

o Maar het is onjuist om dyslexie primair te zien als een probleem met de coördinatie tussen het zien en de motoriek.

∗ Opmerking:

o Talen verschillen in moeilijkheidsgraad om te leren.

o Engelse taal is ondoorzichtig omdat er letters zijn die inconsistent zijn (bijvoorbeeld de ‘e’ kan uitgesproken worden als ‘e’ of ‘i’)

o Duits, Nederlands en Italiaans zijn transparant waardoor dyslectische kinderen onbekende en niet-bestaande woorden even goed kunnen lezen als niet-dyslectische kinderen (ook al is de snelheid trager).

1.2.2 Comborbiditeit

∗ Psychische stoornissen:

o Dyslectische kinderen hebben vijf keer zoveel gedragsstoornissen.

o Rekening houden bij behandeling dat er een leerstoornis achter de gedragstoornis kan zijn.

∗ ADHD: 30 tot 70 procent.

∗ Angst en depressie: vooral verhoogde kans bij meisjes.

Page 4: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

4

1.2.3 Voorkomen

∗ 3 tot 10 procent van de schoolgaande kinderen.

∗ Geslachtsverschillen:

o In voorkomen: geen

o In hulp zoeken:

Meer jongens als bij meisjes.

Reden: bij jongens gaat de leerstoornis vaker samen met externaliserend gedrag, terwijl bij meisjes gaat het vaker samen met angst en depressie.

∗ Prevalentie hoger bij jongeren kinderen:

o Reden: bij veel kinderen worden de leerstoornissen bij het beginnen lezen veroorzaakt door ongunstige omgevingsfactoren en niet door biologisch bepaalde cognitieve stoornissen.

o Veel kinderen die problemen ondervinden bij het beginnen lezen tonen een sterke vooruitgang in leesvaardigheid na training. prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training

1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie)

∗ Dyscalculie:

o De rekenvaardigheid van een kind ligt ver beneden het niveau van wat verwacht kan worden op basis van de leeftijd, het gemeten IQ, de zintuiglijke functies en de hoeveelheid genoten onderwijs.

1.3.1 Diagnostische kenmerken

∗ Kenmerken:

o Volgen dezelfde rekenstrategieën als jonge kinderen en maken veel fouten

o Langzaam bij tellen en rekenen

o Moeite met reproduceren van getalsmatige feiten

o Moeite met het herkennen van rekenfouten

o Moeite met het gebruik van verschillende strategieën bij het oplossen van een rekenprobleem

∗ Oorzaak: problemen in de ontwikkeling van het begrip van aantal.

∗ Normale ontwikkeling van het begrip van aantal:

o In de eerste levensmaanden kunnen baby’s al onderscheid maken tussen kleine aantallen (onderzocht door habituatie).

o Wanneer kinderen naar school gaan bezitten ze al diverse basisvaardigheden die nodig zijn om te rekenen.

o Door herhaling en herinnering leren kinderen bepaalde rekenfeiten uit hun hoofd. De kans dat een bepaald rekenfeit geautomatiseerd wordt, neemt toe naarmate het aantal malen van de rekenoperatie wordt uitgevoerd.

Page 5: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

5

∗ Kinderen met dyscalculie:

o Problemen met het beheersen van het concept aantal en hanteren strategieën om te tellen en te rekenen die passen bij een veel jongere leeftijd.

o Doordat ze problemen hebben met deze elementaire rekenstrategieën, bouwen ze veel langzamer een database op met geautomatiseerde rekenfeiten en geraken ze steeds verder achterop.

1.3.2 Voorkomen en co-morbiditeit

∗ Prevalentie: 1 – 6 procent

∗ Komt vaak voor met:

o Dyslexie

o ADHD

o Problemen met de oog-handcoördinatie

o Onthouden van non-verbale zaken

Page 6: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

6

2. AUTISME EN ANDERE PERVASIEVE ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN

2.1 Inleiding

∗ Vroegere visie:

o Autistisc disturbance of affective contact.

o Ernstige tekorten in het sociaal functioneren, tekorten in de verbale en non-verbale communicatie en beperkingen in interesses, gedragspatronen en activiteiten.

∗ Tegenwoordige visie:

o Een continuüm dat omschreven wordt door:

Pervasive developmental disorders (PDD)

Autisme spectrum disorders (ASD)

o Autistische stoornis (klassiek autisme) kan worden beschouwd als het prototype van dit spectrum.

o Daaromheen bevindt zich de groep die niet volledig voldoet aan de criteria van autistische stoornis, maar waarbij toch ernstige tekorten in sociaal functioneren aanwezig zijn.

∗ Kenmerken van PDD-stoornissen:

o Vroeg begin

o Ernstige en chronische beperkingen in het dagelijks functioneren

o Stoornissen in de ontwikkeling van sociale en communicatieve vaardigheden

o Stoornissen in de ontwikkeling van leeftijdsadequate interesses, gedragspatronen en activiteiten

o Sterke verschillen in IQ

Hoog functionerend autisme: IQ boven de 70

Laag functionerend autisme: IQ onder de 70

∗ Stoornissen behorend tot PDD:

o Klassiek autisme

o Rett-syndroom

o Syndroom van Heller (desintegratieve stoornis van de kinderleeftijd)

o Stoornis van Asperger

o Pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven

∗ Rett-syndroom en de desintegratieve stoornis:

o Gemeenschappelijk kenmerk: verlies van reeds ontwikkelde functies

o Verschil met andere stoornissen: hier geen sprake van een chronische, niet-progressieve handicap

Page 7: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

7

2.2 Diagnostische kenmerken van autisme

∗ Gemiddelde leeftijd waarop de diagnose wordt gesteld:

o Ongeveer zes jaar

o Maar: mogelijk om al voor derde levensjaar de diagnose stellen

o Reden dat men dit niet doet:

Geen biologische markers voor autisme.

In de eerste levensjaren is er nog een grote variatie in de beloop van de symptomatologie en moeilijk te voorspellen welke kinderen geen verbetering zullen krijgen.

