Upload
others
View
7
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 1
KENNISPORTOFOLIO LUC VAN GORKUM Alle modellen en theorieën die op Avans Hogeschool aan de opleiding Management Economie en Recht gegeven zijn, zijn samengebundeld het kennisportfolio.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 2
Inhoud Periode I ................................................................................................................................................ 3
ALGEMENE ECONOMIE (MICRO) .............................................................................................. 3
BEDRIJFSECONOMIE .................................................................................................................... 5
COMMUNICATIE ............................................................................................................................ 7
MANAGEMENT ............................................................................................................................. 11
RECHT ............................................................................................................................................. 15
Periode II .............................................................................................................................................. 19
BEDRIJFSECONOMIE .................................................................................................................. 19
HRM ................................................................................................................................................. 23
MARKETING .................................................................................................................................. 28
MANAGEMENT ............................................................................................................................. 34
OVEREENKOMSTEN- & RECHTSPERSONENRECHT .......................................................... 43
Periode III ............................................................................................................................................. 47
ALGEMENE ECONOMIE (MACRO) ........................................................................................... 47
BEDRIJFSECONOMIE .................................................................................................................. 50
HRM ................................................................................................................................................. 59
MANAGEMENT ............................................................................................................................. 65
Periode IIII ............................................................................................................................................ 77
BEDRIJFSECONOMIE .................................................................................................................. 77
INNOVATIE THEORIE ................................................................................................................. 77
INTELLECTUEEL EIGENDOMSRECHT ................................................................................... 87
Leerjaar 2, H1 ...................................................................................................................................... 92
BEDRIJFSECONOMIE .................................................................................................................. 92
ENGELS ........................................................................................................................................... 94
MANAGEMENT ............................................................................................................................. 97
MARKETING ................................................................................................................................ 104
Kenmerken invloed op consumentengedrag: ....................................................................... 104
RECHT ........................................................................................................................................... 110
MARKETINGCOMMUNICATIE ................................................................................................ 113
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 3
Periode I
ALGEMENE ECONOMIE (MICRO)
Participanten en omgevingsfactoren >>
Participanten: betrokken bij of directe invloed op bedrijfsvoering.
Omgevingsfactoren: Ondernemingsklimaat of maatschappelijke context.
Bedrijfskolom:
1. Integratie: Als een voorafgaande of opvolgende geleding in de bedrijfskolom
wordt opgenomen heb je integratie. Je schakelt een onderdeel uit. Door direct te
leveren aan de detailhandel schakelt de fabrikant de groothandel uit.
2. Differentiatie: Het afstoten van taken naar een voorafgaande of volgende
geleding in de bedrijfskolom. Het slachten van vee en het inblikken van vlees zijn
twee productieprocessen die elk zeer specifieke kennis vereisen. Dit kan een reden
zijn voor een bedrijf om zich juist te beperken tot zijn kernactiviteit.
Verdelen van kernactiviteiten.
3. Parallellisatie: Niet alleen in de lengte, maar ook in de breedte kan de
bedrijfskolom van vorm veranderen. Wanneer de vleesconservenfabriek zijn
productassortiment vergroot door het inblikken van groente, wordt de bedrijfskolom
breder. Dit heet parallellisatie.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 4
Bedrijfskolom verbreden.
4. Specialisatie: Een bedrijf kan ook een goede reden hebben om zijn assortiment
juist te beperken. Vooral in de detailhandel vinden we veel voorbeelden.
Gespecialiseerde detaillisten bieden een smal assortiment en zoeken hun kracht in de
diepte van het assortiment.Productiefactoren:
Kapitaal, Arbeid, Natuur, Ondernemerschap.Marktvormen:
Monopolie, Oligopolie, Monopolistische concurrentie, Volkomen concurrentie.
Prijselasticiteit van de vraag:
% verandering vraag (gevolg)
% verandering prijs (oorzaak)
Inkomenselasticiteit:
% verandering vraag
% verandering inkomen
Kruiselingse prijselasticiteit:
% verandering vraag goed A
% verandering prijs goed B
Variabele kosten: Deze kosten nemen toe naarmate de productie wordt uitgebreid.
Vaste kosten: Deze kosten blijven gelijk wanneer de productie wordt uitgebreid.
TO = TK
TO= ……..X en TK= …….X+……….
Complementaire goederen: Complementaire goederen zijn in de economie
goederen die elkaar aanvullen. Naarmate meer dvd’s worden verkocht, zullen dvd-
spelers ook populairder worden – en omgekeerd. Is altijd negatief.
Substitutiegoederen: Een goed dat vanuit het oogpunt van de afnemer gedeeltelijk
of volledig als vervanger voor een ander product kan dienen. Wanneer een bepaald
goed in prijs stijgt heeft de mens de natuurlijke reactie om op zoek te gaan naar
gelijkwaardige alternatieven. Is altijd positief.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 5
BEDRIJFSECONOMIE
VERSLIES EN WINST REKENING:
Andere benamingen :
– resultatenrekening
– exploitatierekening
* Is PERIODE overzicht
– Bevat de mutaties op het eigen vermogen
– Bevat kosten en opbrengsten
Geeft het “resultaat” weer (= saldo van opbrengsten en kosten)
Resultaat kan positief zijn (winst) en negatief (verlies).LIQUIDITEITSOVERZICHT:-
Is PERIODE overzicht
– Bevat de mutaties op de liquide middelen (kas/bank)
– Bevat ontvangsten en uitgaven
– Geeft de verandering van de Kas/Bank weer(= saldo van ontvangsten en uitgaven)
– Verandering kan positief zijn (toename kas/bank) en negatief (afname
kas/bank).GROOTBOEKREKENING:
Als er in een periode héél véél boekingen plaatsvinden, moet je als bedrijf heel
nauwkeurig administreren. Dan wordt er meestal gebruik gemaakt
van grootboekrekeningen
Een ‘grootboekrekening’ is een verzamelplaats voor alle boekingen die met een
bepaald onderwerp te maken hebben.
Elke post op de balans krijgt een eigen grootboek.
Voorbeeld: kasboek, voorraad-boek, crediteuren-boek, personeelskosten-boek (=EV),
omzet-boek (= EV) etc. Kolommenbalans
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 6
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 7
COMMUNICATIE
Imago: Hoe zien anderen jou?
Identiteit: Hoe zie jij jezelf?
Corporate Imago: Het beeld dat publieksgroepen hebben van een organisatie.
Corporate identiteit: Waar staat de organisatie voor? Wat straalt de organisatie
uit?
Persoonlijkheid: Hetgeen de organisatie karakteriseert, dat komt tot uiting in
kernwaardes.
Gedrag: Dagelijks handelen van medewerkers, omgaan met klanten en omstanders.
Communicatie: Berichtgeving middels folders, brochures, advertenties en
internetpagina’s.
Symboliek: Het visuele beeld van de organisatie, bijvoorbeeld huisstijl, logo
mascotte.
Huisstijl:
Visuele identiteit van een organisatie.
Vergroting herkenbaarheid
Bindend element tussen alle uitingen
Visuele vertaling van de identiteit
Kwaliteitsonderstreping
Interne functie
Voordelen huisstijl:
verduidelijking identiteit
vergroting eenheid/uniformiteit
kostenbesparing
verkoopbevordering
Identiteitsstructuren:
Monolitische identiteit:
Hanteren één visuele stijl en één merknaam. Zij stralen een consistent beeld uit
doordat zij hun bedrijfsnaam en logo consequent gebruiken. De herkenbaarheid van
de organisatie is dus groot. Voorbeelden zijn Shell, Nuon en Sony.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 8
Endorsed identiteit:
Hier hebben de dochterondernemingen geheel een eigen stijl, maar de
moederorganisatie blijft herkenbaar op de achtergrond. Zoals Unilever, Unilever
heeft veel geïnvesteerd in haar corporate merk, duurzaam imago.
Branded identiteit:
De dochterondernemingen hebben een eigen stijl. Brand betekent merk, dus het
merk heeft een geheel eigen identiteit. De moederorganisatie is voor buitenstaanders
niet meer herkanbaar omdat die niet als geheel centraal staat. Dit heeft als voordeel
dat het negatieve imago van merk A niet overwaait naar merk B.
Inter-persoonlijke communicatie
Invloed massamedia:
1 One step flow theorie:
Er is maar één stap, de zender stuurt iets naar de ontvanger, en de ontvanger neemt
dit direct aan.
2 Two step flow theorie:
In deze theorie kwam de nuance van een tussenstop in de communicatie. Een
opinileider kan het publiek beïnvloeden door zijn autoriteit op een bepaald gebied.
3 Agendasettingstheorie:
De macht wordt bij het medium gelegd. De media bepaald zelf de inhoud en bepaald
dus over welke onderwerpen in de maatschappij wordt gepraat en gedacht.
4 Uses-and-gratifications theorie:
Het idee is dat het publiek media gebruikt om in haar eigen behoeften te voorzien. Je
kunt zelf bepalen welke media je gebruikt.
5 The medium is the message theorie:
6 Selectieve perceptie theorie:
Selectie waarneming, De theorie gaat er van uit dat ontvangers waarnemen wat ze
willen waarnemen, en zich kunnen afsluiten voor boodschappen die ze niet willen
waarnemen.
Communicatieplan:
1 Probleem
2 Analyse
3 Communicatiedoelgroepen
4 Communicatiedoelstellingen
5 Boodschap
6 Communicatiestrategie
7 Communicatiemiddelen
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 9
8 Tijdsplanning
9 Budget
10 Evaluatie
Externe analyse >>
Doelgroepsegmentatie 1:
Geografisch: Waar is doelgroep gelokaliseerd?
Demografisch: Leeftijd, geslacht, woonsituatie, gezinssamenstelling.
Doelgroepsegmentatie 2:
Socio-economisch: inkomen, beroep, opleiding, sociale klasse.
Psychografisch (lifestyle): Houding, interesse en opinie van een persoon.
Doelgroepsegmentatie 3:
Gebruik/verbruik: product wel of niet in bezit, wel of geen betrokkenheid bij product
of bedrijf.
Merkbekendheid/waardering: merk wel/niet bekend, merk wel/niet geliefd.
Ondernemingsdoelstelling:
Voor 01-01-2013 een rendement op geïnvesteerd vermogen behalen van 10%
Marketingdoelstelling:
Voor 01-01-2013 het marktaandeel vergroten van 20% naar 25%
Communicatiedoelstelling:
Voor 01-01-2013 de spontane naamsbekendheid bij de doelgroep vergroten van
60% naar 80%Communicatiedoelstelling richt zich altijd op:
Kennis, houding, gedrag.
Kennis -> iets weten
– kennis merk, naamsbekendheid
Houding -> iets vinden
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 10
- imago, betrokkenheid
Gedrag -> iets doen
– actieSMART!! Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 11
MANAGEMENT
7S model van organisatiebureau McKinsey:
Met dit 7S model kun je organisaties doorlichten: hoe zijn de diverse onderwerpen
voor een organisatie ingevuld? Hangt de invulling op een logische wijze samen? Zo
niet dan moeten er aanpassingen volgen. Alles hangt samen, alles beïnvloedt elkaar.
Verandert er iets in een gebied dan moet er meestal ook in de andere gebieden iets
veranderen. - Een harde S: is tastbaar/zichtbaar, is te beschrijven of in een schema
te zetten.
- Een zachte S: laat de menselijke kant van de organisatie zien.Strategie: Een
plan waarin staat aangegeven wat een organisatie precies wil doen in de komende 1
tot 3 jaar
1. Eerst komt het topmanagement tot een visie
2. Dan volgen de missie en de (organisatie-) principes
3. Vervolgens de organisatiedoelstellingen
4. En dan de strategie
Visie: Hoe ziet de wereld er over 15, 10, 5 jaar of misschien wel over 3 of 2 jaar
uit? Dus is het belangrijk om ‘’zicht’’ te hebben op wat er om je heen gebeurd.
Missie:
1.Wat willen we zijn?
2.Wat is onze business?
3.Wie is onze klant?
4.Hoe bieden wij onze klant onderscheidende en duurzame toegevoegde
waarde?DESTEP:
-DEMOGRAFISCH bv vergroening of vergrijzing
-ECONOMISCH bv crisis of investeringsklimaat
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 12
-SOCIAAL-CULTUREEL bv intrede van social media
-TECHNOLOGISCH bv smartphones, cloud, …
-ECOLOGISCH (MILIEU) bv windmolens, zonnepanelen
-POLITIEK bv wetgeving, subsidies
Theorie van Ansoff:
Marktpenetratie: Bestaande producten op bestaande markten.
Productontwikkeling: Nieuwe producten op bestaande markten.
Marktontwikkeling: Bestaande producten op nieuwe markten.
Diversificatie: Nieuwe producten op nieuwe markten.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 13
Partijen en Omgevingsfactoren >>Omgevingsfactoren:
Omgevingsfactoren zijn factoren in de omgeving van een organisatie die
de organisatie beïnvloeden maar waar organisaties zelf geen invloed op kunnen
uitoefenen, het overkomt organisaties.Partijen:
Partijen zijn stakeholders in de omgeving vanorganisaties, waarmee interacties
plaatsvinden: De partijen oefenen invloed uit op de organisatie én de organisatie kan
óók invloed uitoefenen
op de partijen.
Organiseren van activiteiten (organisatiestructuur):
1. Bepalen organieke structuur (organogram)
- arbeidsverdeling (bv taken, functies, afdelingen)
– coördinatie (afstemming van werkzaamheden, bv planning, rooster, project,
commissie)2. Én een personele structuur (mensen in een organisatie)
–Hiërarchie (door wie worden opdrachten gegeven?)
–Bevoegdheden (wie mag bepaalde beslissingen nemen?)
–Personele bezetting (welke medewerker in welke functie?)
–Communicatie (wie informeert wie en op welke manier?)
Er zijn 2 hoofdvormen van horizontaal organiseren (afdelingsvorming):
1. Interne (horizontale) differentiatie:
Arbeidsindeling naar gelijksoortigheid van werkzaamheden → fasen van een
bewerkingsproces
Bv: meubels: zagen, freezen, verven, stofferen, monteren.
De (bewerkings-)fasen worden ondergebracht in afdelingen, iedere afdeling levert
een bijdrage aan het totale product > dit zijn vaak meerdere, verschillende producten.
De (F)unctionele indeling
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 14
2. Interne (horizontale) specialisatie
Arbeidsverdeling gegroepeerd op basis van het eindresultaat dat de organisatorische
eenheid moet opleveren.
Naar Product, Geografische plaats of Marktsegment
De (P)roduct-, (G)eografische- of (M)arktsegment-indeling
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 15
<< (F)unctionele indeling
RECHT
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 16
Klassieke grondrechten
Vereisen terughoudendheid van de staat
Bescherming van de burger
Verticale en horizontale werking
RechtsbeschermingSociale grondrechten
Vereisen optreden van de staat
Ontwikkeling van de burger
Alleen verticale werking
Opdracht aan regeringJurisprudentie: Rechterlijke uitspraken Let op: Rechterlijke
uitspraak is bedoeld voor specifieke case, uitspraak niet zonder meer toepasbaar op
andere case, wet niet altijd duidelijk: rechter legt de wet in zijn uitspraken uit en wet
geeft niet altijd een antwoord: rechter moet toch uitspraken doen.Trias Politica:
Wetgevende macht (art. 81 GW)
Bestuurlijke macht (art. 42 GW)
Rechtsprekende macht (art. 121 GW)‘wet’:
door regering en SG
‘besluit’: door regering
‘verordening’: door lagere overheid (prov./gem.) of waterschapWetten in
materiele zin:
Alle wetten ongeacht wie ze gemaakt heeft
Wetten in formele zin:
Alleen die wetten die gemaakt zijn door regering en SG
Voorrang van wetgeving:
1. Verdragen/EG-recht
2. Grondwet
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 17
3. Wetten in formele zin
4. AMvB’s (Algemene Maatregel van Bestuur) Wordt gemaakt door de regering.
5. Ministeriele regelingen
6. Verordeningen van provincie
7. Verordeningen van gemeente/waterschap
Ontslag
Mag niet altijd zo maar!
Uitwerktijd (opzegtermijn)
Direct ontslag nemen: voorwaarden!
Staande voet werknemer ontslaan: voorwaarden!
Normaal ontslag (zonder faillissement oid): goedkeuring CWI
Proeftijd uitgezonderd
3 tijdelijke contracten: vast (36 mnd).
Rechterlijke macht in Nederland:
19 rechtbanken, 5 gerechtshoven, 1 HR
Specifiek voor drie belangrijke rechtsgebieden
Burgerlijke rechter: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Strafrechter: Wetboek van Strafvordering (Sv)
Bestuursrechter: Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Rechters moeten rekening houden met:
Eerlijke behandeling (Art. 6 EVRM)
Terechtzitting openbaar (Art. 6 EVRM en Art. 121 GW)
Uitspraak openbaar (Art. 6 EVRM en Art. 121 GW)
Rechter onafhankelijk en onpartijdig (Art. 6 EVRM)
Uitspraak gemotiveerd (Art. 6 EVRM)
Hoor en wederhoor (Art. 19 Rv)
Redelijke termijn (Art. 6 EVRM)
Beroepsrechters (Art.1d Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren)
Rechters:
1. Rechtbank:
‘Lagere’ rechter, ook wel ‘eerste aanleg’ genoemd.
De rechtbank heeft verschillende kamers (straf-, familie-, handel-, bestuurs-, enz).
De kantongerechten maken onderdeel uit van de rechtbanken
2. Gerechtshof:
In ‘hoger beroep’ tegen uitspraak lagere rechter.
Het gerechtshof heeft aparte kamers.
3. Hoge Raad:
Hoogste rechtscollege. ‘Beroep in cassatie’ (Art. 78 v. Wet RO).
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 18
Absolute competentie: Welke rechter?
Relatieve competentie:
ABSOLUTE COMPETENTIE:
Eerste aanleg > Rechtbank, inclusief kantongerecht
(Art 42 v. Wet RO (uitz. Art. 93 Rv en Art. 382 Sv e.v.)).
Hoger beroep > Gerechtshof (Art. 60 Wet RO)
Cassatie > Hoge Raad (Art. 78 v. Wet RO)
RELATIEVE COMPETENTIE:
Burgerlijk recht > Woonplaats gedaagde (verdachte) (Art. 99 Rv)
/(Art. 262 Rv))
Strafrecht > Plaats waar het delict is gepleegd (Art. 2 Sv)
Bestuursrecht > Centrale overheid: woonplaats belanghebbende,
Lagere overheid: waar de zetel van het bestuursorgaan is
(Art. 8:7 lid 1 Awb)
Wet in materiële zin:
algemeen verbindend voorschrift
Wet in formele zin:
een wet ‘gemaakt in Den Haag’
door Staten-Generaal en regering gezamenlijk
volgens procedure van art. 81 GW
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 19
Periode II
BEDRIJFSECONOMIE
Maatschappelijk kapitaal:
Is het maximale bedrag (gemeten in nominale waarde) waarvoor aandelen kunnen worden
uitgegeven door de nv of bv zonder dat een statutenwijziging noodzakelijk is.
Geplaatst aandelenkapitaal: In werkelijkheid kan het voorkomen dat slechts een
gedeelte van het maatschappelijk kapitaal is geplaatst. Dit gedeelte noemen we het geplaatst
aandelenkapitaal.
Gestorte aandelenkapitaal: Het gedeelte van het geplaatst aandelenkapitaal dat door de
aandeelhouders reeds is gestort, heet het gestorte aandelenkapitaal. Op grond van de wet
moet van het maatschappelijk kapitaal van een nv ten minste 20% worden geplaatst. Met een
minimum van €45000.
Stockdividend: dat is een dividenduitkering in de vorm van aandelen.
Cashdividend: uitbetaling in contanten.
Keuzedividend: Als je een keuze mag maken tussen stockdividend en cashdividend
heet het keuzedividend.
Nominale waarde:
De nominale waarde van een aandeel is de waarde van de aandelen die in de statuten
van de nv staat vermeld. Volgens het Nederlandse recht moet aan een aandeel een
nominale waarde worden toegekend en in de statuten worden vermeld. Het verschil
tussen de emissieprijs (€1.50) en de nominale waarde (€0.10) noemen we agio
(€1.40).
Waarom aandelen?:
Voor een NV een financieringsfunctie => aantrekken van eigen vermogen
Meestal ziet aandeelhouder zichzelf als belegger in plaats van eigenaar.
Aandeelhouder heeft recht op winstuitkering (= dividenduitkering)
Soorten aandelen:
1. Gewone aandelen (zeggenschap en dividend)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 20
2. Preferente aandelen (bijzondere rechten)
- vóór alle overige aandelen recht op een vast dividend
– bij ontbinding van het bedrijf vóór de andere terugbetaald
3. Prioriteitsaandelen (meer zeggenschap)
- type preferent aandeel
– de houders van deze aandelen kunnen bijvoorbeeld een nieuw bestuurslid
benoemen
De waarde van het aandeel:
Nominale waarde:
waarde zoals die op het aandeel staat à staat op balans als aandelenkapitaal.
Intrinsieke waarde:
Waarde van het eigen vermogen van een onderneming / het aantal geplaatste
aandelen.
Rentabiliteitswaarde:
Gebaseerd op de contante waarde van de toekomstige geldstromen.
Beurswaarde:
Wordt bepaald door vraag en aanbod.
Emissieprijs: De prijs die bij de uitgifte van de nieuwe aandelen per nieuw aandeel
moet worden betaald. De emissieprijs bedraagt bijvoorbeeld €1.50 per nieuw aandeel.
