Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Katholieke Universiteit Leuven
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Academiejaar 2016-2017
Masterproef
De kunstenaar en zijn sociaal statuut: sprookjeshuwelijk of ‘Blind Getrouwd’?
Promotor: Prof. dr. BERT DEMARSIN Masterproef ingediend door
Louis SWENNEN
tot het behalen van de graad
van MASTER IN DE RECHTEN
Katholieke Universiteit Leuven
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Academiejaar 2016-2017
Masterproef
De kunstenaar en zijn sociaal statuut: sprookjeshuwelijk of ‘Blind Getrouwd’?
Promotor: Prof. dr. BERT DEMARSIN Masterproef ingediend door
Louis SWENNEN
tot het behalen van de graad
van MASTER IN DE RECHTEN
INLEIDING
Samenvatting
« Il faudra bien qu’elle existe un jour, cette cité
idéale, où chacun serait artiste, ferait de sa vie
une œuvre, la partagerait, où se confondraient
acteurs culturels et spectateurs, où vivrait l’esprit
critique, où l’action sociale ferait place à la
solidarité, devenue valeur première … »1
Filosoof Gilbert Boss poneerde ooit dat een samenleving zonder kunst niet kan bestaan
aangezien kunst het zelfbewustzijn van een samenleving is.2 Deze samenleving blijkt er echter
maar moeilijk in te slagen om de kunstenaar te voorzien van een passend sociaalrechtelijk
statuut, aangepast aan de specifieke noden van deze beroepscategorie.3
Het “sociaal statuut van de kunstenaar” omvat: de sociale bescherming die de kunstenaar,
zoals iedereen die arbeidsprestaties levert, moet en kan genieten.4 Een persoon die behoort tot
een sociaal statuut geniet bescherming tegen een aantal “sociale risico’s” zoals: ziekte en
invaliditeit, pensioenen etc.5
Dit statuut vormt sinds jaar en dag een heikel punt binnen het Belgische
socialezekerheidsrecht. Verscheidene wetswijzigingen in de laatste decennia ten spijt, blijft de
Nationale Arbeidsraad diverse onvolkomenheden vaststellen.6
Concreet kan een kunstenaar anno 2017 op vier manieren worden tewerkgesteld: i) als
werknemer ii) als werknemer – uitzendkracht iii) als zelfstandige en iv) via de kleine
vergoedingsregeling.7
1 Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, p. 1.2 Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, p. 3.3 Y. KHERBACHE, “Het kunstenaarsstatuut: een lang en complex verhaal”, N.I.C.C., 11 november 2000, p. 16.; 4 Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, p. 3.5 Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, 3.6 Advies N.A.R. nr. 1.774 van 13 oktober 2010 en advies N.A.R. nr. 1.810 van 17 juli 2012.7 Y. KHERBACHE, “Combinatie artistieke activiteit met werkloosheid” in G.L., BALLON (e.a.), Kunstenaarszakboekje 2004, Mechelen, Kluwer, 2004, p. 217.
De meesterproef beschrijft de moeilijke relatie tussen de voltijdse8 kunstenaar en diens
sociaal statuut en poogt de tekortkomingen en lacunes van de huidige regeling bloot te leggen
aan de hand van enkele relevante parameters. Hierbij gaat bijzondere aandacht uit naar de
recente wetswijzigingen van 26 december 2013 en 20 juli 2015. Uit grondig onderzoek zal
blijken dat deze wetswijzigingen niet onvoorwaardelijk slagen in één van hun voornaamste
bedoelingen namelijk het bestrijden van misbruik en zwartwerk binnen de sector.
Een ander punt waarbij deze thesis stilstaat is het gebrek aan specifieke kunstenaarsregels in
het zelfstandigenstatuut. Deze meesterproef onderzoekt of dit onderscheid in behandeling
gerechtvaardigd is. Daarnaast zal blijken dat de artistieke sector nood heeft aan een vlotte
toegang van de kunstenaar tot het zelfstandigenstatuut. De meesterproef licht toe op welke
wijze deze problematiek wordt aangepakt in Duitsland. Het Duitse sociale zekerheidssysteem
voorziet in een specifiek statuut voor de zelfstandige kunstenaar. Hoewel de invalshoek van
dit Duitse systeem totaal verschillend is van het Belgische, zal blijken dat het toch minstens
als inspiratie kan dienen ter optimalisering van de Belgische regelgeving op dit vlak.
Recent werd de bevoegdheid en samenstelling van de Commissie Kunstenaars gevoelig
uitgebreid. De nieuwe Commissie Kunstenaars is sinds kort operationeel. Het ideale moment
voor een evaluatie van dit vernieuwde orgaan. Op basis van dit onderzoek blijkt dat de
Commissie Kunstenaars meer dan ooit een spilfiguur is die kan zorgen voor meer
rechtszekerheid binnen de sector. Voorts wordt onderzocht wat de impact van de recente
bevoegdheidsuitbreiding van de Commissie is op haar andere bevoegdheden en of deze
Commissie Kunstenaars in haar nieuwe gedaante voldoende efficiënt functioneert en optreedt.
Al deze elementen gecombineerd geven een globaal beeld van de sociaalrechtelijke situatie
van de kunstenaar anno 2017.
Op basis van deze analyse worden tot slot enkele aanbevelingen aangereikt voor de Belgische
regelgeving inzake de sociale positie van de kunstenaar.
8 Deze meesterproef onderzoekt de sociale positie van de kunstenaar die er professioneel geen andere hoofdactiviteit op nahoudt. De kunstenaar in bijberoep wordt hierdoor buiten beschouwing gelaten.
Dankwoord
Deze meesterproef betekent voor mij het slotakkoord van een prachtige periode. Tijdens het
schrijven van dit werkstuk, genoot ik de steun van velen. Een woordje van dank is dan ook op
zijn plaats.
Eerst en vooral ben ik immens veel dank verschuldigd aan professor Bert Demarsin. Dank
voor de vakkundige begeleiding als promotor van mijn thesis; dank voor de enorme hulp bij
de voorbereiding van mijn LL.M in de Verenigde Staten; dank voor de mooie tijd aan de
H.U.B.; dank ten slotte om mij gedurende mijn hele rechtenopleiding bij te staan met uw
wijze raad op juridisch en levensbeschouwelijk vlak. Uw aandeel in mijn ontwikkeling als
jurist en mens de voorbije jaren mag niet worden onderschat.
Daarnaast wens ik Nikol Wellens (vertegenwoordiger artistieke sector binnen de Commissie
Kunstenaars), Liesbeth Dejonghe (vertegenwoordiger werkgeversorganisaties binnen de
Commissie Kunstenaars) en Servaas Le Compte (adviesdienstverlener bij Artists United) te
bedanken om steeds uitgebreid de tijd te willen nemen om te antwoorden op mijn vele vragen.
Ten aanzien van Fernand Devliegher (voorzitter Commissie Kunstenaars), die mij de voorbije
twee jaar de plenaire vergaderingen van de Commissie Kunstenaars liet bijwonen, is eveneens
een woord van dank op zijn plaats.
Bedankt ook Elien, om samen lief en leed te delen en mij steeds onvoorwaardelijk te steunen
in alles wat ik doe.
Oneindig veel dank gaat voorts uit naar mijn trouwste supporters: mijn ouders. Alles heb ik
aan jullie te danken.
Tot slot richt ik mij graag tot mijn vrienden in Brussel, Leuven, Heidelberg, Louvain-la-
Neuve en binnen de LCM Student Association, met wie ik een onvergetelijke tijd beleefde.
“Door doorzettingsvermogen bereikt de slak de ark.”
- In de Gloria -
I
InhoudINLEIDING...............................................................................................................................I
Samenvatting..........................................................................................................................II
Dankwoord............................................................................................................................III
Lijst van bijlagen...................................................................................................................IV
Onderzoeksopzet....................................................................................................................V
Maatschappelijke en juridische relevantie............................................................................VI
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE PROBLEMATIEK EN METAMORFOSE VAN HET KUNSTENAARSSTATUUT...................................................................................................1
Afdeling I. Situering onderwerp.............................................................................................1
§1 Sociaal Statuut................................................................................................................1
§ 2. Kunstenaar....................................................................................................................3
Afdeling II. De kunstenaar: een specifieke beroepscategorie.................................................5
§1. Statuut bij uitoefening artistieke activiteit.....................................................................7
§2. Kunstenaar als werknemer.............................................................................................8
§3. Kunstenaar als zelfstandige.........................................................................................12
Afdeling III. historische ontwikkeling van het ‘kunstenaarsstatuut in België......................13
§1. Eerste wetgevend initiatief: Koninklijk Besluit van 28 november 1969.....................13
§2. Nieuw sociaal kunstenaarsstatuut................................................................................15
§3. Kritiek op het kunstenaarsstatuut...............................................................................28
Afdeling IV. Recente wetgevende ontwikkelingen: Wetswijzigingen van 26 december 2013 en 20 juli 2015 als passend antwoord op de eerder geuite kritiek?.......................................29
§1. Doel van de wetswijzigingen.......................................................................................29
§2. Innovaties.....................................................................................................................30
§3. Kritiek..........................................................................................................................32
HOOFDSTUK 2. ANALYSE KUNSTENAARSSTATUUT ANNO 2017.........................34
Afdeling I. Sociale bescherming...........................................................................................34
§1. Werkloosheid...............................................................................................................35
§2. Pensioen.......................................................................................................................43
Afdeling II. Rechtszekerheid.................................................................................................49
Afdeling III. Het “Visum Kunstenaar”: een succes?.............................................................52
Afdeling IV. Misbruik regelgeving en zwartwerk................................................................55
Afdeling V. Administratieve last..........................................................................................57
Afdeling VI. Tussenconclusie: Waarborgt de vernieuwde Belgische regelgeving inzake het sociaal statuut van de kunstenaar afdoende de belangen van de kunstenaar?.......................59
HOOFDSTUK 3. ZELFSTANDIGE KUNSTENAAR IN BELGIË IN DE KOU?..........61
II
Afdeling I. geoorloofdheid van het eenzijdige regime in artikel 1bis. artikel 1bis: gunstregime of functionele noodwendigheid?......................................................................61
Afdeling II. Verwaarlozing zelfstandige kunstenaar in het Belgische rechtsstelsel?...........62
Afdeling III. Duitsland als voorbeeld?..................................................................................65
§1. De Künstlersozialversicherung: een succes!...............................................................65
§2. Voorwaarden...............................................................................................................66
§3. Karakteristieken...........................................................................................................70
§4. Wenselijkheid..............................................................................................................73
§5. Conclusie.....................................................................................................................74
HOOFDSTUK 4. DE VERNIEUWDE COMMISSIE KUNSTENAARS: NOODZAKELIJKE SPILFIGUUR OF OVERDREVEN INSTUTIONALISERING?..77
Afdeling I. Doel.....................................................................................................................77
afdeling II. Bevoegdheden....................................................................................................77
Afdeling III. Samenstelling...................................................................................................79
Afdeling IV. Kritiek..............................................................................................................80
Afdeling V. Evaluatie............................................................................................................82
HOOFDSTUK 5. ALGEMENE CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN.........................84
HOOFDSTUK 6. BIJLAGEN EN BIBLIOGRAFIE..........................................................87
Afdeling I. Bijlagen...............................................................................................................87
Afdeling II. Interviews........................................................................................................106
Afdeling III. Bibliografie....................................................................................................115
III
Lijst van bijlagen
Bijlage 1: Schematisch overzicht tewerkstellingsmodaliteiten in geval van artistieke
prestaties.
Bijlage 2: Schematisch overzicht tewerkstelling kunstenaars.
Bijlage 3: Inlichtingenformulier Zelfstandigheidsverklaring.
Bijlage 4: Inlichtingenformulier aanvraag kunstenaarskaart.
Bijlage 5: Discriminerend onderscheid cumulregeling
Bijlage 6: Cijfers aanvragen Visum Kunstenaar
Bijlage 7: Inlichtingenformulier aanvraag Visum Kunstenaar
Bijlage 8: Ontwikkeling in omvang Künstlersozialversicherung
Bijlage 9: Organigram Künstlersozialkasse
Interview Nikol Wellens
Interview Liesbeth Dejonghe
Interview Servaas Le Compte
IV
Onderzoeksopzet.
ONDERZOEKSOPZET. Het opzet van deze meesterproef bestaat erin meer inzicht te bieden in de
problematiek rond het sociaal statuut van de kunstenaar, de pijnpunten bloot te leggen en te
zoeken naar mogelijke alternatieven, verbeteringen en aanbevelingen voor de huidige
regelgeving.
Deze meesterproef omvat vier grote hoofdstukken.
Hoofdstuk één poogt meer duidelijkheid te scheppen over de algemene problematiek inzake
het sociaal statuut van de kunstenaar. Ten eerste wordt voorzien in een nadere bepaling van de
begrippen “kunstenaar” en “sociaal statuut”. De voorbije vijftien jaar onderging het sociaal
statuut van de kunstenaar een totale metamorfose. In het eerste deel wordt toegelicht hoe het
sociaal statuut van de kunstenaar evolueerde van een uitzonderingsregime voor
podiumkunstenaars naar een ruime(re) sociale regelgeving die tracht te voorzien in de noden
van alle kunstenaars. Dit gebeurt aan de hand van een uitvoerige bespreking van de
verschillende wetswijzigingen. Hierbij zullen steeds de nodige kritische kanttekeningen
worden gemaakt.
In het tweede hoofdstuk zal het huidige sociaal statuut van de kunstenaar getoetst worden aan
zorgvuldig gekozen parameters. Gezien het “grillig en gefragmenteerde”9 arbeidsprofiel van
de kunstenaar zal worden nagegaan in hoever het kunstenaarsstatuut voorziet in een afdoende
9 A. FLORÉAL en Y. KHERBACHE, “Het sociaal statuut van de kunstenaar – Van uitbreidingscategorie naar sociaal laboratorium.”, in R. JANVIER, A. VAN REGENMORTEL en V. VERVLIET (eds.), Actuele problemen van het sociale zekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 2003, 478 – 480 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.
V
sociale bescherming voor de kunstenaar. Een tweede belangrijke parameter is de
rechtszekerheid. Er wordt onderzocht of de regeling omtrent het sociaal statuut van de
kunstenaar voldoende de rechtszekerheid waarborgt van deze laatste. Het “Visum
Kunstenaar” is een belangrijk bestanddeel binnen de vernieuwde regeling inzake het sociaal
statuut van de kunstenaar. Voor het welslagen van deze regeling is het belangrijk dat de
toekenning van dit visum efficiënt gebeurt. Verder wordt onderzocht wat de wetswijzigingen
betekenen voor de administratieve last die rust op de schouders van zowel de kunstenaar als
de opdrachtgever. Misbruik en zwartwerk ten slotte zijn sinds jaar en dag terugkerende punten
van kritiek in het debat rond het sociaal statuut van de kunstenaar. De recentste
wetswijzigingen hebben onder meer tot doel te verhelpen aan deze kritiek. De meesterproef
analyseert of de wetswijzigingen slagen in dit opzet.
Het derde hoofdstuk van deze meesterproef gaat na of de afwezigheid van specifieke
kunstenaarsregels voor zelfstandige kunstenaars vanuit juridisch oogpunt te verdedigen valt
en of dit in de praktijk voor de zelfstandige kunstenaar problematisch is. Er wordt hierbij
tevens stilgestaan bij de wijze waarop men deze problematiek in Duitsland regelt. Dat deze
meesterproef haar blik richt op onze Oosterburen mag niet verbazen. Duitsland voorziet de
zelfstandige kunstenaar immers van een uniek systeem waarin hij zijn sociale positie
gewaarborgd ziet.
De analyse van de vernieuwde Commissie Kunstenaars, hoofdrolspeler in het vraagstuk rond
het sociaal statuut van de kunstenaar, gebeurt in hoofdstuk vier.
Het laatste hoofdstuk voorziet in een conclusie waarin de belangrijkste bevindingen van deze
meesterproef worden samengebracht. Dit moet leiden tot één of meerdere aanbevelingen voor
het Belgische recht.
ONDERZOEKSVRAGEN. De belangrijkste rechtsvraag die deze meesterproef behandelt is of het
kunstenaarsstatuut anno 2017 afdoende de belangen van de kunstenaar waarborgt op basis van
de hierboven geschetste parameters (sociale bescherming, misbruik en zwartwerk, het Visum
Kunstenaar en administratieve last). Voorts staat deze thesis stil bij het gebrek aan specifieke
regels voor de zelfstandige kunstenaar. De vraag stelt zich of dit onderscheid in behandeling
tussen de kunstenaar – werknemer en de zelfstandige kunstenaar geoorloofd is vanuit
juridisch oogpunt en of het aangewezen is specifieke kunstenaarsregels te voorzien in het
zelfstandigenstatuut. Een laatste kwestie die deze meesterproef poogt te verduidelijken is of
VI
de nieuwe Commissie Kunstenaars voldoende efficiënt functioneert. Een vlotte toekenning
van bijvoorbeeld de zelfstandigheidsverklaring en het Visum Kunstenaar zijn noodzakelijk
voor het welslagen van de nieuwe regelgeving inzake het sociaal statuut van de kunstenaar.
Voorts is het belangrijk dat er voldoende dialoog plaatsvindt tussen de twee kamers van de
Commissie alsook tussen de verschillende belangengroepen binnen elke kamer. Deze
efficiëntie wordt getoetst aan de hand van interviews met leden van de Commissie en door het
bijwonen van de vergaderingen.
METHODOLOGIE. De gehanteerde methodologie ter beantwoording van de besproken
onderzoeksvragen omvat allereerst de klassieke analyse van wetgeving, rechtspraak en
rechtsleer. Tijdens het onderzoek diende de wetgeving steeds als uitgangspunt. Aan de hand
van de rechtsleer en rechtspraak werd deze wetgeving vervolgens geïnterpreteerd, doorgrond
en kritisch geanalyseerd. De focus ligt hierbij op Belgische bronnen. Ook werd met de nodige
aandacht gekeken naar het Duitse recht.
Naast het klassieke onderzoek werden ook interviews afgenomen met verschillende actoren in
het werkveld om meer inzicht te krijgen in hun belangen en beweegredenen.
De adviezen van de Nationale Arbeidsraad zijn voorts veelvuldig aan bod gekomen tijdens de
masterscriptie. Deze zijn van groot belang aangezien hun doel er onder andere uit bestaat de
pijnpunten van verscheidene sociale vraagstukken bloot te leggen.10 Deze adviezen waren dan
ook richtinggevend voor de uitbouw van verschillende onderdelen van de masterscriptie.
10 http://www.cnt-nar.be/Wie-zijn-we.htm
VII
Maatschappelijke en juridische relevantie
MAATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE. De maatschappelijke relevantie van de hierboven
geformuleerde probleemstellingen is groot. De kunstenaar, als kwetsbare beroepscategorie
avant la lettre, is reeds decennialang het voorwerp van een moeilijk sociaalrechtelijk
vraagstuk. Het uitblijven van een aangepaste regelgeving leidde de afgelopen jaren tot grote
frustratie binnen de sector. Getuigen hiervan zijn een veelheid aan petities en protestacties.
De nieuwe samenstelling en bevoegdheidsuitbreidingen van de Commissie Kunstenaars,
alsook de recente wetswijzigingen zijn op veel vlakken een stap in de goede richting. Het zou
echter van misplaatste naïviteit getuigen om te denken dat hiermee al de problemen van de
baan zijn. Ook vandaag kampt de sector achter met (rechts)onzekerheid en blijven vele
rechtsvragen onbeantwoord.
JURIDISCHE RELEVANTIE. Ook op juridisch vlak betreft dit een actuele problematiek. Men
probeert reeds geruime tijd (tevergeefs) te voorzien in een antwoord op deze ingewikkelde
kwestie. Toch lijkt het waardevol te onderzoeken of de huidige regelgeving nog voor
verbetering vatbaar is. Bijvoorbeeld het feit dat de Belgische wetgeving enkel afwijkende
regels heeft voor de kunstenaar – werknemer, doet bij sommigen11 de wenkbrauwen fronsen.
De geoorloofdheid van zulk onderscheid alsook de haalbaarheid van afwijkende regels voor
zelfstandige kunstenaars lijken interessante juridische kwesties die tot op vandaag nog niet
(voldoende) onderzocht zijn.
11 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.
VIII
IX
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE PROBLEMATIEK EN METAMORFOSE VAN HET KUNSTENAARSSTATUUT
AFDELING I. SITUERING ONDERWERP
ONDERWERP. Deze meesterproef stelt tot doel het sociaal statuut van de kunstenaar, zoals dit
in België is geregeld, vanuit een juridisch oogpunt te analyseren. Om tot een grondige analyse
van deze problematiek te komen is het belangrijk dat enkele begrippen nader worden
gedefinieerd.
§1 Sociaal Statuut
SOCIAAL STATUUT. Een sociaal statuut is een regeling in de sociale zekerheid die voor de
houder van dit statuut rechten en plichten met zich meebrengt.12 Het sociaal statuut beschermt
de houder ervan tegen verschillende sociale risico’s, zoals inkomensverlies ten gevolge van
een arbeidsongeval, ziekte of werkloosheid.13 Om te kunnen genieten van deze sociale
voordelen zal de houder zich evenwel verplicht zien bijdragen te betalen.14
SOCIAAL STATUUT IN BELGIË. De sociale zekerheid in België voorziet drie statuten: het
werknemersstatuut, het statuut van zelfstandige en het ambtenarenstatuut.15 Deze
meesterproef focust op de twee eerste groepen. De laatste categorie – de kunstenaar-
ambtenaar – laten we hier verder buiten beschouwing.
BEPALING STATUUT. In België is het sociaal statuut onlosmakelijk verbonden met de
hoedanigheid waarin de arbeid verricht wordt.16 Aldus geniet men, naargelang men
werknemer of zelfstandige is, van een andere sociaalrechtelijke bescherming. Dit onderscheid
12 Art. 331 Programmawet (I) 27 december 2006, BS 28 december 2006.; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 4. 13 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 4. 14 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 4. 15 J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW, sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 30; http://www.kunstenloket.be/nl/advies/kunstenaarsstatuut; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 3.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 3.16 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 143.
1
hangt af van de beroepsactiviteit, de eventuele gezagsrelatie en het al dan niet aanwezig zijn
van een arbeidsovereenkomst.17
VRIJE KEUZE ARBEIDSRELATIE. Volgens de arbeidsrelatiewet18, daarin gesteund door de
gezaghebbende rechtspraak, staat het de partijen vrij de aard van hun arbeidsrelatie zelf te
bepalen.19 Ze beslissen aldus onderling om te werken als werkgever-werknemer dan wel als
opdrachtgever en zelfstandige.20 Wel moet deze keuze tot uiting komen in de concrete manier
waarop men het werk uitvoert.21 Wanneer de concrete uitvoering tussen partijen conflicteert
met de aard van de arbeidsrelatie, kijkt men naar “de kwalificatie die voortkomt uit de
feitelijke uitoefening indien deze de door de partijen gekozen juridische kwalificatie
uitsluit”22.23
ARBEIDSOVEREENKOMST. Als algemene regel geldt dat enkel indien men een
arbeidsovereenkomst heeft met de opdrachtgever, men onder het sociale zekerheidsstelsel van
de werknemers valt.24 Het voorhanden zijn van een arbeidsovereenkomst is dus cruciaal.25 Dit
is de overeenkomst waarbij een werknemer zich ertoe verbindt, tegen betaling van een loon en
onder het gezag van een werkgever, arbeid te verrichten.26 Verderop zal duidelijk worden dat
het socialezekerheidsrecht voor de kunstenaar uitzonderingen voorziet op dit principe.
GEZAGSRELATIE. Onder ‘gezag’ verstaat men de juridische mogelijkheid tot leiding en
toezicht.27 Leiding heeft betrekking op de vrijheid van organisatie van zowel het werk als de
werktijd.28 Toezicht dan weer, slaat op de mogelijkheid een hiërarchische controle uit te
oefenen.29 Het is echter niet noodzakelijk dat de werkgever dit gezag op voortdurende wijze
17 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 3.18 Art. 331, Programmawet I, 27 december 2006, BS 28 december 2006.19 Cass. 23 december 2002, JTT 2003, 271; Cass. 28 april 2003, JTT 2003, 261; Cass. 8 december 2003, JTT 2004, 122. De Programmawet I, 27 december 2006, BS 28 december 2006 bekrachtigde deze eerdere rechtspraak in artikel 331 en 332.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.20 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.21 Art. 331 Programmawet (I) 27 december 2006, BS 28 december 2006.22 Art. 331 Programmawet (I) 27 december 2006, BS 28 december 2006.23 D. SIMOENS, “knelpunten in het toepassingsgebied van de sociale zekerheidsregelingen voor werknemers en zelfstandigen”, TPR 1987, 95.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.24 Art. 328, Programmawet I, 27 december 2006, BS 28 december 2006; Art. 3, §1 KB nr. 28 van 27 juli 1967, BS 29 juli 1967 a contrario; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, 2016, p. 4.25 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 3.26 Art. 2 en 3 Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten, 3 juli 1978, BS 22 augustus 1978; Cass. 16 oktober 1987, Arr. Cass. 1987 -88, nr. 96;Cass. 6 maar 2000, JTT 2000, 227. 27http://www.kunstenloket.be/nl/Kennisbank/Ondernemen/Zelfstandige%20medewerker%20en%20schijnzelfstandigheid28 Art. 333 Programmawet (I) 27 december 2006, BS 28 december 200629 Art. 333 Programmawet (I) 27 december 2006, BS 28 december 2006; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.
2
uitoefent.30 De loutere mogelijkheid voor de werkgever om de werknemer instructies te geven
over de organisatie en de wijze van uitvoering van het bepaalde werk, volstaat.31
BEOORDELING GEZAGSRELATIE. De rechtspraak, daarin gevolgd door de Arbeidsrelatiewet van
200632, heeft algemene criteria geformuleerd die in acht moeten worden genomen bij de
beoordeling of er sprake is van een gezagsrelatie. Deze algemene criteria zijn i) de wil van
partijen ii) de mogelijkheid om vrij de werktijd en het werk te bepalen en iii) de aanwezigheid
van een hiërarchische controle door een opdrachtgever.33
ONDERSCHEID STATUUT. De twee belangrijkste verschillen tussen het sociaal statuut van de
zelfstandige en dat van de werknemer zijn de te betalen bijdragen en de aard van de geboden
bescherming.34 Werknemers betalen slechts een deel van de sociale zekerheidsbijdragen; het
andere deel wordt betaald door de werkgever.35 Een zelfstandige daarentegen dient zelf te
zorgen voor de betaling van zijn sociale bijdragen.36 De bruto uitkeringen voor werknemers
liggen doorgaans ook hoger dan de uitkeringen voor zelfstandigen.37
§ 2. Kunstenaar
GEEN ALGEMENE DEFINITIE. Een eerste belangrijke vaststelling is dat een algemene en
wettelijke definitie van het begrip ‘kunstenaar’ ontbreekt in het Belgisch recht.38 De
podiumkunstenaar werd in het verleden echter wel nader omschreven als “elke persoon die
met een winstoogmerk deelneemt aan voorstellingen, vertoningen of uitvoeringen van
reproducerende kunst, waaraan hij/zij zijn/haar talent wijdt ten vermake van een publiek,
ongeacht waar die voorstellingen plaatsvinden (in een zaal, in het openbaar, voor de radio of
30 J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p 31.; X, mei Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, 2016, p. 4. 31 Cass. 13 juni 1968, Arr. Cass. 1968, 1239; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.32 Art. 333 Programmawet (I) 27 december 2006, BS 28 december 2006.33 Cass. 3 mei 2004, NJW 2005, 18; Cass. 22 mei 2006, Soc. Kron. 2007, afl. 3, 164; K. VAN DEN LANGERBERGH en A. VAN REGENMORTEL, “Schijnzelfstandigheid na de arbeidsrelatiewet: een eerste evaluatie” in X, CBR Jaarboek 2008 – 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 391; W. VAN EECKHOUTTE en G. DE MAESENEIRE, “Arbeidsrelatieswet – het bepalen van de rechtsaard van arbeidsrelaties”, NJW 2007, afl. 156, 107 e.v.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4. 34 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie ,hoofdstuk 6, Brussel, 2011, p. 17.35 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 10.36 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie ,hoofdstuk 6, Brussel, 2011, p. 17.37 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie ,hoofdstuk 6, Brussel, 2011, p. 17.; D. SIMOENS, knelpunten in het toepassingsgebied van de sociale zekerheidsregelingen voor werknemers en zelfstandigen, TPR 1987, p. 92.38 J. RENIERS, W. COPPENS, S. STEVENS , Fiscale wenken: Kunst en fiscus, ced samsom, 2003, p 60.
3
voor televisie)”.39 De administratieve commentaar waarin de definitie vervat lag, voorzag
daarenboven in een niet – exhaustieve opsomming van beroepen die onder deze definitie
vallen.40 Zo zijn volgens deze administratieve commentaar muzikanten, circusartiesten en
presentatoren wel podiumkunstenaars, in tegenstelling tot mannequins, film – en
toneelregisseurs en choreografen.41 Deze definitie is evenwel te weinig precies om te kunnen
spreken van een algemeen aanvaardbare definiëring van de kunstenaar.
CRITERIUM: ARTISTIEKE PRESTATIE. Het uitblijven van een algemene wettelijke definitie van
het begrip kunstenaar hoeft echter niet problematisch te zijn voor de juridische praktijk. Naar
Belgisch recht is vooral de RSZ-wet betekenisvol om te bepalen of men iemand als
kunstenaar dient te beschouwen. Deze wet definieert in haar artikel 1bis het begrip ‘artistieke
prestatie’.42 Naar analogie met dit artikel kan men dan ook stellen dat een kunstenaar hij is die
zich bezighoudt met de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke oeuvres in de
audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en
de choreografie.43 Dezelfde definitie valt tevens terug te vinden in de wetgeving inzake de
doelgroepvermindering voor kunstenaars en meer recent in de werkloosheidsreglementering.44
RUIME INTERPRETATIE. De notie “artistieke prestatie” wordt overigens zeer ruim
geïnterpreteerd.45 Dit neemt echter niet weg dat er in de praktijk vaak twijfel bestaat over het
artistieke karakter van een prestatie.46 In zulke gevallen zullen de betrokkenen voor de
beoordeling daarvan terecht kunnen bij de Commissie Kunstenaars.47 Het behoort dan ook tot
39 J. RENIERS, W. COPPENS, S. STEVENS , Fiscale wenken: Kunst en fiscus, ced samsom, 2003, p 60.40 J. RENIERS, W. COPPENS, S. STEVENS , Fiscale wenken: Kunst en fiscus , ced samsom, 2003, p 60.41 X., Com.IB., nr. 228/102 - 10342 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door de Programmawet 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.43 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door de Programmawet 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.44 Art. 27, 10° KB houdende de werkloosheidsreglementering, zoals ingevoegd bij wijze van art. 1 KB 7 februari 2014 tot wijziging van de artikelen 27,37, 71bis, 116 en 130 van het Koninklijk Besluit houdende de werkloosheidsreglementering, tot invoeging van een artikel 48bis en tot opheffing van artikel 74bis in hetzelfde besluit en tot wijziging van artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel met bedrijfstoeslag, BS 20 februari 2014; Door het introduceren van deze definitie in de werkloosheidsreglementering werd een harmonisatie beoogd met art. 1bis RSZ – wet.45 Advies N.A.R. nr. 1.744, 13 oktober 2010; Advies N.A.R. nr. 1.810, 17 juli 2012, nr. 1.810, www.cnt-nar.be; X, Een nieuw sociaal statuut voor kunstenaars, februari 2003, FOD Sociale zekerheid, p. 1.46 Advies N.A.R. nr. 1.415 van 23 oktober 2002, 4.47 G – L BALLON, K. BERGHS, E. BOUTMANS, D. DE LAETER, H. FEYS, C. JACOBS, R. MICHEL, R. PAUWELS, G. SOUVEREYNS, E. STEEGMANS, W. VANDEPUTTE, K. VANDERPERRE, E. VANHEUSDEN, Kunstenaarszakboekje, Kluwer, Mechelen, 2007, p. 252.
4
de bevoegdheid van deze Commissie om te beoordelen of een prestatie al dan niet artistiek
van aard is.48
BEOORDELING DOOR DE COMMISSIE. Voor de inhoudelijke aspecten van de artistieke aard van
een prestatie heeft de Commissie Kunstenaars enkele basisbeginselen uitgewerkt. Ten eerste
legt ze de nadruk op de uitgevoerde activiteit en niet op de persoon die uitvoert.49 Ook moet
de artistieke component van de prestatie primeren.50 Puur ambachtelijke activiteiten worden
dan ook niet als artistiek aanzien.51 Verder leiden enkel zuiver artistieke bezigheden tot het
sociaal kunstenaarsstatuut.52 Deze beoordeling blijkt echter vaak een moeilijke
evenwichtsoefening voor de Commissie, in het bijzonder omdat hierin vertegenwoordigers
van de verschillende belangengroepen zetelen. Momenteel woedt bijvoorbeeld de discussie
binnen de Commissie of de activiteit van een diskjockey dient te worden beschouwd als een
artistieke prestatie in de zin van artikel 1bis. Hierbij worden verschillende elementen in
rekening gebracht. Een eerste belangrijk element is of de diskjockey zijn eigen muziek, dan
wel de muziek van anderen brengt. Voorts kijkt de Commissie of de diskjockey een origineel
element toevoegt aan de muziek, door bijvoorbeeld een speciaal effect, overgang of
lichtspel.53 De recente ontwikkelingen binnen deze Commissie en haar tekortkomingen
worden verder in de meesterproef uiteengezet.
AFDELING II. DE KUNSTENAAR: EEN SPECIFIEKE BEROEPSCATEGORIE
SPECIFIEKE BEROEPSCATEGORIE. De sociale bescherming van de beroepscategorie van de
kunstenaar geldt sinds jaar en dag als een complex vraagstuk binnen de wereld van de sociale
zekerheid in België. Het divers karakter van het beroep van de kunstenaar ligt hiervan aan de
basis .54
48 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969 ; X, Een nieuw sociaal statuut voor kunstenaars, februari 2003, FOD sociale zekerheid, 2.49 X, “Het begrip “artistieke activiteit””, Ontwerptekst voor het activiteitenverslag 2010 van de Commissie “Kunstenaars”, 2010, p 2 – 3.50X, “Het begrip “artistieke activiteit””, Ontwerptekst voor het activiteitenverslag 2010 van de Commissie “Kunstenaars”, 2010, p 2 – 3.51 J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 35.52 X, “Het begrip “artistieke activiteit””, Ontwerptekst voor het activiteitenverslag 2010 van de Commissie “Kunstenaars”, 2010, p 3.53 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016. 54 Y. KHERBACHE, Het kunstenaarsstatuut: een lang en complex verhaal, N.I.C.C., 11 november 2000, p. 16.
5
Immers, het arbeidsprofiel van de kunstenaar geldt als “grillig en gefragmenteerd”.55 Dit komt
onder andere doordat de artistieke sector gekenmerkt wordt door onzekere en onregelmatige
inkomsten en contracten van diverse aard.56 Hoewel men in de loopbaanliteratuur reeds
geruime tijd spreekt van een nieuw loopbaantijdperk met meer ongebonden loopbanen stelt
met vast dat de gemiddelde werknemer in België er nog steeds een vrij traditionele en stabiele
loopbaan op nahoudt.57 De artistieke sector is echter de uitzondering op de regel. De
arbeidsmarkt van de kunsten wordt dan ook in het bijzonder gekenmerkt door veeleer
projectmatig werk.58 Een aaneenschakeling van eigen projecten en opdrachten van doorgaans
korte duur en bij verschillende opdrachtgevers zijn dan ook doorgaans de regel.59
Het opbouwen van een gepaste sociale bescherming wordt hierdoor aanzienlijk bemoeilijkt.60
Zowel het algemene werknemersstelsel als het stelsel van de zelfstandige slagen er niet in de
nodige oplossingen te bieden.61 Het Belgische werknemersstelsel is immers nog steeds
gebaseerd op het klassieke, maar ondertussen achterhaalde, model van voltijdse
tewerkstelling.62 Het zelfstandigenstatuut dan weer is voor het overgrote merendeel der
kunstenaars dan weer financieel niet haalbaar.63 Zodoende heeft het Belgische
socialezekerheidsrecht getracht een afwijkende regeling voor de kunstenaar uit te werken.
OPDRACHTWERK. De vraag of een kunstenaar als zelfstandige dan wel als werknemer werkt
stelt zich daarenboven enkel ingeval de kunstenaar in opdracht creëert. Immers wanneer er
55 A. FLORÉAL en Y. KHERBACHE, “Het sociaal statuut van de kunstenaar – Van uitbreidingscategorie naar sociaal laboratorium.”, in R. JANVIER, A. VAN REGENMORTEL en V. VERVLIET (eds.), Actuele problemen van het sociale zekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 2003, 478 – 480.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.56 A. FLORÉAL en Y. KHERBACHE, “Het sociaal statuut van de kunstenaar – Van uitbreidingscategorie naar sociaal laboratorium.”, in R. JANVIER, A. VAN REGENMORTEL en V. VERVLIET (eds.), Actuele problemen van het sociale zekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 2003, 478 – 480; J. SIONGERS, A. VAN STEEN en J. LIEVENS, Loont Passie? – Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Onderzoeksgroep CuDOS - Vakgroep Sociologie – UGent 2016, p. 3.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.57 J. SIONGERS, A. VAN STEEN en J. LIEVENS, Loont Passie? – Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Onderzoeksgroep CuDOS - Vakgroep Sociologie – UGent 2016, p. 4. 58 J. SIONGERS, A. VAN STEEN en J. LIEVENS, Loont Passie? – Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Onderzoeksgroep CuDOS - Vakgroep Sociologie – UGent 2016, p. 3. 59http://kunstenpunt.p.a.mrhenry.eu/dossiers/kunstenaarcentraal/609-loont-passie-een-onderzoek-naar-de-sociaal-economische-positie-van-professionele-kunstenaars-in-vlaanderen 60 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.61 A. FLORÉAL en Y. KHERBACHE, “Het sociaal statuut van de kunstenaar – Van uitbreidingscategorie naar sociaal laboratorium.”, in R. JANVIER, A. VAN REGENMORTEL en V. VERVLIET (eds.), Actuele problemen van het sociale zekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 2003, 478 – 480.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 5.62 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.63 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.