Moeilijk om lichte gevallen, hoog-functionerend autisme of syndroom van Asperger te herkennen.

Duurt twee tot drie jaar na herkenning van symptomen eer de diagnose wordt gesteld.

∗ Gebrek aan tijdige en juiste diagnostiek is een probleem:

o Vroege intensieve interventie geeft een betere uitkomst.

o Geen voordeel van een te grote voorzichtigheid van hulpverleners wanneer de kinderen er heel duidelijk aan voldoen aan de kenmerken.

∗ Opmerking:

o Minderheid van de ouders geeft aan dat hun kind eerst een periode van normale ontwikkeling heeft doorgemaakt en daarna vaardigheden verliest.

o Nog niet duidelijk of het hier gaat om

Een subgroep van kinderen die inderdaad vaardigheden verliest.

Een geleidelijk bewust worden van de symptomen door de ouders.

Dat het fenotype van autisme zich pas rond 8 – 11 maanden uit, terwijl het genotype al langer aanwezig is.

2.2.1 Hoofdkenmerken van autisme

∗ Kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties:

o Stoornissen in het gebruik van verschillende vormen van non-verbaal gedrag

o Er niet in slagen met leeftijdsgenoten tot relaties te komen

o Tekort in het spontaan proberen met anderen plezier, bezigheden te delen

o Afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid

∗ Kwalitatieve beperkingen in de communicatie:

o Achterstand in of volledige afwezigheid van ontwikkeling van gesproken taal

o Beperkingen in vermogen een gesprek te beginnen of te onderhouden

o Stereotiep en herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik

o Afwezigheid van gevarieerd spontaan fantasiespel of sociaal imiterend spel

Page 8: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

8

∗ Beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten:

o Sterke preoccupatie met een of meer stereotiepe en beperkte patronen van belangstellingen

o Rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen

o Stereotiepe en zich herhalende motorische maniërismen

o Aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen

∗ Achterstand in of abnormaal gedrag op ten minste één van de volgende gebieden voor het derde levensjaar:

o Sociale interacties

o Taal zoals te gebruiken in sociale communicatie

o Symbolisch of fantasiespel

2.2.2 Contactstoornis

∗ Kern van autisme: problemen met

o Reciproque interacties

o Vermogen om relaties met anderen aan te gaan

o Geautomatiseerde reacties om sociale stimuli

Geen beroep doen op anderen voor troost of affectie

o Hechtingsgedrag

Dit wordt minder naarmate het IQ groter is

∗ Contact is verstoord:

o Kwantiteit: heel weinig oogcontact

o Kwaliteit: kunnen naar het gezicht van anderen kijken, maar kijken er precies doorheen

∗ Contactstoornis is in groot contrast met de bovenmatige interesse voor eigen stereotiepe bezigheden of voor de wereld van levenloze voorwerpen

∗ Joint attention is niet aanwezig: moeilijk met anderen de aandacht richten op iets.

∗ Als kleuter zijn kinderen met autisme zijn vaak sociaal geïsoleerd:

o Missen de interesse in anderen en het vermogen om de essentie van sociale spelletjes te begrijpen.

o Beperkt repertoire aan sociaal betekenisvolle gezichtsexpressie.

o Niet in staat om op emoties van anderen te reageren.

o Missen het vermogen om in gedeelde activiteiten plezier te beleven.

o Afwezigheid van gevoelens die binnen een sociale context normaal zijn, indien toch aanwezig komen ze mechanisch en ingestudeerd over.

Page 9: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

9

∗ Basisschoolleeftijd:

o Sommigen blijven ongeïnteresseerd in andere kinderen.

o Anderen krijgen de behoefte om vrienden te maken, maar zijn zo sociaal onhandig dat het vormen van vriendschappen een groot probleem vormt.

∗ Adolescentie:

o De beter functionerende adolescenten kunnen beseffen dat zij anders zijn dan anderen en kunnen lijden onder hun sociale onhandigheid en isolement.

∗ Circulair probleem:

o Door weinig sociale vaardigheden, missen ze een groot deel van de sociale ontwikkeling (geen leerervaringen kunnen opdoen door interacties met anderen).

2.2.3 Communicatiestoornis

∗ Spraak- en taalontwikkeling:

o In vele gevallen afwezig of vertraagd.

o IQ is gerelateerd aan taalontwikkeling bij jonge kinderen met autisme:

Hoe hoger het IQ, hoe beter de taalontwikkeling.

Autisten met een verstandelijke handicap laten vaak weinig of geen taalontwikkeling zien.

∗ Predictoren voor een goede taalvaardigheid in de adolescentie:

o Aanwezigheid van functioneel spel

o Mate waarin het kind op non-verbale manier wensen uit

o De mate waarin het reageert op het samen met de ander richten van de aandacht (joint attention)

∗ Compensatie door midden van non-verbale communicatie:

o Niet aanwezig bij autisten

o Onderscheid hen van kinderen met gehoorstoornis of een taalontwikkelingsstoornis

∗ Wanneer taal zich toch ontwikkelt, zijn er vaak specifieke stoornissen:

o Echolalie:

Directe: herhalen van een zinsdeel dat het kind zojuist gehoord heeft

Uitgestelde: letterlijk herhalen van woorden, zinsdelen of zinnen die dagen, weken of maanden tevoren gehoord zijn

o Verwisselen van persoonlijke voornaamwoorden (vaak ik en jij)

o Stoornissen in de spraak:

Abnormale intonatie, zinsmelodie, ritme en articulatie

o Formalistisch taalgebruik: vooral degene met een hoog IQ gebruiken soms boekentaal (formalistisch en niet gericht op sociale context)

Page 10: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

10

∗ Kunnen taal niet voldoende als communicatiemiddel gebruiken:

o Vaak stereotype, repetitieve wijze van taal hanteren waarbij het zinloos herhalen van woorden of zinnen geen communicatieve functie heeft, maar een vorm is van zintuiglijke autostimulatie.

∗ Concretisch taalbegrip:

o Vatten figuurlijk bedoelde zegswijzen als letterlijk op.