Vreemd vermogen:
- Lang > 1 jaar
– Obligatielening
– Hypothecaire lening
– Onderhandse lening
– (achtergestelde lening)
– VVL
– voorzieningen
- Kort ≤ 1 jaar
– Rekening-courantkrediet
– Leverancierskrediet
– Afnemerskrediet
– Nog te betalen bedragen
– KVV of vlottende passiva
Kengetallen:
– Brutowinstmarge = EBIT / omzet (excl.BTW)
– RTV = EBIT / gemiddelde totale vermogen
– KVV = rentekosten / gemiddelde vreemd vermogen
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 21
– REV = winst na belasting / gemiddelde eigen vermogen
– Debt ratio = vreemd vermogen/totaal vermogen
– Quick ratio = vlottende activa-voorraden/vlottende passiva
– Current ratio = vlottende activa / vlottende passiva
REVvb = RTV + (RTV – KVV) x VV/EV
REVnb = 1-f x (RTV + (RTV – KVV) x VV/EV)
Liquiditeit = in staat tot betalen verplichtingen op korte termijn
Solvabiliteit = in staat aflossen schulden bij liquidatie
Activiteitskengetallen = (voorraad, debiteuren, crediteuren)
Liquiditeit:
Current ratio = VLA / VVK
Quick ratio = (VLA – voorraden) / VVK
Liquiditeitsoverzicht
Werkkapitaal
Solvabiliteit:
Solvabiliteitspercentage = EV / TV * 100%
Debt ratio = VV / TV * 100%
OF: EV / VV * 100%
Activiteitskengetallen:
Voorraad
- Omzetsnelheid van de voorraad
- Opslagduur van de voorraad
Debiteuren
- Gemiddelde krediettermijn van debiteuren
Crediteuren
- Gemiddelde krediettermijn van crediteuren
Omzet
- Omloopsnelheid van het totaal vermogen
Omloopsnelheid van de voorraad:
Inkoopwaarde van de omzet excl. btw
gemiddelde voorraad
Omloopsnelheid = omzetsnelheid
Opslagduur van de voorraad:
365 * 1/omloopsnelheid van de voorraad
Gemiddelde krediettermijn debiteuren:
Gemiddelde debiteurensaldo
Verkopen op rekening x365 dagen
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 22
Gemiddelde krediettermijn crediteuren:
Gemiddelde crediteurensaldo
inkopen op rekening x365 dagen
Rentabiliteit: De winst van een onderneming gedeeld door het gemiddeld (in die
periode) geïnvesteerde vermogen noemen we rentabiliteit.
EBIT: Bedrijfsresultaat
Brutowinstmarge: EBIT (bedrijfsresultaat)/omzet excl. Btw x 100%
RTV = Rentabiliteit van het totaal vermogen
NWM = Nettowinstmarge
REV = Rentabiliteit van het eigen vermogen
KVV = Kosten van het vreemd vermogen
EBIT (bedrijfsresultaat) = Omzet excl. Btw – kosten van de omzet excl.
interestkosten
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 23
HRM
Fombrum model >>
Personele structuur is heel belangrijk in een bedrijf.
Functiebeschrijving:
- Taken
– Bevoegdheden
– Verantwoordelijkheden
Competenties:
- Kennis
– Vaardigheden
– Houding
= FUNCTIE- EN COMPETENTIEPROFIEL
Competenties: De combinatie van kennis, vaardigheden, persoonskenmerken en
motivatie die iemand nodig heeft om succesvol te kunnen zijn. Een competentie uit
zich inGedrag!
Employer branding (werkgeversmerk):
= Een authentieke en onderscheidende voorkeurspositie verkrijgen en behouden als
werkgever in de mindset van de (potentiele) medewerkers en hun beïnvloeders met
als doel het aantrekken en behouden van de juiste medewerkers. Waarom? Volgens
HR-directeuren is gezien de naderende krapte op de arbeidsmarkt, investeren en
werken aan het Employer brand steeds belangrijker geworden in ‘the war for talent’.
Internal branding: Het intern tot leven brengen van de belangrijkste
(werkgevers)merkwaarden van de organisatie. Als medewerkers het werkgeversmerk
omarmen en toepassen in hun houding en gedrag worden de mogelijkheden voor het
waarmaken van de (wervings)doelstellingen van de organisatie vergroot.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 24
Krappe arbeidsmarkt:
- veel vraag (vacatures), weinig aanbod (werkzoekenden)
Ruime arbeidsmarkt:
- weinig vraag (vacatures), veel aanbod (werkzoekenden)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 25
Instroom – Doorstroom – Uitstroom >>
Werving:
Het geheel van activiteiten dat erop is gericht kandidaten te doen solliciteren naar
bepaalde functies in de organisatie > Intern en/of extern. Je werving dient aan te
sluiten op je werkgeversmerk en dus op je kernwaarden
Selectie:
Het geheel van activiteiten dat gericht is op en leidt tot het uitkiezen van de juiste
personen voor de invulling van vacatures.
Je selecteert op basis van:
- Functie- en competentieprofiel
– Potentiële ontwikkeling
Introductie:
- Nieuwe medewerker voelt zich welkom
– Kennismaking organisatie en collega’s
– Bevordert productiviteit en voorkomt fouten
– Professioneel Werkgeversmerk
Wervingsmiddelen:
- Internet
– Dag- week- en vakbladen
– Face to Face
– Radio en TV
– Intermediairs (UWV)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 26
Selectiemiddelen:
– Sollicitatiebrief en CV (Curriculum Vitae)
– Sollicitatieformulier
– Sollicitatiegesprek
– Referenties
– Assessment
Werktevredenheid de 4A’s:
– Arbeidsinhoud; wat doe je?
– Arbeidsomstandigheden; werkplek, temp., lawaai
– Arbeidsverhoudingen; relatie met collega’s en LG
– Arbeidsvoorwaarden; tijden, vakantie, loon,…
Soorten Arbeidsvoorwaarden:
– Primair: materieel, direct in geld
Loon, vakantietoeslag, 13e maand, bonus
– Secundair: materieel, indirect in geld uit te drukken
Lease-auto, mobiele telefoon, laptop, vakantiedagen, werktijden
– Tertiair: immaterieel, niet in geld uit te drukken
Sfeer, arbeidsomstandigheden, verantwoordelijkheid
Je werkt aan doorstroom door middel van Loopbaanmanagement.
Van belang bij loopbaanamangement:
1. Motivatie:
De inwendige bereidheid van een persoon om bepaalde handelingen te verrichten.
Motivatie om te werken.
Werkextrinsiek: zaken rond het werk
– Werkomstandigheden
– Beloning, emolumenten en status
– Opbrengsten die met het werk worden behaald, werk is een instrument
Werkintrinsiek: direct te maken met het werk
– Werk is een uitdaging
– Werk is een belangrijk onderdeel van het leven
– Werk leidt tot erkenning en ontplooiing
– Motieven/drijfveren:
2. Arbeidsethos:
Kies een baan waarvan je houdt en je zult nooit in je leven meer een dag hoeven
werken.
– Nederland is traditioneel: arbeidsplicht
– Maar: werken we om te leven of leven we om te werken?
– Tegenwoordig bepaalt arbeid in hoge mate de positie in onze maatschappij
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 27
3. Tevreden of ontevreden:
Ontevredenheid: het niet meer zo nauw nemen, kantjes eraf lopen, privédingen doen
etc.
– Ziekte
– WAO
– Burn-out & Bore-out
Medewerkertevredenheid meet je door:
1. Tevredenheid over werkgever:
Werkzaamheden, omstandigheden, leidinggevende, collega’s, beloning,
ontwikkelingsmogelijkheden, organisatie, werkdruk etc.
2. Prestaties
Hoe loopt het? Zijn de randvoorwaarden aanwezig?
3. Persoonlijke instelling van medewerkers:
Zijn ze gemotiveerd?
Zijn ze betrokken?
Zijn ze loyaal?
Vormen van uitstroom:
1. Verloop
Natuurlijk
Vrijwillig
2. Ontslag
3. Andere vormen van uitstroom
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 28
MARKETING
Marketingmanagement concepten:
- Productieconcept
– Productconcept
– Verkoopconcept
– Marketingconcept
– Maatschappelijk marketingconcept
Toepassingsgebieden:
– Consumentenmarketing (B2C)
– Industriële marketing (B2B)
– Detaillistenmarketing (trade)
– Detailhandelsmarketing (retail)
– Dienstenmarketing
– Non-profitmarketing
4 Groeistrategieën:
Marktpenetratie:
Verkopen van bestaande producten op bestaande markten. Het doel van
marktpenetratie is vaak het vergroten van het huidige marktaandeel. Hiervoor zijn
twee manieren: klanten winnen van de concurrent of de huidige klanten meer
dezelfde producten te verkopen. Het kan een goede strategie zijn wanneer door de
verhoging van productie schaalvoordelen bereikt kunnen worden (productie, interne
organisatie en distributie). Met deze strategie wordt de concurrent vaak hard
getroffen en een counter aanval zal vaak optreden. Groei door verhoging van het
marktaandeel.
Marktontwikkeling:
Marktontwikkeling groeistrategie: Verkopen van bestaande producten op nieuwe
markten. Het doel van marktontwikkeling is om via nieuwe markten het huidige
product extra te gaan verkopen. Als er geen veranderingen aan het product
aangebracht hoeven te worden kan dit een zeer goede strategie zijn en
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 29
veel geldopleveren. Vaak is dit alleen niet het geval. Om succesvol te zijn met een
bestaand product in een nieuwe markt moeten er aanpassingen gemaakt worden die
(vaak) veel geld kosten.
Productontwikkeling:
Productontwikkeling groeistrategie: Verkopen van nieuwe producten aan bestaande
klanten. Hierbij zijn twee mogelijkheden. Allereerst kunnen nieuwe producten
geïntroduceerd worden ter vervanging van de oude huidige producten. Dit is een
goede strategie als hiermee beter ingespeeld kan worden op de behoefte van de klant.
Maar ook kan er voor cross-selling gekozen worden. Hiermee maakt men een kleine
aanpassing aan het product en gaat dit product naast het huidige product verkopen.
Denk hierbij aan succesvolle producten zoals cup a soup. Aangezien de concurrenten
constant vernieuwingen doorvoeren in haar assortiment is dit een vaak gehanteerde
strategie om bij te blijven.
Diversificatie:
Diversificatie groeistrategie: Nieuw product in een nieuwe markt. Een zeer moeilijke
strategie die zeer succesvol kan zijn, maar vaak mislukt. Er zijn zeer veel risico’s aan
verbonden want er is geen garantie voor succes. Dit is een goede strategie voor
bedrijven met een succesvol portfolio maar kampen met een volwassen markt. Met
het oog op de toekomst worden nieuwe producten gelanceerd op nieuwe markten met
de hoop een opvolger voor de huidige succesvolle producten te vinden.
In de praktijk worden de marktpenetratie en productontwikkeling
groeistrategieën vaak toegepast. In ongeveer 10% van de gevallen valt de keuze op een
diversificatie of marktontwikkeling groeistrategie.
Externe analyse:
- Gericht op de Meso en de Macro omgeving.
– Onderzoekt TOEKOMSTIGE trends/ontwikkelingen die buiten de onderneming
liggen.
– Brengt kansen en bedreigingen van een bedrijf in kaart.
Externe analyse – Meso:
- De meso-omgeving van een onderneming kan ook worden aangeduid als de MARKT
waarin de onderneming actief is.
– Beschrijf algemene kenmerken zoals grootte van de markt, groei, winstgevendheid,
trends
– Beschrijf bedrijfskolom en bedrijfstak
– Beschrijf de invloed van andere schakels middels het vijfkrachten model van Porter
Externe analyse – Macro:
Is de omgeving van de markt en dus van invloed op ALLE partijen binnen de
bedrijfstak.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 30
Destep:
- Demografisch
– Economisch
– Sociaal-cultureel
– Technologisch
– Ecologisch
– Politiek-juridisch
Interne analyse:
- Sterkten en zwakten
(Strenght/ Weakness)
Externe analyse:
Kansen en bedreigingen
(Oppertunities/ Threats)
Productlevenscyclus:
Als je een nieuw product op de markt zet wil je als bedrijf daar zo lang mogelijk profijt
van hebben zodat je de ontwikkelkosten terug kunt verdienen. De PLC
(productlevenscyclus) geeft bedrijven een indicatie van welke levensverwachting zij
kunnen verwachten voor hun producten.
De PLC kan betrekking hebben op productcategorieën, productvormen of merken. De
cycli kunnen iets verschillen maar verlopen globaal hetzelfde. Dat geldt niet voor
stijlen, modes en rages (zie volgende dia):
Dimensies:
Breedte
- aantal productgroepen
Diepte
- aantal productvarianten (binnen groep)
Lengte
- totaal aantal artikelen (binnen groep)
Consistentie
- mate van verwantschap artikelen
Marketingcommunicatiemix/middelen:
- Reclame (actie/thema)
– Marketing PR (corporate imago)
– Direct marketing
– Internetreclame
– Beurzen
– Persoonlijke verkoop
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 31
– Sales promotion (actie!)
– Sponsoring (naambekendheid, imago, relatie)
– Winkelcommunicatie (schap, licht, kleuren etc.)
Sales promotion:
Stimulans op korte termijn om de aankoop van een product te bevorderen.
– Kortingsbonnen
– Monsters
– Geld terug coupon
– Premiums
– Promotie artikelen
– Promotie op verkooppunt
– Wedstrijd/ loterij
Viral marketing:
Blijven opvallen, Internet en mond op mond reclame.
Experience marketing:
Events, sportmarketing en sponsoring, entertainmentmarketing.
Guerilla marketing:
Met beperkte middelen groot resultaat bereiken!
BCG Matrix:
Verticale as maatstaf voor de aantrekkelijkheid van de markt. Horizontale lijn is
maatstaf voor de kracht van de positie van het bedrijf op de markt. SBU (strategic
business units).
Ster: Activiteiten of producten met een snelle groei en een groot marktaandeel.
Cash cows: Activiteiten of producten met een trage groei en een groot
marktaandeel.
Question Marks: Activiteiten met een gering marktaandeel op markten met snelle
groei. Het management moet zich goed beraden welk question Marks het wil
ombuigen richting stars en welke afgebouwd moeten worden.
Dogs: Activiteiten en producten met een lage groei. Ze genereren voldoende
contanten om zichzelf de bedruipen, maar zullen verder niet veel bijdragen.
Marketingplan:
1. Doelstelling
2. Doelgroep
3. Functionaliteit kiezen
4. Organisatie bedenken
5. Structuur
6. Proces
7. Analyseren en conclusies trekken
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 32
8. Bijsturen
Methodes:
1. Marktafbakening
2. Groeistrategieën
3. SWOT analyse
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 33
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 34
MANAGEMENT
De namen van organisatiestelsels:
Vier veel voorkomende organisatiestelsels:
1. Lijnorganisatie
2. Lijn-staforganisatie
3. Lijn- en functionele staforganisatie
4. Matrixorganisatie
1. Lijnorganisatie:
De kapsalon is een voorbeeld van een
lijnorganisatie
– Iedere medewerker heeft maar één baas
– Bevelvoering langs verticale weg
Een lijnorganisatie is een organisatie waarbij boven elke werknemer een manager of
meerdere staat en waarin de taken opgedeeld zijn in logisch bij elkaar horende
afdelingen. De lijnorganisatie is een oude en veelgebruikte organisatiestructuur. Als
je een schema maakt van de organisatie lijkt die op een piramide: smal van boven en
breed uitlopend naar beneden.
Voordelen:
– Eenvoudige en duidelijke structuur
– Duidelijke gezagsverhoudingen
– TBV zijn duidelijk af te bakenen
– Goed toezicht en controle op uitvoering processen
– Snelle besluitvorming mogelijk
– Relatief geringe kosten aan leidinggevenden en organisatie
Mogelijke nadelen van de lijnorganisatie:
- Beslissingen nemen meer tijd
– De manager weet niet altijd genoeg voor de juiste beslissing
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 35
– Afstemming tussen de afdelingen via de managers
– Soms veel managementlagen! (steil)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 36
2. Lijn-staforganisatie
Kenmerken stafafdelingen:
– Medewerkers met specialistische kennis
– Kunnen het (lijn-)management gevraagd/ongevraagd adviseren en informeren >
stafafdeling werkt voor de manager waar ze onder valt
– Mogen aan de lijnmedewerkers nooit opdrachten geven
Let op: de beslissingsbevoegdheid en -verantwoordelijkheid blijft bij de lijn!
De lijn-staforganisatie is een vorm van lijnorganisatie, maar naast de directie bevindt
zich een staf van deskundigen. De staf bestaat uit mensen die zich gespecialiseerd
hebben, bijvoorbeeld een accountant, maar verder buiten de organisatie staan. De
staf staat de directie bij, door te adviseren en te ondersteunen.
Voordelen Lijn-staforganisatie
– Lijnmanager kan meer gebruikmaken van specialistische kennis → betere
beslissingen!
– Lijnmanager heeft nu zelf meer tijd over! Omdat hij stafmedewerkers kan
inschakelen.
– Het omspanningsvermogen van de manager kan toenemen.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 37
3. Lijn- en Functionele Staforganisatie
Verschil stafafdeling – functionele stafafdeling:
– Door de gespecialiseerde stafmedewerker wordt ook een stuk werk daadwerkelijk
uitgevoerd ten behoeve van de lijn én ze verstrekken dwingende aanwijzingen of
opdrachten Voorbeeldmogelijkheden: Juridische afdeling, HRM afdeling, Communicatie
afdeling
Voordelen:
– (Functionele) staffunctionaris nu meer betrokken bij het resultaat > doet nu zelf
meer mee
– Uniformiteit en consistentie in procedures, beleid etc.
– Inbreng van deskundigheid in bedrijfsprocessen
Nadelen:
– De staffunctionaris mag nu (ook) een medewerker iets dwingend
opleggen! > Loslaten van eenheid van bevel!
– Een afdelingsmanager heeft minder grip op het geheel
4. Matrixorganisatie:
Hoogopgeleide specialisten van verschillende afdelingen die in projecten samenwerken
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 38
De medewerkers hebben wel een eigen afdeling maar ze zijn daar zelden, ze werken meestal
in projecten buiten de eigen afdeling.
Voordelen matrixorganisatie:
– Multidisciplinaire projecten uit kunnen voeren
– Organisatieleiding houdt sturing op organisatie
Nadelen matrixorganisatie:
– Medewerker heeft minimaal 2 bazen (= meerhoofdige zeggenschap!) Welke zijn dat
dan?
– Balans afdeling- en projectwerkzaamheden kan scheef komen te liggen
– Verstrengelde belangen
Organisatiestelsels:
1. Mechanistisch:
Een mechanistisch organisatiestelsel
– De organisatie heeft iets mechanisch, lijkt op een machine (alle radertjes grijpen in
elkaar)
– De organisatie moet vooral efficiënt functioneren
– Veel procedures liggen vast, veel is geregeld
Wanneer is een mechanistisch organisatiestelsel bruikbaar?
Bij een stabiele organisatieomgeving
> want als de omgeving verandert dan verandert de organisatie nauwelijks/niet of
pas heel laat
2. Organistisch:
Een organistisch organisatiestelsel
– Lijkt in het functioneren op een levend orgaan
– Het functioneren van de medewerker staat centraal, medewerkers hebben
veel bevoegdheden.
Wanneer is een organistisch organisatiestelsel bruikbaar?
Bij een dynamische organisatieomgeving
> Als de omgeving verandert dan verandert de organisatie flexibel mee
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 39
Visie Significante waarden (gedeelde waarden)
Dat zijn de normen en waarden en gedragsuitingen die gedeeld worden door de leden van een
organisatie; de ‘sociale lijm’ die de leden aan elkaar en aan de organisatie bindt.
We hebben het dan dus over de cultuur in een organisatie.
Cultuur: Wat zouden medewerkers in een organisatie heel gewoon/normaal kunnen
vinden, terwijl medewerkers in andere organisaties dat helemaal niet vinden?
Cultuur kan zich op veel manieren in organisaties uiten!
Wat kun je vertellen over de aspecten: Ruimte, Tijd, Taal en Symboliek.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 40
Organisatiecultuur Handy:
Rollencultuur
kleine machtsspreiding, lage samenwerkingsgraad
regels en procedures
functies geven toon aan, niet de mens (bureaucratische organisatie)
Machtscultuur
kleine machtsspreiding, hoge samenwerkingsgraad
alles draait om topfiguur
weinig regels en procedures (kleine, jonge organisaties)
Personencultuur
grote machtsspreiding, lage samenwerkingsgraad
prioriteit aan het individu; manager is een gelijke (school, advocatenkantoor)
Taakcultuur
grote machtsspreiding, hoge samenwerkingsgraad
taakgericht en professioneel
(vaak matrix-organisatie; veel projecten)
Een bedrijf moet rekening houden met de volgende
drie P’s:
People mensen/sociale rechtvaardigheid
Planet aarde/ecologische grenzen
Profit winst/economische groei
People
> Bedrijven worden vaak positief beoordeeld (sociaal):
– Goede arbeidsvoorwaarden bieden (kinderopvang, deeltijd, loopbaanperspectief)
– Gelijke kansen voor iedereen
– Inspraak/winstdeling
– Zorgvuldig opstellen naar klanten, leveranciers, concurrenten etc.
– Sociale gedragscodes opstellen
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 41
– Open en controleerbaar verantwoording afleggen
– Géén fraude, corruptie, kinderarbeid
Planet
Bedrijven worden vaak positief beoordeeld (milieu):
– Bij ontwikkeling/ontwerp product rekening houden met het milieu
– Weinig afvalstoffen/veel hergebruik
– Weinig energie/grondstof verbruik
– Leveranciers op milieugebied selecteren
– Milieugedragscodes opstellen
– Open en controleerbaar verantwoording afleggen
P van Profit:
Bij de P van Profit gaat het om het economisch handelen van organisaties:
– Investeren in infrastructuur
– Uitbesteding ja/nee
– Locatiebeleid
– Winstbestemming
Er zijn 3 soorten processen te onderscheiden:
1. Primair: klant tot klan
2. Secundair: ondersteunen
3. Bestuurlijk: strategie, planning, structurering
Hoe werkt de Deming cirkel?