6
geen opdracht voorhanden is, is er evidentelijk geen sprake van een relatie werkgever –
werknemer.64
§1. Statuut bij uitoefening artistieke activiteit
ONDERSCHEID NAARGELANG UITGEOEFENDE ACTIVITEIT. De afgelopen jaren peilde de
Universiteit van Gent in samenwerking met onderzoeksgroep CuDOS in een uitgebreid
onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen.65
Dit onderzoek stelt grote verschillen vast inzake de keuze van het sociaal statuut van de
kunstenaar. Deze keuze varieert naargelang de artistieke discipline waarin de kunstenaar
werkzaam is en de netto-inkomsten die deze verschillende activiteiten genereren.66 Zo merkt
het rapport op dat zowel schrijvers als beeldende kunstenaars slechts in uitzonderlijke
gevallen werkzaam zijn als werknemer.67 Podiumkunstenaars zijn daarentegen in meer dan de
helft van de gevallen in loondienst actief. De overige podiumkunstenaars wenden zich tot een
uitzendbureau of een sociaal bureau voor kunstenaars.68 Daartussen vindt men de muzikanten,
scenaristen en regisseurs. Binnen dit segment van de professioneel actieve kunstenaars is
dertig tot vijfendertig procent werkzaam in loondienst. Het aantal kunstenaars dat werkt met
contracten via een sociaal bureau voor kunstenaars of een uitzendbureau schommelt tussen de
dertig en veertig percent.69 Het grootste aantal zelfstandige kunstenaar in hoofd- of bijberoep
vindt men bij illustratoren en schrijvers.70
64 J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 31.; Zie bijlage 1 voor een schematisch overzicht van de tewerkstellingsmodaliteiten ingeval van artistieke prestaties.65 J. SIONGERS, A. VAN STEEN en J. LIEVENS, Loont Passie? – Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Onderzoeksgroep CuDOS - Vakgroep Sociologie – UGent 2016, p. 3; zie ook: http://kunstenpunt.f.mrhenry.be.s3.amazonaws.com/2016/11/rapport-kunstenaars-FINAAL 66 J. SIONGERS, A. VAN STEEN en J. LIEVENS, Loont Passie? – Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Onderzoeksgroep CuDOS - Vakgroep Sociologie – UGent 2016, p. 54.67J. SIONGERS, A. VAN STEEN en J. LIEVENS, Loont Passie? – Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Onderzoeksgroep CuDOS - Vakgroep Sociologie – UGent 2016, p. 54.68http://kunstenpunt.p.a.mrhenry.eu/dossiers/kunstenaarcentraal/609-loont-passie-een-onderzoek-naar-de-sociaal-economische-positie-van-professionele-kunstenaars-in-vlaanderen. 69http://kunstenpunt.p.a.mrhenry.eu/dossiers/kunstenaarcentraal/609-loont-passie-een-onderzoek-naar-de-sociaal-economische-positie-van-professionele-kunstenaars-in-vlaanderen; 70 Voor een schematisch overzicht van het verschil in statuut naargelang de artistieke activiteit zie bijlage 2.; Voor een uitgebreidere uiteenzetting van dit onderdeel zie: J. SIONGERS, A. VAN STEEN en J. LIEVENS, Loont Passie? – Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Onderzoeksgroep CuDOS - Vakgroep Sociologie – UGent 2016, p. 54.
7
§2. Kunstenaar als werknemer
KUNSTENAAR ALS WERKNEMER. Er zijn een aantal verschillende scenario’s denkbaar waarin
een kunstenaar werkt als werknemer. Dit is ten eerste het geval wanneer de kunstenaar een
artistieke prestatie levert in opdracht en onder het gezag van een opdrachtgever.71 De
kunstenaar die onderhevig is aan het gezag van die opdrachtgever, is verbonden door een
arbeidsovereenkomst.72 Verder laat artikel 1bis van de RSZ-wet de kunstenaar toe om via een
visum kunstenaar, bij afwezigheid van gezag, alsnog als werknemer te worden
tewerkgesteld.73 De onderwerping van de kunstenaar – werknemer aan het sociaal statuut van
werknemers is bovendien absoluut.74 Ten slotte geldt er voor het begrip “passende
werkaanbieding” een specifieke invulling voor de kunstenaar die rekening houdt met de
specificiteit van deze beroepscategorie.75 Dit wordt verderop in de meesterproef uitgebreid
toegelicht.
KUNSTENAAR GEBONDEN DOOR ARBEIDSOVEREENKOMST. De eerste wijze waarop een
kunstenaar tewerkgesteld kan worden als werknemer is via de klassieke
arbeidsovereenkomst.76 Het is hiervoor van kapitaal belang dat de hierboven besproken
gezagsrelatie tussen de kunstenaar en diens werkgever voorhanden is.77 Wanneer een
kunstenaar werkt onder een arbeidsovereenkomst is het arbeidsrecht integraal van
toepassing.78
VISUM KUNSTENAAR. Ook bij ontstentenis van een arbeidsovereenkomst is de kunstenaar in
de mogelijkheid te werken als werknemer.79 Hiervoor moet de kunstenaar beschikken over
een Visum Kunstenaar, dat hij dient aan te vragen bij de Commissie Kunstenaars.80 Dit visum
71 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 14.72 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie ,hoofdstuk 6, Brussel, 2011, p. 20.73 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door de Programmawet 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 15.74 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie ,hoofdstuk 6, Brussel, 2011, p. 19.75 Y. KHERBACHE, “Combinatie artistieke activiteit met werkloosheid”, in G.L. BALLON (e.a.) Kunstenaarszakboekje 2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 192-198.76 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 20.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 14.77 Art. 2 en 3 Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten, 3 juli 1978, BS 22 augustus 197878 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 20.79 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 15.
8
bevestigt de artistieke aard van de door de kunstenaar geleverde prestaties.81 Voorts is het
vanuit juridisch oogpunt belangrijk op te merken dat indien geopteerd wordt voor een Visum
Kunstenaar, de arbeidsrechtelijke bepalingen niet van toepassing zijn.82 Immers, onder artikel
1bis RSZ-wet wordt de relatie tussen werkgever en werknemer niet geregeld door het
arbeidsrecht.83
Onder het oude artikel 1bis-regime kon de kunstenaar, indien hij een
zelfstandigheidverklaring had, reeds genieten van een onweerlegbaar vermoeden van
zelfstandigheid.84 Aan de vooravond van de wetswijziging van 26 december 2013 was één van
de vraagstukken of het vernieuwde artikel 1bis beschouwd kon worden als een bepaling
conform artikel 332 van de Arbeidsrelatiewet.85 Dé hamvraag is nu of de het wettelijke
vermoeden dat vervat ligt in het Visum Kunstenaar weerlegbaar of onweerlegbaar is.
In de beperkte rechtsleer die hierover reeds verscheen neemt men de positie aan dat het een
onweerlegbaar vermoeden betreft, waardoor de Arbeidsrelatiewet niet van toepassing is.86
Hierdoor is de contractsvrijheid van de partijen om hun en rechten en verplichtingen te
80 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door de Programmawet 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.81 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 15.82 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 15.83 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 15.84 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 166.85 Art. 332 Programmawet (I) 27 december 2006, BS 28 december 2006 bepaalt: “Hetzij wanneer de uitoefening van de arbeidsrelatie voldoende elementen naar voor brengt die, beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, onverenigbaar zijn met de kwalificatie die door de partijen aan de arbeidsrelatie wordt gegeven, hetzij wanneer de kwalificatie die door de partijen aan de arbeidsrelatie wordt gegeven niet overeenstemt met de aard van de arbeidsrelatie zoals deze wordt vermoed overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V/1 en dit vermoeden niet wordt weerlegd, gebeurt er een herkwalificatie van de arbeidsrelatie en wordt er een overeenstemmend stelsel van sociale zekerheid toegepast, zonder evenwel afbreuk te doen aan de volgende bepalingen : 1) artikel 2, § 1, 1° en 3°, van de wet van 27 juni 1969, artikel 2, § 1, 1° en 3°, van de wet van 29 juni 1981 en artikel 3, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit nr. 38, alsook iedere bepaling die op basis van deze bepalingen genomen werd; 2) in algemene zin, elke wettelijke of reglementaire bepaling die de uitoefening van een beroep of een bepaalde activiteit in de hoedanigheid van zelfstandige of werknemer in de zin van deze wet oplegt of onweerlegbaar vermoedt.] De elementen die in het eerste lid worden bedoeld, worden beoordeeld op basis van de algemene criteria zoals gedefinieerd in artikel 333 en, desgevallend, van de specifieke criteria van juridische of socio-economische aard die overeenkomstig de adviesprocedure van hoofdstuk V worden vastgesteld.”.86 NAR, advies nr 1.744, 13 oktober 2010 , p. 9; E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 157 – 158; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 15.
9
bepalen determinerend, wanneer de kunstenaar werkt onder het Visum Kunstenaar.87
Verderop in de meesterproef zal blijken dat de afwezigheid van het arbeidsrecht in de praktijk
vaak misbruik in de hand werkt.
Deze stellingname van de rechtsleer ligt in lijn met wat de Arbeidsrelatiewet beoogde. In haar
Memorie van Toelichting bepaalt ze immers dat het toenmalige artikel 1bis van de RSZ-wet
een voorbeeld is van een wettelijke bepalingen die onweerlegbaar laat vermoeden dat een
beroep in de hoedanigheid van zelfstandige of van werknemer wordt uitgeoefend.88
Over het al dan niet onweerlegbaar vermoeden van werknemerschap doormiddel van een
Visum Kunstenaar, kunnen mijns inziens een aantal bemerkingen worden gemaakt. De
Commissie Kunstenaars heeft ten eerste geen bevoegdheid gekregen om controles uit te
voeren op het terrein en er zijn tot op vandaag nog geen klachten van misbruik bekend.89 Toch
is er in het werkveld de nodige controverse. Zo stelt N. WELLENS, vertegenwoordiger van de
artistieke sector binnen de Commissie, dat ze het mogelijk acht dat indien de sociale inspectie
misbruik vaststelt, hierover verslag wordt uitgebracht bij de Commissie, waarop de
Commissie het visum vroegtijdig kan intrekken.90 De wet voorziet momenteel echter niet in
zo’n procedure. Voorts is de wet mijns inziens zeer ongelukkig geformuleerd op dit vlak. Zo
stelt artikel 1, paragraaf 1 van het Koninklijk Besluit van 26 maart 2014 tot aanvulling van het
sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van
het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart het volgende: “Het visum kunstenaar
bedoeld in artikel 1bis, § 1, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van
28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders moet het
voorwerp uitmaken van een hernieuwingsaanvraag om de 5 jaar en kan worden ingetrokken
door de Commissie Kunstenaars in geval van misbruik of indien de voorwaarden bedoeld in
het eerste lid van voormeld artikel niet worden nageleefd.”91 Hoewel dit ingaat tegen de
heersende opvatting binnen de sector en de rechtsleer, dient men naar mijn mening op basis
87 NAR, advies nr 1.744, 13 oktober 2010 , p. 9; E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 157 – 158; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 15.88 Memorie van Toelichting bij Programmawet I, 27 december 2006, Parl. St. Kamer 2006 – 07, nr. 2773/01, p 214.89 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.90 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.91 Art. 1, §1 KB 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart, BS 17 april 2014.
10
van deze bepaling te besluiten dat het om een weerlegbaar vermoeden gaat. Het is dan ook
cruciaal dat de wetgever hieromtrent duidelijkheid schept ter wille van de rechtszekerheid.
RECHTEN EN PLICHTEN VAN KUNSTENAAR-WERKNEMER IN DE SOCIALE ZEKERHEID. In het
werknemersstelsel zijn zowel de kunstenaar-werknemer als de werkgever er toe gehouden
bijdragen betalen.92 De werkgever draagt de verantwoordelijkheid om bijdragen op het loon
van de kunstenaar-werknemer in te houden en deze door te storten.93 De bijdrage aan de RSZ
bestaat uit een werkgeversbijdrage en een werknemersbijdrage.94 De werkgeversbijdrage is
een minimumbijdrage van 32% bovenop het brutoloon.95 De werknemer-kunstenaar is er toe
gehouden een bijdrage van 13,07% van zijn brutoloon af te dragen.96 Deze bijdrage aan de
RSZ verspreidt men over de verschillende takken van de sociale zekerheid waarvoor een
werknemer sociale bescherming geniet.97
PROBLEMEN VAN DE KUNSTENAAR-WERKNEMER. Echter zal dit voor de kunstenaar vaak
problematisch zijn. In de praktijk bepaalt de kunstenaar niet zelden zelf zijn werk en werktijd,
zonder controle door de opdrachtgever.98 Veel kunstenaars zien de band van
ondergeschiktheid ten aanzien van de opdrachtgever overigens als een beperking van hun
artistieke vrijheid.99 Deze band van ondergeschiktheid is bovendien vaak moeilijk te bewijzen
in het kader van een artistieke activiteit.100 Ook dient te worden vastgesteld dat de
beroepscategorie der kunstenaars er in de praktijk geregeld van afziet een schriftelijke
overeenkomst te sluiten met de opdrachtgever, wat de regelgeving niet ten goede komt.101
Langs werkgeverszijde dan weer, is het tewerkstellen van een kunstenaar als werknemer
allesbehalve vanzelfsprekend. Een werkgever zal, zeker voor tijdelijke en beperkte
92 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 8.93 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 8.94 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 8.95 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 8.96 http://www.mediarte.be/nl/financieel#Bijdragen; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 18.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 897 Het betreft hier: arbeidsongevallenverzekering, pensioen, beroepsziekteverzekering gezinsbijslag, werkloosheid, ziekte- en invaliditeitsverzekering en jaarlijkse vakantie; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 9.98 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 144.99 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.100 NAR, advies nr 1.744, 13 oktober 2010 , p. 8.101 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 144.
11
opdrachten, in de praktijk niet snel geneigd zijn om een kunstenaar als werknemer tewerk te
stellen omwille van de hoge sociale premies die hiermee gepaard gaan.102
§3. Kunstenaar als zelfstandige
KUNSTENAAR ALS ZELFSTANDIGE. Naar Belgisch recht geldt een ruime toepassing van het
zelfstandigenstatuut. Immers, artikel 3, §1 van het Koninklijk Besluit nr. 28 van 27 juli 1967
bepaalt dat: “eenieder die niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst of een
ambtenarenstatuut en een beroepsbezigheid uitoefent, onderworpen wordt aan het
zelfstandigenstatuut”. In de vorige paragraaf werd reeds gewezen op de bewijsmoeilijkheden
waarmee de kunstenaar geconfronteerd kan worden, wanneer hij de gezagsrelatie ten aanzien
van zijn werkgever probeert aan te tonen.
RECHTEN EN PLICHTEN VAN DE KUNSTENAAR ALS ZELFSTANDIGE. De bijdrage die de
zelfstandige kunstenaar dient te betalen bedraagt 21% van het netto beroepsinkomen voor
inkomsten tot 57.415,67 euro.103 Op de inkomsten die hoger liggen, moet men sociale
bijdragen betalen ten bedrage van 14,16% van het netto beroepsinkomen per jaar.104 Het
gedeelte boven 84.612,53 euro netto beroepsinkomen per jaar, is vrijgesteld van bijdragen.105
Een zelfstandige moet beduidend minder sociale bijdragen betalen dan een werknemer in de
sociale zekerheid.106 Keerzijde van de medaille is dan ook dat hij een veel minder uitgebreide
sociale bescherming geniet.107 In tegenstelling tot de kunstenaar-werknemer is de zelfstandige
kunstenaar bijvoorbeeld niet verzekerd tegen werkloosheid, arbeidsongevallen of
beroepsziekten.108 Niets weerhoudt de zelfstandige kunstenaar er uiteraard van zich
individueel te verzekeren ter dekking van bepaalde risico’s, zoals arbeidsongeschiktheid en
arbeidsongevallen.109
PROBLEMEN VAN DE KUNSTENAAR ALS ZELFSTANDIGE. Het residuair toegepaste
zelfstandigenstatuut lijkt echter niet tegemoet te komen aan de noden die de specifieke
102 D. CUYPERS, “Het sociaal statuut van de kunstenaar. Een Inleiding” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 285.103 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 19; X, Folder Bijdragen 2017 voornaamste categorieën van verzekeringsplichtigen, Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, januari 2017, p 1.104 Art. 12, §1, 1° en 2°, KB nr 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen 27 juli 1967, BS 29 juli 1967.105 X, Folder Bijdragen 2017 voornaamste categorieën van verzekeringsplichtigen, Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, januari 2017, pp. 1 – 3, 5 – 8. 106 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 19.107 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 19.108 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 19.109 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 19.
12
beroepscategorie der kunstenaars met zich meebrengt. Immers, de voorwaarde om te kunnen
genieten van dit zelfstandigenstatuut is dat op regelmatige tijdstippen sociale bijdragen
betaald worden door de kunstenaar. Dit lijkt een problematisch gegeven, daar het gros van de
kunstenaars geen grootverdieners zijn en slechts op onregelmatige tijdstippen inkomsten
genereren ingevolge het onregelmatig karakter van de opdrachten.110 Daarom lijkt het
werknemersregime in deze context dan ook meer waarborgen te bieden.
AFDELING III. HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET ‘KUNSTENAARSSTATUUT IN BELGIË.
§1. Eerste wetgevend initiatief: Koninklijk Besluit van 28 november 1969
SCHOUWSPELARTIESTEN. De wetgever poogde in 1969 een eerste maal om de kunstenaar te
doen genieten van het werknemersregime. Dit gebeurde op aansturen van voormalig minister
van Sociale Zaken Louis Major, wiens bedoeling het was de podiumkunstenaar de meest
verregaande sociale bescherming te bieden.111 Op grond van artikel 3, 2° van het KB van 28
november 1969 werd bepaald dat een schouwspelartiest, aangeworven en betaald om op te
treden tijdens voorstelling, onder het werknemersstelsel viel.112
TEKORTKOMINGEN. Achilleshiel van deze regeling was het feit dat het Koninklijk Besluit zich
slechts beperkte tot schouwspelartiesten. Dit gaf aanleiding tot veel controverse in de
rechtspraak en rechtsleer.113 Een eerste discussiepunt betrof de vraag wie moest worden
beschouwd als een schouwspelartiest.114 De rechtspraak toont aan dat het bij bepaalde
beroepen (bv. stripteaseuses, disjockeys, mannequins) moeilijk was te achterhalen of het al
dan niet een “werkelijk schouwspel” betrof.115 Daarenboven ging het Koninklijk Besluit 110 Zie enquête uitgevoerd door het Nationaal Kunstenaarsplatform in 1999 – 2000 vermeld in: http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPubDoc&TID=33614047&LANG=nl ) alsook in A. FLORÉAL en Y. KHERBACHE, “Het sociaal statuut van de kunstenaar – Van uitbreidingscategorie naar sociaallaboratorium.”, in R. JANVIER, A. VAN REGENMORTEL EN V. VERVLIET (eds.), Actuele problemen van het sociale zekerheidsrecht, Brugge, Die Keure, 2003, pp. 478 – 480 , 481; voor beeldende kunstenaars kan specifiek worden verwezen naar het onderzoek van het Kunstenloket ‘Inkomsten beeldende kunstenaars’, juni 2006 en het onderzoeksrapport van het NICC, 2008. 111 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 361.112 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie ,hoofdstuk 6, Brussel, 2011, p. 5. 113 H. DE CLERCQ, “Orkestmusici en de sociale zekerheid” noot onder Cass. 22 maart 1982, RW 1982 -83, 985 – 986; I. DE WILDE, “de socialezekerheidspositie van schouwspelartiesten, Jur. Falc. 2000 – 01, 567 – 577; R. ELST, “Schouwspelartiesten en de sociale zekerheid voor werknemers”, TSR 1992, 49 – 50; S. GYSEN, “De kunstenaar en de sociale zekerheid” in K. RIMANQUE (red.), Kunst en recht, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1995, 255 -260; memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet (I), Parl. St. Kamer, nr. 50, 2124/001, p. 34 – 36114 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 362.115 Arbrb. Gent 26 november 1973, AR nr. 6908/72; Arbrb. Antwerpen 4 oktober 1976, JTT 1977, 257; Arbh. Gent 16 december 1974, JTT, 1975, 157; Arbrb. Brussel 1 december 1994, AM 1996, 329; Arbrb. Brussel 14
13
helemaal aan zijn oorspronkelijke doel voorbij. Het doel was om de schouwspelartiest sociale
zekerheidsbescherming te bieden.116 Echter stelde men al snel (en stelt men nog steeds) vast
dat in de praktijk de kunstenaar gewoon vergoed wordt voor zijn diensten, zonder dat diens
werkgever tegemoetkomt aan zijn plicht om sociale bijdragen te betalen.117
GEVOLGEN VOOR DE PRAKTIJK. Dit leidde ertoe dat menig podiumkunstenaar de facto op geen
enkele sociale bescherming kon terugvallen.118 Vele artiesten gaven, gedreven door de wens
om toch enigszins sociaal verzekerd te zijn, daarom mede de voorkeur aan het
zelfstandigenstatuut.119
REACTIE HOF VAN CASSATIE. Dit werd tien jaar na de inwerkingtreding van het Koninklijk
Besluit een halt toegeroepen door het Hof van Cassatie. Het Hof oordeelde in zijn arrest van
12 februari 1979120 dat een feitenrechter enkel volgende vereisten diende te verifiëren in zijn
beoordeling of artikel 3, 2° Uitvoeringsbesluit RSZ – wet van toepassing was: i) de betrokken
persoon is een schouwspelartiest, ii) werd tegen betaling van een loon aangeworven en iii)
treedt op tijdens publieke voorstellingen.121 Indien aan voormelde voorwaarden cumulatief
werd voldaan, kwalificeerde het Hof de onderwerping aan het werknemersregime als
absoluut.122 Het leveren van een tegenbewijs, door aan te tonen dat men zich niet in
gelijksoortige omstandigheden als een werknemer bevond, werd door het Hof van Cassatie
dan ook resoluut uitgesloten.123 Door dit arrest, dat overigens door latere rechtspraak werd
april 1995, JTT 1995, 444; Arbrb Verviers 23 februari 1996, AM 1997, 87 Arbh. Brussel 12 december 1980, TSR 1981, 572; Arbh. Antwerpen 19 februari 1982, Limb. Rechtsl. 1982, 140; Arbh Luik 27 september 1983, JTT, 480; Arbh. Antwerpen 2 mei 1989, Soc. Kron. 1992, 214; Arbh Brussel 5 maart 1990, JTT 1990, 427; Arbh Luik 2 april 1992, Soc Kron. 1996, 620; Arbh. Gent 10 november 1998, AJT 1998 – 99, 861.; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 6.116 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 362.117Zie enquête uitgevoerd door het Nationaal Kunstenaarsplatform in 1999 – 2000, in A. FLORÉAL en Y. KHERBACHE, E, “Het sociaal statuut van de kunstenaar – Van uitbreidingscategorie naar sociaallaboratorium.”, IN R. JANVIER, A. VAN REGENMORTEL EN V. VERVLIET (eds.), Actuele problemen van het sociale zekerheidsrecht,Brugge, Die Keure, 2003, 478 – 480 , 481; voor beeldende kunstenaars kan specifiek worden verwezen naar het onderzoek: X, ‘Inkomsten beeldende kunstenaars’, Kunstenloket VZW, juni 2006.118 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 362.119 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 6 – 7.120 Cass. 27 februari 1984, T.S.R. 1984, 248 – 250 en later expliciet bevestigd in Cass. 30 april 1984, JTT 1985, 86 en BTZS 1985, 346.121 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 6.; I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 362.122 Cass. 12 februari 1979, JTT 1980, 44.123 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 361 – 362.
14
bevestigd, werden podiumkunstenaars als zelfstandige steevast geweigerd door het
Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ).124 In het volgende
hoofdstuk zal worden bellicht hoe de wetgever met de invoering van het sociaal
kunstenaarsstatuut in 2002 de rechtspraak van het Hof van Cassatie heeft “overruled”.
§2. Nieuw sociaal kunstenaarsstatuut
A. Voorgeschiedenis: 30 jaar sociale onvrede
DECENNIALANGE CONTROVERSE. Om de ratio legis achter het Kunstenaarsstatuut te begrijpen
dient men te kijken naar de sociale context waarin deze regelgeving tot stand is gekomen. De
memorie van toelichting van de Programmawet van 24 december 2002 bepaalt in dat verband
dat artikel 1bis er kwam “na drie decennia van rechtsonzekerheid, na twee decennia van
gebrekkige sociale bescherming voor sommige artiesten en na méér dan één decennium van
onmogelijkheid zich als zelfstandige schouwspelartiest in te schrijven”.125
Voorts is het naar mijn mening in de artistieke sector niet gemakkelijk om baanbrekend
wetgevend werk te verrichten door de vele belangengroepen waar rekening mee moet worden
gehouden. Daarenboven geldt er een enorme diversiteit tussen de verschillende soorten
kunstenaars.126 Dit zorgt voor een grote uiteenlopendheid wat betreft hun socio-economisch
profiel, waardoor het aannemen van gemeenschappelijke standpunten aanzienlijk wordt
bemoeilijk.127
Het reeds besproken Koninklijk Besluit van 28 november 1969 vormde een eerste aanzet tot
de ontwikkeling van een kunstenaarsstatuut. Uiteindelijk duurde het ruim dertig jaar alvorens
men tot nieuw een akkoord kwam. Dit illustreert op treffende wijze de moeilijke
belangenafwegingen en de complexiteit waarmee deze materie sinds jaar en dag te kampen
heeft.
Het moeilijke klimaat waarin het kunstenaarsstatuut werd onderhandeld wordt passend
verwoord door A. CLAES, Belgische kunstenaar en betrokken bij de onderhandelingen over de
herziening van het sociaal kunstenaarsstatuut van 1969: “In 2002 waren we moegedacht. We
124Cass. 27 februari 1984, TSR, 1984, 248; Cass. 30 april 1984, JTT 1985, 86 en BTSZ 1985, 346, noot R. ELST; Cass. 5 november 1984, Soc. Kron. 1985, 11; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 6. 125 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, 5 december 2002, p 35.126 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, 5 december 2002 p 39. 127 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, 5 december 2002 p 39.
15
hadden vanaf 1998 gediscussieerd, maar de rek was eruit. Toen eind 2002 het nieuwe sociaal
kunstenaarsstatuut werd gepresenteerd, dachten sommigen: “Is dit het nu?”” 128
B. Belangrijkste innovaties
1. Basisprincipe: weerlegbaar vermoeden
“HET KUNSTENAARSSTATUUT”. Welbewust van de hierboven reeds besproken tekortkomingen
in het Koninklijk Besluit van 28 november 1969 en gedreven door sociale onvrede,
decennialange discussies, wetsvoorstellen en onderzoeken, heropent men uiteindelijk in 1998
de onderhandelingen over een nieuw sociaal statuut van de kunstenaar.129 In 2002 resulteren
deze onderhandelingen in de geboorte van “het kunstenaarsstatuut”.130 Deze regelgeving trad
in werking op 1 juli 2003.131
GEEN APART STATUUT. Het is van belang erop te wijzen dat het kunstenaarsstatuut geen
sociale zekerheidsstatuut sui generis vormt met eigen sociale bijdragen en bescherming, maar
eerder geldt als een verzameling van specifieke kunstenaarsregels in de sociale zekerheid én
de werkloosheidreglementering.132 Deze regels maken dat je als kunstenaar zonder
arbeidscontract toch nog onder het werknemersstatuut valt.133 Artikel 1bis van de RSZ-wet
creëert aldus volgens de Nationale Arbeidsraad een weerlegbaar vermoeden van
onderwerping aan het sociale zekerheidsstelsel van de werknemer voor podiumkunstenaars en
scheppende kunstenaars.134 Zo zal de kunstenaar kunnen genieten van een betere sociale
bescherming.135
128 F. VAN DER AA, Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 129 J. RENIERS, W. COPPENS, S. STEVENS, Fiscale wenken: Kunst en fiscus, Diegem, Ced. Samsom, 2003,p 220; Voorstel van wet betreffende het socialezekerheidsstatuut van artiesten, Parl. St. Senaat 1988 (B.Z.), 64-1.; Voorstel van wet tot aanpassing van reglementering inzake de sociale zekerheid van schouwspelartiesten, Parl. St. Senaat 1988 (B.Z.), 124 – 1; Voorstel van wet betreffende het socialezekerheidsstatuut van de schouwspelartiesten, Parl. St. Senaat 1989 -90, 857 – 1; Voorstel van wet houdende het social statuut van de podiumkunstenaars, Parl. St. Kamer 1999 (B.Z.), 73/1; Voorstel van wet houdende het social statuut van de uitvoerende kunstenaars, Parl. St. Kamer 1999, 173/001; M . ARSLAN; S. AUGUSTIJNEN, Het kunstenaarsstatuut discrimineert, mevrouw De Koninck, De Morgen, vrijdag 28 juni 2013.130 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4.131 Art. 170 Programmawet (I)24 december 2002, BS 31 december 2002.; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 6.132K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie ,hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 4. 133 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door de Programmawet 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.134 Advies nr. 1.744 van 13 oktober 2010, p. 5. 135 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.
16
ONDERWERPING ALLE KUNSTENAARS. De grootste innovatie van het sociaal kunstenaarsstatuut
is dat het een onderwerping van alle kunstenaars nastreeft.136 Immers, elke kunstenaar die niet
verbonden is door een arbeidsovereenkomst, maar desalniettemin in opdracht en tegen
betaling van een vergoeding, artistieke prestaties levert of een artistiek werk voortbrengt, kan
sinds 2002 eveneens genieten van het werknemersstatuut.137
BASISPRINCIPE: WEERLEGBAAR VERMOEDEN (ARTIKEL 1BIS RSZ – WET). De kunstenaar werd
ingevolge de wetswijziging van 2002 gelijkgesteld met een werknemer, indien hij voldeed aan
de voorwaarden vervat in artikel 1bis van de RSZ - wet. Dit vermoeden was evenwel niet
absoluut en kon door de kunstenaar worden weerlegd.138 In principe geldt naar Belgisch
socialezekerheidsrecht een keuzevrijheid met betrekking tot het aangenomen sociaal
statuut.139 Evenwel kan de kunstenaar niet zomaar voor het zelfstandigenstatuut kiezen. De
kunstenaar in kwestie dient in dat geval aan te tonen dat hij zijn artistieke prestaties/werken
niet levert in soortgelijke socio – economische omstandigheden als die waarin een werknemer
zich situeert ten aanzien van zijn werkgever.140 Of het na de wetswijziging van 2013 nog
steeds een weerlegbaar vermoeden betreft wordt hieronder besproken.
SOCIO-ECONOMISCHE ONAFHANKELIJKHEID. Vanaf de inwerkingtreding van het
kunstenaarsstatuut dient de kunstenaar die wenst te genieten van het zelfstandigenstatuut
aldus aan te tonen dat hij socio-economisch onafhankelijk is.141 Hij kan dit doen met alle
136 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017; F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014137 Toenmalig art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944, BS 25 juli 1969: ‘§1. Deze wet vindt eveneens toepassing op de personen die, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden, tegen betaling van een loon artistieke prestaties leveren en. Of artistieke werken produceren in opdracht van een natuurlijke of rechtspersoon, tenzij de persoon die de artistieke prestatie levert of het artistieke werk produceert, bewijst dat deze artistieke prestaties en/of werken niet worden geleverd in gelijkaardige socio – economische voorwaarden als die waarin een werknemer zich ten opzichte van zijn werkgever bevindt. Deze bepaling vindt echter geen toepassing wanneer de persoon die de artistieke prestatie levert of het artistieke werk produceert, deze artistieke prestatie levert of dit artistieke werk produceert ter gelegenheid van gebeurtenissen van zijn of haar familie §2 onder “het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren van artistieke werken” dient te worden verstaan de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke oeuvres in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie.’138 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, p 31.; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie ,hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 8.; I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 365.139 Cass. 23 december 2002, JTT 2003, 271; Cass. 28 april 2003, JTT 2003, 261; Cass. 8 december 2003, JTT 2004, 122. De Programmawet I, 27 december 2006, BS 28 december 2006 bekrachtigde deze eerdere rechtspraak in artikel 331 en 332.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 4. 140 art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944, BS 25 juli 1969; GwH 17 september 2015, nr. 115/2015, B.2.9.; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 9.141 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944, BS 25 juli 1969.
17
middelen rechtens.142 Het is echter belangrijk te weten wat precies wordt bedoeld met
“soortgelijke socio – economische voorwaarden”. Dit begrip werd nader toegelicht door de
wetgever in de memorie van toelichting en later in het Koninklijk Besluit van 26 juni 2003.143
MEMORIE VAN TOELICHTING. Deze memorie stelt dat het begrip “soortgelijke socio-
economische voorwaarden” in de eerste plaats betrekking heeft op socio-economische
afhankelijkheid of ondergeschiktheid ten aanzien van diegene waarvoor men de artistieke
prestaties of werken levert.144 Klassiek voorbeeld hiervan is de situatie waarin een kunstenaar
bijna volledig afhankelijk is van een opdrachtgever wat betreft zijn inkomen en
bestaanszekerheid.145 Ook wanneer een kunstenaar bij herhaling werken en prestaties
factureert aan één en dezelfde opdrachtgever kan er bezwaarlijk sprake zijn van een
zelfstandige kunstenaar.146 De memorie van toelichting beoordeelt dan ook dat het hebben van
meerdere opdrachtgevers een noodzakelijke, doch niet voldoende voorwaarde is om te kunnen
spreken van een “zelfstandige” kunstenaar. Hierbij houdt de wetgever er evenwel aan te
preciseren dat deze voorwaarde niet van toepassing is op de kunstenaar die zijn opdrachtgever
slechts sporadisch voorziet van artistieke werken of prestaties.147 Louter formele gegevens,
zoals het bezitten van een BTW – nummer en een inschrijving in het handelsregister of bij een
sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, gelden volgens de memorie van toelichting
overigens niet als zelfstandig bewijs maar vormen wel een “belangrijke indicatie van de
intenties van een kunstenaar die mede als indicator kunnen gelden”.148 De nogal vage
formulering van de wetgever, doet twijfels rijzen over de precieze waarde die moet worden
toegekend aan de hierboven vermelde formele criteria. Vermoed wordt dat de wetgever het
belangrijk vond te wijzen op deze criteria zonder er evenwel een concrete conclusie met
betrekking tot hun bewijswaarde aan vast te knopen.149 Verder vermeldt de memorie van
toelichting nog een aanzienlijk aantal criteria die men in aanmerking kan nemen ter 142 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 365; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 8.143 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, p 36 – 39.144 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, p 36.145 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, p 36; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 8.146 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, p 36.147 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 – 04, 365.148 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, p 37; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 9.149 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 – 04, 365.
18
beoordeling van de socio-economische onafhankelijkheid van een kunstenaar. Deze
elementen zijn de volgende: is er een voldoende financiële basis, een analyse van de
boekhouding, facturatie, een overzicht van de investeringen van de kunstenaar, een bewijs van
continuïteit in het uitoefenen van zijn artistieke bezigheid, bewijs van het feit dat de
kunstenaar middels de uitoefening van zijn artistieke activiteit een bestendig en leefbaar
inkomen heeft, het tewerkstellen van eigen personeel, de mate waarin de kunstenaar beroep
doet op de hulp van derden en de aanwezigheid van een bedrijfsplan in het geval het een
beginnend kunstenaar betreft.150 De mogelijkheid om zich in de uitvoering van zijn activiteit
te kunnen laten substitueren door een derde is niet zelden een maatstaf in het onderscheid
tussen een zelfstandige activiteit en een activiteit als werknemer.151 Deze maatstaf is echter
problematisch in de context van artistieke prestaties en werken omwille van het intuïtu
personae – karakter152 van de contacten met een kunstenaar. Men kiest immers steeds voor een
welbepaalde kunstenaar vanwege diens specifieke artistieke kwaliteiten die een derde persoon
als vanzelfsprekend niet of niet in dezelfde mate kan leveren.153
KONINKLIJK BESLUIT 26 JUNI 2003. Sinds het Koninklijk besluit van 26 juni 2003 bestaat een
lijst met niet – exhaustieve criteria waarop de Commissie Kunstenaars zich baseert bij de
beoordeling van de socio-economische onafhankelijkheid.154 De criteria in het Koninklijk
Besluit komen grotendeels overeen met die in de memorie van toelichting. Toch behoudt de
memorie van toelichting zijn mijns inziens haar toegevoegde waarde als nadere
verduidelijking en ter interpretatie van de criteria in het Koninklijk Besluit.
2. Zelfstandigheidsverklaring
ZELFSTANDIGHEIDSVERKLARING.155 Een andere cruciale innovatie ingevolge de wetswijziging
van 2002 is ‘de zelfstandigheidsverklaring’.156 Indien de kunstenaar (en enkel de kunstenaar)
150 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, p 37; G. SOUVEREYNS en Y. KHERBACHE, “Het Kunstenaarsstatuut”, in G. L. BALLON , K. BERGHS, E. BOUTMANS, D. DE LAETER, H. FEYS, C. JACOBS, R MICHEL, R PAUWELS, G. SOUVEREYNS, E. STEEGMANS, W. VANDEPUTE, K. VANDERPERRE, E. VANHEUSDEN, kunstenaarszakboekje, 2006, Kluwer, p. 235; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 9. 151 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 – 04, 366.152 GwH 17 september 2015, nr. 115/2015, B.2.4.153 Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, p 37. 154 Art. 3 KB 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 17 juli 2003.155 Voor inlichtingenformulier Zelfstandigheidsverklaring Kunstenaar zie bijlage 3156 Art. 172, §2 Programmawet 24 december 2002; Koninklijk Besluit 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 17 juli 2003.
19
er in slaagt de hierboven uitvoerig gesproken socio-economische onafhankelijkheid aan te
tonen, kan hij een zelfstandigheidsverklaring aanvragen. De toekenning van zulke verklaring
behoort tot de bevoegdheid van de Commissie Kunstenaars.157 In de praktijk gebeurt de
aanvraag van deze zelfstandigheidsverklaring door het invullen van een
inlichtingenformulier.158 De items op dit formulier worden vaak als ontoereikend geacht om
de specifieke situatie van een bepaalde artiest voldoende weer te geven. De kunstenaar doet er
dus vaak goed aan zijn dossier persoonlijk uiteen te zetten voor de Commissie, waartoe hij
overigens expliciet wordt uitgenodigd.159 Deze oordeelt hierover uiterlijk binnen een termijn
van twee maanden na de registratie van de aanvraag.160 In de praktijk laat een beslissing vaak
aanzienlijk langer op zich wachten.161 De kunstenaar met een zelfstandigheidsverklaring, kan
gedurende twee jaar genieten van een onweerlegbaar vermoeden dat hij de in de verklaring
opgesomde activiteiten uitoefent op zelfstandige basis.162 Deze verklaring dient overigens niet
te worden verlengd en geldt tot bewijs van het tegendeel.163 Ook voor opdrachtgevers is zulke
verklaring nuttig. Het biedt hen dan ook rechtszekerheid in hun contractuele relatie met de
kunstenaar.164
RECHTSPRAAK HOF VAN CASSATIE OVERRULED. Een belangrijk gevolg van de invoering van
het kunstenaarsstatuut is dat daarmee de hierboven besproken vaststaande rechtspraak van het
Hof van Cassatie werd tenietgedaan door de nieuwe voorschriften. Immers,
podiumkunstenaars kunnen sinds 2002 opnieuw kiezen voor het stelsel van de zelfstandigen,
wat eerder sedert 1 oktober 1987 onmogelijk was geworden. Deze gelijke behandeling van
157 Art. 1 Koninklijk Besluit 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 7 juli 2003. 158 http://www.rsvz.be/nl/zelfstandigheidsverklaring-kunstenaar-inlichtingenformulier 159 J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 37.160 Art. 2 Koninklijk Besluit 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 17 juli 2003.161 Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, p. 30 – 34. 162 Art. 4 Koninklijk Besluit 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 17 juli 2003; G. SOUVEREYNS en Y. KHERBACHE, “Het Kunstenaarsstatuut”, in G. L. BALLON , K. BERGHS, E. BOUTMANS, D. DE LAETER, H. FEYS, C. JACOBS, R MICHEL, R PAUWELS, G. SOUVEREYNS, E. STEEGMANS, W. VANDEPUTE, K. VANDERPERRE, E. VANHEUSDEN, kunstenaarszakboekje, 2006, Kluwer, p. 236; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 13.163 Art. 4, §2 Koninklijk Besluit 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 17 juli 2003; www.rsvz.be/nl/de-zelfstandigheidsverklaring-een-extra-garantie-voor-de-zelfstandige-kunstenaar 164 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 146.