2.2.4 Beperkt repertoire aan bezigheden en interesses

∗ Symbolisch spel

o Wat? Voorwerpen representeren iets anders.

o Vaak gestoord of in sterk gestoorde vorm aanwezig.

o Afwezigheid voor mogelijkheid voor sociaal imitatiespel.

∗ Insitence on sameness

o Dwangmatig vasthouden aan bepaalde routines of situaties

o Wanneer de omgeving niet voldoet aan de vaak bizarre eisen van het kind, dan kan het kind reageren met agressie of paniekaanvallen.

∗ Eilandjes van normaal of bovennormaal functioneren:

o Stereotiepe vaardigheden kunnen op het zeer beperkte terrein dat ze beslaan een normale tot begaafde indruk maken.

o Het valt echter op dat de vaardigheden te geïsoleerd zijn en te weinig in een sociale context gehanteerd kunnen worden om nuttig te kunnen zijn voor het algemeen functioneren.

2.2.5 Andere eigenschappen

∗ Stoornissen in de reactie op prikkels uit de omgeving:

o Hyporesponsiviteit: het niet of nauwelijks reageren op pijnprikkels of op het roepen van hun naam.

o Hyperresponsitiveit: het extreem gevoelig zijn voor andere prikkels zoals het waarnemen van bepaalde geluiden (zelfs op grote afstand).

∗ Stoornissen in de motoriek:

o Reageren op emoties met fladderen met de handen en/of armen.

o Slecht gevoel voor evenwicht en zijn onhandig in sport.

o Stereotiep gedrag (bv. Ritmisch heen en weer bewegen) komt vaak voor.

o Automutilatie komt soms voor.

o Geen tot weinig mimiek en vertonen vaak met hun gezichtsmotoriek geen gevoel.

Page 11: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

11

∗ Stoornissen in intellectueel functioneren:

o 60 procent heeft een IQ lager dan 70.

o Discrepantie tussen performaal en verbaal IQ verdwijnt naarmate ouder worden.

o Goed rote memory: even goed in staat zijn om zinloze informatie te onthouden en te reproduceren als zinvolle informatie, vooral wanneer deze enigszins abstract of symbolisch is.

2.3 Voorkomen van PDD

∗ Autisme:

o 10/10 000

o 0,1%

∗ Hele PDD-spectrum:

o 27,5 – 60 / 10 000

o 0,275 tot 0,6 %

∗ Syndroom van Asperger:

o Geschat op 2,5 / 10 000

o 0,025 %

∗ Rett-syndroom

o Alleen bij meisjes

o 1 / 10 000

o 0,01 %

∗ Verhouding jongens en meisjes:

o 4 : 1

o Ratio is hoger naarmate de ernst van de verstandelijke handicap geringer is

∗ Autisme is in 6% geassocieerd met zeldzame en genetische bepaalde afwijkingen zoals tubereuze sclerose.

Page 12: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

12

Hoofdstuk 2: Externaliserende stoornissen

Page 13: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

13

1. AANDACHTSTEKORT-HYPERACTIVITEITSSTOORNIS (ADHD)

1.1 Inleiding

∗ Aandachtstekort-hyperactiviteitsstoornis

o Attention deficit hyperactivity disorder

o Chronische stoornis die op jonge leeftijd begint en die uit aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit bestaat.

∗ Eis voor stoornis:

o Alleen als de problemen in extreme mate aanwezig zijn en in meerdere levensdomeinen voorkomen.

1.2 Diagnostische kenmerken 1.2.1 Hoofdkenmerken volgens DSM

∗ Aandachtstekort (minstens 6 symptomen):

o Onvoldoende aandacht voor details

o Kan de aandacht niet bij taken of spel houden

o Lijkt niet te luisteren

o Maakt taken/karweitjes niet af

o Moeite met organiseren van taken en activiteiten

o Vermijdt langdurige geestelijke inspanning

o Raakt vaak dingen kwijt

o Afgeleid door uitwendige prikkels

o Vergeetachtig

∗ Hyperactiviteit/Impulsiviteit (minstens 6 symptomen):

o Beweegt vaak onrustig met handen of voeten

o Staat vaak op in de klas

o Rent vaak rond of klimt

o Kan moeilijk rustig spelen

o Is vaak in de weer

o Praat aan een stuk door

o Gooit antwoorden eruit

o Heeft moeite om op zijn/haar beurt te wachten

o Verstoort of onderbreekt anderen

∗ De symptomen moeten ten minste zes maanden aanwezig zijn en in een mate die niet past bij het ontwikkelingsniveau.

Page 14: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

14

∗ Enkele symptomen die beperkingen veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig.

∗ Enkele beperkingen ten gevolge van de symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen.

∗ Er zijn aanzienlijke beperkingen in het sociaal functioneren of het functioneren op school.

1.2.2 Aandachtstekort

∗ Aandacht:

o Processen waarmee op een systematische wijze informatie uit de omgeving wordt opgenomen.

o Zonder deze processen zou leren niet goed mogelijk zijn en zou het gedrag slecht gereguleerd worden.

∗ Selectieve aandacht:

o Neemt toe met de leeftijd (ontwikkeld tussen de 6 en 12 jaar)

o Strategieën om aandacht selectief te kunnen richten op hetgeen dat belangrijk is en om onbelangrijke informatie te negeren.

∗ ADHD:

o Tekort aan selectieve aandacht

o Tekort aan volgehouden aandacht

∗ Rol van motivatie:

o Meer moeite om goed te presteren bij en saaie, niet-motiverende taak dan waneer zij een interessante, motiverende taak krijgen.

∗ Douglas: “onvoldoende in staat voor to stop, look and listen”:

o Hun gedrag is chaotische en ongeorganiseerd.

o Zij fladderen van de ene niet afgeronde bezigheid naar de andere en zij zijn snel afgeleid.

∗ Structerende invloed heeft een voelbaar gunstig effect op kinderen met ADHD.