Plan
– Vaststellen van een plan
Do
– Vaststellen van de voortgang van de uitvoering (meten)
Check
– Vergelijk van gemeten prestaties met normen en standaards van het plan; zijn er
afwijkingen?
Act
– Bijsturen, indien de afwijkingen te groot zijn
3 typen leiderschap
1. Autoritair/autocratisch leiderschap
– leider geeft ‘bevelen’ aan medewerkers
– macht als middel van gezagsuitoefening
– strikt hiërarchische verhoudingen
– geen inspraak/discussie
– de leider beslist
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 42
– geld is belangrijke stimulans voor medew.
– leider gericht op het behalen van resultaat
2. Democratisch leiderschap
– leidinggeven is een groepsfunctie geworden
– besluiten komen democratisch in de groep tot stand
– leidinggevende is begeleider/coördinator
– gevaar: geringe slagvaardigheid/besluiteloosheid
3. Participerend leiderschap
– zit tussen autoritair en democratisch in
– leidinggevende behoudt de eindverantwoordelijkheid
– medewerkers participeren in overlegorganen
– informeren en adviseren leidinggevende
– de leider neemt de uiteindelijke beslissingen
1 Beloningsmacht
gedrag via beloning beïnvloeden
2 Afgedwongen macht
gedrag via straf beïnvloeden
3 Legitieme macht
manager mag gedrag medewerker sturen
4 Expertisemacht
macht gebaseerd op deskundigheid manager
5 Referentiemacht
beïnvloeden gedrag door prestige of bewondering voor de manager. manager heeft
charisma
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 43
OVEREENKOMSTEN- & RECHTSPERSONENRECHT
Maatschap (art. 7A:1655 BW)
Verdeling winst/verlies:
art. 7A:1670 BW: als je niets afspreekt, evenredig naar inbreng
Afwijken mag, maar beperkingen van art. 7A:1671 en art. 7A:1672 BW
beschikken: (art. 7A:1681 BW)
alle maten gezamenlijk; 1 maat kan de ander niet binden
Wel binding bij:
- Volmacht (anderen geven vooraf toestemming)
- Bekrachtiging (anderen zeggen achteraf dat het goed is)
- Bij voordeel voor de maatschap
VOF: (art. 16 WvK)
bijzondere maatschap (overeenkomst) Art. 7A: 1655
uitoefening van bedrijf
onder een gemeenschappelijke naam
Bedrijf: beroep waarbij niet de persoonlijke kwaliteiten van de beoefenaar op de
voorgrond staan
Verdeling winst/verlies zelfde als bij maatschap
ieder der vennoten bevoegd tot beheer en beschikken (art. 17,eerste lid, WvK)
Tenzij (artikel 17, tweede lid, WvK):
- buiten doel vennootschap of,afgesproken bevoegheidsbeperking
- artikel 29 WvK
- vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk (art. 18 WvK)
(d.w.z.: ieder afzonderlijk kan voor 100% worden aangesproken!)
- de vof heeft een afgescheiden vermogen; schuldeisers van de vof hebben voorrang
op dit vermogen boven privéschuldeisers
- ook verhaal op privévermogen van vennoten
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 44
- Maatschappelijk kapitaal
Het maximale bedrag waarvoor de BV ingevolge de statuten aandelen mag uitgeven
(niet verplicht)
- Geplaatst kapitaal
Dat deel van het maatschappelijk kapitaal dat ook daadwerkelijk aan de
aandeelhouder(s) is uitgegeven
- Gestort kapitaal
Het geplaatst kapitaal voorzover aan de daartegenoverstaande stortingsplicht is
voldaan (art. 2:191 BW)
Vereisten voor oprichting BV (art. 2:175, tweede lid BW):
- oprichtingshandeling (eenzijdig of meerzijdig)
- notariële akte van oprichting
- ondertekening door de oprichters en door elke aandeelhouder die aandelen bij
oprichting neemt
- BV wordt opgericht op moment dat de notariële akte wordt ondertekend bij de
notaris
Art. 2:180 BW Inschrijven in handelsregister
Statuten moeten bevatten (art. 2:177 BW):
- de naam, de zetel en het doel van de vennootschap (art. 2:177 BW)
- het nominale bedrag van de aandelen (art. 2:178 BW)
Van aanvullend recht kun je bij statuten afwijken!!!!!
Doeloverschrijding:
- rechtshandeling vernietigbaar bij wetenschap tegenpartij (art. 2:7 BW)
- Aansprakelijkheid bestuurder t.o.v. de rechtspersoon
Vermogen:
- het geheel van rechten en plichten dat op een bepaald moment aan iemand toekomt
en dat op geld waardeerbaar is.
- Er zijn absolute en relatieve vermogensrechten
-> absoluut: geldt tegenover iedereen zonder onderscheid
(voorbeeld: eigendom)
-> relatief: werkt slechts tegenover een of enkele personen
(voorbeeld: een overeenkomst)
Art. 6:213 BW:
- een meerzijdige rechtshandeling
- waarbij een (of meerdere) verbintenis(sen) wordt (worden) aangegaan
Rechtshandeling art. 3:32 B
Hoofdregel (lid 1): ieder natuurlijk persoon is handelingsbekwaam
Uitzondering (lid 2): een rechtshandeling van een onbekwame is vernietigbaar
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 45
- Wie is handelingsonbekwaam?
Minderjarigen: zie art. 1:234 en art. 1:235 BW
Onder curatele gestelden: zie art 1:378 BW
- Wat is vernietigbaar?
Moet worden ingeroepen door beschermde partij
Dan: rechtshandeling heeft nooit bestaan
Rechtspersoonlijkheid:heeft een onderneming of organisatie, wanneer het
zelfstandig schulden en bezittingen heeft, en dus een eigen afgescheiden vermogen
heeft. De aansprakelijk van de eigenaren gaat niet verder dan de waarde van hun
aandelen.
Ondernemingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid:
Geen afgescheiden vermogen:
- Eenmanszaak
- Maatschap
Afgescheiden vermogen:
- VOF
Ondernemingsvormen met rechtspersoonlijkheid
- NV
- BV
- (vereniging, coöperatie, OWM, stichting)
Eenmanszaak:
- Een onderneming die toebehoort aan een natuurlijk persoon
- Onderneming inschrijven in het Handelsregister
- Administratie voeren
- Geen scheiding zakelijk en privé-vermogen
- Hoe zit het met winst/verlies, bevoegdheid en externe aansprakelijkheid?
Maatschap:
Definitie (art. 7A:1655 BW)
- Overeenkomst (vormvrij)
- twee of meer personen
- verbinden om iets in (a) gemeenschap (b) in te brengen
- oogmerk: winstdeling
Verdeling winst/verlies:
- art. 7A:1670 BW: als je niets afspreekt, evenredig naar inbreng
- Afwijken mag, maar beperkingen van art. 7A:1671 en art. 7A:1672 BW
- geen afgescheiden vermogen
- geen hoofdelijke aansprakelijkheid (art. 7A:1679)
- aansprakelijkheid voor gelijke delen (art. 7A:1680); dus ook indien
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 46
winst/verliesdeling intern anders is geregeld
- art. 7A:1681: indien een onbevoegde handeling van een der maten tot voordeel van
de maatschap heeft gestrekt, overige maten toch gebonden
Rechtspersoon:
- Drager van rechten en plichten
- Deelnemer aan het rechtsverkeer
- Gelijk gesteld aan natuurlijk persoon (art. 2:5 BW)
- Privaatrechtelijke rechtspersonen (art. 2:3 BW)
- besloten vennootschap
- naamloze vennootschap
Motieven voor oprichting B.V:
Belastingtechnisch:
- Vennootschapsbelasting lager dan hoogste tarief inkomstenbelasting
Aansprakelijkheid:
- Rechtspersoon eigen vermogen
- Bestuurder niet aansprakelijk in privévermogen
- Aandeelhouder aansprakelijk tot ingebrachte bedrag
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 47
Periode III
ALGEMENE ECONOMIE (MACRO)
Conjunctuur:
verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn. Deze
groeipercentages volgen een golvend patroon, doordat de bestedingen toe- en afnemen in de
tijd.Economische variabelen:
– Conjunctuur (ontwikkeling van de vraag)
– Wisselkoersen
– Olieprijzen (=prijzen grondstoffen)
– Lonen
– Rente
Wisselkoers:
Alleen internationaal opererende bedrijven hebben direct last van
wisselkoersveranderingen. Indirect, bijvoorbeeld via de olieprijs die in $ wordt
afgerekend, hebben juist heel veel bedrijven met wisselkoersveranderingen te maken.
Olieprijs:
Bijna alle bedrijven hebben indirect met de olieprijs te maken. Daarnaast is het feit
dat olie in $ wordt afgerekend van belang.
Lonen:
Voor individuele bedrijven zijn loonstijgingen ongewenst, want dat verhoogt de
kostprijs van hun producten. Daarnaast kunnen bedrijven ertoe overgaan om te
automatiseren en personeel te ontslaan. Voor de economie als geheel kan een
loonstijging ook gunstig zijn als het tot meer bestedingen leidt.
Rente:
De rente wordt deels door de ECB gestuurd om de inflatie rond de 2% te houden.
Bedrijven hebben last van een hogere rente, omdat ze dan meer moeten betalen voor
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 48
leningen. Ze zullen dan wellicht bepaalde investeringen niet doen, wat weer slecht is
voor de economie.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 49
De Lorenz-curve geeft het verband weer tussen het cumulatief percentage van de
bevolkingsomvang, en het cumulatief percentage van de inkomens van diezelfde
bevolking.De overheid komt aan geld door belastingen!!
– Directe belasting
– Indirecte belasting
Wat doet/moet de overheid doen?
Twee visies
Keynesiaanse visie:
“Zij stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen
van de economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur,
moet bemoeien. Zij zorgt voor volledige werkgelegenheid en groei.”
Klassieke visie:
“De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het
garanderen van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat
burgers hun contract naleven.”
Bestedingen van bedrijven, investeringen:
1. Vervangingsinvesteringen
2. Uitbreidingsinvesteringen
3. Voorraadinvesteringen
Productiefactoren:
Natuur
Arbeid
Kapitaal
Ondernemerschap
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 50
3 soorten investeringen:
1. Vervangingsinvesteringen
2. Uitbreidingsinvesteringen
3. Voorraadinvesteringen
Productiecapaciteit = hoeveelheid goederen en diensten die een economie (in een
jaar) maximaal kan produceren
Bezettingsgraad = Mate waarin de bestaande productiecapaciteit ook werkelijk
wordt gebruikt
Productiefactor natuur:
– De grond, het water, de lucht en alles daarop en daarin voor zover niet door mensen
geproduceerd.
– Natuur en arbeid zijn de oorspronkelijke productiefactoren
– Kapitaal is een afgeleide factor. Deze moet met behulp van natuur en arbeid (en
eventueel ander kapitaal) worden vervaardigd.
Economische groei:
Hoe kan economische groei ontstaan?
1. verbetering structuurzijde van de economie (LT)
– aanbodzijde
– productiecapaciteit
2. verbetering conjunctuurzijde van de economie (KT)
– vraagzijde
– bestedingen
Kwantiteit: Meer hoeveelheden, meer machines.
Kwaliteit: De kwaliteit is beter, betere machines.
Meer bestedingen door:
Gezinnen: lagere rente, lagere belastingen, lagere inflatie, groter
consumentenvertrouwen
Bedrijven: lagere rente, grotere winsten
Overheid: stimuleren economie in crisistijd, hogere belastinginkomsten
Buitenland: lagere euro
BEDRIJFSECONOMIE
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 51
Uitgaven – kosten:
Definitie: Kosten zijn aan perioden, functies of producten toegerekende geldswaarden, die
verband houden met de doelmatige opoffering van productiemiddelen.Ontvangsten –
opbrengsten:
Definitie: Opbrengsten zijn aan perioden, producten, enzovoort toegerekende geldswaarden,
die verband houden met de verkoop van producten of levering van diensten.
Kostenindelingen:
5 manieren van indelen
1. variabele en constante kosten (P3 week 3 e.v.)
2. directe en indirecte kosten (H3)
3. verdeling naar functies (H3)
4. doelmatigheid
5. kostensoorten(P3 week 1 en 2)
Kostensoorten:
- Grond- en hulpstoffen
– Arbeid
– Duurzame productiemiddelen
– Grond
– Diensten van derden
– Kostprijsverhogende belastingen
– Vermogen
Grond en hulpstoffen:
Afval
Uitval
voorraadkosten
Voorraadkosten:
1. Opslagkosten
2. Bestelkosten: niet: berekening formule Camp
3. Kosten t.g.v. diverse risico’s
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 52
Economische voorraad (E.V.)
Technische voorraad vermeerderd met de bestelde maar nog niet ontvangen
goederen, en verminderd met de verkochte maar nog niet afgeleverde goederen
Technische voorraad (T.V.) De werkelijk aanwezige voorraad
E.V.= T.V. + V.I. – V.V.
Economische voorraad = Technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen
Kosten van arbeid:
Verschillende beloningssystemen:
1. Stukloon
2. Tijdloon
3. Premieloonstelsel
4. Winstdelingsregeling
5. bonusregeling
Variabele kosten: Het zijn kosten die veranderen door een toename of afname in
de productieomvang, zoals grondstofkosten.
Voorbeelden:
Progressief kosten ivm overuren, overbelasting
Proportioneel standaard arbeidsuren
Degressief schaalvoordelen inkoop, energie dpm, routine mdw
Vaste kosten: Kosten die niet veranderen ongeacht toename of afname in
productieomvang.
Hoe gaan de kosten in de kostprijs?
– Variabele kosten: proportioneel
– Vaste kosten:
verwachte productie – normale productie
Rationele capaciteit:
Bij het bepalen van de capaciteit dienen we verstandig (rationeel) te werk te gaan.
We moeten rekening houden met de volgende factoren:
– de normale productie
– de reservecapaciteit
– de seizoenen
– de technische deelbaarheid
De capaciteit die wordt gekozen op grond van bovenstaande factoren noemen we
de rationele capaciteit.
Rationele overcapaciteit:
Een onderneming kan niet voorkomen dat er een capaciteit is die boven de normale
productie of afzet ligt. We spreken in dit opzicht dan van rationele (verklaarbare)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 53
overcapaciteit. De productie/afzet ligt dan wel boven de normale productie/afzet
maar dit verschil is niet al te groot.
Irrationele overcapaciteit:
Als een onderneming beschikt over meer machines dan noodzakelijk zijn voor de
productie is dit niet verstandig oftewel irrationeel. Deze onnodige, overbodige
machines brengen namelijk niet noodzakelijke kosten met zich mee. Als een
onderneming 3 machines te veel heeft, vormen deze 3 machines de irrationele (niet-
verstandige) overcapaciteit. De irrationele overcapaciteit is dus het verschil tussen de
werkelijk aanwezige capaciteit en de rationele capaciteit. Een ondernemer mag de
kosten die voorkomen door de irrationele overcapaciteit niet doorberekenen in de
kostprijs. Ze vormen dus een ondernemerverlies en komen ten laste van het resultaat.
Kostprijs= kosten per product = Variabele kosten per product + constante
kosten per product.
Variabele kosten per product = totale variabele kosten, gedeeld door de
werkelijke productie.
Constante kosten per product = totale constante kosten gedeeld door de normale
productie.
Normale productie = het aantal producten dat een bedrijf naar schatting
gemiddeld per jaar denkt te kunnen produceren.
Waarom worden de constante kosten gedeeld door de normale productie en niet door
de werkelijke productie? De constante kosten zijn niet afhankelijk van de werkelijke
productie maar van de omvang van het bedrij€ De omvang van het bedrijf is gekozen
op basis van de normale productie die verwacht wordt.
Kostprijsformule : Kostprijs = V + C
W N
V = totale variabele kosten
C = totale constante kosten
W = werkelijke productie
N = normale productie
V/W = variabele kosten per poduct
C/N = constante kosten per product.
Commerciële kostprijs = fabricagekostprijs + verkoopkosten per product.
Fabricage kostprijs = kosten om het product te maken.
Verkoopkosten per product = kosten om het product te verkopen.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 54
Fabricage kostprijs en verkoopkosten per product kunnen beide weer bestaan uit
variabele kosten per product en constante kosten per product.
Bezettingsresultaat:
Een resultaat (positief of negatief) dat ontstaat door afwijkingen van werkelijke
bezetting t.o.v. de normale bezetting voortkomend uit het meer of minder gedekt
worden van de vaste (constante) kosten.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 55
Belastingrecht:Belastingrecht samenvatting belangrijke begrippen & Artikelen:
1. Privaatrechtelijke dienstbetrekking (Art 7:610 BW) à niet in de belastingbundel!
– Gezagsverhouding
– Loon (gedurende zekere tijd)
– Arbeid moet persoonlijk verricht worden
Niet voldaan aan alledrie = geen privaatrechtelijke dienstbetrekking
2. Fictieve dienstbetrekking (Art 3 en 4 Wet LB en Hfdst. 2 Uitv.Besl.LB)
Betekent doen alsof het er wel is. Moet aan de voorwaarden voldoen die hierboven
gegeven zijn, dan is het een fictieve dienstbetrekking.
Waarover moet je Loonbelasting betalen?
Loon in geld, zoals
– Maandloon
– Vakantiegeld
Loon in natura, zoals
– Werkkleding (volgende week) Art. 3.7
– Maaltijden Art. 3.8
– Auto van de zaak (Art. 13bis LB)
Fictief loon
– Gebruikelijk loon voor groot aandeelhouder (Art. 12a Wet LB) – zelf lezen in boek!
Vrijwel nooit loonbelasting (wél inkomstenbelasting):
– Fooien (Art. 12 Wet LB)
Vrijgesteld loon:
Artikel 11 Wet LB: Tot het loon behoren niet … lid 1 sub k: uitkeringen ter
schade/verlies van persoonlijke zaken tijdens de dienstbetrekking.
Artikel 3.7 Uitvoeringsregeling LB: De waarde van de volgende voorzieningen,
in redelijkheid, wordt gesteld op nihil Lid 1 sub c ten 2e werkkleding ….
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 56
Dus: moet worden meegenomen bij de totale vergoedingen, maar de waarde wordt
gesteld op 0 (hierdoor nooit meer dan 1,4%)
Artikel 3.8 Uitvoeringsregeling LB: De waarde van de volgende voorzieningen
die op de werkplek gebruikt of verbruikt worden, wordt gesteld op de daarbij
vermelde bedragen: Sub a maaltijden: de waarde wordt gesteld op € 3,05;
Dus: moet worden meegenomen in de totale vergoedingen, maar de waarde is lager
dan de economische waarde.
Soorten pensioenopbouw:
– Eindloonregeling (Art. 18a lid 1 Wet LB)
– Middelloonregeling (Art. 18a lid 2 Wet LB)
– Beschikbare premie regeling (Art. 18a lid 3 Wet LB)
Boxen:
Box 1: inkomen uit werk en woning (H3 IB).
Tarief: progressief. Schijventarief (art 2.10 Wet IB)
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang betreffende het bezit van
aandelen in een vennootschap door een natuurlijk persoon. (H4 IB).
Aanmerkelijk belang: o.a. aandelenbezit van minstens 5% in een BV/NV.
Tarief: 25% (art 2.12 Wet IB)
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen (H5 IB).
Er wordt geacht 4% rendement te zijn behaald (zélfs bij verlies!) van het vermogen op
1 januari minus het heffingvrije vermogen. Tarief: 30% (art 2.13 Wet IB)
Vormen van ondernemingen:
- Eenmanszaak
– Vennootschap onder firma (Vof)
Vof is geen rechtspersoon
Vennoten zijn ondernemers
– Commanditaire vennootschap
Eenmanszaak of vof PLUS één of meer geldschieters
Ondernemer (art. 3.4 Wet IB)
– Voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven
– Rechtstreeks verbonden voor verbintenissen
= Aansprakelijk met privé-vermogen
Commanditaire (of stille) vennoten, in principe geen ondernemer (want
niet verbonden voor verbintenissen)!
– Ontvangen een deel van de winst
– Niet aansprakelijk met privé-vermogen (tenzij zij beheersdaden verrichten)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 57
Waarom wil iemand ondernemer zijn?
– Aftrek van kosten
– Ondernemersaftrek (Art. 3.74 Wet IB)
Grote nadeel van ondernemer in de IB:
– Hoofdelijke aansprakelijkheid
Goed koopmansgebruik:
Drie beginselen (GKG staat genoemd in art. 3.25 Wet IB)
– Realiteitsbeginsel
– Voorzichtigheidsbeginsel
– Eenvoudbeginsel
Drie categorieën voor vermogen (=vermogensetikettering):
Verplicht privévermogen:
– Vermogen dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (= 90% of meer) wordt voor
privé.
Verplicht ondernemingsvermogen:
– Vermogen dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (= 90% of meer) wordt gebruikt
binnen de onderneming.
Anders ‘Keuzevermogen:
– Vermogen dat zowel binnen de onderneming als privé gebruikt wordt
Beperkt aftrekbare en aftrekbare kosten:
Beperkt aftrekbare kosten
– Algemene aftrekbeperking (Art. 3.15 Wet IB)
– Specifieke aftrekbeperking (Art. 3.17 Wet IB)
Niet aftrekbare kosten
– Algemene aftrekbeperking (Art. 3.14 Wet IB
– Specifieke aftrekbeperking (Art. 3.16 Wet IB)
Urencriterium:
Artikel 3.6 Wet IB
– Minimaal 1225 uur werken in onderneming!