20
uitvoerende en scheppende kunstenaars valt toe te juichen gezien de toenemende praktijk van
multidisciplinair werk.165
GEEN APARTE REGELING VOOR ZELFSTANDIGE KUNSTENAAR. Eerder werd reeds vastgesteld
dat het residuair toegepaste zelfstandigenstatuut vanuit een sociaalrechtelijk standpunt voor de
meeste kunstenaars niet interessant is. Dit valt te betreuren, aangezien de onafhankelijkheid
waarin een zelfstandige werkt meer aansluit bij het beroep van kunstenaar. Het
kunstenaarscollectief “State of the Arts” liet eerder optekenen dat een gezagsverhouding
nefast is voor de autonomie van de kunstenaar.166 Het is dan ook opmerkelijk dat het
Belgische recht geen specifieke regels heeft die toepasbaar zijn op de zelfstandige kunstenaar.
Deze regels zouden nochtans heel wat problemen kunnen neutraliseren. Zo zouden kleinere
organisaties bijvoorbeeld eerder geneigd zijn om een beroep te doen op kunstenaars door het
wegvallen van de zware administratieve lasten die er nu op hun schouders rust.167
3. Sociale Bureaus voor Kunstenaars
BREDERE CONTEXT. “Arbeid is niet te koop”. Dit was lange tijd het algemeen aanvaarde
standpunt ten aanzien van arbeidsbemiddeling.168 Echter kan men constateren dat de
samenleving op dit vlak een ware metamorfose heeft ondergaan. Niet enkel wordt
uitzendarbeid tegenwoordig maatschappelijk aanvaard, sterker nog het maakt een ware
opgang binnen onze moderne arbeidsrechtelijke verhoudingen. Deze ontwikkelingen
creëerden het sociale klimaat bij uitstek om deze arbeidsvorm eveneens aan te wenden ter
ondersteuning van de kunstenaar.169 Het is typerend voor de kunstensector dat er gewerkt
wordt met korte periodes van tewerkstelling.170 Dit is zoals reeds gesteld nefast voor
opdrachtgevers die steeds weer geconfronteerd worden met de grote administratieve last van
een werkgever.171 Maar ook voor de kunstenaar zelf is dit niet wenselijk. Een zekere
165 N. WELLENS, “Opdracht volbracht?: Meer sociale bescherming voor alle kunstenaars” in P. ANTHONISSEN, Etcetera, 2002-10, jaargang 20, nummer 83, p. 61166 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 167 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 168 D. CUYPERS, “Het sociaal statuut van de kunstenaar. Een Inleiding” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 288.169 D. CUYPERS, “Het sociaal statuut van de kunstenaar. Een Inleiding” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 288.170 J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 47.171 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 300.; G. SOUVEREYNS en Y. KHERBACHE, “Het Kunstenaarsstatuut”, in G. L. BALLON , K. BERGHS, E. BOUTMANS, D. DE LAETER, H. FEYS, C. JACOBS, R MICHEL, R PAUWELS, G. SOUVEREYNS, E. STEEGMANS, W. VANDEPUTE, K. VANDERPERRE, E. VANHEUSDEN, kunstenaarszakboekje, 2006, Kluwer, p. 233.
21
duurzaamheid wat werkgeverschap betreft kan voor een kunstenaar met verschillende
opdrachten dan ook een oplossing bieden. Dit betekent immers een garantie op sociale
bijdragen als werknemer en omvat bovendien een verlichting van diens administratieve last.172
Omwille van deze redenen groeide ook bij de beleidsmakers het besef dat arbeid via
tussenpersonen in het concrete geval van de kunstenaar een significante meerwaarde kan
betekenen, op voorwaarde dat men de sociale minimumbescherming handhaaft.173 Met als
doel het vergroten van de rol van deze tussenpersonen en ter bevordering van de sociale
positie van de kunstenaar kwam de wetgever met twee initiatieven inzake private
arbeidsbemiddeling van kunstenaars. Enerzijds werd de wet betreffende de uitzendarbeid
aangepast174, anderzijds werden er ‘Sociale Bureaus voor Kunstenaars’ opgericht.175
WET UITZENDARBEID. De uitzendarbeidswet werd gewijzigd in de nasleep van de invoering
van het sociaal statuut van de kunstenaar, teneinde de onderwerping aan het
werknemersstatuut praktische werkbaar te maken voor opdrachtgevers.176 Deze wijziging
roept een nieuwe wijze van toegelaten tijdelijke arbeid in het leven die bestaat uit ‘het leveren
van artistieke prestaties en/of het produceren van artistieke werkten tegen betaling van een
loon ten bate van een occasionele werkgever of van een occasionele gebruiker’.177
SOCIALE BUREAUS VOOR KUNSTENAARS. Een tweede initiatief ter bevordering van de private
arbeidsbemiddeling is de creatie van ‘Sociale Bureaus voor Kunstenaars’ (hierna: SBK’). Dit
172 D. CUYPERS, “Het sociaal statuut van de kunstenaar. Een Inleiding” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 288.173 D. CUYPERS, “Het sociaal statuut van de kunstenaar. Een Inleiding” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 288; I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 – 04, 369. 174 Art. 1, § 6 Wet betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers 24 juli 1987, ingevoegd bij art. 182 Programmawet 24 december 2002 en het KB 23 mei 2003 tot uitvoering van artikel 1, §6 Wet 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987; J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 47.175 D. CUYPERS, “Het sociaal statuut van de kunstenaar. Een Inleiding” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 288 – 289.176 Art. 1, § 6 Wet betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers 24 juli 1987, ingevoegd bij art. 182 Programmawet 24 december 2002 en het KB 23 mei 2003 tot uitvoering van artikel 1, §6 Wet 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987; J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 47.177 Art. 1, § 6 Wet betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers 24 juli 1987, ingevoegd bij art. 182 Programmawet 24 december 2002 en het KB 23 mei 2003 tot uitvoering van artikel 1, §6 Wet 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987.
22
zijn uitzendkantoren die instaan voor uitzendactiviteiten specifiek binnen de artistieke
sector.178 Meer concreet stelt een SBK kunstenaars ter beschikking van occasionele
opdrachtgevers voor het verrichten van artistieke prestaties, zoals omschreven in artikel 1,
paragraaf 6 van de Uitzendarbeidswet.179 In de praktijk nemen deze SBK’s nagenoeg steeds
de vorm aan van een gespecialiseerde onderafdeling binnen een uitzendkantoor dat zich
specifiek toelegt op het betalen van artiesten.180 De concrete regelingen betreffende de aard,
vergoeding en duur van een bepaalde opdracht worden getroffen tussen de kunstenaar en de
opdrachtgever, waarna ze deze overmaken aan het SBK.181
Voort is het in de artistieke sector gebruikelijk om de uitkoopsom te hanteren als
onderhandelingsbasis.182 Deze uitkoopsom is de totale vergoeding die de opdrachtgever dient
te betalen voor de welomschreven artistieke opdrachten.183 Echter moeten van deze
uitkoopsom nog sociale bijdragen, bedrijfsvoorheffing, commissieloon e.d. worden
afgehouden. In de praktijk zal de kunstenaar dus slechts een slordige veertig procent van de
totale uitkoopsom ontvangen.184 De kunstenaar kan het SBK verzoeken hem bij te staan bij de
berekening van een adequate uitkoopsom afgestemd op het nettoloon dat hij wenst over te
houden.185
RELATIE KUNSTENAAR EN SBK. De uiteindelijke arbeidsovereenkomst wordt gesloten tussen
het SBK en de kunstenaar.186 Deze arbeidsovereenkomst dient schriftelijk te worden
vastgesteld door zowel de kunstenaar als het SBK en dit ten laatste op het ogenblik waarop de
kunstenaar een eerste keer in dienst treedt van het SBK.187 Bij ontstentenis van een
schriftelijke overeenkomst of wanneer de overeenkomst niet tijdig wordt vastgesteld, zal de
178 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 301.179 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 – 04, 365.180 http://poppunt.be/advies/popadvies/geld-organisatie/werken-met-een-sbk/ 181 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48. 182 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48. 183 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48. 184 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48. 185 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 47. 186 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 302. 187 Art. 4, §1 Wet 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987.
23
arbeidsovereenkomst geacht worden voor onbepaalde duur te zijn aangegaan.188 De
kunstenaar kan er desgevallend voor opteren om binnen een termijn van zeven dagen na zijn
indiensttreding, zonder opzegging of vergoeding, een einde te maken aan de
arbeidsovereenkomst.189 Het SBK is voorts verantwoordelijk voor het vervullen van de
traditionele werkgeversverplichtingen zoals de betaling van socialezekerheidsbijdragen en
bedrijfsvoorheffing, de afsluiting van een arbeidsongevallenverzekering en de aangifte bij de
RSZ.190 Het loon van de kunstenaar dient eveneens betaald te worden door het SBK waarna
het dit op zijn beurt verrekent in zijn eindafrekening met de desbetreffende opdrachtgever.191
De kunstenaar geniet keuzevrijheid wat de SBK betreft.192 Deze keuzevrijheid wordt in de
praktijk echter vaak beperkt, doordat opdrachtgevers niet zelden door een exclusieve
commerciële overeenkomst met een bepaalde SBK gebonden zijn.193 Dit weerhoudt de
kunstenaar echter niet van de mogelijkheid een overeenkomst te sluiten met een SBK’ naar
zijn keuze of om rechtstreeks met de opdrachtgever te contracteren.194
RELATIE OPDRACHTGEVER EN SBK. Ook de SBK en de opdrachtgever sluiten een
overeenkomst over de indienstneming van de kunstenaar. Belangrijk voor de kunstenaar is dat
de opdrachtgever aan het SBK het loon bekend dient te maken van een vaste werknemer met
een identieke kwalificatie.195 Immers, de Uitzendarbeidswet verzekert dat het loon van de
kunstenaar niet lager mag zijn dan datgene waarop hij recht zou hebben ingeval van een
indienstneming als vaste werknemer door de opdrachtgever.196
188 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48.189 Art. 8, §2 Wet 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987.190 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48.; G. SOUVEREYNS en Y. KHERBACHE, “Het Kunstenaarsstatuut”, in G. L. BALLON , K. BERGHS, E. BOUTMANS, D. DE LAETER, H. FEYS, C. JACOBS, R MICHEL, R PAUWELS, G. SOUVEREYNS, E. STEEGMANS, W. VANDEPUTE, K. VANDERPERRE, E. VANHEUSDEN, kunstenaarszakboekje, 2006, Kluwer, p. 233.191 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48.192 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48.193 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48. 194 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48. 195 Art. 17, §1, 8°, Wet 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987.196 Art. 10 Wet 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987.
24
ARBEIDSOVEREENKOMST. Het dient te worden benadrukt dat, indien een kunstenaar werkt via
een SBK, hij gebonden is door een arbeidsovereenkomst. Precies door deze
arbeidsovereenkomst is de kunstenaar naast werknemer op sociale zekerheidsvlak eveneens
werknemer op arbeidsrechtelijk vlak en desgevallend beschermd worden door de geldende
CAO’s binnen de sector.197 Keerzijde van de medaille is echter dat hij, zoals eerder gesteld, in
dat geval ondergeschikt is aan zijn werkgever.
ORGANISATIE SBK’S. De organisatie van de SBK’s is geregionaliseerd.198 De specifieke
erkenningsvoorwaarden verschillen dan ook van gewest tot gewest.199 In het Vlaams en
Brussels Hoofdstedelijk gewest zijn er specifieke erkenningsvoorwaarden.200 Wat betreft het
Waals Gewest is er geen additionele erkenning vereist voor uitzendactiviteiten in de artistieke
sector en kan dus elk uitzendkantoor zonder bijkomende formaliteiten deze activiteit
uitoefenen.201
4. Kleine vergoedingsregeling en kunstenaarskaart
BREDERE CONTEXT. Vaak neemt een kunstenaar deel aan artistieke activiteiten die
welomschreven zijn in tijd en omvang.202 Het verwondert niet dat aan deze activiteiten vaak
beperkte financiële vergoedingen gekoppeld zijn die in de praktijk neerkomen op een loutere
kostenvergoedingen.203 Om te kunnen genieten van zulke kostenvergoedingen zal de
197 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 301.198 Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, p. 14.; Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van 8 juni 2000 tot uitvoering van het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest.; G. SOUVEREYNS, De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 301.; G. SOUVEREYNS en Y. KHERBACHE, “Het Kunstenaarsstatuut”, in G. L. BALLON , K. BERGHS, E. BOUTMANS, D. DE LAETER, H. FEYS, C. JACOBS, R MICHEL, R PAUWELS, G. SOUVEREYNS, E. STEEGMANS, W. VANDEPUTE, K. VANDERPERRE, E. VANHEUSDEN, kunstenaarszakboekje, 2006, Kluwer, p. 234.199 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 47; G. SOUVEREYNS, De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 301.200 Voor het Vlaams Gewest zie: Art. 6, § 1 en §3 van het Besluit van de Vlaamse Regering 10 december 2010 tot uitvoering van het decreet betreffende de private arbeidsbemiddeling, BS 29 december 2010; Voor het Brussels Hoofdstedelijk gewest zie: Art. 10 van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering 12 juli 2012 houdende de uitvoering van de ordonnantie van 14 juli 2011 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt, BS 1 oktober 2012 201 E. VANHEUSDEN, “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 48. 202 KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 17. 203 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 291.
25
kunstenaar bovendien het bewijs moeten leveren van de gemaakte kosten.204 Het leveren van
dit bewijs was in de praktijk vaak nagenoeg onmogelijk en een zoveelste administratieve last
op de schouders van de kunstenaar.205
KLEINE VERGOEDINGSREGELING. Teneinde deze kleinschalige artistieke activiteiten te
stimuleren, introduceerde men de kleine vergoedingsregeling die van toepassing is vanaf 1
juli 2004.206 Deze regeling zorgt ervoor dat men de kleine vergoedingen van een kunstenaar
voortaan aanziet als een forfaitaire kostenvergoeding. Ze staat open voor éénieder die
artistieke prestaties levert en of een artistiek werk produceert.207 Dit gunstregime is dus zowel
toegankelijk voor de kunstenaar-werknemer als voor zelfstandige kunstenaars.208 De
kunstenaar wordt in zulke gevallen dus ontlast van de zware bewijsvoering waaraan hij
vroeger moest voldoen ingeval hij beroep wenste te doen op een kostenvergoeding.209
VOORWAARDEN. Opdat dit regime van toepassing is moet de kunstenaar voorts voldoen aan
vijf cumulatieve voorwaarden. Ten eerste mag zijn vergoeding de maximumgrens van 124, 66
euro210 per dag per opdrachtgever niet overschrijden.211 Daarnaast geldt op jaarbasis een
maximumbedrag van 2.493, 27 euro212 per kalenderjaar dat men niet mag ontstijgen indien 204 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 291.205 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 291.206 Verslag aan de Koning bij het KB van 3 juli 2005 tot wijziging van het KB van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en houdende uitvoering van artikel 12ter van het KB van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en tot herziening van artikel 4 § 2 tweede lid van het KB van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 19 juli 2005; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 10.207 Art. 17sexies §§1 en 3 KB van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij art. 1 KB 3 juli 2005; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 11 .208 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 292.209 SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 292.210 Geïndexeerde bedragen op : http://www.kunstenloket.be/nl/advies/vergoedingen/de-kleine-vergoedingsregeling-andere-kostenvergoeding 211 Art. 17sexies, § 4 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 196212 Geïndexeerde bedragen sinds 1 januari 2007; De RSZ verduidelijkte in een brief aan het Kunstenloket V.Z.W dat bij de berekening van het maximumbedrag per jaar moet gekeken worden naar alle inkomsten die een artiest verkrijgt in de zin van artikel 1bis RSZ – wet: “Om vast te stellen of een bepaalde kunstenaar het jaarbedrag al da niet overschrijdt, moet men enkel rekening houden met de vergoedingen toegekend aan kunstenaars zoals bedoeld in artikel 1bis van de sociale zekerheidswet en niet met de vergoedingen die de kunstenaars ontvangen
26
men wil genieten van deze kleine vergoedingsregeling.213 Ook kan de kunstenaar slechts
dertig dagen per kalenderjaar werken via een kleine vergoedingsregeling.214 Ten aanzien van
eenzelfde opdrachtgever dan weer kan de kunstenaar zich slechts gedurende zeven
opeenvolgende dagen beroepen op de kleine vergoedingsregeling.215 Ten slotte zal de
kunstenaar telkens verplicht zijn de kunstenaarskaart in te vullen.216
Het vervuld zijn van deze cumulatieve voorwaarden is één zaak. Daarnaast dient de
kunstenaar, die wenst gebruik te maken van de kleine vergoedingsregeling, er eveneens over
te waken dat hij niet tevens gebonden is door een arbeidsovereenkomst bij dezelfde
opdrachtgever.217 In zo’n geval zal de kunstenaar enkel kunnen genieten van de kleine
vergoedingsregeling indien hij gezamenlijk met de opdrachtgever aantoont dat deze
arbeidsovereenkomst betrekking heeft op prestaties van een andere aard.218
De kleine vergoedingsregeling van kunstenaars wordt voorts geacht al de kosten te dekken.
Het spreekt dan ook voor zich dat voor eenzelfde prestatie deze vergoeding niet kan worden
genoten in combinatie met een andere kostenvergoeding.219
De sanctie in geval van niet - nakoming van één van de voorwaarden rust op de
opdrachtgever. Indien de opdrachtgever er niet in slaagt te bewijzen dat het reële
kostenvergoedingen betreft zal hij desgevallend sociale bijdragen dienen te betalen op het
geheel van vergoedingen in dat jaar uitgekeerd aan de kunstenaar.220
voor artistieke prestaties geleverd of artistieke werken geproduceerd in het kader van een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling. (…) Voor de kunstenaars die uitsluitend tewerkgesteld worden onder de omstandigheden bedoeld in artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969, moet wel degelijk rekening gehouden worden met het totaal van hun inkomsten op jaarbasis.” ( X, Brief van de RSZ van 20 februari 2006, gericht aan Kunstenloket V.Z.W.213 Art. 17sexies, § 3 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 12.214 Art. 17sexies, § 3 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969215Art. 17sexies, § 3 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969. 216 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 293.217 Art. 17sexies, § 4 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 12.218 Art. 17sexies, § 4 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969.219 J. VAN ELSLANDE, “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 28.
27
VOOR- EN NADELEN. Het grote voordeel van de kleinevergoedingsregeling is dat hierop geen
sociale bijdragen moeten worden betaald.221 Het nadeel is echter dat men via de kleine
vergoedingsregeling geen sociale rechten opbouwt.222
KUNSTENAARSKAART223. Zoals hierboven reeds uiteengezet is het bezit van de
kunstenaarskaart één van de vijf cumulatieve voorwaarden waaraan een kunstenaar moet
voldoen als hij wenst te genieten van de kleine vergoedingsregeling.224 Deze kunstenaarskaart
wordt onmiddellijk na ontvangst van de aanvraag toegekend door de Commissie Kunstenaars
en dient iedere vijf jaar te worden hernieuwd225.226
OVERIGE INNOVATIES. Andere nieuwigheden die door of na de Programmawet van 24
december 2002 werden ingevoerd zijn de vermindering van de patronale
socialezekerheidsbijdragen227, de toepassing van de regels die gelden voor arbeiders bij de
berekening en uitbetaling van het vakantiegeld228 en de centralisering van de uitbetaling van
kinderbijslag229. Ten slotte ontstond ook de Commissie Kunstenaars in de marge van de
Programmawet I van 24 december 2002. Een kritische analyse en doorlichting van deze
Commissie volgt verderop.
§3. Kritiek op het kunstenaarsstatuut
MISBRUIK REGELGEVING. Een eerste misbruik ontstond door de ruime interpretatie van het
hiervoor besproken begrip ‘artistieke prestatie’.230 Zulke ruime definitie is naar mijn mening
noodzakelijk, doch tegelijkertijd problematisch. Ze is noodzakelijk omwille van de constante
evolutie van het begrip ‘kunst’ en de vrees bepaalde kunstenaars uit te sluiten. Ze is tegelijk
problematisch, omwille van de vatbaarheid voor misbruik van zulke open begrippen.
220 Art. 17sexies §6 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969.221 K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 12.222 G. SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 292.223 Inlichtingenformulier aanvraag kunstenaarskaart zie bijlage 4224 Art. 17sexies §3, 1° KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969.225Art. 2, §1 KB tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart van 26 maart 2014, BS 17 april 2014.226 http://www.kunstenloket.be/nl/Kennisbank/Het%20kunstenaarsstatuut/De%20kunstenaarskaart 227 Art. 173 Programmawet 24 december 2002, BS 31 december 2002, voegt art. 37quinquies, §1, tweede lid toe aan Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers228 Art. 176 tot 181 Programmawet 24 december 2002, BS 31 december 2002.229 Art. 175 Programmawet 24 december 2002, BS 31 december 2002. 230 Art. 1bis Wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969.
28
Misbruiken werden dan ook meermaals vastgesteld door de Nationale Arbeidsraad.231 Zo zijn
er gevallen bekend waarin de poetsactiviteiten van een theaterzaal werd beschouwd als een
artistieke prestatie.232 Gevolg was dat vele kunstenaars zich bij de RSZ aanmeldden als
werknemer via artikel 1bis van de RSZ - wet.233 Wegens het ontbreken van een
arbeidscontract was het arbeidsrecht niet van toepassing op deze overeenkomsten.234 Dit
zorgde ervoor dat de opdrachtgever niet gebonden was door de relatief hoge minimumlonen
vastgelegd bij CAO.235
WERKLOOSHEIDSREGELS EN SCHEPPENDE KUNSTENAAR. De in 2002 uitgewerkte regelgeving
was ook discriminerend ten aanzien van de scheppende kunstenaar. Via de ‘cachetregel’, die
door de Rijksdienst voor arbeidsbemiddeling (RVA) werd toegepast, kan men ontvangen
vergoedingen omrekenen in gewerkte uren. Hierdoor bewijst de kunstenaar bij het aanvragen
van een werkloosheidsuitkering, dat hij voldoende gewerkt heeft om te kunnen genieten van
een uitkering.236 Deze regel was echter enkel van toepassing op muzikanten en artiesten van
een spektakelbedrijf. De scheppende kunstenaar kon dus niet genieten van deze
regelgeving.237 Aan dit discriminerend onderscheid werd echter verholpen door het Koninklijk
en Ministerieel Besluit van 7 februari 2014 houdende de werkloosheidsuitkering. In hoofdstuk
2 wordt de cachetregeling uitvoerig toegelicht.
AFDELING IV. RECENTE WETGEVENDE ONTWIKKELINGEN: WETSWIJZIGINGEN VAN 26 DECEMBER 2013 EN 20 JULI 2015 ALS PASSEND ANTWOORD OP DE EERDER GEUITE KRITIEK?
§1. Doel van de wetswijzigingen
TEGENGAAN MISBRUIK. De aanhoudende kritiek zette de wetgever er toe aan om te blijven
sleutelen aan het kunstenaarsstatuut en dit te verbeteren. Het resultaat zijn twee recente
wetswijzigingen van 26 december 2013 en 20 juli 2015. Deze moesten remediëren aan het
door de Nationale Arbeidsraad vastgestelde misbruik.238
231 Advies N.A.R. nr. 1.744 van 13 oktober 2010; Advies N.A.R. nr. 1.810 van 17 juli 2012. 232 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 233E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 153. 234 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 153. 235 De werkgever moet wel minstens het gewaarborgd algemeen mimimumdagloon betalen indien hij wil kunnen genieten van de vermindering van de RSZ – bijdragen.236 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.237www.focus.knack.be/entertainment/smartbe-houdt-petitie-voor-juridische-zekerheid-kunstenaarsstatuut/article-normal-202089.html 238 Advies N.A.R. nr. 1.744 van 13 oktober 2010, p. 1 ; Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3147/001, p. 16
29
MEER DUIDELIJKHEID. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt eveneens dat deze
wetswijzigingen tot doel hebben om meer duidelijkheid te scheppen over de
tewerkstellingsvoorwaarden van professionele schouwspelartiesten en ontwerpers die niet
kunnen worden tewerkgesteld door een arbeidsovereenkomst, overeenkomst van tijdelijke
arbeid, uitzendarbeid, ter beschikkingstelling van werknemers ten behoeve van een gebruiker
of via het zelfstandigenstatuut.239 De voornaamste innovaties worden hieronder besproken
§2. Innovaties
BEPERKTER TOEPASSINGSGEBIED. De in artikel 1bis RSZ-wet bepaalde gelijkstelling van de
kunstenaar met een werknemer blijft ook door de recente wetswijzigingen behouden. Echter,
beperkt de nieuwe versie van dit artikel het toepassingsgebied van deze gelijkstelling
gevoelig.240
VOORWAARDE 1: NIET DOOR ARBEIDSOVEREENKOMST VERBONDEN ‘KUNNEN’ ZIJN. Waar
onder het oude regime van artikel 1bis RSZ-wet de gelijkstelling met werknemers openstond
voor kunstenaars die niet door een arbeidsovereenkomst verbonden waren, moet nu worden
aangetoond dat men niet door een arbeidsovereenkomst verbonden ‘kan’ zijn. Dit betekent
met andere woorden dat er in een concreet geval geen sprake mag zijn van een ondergeschikt
verband.241 De ratio legis van deze bepaling is dan ook om met kunstenaars arbeidscontracten
te sluiten, daar waar mogelijk.242
VOORWAARDE 2:‘VISUM KUNSTENAAR’. Een belangrijke innovatie die de recente
wetswijzigingen met zich meebrengen is het ‘Visum Kunstenaar’. Dit visum kwam er op
voorstel van de Nationale Arbeidsraad en heeft een betere aflijning van het gebruik van artikel
1bis RSZ-wet tot doel.243 Het, door de Commissie Kunstenaars afgeleverde visum, dient als
bewijs van de artistieke aard van een prestatie of werk en is een absolute voorwaarde om te
kunnen genieten van het 1bis – regime.244
239 Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3147/010, p. 7240 Art. 1bis Wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door ar. 21 van de Programmawet van 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken van 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.241 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 158242 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 157. 243 Advies N.A.R. nr. 1810, 17 juli 2012; www.kunstenloket.be/en/node/6683. 244 Art. 1bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, , zoals gewijzigd door de Programmawet van 26 december 2013 en
30
OPDRACHTGEVER ALS WERKGEVER. Een laatste ingrijpende verandering van de
wetswijzigingen is dat voortaan de opdrachtgever als werkgever zal worden beschouwd.245
Het Grondwettelijk Hof bepaalde recent, in haar arrest van 17 september 2015, dat dit de
persoon is die de prestatie of het werk van de kunstenaar bestelt en de door hem verwachte
kenmerken ervan definieert tegen betaling van een bepaald loon.246 Hiermee komt de
wetswijziging tegemoet aan een prangende problematiek. Ingeval de opdrachtgever en de
persoon die instond voor de betaling van het loon verschilden, konden beiden dan ook
argumenteren dat ze niet als werkgever fungeerden wegens het ontbreken van een
fundamenteel bestanddeel van het werkgeverschap.247 Dit is sinds de wetswijziging niet langer
mogelijk.
DERDE – BETALER BUITENSPEL. De in de sector vaak gehanteerde driehoeksverhouding
waarbij gewerkt werd met een tussenpersoon die fungeerde als ‘derde-betaler’248 tussen de
kunstenaar en de opdrachtgever wordt zo aan banden gelegd.249 Deze derde-betaler nam de
verplichting op zich het loon te betalen aan de werknemer en aan alle verplichtingen gelieerd
aan dat loon te voldoen die normaal rusten op de werkgever.250 De recente wijziging, die er
wederom kwam op voorstel van de Nationale Arbeidsraad, heeft tot doel dat men het 1bis-
regime niet langer kan omzeilen via de hierboven vermelde driehoeksverhouding.251 Gevolg is
dat vanaf de datum van de wetswijziging de opdrachtgever verplicht is alle sociale en
administratieve lasten op zich te nemen, zelfs in situaties waarin het 1bis -regime van
toepassing is.252
STRENG WETTELIJK INGRIJPEN. Dit lijkt een zeer verregaande wettelijke ingreep. Immers, de
Nationale Arbeidsraad stelde in haar adviezen enkel dat het begrip derde-betaler verduidelijkt
dient te worden om zo te verhelpen aan omzeilingen van het 1bis-regime.253 Door de nieuwe
door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken van 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.245 Art. 1bis van de wet van 27 juni 1969, zoals gewijzigd door art. 21 van de Programmawet van 26 december 2013; Advies N.A.R. nr. 1.744, 13 oktober 2010, p. 13.246 GwH 17 september 2015, nr. 115/2015, B. 19. 247 NAR, advies nr 1.744, 13 oktober 2010 , p. 10.248 Art. 43 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli; Art. 36 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969.249 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 250 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 162.251 Advies N.A.R. nr. 1.744, 13 oktober 2010; Advies N.A.R. 1.810.252 Art. 36, §2 KB 28 november 1969 zoals toegevoegd door art. 7 van het KB van 26 maart 2014.253 Advies N.A.R. nr. 1.744,; Advies N.A.R. 1.810
31
wetswijziging echter, kan men zich ook in het kader van het 1bis-regime niet meer beroepen
op een constructie met een derde – betaler. Zoals verder in de meesterproef duidelijk zal
worden is dit problematisch voor een vereniging als SMartBe die tot vorig jaar fungeerde als
‘derde- betaler’ in het kader van 1bis – overeenkomsten.254 Vanuit de sector verwacht men
dan ook dat deze wetswijziging zwartwerk in de hand zal werken, wat zonder meer
problematisch is.255
§3. Kritiek
KRITIEK: AANZET TOT ARBEIDSCONTRACTEN. Vanuit de artistieke sector komt er veel kritiek
op deze recente ontwikkelingen. Zo stelt het kunstenaarscollectief “State of the Arts”, dat de
wetswijziging de kunstenaar stuurt in de richting van de arbeidscontracten.256 Dit is
problematisch, aangezien de gezagsverhouding, eigen aan het arbeidscontract, de artistieke
vrijheid en autonomie van de kunstenaar in het gedrang brengt.257 De toekomst zal uitwijzen
of deze kritiek al dan niet gegrond is. Het is immers nog afwachten welke interpretatie deze
vernieuwde bepaling zal krijgen. Ofwel neemt men er genoegen mee dat in een concreet geval
geen sprake is van een juridisch ondergeschikt verband, ofwel zal men steeds de mogelijkheid
onderzoeken om een artistieke prestatie te leveren in ondergeschikt verband.258
In het sociaal recht staat de wilsautonomie van de partijen voorop.259 Het lijkt dan ook
onwaarschijnlijk dat de wetgever met deze wetswijzigingen het verplichten van een
welbepaalde gezagsverhouding voorstaat.260
KRITIEK: OVERBELASTING EN GEBREK AAN RECHTSZEKERHEID. Niet alle kunstenaars lijken
dus warm te lopen voor deze wettelijke ingreep. De argumenten dat het aanvragen van een
visum administratief te omslachtig is en dat dit visum de Commissie Kunstenaars te veel
macht geeft, wegen mijns inziens te licht.
254 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 255 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014256 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014257 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 258 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 158.259 Cass. 23 december 2002, JTT 2003, 271; Cass. 28 april 2003, JTT 2003, 261; Cass. 8 december 2003, JTT 2004, 122. De Programmawet I, 27 december 2006, BS 28 december 2006 bekrachtigde deze eerdere rechtspraak in artikel 331 en 332.; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p.5 260 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 157.
32
Het lijkt me logisch dat een kunstenaar voldoende aantoont dat hij artistieke prestaties levert
alvorens te kunnen genieten van het 1bis-regime. De Commissie Kunstenaars is onder meer
samengesteld met vertegenwoordigers uit de artistieke sector, zodat de voeling met het
werkveld behouden blijft.261 Bovendien is de beslissing van de Commissie vatbaar voor
verhaal bij de arbeidsrechtbank, waardoor van een overdreven institutionalisering geen sprake
is.262 Wel is deze regeling mogelijks in strijd met het lex certa-beginsel. Immers op het
moment dat de kunstenaar zijn visum aanvraagt, moet hij daarbij een verklaring op erewoord
bezorgen aan de Commissie, waarin hij verklaart dat hij artistieke prestaties en werken levert
voor een opdrachtgever en zonder dat hij hierbij door een arbeidsovereenkomst verbonden
kan zijn.263 Door deze éénmalig verlengbare264 verklaring wordt de persoon in kwestie
gedurende drie maanden vermoed, onder het 1bis-regime te ressorteren.265 De wetgever heeft
echter de inmiddels actuele situatie over het hoofd gezien waarin de Commissie niet binnen
de zes maanden oordeelt over de aanvraag van het visum. De vraag is of het vermoeden in
zulke situaties alsnog geldt.266 Een letterlijke interpretatie van de wetstekst doet mij alvast
vermoeden van niet, wat problematisch is.
HOOFDSTUK 2. ANALYSE KUNSTENAARSSTATUUT ANNO 2017.
INLEIDING. In het vorige hoofdstuk werden het ontstaan en de recente wijzigingen van het
kunstenaarsstatuut, bij wijze van inleiding en ter duiding van de context, uitvoerig besproken.
Dit hoofdstuk poogt te komen tot een analyse van het huidige kunstenaarsstatuut op basis van
enkele relevante parameters. Allereerst zal worden gekeken of het kunstenaarsstatuut globaal
261 In zowel de Franstalige als de Nederlandstalige kamer van de Commissie zetelen 3 vertegenwoordigers uit de artistieke sector. 262 Art. 23, 2°, van de Programmawet (I) van 26 december 2013 dat een paragraaf 5 invoegt in artikel 172 van de Programmawet (I) van 24 december 2002, BS 31 december 2013.263 Art. 1bis §1, lid 2 van de wet van 27 juni 1969, zoals gewijzigd door de Programmawet van 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken van 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.264 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969 bepaalt het volgende: “een éénmalige hernieuwing mogelijk is na ontvangst van een ontvangstbewijs van de Commissie Kunstenaars waarbij de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard.”265 Art. 1bis §1, lid 2 wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door de Programmawet van 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken van 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.266 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 160.
33
bekeken de sociale positie van de kunstenaar afdoende beschermd. Daarnaast wordt
geanalyseerd of de huidige regelgeving voldoende rechtszekerheid biedt voor de kunstenaar
en diens opdrachtgever. Ook wordt het “Visum Kunstenaar”, dat een sleutelrol speelt in het
welslagen van de vernieuwde regelgeving, uitgebreid doorgelicht. Zwartwerk en misbruiken
zijn aanhoudende pijnpunten voor het sociaal statuut van de kunstenaar. In dit hoofdstuk
wordt onderzocht of de recente wetswijzigingen verhelpen aan deze kritiek. Ten slotte zal
worden nagegaan of de vernieuwde regelgeving verhelpt aan de vaak zware administratieve
last voor de kunstenaar en de opdrachtgever.
AFDELING I. Sociale bescherming
GEEN SLUITENDE DEFINITIE. Het recht op sociale bescherming is een erkend en fundamenteel
mensenrecht en heeft wettelijke basis in meerdere internationale verdragen.267 Op de vraag
wat nu juist sociale bescherming is, kan men evenwel geen alomvattend antwoord geven.
Aangenomen wordt dat dit het geheel van sociale zekerheid, de sociale bijstand en andere
vormen van sociale hulpverlening omvat en zo ruim mogelijk dient te worden
geïnterpreteerd.268
SUBPARAMETERS. Dit onderdeel toetst de mate waarin het kunstenaarsstatuut op voldoende
wijze de sociale bescherming van de kunstenaar waarborgt aan de hand van de regelgeving
inzake o.m. werkloosheid en pensioen. Voor elk van deze subparameters zal toegelicht
worden waarom deze zo belangrijk is voor de globale sociale bescherming van de kunstenaar
en of hij diens sociale positie afdoende beschermt.
§1. Werkloosheid
KUNSTENAAR EN WERKLOOSHEID. Het is voor de kunstenaar van primordiaal belang dat hij
kan terugvallen op sociale bescherming in periodes dat er geen opdrachten zijn. De artistieke
sector wordt immers bij uitstek gekenmerkt door (minstens vaak tijdelijke) werkloosheid.269
267 Art. 22 en 25 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 10 december 1948, BS 31 maart 1949; Verdrag nr. 102 betreffende de minimumnormen der sociale zekerheid, aangenomen door de Conferentie in haar vijf en dertigste zitting, te Genève, 28 juni 1952, BS 9 december 1959; Art. 9 en 10 Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten 19 december 1966, BS 6 juli 1983. 268 C. NUYENS, D. MOENS & M. MINGIEDI, Sociale bescherming in België: Essobs data 2010, Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, 2012 voorwoord.269 E. VANHEUSDEN, “Werkloosheid” in in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 81.
34
SOCIAAL STATUUT EN WERKLOOSHEID. Eén van de belangrijkste consequenties van het
sociaal statuut van de kunstenaar is dat deze regeling de kunstenaar beschermt tegen periodes
van werkloosheid. Dankzij het sociaal kunstenaarsstatuut worden individuen die artistieke
werken in opdracht produceren of artistieke prestaties leveren gelijkgesteld met
werknemers.270 Dit heeft tot gevolg dat een kunstenaar onder artikel 1bis als een werknemer
sociale rechten kan opbouwen, waaronder in het werkloosheidsstelsel.271
WERKLOOSHEIDSREGLEMENTERING VAN TOEPASSING. De kunstenaar die wenst te genieten
van een werkloosheidsuitkering dient desgevallend te beantwoorden aan de toelaatbaarheids-
en toekenningsvoorwaarden in de werkloosheidsreglementering.272 De kunstenaar is evenwel
onderhevig aan enkele afwijkende regels die wij aansluitend nader toelichten.273 Dit
uitzonderingsregime ten voordele van de kunstenaar wordt in de artistieke sector niet zelden
vereenzelvigd met “het kunstenaarsstatuut”. 274
A. Cachetregeling
CACHETREGELING. Teneinde te kunnen genieten van een werkloosheidsuitkering geldt als
algemene regel dat elke werknemer dient te bewijzen dat hij ofwel een aantal dagen in
loondienst gewerkt heeft, ofwel minstens in het verleden rechten heeft opgebouwd.275 Deze
regel is van toepassing indien de kunstenaar gebonden is door een arbeidsovereenkomst in
conformiteit met de sectorale CAO en indien deze arbeidsovereenkomst melding maakt van
de arbeidsduur en het loon.276 Wanneer een kunstenaar echter vergoed wordt met een
taakloon, wat gebruikelijk is binnen de sector, is het voor hem vaak moeilijk om aan te tonen
dat hij het vereiste aantal werkdagen bereikt heeft om nadien te kunnen genieten van een
werkloosheidsuitkering. In zulke gevallen kan de kunstenaar zich beroepen op een
alternatieve “cachetregeling”.277 Deze afwijkende regeling maakt het mogelijk voor
kunstenaars om toegang te krijgen tot een werkloosheidsuitkering op basis van hun bruto
270 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969.271 SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 306.272 KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, BS 31 december 1991; MB van 26 november 1991 houdende de toepassingsregeling van de werkloosheidsreglementering, BS 25 januari 1992. 273 Wanneer de meesterproef in deze tussentitel spreekt over de kunstenaar beoogt men, behoudens specifieke anders bepaald, de kunstenaar die onder het 1bis – regime valt, dan wel verbonden is door een arbeidsovereenkomst. 274 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p. 9 275 Art. 42 KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, BS 31 december 1991.276 SOUVEREYNS, “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 307.277 http://www.tentoo.be/wp-content/uploads/2015/04/Kunstenaar.pdf
35
taakloon.278 Dit bruto taakloon wordt omgezet naar een aantal werkdagen279 op basis van een
referteloon280 binnen een bepaalde referteperiode.281 Om van deze “cachetregel” kunnen
genieten dient de kunstenaar echter te voldoen aan een tweetal specifieke voorwaarden.
VOORWAARDE 1: TEWERKSTELLING IN LOONDIENST. Indien de kunstenaar onder de
cachetregeling wil vallen moet hij allereerst artistieke arbeid verrichten in loondienst.