1.2.3 Hyperactiviteit

∗ Aantal gedragingen kan bedoeld worden:

o Onrustig friemelen: bewegen van handen, hoofd, ...

o De grove motoriek is onrustig: voortdurend opstaan en rondlopen

o Niet doelgerichte, ongeorganiseerde overbeweeglijkheid in situaties waar een zekere mate van rust vereist is.

Page 15: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

15

1.2.4 Impulsiviteit

∗ Verschillende vormen:

o Gebrekkige gedragsregulering:

Het observeerbare, ongecontroleerde gedrag waarbij een eenmaal in gang gezette actie niet meer afgeremd kan worden.

Lijken ongevoelig te zijn voor de gevolgen van hun gedrag of lijken de gevolgen niet te zien.

o Cognitieve strategie die gekenmerkt wordt door een te snelle, vaak onjuiste, oplossing van een probleem. Het kind reageert voordat het probleem volledig is begrepen en voordat er voldoende is nagedacht over mogelijke oplossingen.

∗ Impulsiviteit is het gevolg van een gebrekkige inhibitie van onjuiste responsen.

1.2.5 Neuropsychologische kenmerken

∗ Problemen met hun executieve functies:

o Functies die met de zelfregulatie te maken hebben en iemand in staat te stellen handelingen te overzien, te plannen en te organiseren.

o Hiervoor is aandacht, tijdsbesef en geheugen belangrijk.

∗ Er zijn diverse tests om het executief functioneren te bepalen:

o Kinderen met ADHD maken meer fouten en vertonen langere reactietijden.

o Niet voldoende voor de diagnose ADHD.

1.3 Comorbiditeit

∗ ADHD komt vaak voor met andere psychiatrische stoornissen:

o 50 tot 80 procent voldoet aan criteria voor een andere diagnose.

∗ De belangrijkste met ADHD voorkomende stoornissen:

o Antisociale gedragsstoornis:

Ongeveerde helft van de kinderen met ADHD

Oorzaak: invloed van dezelfde genetische factoren

o Angst en depressie:

Oorzaak is niet duidelijk, maar voor sommige kinderen is het geringe gevoel van eigenwaarde en de onzekerheid ten gevolge van ADHD een oorzaak.

Page 16: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

16

o Ontwikkelingsstoornissen:

Vertraagde taalontwikkeling

Vertraagde en afwijkende sensomotorische ontwikkeling (vertraagde motorische ontwikkeling, coördinatieproblemen zoals onhandigheid, moeilijk leesbaar handschrift en slechte sportprestatie).

Achterstand in leesvaardigheid

Achterstand in rekenvaardigheid

o Pervasieve ontwikkelingsstoornissen:

Regel: kinderen die voldoen aan de diagnose van PDD en ADHD, de diagnose PDD krijgen.

o Ticstoornissen:

ADHD veroorzaakt meestal het grootste deel van het algeheel psychosociaal disfunctioneren, waardoor dit de voorrang krijgt in behandeling

o Middelenmisbruik

1.4 Voorkomen

∗ Prevalentie op basisschoolleeftijd:

o 3 tot 5 procent

∗ Prevalentie bij adolescenten:

o 1,5 procent

∗ Verdeling:

o 2/3 gecombineerd type

o 1/4 aandachtsgestoord type

o < 10% hyperactief-impulsief type

∗ ADHD komt vaker voor bij jongens als meisjes (3 : 1).

Page 17: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

17

2. GEDRAGSSTOORNISSEN

2.1 Inleiding

∗ Gedragstoornissen:

o Gedragingen die voor de omgeving als lastig worden beleefd zoals agressief of gewelddadig gedrag, stelen, brandstichten of vandalisme.

o Ook gedragingen die te maken hebben met het overtreden van regels zoals ongehoorzaamheid, ruziemaken, spijbelen of weglopen van huis.

∗ Vaak geassocieerd met falen op school en met problemen in sociale relaties.

∗ Wanneer de gedragsstoornis zich op jonge leeftijd manifesteert, is er een verhoogde kans op het voortduren ervan tot in de volwassenheid. Ook geweld tussen de ouders kan hiertoe bijdragen.

2.2 Diagnostische kenmerken

2.2.1 Hoofdkenmerken van oppositioneel opstandige gedragsstoornis

∗ Vier of meer van de volgende symptomen (duur van minstens zes maanden):

o Driftig

o Maakt vaak ruzie met volwassenen

o Opstandig

o Ergert anderen

o Geeft anderen de schuld van eigen gedrag

o Prikkelbaar

o Boos en gepikeerd

o Hatelijk en wraakzuchtig

∗ Aanzienlijke beperkingen in sociaal functioneren of in functioneren op school.

2.2.2 Hoofdkenmerken van antisociale gedragsstoornis

∗ Drie of meer van de volgende symptomen (duur van minstens twaalf maanden):

o Agressie gericht op mensen en dieren:

Pesten, bedreigen of imiteren

Vechtpartijen

Heeft wapen gebruikt

Heeft mensen mishandeld

Heeft dieren mishandeld

Heeft slachtoffer bestolen

Heeft iemand tot seksueel contact gedwongen

Page 18: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

18

o Vernieling van eigendom

Heeft opzettelijk brand gesticht

Heeft opzettelijk eigendommen vernield

o Leugenachtigheid of diefstal

Heeft ingebroken

Liegt

Heeft gestolen

o Ernstige schendingen van regels

Blijft ’s nachts van huis weg

Is van huis weggelopen en ’s nacht weggebleven

Spijbelt

∗ Er zijn aanzienlijke beperkingen in het sociaal functioneren of in het functioneren op school.

2.2.3 Algemeen

∗ Er wordt van externaliserend gedrag gesproken omwille van:

o Delinquent en crimineel gedrag impliceert dat het gedrag tot een veroordeling zou kunnen leiden, ondertussen dit niet altijd het geval is bij gedragsstoornissen.

o Externaliserend gedrag vooral gebruikt bij gedrag dat een probleem voor de omgeving vormt.

∗ Verschil antisociale en oppositionele gedragsstoornis:

o Bij antisociale gaat het om gedrag waarmee fundamentele rechten van anderen of normen of regels worden overtreden.

o Bij antisociale gedragsstoornis is het sterk gericht op fysieke agressie (reden waarom dit minder voorkomt bij meisjes).