– Ondersteunende taken: telt niet mee als je bijvoorbeeld partners bent!
– Uitzondering als je starter bent!
Vrijstellingen:
Sommige resultaten buiten de belasting (vaak andere motieven). De belangrijkste
vrijstellingen zijn
– Bosbouwvrijstelling (art 3.11 Wet IB)
– Landbouwvrijstelling (art. 3.12 Wet IB)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 58
– Kwijtscheldingsvrijstelling (Art. 3.13 lid 1 sub a Wet IB)
– MKB/winstvrijstelling (Art. 3.79a Wet IB)
Bosbouwvrijstelling:
Gaat om: bedrijfsactiviteiten die gericht zijn op het behouden van een ‘bos’.
Ondernemingsfaciliteiten brengen de winst waarover belasting betaald
moet worden omlaag.
Sommige faciliteiten zijn alleen voor ondernemers (let op in de wettenbundel: je
hoeft niet altijd te voldoen aan het urencriterium) en sommige faciliteiten zijn voor
ondernemers en niet-ondernemers die winst uit onderneming hebben (zoals een
commanditaire vennoot!)
Ondernemersfasciliteiten:
1. Willekeurige afschrijving (art. 3.31 en 3.34 Wet IB)
2. Investeringsaftrek/desinvesteringsbijtelling (art. 3.40, 3.41, 3.42, 3.42a en 3.47
Wet IB)
3. Fiscale reserves, waaronder de herinvesteringsreserve en de oudedagsreserve (art.
3.53, 3.54 en 3.67 t/m 3.73 Wet IB)
4. Ondernemersaftrek (3.74 e.v. Wet IB)
5. MKB-winstvrijstelling (art 3.79a Wet IB)
Investeringsaftrek:
- kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
– energie-investeringsaftrek
– milieu-investeringsaftrek
Bijvoorbeeld à Artikel 3.41 Wet IB à kleinschaligheidsinvesteringsaftrek GEEN
URENCRITERIUM!
Fiscale reserves:
- Kostenegalisatiereserve
– Herinvesteringsreserve
– Fiscale oudedagsreserve (OR) à deze behandelen we!
Bijvoorbeeld à Artikel 3.67 e.v. Wet IB à Oudedagsreserve URENCRITERIUM!
Oudedagsreserve:
- Werknemers zijn vaak (extra) verzekerd à pensioen
– Directeur-grootaandeelhouder (BV/NV) vaak eigen pensioen B.V.
– Ondernemer in de IB: moeilijk om geld uit de onderneming te halen voor later.
Mogelijke oplossing voor de IB-ondernemer: opbouwen van een oudedagsreserve
(art. 3.67 t/m 3.73 Wet IB)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 59
Eindbalans – beginbalans
- Stortingen
+ onttrekkingen
+ beperkt en niet aftrekbare kosten (kijk naar artikel
3.14 tm 3.17 Wet IB)
- Vrijstellingen
- Ondernemingsfaciliteiten (kijk naar willekeurige
afschrijving, investeringsaftrek, oudedagsreserve,
ondernemersfaciliteiten)
- MKB-winstvrijstelling
= Belastbare winst uit onderneming voor Box 1
Dan nog door Box 1 halen!
Als aandelen en/of spaargeld ook nog kijken naar Box 2 en 3 Tarieven toepassen
Heffingskortingen eraf
Eventuele voorheffingen eraf
= te betalen IB!
Box 2 aanmerkelijk belang: betreffende het bezit van aandelen in een
vennootschap door een natuurlijk persoon.
HRM
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 60
Arbeidsmarktcommunicatie:
‘Arbeidsmarktcommunicatie is het planmatig proces waarbij wordt getracht een directe of
indirecte wervingsboodschap over te brengen bij potentiële medewerkers en hun
beïnvloeders, direct of via een bepaald medium’.Doelstellingen van
arbeidsmarktcommunicatie:
1. Employer Branding (les 1)
2. Directe werving (les 2 en 3)
3. Relatiemanagement
Diverse deelmarkten:
- Geografisch: (inter)nationaal, regionaal, lokaal
– Branche
– Functieniveau
Krappe arbeidsmarkt:
– Weinig aanbod
Ruime arbeidsmarkt:
– Veel aanbod
Employer Branding/arbeidsmarktimago:
“het verkrijgen en behouden van een positieve en bij voorkeur unieke positie als
werkgever in de mindset van huidige en potentiële medewerkers en hun beïnvloeders
op basis van de identiteit van de werkgever”
Doelstellingen van Employer Branding/arbeidsmarktimago:
- Door werknemers gezien worden als gewilde werkgever
– Werknemers ‘blij’ en ‘trots’ maken dat ze bij het bedrijf werken
– Huidige goede werknemers behouden
– Betrokkenheid bij de organisatie kweken
– Positief imago binnen de branche creëren
Arbeidscommunicatie valkuilen:
1. Ad-hoc; pas handelen als er een probleem is.
2. Alleen extern gericht
3. Onvoldoende kennis van de doelgroep en omgeving doelgroep
4. Korte termijn-visie; alleen richten op mensen die ik nu nodig heb.
5. Niet benutten van werkgeversmerk: employer branding!
6. Geen gebruik van juiste media; doelgroep!!
7. Vaak te breed opgestelde advertenties
8. Administratief proces niet aangepast aan hedendaags
sollicitatiegedragArbeidscommunicatieplan DE ONDERWERPEN:
1. Probleemstelling: opdracht – centrale vraag, formuleer als uitdaging.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 61
2. Doelstellingen (smart)
3. Doelgroep
4. Boodschap (wat willen we overbrengen?)
5. Strategie (hoe gaan we dat aanpakken?)
6. Werving- en selectiemiddelen/ Media
7. Organisatie en planning (draaiboek werving én selectie)
8. Budget
9. Evaluatie
1. Probleemstelling:
Probleemstelling (opdracht /centrale vraag)
Aanleiding: wat is het arbeidsmarktcommunicatie‘probleem’ ?
Formuleer als een uitdaging
2. Doelstellingen:
Doelstelling(en): wat wil je bereiken?
– Bijv. verwachte respons of imagoverandering (Employer Branding)
– Gericht op veranderingen in: Kennis, Houding en Gedrag (weten – vinden – doen)
– Bij wie, in welke mate en op welke termijn
– SMART! Specifiek Meetbaar Acceptabel Realistisch Tijdgebonden
3. Doelgroepanalyse, profielschets:
Doelgroep(en): wie wil je bereiken?
Je maakt een profielschets: een concrete, gedetailleerde (!) en levendige typering van
de doelgroep > segmenteren:
– Geografisch
Woonplaats, regio, bereid te verhuizen
– Demografisch
Leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, gezinssamenstelling/-fase
– Socio-economisch
Opleidingsniveau, salarisniveau/wensen
– Lifestyle
Interesses & hobby’s, mediavoorkeur: online- en leesgedrag, politieke voorkeur,
ideeën over geld en sparen
4. Boodschap:
Boodschap: wat wil je de doelgroep inhoudelijk vertellen
– In kernwoorden: relevant, eenvoudig en onderscheidend
– Houd je doelgroep (de ontvanger) voor ogen en sluit de boodschap hierbij aan
– Kijk naar de doelen die je bepaald hebt. Wat wil je bereiken en wat moet je dan
communiceren?
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 62
– Keuzes maken!
– Denk aan push- en pullfactoren
Boodschap:
Meeteen goed verdienen, Werken in een wereldstad, Goede arbeidsvoorwaarden,
Balans werk en privé, Verminderen werkdruk.
5. Strategie:
Strategie: welke aanpak kies je?
– DEFINITIEVE KEUZES: wie (doelgroep) – wat (boodschap) – wanneer
(tijdsplanning) – hoe (communicatiemiddel)
– UITWERKING van de keuzes die je hebt gemaakt: Waarom ga je wat en hoe
communiceren met je doelgroep
– Ook kun je hierbij aangeven of je gebruik maakt van intermediairen: zelf doen of
uitbesteden
6. Media: Wervingsmiddelenmix:
Wervingsmiddelenmix: welk(e) wervingsmiddel(en) zet je in?
Wordt bepaald door:
Te behalen doel: kennis, houding en/of gedrag
Te bereiken doelgroep (o.a. situatie op arbeidsmarkt?)
Boodschap
Budget
Middelen is ook selectiemiddelen
7. Organisatie en planning:
Draaiboek/planning voor WERVING én SELECTIE: Wie – Wat – Wanneer (tijd)?
Bijvoorbeeld:
– Wat zijn de deadlines voor het aanleveren van materiaal? En wie doet dat?
– Wanneer ga je welk wervingsmiddel inzetten? Volgen die middelen en
boodschappen elkaar logisch op: samenhang, volgorde etc.
– Welke selectiemiddelen zet je wanneer in? Volgen die middelen elkaar ook logisch
op? Wie zijn er bij betrokken
8. Budget:
Budget: wat mag het kosten?
Naast plaatsingskosten moet je ook rekening houden met:
– Tekstschrijven
– Vormgeving
– Drukwerk
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 63
– Personeelskosten
– Eventuele kosten van de evaluatie
9. Evaluatie:
- Effectevaluatie: hoe meet je of de vooraf opgestelde doelstellingen behaald zijn?
– Tevens: proces- , product en tussenevaluaties
Wat is directe werving?
‘Het geheel van activiteiten dat erop is gericht gegadigden te doen solliciteren naar
bepaalde functiesin de organisatie > Intern en/of extern’
– Je werving dient aan te sluiten op je employer branding
– Je werft op functie én competenties: TBV én kennis, vaardigheden en houding.
– Een functie- en competentieprofiel is startpunt voor werving!!
Job Branding:
Het gericht vermarkten van een baan aan een specifieke doelgroep door de inzet van
de juiste media en middelen en door in te spelen op de wensen en behoeften van deze
doelgroep.
Bij job branding ligt de nadruk op het aantrekkelijk positioneren van een baan en
minder op het aantrekkelijk positioneren van de werkgever.
Wervingskanalen:
- Internet
Vacaturesites
Nieuwe media
Eigen (wervings)site http://werk.ah.nl/
– Dag- , week- en vakbladen
– Face to face
Banenmarkten
Congressen
– Netwerk: zakelijk en privé
Eigen medewerkers: referral recruitment
– Radio en TV
– Intermediairs (tussenpersonen)
UWV (voorheen CWI)
Uitzend-, W&S-bureaus, etc.
Wervingsprocedure:
1. Beslissen tot interne of externe vacaturestelling
2. Analyseren van benodigde competenties, opstellen van een functie- en
competentieprofiel
3. Keuze voor een wervingsmethode een (of meerdere) kanaal en middel
4. Samenstellen van de boodschap en/of informatie (advertentietekst, criteria etc.)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 64
Wervingscampagne: Een wervingscampagne is een serie communicatieve uitingen
met eenzelfde thematische boodschap.
Online werven:
- Eigen (recruitment)site http://banen.bol.com/?referrer=rbanen
– Vacaturesites: vier categorieën – vaak mix
– Online exposure: bereiken en bewegen van latente baanzoekers
– Online sociale netwerken: LinkedIn, Facebook, Twitter, communities
Belangrijk: Zichtbaar en vindbaar, Keuzes afhankelijk van de doelgroep
Veel persoonlijkheidsonderzoek wordt gebaseerd op de theorie van de
“Big Five”
Extraversie open persoonlijkheid
Vriendelijkheid behulpzaam
Zorgvuldigheid aan regels houden
Emotionele stabiliteit tegen kritiek en spanning kunnen
Intellectuele autonomie nieuwe ervaringen op willen doen
Selectieprocedure:
1. Brief- en CV selectie (waar let je eerst op? Harde eisen, kennis, opl)
2. Ongeschikte kandidaten afwijzen
3. Potentiële kandidaten uitnodigen voor interview
4. Vervolggesprek / tests / assesment / referenties
5. Selectie (+ eventueel vervolggesprek / arbeidsvoorwaarden)
6. Bevestig de aanname
7. Arbeidscontract + informeren medewerkers
Selectiemiddelen:
– Sollicitatiebrieven
– CV’s
– Sollicitatieformulieren
– Het sollicitatie-interview (STARR)
– Referenties
– Tests / assessmentcenter
Beoordelingsfouten:
– Selectieve perceptie/waarneming
– Stereotypering (vrouwen horen niet aan de top)
– Generalisatie (alle mannen zijn onbetrouwbaar)
– De eerste indruk
– Halo- en horn effect
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 65
MANAGEMENT
Hoe start je nu een organisatie?
Starten van een organisatie vier vormen:
1. Nieuw opzetten
2. Overnamen
3. Opvolging
4. IntrapreneurschapGroeistadia Keuning:
Groei gaat in stappen: verschillende groeistadia
Volgens Keuning zijn er zeven stadia:
1. Bestaansopbouw
2. Overleven
3. Succes
4. Expansie
5. Optimale verhoudingen
6. Verstarring
(7. Nieuwe vormen van groei)
Stadium 1 Bestaansopbouw:
Aandachtspunten:
- acquisitie
– nakomen leveringsverplichtingen
– verbreden van bestaansbasis
– voldoende geld?
Organisatiestructuur
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 66
- zeer eenvoudig
– eigenaar is het bedrijf
Strategie
- overleven
Deze fase overleven = levensvatbaar bedrijf
Stadium 2 Overleven:
Juiste balans inkomsten en uitgaven
- voldoende liquiditeit voor geen verlies?
– voldoende liquiditeit vervanging/reparatie kapitaalgoederen?
– voldoende cashflow stabilisatie/uitbreiding met lonend rendement?
Organisatiestructuur
- simpele structuur
– eigenaar is (nog steeds) het bedrijf
Strategie
- nog steeds gericht op overleven
Stadium 3 Succes:
Bedrijf stabiel
- winstgevend houden of uitbreiden?
– eigenaar leidinggevende blijven of terugtreden?
Organisatiestructuur
- functioneel
– managers
– invoering van specialisten en systemen
Strategie
- handhaving status quo
– aannemen toekomstgerichte managers
Stadium 4 Expansie:
Bedrijf breidt uit
- vinden en verkrijgen financiële middelen verdere groei
– liquiditeit en cashflow randvoorwaardelijk
Structuur
- verdere decentralisatie
– delegeren
– gevaar: alwetenheidssyndroom
Strategie
- gericht op expansie of consolidatie
– gevaar: almachtigheidsyndroom
Alwetendheid: gevaar dat je als directie alles wil blijven weten en dus niet genoeg
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 67
delegeert
Almachtigheid: gevaar dat je in je expansiedrift alleen maar aan meer macht denkt
en vergeet dat de organisatie mee moet kunnen.
Stadium 5 Optimale verhoudingen:
Volgroeid bedrijf
- consolideren en beheersen financiële winst
– behouden flexibiliteit en ondernemersgeest
Structuur
- gedecentraliseerd
Strategie
- gedetailleerde bedrijfsplanning
– strategische planning
– gevaar: verstarring
Stadium 6 Verstarring:
Goede onderneming: focus op sterke concurrentiepositie
– onderscheidende meerwaarde
– survival of the fittest
Gevaren
- verstarring door gebrek innovatiekracht
– risicovermijding
Kernwoorden
- gevaar bureaucratie
– routinegedrag
– inkakken
Stadium 7 Nieuw groeivormen:
– Fuseren, overnemen, samenwerken
– Reorganisatie, verplatting
– Opsplitsing, buy-out
– Intrapreneurschap
Groeifasen Keuning:
– Groei gaat in stappen: 7 verschillende groeistadia
– Groeifase van een organisatie: verschillende stadia samen
Groeifasen
(Fase 0: “De geboorte”)
Fase 1: Beginfase, pioniersbedrijf è stadium 1 + 2
Fase 2: Afdelingsgewijze opbouw è stadium 3 + 4
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 68
Fase 3: Volgroeide organisatie 1 è stadium 5
Fase 4: Volgroeide organisatie 2 è stadium 6
De 6 kenmerken van Keuning:
1. Wijze van strategische keuze maken
2. Organisatiestructuur
3. Research en Ontwikkeling/innovatie
4. Meten van prestaties van medewerkers
5. Beloningssysteem
6. Beheersingssysteem voor controle en bijsturing
1. Wijze van strategische keuze maken:
Wat willen we bereiken en hoe gaan we dit doen?
missie, visie, strategie, beleid
Opstellen van doelen:
– expliciet of impliciet
– gericht op markt (extern, kansen/bedreigingen)
– mogelijkheden organisatie (intern, sterkten/zwakten)
– geven keuzen aan
– houden rekening met de maatschappelijke context/DeStep
– In hoeverre kiest ondernemer op gevoel?
2. Organisatiestructuur:
– Juiste structuur tbv beheersbaarheid
– Optimale bedrijfsgrootte
Balans kosten product en noodzakelijke bedrijfsvoering
– Opbouwwijze afdelingen
aantal managementlagen (steil/plat)
F/P/M/G
– Omgangswijze in, -door- en uitstroom
Kwantiteit (hoeveel van welke soort, fte’s)
Kwaliteit
3. Research & ontwikkeling / innovatie:
Wat is de mate van
– Vernieuwen
– Vooruitkijken
– Ontwikkelen
– Creativiteit
Hoe is het georganiseerd
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 69
– wel of geen afdeling
– welke organisatorische plek
4. Meten prestaties medewerkers:
- Persoonlijk of via algemeen systeem
– Subjectief of objectief
– Op basis van gevoel of meer volgens regels
– Mensgericht of resultaatgericht
– Wat past bij de cultuur?
5. Beloningssysteem:
- Beloningssystematiek
schalen, functiegroepen, CAO etc.
– Primair, secundair, tertiair arbeidsvoorwaarden
onderlinge verhouding
Vormgeving/inhoud
6. Beheersingssysteem controle en bijsturing:
- Systemen
informatie-, planning en controle systemen
technische systemen
logistiek
faciliteiten
– Aanpak manager
kennis, kunde en attitude; wat kan de manager?
kan en wil de manager delegeren?
– Financiën
hoe staat de organisatie er financieel voor?
wat kan er wel en niet?
Fase 1: Pioniersbedrijf (Stadium 1 + Stadium 2)
1. Strategie
– Afhankelijk van de aspiraties van de eigenaar
– Klant: concurrentie
2. Organisatiestructuur
– Generalistische functies, weinig of geen specialisatie
– Veel centralisatie, eenvoudige F-vorm
– Primaire functies
– Manager: direct, informeel
3. R&D
– Door eigenaar zelf
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 70
4. Prestatiemeting
– Cultuur is persoonlijk
– Prestatiemeting: door persoonlijk contact, subjectief
5. Beloningssysteem
– Beloning: niet gestructureerd, soms paternalistisch
6. Beheersingssysteem
– Systemen: persoonlijke controle en bijsturing, voor alle processen
– Verhouding tussen geleend geld bank, privé, eigen geld
Fase 2: Afdelingsgewijze opbouw (Stadium 3 + Stadium 4)
Twee soorten:
A. Een bedrijf in de groei naar afdelingsgewijze opbouw
B. Een bedrijf, dat volledig afdelingsgewijs is opgebouwd
1. Strategie
– veelal in/door de top
– vergroten marktaandeel, uitbreiding
2. Organisatiestructuur
– F-indeling onder de top, daarbinnen P, G of M
– meer interne arbeidsdeling: specialisten
– manager deels persoonlijk/deels delegeren/coördineren
– meer zakelijkheid
– rollen en taakcultuur
– personeelsplan, deskundigheden (specialisten), opleiding
3. R&D
– aparte afdeling
– gericht op verbetering, ontwikkeling en innovatie
4. Prestatiemeting
– via economische/technische kengetallen
5. Beloningssysteem
– meer systematisch, meer objectiviteit
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 71
6. Beheersingssysteem
– delegatie operationele beslissingsbevoegdheden, meer procedures, meer instructie,
meer planning.
– relateren vermogensbehoefte aan voorgenomen ontwikkelingsplannen
– Verkrijgen financiële middelen (EV, VV)
Fase 3: Volgroeide organisatie 1 (Stadium 5)
Concernstructuur
Bestuurlijke-, primaire-, secundaire- en ondersteunende processen
1. Strategie
– breder kijken naar bedrijfskolom, bedrijfstak en concurrentie
– toewijzen van middelen aan divisies, bepalen van groeitempo
– benchmarken divisies onderling
– Directie wordt RvB
2. Organisatiestructuur
– Sturing over bepaalde productgroepen kan door RvB gedelegeerd worden (aan
bijv. divisiedirecteuren)
– secundaire- & ondersteunende diensten onder RvB: langzame trend naar
(gedeeltelijke) verplaatsing naar divisies
– veel interne specialisatie; leidt tot groepering van werkmaatschappijen en daarna
tot divisievorming
– veel decentralisatie: F-, P-, M-, G-vorm
3. R&D
– zoeken naar nieuwe producten, markten e.d.