Concreet komt deze voorwaarde hierop neer dat de kunstenaar werkt als werknemer.282
VOORWAARDE 2: BETALING VIA TAAKLOON. Voorts dient de kunstenaar ook te worden betaald
via een taakloon. Dit taakloon wordt in het Ministerieel Besluit houdende de
werkloosheidsregeling nader gedefinieerd als “het loon dat door een werkgever wordt
betaald aan de werknemer die een artistieke activiteit heeft verricht wanneer er geen
rechtstreeks verband is tussen dit loon en het aantal arbeidsuren waaruit deze activiteit
bestaat”.283 Het is opmerkelijk dat deze definitie stelt dat er geen rechtstreeks verband is
tussen dit loon en het aantal arbeidsuren waaruit de activiteit bestaat.284 Of een vergoeding al
dan niet een taakloon is, hangt dus niet af van het soort arbeidsovereenkomst285, doch wel van
de overeenkomst tussen de kunstenaar en diens opdrachtgever betreffende de concrete
vergoedingswijze van de artistieke prestatie.286
KRITIEK DEFINITIE TAAKLOON. Recent publiceerde Kunstenloket VZW287 een verslag met
daarin een opsomming van enkele knelpunten van het huidige kunstenaarsstatuut. Dit verslag
wijst onder meer op de aanhoudende onduidelijkheid over wat nu juist de precieze betekenis
van het begrip “taakloon” in de werkloosheidsreglementering is. De verwarring omtrent de
draagwijdte van deze wettelijke definitie blijft in de praktijk niet zonder gevolgen. Immers,
men stelt systematisch verschillende beoordelingen en controles vast naargelang de regio en
278 http://poppunt.be/advies/popadvies/geld-organisatie/algemeen/kunstenaarsstatuut/ 279 Art.10 MB van 26 november 1991 houdende de toepassingsregeling van de werkloosheidsreglementering, BS 25 januari 1992.280 Momenteel bedraagt dit referteloon 58,92 euro. (http://poppunt.be/advies/popadvies/geld-organisatie/algemeen/kunstenaarsstatuut/) 281 Bijvoorbeeld: Een muzikant met een leeftijd van 29 jaar zal over een referentieperiode van 21 maanden een bruto taakloon van 18.383,04 euro moeten vergaren om te kunnen genieten van een werkloosheidsuitkering.282 http://www.tentoo.be/wp-content/uploads/2015/04/Kunstenaar.pdf 283 Art. 10 MB van 26 november 1991 houdende de toepassingsregeling van de werkloosheidsreglementering, BS 25 januari 1992.284 http://www.kunstenloket.be/sites/default/files/upload/document/file/20140603_taakloon.pdf 285 Meer bepaald of de overeenkomst van bepaalde dan wel van onbepaalde duur is286 http://www.kunstenloket.be/sites/default/files/upload/document/file/20140603_taakloon.pdf 287 Kunstenloket VZW is een aanspreekpunt voor zowel zakelijk als juridisch advies voor kunstenaars en organisaties in de culturele en creatieve sectoren. (http://www.kunstenloket.be/nl/missie)
36
de beoordelende instelling.288 Het Kunstenloket is daarom van mening dat de Federaal
minister van werk hieraan dient te verhelpen door het uitvaardigen van een omzendbrief
waarin hij meer duiding brengt omtrent dit begrip.289
KRITIEK CACHETREGELING. Om uit te maken of een kunstenaar recht heeft op een
werkloosheidsuitkering past de huidige cachetregeling specifieke berekeningswijzen290 toe die
eveneens van toepassing zijn op sommige niet – kunstenaars291. Ten eerste dient men het
aantal arbeidsdagen te berekenen. Dit gebeurt volgens de volgende formule: ontvangen
brutoloon/58,92 (1/26ste van het GMMI).292 Het bekomen aantal arbeidsdagen dient hierna als
volgt te worden beperkt: (n * 26) + 78.293
De gehanteerde barema’s liggen op dit moment echter zo hoog dat veel kunstenaars het
barema van de solidariteit van de werkloosheid niet bereiken, hoewel ze toch bijdragen tot de
sociale zekerheid.294 Dit kan geïllustreerd worden met volgend voorbeeld:
Voor kunstenaar jonger dan 36 jaar: 21 maanden; 312 dagen x € 58,92 = € 18.383,04 bruto
Voor kunstenaars van 36 tot 49 jaar: 33 maanden; 468 dagen x € 58,92= € 27,574,56 bruto
Voor kunstenaars ouder dan 49 jaar: 42 maanden; 624 dagen x € 58,92 = € 36.766,08 bruto.295
Bij het bepalen van deze barema’s wordt momenteel dan ook onvoldoende rekening gehouden
met bepaalde paramaters die relevant zijn voor de kunstenaar.296 Een mogelijke oplossing is
de evaluatie van deze berekeningswijzen door de Commissie Kunstenaars, teneinde een
optimalisatie van de sociale bescherming van kunstenaars te bewerkstelligen.297 Een 288http://www.kunstenloket.be/sites/default/files/upload/document/file/het_statuut_van_de_kunstenaar_enkele_knelpunten_-_2016.pdf 289http://www.kunstenloket.be/sites/default/files/upload/document/file/het_statuut_van_de_kunstenaar_enkele_knelpunten_-_2016.pdf 290 Art.10 MB van 26 november 1991 houdende de toepassingsregeling van de werkloosheidsreglementering, BS 25 januari 1992.291 Bijvoorbeeld houthakkers of huisarbeiders292 Art.10 MB van 26 november 1991 houdende de toepassingsregeling van de werkloosheidsreglementering, BS 25 januari 1992.293 Art.10 MB van 26 november 1991 houdende de toepassingsregeling van de werkloosheidsreglementering, BS 25 januari 1992.294https://www.change.org/p/herzie-de-wetsvoorstellen-betreffende-de-sociale-zekerheid-voor-kunstenaars-r%C3%A9visez-le-projet-de-loi-concernant-la-s%C3%A9curit%C3%A9-sociale-des-artistes-review-the-new-bill-on-social-security-for-artists 295 https://klassiek-centraal.be/nieuws/opinie/het-statuut-van-de-kunstenaar-in-vlaanderen/296 Zo houdt men te weinig rekening dat er in de artistieke sector ook heel wat vaste werknemers werkzaam zijn. (https://www.change.org/p/herzie-de-wetsvoorstellen-betreffende-de-sociale-zekerheid-voor-kunstenaars-r%C3%A9visez-le-projet-de-loi-concernant-la-s%C3%A9curit%C3%A9-sociale-des-artistes-review-the-new-bill-on-social-security-for-artists) 297https://www.change.org/p/herzie-de-wetsvoorstellen-betreffende-de-sociale-zekerheid-voor-kunstenaars-r %C3%A9visez-le-projet-de-loi-concernant-la-s%C3%A9curit%C3%A9-sociale-des-artistes-review-the-new-bill-on-social-security-for-artists
37
dergelijke optimalisatie heeft tot gevolg dat meer kunstenaars onder de solidariteit van de
werkloosheid vallen en kan een mogelijke remedie tegen zwartwerk betekenen.298
B. Neutralisatievoordeel kunstenaar
NEUTRALISATIEVOORDEEL KUNSTENAAR EN TECHNICUS. Een werkloosheidsuitkering is
beperkt in de tijd en daalt bovendien substantieel na verloop van tijd. Artikel 116 van het
Koninklijk Besluit van 26 november 1991 bepaalt dat kunstenaars die recht hebben op een
werkloosheidsuitkering evenwel kunnen genieten van een neutralisatievoordeel.299 Dit
neutralisatievoordeel, dat sinds 2014 eveneens open staat voor de technische beroepen binnen
de sector300, poogt te verhelpen aan deze substantiële daling. Deze regeling zorgt dan ook
voor een neutralisatie van de daling, indien de kunstenaar bewijst dat hij genoeg inkomsten
genereert uit zijn artistieke activiteit.301 Om van dit gunstregime te kunnen genieten dient de
kunstenaar te bewijzen dat hij over een referteperiode van 18 maanden, 156 prestatiedagen
gewerkt heeft.302 Van deze 156 dagen moet de kunstenaar minstens 104 dagen een artistieke
activiteit uitgeoefend hebben.303 De kunstenaar mag voor de berekening van het vereiste
aantal dagen eveneens beroep doen op de cachetregeling teneinde zijn taakloon om te zetten
in werkdagen.304
C. De Cumulregeling
CUMULREGEL. Deze regel strekt ertoe dat de kunstenaar slechts in beperkte mate
vergoedingen via taakloon en een werkloosheidsuitkering kan combineren.305 De
cumulregeling is van toepassing wanneer de prestaties van de kunstenaar via een taakloon of
door toepassing van het artikel 1bis-regime worden betaald. Concreet komt dit hierop neer dat
een kunstenaar zijn recht op een werkloosheidsuitkering niet kan laten gelden voor de
prestatiedagen die de kunstenaar aanduidt op zijn controlekaart en waarop hij artistieke
activiteiten uitoefent alsook op een aantal supplementaire dagen die berekend worden via de
298https://www.change.org/p/herzie-de-wetsvoorstellen-betreffende-de-sociale-zekerheid-voor-kunstenaars-r%C3%A9visez-le-projet-de-loi-concernant-la-s%C3%A9curit%C3%A9-sociale-des-artistes-review-the-new-bill-on-social-security-for-artists 299 https://klassiek-centraal.be/nieuws/opinie/het-statuut-van-de-kunstenaar-in-vlaanderen/ 300 Art. 116, §5bis KB houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991; X, De RVA in 2014Volume 1: Activiteitenverslag, p. 34.301 https://klassiek-centraal.be/nieuws/opinie/het-statuut-van-de-kunstenaar-in-vlaanderen/ 302 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 13.303 Art. 116, §5 KB houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991, BS 31 december 1991.304 https://klassiek-centraal.be/nieuws/opinie/het-statuut-van-de-kunstenaar-in-vlaanderen/ 305 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 13.
38
volgende formule: [YA – (C x Y)] / Y = niet-vergoedbare periode.306 YA staat voor het door
de kunstenaar verdiende brutoloon voor artistieke prestaties via taakloon of zonder
arbeidsovereenkomst.307 De C geeft het aantal dagen weer dat men voor deze activiteit
aangeeft op de controlekaart.308 De Y tot slot weerspiegelt 3/52ste van het gewaarborgd
gemiddeld minimum maandinkomen309.310 De periode waarin de kunstenaar niet –
uitkeringsgerechtigd is, is begrenst op 156 kalenderdagen, zondagen uitgezonderd.311
Ter verduidelijking kan gedacht worden aan volgend voorbeeld:
Een kunstenaar krijgt voor een artistieke opdracht 2.000 euro. Hij verklaart hiervoor één dag
te hebben aangeduid op zijn controlekaart. Wanneer men de cumulregel toepast op deze
situatie bekomt men het volgende: (2.000 – (1*88,38))/88,38 = 21,6. Ten gevolge van deze
ene opdracht bekomt de kunstenaar 21 niet-vergoedbare dagen naast de ene dag op
controlekaart.312
KRITIEK CUMULREGEL. Verscheidene belangengroepen binnen de artistieke sector hebben
ernstige bedenkingen bij de huidige cumulregel.313 Ze wijzen er op dat een kunstenaar die
werkt via een taakloon omwille van deze cumulregel op onderscheiden wijze behandeld wordt
als iedere andere werknemer binnen de werkloosheidsreglementering, zelfs indien deze ook
tewerkgesteld is via een taakloon.314 De cumulberekening, ingevoerd bij Koninklijk Besluit
van 7 februari 2014315, is enkel van toepassing op de kunstenaar die via taakloon werkt.316 De
306 Art. 48bis, §2, 5°, KB houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991, BS 31 december 1991.307 Art. 48bis, §2, 5°, KB houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991, BS 31 december 1991.308 Art. 48bis, §2, 5°, KB houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991, BS 31 december 1991.309 Momenteel bedraagt dit 88.38 euro. (http://www.artistsunited.be/nl/content/statuut-werkloosheid-cumulberekening-p); http://www.kunstenloket.be/nl/advies/vergoedingen/kan-ik-een-inkomen-uit-een-artistieke-activiteit-combineren-met-een-werkloosheid310 Art. 48bis, §2, 5°, KB houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991, BS 31 december 1991.311 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p.15 312 Voorbeeld gebaseerd op: http://www.kunstenloket.be/sites/default/files/upload/document/file/infosessie_-_het_kunstenaarsstatuut.pdf313http://www.artistsunited.be/sites/default/files/documenten/Problematiek_en_oplossingen_kunstenaarsstatuut_update2.pdf 314http://www.artistsunited.be/sites/default/files/documenten/Problematiek_en_oplossingen_kunstenaarsstatuut_update2.pdf 315 KB 7 februari 2014 tot wijziging van de artikelen 27, 37, 71bis, 116 en 130 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, tot invoeging van een artikel 48bis en tot opheffing van artikel 74bis in hetzelfde besluit en tot wijziging van artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel met bedrijfstoeslag, BS 20 februari 2014.316 Art. 48bis, §2, 5°, KB houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991, BS 31 december 1991.
39
vergoeding via taakloon, zoals hierboven besproken, staat niet enkel open voor kunstenaars
maar in sommige gevallen en onder bepaalde voorwaarden ook voor andere werknemers. Het
is echter enkel de beroepscategorie van de kunstenaars die onderworpen is aan de cumulregel.
De belangengroep “Artists United” stelt zelfs dat het hier een manifest discriminerend
onderscheid betreft binnen de werkloosheid tussen de kunstenaar en alle andere werknemers
die vergoed worden via taakloon maar niet onder de cumulregel vallen.317 Zo stelt S. LE
COMPTE, coördinator van Artists United, dat deze regel tot doel had te verhelpen aan het
misbruik waarbij een kunstenaar op één dag een heel riante som zou verwerven en hierdoor de
gedurende de hele maand uitkeringsgerechtigd is.318 Men kan zich volgens mij afvragen of
zo’n verschil in behandeling opweegt tegen het werkelijke aantal kunstenaars dat zogezegd
zeer veel verdient op één dag? Artist United denkt alvast van niet en meent dat het overgrote
deel van de kunstenaars benadeeld wordt door een regeling die poogt te verhelpen aan het
mogelijke misbruik van enkele grootverdienende kunstenaars.319 De Raad van State had, in
zijn advies betreffende het Koninklijk Besluit van 7 februari 2014, echter geen bezwaren
tegen deze cumulregeling, hetgeen mijns inziens te betreuren valt.320
De cumulregel bereikt in zijn huidige vorm naar mijn mening niet het beoogde doel. Immers,
door het hanteren van een laag referteloon treft men vooral de kunstenaars met een gemiddeld
economisch profiel en slechts in geringe mate de grootverdieners.321
MOGELIJKE OPLOSSINGEN. In het kader van de problematiek omtrent de cumulregel komt
Artists United met twee concrete oplossingen die moeten verhelpen aan de voornaamste
kritieken.
Ten eerste oppert men voor een verandering van de variabele Y in de cumul-formule.
Momenteel bedraagt dit honderdvijftig procent van het referteloon.322 Men argumenteert
echter dat dit niet representatief is voor de lonen die in de artistieke sector worden
uitgekeerd.323 Dit heeft tot gevolg dat de kunstenaar met de huidige formule te veel
317http://www.artistsunited.be/sites/default/files/documenten/Problematiek_en_oplossingen_kunstenaarsstatuut_update2.pdf 318 Interview S. LE COMPTE, d.d. 18 april 2017.319 Interview S. LE COMPTE, d.d. 18 april 2017. 320 Raad van State afdeling Wetgeving, Advies 54.954/1 van 21 januari 2014321 Interview S. LE COMPTE, d.d. 18 april 2017.322 Hetgeen overeenkomt met 88.83 euro; http://www.artistsunited.be/nl/content/statuut-werkloosheid-cumulberekening-p; http://www.kunstenloket.be/nl/advies/vergoedingen/kan-ik-een-inkomen-uit-een-artistieke-activiteit-combineren-met-een-werkloosheid323 Interview S. LE COMPTE, d.d. 18 april 2017.
40
referentiedagen verliest. Artists United stelt voor dit referteloon te verhogen naar 118,76, wat
overeenkomt met een gemiddelde bruto-maandloon gedeeld door de zesentwintig dagen per
maand waarin men recht heeft op een uitkering, om zodoende een betere overeenstemming
met de gebruikelijke verloning binnen de sector te verzekeren.324
Momenteel gebeurt de berekening en beoordeling op kwartaalbasis.325 Artists United stelt dat
een beoordeling en toepassing van de cumulregel in de maand zelf en niet langer per kwartaal,
zou kunnen verhelpen aan het huidige discriminerende onderscheid.326
D. Kunstenaar en passend werk
NIET – PASSENDE DIENSTBETREKKING. Om te kunnen genieten van een
werkloosheidsuitkering moet men ter beschikking staan van de arbeidsmarkt en is het niet
toegestaan dat men een passende werkaanbieding afslaat.327 Artikel 31 van het Ministerieel
Besluit van 26 november 1991 tot uitvoering van de werkloosheidsreglementering voorziet
echter in een afwijkend gunstregime ten voordele van de kunstenaar. Dit gunstregime omvat
specifieke richtsnoeren inzake de precieze invulling van het begrip “passend werk” voor de
kunstenaar in hoofdberoep.328 Om hier van te kunnen genieten moet de kunstenaar bewijzen
dat hij binnen een referteperiode van 18 maanden voorafgaand aan de concrete
werkaanbieding minstens 156 prestatiedagen gewerkt heeft, waarvan minimum 104
prestatiedagen in het kader van een artistieke activiteit.329 Wanneer een kunstenaar vergoed
wordt via een taakloon kan hij gebruik maken van de hierboven besproken cachetregeling ter
berekening van het vereiste aantal prestatiedagen.330 Verder moeten deze prestatiedagen
bezoldigd zijn conform de wettelijke en reglementaire minima en dienen de sociale lasten op
dit loon betaald te worden.331 Indien de kunstenaar dit kan aantonen beschouwt men niet-
artistieke werkaanbiedingen als niet-passend en kan hij deze afslaan zonder hiervoor
gesanctioneerd te worden.332
324http://www.artistsunited.be/sites/default/files/documenten/Problematiek_en_oplossingen_kunstenaarsstatuut_update2.pdf 325 Art. 48bis, §2, 5°, KB houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991, BS 31 december 1991326http://www.artistsunited.be/sites/default/files/documenten/Problematiek_en_oplossingen_kunstenaarsstatuut_update2.pdf; Zie bijlage 5327 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, p.13. 328 http://smartbe.be/media/uploads/2014/02/AllesWeten_dossier_werloosheid.pdf 329 Art. 31 Ministerieel Besluit houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering van 26 november 1991, BS 25 januari 1992.330 http://smartbe.be/media/uploads/2014/02/AllesWeten_dossier_werloosheid.pdf331 http://smartbe.be/media/uploads/2014/02/AllesWeten_dossier_werloosheid.pdf 332 http://smartbe.be/media/uploads/2014/02/AllesWeten_dossier_werloosheid.pdf
41
SPECIFIEKE KUNSTENAARSCRITERIA. Het Ministerieel Besluit hanteert specifieke criteria om te
bepalen of een zekere dienstbetrekking al dan niet passend is voor de kunstenaar.333 Ten eerste
dient men de intellectuele ontwikkeling van de kunstenaar in rekening te brengen.334 Een
tweede factor in de beoordeling is de algemene lichaamsgeschiktheid van de kunstenaar.335
Tot slot mag de dienstbetrekking geen gevaar inhouden voor de vaardigheden die vereist zijn
voor de uitoefening van de artistieke activiteit van de kunstenaar.336
D. Kunstenaar en werkloosheid: de cijfers
TOENAME WERKLOZE KUNSTENAARS. Een indicatie van het welslagen van het
kunstenaarsstatuut, maar ook van mogelijk misbruik, is de enorme stijging van het aantal
kunstenaars binnen het werkloosheidsstelsel. Immers, tussen 2004 en 2013 steeg het aantal
kunstenaars in de werkloosheid van 4705 naar 9508.337 Het lijkt er aldus op dat de kunstenaar
de weg naar de werkloosheidsreglementering gevonden heeft. Dit is een gevolg van het feit
dat kunstenaars, indien ze onder de voorwaarden van artikel 1bis vallen, sinds de invoering
van het kunstenaarsstatuut sociale rechten kunnen opbouwen zoals werknemers. Daarenboven
speelt de cachetregeling in op de specifieke moeilijkheid van de kunstenaar inzake het bewijs
van het aantal gewerkte dagen.
§2. Pensioen
INLEIDING. “De kunstenaar gaat nooit met pensioen”.338 Het is een goed klinkende oneliner die
niet zelden terugkeert. Niets is echter minder waar. Immers, naast een werkloosheidsuitkering
is het voor de kunstenaar eveneens belangrijk te kunnen terugvallen op een pensioensregeling
die aangepast is aan de specifieke noden van de kunstenaar. Evenwel dient te worden
vastgesteld dat de kunstenaar in de praktijk onderworpen is aan de algemene
pensioenreglementering. De kunstenaar die onder het regime van artikel 1bis (“het
kunstenaarsstatuut”) werkt, zal dan ook kunnen ressorteren onder het wettelijk pensioenstelsel
333 Art. 31 Ministerieel Besluit houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering van 26 november 1991, BS 25 januari 1992334 Art. 31 Ministerieel Besluit houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering van 26 november 1991, BS 25 januari 1992335 Art. 31 Ministerieel Besluit houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering van 26 november 1991, BS 25 januari 1992336 Art. 31 Ministerieel Besluit houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering van 26 november 1991, BS 25 januari 1992.337 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 151. 338https://www.nrc.nl/nieuws/2017/01/31/een-kunstenaar-gaat-niet-met-pensioen-6471266-a1543815; http://www.standaard.be/cnt/7p2gfsnm
42
voor werknemers. Hieronder zetten wij, wat de pensioenreglementering betreft, de situatie
uiteen van de kunstenaar die onder het kunstenaarsstatuut valt.
A. Sociaal Statuut en pensioen
PENSIOENOPBOUW VIA PIJLERS. In België is het pensioenstelsel opgebouwd vanuit
verschillende pijlers. Ten eerste is er een verplicht basispensioen: het wettelijk pensioen. Een
tweede pijler betreft het aanvullend pensioen en dient als aanvulling op het basispensioen. De
derde en laatste pijler is het individueel pensioensparen.339 Dit onderdeel heeft niet tot doel
een gedetailleerde uiteenzetting van het Belgische pensioenstelsel te geven, maar staat stil bij
enkele regels en uitzonderingen die relevant zijn voor de kunstenaar die werkzaam is onder
het kunstenaarsstatuut. De eerste pijler bevat twee zo’n uitzonderingen. Binnen de tweede en
de derde pijler volgt de kunstenaar de algemene wettelijke regeling. Deze zullen hier dan ook
buiten beschouwing worden gelaten.
EERSTE PIJLER: WETTELIJK PENSIOEN. Wanneer een kunstenaar met een arbeidsovereenkomst
of onder het artikel 1bis-regime werkt, is op hem dezelfde pensioenregeling van toepassing
als een gewone werknemer. Immers, het 1bis-regime breidt de categorie der werknemers uit
zonder uitzonderingen wat de takken van de sociale zekerheid voor werknemers betreft.340 Het
wettelijk pensioen voor werknemers kent een rustpensioen (gebaseerd op de beroepsloopbaan
van een werknemer) en het daarmee verbonden overlevingspensioen.341 Om van een
rustpensioen te kunnen genieten moet een werknemer in principe zijn beroepsactiviteit hebben
stopgezet. Het is echter toegelaten dat een pensioengerechtigde mits voorafgaande verklaring
een beroepsbezigheid bezigt, indien dit beroepsinkomen een bepaald bedrag niet overschrijdt.
Dit drempelbedrag, verschilt naargelang een aantal parameters342. De bedragen die mogen
worden bijverdiend variëren van 7. 797, 00 euro tot 18. 154,00 euro per jaar.343
UITZONDERING: ARTISTIEKE SCHEPPING. De voormelde grenzen gelden niet voor artistieke
scheppingen. Elke pensioengerechtigde (dus ook een niet kunstenaar) mag, na het afleggen
van een loutere voorafgaande verklaring, een beroepsbezigheid uitoefenen die bestaat in het
339 Vaak onderscheid men binnen de vakliteratuur nog een vierde pijler namelijk de opbouw van een eigen vermogen. Deze vierde pijler wordt echter buiten beschouwing gelaten in dit werkstuk.340 Art. 1bis 27 juni 1969 Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969.341 KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers van 21 december 1967, BS 16 januari 1968.342 Bijvoorbeeld leeftijd, en de hoedanigheid ( werknemer of zelfstandige) waarin de arbeid wordt verricht.343 Art. 64, §2, B – D, 1° - 3° KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 16 januari 1968.
43
scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke
schepping.344 Het is hierbij wel noodzakelijk dat deze artistieke schepping geen weerslag heeft
op de arbeidsmarkt.345 Hieruit volgt dat de artistieke schepping in geen geval kan geschieden
ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst. Ook mag de pensioengerechtigde die een
artistieke schepping vervaardigt niet de hoedanigheid van handelaar hebben in de zin van het
Wetboek van koophandel346.347 Hoewel dit uitzonderingsregime niet enkel voor de kunstenaar,
doch voor elke pensioengerechtigde openstaat, hoeft het geen betoog dat deze regeling in de
praktijk in het bijzonder financieel voordelig is voor de kunstenaar. Immers, indien hij
voldoet aan de hierboven besproken voorwaarden mag de kunstenaar ook tijdens zijn
pensioen verder artistieke scheppingen tot stand brengen, zonder zijn hoedanigheid van
pensioengerechtigde te verliezen en zonder te zijn gebonden aan de grensbedragen die gelden
voor andere beroepsbezigheden. Wat juist onder “artistieke schepping” dient te worden
verstaan wordt niet nader toegelicht in de regelgeving. In de praktijk echter verruimen de
administraties dit begrip tot artistieke prestaties in de zin van artikel 1bis RSZ-wet.348
UITZONDERING: HOOFDZAKELIJKE EN GEWOONLIJKE TEWERKSTELLING. Ook wat betreft de
invulling van het begrip “hoofdzakelijke en gewoonlijke tewerkstelling” werd door het
Koninklijk besluit van 21 december 1967 voorzien in een alternatief op de algemene regel 349
ten voordele van de kunstenaar die werkt via een arbeidsovereenkomst of onder het artikel
1bis-regime. Immers, in dergelijke gevallen verstaat men onder “hoofdzakelijke en
gewoonlijke tewerkstelling” “1° voor de werknemers die uitsluitend het beroep van
kunstenaar uitoefenen, elke tewerkstelling die ten minste honderd vijftig arbeidsdagen per
jaar voor rekening van één of meer werkgevers omvat; 2° voor de werknemers die in de loop
van een zelfde jaar, hetzij gelijktijdig, hetzij afwisselend, het beroep van kunstenaar en een
ander beroep uitoefenen, elke tewerkstelling die ten minste honderd vijfentachtig
arbeidsdagen voor rekening van één of meer werkgevers omvat, hetzij in hoedanigheid van
kunstenaar, hetzij in een andere hoedanigheid die van aard is om hen aan het koninklijk
344 Art. 64, §2, F KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 16 januari 1968.345 Art. 64, §2, F KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 16 januari 1968.346 Art. 1 W. Kh. 347 Art. 64, §2, F KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 16 januari 1968. 348 E. VANHEUSDEN, “Artistieke activiteit en rustpensioen of terbeschikkingstelling” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 112.349 Art. 29 KB tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers van 21 december 1967, BS 16 januari 1968.
44
besluit nr 50 te onderwerpen.”.350 Een arbeidsdag in de hoedanigheid van kunstenaar wordt
door de regeling gespecifieerd als: “Elke dag in de loop waarvan de beroepskunstenaar aan
ten minste één voorstelling of één herhaling heeft medegewerkt, wat de dagelijkse duur der
prestaties ook moge zijn”. Bij de beoordeling van het aantal arbeidsdagen dienen daarenboven
de in de pensioenregeling met arbeid gelijkgestelde periodes (studie, onvrijwillige
werkloosheid, ziekte etc.) in aanmerking te worden genomen.351
PRAKTISCH BELANG UITZONDERING. Voor de berekening van de algemene pensioensopbouw
wordt elke arbeidsdag in acht genomen. Het begrip “hoofdzakelijke en gewoonlijke
tewerkstelling”, speelt hier dus geen rol van betekenis. Dit wil echter niet zeggen dat dit
begrip geen enkele relevantie meer heeft. Integendeel, de hoofdzakelijke en gewoonlijke
tewerkstelling, en bij uitbreiding de specifieke invulling van dit begrip voor kunstenaars is
belangrijk indien de reglementering inzake pensioenen hiernaar uitdrukkelijk verwijst, wat
frequent gebeurt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor tewerkstellingsperiodes daterend van vóór
1955.352
B. Alternatieve pensioenvorming voor kunstenaars gerechtvaardigd?
ALGEMENE REGELGEVING VAN TOEPASSING. Zoals reeds gesteld is de beroepscategorie van de
kunstenaar wat betreft zijn pensioen onderworpen aan de algemene reglementering. Binnen de
pensioenreglementering gelden er echter wel uitzonderingsregimes ten voordele van andere
beroepscategorieën.353 Dit onderdeel gaat na of de kunstenaarspecifieke context een dergelijk
uitzonderingsregime inzake pensioen zou rechtvaardigden.
350 Art. 29 KB tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers van 21 december 1967, BS 16 januari 1968.351 Art. 6, 7 , 34 – 36 KB tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers van 21 december 1967, BS 16 januari 1968.352 Art. 29 KB tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers van 21 december 1967, BS 16 januari 1968.353 KB 3 november 1969 tot vaststelling voor het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het pensioenrecht en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 10 december 1969; Beroepsjournalisten die in het kader van een arbeidsovereenkomst vast aan een werkgever zijn verbonden, kunnen genieten van een alternatieve reglementering ingevolge KB 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het Koninklijk Besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 20 augustus 1971. Deze reglementering laat toe om in bepaalde omstandigheden het loon dat als basis dient om het pensioenbedrag te berekenen, te verhogen. Hierbij kan nog worden bemerkt dat de scheidingslijn tussen journalistiek en de literaire – artistieke – activiteit niet altijd even onmiskenbaar is. De Commissie Kunstenaars oordeelde hierover dat de creatieve component moet overheersen opdat een journalist als kunstenaar wordt beschouwd.
45
KORTLOPENDE CONTRACTEN. Ten eerste dient te worden vastgesteld dat het binnen de
artistieke sector gebruikelijk is te werken met contracten van korte duur.354 Dit is verschillend
ten aanzien van de meeste andere beroepscategorieën waar men over het algemeen
continuïteit van tewerkstelling waarborgt, hierbij gesteund door verscheidene (o.a.
arbeidsrechtelijke355) regelgevingen. Deze tewerkstellingswijze heeft tot gevolg dat de
kunstenaar zich in de praktijk vaak genoodzaakt ziet deze korte tewerkstellingsperiodes af te
wisselen met periodes waarin hij terugvalt op een werkloosheidsverzekering.356
OPDRACHTWERK. Een tweede element waardoor de kunstenaars zich onderscheidt van andere
beroepen is de mate waarin men in opdracht werkt. Dit varieert zeer sterk binnen het
kunstenaarsberoep, afhankelijk van de artistieke subdiscipline waarin de kunstenaar actief
is.357 Zo is het motief van een scheppende kunstenaar om een artistieke creatie te vervaardigen
eerder de nood om te creëren.358 In het geval van podiumkunsten daarentegen is het
gebruikelijker dat de beweegreden tot het produceren van een artistieke prestatie gebaseerd is
op een bepaalde vraag van bijvoorbeeld een opdrachtgever.359 Dit onderscheid vindt men niet
(althans minder sterk) terug bij andere beroepscategorieën.
ARBEIDSINTENSIVITEIT. Een andere component waarmee de kunstenaar zich differentieert van
andere beroepsgroepen is de arbeidsintensiviteit die gepaard gaat met het creëren van
artistieke prestaties. Het is immers typisch voor artistieke prestaties dat ze een uitgebreid(er)
arbeidsproces vereisen dan andere producten.360 Een gevolg hiervan is dat het
inkomstenprofiel van de kunstenaar in de praktijk veel onregelmatiger is dan dat van andere
werknemers.361
354 G. SOUVEREYNS en Y. KHERBACHE, “Het Kunstenaarsstatuut”, in G. L. BALLON , K. BERGHS, E. BOUTMANS, D. DE LAETER, H. FEYS, C. JACOBS, R MICHEL, R PAUWELS, G. SOUVEREYNS, E. STEEGMANS, W. VANDEPUTE, K. VANDERPERRE, E. VANHEUSDEN, kunstenaarszakboekje, 2006, Kluwer, p. 242; KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 17. 355 Art. 10 van de Wet 3 juli 1978 betreffende de Arbeidsovereenkomsten, BS 22 augustus 1978. poneert als principe dat “wanneer partijen verschillende opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd hebben gesloten zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer, zij worden verondersteld een overeenkomst voor onbepaalde tijd te hebben aangegaan”.356 KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 17.357 KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 18. 358 KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 18. 359 KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 18. 360 KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 18. 361 KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 18
46
ALTERNATIEVE INKOMSTENBRONNEN. Loon en bedrijfsinkomsten worden over het algemeen
beschouwd als de basisbestanddelen ter berekening van een pensioen. Echter naast deze
vergoedingswijzen is het in de artistieke sector gebruikelijk dat men werkt met alternatieve
inkomstenbronnen, zoals onkostenvergoedingen, auteurs- en nevenrechten, subsidies etc. die
in andere branches zelden tot nooit voorkomen.362
C. Lacunes huidige regelgeving
LACUNES. Hierna zal worden nagegaan wat de precieze weerslag is van het hierboven
geschetste arbeidsprofiel van de kunstenaar op diens pensioenvorming.
LACUNES INZAKE OPBOUW WETTELIJK PENSIOEN. De opbouw van een wettelijk pensioen
gebeurt steeds op basis van twee basisbestanddelen: de duur van de loopbaan en de
bedrijfskosten of het loon.363 Het nemen van deze twee basisbestanddelen als
berekeningsbasis voor de pensioenopbouw brengt enkele nefaste gevolgen teweeg voor de
kunstenaar.
LOON. Hierboven werd reeds vermeld dat men binnen de artistieke sector vaak werkt met
alternatieve inkomstenbronnen. Deze inkomsten worden echter vaak niet in acht genomen bij
de raming van de hoogte van het pensioenbedrag. Dit is problematisch, aangezien deze
alternatieve vergoedingswijzen een aanzienlijk deel uitmaken van het inkomen van een
kunstenaar.364
LOONGRENS. Ook geldt binnen de pensioenwetgeving een maximale loongrens per jaar voor
het berekenen van het pensioen.365 Het behoeft geen betoog dat dit nadelig is voor de
artistieke sector, waarin onregelmatige inkomsten eerder regel dan uitzondering zijn.366
LOOPBAAN. De Belgische regelgeving inzake het wettelijk pensioen vereist dat men er een
loopbaan met een duurtijd 45 kalenderjaren op nahoudt om te kunnen genieten van een
362 KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, p. 18 363 Bijlage 5 Memo “ Knelpunten voor de kunstenaar inzake pensioenreglementering” dd. 20 juni 2008, p. 1 in KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008. 364 Bijlage 5 Memo “ Knelpunten voor de kunstenaar inzake pensioenreglementering” dd. 20 juni 2008, p. 1 in KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008. 365 Voor 2016 bedroeg dit 54.648,70 euro ( https://www.securex.eu/lex go.nsf/vwFicheByCategory_nl/D2DC8E52FD5CC23FC1257AD800349F5A?OpenDocument#.WNOjz_k1_IU) 366 Bijlage 5 Memo “ Knelpunten voor de kunstenaar inzake pensioenreglementering” dd. 20 juni 2008, p. 1 in KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008.
47
wettelijk pensioen.367 Voor vele kunstenaars is dit niet realistisch en wel om verschillende
redenen. Zo verstrijkt er bij sommige artistieke beroepen een aanzienlijke tijdspanne tussen de
opstart van de artistieke activiteit en het moment waarop de eerste inkomsten gegenereerd
worden.368 Ook komt het vaak voor dat de debuutleeftijd van een artiest zich pas op latere
leeftijd situeert.369 Ten slotte vergen sommige artistieke activiteiten zulke lichamelijke
inspanningen dat het niet mogelijk is voor de kunstenaar om deze uit te oefenen gedurende de
ganse loopbaanduurtijd.370
VOLDOENDE ARBEIDSDAGEN. Om in het huidige pensioenstelsel te kunnen genieten van een
gewaarborgd wettelijke minimumpensioen is het, zoals hierboven vermeld, noodzakelijk dat
men voldoet aan de loopbaanvereiste. Deze loopbaanvereiste wordt vertaald in een verplicht
aantal loopbaanjaren waarbinnen de pensioengerechtigde telkens dient aan te tonen dat hij
voldoet aan de minimum tewerkstellingsintensiteit van 208 prestatiedagen (VTE371). Voor de
meeste kunstenaars is het onmogelijk deze drempel te bereiken. Het valt mijns inziens dan
ook te betreuren dat de huidige pensioenreglementering niet voorziet in een afwijkende
regeling voor kunstenaars waarin zijn bruto-taakloon wordt omgezet naar een aantal
werkdagen, zoals deze bestaat in de werkloosheid.
AFDELING II. RECHTSZEKERHEID
RECHTSZEKERHEID. Het rechtszekerheidsbeginsel impliceert volgens het Cassatie arrest van
27 maart 1992 dat “de burger moet kunnen vertrouwen op wat door hem niet anders kan
worden opgevat dan als een vaste gedrags- of beleidsregel van de overheid”.372 Meer nog dan
een algemeen rechtsbeginsel is het rechtszekerheidsbeginsel een veruitwendiging van de
verwachtingen die een rechtszoekende koestert ten aanzien van het geldende recht binnen een
maatschappij.373 Algemeen neemt men aan dat dit beginsel is opgebouwd uit twee
componenten: de materiële en de formele component. In de materiële zin is het
367 KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 16 januari 1968.368 Bijlage 5 Memo “ Knelpunten voor de kunstenaar inzake pensioenreglementering” dd. 20 juni 2008, p. 1 in KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008. 369 Bijlage 5 Memo “ Knelpunten voor de kunstenaar inzake pensioenreglementering” dd. 20 juni 2008, p. 1 in KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008. 370 Bijlage 5 Memo “ Knelpunten voor de kunstenaar inzake pensioenreglementering” dd. 20 juni 2008, p. 1 in KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008. 371 Voltijdse dagequivalent372 Cass., 27 maart 1992, RW, 1991-92, p. 1466.373 B. VAN DEN BERGH, ““Recht zkt zekerheid” voor vaste relatie”, RW 2010-2011, 346.
48
rechtszekerheidsbeginsel een waarborg voor het bestaan en de instandhouding van zijn
subjectieve rechten, waardoor de rechthebbende zijn rechtspositie gegarandeerd ziet.374 De
formele component houdt in dat de rechthebbende zijn rechten kan kennen. Dit is een
essentiële vereiste in een rechtstaat waar elke rechtsonderhorige behoort te weten wat zijn
rechtspositie is wanneer hij in aanraking komt met een bepaalde rechtsnorm.375
RECHTSZEKERHEID EN KUNSTENAARSSTATUUT. Van het in 2002 ontwikkelde
kunstenaarsstatuut werd lange tijd gesteld dat dit onvoldoende rechtszekerheid bood voor de
actoren binnen de sector.376 Het was dan ook één van de hoofdbetrachtingen van de
wetswijziging van 26 december 2013 om hieraan te remediëren.377 In dit onderdeel wordt
onderzocht of het kunstenaarsstatuut anno 2017 de rechtszekerheid van de kunstenaar op
voldoende wijze waarborgt. De Commissie Kunstenaars, hoewel zij ontegensprekelijk
bijdraagt tot meer rechtszekerheid voor de kunstenaar, wordt hierbij buiten beschouwing
gelaten, omdat zij het voorwerp is van een uitgebreide analyse verderop in de meesterproef.