2.3 Comorbiditeit en voorkomen

∗ Gedragsstoornissen gaan vaak samen met andere problemen:

o ADHD

o Depressie

o Angststoornissen

o Middelenmisbruik

∗ Voorkomen:

o Zonder dagelijks disfunctioneren

Antisociale gedragsstoornis: 5,6 procent

Oppositionele gedragsstoornis: 0,7 procent

o Met dagelijks disfunctioneren is het respectievelijk 1,5 en 0,6 procent

Page 19: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

19

2.4 Heterogeniteit in gedragsstoornissen

∗ Antisociale gedragsstoornis voor of na tiende jaar:

o Early onset – groep of life-course persistent-groep

Neuropsychologische problemen zoals aandacht en concentratiestoornissen

Lichte stoornissen in de motoriek

Gedurende ontwikkeling blootgesteld aan negatieve invloeden die antisociaal gedrag bevorderen en uitmonden in een antisociale persoonlijkheid op volwassen leeftijd.

Vertonen meer gewelddadig gedrag en worden meer veroordeeld dan degene uit de late onset – groep.

Als volwassen meer geweld gebruiken in relaties

o Late onset-groep of adelescence – onset

Vertonen pas in adolescentie antisociaal gedrag

Antisociaal gedrag verdwijnt naar de volwassenheid toe

Oorzaak: de maturity gap tussen een vroege seksuele volwassenheid en een late economische zelfstandigheid

∗ Onderscheid tussen ontwikkelingspaden van drie soorten antisociaal gedrag:

o Drie soorten:

Covert of heimelijk gedrag (bv. Liegen, stelen)

Overt of openlijk gedrag (bv. Pesten of anderen lastigvallen)

Autoriteitsconflicten (bv. Verzetten tegen ouders)

o Voordeel: combinatie van leeftijd van het begin van het antisociale gedrag, aard van het gedrag en de opeenvolging van stadia van antisociaal gedrag.

o Vaststelling:

Hoe jonger de leeftijd van aanvang, hoe groter de snelheid waarmee de ontwikkelingstrajecten van antisociaal gedrag doorlopen worden.

Hoe groter de verscheidenheid aan ernst van antisociaal gedrag, des te groter het risico voor een ontwikkeling naar later ernstig en gewelddadig gedrag.

∗ Reactief versus proactief antisociaal gedrag:

o Reactief antisociaal gedrag: als reactie op een dreiging of op een als dreiging ervaren situatie.

o Proactief sociaal gedrag: gedrag dat door de persoon zelf wordt geïnitieerd en heeft het karakter van een niet-geprovoceerde en meer berekende geplande handeling.

o Kinderen met reactief agressief gedrag hadden vaker een achtergrond van mishandeling, problemen in relaties met leeftijdgenoten, ADHD-symptomen en vertoonden al agressief gedrag vanaf jonge leeftijd.

Page 20: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

20

∗ Psychopathie:

o Kenmerken:

Onoprechte vriendelijkheid

Oppervlakkig affect

Egocentriciteit

Gebrek aan schuldgevoel en empathie

Buiten zichzelf leggen van schuld

Geringe angst

Grote stressbestendigheid

o Kinderen en jeugdigen die kenmerken van psychopathie hebben zijn minder gevoelig voor straf, minder gevoelig voor behandeling en komen vaker uit problematische gezinnen dan kinderen met een antisociale gedragsstoornis zonder psychopathie.

Page 21: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

21

Hoofdstuk 3: Internaliserende stoornissen

Page 22: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

22

1. ANGSTSTOORNISSEN

1.1 Inleiding

∗ Angst:

o Onplezierig gevoel van beklemming of spanning dat zich duidelijk onderscheidt van andere onplezierige gevoelens zoals depressie, pijn en rouw, door de typische motorische en andere lichamelijke verschijnselen.

o Motorische verschijnselen: hyperactiviteit, trillen en beven.

o Fysiologische verschijnselen: versneld ademhalen, verhoogde hartslag, zweten en andere huidreacties.

o Cognitieve verschijnselen: angst om controle te verliezen of gek te worden.

o Wanneer angst niet langer adaptief is, maar het dagelijks functioneren verstoord is het een angststoornis.

∗ Angst speelt in alle ontwikkelingsfasen tot en met de volwassenheid een rol:

o Gedurende de ontwikkeling is er een verschuiving van angst voor concrete externe dingen naar geïnternaliseerde abstracte angsten.

o De controle over de eigen angst neemt gedurende de ontwikkeling toe.

∗ Soorten angsten die normaal zijn in ontwikkeling:

o Angst voor geluiden, voor vallen en voor vreemde voorwerpen of personen.

Maximum tijdens tweede levensjaar, nemen daarna af.

o Angst voor dieren, het donker, monsters en spoken.

Maximum tussen vierde en zesde jaar.

o Angst voor lichamelijk letsel, de dood en falen.

Beginnen rond 6 jaar en kunnen blijven tot begin van adolescentie.

o Angst met betrekking tot het uiterlijk, kritiek van anderen en beoordeling.

Beginnen op de leeftijd van tien of elf jaar.

1.2 Separatieangststoornis, gegeneraliseerde angststoornis, specifieke fobie, sociale fobie en paniekstoornis

1.2.1 Gegeneraliseerde angststoornis

∗ Buitensporige angst en bezorgdheid, die moeilijk in de hand te houden zijn, samengaand met ten minste een van de volgende symptomen:

o Rusteloosheid, opgewonden of geïrriteerdheid

o Snel vermoeid

o Moeilijk kunnen concentreren of niets herinneren

o Prikkelbaarheid

o Spierspanning

o Slaapstoornis

Page 23: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

23

∗ Extreme piekeraars en hebben zorgen over diverse aspecten die in het dagelijks leven kunnen voorkomen en vaak bestaat er het idee dat iets catastrofaals staat te gebeuren.