4. Prestatiemeting
– meer afstand
– veel taakgerichtheid
– prestatiemeting: veelal markt- en/of financiële criteria
5. Beloningssysteem
– beloning: systematisch en gekoppeld aan prestaties (zeker voor leidinggevenden)
6. Beheersingssysteem
– systeem: delegatie van beslissingen over PMC’s en control middels resultaten-
analyse
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 72
– centrale financieel-economische sturing
– budgetten
Fase 4: Volgroeide organisatie 2 (Stadium 6)
Bij normale verdere doorgroei:
– te steile organisatie
– afstand tussen top en uitvoerende kern te groot
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 73
Groeistrategie Greiner:Fase 1: Groei door creativiteit
– Start- of pioniersfase
– hart i.p.v. hoofd; informeel
– Bij groei: Leiderschapscrisis: ander (of überhaupt) management nodig
Fase 2: Groei door dirigeren
– structureren en formaliseren
– Door teveel sturing (dirigeren) ontstaat tegenwerking, medewerkers voelen zich
beperkt
– Bij het aanhouden daarvan: Autonomiecrisis: loslaten nodig
Fase 3: Groei door delegatie
– Door delegeren worden taken en bevoegdheden overgedragen naar de medewerkers
(motiveren)
– Bij groei ontstaat: Beheerscrisis: management wil (meer) beheersen
Fase 4: Groei door coördinatie
– Meer informatie en communicatie, meer regels en procedures
– Dit leidt bij verdere groei tot: Bureaucratiecrisis
Fase 5: Groei door samenwerking
– Verhogen van de effectiviteit is het doel, meer overleg en samenwerking ontstaat
– Bij teveel hiervan krijg je: Overlegcrisis
Fase 6: Groei door deregulering
– Overbodige regels, procedures en overleggen verdwijnen Intern ondernemerschap
krijgt kans.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 74
– Bij teveel focus op resultaten ontstaat verkilling: sociale identiteit- (intern) en
legitimatiecrisis (extern)
Fase 7: Groei door geïntegreerd beleid
– Milieu, mvo, imago
– Balans werk-privé
– Balans productiviteit en betrokkenheid
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 75
Veranderingsmodel Lewin:
Unfreezing:
Voorbereiden op de verandering
– Consequenties duidelijk maken
– Afstand nemen van normale manier van doen: ontdooien
– Weerstand ontstaat, hoe minimaliseren?
Betrekken
Communiceren
motiverenMoving:
Doorvoeren verandering
– Twee stappen vooruit, één terug
– Luisteren, ondersteunen, faciliteren
– Begeleiding/hulp door opleiding, training, vorming
– Beoordelings- en beloningssystemen aanpassen
Freezing:
Verankeren nieuw gedrag
– Nagaan of verandering daadwerkelijk werkt
– Vertonen juist gedrag?
– Wanneer en hoe evalueren
– Ondersteunen
– Nieuw gedrag belonen: voorbeelden stellen
– Successen vieren
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 76
Ezerman:1. Zelf laten ervaren maakt het krachtiger
2. Door info creëer je inzicht en daarmee langzaam gewenning
3. Opleiden, opvoeden, coachen (K/H/G)
4. Streven naar compromis
5. Inhoudelijke argumentatie
6. Opleggen via belonen en straffen
7. Voorwaarden creëren, bv thuiswerken. Deze maatregel moet je altijd in orde hebben. Het
ondersteunen van elk element.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 77
Periode IIII
BEDRIJFSECONOMIE Balans:
Bezittingen (vermogen) en schulden
Eigen Vermogen:
Winstreserve
Agioreserve
Herwaarderingsreserve
Aandelen
Schulden:
Vreemd vermogen lang
Vreemd vermogen kort
Hypotheek: Een lening om een pand te financieren, als je niet aan je
betalingsplichten voldoet mag de bank je huis verkopen. Dan blijf je zitten zonder
huis en met een restschuld.
Resultatenrekening:
Kosten en opbrengsten
absourcing costing (integrale kostprijs) = v/w x c/n
Resultatenrekening is een periode: bijvoorbeeld 2e kwartaal 2013
De kosten moeten ook echt in die periode gemaakt zijn
Resultatenrekening is niet gelijk, moet je gelijk maken met: Winst (linkerkant)
Liquiditeitsoverzicht:
Ontvangsten en uitgaven
Verschil ontvangsten en opbrengsten:
Opbrengsten is bijvoorbeeld pilsje betalen op maandag met een bonnetje, dat
bonnetje is €4 waard.
Dat is de opbrengst. Ze betalen pas aan het eind van de week, dan zijn het
ontvangsten.
Liquiditeitsrekening is ook nooit gelijk, moet je gelijk maken met: kastoename
(rechterkant) of kasafname (linkerkant).
Kastoename gaat naar balans.
Kas e.b. (eindbalans) = Kas b.b. (beginbalans) +/- liq mutatie
(kastoename/kasafname)
Winst gaat naar eigen vermogen
EV eb = EV bb +/- resultaat (winst/verlies) +/- privé onttrekkingen
Komt veel overeen met P1 bedrijfseconomie
INNOVATIE THEORIE
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 78
Waarde propositie (value proposition):
Je hebt nu bepaald welke segmenten je onderkent maar wat ga je ze aanbieden. Waarom zijn
ze bereid jouw product te kopen. Wat onderscheidt jouw aanbod van dat van de
concurrenten. Hoe beter je je aanbod (waarde voor de klant) afstemt op de klant hoe
succesvoller je bent. Waarom zou een klant jou product of dienst willen afnemen ? Welke
waarde kan het voor hem hebben ?)
Wat levert het product de klant op:
– Helpt de klant een klus te klaren
– De klant is aangetrokken door het ontwerp
– Het product geeft de klant status (merk)
– Geeft de klant een goede prijs/kwaliteitverhouding
– Helpt de klant Kosten te besparen
– Beperkt risico voor een klant
– maakt (andere) producten beschikbaar voor de klant
– Geeft de klant gebruikersgemak
– Et cetera
Channels:
De wijze waarop een bedrijf met zijn klantsegmenten communiceert en ze bereikt om
een waardepropositie te leveren.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 79
Een klantrelatie gaat door 5 fasen. Voor elke fasen kunnen dezelfde maar ook andere kanalen
relevant zijn. Bijvoorbeeld meubels. Voor fase 1 en 2 spelen internet een belangrijke rol maar
vervolgens zal de aankoop nog grotendeels in een meubelzaak gebeuren. Et cetera. Oefening:
bedenk van een aantal producten en leveranciers hoe de distributieketen is georganiseerd.
Kunnen de studenten tot voorbeelden komen waarin de verschillende fasen duidelijk
verschillende kanalen kennen. Zijn er voorbeelden waarvan de kanalen in de laatste jaren
sterk veranderd zijn.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 80
Doel customer Relationships:
- Nieuwe klanten aantrekken (Klantacquisitie)
- Bestaande klanten blijven klant (klantretentie)
- Meer verkopen aan bestaande klanten (upselling)
Soorten klantrelaties:
- Persoonlijke hulp
– Toegewezen persoonlijke hulp
– Self Service
– Geautomatiseerde diensten
– Communities
– Co-creatie
Revenue streams:
- Verkoop (overdracht van eigendom fysiek product)
– Gebruikersfee (dienstverlening naar gebruik)
– Abonnementsgelden (vast tarief)
– Uitleen/huur/lease
– Licentieverlening (auteursrecht/patenten)
– Brokerage fee (commissie percentage)
– Reclame
Key activities:
De belangrijkste dingen die een bedrijf moet doen om te zorgen dat een
businessmodel werkt.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 81
– Productie (ontwerpen,maken en leveren)
– Probleem oplossen
– Platform of netwerk
Key resources (kernmiddelen):
- Fysieke resources (vaste activa,infrastructuur)
– Intellectuele resources (kennis,informatie,patenten)
– Human resources (kennis en kunde)
– Financiële resources
Key Partners:
Er zijn nauwelijks nog bedrijven die geen samenwerking aangaan met andere partijen
om hun businessmodel te realiseren. Het kiezen van de juiste strategische
partnerships is dan ook van levensbelang voor het optimaliseren van het
businessmodel. Partnerships kunnen verschillende vormen hebben en de reden voor
het kiezen van partnerships kunnen verschillen.
Type strategische samenwerkingen:
Allianties Senseo: philips (apparaten) en Douwe Egberts (koffiepads)
Coöptatie: BMW levert de motoren voor Saab (concurrenten leveren aan elkaar)
Joint venture: Lipton is JV van Pepsico en Unielever
Klant/lev: transportbedrijf Norbert Dentressangle en Ikea hebben strategische
alliantie voor distributie en warehousing. RR levert al sinds jaar en dag
vliegtuigmotoren voor Boeing. Ontwerpen worden op elkaar afgestemd.
Waarom key partners:
- optimaliseren en schaalvoordelen
– Beperken van risico en onzekerheid
– Acquisitie van bepaalde resources en activiteiten die men zelf niet heeft.
Cost structure:
- Waardegestuurde businessmodellen versus kostengestuurde businessmodellen
– Vaste versus variabele kosten
Demografisch:
Ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling. De vergrijzing heeft effecten op het
bestedingsgedrag van de bevolking. Denk bijvoorbeeld aan de gezondheidszorg.
Philips heeft zich gespecialiseerd op medical systems met dit aspect als achtergrond
bijvoorbeeld.
Economisch:
In crisistijden in het bestedingsgedrag van mensen anders. Bijvoorbeeld er wordt
minder buiten de deur gegeten en meer thuis.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 82
Sociaal-cultureel:
Ontwikkelingen in het gedrag van de bevolking. Voorbeelden: imigratie leidt tot
ander koopgedrag bijv. in eten, kleding et cetera. Mode bepaalt gedrag. TV
programma’s, evenementen. Identificatiefiguren. Trend voorbeeld: Online verkoop
neemt toe
Technologisch:
Nieuwe technologische ontwikkelingen.
Ecologisch:
Opwarming van de aarde.
Politiek:
AWO leeftijd omhoog.
5 krachtenmodel Porter:
– Positie van het bedrijf tegenover concurrenten. (veel concurrenten, grote
concurrenten e.d.)
– Onderhandelingsmacht van de toeleveranciers. Voorbeeld Apple tegenover
Appleshops.
– Onderhandelingspositie van de klanten. Bijv. Grote afnemers zoals Albert Heijn
– Substituten dreiging. Bijvoorbeeld: trein tegenover auto. Film tegenover TV of
Theater.
– Dreiging nieuwe toetreders: hoe gemakkelijk is het om de markt te betreden. Hoge
investeringen, Kennisintensief minder gemakkelijk toetreding.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 83
Treacy & Wiersema en Hagel & Singer (McKinsey) Beide auteurskoppels komen tot de
conclusie dat een bedrijf moet kiezen om in 1 aspect het beste te zijn. Zij komen tot de
conclusie dat er feitelijk 3 keuzes zijn nl
1. Proberen door productinnovatie telkens de concurrentie voor te zijn. De klant
kiest het beste, meest vooruitstrevend product.
2. Proberen door de klant aan je te binden. De klant is loyaal omdat hij zich
gekend voelt door het bedrijf en/of er een bepaald gevoel bij heeft.
3. Proberen de kwaliteit/prijs verhouding zo scherp mogelijk te zetten. Hiervoor is
standaardisatie, efficiency, schaal en scopevoordelen en procesinnovatie essentieel.
De klant koopt vanwege de beste prijs/kwaliteitverhouding.
3 core business typen>>
Productlevenscyclus Levitt >>
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 84
Innovation Adoption Curve (Rogers):
Er is een groep van innovators die perse als eerste het nieuwste van het nieuwste
willen hebben. Dit is de groep die ‘s nachts voor de Apple winkel gaat liggen voor de
Ipad. Deze groep is ook bereid om onvolkomenheden aan een product te accepteren
(productfouten, gebrek aan support, incompatibiliteit met andere producten et
cetera). Zij kopen ook vaak de producten die uiteindelijk het in de markt niet blijken
te doen. Vervolgens volgt de groep van early adopters. Deze behoren tot de eersten
die een HD tv kopen. Zij volgen de marktstandaard maar wil wel het nieuwste van het
nieuwste. Dan volgt de early majority en de late majority. Dit is de grote groep die
geleidelijk overstapt op een nieuwe flatscreen als de oude TV al wat jaartjes oud is. De
laggards is de groep die heel laat instapt in een nieuw product. Die kopen pas een
nieuwe TV als de oude (zwart-wit) echt versleten is en niet meer te repareren.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 85
Stappen in productontwikkeling (Kotler):
Hoe nu te komen tot de introductie van een nieuw product. Kotler hanteert hiervoor een
stappenplan dat begint met ideeën genereren en eindigt met de introductie.
1. Brainstormen over alle mogelijke ideeën.
2. Ideeën globaal toetsen in de markt en op haalbaarheid d.m.v. deskundigen en
klantenpanels e.d.
3. Het concept verder uitwerken en testen op grotere klantpopulaties middels
marktonderzoeksbureaus. Hiermee krijgt het definitieve concept/product vorm. (maken van
testmodellen, mock-ups e.d.)
4. Marketing strategie: Het geheel van vermarkten, prijsstrategie,
distributiestrategie,promotiestrategie e.d.
5. De bedrijfseconomische analyse: wordt met dit product met deze marketingstrategie
voldoende omzet en winst gemaakt. Return-on-investment.
6. Productontwikkeling: Het werkelijk verder ontwikkelen van het product en het
daarvoor in te richten productieproces.
7. Test marketing: Op kleinere schaal introduceren via testwinkels e.d. om het product
verder te verbeteren (Sluit aan op gebruik maken van de innovators in de adoptiecurve van
Rogers)
8. De introductie: verdere uitrol van het product.
Patroon 1: Ontbundeling
Week 4, 3 core business typen
Patroon 2: Long Tail
Voorheen: Beperkt aantal producten met grote volumes nodig
Nu: Groot aantal producten met kleine volumes mogelijk
Patroon 3: Multi sided platforms
– Het samenbrengen van twee of meer verschillende maar onderling afhankelijke
groepen klanten. Deelname van de ene groep bepaalt de waarde voor de andere groep
– Het netwerkeffect: waarde groeit naarmate gebruikersaantal toeneemt.
– Vaak wordt de ene doelgroep (of product) gesubsidieerd (gratis of goedkoop
gebruik) om het gebruikersaantal te vergroten
– Daarmee waarde verhogen voor de andere doelgroep of product.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 86
Patroon 4: Free
– Eén substantieel klantsegment kan continu profiteren van een kosteloos aanbod.
– Niet betalende klanten worden dus gefinancierd door wel betalende klanten.
Freemium:
– Gratis basisdiensten
– Betaalde premium diensten
Baiy & Hook:
– Goedkope eerste aankoop (Lokaas)
– Stimuleert duurdere vervolgaankopen (Hook)
Patroon 5 en 6: Open Businessmodellen
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 87
INTELLECTUEEL EIGENDOMSRECHT
Portretrecht:
Artikel 20 auteurswet
- Geldt voor portret
– in opdracht
– Auteursrecht portret komt auteur toe
– Auteur niet bevoegd tot openbaarmaking
– Tenzij overeengekomen
Artikel 21 auteurswet:
- Portret
– Zonder opdracht
– Openbaarmaking
– Niet geoorloofd voorzover
– Een redelijk belang zich verzet
10 stappen:
1. Rechterlijke instantie?
2. Welke plaats?
3. Datum uitspraak?
4. Partijen?
5. Feiten?
6. Argumenten partijen?
7. Vordering(en)?
8. Relevante wetsartikelen?
9. Beslissing?
10. motivering?
7 stappen (gewoon):
1. Wie zijn de partijen?
2. Waar gaat het over?
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 88
3. Zoek het juiste artikel in de wet
4. X
5. Noem criteria uit artikel
6. Toets aan deze criteria
7. Wat is de conclusie
8. Antwoord op vraag
Wanneer zal een redelijk belang zich hier tegen verzetten.
Bij bekende nederlanders moet je er mee kunnen leven dat je ooit in de krant kan
komen te staan omdat je bekend bent.
Lezen/analyseren van rechtspraak:
functies rechtspraak:
– geschillenbeslechting (2 verschillende meningen).
– rechtsbron (vage normen vul je als rechter in).
Artikel 1 Auteurswet
Het uitsluitend recht van de
– maker van een
– werk van letterkunde, wetenschap of kunst (…)
– om dit te openbaren en te verveelvoudigen
Artikel 10 Auteurswet
Werk van letterkunde wetenschap of kunst
De maker:
- De maker is de geestelijk schepper
– Dus niet alleen schrijver, maar ook bijv componisten en filmmakers
– artikel 4 Auteurswet: vermoeden
Recht van openbaring/verveelvoudiging
- Als je het auteursrecht ‘hebt’ dan heb je het alleenrecht tot exploitatie:
– Dit omvat openbaarmaking en verveelvoudiging
– Overdracht mogelijk (artikel 2, lid 2 Aw)
– Hoe lang geldt de bescherming?
Vereisten auteursrecht:
1) aantonen dat je de maker bent
2) zekere mate van originaliteit
3) geconcretiseerd in product/werk (Staat op papier)
Werkgever en werknemer:
Art. 7 Auteurswet
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 89
Gevolgen van inbreuk/handhaving:
- Verbod vragen
– Dwangsom
– Schadevergoeding
– Winstafdracht
– Strafrecht
Dwangsom: Bij elke keer dat het nog een keer gebeurd moet je steeds het bedrag
van de dwangsom betalen.
Octrooirecht:
- Alleenrecht van de uitvinder om zijn uitvinding commercieel uit te baten
– Octrooirecht is een eigendomsrecht
– Octrooi = patent
Wetten:
Rijksoctrooiwet, artikel 4, 6 en 7!
– uitvinding: technisch voortbrengsel of werkwijze
– nieuw: of iets toevoegen aan wat al bekend was
– inventief: oplossing voor een probleem
– industrieel toepasbaar: technisch functionerend
Procedure:
– octrooiaanvraag Octrooicentrum NL (artikel 24 Octr.w)
– inschrijving op formele eisen
– geen inhoudelijke controle
– rechter oordeelt over de criteria
– bescherming geldt 20 jaar
Rechtsmiddelen:
- Schadevergoeding (art. 70)
– Staking (art 6:162 BW) evt. met dwangsom
– Vernietigen vragen (art 75 ev)
Merkenrecht:
Merk:
een teken (woord, naam of afbeelding) waarmee de handelswaren / diensten van een
onderneming onderscheiden worden van handelswaren / diensten van concurrenten.
art. 2.1 e.v. Benelux Verdrag I.E.
Functies merk:
- Herkomstfunctie (onderscheidt, individualiseert)
– Garantiefunctie (voor bepaalde kwaliteit)
– Reclamefunctie
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 90
Type merken:
Woordmerken
Beeldmerken
Vormmerken
Kleurmerken
Slagzinnen
Onderscheidend vermogen:
Of een merk ONDERSCHEIDEND VERMOGEN heeft hangt af van de vraag of HET
PUBLIEK voor wie de gemerkte waar bestemd is het betrokken merk als
onderscheidend beschouwt
Rechthebbende op een merk:
– deponeert (aanmelden)
– gebruikt (10 jaar normaal gebruiken + verlengen), stilzitten is funest!!!
– beschermt (onderzoek, procedures etc.)
Vormen merkinbreuk art. 2.20 BVIE
- piraterij
– associatie
– grappenmakers
– ongerechtvaardigd voordeel
Rechtsbescherming:
verbod met dwangsom (in Kort Geding)
schadevergoeding (art. 2.21 BVIE)
- inbreukmakende goederen en de gebruikte productiemiddelen opvorderen
– geld opeisen als gevolg van inbreuk
– herkomst goederen mededelen
Verwarringsgevaar/associatiegevaar
Het gaat er om dat het publiek bij het zien van het teken/merk zal denken aan het
teken/merk dat men al kende. Het publiek legt een verband.
3 manieren waarop merken op elkaar lijken:
1. Visueel
2. Auditief
3. begripsmatig
Handelsnaam:
De naam waaronder de onderneming wordt gedreven (art. 1 Hnw)
- Doel is het onderscheiden van een onderneming
– iedere ondernemer is vrij om een handelsnaam te kiezen, de wet geeft slechts een
aantal verbodsbepalingen
– Ontstaat door gebruik
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 91
Misleidende handelsnamen:
- Misleiding omtrent eigendom (art 3 Hnw)
– Misleiding omtrent rechtsvorm (art 4 Hnw)
– Overige misleiding (art 5b Hnw)
Conflicterende handelsnamen:
Verbod artikel 5 Hnw
– Oudere handelsnaam tegen jongere handelsnaam
– Rechtmatig voeren
– Verwarringsgevaar
Aard onderneming
Plaats vestiging
Botsing handelsnaam en merk:
Verbod artikel 5a Hnw
– Oud merk tegen jongere handelsnaam
– Handelsnaam lijkt teveel op merk
– Verwarringsgevaar over herkomst
Rechtshandhaving:
Artikel 6 Hnw: veroordelen tot wijziging
Artikel 6:162 BW: verbod en schadevergoeding
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 92
Leerjaar 2, H1
BEDRIJFSECONOMIE AC Methode:
Omzet: 185.000 x €1 (Verkoopprijs) €185.000
Kosten: 185.000 x €0,65 (Comm. Verkoopprijs) €120.250
——————- -
Verkoopresultaat €64.750
Bezettingsverschil
Productie: (187.000 – 190.000) x €0,20 (W-N)x C/N -€260
Verkoop: (185.000 – 190.000) x €0,05 (W-N)x C/N -€250
——————- -
Verwachte perioderesultaat €63.900
(W-N)x C/N = Werkelijke productie – normale productie x constante kosten /
normale productie
Werkelijke afzet – normale afzet
DC Methode:
Omzet: 18.500 x €1 (Verkoopprijs) €185.000
Var. Kosten: 18.500 x €0,40 (Tot. Var. Kosten) €74.000
——————- -
Dekkingsbijdrage €110.000
Const. kosten: (38.000+9500) €47.500
——————- -
Verwachte perioderesultaat €62.500
BEP: C = Constante kosten
P-V Verkoopprijs (excl. BTW) – Var. Kosten
Veiligheidsmarge:
Begrote afzet – Break even afzet 10 – 6
begrote afzet x 100% 10 x100% = 40%
Je speelt 40% hoge als quite
BEP = De omzet waarop je quite speelt
BEA = De afzet waarop je quite speelt
Dekkingsbijdrage: Verkoopprijs – variabele kosten
Winstverschil:
DC methode begrote winst
DC methode werkelijke winst
Werkelijke winst – begrote winst = positief of negatief winstverschil
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 93
Verkoopverschil:
(Constante kosten begroot – constante kosten werkelijk) (CkB – CkW)
Werkelijke afzet x (var. Kosten begr. – var kosten. Werk.) Wafzet x (Bvark. – Wvark.)