ZELFSTANDIGHEIDSVERKLARING. Hoewel het strikt genomen geen onderdeel is van wat
doorgaans verstaan wordt onder “het kunstenaarsstatuut”, draagt de hierboven reeds
toegelichte zelfstandigheidsverklaring ontegensprekelijk bij tot de rechtszekerheid binnen de
artistieke sector. Zoals gezegd ligt de keuze inzake het wettelijk statuut waaronder men
werkzaam is volledig bij de kunstenaar. Indien deze kiest voor het zelfstandigenstatuut zal hij
evenwel dienen aan te tonen dat de tewerkstelling niet geschiedt in “gelijkaardige socio-
economische voorwaarden als die waarin een werknemer zich ten opzichte van zijn
werkgever bevindt”.378 De ‘zelfstandigheidsverklaring’ werd in het leven geroepen met als
doel zowel de opdrachtgever als de kunstenaar hieromtrent rechtszekerheid te bieden.379 Een
kunstenaar die in het bezit is van een zelfstandigheidsverklaring zal voor een periode van
twee jaar een onweerlegbaar vermoeden kunnen doen gelden dat hij de artistieke werken of
374 B. VAN DEN BERGH, “Recht zkt zekerheid” voor vaste relatie”, RW 2010-2011, 347.375 M. VAN DAMME en K. DECLERCQ, “Aanwijzingen voor de regelgeving in België” in M. ADAMS en P. POPELIER (red.), Wie waakt over de kwaliteit van de wet? Het wetgevingsbeleid in België, Antwerpen, Intersentia, 2000, p. 125, nr. 29376 Advies N.A.R. nr 1.744, 13 oktober 2010 , p. 3 en 8; Advies N.A.R. nr. 1.810 van 17 juli 2012, p. 2 , 4 en 17.377 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 162.g378 Art. 1bis, §1 27 juni 1969 Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969. 379 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 146.
49
prestaties waarop de verklaring betrekking heeft, levert op zelfstandige basis.380 Dit biedt voor
de opdrachtgever zekerheid met betrekking tot de vereiste dat de opdracht niet geschiedt in
gelijkaardige socio-economische voorwaarden als deze waarin werknemers zich bevinden ten
opzichte van hun werkgever.381 Het onweerlegbaar vermoeden gedurende twee jaar zorgt ook
voor rechtszekerheid in hoofde van de kunstenaar. Tijdens deze periode zal niemand immers
een tegenbewijs kunnen leveren wat de zelfstandigheid van de kunstenaar betreft.
WERKGEVERSDISCUSSIE. Het kunstenaarsstatuut schiep na decennia vol verwarring eindelijk
duidelijkheid omtrent de vraag wie in een concrete situatie de rol van werkgever van de
kunstenaar vervult. Waar in het Koninklijk Besluit van 28 november 1969 nog de aanwerving
als doorslaggevende toetssteen gold om te bepalen wie die werkgever van de kunstenaar was,
is dit sinds de invoering van het kunstenaarsstatuut hij die de kunstenaar betaalt.382 Artikel
1bis van de RSZ-wet bepaalt bovendien expliciet dat de opdrachtgever optreedt als
werkgever.383
Het Grondwettelijk Hof stelt, zoals hoger reeds aangegeven, dan ook dat een opdrachtgever
de persoon is die de prestatie of het werk van de kunstenaar bestelt en de door hem verwachte
kenmerken ervan definieert tegen betaling van een bepaald loon.384
Hoewel deze wijziging door vele actoren binnen de artistieke sector niet wordt toegejuicht385,
brengt dit mijns inziens meer rechtszekerheid voor de kunstenaar met zich mee. In geval van
een tewerkstelling via verschillende tussenpersonen is het nu duidelijk wie de werkgever van
de kunstenaar is, wat voorheen niet altijd het geval was.
“ARTISTIEKE PRESTATIE”. Hoe men binnen het Belgische recht invulling geeft aan het begrip
“artistieke prestatie” werd hierboven reeds besproken. Voor de rechtszekerheid van de
kunstenaar is het in het bijzonder belangrijk dat de werkloosheidsreglementering er sinds het
Koninklijk Besluit van 7 februari 2014 een identieke definitie van het begrip artistieke 380 Art. 172, §2, 3° Programmawet 24 december 2002, BS 31 december 2002.; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 13.381 Art. 1bis, §1 27 juni 1969 Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969. 382 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 147. 383 Art. 1bis, §1 27 juni 1969 Wet tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969.384 GwH 17 september 2015, nr. 115/2015, B. 19. 385 De impact hiervan, in het bijzonder voor de constructies met een derde – betaler worden verderop in het onderdeel over zwartwerk uitgebreid toegelicht.
50
prestatie op nahoudt als in artikel 1bis van de RSZ-wet.386 Deze gelijkstelling creëert
rechtszekerheid voor de kunstenaar omdat ze een éénvormigheid in interpretatie garandeert en
voorkomt dat er tegenstrijdigheden ontstaan tussen de werkloosheidsreglementering en andere
elementen van zijn sociaal statuut.
CAO’S NIET VAN TOEPASSING. De ontegensprekelijke keerzijde van het huidige
kunstenaarsstatuut is dat wanneer een kunstenaar verkiest om onder het 1bis-regime te
werken, hij zich niet kan beroepen op de geldende CAO’s. Dit kan immers enkel indien de
kunstenaar werkt via een gewone arbeidsovereenkomst. De recente wetswijzigingen, en de
invoering van het Visum Kunstenaar in het bijzonder387, hebben tot gevolg dat er meer
controle komt op de tewerkstelling via het 1bis-regime. De voorspelling van A. CLAES en L.
MUYLAERT dat dit in de praktijk zal leiden tot een minder gulle toepassing van artikel 1bis
lijkt volgens mij dan ook uit te komen.388 Deze evolutie ligt overigens compleet in lijn met de
wensen geformuleerd door de Nationale Arbeidsraad.389 Dat de kunstenaar sinds de
wetswijziging van 2013 daarenboven slechts van het 1bis-regime kan genieten indien hij niet
door een arbeidsovereenkomst kan verbonden zijn, lijkt een aanzet van de wetgever om de
kunstenaar zo veel mogelijk onder een normale arbeidsovereenkomst tewerk te stellen.390
AFDELING III. HET “VISUM KUNSTENAAR”: EEN SUCCES?
INLEIDING. Na de invoering van het oorspronkelijke artikel 1bis merkte men al snel dat deze
bepaling in de praktijk misbruik in de hand werkte.391 Iedereen die een artistieke opdracht
uitvoerde en daarbij niet verbonden was door een arbeidsovereenkomst of werkte via het
zelfstandigenstatuut kon beroep doen op de regeling in artikel 1bis.392 Men diende dus niet te
bewijzen dat men daadwerkelijk een ‘kunstenaar’ was en de artistieke prestatie moest amper
worden gepreciseerd.393 Dit had tot gevolg dat je in de praktijk ook als timmerman,
schrijnwerker of hondenkapper kon genieten van het kunstenaarsstatuut.394 Om te verhelpen
386 Art. 27, 10° KB houdende de werkloosheidsreglementering zoals gewijzigd door Art. 1 van het KB tot wijziging van de artikelen 27, 37, 71bis, 116 en 130 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, tot invoeging van een artikel 48bis en tot opheffing van artikel 74bis in hetzelfde besluit en tot wijziging van artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel met bedrijfstoeslag van 7 februari 2014, BS 31 december 1991.387 Art. 21 Programmawet (I) van 26 december 2013, BS 31 december 2013.388 F. VAN DER AA, “Kunstenaar zoekt statuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.389 Advies N.A.R. nr. 1.931 van 24 maart 2015, p. 7.390 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 391 Advies N.A.R. nr. 1.774 van 13 oktober 2010 en advies N.A.R. nr. 1.810 van 17 juli 2012392 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.393 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.394 F. VAN DER AA, “Kunstenaar zoekt statuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014
51
aan de te ruime toepassing van artikel 1bis, werd het hierboven reeds aangehaalde Visum
Kunstenaar in het leven geroepen.
ONTBREKEN VAN DUIDELIJKE CRITERIA. Concreet dient de Commissie Kunstenaars te bepalen
of de aanvrager van het visum een artistieke prestatie uitoefent. Om tot een duidelijk en
coherent beleid te komen wat betreft het uitreiken van het visum lijken duidelijke criteria
waarop men deze toekenning kan baseren wenselijk.
Artikel 17 van het Huishoudelijk Reglement van de Commissie Kunstenaars schrijft voor dat
de beoordeling van de artistieke aard van een prestatie dient te geschieden op basis van
“objectieve en relevante criteria”.395 Tot op heden woedt binnen de Commissie echter de
discussie of men werkelijk zulke criteria nodig heeft en of deze überhaupt bestaan. Alleszins
bepaalt artikel 17 van het Huishoudelijk Reglement van de Commissie Kunstenaars dat die
laatste zich in haar beoordeling eveneens mag baseren op de relevante bepalingen in het
auteurs of naburige recht en de meest actuele aangewende vormen en technieken,
technologieën, materialen die de aanvrager van het visum gebruikt om een artistieke
prestatie/creatie te verwezenlijken. De Commissie mag ook “onderzoeken tot in welke mate
een activiteit (creatie, productie, prestatie) beïnvloed wordt m.b. door bijdragen van
artistieke, technische, technologische en/of organisatorische aard.”.396
Dhr. F. DEVLIEGHER, voorzitter van de Commissie Kunstenaars, is in elk geval voorstander
van een meer systematische benadering en oppert voor meer methodologie in de beslissingen
over betwistbare activiteiten.397 De Commissie is er zich van bewust dat zeker bij dit soort
activiteiten een coherent toekenningsbeleid geboden is ter bevordering van de rechtszekerheid
van de kunstenaar.398 Om dit te bereiken koestert de Commissie de ambitie een kader uit te
werken waarbinnen ze op basis van specifieke parameters kan uitmaken of een bepaalde
activiteit al dan niet artistiek is.399 Hoewel het naar mijn mening niet mag verbazen dat de
Commissie hier tot op heden nog niet in slaagde, is deze methodologische benadering
expliciet voorzien is in de wet.400
395 Art. 17 Huishoudelijk reglement van de Commissie Kunstenaars (HR), 21 december 2015, BS 22 maart 2016.396 Art. 17 Huishoudelijk reglement van de Commissie Kunstenaars (HR), 21 december 2015, BS 22 maart 2016.397 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-09-14 van de plenaire vergadering van woensdag 14 september 2016. 398 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-09-14 van de plenaire vergadering van woensdag 14 september 2016. 399 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-09-14 van de plenaire vergadering van woensdag 14 september 2016. 400Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969
52
Ook in politieke middens erkent men deze problematiek. Vlaams minister van Cultuur,
Media, en Brussel S. GATZ stelt het volgende in zijn Strategische Visienota Kunsten:
“Ondanks de aanpassingen die in de regelgeving met betrekking tot de sociale zekerheid
werden doorgevoerd, stellen zich nog een aantal knelpunten en onduidelijkheden inzake het
wetgevend kader en de begripsbepaling van prestatie of werk van artistieke aard. Deze zullen
de volgende maanden op federaal niveau uitgeklaard worden, zodat de Commissie
Kunstenaars haar werk kan doen.”.401 Vooralsnog werden deze woorden niet omgezet in
daden.
BEOORDELING GEVAL PER GEVAL. Er dient aldus te worden vastgesteld dat een dergelijk kader
alsook de voornoemde objectieve en relevante criteria ontbreken. Beslissingen inzake de
toekenning van het visum gebeuren tot op heden dan ook casuïstisch, op basis van dialoog
tussen de verschillende actoren binnen de Commissie.402 Ze baseren zich hierbij voornamelijk
op de feitelijke element vervat in de aanvraag.403
RECHTSZEKERHEID. Het Visum Kunstenaar biedt ook rechtszekerheid aan de kunstenaar.
Indien een visum wordt toegekend creëert dit voor de aanvrager een vermoeden dat de
prestaties waarvoor het visum toegekend werd van artistieke aard zijn en dit gedurende een
periode van maar liefst vijf jaar.404 Een letterlijke lezing van artikel 1 van het Koninklijk
besluit tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere
regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart van 26 maart
2014, maakt mijns inziens niet duidelijk of het Visum Kunstenaar een weerlegbaar dan wel
een onweerlegbaar vermoeden van de artistieke aard van een prestatie inhoudt. De tekst
formuleert naar mijn mening dan ook niet precies genoeg of de Commissie een visum slechts
kan intrekken op het moment dat de aanvrager om een vernieuwing verzoekt, dan wel telkens
een misbruik of een niet – naleving van de voorwaarden wordt vastgesteld door de sociale
inspectie, een concurrent, een opdrachtgever etc. Wel staat vast dat de Commissie geen
bevoegdheid heeft om zelf dergelijke controles uit te voeren. Tot op heden werd ook nog geen
klacht over misbruik ingediend bij de Commissie.405
401 S. GATZ, Strategische Visienota Kunsten: Naar een dynamisch, divers en slagkrachtig kunstenlandschap in Vlaanderen, 1 april 2015, p. 34.402 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.403 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.404 Art. 1, §1, KB tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart, BS 17 april 2014.405 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.
53
REGIONALE VERSCHILLEN. Uit cijfers van de Commissie blijkt dat de aanvragen voor een
Visum Kunstenaar talrijker zijn langs Franstalige zijde dan langs Nederlandstalige zijde.406
Hieruit kan worden afgeleid dat het in Vlaanderen gemakkelijker is voor de kunstenaar om
via een gewone arbeidsovereenkomst of een interimkantoor te werken dan in Wallonië.407 Een
verklaring kan enerzijds gevonden worden in een verschil in professionalisering en
terreinkennis aan beide kanten van de taalgrens.408 Voorts mag ook de rol van de Verenigde
Producties409 van SMartBE410 niet worden onderschat. Deze vereniging is veel actiever in
Wallonië en Franstalig Brussel dan in Vlaanderen.411 Dit komt doordat het kunst- en
cultuurbeleid van de Gemeenschappen totaal verschillend is.412 Immers, in Vlaanderen staat
men er op en controleert men streng dat gesubsidieerde organisaties handelen conform de
geldende CAO’s.413 Dit klimaat zorgt er voor dat werken via de Verenigde Producties niet
interessant is tenzij deze de CAO’s zou toepassen, wat in de praktijk niet gebeurt.414
EFFICIËNTE TOEKENNING. Tot op heden gebeurt de afhandeling van de dossiers tot aanvraag
van een Visum Kunstenaar zonder enige vertraging.415 De Nederlandstalige kamer heeft de
frequentie van de vergaderingen zelfs noodgedwongen gereduceerd tot één maal per maand
wegens een gebrek aan aanvragen.416
AFDELING IV. MISBRUIK REGELGEVING EN ZWARTWERK
TERUGKERENDE PROBLEMATIEK. Misbruik en zwartwerk zijn twee verwijten die sinds jaar en
dag terugkeren in het debat rond het sociaal statuut van de kunstenaar.417 De wetswijzigingen
406 Vr. en Antw V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (C. COUDYSER aan S. GATZ).; 407 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.408 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017. 409 Dit is een vzw opgericht door SMART ter beheer van de administratie van de kunstenaar. Zelf omschrijven ze hun activiteit als volgt: “De Verenigde Producties ondersteunen activiteiten die op projectmatige basis worden uitgevoerd, door de leden administratieve en financiële tools aan te bieden: Activiteiten.De leden vertrouwen het beheer van hun activiteit aan ons toe. SMart treedt op als producent en staat in voor de begeleiding in alle fases van het project: we geven advies, helpen bij de boekhouding,… Zo wordt het overbodig om een eigen vzw op te richten.”( http://smartbe.be/nl/wie-zijn-wij/organisatie/de-verenigde-producties/)410 SMARTBe treedt op als opdrachtgever of SBK van de kunstenaar en regelt diens administratie en contracten (zie ook: F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014 en http://smartbe.be/nl/wie-zijn-wij/) 411 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.412 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.413 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.414 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017. 415 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.416 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017. 417 GwH 17 september 2015, nr. 115/2015, B. 19.; Advies NAR nr. 1.931 van 24 maart 2015, p. 3.; Advies NAR nr. 1744 van 13 oktober 2010, p 1, 2.; F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.
54
van 2013 en 2015 hadden expliciet tot doel hieraan te verhelpen.418 Hieronder wordt nagegaan
of ze slagen in dit opzet en in hoeverre de huidige regelgeving nog uitnodigt tot zwartwerk en
misbruik.
VISUM KUNSTENAAR. Een eerste belangrijke innovatie ter bestrijding van misbruik is het
eerder geanalyseerde Visum Kunstenaars. Zoals reeds gesteld is de voornaamste betrachting
van dit visum om paal en perk te stellen aan een te ruim en ongerechtvaardigd gebruik, zeg
maar misbruik, van het 1bis-regime. Immers, dit visum noopt de aanvrager er toe om aan te
tonen dat hij wel degelijk prestaties van artistieke aard levert.419 Dat deze aanvragen
daarenboven worden beoordeeld door de evenwichtig samengestelde420 Commissie
Kunstenaars, zou in de praktijk naast meer rechtszekerheid, mijns inziens ook tot een reductie
van de misbruiken moeten leiden.
CONTROLE KUNSTENAARSKAART. Een nieuwigheid die daarentegen misbruik in de hand kan
werken, is de hierboven besproken kunstenaarskaart. Deze kaart is een belofte die dateert van
2004 maar pas een decennium later werd ingevoerd in de praktijk. De kaart zorgt voor de
monitoring van diegenen die met de kleine vergoedingsregeling werken.421 Meer concreet
haalt de Commissie Kunstenaar twee samenhangende problemen aan met betrekking tot de
kunstenaarskaart. Ten eerste stelt de Commissie een manifest controleprobleem vast bij de
toekenning van de kaart.422 Door een gebrek aan overheidscontrole ligt de controlelast
momenteel volledig bij de opdrachtgevers. Deze zullen telkens moeten controleren of het al
dan niet om een artistieke prestatie gaat en of de prestatielijst van de kunstenaar desgevallend
up-to-date is. Dit gebrek aan controle door de overheid houdt volgens de Commissie het
gevaar in dat de kunstenaar deze kaart ook gaat gebruiken voor niet-artistiek gerelateerde
activiteiten.423 Dit is meteen ook het tweede probleem: de kunstenaar is in de praktijk niet
genoeg op de hoogte van de precieze voorwaarden waarin de kleine vergoedingsregeling van
418 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & KUNSTENLOKET VZW, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 154. 419 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969420 Art. 1 – 4 — KB 17 juli 2014 tot uitvoering en tot bepaling van de inwerkingsdatum van artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart, BS 7 augustus 2014.421 KB 17 juli 2014 tot uitvoering en tot bepaling van de inwerkingsdatum van artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart, BS 7 augustus 2014.422 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016.; Vr. en Antw V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (C. COUDYSER aan S. GATZ)423 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016.
55
toepassing is.424 De kunstenaar denkt nog al te vaak dat het gaat om een honorarium, waar dit
in werkelijkheid slechts een onkostenvergoeding is.425 De bevoegde instantie om ter zake in te
grijpen is de RSZ en niet de Commissie. Deze dient volgens de Commissie via haar website
de kunstenaar te informeren dat aan de KVR – voorwaarden moet worden voldaan voor elke
prestatie.426
SMARTBE. SMartBE fungeerde in het verleden als opdrachtgever of SBK van de kunstenaar en
bekommerde zich om de contracten en administratie van de kunstenaars die op hen een
beroep deden.427 Het succes van deze vereniging bij kunstenaars valt deels te verklaren door
de uitermate vrije en ruime interpretatie die ze geeft aan het begrip ‘artistieke prestatie’.428 De
recentste wetswijzigingen bepalen echter dat de opdrachtgever voortaan als werkgever van de
kunstenaar moet worden gezien.429 Deze wijziging maakt het voor verenigingen vanaf heden
onmogelijk om op te treden als derde-betaler.430 Het valt af te wachten wat de precieze
weerslag hiervan is voor verengingen als SMartBe en wat dit voor gevolg heeft voor de
misbruiken binnen de sector. Verwacht wordt wel dat organisaties en verenigingen die met
artiesten willen werken, deze nieuwe regeling zullen trachten te omzeilen wat dan weer tot
zwartwerk zou kunnen leiden.431
AFDELING V. ADMINISTRATIEVE LAST
ADMINISTRATIEVE LAST. Uit het voorgaande blijkt dat de invoering van het kunstenaarsstatuut
heel wat verbeteringen met zich meebrengt voor de sociale positie van de kunstenaar. In wat
volgt wordt onderzocht wat dit betekent voor de administratieve last die rust op de kunstenaar
en diens opdrachtgever.
CENTRALISATIE BEREKENING EN UITBETALING. Een belangrijke doelstelling van het
kunstenaarsstatuut was het stimuleren van werkgevers om kunstenaars als werknemer in te
schijven.432 De artistieke sector, waar kortlopende contracten de regel zijn433, brengt voor de
424 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016.425 F. VAN DER AA, Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 426 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016.427 F. VAN DER AA, “Kunstenaar zoekt statuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 428 F. VAN DER AA, “Kunstenaar zoekt statuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 429 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door art. 21 van de Programmawet van 26 december 2013, BS 25 juli 1969.430 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.431 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.432 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 433 G. SOUVEREYNS en Y. KHERBACHE, “Het Kunstenaarsstatuut”, in G. L. BALLON , K. BERGHS, E. BOUTMANS, D. DE LAETER, H. FEYS, C. JACOBS, R MICHEL, R PAUWELS, G. SOUVEREYNS, E. STEEGMANS, W. VANDEPUTE,
56
werkgever aanzienlijke administratieve lasten met zich mee.434 De wetgever redeneerde dat
indien men deze administratieve belasting voor opdrachtgevers/werkgevers reduceert, deze
ook meer geneigd zullen zijn tot naleving van de regelgeving.435 Een belangrijk wetgevend
initiatief in dit verband is de obligate aansluiting bij het Federaal Agentschap voor de
Kinderbijslag (FAMIFED) en de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (RJV).436 De aansluiting
van rechtswege437 bij FAMIFED zorgt voor een centralisering in de uitbetaling van de
kinderbijslag van de kunstenaar.438 Voor deze wetswijziging was het mogelijk dat de
opdrachtgevers of werkgevers van de kunstenaar elk aangesloten waren bij een verschillend
kinderbijslagfonds. Dit was voor de kunstenaar een administratieve nachtmerrie en
veroorzaakte daarenboven niet zelden onderbrekingen in de uitbetaling van zijn
gezinsbijslag.439 Deze verplichte aansluiting heeft eveneens tot gevolg dat de kunstenaar nu in
staat is zijn kinderbijslagdossier eenvormig te beheren.440 Ook met betrekking tot het
uitbetalingssysteem en de berekening van het vakantiegeld van de kunstenaar vond een
centralisatie plaats door kunstenaars te onderwerpen aan de regels van toepassing op
arbeiders.441 Concreet houdt dit in dat de berekening en betaling van het vakantiegeld
tegenwoordig enkel geschiedt door de RVJ, waar dit vroeger door elke
werkgever/opdrachtgever afzonderlijk diende te gebeuren na afloop van de tewerkstelling.
Deze maatregel betekent in de praktijk een aanzienlijke verlichting van de administratieve
plichtplegingen voor opdrachtgevers/werkgevers en biedt de kunstenaar een beter overzicht.442
DREMPEL AANVRAAG VISUM. E. VANHEUSDEN argumenteert in haar analyse van het Visum
Kunstenaar dat het welslagen van het visum mede afhankelijk is van de administratieve
hindernissen die de kunstenaar bij de aanvraag hiervan dient te overwinnen.443 Kunstenaar A.
K. VANDERPERRE, E. VANHEUSDEN, kunstenaarszakboekje, 2006, Kluwer, p. 242434 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & KUNSTENLOKET VZW, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 147. 435 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 369.436 Art. 175 Programmawet (I) 24 december 2002, BS 31 december 2002.437 Art 33 Algemene Kinderbijslagwet (AKBW) van 19 december 1939, BS 22 december 1939.438 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & KUNSTENLOKET VZW, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 147. 439 I. DE WILDE, “De socialezekerheidspositie van schouwspelartiesten”, Jur. Falc. 2000-01, 579 – 580.440 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 369.441 Art. 176 – 181 Programmawet (I) van 24 december 2002, BS 31 december 2002.442 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, 369.443 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & KUNSTENLOKET VZW, Sociale en fiscale spelregels
57
CLAES lijkt alvast niet gewonnen voor het visum en vindt dit administratief te omslachtig. Hij
bestempelt het visum dan ook als “een hele papiermolen die je elke vijf jaar opnieuw moet
doorlopen.”.444 Een grondige analyse van het aanvraagformulier doet alvast vermoeden dat de
administratieve last voor de aanvrager beperkt blijft.445 Deze “papiermolen” komt in de
praktijk neer op een zestal vragen in verband met de artistieke bedrijvigheid van de
aanvrager.446 Dit lijkt niet meer dan logisch aangezien het visum zoals gezegd minstens een
weerlegbaar vermoeden inhoudt van de artistieke aard van de prestaties waarop het visum
betrekking heeft. Ook het gegeven dat men dit procedé “elke vijf jaar opnieuw moet
doorlopen”447 lijkt gerechtvaardigd gezien het veranderlijk karakter van het concept
“kunst”448.
OPDRACHTGEVER EN ADMINISTRATIE. Ten gevolge van de recente wetswijzigingen wordt de
opdrachtgever zoals eerder gesteld gezien als de werkgever van de kunstenaar.449 Dit heeft
eveneens tot gevolg dat een opdrachtgever dient te voldoen aan alle administratieve en sociale
verplichtingen die normaal rusten op de werkgever.450 Voor veel opdrachtgevers is dit zowel
financieel als administratief niet haalbaar.451 Dit leidt er in de praktijk toe dat opdrachtgevers
weigerachtiger staan tegenover een tewerkstelling volgens artikel 1bis.452 Verwacht wordt dan
ook dat opdrachtgevers manieren zullen zoeken om deze regelgeving te omzeilen of erger,
dat in de praktijk ( althans via het 1bis-regime) minder kunstenaars zullen worden
tewerkgesteld.453 Hierboven werd reeds gewezen op de regionale verschillen wat betreft het
werken met artikel 1bis. Men kan hieruit afleiden dat deze wetswijziging dus vooral gevoeld
zal worden in Franstalig België waar men veelvuldiger beroep doet op derde-betaler
SMartBE. Hoewel deze wetswijziging dus net tot doel heeft de sociale positie van kunstenaars
te waarborgen en ontegensprekelijk de rechtszekerheid van de kunstenaar vergroot, is het niet
uitgesloten dat deze in de praktijk nefast is voor zijn sociale bescherming.
voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 147.444 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 445 Zie bijlage 7446 Zie bijlage 7447 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 448 X, “Het begrip “artistieke activiteit””, Ontwerptekst voor het activiteitenverslag 2010 van de Commissie “Kunstenaars”, 2010, p. 2; Advies N.A.R. nr. 1.931 van 24 maart 2015, p. 6.449Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door art. 21 van de Programmawet van 26 december 2013, BS 25 juli 1969.; Advies N.A.R. nr. 1.744, 13 oktober 2010, p. 13. 450 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.451 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.452 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 453 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.
58
SOCIALE BUREAUS VOOR KUNSTENAARS. De SBK-constructie tenslotte, betekent een
aanzienlijke verlichting van de administratieve last van “occasionele werkgevers of
gebruikers”454. Deze SBK’s zullen immers de patronale verplichtingen, die normaal op de
occasionele werkgever of gebruiker rusten, voor hun rekening nemen.455 Het SBK zorgt meer
concreet voor de vereiste wettelijke kennisgeving aan FAMIFED en de RJV, de uitbetaling
van het netto inkomen aan de kunstenaar, de betaling van sociale bijdragen aan de Rijksdienst
Sociale Zekerheid, het afdragen van bedrijfsvoorheffing aan de fiscus, het aangaan van een
arbeidsongevallenverzekering voor de kunstenaar, het in orde maken van de relevante sociale
documenten van de kunstenaar etc.456
AFDELING VI. TUSSENCONCLUSIE: WAARBORGT DE VERNIEUWDE BELGISCHE REGELGEVING INZAKE HET SOCIAAL STATUUT VAN DE KUNSTENAAR AFDOENDE DE BELANGEN VAN DE KUNSTENAAR?
TUSSENCONCLUSIE. Gedurende het laatste decennium was het kunstenaarsstatuut geregeld het
voorwerp van controverse binnen en buiten het kunstenaarsmilieu. Deze kritieken komen
grotendeels overeen met de in dit hoofdstuk besproken parameters. De artistieke sector wordt
daarenboven gekenmerkt door een veelheid aan actoren en belangengroepen, elk met hun
eigen agenda en prioriteiten. Deze context is op het eerste zicht niet bevorderlijk voor
baanbrekend wetgevend werk. Desalniettemin dient men vast te stellen dat de voorbije jaren
wel degelijk progressie werd geboekt op wetgevend vlak. De recentste wetswijzigingen
hebben tot doel te verhelpen aan de steeds terugkerende kritieken van rechtsonzekerheid,
misbruik, zwartwerk en administratieve overbelasting. De beschouwingen in dit hoofdstuk
tonen aan dat dit doel op vele vlakken, althans ten dele, bereikt is. De cachetregeling in de
werkloosheid, de zelfstandigheidsverklaring, de sociale bureaus voor kunstenaars etc. bestaan
reeds geruime tijd en waarborgen elk op hun manier de rechts – en bestaanszekerheid van de
kunstenaar. Recent werd hier het Visum Kunstenaar en de beslechting van de
werkgeversdiscussie aan toegevoegd. Deze innovaties hebben meer rechtszekerheid voor de
kunstenaar tot gevolg en leggen, alvast gedeeltelijk, het vastgestelde misbruik aan banden.
454 Art. 1, § 6 Uitzendarbeidswet 24 juli 1987, ingevoegd bij art. 182 Programmawet 24 december 2002 en het KB 23 mei 2003 tot uitvoering van artikel 1, §6 Wet 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987.455 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, p. 370.456 I. DE WILDE, “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”, RW 2003 - 04, p. 370.
59
Hoewel deze wettelijke initiatieven een stap in de goede richting zijn, toont huidig onderzoek
ook aan dat er op verschillende vlakken nog marge voor verbetering bestaat. Binnen de
werkloosheidsreglementering is er bijvoorbeeld grote rechtsonzekerheid omtrent de precieze
omvang van het begrip ‘taakloon’. Daarenboven wordt de cumulregel bij vele
belangengroepen als discriminerend ervaren. Dat het aantal kunstenaars binnen de
werkloosheid de laatste jaren met rasse schreden de hoogte in ging, kan zowel duiden op het
succes als op het misbruik van het kunstenaarsstatuut. Enige realiteitszin noopt ons te
besluiten dat dit naar alle waarschijnlijkheid eerder een en-en-verhaal is. Bovendien lijkt de
opbouw van het wettelijk pensioenstelsel niet afgestemd op de beroepscategorie van de
kunstenaar, gezien de hantering van een loongrens per jaar en het niet meerekenen van
bepaalde alternatieve, maar voor de kunstenaar significante, inkomstenbronnen. Ook het feit
dat de CAO’s niet van toepassing zijn ingeval van een tewerkstelling onder het 1bis-regime,
blijft voor veel actoren binnen de sector een groot pijnpunt. Er wordt door sommige
kunstenaars dan ook geopperd om een 1bis-regime zoals dit bestaat in de sociale zekerheid,
eveneens te implementeren in het regulier arbeidsrecht teneinde de sociale belangen van de
kunstenaar nog beter te waarborgen.457
Men dient er naar mijn mening evenzeer over te waken dat bepaalde wettelijke innovaties
geen boemerangeffect teweeg brengen. Zo moet bijvoorbeeld de beëindiging van de
werkgeversdiscussie en het daarmee gepaard gaande buitenspel van de derde-betaler
bewerkstelligen dat de kunstenaar meer rechtszekerheid geniet. Gezien de grote
administratieve last die hiermee op de schouders van de opdrachtgever terechtkomt, kan dit
mogelijks misbruiken en zwartwerk in de hand werken, wat men net poogt aan banden te
leggen.
457 K. BRAMS en K. VAN DEN BRANDE, “Interview met Kobe Matthys: sociale zekerheid voor kunstenaars”, Call for artists: aflevering 1, Sarma 18 maart 2014.
60
HOOFDSTUK 3. ZELFSTANDIGE KUNSTENAAR IN BELGIË IN DE KOU?
AFDELING I. GEOORLOOFDHEID VAN HET EENZIJDIGE REGIME IN ARTIKEL 1BIS. ARTIKEL 1BIS:
GUNSTREGIME OF FUNCTIONELE NOODWENDIGHEID? De bijzondere regels in artikel 1bis van
de RSZ-wet worden niet zelden bestempeld als een soort “gunstregime” binnen het
werknemersstelsel dat geen equivalent kent in het stelsel voor zelfstandigen.458 Het predicaat
gunstregime is volgens sommige kunstenaars echter te kort door de bocht. Kunstenaar K.
MATTHYS argumenteert dat de regels in artikel 1bis er toe strekken de kunstenaar te
integreren in het algemene stelsel van de werknemers, eerder dan hem te willen bevoordelen
via een gunstregime.459 Deze stelling ligt in het verlengde van de parlementaire voorbereiding
die bepaalt dat het wetsontwerp ter invoering van het kunstenaarsstatuut niet tot doel had een
apart statuut ten voordele van een specifieke beroepscategorie te instaleren, maar wel om de
kunstenaar in te passen in de reeds in onze huidige sociale regelgeving.460
GELIJKHEIDSBEGINSEL EN DISCRIMINATIEVERBOD. De vraag dient te worden gesteld of
bijzondere kunstenaarsregels in het werknemersstelsel, die niet toepasselijk zijn in het
zelfstandigenstelsel, te verdedigen valt in het licht van het gelijkheidsbeginsel en het
discriminatieverbod.461 Dit grondbeginsel wordt door het Grondwettelijk Hof als volgt
ingevuld: “De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit
dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld,
voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Dezelfde regels verzetten er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten
aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op
identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording
bestaat. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening
houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter
zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er
geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het
beoogde doel”.462
458 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 459 K. BRAMS en K. VAN DEN BRANDE, Interview met Kobe Matthys: sociale zekerheid voor kunstenaars, Call for artists: aflevering 1, Sarma 18 maart 2014. 460 Toelichting van L. GOUTRY in memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet (I), Parl. St. Kamer, nr. 50, 2124/001, p. 36, 47. 461 Art. 10 en 11 GW. 462 Arbitragehof, nr. 1/94, 13 januari 1994.
61
De rechtspraak van het Grondwettelijk Hof bepaalt dus met andere woorden dat een
grondwettelijke toetsing enkel verdedigbaar is indien een afdoende overeenkomstigheid
tussen de verschillende categorieën van personen voorhanden is.463
Het Openbaar Ministerie en het Arbeidshof menen, de bovenstaande redenering van het
Grondwettelijk Hof indachtig, dat werknemers en zelfstandigen niet met elkaar kunnen
worden vergeleken omdat ze met elkaar onvoldoende overeenstemmen.464 Het Belgische
socialezekerheidsrecht kent dan ook verschillende regels wat het toepassingsgebied,
ontstaansvoorwaarden, financiële en administratieve organisatie etc. betreft, naargelang het
om een werknemer dan wel om een zelfstandige gaat.465 Dit (gerechtvaardigde) onderscheid
in behandeling vindt grotendeels haar grondslag in de verschillende historische oorsprong van
beide socialezekerheidsstelsels.466
AFDELING II. VERWAARLOZING ZELFSTANDIGE KUNSTENAAR IN HET BELGISCHE RECHTSSTELSEL?
ZELFSTANDIGENSTATUUT: GEEN KUNSTENAARSREGELS. Men dient vast te stellen dat het
Belgische recht bewust geen specifieke regels kent ten voordele van de zelfstandige
kunstenaar.467 Dit betekent niet dat de zelfstandige kunstenaar in België compleet aan zijn lot
is overgelaten.
Eerder werd reeds toegelicht dat het Koninklijk Besluit van 28 november 1969 in combinatie
met het arrest van het Hof van Cassatie 12 februari 1979468 een intolerant systeem creëerde
waarin elke kunstenaar wordt verondersteld als werknemer werkzaam te zijn bij een
occasionele opdrachtgever. Dit zorgde voor een kunstmatige juridische constructie waarbij
een kunstenaar niet in de mogelijkheid was te werken als zelfstandige, zelfs indien de sociaal–
economische positie van de kunstenaar dit toeliet, maar veroordeeld werd tot een
tewerkstelling via arbeidsovereenkomsten.469 Bij het opstellen van de Programmawet (I) van
2002 besefte men dan ook dat deze kunstmatigheid niet langer te verdedigen viel vanuit een
463 J. DELVA, en F. MEERSCHAUT, Overzicht van de rechtspraak. De rechtspraak van het Arbitragehof ten behoeve van de private rechtspraktijk (1989-1991), T.P.R., 1993, p. 248 F. MEERSCHAUT, Overzicht van de rechtspraak. De rechtspraak van het Arbitragehof ten behoeve van de private rechtspraktijk (1992-1997), T.P.R., 1998, p. 916.464 Arbh. 1 februari 2008, Nr. A.R. 2020636. 465 Arbh. 1 februari 2008, Nr. A.R. 2020636.466 Arbh. 1 februari 2008, Nr. A.R. 2020636467 Memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet (I), Parl. St. Kamer, nr. 50, 2124/001, p. 36. 468 Cass. 27 februari 1984, T.S.R. 1984, 248 – 250 en later expliciet bevestigd in Cass. 30 april 1984.469 GwH, 17 september 2015 nr. 115/2015, overw. B.2.2; Toelichting van L. GOUTRY in memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet (I), Parl. St. Kamer, nr. 50, 2124/001, p. 35.
62
Europeesrechtelijk oogpunt, gezien de mogelijke tegenstrijdigheid van deze gedwongen
onderwerping met het vrij verkeer van diensten.470 Tegenwoordig is het voor kunstenaars dan
ook mogelijk om onder het zelfstandigenstatuut te werken.
De wetgever heeft daarenboven de kunstenaar de mogelijkheid geboden een
zelfstandigheidsverklaring aan te vragen bij de Commissie Kunstenaars.471 Deze Commissie
bepaalt op basis van de gegevens in de aanvraag of dit gezien de socio-economische context
waarin de kunstenaar in kwestie werkzaam is, kan worden gerechtvaardigd.472 De
zelfstandigenverklaring is echter geen absolute voorwaarde voor de kunstenaar om als
zelfstandige actief te kunnen zijn, doch enkel een instrument dat de kunstenaar en diens
opdrachtgever in de praktijk zekerheid geven omtrent zijn zelfstandige hoedanigheid.473
BEDREIGING AUTONOMIE KUNSTENAAR. Een grondige analyse van het in de vorige
hoofdstukken besproken artikel 1bis–regime leert dat de kunstenaar enkel onder dit regime
ressorteert, indien hij in opdracht werkt. Dat dit problematisch is voor de autonomie van de
kunstenaar behoeft geen betoog. Het is immers eigen aan een opdracht dat deze gepaard gaat
met bepaalde verwachtingen, wensen, richtlijnen en voorwaarden van de opdrachtgever.