∗ Vermijdingsgedrag kan gepaard gaan met oppositioneel gedrag en wordt soms dor ouders niet herkend als een gevolg van de angst.

1.2.2 Separatieangst

∗ Niet bij de ontwikkeling passende en overdreven angst gescheiden te worden van huis of van diegenen aan wie betrokkene gehecht is, zoals blijkt uit ten minste drie van de volgende symptomen:

o Terugkerend overmatig lijden wanneer zich een scheiding van huis of van degene aan wie het kind gehecht is voordoet of verwacht wordt

o Aanhoudende en overdreven bezorgdheid over een onverwachte gebeurtenis die zal leiden tot een scheiding van degene aan wie het kind gehecht is

o Aanhoudende en overdreven bezorgdheid over het verliezen van degene aan wie het kind gehecht is of het mogelijke kwaad dat hun kan overkomen

o Aanhoudende tegenzin of weigering om naar school of ergens anders heen te gaan vanwege scheidingsvrees

o Aanhoudende en overdreven vrees voor alleen zijn of weigeren alleen thuis te zijn zonder degene aan wie het kind gehecht is of in andere situaties te zijn zonder de aanwezigheid van belangrijke volwassenen

o Aanhoudende tegenzin of weigering om te gaan slapen zonder dat degene aan wie het kind gehecht is in de buurt is of om ergens te gaan logeren

o Terugkerende nachtmerries over het thema separatie

o Terugkerende klachten over lichamelijke verschijnselen wanneer zich een scheiding van degenen aan wie het kind gehecht is voordoet of verwacht wordt.

∗ Begint meestal tussen het 4e en 8e levensjaar.

∗ Schoolweigering

o Berust meestal op vermijdingsangst dat secundair is aan de separatieangst.

o Kan acuut beginnen of kan geleidelijk beginnen, maar dan is er meestal sprake van een luxerende factor (een nieuwe leerkracht, ...).

∗ Typisch beloop:

o Tegen het einde van de zondag of op maandmorgen heeft het kind angstige spanning, waarna er lichamelijke klachten komen die toenemen tot op het moment dat het kind naar school moet.

o Als de ouders druk uitoefenen, neemt de angst toe en het kind kan zich op zo’n momenten agressief gedragen.

o Nadat ouders hebben gesloten om het kind thuis te laten, nemen de klachten snel weer af.

Page 24: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

24

1.2.3 Specifieke fobie

∗ Kenmerken:

o Duidelijke en aanhoudende angst die overdreven of onredelijk is, uitgelokt door de aanwezigheid van of het anticiperen op een specifiek voorwerp of situatie.

o Blootstelling aan de fobische prikkel veroorzaakt een onmiddellijke angstreactie die de vorm kan krijgen van en situatiegebonden of situationeel gepredisponeerde paniekaanval.

∗ Subtypes:

o Dieren

o Natuurverschijnselen

o Bloed, injecties, verwondingen

o Situationeel

∗ Fobie = extreme, irreële angst voor een specifiek object, een specifieke activiteit, situatie of persoon die resulteert in vermijdingsgedrag.

∗ Eis voor fobie: als het dagelijks functioneren ernstig verstoord is erdoor.

∗ Vermijdingsgedrag voor het gevreesde object, activiteit of persoon is een essentieel kenmerk. Dit vermijdingsgedrag kan een inperkende invloed hebben op het dagelijks functioneren.

1.2.4 Sociale fobie

∗ Kenmerken:

o Een duidelijke en aanhoudende angst voor een of meer situaties waarin men sociaal moet functioneren of iets moet presteren en waarbij men blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen.

o Het kind of de jeugdige is bang dat hij of zij zich op een of andere manier zal gedragen die vernederend of beschamend zijn.

o Er moeten aanwijzingen zijn dat het kind of de jeugdige in staat is tot bij de leeftijd passende sociale relaties met bekende mensen en dat angst voorkomt in gezelschap van leeftijdsgenoten en niet alleen maar in interactie met volwassen.

o Andere criteria:

Blootstelling aan de gevreesde sociale situatie lokt bijna zonder uitzondering angst uit

Bewust zijn dat de angst overdreven of onredelijk is (kan ontbreken bij kinderen)

Vermijding van de gevreesde sociale situatie belemmert in significante mate de normale dagelijkse routine

Duur is ten minste zes maanden

Page 25: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

25

∗ Om de diagnose te kunnen stellen mag er geen sprake zijn van een stoornis in het vermogen sociaal te functioneren. Toch zijn er vaak gebrekkige sociaal-emotionele vaardigheden bij kinderen of jeugdigen met een sociale fobie. De tekorten zijn wel minder uitgesproken dan kinderen met PDD.

1.2.5 Paniekstoornis

∗ Kenmerken:

o Recidiverende onverwachte paniekaanvallen gevolgd door ten minste een maand met:

Voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval

Bezorgdheid over de verwikkelingen of de consequenties van de aanval

Een belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen

o Agorafobie wordt gekenmerkt door

Angst op een plaats of in een situatie te zijn waaruit ontsnappen moeilijk kan zijn

De situaties worden vermeden of worden alleen doorstaan met duidelijk lijden

o Een paniekaanval wordt gekenmerkt door een begrensde perioden van intense angst waarbij vier van de volgende symptomen plotseling ontstaan en binnen tien minuten een maximum bereiken:

Hartkloppingen, bonzend hart, versnelde hartactie

Transpireren

Trillen of beven

Gevoel van ademnood of verstikking

Naar adem snakken

Pijn of onaangenaam gevoel op de borst

Misselijkheid of buikklachten

Gevoel van duizeligheid, onvastheid, licht in het hoofd of flauwte

Derealisatie of depersonalisatie

Angst om zelfbeheersing te verliezen of gek te worden

Angst om dood te gaan

Paresthesieën (verdoofde of tintelende gevoelens)

Opvliegers of koude rillingen

∗ Paniekstoornis begint meestal aan het einde van de adolescentie of in het begin van de volwassenheid.