Verkoopprijsverschil:
(Werkelijke verkoopprijs – begrote verkoopprijs) x werkelijke afzet
(Wvp – Bvp) x Wafzet
Verkoopomvangverschil:
(Werkelijke afzet – begrote afzet) x (begr. Verkoopprijs – Begrote var. Kosten)
(Wa – Ba) x (Bvp – Bvark)
Inkoopprijsverschil:
(Var. Kosten begroot – var. Kosten werkelijk) x werkelijke afzet
(Bvark. – Wvark) x Wafzet
Constante kosten verschil:
(Begrote constante kosten – werkelijke constante kosten) = budgetverschil
Assortimentsverschil:
Begrote afzet (Qb) Werkelijke afzet (Qw)
Bij elkaar optellen Bij elkaar optellen
Verkoophoeveelheidsverschil:
(qa – begrote afzet) x (begr. Verkoopprijs – Begrote var. Kosten)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 94
ENGELS Present perfect:
It started in the past and is still the case right now.
(Has/have + past participle) (has+not/have+not + past participle)
– You have seen that movie many times.
– Have you seen that movie many times?
– You have not seen that movie many times.
De present perfect maak je dus met een vorm van to have + het voltooid
deelwoord. Meestal is het voltooid deelwoord het hele werkwoord me –ed erachter,
maar bij de onregelmatige werkwoorden kan het voltooid deelwoord er heel anders
uitzien.
De present perfect gebruik je:
- Als iets in het verleden is begonnen, maar nu nog zo is. Signaalwoorden: Since,
for, ever, never, already, (not) yet, recently en so far.
Signaalwoord erin dan present perfect, anders niet.
Present perfect: Janes has lived in Canada since 1998.
Past simple: Janet moved to Canada in 1998.
I, you, we, you, they HAVE
he, she, it HAS
Simple past:
It happened in the past and it finished in the past.
(VERB+ed)
– You called Debbie.
– Did you call Debbie?
– You did not call Debbie.
Past Perfect:
(had + voltooid deelwoord) Twee gebeurtenissen in het verleden.
‘The burglar had broken the window before he entered the house.
1e gebeurtenis, past perfect. (had broken)
2e gebeurtenis, past simple. (entered)
They had lived in a caravan for one year before they moved into their new house.
1e, had lived.
2e, moved.
1. The wind blew away the leaves that we had collected.
2. She threw away the letter that she had wrote.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 95
3. They showed me the pictures, they had take during their holidays.
4. In the evening, the children told their daddy what they had seen at the zoo.
5. The boy was very sorry for what had done.
Will: Gebruik je als je een voorspelling wil doen. (next week) Of je maakt op dit
moment een besluit.
BESLUIT/VOORSPELLING
Be going to + infinitive: Wat je denkt te gaan doen. (I think i’m going to go to
barbados).
Present continuous: Gebruik je bij vaste afspraken, is nog steeds bezig. (They’re
leaving tomorrow). (am/is/are + present participle)
– You are watching TV.
– Are you watching TV?
– You are not watching TV.
Present simple: tegenwoordige tijd, wat je nu aan het doen bent.
The plane departs at 12.15 pm.
(VERB) + s/es in third person
– I play tennis.
– She does not play tennis.
– Does he play tennis?
– The train leaves every morning at 8 AM.
– The train does not leave at 9 AM.
– When does the train usually leave?
– She always forgets her purse.
– He never forgets his wallet.
– Every twelve months, the Earth circles the Sun.
– Does the Sun circle the Earth?
1B: Just a moment. I will get him.
2B: I will have a glass of red wine, please.
3B: Yes, I’m going to travel to Egypt for a change.
4B: No, but it will be somewhere warm.
5B: It arrives at 10:30 AM
6B: I’m flying to London to attend a meeting with our partners.
Tijd altijd vooraan:
‘Yesterday I went to the cinema’
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 96
A.M. en P.M:
P.M. na 12uur smiddags
Present simple: Tegenwoordige tijd, wat je nu aan het doen bent.
Simple past: It happened in the past and it finished in the past.
Present perfect: It started in the past and is still the case right now.
Past Perfect: (had + voltooid deelwoord) Twee gebeurtenissen in het verleden.
Present continuous: Gebruik je bij vaste afspraken, is nog steeds bezig. (They’re
leaving tomorrow).
Zinnen:
Ik schrijf u naar aanleiding van… I am writing in connection
with
Naar aanleiding van ons recente telefoongesprek… With reference to our recent
Telephone Conversation
Kunt u me wat informative geven over…..? Could you give me some
information about?
Hierbij nodig ik u graat uit voor… I would like to invite you to…
Graag bevestig ik hierbij… I’d like to confirm…
Hierbij stuur ik u… als bijlage I’m sending you…as an
attachment
Als u vragen heeft, kunt u me altijd bellen. If you have any questions,
please don’t hesitate to call me
In het tentamen van deze periode moesten we naast de grammatica ook
een e-mail schrijven en een telefoongesprek houden.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 97
MANAGEMENT
De Eenvoudige structuur:
Coördinatiemechanisme: Direct toezicht
Belangrijkste organisatie onderdeel:Strategische top
(De-)centralisatie vorm: Horizontale én verticale centralisatie
Ontwerp individuele functies:
- Een losse arbeidsverdeling
– Weinig geformaliseerd gedrag
– Weinig met trainingen etc.
Afdelingsvorming/-grootte:
- Een minimale differentiatie tussen de eenheden
– Kleine hiërarchie van managers
– Organische structuur
– Weinig/geen technostructuur
– Weinig/geen ondersteunend personeel
– Weinig/geen middenkader
Planning-/Controle-systemen:
- Niet/nauwelijks
Verbindingsmiddelen:
- Niet/nauwelijks
Contingentiefactoren:
– Jong, klein
– Niet-hoogwaardig technisch systeem
– Eenvoudige, dynamische omgeving (De vraag is heel verschillend)
– Structuur niet onderhevig aan trends
Wanneer wordt de Eenvoudige Structuur gebruikt?
– Organisatie in pioniersfase (kan ook bij groei best zo blijven!!)
– Organisaties in extreme crisissituatie
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 98
De machinebureaucratie:
Coördinatiemechanisme: Standaardisatie van werk-processen
Belangrijkste organisatie onderdeel: Technostructuur (omdat er veel processen zijn)
(De-)centralisatie vorm: (Verticale centralisatie) en beperkte horizontale decentralisatie
(selectief)
Ontwerpparameters:
Ontwerp individuele functies:
– Sterk gespecialiseerde routinewerkzaamheden
– Verticale en horizontale taakspecialisatie
– Sterk geformaliseerd gedrag (veel regels/procedures)
– Weinig training/indoctrinatie
Verticale organisatie meer zeggenschap
Afdelingsvorming/-grootte:
– Groepering naar functie (F-indeling)
– Grote uitvoerende eenheden in de kern/op productieniveau
– Uitgebreide bestuurlijke structuur met een sterk onderscheid lijn-staf
Planning-/Controle-systemen:
– Actieplanning (planning van wat er moet gebeuren)
Verbindingsmiddelen:
– Weinig
Contingentiefactoren:
– Oud, groot
– Niet-hoogwaardig technisch systeem, wel sterk regulerend. (Het systeem is niet
heel ingewikkeld maar het is wel sterk van invloed op het werk)
– Eenvoudige, stabiele omgeving
– Structuur niet onderhevig aan trends. Je kunt niet zomaar je structuur veranderen,
als je een lopende band in je bedrijf hebt ga je dat niet zomaar omgooien.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 99
De professionele bureaucratie:
Advocaat, ziekenhuis,
Kenmerk medewerkers: Hoog opgeleid
Coördinatiemechanisme
Standaardisatie van vaardigheden
Belangrijkste organisatieonderdeel
De Uitvoerende kern
(De)centralisatievorm
Verticale en horizontale decentralisatie. Veel horizontale taakspecialisatie, maar
verticaal juist niet. Horizontaal weinig mensen onder je dus veel zeggenschap.
Ontwerpparameters:
Ontwerp individuele functies
– Kennis en vaardigheden ‘verleend aan’ een professional: heeft hierdoor
macht/gezag
– Wel veel horizontale taakspecialisatie, maar verticaal juist niet (veel controle over
eigen werkzaamheden)
– Weinig gedragsformalisatie
– Training en indoctrinatie van de professional
– Let op: de Professionele Bureaucratie produceert standaard output
Training van Mintzberg:
Buiten de organisatie, Langdurig, hoogwaardig.
Verschil professionele bureaucratie en adhocratie:
Bij professionele bureaucratie standaard output, weinig innovatieve
veranderingen.Afdelingsvorming/- grootte
- Groepering naar functie en markt
– Uitvoerende kern kan groot zijn
– Weinig managers
Planning-/Controle-systemen
– Nauwelijks /niet
Verbindingsmiddelen
– Weinig in Uitvoerende kern
– Meerdere op Middenkader-niveau (commissies, task forces)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 100
Contingentiefactoren
– Leeftijd, omvang niet zo van belang, varieert
– Niet-hoogwaardig technisch systeem, niet sterk regulerend, niet geautomatiseerd
(soms echter wel hoogwaardige technologie) Het systeem dat de organisatie gebruikt
om iets te maken/dienst kan zijn
– Ingewikkelde, stabiele omgeving
– Macht, De werknemers in de uitvoerende kern die veel kennis hebben.
– Onderhevig aan mode
De divisiestructuur:
Verschillende divisies:
Lampen, televisies, medisch apparatuur, scheerapparaten.
4 tekentjes zijn machinebureaucratie, in de gedivisionaliseerde organisatie. Die
zijn laag opgeleid en doen uitvoerend werk.
Middenkader:
Divisies aansturen, daarom is de nek langer. Die zijn hoog opgeleid omdat ze de divisies aan
moeten sturen. De doelstelling moet behaald worden, veel vrijheid.
Coördinatiemechanisme: Standaardisatie van Output
Belangrijkste organisatie onderdeel: Middenkader
(De-)centralisatie vorm
Beperkte verticale decentralisatie (parallel)
Ontwerpparameters:
Ontwerp individuele functies
– Iedere divisie heeft ‘eigen’ uitvoerende functies, dus knakworsen, wasmidel
(Unilever)
– Nauwelijks gedragsformalisatie (door het hoofdkantoor opgelegd)
– Veel gedragsformalisatie binnen de divisies
– Training/indoctrinatie van de divisiemanagers
Afdelingsvorming/- grootte:
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 101
– Divisies; eenheden in het middenkader gegroepeerd naar markt / product /
geografisch gebied
– Geen contact tussen de divisies
– Centraal hoofdkantoor:
– Kleine technostructuur hoofdkantoor
– Kleine ondersteunende staf hoofdkantoor
Planning-/Controle-systemen (Altijd achteraf!!)
– Controle van resultaat
– Geen actieplanning door hoofdkantoor, wel door de divisiemanager voor de divisie
Verbindingsmiddelen
– Weinig
Contingentiefactoren
– Oud, groot
– Gediversifieerde markten, verschillende markten, Philips heeft veel verschillende
producten.
– Niet te complexe, niet te dynamische omgeving
– Iedere divisie heeft eigen technisch systeem
– Macht: intern & extern
– Aan mode onderhevig
Iedere divisie heeft een eigen structuur (kan die hebben!); meestal een
machinebureaucratie
Wanneer wordt de Divisiestructuur gebruikt?
– Voor een organisatie die volgroeid is
– Veelal in de profit sector van de geïndustrialiseerde economie: Philips, Unilever,
Shell, DSM etc.
De Adhocratie:
Belangrijkste kenmerk: Ze moeten flexibel zijn en moeten steeds kunnen inspelen op een
vraag van buitenaf.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 102
De brug is een goed voorbeeld. Dit is geen
Productiewerk, het moet speciaal voor die
situatie gemaakt en ontworpen worden.
2 vormen adhocratie:
1. De Operationele Adhocratie: Werkt in opdracht van de klant!!!!
2. De Bestuurlijke Adhocratie
De Operationele Adhocratie
– Werk wordt direct in opdracht van de klant uitgevoerd (onder contract)
– Nieuwe, creatieve oplossingen t.b.v. een klant
– Bestuurlijk en uitvoerend werk vloeien in elkaar over (planning en ontwerp niet te
scheiden van uitvoering)
Kernwoord: Geavanceerde Innovatie
De Bestuurlijke Adhocratie
– Werk wordt voor eigen nut uitgevoerd
– Bestuurlijk en uitvoerend werk strikt van elkaar gescheiden
– Uitvoerende Kern wordt losgekoppeld:
– Kan als aparte organisatie worden opgezet
– Kan worden uitbesteed aan een ander
– Kan worden geautomatiseerd
Bestuurlijke deel, dat overblijft, wordt als een Adhocratie gestructureerd; met een
organische structuur, geschikt voor innnovatie Kernwoord is ook hier: Geavanceerde
Innovatie
Belangrijkste organisatie onderdeel
De Uitvoerende Kern (in Operationele Adhocratie)
De Ondersteunende Diensten (in Bestuurlijke Adhocratie)
Coördinatiemechanisme
Onderlinge aanpassing
(De-)centralisatie vorm
Selectieve verticale en horizontale decentralisatie
Ontwerp individuele functies
– Veel horizontale taakspecialisatie
– Veel training
– Weinig formalisatie van gedrag
– Organische structuur
– Veel managers! Zelf lid projectgroepen
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 103
Experts uit verschillende disciplines werkensamen in adhoc-/marktgeoriënteerde
projectteams(Matrixstructuur).
Afdelingsvorming/- grootte
– Kleine eenheden
– Groepering van eenheden: functioneel en marktgericht
– Men werkt in teams
– (Raakvlakken met) Matrixstructuur
Planning-/Controle-systemen
– In feite niet
– Beperkte actieplanning (vooral in Bestuurlijke Adhocratie)
Verbindingsmiddelen
– Veel (bevorderen onderlinge aanpassing)
Contingentiefactoren
– Jong
– Technisch systeem:
Geavanceerd, geautomatiseerd (Bestuurlijke Adhocratie)
Niet gereguleerd of geavanceerd (Operationele Adhocratie)
– Omgeving vaak complex, dynamisch. De vraagstukken zijn moeilijk voor de
bedrijven.
– Zeer onderhevig aan mode. Continue aanpassen bijvoorbeeld op efficiëntie.
Wanneer wordt de bestuurlijke Adhocratie gebruikt? Met de stippellijnen
eronder.
– Farmaceutische firma’s
– Ruimtevaartorganisatie
– Etc.
Wanneer wordt de operationele Adhocratie gebruikt?
– Advies- /Consultancybureaus (Creatief, innovatief)
– Filmmaatschappijen
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 104
MARKETING Kenmerken invloed op consumentengedrag:
Cultureel
Cultuur
subcultuur
sociale klasse
Sociaal
Gezin
rol en status
Persoonlijk
Leeftijd en levensfase
Beroep
Financiële situatie
Levensstijl
Psychologisch
Motivatie
perceptie
leren
Kenmerken invloeden koopgedrag organisaties:
Omgeving: Economische vooruitzichten, kosten geld, Ontwikkelingen concurrentie
Organisatie: Doelstellingen, beleid, Systemen
Intermenselijk: Autoriteit, Status
Individueel: Leeftijd, Functie, Opleiding
Marktsegmentatie:
1. Marktsegmentatie
2. Keuze van de doelgroep
3. Marktpositionering
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 105
1. Marktsegmentatie (Welke doelgroepen binnen de markt):
Geografische segmentatie: Indeling van de markt naar geografische eenheden,
zoals economische samenwerkingsverbanden, klimaatgebieden, naties, deelstaten,
regio’s, provincies, steden of wijken.
Demografische segmentatie: Indeling van de markt naar leeftijd, geslacht,
seksuele geaardheid, gezinsgrootte, inkomen, beroep, opleiding, religie, nationaliteit.
Psychografische kenmerken: Door middel van deze segmentatie worden kopers
ingedeeld naar sociale klassen, levensstijl of persoonlijkheid.
Gedragssegmentatie: Worden kopers ingedeeld in groepen op basis van hun
kennis van houding tegenover, gebruik van of reactie op een product.
2. Doelgroepkeuze:
Segmenten beoordelen criteria:
Grootte en groei:
Het bedrijf moet gegevens verzamelen van de huidige afzet per segment, het
groeitempo en de verwachte winstgevendheid voor diverse segmenten. Het is
geïnteresseerd in segmenten van de juiste grootte die de juiste groei vertonen.
Structurele aantrekkelijkheid:
Het bedrijf moet ook letten op belangrijke structurele factoren die de
aantrekkelijkheid op lange termijn bepalen. Een segment is bijvoorbeeld minder
aantrekkelijk als er veel sterke agressieve concurrenten actief zijn.
Doelstellingen en middelen:
Je moet bedenken of je de vaardigheden en middelen hebt om succes te boeken in dat
segment. Als je die mist en ook niet kunt verwerven, moet je je niet in dat segment
begeven.
Segmenten bewerken:
Ongedifferentieerde marketing (massa): Negeer je de verschillen tussen de
segmenten en richt je je met één aanbod op de hele markt!! Coca Cola
Gedifferentieerde marketing (gesegmenteerd): Worden de verschillende
doelgroepen aangesproken met een verschillend marketingaanbod. Denk hierbij aan
diverse wasmiddelenmerken van bijvoorbeeld Unilver.
Geconcentreerde marketing (Niche): Is aantrekkelijk wanneer de middelen
beperkt zijn. Je richt je niet op een klein deel van een grote markt. Niches zijn kleiner,
en trekken mogelijk slechts een of enkele concurrenten aan.
Individueel/lokaal marketing (Micro): Is de praktijk waarbij producten en
marketingprogramma’s worden aangepast aan de smaak van specifieke personen en
specifieke locaties. Micro-omgeving omvat lokale marketing en individuele
marketing. (voorstelling in een gemeente).
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 106
3. Positionering:
De positie van een product is de manier waarop consumenten het product definiëren
op belangrijke eigenschappen, de plaats die het product in hun hoofd inneemt in
verhouding tot concurrerende producten.
Concurrentieel voordeel – Differentiëren:
– Product
– Imago
– Mensen
– Diensten
– Kanalen
Aantal schakels bepaalt lengte:
Distributieschakel: Elke laag tussenhandelaren.
Lengte van het kanaal: Wordt vastgesteld aan de hand van het aantal
tussenliggende schakels.
Kanaal 1 (direct marketingkanaal): Heeft geen tussenschakels.
Kanaal 2 (Indirect kort kanaal): Waarbij de producent levert aan de detaillist,
die vervolgens aan de consument verkoopt.
Kanaal 3 (indirect lange kanaal): Zit een groothandelaar tussen en een detaillist.
Kanaal 4 (jobber): Denk maar aan Sorbo
Veranderingen in kanaalorganisatie= Disintermediatie
Kanaalontwerpbeslissingen:
1. Klantbehoeften analyseren
2. Doelstellingen van het kanaal formuleren
3. Belangrijkste alternatieven op een rijtje zetten
4. Alternatieven afwegen
5. Kanaalmanagementbeslissingen
Retailmix:
Positionering (Positioneringsgrid):
Het positioneringproces:
- Welke koopmotieven het belangrijkst zijn
– Stel positioneringsgrid op
– Markeer de relatieve positie van de onderscheiden concurrenten in de grid
– Bepaal de gewenste eigen positie binnen de grid (positionering)
– Vertaal die positie in een communiceerbare propositie (boodschap)
Verticale marketingsystemen:
– Geïntegreerd: De coördinatie en conflictbeheersing gerealiseerd doordat
verschillende niveaus van productie en distributie in het kanaal in handen zijn van
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 107
één bedrijf.
- Contractueel: Bundelen onafhankelijke productie- en handelsbedrijven op
verschillende niveaus in het distributiekanaal hun schaalvoordelen of een sterke
invloed op de omzet te realiseren dan zij zelfstandig zouden kunnen.
- Geleid: De leiding in handen van een of enkele dominante kanaaldeelnemers. In
het systeem worden opeenvolgende fasen van productie en distributie doorgaans
door de grootste of de sterkste instantie bestuurd, en niet door de gemeenschappelijk
eigendom.
Horizontale marketingsystemen:
Waarin twee of meer bedrijven op hetzelfde niveau samenwerken om een nieuwe
marketingkans te realiseren. De bedrijven kunnen hun kapitaal, productiefaciliteiten
en marketingmiddelen combineren: samen staan ze sterker. Je kunt de krachten
bundelen met concurrenten of niet-concurrenten, op tijdelijke of op permanente
basis.
De Retailmix; waar hebben we het over?
Retailmarketing.