Indien de kunstenaar desgevallend zijn artistieke autonomie ten volle laat spelen, loopt hij het
risico te worden teruggefloten door de opdrachtgever en in het slechtste geval zelfs niet te
worden vergoed voor zijn geleverde prestaties.
ZELFSTANDIGENSTATUUT ALS TOEVLUCHTSOORD. Bij de invoering van het
“kunstenaarsstatuut” werd eveneens de bezorgdheid uitgedrukt dat sommige kunstenaars474
hierdoor automatisch zouden worden aangetrokken tot het zelfstandigenstatuut.475 Hoewel dit
in 2002 geenszins de bedoeling was van de wetgever, lijkt deze vrees vandaag realiteit. De
kunstenaar die kost wat kost zijn artistieke autonomie wil bewaren dient onder de huidige
regeling noodgedwongen te opteren voor het zelfstandigenstatuut. Kunstenaars die kiezen
voor deze optie, behouden hun artistieke autonomie ten volle, aangezien ze nooit enige
verantwoording moeten afleggen aan een opdrachtgever met betrekking tot zijn artistieke
470 Toelichting van L. GOUTRY in memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet (I), Parl. St. Kamer, nr. 50, 2124/001, p. 35. 471 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969.472 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969. 473 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017. 474 Meer bepaald hij die niet in opdracht werkt475 Memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet (I), Parl. St. Kamer, nr. 50, 2124/001, p. 42.
63
prestaties. Een tweede voordeel van de keuze voor het zelfstandigenstatuut is dat de hierboven
aangehaalde administratieve lasten die het artikel 1bis-regime met zich meebrengt, wegvallen.
Zo bleek het in de praktijk bijvoorbeeld vaak geen sinecure om aan te tonen wie in een
concreet geval nu de precieze opdrachtgever is van de kunstenaar en bijgevolg dient in te
staan voor diens sociale lasten.476
ZELFSTANDIGENSTATUUT ALS PRIVILEGE VOOR GROOTVERDIENERS. Indien een kunstenaar
niet in opdracht van een opdrachtgever werkt, valt hij in regel onder het zelfstandigenstatuut.
Echter is de beroepscategorie van de kunstenaars, enkele uitzonderingen van grootverdieners
en zelfstandigen in bijberoep niet te na gesproken, financieel niet in staat zich te handhaven in
dit statuut.477 Immers, als zelfstandige betaalt men elk kwartaal minimaal ca. zevenhonderd
euro aan sociale lasten.478 Dit bedrag is voor de meeste kunstenaars te hoog om rendabel
activiteiten te kunnen uitbouwen.
BIJZONDERE REGELS ZELFSTANDIGE KUNSTENAARS. De hiervoor besproken bevindingen tonen
het nut aan van bijzondere kunstenaarsregels in het zelfstandigenstatuut zoals deze reeds
bestaan voor de kunstenaars die onder het artikel 1bis-regime vallen. Ook L. DEJONGHE van
oKo479 oppert ervoor om specifieke regels voor kunstenaars te implementeren in het
zelfstandigenstatuut met als doel de ondersteuning van de gehele loopbaan van de
zelfstandige kunstenaar: ‘Het kunstenaarsstatuut is opgezet vanwege de atypische manier van
werken met verschillende opdrachtgevers en fluctuerende inkomsten. Zelfstandige
kunstenaars werken in dezelfde omstandigheden, maar krijgen geen speciale regels. Nu
moeten ze bijvoorbeeld sociale lasten betalen over hun inkomen van drie jaar terug. Maar
stel dat je drie jaar terug een bestseller had en nu bezig bent met de opvolger. Dan heb je nu
niet dat inkomen, maar moet je er wel voor betalen.’480 Voorts is L. DEJONGHE er van
overtuigd dat aangepaste zelfstandigenregels voor kunstenaars eveneens een remedie kan
betekenen tegen het misbruik van het artikel 1bis-regime.481
476 Ter illustratie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een geluids - of lichttechnicus die het licht en geluidsspel van een circus op een stadsfestival regelt. Het is onduidelijk of in zo’n geval de gemeente, de festivalorganisator dan wel het circusgezelschap optreedt als opdrachtgever.477 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.478 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.479oKo (overleg kunstenorganisaties) is de sectorfederatie van de professionele kunsten, zie ook https://overlegkunsten.org/nl 480 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.481 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.
64
TUSSENCONCLUSIE. Het zelfstandigenstatuut is, vanwege de aard en de complexiteit van de
artistieke werkzaamheden van de kunstenaar, mijns inziens het statuut bij uitstek. Ook zorgt
dit statuut er zoals gezegd voor dat een grote administratieve last van de schouders van de
kunstenaar valt en staat het toe dat hij zijn artistieke autonomie gewaarborgd ziet. Echter is
het frappant dat kunstenaars in België, in tegenstelling tot andere landen, enkel dit
zelfstandigenstatuut verkiezen indien er grote omzetten te verwachten zijn. Dat het ook anders
kan wordt aangetoond in de volgende afdeling.
AFDELING III. DUITSLAND ALS VOORBEELD?
§1. De Künstlersozialversicherung: een succes!
KÜNSTLERSOZIALVERISCHERUNG. Ook in Duitsland is men vertrouwd met de vaak precaire
financiële situatie van de zelfstandige kunstenaar.482 Niettegenstaande het de culturele en
creatieve sector in Duitsland voor de wind gaat, met steeds groeiende omzetcijfers483, stelt
men ook hier vast dat kunstenaars vaak tevreden moeten zijn met een bescheiden en sterk
fluctuerend loon.484 Daarenboven onderkent men dat zelfstandige kunstenaars zich meestal in
een economische en sociale situatie bevinden die sterk aanleunt bij die van een werknemer.485
Voorts zijn ze, zoals in België, vaak aangewezen op de goodwill uitgaande van hun
opdrachtgever.486 Om het hoofd te bieden aan de onzekere sociale situatie van de zelfstandige
kunstenaar, werd op 27 juli 1981 de “Künstlersozialversicherung” opgericht.487 Duitsland
opteert hiermee, in tegenstelling tot het Belgische systeem, voor een aparte regeling voor de
zelfstandige kunstenaar. De verzekering, die vervat ligt in de
“Künstlersozialversicherungsgesetz” (hierna: KSVG), trad in werking op 1 januari 1983.488
Deze verzekeringswet vormt de ruggengraat van het culturele landschap in Duitsland en biedt
ongeveer 180.000489 kunstenaars sociale bescherming. Ze is daarmee uniek binnen Europa.490
482 X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 7.483 X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, Vorwort: “Die Kultur- und Kreativwirtschaft ist innovativ und entwickelt sich dynamisch: Im Jahr 2013 lag das Umsatzvolumen geschätzt bei rund 145 Milliarden Euro.”484 X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 7 485 X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 7 486http://www.bmas.de/DE/Themen/SozialeSicherung/Kuenstlersozialversicherung/kuenstlersozialversicherung-art.html;jsessionid=46F80D8B529490A15FFC713A13EAAE42 487 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 7 des Gesetzes vom 8. Dezember 2016 (BGBl. I S. 2838) geändert worden ist.; X, Broschüre: Die Künstlersozialversicherung - Welche Unternehmen sind abgabepflichtig ?, IHK Schleswig-Holstein488 http://www.touring-artists.info/kuenstlersozialkasse.html 489 Zie bijlage 8.490 X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 7.
65
Deze cijfers491 staan verhoudingsgewijs in schril contrast met het aantal
zelfstandigheidsverklaringen dat de laatste drie jaar in België werd toegekend.492 Dit
hoofdstuk bestaat uit een grondige analyse van deze verzekering en gaat na of een dergelijke
verzekering ook in ons Belgisch wettelijk en reglementair kader wenselijk en/of haalbaar is.
§2. Voorwaarden
TOEPASSINGSGEBIED. Om te kunnen genieten van de Künstlersozialversicherung dient men te
voldoen aan enkele voorwaarden. Ten eerste worden ratione materiae enkel kunstenaars en
publicisten beschermd door de regeling.493 Ze dienen als zelfstandige actief te zijn.494 De
KSVG bepaalt daarenboven dat de uitoefening niet slechts occasioneel doch professioneel
dient te zijn en tot doel moet hebben er financieel voordeel uit te halen.495 Ook is het verboden
nog werkzaam te zijn als werknemer, tenzij indien de werkzaamheid voortkomt uit de
beroepsontwikkeling of onbeduidend is in de zin van § 8, boek 4 van het Sozialgesetzbuch.496
EERSTE VOORWAARDE: KUNSTENAARS EN PUBLICISTEN. Om onder de
Künstlersozialversicherung te vallen, is het ratione personae vooreerst noodzakelijk dat men
werkzaam is als kunstenaar of publicist.497 Een kunstenaar in de zin van de KSVG is éénieder
die muziek, podiumkunst of beeldende kunst, maakt, uitoefent of leert.498 Onder de noemer
“publicist” valt elke persoon die als schrijver, journalist of op een andere wijze een
publicistische werkzaamheid uitvoert of journalistiek studeert.499 491 Zie bijlage 8. 492 De Commissie kende 28 zelfstandigheidsverklaringen toe in de Nederlandse taalrol en 10 in de Franse taalrol; Vr. en Antw V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (C. COUDYSER aan S. GATZ).; Hierbij dient wel te worden vermeld dat de zelfstandigheidsverklaring slechts één mogelijkheid is voor de kunstenaar om zijn zelfstandigheid te attesteren, zie: A. VAN REGENMORTEL, De Commissie Kunstenaars: Kritische analyse van de bevoegdheden en de werking van deze commissie, in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 327.493 §1 und §2 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 7 des Gesetzes vom 8. Dezember 2016 (BGBl. I S. 2838) geändert worden ist.; http://www.kuenstlersozialkasse.de/kuenstler-und-publizisten/voraussetzungen.html 494 §1 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 7 des Gesetzes vom 8. Dezember 2016 (BGBl. I S. 2838) geändert worden ist.495 §1 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 7 des Gesetzes vom 8. Dezember 2016 (BGBl. I S. 2838) geändert worden ist.; http://www.kuenstlersozialkasse.de/kuenstler-und-publizisten/voraussetzungen.html 496 §1 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 7 des Gesetzes vom 8. Dezember 2016 (BGBl. I S. 2838) geändert worden ist.497 §1 und §2 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 7 des Gesetzes vom 8. Dezember 2016 (BGBl. I S. 2838) geändert worden ist.; X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 21.498 §2 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 30. Juli 2014 (BGBl. I S. 1311) geändert worden ist: “Künstler im Sinne dieses Gesetzes ist, wer Musik, darstellende oder bildende Kunst schafft, ausübt oder lehrt.”; http://www.kuenstlersozialkasse.de/kuenstler-und-publizisten/voraussetzungen.html 499 §2 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 30. Juli 2014 (BGBl. I S. 1311) geändert worden ist: “Publizist im Sinne dieses Gesetzes ist, wer
66
KRITIEK: GEEN WETTELIJKE PRECISERING. In tegenstelling tot het Belgische recht, waar men
zich wettelijk niet waagt aan een omschrijving van het begrip “kunstenaar” en zich enkel
beperkt tot de “de artistieke prestatie”, heeft men in Duitsland wel gepoogd dit begrip zo goed
mogelijk te definiëren. Deze uiterst summiere beschrijving van de beroepscategorie der
kunstenaars heeft in Duitsland veel onduidelijkheid teweeggebracht. Meer concreet luidt de
kritiek dat de definitie van het kunstenaarsbegrip in de KSVG niet toereikend is. Immers,
hoewel de wet in paragraaf 2 duidelijk stelt dat activiteiten met betrekking tot het maken,
uitoefenen en leren van muziek, beeldende kunst en podiumkunsten, kunst uitmaakt, bepaalt
deze wet niet wanneer precies dit het geval is.500 De Duitse wetgever verzaakte hieraan
bewust, gelet op de complexiteit, draagwijdte en dynamiek van de verschillende vormen
waarin kunst kan voorkomen.501 Het is dus niet correct te stellen dat het begrip “kunstenaar”
naar Duits recht een totaal hol begrip is.
KÜNSTLERBERICHT. Immers, in 1975, nog voor de inwerkingtreding van KSVG, ontwikkelde
de Duitse Bondsregering het “Künstlerbericht”.502 Dit “Künstlerbericht” is een soort van
catalogus en geeft een opsomming van alle kunst gerelateerde beroepen waarbij de noodzaak
tot sociale bescherming wordt vermoed, zonder inachtneming van de artistieke kwaliteit of de
originaliteitsgraad.503
Het werken met beroepslijsten is een thema dat ook in België speelt, maar dan in het kader
van de uitreiking van het Visum Kunstenaar. Om te kunnen genieten van zo’n visum moet de
kunstenaar zoals gesteld aantonen dat hij niet door een arbeidsovereenkomst verbonden kan
zijn.504 Sommige belangengroepen binnen de artistieke sector zien hier het nut niet van in en
verdedigen de stelling dat het efficiënter is te werken via een lijst met beroepen.505 Het lijkt
me evenwel niet aangewezen om het Visum Kunstenaar in zijn geheel te vervangen door een
als Schriftsteller, Journalist oder in ähnlicher Weise publizistisch tätig ist oder Publizistik lehrt .” ; http://www.kuenstlersozialkasse.de/kuenstler-und-publizisten/voraussetzungen.html 500 K. REINKE, „Abgabepflicht nach dem Künstlersozialversicherungsgesetz“ in Praxis Freiberufler – Beratung, 6, 2010, p.149.501 BT-Drucks 8/3172, Gesetzentwurf der Bundesregierung Entwurf eines Gesetzes über die Sozialversicherung der selbständigen Künstler und Publizisten (Künstlersozialversicherungsgesetz — KSVG —), 13 September 1979 S. 21502 BT-Drucks 7/3071, Bericht der Bundesregierung über die wirtschaftliche und soziale Lage der künstlerischen Berufe (Künstlerbericht), 13 Januar 1975 ; H. FINKE, W. BRACHMANN, W. NORDHAUSEN, KSVG, 4. Aufl. 2009, § 2 Rd. 3, 9.503 K. REINKE, „Abgabepflicht nach dem Künstlersozialversicherungsgesetz“ in Praxis Freiberufler – Beratung, 6, 2010, S. 149.504 Art. 1bis wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd door de Programmawet 26 december 2013 en door de Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken 20 juli 2015, BS 25 juli 1969.505 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.
67
lijst met voor kunstenaar in aanmerking te nemen professionele activiteiten. Men zou zich
hierbij kunnen steunen op het Künstlerbericht voor de eventuele uitwerking van een lijst met
beroepen die automatisch in aanmerking komen voor een Visum Kunstenaar. Dit brengt meer
systematiek en objectiviteit in de beoordeling van de Commissie, zonder echter beperkend te
werken. Immers, indien een beroep niet voorkomt op de lijst, kan de Commissie alsnog
beslissen om het Visum al dan niet toe te kennen op basis van de feitelijke gegevens vervat in
de aanvraag.
IN CONCRETO BEOORDELING DUITSE RECHTER. Wanneer een beroep echter niet onder deze
opsomming in het Künstlerbericht valt, dient het begrip “kunstenaar” in concreto te worden
beoordeeld door de Duitse rechter in kwestie. Deze dient hierbij vooreerst de heersende
rechtspraak inzake het normatieve doel van de KSVG in acht te nemen.506 Ook moet de
rechter bij zijn beoordeling de algemene gebruiken en de historische ontwikkelingen van het
begrip kunstenaar in overweging nemen.507 Een opvallende tendens in de Duitse
kunstenaarsrechtspraak is het onderscheid tussen zuiver artistieke werkzaamheden en
artistieke handenarbeid. Deze laatste arbeidsvorm behoort volgens de vaste rechtspraak,
daarin gevolgd door de algemene gebruiken, niet tot “kunst” in de zin van de KSVG.508 De
rechtspraak van het Bundessozialgericht stelt dat de intrinsieke originaliteit van de activiteit
het doorslaggevend criterium vormt in het onderscheid tussen artistieke werkzaamheden en
artistieke handenarbeid.509 Dit voorbeeld uit de Duitse rechtspraktijk illustreert mijns inziens
op treffende wijze de geringe meerwaarde van een sluitende definitie van het begrip
“kunstenaar”. Net zoals naar Belgisch recht, ligt de focus in de Duitse rechtspraak op de
concrete activiteit en niet op de persoon van de kunstenaar.510 De Belgische Commissie
Kunstenaars hecht, in haar beoordeling of iets al dan niet een artistieke activiteit is, dan ook
veel belang aan het originele karakter van de activiteit.511 Hoewel men dus in Duitsland, in
tegenstelling tot het Belgische recht, een wettelijke definitie van de kunstenaar heeft, brengt
dit mijns inziens weinig meerwaarde voor de juridische praktijk.
506 BSG 15.11.07, B 3 KS 3/07 R. 507 BSG 15.11.07, B 3 KS 3/07 R. 508 BSG 24.6.98, B 3 KR 13/97 R; BSG 28.2.07, B 3 KS 2/07 R.; BSG 15.11.07, B 3 KS 3 /07 R509 BSG 28.2.07, B 3 KS 2/07 R, BSG 15.11.07, B 3 KS 3 /07 R510 X, “Het begrip “artistieke activiteit””, Ontwerptekst voor het activiteitenverslag 2010 van de Commissie “Kunstenaars”, 2010, p 2 – 3.511 Dit kan worden afgeleid uit de beslissingen op de plenaire vergadering van de Commissie Kunstenaars, zie: Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016.
68
BEWIJS HOEDANIGHEID KUNSTENAAR. De bewijslast van de hoedanigheid van kunstenaar in
de zin van de KSVG ligt bij de zogenaamde kunstenaar zelf.512 Naast de gebruikelijke
bewijsmiddelen kan de kunstenaar zich beroepen op: opleidingsattesten, documenten/bijlagen
met betrekking tot publicaties of tentoonstellingen of lidmaatschapcertificaten van bepaalde
beroepsverenigingen.513 Dit bewijs komt grotendeels overeen met het bewijs dat een
kunstenaar in België dient te leveren wanneer hij een zelfstandigheidsverklaring wenst te
verkrijgen.514
TWEEDE VOORWAARDE: UITOEFENING OP ZELFSTANDIGE BASIS. Paragraaf 1 van de KSVG
bepaalt dat enkel zelfstandige kunstenaars onder het toepassingsgebied van de
Künstlersozialversicherung kunnen ressorteren.515 De wet laat echter na te preciseren wat
precies onder een zelfstandige beroepsuitoefening dient te worden verstaan. Deze
zelfstandigheid dient te worden afgeleid uit verschillende indicatoren zoals daar zijn, het
ondernemingsrisico, de eigen bedrijfslocatie en de eigen invulling van de arbeidstijd,
arbeidsplaats en arbeidsduur.516 Deze criteria zijn wel slechts louter indicatieve
aanknopingspunten en zijn niet-limitatief.517 Het verbaast dan ook niet dat de rechtsmachten in
Duitsland vaak geconfronteerd wordt met de rechtsvraag of een concrete activiteit al dan niet
een zelfstandig kunstenaarsactiviteit is in de zin van de wet.518 In België is dit veel minder het
geval. Deze beoordeling komt in eerste instantie toe aan de Commissie Kunstenaars. Slechts
indien de toekenning van de zelfstandigheidsverklaring wordt geweigerd door de Commissie
kan de kunstenaar zich wenden tot het bevoegde rechtscollege.519 Tot op heden werd er in
België echter nog geen hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de Commissie
Kunstenaars om een zelfstandigheidverklaring te weigeren.520 Dit is niet geheel onlogisch
gezien het geringe aantal aanvragen tot toekenning van een zelfstandigheidsverklaring.521
512 K. REINKE, „Abgabepflicht nach dem Künstlersozialversicherungsgesetz“ in Praxis Freiberufler – Beratung, 6, 2010, S. 150.513 K. REINKE, „Abgabepflicht nach dem Künstlersozialversicherungsgesetz“ in Praxis Freiberufler – Beratung, 6, 2010, S.150.514 Art. 1 en 3, KB 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 17 juli 2003.515 X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 21.516 K. REINKE, „Abgabepflicht nach dem Künstlersozialversicherungsgesetz“ in Praxis Freiberufler – Beratung, 6, 2010, S.148; H. FINKE, W. BRACHMANN, W. NORDHAUSEN, KSVG, 4. Aufl . 2009, § 1 Rdnr. 19.; X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 21.517 K. REINKE, „Abgabepflicht nach dem Künstlersozialversicherungsgesetz“ in Praxis Freiberufler – Beratung, 6, 2010, p.150518 K. REINKE, „Abgabepflicht nach dem Künstlersozialversicherungsgesetz“ in Praxis Freiberufler – Beratung, 6, 2010, S.149.519 Art. 16 Huishoudelijk reglement van de Commissie Kunstenaars (HR), 21 december 2015, BS 22 maart 2016520 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.
69
DERDE VOORWAARDE: PROFESSIONELE EN NIET SLECHTS TIJDELIJKE WERKZAAMHEID. Het
professionele karakter van de kunstenaarswerkzaamheid vereist dat het gaat om een
beroepsmatige, zelfstandige en duurzame activiteit die tot doel heeft inkomsten te
genereren.522 Beroepsmatig in de zin van de KSVG is enkel de werkzaamheid waarmee men
voorziet of minstens tracht te voorzien in zijn levensonderhoud.523 De tijdelijke werkzaamheid
wordt, zoals reeds vermeld, beschreven in paragraaf 8 Abs. 1 nr. 2 van boek 4 van het
Sozialgesetzbuch. Deze bepaling stelt dat de tijdelijke werkzaamheid niet meer dan 2
maanden of 50 werkdagen mag beslaan. Dit is aldus de benedengrens die moet worden
overschreden om onder het toepassingsgebied van de Künstlersozialversicherung te vallen.524
§3. Karakteristieken
VERPLICHTE VERZEKERING. De belangrijkste karakteristiek van de Künstlersozialversicherung
is dat het om een verplichte verzekering gaat. Dit houdt in dat indien een persoon voldoet aan
de hierboven geschetste voorwaarden, hij automatisch verzekerd is van zodra hij zich
aanmeldt bij de Künstlersozialkasse.525
DE-MINIMISDREMPEL. De KSVG onderwerpt deze verzekeringsplicht echter aan een
minimumdrempel. Immers, een kunstenaar zal enkel onder de verplichte verzekering vallen
indien hij een arbeidsinkomen genereert dat het bedrag van 3900 euro overschrijdt.526 Wat
precies valt onder het arbeidsinkomen wordt nader omschreven in paragraaf 15, boek 4 van
het Sozialgesetzbuch.527
KÜNSTLERSOZIALKASSE. De Künstlersozialkasse528 (hierna: KSK) is een afdeling van de
ongevallenverzekering Bund und Bahn.529 De KSK speelt een sleutelrol in het systeem van de
verplichte kunstenaarsverzekering. Het is belangrijk te weten dat de KSK niet fungeert als
verzekeringsinstelling of kas.530 Ze treedt immers niet op als uitkerende instantie.531 Zoals
521 De voorbije 3 jaar werden er slecht 55 aanvragen gedaan, zie: Vr. en Antw V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (C. COUDYSER aan S. GATZ522 H. FINKE, W. BRACHMANN, W. NORDHAUSEN, KSVG, 4. Aufl . 2009, § 1 Rdnr. 21 f. 523 H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 291.524 H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 291.525 X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 12.526 §3 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 30. Juli 2014 (BGBl. I S. 1311) geändert worden ist527 H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 291. 528 Voor de organigram van de KSK zie bijlage 9.529 http://www.kuenstlersozialkasse.de/die-ksk/die-kuenstlersozialkasse.html 530 S. KUNTZ, “Sociale zekerheid in Duitsland“ in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217. 531 http://www.kuenstlersozialkasse.de/die-ksk/die-kuenstlersozialkasse.html
70
eerder gezegd dient de kunstenaar die aan de voorwaarden van de verplichte verzekering
voldoet, zich aan te melden bij de KSK. Deze vervult vervolgens een coördinerende functie
en dient minutieus vast te stellen wie volgens de KSVG als zelfstandige kunstenaar
verzekeringsplichtig is en wie als opdrachtgever van de artistieke prestaties bijdragen dient te
betalen.532 Indien een kunstenaar niet akkoord is met de beslissing van de KSK, kan hij binnen
een maand na kennisname van de beslissing, hoger beroep instellen bij een beroepscollege
binnen het KSK, de Widerspruchsausschuss533.534 Wanneer een kunstenaar zich eveneens niet
kan vinden in de beslissing van de Widerspruchsausschuss, is hij in de mogelijkheid, binnen
een maand na de uitspraak van de Widerspruchsausschuss, een rechtsvordering in te stellen
bij het Sozialgericht.535
Ondanks de ontegensprekelijk verschillende aard en structuur van beide instellingen, vertoont
de Duitse KSK naar mijn mening toch heel wat gelijkenissen met de Belgische Commissie
Kunstenaars. Het behoort immers tot de taak van beiden om de (mogelijkheid tot)
zelfstandigheid van de kunstenaar te beoordelen. De KSK doet dit in het kader van de toetsing
of een kunstenaar onder de verplichte Künstlersozialversicherung valt.536 De Commissie
Kunstenaars maakt deze afweging wanneer ze oordeelt over de eventuele toekenning van een
zelfstandigheidsverklaring.537 Daarenboven kan tegen de beslissingen van beide instellingen
hoger beroep worden aangetekend bij een rechtscollege, zij het dat dit in Duitsland slechts
mogelijk is na een voor de kunstenaar nadelige beslissing door de Widerspruchsausschuss.
In het kader van dit werkstuk is het belangrijkste verschil tussen beide instituten mijns inziens
dat de KSK, in tegenstelling tot de Commissie Kunstenaars, eveneens controle uitvoert op de
opdrachtgever van de kunstenaar. Deze controle heeft tot doel te controleren wie de
opdrachtgever is van de kunstenaar en als gevolg daarvan al dan niet bijdrageplichtig is.538 De
532 H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 306.; X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 21.533 Deze Widerspruchsausschuss is samengesteld uit experten binnen de respectievelijke branche (https://www.nmz.de/artikel/geraeuschlos-aber-nicht-wirkungslos)534 X, Broschüre: Die Künstlersozialversicherung - Welche Unternehmen sind abgabepflichtig ? , IHK Schleswig-Holstein, S. 11.; X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 22.535 X, Broschüre: Die Künstlersozialversicherung - Welche Unternehmen sind abgabepflichtig ? , IHK Schleswig-Holstein, S. 11.536 http://www.kuenstlersozialkasse.de/kuenstler-und-publizisten/voraussetzungen.html537 Art. 1 en 3, KB 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 17 juli 2003.538 H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 306.; X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 21.
71
Commissie Kunstenaars heeft deze specifieke controlebevoegdheid niet. Het moet dan ook
niet verbazen dat zwartwerk in België een groot pijnpunt blijft binnen de sector.
OMVANG VERZEKERING. De Künstlersozialversicherung dekt niet alle sociale risico’s van de
zelfstandige kunstenaar maar verzekert hem enkel tegen de belangrijkste risico’s m.n. ziekte,
verzorging en pensioen.539 Wat betreft deze drie sociale risico’s geniet de zelfstandige
kunstenaar een volledig identieke bescherming als werknemers.540 Het behoeft dan ook geen
betoog dat deze verzekering een aanzienlijk voordeel vormt ten opzichte van de andere
zelfstandigen.541.
De sociale positie van de Belgische zelfstandige kunstenaar wordt evenwel niet in dezelfde
mate gewaarborgd als in Duitsland. Eerder in de meesterproef werd reeds duidelijk dat de
zelfstandige kunstenaar in België niet verzekerd is tegen arbeidsongevallen en
beroepsziekten.542 Ook wat betreft zijn pensioenvorming volgt de Belgische zelfstandige
kunstenaar de regeling die van toepassing is op alle zelfstandige niet-kunstenaars.543
FINANCIERING. Uniek aan de Künstlersozialversicherung is de wijze waarop ze gefinancierd
wordt. Drie actoren dragen hiertoe bij. Het grootste deel van de financiering gebeurt door de
verzekerde zelfstandige kunstenaar zelf.544 Immers, deze staan, net zoals wettelijk verzekerde
werknemers in Duitsland, in voor de helft van de financiering van de sociale
kunstenaarsverzekering.545 Ook de opdrachtgever is bijdrageplichtig.546 Deze bijdrage noemt
men de “Künstlersozialabgabe” (sociale heffing voor kunstenaars) en dekt ongeveer dertig
procent van de zelfstandige kunstenaarsverzekering.547 De precieze berekeningswijze van
539 §1 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 30. Juli 2014 (BGBl. I S. 1311) geändert worden ist; E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217.540 E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217.541 S. KUNTZ, “Sociale zekerheid in Duitsland“ in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217. 542 X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 19.543 Art. 1, §2 KB nr. 72, 10 november 1967, betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, BS 14 november 1967.544§§15 – 16a Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 30. Juli 2014 (BGBl. I S. 1311) geändert worden ist; H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 301; http://xn--knstlersozialkasse-m6b.org/Wie-finanziert-sich-die-K%C3%BCnstlersozialkasse.html 545 H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 301546 H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 301.547 S. KUNTZ, “Sociale zekerheid in Duitsland“ in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217.
72
deze sociale heffing wordt geregeld in de KSVG.548 De bijdrage die de opdrachtgever dient te
betalen varieert jaarlijks, maar komt ongeveer overeen met (slechts) vijf procent van het
ereloon dat verschuldigd is aan de zelfstandige kunstenaar.549 Opdrachtgevers moeten dus
slechts een zeer beperkte bijdrage betalen in geval van tewerkstelling van een zelfstandige
kunstenaar. Dit valt te verklaren doordat ook de staat in Duitsland tussenkomt en bijdragen
betaalt ten bedrage van de resterende twintig procent.550 Rest natuurlijk de vraag of een
soortgelijke financieringswijze in België ook financieel haalbaar is.
§4. Wenselijkheid
WAARBORG AUTONOMIE KUNSTENAAR. De wenselijkheid van deze verzekering voor de
zelfstandige kunstenaar spreekt voor zich. Ze waarborgt ten eerste de autonomie van de
kunstenaar. Hierboven werd reeds uitvoerig uiteengezet dat het huidige Belgische sociale
zekerheidsregime van de kunstenaar vaak nefast is voor diens artistieke autonomie. Een
aangepaste sociale verzekering voor de zelfstandige kunstenaar, zoals deze bestaat in
Duitsland, kan hierop mijns inziens een antwoord bieden. Het (afzonderlijke) zelfstandige
kunstenaarsstatuut in Duitsland is immers veel toegankelijker dan het residuaire
zelfstandigenstatuut waar de zelfstandige kunstenaar in België op dient terug te vallen.
WELWILLENDE OPDRACHTGEVERS. Voorts moedigt het Duitse systeem opdrachtgevers aan
zelfstandige kunstenaars opdrachten toe te vertrouwen, omwille van hun beperkte
bijdrageplicht.551 Laat deze welwillendheid tot betalen van opdrachtgevers nu net hét grote
pijnpunt zijn binnen het sociaal statuut van de kunstenaar in België.
CONTROLE OP OPDRACHTGEVERS. Een groot voordeel van de Künstlersozialversicherung is
naar mijn mening dat via de KSK controle wordt uitgevoerd op het betalen van bijdragen door
de opdrachtgevers.552 De afwezigheid van deze controle op opdrachtgevers is mijns inziens
één van de grote pijnpunten binnen de huidige Belgische regelgeving inzake het sociaal
statuut van de kunstenaar. Het feit dat hierop in de praktijk geen enkele controle bestaat,
548§§23 – 26 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 30. Juli 2014 (BGBl. I S. 1311) geändert worden ist.549S. KUNTZ, “Sociale zekerheid in Duitsland“ in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217.550S. KUNTZ, „Sociale zekerheid in Duitsland“ in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217.; Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, p. 72. 551 S. KUNTZ, “Sociale zekerheid in Duitsland“ in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217. 552 H.J. FISCHER, A.S. REICH, Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, S. 306.; X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 21.
73
gecombineerd met de ontoegankelijkheid van het zelfstandigenstatuut voor de kunstenaar,
betekent een vrijgeleide voor opdrachtgevers om te verzaken aan de administratieve en
financiële verplichtingen van het 1bis-regime en werkt mijns inziens zwartwerk in de hand
binnen de sector.
BEGINNENDE KUNSTENAAR BESCHERMD. Ook oppert men in België reeds geruime tijd voor
afwijkende en soepelere regels ten voordele van de beginnende zelfstandige kunstenaar.553
Een dergelijk gunstregime bestaat wel in het Duitse systeem. De KSVG laat toe dat een
beginnend kunstenaar, gedurende de eerste drie kalenderjaren waarin hij als professioneel
zelfstandige kunstenaar actief is, niet gedwongen is het minimumarbeidsinkomen te halen dat
voorgeschreven is om te kunnen ressorteren onder het stelsel van de zelfstandige
kunstenaarsverzekering.554
§5. Conclusie
VERGELIJKENDE CONCLUSIE. Vooreerst dient te worden opgemerkt dat de invalshoek van
beide systemen totaal verschillend is. In België is de keuze gemaakt om de kunstenaar te
implementeren in het regulier sociaal zekerheidsstelsel.555 Hoewel men in het
werknemersstelsel bijzondere regels voorziet teneinde de kunstenaar in te passen in het
algemene sociale zekerheidssysteem, is er geen sprake van een apart sociaal systeem ten
voordele van de kunstenaar. In Duitsland heeft men die keuze wel gemaakt. De
Künstlersozialversicherung is immers een op zichzelf staand zelfstandigenstatuut ten voordele
van de zelfstandige kunstenaar.556
Het grootste en belangrijkste verschil met de Belgische regeling voor zelfstandige kunstenaars
is naar mijn mening dat men er in Duitsland in geslaagd is een sociale regeling uit te werken
die niet enkel leefbaar is voor de grootverdieners onder de kunstenaars, maar ook voor
zelfstandige kunstenaars met een eerder bescheiden inkomensprofiel dat gangbaar is in deze
sector. Dit verklaart waarom deze verzekering, die maar liefst 180.000 verzekerden telt, zo’n
wijde verspreiding kent. Deze grote toegankelijkheid en dito bescherming van het Duitse
553 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.; Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.554 §3 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 30. Juli 2014 (BGBl. I S. 1311) geändert worden ist; Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, S. 12 555 K. BRAMS en K. VAN DEN BRANDE, Interview met Kobe Matthys: sociale zekerheid voor kunstenaars, Call for artists: aflevering 1, Sarma 18 maart 2014. 556 K. BRAMS en K. VAN DEN BRANDE, Interview met Kobe Matthys: sociale zekerheid voor kunstenaars, Call for artists: aflevering 1, Sarma 18 maart 2014.
74
systeem biedt de kunstenaar dan ook de mogelijkheid om zijn artistieke autonomie
makkelijker te waarborgen.
Doordat zoveel kunstenaars ressorteren onder dit zelfstandige kunstenaarsstatuut, merkt men
in Duitsland dat het sociaaleconomische profiel van de zelfstandige kunstenaar en de
kunstenaar-werknemer niet danig verschilt.557 Deze vaststelling kan mijn inziens dan ook
dienen ter rechtvaardiging van de gelijke sociale bescherming die de kunstenaar-werknemer
en de zelfstandige kunstenaar in Duitsland genieten op het vlak van ziekte, verzorging en
pensioen. In België komt men binnen de artistieke sector tot een identieke conclusie en stelt
men vast dat zowel de kunstenaar-werknemer als de zelfstandige kunstenaar werkt onder
verschillende opdrachtgevers en op onregelmatige tijdstippen inkomsten genereert.558 De
Belgische regelgeving voorziet echter geen aangepaste regels, laat staan een aangepast statuut,
voor de zelfstandige kunstenaar.
Gezien deze verschillende systemische benadering inzake de sociale bescherming van de
zelfstandige kunstenaar, lijkt de transpositie van de Künstlersozialversicherung naar een
Belgische regelgeving mijns inziens een utopie. Ik ben evenwel de mening toegedaan dat de
Künstlersozialversicherung kan dienen als inspiratie voor bijzondere regels ten voordele van
de kunstenaar binnen het zelfstandigenstatuut in België.
Zoals eerder gesteld is het voor de beginnende kunstenaar bijvoorbeeld nagenoeg onmogelijk
om te overleven en aldus te opteren voor het zelfstandigenstatuut.559 De
Künstlersozialversicherung probeert hieraan te verhelpen door te voorzien in een specifieke
vrijstelling, waardoor de beginnende kunstenaar niet verplicht wordt het normaal vereiste
minimumarbeidsinkomen te generen.560 Het lijkt mijns inziens dan ook niet onmogelijk om
binnen het bestaande Belgische zelfstandigenstatuut specifieke voordeelregels te voorzien die
een beginnende kunstenaar toelaten zich the handhaven en te groeien binnen dit statuut.
De artistieke sector heeft daarnaast alle baat bij een vlotte toegang van de kunstenaar tot het
zelfstandigenstatuut. Opdrachtgevers zullen immers een grotere bereidheidwilligheid tonen tot
het tewerkstellen van een zelfstandige kunstenaars door het wegvallen van de hiervoor
besproken administratieve lasten. Het Duitse systeem waarborgt deze welwillendheid van 557 X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, S. 7 558 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut” in Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 559 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 560 §3 Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 30. Juli 2014 (BGBl. I S. 1311) geändert worden ist; Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, S. 12
75
opdrachtgevers door slechts te voorzien in een zeer beperkte bijdrage langs de kant van de
opdrachtgever. Men moet hier evenwel de bedenking maken of zulke bijzondere regels te
rechtvaardigen vallen ten aanzien van zelfstandige niet-kunstenaars.
Tot slot dient te worden stilgestaan bij het controleren van opdrachtgevers. Hierboven werd
reeds de parallel getrokken tussen de controlebevoegdheid van de Commissie Kunstenaars en
de Künstlersozialkasse. Een belangrijk verschil tussen beide instellingen op dit vlak, is dat de
KSK eveneens bevoegd is om te controleren of de opdrachtgever van de zelfstandige
kunstenaar zijn bijdrageplicht nakomt. De Commissie Kunstenaars heeft deze bevoegdheid tot
op heden niet. Hierdoor kan een Belgische opdrachtgever in de praktijk zonder probleem een
kunstenaar in het zogenaamde zwarte circuit tewerkstellen zelfs als deze laatste beschikt over
een Visum Kunstenaar of een zelfstandigheidsverklaring. Het valt dan ook aan te bevelen om
een systeem te creëren in de Belgische regelgeving dat voorziet in effectieve en doelgerichte
controles van opdrachtgevers om zo paal en perk te stellen aan het zwartwerk binnen de
sector. Het lijkt mijns inziens niet aangewezen om deze controles te laten uitvoeren door een
gespecialiseerde nieuwe afdeling binnen de Commissie Kunstenaars, aangezien dit een
regulerende instelling is. Wel kan worden gedacht aan een soort verklikkingssysteem waarbij
de kunstenaar een (eventueel anonieme) klacht kan indienen bij Commissie Kunstenaars met
betrekking tot een bepaalde opdrachtgever, waarop de Commissie Kunstenaars de
mogelijkheid heef om de sociale inspectie in te lichten, indien ze de klacht gegrond acht.
HOOFDSTUK 4. DE VERNIEUWDE COMMISSIE KUNSTENAARS: NOODZAKELIJKE SPILFIGUUR OF OVERDREVEN INSTUTIONALISERING?
AFDELING I. DOEL
INLEIDING. Doorheen dit werkstuk kwam de Commissie Kunstenaars al veelvuldig aan bod.