∗ Een paniekaanval kan met of zonder agorafobie optreden. Ook kan agorafobie met of zonder paniekstoornis optreden.

o Adolescentie: helft van gevallen paniekstoornis met agorafobie

o Meisjes: paniekaanval meetal gepaard met agorafobie

o Jongens: paniekstoornis nooit gepaard met agorafobie

Page 26: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

26

1.2.6 Comorbiditeit

∗ Kans is groot dat een kind met een bepaalde angststoornis ook een andere angststoornis heeft. vraag ofdat de angststoornissen uitingen zijn van een enkele onderliggende risicofactor die deze stoornissen met elkaar gemeen hebben of dat sprake is van verschillende te onderscheiden stoornissen.

∗ Angststoornissen en depressie

o Helft van adolescenten met depressie hadden ook een angststoornis.

o Comorbiditeit tussen de twee neemt toe met leeftijd

o Waarschijnlijk door onderliggende genetische factoren die gemeenschappelijk zijn

∗ Komen vaak voor met

o ADHD

o Gedragsstoornis

o Middelmisbruik

1.2.7 Voorkomen

∗ 10% lijdt aan angststoornis:

o meer bij meisjes dan bij jongens

o meer bij adolescenten dan bij kinderen

∗ Prevalenties

o Separatieangststoornis 3%

o Gegeneraliseerde angststoornis 2%

o Specifieke fobie 3%

o Sociale fobie 1%

o Agorafobie 0.7%

o Paniekstoornis 0.2%

o Enige angststoornis 10.5%

1.3 Posttraumatische stresstoornis (PTSS) 1.3.1 Inleiding

∗ PTSS wordt gekenmerkt door een extreme, vaak levensbedreigende gebeurtenis gevolgd door een kenmerkende constellatie van symptomen, onder andere het herhaald herbeleven van het trauma, verhoogde waakzaamheid en vermijding van situaties idem et het trauma geassocieerd kunnen zijn. abnormale reactie op een abnormale gebeurtenis

∗ Verschillen in ernst en duur trauma en reacties van mensen op het trauma.

Page 27: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

27

1.3.2 Klinisch beeld

∗ Symptomen moeten langer dan een maand aanwezig zijn:

o Blootstelling aan een traumatische ervaring met als reactie intense angst, hulpeloosheid of afschuw die zich bij kinderen kunnen uiten in chaotisch of geagiteerd gedrag.

o De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd door:

Recidiverende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis, met inbegrip van voorstellingen, gedachten of waarnemingen.

Recidiverend akelig dromen over de gebeurtenis.

Handelen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt.

Intens psychisch lijden bij blootstelling aan associaties met traumatische gebeurtenis.

Fysiologische reacties bij associaties met traumatische gebeurtenis.

o Vermijden van prikkels die bij het trauma hoorden of afstompingen van de algemene reactiviteit:

Pogingen gedachten, gevoelens of gesprekkend horend bij het trauma te vermijden.

Pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die herinneringen oproepen aan het trauma te vermijden.

Onvermogen zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren.

Duidelijke verminderde belangstelling voor of deelneming aan belangrijke activiteiten.

Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen.

Beperkt uiten van affect.

Gevoel een beperkte toekomst te hebben.

o Verhoogde prikkelbaarheid:

Moeite met inslapen of doorslapen.

Prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen.

Moeite met concentreren.

Overmatige waakzaamheid.

Overdreven schrikreacties.

∗ Trauma resulteert in een geconditioneerde angstrespons die opgeroepen wordt door prikkels die aan het trauma herinneren:

o Angst voor herhaling van het trauma

o Angst voor donker, nachtmerries en ’s nachts wakker blijven

o Angst voor gewone gebeurtenissen of situaties geassocieerd met het trauma

o Angst om dood te gaan

o Separatieangst

Page 28: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

28

∗ Vermijding

o Vermijding van sociale situaties kan door de omgeving als desinteresse geïnterpreteerd worden en tot negatieve reacties leiden.

o Sommige kinderen of adolescenten hebben moeite om over het trauma te praten waardoor de omgeving onderschat hoezeer het kind onder het trauma lijdt.

o Leeftijdsgenoten vermijden nogal eens om over het trauma te praten uit angst het slachtoffer te ontregelen, dit kan door de betrokkene als afwijzing worden beleefd.

∗ Er is verlies van interesse.

1.3.3 Comorbiditeit en voorkomen

∗ Kan samen voorkomen met:

o Angststoornissen

o Depressie (verlies van interesse, schuldgevoelens, slaapstoornissen, ...)

o Gedragsstoornissen

o Middelenmisbruik

∗ Voorkomen:

o Van de 22% van de adolescenten dat een trauma heeft meegemaakt is er 1,6 % dat gepaard gaat met PTSS. Dat is 7,3% van de groep die een trauma heeft meegemaakt.

1.4 Obsessieve-compulsieve stoornis 1.4.1 Klinische kenmerken

∗ Hoofdsymptomen:

o Dwanggedachten

Gedachten worden als opgedrongen en misplaatst beleefd en veroorzaken overduidelijk angst of lijden

Gedachten zijn niet eenvoudig een overdreven bezorgdheid over problemen uit dagelijks leven

Betrokkene probeert deze gedachten te negeren of te neutraliseren met een andere gedachte of handeling

Betrokkene is zich ervan bewust dat de gedachten het product zijn van zichzelf

o Dwanghandelingen

Herhalend gedrag of psychische activiteit die als gedwongen voelt in reactie op een dwanggedachte of zich aan regels houden die rigide moeten worden toegepast

Gedragingen zijn gericht op voorkomen of verminderen van lijden of situatie. Ze tonen alleen geen realistische samenhang met de gebeurtenis die geneutraliseerd of voorkomen moet worden of zijn overdreven.

Page 29: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

29

∗ Bijna de helft van alle kinderen met dwanghandelingen hebben geen dwanggedachten. Sommigen hebben wel de combinatie van de twee.