– Het samenstellen en aanbieden
– van op de consumentenbehoefte afgestemde,
– vraagverwante assortimenten
– in een daartoe passende aanbod omgeving
Winkelformule:
– De evenwichtige samenstelling van de
– MarketingMix van een Retailer,
– zodanig dat er voor de consument
– een duidelijk herkenbaar winkelbeeld ontstaat
Formulemanagement 3 niveaus:
1. STRATEGISCH: wat moeten we doen?
(het strategisch proces om een formule te ontwikkelen)
2. TACTISCH: hoe gaan we het doen?
(invullen van de Retailmix)
3. OPERATIONEEL: hoe gaan we lokaal optimaliseren?
(met welke instrumenten van de Retailmix)
Retailmix 9P’s:
Externe winkelfactoren (de attractiewaarde)
1. Publiek (doelgroepkeuze)
2. Product (assortiment)
3. Plaats
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 108
4. Prijs
5. Promotie
Interne winkelfactoren (de transactiewaarde)
6. Presentatie
7. Physical distribution
8. Personeel
9. Productiviteit (wordt niet altijd vermeld)
Opbouw winkelformule:
1. Vaststellen propositie voor de gekozen doelgroep
2. Vertaling van de propositie naar het kern- en aanvullend assortiment
3. Vaststellen van het prijsniveau t.o.v. de branchegenoten
4. Invulling van de uitvoering van winkelbeeld en winkelsfeer
5. Zoeken naar de juiste vestigingsplaats op basis van de propositie, de doelgroep,
het gekozen assortiment en het winkelbeeld
6. Aantrekken van passend personeel
7. Vaststellen routing en inrichting binnen de winkel
8. Vaststellen en uitvoeren van de commerciële communicatie binnen een
integraal communicatieconcept
Prijselasticiteit: % verandering van de vraag/ % verandering van de prijs
-25%
10% = 2,5
– Tussen -1 en 0 inelastisch
Prijsmethodes:
– Kosten georiënteerd
– Vraag georiënteerd
– Concurrentie georiënteerd
Kosten georiënteerd:
– Kostprijs-plusmethode
– Break-evenanalyse / Target return pricing
Vraag georiënteerd:
Perceived value: De waarde in de ogen van de klant vormt het uitgangspunt, niet
de kosten van de aanbieder.
Waardeprijszetting: Die precies de juiste combinatie van kwaliteit en goede
service biedt tegen een billijke prijs.
Pricing op basis van toegevoegde waarde: Ze verlagen niet de prijs om de
concurrent te evenaren, maar bieden waardetoevoegende diensten om hun aanbod te
differentiëren, waardoor ze een hogere winstmarge kunnen realiseren.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 109
Concurrentie georiënteerd:
Going rate (gangbare prijs): wordt de prijs grotendeels gebaseerd op de prijs van
de concurrentie, waarbij minder aandacht wordt besteed aan de eigen kosten van het
bedrijf en aan de vraag.
Dynamische prijsstrategieën:
Nieuwe producten
Afroomprijsstrategie: Nieuw product op de markt brengen, en prijzen hoog
stellen, zodat zij de markt laag voor laag kunnen afromen.
Penetratieprijsstrategie: Je zet de aanvankelijke prijs laag om de markt snel en
diep te penetreren. Het tegenovergestelde van afroomprijsstrategie.
Bestaand assortiment:
Line pricing: Meestal wordt een hele productlijn ontwikkeld, niet alleen een enkel
product.
Productopties: Zij bieden afzonderlijk verkrijgbare accessoires aan bij hun
hoofdproduct.
Toebehoren: Bedrijven die producten maken die samen met het hoofdproduct
gebruikt moeten worden. (scheermesjes)
Bijproducten: Bij de productie van vleeswaren, aardolieproducten, chemicaliën
enzovoort ontstaan vaak bijproducten.
Pakketten: Aanbieders bundelen vaak verschillende producten in een pakket,
waarvoor een gereduceerde prijs geldt.
Prijsaanpassingsstrategiën:
– Kortingen
– Prijsdiscriminatie
– Psychologische prijszetting
– Promotieprijszetting
– Geografische prijszetting
– Dynamische prijszetting
– Internationale prijszetting
Marktonderzoek:
Marketinginformatiesysteem:
- Informatietechnologie genereert veel informatie
– Continu behoefte aan juiste informatie in juiste vorm op het juiste moment
– Een systeem van mensen, apparatuur en procedures
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 110
RECHT - Week 1: Reclame
– Week 2: Consumentenkoop
– Week 3: ICT en Recht
– Week 4: Privacy
Drie niveaus van regels mbt reclame:
1) supranationaal
2) nationaal
3) zelfregulering
Wij zoomen in op het nationale niveau!
Dit valt uiteen in 2 belangrijke ‘type’ reclames:
1) Misleidende reclame
2) Vergelijkende reclame
Artikelen:
Art. 6:194 BW (bedrijf)
Art. 6:194a BW (vergelijkende reclame)
Art. 6:193c BW (consument)
Consumentenkoop (klanten)
Relaties WAAR met derden:
- Leveranciers
– Overheid (belasting)
– Verkooprelatie
– Winkeltijdenwet
– Franchise gevers en nemers
– Huurovereenkomst
– Arbeidsovereenkomst
Vermogensrecht:
– Verbintenis uit de wet -Verbintenis uit overeenkomst
Algemeen overeenkomsten recht BW6
Bijzonder overeenkomsten recht BW7
Artikelen: Art. 7:5 BW consumentenkoop
Voorwaarden art. 7:5 lid 1 BW
1) roerende zaak
2) verkoper, uitoefening beroep of bedrijf
3) koper, natuurlijk persoon, niet handelt in uitoefening beroep/bedrijf
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 111
Art. 7:6 BW dwingend recht
1: Overdracht eigendom art 7:9 lid 1 BW
2: Bezitsverschaffing art. 7:9 lid 2 BW
Mooi verschil: gewone koop & consumentenkoop = art. 7:11 en 7:10 lid 1 BW
3. Conformiteit: Art. 7:17 lid 1 BW
Conformiteit: Voldoet aan de overeenkomst
Non-conformiteit: voldoet niet aan de overeenkomst Art. 7:21 Non-
conformiteit
Overeenkomsten via internet
- B2B
– B2C
– C2C
3 fases:
1: precontractuele fase koop (op afstand)
2: Sluiten van de overeenkomst
3: Nakoming
1: De winkelier moet duidelijke en begrijpelijke informatie verschaffen
- Art. 3:15d BW Informatieverstrekking algemeen
– Art. 3:15e BW Informatieverstrekking algemeen
De informatieregels:
3:15d en 3:15E BW (algemeen)
7:46 c (voor de ‘koop op afstand’)
2: Overeenkomst sluiten
- Aanbod en aanvaarding
– Aanbod wil en verklaring aanvaarden bij allebei
Art 3:37 lid 1 BW
Art. 6:227 c lid 2 BW speciale regel koop op afstand
Art. 3:15a BW elektronische handtekening bevestiging
3: Niet nakoming
Art. 7:46c lid 2 BW
Ontbinden Art 7:46d lid 1 BW
Reclame en marketing algemene regels Art. 3:15a BW van toepassing en
verder.
Privacy:
- Wet bescherming persoonsgegevens (WPB)
– Verwerken en persoonsgegevens (WPB)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 112
Persoonsgegevens:
Naam, adres, sofi-nummer, man/vrouw, woonplaats, email, rekeningnummer e.d.
- Art. 1 WPB Definitie WPB
– Art. 8 WPB De gronden voor verwerking
Melden van de gegevensverwerking
- Melden bij college bescherming persoonsgegevens (CPB)
– Melden voordat wordt begonnen met gegevensverwerking
– Melding niet vereist indien vrijstellingsbesluit van toepassing is.
– Bijv. verwerkingen door verenigingen en verwerkingen in verband met
salarisadministratie.
Art. 10 WPB Niet langer bewaren dan noodzakelijk
Art. 13 WPB maatregelen tegen onrechtmatige verwerking
Art. 33 en 34 WPB betrokkenen moet geïnformeerd worden over verwerking
Recht van verzet:
- Als we er niet mee eens zijn
– Betrokkene heeft onder meer een recht van verzet als het verwerken van zijn
persoonsgegevens geschiedt voor direct marketingdoeleinden.
– Indien het verzet gerechtvaardigd is, moet de verwerking altijd onmiddellijk
worden gestaakt.
Verwerken van gegevens:
– Geregeld in artikel 1 onder b. van de Wbp
– Elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens.
– Ziet op alle mogelijke vormen van technische en gebruikshandelingen met
persoonsgegevens.
– Bijv. verzamelen, vastleggen, raadplegen, gebruiken, verspreiden, verkrijgen.
De Wbp is niet van toepassing op:
– Activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden.
– Indien speciale wetten dat bepalen
– bijv. Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten, Wet politieregisters, Wet
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 113
MARKETINGCOMMUNICATIE Consumententrends 2013:
Een paar:
– Duurzaamheid
– Betrokkenheid
– Digitale super-consument
– Veranderende winkelmomenten
– Lifestyle
Corporate Communicatie:
Coördinatie interne communicatiedisciplines en –processen
Onderdelen: Marketing, Intern, Concern.
Waarom marketingcommunicatie?
- Concurrerende omgeving: onderscheiden door sterk imago / sterk merk!
– Consumententrends veranderen, communicatie dus ook
– Nodig: goede (= planmatige) interne & externe communicatie, die één geheel vormt
Marketingcommunicatie Definitie:
het in contact treden met de handel en/of consumenten om hun kennis, attitude en
gedrag te beïnvloeden in een voor het marketingbeleid gunstige richting (Floor en
Van Raaij).
Marketingmix (= 4 P’s)
Product: aard, kwaliteit, kenmerken, stijl, merknaam, verpakking,
garantie!monolitisch/endorsed/branded
Prijs: kosten die in rekening worden gebracht, korting, kredietvoorwaarden
Plaats/distributie: kanalen, bereik, locatie, voorraad !push/pull
Promotie: reclame, persoonlijke verkoop, publiciteit, etc.
(Personeel, Publiek, Presentatie: betrokken bij het (ver)koopproces en het aanbieden
en leveren van diensten)
Doelen marketingcommunicatie, communicatiedoelstellingen:
1. Kennis: bekendheid van en kennis over organisatie of merk (positionering),
onderwerp of probleem
2. Houding: t.o.v. organisatie of merk, interesse, tevredenheid (na aankoop)
3. Gedrag: gedragsintentie t.a.v. organisatie, merk of probleem
Verband tussen doelstellingen:
ONDERNEMINGSDOELSTELLING:
In 2012 een rendement op geïnvesteerd vermogen behalen van 10%
MARKETINGDOELSTELLING:
In 2012 het marktaandeel vergroten van 20% naar 25%
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 114
MARKETINGCOMMUNICATIEDOELSTELLING:
In 2012 heeft 10% van de doelgroep een probeeraankoop gedaan
Marketingcommunicatieplan:
Analyse
Definitie
Strategie
Concept
Implementatie
Evaluatie
Analysefase:
Markt: Positie en soorten markten
Concurrent
Consument
Middelen
Voorbeeld consumentenanalyse:
Lays onderzocht behoefte aan nieuwe chipsvariant
– Lays signaleerde consumententrend: consument wil graag meepraten en is
betrokken!
– Creëerde met consumenten Lays Spicy Reggae Chicken (en eerder Patatje Joppie)
Voorbeeld middelenanalyse:
Juni 2010: er wordt een nieuw Harry Potter Theme Park in Florida geopend…hoe
bereiken we de Harry Potter fans? Wat spreekt hen aan? Wat doen andere
parken?Het lukte 7 invloedrijke bloggers om 350 miljoen Harry Potterfans te
bereiken in slechts 2 weken tijd!
Als je dus goed analyseert….
– Weet je of je een communicatie’probleem’ op te lossen hebt
– Ken je (trends in) de markt
– Ken je je consumenten, hun beweegredenen en middelenvoorkeuren
– Heb je dus de meeste kans dat je je promotie-€ het beste uitgeeft!
Definitie:
- Doelgroep
– Doelstellingen
– Segmentatie
– Boodschap
Doelgroepsegmentatie 1: algemeen niveau
- Geografische kenmerken
– Demografische kenmerken
– Socio-economische kenmerken
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 115
Doelgroepsegmentatie 2: algemeen niveau
- Psychografische kenmerken: Gedrag dat niet te voorspellen is aan de hand van de
voorgaande segmentatiecriteria. Het is vaak gedrag dat onder bepaalde
omstandigheden tot uiting komt.
Voorbeeld: persoonskenmerken en levenstijl
Doelgroepsegmentatie 3: domeinspecifiek niveau
- Gewenste producteigenschappen:
Fysiek, psychosociaal, gebruiksfrequentie, betrokkenheid.
Doelgroepsegmentatie 4: merkspecifiek niveau
– Merkbekendheid (geholpen/ongeholpen):
‘welke merken mobiele telefonie-aanbieders ken je?’
‘ken je het merk Sizz?’
- Merkattitude (Hoe je ergens over denkt)
– Koop- en gebruiksgedrag/intentie (loyaliteit)
Doelgroepsegmentatie 5: bijna klaar met segmenteren…
- Voorwaartse segmentatie:
> koop- en gebruikgedrag
> dan beschrijven algemeen niveau
– Achterwaartse segmentatie:
> beschrijven algemeen niveau
> koop- en gebruikgedrag
Marketingcommunicatiedoelgroep:
- gesegmenteerde doelgroep + secundaire
– verschillende rollen in beslissingsproces
– Marketing: gebruiker / Communicatie: boodschap
COMMUNICATIEDOELSTELLINGEN:
Doelstellingen:
KENNISDOELEN:
- Categoriebehoefte
– Merkbekendheid
– Merkkennis
Doelstellingen (2):
HOUDINGSDOELEN:
- Merkattitude
- Gedragsintentie: Dit kan zijn informatie opvragen, een winkel bezoeken, een
showroom of beurs bezoeken, een proefrit maken, een abonnement nemen, een
product of een bepaald merk kopen.
- Gedragsfacilitatie: In reclame tonen hoe product gekocht/ besteld kan worden
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 116
Doelstellingen (3):
GEDRAGSDOELEN:
- Koopgemak
– Gebruiksgemak
– Tevredenheid na aankoop
Strategie:
- Hoe
– Positionering
– Propositie
Randvoorwaarde 1 je budget:
Budget bepaal je o.b.v:
– Omzetpercentagemethode
– Sluitpostmethode
– Concurrentiegeoriënteerde methode
– Taakstellende methode
– Anticyclische methode
Randvoorwaarde 2: tijd!
Na doelgroep (wie?) en doel (wat?) nu het hoe: de strategie
Strategische keuzes (afh. van budget, tijd):
– Positionering
– Massamedia of persoonlijk?
– Korte of lange termijn campagne?
– Propositie/boodschap (PLC?)
Dan: inzet instrumenten/middelen
Positionering: ( De positie van een merk ten opzichte van andere merken
in de perceptie van de consument)
Ontstaat door:
– categorisering van producten door consumenten:.
– Wat voorziet in dezelfde behoefte?
Dan: onderscheidende, relevante merkwaarden vaststellen.
Positioneringstrategieën:
1. Informationele positionering
Voordelen gebruik merk verbonden aan functionele eigenschappen
2. Transformationele positionering
Voordelen merk verbonden met waarden of levensstijl consument
3. Tweezijdige positionering
Productvoordelen verbonden met zowel functionele producteigenschappen als met
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 117
waarden van de consument
4. Uitvoeringspositionering
Vanuit de uitvoering van de campagne
Strategische keuzes:
Lange termijn: themacommunicatie
Merkbekendheid, merkvoorkeur en het imago vergroten
Korte termijn: actiecommunicatie
Realiseren van probeeraankopen en directe omzetverhoging
Propositie (boodschap):
- Moet passen bij gewenste positionering
– Moet onderscheidend zijn (o.b.v. een gunstig productvoordeel)
Concept:
- Creatief concept
– Middelenmix
– Bereikscriteria
Dus: strategische media- en middelenkeuze hangt af van:
- Doelstellingen
– Doelgroep
– Kenmerken product/positionering
– Propositie
– Fase productlevenscyclus
1. Introductiefase
2. Groeifase
3. Volwassenheidsfase
4. verzadigingsfase
5. teruggangsfase
Keuze voor media en middelen:
- TV-, radio-, tijdschrift-, dagbladadreclame → Actiereclame → Themareclame
– Beurzen →voorbereiding → veel soorten
– Direct marketing
– Internetreclame
– Persoonlijke verkoop
– Sales promotion (actie!)
– Sponsoring (naambekendheid, imago, relatie)
Conceptfase:
– Propositie vertalen naar creatief concept = ‘communicatie ontwerp’
– Doel: propositie zo aansprekend mogelijk overbrengen bij doelgroep!
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 118
Verschillende creatieve concepten:
- Vergelijkingsconcept
– explicatieconcept
– effectconcept
– associatieconcept
Implementatie:
- Activiteitenplanning
– Bureauselectie
– Begroting
Implementatie:
– Draaiboek: afstemmen communicatieactiviteiten en opstellen begroting
– Denk ook aan tijd en geld voor ontwerpen en ontwikkelen advertenties, spots e.d.;
daarnaast voor plannen zendtijd of aanlevertermijn evt. advertenties
– Maak in het draaiboek een tijdschema!
Evaluatie:
- Proces
– Inhoud
Effectevaluatie:
- Zijn de communicatiedoelstellingen bereikt?
– Wat kan volgende keer beter?
Procesevaluatie:
- Hoe is het proces verlopen? Coördinatie?
Productevaluatie:
- Wat is de waardering van de doelgroep voor de communicatie-uiting?
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 119
Leerjaar 2, H2
ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE
Wat is AO?
Administratieve organisatie → “Voorkomen van een puinhoop”.
Vier begrippen van belang:
1. Besturen → “de gewenste richting geven”
2. Doen functioneren → “de tent moet draaien”
3. Beheersen → “activiteiten verlopen volgens plan”
4. Verantwoording afleggen → zowel intern als externAdministratieve organisatie
Administratieve organisatie is het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van
gegevens ten behoeve van het verstrekken van informatie t.b.v. het besturen en doen
functioneren van een organisatie en t.b.v. de verantwoording die daarover moet worden
afgelegd.
Cruciaal begrip in AO : Betrouwbare informatie
Juist à Klopt het wat er staat?
Volledig à Staat alles er wat er moet staan?
(volledigheid van opbrengsten)
Tijdig à Is de informatie tijdig?
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 120
Stap 1 – Initiatief tot inkoop:
Benodigde informatie:
– Informatie voorraden
– Informatie sales-acties
– Informatie historische verkoopgegevens
Risico’s:
– Foute artikelen worden ingekocht
– Te veel of te weinig wordt ingekochtStap 2 – Beslissing:
Benodigde informatie:
Informatie over prestaties leveranciers over:
– Leveringsbetrouwbaarheid
– Kwaliteit
– Service
Informatie over de “markt”
Overzicht inkoopbeslissingen omkoopmedewerkers
Items:
– Leveranciersbeoordeling
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 121
– Offerteregister
– Europese aanbesteding
– Long list / short list
– Valuta- en prijsrisico’s: Als Plieger in gaat kopen in China.
Risico’s:
– Inkoop bij betrouwbare leverancier
– Inkoper koopt in bij ‘bevriende’ leverancier.
– Te hoge prijs
Stap 3 – Uitvoering:
Benodigde informatie:
– Leveranciersgegevens
– Contractgegevens (afroepcontract, contract dat je verplicht bijvoorbeeld 20.000
wc’s in gaat kopen, als je dit niet doet krijg je een boete).
– Bestelgegevens
Items:
– Contractenregister
– Raamcontract
– Stambestand leveranciers
Risico’s:
Inkoopcontract bevat fouten
Stap 4 – Afwikkeling:
Benodigde informatie:
– Bestel gegevens (wat / wanneer)
– Leveranciersgegevens
– Afgesproken kwaliteit
1. Bestelling geplaatst
2. Ontvangst van goederen
3. Factuur
Items:
– Three way matching
– Spookfacturen
– Retourzendingen
– Bestelbon / ontvangst bon
Risoco’s:
– Foutieve goederen worden ontvangen
– Facturen worden niet of te laat betaald
– Facturen worden betaald voor goederen die niet zijn besteld en/of geleverd.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 122
Vier fasen in het verkoopproces:
Marketing:
- product
– prijs
Orderverkrijging:
– Orderontvangst
– Orderacceptatie
Uitvoering:
– Levering
– Facturering
Afwikkeling:
– Incasso
Gereedschapskoffer:
7 maatregelen die genomen kunnen worden om
risico’s in het bedrijf de voorkomen of te verbeteren.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 123
Functiescheiding:
Als je alles kunt dan kun je ook makkelijk frauderen. Daarom is functiescheiding belangrijk.
Iemand mag niet alles zelf doen.Vakkenvullen: Uitvoeren
Kassa: Bewaren
Beschikken: Wie koopt er in?
Automatisering:
Eilandautomatisering: Allemaal losse subsystemen, is niet handig.
ERP systemen: Alle systemen die aan elkaar gekoppeld zijn. Inkoopsysteem,
voorraadsysteem, betaalsysteem.
Interneteconomie : cloudcomputing
General controls :
fundament
procesoverstijgend: Een heel belangrijk element, stijgt boven alle processen uit.
autorisaties: Je krijgt bepaalde bevoegdheden toegekend.
backup & recovery
toegangsbeveiliging/wachtwoordbeveiliging
logging: Alle mutaties die in een systeem komen worden bijgehouden. Waarom?
Soms kan het zijn dat sommige mensen bevoegdheden krijgen toegewezen terwijl dit
niet de bedoeling is.
Application controls :
(Geprogrammeerde controles)
Invoercontroles
Verbandcontroles
Waarschijnlijkheidscontroles
Kaders en normen:
Kostprijscalculaties
Verkoopprognoses
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 124
Afdelingsbudgetten
Begrotingen
Richtlijnen/procedures:
“Een procedure is een reeks instructies die op volgorde moet worden uitgevoerd”.