Desalniettemin zijn er genoeg argumenten om in deze meesterproef alsnog een apart
76
hoofdstuk te wijden aan de Commissie. Deze instelling kan allereerst niet los worden gezien
van het sociaal statuut van de kunstenaar en vormt een cruciale component in de zoektocht
naar meer rechtszekerheid en minder misbruiken binnen de artistieke sector. Een andere reden
voor de behandeling binnen een afzonderlijk hoofdstuk is de bevoegdheidsuitbreiding en de
hertekende samenstelling van de Commissie. Deze ontwikkelingen roepen specifieke vragen
en bezorgdheden op die een separate bespreking rechtvaardigen. Dit hoofdstuk is dan ook
geen herkauwing van het hiervoor reeds aangehaalde maar focust specifiek op de juridische,
structurele en inhoudelijke problemen waarmee de Commissie als instituut vandaag nog te
kampen heeft.
DOEL. De Commissie Kunstenaars is een federaal orgaan, opgericht bij de Programmawet van
24 december 2002.561 Deze Commissie is onlosmakelijk verbonden met het sociaal statuut van
de kunstenaar. Haar doel is dan ook te fungeren als regulerend orgaan dat de kunstenaar en
diens opdrachtgever begeleidt bij de toepassing van het kunstenaarsstatuut.562
AFDELING II. BEVOEGDHEDEN
BEVOEGDHEDEN. Bij haar oprichting in 2002 kreeg de Commissie een driedelige wettelijke
taak: een informatieopdracht, een adviesopdracht en het afleveren van
zelfstandigheidsverklaringen.563 Dit takenpakket werd gevoelig uitgebreid door de hierboven
besproken wetswijziging van 26 december 2013. Voortaan staat de Commissie immers ook in
voor het afleveren van het Visum Kunstenaar en de kunstenaarskaart.564 Voorts beschikt de
Commissie na de wetswijziging over de bevoegdheid advies te geven over een wetsontwerp,
een besluitontwerp of een normontwerp die haar door de auteur van deze ontwerpen worden
voorgelegd.565
561 Art. 172 Programmawet 24 december 2002, B.S. 31 december 2002; X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, oktober 2015, p. 7.562 A. VAN REGENMORTEL, “De Commissie Kunstenaars: Kritische analyse van de bevoegdheden en de werking van deze commissie” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 319; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 13.563 Art. 172, §2 Programmawet (I) van 24 december 2002, BS 31 december 2002; K. BERGHS en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, p. 13.564 Art. 172, §2 Programmawet 24 december 2002 zoals gewijzigd door art. 22 en 23 van de Programmawet I van 26 december 2013, BS 31 december 2002.565 Art. 172, §2 Programmawet 24 december 2002 zoals gewijzigd door art. 22 en 23 van de Programmawet I van 26 december 2013, BS 31 december 2002.
77
COMMISSIE KUNSTENAARS EN VISUM KUNSTENAAR. De Commissie is sinds de wetwijziging
dus bevoegd voor het toekennen van het Visum Kunstenaar.566 Dat deze bevoegdheid wordt
overgelaten aan een administratieve overheid stuit bij de Raad van State op kritiek. De Raad
van State stelt in haar advies van 19 november 2013 dan ook het volgende: “Op die wijze
wordt aan die commissie een verregaande verordenende bevoegdheid verleend die niet
verenigbaar is met de wijze waarop de verordenende bevoegdheid krachtens de Grondwet
dient te worden uitgeoefend. De conclusie is dan ook dat de wetgever zelf minstens in een
aantal criteria dient te voorzien aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt of een
bepaalde activiteit al dan niet moet worden beschouwd als een prestatie of werk van
artistieke aard en dat de nadere uitwerking van die regeling in beginsel enkel aan de Koning
kan worden gedelegeerd, in voorkomend geval na het advies te hebben ingewonnen van de
Commissie Kunstenaars. In geen geval echter kan deze aangelegenheid in haar geheel
worden overgelaten aan laatstgenoemde commissie.”567 Mijn inziens betreft dit ook helemaal
geen aangelegenheid die enkel wordt overgelaten aan de Commissie, aangezien het
Huishoudelijk Reglement duidelijk aangeeft dat binnen de maand beroep kan worden
aangetekend bij het bevoegde rechtscollege.568 Wel zou de Commissie er ter wille van de
rechtszekerheid volgens mij goed aan doen in haar Huishoudelijk Reglement te preciseren
welk rechtscollege desgevallend bevoegd is.
In repliek op dit advies van de Raad van State merkte de wetgever echter op dat de
Commissie Kunstenaars bij zijn beoordeling verplicht is de concrete activiteitensector in
aanmerking te nemen.569 Bovendien moet ze de door haar gehanteerde methodologie, volgens
dewelke beslissingen genomen worden over de toekenning van een Visum, nader toelichten in
haar Huishoudelijk reglement.570 Eerder werd reeds gewezen op de verdeeldheid binnen de
Commissie over de wenselijkheid van zulke methodologie. Thans wijst niets op een akkoord
hierover binnen de Commissie.
AFDELING III. SAMENSTELLING
SAMENSTELLING. De uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie ging gepaard met
een grondige hertekening van de samenstelling van de Commissie door de recentste
566 Art. 172, §2 Programmawet 24 december 2002 zoals gewijzigd door art. 22 en 23 van de Programmawet I van 26 december 2013, BS 31 december 2002.567 Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3147/001, p. 77.568 Art. 16 Huishoudelijk reglement van de Commissie Kunstenaars (HR), 21 december 2015, BS 22 maart 2016.569 GwH 17 september 2015, nr. 115/2015, B.5.3.570 GwH 17 september 2015, nr. 115/2015, B.5.3.
78
wetswijziging van 20 juli 2015.571 Voorheen telde de Commissie slechts vijf leden: twee
ambtenaren van het RSZV, twee ambtenaren van de RSZ en een onafhankelijke magistraat als
voorzitter.572 In zijn huidige samenstelling telt de Commissie twee kamers: één Franstalige en
één Nederlandstalige. In elke kamer zetelen 13 leden, exclusief de voorzitter. Ook zijn
voortaan de RVA, de syndicale organisaties op interprofessioneel niveau,
werkgeversorganisaties en last but not least de artistieke sector vertegenwoordigd in de
Commissie.573 Dit lijkt een positieve, en noodzakelijke evolutie, aangezien het wettelijke
takenpakket van de Commissie in de praktijk erg uiteenlopend en complex is en nagenoeg alle
sectoren van de sociale zekerheid aangaat.574 Dat voortaan de artistieke sector
vertegenwoordigd is in de Commissie, stemt hoopvol.575 Dit dient te waarborgen dat er
voeling blijft met het veld. Ook de vertegenwoordiging van de RVA binnen de Commissie is
positief. Het versterkt de afstemming van de werkloosheidsreglementering en werkregeling en
vermijdt tegenstrijdige beslissingen.576 Uit gesprekken met leden van de Commissie blijkt
echter wel dat deze brede samenstelling het komen tot gemeenschappelijke standpunten
aanzienlijk bemoeilijkt.577
AFDELING IV. KRITIEK
KRITIEK. Hoewel de Commissie door haar nieuwe samenstelling reeds tegemoetkomt aan
enkele pijnpunten578, is er naar mijn mening toch nog ruimte voor verbetering op tal van
vlakken. De voornaamste kritieken worden hieronder uiteengezet.
COMMISSIE EN ZELFSTANDIGHEIDSVERKLARING. Eerder werd de zelfstandigheidsverklaring en
de rol van de Commissie bij het afleveren van deze verklaring toegelicht. Deze verklaring
571 Art. 172, § 1, eerste lid Programmawet I, 24 december 2002 zoals gewijzigd door art. 20 van de wet van 20 juli 2015 houdende diverse bepalingen in sociale zaken, BS 21 augustus 2015.572 Artikel 172, § 1, 1e lid, van de Programmawet (I) van 24 december 2002.; Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, p. 3.573 Art. 172, §1, eerste lid Programmawet van 24 december 2002 zoals gewijzigd door art. 20 van de wet van 20 juli 2015. 574 Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, p. 22.575 Art. 1, 7° en 2, 7°, — KB tot uitvoering en tot bepaling van de inwerkingsdatum van artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart, BS 7 augustus 2014.576 E. VANHEUSDEN, “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan van het statuut en van de recente wijziging ervan” in E. VANHEUSDEN (ed.) & KUNSTENLOKET VZW, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 164. 577 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.578 De nieuwe samenstelling van de Commissie is onder meer een antwoord op de kritiek dat de Commissie te weinig voeling zou hebben met de sector. De hierboven reeds besproken wetswijzigingen verhelpen bovendien aan de kritiek dat er bepaalde procedurele onduidelijkheden zouden zijn (vb. de beroepsmogelijkheid tegen beslissingen inzake zelfstandigheidsverklaringen).
79
blijkt in de praktijk geen onverdeeld succes.579 Een mogelijke reden is volgens de Commissie
dat de zelfstandigheidsverklaring niet dient als enige mogelijkheid ter weerlegging van de
gelijkstelling met werknemers.580 Toch gaat ook de Commissie naar mijn mening niet vrijuit
in dit hele verhaal. Een eerste kritiek in dit verband betreft het inlichtingenformulier op basis
waarvan de Commissie hoogte tracht te krijgen van de financiële situatie van de kunstenaar.581
De sector meent dat de indicatoren in dit inlichtingenformulier niet toelaten om op grondige
wijze de financiële situatie van de kunstenaar te beoordelen.582 Ook is de Commissie niet
transparant genoeg in haar motivering, waardoor het moeilijk is inzicht te krijgen in de ratio
achter de beslissingen en het gewicht van de verschillende indicatoren.583 Het valt af te
wachten of de nieuw samengestelde Commissie aan deze tekortkomingen zal tegemoetkomen.
TE WEINIG BEKENDHEID. Een probleem waar de Commissie sinds haar ontstaan mee kampt is
het gebrek aan bekendheid.584 Een van de grote uitdagingen voor de Commissie in de
komende jaren zal eruit bestaan een eigen identiteit te ontwikkelen. Het ontwikkelen van een
eigen website lijkt een eerste nuttig initiatief in dat verband.585
OPERATIONALITEIT? Tot voor kort was het grote manco van de Commissie Kunstenaars dat
deze nog niet operationeel was.586 Dit was problematisch, aangezien de Commissie daardoor
niet bij machte was om te voorzien in de aflevering van een "beroepsvisum kunstenaar", een
verklaring van zelfstandige activiteiten en een kunstenaarskaart waardoor de rechtszekerheid
binnen de sector in het gedrang kwam.587 De Nationale Arbeidsraad wees voorts op het belang
van voldoende werkingsmiddelen voor de werking en activiteiten van de Commissie alsook
de toebedeling van deze financiële middelen aan de Commissie.588 Aan deze tekortkomingen
werd recent verholpen door de goedkeuring en publicatie van het Huishoudelijk Reglement
579 Tussen 2004 en 2006 werden slechts 144 aanvragen ingediend. 580 A. VAN REGENMORTEL, “De Commissie Kunstenaars: Kritische analyse van de bevoegdheden en de werking van deze commissie” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 327.581 Art. 1 KB 26 juni 2003. Dit formulier kan online verkregen worden via de website www.rsvz – inasti.fgov.be/nl/selfemployed/artist – declaration.htm. 582 Het kunstenaarsstatuut. Een evaluatie na twee jaar, V.Z.W. Kunstenloket, 2005, p. 12.583 A. VAN REGENMORTEL, “De Commissie Kunstenaars: Kritische analyse van de bevoegdheden en de werking van deze commissie”, in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 330.584 KUNSTENLOKET VZW, Het kunstenaarsstatuut. Een evaluatie na twee jaar. , 2005, p. 12; Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005, 45.585 A. VAN REGENMORTEL, “De Commissie Kunstenaars: Kritische analyse van de bevoegdheden en de werking van deze commissie” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 340. 586 Adviezen N.A.R nr. 1.931 van 24 maart 2015 en nr. 1.946 van 24 juni 2015. 587 Advies N.A.R. nr. 1.931 van 24 maart 2015, p. 5 - 7. 588 Advies N.A.R. nr. 1.931 van 24 maart 2015, p. 11.
80
van de Commissie Kunstenaars.589 De Commissie is zo na twee jaar eindelijk bevoegd om
uitvoering te geven aan haar nieuw wettelijk takenpakket.590
In het verleden kreeg de Commissie reeds herhaaldelijk te kampen met overbelasting.591 Wat
de kunstenaarskaart betreft is er, omwille van de veelvuldige aanvragen, een wachttijd van zes
à zeven maanden tussen de aanvraag en de toekenning.592 Dit is echter niet problematisch
aangezien het de kunstenaar er in de praktijk niet van weerhoudt in tussentijd zijn artistieke
activiteiten te verrichten zolang hij voldoet aan de eerder geschetste voorwaarden voor het
gebruik van de kleine vergoedingsregeling.593
Een belangrijke vaststelling is echter dat er een immens verschil bestaat tussen de werklast
van de twee kamers binnen de Commissie, hetgeen de gezamenlijke besluitvoering
aanzienlijk vertraagt.594
STROEVE ADMINISTRATIE. Een ander pijnpunt binnen de Commissie Kunstenaars blijkt het
stroef functioneren van het secretariaat.595 Doordat het werkveld van de Commissie de
bevoegdheid van vier verschillende ministers doorkruist, heeft men vanuit vier verschillende
diensten een secretariaat samengesteld.596 Deze secretariaten lijken onvoldoende op elkaar
afgestemd.597 Dit werkt, onder meer door taalbarrières en een onduidelijke taakverdeling,
inefficiëntie in de hand en leidt tot frustraties bij de leden binnen de Commissie.
AANWEZIGHEIDSQUORUM. Een laatste prangend probleem binnen de Commissie betreft het
stelselmatig niet halen van het aanwezigheidsquorum. De verslagen van de vergaderingen
kunnen zelden tot nooit worden goedgekeurd wegens het niet halen van het
aanwezigheidsquorum. Dit zorgt voor het nodige oponthoud ter hoogte van de administratie.
Om hieraan te verhelpen oppert de voorzitter ervoor om aan artikel 14 van het Huishoudelijk
Reglement volgende paragraaf toe te voegen: “Tijdens deze vergadering zullen de
beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige leden.” Deze
aanpassing zou naar mijn mening een aanzienlijke versoepeling van het huidige regime 589 Op 22/03/2016 werd het (goedgekeurde) Huishoudelijk Reglement van de Commissie Kunstenaars gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. ( bron: http://www.kunstenloket.be/nl/nieuws/update-commissie-kunstenaars-publicatie-huishoudelijk-reglement) 590 http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/cultuur%2Ben%2Bmedia/kunsten/1.2589639 591 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 592 Vr. en Antw V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (C. COUDYSER aan S. GATZ). ; Bijlage 6.593 Vr. en Antw V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (C. COUDYSER aan S. GATZ). 594 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.595 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017. 596 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017. 597 Interview N. WELLENS d.d. 22 februari 2017.
81
betekenen.598 Voorts wil de voorzitter voorkomen dat bepaalde leden herhaaldelijk afwezig
zijn door in het Huishoudelijk te bepalen dat: “Het mandaat kan worden beëindigd indien
wordt vastgesteld dat de leden de vergaderingen van de Commissie herhaaldelijk niet hebben
bijgewoond zonder verantwoording”.599
AFDELING V. EVALUATIE
NOODZAKELIJK KWAAD. Vanuit sommige artistieke middens beschouwt men de Commissie
Kunstenaars als een overdreven institutionalisering waarbij te veel macht wordt gegeven aan
één enkel orgaan.600 Dit lijkt mij gezien haar nieuwe, evenwichtigere samenstelling en de
mogelijkheid tot aantekenen van hoger beroep tegen beslissingen van de Commissie, wat kort
door de bocht. De mogelijke nadelen die deze Commissie met zich meebrengt wegen volgens
mij dan ook niet op tegen de ontegensprekelijke voordelen. Onder de huidige regeling inzake
het sociaal statuut van de kunstenaar geldt de Commissie als een cruciale factor zonder
dewelke het hele systeem spaak loopt. Voorts zien kunstenaars sinds de hernieuwde
samenstelling hun belangen vertegenwoordigd binnen deze Commissie.601 Hoewel de
Commissie expliciet benadrukt dat dit niet tot haar takenpakket behoort602, is ze door haar
beslissingen inzake de toekenning van het Visum Kunstenaar en de zelfstandigheidsverklaring
in de mogelijkheid een éénduidig beleid uit te stippelen. Daarenboven is de Commissie in
haar nieuwe jasje dé instantie bij uitstek die meer rechtszekerheid tot stand kan brengen
binnen de sector.
RECHTSPRAAK COMMISSIE KUNSTENAARS. Voor het sociaal statuut van de kunstenaar is de
rechtspraak van de Commissie Kunstenaars van primordiaal belang. Het is dan ook deze
instantie die de precieze contouren van het begrip ‘artistieke prestatie’ bepaalt. De
Commissie kan bij de ontwikkeling van haar beslissingen rekening houden met de mate
waarin een activiteit (creatie, productie, prestatie) ondersteund wordt door bijdragen van
598 Momenteel bepaalt artikel 14 van het Huishoudelijk reglement het volgende: “Het aanwezigheidsquorum bereikt wanneer de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter en een lid van elke instelling bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1° tot 3° van het organisatiebesluit, en minstens één van de drie leden aangewezen door de interprofessionele vakorganisaties, één van de drie vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties en één van de drie vertegenwoordigers van de artistieke sector aanwezig zijn. Als het niet bereikt wordt, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering die binnen twee kalenderweken wordt gehouden.”599 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016. 600 F. VAN DER AA, “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014. 601 Art. 1, 7° en 2, 7°, — KB tot uitvoering en tot bepaling van de inwerkingsdatum van artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart, BS 7 augustus 2014.602 Vr. en Antw V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (C. COUDYSER aan S. GATZ).
82
artistieke, technische, technologische en/of organisatorische aard.603 Bovendien kunnen de
wettelijke bepalingen met betrekking tot auteursrechten en naburige rechten alsook meest
actuele aangewende vormen en technieken, technologieën en materialen die de aanvrager
gebruikt om een artistieke prestatie/creatie te verwezenlijken, als inspiratie dienen.604
In de plenaire vergadering van de Commissie Kunstenaars dd. 27 april 2016 bracht men onder
de aandacht dat de Commissie er over dient te waken om bij haar beoordeling niet in te gaan
tegen de reeds (beperkt) verschenen hogere rechtspraak.605
NIET EFFICIËNT. Haar vernieuwde samenstelling en uitgebreide bevoegdheid, stelt de
Commissie in staat om de belangrijke rol te spelen die haar hierboven wordt toegedicht. Men
dient helaas vast te stellen dat een stroeve administratie en het systematisch niet bereiken van
het aanwezigheidsquorum, dit verhindert. Daarnaast stelt men een enorm verschil in werklast
tussen beide kamers binnen de Commissie vast. Ook ervaart de Commissie sinds haar nieuwe
samenstelling moeilijkheden om tot gemeenschappelijke standpunten te komen. Dit alles staat
een efficiënte werking vandaag in de weg.
HOOFDSTUK 5. ALGEMENE CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
CONCLUSIE. De meesterproef behandelde drie rechtsvragen over de sociale positie van de
kunstenaar. Ten eerste werd gefocust op de vraag of het kunstenaarsstatuut anno 2017
afdoende de belangen van de kunstenaar waarborgt op basis van de hierboven besproken
parameters (sociale bescherming, misbruik en zwartwerk, het Visum Kunstenaar en
administratieve last). Daarnaast ging deze masterscriptie na of het onderscheid in behandeling
tussen de kunstenaar-werknemer en de zelfstandige kunstenaar gerechtvaardigd is. In het
verlengde daarvan bestudeerde de masterthesis of specifieke kunstenaarsregels in het
zelfstandigenstatuut wenselijk zijn. Tot slot stelde deze meesterproef zich de vraag of de
vernieuwde Commissie Kunstenaars voldoende efficiënt functioneert.
603X, “Het begrip “artistieke activiteit””, Ontwerptekst voor het activiteitenverslag 2010 van de Commissie “Kunstenaars”, 2010, p 2 – 3.604 Art. 17 Huishoudelijk reglement van de Commissie Kunstenaars (HR), 21 december 2015, BS 22 maart 2016. 605 Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016.
83
Wat betreft de eerste vraag is een genuanceerd antwoord op zijn plaats. De recentste
wetswijzigingen van 26 december 2013 en 20 juli 2015 verhelpen gedeeltelijk aan de steeds
terugkerende kritieken van rechtsonzekerheid, misbruik, zwartwerk en administratieve
overbelasting binnen de sector. Toch is er naar mijn aanvoelen marge voor verbetering.
Binnen de werkloosheidsreglementering heerst er grote rechtsonzekerheid omtrent de precieze
omvang van het begrip ‘taakloon’. De wetgever zou er goed aan doen dit begrip nader te
preciseren. Daarnaast percipiëren veel belangengroepen de cumulregel als discriminerend.
Een verhoging van het actueel gehanteerde referteloon is mijns inziens een verdedigbare
oplossing. Dat het aantal kunstenaars binnen de werkloosheid de laatste jaren daarenboven
met rasse schreden de hoogte in ging, kan zowel duiden op het succes als op het misbruik van
het kunstenaarsstatuut. Het betreft hier naar alle waarschijnlijkheid een en-en-verhaal.
Bovendien lijkt de opbouw van het wettelijk pensioenstelsel niet afgestemd op de
beroepscategorie van de kunstenaars, wegens het hanteren van een loongrens op jaarbasis en
het niet meerekenen van bepaalde alternatieve, maar voor de kunstenaar significante,
inkomstenbronnen.
Voorts stelt de gezaghebbende doctrine thans dat de geldende CAO’s niet van toepassing zijn
in geval van een tewerkstelling onder het 1bis-regime. Deze stelling is naar mijn mening
gebaseerd op een niet noodzakelijk foutieve, doch overhaaste conclusie dat het Visum
Kunstenaar een onweerlegbaar vermoeden van werknemerschap inhoudt. Het lijkt me dan ook
aangewezen dat de wetgever de nodige duidelijkheid schept en zijn niet precieze
bewoordingen verduidelijkt.
De Commissie Kunstenaars ervaart bovendien moeilijkheden bij het toekennen van dit Visum
Kunstenaar door het veranderlijke en open karakter van de notie ‘artistieke prestatie’. Deze
meesterproef stelt voor om, naar het voorbeeld van het Duitse Künstlerbericht een vaste lijst
van beroepen te hanteren die automatisch in aanmerking komen voor het verkrijgen van een
Visum.
Daarnaast dient men erover te waken dat bepaalde wettelijke innovaties geen boemerangeffect
teweegbrengen. Het beëindigen van de discussie over wie de werkgever van de kunstenaar is
en het daarmee gepaard gaande buitenspel zetten van de derde-betaler, bewerkstelligen dat de
kunstenaar meer rechtszekerheid geniet. Het is echter niet uitgesloten dat dit misbruiken en
zwartwerk in de hand werkt.
Een laatste grote pijnpunt betreft de geringe bereidwilligheid van opdrachtgevers tot het
vervullen van de administratie en tot betaling van sociale bijdragen. In Duitsland is de KSK
bevoegd om te controleren of de opdrachtgever van de zelfstandige kunstenaar zijn bijdragen
84
betaalt. De meesterproef stelt voor om in België een gelijkaardig systeem in te voeren waarin
de Commissie, na een klacht van de kunstenaar, de sociale inspectie kan inschakelen teneinde
hierop controle uit te oefenen.
Ook de tweede vraag verdient een genuanceerd antwoord. De meesterproef toont aan dat het
huidige onderscheid in behandeling tussen de kunstenaar-werknemer en de zelfstandige
kunstenaar, naar Belgisch recht gerechtvaardigd is. Dit sluit niet uit dat ook in het
zelfstandigenstatuut bijzondere kunstenaarsregels op zijn plaats zouden zijn. Een vlottere
toegang tot het zelfstandigenstatuut waarborgt de autonomie van de kunstenaar en zorgt er
voor dat opdrachtgevers eerder geneigd zullen zijn om kunstenaars tewerk te stellen. Hoewel
Duitsland in tegenstelling tot België een afzonderlijk statuut heeft voor de zelfstandige
kunstenaar, kan de Duitse regelgeving ook hier inspirerend werken. In Duitsland kent men
bijvoorbeeld een specifieke vrijstelling voor de beginnende kunstenaar. Het lijkt mijns inziens
niet onmogelijk om binnen het bestaande Belgische zelfstandigenstatuut specifieke
uitgebreidere voordeelregels te installeren die een beginnende kunstenaar toelaten zich te
handhaven en te groeien binnen dit statuut.
Tot slot moet de laatste vraag negatief beantwoord worden. Door haar vernieuwde
samenstelling en uitgebreide bevoegdheid is de Commissie thans klaar om de belangrijke
functie ter zake en zoals hoger besproken, op te nemen. Op papier althans. In de praktijk
constateert men echter dat een stroeve administratie en het systematisch niet bereiken van het
aanwezigheidsquorum dit in de weg staan. Daarnaast stelt men vast dat er een enorm verschil
is in werklast tussen beide kamers van de Commissie. Tot slot ervaart de Commissie sinds
haar nieuwe samenstelling moeilijkheden om tot gemeenschappelijke standpunten te komen.
Dit alles staat een efficiënte werking vandaag in de weg.
Finaal is een verwijzing naar de titel van dit werkstuk op zijn plaats. Deze luidt: “De
kunstenaar en zijn sociaal statuut: sprookjeshuwelijk of ‘Blind Getrouwd’?”. Beiden traden op
28 november 1969 in het huwelijksbootje. Dit huwelijk houdt ondertussen bijna 48 jaar stand.
Toch lijkt het mijns inziens aangewezen dat het echtpaar, met het oog op hun gouden
jubileum, een derde maal relatietherapie opstart. Dat deze meesterproef alvast moge bijdragen
tot een constructieve dialoog.
85
HOOFDSTUK 6. BIJLAGEN EN BIBLIOGRAFIE
AFDELING I. BIJLAGEN
Bijlage 1: Schematisch overzicht tewerkstellingsmodaliteiten in geval van artistieke
prestaties.
(Bron: X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, 2015, 24 p.)
Bijlage 2: Schematisch overzicht tewerkstelling kunstenaars
86
zelfstandige
zelfstandige
geen gezag
niet in opdracht
RSZwet) artikel 1 bis (
werknemer
komst)-arbeidsovereen(
werknemergezag
in opdracht
artistieke aard Prestaties van
87
(bron: http://kunstenpunt.p.a.mrhenry.eu/dossiers/kunstenaarcentraal/609-loont-passie-een-
onderzoek-naar-de-sociaal-economische-positie-van-professionele-kunstenaars-in-
vlaanderen)
Bijlage 3: Inlichtingenformulier Zelfstandigheidsverklaring
INLICHTINGENFORMULIER
ZELFSTANDIGHEIDSVERKLARING KUNSTENAAR
art.1 Koninklijk besluit van 26 juni 2003 - B.S.17 juli 2003DOOR DE KUNSTENAAR ZELF IN TE
VULLEN
Met dit formulier kunt u de zelfstandigheidsverklaring aanvragen. Opgelet ! Dit formulier is géén verklaring van aansluiting bij een sociaal
verzekeringsfonds. Voor dat laatste bestaat een apart formulier met hoofdzakelijk andere vragen.
De Kunstenaarscommissie oordeelt op grond van een geheel van elementen uit uw dossier, waarvoor zeker deze inlichtingen onontbeerlijk zijn.
1. IDENTIFICATIE
Naam en voornaam :
88
………………………………….………………………....................................................... Gebeurlijk kunstenaarsnaam : ………………………………….………………………....................................................... Adres hoofdverblijfplaats : ……….………………………………………………………………………………………….
� Uw rijksregisternummer : - - � Indien u in een of andere hoedanigheid al bij een sociaal verzekeringsfonds ("kas")
aangesloten bent, graag de naam ervan :
………………………………………………...………………............................................................................................ 2. VRAGEN IN VERBAND MET UW ARTISTIEKE BEDRIJVIGHEID 9 Waar situeert u voor uzelf in hoofdzaak uw artistieke beroepsbezigheden ? (kruis uw
sector of sectoren aan, vul desgevallend zelf de ontbrekende in) � beeldende kunsten � auteur � letterkunde � grafiek � muziek spektakel � variété dramatische straat kunsten � circus muziek � dans� choreografie � audiovisuele sector � ....................................
9 Beschrijf zo gedetailleerd mogelijk voor welke artistieke beroepsbezigheid u deze
zelfstandigheidsverklaring aanvraagt : ...................................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................................
89
.......................................................................................................................................................
...............
.......................................................................................................................................................
...............
.......................................................................................................................................................
............... .......................................................................................................................................
...............................
9 Sinds wanneer oefent u dit beroep al uit ? - - 9 Oefent u uw kunstenaarsberoep uit : a) als fysiek persoon, dus ZONDER een vennootschaps- of verenigingsvorm ?
ja/nee (*) b) onder de vorm van een vennootschap of vereniging ? (bijvoorbeeld : NV, BVBA, Coöperatieve,VZW) ja/nee (*) Indien uw laatste antwoord "ja" is,
Naam en rechtsvorm van de vennootschap of vereniging a.u.b. …………………………………………………………………………………………………………………… Adres van de maatschappelijke zetel a.u.b.
…………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………… Ondernemingsnummer 606 (indien reeds bekend) ……………………………………………………………………………………………………………………
9 Indien u in het kader van een vennootschap werkt, bent u daarin bestuurder, zaakvoerder
of lasthebber 607 ? ja/nee (*)
606 Elke onderneming krijgt geleidelijk aan één uniek nummer toegekend en zal steeds via dit nummer communiceren met de overheid.
607 Met “lasthebber” bedoelen we een persoon die niet officieel als bestuurder of zaakvoerder aangesteld is, maar die bevoegd is om te handelen in naam of voor rekening van de vennootschap.
90
9 Los van de plaats waar u gebeurlijk optreedt, of exposeert, waar is uw artistieke bedrijvigheid meestal in feite gelocaliseerd ? (Geef hierna het adres van uw atelier, werkruimte, repetitielokaal, enz.)
……………………………………………………………………………….…………. ……………………………………………………………………………………………
……………………………………………................................................................ 9 Werkt u voor uw artistieke onderneming samen met anderen : ja/nee (*)
- echtgeno(o)t(e)/ gezinsleden : ja/nee (*) aantal : …. - vennoten/gemandateerden/partners : ja/nee (*) aantal : ….
- arbeiders : ja/nee (*) aantal : …. - bedienden : ja/nee (*) aantal : …. - anderen :
Zo ja :
ja/nee (*) aantal : ….
- werken zij onder uw gezag ? ja/nee (*) - zijn het partners op voet van gelijkheid ? ja/nee (*)
->preciseer desgevallend …………………………………………………………….………………………………………………………………………………… ……………………………………………………….……………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………….…………………………… ……………………………………………………….……………………………………………………………………………………… 9 Wilt u met uw artistieke bedrijvigheden winst maken ? ja/nee (*) 9 Als kan aangenomen worden dat - zeker in de aanloopfase - geen winst wordt gemaakt,
kunt u nu al illustreren dat u winst maakt of binnen een redelijke termijn winst zal kunnen maken ?
-> Overtuig ons van uw "business-gerichte" aanpak.
-> Bezorg ons daarom uw "bedrijfsplan" of een verklarende nota als bijvoegsel 608.
Daarin beschrijft u hoe u te werk gaat / zal gaan om dankzij uw artistieke prestaties - gebeurlijk in combinatie met andere beroepsinkomsten - een leefbaar inkomen te verwerven.
608 Nummer uw bijvoegsels a.u.b.
91
-> Illustreer uw financiële situatie aan de hand van boekhoudstukken, facturen, orders, debiteurenlijst, enz.
-> Wijs ook op uw gedane en / of geplande investeringen.
9 Hebt u een diploma of attest van beroepsbekwaamheid van het kunstonderwijs ? ja/nee (*)
9 Hebt u tot dusver ervaring opgedaan als kunstenaar ? ja/nee (*) 9 Hebt u voor uw artistiek werk verschillende opdrachtgevers ? ja/nee (*) 9 Wordt uw inkomen voor het grootste deel bepaald door uw artistieke bedrijvigheid ?
ja/nee (*)
9 Hoe maakt u zich als professioneel artiest kenbaar aan het publiek ? Hoe voert u uw "public relations" ? Kan u aantonen dat u als zodanig in eigen naam reclame voert (affiches, folders, visitekaartjes, website, enz. ) ? Doet u dit zelf ? Besteedt u deze opdracht uit ?
-> Illustreer uw aanpak aan de hand van enkele overtuigingsstukken die u
meestuurt met deze vragenlijst. 3. ANDERE BEROEPSACTIVITEITEN NAAST DE BESCHREVEN ACTIVITEIT 9 Wat was uw laatste beroepsbezigheid vóór u deze artistieke bedrijvigheid professioneel
bent gaan uitoefenen ?
(omschrijving van uw activiteit en hoedanigheid, bv. als loontrekkende, ambtenaar, ...) ………………………………………………………………………………….……………………………………………………
………………………………………………………………………………….……………………………………………………
……………..……………………………………………………………..…………………………………………………………
9 Oefent u die andere bezigheid nog uit ? ja/deels/nee (*)
9 Sinds wanneer ? - - 9 Indien u deze activiteit stopgezet hebt:
92
Sinds welke datum ? - -
9 Indien u deze activiteit gedeeltelijk verder uitvoert :
Sinds welke datum ? - -
Welke taken zet u voort en hoeveel tijd besteedt u hieraan (dagen en uren) ? ………………………………………………………………………….………………………………………………………
………………………………………………………………………….………………………………………………………
……..……………………………………………………………..……………………………………………………………
9 Is het eerder dankzij deze andere beroepsbezigheden dat u over een voldoende inkomen beschikt ?
ja/nee (*)
4. ANDERE OPMERKINGEN …………………….………………………………………………………………….…………………………………………………… …………………………………….………………………………………………….…………………………………………………… ……..……………………………………………..……………………………..………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… Aantal bijvoegsels : .......................................................................................................................
93
Ik bevestig op erewoord dat deze verklaring correct en volledig is, en dat ik kennis genomen heb van de bijgevoegde belangrijke mededelingen. Datum :
Handtekening :
Deze gegevens worden gevraagd voor de samenstelling van uw dossier bij de Kunstenaarscommissie (KB van 26 juni 2003 - Belgisch Staatsblad van 17 juli 2003). Zij zijn tevens bruikbaar voor de behandeling van uw dossier onderwerping bij het RSVZ / de RSZ. In toepassing van de wet van 8.12.1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, hebt u recht op inzage en verbetering van uw persoonsgegevens. Indien u van dit recht gebruik wil maken, moet u zich schriftelijk wenden tot het secretariaat van de Kunstenaarscommissie, Waterloolaan 77, 1000 Brussel. Voor meer informatie betreffende de verwerking van deze gegevens kan u zich wenden tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Waterloolaan 115, 1000 Brussel. (*) : schrappen wat niet past. BELANGRIJKE MEDEDELINGEN 1. De inspectiedienst van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der
Zelfstandigen (RSVZ) en deze van de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid (RSZ) kunnen door de voorzitter van de Kunstenaarscommissie nog gemachtigd worden om een nader onderzoek in te stellen.
2. De zelfstandigheidsverklaring wordt afgeleverd op grond van de elementen uit uw
dossier, waaronder dit inlichtingenformulier. 3. Wanneer er zich ondertussen wijzigingen zouden voordoen in de gegevens die u
hierboven hebt verstrekt, moet u die in het kader van een behoorlijke medewerking aan uw dossier onmiddellijk mededelen.
4. U wordt door de Kunstenaarscommissie op de hoogte gebracht van de datum
waarop uw aanvraag door haar zal behandeld worden. 5. Bewaar een dubbel van deze aanvraag en de bijvoegsels.
94
6. Adres Kunstenaarscommissie : Waterloolaan 77 - 1000 Brussel . -----
Bijlage 4: Inlichtingenformulier aanvraag kunstenaarskaart.
INLICHTINGENFORMULIERAANVRAAG KUNSTENAARSKAART
Art. 2 K.B. van 26 maart 2014 – B.S. 17 april 2014, Ed. 2Door de kunstenaar in te vullen
° Met dit formulier kunt u de kunstenaarskaart aanvragen .° De Kunstenaarscommissie oordeelt op grond van een geheel van elementen uit uw dossier, waarvoor zeker deze inlichtingen onontbeerlijk zijn.
1. IDENTIFICATIE
Naam en voornaam :
……………………………………………….
Adres :
……………………………………………….
° Rijksregisternummer : _ _ _ _ _ _ - _ _ _ - _ _
2. VRAAG I.V.M. UW ARTISTIEKE BEDRIJVIGHEID
√ Voor welke activiteiten vraagt u de kaart aan? Beschrijf deze activiteiten zo gedetailleerd mogelijk.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
95
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. ANDERE OPMERKINGEN
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Aantal bijlagen ………………………………
Ik bevestig op erewoord dat deze verklaring correct en volledig is, en dat ik kennis genomen heb van de bijgevoegde belangrijke mededelingen.
Datum : Handtekening :
Deze gegevens worden gevraagd voor de samenstelling van uw dossier bij de Kunstenaarscommissie (K.B. van 26.03.2014 – Belgisch Staatsblad van 17.04.2014, Ed. 2). Zij zijn tevens bruikbaar voor de behandeling van uw dossier onderwerping bij het RSVZ/de RSZ.
96
In toepassing van de wet van 08.12.1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, hebt u recht op inzage en verbetering van uw persoonsgegevens. Indien u van dit recht gebruik wil maken, moet u zich schriftelijk wenden tot het secretariaat van de Kunstenaarscommissie, Sociale Zekerheid, Administratief Centrum Kruidtuin, Finance Tower, Kruidtuinlaan 50 bus 115 te 1000 BRUSSEL.Voor meer informatie betreffende de verwerking van deze gegevens, kan u zich wenden tot de Commissie voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Drukpersstraat 35 te 1000 BRUSSEL,http://www.privacycommission.be/nl
BELANGRIJKE MEDEDELINGEN
1. De inspectiediensten van het Rijkinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen (RSVZ), van de Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) en van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA) kunnen door de voorzitter van de Commissie “Kunstenaars” verzocht worden een diepgaander onderzoek te voeren.
2. De Kaart wordt afgeleverd op basis van de elementen in dit dossier, onder andere op basis van dit inlichtingenformulier.
3. In geval van wijziging van de hierboven door u aan ons medegedeelde gegevens, moet u ons onmiddellijk hiervan op de hoogte brengen, met het oog op een goede medewerking voor de behandeling van uw dossier.
4. Bewaar een kopie van deze aanvraag en van de bijlagen ervan.
Contactgegevens: Adres van de Commissie “Kunstenaars”, FOD SOCIALE ZEKERHEID, Finance Tower, Kruidtuinlaan 50 bus 115 – 1000 [email protected]
http://www.socialsecurity.belgium.be/nl/kunstenaarsstatuut
Secretaris: Mevr. S. Amraoui
Bijlage 5: Discriminerend onderscheid cumulregeling
Kwartaal 1 Kwartaal
2 Januari Februari
Maart April Mei Juni
Artiest Taakloon Taakloon Taakloon Taakloon -‐60 Geen
97
dagen uitkering
Cameraman
Loon Loon Loon Loon Uitkering
Uitkering
Bediende
Loon Loon Loon Loon Uitkering
Uitkering
Houthakker
Taakloon
Taakloon
Taakloon
Taakloon
Uitkering
Uitkering
(Bron:http://www.artistsunited.be/sites/default/files/documenten/Problematiek_en_oplossingen_kunstenaarsstatuut_update2.pdf)
Bijlage 6: Cijfers aanvragen Visum Kunstenaar
Jaar FR rol NL rol2014* 1636 1642015 38 42016** 550 57
* meer dan 60 % van de in 2016 ingediende aanvragen werden reeds in 2014 ingediend. Het gaat om aanvragers naar wie het secretariaat een in te vullen formulier heeft verstuurd, opdat de aanvraag als volledig kan worden beschouwd.