∗ Welke mate hebben kinderen inzicht in de symptomen?

o Soms kunnen kinderen in de dwanggedachten geloven, althans voor enige tijd.

o De meesten beseffen wel dat hun symptomen buiten de realiteit staan en worden als ik-vreemd of egodystoon ervaren.

o Ze doen hun uiterste best om de symptomen te verbergen.

1.4.2 Comorbiditeit

∗ 26 % van alle OCS heeft geen comorbide stoornis.

∗ De meest voorkomende comorbide diagnosen zijn:

o Ticstoornissen (30%)

o Depressie (30%)

o Angststoornis (30%)

o Andere stoornissen

Specifieke ontwikkelingsstoornis (24%)

ADHD (10%)

Gedragsstoornissen (18%)

Page 30: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

30

2. STEMMINGSSTOORNISSEN

2.1 Inleiding

∗ Stemming:

o Gevoelstoestand die relatief lang duurt en niet wordt opgeroepen door een externe gebeurtenis of die blijft aanhouden nadat een externe gebeurtenis voorbij is.

o Ze kan qua duur en intensiteit disproportioneel zijn ten opzichte van een externe gebeurtenis.

o Een aanhoudende menselijke gevoelstoestand die relatief onafhankelijk is van externe gebeurtenissen.

2.2 Depressie 2.2.1 Inleiding

∗ Verschil tussen depressie die optreedt voor of na pubertijd:

o Voor pubertijd:

Minder frequent

Persisteert minder vaak tot in de volwassenheid

Komt meer voor bij jongens als bij meisjes

Gaat vaker samen met andere stoornissen

Is vaker geassocieerd met disfunctioneren van het gezin

o Na pubertijd:

Omgekeerde van voor pubertijd

2.2.2 Klinisch beeld

∗ Depressieve stoornis: een beloop gekenmerkt door een of meer depressieve episoden.

∗ Depressieve episode:

o Depressieve stemming

o Duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten

o Duidelijke gewichtsverminderingen

o Insomnia of hypersomnia

o Psychomotorische agitatie of remming

o Moeheid of verlies van energie, bijna elke dag

o Gevoelens van waardeloosheid met of buitensporige of onterechte schuldgevoelens

o Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluitloosheid

o Terugkerende gedachten aan de dood, terugkerende suïcidegedachten met of zonder dat er specifieke plannen zijn gemaakt of suïcidepoging

Page 31: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

31

∗ Aanpassingen voor jeugdigen:

o Er mag sprake zijn van een geprikkelde ipv sombere stemming

o Ipv gewichtsverlies mag er ook sprake zijn van het niet voldoende aankomen in gewicht, zoals dat tijdens de groei verwacht mag worden.

∗ Dysthyme stoornis:

o Lichte vorm van depressieve stoornis

o Symptomen dienen minstens één jaar te bestaan

o Sombere stemming is minder intens, maar wel chronischer dan bij depressie

o Betwijfeld wordt of het wel zinning is om bij jeugdigen dysthyme stoornis van depressie te onderscheiden.

∗ Psychotische depressie:

o Wordt gekenmerkt door onder andere wanen en hallucinaties

o Komen zelden voor bij jongvolwassenheid

2.2.3 Comorbiditeit

∗ Komt regelmatig voor bij:

o Gedragsstoornissen

o Angststoornissen

--> waarschijnlijk door gemeenschappelijke genetische en omgevingsinvloeden

2.2.4 Voorkomen

∗ Kinderen: 0,5 tot 2,5 %

∗ Jeugdigen: 1 tot 6 %

∗ Adolescenten:

o Depressie: 2,8 %

o Dysthyme stoornis: 1,5 %

∗ Meer bij jongens als bij meisjes

∗ Sterke toename in de adolescentie, vooral uitgesproken bij meisjes.

∗ Oorzaak is niet bekend, maar twee mogelijkheden:

o Kwetsbaarheid van meisjes houdt verband met hormonale veranderingen

o Meisjes hechten meer belang aan relaties dan jongens en zouden daardoor kwetsbaarder zijn voor het mislopen ervan. Dit zou vooral gelden voor meisjes met een onveilige hechting aan hun ouders.

Page 32: Hoofdstuk 1: Ontwikkelingsstoornissen · prevalentie van 9 naar 1.5 bij kinderen van zes jaar door training 1.3 Rekenstoornissen (dyscalculie) ∗ Dyscalculie: o De rekenvaardigheid

32

2.3 Bipolaire stoornis 2.3.1 Inleiding

∗ Bipolaire stoornis:

o Gekenmerkt door manische en depressieve episoden die alterneren met perioden van normale stemming

∗ Één van de ernstigste psychiatrische ziektebeelden met vaak levenslange consequenties.

2.3.2 Klinisch beeld

∗ Kenmerken voor manie:

o Verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming

o Een opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën

o Verminderde slaapbehoefte

o Verhoogde spraakzaamheid

o Gedachtevlucht

o Verhoogde afleidbaarheid

o Overmatige activiteit, psychometrie of seksuele agitatie

o Overmatige deelname aan activiteiten waarvan de patiënt de pijnlijke gevolgen niet ziet.

∗ Voor kinderen en adolescenten zijn dezelfde diagnostische criteria toegepast als bij volwassenen.

∗ Bipolaire stoornis begint vaan tussen het vijftiende en vijfentwintigste levensjaar en begint meestal met een depressieve episode.

∗ Enkele redenen om te zeggen dat bipolaire stoornis niet voorkomt vòòr de pubertijd:

o Bij bipolaire stoornis bij kinderen is het ziektebeloop chronisch, terwijl bij volwassenen het een cyclisch verloop is

o Er is een aanzienlijke overlap met de diagnostische kenmerken van ADHD

o Enkel in zeer zeldzame gevallen is er de diagnose manie bij kinderen voor de pubertijd

o Onderzoek bij genetische belaste populaties toont geen verhoogd voorkomen van manie voor de pubertijd aan.

2.3.3 Voorkomen

∗ Epidemiologisch onderzoek heeft nog niet of nauwelijks een bipolaire stoornis aangetoond bij kinderen voor de pubertijd.

∗ Bipolaire stoornis komt zelden voor tijdens pubertijd.