Verbandcontroles:
- financiële administratie heeft centrale rol
– vergelijking IST en SOLL
– waardekringloop
Steekproefcontrole:
Zelfscan bij de Jumbo
Oogtoezicht
Camerabewaking
4-ogenprincipe:
– Oogtoezicht door baas
– Oogtoezicht door winkelmedewerkers. Je controleert samen.
soms doen ze het ook alleen, omdat ze een kosten/baten afweging maken.
Processen:
Inkoopproces
Initiatief tot inkoop
Beslissing
Uitvoering
Raamcontract – Afroepcontract
Afwikkeling
Voorraadproces
Technisch open OF gesloten magazijn
Administratief open Of gesloten
Verkoopproces
Marketing
Orderverkrijging
Uitvoering
Afwikkeling
Personeelsproces
Organisatie
Formatie
Instroom
Behoud
Uitstroom
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 125
Financieel-administratief proces
Financiële administratie
Salarisadministratie
Controlling
Treasury
Productieproces
Voorcalculatie
Planning
Afgifte grondstoffen
Productie
Afgifte gereed product
Nacalculatie
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 126
ALGEMENE ECONOMIE (MESO)
Concurrentie intensiteit:
Is er veel concurrentie ja/nee binnen een bedrijfstak en wat voor soort concurrentie is dat?
Bestaat uit 3 onderdelen:Korte termijn:
Als de vraag daalt neemt de concurrentie-intensiteit toe. De bedrijven moeten harder vechten
om de klant te krijgen.
Lange termijn:
Als de vraag daalt neemt het aantal faillissementen toe. Dan gaat de concurrentie-intensiteit
weer dalen. Bedrijfstakken zijn dus dynamisch!
Keteneffect:
Als er onder aan de ladder iets gebeurd (de koop van het product) bijvoorbeeld ik ga
10% minder kopen, dan heeft dit effect op elke tak in de bedrijfskolom.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 127
MES (Minimum Efficiency Schaal):
Dit is de kleinste productieomvang met een minimaal kostenniveau.
Het is niet mogelijk om door uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad de
concurrentiepositie nog verder te verbeteren.Waarom is de MES in sommige
bedrijfstakken hoger?
Omdat de vaste kosten van sommige bedrijven hoger zijn.
Bedrijfstakken met een hoge MES:
Plieger
Automerken
Hoge MES betekent:
Moeilijk tot te treden tot de markt.
SGR-model:
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 128
INKOOP
Definitie van inkoop:
Het geheel van alle activiteiten die in een organisatie worden vervuld om producten
(goederen en diensten) van externe bronnen te betrekken.Drie aspecten van inkoop
1. Technisch aspect:
Eigenschappen, wat koop je in, hightech producten bijvoorbeeld.
2. Logistiek aspect:
Juiste tijd op de juiste plaats in de juiste hoeveelheden.
3. Commercieel aspect:
Prijs, onderhandelen.
De ontwikkeling tegen de inkoopfunctie:
Het vierfasenmodel
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 129
1. Administratieve functie: laag geplaatst in de organisatie, inkopers houden zich
vooral bezig met het plaatsen en afhandelen van orders in opdracht van gebruikers.
(bloemist)
2. Mechanische functie: meer oog voor commerciële aspecten, inkopers
oriënteren zich op de markt en zijn op zoek naar lage prijzen. (bloemist)
3. Pro-actieve functie: inkopers nemen initiatieven, hebben een lange termijn
visie en nemen initiatief in leveranciersmanagement
4. Professionele functie: inkoop is een strategisch wapen in de concurrentiestrijd.
Zorgen dat je hele goede leveranciers hebt die betrouwbaar zijn, dit draagt bij aan je
strategie, je loopt hierdoor voor op je concurrentie.
De ontwikkeling van de inkoopfunctie:
Administratieve functie – Besteloriëntatie
Mechanische functie – Commerciële oriëntatie
Pro-actieve functie – Logistieke oriëntatie
Professionele functie – Strategische oriëntatie
Hoe wordt er ingekocht?
1. Specificeren: Wat is de specifieke behoefte? Verschillende eisen opstellen (o.a.
technisch, logistiek, commercieel
2. Selecteren: Leverancierskeuze, op basis van specificaties.
3. Contracten: Wanneer moet er betaald worden, wanneer moet het af zijn, allerlei
voorwaarden.
4. Bestellen: Logistiek regelen, wat gaat wanneer gedaan worden.
5. Bewaken: Soort controle of alles wat afgesproken is gedaan is.
6. Nazorg en Evaluatie: Wat is er goed gegaan, wat is er fout gegaan. Hoe kan dit verbetert
worden?Koopsituaties:
1. New-task situatie: nieuw product bij onbekende leverancier. (new task buy)
2. Gewijzigde herhalingsaankoop: nieuw product bij bekende leverancier of bestaand
product van nieuwe leverancier.(modified rebuy)
3. Rechtstreekse herhalingsaankoop: bekend product van een bekende
leverancier.(straight rebuy)
Decision making unit (DMU)
Gebruikers
Beïnvloeders
Kopers
Beslissers
Gatekeepers
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 130
Beroepscode voor de inkoper:
Zakelijk fatsoen
Deskundigheid
Vrije mededinging
Duurzaamheid
Proactieve functie: inkopers nemen initiatieven, hebben een lange termijn visie en
nemen initiatief in leveranciersmanagement
Professionele functie: inkoop is een strategisch wapen in de concurrentiestrijd.
Inkoop & Logistiek:
Kraljic-matrix:
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 131
Leveranciersbeoordelingssysteem:
Het systematisch beoordelen van de prestaties van de huidige leveranciers en/of de
organisatie van de huidige en/of potentiële leveranciers, ten einde te komen tot een
verbetering van het niveau van de prestaties van die huidige leveranciers òf tot een optimale
leverancierskeuze.Methoden:
1. Compensatorische (selectieproces, op zoek naar een nieuwe leverancier)
2. Niet-compensatorische (selectieproces, op zoek naar een nieuwe leverancier)
3. Semi-compensatorisch (nazorg)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 132
Compensatorische methode:
Niet compensatorische methode:Semi-compensatorisch:
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 133
LOGISTIEK
Definitie logistiek:
Alle voorbereidingen en handelingen die nodig zijn om de
troepen op de meest doeltreffende wijze van goederen
en voorraden te voorzien en onder de gunstige
omstandigheden te doen strijden.Logistieke doelstellingen:
Differentiatie (veel verschillende producten, breed aanbod)
of Kostenleiderschap(lage kosten)
Bij de drie doldwaze dagen bij de Bijenkorf wil je veel verschillende producten verkopen, dan
heb je gekozen voor Differentiatie. Bij de Lidl gaat het om laagste kosten, kostenleiderschap.
Het KOOP-concept:
Klant Order Ontkoppel Punt
Prognose: Je weet nog wie de klant is totdat de klant bij de winkel komt weet je pas
wie het product koopt. Je gaat als producent maar wat produceren in de hoop dat
iemand het gaat kopen. De kans is dus aanwezig dat je met voorraad blijft zitten als je
geen specifieke klant hebt.
Koop 1: Je moet naar de winkel om aan een iPhone te komen, een decentraal
distributie punt. Je moet pakken wat er ligt, je hebt geen andere keus. Geen levertijd.
Koop 2: Bol.com is een voorbeeld van een groothandel die vanaf de centrale
distributie alleen maar op bestelling producten verkoopt. Hierdoor is de prognose
korter, maar is de levertijd wat langer. De producten op een centraal punt leggen.
Koop 3: Een autodealer is een voorbeeld waarbij de assemblage pas gedaan wordt
naar de opdracht van een consument. Zo wordt een auto naar vraag van de
consument gemaakt.
Koop 4: Je bent een bouwbedrijf die stenen op voorraad heeft, maar je hebt er dan
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 134
nog niks mee gedaan. Je hebt dan alleen je grondstoffen ingekocht. Je doet meer op
prognose.
Koop 5: Je wacht totdat er een klant komt. Je wil een eigen jacht hebben die aan je
specifieke eigen wensen voldoet, en gaat naar een bedrijf die dat voor je kan maken.
Het bedrijf neemt dan pas actie.
De leveringstijd duurt lang.
Koop 5 minste risico, je weet zeker dat je een klant hebt.
Koop 1 meeste risico, je weet niet wie de klant is.
Voorraadbeheer in één voorraadpunt.
Waarom heb je eigenlijk voorraden:
– Om op tijd te kunnen leveren
– Je hebt een inkoop, een opslag en een verkoop. Het is een ophoping van producten. De
aanvoer is groter dan de afvoer. Er wordt dus meer ingekocht dan verkocht.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 135
Bestelkosten:
Alle kosten die gedaan moeten worden, ook inspecties, aangifte bij ministerie etc,
kwaliteitsinspecties etc om goederen te bestellen en vrij op voorraad te krijgen.
Wil je het bestelproces optimaliseren moeten alle kosten transparant zijn.Voorraadkosten:
Directe kosten (investeringen)
Indirecte Kosten: De 3 R-en:
– Rentekosten: rente die je zelf moet betalen als je leent OF rente die je zou krijgen als je het
geld op de bank had gezet!
– Ruimtekosten: Kosten om magazijnen te hebben en te laten draaien
– Risicokosten Risico van schade: preventieve (verzekeringen etc) en correctieve kosten,
prijsrisico
Kosten nee-verkoop:
Gederfde inkomsten als je niet kunt verkopen! Wat gaat de klant nu doen? Voorgoed
weg?
Customer Service graad bepaalt het aantal malen neen.
Naleveringen kosten ook veel geld.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 136
Bestelmethoden:
sS vast-variabel: de supermarkt die einde dag voor de dag erna opnieuw bestelt. Variabele
hoeveelheid tot bovengrens, zoveel er in een vak past.
BQ variabel-vast: kantines van sport-verenigingen die bij het bereiken van een kritische
grens gaan bestellen, maar moeten dan wel een doos mars bestellen in plaats van 1 mars.
sQ vast-vast: als Batavus iedere week 6000 fietsen aflevert zijn er ook 6000 zadels nodig,
bijvoorbeeld elke woensdag geleverd krijgen en altijd 6000 zadels.
BS variabel-variabel: bij sterk fluctuerende vraag, terwijl snelle lever- en doorlooptijden
zijn gevraagd, bijvoorbeeld electronicawinkels. Benzinepomp, er wordt zoveel in de tank
gepompt totdat het vol zit.
De Pareto-analyse:
20% van de Italianen had 80% van de omzet.
Dus 20% van je afnemers bepaald 80% van je omzet.
Ook wel 20/80-regel genoemd
De top 20 van je producten in je voorraad is 80% van je inkoopwaarde.De ABC-analyse is
gebaseerd op de Pareto-analyse
- A categorie: kleine groep belangrijke items, bijvoorbeeld producten
- B categorie: tussengroep
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 137
- C categorie: grote groep items, bijvoorbeeld producten,in eerste
instantie nietbelangrijk
Uitgangspunt Pareto/ABC:
– sommige zaken zijn belangrijker dan andere
– onderscheid tussen zaken die veel en andere die weinig invloed op de resultaten
hebben
– een algemeen toepasbaar hulpmiddel
Een techniek die kan worden toegepast op zeer veel grootheden in zeer uiteenlopende
situaties
Formule van Camp (= wiskundig)
- Wat is de optimale bestelgrootte per keer bestellen?
Waar gaat het met deze formule precies om?
– Het gaat om het vinden van de optimale bestelgrootte bij de leverancier.
De formule berekent het punt waarbij de totale kosten (bestel- en
voorraadkosten) zo laag mogelijk zijn.
leidt tot de meest optimale bestelgrootte Q
D = Demand, jaarvraag/jaarafname
Cb = kosten van het bestellen per kéér
Q = Quantity, bestelhoeveelheid per keer
Cv = Voorraadkosten per product (over een bepaalde periode)
Economic order quantity (EOQ) andere naam voor deze formule
Reverse Logistics:
Reverse logistics omvat de beheersing van de logistieke processen bij het inzamelen,
transporeren en verwerken van gebruikte (eind-)producten en verpakkingen.
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 138
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 139
OVEREENKOMSTENRECHT VERBINTENISSENRECHT 5 Voorwaaden voor een overeenkomst:
1 en 2: Wil & Verklaring art. 3:33 BW
– mondelinge verklaring
– schriftelijke verklaring (gelden allebei)
3 en 4: Aanbod en aanvaarding art. 6:217 BW
5: Handelingsbekwaam art. 3:32 BWTotstandkoming rechtshandeling
1. Handelingsbekwaam rechtssubject:
Natuurlijke personen en rechtspersonen.
2. Op rechtsgevolg gerichte wil
3. Verklaring waarin de op rechtsgevolg gericht wil is geopenbaard.
Gerechtvaardigd vertrouwen art. 3:35 BW
Geestelijke stoornis art. 3:34 BW
Nietig art 3:40 BW
Omdat het in strijd is met de wet.
Vernietigbaar
Bijv. verricht door een handelingsonbekwame
(Eigenlijke vertegenwoordiging)
– Het verrichten van een rechtshandeling door de ene (rechts)persoon namens een
andere (rechts)persoon
– De rechtsgevolgen van de rechtshandeling treden in voor die ander
Vertegenwoordiging ontstaat:
Op grond van wettelijke bepaling bijv. art. 1:245 lid 4 BW
Door een volmacht art. 3:60 BW
Volmacht art. 3:60 BW ev
Uitdrukkelijke macht
Stilzwijgende volmacht
Volmacht en handelingsbekwaamheid art. 3:63 BW
Inhoud en totstandkoming van de overeenkomst
Overeenkomsten BW6
Samengaan met 2 rechtshandelingen
Meerzijdige rechtshandeling
Eenzijdige rechtshandeling
Totstandkoming van een overeenkomst:
1. Aanbod en aanvaarding
Wil en verklaring
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 140
2. Precontractuele fase
HR Boris / Riezenkamp -> (dwaling)
Precontractuele fase:
CBB/JPO – arrest
Fase 1: partijen zijn vrij onderhandelingen af te breken.
Fase 2: Tenzij dit is gebaseerd op gerechtvaardigd vertrouwen wederpartij in
totstandkomen overeenkomst of in verband andere omstandigheden van het geval
onaanvaardbaar is.
Fase 3: Betekent schadevergoeding
Stap 4 stappenplan het arrest noemen (CBB-JPO)
De grenzen van de overeenkomst:
Uitgangspunt is contractsvrijheid
Grenzen aan inhoud: art. 3:40 BW
Dwingende wetsbepaling
Strijd met de goede zeden
Strijd met openbare orde
Inhoud van een overeenkomst art. 6:248 BW
1. de afspraak
2. de wet
3. gewoonterecht (wat is gebruikelijk?)
4. Redelijkheid en billijkheid
Aanvullend recht:
Geldt als partijen over onderwerp zelf geen afspraken maken.
Voorbeeld: art. 7:4 BW en art. 7:6 lid 2 BW
Dwingend recht:
Betreft regelingen waarbij partijen niet mogen afwijken.
Voorbeeld: artikel 7:667 lid 7 BW en artikel 7:6 BW lid 1
Gewoonterecht:
– Algemeen of plaatselijk gebruik dan wel handelsgebruik
– Bijv. bij arbeidscontract heeft werknemer ook verplichtingen die in branche
gebruikelijk zijn
Redelijkheid en billijkheid:
Aanvullende werking art. 6:248 lid 1 BW
Beperkende of derogerende werking art. 6:248 lid 2 BW
Algemene voorwaarden
Art. 6:231 sub a BW
Gebruiker: degene die algemene voorwaarden in overeenkomst gebruikt.
Art. 6:231 sub b BW
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 141
Wederpartij: degene die de gelding van de algemene voorwaarden
aanvaardt.
Art. 6:231 sub c BW Vernietigbaarheid:
Art. 6:233 BW
Sub a: beding onredelijk bezwarend
Sub b: geen redelijke mogelijkheid geboden kennis te nemen
Onredelijk bezwarend: art. 6:233 sub a BW
Onredelijk bezwaren voor wederpartij gelet op:
Aard en overige inhoud overeenkomst
Wijze totstandkoming voorwaarden
Wederzijds kenbare belangen
Overige omstandigheden geval
Dan: vernietigbaar
Art. 6:236 BW (zwarte lijst)
Altijd vernietigbaar, is nietig
Ook wel zwarte lijst genoemd
Op grijze lijst wordt vermoed om redelijk bezwarend te zijn. De ander mag dan nog
tegenbewijs leveren. Art. 6:237 BW
Mogelijkheid kennisname:
Geen redelijke mogelijkheid geboden kennisname (art. 6:234 BW)
Lid 1: In beginsel terhandstelling (handmatig heeft overgedragen)
Lid 1 sub b: Indien redelijkerwijs niet mogelijk: bekendmaking terinzagelegging en
kosteloze toezending op verzoek. (langs de elektronische weg)
Lid 2: Na verzoek onverwijld toezenden
Lid 3: Toezending hoeft niet voor zover deze redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Dan: vernietigbaar art. 6:233 sub b BW
Uitzondering vernietigbaarheid:
Uitgezonderd van beroep op vernietigingsronden
Grote wederpartijen art. 6:235 lid 1 BW
Sub a: Jaarrekening gepubliceerd
Sub b: 50 of meer medewerkers
Pot verwijt ketel art. 6:235 BW
Plieger tegen IKEA grote wederpartij.
Gevolgen van een overeenkomst:
Hoofdregel niet nakoming: art. 6:74 lid 1 BW
Tekortkoming in nakoming (te laat leveren, te weinig leveren)
Toerekenbaarheid (bij wie ligt de fout)
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 142
Schade (wat is de geleden schade, gevolgschade, praxix boos op Plieger)
Causaal verband (oorzakelijk verband, oorzaak voor een probleem, gevolg)
Toerekenbaarheid:
Art. 6:75 BW overmacht, geen toerekenbaarheid indien:
geen schuld in de tekortkoming
niet bij wet art. 6:76 en 6:77 BW
en niet bij rechtshandeling
toerekenbare niet nakoming heet wanprestatie
Moment van toerekening:
Op het moment dat het tekortschieten kan worden toegerekend treedt
het verzuim opart. 6:81 BW
Hoofdregel: na ingebrekestelling (Brief met een termijn) art. 6:82 BW
Zonder ingebrekestelling (er hoeft niet perse een brief gestuurd te worden,
er is zeker sprake van verzuim) art. 6:83 BW en 6:74 lid 2 BW
Gevolgen toerekenbaar niet nakoming:
Verplichting betaling schadevergoeding art. 6:74 BW
- Vervangende schadevergoeding (6:87 BW)
- Aanvullende schadevergoeding (6:85 BW)- Verplichting alsnog na te
komen (3:296 BW)
- Ontbinding van de overeenkomst (6:265 BW)
Ontbinding van de overeenkomst art. 6:265 BW
Wederkerige overeenkomst
Tekortkoming schuldenaar
Verzuim schuldenaar
Schriftelijke ontbindingsverklaring
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 143
Leerjaar 2, H3
HRM
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 144
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 145
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 146
RECHT
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 147
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 148
LOGISTIEK
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 149
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 150
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 151
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 152
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 153
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 154
BEDRIJFSECONOMIE
Kosten: een opoffering van geld komen pas aanbod als er wordt verkocht.
– Directe kosten: rechtstreeks in verband staat met de productie. Kunnen meteen in
het product berekend worden àkostprijs
– Indirecte kosten: magazijn, personeelskosten (soms wel direct als groepje alleen
bezig is met 1 product) Administratie management ICT wel indirecte kosten. Kunt
niet meteen de kosten koppelen aan a, b of c. Deze worden verrekend à
methodesàverbijzonderen
o Opslagmethode
o Equivalentimethode
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 155
o Kostenverdeelstaat:
§ Stapgewijze
§ Directe methode
§ Wederzijdse methode
o ABC methode
KWALITEIT
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 156
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 157
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 158
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 159
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 160
Periode IV
Europees recht:– Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)
– Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
– Europees parlement
– Europese raad
– De raad
– De commissie
– Hof van Justitie
– Rekenkamer
– Europese Centrale Bank (ECB)
– Vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal
– Arresten: Cassis de Dijon, Dassonville, Keck
– Agentuurovereenkomst
– Distributieovereenkomst
– Incoterms
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 161
Bedrijfseconomie:– Balans incl. BTW
– Resultatenrekening incl. BTW
– Liquiditeitsrekening incl. BTW
Landenanalyse:
– Deviezen
– Landenrisico
– Debt ratio
– Debt-service ratio
– Invoerdekking
– Macroanalyse: Politiek, Demografisch, Cultureel, Economisch
– Maatschappelijke consensus
– Export risico’s
– Lopende rekening, kapitaalrekening, salderingsrekening.
– West-Europese thuismarkt
– Valutarisico’s
– Valuta instrumenten
– Economische groei
– Internationaliseringsvormen
– Comparatieve kostenverschillen
– Regionale economische integratie
©Luc van Gorkum, Avans Hogeschool s’Hertogenbosch 2013 – 2014 162
Internationale marketing: – Exportvormen
– Internationale ondernemingen
– Exportplan:
1. Marktdefinitie
2. Interne analyse
3. Exportlandenselectie
4. Afnemersanalyse
5. Bedrijfstakanalyse
6. Concurrentieanalyse
7. Distributieanalyse
8. Confrontatiematrix
9. Expotmarketingmix
10. Financiële haalbaarheid
Rood hoort niet bij Internationale marketing maar is wel onderdeel van exportplan
Interculturele communicatie:– Handelen met andere landen
– Cultuurverschillen herkennen en beschrijven
– Waarden en normen van landen
– Intercultureel dilemma analyseren
– 4 dimensies van Hofstede
– Ui-Diagram van Hofstede