(Bron: Vr. en Antw V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (C. COUDYSER aan S. GATZ).)
Bijlage 7: Inlichtingenformulier aanvraag Visum Kunstenaar
INLICHTINGENFORMULIER
AANVRAAG KUNSTENAARSVISUM
Art.1 K.B. van 26 maart 2014 – B.S. 17 april 2014, Ed. 2
door de kunstenaar in te vullen
98
° Met dit formulier kunt u het kunstenaarsvisum aanvragen. Een kunstenaarsvisum is enkel wettelijk verplicht als je niet kan werken met een arbeidsovereenkomst of als zelfstandige in lijn met artikel 1bis van de RSZ-wetgeving die stelt dat alle kunstenaars voor hun artistieke
prestaties recht hebben om te werken onder het werknemersregime ook als er geen arbeidsovereenkomst is.
° De Commissie Kunstenaars oordeelt op grond van een geheel van elementen uit uw dossier over de artistieke aard van de prestaties, waarvoor zeker deze inlichtingen onontbeerlijk zijn.
1. IDENTIFICATIE
Naam en voornaam :
……………………………………………….
Adres :
……………………………………………….
……………………………………………….
° Rijksregisternummer : _ _ _ _ _ _ - _ _ _ - _ _
2. VRAGEN I.V.M. UW ARTISTIEKE BEDRIJVIGHEID
√ Voor welke activiteiten vraagt u het kunstenaarsvisum aan? Beschrijf uw activiteiten zo gedetailleerd mogelijk. (Het visum is enkel verplicht voor activiteiten zonder het bestaan van een arbeidsovereenkomst of zonder statuut van zelfstandige.)
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
99
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
√ Sinds wanneer oefent u activiteiten uit waarvoor u het kunstenaarsvisum aanvraagt?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
√ Oefent u ook artistieke activiteiten uit:
100
a. in de hoedanigheid van loontrekkende. Zo ja, kan u bewijzen toevoegen.
JA / NEE
b. als zelfstandige (hoofd/bijberoep).
JA / NEE Zo ja, deed u al een aanvraag voor een zelfstandigheidsverklaring? JA / NEE
√ Schets in welke situaties en, voor zover gekend de redenen waarom, er een onmogelijkheid is om een arbeidsovereenkomst af te sluiten voor (een deel van) uw
artistieke activiteiten/prestaties.
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
√ Indien u een CV/portfolio bezit, alsook andere nuttige documenten, om de Commissie Kunstenaars toe te laten uw artistieke prestaties te beoordelen, gelieve
deze toe te voegen. (vb. website, DVD, publicatie, …)
gelieve bij deze vraag ook aan te geven dat deze bronnen ook digitaal aangeleverd kunnen worden op welk e-mailadres
101
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
√ Indien u nieuwe uitdrukkingsmethodes en/of technieken aanwendt, gelieve deze op te geven. (deze gegevens worden gebruikt door de Commissie Kunstenaars om de
beoordeling over de artistieke aard van activiteiten te kunnen afstemmen op de actuele praktijk)
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. ANDERE OPMERKINGEN
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
102
……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Aantal bijlagen ………………………………
Ik bevestig op erewoord dat deze verklaring correct en volledig is, en dat ik kennis genomen heb van de bijgevoegde belangrijke mededelingen.
Datum : Handtekening :
Deze gegevens worden gevraagd voor de samenstelling van uw dossier bij de Commissie Kunstenaars (K.B. van 26.03.2014 – Belgisch Staatsblad van 17.04.2014, Ed2). Zij zijn
tevens bruikbaar voor de behandeling van uw dossier onderwerping bij het RSVZ/de RSZ.
In toepassing van de wet van 08.12.1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, hebt u recht op inzage en verbetering van uw persoonsgegevens. Indien u van dit recht
gebruik wil maken, moet u zich schriftelijk wenden tot het secretariaat van de Commissie Kunstenaars, FOD Sociale Zekerheid, Administratief Centrum, Kruidtuin Finance Tower,
Kruidtuinlaan 50 te 1000 BRUSSEL.
Voor meer informatie betreffende de verwerking van deze gegevens, kan u zich wenden tot de Commissie voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Drukpersstraat 35 te 1000
Brussel, http://www.privacycommission.be/nl
BELANGRIJKE MEDEDELINGEN
1. Het kunstenaarsvisum wordt afgeleverd op basis van een beoordeling van de artistieke aard van uw activiteiten op basis van de verschillende elementen in uw dossier.
2. In geval van wijziging van de hierboven door u aan ons medegedeelde gegevens, is het aangegeven dat u de Commissie Kunstenaar hiervan op de hoogte brengt.
3. Bewaar een kopie van deze aanvraag en van de bijlagen ervan.
Contactgegevens: Adres van de Commissie “Kunstenaars”, FOD SOCIALE ZEKERHEID, Finance Tower, Kruidtuinlaan 50 bus 115 – 1000 BRUSSEL.
103
http://www.socialsecurity.belgium.be/nl/kunstenaarsstatuut
Secretaris: Mevr. S. Amraoui
(Bron:http://www.kunstenloket.be/nl/Kennisbank/Het%20kunstenaarsstatuut/Het%20kunstenaarsvisum )
Bijlage 8 : Ontwikkeling omvang Künstlersozialversicherung
(Bron:https://www.bmas.de/SharedDocs/Downloads/DE/PDF-Publikationen/a298-
kuenstlersozialversicherung.pdf?__blob=publicationFile)
Bijlage 9 : Organigram Künstlersozialkasse
104
AFDELING II. INTERVIEWS
Interview Liesbeth Dejonghe (oKo)
1) Is volgens u een “kunstenaarsstatuut voor de zelfstandige kunstenaar” wenselijk en
haalbaar? Zo ja, uit welke concrete regels zou dit moeten bestaan? Dit bestaat al:
kunstenaars kunnen, net als andere personen aan de slag als werknemer of als
zelfstandige. Alleen zien we dat de regels (fiscaliteit en sociale rechtenopbouw) te weinig
zijn afgestemd op de kunstenaarspraktijk waarbij de inkomsten over de jaren heen heel
sterk kunnen verschillen.
2) Ziet u heil in het Duitse systeem waar men werkt met een verplichte sociale
verzekering voor zelfstandige kunstenaars? Ken ik onvoldoende om een standpunt te
hebben, maar ik hoor er wel goede dingen over.
3) Belangengroepen v. kunstenaars opperen dat de huidige cumulregeling
discriminerend is voor kunstenaars: akkoord/ niet akkoord? Ik denk dat een
genuanceerd antwoord hier is aangewezen: het principe waarbij een uitkering
gecombineerd wordt met inkomsten vind ik niet vanzelfsprekend. Men kan ook beperkt
inkomsten als zelfstandige in bijberoep combineren met een uitkering. Inkomsten uit
rechten is iets anders, maar ook daar denk ik dat moet nagedacht worden over een
specifieke regeling.
105
4) Komen volgens u de recente wetswijzigingen (2013 en 2015) tegemoet aan het
vastgestelde misbruik in de werkloosheidsreglementering? De misbruiken in de
werkloosheidsreglementering hebben eerder te maken met de voorafgaande kwalificatie
van niet artistieke prestaties als artistiek. Daar zijn nu instrumenten voorhanden (visum,
kunstenaarskaart), maar er is geen controle op het gebruik hiervan. Dat is een groot
probleem vind ik. Ik stel ook vast dat zowel vakbonden als werkloosheidskantoren vaak
een eigen interpretatie geven aan de reglementering waardoor het voor kunstenaars niet
altijd even evident is om hun rechten te laten gelden. Zo heb ik al herhaaldelijk gehoord
dat de RVA of de vakbond een taakloon eist om te kunnen genieten van de
voordeelregels, terwijl dat helemaal niet nodig is.
Interview Nikol Wellens (Kunstenpunt, Commissie Kunstenaar)
Op vraag van de geïnterviewde werden de antwoorden de vragen verwijderd.
1) Waarom drong de artistieke sector zo hard aan op een nieuwe aanpassingen inzake
het Kunstenaarsstatuut?
2) Dus die geringe bereidheid tot betalen van opdrachtgevers blijft dus ook na de
wetswijzigingen een pijnpunt?
3) Wordt volgens u naar Belgisch recht de zelfstandige kunstenaar gediscrimineerd?
Denkt u dat het mogelijk is om specifieke regels uit te vaardigen die de kunstenaar
beter beschermt als dat hij nu beschermt is?
4) Uit uw antwoord leid ik af dat u een afzonderlijk statuut voor zelfstandige
kunstenaars niet zou toejuichen?
5) Wat zijn voor u de voornaamste pijnpunten van de Commissie Kunstenaars in zijn
nieuwe gelaat? Hoe zit het meer concreet met de motivering van de Commissie van
hun beslissingen en de mogelijkheden tot het aantekenen van hoger beroep?
6) Nu moet ik wel zeggen dat ik tijdens mijn aanwezigheid op de laatste plenaire
vergadering, waar de discussie over de DJ woedde, het gevoel had dat er weinig
houvast was in het nemen van een beslissing. Ik vraag me dan ook af of het toch niet
nuttig kan zijn hier een zekere systematiek in te brengen? Nu lijkt het mij vaak een
hele delicate oefening aangezien de vernieuwde Commissie een samenraapsel is van
vertegenwoordigers uit de verschillende segmenten van de artistieke sector die elk
hun eigen belangen verdedigen waardoor het moeilijk wordt om een beslissing te
nemen. Zie ik dit verkeerd?
106
7) Zijn naar u gevoel de aangekaarte misbruiken volgens u voldoende verholpen door
de wetswijzigingen van 2013 en 2015? Indien de zelfstandigheidsverklaring van een
kunstenaar wordt geweigerd kan hij dan, en zo ja waar, beroep aantekenen? Is dit in
de praktijk al gebeurd?
8) Even terug naar de Commissie zelf. Vindt u dat die efficiënt functioneert? Hoe
frequent komt de Nederlandstalige Kamer van de Commissie tegenwoordig samen?
9) Bedoelt men met alinea twee op pagina 157 van het boek "Sociale en Fiscale
Spelregels voor Kunstenaars" dat de verschillende socio - economische voorwaarden
vroeger een vereiste was indien men het vermoeden wilde verleggen waar dit nu een
vereiste is om een zelfstandigheidsverklaring te bekomen? Ik heb nog een laatste
vraag in verband met het Visum Kunstenaar: Tijdens het interview zegt u dat
een visum niet kan worden ingetrokken. Echter, in artikel 1 van het KB van 26
maart 2014 staat expliciet dat een visum "kan worden ingetrokken door de
Commissie Kunstenaars in geval van misbruik of indien de voorwaarden bedoeld in
het eerste lid van voormeld artikel niet worden nageleefd." Kan dit enkel bij een
hernieuwingsaanvraag of kan de Commissie dit ook doen na een klacht van vb. een
opdrachtgever? Is dit in de praktijk ooit al het geval geweest?
Interview Servaas Le Compte (Artists United)
1) Waarom is deze cumulregel er voor kunstenaars en niet voor andere beroepen die
kunnen terugvallen op de cachetregeling? Deze regel kwam er om de misbruiken tegen
te gaan waarbij een kunstenaar op 1 dag een heel grote som zou verdienen maar de rest
van de dagen recht zou hebben op een uitkering die maand. Echter, de vraag die het waard
is gesteld te worden: weegt deze discriminatie op tegen het effectieve aantal kunstenaars
dat zogenaamd zeer veel verdient op 1 dag? Zijn daar cijfers over? heeft men dat ooit
onderzocht? Of straft men 99% van de kunstenaars door 1% te viseren (als het er al zoveel
zijn) die ‘veel’ verdienen. en dat combineren met een uitkering….?
2) Artists United neemt het standpunt in dat de cumulregel een discriminatie in de
werkloosheid veroorzaakt op basis van het beroep dat je uitoefent. Kan u dit nader
toelichten? Die vraagt hebt u net zelf uitgelegd in uw vorige vraag.
3) In ons telefoongesprek zei u dat de invoering van deze cumulregel historisch te
verklaren viel. Wat bedoelde u hier juist mee? Zie antwoord bij vraag 1. Men heeft
gezocht naar het dichten van een aantal gaten of liever het moeilijker maken van een
107
aantal brede interpretaties. In de NAR is uitvoerig over deze materie gediscussieerd. (zie
de nota’s van de NAR over deze materie, onder meer 1810 als ik het vanbuiten ken. Ik zal
ze toevoegen. Met name worden de systemen die SMart vele jaren toepaste en er rijk en
machtig mee werd, toegelicht in de besprekingen. Kort samengevat heeft men de hoeken
van de wetgeving opgezocht om een maximaal aantal mensen gebruik te laten maken van
regels die uitdrukkelijk voor kunstenaars bedoeld waren. Net omdat kunstenaars werken
in een moeilijke arbeidsmarkt gekenmerkt door kortlopend contract, onregelmatige
producties, lange creatieprocessen en kortere periodes waarin men effectief inkomsten kan
verwerven. Vergelijk het met de trainingssessies van een sporter en de wedstrijden die die
speelt. Zo werd door SMart enerzijds een bijzonder ruime interpretatie gehanteerd wie
kunstenaar was (is een restaurateur een kunstenaar of niet, is een leraar een kunstenaar of
niet, is een technicus een kunstenaar of niet). De toestroom groeide van mensen die
gebruik maakten van de regels voor kunstenaars. Daarbovenop kom men zonder veel
controle zichzelf inschrijven als kunstenaar bij Smart en aldus sociale documenten
verwerven die toegang verschaften tot de regels voor kunstenaars in de sociale zekerheid-
werkloosheid. Terwijl die regels net bedoeld waren om die groep werknemers-kunstenaars
te helpen die werken in moeilijke omstandigheden die gedicteerd worden door een
arbeidsmarkt gekenmerkt door productiematig werken (en dus vast werk de uitzondering
is). Verder specialiseerde Smart zich in het gebruiken of misbruiken van artikel 36 van het
KB van 28 november 1969 ivm derde-betaler.
4) Welke aanpassingen dienen volgens u te gebeuren aan de cumulregel? Welke
aanpassingen kunnen voorts nog ten gunste van de kunstenaar gebeuren in de
werkloosheidsreglementering? Het bedrag, de parameter die men hanteert wordt als erg
onrechtvaardig ervaren. Men hanteert een bedrag dat veel lager is dan wat de
minimumverloning is in de sector per dag. Gesimplificeerd uitgelegd: als men ongeveer
59 euro verdiende (minimumloon), verliest men een arbeidsdag, terwijl de gemiddelde
verloning voor een kunstenaar per dag eerder rond de 105-120 euro per dag ligt (zelfs
zonder anciënniteit). Dat wil zeggen als men normaal betaald wordt, verliest men voor die
normaal betaalde arbeidsdag, in het daaropvolgende kwartaal bijkomend het recht op een
dag uitkering (zie ook op onze app ‘artistsunited’ een berekeningsmodule hiervoor.
(trouwens de eerste app voor kunstenaars in België). Indien het echt de bedoeling was om
de excessen (zie uitleg bij punt 1) er uit te halen, dan hebben de ‘wijzen' in het
beheerscomité van RVA die met deze parameter op de proppen kwamen zich zwaar
vergist: men had een parameter dienen te nemen die overeenkwam met de CAO verloning
108
(of waarom bestaan dergelijke CAO barema’s anders?). Nu straft men dus zelfs
kunstenaars die nog maar conform de CAO werken. En mist men compleet het
zogenaamde beoogde doel om die (minderheid van) ‘grootverdieners’ aan te pakken. Een
mislukte kans, veel terechte boosheid bij kunstenaars. Daarbovenop een ingewikkeld
systeem dat voor veel vergissingen en betwistingen zorgt (en dus heel wat bijkomende tijd
en middelen vergt, ook van RVA, ergo de overheid…). Hanteer een als correct ervaren
parameter, gebaseerd op gebruikelijke parameters die overeenstemmen met de sector
(CAO barema). Zelfs bij Anciënniteit 0 zou dit veel aanvaardbaarder zijn dan de huidige
parameter. (Een opmerking die ik tevergeefs als uitgenodigde aanwezige tijdens een
zitting van het beheerscomité had gemaakt) Simplificeer de administratie voor
kunstenaars: men dient nu zowel als werkgever als kunstenaar verschillende malen
dezelfde info door te geven: via een C4, dimona, C3 (aangifte cumul). Zowel RVA als de
betrokken kunstenaars en werkevers worden er een beetje hoorndol van. Versterk de
werking van de Commissie Kunstenaars die nog steeds over onvoldoende middelen en
personeel beschikt om de lange wachttijden ivm afleveren van Kunstenaarskaart en
Kunstenaarsvisum op te lossen. Ook de samenstelling van de Commissie is problematisch
in die zin dat de leden reeds andere voltijdse jobs hebben en ook doorgaans heel wat
andere mandaten bekleden. Die cumul van mandaten maakt de beschikbaarheid van de
leden minder, wat het vergaderritme bemoeilijkt. Dient men niet een cumul voor het
aantal mandaten in te voeren om te mogen zetelen in de Commissie Kunstenaars? Artikel
1bis is in tegenstelling tot wat sommigen stellen, wel degelijk een valabel alternatief voor
de nog steeds veel te dure andere mogelijkheden zoals werken via interim. Artikel 1bis
heeft nu een bijkomende controle via het visum kunstenaars, afgeleverd door de
Commissie kunstenaars. Het maakt het werken voor kunstenaars met bescherming van de
sociale zekerheid werknemers mogelijk; de kunstenaars die in een sector werken
gekenmerkt door ook vrij lage lonen houden er zowel in brutoloon als in nettoloon meer
aan over dan te werken via eerder commercieel geïnspireerde uitzendsector. Uiteraard zijn
er verschillen in die sector en zijn er nog duurdere spelers in de uitzendsector naast de
gematigdere.
109
AFDELING III. BIBLIOGRAFIE
WETGEVING.
BELGIË
Wetboek van Koophandel 10 september 1807, BS 10 september 1807.
Algemene Kinderbijslagwet (AKBW) van 19 december 1939, BS 22 december 1939.
De gecoördineerde Grondwet 9 februari 1944, BS 9 februari 1944.
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 10 december 1948, BS 31 maart 1949.
Verdrag nr. 102 betreffende de minimumnormen der sociale zekerheid, aangenomen door de
Conferentie in haar vijf en dertigste zitting, te Genève, 28 juni 1952, BS 9 december 1959.
Koninklijk Besluit nr. 72, 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, BS 14 november 1967.
Koninklijk besluit nr. 38 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der
zelfstandigen, BS 29 juli 1967.
Koninklijk Besluit 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers van 21 december 1967, BS 16 januari 1968.
Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de Besluitwet van 28 december 1944 betreffende de
maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 25 juli 1969.
Koninklijk Besluit 3 november 1969 tot vaststelling voor het vliegend personeel van de
burgerlijke luchtvaart, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het pensioenrecht
en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr 50 van 24 oktober
1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 10 december 1969.
110
Koninklijk Besluit 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot
herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke
zekerheid der arbeiders, BS 5 december 1969.
Koninklijk Besluit 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere
regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere
toepassingsmodaliteiten van het Koninklijk Besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende
het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 20 augustus 1971.
Wet 3 juli 1978 betreffende de Arbeidsovereenkomsten, BS 22 augustus 1978.
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten 19 december 1966,
BS 6 juli 1983.
Wet betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van
werknemers ten behoeve van gebruikers 24 juli 1987, BS 20 augustus 1987.
Voorstel van wet betreffende het socialezekerheidsstatuut van artiesten, Parl. St. Senaat 1988
(B.Z.), 64-1.
Voorstel van wet tot aanpassing van reglementering inzake de sociale zekerheid van
schouwspelartiesten, Parl. St. Senaat 1988 (B.Z.), 124 – 1.
Voorstel van wet betreffende het socialezekerheidsstatuut van de schouwspelartiesten, Parl.
St. Senaat 1989 -90, 857 – 1.
Koninklijk Besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, BS 31
december 1991.
Ministerieel Besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregeling van de
werkloosheidsreglementering, BS 25 januari 1992.
Voorstel van wet houdende het social statuut van de podiumkunstenaars, Parl. St. Kamer
1999 (B.Z.), 73/1.
Voorstel van wet houdende het social statuut van de uitvoerende kunstenaars, Parl. St. Kamer
1999, 173/001.
Advies N.A.R. nr. 1.415, 23 oktober 2002.
111
Memorie van toelichting (I), Parl. St. Kamer nr. 50, 2124/001, 5 december 2002.
Programmawet (I) 24 december 2002, BS 31 december 2002.
Koninklijk Besluit 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -
modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde
kunstenaars, BS 17 juli 2003.
Activiteitenverslag van de Commissie “Kunstenaars”, juni 2005.
Koninklijk Besluit van 3 juli 2005 tot wijziging van het KB van 28 november 1969 tot
uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december
1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en houdende uitvoering van
artikel 12ter van het KB van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte
van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot
modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de
wettelijke pensioenstelsels, en tot herziening van artikel 4 § 2 tweede lid van het KB van 26
juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot
de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars, BS 19 juli 2005.
Memorie van Toelichting bij Programmawet I, Parl. St. Kamer 2006 – 07, nr. 2773/01, 27
december 2006.
Programmawet (I) 27 december 2006, BS 28 december 2006.
Advies N.A.R. nr. 1.774, 13 oktober 2010.
Besluit van de Vlaamse Regering 10 december 2010 tot uitvoering van het decreet betreffende
de private arbeidsbemiddeling, BS 29 december 2010.
Advies N.A.R. nr. 1.810, 17 juli 2012.
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering 12 juli 2012 houdende de uitvoering van
de ordonnantie van 14 juli 2011 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt, BS 1
oktober 2012.
Programmawet (I) 26 december 2013, BS 31 december 2013.
112
Koninklijk Besluit 7 februari 2014 tot wijziging van de artikelen 27,37, 71bis, 116 en 130 van
Koninklijk Besluit houdende de werkloosheidsreglementering, tot invoeging van een artikel
48bis en tot opheffing van artikel 74bis in hetzelfde besluit en tot wijziging van artikel 13 van
het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel met bedrijfstoeslag, BS 20
februari 2014.
Koninklijk Besluit 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot
vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de
kunstenaarskaart, BS 17 april 2014.
Koninklijk Besluit 17 juli 2014 tot uitvoering en tot bepaling van de inwerkingsdatum van
artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal
statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het
visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart, BS 7 augustus 2014.
Advies N.A.R. nr. 1.931 van 24 maart 2015.
Wet 20 juli 2015 houdende diverse bepalingen in sociale zaken, BS 21 augustus 2015.
Huishoudelijk reglement van de Commissie Kunstenaars (HR), 21 december 2015, BS 22 maart 2016.
Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-04-27 van de plenaire vergadering, 27 april 2016.
Verslag Commissie Kunstenaars nr. 2016-09-14 van de plenaire vergadering, woensdag 14 september 2016.
Vr. en Antw. V. Parl., Vr. nr. 154, 15 februari 2017 (COUDYSER, C. aan GATZ, S.).
DUITSLAND
BT-Drucks 7/3071, Bericht der Bundesregierung über die wirtschaftliche und soziale Lage
der künstlerischen Berufe (Künstlerbericht), 13 Januar 1975.
BT-Drucks 8/3172, Gesetzentwurf der Bundesregierung Entwurf eines Gesetzes über die
Sozialversicherung der selbständigen Künstler und Publizisten
(Künstlersozialversicherungsgesetz — KSVG —), 13 September 1979.
Künstlersozialversicherungsgesetz vom 27. Juli 1981 (BGBl. I S. 705), das zuletzt durch
Artikel 7 des Gesetzes vom 8. Dezember 2016 (BGBl. I S. 2838) geändert worden ist.
113
RECHTSLEER.
BELGIË
ADAMS, M., en POPELIER, P., Wie Waakt Over De Kwaliteit Van De Wet?: Het
Wetgevingsbeleid In België. Antwerpen: Intersentia, 2000.
ARSLAN, M. en AUGUSTIJNS S., Het kunstenaarsstatuut discrimineert, mevrouw De Koninck,
De Morgen, vrijdag 28 juni 2013.
BALLON, G – L., BERGHS, K., BOUTMANS E., Kunstenaarszakboekje, Mechelen, Kluwer,
2004, 575 p.
SOUVEREYNS, G. en KHERBACHE, Y., “Het Kunstenaarsstatuut”, in BALLON, G.L., BERGHS,
K., BOUTMANS, E., DE LAETER, D., FEYS, H., JACOBS, C., MICHEL, R., PAUWELS, R.,
SOUVEREYNS, G., STEEGMANS, E., VANDEPUTE, W., VANDERPERRE K., VANHEUSDEN E.,
kunstenaarszakboekje, 2006, Mechelen, Kluwer, p. 223 - 319.
BALLON, G – L., BERGHS, K., BOUTMANS, E., DE LAETER, D., FEYS, H., JACOBS, C.,
MICHEL, R., PAUWELS, R., SOUVEREYNS, G., STEEGMANS, E., VANDEPUTE, W.,
VANDERPERRE K., VANHEUSDEN E., Kunstenaarszakboekje, Mechelen, Kluwer, 2007, 508 p.
BERGHS, K. en G. VAN LERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar” in
Handboek manifestaties en evenementen, Organisatie, hoofdstuk 6, Brussel, Politeia, 2011, 37
p.
BRAMS K. en VAN DEN BRANDE, K., “Interview met Kobe Matthys: sociale zekerheid voor
kunstenaars”, Call for artists: aflevering 1, Sarma 18 maart 2014.
DE CLERCQ, H., “Orkestmusici en de sociale zekerheid” noot onder Cass. 22 maart 1982, RW
1982 -83, 985 – 986.
DELVA, J. en MEERSCHAUT, F., “Overzicht van de rechtspraak. De rechtspraak van het
Arbitragehof ten behoeve van de private rechtspraktijk” (1989-1991), T.P.R., 1993, 199 –
351.
114
DE WILDE, I, “ De socialezekerheidspositie van schouwspelartiesten”, JUR. FALC. 2000 – 01,
nr. 4, 567 – 590.
DE WILDE, I., “De herziening van het sociaal statuut van de kunstenaar: een nieuwe start?”,
RW 2003 - 04, 361 – 370.
ELST, R., “Schouwspelartiesten en de sociale zekerheid voor werknemers”, TSR 1992, 49 –
50.
FLORÉAL, A. en KHERBACHE, Y., “Het sociaal statuut van de kunstenaar. Van
uitbreidingscategorie naar sociaal laboratorium” in JANVIER, R., VAN REGENMORTEL, A. en
VERVLIET, V. (eds.), Actuele problemen van het socialezekerheidsrecht, Brugge, die Keure,
2003, 475-528.
GATZ, S., Strategische Visienota Kunsten: Naar een dynamisch, divers en slagkrachtig
kunstenlandschap in Vlaanderen, 1 april 2015, 66 p.
GYSEN, S., “De kunstenaar en de sociale zekerheid” in K. RIMANQUE (red.), Kunst en recht,
Mechelen, Kluwer rechtswetenschappen, 1995, 255 -260.
KHERBACHE, Y., “Het kunstenaarsstatuut: een lang en complex verhaal”, N.I.C.C., 11
november 2000, 25 p.
KUNSTENLOKET VZW, Studie naar de noden en de mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren, Brussel 2008, 39 p.
MEERSCHAUT, F., Overzicht van de rechtspraak. De rechtspraak van het Arbitragehof ten behoeve van de private rechtspraktijk (1992-1997), T.P.R., 1998, 889 – 1124.
NUYENS, C., MOENS, D., en MINGIEDI, M., Sociale bescherming in België: Essobs data 2010, Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, 2012, 49 p.
RENIERS, J., COPPENS, W., STEVENS S., Fiscale wenken: Kunst en fiscus, ced samsom, 2003,
278.
SIONGERS, J., VAN STEEN, A., en LIEVENS, J. Loont Passie? – Een onderzoek naar de
sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen, Onderzoeksgroep
CuDOS - Vakgroep Sociologie – UGent 2016, 110 p.
SIMOENS, D., “Knelpunten in het toepassingsgebied van de sociale zekerheidsregelingen voor
werknemers en zelfstandigen”, TPR 1987, 91 – 159.
115
CUYPERS, D., “Het sociaal statuut van de kunstenaar. Een Inleiding” in F. SWENNEN (ed.),
Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 281 – 289.
SOUVEREYNS, G., “De kleinevergoedingsregeling, het sociaal statuut van de kunstenaar en
vergoeding voor de exploitatie van auteursrechten” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht,
Antwerpen, Intersentia, 2007, 291 – 317.
VAN REGENMORTEL, A., “De Commissie Kunstenaars: Kritische analyse van de bevoegdheden en de werking van deze commissie”, in F. SWENNEN (ed.), Kunst en Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 319 – 347.
VAN DEN BERGH, B., “Recht zkt zekerheid” voor vaste relatie”, RW 2010-2011, p. 346 – 365.
VAN DEN LANGERBERGH, K. & VAN REGENMORTEL A., “Schijnzelfstandigheid na de
arbeidsrelatiewet: een eerste evaluatie” in X, CBR Jaarboek 2008 – 2009, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 341 – 407.
VAN DER AA, F., “Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei
2014.
VAN DER AA, F., “Kunstenaar zoekt statuut”, Rekto Verso, Nr. 61 april - mei 2014.
VAN EECKHOUTTE, W. en DE MAESENEIRE, G., ‘Arbeidsrelatieswet – het bepalen van de
rechtsaard van arbeidsrelaties’, NJW 2007, afl. 156, 98 – 119.
KUNTZ, S., “Sociale zekerheid in Duitsland” in E. VANHEUSDEN & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, p. 217.
VAN ELSLANDE, J., “Algemeen: de sociale zekerheid voor kunstenaars” in E. VANHEUSDEN &
KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI
publishers, 2015, 25 – 80.
VANHEUSDEN, E., “ Artistieke activiteit en rustpensioen of terbeschikkingstelling” in
VANHEUSDEN, E., & KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar,
Heule, INNI publishers, 2015, 111 – 114.
VANHEUSDEN, E., “Het sociaal statuut van de kunstenaar: beknopte analyse van het ontstaan
van het statuut en van de recente wijziging ervan” in VANHEUSDEN, E. (ed.) &
KUNSTENLOKET VZW, Sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI
publishers, 2015, 142 - 167.
116
VANHEUSDEN, E., “Sociale Bureaus voor Kunstenaars (SBK’s)” in VANHEUSDEN, E. &
KUNSTENLOKET VZW , sociale en fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI
publishers, 2015, 47 – 63.
VANHEUSDEN, E., “Werkloosheid” in VANHEUSDEN E. (ed.) & Kunstenloket vzw, Sociale en
fiscale spelregels voor de kunstenaar, Heule, INNI publishers, 2015, 81 – 107.
WELLENS, N., “Opdracht volbracht?: Meer sociale bescherming voor alle kunstenaars” in P.
ANTHONISSEN, Etcetera, 2002-10, jaargang 20, nummer 83, 68 p.
X., Com.IB., nr. 228/102 – 103.
X, Een nieuw sociaal statuut voor kunstenaars, februari 2003, FOD Sociale zekerheid, 7 p.
X, Brief van de RSZ van 20 februari 2006, gericht aan Kunstenloket V.Z.W..
X, ‘Inkomsten beeldende kunstenaars’, Kunstenloket VZW, juni 2006, 15 p.
X, “Het begrip “artistieke activiteit””, Ontwerptekst voor het activiteitenverslag 2010 van de
Commissie “Kunstenaars”, 2010, 8 p.
X, De RVA in 2014, Volume 1: Activiteitenverslag, Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening 212 p.
X, Brochure “Het kunstenaarsstatuut”, Kunstenloket vzw, oktober 2015, 24 p.
X, Brochure ‘Het kunstenaarsstatuut’, Kunstenloket vzw, mei 2016, 22 p.
X, Folder Bijdragen 2017 voornaamste categorieën van verzekeringsplichtigen, Rijksinstituut
voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, januari 2017, 8 p.
DUITSLAND
FINKE, H., BRACHMANN, W., NORDHAUSEN, W., KSVG, 4. Aufl . 2008, 570 S.
FISCHER, H.J., REICH, A.S., Der Künstler und sein Recht, 2. Auflage. C.H. Beck, 2007, 320
S.
REINKE, K., „Abgabepflicht nach dem Künstlersozialversicherungsgesetz“ in Praxis
Freiberufler – Beratung, 6, 2010, 148 – 153.
117
X, Broschüre: Die Künstlersozialversicherung - Welche Unternehmen sind abgabepflichtig ?, IHK Schleswig-Holstein, 14 S.
X, Künstlersozialversicherung, Bundesministerium für Arbeit und Soziales, Januar 2016, 191
S.
RECHTSPRAAK.
BELGIË
GwH 17 september 2015, nr. 115/2015.
Arbitragehof, nr. 1/94, 13 januari 1994.
Cass. 13 juni 1968, Arr. Cass. 1968, 1239.
Cass. 12 februari 1979, JTT 1980, 44.
Cass. 27 februari 1984, T.S.R. 1984, 248 – 250.
Cass. 30 april 1984, JTT 1985, 86 en BTZS 1985, 346.
Cass. 5 november 1984, Soc. Kron. 1985, 11.
Cass. 16 oktober 1987, Arr. Cass. 1987 -88, nr. 96.
Cass., 27 maart 1992, RW, 1991-92, 1466 – 1467.
Cass. 6 maar 2000, JTT 2000, 227.
Cass. 23 december 2002, JTT 2003, 271.
Cass. 28 april 2003, JTT 2003, 261.
Cass. 8 december 2003, JTT 2004, 122.
Cass. 3 mei 2004, NJW 2005, 18.
Cass. 22 mei 2006, Soc. Kron. 2007, afl. 3, 164.
118
Arbh. Gent 16 december 1974, JTT, 1975, 157.
Arbh. Brussel 12 december 1980, TSR 1981, 572.
Arbh. Antwerpen 19 februari 1982, Limb. Rechtsl. 1982, 140.
Arbh. Luik 27 september 1983, JTT, 480.
Arbh. Antwerpen 2 mei 1989, Soc. Kron. 1992, 214.
Arbh. Brussel 5 maart 1990, JTT 1990, 427.
Arbh Luik 2 april 1992, Soc Kron. 1996, 620.
Arbh. Gent 10 november 1998, AJT 1998 – 99, 86.
Arbh. 1 februari 2008, Nr. A.R. 2020636.
Arbrb. Gent 26 november 1973, AR nr. 6908/72.
Arbrb. Antwerpen 4 oktober 1976, JTT 1977, 257.
Arbrb. Brussel 1 december 1994, AM 1996, 329.
Arbrb. Brussel 14 april 1995, JTT 1995, 444.
Arbrb Verviers 23 februari 1996, AM 1997, 87.
DUITSLAND
BSG 24.6.98, B 3 KR 13/97 R.
BSG 28.2.07, B 3 KS 2/07 R.
BSG 15.11.07, B 3 KS 3/07 R.
INTERNETBRONNEN.
BELGIË
119
http://www.artistsunited.be/sites/default/files/documenten/
Problematiek_en_oplossingen_kunstenaarsstatuut_update2.pdf
http://www.artistsunited.be/nl/content/statuut-werkloosheid-cumulberekening-p
https://www.change.org/p/herzie-de-wetsvoorstellen-betreffende-de-sociale-zekerheid-voor-
kunstenaars-r%C3%A9visez-le-projet-de-loi-concernant-la-s%C3%A9curit%C3%A9-sociale-
des-artistes-review-the-new-bill-on-social-security-for-artists
http://www.cnt-nar.be/Wie-zijn-we.htm
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/cultuur%2Ben%2Bmedia/kunsten/1.2589639
www.focus.knack.be/entertainment/smartbe-houdt-petitie-voor-juridische-zekerheid-
kunstenaarsstatuut/article-normal-202089.html
https://klassiek-centraal.be/nieuws/opinie/het-statuut-van-de-kunstenaar-in-vlaanderen/
www.kunstenloket.be/en/node/668
http://www.kunstenloket.be/nl/advies/kunstenaarsstatuut
http://www.kunstenloket.be/nl/advies/vergoedingen/de-kleine-vergoedingsregeling-andere-kostenvergoeding
http://www.kunstenloket.be/nl/advies/vergoedingen/kan-ik-een-inkomen-uit-een-artistieke-activiteit-combineren-met-een-werkloosheid
http://www.kunstenloket.be/nl/Kennisbank/Het%20kunstenaarsstatuut/De%20kunstenaarskaart
http://www.kunstenloket.be/nl/Kennisbank/Ondernemen/Zelfstandige%20medewerker%20en%20schijnzelfstandigheid
http://www.kunstenloket.be/nl/missie
http://www.kunstenloket.be/nl/nieuws/update-commissie-kunstenaars-publicatie-huishoudelijk-reglement
http://www.kunstenloket.be/sites/default/files/upload/document/file/het_statuut_van_de_kunstenaar_enkele_knelpunten_-_2016.pdf
http://www.kunstenloket.be/sites/default/files/upload/document/file/infosessie_-_het_kunstenaarsstatuut.pdf
http://www.kunstenloket.be/sites/default/files/upload/document/file/20140603_taakloon.pdf
120
http://kunstenpunt.f.mrhenry.be.s3.amazonaws.com/2016/11/rapport-kunstenaars-FINAAL
http://kunstenpunt.p.a.mrhenry.eu/dossiers/kunstenaarcentraal/609-loont-passie-een-
onderzoek-naar-de-sociaal-economische-positie-van-professionele-kunstenaars-in-vlaanderen
http://www.mediarte.be/nl/financieel#Bijdragen
https://www.nrc.nl/nieuws/2017/01/31/een-kunstenaar-gaat-niet-met-pensioen-6471266-
a1543815
https://overlegkunsten.org/nl
http://poppunt.be/advies/popadvies/geld-organisatie/algemeen/kunstenaarsstatuut/
www.rsvz.be/nl/de-zelfstandigheidsverklaring-een-extra-garantie-voor-de-zelfstandige-
kunstenaar
http://www.rsvz.be/nl/zelfstandigheidsverklaring-kunstenaar-inlichtingenformulier
https://www.securex.eu/lexgo.nsf/vwFicheByCategory_nl/
D2DC8E52FD5CC23FC1257AD800349F5A?OpenDocument#.WNOjz_k1_IU
http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPubDoc&TID=33614047&LANG=nl
http://smartbe.be/media/uploads/2014/02/AllesWeten_dossier_werloosheid.pdf
http://smartbe.be/nl/wie-zijn-wij/
http://smartbe.be/nl/wie-zijn-wij/organisatie/de-verenigde-producties/
http://www.socialsecurity.fgov.be/nl/over-de-fod/commissie-arbeidsrelatie/commissie-
arbeidsrelatie.htm
http://www.standaard.be/cnt/7p2gfsnm
http://www.tentoo.be/wp-content/uploads/2015/04/Kunstenaar.pdf
DUITSLAND
http://www.bmas.de/DE/Themen/SozialeSicherung/Kuenstlersozialversicherung/
kuenstlersozialversicherung-art.html;jsessionid=46F80D8B529490A15FFC713A13EAAE42
121
http://www.kuenstlersozialkasse.de/die-ksk/die-kuenstlersozialkasse.html
http://www.kuenstlersozialkasse.de/kuenstler-und-publizisten/voraussetzungen.html
https://www.nmz.de/artikel/geraeuschlos-aber-nicht-wirkungslos
http://www.touring-artists.info/kuenstlersozialkasse.html
http://xn--knstlersozialkasse-m6b.org/Wie-finanziert-sich-die-K
%C3%BCnstlersozialkasse.html
122